2010

Page 1

Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

1

Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 59 - februari 2010

Een bijzonder vroegmiddeleeuws goudbaartje ter hoogte van Odijk Annemarieke Willemsen, Adriaan Hogendoorn & Ton van Rooijen Een doorsnee Cananefaatse nederzetting, of toch meer? De eerste bevindingen van nederzettingsonderzoek aan de uithofslaan in Den haag Jeroen van Zoolingen rondom de stad gemeentelijke archeologie in... arnhem meinerswijk 3 revisited Marijn Defilet & Berdie de Ruiter

01-2010 omslag.indd 1

02-02-10 14:43


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 59 no. 1, februari 2010

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres L. (Lizet) Kruyff (hoofdredacteur), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem. E-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • C .H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR, Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl • M. (Margje) Vermeulen-Bekkering, Brederodelaan 24, 7412 NH Deventer, E-mail: margjebekkering@online.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

Redactioneel................................................................... 01 Annemarieke Willemsen, Adriaan Hoogendoorn & Ton van Rooijen Een bijzonder vroegmiddeleeuws goudbaartje ter hoogte van Odijk .................................................... 02 Jeroen van Zoolingen Een doorsnee Cananefaatse nederzetting, of toch meer? De eerste bevindingen van nederzettingsonderzoek aan de Uithofslaan in Den Haag...................................06 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... arnhem Martijn Defilet & Berdie de Ruiter Meinerswijk 3 revisited ................................................. 15 Literatuurrubrieken ............................................ 29 Werk in uitvoering ............................................... 39 Tips voor trips Archeologische uitjes ................................................... 44 Column ...................................................................... 47 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................... 48

© AWN 2010. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Grote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • Mw. L. (Lizet) Kruyff (Westerheem), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem, tel. 06-53837158, e-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2,

1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: mw. A.T. Dieleman-Hovinga, Puntstraat 27a, 4543 CW Zaamslag, tel. 0115-431428 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.

Foto achtergrond omslag: Geborgen delen van Meinerswijk 3 (foto: gemeente Arnhem). [zie pag. 21].

01-2010 omslag.indd 2

02-02-10 14:43


VERENIGINGSNIEUWS februari 2010 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer

Uitnodiging voor de Algemene Ledenvergadering Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen u uit te nodigen tot het bijwonen van de Algemene Ledenvergadering (ALV) op zaterdag 17 april 2010 in het Provinciehuis van Zeeland, Abdijplein 6 te Middelburg. De van toepassing zijnde ingang bevindt zich schuin tegenover de ingang van het Zeeuws Museum en is gemarkeerd met een aandachtbord waarop vermeld ‘ALV/ AWN’. De vergaderlocatie bevindt zich op ca. 15 minuten lopen van het station, terwijl parkeergarages P3 (Geere) en P4 (Kousteensedijk) zich eveneens op ca. 15 minuten lopen hiervan bevinden. Het programma voor deze dag: 10.00 – 10.30 uur Ontvangst van de deelnemers 10.30 – 10.45 uur Opening en welkomstwoord 10.45 – 12.30 uur Jaarvergadering 12.30 – 13.30 uur Lunch 15.45 – 16.30 uur Afscheidreceptie Jaarvergadering In de vergadering, welke officieel geopend zal worden door de wethouder, mevrouw dr. J.L. Kool-Blokland van de gemeente Middelburg, komen onder meer zaken aan de orde als het uitreiken van de Bronzen Legpenning, de missie Werkgroep Jeugd en Archeologische Erfgoededucatie en de beleidsvisie van het Hoofdbestuur.

Middagprogramma Dit begint met een lezing van drs. B.H.F. Meijlink, beleidsarcheoloog Walcheren. In deze lezing wordt aandacht besteed aan de oude en nieuwe resultaten van archeologische onderzoeken in en rond de stad Middelburg. Vervolgens zal drs. R.M. van Dierendonck, adviseur archeologie en werkzaam bij de stichting Erfgoed Zeeland, een lezing houden met als thema: ‘De hond in de-pot, een ritueel depot uit de Late IJzertijd te Grijpskerke’. Na deze lezingen vindt er onder leiding van en tweetal stadsgidsen een wandeling door de oude stadskern plaats, waarbij – voor zover van toepassing – ook nog een opgraving wordt bekeken. Nota bene Voor deelnemers aan de ALV die nog wat langer in Zeeland willen blijven dan alleen op 17 april 2010, zijn de bestuursleden Ron Wielinga en Dicky de Koning van de afdeling Zeeland graag bereid om suggesties te verstrekken voor een zinvolle invulling van hun verblijf. Hun telefoonnummers zijn 0166-664987 resp. 0113-311813. Deelname Deelname aan de jaarvergadering is gratis. Voor deelname aan de lunch en het middagprogramma (introducé(e)s zijn welkom) dient men per persoon € 15,00 over te maken op bankrekening 577808 ten name van AWN te Roden. Speciale wensen t.a.v. lunch (koffietafel) graag vermelden.

I

01-2010 katern.indd 1

02-02-10 14:43


Alle deelnemers, ook degenen die niet aan de lunch en het middagprogramma wensen deel te nemen, wordt verzocht zich voor 1 april 2010 aan te melden bij de algemeen penningmeester van de AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden. De aanmelding dient te geschieden

onder opgave van naam, adres en datum. De jaarstukken en de agenda worden aan degenen die zich hebben aangemeld, zo spoedig mogelijk toegezonden.

Vacature Landelijk bestuurslid Communicatie Het Hoofdbestuur zoekt een enthousiast nieuw bestuurslid voor het aandachtsveld Communicatie. De functionaris is betrokken bij de beleidsvorming en –uitvoering van het HB en geeft sturing aan het communicatiebeleid. Een nieuw te vormen ‘communicatiecommissie’ ondersteunt het bestuurslid. Doel van de functie: Door publiciteit en activiteiten de bekendheid van de vereniging en haar activiteiten vergroten; en hiernaast het werven van leden. Taken: • Het hoofdbestuur, AWN-afdelingen en werkgroepen adviseren op het terrein van in- en externe communicatie • Initiatieven nemen voor acties voor het vergroten van de bekendheid van de vereniging en ledenwerving • Organiseren deelname aan bestaande landelijke/ afdelingsoverstijgende evenementen* (verkoop publicaties, voorlichting AWN) • Beschikbaar stellen AWN-panelen en bijbehorende presentatiemiddelen • Contact onderhouden met webbeheerder m.b.t. content website • De AWN-communicatiemiddelen beheren en zonodig vernieuwen • Inbreng in het HB-beleid; aanwezigheid HB-vergaderingen (ca. 4 per jaar) • Aanwezigheid Afgevaardigdendag en ALV • Verslag doen van activiteiten in jaarverslag

Ten behoeve van genoemde activiteiten kan gebruik gemaakt worden van een nog samen te stellen werkgroep Communicatie. * Evenementen landelijk/ afdelingsoverstijgend • Weekend van de Archeologie (3-daags evenement, 1 x per 2 jaar) • Reuvensdagen (2-daags evenement in november, jaarlijks) • Etc. Vereisten: • Een amateurarcheoloog met meer dan gemiddelde interesse voor public relations • Enige ervaring met in- en externe communicatie • Continuïteit Tijdsinvestering en vergoeding: Het werk zal ongeveer 4 uur per week in beslag nemen. Het gaat om een vrijwilligersfunctie waarbij de onkosten worden vergoed. Geïnteresseerd of meer informatie? Neem dan contact op met de voorzitter van de AWN: Jeroen ter Brugge: Telefoon 010-4603612 of email: j.terbrugge@ maritiemmuseum.nl.

II

01-2010 katern.indd 2

02-02-10 14:43


Wijziging Statuten en Huishoudelijk Reglement Een vereniging die leeft en zich ontwikkelt, moet af en toe haar eigen regels ijken om ruimte voor noodzakelijk nieuw beleid te creëren. Tevens bleek het noodzakelijk op sommige punten de bestaande praktijk te stroomlijnen met de bestaande interne regelgeving. De laatste wijziging van de Statuten en het Huishoudelijk Reglement dateert alweer van 10 jaar geleden. Sindsdien is in de archeologie veel veranderd en aanpassing is nu nodig om binnen de kaders en regels te kunnen blijven werken. Tijdens de komende Algemene Ledenvergadering in Middelburg (april 2010) krijgen de leden de gelegenheid hun oordeel over de voorgestelde wijzigingen te geven. Veel van de voorgestelde aanpassingen betreffen schrijf- en stijlfoutjes in de vorige versies. Daarnaast is er een aantal toevoegingen en wijzigingen. Omwille van de ruimte in Westerheem worden de beide stukken hier niet integraal opgenomen, maar is de essentie hieronder verwoord. Stemhebbende leden ontvangen op aanvraag (bij vice-voorzitter) de volledige tekst, terwijl de leden die deelnemen aan de ALV, de integrale teksten toegezonden krijgen. Statuten Enige tekst- en stijlfoutjes zijn gecorrigeerd, terwijl aanpassing van de Statuten wordt voorgesteld bij: Artikel 3 (Doel en middelen): In het licht van de wijzigingen in het archeologisch bestel en de uitbreiding van de doelen van de vereniging (zie elders in onder ‘Verenigingsnieuws’) wordt voorgesteld het doel aldus uit te breiden: ‘De vereniging stelt zich ten doel het beschermen en behouden van het archeologisch erfgoed van Nederland en het bevorderen en beoefenen van de archeologie en haar hulpwetenschappen.’. Als middelen toe te voegen: ‘het bevorderen en bewaken van een goede archeologische monumentenzorg door gemeenten en andere overheden’ en ‘(het bevorderen van) de verspreiding van kennis van de archeologie onder brede

lagen van de bevolking’. Artikel 4 (Doel en middelen): uitbreiden met: ‘De afdelingen te stimuleren als belangenbehartiger van het archeologisch erfgoed in de eigen gemeente / regio op te treden en de hieruit voortvloeiende activiteiten vanuit het hoofdbestuur voor zover mogelijk te ondersteunen’ en ‘Subisidies, donaties/schenkingen, legaten en erfstellingen te verkrijgen.’ Artikel 5 (Leden): lid 9 uitbreiden met ‘De leden worden naar hun woonplaats ingedeeld in afdelingen, tenzij zij bij een andere afdeling wensen te worden ingedeeld.’ Artikel 11 (Ledenvergadering): de inzet van een kascommissie is na een besluit van de ALV enige jaren geleden opgeschort, aangezien de financiële jaarstukken van de vereniging door een accountant op recht- en doelmatigheid gecontroleerd worden. Een nieuw lid in dit artikel voorziet in deze handelwijze. Artikel 20 (Taken en Bevoegdheden): uitbreiding van lid 1: ‘Het hoofdbestuur bevordert naleving van de statuten, reglementen en de vastgestelde beleidsplannen’ en het toevoegen van een lid 7: ‘Het hoofdbestuur kan adviserende en/of uitvoerende werkgroepen benoemen en geeft deze een taakomschrijving’. Artikel 25 (Afdelingen): lid 2 uitbreiden met: ‘Ieder lid, woonachtig in het werkgebied van de afdeling, is lid van de afdeling, tenzij het lid bij een andere afdeling wenst te worden ingedeeld.’ en een aanpassing van lid 4 namelijk dat een afdelingsreglement niet meer door het hoofdbestuur wordt opgelegd maar dat een standaard reglement wordt aangeboden, dat naar eigen inzicht en locale/regionale omstandigheden kan worden aangepast, mits in overeenstemming met de Statuten en het Huishoudelijk Reglement. Huishoudelijk Reglement Naast een aantal kleinere, vooral cosmetische, wijzigingen wordt voorgesteld artikel 22 (‘Zilveren en Bronzen Legpenning) te wijzigen. Het betreft het aanwij-

III

01-2010 katern.indd 3

02-02-10 14:43


zen van een ’commissie van advies’ voor de Zilveren Legpenning (voorheen vertegenwoordiging van specifieke sectoren in

de archeologie, voorstel: drie tot vijf personen die representatief voor de archeologie beschouwd worden

Het Hoofdbestuur Een Nieuw Beleid Nu de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn beslag heeft gekregen en daarmee het Verdrag van Valetta (‘Malta’) definitief in de archeologische monumentenzorg verankerd is geraakt, is het moment aangebroken te zien waar de AWN staat en waar de toekomst van onze vereniging ligt. De AWN heeft zich op verschillende niveaus de afgelopen tien jaar sterk gemaakt voor het belang en het ‘nut’ van de amateurarcheologie, en met resultaat. Dankzij het geluid dat is afgegeven, is het voor AWN-leden nog steeds mogelijk zelfstandig onderzoek te verrichten (zij het dat niet iedere vindplaats meer binnen handbereik ligt) en heeft de AWN een zelfstandige positie verworven in het archeologische bestel, een positie die met het toekennen van een subsidie in het kader van de Cultuurnota van rijkswege erkend is. Ook zien wij een stabiel tot licht stijgend ledenbestand, afdelingen die actief zijn en die zich profileren in de archeologische belangenbehartiging, een reeks aan publicaties uit eigen gelederen en een groeiend maatschappelijk draagvlak voor archeologie, waar de AWN een niet te onderschatten aandeel in heeft gehad. Kunnen wij daarmee tevreden achteroverleunen en wachten wat er zoal op ons af gaat komen? De vraagstelling verraadt al hoe het hoofdbestuur hier over denkt: nee! Zelfreflectie is nodig en een toekomstvisie onontbeerlijk. In dit besef heeft het hoofdbestuur een begin gemaakt met het formuleren van een nieuw meerjarenbeleidsplan, dat de vereniging richting moet geven voor de komende jaren en duidelijk maakt dat de AWN ook in 2020 maatschappelijke relevantie heeft. Nieuw beleid begint met een analyse van waar we nu staan. Hiertoe zijn de ver-

schillende typen amateurarcheologen gedefinieerd: inspirator, belangenbehartiger, veldwerker, publieksvoorlichter en het passieve lid. Lag in de eerste zestig jaar van het bestaan de vanzelfsprekende nadruk van de vereniging op het zelfstandig uitgevoerde veldwerk, de bestelwijzigingen maken het noodzakelijk ook andere aspecten van de archeologische monumentenzorg verder vorm te geven. Naast het veldwerk (dat kerndoel blijft) en de daarmee verbonden ‘deskundigheidsbevordering’, zal de AWN zich richten op de belangenbehartiging en de draagvlakvergroting van de Nederlandse archeologie. Althans, zo stelt het hoofdbestuur zich dat voor. Door de onafhankelijke positie die de AWN in het bestel bekleedt, kan de vereniging de kritische, maar ook enthousiasmerende vinger opsteken wanneer het archeologische belang in het geding is. Daar waar de commerciële archeologische bedrijven rekening moeten houden met opdrachtgevers, gemeentelijke en provinciale diensten met bestuurders en universiteiten zich (terecht) concentreren op (wetenschappelijk) onderzoek, kan de AWN ongebonden als een waakhond optreden. Niet als de spreekwoordelijke ‘dolle hond’, maar meer als ‘geleidehond’ of sint-bernard. Speerpunt moet daarom zeker de deskundigheidsbevordering op gebied van de Ruimtelijke Ordening en de wet- en regelgeving (o.a. juridische aspecten) zijn. Tevens zullen allianties met andere erfgoedhoeders gezocht moeten worden, zeker nu het erfgoed in de praktijk (planologie en bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) steeds meer integraal benaderd wordt. De capaciteiten binnen het hoofdbestuur zijn momenteel niet toereikend om hierin de afdelingen vol-

IV

01-2010 katern.indd 4

02-02-10 14:43


doende te kunnen faciliteren. Gedacht wordt daarom dan ook om werkgroepen met specifieke taken in te richten die het hoofdbestuur en de afdelingen kunnen adviseren. Een ander evenzeer belangrijk speerpunt zal de draagvlakvergroting zijn. Amateurs zijn per definitie ‘liefhebbers’ van de archeologie en worden gekenmerkt door hun enthousiasme voor de discipline en het brede scala aan mogelijkheden om te delen met de maatschappij. Al tientallen jaren wordt hieraan door AWN-ers veel bijgedragen (lezingen, rondleidingen, educatie, publicaties, mediapresentaties etc., etc.) en deze inzet verdient alle ondersteuning en impulsen. De belangenbehartiging, de draagvlakvergroting en daar waar mogelijk de actieve veldarcheologie vormen de kern van de toekomstvisie van het hoofdbestuur.

Deze maken de AWN tot de ‘Greenpeace’ van de archeologie en met recht. Met dit nieuwe beleidsplan hoopt het hoofdbestuur de vereniging voor te bereiden op een maatschappij die verandert en het archeologisch bestel dat steeds verder ingevuld wordt. Door een zelfstandige maar coöperatieve rol te kiezen hoopt de AWN hiermee mede in aanmerking te komen voor verlenging van het rijkssubsidie om blijvend uitvoering te kunnen geven aan missie en doelstellingen van de vereniging. Tijdens de ALV in Middelburg (april 2010) zal deze beleidsvorming van de AWN nader worden toegelicht. De leden worden uitgenodigd deel te nemen aan de gedachtewisseling. Namens het Hoofdbestuur Jeroen ter Brugge, alg. voorzitter

Bronzen Legpenning Op zaterdag 17 april vindt tijdens de Algemene Ledenvergadering in Middelburg de jaarlijkse uitreiking van de Bronzen Legpenning plaats, aan een of meer verdienstelijke AWN-leden. Nominaties kunt u met een goed onderbouwde motivering per mail of per post zenden naar het secretariaat. Nota bene: met de wijziging van het reglement Bronzen Legpenning (2007) bestaat de mogelijkheid

meer dan één penning per jaar uit te reiken. Hiermee heeft de toekenning minder het karakter van een wedstrijd en meer dat van het in het zonnetje zetten van ‘kwaliteit’. Het ‘Reglement Bronzen Legpenning’ kunt u desgewenst aanvragen bij de secretaris. Jeroen ter Brugge, alg. voorzitter

Afgevaardigdendag 21 november 2009 Een mooie herfstzon bescheen de opvallende glazen pui van het fenomenale nieuwe gebouw van de RCE (voorheen RACM, daarvoor ROB) te Amersfoort, toen een veertigtal afgevaardigden en het AWN-hoofdbestuur (behalve de zieke Lizet Kruyff) hun plaatsje zochten in de vergaderzaal (afb. 1). Na de opening door voorzitter Jeroen ter

Afb. 1 Een prachtige blik op Amersfoort vanuit het RCEgebouw. Foto: Marijn Lockefeer.

V

01-2010 katern.indd 5

02-02-10 14:43


Afb. 2 Links Marty van Loenen en rechts Tonnie v.d. Rijdt achter de bestuurstafel. Foto: Marijn Lockefeer.

Brugge werd de agenda aangevuld met enkele punten die alle een plaatsje konden vinden in de rondgestuurde agenda. De bestuursmededelingen bevatten enkele opvallende zaken: Joke ten Vaanholt stopt met haar werkzaamheden vanwege te drukke werkzaamheden, hetzelfde geldt voor Marty van Loenen (bestuurslid voor de PR), en vanwege het aanstaande aftreden van Jeroen ter Brugge werd als kandidaat voor zijn functie Tonnie van de Rijdt voorgesteld (afb. 2). Ook stelde Jan Venema (LWAOW) een potentiële opvolger voor: Alfred Zandstra. De Algemene Ledenvergadering zal in 2010 plaatsvinden op 17 april in Middelburg. Het bestuur stelde een limiet aan het aantal afdelingsvertegenwoordigers voor de Afgevaardigdendag: maximaal twee. Hans Walstra en Gotfried Reuser leidden ons vol Amersfoortse trots (en hoe terecht!) rond door het geweldige gebouw met de imposante pui (afb. 3), de ‘intelligente’ luchtcirculatie, tevens verwarming en airco, het originele 1,5-procentskunstwerk (een creatieve verwerking van de Laocoöngroep uit het Vaticaans Museum(afb. 4)) en de indrukwekkende bibliotheek.

Afb. 3 Een groepje afgevaardigden krijgt uitleg over het RCEgebouw voor hen; achter hen wordt nog een waterpartij aangelegd. Foto: Fred v.d. Beemt.

Een belangrijk onderdeel van deze Afgevaardigdendag vormde de beleidsvisie zoals het Hoofdbestuur die had besproken op 14 oktober 2009, de zogenaamde Keidag. De invalshoek voor die dag was het besef dat de AWN niet ’achterover mag leunen’, maar aan zelfreflectie moet doen, en op grond van de uitkomsten daarvan

een toekomststrategie moet bepalen. Deze strategie (gepaard gaande met nieuwe statuten voor onze vereniging) is ook van belang voor de nieuwe subsidieperiode die in 2012 ingaat. Het bestuur ontvouwde zijn visie door vijf stellingen te poneren. Stelling 1: De AWN moet de Greenpeace van de archeologie worden, door veel aandacht te besteden aan deskundigheidsbevordering, zeker op het gebied van de Ruimtelijke Ordening, door het sluiten van bondgenootschappen met bedrijven en instanties (gemeenten), door het opbouwen en inschakelen van juridische expertise en het faciliteren van de afdelingen. Bij dit alles moet men wel beseffen dat het veldwerk alle aandacht krijgt en moet doorgaan! Stelling 2: Wij excelleren te weinig. Te denken valt dan aan inspraakprocedures, belangenbehartiging, inzet bij veldwerk van professionals, veldwerk in algemene zin en (jeugd)educatie. Stelling 3: Het Bestuur is teveel uitvoerder en maakt te weinig beleid. De samenhang van functies moet dus meer worden gestimuleerd, bijvoorbeeld door het leggen van rechtstreekse lijnen tussen een bestuurder en zijn/haar taakgebied en een werkgroep of afdeling. Stelling 4: Meer samenwerking met andere verenigingen. De overlegstructuur met Erfgoed Nederland moet nieuw leven worden ingeblazen en de AWN moet gaan participeren in de Federatie voor het Instandhouden van Monumenten. Stelling 5: De afstand van Bestuur naar afdelingen is te groot. Deze afstand zal kleiner moeten worden door de werkgroepstructuur te verbeteren, een goede website te bouwen (hierover verderop meer), regelmatig een Bulletin en een Nieuwsbrief te laten verschijnen en het contact tussen de afdelingen en het bestuur (via de contactpersonen) te activeren. Er is een Startdocument verschenen dat in het voorjaar van 2010 wordt uitgewerkt. Een plan waarin het beleidsplan, de mis-

VI

01-2010 katern.indd 6

02-02-10 14:43


sie en de statuten zijn opgenomen, zal in het najaar van 2010 op de Afgevaardigdendag worden gepresenteerd. De website moet in 2011 zijn definitieve vorm (voor zover dat voor een website kan) gevonden hebben. In de reacties op dit beleidsplan kwamen aan de orde: de (soms moeizame) verhouding tussen archeologische bedrijven en (het inzetten van) vrijwilligers, de vergrijzing van de AWN, het belang van goede contacten met een gemeente en erfgoedconsulenten en de vondstmelding bij ARCHIS. Marty van Loenen en Wido Bosch (inderdaad, een zoon van) demonstreerden na de lunch in woord en beeld de opzet van de nieuwe website (afb. 5). De huidige website vertoont tekortkomingen: hij is te druk, hij heeft geen faciliteiten voor de afdelingen, hij is weinig interactief, het beheer is erg intensief en er is voor de leden geen eigen inlogmogelijkheid naar specifieke onderdelen. Al deze punten worden aangepakt. Een aantal afdelingen werkt al mee in de voorbereidingen. Tijdens de bijeenkomst werden er formulieren uitgedeeld waarop afdelingen kenbaar kunnen maken of en hoe zij een afdelingswebsite willen vormgeven. In januari 2010 wordt een trainingsdag voor webmasters georganiseerd, daarna wordt de site ‘gevuld’ en zo spoedig mogelijk daarna komt hij in de lucht. Fred van den Beemt presenteerde de plannen van de Werkgroep Jeugd en Archeologische Erfgoededucatie in vier hoofdpunten: de missie, de participatie aan de website, een archeologisch ideeënboekje en maatschappelijke stages. Dit laatste punt kreeg nog extra uitleg van Suzanne Klüver. De maatschappelijke stage is niet bedoeld als echte beroepsoriëntatie. Wat is dan wel het doel: het naar beneden halen van het leeftijdsgemiddelde van de vrijwilligers, het tegengaan van het verlies aan kennis, de jeugd bewust maken van hun eigen omgeving en de jongeren

Afb. 4 De gouden Laocoöngroep in de belangstelling. Foto: Fred v.d. Beemt.

laten kennis maken met de erfgoedsector. Er is een projectplan gemaakt door de werkgroep Educatie, dat als een pilotproject in januari 2010 is gestart en in juni zal worden geëvalueerd. Een ‘rondje’ langs de afdelingen leverde o.a. het volgende op: afdeling 2 (heropgericht!) werkt samen met LWAOW en vermeldde het duikwerk bij Etersheim en een opgedoken 12e-eeuwse sarcofaag. Afdeling 3 memoreerde zijn vijftigjarig bestaan in 2010 en een expositie (+ boekje?) om dit jubileum te vieren. Afdeling 5 heeft meegewerkt aan het onlangs verschenen boek ‘Diemen in het land van Amstel’. Afdeling 7 kreeg van de gemeente Den Haag het verzoek tot meer publicaties. Afdeling 10 heeft van de provincie Zeeland een subsidie voor drie jaar gekregen, die gebruikt zal worden voor een groot dijkonderzoek; verder staat er een monografie over Valkenisse op stapel. Afdeling 11 (waarvan de werkruimte verdwijnt!) zoekt een link om een aldaar gevonden (en gerestaureerde) dorsvlegel te kunnen vergelijken. Afdeling 17 presenteerde trots een zeer druk bezochte opgraving van een jagers-verzamelaarskamp in Ede, waarbij vooral de grote belangstelling van scholen opviel. Afdeling 18 keek nog even terug op de zeer geslaagde jubileumviering (met boek) en heeft een prototype van een interactieve vitrine gedemonstreerd (afb. 6). Afdeling 19 vroeg aandacht voor de expositie ‘110 jaar Vroomshoop’ waarbij een bijl uit de Trechterbekercultuur een opvallend object is. Afdeling 21 heeft, zoals elk jaar, weer genoten van het graven in Swifterbant. En, tenslotte, is afdeling 23 (LWAOW) doende met een specialty (archeolo-

Afb. 5 Marty van Loenen en Wido Bosch demonstreren de nieuwe website. Foto: Marijn Lockefeer.

Afb. 6 De nieuwe interactieve vitrine. Foto: Huib de Kruif.

VII

01-2010 katern.indd 7

02-02-10 14:43


gische aantekening) voor sportduikers en het organiseren van onderwaterarcheologie voor de jeugd. De sfeer in deze door Bram van der Walle (zoals altijd) voortreffelijk georganiseer-

de Afgevaardigdendag was zeer positief. Het kan dus niet anders of de talrijke toekomstplannen van de AWN worden binnen afzienbare tijd gerealiseerd. Marijn Lockefeer

Afd. 2, Archeologie Land en Water Noord Holland Noord: nog eens: de herstart Na een korte vermelding over herstart van afdeling 2 in het vorige Verenigingskatern, wil ik graag nog in het kort iets vermelden over de voorgeschiedenis van dit heuglijke feit. Naar aanleiding van het duikproject Etersheim kwam AWN-lid C.Aay (coördinator van de LWAOW, afdeling NoordWest) op het idee om een herstart te maken waarbij de AWN en de duikgroep van de LWAOW samen zouden gaan. Veel van de AWN-leden die dit initiatief met grote instemming begroetten, waren actief als vrijwilliger bij de Archeologische Dienst Hoorn. Aan het echte en officiële begin van deze ‘nieuwe’ afdeling 2 met de nieuwe naam (in de aanhef kunt u hem lezen!) ging natuurlijk het een en ander vooraf: veel vergaderen, overleg met het Hoofdbestuur van de AWN en andere instanties. In het overleg speelde Jan Venema, LWAOW-voorzitter en lid van het Hoofdbestuur, een grote rol. Dankzij hem heeft de duikgroep van de afdeling een fraaie boot

in bruikleen. Door bemiddeling van de Hoornse Archeologische Dienst kan de afdeling beschikken over een prachtige werkruimte. Daar ligt de sarcofaag van Etersheim (uitgebreid belicht in de media) te wachten op nader onderzoek, daar bevindt zich ook het bijzondere glaswerk uit de beerput van de Torenstraat (Enkhuizen) en alle vondsten van het onderzoek Kleine Havensteeg (Hoorn). De afdeling doet hierbij een oproep aan vrijwilligers die individueel actief zijn met veldonderzoek, om zich te melden, en zij wijst er op dat ieder lid zich aan de AWNgedragscode dient te houden. De werkruimte bevindt zich op het adres Oude Veiling 69 te Hoorn. Het bestuur is van plan in maart 2010 een algemene ledenvergadering te beleggen. Het postadres is: J. Sijm, Kees Veerstraat 16 1619CS Andijk, het e-mailadres jacksijm@quicknet.nl. Marijn Lockefeer

Maatschappelijke Stage De Maatschappelijke Stage komt er aan. In schooljaar 2011 – 2012 zal de Maatschappelijke Stage (MaS) verplicht worden voor alle leerlingen van het voortgezet onderwijs. Verschillende verenigingen en organisaties proberen nu de maatschappelijke stage in te voeren en scholen stageplekken te bieden. Ook in de erfgoedsector wordt gezocht

naar de mogelijkheden. De AWN is van plan deze kans niet te laten lopen. Wat is MaS? De Maatschappelijke Stage wordt vanaf schooljaar 2011 – 2012 verplicht voor al het voortgezet onderwijs in heel Nederland. De leerling moet ‘kennis maken’ met de maatschappij door aan een zinvolle activi-

VIII

01-2010 katern.indd 8

02-02-10 14:43


teit mee te werken in een maatschappelijk project of bij een vrijwilligersorganisatie. Dit kan betekenen dat jongeren in een bejaardentehuis koffie rond brengen en een praatje maken met de mensen, maar ook de eigen omgevingsgeschiedenis ontdekken door te helpen bij een ‘schervenavond’. De stagiairs zijn onbetaald en kunnen dus niet ingezet worden als ‘goedkope krachten’ bij bedrijven. Het zijn de vrijwilligers van de toekomst. Bij de ‘club’ Door een oproep van Erfgoed Nederland is de werkgroep educatie begonnen met het schrijven van een projectplan Maatschappelijke Stage. Bij de afgevaardigdendag op 21 november is de MaS kort gepresenteerd. De reden van de AWN om mee te doen met de MaS zijn: • Leeftijdsgemiddelde AWN-leden • Verlies van kennis en informatie • Jongeren bewust maken van hun eigen omgeving • Jongeren kennis te laten maken met de erfgoedsector Er ligt dus een kans om jonge mensen aan te trekken en ze te laten zien welke mogelijkheden er allemaal liggen binnen de archeologie. Deze jongeren moeten wel begeleid worden. Dit lijkt moeilijker dan het werkelijk is. Je hoeft geen didactische ervaring te hebben om jongeren iets te kunnen vertellen en te laten doen. Uit een pilot van het Erfgoedhuis Zuid-Holland bleek dat zelfs moeilijk lerende jongeren ontzettend geconcentreerd konden werken met vondstmateriaal. In het verenigingsleven van bijvoorbeeld voetbalclubs en scouting worden jongeren ‘automatisch’ begeleid om door te groeien. Bij de AWN moet dit automatisme zich nog ontwikkelen. Met de mogelijke aanwas van jonge mensen kan dit systeem ook gaan werken . De stage Verschillende afdelingen maken al gebruik van de MaS en hebben ervaring opgebouwd. Als eerste is er een stageplan nodig. Hierin staat beschreven wat de leer-

ling gaat doen tijdens een bepaalde periode. De werkgroep educatie heeft twee verschillende stages beschreven: vondstverwerking op een werkavond en het organiseren van een lezing. De formats hiervan zijn beschikbaar en kunnen aangevraagd worden. Daarnaast zal er contact gezocht moeten worden met een steunpunt vrijwilligers of de gemeente, om aan te geven dat er een vacature is voor een Maatschappelijke Stage. Sommige stageaanbieders hebben direct contact met de school. Als er leerlingen zijn aangemeld, worden er afspraken gemaakt met de school en beide partijen tekenen een soort contract. Eén of twee vrijwillige begeleiders vanuit de afdeling zijn betrokken bij de stage. Zij kunnen met hun expertise op het gebied van de archeologie in de regio de leerlingen informatie geven over vondstverwerking en de historische context van de gevonden voorwerpen. Het wordt aanbevolen de leerlingen eerst te introduceren in archeologie in het algemeen. De eerste gedachte bij mensen buiten het veld gaat immers uit naar ‘graven’ en niet naar al het werk eromheen. Zo weet de leerling precies waar deze aan toe is en krijgt hij/zij het gevoel een ‘kijkje in de keuken’ te krijgen. Het is en blijft heel spannend om voor het eerst een heel oud stuk aardewerk of een munt in je handen te krijgen. Meestal ziet de leerling deze alleen in een vitrine in het museum of bij Tussen Kunst en Kitsch op televisie. Oproep Er ligt een kans voor de afdelingen van de AWN om aan de pilot van de Maatschappelijke Stage binnen de vereniging mee te doen. Deze kans kunnen we niet laten liggen, aangezien we de vrijwilliger van de toekomst zelf kunnen ‘opvoeden’. Afdelingen die geïnteresseerd zijn om zich in te zetten voor de maatschappelijke stage, kunnen zich aanmelden. De werkgroep educatie zal helpen deze stage op te zetten. Voor de stageplannen en contact kun je mailen naar: suzannekluver@hotmail. com of bellen: 06-23710905. Suzanne Klüver

IX

01-2010 katern.indd 9

02-02-10 14:43


Jubileum: AWN afd. 18 40 jaar!

Afb. 7 Aly Dijkstra overhandigt het jubileumboek van afdeling 18 aan wethouder Berkelder. Foto: Huib de Kruif.

De dag is aangebroken. 20 november 2009. Vandaag vieren wij, na een jaar intensieve voorbereiding, het veertigjarig jubileum van onze afdeling. Alle voorbereidingen zijn getroffen. De Burgerzaal die ons, inclusief catering, gratis door het gemeentebestuur van Deventer is aangeboden, ligt er prachtig bij. De stoelen zijn tot de laatste plaats bezet. De website en de ‘interactieve vitrine’ staan klaar ter bezichtiging. De feestelijke bijeenkomst kan beginnen. Meer dan een jaar zijn wij bezig geweest om alles voor elkaar te krijgen: het organiseren van de zaal, het samenstellen en uitgeven van ons boek, het vinden en begeleiden van de auteurs voor de speciale uitgave van de Westerheem, het maken van de interactieve vitrine en het ontwerpen van een AWN18 website. Aly Dijkstra-Kruit, onze voorzitter, verwelkomt de genodigden. In haar welkomstwoord geeft zij een kort overzicht van de geschiedenis van onze afdeling. Alles is begonnen met het archeologisch onderzoek van het klooster Ter Hunnepe, waar dertig jaar lang aan gewerkt is. De

afdeling is na enkele woelige perioden in stabiel vaarwater beland. Na Aly krijgt Jeroen ter Brugge, voorzitter van het hoofdbestuur van de AWN, het woord. Hij is helemaal uit Vlaardingen gekomen om ons toe te spreken. Hij prijst onze afdeling vooral vanwege de stabiliteit in haar bestaan. Op een aantal plaatsen verdwenen afdelingen door gebrek aan belangstelling of door fusies. AWN Zuid-Salland, IJsselstreek, Oost-Veluwezoom bleef niet alleen overeind, maar leverde ook nog veel belangrijke bijdragen aan de archeologie van Nederland door een aanzienlijk aantal publicaties. Tom Hazenberg wijkt weliswaar af van het afgesproken onderwerp maar weet de zaal toch te boeien met de prestaties van zijn archeologisch adviesbureau. Hij legt de nadruk op de mogelijkheden om archeologie voor het publiek aantrekkelijk te maken, de bevolking te betrekken bij lopende activiteiten en de interesse voor het erfgoed te vergroten. Dat alles met gewaardeerde hulp van amateurarcheologen. Als afsluiting van het formele deel van de middag biedt Aly wethouder Berkelder ons boekwerk ‘Spoorzoeken onder het maaiveld’ aan (afb. 7). De samenwerking met de gemeente Deventer is al de jaren van ons bestaan uitstekend geweest. Een bewijs daarvan is de gastvrije ontvangst in de mooie Burgerzaal. Het slotwoord is voor Annemarie, die namens alle betrokkenen Aly bloemen aanbiedt. Het is een teken van erkentelijkheid voor haar grote inzet voor de vereniging en speciaal voor het organiseren van ons jubileum. Aly heeft het grootste deel van de jubileumactiviteiten geëntameerd en uitgevoerd. In een zeer prettige sfeer, bevorderd door de prima catering, werd de jubileummiddag afgesloten. Met trots kijk ik op de middag terug; iedereen heeft kunnen zien dat wij springlevend zijn. Jan Kleinen

X

01-2010 katern.indd 10

02-02-10 14:43


Archeologische reis naar Jutland (Denemarken) De voorjaarsexcursie van de Drents Prehistorische Vereniging gaat naar Jutland. Deelname aan de reis die duurt van 30 mei 2010 tot en met 4 juni 2010, staat open voor leden van de DPV en AWNleden. In Jutland wordt als het ware een reis door de tijd gemaakt, beginnend bij een kampje van rendierjagers en eindigend in een middeleeuws klooster. Er

staan prachtige grafheuvelcomplexen op het programma, maar daarnaast ook bijzondere musea. Voor informatie: Pernette le Coultre-Martin, tel. 050-4061545, p.lecoultre@home.nl, of DPV-site www.dpv.nu.

Agenda De berichten voor Westerheem 2010-2 dienen voor 20 februari bij ons binnen te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 april 2010) plaatsvinden. 24 februari 2010 Afd.Zuid-Salland-IJsselstreek-OostVeluwezoom – algemene ledenvergadering en lezing door Michael Klomp, medewerker van de Archeologische Dienst in Zwolle. Hij zal vertellen over recente projecten in die gemeente. Locatie: Penninckshuis, Brink 89 te Deventer Aanvang: 19.30 uur. 10 maart 2010 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Miel Schurmans, archeoloog bij ACVU-HBS Archeologische Projecten: ‘West-Friesland in de Bronstijd’. In de Bronstijd was een groot deel van Noord-Holland een zeer nat en drassig gebied. Toch hebben mensen in de buurt van Medemblik en Enkhuizen gebruik weten te maken van de uitzonderlijke landschappelijke omstandigheden. De spreker vertelt hoe de bewoners in dit gebied hebben geleefd aan de hand van verschillende recentelijk uitgevoerde opgravingen. Locatie: Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht Aanvang: 20.00 uur.

Entree: € 3,00 voor niet-leden, € 1,50 voor leden. 11 maart 2010 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – jaarvergadering van de afdeling, gevolgd door een lezing door Rinus Houkes, bestuurslid en veldwerker van de afdeling (landelijk bekend door zijn grafheuvelonderzoek op de Veluwe): ‘De Romeinse waterleiding van Uzés naar Nimes’. De beroemde Pont du Gard maakt deel uit van deze waterleiding. De spreker heeft zelf diverse malen het 50 km lange traject gelopen en daarbij foto’s kunnen maken van de nog zichtbare restanten die overal in het landschap verborgen liggen, zowel boven- als ondergronds. Hij zal ingaan op het waarom en wanneer van deze waterleiding en de problemen waarmee de bouwers en gebruikers te maken hadden. Locatie: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’ Coehoornstraat 17 te Arnhem (min of meer tegenover het NS-station gelegen op 5 minuten loopafstand). Parkeren in parkeergarage ‘Centraal’ Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur

XI

01-2010 katern.indd 11

02-02-10 14:43


Jaarvergadering: 20.00 uur Lezing: ong. 21.00 uur Entree: € 2,00, voor leden en donateurs € 1,50. 13 maart 2010 Afd. Zeeland – excursie naar Domburg, met bezoek aan Terra Maris, museum voor natuur en landschap in Zeeland, en een stadswandeling waarin o.a. het stadhuis en de hervormde kerk. Aanmelding tenminste één week voorafgaand aan de excursiedatum bij: Aukje Tjitske Dieleman-Hovinga, tel.0640346168, aukje-tjitske@hotmail.com, Dicky de Koning, tel. 06-28615255, tddekoning@zeelandnet.nl, Arco Willeboordse, tel. 06-81685513, awilleboordse@ gemeentesluis.nl. 10 april 2010 Afd. Kennemerland – excursie naar de Bataviawerf en het RCE te Lelystad: museumbezoek en lezing. De focus ligt deze keer op de vorderingen van de herbouw van ‘De Zeven Provinciën’ en de nieuwe vaste tentoonstelling over scheepsarcheologie bij het Nieuw Land Erfgoed Centrum. Programma: 10.30 uur verzamelen bij de werf voor een rondleiding en uitleg; er wordt ook een film vertoond, 12.30 uur lunchgelegenheid (eigen rekening); voor leden van de afdeling en hun partners zijn er geen kosten verbonden aan het ochtendprogramma, na de lunch bezoek aan de RCE (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed), met een rondleiding door Jan Venema, voorzitter van de LWAOW (Landelijke Werkgroep voor Archeologie Onder Water); hij leidt zijn bezoekers rond door het museum dat een mooi beeld geeft van een van de grootste scheepskerkhoven ter wereld: de polder bij Lelystad. Middelpunt van de nieuwe tentoonstelling is de zogenaamde ‘ventjager’, zo snel in de bodem weggezonken dat hij grotendeels is behouden en nu dus in zijn tweede leven beland.

14 april 2010 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Tom Hazenberg, oprichter van ‘Hazenberg Archeologie’, daarvoor werkzaam bij de ROB het ADC): ‘Publieke werken: van opgraving tot straatarcheologie’. De Nederlandse archeologie biedt vele mogelijkheden om mooie resultaten te bereiken. De beste resultaten komen uit projecten die archeologisch onderzoek integreren met de maatschappij, en wel in educatie en entertainment. De spreker zal aan de hand van veel praktijkvoorbeelden vertellen over zijn bedrijf. Naast successen zoals het Drive-in-Museum in Woerden en de publicaties over neolithisch Ypenburg passeren ook enkele mislukte projectideeën: kortom, een archeologisch verhaal uit de commerciële praktijk. Voor gegevens over locatie, entree e.d., zie het afdelingsbericht van 11 maart in deze agenda. 14 april 2010 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Herre Wynia en Erik Graafstal: ‘Laatste archeologische nieuwtjes uit Utrecht’, een klassieker in het programma. Deze Utrechtse archeologen praten de bezoekers weer bij over de spannende ontwikkelingen uit Romeins en middeleeuws Utrecht zoals: de opgraving aan de Marnixlaan, waarbij een kloostercomplex is aangetroffen, de spectaculaire vondst van de castellummuur op het Domplein en de laatste nieuwtjes uit Leidsche Rijn. Locatie: Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht Aanvang: 20.00 uur Entree: € 3,00 voor niet-leden, € 1,50 voor leden AWN.

XII

01-2010 katern.indd 12

02-02-10 14:43


Redactioneel

Daar zit ik dan begin januari: binnen achter mijn computer, ondanks een prachtig sneeuwlandschap buiten. Gewoon omdat het met een kinderwagen en een pasgeboren baby geen doen is met die dikke pakken hobbelige sneeuw op de stoep. Sporten is goed voor een (pas bevallen) vrouw, maar een tochtje naar de supermarkt is regelrechte krachttraining! Tijd genoeg dus om mijn eerste redactioneel te schrijven voor de Westerheem. Eerst maar even kijken hoe mijn mederedactieleden een dergelijk stukje schrijven. Er blijken een paar belangrijke ingrediënten te zijn: allereerst verwijzingen naar de artikelen, liefst door de onderwerpen op een of andere manier met elkaar in verband te brengen. Daarnaast verwijzingen naar de actualiteit binnen of buiten de archeologie. Deze twee zaken dienen geserveerd te worden met een persoonlijk sausje. Hierboven al een kleine persoonlijke noot en een beetje actualiteit. Dan nu de rest van de ingrediënten. Deze Westerheem levert wat het ingrediënt ‘artikelen’ betreft geen problemen op, want de inhoud is interessant en divers genoeg. Kan ik ook ergens een verband ontdekken tussen de artikelen? Tja, dan zou het overkoepelende thema ´toeval´ moeten zijn. Een zeer bijzondere toevalsvondst is namelijk het vroeg-middeleeuwse goudbaartje uit Odijk. Terwijl de vondst in het Rijksmuseum van Oudheden wordt gepresenteerd, heeft Westerheem met de publicatie van de vondst een primeur. Het is een bijzondere vondst die ons een klein, goud beschenen inkijkje geeft in

een periode waarover nog steeds niet erg veel bekend is. De toevalsvondst van een scheepswrak in Meinerswijk levert dertig jaar na de eerste vondst een bijzonder artikel voor Westerheem op: een van de zeldzame artikelen over onderwaterarcheologie, waarbij het bovendien nog eens gaat over een vrijwel uniek scheepswrak. Hoewel dit dertig jaar geleden een toevalsvondst was, blijkt uit de vondst dat de uiterwaarden van rivieren niet zomaar afgestreept kunnen worden als locaties met een lage verwachtingskans. Het drukt onze neus weer eens op het feit dat resten onder water maar al te makkelijk vergeten dreigen te worden door de traditionele ´landarcheologie´. Het derde grote artikel is wat moeilijker in verband te brengen met ´toeval´. Toch durf ik dat wel te doen. Het handelt hier namelijk om een mogelijke Romeinse villa in het kustgebied of een nederzetting die daar wellicht op leek. De kans dat die aangetroffen worden in deze regio lijkt vooralsnog niet zo groot. Het ontbreekt tot nu toe vrijwel volledig aan wat uitgebreidere opgravingen van dergelijke nederzettingen en de zaken die zijn opgegraven, zijn nauwelijks gepubliceerd. Maar bij deze dan: een eerste aanzet in Westerheem! Volgens mij ben ik er redelijk in geslaagd een redactioneel te schrijven met de aanbevolen ingrediënten. Ik hoop dat u deze Westerheem met net zo veel plezier zult lezen als ik! Margje Vermeulen-Bekkering

Redactioneel

01-2010 binnenwerk.indd 1

|

1

02-02-10 14:36


Een bijzonder vroegmiddeleeuws goudbaartje ter hoogte van Odijk Annemarieke Willemsen, Adriaan Hoogendoorn & Ton van Rooijen

In het voorjaar van 2009 kocht het Rijksmuseum van Oud-

en vond het bewuste goudbaartje (wat ik heden in Leiden een vroegmiddeleeuws spiraalvormig goud- toen nog niet wist) zonder verdere bijvondsten. Ik ben naar een juwelier gerebaartje (afb. 1) van Adriaan Hoogendoorn uit Hollandsche den om te kijken of ik inderdaad echt Rading, die het voorwerp een jaar eerder had gevonden. goud had gevonden. Hij toetste en kwam uit op 24-karaats goud. Hij bood mij 560,00 euro (prijs sloopgoud). Gelukkig Afb. 1 heb ik dat niet gedaan. Later was er in Goudbaartje Odijk Wijk bij Duurstede in het museum een (RMO, f 2009/3.1), taxatiedag waar ik met mijn gouden zijkant. Foto: Klomp vondst naar toe ben gegaan, om uit te laten zoeken wat ik nu eigenlijk gevonden Productfotografie. had en om de vondst ter plaatse aan te melden als het iets bijzonders was. De deskundige, Michael den Hartog, was blij verrast toen hij mijn vondst zag en heeft mij onmiddellijk in contact gebracht met het Rijksmuseum van Oudheden om de vondst daar verder te laten onderzoeken.� Zoals hij het zelf vertelt: “In april 2008 reed ik over de snelweg richting Arnhem en zag ter hoogte van Odijk dat een gebied rond de Kromme Rijn deels was afgegraven en op dat er op het ernaast gelegen perceel grond was gestort. Omdat ik in mijn bescheiden vrije tijd met een metaaldetector op pad ga, besloot ik op een zaterdag naar Odijk te rijden om te gaan zoeken. Omdat het uitgegraven terrein deels onder water stond, ben ik gaan zoeken op het naast gelegen perceel waar de uitgegraven grond was uitgevlakt. Nadat ik ongeveer een uur had gezocht en totaal niets had gevonden, liep ik terug richting de auto. Halverwege kreeg ik toch nog in de opgebrachte grond een flink signaal

2

|

Zo kwam het goudbaartje in het najaar van 2008 in Leiden terecht, waar we het eerst uitvoerig onderzocht hebben. Hoewel het intrigerend veel leek op een vroegmiddeleeuws voorwerp en de locatie in het rivierengebied daar op zich een goede locatie voor is, was het een losse vondst waarvan we geen precieze parallellen kenden; het zou dus ook recent kunnen zijn. Onder de microscoop waren echter, afgezien van het streepje van de recente toetsing, geen moderne bewerkingssporen zichtbaar. Vervolgens heeft dr. Luc Megens van het Instituut Collectie Nederland (ICN), in het kader van een samenwerkingsproject tussen het RMO en het ICN wat betreft materiaaltechnisch

Een bijzonder vroegmiddeleeuws goudbaartje ter hoogte van Odijk

01-2010 binnenwerk.indd 2

02-02-10 14:36


Afb. 2 Locatie van de vondst van het goudbaartje langs De Hoge WoerdA12 ten noordoosten van Odijk. Vindplaats ligt binnen de cirkel. Tekening: Ton van Rooijen.

onderzoek van vroegmiddeleeuwse sieraden, op 13 oktober 2008 met een draagbaar röntgendiffractie-apparaat (XRF) de samenstelling van het voorwerp onderzocht. Ook daaruit bleek dat er geen ‘moderne sporen’ in het goud aanwezig zijn en dat het goudgehalte 90% is, met daarnaast 2% koper en 8% zilver: dit komt overeen met 22 karaat. Dat is zinvol, want 24-karaat zou zuiver goud zijn, wat op die manier niet te gebruiken is. Niets wees er dus op dat het voorwerp niet uit de Vroege Middeleeuwen zou kunnen stammen. Locatie en datering Het goudbaartje was gevonden op de grens van de natuurgebieden Het Utrechts Landschap en Staatsbosbeheer bij Driebergen-Rijssenburg in de gemeente Utrechtse Heuvelrug (grensgebied met Odijk, gemeente Bunnik) (afb. 2). Inmiddels was het voorwerp netjes aangemeld en geregistreerd bij het Meldpunt Archeologie van de Provincie Utrecht (sinds maart 2009 ondergebracht bij Landschap Erfgoed Utrecht). Ton van Rooijen heeft vervolgens, samen met de vinder, de exacte vondstlocatie vastgelegd en de oorspronkelijke plek (en dus eigenaar)

van de gestorte grond gereconstrueerd. De (x,y-)coördinaten zijn op ca. 25 m nauwkeurig ingemeten: (x) 145.609, (y) 452.082. Er zijn in Archis 2 geen verdere vondsten geregistreerd in de omgeving van deze locatie. Het nauwkeurig bestuderen van het voorwerp en ‘bureauonderzoek’ in het museum leverde nadere aanwijzingen omtrent het gebruik en ook parallellen op die uiteindelijk tot een datering leidden. Het gaat om een strip goud van 7 mm breed, 2 mm dik en 143 mm lang, die twee slagen is opgerold tot een spiraal van 2,1 x 1,6 cm met een doorsnede van 1,5 cm; bij dat oprollen is de strip horizontaal gescheurd. Het baartje weegt 20,6 gram. Aan het ene uiteinde loopt de strip smaller en platter toe en dit lijkt het originele begin of einde te zijn. Aan het andere uiteinde is de strip afgekapt, waarbij te zien is dat eerst tot iets over de helft is gekapt, waarna het nu missende deel is omgebogen en afgebroken (afb. 3). Een spoor van het kappen is nog te zien op de ‘eerste slag’ van de spiraal, in het verlengde van het gekapte uiteinde. Een vroegmiddeleeuwse goudbaar uit Wijk bij Duurstede1 is op dezelfde manier

Afb. 3a en 3b Goudbaartje Odijk, met sporen van het afhakken van een stukje en uiteinde. Foto: Klomp Productfotografie.

Een bijzonder vroegmiddeleeuws goudbaartje ter hoogte van Odijk

01-2010 binnenwerk.indd 3

|

3

02-02-10 14:36


Afb. 4 Goudbaartje uit Wijk bij Duurstede (RMO, WD 6488). Foto: RMO/Peter Jan Bomhof.

afgekapt en afgebroken (afb. 4), waarschijnlijk ongeveer halverwege de oorspronkelijke lengte. Wijk bij Duurstede leverde ook de beste parallel voor een andere vondst uit Odijk, namelijk het zogenaamde ‘goudschatje van De Geer’,2 dat bestaat uit drie gouden munten van vóór 540 na Chr.3 en twee opgerolde stukjes goud, waarvan het kleinste oorspronkelijk aan de kopse kant van de grotere heeft gezeten (afb. 5). Die twee stukjes goud zijn ook in de vorm van een strip, die tot een rol gebogen is, al heeft deze strip platgehamerde zijkanten waar die van het Odijkse baartje rechte zijkanten heeft. De munten met afbeeldingen van Oost-Romeinse keizers dateren uit de periode tussen 524 en 538 en de schat is om die reden in het midden van de 6e eeuw gedateerd. Het oprollen van de strips is ongetwijfeld gedaan om het goud vervoerbaar te maken; het zijn draagbare goudbaartjes. Dit gebruik is bekend uit deze periode, met name in Noorwegen, waar schatten vol opgerolde goudstaafjes bekend zijn (afb. 6). Het gaat daar, voor zover bekend, wel altijd om ronde staafjes goud die tot spiralen zijn gebogen. Ook dit spiraalgoud of ‘currency gold’ dateert voor het

leeuwendeel uit de 6e eeuw na Chr. Dit alles wijst erop dat ook het goudbaartje uit Odijk uit de 6e eeuw na Chr. stamt. Nadat zo gebleken was dat het om een heel bijzonder vroegmiddeleeuws voorwerp ging, met een museale waarde van nationaal niveau, waren vinder en museum het gauw eens: het moest een plaats krijgen in het Rijksmuseum van Oudheden. In maart 2009 werd het voorwerp aangekocht en kreeg inventarisnummer f 2009/3.1. We beslisten toen ook dat we er aandacht op zouden gaan vestigen door middel van een persbericht, in samenwerking met de gemeente Utrechtse Heuvelrug, een presentatie van het voorwerp in de Tempelzaal van het museum en een primeur voor Westerheem. De aanwinst had in 2009 last van concurrentie van de grote Dorestad-tentoonstelling en het fossiel van Krijn, de eerste Nederlandse Neanderthaler, en het was bepaald niet gemakkelijk om het geheim zo lang te bewaren. Maar nu is het dan zover. Het gouden tijdperk Deze vondst illustreert een cruciaal aspect van de 6e en 7e eeuw na Chr., die je ‘de tijd van het goud’ zou mogen noe-

Afb. 5 Goudschatje uit Wijk bij Duurstede, midden 6e eeuw (RMO, WD 792.5.65). Foto: RMO/Peter Jan Bomhof.

4

|

Een bijzonder vroeggmiddeleeuws goudbaartje ter hoogte van Odijk

01-2010 binnenwerk.indd 4

02-02-10 14:36


Afb. 6 'Currency gold’ gevonden in Noorwegen, 6e eeuw (Historisch Museum Oslo). Foto: Annemarieke Willemsen.

men en die beroemd is vanwege de gouden muntschatten. Gouden sieraden zijn in deze tijd het relatiegeschenk bij uitstek om als machthebbers aan je trouwe dienaren te geven of om uit te wisselen met andere machthebbers. Maar ook je relatie met de goden kon je vormgeven door goud te offeren. Het is denkbaar dat sommige schatten, zoals de welbekende baggervondst van vier massieve gouden halsringen in Olst 4 , daarmee te maken hebben. In de transformatie van de Romeinse erfenis in die Vroege Middeleeuwen kreeg goud de hoogste status, mogelijk vanwege de rol die gouden Romeinse munten eerder hadden. LaatRomeinse gouden munten, ook de 5e- en 6e-eeuwse van Oost-Romeinse keizers, blijven in gebruik als baar goud en om sieraden van te maken. Vanaf de 6e eeuw worden ook weer gouden munten geslagen in West-Europa, waarmee bewust wordt teruggegrepen op de geldeconomie van het Laat-Romeinse rijk. De Vroege Middeleeuwen zijn ook de periode van de draagbare rijkdom: er wordt vooral geïnvesteerd in verplaatsbare zaken. Edelmetaal wordt gebruikt voor sieraden en om wapens en riemen te decoreren; dit alles kan op het lichaam gedragen worden. Ook geld en grondstoffen voor geld moest je kunnen meenemen. Los van de handzame munten, die dan ook nog vaak worden omgevormd tot hangers, wordt goud in makkelijk te hanteren baartjes gegoten. Het uitzonderlijk lange goudbaartje van Odijk, gevonden in het Rivierengebied waaruit meer vroegmiddeleeuws goud

bekend is, werd draagbaar gemaakt door het op te winden. In spiraalvorm kon het aan een snoer of riem worden meegedragen. Mogelijk was dit toch niet veilig genoeg. De geïsoleerde vondst en het feit dat het maar een deel van een baartje is, waarvan al eerder goud was afgehakt, wijzen ons inziens niet op een depositie. Het lijkt waarschijnlijk dat iemand het goudbaartje heeft verloren bij het doorkruisen van de Utrechtse heuvelrug. Rijksmuseum van Oudheden Postbus 11114 2301 EC Leiden a.willemsen@rmo.nl

Noten 1 Rijksmuseum van Oudheden, inventarisnummer WD 6488, zie: Willemsen 2009, 116. 2 Rijksmuseum van Oudheden, inventarisnummer WD 792.5.65, zie: Van Es & Verwers 2000, 33. 3 De munten in het goudschatje van De Geer zijn door Arent Pol (Geldmuseum Utrecht) gedetermineerd als volgt: de grootste (NUMIS-nr. 02524) Byzantijnen, Justinianus 527-565, solidus vóór 538, Constantinopel: 4,453g en de andere twee (02525 en 02526) = Ostrogothen, Athalarich 526-534, tremissis op naam van Justinianus, Ravenna: 1,387g (allebei even zwaar). 4 Rijksmuseum van Oudheden, inventarisnummers d 1953/2.1 t/m 2.4, zie bv. Schitterend sieraad, cat.tent. Rijksmuseum van Oudheden (Leiden 2007) 14. Literatuur Es, W.A. van & W.J.H. Verwers, 2000: De voorgeschiedenis van Wijk bij Duurstede, in: M.A. van der Eerden-Vonk, J. Hamer & G.W.J. van Omme (red.), Wijk bij Duurstede 700 jaar stad, Ruimtelijke structuur en bouwgeschiedenis, Hilversum. Willemsen, A., 2009: Dorestad, een wereldstad in de Middeleeuwen, Zutphen.

Een bijzonder vroegmiddeleeuws goudbaartje ter hoogte van Odijk

01-2010 binnenwerk.indd 5

|

5

02-02-10 14:36


Een doorsnee Cananefaatse nederzetting, of toch meer? De eerste bevindingen van nederzettingsonderzoek aan de Uithofslaan in Den Haag Jeroen van Zoolingen

De ontwikkeling van een moderne villawijk aan de Uithofslaan in het zuidwesten van Den Haag was voor de Afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag1 aanleiding voor grootschalig archeologisch onderzoek in het gebied vanaf 2001. Hierbij werden in totaal zes vindplaatsen aangetroffen die dateren vanaf de Midden of Late IJzertijd tot in de Middeleeuwen. Vier van de zes vindplaatsen dateren uit de Romeinse tijd (afb. 1). Op de meest noordelijke vindplaats (vindplaats 3) is een inheems-Romeinse nederzetting uit de 1e tot en met de 3e eeuw onderzocht. Hiervan is alleen de noordwestelijke begrenzing niet aangetroffen. De bewoning van de nederzetting was verdeeld over ten minste twee percelen, waarvan het noordelijke perceel inmiddels is uitgewerkt. Dit deel van de vindplaats staat centraal in dit artikel. Het onderzoek naar de nederzetting heeft een aantal opvallende sporen en structuren opgeleverd, waarvan de restanten van een horreum (graanschuur) bijzonder mogen worden genoemd. Verder zijn er vondsten gedaan die eveneens ongebruikelijk zijn, zoals een uitzonderlijk grote hoeveelheid keramisch bouwmateriaal en de restanten van een altaarstuk. Na een korte introductie en beschrijving van de vindplaats worden deze zaken besproken en in een breder kader geplaatst. De eerste resultaten van het onderzoek zijn verschenen in een MA-scriptie uit 2007.2 Naast de gegevens uit deze scriptie worden in dit artikel ook een aantal nieuwe inzichten gepresenteerd. Het betreft voornamelijk resultaten van specialistisch onderzoek. Ligging en ontwikkeling van de nederzetting In geologisch opzicht is de Romeinse vindplaats aan de Uithofslaan gelegen in een dynamisch landschap (afb. 1).3 Zij is gesitueerd in een gebied waar vanaf de IJzertijd een getijdensysteem actief was. Via dit systeem drong de zee het land binnen en zette er kleien af. Aan het begin van de Romeinse tijd nam de activiteit van het getijdensysteem af, waardoor het

6

|

kleigebied bewoningsmogelijkheden ging bieden. De Romeinse nederzetting bevond zich op de flanken van belangrijke zijtakken van de voornaamste getijdengeul, de Gantel. De bewoningsmogelijkheden op deze relatief hoog in het landschap gelegen flanken waren gunstig, terwijl de lager gelegen delen benut werden voor landbouwactiviteiten. In de directe omgeving van de Uithofslaan zijn verschillende vindplaatsen uit de

Een doorsnee Cananefaatse nederzetting, of toch meer?

01-2010 binnenwerk.indd 6

02-02-10 14:36


Romeinse tijd bekend. Veel van deze nederzettingen liggen vergelijkbaar op de oeverwallen van de getijdengeulen. We kunnen dus spreken van een gebruikelijk beeld. Aangenomen wordt dat gedurende de Romeinse tijd de zeespiegel steeg en als gevolg daarvan ook de grondwaterstand toenam. Het gebied vernatte hierdoor, wat de bestaansmogelijkheden beperkte. Dit wordt als ĂŠĂŠn van de verklaringen gezien voor de afnemende bewoning in de Cananefaatse civitas vanaf de 3e eeuw.4 In de Middeleeuwen nam de activiteit van de zee toe waardoor de vindplaats werd afgedekt met kleien behorende tot de Laag van Poeldijk. Dit proces heeft voor de conservering van de vindplaats gezorgd, maar ook delen van het oude maaiveld opgeruimd. Hierdoor is alleen op de laagste delen nog sprake van een cultuurlaag. Resultaten van het onderzoek De opgravingen van de vindplaats hebben duidelijk gemaakt dat er een inheems-Romeinse nederzetting heeft gelegen, die dateert van ca. 70 tot 230. In totaal leverde het onderzoek 45 structuren op (afb. 2). Meest in het oog springend zijn een viertal boerderijen die op het perceel hebben gestaan. Drie daarvan bevonden zich op nagenoeg dezelfde plek, wat duidt op bewoningscontinuĂŻteit. Een gunstige ligging, beperkte alternatieven of zelfs een bijzondere band met de plek kunnen deze locatiekeuze hebben bepaald. Een vierde boerderij werd aangetroffen tegen de noordgrens van het onderzoeksgebied en kan op grond van oversnijdingen niet worden gefaseerd. Deze boerderij behoort tot een ander erf dan de drie overlappende boerderijen. Alle boerderijen behoren volgens de typologie van Kodde5 tot categorie 5B, de driebeukige huizen met lengte boven de 20 meter. Opvallend genoeg worden alle boerderijen in dezelfde periode gedateerd, te weten van circa 70 tot 150. Een scherpere datering is niet mogelijk, omdat weinig en vaak zeer gefragmenteerd handgevormd aardewerk in de sporen van de huizen is achtergebleven. Dit

materiaal biedt nauwelijks dateringsmogelijkheden. Daarnaast kan het ook nog om nederzettingsafval uit andere perioden gaan. Desalniettemin zijn er geen aanwijzingen om aan te nemen dat er huizen tot ver in de tweede helft van de 2e eeuw gedateerd moeten worden. Omdat de datering van het gehele perceel op basis van het aangetroffen aardewerk en metaal tot in het begin van de 3e eeuw loopt, is duidelijk dat de gebruikers van het perceel gedurende de tweede helft van de 2e eeuw op een andere locatie zijn gaan wonen. Dat er uit deze periode toch sporen en vondsten afkomstig zijn, wijst er op dat het perceel wel in gebruik is gebleven.

Afb. 1 Ligging van de vindplaats (vindplaats 3), met omringende vindplaatsen uit de Romeinse tijd, op de geologische ondergrond.

Gebruik van het perceel Op het perceel werd vanzelfsprekend niet alleen gewoond. Naast de boerderijen zijn ook sporen aangetroffen van bijgebouwen, greppelsystemen, kuilen en waterputten. Op basis van de dateringen van het vondstmateriaal en de oversnijdingen van huisplattegronden en greppelsystemen is het perceel in zes gebruiksfasen op te delen. Een doorsnee Cananefaatse nederzetting, of toch meer?

01-2010 binnenwerk.indd 7

|

7

02-02-10 14:36


Afb. 2 Overzicht van de aangetroffen Romeinse sporen.

In de eerste fase (70 tot 100) is het perceel omsloten door palissades. Dit beeld zien we ook bij andere Cananefaatse nederzettingen uit de 1e en vroege 2e eeuw.6 Het systeem wordt gedurende de tweede fase (100-125) vervangen door greppels die het erf markeren en mogelijk ook afwateren. Het beeld van de nederzetting wordt echter pas echt ingrijpend veranderd door de aanleg van een groot verkavelingssysteem rond het perceel vanaf het midden van de 2e eeuw. Deze perceelgreppels zijn een bekend verschijnsel in nagenoeg de gehele regio. Verschillende nederzettingen zijn door de greppels met elkaar verbonden. De aanleg ervan is volgens het systeem van de Gulden Snede uitgevoerd.7 Dit duidt op een grootschalige organisatie, mogelijk geïnitieerd vanuit het Romeinse leger, maar mogelijk ook op initiatief van de inheemse bewoners zelf. Een andere structuur die vanaf de derde fase (125-150) het gezicht van het perceel heeft bepaald, is een grote opslagschuur naar Romeins model, een horreum (afb. 3). Het gebouw is ongebruikelijk binnen

8

|

een inheems-Romeinse nederzetting. Uit berekeningen blijkt dat het horreum een opslagcapaciteit heeft gehad voor een akkerbouwareaal van ten minste 40 hectare.8 Dit is vergelijkbaar met opslagschuren die zijn aangetroffen op kleine villanederzettingen.9 Het belang van het horreum blijkt niet alleen uit de omvang en degelijke constructie, maar ook uit de locatie binnen het perceel. Gebouwd over een oudere veekraal, in de zuidhoek van het perceel, werd het horreum aan alle zijden omringd en afgeschermd door greppels. Uit botanische monsters, genomen binnen en rondom het horreum, bleek – tegen de verwachtingen in – niet duidelijk of er graan of andere gewassen in het gebouw werden opgeslagen.10 Dit voedt de gedachte dat het gebouw ook gebruikt kan zijn voor de opslag van veeteeltproducten zoals melk of huiden. Archeozoölogisch onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat de bewoners zich bezig hielden met veeteelt.11 Runderen vormden het grootste deel van de veestapel, maar ook schapen, paarden en varkens maakten er deel van uit. Mogelijk diende het

Een doorsnee Cananefaatse nederzetting, of toch meer?

01-2010 binnenwerk.indd 8

02-02-10 14:36


horreum voor de opslag van veevoer, in het bijzonder hooi. Naast het horreum is mogelijk nog een tweede grote opslagschuur opgegraven. In het noordelijke deel van het perceel is een structuur aangetroffen bestaande uit drie parallelle greppels, die ook als de restanten van een grote opslagschuur kunnen worden geïnterpreteerd. Door de intensiteit van omringende en oversnijdende sporen is het lastig de structuur goed te onderscheiden, maar de vulling van de greppels met keramisch bouwmateriaal kan duiden op een funderingswijze voor een zwaar gebouw. Vanaf het midden van de 2e eeuw zijn er geen aanwijzingen meer voor bewoning op het perceel. Toch wijzen verschillende sporen en vondsten er op dat het perceel wel in gebruik is gebleven. Vanaf het derde kwart van de 2e eeuw is er zelfs weer sprake van bebouwing. Het betreft een bijgebouw op de westelijke helft van het perceel, zeer vergelijkbaar met een zogeheten ‘wall-ditch-structuur’.12 Direct rond deze structuur bevonden zich twee waterputten en een vondstrijke afvalkuil, waarin zich ondermeer fragmenten van een maalsteen bevonden. Verder werd er een aantal grote kuilcomplexen elders op het perceel opgegraven. Hierin werden de opvallende fragmenten van een aardewerken object aangetroffen, waarover hieronder meer. Deze sporen en vondsten lijken er op te wijzen dat er in de laatste fasen sprake is van artisanale activiteiten op het perceel. Het perceel is na het eerste kwart van de 3e eeuw niet meer in gebruik. Mogelijke verklaringen voor het verlaten moeten worden gezocht in een degradatie van de omliggende gronden (vernatting), maar ook in economische en sociaal-politieke omstandigheden.

gedraaide materiaal maakte in de 1e eeuw nog geen 10% van de totale hoeveelheid aardewerk uit, terwijl het rond het derde kwart van de 2e eeuw het handgevormde aardewerk volledig lijkt te vervangen. Dit beeld is goed vergelijkbaar met vindplaatsen uit de regio. Een andere vondstcategorie werd hierboven al genoemd, het keramisch bouwmateriaal. Hiervan werden op de vindplaats meer dan 17.500 fragmenten aangetroffen, met een totaal gewicht van meer dan 1100 kg! Tezamen met de eveneens grote aantallen bouwmateriaal van natuursteen, in het bijzonder dakleien en vrijwel geen tufsteen, en huttenleem, zijn de vondsten onderzocht op functie en herkomst.14 Het bouwmateriaal komt hoofdzakelijk uit greppels en betreft voornamelijk dakbedekkingsmateriaal. Qua vorm en baksel zijn de fragmenten keramisch bouwmateriaal zeer homogeen. Het spe-

Afb. 3 Reconstructie van het opgegraven horreum.

Afb. 4 Fragmenten van een vuurbok of mobiele haard.

Vondsten Naast de sporen van gebouwen en andere structuren heeft de opgraving ook grote hoeveelheden vondsten opgeleverd. De grootste vondstcategorie, het aardewerk, dateert de bewoning grofweg in de periode 70-230.13 Hiervoor is gekeken naar dateerbare vormen en complexen. Het Een doorsnee Cananefaatse nederzetting, of toch meer?

01-2010 binnenwerk.indd 9

|

9

02-02-10 14:37


Afb. 5 Overzicht van de Haagse regio met daarin de belangrijkste en besproken Romeinse vindplaatsen uit de 2e en 3e eeuw.

10

|

cialistisch onderzoek is er op gericht aan te tonen door wie en waar het materiaal geproduceerd werd. Er bestaan inmiddels goede aanwijzingen voor het bestaan van een regionale pannenbakkerij. Omdat het materiaal van de Uithofslaan tamelijk gefragmenteerd en incompleet is, luidt de conclusie dat het om secundair gebruikt materiaal gaat. Het aangevoerde puin heeft gediend als verharding, fundering of haardmateriaal. Directe aanwijzingen voor (bak)stenen dakbedekking binnen de nederzetting zijn er niet. Bij het verzamelen van het bouwmateriaal uit ĂŠĂŠn van de perceelgreppels werden de fragmenten van een grijs zandstenen altaar aangetroffen. In zijn categorie is deze vondst de eerste in een rurale context in Zuid-Holland. Omdat van dit altaar de linkerbovenhoek bewaard is gebleven, is de eerste letter van de inscrip-

tie bekend: H. Verder werden er nog een N en mogelijk een I aangetroffen. De godheid waarnaar verwezen werd, is niet bekend.15 Een andere opvallende vondst waren de fragmenten van een versierd aardewerken object (afb. 4). In totaal werden er zeven losse fragmenten in twee kuilen aangetroffen, die mogelijk tot meerdere objecten behoren. Beide kuilen dateren vanaf het midden van de 2e eeuw. Het baksel van de fragmenten is vergelijkbaar met dat van dolia. De (veronderstelde) bovenzijde van tenminste drie fragmenten is glad afgestreken en vertoont een rand aan de binnenzijde. Aan deze binnenzijde zijn sporen van verbranding zichtbaar. Niet alle fragmenten vertonen een ronding. Drie fragmenten hebben een recht verloop. Twee hiervan zijn versierd met concentrische cirkels. Het is

Een doorsnee Cananefaatse nederzetting, of toch meer?

01-2010 binnenwerk.indd 10

02-02-10 14:37


aannemelijk om deze fragmenten te reconstrueren aan de voorkant van het oorspronkelijke object. Het grootste fragment is versierd aan de vermoede bovenzijde. Het betreft een vier-spakig wiel. Beide versieringssymbolen zijn wijdverbreid bekend. Een voorbeeld is de Bataafse triquetrum-munten.16 Een vergelijkbare vondst is vooralsnog niet bekend uit de regio.17 De kuilen waaruit de vondsten werden verzameld konden geen duidelijkheid verschaffen omtrent de betekenis en functie van de objecten. Op basis van mogelijke parallellen lijkt een functie als vuurbok of mobiel haardje waarschijnlijk. Naast het aardewerk, bouwmateriaal en natuursteen, zijn andere vondstcategorieĂŤn zoals botmateriaal en glas aangetroffen. Van deze materiaalgroepen zijn echter op het moment van schrijven nog geen gegevens beschikbaar. Ook het metaal is nog niet geheel uitgewerkt. Noemenswaardig is wel de vondst van bronzen vaatwerk in contexten die vanaf de tweede helft van de 2e eeuw gedateerd worden. Het betreft een laag, open bakje en het fragment van een oor of handvat, dat de vorm van een zwanenkop heeft. Meer dan doorsnee Cananefaten? Hierboven is gebleken dat uit onderzoek aan de Uithofslaan een aantal opvallende zaken naar voren is gekomen. Het horreum en de grote hoeveelheden keramisch bouwmateriaal zijn absoluut ongebruikelijk in rurale contexten uit de Romeinse periode en de fragmenten van een altaar en een (mogelijke) vuurbok mogen hier zelfs uniek worden genoemd. De vraag is nu wat dit alles ons zegt. Door een vergelijking met een aantal vindplaatsen uit de omgeving (afb. 5) te maken, kan hierop een antwoord worden geformuleerd. In het bijzonder het horreum en het keramische bouwmateriaal zullen daarin centraal staan. We beginnen met het horreum. De meeste horrea zijn bekend uit een militaire of civiele context. Zij worden minder vaak aangetroffen in een rurale context. Wanneer dit wel het geval is, betreft het veelal villanederzettingen, ofwel grootschalige

landbouwbedrijven naar Romeins model. Het Cananefaatse gebied geldt echter niet als een kenmerkend villalandschap en rond de Uithofslaan zijn dan ook slechts enkele vergelijkbare horrea bekend. De meest bekende vindplaats hiervan is Rijswijk-de Bult.18 Het gaat hier om een Cananefaatse nederzetting die zich gedurende de 2e en 3e eeuw ontwikkeld heeft tot villanederzetting. Andere vindplaatsen van vergelijkbare horrea liggen op grotere afstand, rond de Maasmonding. Het betreft ondermeer de opgravingen Poortugaal-Hofterrein en WestmaasMaaszicht.19 Ook hier vermoeden de onderzoekers villaterreinen. Het lijkt er dan ook op dat horrea in rurale contexten uitsluitend worden aangetroffen binnen villanederzettingen. Zodra we spreken over villanederzettingen krijgt het voorkomen van de grote aantallen keramisch bouwmateriaal een opvallende betekenis. In architectonische zin onderscheiden villanederzettingen zich door het voorkomen van Romeinse bouwtradities. De horrea zijn hiervan een voorbeeld. Maar ook natuur- en bakstenen bouwmaterialen zijn veel gebruikt. Als we nu kijken naar het keramische bouwmateriaal van de Uithofslaan, dan valt op dat de aanwezige vormen primair gebruikt zijn ter dakbedekking. Het specialistisch onderzoek heeft echter duidelijk gemaakt dat hier binnen het onderzochte areaal geen aanwijzingen voor zijn. Toch moeten we de locatie van dit primaire gebruik misschien niet ver weg zoeken. In het verleden zijn ten noorden van het onderzoeksgebied enkele boringen gezet waaruit de aanwezigheid van Romeins baksteenmateriaal bleek. Niet alleen kunnen we hieruit concluderen dat de vindplaats zich nog verder uitstrekt, het is tevens aanleiding om ons af te vragen of we hier te maken hebben met een bak- of natuurstenen bebouwing. De gedachte dat de bewoning zich voortzet ten noorden van het opgegraven areaal, wordt versterkt door het gegeven dat het voormalig bewoonde perceel in gebruik is gebleven ten behoeve van artisanale activiteiten. De vraag rijst nu: zou deze bewoning een Een doorsnee Cananefaatse nederzetting, of toch meer?

01-2010 binnenwerk.indd 11

|

11

02-02-10 14:37


Afb. 6 De met dakpannen afgedekte goot van de vindplaats Poeldijk-Wateringseweg (met dank aan F. Simonis).

12

|

vergelijkbare ontwikkeling kunnen hebben doorgemaakt als de beroemde villanederzetting Rijswijk-de Bult? Op deze vindplaats werd een boerderij met stenen fundering, vloerverwarmingssyteem (hypocaustum) en wandschilderingen opgegraven. Deze luxe boerderij was de opvolger van een serie elkaar overlappende huizen op nagenoeg dezelfde locatie, een gegeven dat we ook aan de Uithofs­ laan hebben waargenomen. Uniek zijn de vindplaatsen hierin echter niet. Huizenclusters komen op meerdere vindplaatsen in de regio voor, waarvan Leidschendam-Leeuwenbergh20 opvalt, omdat ook hier een grote hoeveelheid Romeins dakpanmateriaal werd opgegraven. Het voorkomen van een huizencluster, natuur- of bakstenen bouwmaterialen en een horreum bieden echter nog altijd te weinig houvast om te kunnen spreken van een vergelijkbare situatie. Hoe interessant ook, het is te voorbarig om de ontwikkeling aan de Uithofslaan te vergelijken met Rijswijk-de Bult. Om te kunnen spreken van een vergelijkbare ontwikkeling, dienen we meer kennis van vindplaats 3 te hebben. Op dit

moment is nog slechts een deel van de nederzetting ontsloten. Daarnaast zijn de mogelijkheden om onderzoek te doen naar het deel ten noorden van het plangebied nagenoeg nihil aangezien dit terrein zich in het natuurgebied de Uithof bevindt. Een andere beperking voor een vergelijking is dat Rijswijk de enige goed gedocumenteerde nederzetting in het Cananefaatse gebied is waar gebouwd is in steen. De kennis van het bouwen met natuurstenen en keramische bouwmaterialen in het Cananefaatse gebied is hiermee zeer beperkt. We kennen slechts één andere vindplaats, te weten PoeldijkWateringseweg21, waar ook sprake is van deze bouwwijze. Maar helaas is deze vindplaats summier gepubliceerd. We weten dat het een zware tufstenen fundering betreft van een ongeveer 15 meter lang en 8 meter breed gebouw. Naast deze fundering werd nog een tufstenen reservoir gevonden, waaruit een met dakpannen (tegulae) bedekte goot naar het gebouw liep (afb. 6). Verder zijn er aanwijzingen gevonden voor een vloerverwarmingssyteem. Het gebouw kan worden gedateerd aan het eind van de 2e eeuw. De interpretatie van het geheel is beperkt, daarvoor is er eenvoudigweg te weinig van opgegraven. Maar tot de mogelijkheden behoort zeker een bebouwing vergelijkbaar met Rijswijk-de Bult. Interessant aan deze vindplaats zijn de korte afstand tot de Uithofslaan en de aansluitende datering. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre deze vindplaats vergelijkbaar is geweest met Rijswijk-de Bult en wat de relatie is met vindplaats 3 aan de Uithofslaan. Besluit De auteur bedankt Andelko Pavlovic, Ab Waasdorp en Jasper de Bruin voor hun inhoudelijke bijdragen en suggesties. Gemeente Den Haag Afdeling Archeologie Postbus 12 651 2500 DP Den Haag jeroenvanzoolingen@gmail.com

Een doorsnee Cananefaatse nederzetting, of toch meer?

01-2010 binnenwerk.indd 12

02-02-10 14:37


Noten 1 Afdeling Archeologie, Dienst Stadsbeheer, Gemeente Den Haag. 2 Van Zoolingen 2007. 3 Voor een meer gedetailleerd beeld van de geologische opbouw, zie Vos et al. 2007. 4 De Bruin 2005. 5 Kodde 2007, 33-34. 6 Van Londen beschouwt palissades en onregelmatige greppelsystemen als de eerste fase van afbakening van nederzettingen. Deze fase dateert uit de 1e eeuw. Zie Van Londen 2006. 7 Dit systeem heeft het voordeel dat de onderliggende geologie kan worden gevolgd. Zie Van Londen 2006. 8 Van Zoolingen 2007, deel 1, 31-33. 9 Voorbeelden zijn Rijswijk-de Bult en Poortugaal-Hofterrein. Zie resp. Bloemers 1978, 68; De Bruin 2003, 26. 10 Het botanisch onderzoek is uitgevoerd en in conceptvorm gerapporteerd door K. Hänninen & M. van der Linden (BIAX Consult). 11 Het archeozoölogisch onderzoek is uitgevoerd en in conceptvorm gerapporteerd door J. van Dijk (Archeoplan Eco). 12 Wall-ditch structuren worden beschouwd als vroege vormen van bewoning. Het is opmerkelijk dat de structuur aan de Uithofslaan pas gedateerd wordt vanaf 175. Zie Kodde 2007. 13 Het aardewerk is bestudeerd en in conceptvorm gerapporteerd door J. Van Kerckhove (ACVU-HBS). 14 De resultaten van onderzoek naar het materiaal zijn in conceptvorm gerapporteerd door C. van Pruissen, E.Kars (ArcheoSpecialisten) en R. Polak (Auxilia). 15 Het is echter verleidelijk de, met een H beginnende, inscriptie in verband te brengen met de hoofdgod van de Bataven, Hercules-Magusanus. Het zou dan om een Cananefaatse tegenhanger kunnen gaan. 16 Hieruit kan mogelijk een relatie met de Keltische zonnesymboliek worden geconcludeerd. Voor een overzicht van de Keltische munten, zie Roymans 2001. 17 Een mogelijke parallel is opgegraven in Zwenkau (nabij Leipzig, Duitsland). Zie hiervoor: Zeischka 2004. 18 Bloemers 1978. 19 Respectievelijk De Bruin 2003; Heeringen et al.1998. 20 Wiepking 1997. 21 Zie Sarfatij 1971; Bogaers 1979. Literatuur Bloemers, J.H.F., 1978: Rijswijk (Z-H), ‘De Bult’. Eine Siedlung der Kananefaten, Nederlandse Oudheden 8, Amersfoort. Bogaers, J.E., 1979: Ein römisches Militärdiplomfragment aus Monster-Poeldijk. In: Berichten van de ROB 29, Amersfoort, 357-371. Bruin, J. de, 2003: Licht in de Duisternis. Bewoning in de Romeinse tijd in Poortugaal (Z-H) belicht, Amsterdam (ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam). Bruin, J. de, 2005: Een eerste aanzet tot de ontrafeling van de bewoningsgeschiedenis van zuidelijk Zuid-Holland in de Romeinse tijd, in: SOJAbundel 2002 Leiden en 2003 Amsterdam, Symposium Onderzoek Jonge Archeologen 2005, Leiden, 27-34. Heeringen, R.M. van, R.C.G.M. Lauwerier & H.M. van der Velde, 1998: Sporen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd in de Hoeksche Waard. Een Aanvullend Archeologisch Onderzoek te Westmaas-Maaszicht, gem. Binnenmaas, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 56, Amersfoort. Kodde, S., 2007: Living on the edge, deel 1-2, Amsterdam (ongepubliceerde masterscriptie Vrije Universiteit). Londen, H. van, 2006: Midden-Delfland: The Roman Native Landscape Past and Present, Amsterdam (proefschrift Universiteit van Amsterdam). Roymans, N., 2001: The Lower Rhine triquetrum coinages and the ethnogenesis of the Batavi. In: Grünewald, Th. (red.), 2001. Germania inferior. Besiedlung, Gesellschaft und Wirtschaft an der Grenze der römischGermanischen Welt, Berlijn/New York, 93-145. Sarfatij, H., 1971: Poeldijk. In: Nieuwsbulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 1971, 5de aflevering, p. 87-88. Vos, P.C., E.C. Rieffe & E.E.B. Bulten, 2007: Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk. Den Haag, Rijswijk. Wiepking, C.G., 1997: Leidschendam-Leeuwenbergh. Erfgoed der Erven, Amsterdam (ongepubliceerde doctoraalscriptie Vrije Universiteit). Zeischka, A., 2004: Elbgermanische Feuerböcke? In: Archäologie in Deutschland 2, 20. Jahrgang, Stuttgart, 48. Zoolingen, J. van, 2007: Wonen en Werken op een Cananefaats erf. Tweede-eeuwse bewoning aan de Uithofslaan (Den Haag), deel 1-2, Leiden (ongepubliceerde masterscriptie Universiteit Leiden).

Een doorsnee Cananefaatse nederzetting, of toch meer?

01-2010 binnenwerk.indd 13

|

13

02-02-10 14:37


- advertentie -

Beste student, Kende je de Westerheem al? Jij kunt hierin over Nederlandse archeologie publiceren. Zo maar. Dat regelen wij voor je. En dan krijg je ook nog eens een mooi archeologisch boekenpakket als bedankje. Kijk voor de voorwaarden op hazenbergarcheologie.nl 01-2010 binnenwerk.indd 14

02-02-10 14:37


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Arnhem Meinerswijk 3 revisited Martijn Defilet & Berdie de Ruiter

In 2006 deden amateurarcheologen in één van de Meinerswijkse plassen te Arnhem een bijzondere vondst: het verloren gewaande deel van een middeleeuws scheepswrakje dat in de jaren ’70 van de vorige eeuw is opgegraven. Onlangs is het restant geborgen en na conservering start de reconstructie van het scheepswrakje en de wetenschappelijke uitwerking. Dit artikel dient in de eerste plaats om u op de hoogte te stellen van deze voor Nederland unieke vondst. Daarnaast is op archeologisch en historisch gebied na de vondst uit de vorige eeuw de nodige informatie over de polder Meinerswijk ontsloten. Aan de hand van deze gegevens en de eerste bevindingen die in relatie tot het duikonderzoek van de afgelopen jaren zijn gedaan, wordt ingegaan op de vraag uit welke periode het schip dateert, wat de historische component is en welke functie het schip had. Het betreft hier vooral een voorpublicatie, ook bedoeld om als voeding te dienen voor de definitieve uitwerking en de discussie scherp te stellen.1 Inleiding De Meinerswijkse polder maakt deel uit van een uitgestrekt uiterwaardenland-

schap, liggend in Arnhem ten zuiden van de Nederrijn (afb. 1). Dit ruim 250 ha grote gebied kent een lange en rijke bewoningsgeschiedenis. In de jaren ‘70 van de vorige eeuw ontstond er door zandwinning een aantal plassen. Bij de aanleg van de zogeheten ‘Plas van Bruil’ werden scheepsresten aangetroffen waarna de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP), onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB, nu

Afb.1 Meinerswijk in Arnhem. Bovenaan in het midden de plas waar het scheepswrakje is gevonden (foto: archief gemeente Arnhem).

Rondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 15

|

15

02-02-10 14:37


Afb. 2 Arnhem-Zuid met onder andere Meinerswijk en oude Rijnmeanders (kaart: gemeente Arnhem).

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) een onderzoek startte. In totaal zijn er resten van drie rivierschepen gevonden. Van het schip aangeduid als ‘boomstamschip’ is het voorste deel gevonden. Het achterste deel werd na meerdere zoekacties als verloren gewaand. Dit tot 2006, toen duikers van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) de resten alsnog vonden. In mei 2009 zijn deze door de Rijksdienst

voor het Cultureel Erfgoed, in nauwe samenwerking met de gemeente Arnhem, geborgen. Na conservering, studie en reconstructie zal het schip in Arnhem permanent tentoongesteld gaan worden. Landschappelijke ontwikkeling Meinerswijk heeft een rijk geschakeerd verleden waarin rivieren een belangrijke rol hebben gespeeld. De geschiedenis

Afb. 3 Vondstlocatie van de schepen (Reinders 1983, p. 8, fig. 3).

16

|

Rondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 16

02-02-10 14:37


wordt gekenmerkt door de strijd tegen en met water. Zo vestigden de Romeinen zich in Meinerswijk om hier met behulp van een castellum de rijksgrens te verdedigen. Anderzijds zorgde de dreiging van hoog water er voor dat Meinerswijk vanaf de 18e eeuw steeds meer het karakter van overlaatgebied kreeg, waardoor de bewoners hun heil elders zochten.2 In de bovenste meters van de bodem bevinden zich afzettingen van de Meinerswijk-stroomgordel, actief tussen 3500 en 2500 BP. De afzettingen daarvan zijn deels opgeruimd door de latere Nederrijnstroomgordel die tot aan het moment van bedijking vanaf de 13e eeuw vrij kon meanderen. De diepere ondergrond, vanaf 2-3 m onder maaiveld, kenmerkt zich door terrasafzettingen, gevormd tijdens het Laat-Paleolithicum tot het VroegMesolithicum, toen Meinerswijk deel uitmaakte van een vlechtende riviervlakte.3 De ligging van Arnhem aan de Rijn vandaag de dag verschilt wezenlijk van de laatmiddeleeuwse situatie. Beteugeld door de bedijking stroomde de Rijn bij het verdwenen kerkdorp Malburgen in noordelijke richting naar Arnhem. Daar boog zij met een s-bocht af, om nabij het meest westelijke punt van de stad weer langszij te komen. Later kwam de stad aan de Rijn te liggen, toen de hertog rond 1530 het bevel gaf de bochten af te snijden. 4 Voordat Arnhem-Zuid vanaf de jaren ‘30 van de vorige eeuw bebouwd raakte, waren in het landschap diverse Rijnstrangen zichtbaar. Vandaag de dag resteert hiervan alleen nog de Malburgse Wetering van. In 2006 is tijdens booronderzoek ten noorden van het Nijmeegseplein uit de geulvulling van deze Rijnmeander een monster voor C-14-methode onderzoek verzameld. Hieruit blijkt dat de meander in de 7e eeuw zijn eindfase bereikte. De vondst van scheepshout ter hoogte van het Nijmeegseplein zelf wijst echter uit dat de meander nog tot in de 10e eeuw bevaarbaar moet zijn geweest (afb. 2).5 Deze vondst is gedaan tijdens de aanleg van een fietstunnel onder de Nijmeegseweg; het hout is dendrochronolo-

gisch gedateerd (geschatte kapdata van twee planken: na 940 en 946). De ontdekking van het scheepswrakje Vanaf het einde van de 19e eeuw diende ook in Meinerswijk de Industriële Revolutie zich aan. De uiterwaardenklei leende zich uitstekend voor de baksteenfabricage. Drie steenfabrieken werden er gebouwd en het landschap transformeerde door het afgraven en aftichelen van klei. In de polder ontstonden meerdere kleigaten. De baksteenfabricage duurde tot het begin van de jaren ’80 van de vorige eeuw toen er geen vergunning meer werd verkregen en natuurwaarden voorrang kregen. Een decennium eerder ontstond echter een andere lucratieve bezigheid: zandwinning. Oude kleigaten zijn tot grote diepte ontzand en ook ontstonden er geheel nieuwe zandgaten. Eén van de zandgaten is de ‘Plas van Bruil’ (nu bekend als ‘Sleutelplas’, genoemd naar de ernaast liggende Sleuteldam). In 1974 zijn hier tijdens de zandwinning resten van een schip gevonden. Dit schip staat bekend als ‘Meinerswijk 1’. In 1976 zijn de resten van nog twee schepen gevonden: Meinerswijk 2 en 3 (afb. 3). Laatstgenoemd schip staat in dit artikel centraal. Meinerswijk 1 Van Meinerswijk 1 werden aanvankelijk tijdens de zandwinning voor de zuidelijke oprit van de Nelson Mandelabrug planken en inhouten gevonden. Dit hout werd opgeslagen in de schuur van een naburige steenfabriek; later vond transport naar het Gemeentemuseum Arnhem plaats. De exacte vindplaats van het schip is onbekend en bij benadering vastgesteld. Nader onderzoek vond plaats

Afb. 4 Reconstructie scheepsvondst Meinerswijk 2 (foto: Gemeentemuseum Arnhem).

Rondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 17

|

17

02-02-10 14:37


door duikers van de Gemeentelijke Brandweer. Zij constateerden dat het schip een lengte van 25 m bij een breedte van 4-5 m had. Vondstmateriaal en gegevens zijn bestudeerd door de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP).6 De conclusie luidt dat het hier gaat om een platboomd vaartuig. Vergelijking met een Utrechts exemplaar wijst op een datering in de 13e eeuw. Meinerswijk 2 Ook bij de scheepsvondsten in 1976 werd onderzoek door de RIJP uitgevoerd.7 Bij het blootleggen van Meinerswijk 2 (afb. 4) is assistentie door de AWN geleverd. Vanwege schommelende waterstanden in de plas is het schip in twee fasen onderzocht. Aangetroffen zijn het vlak met mastspoor, de inhouten in het smalle gedeelte van het schip en de onderste gang van de zijden. Het schip is circa 8 m lang geweest bij een breedte van ruim 1,5 m en wordt omschreven als een ‘punterachtige boot’. Helaas bleek het voor datering aangewende mastspoor onvoldoende jaarringen te hebben. Op grond van vergelijkingen behoort een laatmiddeleeuwse datering tot de mogelijkheden, maar zeker is dit niet. Meinerswijk 3 Het tweede in 1976 gevonden schip, Meinerswijk 3, is aangetroffen door historicus R.C.M. Wientjes. Bedacht op scheepsresten vanwege de voorgaande ontdekkingen volgde hij de werkzaamheden en trof in het talud van het zandgat een zwaar stuk hout aan. Nadat het talud was schoongemaakt, bleek het te gaan om een eikenhouten vaartuig met twee halve boomstammen

Afb. 5 Onderzoek naar Meinerswijk 3 in de jaren ’70 van de vorige eeuw (foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

18

|

als zijden en drie planken als vlak, aangeduid als ‘boomstamschip’. Een jaar later volgde de opgraving waarvoor met behulp van een pomp en zandzuiger het waterpeil in het zandgat van 3,40 m tot ruim 4,70 m onder maaiveld werd verlaagd (afb. 5). Onderzocht is het voorstuk, waarvan in totaal nog 6 m resteerde (afb. 6-7). Het achterstuk ontbrak echter. In het najaar van 1980 is door leden van de duikvereniging ‘Moby Dick’ uit Sliedrecht en ‘Manta’ uit Amsterdam nog naar resterende fragmenten gezocht, maar hierbij werd alleen een fragment van het opboeisel aangetroffen. Van een voor Nederland uniek schip ontbrak dus een belangrijk deel. Tot 2006. Herontdekking “Om een overzicht te krijgen, hebben we het erop gegokt dat er ditmaal redelijk zicht zou zijn. Gewapend met meetlint en schrijfgerei zijn we te water gegaan. Het zicht bleek beter dan de afgelopen weken te zijn. Bij de eerste blik zag ik al dat het wrakje er totaal anders bij ligt dan eerder gedacht. De vlakplank waarvan ik dacht dat deze doorliep tot onder in de put bleek

Rondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 18

02-02-10 14:37


boordstukken zijn losgerukt van de vlakdelen die als eerste zijn gevonden. Aan de kopse kant van het stuurboord-boord zit nog breeuwsel. Zonder het verband kwijt te raken, kunnen we hier verder geen zand wegzuigen. We laten dit deel dus voorlopig zo liggen.”

niet de linker te zijn, maar is de meest rechtse (noordkant)! We zien dat de vlakdelen met sintels aan elkaar vast hebben gezeten. De meeste sintels zijn gebroken, maar liggen nog wel tegenover elkaar. Ook het eerste spant van boven (oost) bleek niet op het hele vlak vast te zitten. Het spant is meer dan 1 m lang en heeft op 35 cm van elkaar pengaten zitten. Eén pen zit in het afgebroken einde van het spant aan de noordkant. Een andere pen zit nog in de vlakplank die ernaast ligt. Verder naar het zuiden zit nog een pengat in het spant. Het spant verdwijnt hier in de grond; het ligt nog niet helemaal vrij. Het deel dat van het spant is afgebroken, ligt aan de noordkant in het zand. Dit deel is op het pengat afgebroken. We hebben het stuurboordboord opgemeten. Het meet ongeveer 2,04 m in lengte, 0,5 m in hoogte, 0,33 m in breedte en is 0,12 m dik. Aan de kopse kant zijn drie pengaten zichtbaar met een diameter van circa 4 cm. Aansluitend zitten er twee vlakdelen met sintels aan vast. Het eerste vlakdeel is 12 cm breed en het tweede 25 cm. Ook aan de bovenkant van de boord zitten hier en daar sintels. De

Bovenstaand citaat is afkomstig uit een duiklog van B. de Ruiter en R. Joziasse. Beiden zijn aangesloten bij de LWAOW en waagden in 2006 een nieuwe poging om het achterste deel te vinden. Al eerder, in 2005, werd door hen een verkenningsduik uitgevoerd. Hierbij zijn meetpunten en markeringslint van het eerder uitgevoerde onderzoek teruggevonden.

Afb. 6 Reconstructie Meinerswijk 3 (foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Afb. 7 Reconstructie Meinerswijk 3: aangetroffen en ontbrekende deel. De maximale lengte werd op 12 m geschat; de maximale breedte op 2,5 m (Reinders 1983).

Toevalligerwijs op min of meer hetzelfde moment kwamen de eerder geborgen resten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed uit de conservering. Ook de wens om meer ervaring op te doen met restauratie en meer te weten te komen over schip en scheepstype, leidden tot de hernieuwde aandacht. Door B. de Ruiter en R. Joziasse is eerst een visuele inspectie uitgevoerd. Daarna is met behulp van prikkers geprobeerd het wrakje te lokaliseren. Toen dit niet lukte, is op een centrale plaats ten opzichte van de oude meetpunten door middel van de ‘cirkelzoekmethode’ gezocht. Hierbij wordt een touw aan een paaltje en de duiker bevestigd, waarna de duiker in cirkels de bodem afzoekt. Deze methode had al snel resultaat, aangezien er een groot stuk hout werd gevonden. Het verrichten van archeologisch onderRondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 19

|

19

02-02-10 14:37


zoek onder water, zeker in de Plas van Bruil, is geen sinecure. Het zicht is doorgaans vrij slecht en lang achter elkaar werken, betekent dat veel zand opdwarrelt waardoor het zicht steeds slechter wordt. Om het graafwerk te vergemakkelijken, is met behulp van een handboek uit een waterpomp, brandweerslang met spuitmond en PVC-pijp een zogeheten ‘waterjet’ of ‘onderwaterstofzuiger’ gemaakt. Aan de uitstroomopening van de zuiger is een vangnet gemaakt om fijn vondstmateriaal uit het zand te filteren. Tot het vondstmateriaal behoren ijzeren sintels en een spijker, middeleeuws aardewerk en botmateriaal. Met behulp van de waterjet ging het blootleggen van het grote fragment hout gemakkelijker. Het bleek te gaan om een plank met een uitstekende, houten pen. Al snel werd een tweede stuk hout gevonden, waarna de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed werd ingelicht. In overleg werd het grote fragment gelicht, onder meer voor dendrochronologisch onderzoek. Het bleek echter vast te zitten aan ander hout en deel uit te maken van een constructie. Met de Rijksdienst is vervolgens een controleduik uitgevoerd waarbij de vermoedens werden bevestigd: het handelde hier inderdaad om het verloren gewaande deel van Meinerswijk 3. Inmiddels was ook de gemeente Arnhem van de vondst op de hoogte gebracht. Besloten werd om het deel op te graven en te bergen. Onder auspiciën van de Rijksdienst zou de constructie verder worden blootgelegd, waarna de opgraving en berging door de Rijksdienst zelf zou worden uitgevoerd. Het blootleggen vond voorna-

Afb. 8 Duikactie Meinerswijk 3 (foto: R. Joziasse).

20

|

melijk plaats in de periode van april 2007 tot en met oktober 2008 waarbij vrij regelmatig iedere woensdag een paar uur is gedoken (afb. 8). Met het oog op de opgraving is door de gemeente Arnhem met behulp van Total Station een meetsysteem onder water uitgezet. Van het scheepswrakje werden meerdere vlakplanken, inhouten en boordstukken gevonden, deels in verband. Op sommige plekken zijn ook fragmenten breeuwsel aangetroffen. Boord en vlakplanken zijn recht afgewerkt, een vlakke (rechte) spiegel implicerend. De lengte van de constructie was ruim 2 m, bij een maximale breedte van 2,25 m. Het boord is circa 0,8 m hoog. Het leek alsof de zandzuiger (in de jaren '70 van de vorige eeuw) dit deel van het schip heeft afgebroken van het voorste deel. Aanvankelijk is op een diepte van 3,6 m onder de waterspiegel gewerkt, maar naarmate de tijd vorderde en meer hout werd gevonden, bereikte de

Rondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 20

02-02-10 14:37


werkput een diepte van 6 m onder de waterspiegel. Het bergen van losse onderdelen vormde op zich geen probleem, maar de ligging van 17 m uit de oever en het met water volgezogen hout betekende dat voor het in verband liggende deel van het schip met een behoorlijke takellast rekening gehouden moest worden. Op 12 mei 2009 werd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed het voorbereidende werk voor de berging verricht. Er was een draagconstructie gemaakt, bestaande uit een frame van buizen, balken en roosters. Na documentatie van de vindplaats vond op 13 mei onder grote belangstelling de berging plaats, met behulp van een takelwagen (afb. 9-10). De scheepsresten zijn direct naar Lelystad vervoerd om daar geconserveerd te worden. Dit betekende echter niet het einde van het veldwerk. Nog steeds wordt er regelmatig gezocht naar fragmenten van Meinerswijk 3, en met succes.

Constructie en datering Van het in de jaren ’70 van de vorige eeuw geborgen, 6 m lange voorstuk blijken de vlakplanken te zijn vervaardigd uit één boom. Het vlak zelf is trapeziumvormig en verbreedt zich naar het midden van het schip. Als breeuwsel is schorpioenmos gebruikt, veelal afgedekt met driehoekige moslatjes en bij elkaar gehouden door ijzeren sintels. De zijden van het schip bestaan uit twee, meermaals gerepareerde, uitgeholde halve boomstammen die afkomstig zijn van een afgeplatte eik met een minimale dikte van 70 cm. De zijkanten van de boomstammen zijn van boven afgewerkt, dienend als basis voor het opboeisel. De geborgen fragmenten opboeisel hebben aan de bovenzijde uitsparingen en rechthoekige openingen aan de onderzijde waarvoor nog geen verklaring is gevonden. Mogelijk dienden de openingen voor het plaatsen van balken. Het voorschot bestaat uit drie planken met sponning die aansluiten op

Afb. 9 Het resterende deel van Meinerswijk 3 wordt uit het water getakeld (foto: gemeente Arnhem). Afb. 10 Geborgen delen van Meinerswijk 3 (foto: gemeente Arnhem).

Rondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 21

|

21

02-02-10 14:37


Afb. 11 Boomstamschip, gevonden in Krefeld (foto: Deutsches Schiffahrtsmuseum).

de vlakplanken en zijden. Met ijzeren spijkers zijn voorschot en vlak aan elkaar bevestigd. Vlak, zijden en opboeisel worden bijeengehouden door leggers en kromhouten, bevestigd met houten pennen en spijkers.8 Van het boomstamschip zijn meerdere houtmonsters onderzocht. Ook is pollenanalytisch onderzoek op het breeuwsel uitgevoerd. Alle houtmonsters bleken eik te zijn. Het gelijkmatige en niet opvallend langzaam gegroeide hout dat onder andere voor de zijden en de vlakplanken is gebruikt, wijst op bossen die op hogere gronden groeiden. Hierbij kan aan de omgeving van Arnhem worden gedacht, zodat een verre herkomst van het schip niet waarschijnlijk wordt geacht. Als breeuwsel is schorpioenmos gebruikt, dat op zeer natte plekken of onder water groeit. In de monsters zijn hoge waarden voor beuk en (vooral) eik gevonden. Aangezien beuk aan de noordkant van het Rijndal nog vrij algemeen voorkomt, is geconcludeerd dat het mos ergens in het rivierdal is verzameld, bijvoorbeeld in een afgesloten meander. Ook het breeuwsel kan dus een lokale herkomst hebben. Graan, waarvan het meest rogge, en onkruiden als zuring en blauwe korenbloem duiden op nabijgelegen akkers. Ook is walnootstuifmeel in de monsters aangetroffen, mogelijk aangeplant op een nabijgelegen buitenplaats of landgoed.9 Er zijn meerdere manieren om het schip te dateren. Een scheepsinventaris ontbreekt, maar het gebruikte type sintel en ingespoeld aardewerk (kogelpot) wijst op de 12e of 13e eeuw. Het gebruiken van ingespoeld aardewerk als dateringsmiddel is echter precair, daar er geen relatie met het schip hoeft te bestaan. Een belangrijk hulpmiddel is de vergelijking met vondsten van soortgelijke scheepstypen die elders zijn gedaan. Er zijn echter slechts twee andere vondstlocaties bekend: Krefeld (afb. 11) en Bremen. Meinerswijk 3 en het boomstamschip van Krefeld vormen de enige bewaarde exemplaren van dit type schip. In de jaren ’70 van de vorige eeuw ging men er vanuit

22

|

dat het Krefeldse exemplaar uit de 13e of 14e eeuw zou dateren, maar 14C-onderzoek wijst echter op een datering van rond het jaar 1000, hetgeen aanmerkelijk vroeger is. Meer grip op de datering van Meinerswijk 3 wordt verkregen door dendrochronologisch onderzoek, uitgevoerd in 2006. Dateringen van twee monsters wijzen op een veldatum van 1216 ± 5. Er van uitgaande dat het hout direct na de kap is gebruikt voor de bouw van het schip en geen latere reparatie betreft, kan de datering van Meinerswijk 3 dus aan het begin van de 13e eeuw worden geplaatst. Tussen het Krefeldse exemplaar en Meinerswijk 3 zit een dateringsverschil, maar er zijn ook verschillen in afmetingen waarneembaar. Dat geldt ook voor het boomstamschip dat in Bremen is gevonden. Op basis van de in de jaren ’70 van de vorige eeuw verzamelde gegevens is geconstateerd dat Meinerswijk 3 met een (geschatte) lengte van circa 12 m bij een breedte van ruim 2 m en een hoogte van circa 1 m het grootste schip van de drie was. Het Bremense exemplaar meet (l x b) 9 x 1,5 m. Het Krefeldse schip is aan-

Rondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 22

02-02-10 14:37


het einde van de 7e eeuw zijn definitieve beslag. Aangezien de Franken zichzelf als rechtsopvolgers van het Romeinse rijk zagen, zou het gebied van het voormalige castellum (met vicus, waarvan de locatie nog onbekend is) als oud Romeins staatsbezit aan het Frankische koningsgoed toegevoegd kunnen zijn.10 Meinerswijk wordt voor het eerst expliciet in de 9e eeuw vermeld. In 814 of 815 schonk Lantwardus onder andere één hoeve in ‘Meginhardiswich’ aan de abdij Lorsch. De volgende vermelding heeft betrekking op het jaar 847. De Xantense annalen vermelden dat de Noormannen na Dorestad ook in ‘Vicus Meginhardi’ buit maakten.11

merkelijk korter, maar wel weer breder dan het Bremense exemplaar: circa 6 x 2 m. Op basis van het onlangs gevonden deel van Meinerswijk 3 moet de lengte van dit schip waarschijnlijk worden bijgesteld. Deze is eerder circa 8 m dan 12 m. Historisch kader Nu de datering van het schip bekend is (al zullen er wel meer monsters van verschillende scheepsdelen voor dendrochronologisch onderzoek moeten worden genomen om een gedetailleerder beeld te krijgen) kan worden geprobeerd om de vondst in zijn historische kader te plaatsen. Aan het begin van dit artikel werd reeds vermeld dat Meinerswijk een rijke bewoningsgeschiedenis kent. Het castellum en het tijdperk van baksteenfabricage en zandwinning kwamen al aan de orde, maar in dit kader is uiteraard de middeleeuwse periode van belang. Aan het begin van de Vroege Middeleeuwen, nadat de Romeinen Meinerswijk hadden verlaten, wisten de Franken het oostelijke rivierengebied tussen Waal en Rijn binnen hun invloedssfeer te brengen. Dit kreeg aan

In de reconstructie van de vroege geschiedenis van Meinerswijk is ook het toponiem ‘Prast’ van belang. In 834 schenkt de zoon van de Saksische koning Widukind alle rechten over dit gebied aan de bisschop van Utrecht. Prast was toen waarschijnlijk nog de benaming van de linker Rijnoever tussen Elden en Oosterbeek. Vandaag de dag bevindt zich in het oosten van de polder Meinerswijk nog een gehucht met de naam ‘De Praats’. Ook op historisch kaartmateriaal staat dit gehucht aangeduid. Feitelijk bestaat het uit twee verhogingen waarvan de meest zuidelijke de oudste is. Deze verhoging wordt toepasselijk ‘Het Heuveltje’ genoemd. Ter hoogte van Het Heuveltje heeft de AWN in 1990 en 1991 archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt echter dat de bewoningssporen niet verder teruggaan dan de tweede helft van de 14e eeuw.12 Er is in Meinerswijk echter geen systematisch archeologisch onderzoek uitgevoerd, zodat voorzichtig moet worden omgegaan met interpretaties. Na de 9e eeuw zwijgen de historische bronnen tot 1233. In dat jaar, het jaar van de Arnhemse stadsrechtenverlening, bevestigt ene ‘Reynerus de Meynerswike’ in dienst van de graaf het stadsrecht. De stad, gelegen op ruim 1000 m ten oosten van de locatie waar het boomstamschip gevonden is, had toen al enige omvang Rondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 23

|

23

02-02-10 14:37


Afb. 12 Kaart van Van Deventer uit ca. 1570. Uiterst linksonder Meinerswijk. De lange noordoost-zuidwest lopende weg betreft de Meginhardweg, met daaraan gelegen boerderijen en het Huis Meinerswijk (uit Potjer 2005, 16).

aangezien het als ‘oppidum’ wordt aangeduid. Uit historische bronnen kan worden afgeleid dat het in de 11e en 12e eeuw een belangrijk verkeersknooppunt was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het in 1195 als tolplaats wordt genoemd. In 1222 werd de tol naar Lobith verplaatst.13 Aan het einde van de 13e eeuw wordt Meinerswijk nog een keer genoemd. Een rekening van het graafschap Gelre uit 1294/1295 spreekt van de hof of ‘curtis Meynartswich’. Opvallend is dat daar waar eerder met de uitgang ‘wich’ of ‘vicus’ over Meinerswijk werd gesproken, hetgeen aanleiding is om te veronderstellen dat het hier om een nederzetting van

24

|

enige omvang gaat, er nu verwezen wordt naar een hof. Wat de situatie nog complexer maakt, is de vermelding van Meinerswijk als ‘maalschap’ (buurschap) in de 14e en 15e eeuw, en de status van heerlijkheid vanaf de 15e eeuw.14 De rekening van het graafschap Gelre uit 1294/1295 bevat ook een post die betrekking heeft op een weidegebied bij Meinerswijk met de naam ‘Gresinc’. Op een 19e-eeuwse kopie van een kaart van Willem Beijerink uit 1776 staan deze landerijen als onderdeel van de heerlijkheid Meinerswijk afgebeeld, liggend in het midden van de polder.15 Net ten noorden

Rondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 24

02-02-10 14:37


1653 is, toont een nog veel gedetailleerder beeld, ook met betrekking tot het Huis Meinerswijk. Dit huis wordt wel eens als ‘kasteel’ aangeduid, maar de benaming omgrachte hofstede (moated site) zou eerder van toepassing zijn. Het bevond zich een paar honderd meter ten zuiden van de vondstlocatie van het boomstamschip en werd in 1853 gesloopt. Het is nog onduidelijk of de heerlijkheid Meinerswijk voortgekomen is uit de 13e-eeuwse hof. Het is zelfs niet zeker of deze hof ter plekke van het Huis Meinerswijk of ergens anders binnen de grenzen van de heerlijkheid gelokaliseerd moet worden. Booronderzoek van de AWN in 19911992 wijst echter wel uit dat ter hoogte van het Huis Meinerswijk bewoning vanaf de 12e of 13e eeuw is geweest. Daarnaast zijn ten zuiden van het Huis Meinerswijk in 1898 enkele 13e-eeuwse kannen gevonden en leverde een veldverkenning in 1978 circa 200 m ten zuidwesten van het huis een grote hoeveelheid scherven uit dezelfde periode op.16 De vondstlocatie van het boomstamschip bevindt zich dus nabij een gebied dat ongeveer gelijktijdige bewoning kent. Naar analogie van de postmiddeleeuwse situatie en de aanwezigheid van de hof moet dan aan een agrarisch karakter worden gedacht.

daarvan ligt het Huis Meinerswijk, waarvan de bouwdatum onbekend is maar dat al afgebeeld wordt op de kaart van Van Deventer uit circa 1570. Deze kaart bevat vele interessante details. De Rijn is al naar de stad verlegd, maar de oude Rijnstrangen door de Stadswaard en langs de Malburgse polder zijn nog zichtbaar. De Praats (Het Heuveltje) wordt getoond, evenals de nu nog bestaande Meginhardweg, Middenweg en Sleuteldam. Aan de Meginhardweg liggen enkele boerderijen en het Huis Meinerswijk (afb. 12). Wederom een 19e-eeuwse kopie van een kaart, waarvan het origineel ditmaal van de hand van Nicolaes van Geelkercken uit

Functie Meinerswijk 3 is redelijk compleet teruggevonden. Desondanks bestaan er rondom de cruciale vraag van de functie nog een hoop vraagtekens. Een scheepsinventaris is vooralsnog niet aangetroffen en de meer specifieke benaming voor een dergelijk type vaartuig is een probleem. In het opgravingsverslag van het onderzoek uit de jaren ’70 van de vorige eeuw wordt de discussie omtrent de functie van het schip, en daarmee ook het scheepstype, uitgebreid gevoerd. Een expliciete uitspraak blijkt echter niet mogelijk te zijn en wordt dan ook niet gedaan. Met betrekking tot het Krefeldse schip gaat Ellmers echter uit van een functie als vissersvaartuig.17 Dit schip wordt ook wel Rondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 25

|

25

02-02-10 14:37


aangeduid als kleine “Oberländer’, een vrachtschip dat van bijvoorbeeld 16e-eeuwse afbeeldingen bekend is. De oorsprong hiervan zou terug kunnen gaan op de boomstamschepen. Voor het Krefeldse schip is berekend dat het circa 4 ton aan goederen kon vervoeren, hetgeen gelijk staat aan bijvoorbeeld 40 vaten haringen, tien koeien of 1200 grote bakstenen.18 Er kon dus enige last mee worden vervoerd, wat derhalve ook kan wijzen op de functie van een vrachtschip. Het is de vraag of het nieuw ontdekte deel van het boomstamschip definitief uitsluitsel kan geven, aangezien het maar een klein deel van het totale schip vormt. Hieronder volgt een aantal overdenkingen, bedoeld om de discussie rondom de functie nog wat aan te scherpen. Tot nu toe ontbreken aanwijzingen voor een roei-inrichting (maar deze kan op verschillende manieren zijn geconstrueerd, ook op eenvoudige wijzen) of mast, waardoor het schip voor de voortbeweging afhankelijk zal zijn geweest van peddelen of bomen en de stroming van de Rijn (stroomafwaarts). Voor voortbeweging door middel van een touw of lijn, zoals bij een trekschuit, zijn vooralsnog geen aanwijzingen gevonden. Zo werd de lijn veelal aan de (jaag)mast bevestigd en juist die ontbreekt. Eventuele voortbeweging door een touw of lijn zal dus op een andere manier vormgegeven moeten zijn. Voor de verdere uitwerking is dit een relevante vraag. Tijdens één van de recente duikacties naar het scheepswrakje is een netverzwaring gevonden. Het is verleidelijk om, ook vanwege het visloodje dat in de jaren ’70 van de vorige eeuw is aangetroffen, hierdoor te veronderstellen dat Meinerswijk 3 de functie van een vissersboot heeft gehad. Het vondstmateriaal is echter beperkt en kan ook ingespoeld zijn, waardoor er geen relatie met het schip hoeft te zijn. Deze interpretatie heeft dus een zwakke basis. De afmetingen van het schip wijzen erop dat het in ieder geval een behoorlijke last

26

|

vervoerd kan hebben. Vergeleken met de afmetingen van het Krefeldse schip en zijn draagvermogen, zal Meinerswijk 3 circa 5 ton vervoerd kunnen hebben. Door de zware constructie zal de netto-lading echter wel minder zijn geweest dan bij lichter gebouwde scheepjes. In een tijd dat er allang huidschepen waren, is de constructie van Meinerswijk 3 opvallend te noemen. Is hier sprake van vervaardiging door een scheepsbouwer of betreft het meer lokale makelij, bijvoorbeeld door een timmerman? En mag de voortbeweging door peddelen of bomen worden opgevat als aanwijzing voor vervoer op korte afstand? Beide zijn voor de uitwerking ook relevante vragen. Lokale makelij en vervoer op korte afstand is niet onlogisch. Meinerswijk 3 oogt wat constructie betreft ruw of log, en het eerder uitgevoerde hout- en pollenonderzoek wijst op een mogelijk lokale herkomst. Dat laatste moet echter wel voorzichtig worden gehanteerd, want ‘lokaal’ kan een groter gebied betreffen. Daarnaast is Meinerswijk 3 gevonden nabij een agrarische locatie waar één of meer nederzettingen lagen, mogelijk een hof. Het schip kan dus een functie hebben gehad bij lokaal vervoer van landbouwgoederen. De mogelijk gebrekkige voortstuwing en wat lompe stroomlijn maakt dat het schip relatief zwaar te hanteren zal zijn geweest. Ook dit valt te verenigen met lokaal gebruik. Dat er ook vondsten zijn gedaan die wijzen op visserij is heel goed mogelijk: het schip kan hiervoor ook periodiek zijn gebruikt en tot het dieet van bewoners van de rivieroeverzone kan uiteraard ook vis worden gerekend. Boeiend is het gegeven dat vlakbij de vondstlocatie van het schip een overzet is geweest. Naast de belangrijke veerverbinding op De Praats, die niet bij de heerlijkheid Meinerswijk hoorde, was er namelijk in de Middeleeuwen nabij het Huis Meinerswijk nog een veel kleinere rivieroversteek die al in 1294/1295 ‘overzet bij Lopen’ genoemd wordt.19 Behalve een vissersboot of vrachtschip kan hieruit een derde

Rondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 26

02-02-10 14:37


mogelijke functie worden afgeleid: die van een veerpontje. In de discussie rondom de in Meinerswijk gevonden schepen is de mogelijkheid dat deze tijdens een overstromingsramp zijn meegesleurd en in Meinerswijk terecht zijn gekomen, nog nauwelijks gevoerd. Een voorbeeld, hoewel later dan het boomstamschip, is de overstromingsramp uit 1290. In de kroniek van het klooster Bloemhof is aangetekend dat hevige regens de IJssel en Rijn bij Arnhem deden zwellen. De rivieren traden buiten hun oevers en verwoestten oogst en huizen.20 Ook verdronken veel mensen. In het geval van een overstroming komt de relatie tussen het boomstamschip en Meinerswijk op losse schroeven te staan. Daarnaast zal bij het vaststellen van een relatie tussen het schip en Meinerswijk ook naar de andere gevonden schepen moeten worden gekeken: passen deze in de context van Meinerswijk? Pleidooi Veel van de scheepsontdekkingen die de auteurs dezes bekend zijn betreffen toevalsvondsten. Daarnaast hebben uiterwaarden in het algemeen op archeologisc he beleidskaar ten een lage verwachtingskans, zo ook in Arnhem. Dit terwijl zeker in de buurt van stedelijke centra of oude nederzettingskernen ter hoogte van de oude rivierstrangen de kans op scheepsvondsten aanwezig is. Ongemerkt gaat jammerlijk genoeg een belangrijk deel van deze bijzondere vondstcategorie zodoende verloren. Deze problematiek verdient aandacht en zou een afweging moeten vormen in het traject van archeologische advisering. Conclusie Aan het begin van dit artikel zijn drie vragen gesteld. Deze hebben betrekking op de datering van het boomstamschip, de historische component en de functie. Wat de datering betreft werd aanvankelijk uitgegaan van de 12e tot en met de 14e eeuw. Dit op basis van vondstmateriaal en een vergelijking met een boomstam-

schip dat in Krefeld is gevonden. Onlangs uitgevoerd dendrochronologisch onderzoek scherpt deze datering aan: het hout waarvan de monsters zijn genomen komt van een boom die rond 1216 werd geveld. Als het hout direct voor de bouw van het schip is gebruikt en ook geen latere reparatie betreft, is het schip dus vroeg 13e-eeuws. Om meer grip op de datering te krijgen, zijn echter meer dendrochronologisch te dateren monsters nodig. Vervolgens de historische component. De naam ‘Meinerswijk’ kan terug worden gevoerd tot de Vroege Middeleeuwen. In de 13e eeuw, de periode van het boomstamschip, wordt gesproken van de hof of ‘curtis Meynartswich’. Hoewel deze bron uit het einde van de 13e eeuw dateert, zal de hof al enige tijd bestaan hebben en kunnen boomstamschip en hof gelijktijdig zijn. In deze richting wijst ook het feit dat Meinerswijk al in de eerste helft van de 13e eeuw familienaam was geworden van grafelijke ministerialen. Waar deze hof precies gelegen heeft weten we niet, maar dat kan niet ver van de locatie van de scheepswrakken zijn geweest. Archeologisch onderzoek wijst in ieder geval uit dat hier en in de nabije omgeving vanaf de 12e of 13e eeuw bewoning is geweest. De vondstlocatie van het boomstamschip bevond zich dus nabij bewoond gebied, waarbij van een agrarische functie kan worden uitgegaan. Vlakbij het Huis Meinerswijk bevond zich tevens een overzet. Tot slot de functie. Ondanks het uitgebreide onderzoek van de jaren ’70 van de vorige eeuw en het gegeven dat het boomstamschip redelijk compleet is aangetroffen, wordt omtrent de functie nog in het duister getast. Er zijn meerdere mogelijkheden; definitief uitsluitsel is er nog niet. Een functie als vissersboot behoort tot de mogelijkheden, maar een functie als vrachtschip is ook denkbaar. Er zijn enkele vondsten gedaan die op een functie als vissersboot wijzen. Deze zijn echter in aantal te beperkt en de context is onbetrouwbaar. Voorzichtig, want er volgt nog een wetenschappelijke uitwerking, kan worden geconcludeerd dat het schip door Rondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 27

|

27

02-02-10 14:37


middel van peddelen of bomen en door de stroming van de Rijn zal zijn voortbewogen. Daarnaast wijzen de afmetingen erop dat het een redelijke last vervoerd kan hebben. Als het schip ook gezonken is daar waar het werd gebruikt, is het niet onlogisch dat het schip gezien de nabijheid van een agrarisch gebied en hof, de wijze van voortbeweging en de wat logge uitvoering een lokale transportfunctie van bijvoorbeeld landbouwproducten heeft gehad. Het beperkte vondstmateriaal dat met de visserij verbonden kan worden, hoeft hiermee niet in tegenspraak te zijn. Het schip kan immers ook een (neven)functie als vissersboot hebben

Noten 1 Met dank aan C. Harmsen (gemeente Arnhem), J. Vermeersch (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) en R. Wientjes (Gelders Archief) voor het kritisch doornemen van de tekst. Speciale dank gaat uit naar de heer Wijers, op wiens land de bergingswerkzaamheden plaats hebben gevonden. 2 Wientjes 1995, 35. 3 Boshoven et al. 2009, 14-17. 4 Potjer 2005, 8-9. 5 Verhagen en Wientjes 2008, 29. 6 Reinders 1983, 13-14. 7 Reinders 1983. 8 Reinders 1983, 21-30. 9 Reinders 1983 53-60.

gehad, als er bijvoorbeeld even geen goederen vervoerd hoefden te worden. Het kunnen vervoeren van een last en de nabije ligging van een contemporaine overzet houden mogelijkerwijs nog een functie in: die van een veerpont. Martijn Defilet Eusebiusbuitensingel 53 6800 HA Arnhem martijn.defilet@arnhem.nl Berdie de Ruiter Steegse Haven 12 a-b “Vertrouwen” 6991 GZ Rheden berdie@devliet.com

10 Wientjes 1995, 28. 11 Wientjes 1989, 5. 12 Van de Laar en Verhagen 1991. 13 Verhagen en Wientjes 2008, 34-25. 14 Wientjes 1989, 11, 17-24. 15 Wientjes 1995, 32-35. 16 Verhagen 1991. 17 Ellmers 1976, in Reinders 1983, 31. 18 Http://www.dsm.museum/MA/oberl.htm. Hier wordt vermeld dat “Oberländer” verwijst naar het gebied waar de schepen voeren of zijn gevonden: het hoger liggende deel van de Rijnloop. 19 Wientjes 1989, 18. 20 Buisman 1995.

Literatuur Boshoven, E.H., et al. 2009: Archeologische verwachtingskaart Arnhem-Zuid. In: BAAC rapport 04.274. Deventer/’s-Hertogenbosch. Buisman, J., 1995: Duizend jaar weer wind lage landen 1. Franeker. Ellmers, D., 1976: Kogge, Kahn und Kunstoffboot. In: Führer des Deutschen Schiffahrtmuseums 7. Bremerhaven. In Reinders 1983. Laar, L.P.C. van de en Verhagen, J.G.M., 1991: Archeologisch onderzoek op De Praats in Arnhem. In: AWN afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland. Verslag nr. 10 van de veldwerkactiviteiten van de Archeologische werkgroep Nederland, afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland, met o.a. het veldwerkoverzicht over 1990. Zevenaar. Potjer, M., 2005: Historische atlas van Arnhem. Van Schaarsbergen tot Schuytgraaf. Amsterdam. Reinders, H.R. (red.), 1983: Drie middeleeuwse rivierschepen. Opgravingsverslagen 5, 6 en 7. In: Flevobericht nr. 221. Lelystad. Verhagen, J.G.M., 1991: Een archeologische verkenning van het kasteelterrein in Meinerswijk. In: AWN afd. ZuidVeluwe en Oost-Gelderland. Verslag nr. 10 van de veldwerkactiviteiten van de Archeologische werkgroep Nederland, afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland, met o.a. het veldwerkoverzicht over 1990. Zevenaar. Verhagen, J.G.M. en Wientjes, R.C.M., 2008: De vroegste ruimtelijke ontwikkeling. In: Keverling Buisman, F. en Jacobs, I., 2008: Arnhem tot 1700. Utrecht. Website Deutsches Schiffahrts Museum: http://www.dsm.museum/edsm.htm. Wientjes, R.C.M., 1989: Meinerswijk. Een archeologisch project. Z.p. Wientjes, R.C.M., 1995: Een heerlijkheid in de bocht. Kaartboek van de polder Meinerswijk bij Arnhem. Zwolle.

28

|

Rondom de stad

01-2010 binnenwerk.indd 28

02-02-10 14:37


Literatuurrubrieken

Recensies Lübecker Kolloquium zur Stadtarchäologie im Hanseraum IV: Luxus und Lifestyle. Lübeck 2008. ISBN 978-3-79501289-2. Zw./w.-ill., geb., 762 p., € 50,--. Het zesde boekdeel in deze reeks bevat de weerslag van het in 2006 gehouden symposium over lifestyle en luxe in de middeleeuwse stad. Het symposium en daarom ook dit boek omvat bijdragen uit tal van (vooral Hanse-)steden uit niet minder dan 15 Europese landen. Voor veel deelnemers is de werktitel aanleiding geweest om te trachten begrippen als luxe te definiëren, geplaatst in de tijd waaruit de culturele relicten als archeologische vondst tot ons zijn gekomen. Duidt luxe op welvaart en zoja, in relatie tot wie: alles is relatief. Zegt luxe iets over iemands sociaalmaatschappelijke of hiërarchische positie binnen een stadsgemeenschap? En, heel cruciaal, is het mogelijk om uit archeologisch materiaal iets te concluderen over de mate van luxe van degene die ooit dat materiaal in beerput of achtertuin heeft achtergelaten? De meeste deelnemers concluderen dat archeologische relicten als regel geen informatie verstrekken over de mate van luxe van gebruiker. Van veel fraaie, luxueus uitgevoerde en ongetwijfeld ooit kostbare zaken uit stedelijke contexten is de oorspronkelijke rechthebber vaak niet eens te achterhalen. Geheel anders is het uiteraard met onroerende zaken: grote woningen duiden vrijwel altijd op een vorm van welstand. Hetzelfde kan gelden voor zaken die deel uitmaken van woningen, zoals nokbekroningen en kachelovens of tegelkachels. Waar gebruiksmateriaal nauwelijks rijkdom indiceert, vormen fragmenten van een betegelde kacheloven wel degelijk een aanwijzing voor welstand.

De kacheloven is dan ook een regelmatig terugkerend fenomeen in Luxus und Lifestyle. Michiel Bartels besteedt er zelfs een heel hoofdstuk aan onder de titel ‘Die Verwendung von Heizöfen als Grundlage der sozialökonomischen Identifikation im mittelalterlichen Deventer (1000-1625)’. In feite pakt Michiel hier de draad weer op van het onderzoek dat Dé Dubbe († 2007) ooit is begonnen en Emile Mittendorf en anderen hebben voortgezet. Opvallend is het frequente voorkomen van kachelovens in Deventer. Een verklaring daarvoor is het samenvallen van de lokale welvaart met de tijd waarin de kacheloven populair is. Uit het frequente voorkomen van de kacheloven in Deventer blijkt temeer, dat deze stad in die periode sterk op het Duitse Rijnland (Keulen) georiënteerd is. Op basis van vormgeving, materiaal en decoratie onderscheidt Michiel bij de Deventer kachelovens een viertal fases: 1000-1150; 1150-1350, 1350-1525 en 1525-1625. Overigens zijn voorbeelden van de tweede fase (11501350) uit Deventer zelf nog niet bekend. Aanvankelijk is de kacheloven in Deventer in gebruik bij de elite en in (semie-)overheidsgebouwen. Pas in de laatste fase wordt de toepassing wat algemener. Een andere bijdrage uit ons land is afkomstig van Peter Bitter. Onder de titel ‘Wealth and Waste’ besteedt Peter aandacht aan aspecten van luxueuze levensstijl in Alkmaar. In de periode 1600-1650 is die daar deels wèl uit beerputten en afvalkuilen af te leiden. Welgestelden pronken dan met voorwerpen uit verre streken: glas en faience uit het gebied van de Middellandse zee en porseleinen tafelserviesgoed uit China.

Af b. 1 Luxus und Lifestyle. Cover van het besproken boek.

* * *

Literatuurrubrieken

01-2010 binnenwerk.indd 29

|

29

02-02-10 14:37


Af b. 2 Hilversumsche Oudheden. Cover van het besproken boek.

Af b. 3 Van bodemvondst tot database. Cover van het besproken boek.

30

|

L.J.F. Janssen (met een woord vooraf van Luc Armkreutz en een inleiding door Wout Arntzen), Hilversumsche Oudheden. Eene bijdrage tot de ontwikkelingsgeschiedenis der vroegste Europesche volken. Sidestone Press, Leiden 2009 (Facsimile op basis van een origineel exemplaar; Eerste druk: Arnhem 1856). ISBN 978-90-8890-021-1. Geïll., 130 pag. incl. bijlagen, € 24,95.

opdracht had gekregen om bij Hilversum een stuk heide om te spitten en eventueel daarbij gedane vondsten te melden.. Het boek is voorzien van uitvouwbare prenten en geeft een kijk op de discussies die gevoerd worden in een periode dat de archeologie nog in de kinderschoenen staat.

In het verleden ligt het heden en in het heden de toekomst. Het kan daarom geen kwaad om eens een blik achterom te werpen, nu eens niet naar de archeologische sporen die onze ‘voorouders’ hebben achtergelaten, maar naar de manier waarop men 150 jaar geleden een opgraving verricht, interpreteert, publiceert en de valkuil waarin een kundige en ambitieuze wetenschapper terecht kan komen. De aanleiding voor Janssen (sedert 1853 conservator van het RMO), om dit boek over Hilversumse oudheden te publiceren, wordt gevormd door de vondst van zogenaamde ‘haardsteden’ met de daarbij aangetroffen vuurstenen artefacten. Dit moeten volgens Janssen nederzettingssporen zijn van hunebedbouwers. Dat is een opzienbarende ontdekking, want op dat moment zijn er wel grafvondsten, maar nog nauwelijks nederzettingssporen onderzocht. Ook internationaal wekt deze vondst veel interesse. Eerder trof Janssen bij een hunebed bij Emmen een ijzeren mes en twee brokken tufsteen aan. De vondsten uit Hilversum bevestigen de conclusie van Janssen uit Emmen, namelijk dat er in de Romeinse tijd in ons land nog hunebedbouwers leven. Op grond daarvan wijst hij het toen ter discussie staande drie-periodensysteem af. Janssens opvolger, Willem Pleyte, stelt vast dat de vorm en de afwerking van de vondsten geen parallellen van elders kennen, maar waagt zich niet aan een interpretatie. Holwerda doet dit wel en komt in 1918 tot de conclusie dat het vloertje middeleeuws moet zijn en dat de inhoud ervan “die steenen instrumenten, die men zo gaarne aan een vroege voortijd toeschreef”, dus ook tot de Vroege Middeleeuwen behoren. Het is dus, zo constateert hij, een armelijke bevolking die daar omstreeks het jaar 1000 nog steeds in het Stenen Tijdperk moet hebben geleefd. Vaak zijn het amateurarcheologen die oude zaken met een frisse blik tegemoet treden. Voor de Nederlandse archeologie zijn ze onmisbaar, zo is bekend. In dit geval is het de amateurarcheoloog Popping die in 1932 vaststelt, dat de hele vondst een vervalsing is, begraven en opgegraven door landarbeider Dirk Westbroek (ca 1800-1877), die ooit

Wim Hupperetz, Yvonne LammersKeijsers, Margreet Steiner en Jan Vredenberg (red.), Van bodemvondst tot database. Handboek voor de amateurarcheoloog. Stichting Matrijs, Utrecht 2009. ISBN 978-90-5345-318.6. Geïll., 176 pag., € 19,95.

* * *

Van bodemvondst tot database zal niet het laatste handboek zijn dat zich tot de amateurarcheoloog richt, het is ook niet het eerste. In dat opzicht is 1985 een gedenkwaardig jaar. Bij Fibula-Van Dishoeck verschijnt dan het boek Archeologie in de praktijk. In een tijd dat het gebruik van voornamen aan de ‘inner circle’ tracht te ontsnappen doen K.J. Steehouwer en A.H.C. Warringa voor het eerst uitgebreid de methoden en technieken voor het onderzoek door de (amateur-)archeoloog uit de doeken. Tot die tijd zijn de Nederlandse archeologen – zo delen de auteurs de lezers mee – vooral aangewezen op buitenlandse literatuur. Niet zozeer de taal is het probleem, als wel dat daarin weinig te vinden is over zaken die ook op de Nederlandse situatie van toepassing zijn. Waarin een klein land groot kan zijn! De auteurs trachten hierin verandering te brengen met uiteenzettingen over de techniek van het veldkarteren, het voorbereidend onderzoek en het opgraven. In navolging van de Duitse ‘landesaufnahme’ lijkt het veldkarteren een ‘hype’ te worden en in hetzelfde jaar publiceert Jurjen M. Bos in de reeks monografieën van de AWN zijn Archeologische Streekbeschrijving. Daarmee biedt ook Jurjen de amateurarcheoloog een handleiding, dat deze beperkt is tot een onderzoeksterrein dat bij uitstek geschikt wordt geacht voor de amateurarcheoloog, de veldverkenning. Nog geen drie jaar later verschijnt bij de Stichting Matrijs een publicatie die een ander aspect van het archeologische onderzoek verdiept: Opgraven: Techniek voor Archeologisch Veldwerk (Alette Warringa en Gerard van Haaff). Dat boek, dat in samenwerking met AWN en NBJG is ontstaan, geeft een gedetailleerde uitleg over het meetsysteem, het graafwerk, het tekenen, het fotograferen, het documenteren, de cartografie en de vondstbewerking. Kortom met dat

Literatuurrubrieken

01-2010 binnenwerk.indd 30

02-02-10 14:37


boekwerkje kan iedereen (toen nog wel) op een min of meer verantwoorde manier aan de slag. Het boekje voorziet in een behoefte en er verschijnt zelfs een tweede druk. Tien jaar later, in 1998, maken we kennis met Kruisende sporen van Arnold Carmiggelt. Ook dit verschijnt bij Matrijs en is, blijkens de subtitel, een handleiding voor amateurarcheologie in Nederland. Kruisende sporen is het resultaat van een gelijknamig project van het Museum Kam in Nijmegen en richt zich vooral op de situatie in de provincie Gelderland. Nieuwe items zijn de verschillende vormen van wat dan criminele archeologie wordt genoemd. Ook de experimentele archeologie en het onderwateronderzoek krijgen dan aandacht. Het boekje van Arnold zit boordevol tips en verwijzingen naar adressen en publicaties waar meer informatie te vinden is. Verwijzingen naar websites ontbreken dan nog. Om de evolutie van de (amateur-)archeologie in ons land te volgen hoeven we dus slechts de achtereen verschenen handleidingen door te nemen. Maar dat was voor Malta. We zijn inmiddels weer een decennium verder. De (amateur-)archeologie heeft een bijzonder woelige periode achter de rug met aanvankelijk grote onduidelijkheid over de rol die de ogen en oren van de Nederlandse archeologie zou worden toebedeeld. Langzamerhand is daarin meer duidelijkheid ontstaan en de verschillende medewerkers aan het nu verschenen handboek Van bodemvondst tot database maakt de lezer wegwijs in de mogelijkheden voor de amateurarcheoloog onder het nieuwe bestel. Naast de jongste ontwikkelingen op het terrein van de archeologie, technisch en juridisch, komt ook het praktische werk ter sprake, inclusief het veldwerk, met actuele

informatie over materialen, methoden en technieken. Uit inhoud en samenstelling van dit boek, feitelijk de opvolger van Steehouwer/Warringa uit de 80-er jaren, blijkt dat de accenten duidelijk verschoven zijn: het uitwerken van de verkregen gegevens en de voorlichting aan het publiek zijn sterk in belang toegenomen en krijgen beduidend meer aandacht dan in het verleden. Van bodemvondst tot database is ontstaan uit een gezamenlijk project met een groot aantal medewerkers. Aan het eerste hoofdstuk ‘Amateurarcheologie in Nederland’ heeft meer speciaal onze algemeen voorzitter Jeroen ter Brugge meegewerkt. Hoofdstuk 2 ‘Archeologische tijdperken en vindplaatsen’ is vooral geschreven door Richard Jansen en Jeroen van der Vliet. Auteur van hoofdstuk 3 ‘De voorbereiding van veldonderzoek’ is Nico Arts. Hoofdstuk 4 ‘In het veld’ is vooral het werk van Jan Schoneveld en Pim Alders. Auteurs van hoofdstuk 5 ‘Terug van het veld’ zijn in het bijzonder Lauren Bruning en Elisabeth Westerman. Hoofdstuk 5 tenslotte, ‘Archeologie en publiek’ is geschreven door ons redactielid Tim de Ridder. Gelet op de inhoud van Van bodemvondst tot database en de namen van de velen die eraan hebben meegewerkt, is er voor leden van de AWN nauwelijks een excuus te bedenken om het boekje in de winkel te laten liggen. Voor de prijs hoef je het niet te laten.

Af b. 4 Paleolithische vuurstenen vuistbijl. Uit Van bodemvondst tot database.

Gerrit Groeneweg * * *

Hanna Blok, Wiard Krook, Pieter van Reenen en Ruud Wiggers (red.) Diemen in het land van Amstel. Amsterdam 2009. ISBN 978-90-6707-634-0. Geb. 17x24 cm, 384 blz. € 27,50. In 1987 werd een aantal opgravingen door de AWN-afdeling Amsterdam e.o. beschreven in het boek ‘Diemen buyten Amsterdam’. Ook daarna was er onderzoek, veelal voor de nieuwbouw uit. Sinds 1990 was de Afdeling Archeologie van de gemeente Amsterdam daar steeds meer bij betrokken. Vooral de opgraving van de Dorpsterp werd groot aangepakt en leverde veel interessante vondsten op. Maar ook ander, beperkter onderzoek op plaatsen waar eeuwenlang bewoning was, bracht belangwekkende zaken aan het licht. Vandaar dat het plan rees om een tweede boek over het archeologisch onderzoek in Diemen uit te brengen, nu over de afgelopen 20 jaar. De totstandkoming van het boek duurde lan-

Af b. 5 Diemen in het land van Amstel. Cover van het besproken boek.

Literatuurrubrieken

01-2010 binnenwerk.indd 31

|

31

02-02-10 14:37


Af b. 6 Voorzijde pelgrimsampul. Uit: Diemen in het land van Amstel.

32

|

ger dan voorzien, want het zat op allerlei manieren tegen. Maar uiteindelijk lukte het dan toch. De twintig artikelen zijn geschreven door amateur- en beroepsarcheologen en kennen een grote variatie in onderwerpen. Zo komt de bewoningsgeschiedenis van Diemen en omgeving uitvoerig aan de orde. De ontwikkeling van Diemen kan niet los worden gezien van die van de steeds groter wordende buur Amsterdam en raakt daar steeds meer mee vervlochten. Veel raakvlakken zijn er ook met de ontwikkeling van naburige dorpen als Ouderkerk en Duivendrecht, terwijl ook de bisschoppen van het Sticht, de graven van Holland en hun leenmannen in de regio natuurlijk een stevig woordje meespraken. Veel aandacht krijgt de geschiedenis van de in 1808 gesloopte Diemense Mariakerk en het bijbehorende kerkhof. Op dit terrein deed de afdeling in de loop der jaren veel onderzoek. Aan het eind geeft het boek een klimaatreconstructie van Diemen rond 1200 en een beeld van de ontwikkelingen in de laatste decennia waarin Diemen steeds meer een voorstad van Amsterdam werd. Gelukkig besteedt het boek ook uitgebreid aandacht aan de materiële zaken die zijn gevonden en dat met veel foto’s en tekeningen. De artikelen van het boek zijn verdeeld over vier hoofdstukken: de bewoningsgeschiedenis, de Mariakerk en het kerkhof ‘Gedenk te sterven’, de materiële cultuur en de ecologie. Het zou hier te ver voeren om op alle artikelen in te gaan, maar voor een goede beeldvorming toch een korte karakteristiek. Het hoofdstuk over bewoningsgeschiedenis sprak mij zeer aan, vooral de wijze waarop de auteurs (Ab Lagerweij, Jørgen Veerkamp, Pieter van Reenen, Bart Ibelings & Hans de Waardt) de ontginningsgeschiedenis en de geschiedenis van Diemen schetsen. Ook de vondst van een bijzondere pelgrimsampul (eind 12e eeuw) van Thomas Beckett vond een

plaats in dit hoofdstuk. In het tweede hoofdstuk richten de auteurs (Paul Hoogers, Pieter van Reenen, Karin van Reenen-Stein & Bep Breekland) zich behalve op kerk en kerkhof ook uitvoerig op de pastorie, afgebroken in 1771. Intrigerend was de vondst van een skelet binnen de muren van de pastorie. In het derde hoofdstuk beschrijven en duiden de auteurs een groot deel van het vondstmateriaal dat op de diverse locaties werd verzameld. Het gaat dan om vondsten van boerderij Zeldenrust (Jan van Oostveen & Annemieke van Oostveen-Bonnema) -waaronder laat-middeleeuwse keramiek-, een bijzonder 12e-eeuws tinnen ringetje (Wiard Krook), laat-middeleeuws gebrandschilderd glas (Ruud Wiggers), kleipijpen (Jan van Oostveen en Ton van Bommel), resten van (waarschijnlijk) een sacramentshuis (Peter van Dael), muntvondsten (Ruud Wiggers) en jydepotten (Pieter van Reenen en Vivi Jensen). Interessante artikelen met de nodige achtergrondinformatie, waarvan zeker het artikel over Deense jydepotten algemene aandacht verdient. In het vierde hoofdstuk gaan de auteurs in op de natuurlijke omgeving en het landschap. Achtereenvolgens komen aan de orde: het oerbos van Diemen en de gevolgen van verminderde zonne-activiteit (Bas van Geel, Esther Jansma en Hans van der Plicht), mens en landschap in middeleeuws Diemen (Dirk van Smeerdijk, Jan Peter Pals, Bas van Geel en Joosje van Bennekom) en ten slotte ecologie en landschap rondom Diemen (Finette van der Heide). Interessante kost, mede met het oog op de actualiteit. Dit boek was het wachten alleszins waard. Het is een prima voorbeeld geworden van een geslaagde samenwerking tussen ‘amateurs en beroeps’. Het ziet er heel verzorgd uit, geeft veel informatie die ook van belang is voor vergelijkbare regio’s en is voorbeeldig geïllustreerd. Het is toegankelijk en vrijwel foutloos geschreven en bovendien een sieraad voor kast en tafel. Een aanrader dus en voor wat het biedt niet duur. Jan Coenraadts

Literatuurrubrieken

01-2010 binnenwerk.indd 32

02-02-10 14:37


Signalementen Detector Magazine 107, november 2009. ISSN 1386-5935. Archeologie magazine 05, 2009. ISSN 1566-7553 Vitruvius 2e jrg., nrs. 7, 8 en 9, respectievelijk april, juli en oktober 2009. ISSN 1874-5008 Monumenten, 30e jrg., nr. 11, november 2009 Monumentenzorg en archeologie (gemeente Gouda), nr. 34, november 2009 Vormen uit Vuur (Mededelingenblad Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas), 206/207, 2009/3-4. ISSN 0927-748x. In het najaar 2008 heeft een metaaldetectoramateur op een akker in Anloo (Dr.) een grote hoeveelheid zilveren denarii opgepiept. Voor de provinciaal archeoloog van Drenthe, Wijnand van der Sanden, is dat aanleiding geweest om een kleine vlakdekkende opgraving te laten uitvoeren. In hoeverre de locatie als bedreigd is aangemerkt, vermeldt het verhaal niet. Bij de opgraving is onder de bouwvoor een grafveld uit 1200-1500 v.Chr. blootgelegd. Elders in Detector Magazine beschrijft Wijnand zijn top-10 van archeologische ‘kippenvelmomenten’. In Archeologie magazine staat dit keer de stad Istanbul centraal met daarbij uiteraard de nadruk op het hedendaagse oudheidkundige onderzoek in die stad en de belangrijkste toeristische /archeologische bezienswaardigheden aldaar. Onze hoofdredacteur Lizet Kruyff snijdt een heel ander onderwerp aan en beschrijft de introductie van de kalkoen in de Europese keuken. Inclusief een recept voor het bereiden van dat dier.

voeging van drie nieuwe vensters. Waar het terrein van de aero-archeologie in Vlaanderen al een aantal jaren haar grote nut bewijst, komt die manier van veldkartering in Nederland nog steeds niet echt van de grond. Met ongetwijfeld de Vlaamse resultaten in het achterhoofd heeft de RCE begin 2009 nabij Kloosterzande in Zeeuws-Vlaanderen een waarderend onderzoek uitgevoerd naar circulaire greppelstructuren die men eerder vanuit de lucht had herkend. De structuren variëren in diameter van 10 tot 12 m; één vierkante structuur meet 7 bij 7 m. Sporen van begravingen zijn (nog) niet vastgesteld. Vooralsnog denkt men aan de overblijfselen van een grafveld uit Romeinse tijd of Midden-IJzertijd. In het oktobernummer van Vitruvius gaat de archeologie ondergronds. Jaquo Silvertant (Institute Europa Subteranea) bepleit een nieuwe en vooral specifiek beleidsmatige en grensoverschrijdende benadering voor het behoud van de Limburgse mergelgroeven.

Af en toe worden mij exemplaren van het tijdschrift Vitruvius ter hand gesteld, zodat dit onafhankelijk vakblad voor erfgoedprofessionals op onregelmatige tijdstippen ook in deze rubriek gesignaleerd wordt. De inhoud van Vitruvius bevat bijdragen over archeologie, cultuurlandschap en monumentenzorg. Wat het eerste aspect betreft, de archeologie, stelt Jos Bazelmans in de aprileditie dat de archeologie een te bescheiden rol speelt in de officiële historische canon van Nederland. Hij geeft aan hoe dat gemis in Van Oostroms canon kan worden hersteld door ingrijpende wijziging van één venster en toe-

“De Erfgoedinspectie is verworden tot een bureaucratische instelling die alleen controleert of de juiste handtekeningen op de juiste formulieren zijn geplaatst, maar zich absoluut niet druk wenst te maken over de werkelijke kwaliteit van het archeologische veldwerk en de daarbij behorende rapportages”, zo luidt de harde kritiek van Johan Hendriks (Hoofd Bureau Cultureel Erfgoed van de gemeente Breda) in het tijdschrift Monumenten. Het novembernummer van het tijdschrift heeft de archeologie als thema. Onder de titel ‘Wie zorgt nog voor kwaliteit? De gemeente!’ legt Johan uit waarom Breda sedert 1 januari 2009

Af b. 7 Bord, Zhangzhou, 1600-’25, Swatow porselein, bodemvondst Lisse. Uit: Vormen uit vuur.

Literatuurrubrieken

01-2010 binnenwerk.indd 33

|

33

02-02-10 14:37


Af b. 8 Voorbeeld van een secundair motief op bandkeramisch aardewerk uit BeekKerkeveld. Uit: ADC Rapport 1292.

weer over een eigen volwaardige opgravingeenheid beschikt, terwijl veel gemeenten hun uitvoerende taken juist naar het bedrijfsleven afstoten. Bij de opgravingsbedrijven blijkt marktwerking en kostencontrol belangrijker dan de kwaliteit van veldwerk en rapportage en: ”zelfs de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, het laatste kwaliteitsbaken op deze woelige oceaan, lijkt daarmee geïnfecteerd”. Onder de titel ‘Reverse Archaeology; de archeologie op zijn kop’ belicht Sigrid van Roode (Past2Present) de andere kant van de medaille. De beide auteurs reageren vervolgens op elkaars artikel. Andere onderwerpen in deze editie zijn o.a. de Archeologische monumentenzorg en -wacht. In deze editie van de nieuwsbrief Monumentenzorg en archeologie van de gemeente Gouda wordt de restauratie van de onderdoorgang Dubbele Buurt belicht. De onderdoorgang is een overkluisde waterverbinding die grotendeels uit 1780 dateert. Naar aanleiding van het rapport Archeologisch vriendelijk bouwen op de Koningshof te Gouda wordt elders in het blad aangegeven waarom het zo waardevol is om juist géén opgravingen te doen en de bodemsporen in situ te behouden. Onder de titel Porseleinroutes; de verre reizen van Chinees porselein verschijnt deze ‘special’ van Vormen uit Vuur ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling, die tot 21 maart in het Keramiekmuseum Princessehof in Leeuwarden te zien is. Eva Ströber, Sebastiaan Ostkamp en Sarah Bosmans vertellen het verhaal achter het exportporselein. Daarbij wordt aandacht besteed aan Chinees porselein dat vanaf onze Middeleeuwen speciaal voor de verschillende internationale exportmarkten is gemaakt. Hoe werden deze objecten gebruikt, door wie en welke rol speelden ze in een niet-Chinese context, zoals het gebruik van grote Chinese porseleinen schotels in het Islamitische Midden-Oosten.

34

|

Andere onderwerpen zijn de exportkeramiek uit Zhangzhou (het zogenoemde ‘Swatow’), Chinese Ko-sometsuke voor de Japanse markt, Chinese kreeftenkannetjes, Chinees exportporselein met christelijke voorstellingen en Chinese exportkeramiek voor Thailand. Voor wat betreft de Chinese ceramiek uit Nederlandse bodem is het verhaal van Sebastiaan interessant. Hij gaat uitgebreid in op het minder gewaardeerde porselein uit Zhangzhou, het zogenaamde ‘Swatow’, dat in ons land regelmatig tussen 17e-eeuws huishoudelijk afval wordt aangetroffen. Verspreiding door VOC-personeel ligt hier eerder voor de hand dan reguliere handel. Aan de andere kant laten vondsten uit Nijmegen, Zwolle en Zutphen zien, dat het materiaal op bescheiden schaal toch zijn weg naar elders heeft weten te vinden. * * *

E. Lohof en S. Wyns, Beek Kerkeveld; de periferie van een Bandkeramische nederzetting. Een definitief Archeologisch Onderzoek (Rapport 1292). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2009. ISBN 97890-6836-282-4. Geïll., 109 pag. Deze rapportage gaat over het onderzoek ter plaatse van de vroegere stroopfabriek Frumarco in Beek (prov.Limb.). De onderzoeksresultaten duiden op een randzone van een bandkeramische nederzetting. Er zijn geen huisplattegronden aangetroffen, wel veel kuilen waarvan sommige worden geïnterpreteerd als leemkuilen. Op het terrein is incidenteel vuursteen bewerkt. Het voorkomen van schrabbers wijst op het bewerken van huiden. Aan de rand van het gebied is de helft van een bandkeramisch ‘Erdwerk’ aangetroffen, een min of meer ovaalvormig onbebouwd terrein, begrensd door een reeks van kuilen die door greppels met elkaar verbonden zijn. Dit fenomeen, daterend uit de laatste fase van de Bandkeramiek, is hiervan het eerste duidelijke voorbeeld in Nederland. * * *

N.M. Prangsma (red.), Lomm Hoogwatergeul fase 1 (gemeeente Arcen en Velden). Een archeologische opgraving (Rapport 1344). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6836334-0. Geïll., 178 pag., veel kaarten op formaat A3, CD-ROM.

In Lomm wordt een gebied van circa 72 ha afgegraven ten behoeve van zandwinning.

Literatuurrubrieken

01-2010 binnenwerk.indd 34

02-02-10 14:37


Vervolgens wordt er een landschap gecreëerd waarin de Maas ruimte krijgt om hoog water te bergen. Een deel van dit toekomstige natuurgebied, ongeveer 10 ha, is vrijwel vlakdekkend opgegraven. Daarbij zijn vuurstenen artefacten gevonden uit Midden- en Late Steentijd. Een bijzondere steentijdvondst is een complete ‘Flint Ovalbeil’, die mogelijk als rituele depositie in natte context is te interpreteren. Dit type gepolijste bijl, 12,5 cm lang, is vooral geproduceerd in het Midden-Neolithicum, maar het is onbekend hoelang de productie heeft doorgelopen. Fragmenten ervan worden regelmatig aangetroffen op vindplaatsen uit het Laat-Neolithicum en/of Vroege Bronstijd, waarbij ze vaak secundair als kernsteen zijn gebruikt. Van gave exemplaren wordt veelal aangenomen dat ze uit een rituele depositie stammen, zeker wanneer ze in (de directe omgeving van) oorspronkelijk natte gebieden worden gevonden. Om die reden lijkt die interpretatie ook plausibel voor dit exemplaar uit Lomm. Uit de Late Bronstijd dateert in ieder geval een kuil met wat resten van graan en aardewerk, terwijl uit de Vroege en het begin van de Midden-IJzertijd sporen van vermoedelijk twee of drie erven zijn aangetroffen waaronder een boerderij van het type Sint-Oedenrode met diverse spiekers en schuurtjes. Opvallend is de grote hoeveelheid nederzettingsafval, dat voor een deel misschien in verband kan worden gebracht met het afval van een pottenbakker. Ook in de Romeinse tijd en daarna blijft het gebied in gebruik, maar de bewoning lijkt zich dan naar de periferie van het onderzochte terrein te hebben verplaatst. De Tweede Wereldoorlog heeft sporen nagelaten in de vorm van loopgraven, die zigzaggend door het gebied lopen. * * *

G.L. Williams (red.), In de achtertuin van de Jesuïten. Een archeologische opgraving in de Jesuïtenstraat te Roermond (Rapport 1422). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6836412-5. Geïll., 115 pag., CD-ROM, € 29,50.

dels in gebruik genomen als tuin bij naastgelegen Jesuïtenklooster. Het onderzoek heeft veel gegevens opgeleverd over de vroegste ontwikkeling van dit stadsdeel van Roermond. Onder de glasvondsten bevinden zich verschillende luxueuzere glasvormen zoals een stangglas, een met glasdraden versierde conische beker, een diabolobeker en een druppelfles of kuttrolf, alle daterend uit de periode 1400-1550. Het aardewerk en steengoed is geïnventariseerd en deels beschreven en afgebeeld volgens het Deventer systeem van vondstbeschrijving. Uit het onderzoek is vooral een goed beeld verkregen over het lokaal gebruikte steengoed in de periode 1200-1500. * * *

W. Roesingh en E. Blom, Een omgreppeld nederzettingsterrein uit de Romeinse tijd. De archeologische opgraving van Arnhem – Schuytgraaf vindplaats 7 (Rapport 1426). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2009. ISBN 978-6836-416-3. Geïll., 174 pag., CD-ROM, € 39,50. In het plangebied Schuytgraaf, ten zuidwesten van Arnhem, zijn de afgelopen jaren verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. In totaal zijn elf vindplaatsen onderzocht die vooral bestaan uit nederzettingsterreinen uit de IJzertijd tot en met de Middeleeuwen. Het onderzoek van vindplaats 7, waarover hier gerapporteerd wordt, vormt vooralsnog het sluitstuk van de reeks opgravingen. Vindplaats 7 betreft de kern van een nederzettingsterrein uit de Romeinse tijd, gecombineerd met sporen van bewoning van de Midden- en vermoedelijk Late IJzertijd. Van de ijzertijdbewoning is maar een beperkt beeld verkregen: in de talloze paalkuilen heeft men geen huisplattegrond kunnen herkennen. Er lijkt sprake te zijn van een bewoningscontinuïteit van Late IJzertijd tot in de Romeinse tijd. Het nederzettingsterrein heeft in de

Af b. 9 Lavabo 1400-1500. Bodemvondst Roermond, herkomst Maasland. Uit: ADC Rapport 1422.

De onderzoekslocatie in Roermond bevindt zich binnen de 13e-eeuwse begrenzingen van die stad. In de Late Middeleeuwen is het aanvankelijk nog onbebouwd. Een drietal houten gebouwen uit de 14e eeuw vormt de oudste sporen van bewoning. Geleidelijk aan vindt verstening plaats en het eerste volledig in bakstenen opgetrokken gebouw dateert van kort na 1450. Een deel van het terrein is dan inmidLiteratuurrubrieken

01-2010 binnenwerk.indd 35

|

35

02-02-10 14:37


Romeinse tijd vermoedelijk uit maximaal twee gelijktijdig bewoonde erven bestaan en maakt dan deel uit van een groter nederzettingscomplex. Al vroeg in de 3e eeuw is de nederzetting verlaten, maar het terrein lijkt in de 4e of 5e eeuw opnieuw in gebruik te zijn genomen. * * *

A. van Benthem, Een mesolitisch kampje in Brucht (gemeente Hardenberg). Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven en een archeologische begeleiding (Rapport 1605). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2009. ISBN 9786836-595-5. Geïll., 49 pag., € 22,50. Af b. 10 Vondst uit Goutum/ Wirdum, Late IJzertijd. Uit: ADC Rapport 1728.

Het onderzoek in Brucht bij Hardenberg (Ov.) heeft drie vuursteenconcentraties aan het licht gebracht. Voorlopig kan de conclusie worden getrokken dat het om een éénmalig jachtkampje uit het Laat-Mesolithicum gaat. * * *

H.M.M. Geerts en J.M.J. Willems (red.), BAAC 10 jaar door het stof. ’s-Hertogenbosch 2009. ISBN 978-90-5985-662-2. Geb., geïll., 143 pag., € 15,--

Af b. 11 Fragment van een eesttegel uit Arnhem. Uit: BAAC.

36

|

BAAC B.V., één van de grotere bedrijven voor bouwhistorisch en archeologisch onderzoek in ons land, bestaat tien jaar. Dat jubileum vormt de aanleiding tot het schrijven van dit boek. Met een knipoog verwijst de titel naar de stoffige zolders waarop de bouwhistorici van BAAC hun werk verrichten en de zandige vlakten waarop haar archeologen opereren. Bij de samenstelling van de inhoud is geprobeerd een dwarsdoorsnede van het bedrijf te geven. Niet alleen de vakinhoudelijke aspecten worden in dit boek belicht. Er is bewust ook ruimte gemaakt voor een schets van de bedrijfsgeschiedenis en bovendien is een poging gewaagd de karakteristieke werksfeer van BAAC te beschrijven. De publicatie bevat korte samenvattingen van de bevindingen van uiteenlopende onderzoeken: het boren in Gennep, het Musiskwartier in Arnhem, de Sint-Jacobskerk in Den Bosch, het Inundatiekanaal te Tiel, de Usseler Es bij Enschede, duizend-en-één vondsten uit Helden, het Singelproject Leiden en multidisciplinair onderzoek op het Sphinxterrein in Maastricht. Deze hoofdstukken worden afgewisseld met strooigoed, kleine fraai geïllustreerde bijdragen over uiteenlopende vondsten / onderwer-

pen, variërend van vuurstenen artefacten uit de prehistorie tot een Turkse Mauser uit 1893/’94 die bij Veldhoven tijdens een gezamenlijke opgraving met de explosievenopruimingsdienst, tevoorschijn is gekomen. * * *

Hauke Jöns, Between coastal area and hinterland. Organisation of communication and exchange between the coastal area and the hinterland in Northern Germany during the 1st millennium AD (C.J. Reuvenslezing 21). Amsterdam 2009. ISBN 978-90-78956-11-2. Geïll., 48 pag. De gastlezing op de 39e editie van de Reuvensdagen (Middelburg, november 2009) kwam dit keer van Dr. Hauke Jöns van het Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung in Wilhelmshaven (D.). In het grotendeels onbegaanbare laaggelegen Noord-Duitse kustgebied vormen rivieren en stromen de ruggengraat van de prehistorische en vroegmiddeleeuwse infrastructuur. Het zijn primair de waterwegen die de kust met het achterland verbinden. Op tal van plaatsen op rivieroevers worden (al dan niet seizoensgebonden) marktplaatsen ingericht. Waar land en waterwegen elkaar ontmoeten ontstaan vaste nederzettingen, die uitgroeien tot centra waar ambachtlieden hun stiel uitoefenen en goederen tegen elkaar worden uitgewisseld. De strandmarkten of handelscentra vallen als regel onder de invloedsfeer van die nederzettingen en staan daarbij onder beheer en toezicht van de lokale elite. * * *

Brian Read, Hooked-Clasps & Eyes. A Classifcation and Catalogue of Sharp- or Blunt-Hooked Clasps and Miscellaneous Hooks, Eyes, Loops, Rings or Toggles. Langport 2008. ISBN 978-0-9532450-55. Geïll., 238 pag., £ 19,95. De metaaldetector maakt steeds vaker deel uit van het gereedschap van de opgraver. Als gevolg daarvan leveren archeologische opgravingen de laatste jaren nogal wat klein metaal op zoals halskettingsluitinkjes, kledinghaken, haak-en-oog sluitingen en dergelijke. Deze publicatie toont en classificeert dat materiaal uit Romeinse tijd tot en met de vroeg post-middeleeuwse periode. Niet minder dan 831 stuks worden beschreven en afgebeeld. Het gepubliceerde materiaal is niet beperkt tot vondsten uit het Verenigd Konink-

Literatuurrubrieken

01-2010 binnenwerk.indd 36

02-02-10 14:37


rijk, ook vondsten uit bijvoorbeeld Amsterdam zijn in de catalogus opgenomen.

Af b. 12 Kledinghaken. Uit: Hooked-Clasps & Eyes.

* * *

Harry van Enckevort (editor), Roman Material Culture. Studies in honour of Jan Thijssen. SPA Zwolle 2009. ISBN 978-90-8932-015-5. Zw./w.-ill., 306 pag., € 32,50. De afgelopen zomer is Jan Thijssen gestopt als stadsarcheoloog van Nijmegen. Dat Thjjssen in Nijmegen een grote rol heeft gespeeld bij het stadsarcheologische onderzoek en de Romeinse archeologie moge bekend zijn. Dat men zijn inzet alom waardeert blijkt uit de indrukwekkende reeks opstellen die hem ter gelegenheid van zijn afscheid worden opgedragen. De opstellen zijn in een drietal boekwerken gebundeld: Medieval Material Culture, Roman Material Culture en Werra Keramiek uit Enkhuizen opnieuw bekeken. De eerstgenoemde bundel is in de vorige editie van Westerheem gesignaleerd, de derde volgt later. De veelzijdige belangstelling van Thijssen voor wat de historische ondergrond van ‘zijn’ stad aan relicten van vervlogen culturen te bieden heeft, komt ook tot uitdrukking in de sterk uiteenlopende onderwerpen die in de drie bundels worden belicht. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor de materiële cultuur uit de Romeinse tijd. Het ontbreekt Westerheem aan paginaruimte om dieper in te gaan op de boeiende inhoud van elk van de afzonderlijke opstellen. Ik volsta hier daarom met het vermelden van de titels van de verschillende hoofdstukken. Die indrukwekkende lijst spreekt voor zich: - Jan Thijssen. Enthralled by archaeology (Harry van Enckevort) - Jan Thijssen. Vierlingsbeek revised (Peter Deurlo) - An asparagus knife-handle from the fort of Laurium, Woerden (Stefanie Hoss) - Two plugs of Roman taps from WijchenTienakker (Peter Schut) - Brooch production at the Roman fort of Oudenburg (B.) in the later 3rd century A.D. (Sofie Vanhoutte) - A Merovingian purse mount or firesteel from the Nijmegen-West cemetery (Annelies Koster) - A cloisonné-decorated sword scabbard mouthpiece from Lent (Gld.) (Eugene Ball & Ronny Meijers) - Gathering wood in Nijmegen-Oosterhout. Carved object from a natieve Roman settlement (Peter van den Broeke)

- The protection and conservation of Roman monuments as material culture (Jos Deeben & Tessa de Groot) - Anyone for tea? An unusual Roman pottery vessel from Moers-Asciburgium (Clive Bridger) - Hercules and the Muses on a terra sigillata cup from Nijmegen Louis Swinkels) - Hemispherical cups from the early harbour Velsen 1 (NL). North Italian black eggshell ware and mound-decorated South Gaulish colour-coated Hermet 9 cups (Harry van Enckevort) - In Tongeren (B.) verpackt? Drei Transportgefässe aus dem Flotenlager KölnAlteburg (D.) (Constanze Höpken) - Pottery of the late 2nd and 3rd century A.D. in the cover-sand area of the South­ eastern Netherlands. An evaluation of problems and possibilities (Henk Hiddink) - A grey between the Batavians and the Romans. Wheel-thrown domestic pottery in the civitas Batavorum (Angelo Collins, Harry van Enckevort & Joep Hendriks) - An extraordinary deposit. A Roman sanctuary with miniature amphorae in Bergen op Zoom (Marco Vermunt, Wim De Clerq & Patrick Degryse) - The pottery from two Roman wells on the Wijnegem-Steenakker (B.) site (Elly Heirbaut) - Zwei römische Brandgräber aus der Insula 18 der Colonia Ulpia Traiana (Xanten) (Martin Müller & Norbert Zieling) - The Roman cemetery on the Galgenberg at Wijchen (Gld.) (Ben Teubner & Wim Tuyn, contrib. by Liesbeth Smits) - Verum vas arretinum, or ex experimento omnia consequuntur: The making and scientific stategies of Josiah Wedgewood and possible analogies to the ancient Roman pottery industry (Glenn Story). Literatuurrubrieken

01-2010 binnenwerk.indd 37

|

37

02-02-10 14:37


is Bergen op Zoom de eerste gemeente in Nederland waar het industrieel erfgoed uit de periode 1800-1950 zo uitgebreid is beschreven en vastgelegd”, aldus Peter Nijhof van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed bij de presentatie van het boek. * * * Af b. 13 Steengoed kan met drie oren, herkomst Raeren, 16e eeuw, bodemvondst Helmond. Uit: Rapport ACE 25.

Tenslotte volgt een lijst van de publicaties die sinds 1968 van de hand van Jan Thijssen zijn verschenen * * *

Willem Heijbroek (eindred.), Bergen op Stoom. Productiebedrijven in de gemeente Bergen op Zoom van 1800 tot 1950. Stichting Industrieel Erfgoed, Bergen op Zoom 2009. ISBN978-94-90576-01-1. Geïll., 442 pag., € 39,50. Zoals op tal van plaatsen in ons land evolueren gedurende de periode 1800 tot 1950 kleine ambachtelijke familiebedrijven, door de opkomst van de stoommachine en de mogelijkheid tot verdergaande mechanisatie, tot kleine industriële ondernemingen waarvan de bedrijfsleider vaak nog wel vakman blijft. De daarop volgende fase kenmerkt zich door de opkomst van multinationals en het oprichten van bedrijven waarbij een historische binding met de vestigingsplaats veelal ontbreekt. Het boek Bergen op Stoom laat gedetailleerd en rijk geïllustreerd zien hoe ambachtelijke bedrijfjes ontstaan, uitgroeien, om vervolgens te verdwijnen of zich verder ontwikkelen tot de hedendaagse moderne industriële bedrijven, waarbij handwerk en paardenkracht heeft plaats gemaakt voor automatisering en voor het toepassen van geavanceerde technieken. Het kloeke boek bevat een omschrijving van ongeveer 350 productiebedrijven in 32 bedrijfstakken. De bedrijfstakken lopen uiteen van nutsbedrijven, ijzergieterijen, constructiebedrijven en suikerfabrieken tot de pottenbakkerijen, draineerbuizenfabrieken en de productie van sieraden, meekrap, snoep, limonades, bier, bakkerijproducten, alcoholische dranken en conserven. Een dergelijke brede en diepgaande beschrijving van de nijverheid en industrie binnen een stad is uniek. Een collectief van zeven personen met verschillende achtergronden heeft het boek in drie jaar tijd geschreven. Naast de nijverheid in de stad zelf wordt ook aandacht geschonken aan de bedrijven in de naburige kern Halsteren. “Met dank aan Bergen op Stoom,

38

|

Susan M. Wright & Patrick Ottaway (eds.), The Netherlands. Report and Proceedings of the 154th Summer Meeting of the Royal Archaeological Institute in 2008 (Supplement tot the Archaeological Journal, volume 165 for 2008). London 2009. ISBN 97-0-903986-55-7 / ISSN 00954-1756. Geïll., 104 pag. Regelmatig organiseert het Royal Archaeological Institute meerdaagse bijeenkomsten in binnen- en buitenland. In 2008 heeft men het nuttige met het aangename gecombineerd door na Calais, Roubaix (Roobeke) en Mons (Bergen, waarvan men denkt dat het in Noord-Frankrijk ligt) ook ons land te bezoeken. Met Amsterdam als uitvalsbasis bekijkt men gebouwen en monumenten in Delft, Leiden, Hoorn, Enkhuizen en Utrecht. ‘En passant’ bezoekt men ook Slot Loevestein en de Kinderdijk. In de verschillende steden staan lokale archeologen paraat om de bezoekers de archeologische en architecturale ‘highlights’ te tonen. De stad Delft, waar de zon in de gracht schijnt en torens in de modder verzinken, heeft het meeste indruk op de bezoekers gemaakt. De tijd is te kort voor een uitgebreid bezoek aan Leiden, in Utrecht trekken vooral de pakhuizen langs de Oude Gracht de aandacht. In Hoorn en Enkhuizen ontbreken de zo kenmerkende grachten, maar de rondleiding van Michiel Bartels wordt alom geroemd, zij het dat hij minder goed blijkt te zijn voorbereid op het typisch Engelse regenweer dan zijn gasten. Wat uiteindelijk resteert is dit boekje, waarvan de titel suggereert dat het op Nederland betrekking heeft, terwijl men, zoals gebruikelijk voor de doorsnee toerist, voornamelijk Holland heeft bezocht. Het boekje bevat bijdragen van Epko Bult (Delft), Chrystel Brandenburgh en Adwin Orsel (Leiden), Jerzy Gawronski, Ranjith Jayasene en Anita Liemburg (Amsterdam), Michiel Bartels (Hoorn en Enkhuizen) en René de Kam en Herre Wynia (Utrecht). Daarnaast zijn inleidingen opgenomen over verschillende musea, de Kinderdijk en Loevestein. Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken

01-2010 binnenwerk.indd 38

02-02-10 14:37


Werk in uitvoering

Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws). WIU besteedt aandacht aan wat er binnen de AWN-afdelingen gebeurt. Bronnen zijn de diverse periodieken van de afdelingen.

Convocaat, december 2009 (Afd. 4 - Kennemerland) De afdeling organiseerde lezingen over het landschap in de Romeinse tijd en het Romeinse grafritueel, terwijl na de jaarvergadering in maart de werkgroepen van Beverwijk-Heemskerk, Haarlem en Velsen in woord en beeld verslag doen van hun activiteiten. Lezingen van de afdeling vinden plaats in het Archeologisch Museum van Haarlem aan de Grote Markt. In april is er een excursie naar Lelystad, waar de Bataviawerf en het RCE worden bezocht.

Het Profiel, december 2009 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) In december was er een Studiedag met als sprekers Chris de Bont (ontginning, bewoning en waterbeheer in de West-Nederlandse veengebieden in 800-1350) en Wiard Krook (hoogtepunten uit 40 jaar archeologie), terwijl Ton van Bommel vertelde over onderzoek in Diemen naar de vroegste ontginning en over Kalkriese. Jac. P. Thijsse maakte in 1915 een tocht langs de toen nog niet voormalige Zuiderzee. Redacteur Ruud Wiggers loopt even met hem mee. Ton van Bommel doet verslag van de najaarsexcursie naar Hoorn, waar de reizigers te gast waren bij de weer opgestarte afdeling 2. Voorzitter Aay vertelde één en ander over de afdeling en het werkgebied. De archeologie in Hoorn is actief op het land, maar ook onder water. Jammer dat in Noord-Holland relatief veel archeologische voorwerpen verdwijnen door schatgravers. ’s Middags was er een rond-

leiding door Hoorn. De Noord/Zuidlijn maakt de diepere Amsterdamse ondergrond extra interessant. Geoloog Piet Cleveringa weet hoe die er ‘in principe’ uitziet: tot 3 m –NAP puin en bouwzand, tot 12 m veen en zeeklei, tot 15 m een eerste zandlaag, tot 17 m fijn zand met kleilaagjes, tot 24 m een tweede zandlaag, tot 53 m groene zeeklei, tot 54 m keileem en vervolgens tot 100 m een derde zandlaag. De werkelijkheid is minder overzichtelijk: bodemlagen liggen niet overal op dezelfde diepte of zijn er hier en daar niet meer. Dan is er zo’n 40 m diep nog de ‘Laag van Harting’, waarin gasvorming plaatsvindt, in het verleden goed voor steekvlammen. De metrobouwers gaan er van uit dat ze die laag niet bereiken, omdat ze niet dieper gaan dan 30 m. Cleveringa is daar minder gerust op: ook deze laag ligt niet overal even diep en in bovenliggende lagen zijn veel scheuren en gaten... Wiard Krook was vanaf 1972 fotograaf voor de archeologische dienst van Amsterdam, is nu vutter en wil vondsten uit Diemen gaan inventariseren die zich nu nog op verschillende locaties bevinden.

AWLV-Nieuwsbrief nr. 26, november 2009 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) De nasleep van de brand bij de werkruimte en een lekkage in het depot in Leidschendam vragen veel tijd en moeite. Gelukkig waren er ook leukere dingen. Zo was de AWLV aanwezig voor de ingang van Museum Swaensteyn tijdens de Open Monumentendagen, bij de

Werk in uitvoering

01-2010 binnenwerk.indd 39

|

39

02-02-10 14:37


Af b. 1 Replica van De Meern 1 op de Vliet. Foto: Paul Baarslag (uit AWLV-Nieuwsbrief).

Vlietdagen en in Wassenaar bij de afsluiting van de tentoonstelling ‘Archeologie krijgt een gezicht’. Tijdens de Vlietdagen werden op en rond het water van de Vliet in september activiteiten georganiseerd. De Romeinen waren daarbij ruim aanwezig. Zo voer de replica van het Romeinse schip De Meern 1 heen en weer (afb. 1) en werd er een huwelijk voltrokken in Romeinse stijl. Er werd weer een stuk van het Kanaal van Corbulo gevonden. Onder het Damplein bleken wel sporen van het Kanaal van Corbulo en een waterloop uit de IJzertijd aanwezig, maar geen resten van de houten beschoeiing. Het gemeentebestuur wil proberen het kanaal zichtbaar te maken in de nieuwbouw van het plein. Martin van Rijn, Bert van der Valk en Robert Hirschel doken in de opgraving aan de Frekeweg, omdat daar materiaal van de Vlaardingen-cultuur is gevonden. Inmiddels schreven zij daarover al een artikel voor de Westerheem-special over de Vlaardingen-cultuur. Er is nog geen regioarcheoloog voor Leidschendam-Voorburg, Voorschoten en Wassenaar. De werkgroep is blij met de tijdelijk aangestelde archeologen in Wassenaar en Leidschendam-Voorburg, maar hoopt dat er binnenkort een vaste regioarcheoloog en assistent komen. Robert Hirschel en Martin van Rijn verzorgden in de bibliotheek van Voorburg een ‘archeologieavond’ t.g.v. het negentigjarig bestaan van de bieb.

Zuidwesterheem nr. 62, december 2009 (Afd. 10 - Zeeland) Als eerste valt mij uit Z. een enquête tegemoet

40

|

waarmee het Afdelingsbestuur wil nagaan in hoeverre de activiteiten van de afdeling aansluiten bij de wensen van de leden. Ongeveer 20% van de leden neemt deel aan wisselende activiteiten. Naar aanleiding van een excursie naar Zaamslag zorgde Bas Oele voor aanvullende informatie over de opgraving Zaamslag-Torenberg in 1987. Het onderzoek legde de geschiedenis van het terrein bloot van 1300 tot 1575, maar... was het gevondene een gedeelte van de voorburcht of de rand van het ‘echte’ kasteelterrein? Ontstond het kasteel net als de vliedbergen op Walcheren en Zuid-Beveland? In Westerheem 2008-4 schreven leden van de afdeling over hun experiment ‘zoutzieden’. In Z. aandacht voor een dergelijk experiment op de Karolingische burg van Oost-Souburg t.g.v. de Open Monumentendag. Twee ‘keetwijven’ trokken met hun vuren veel publiek (afb. 2), waarvan de meesten zich bij het experiment lieten betrekken. De AWN ging op reis naar het Westvlaamse Oudenburg. Oudenburg en Aardenburg werden beide gesticht in de Midden-Romeinse tijd en opgericht als castellum om de Vlaamse kust te beveiligen. Het mooie museum en de stadswandeling maakten de excursie zeer geslaagd. Ook maakte men een excursie naar Bergen op Zoom, aan het einde van de 12e eeuw ontstaan als een nederzetting van turfstekers en daarna eeuwenlang een belangrijke handelsstad met een grote aardewerk- en lakenproductie. Onder leiding van Gerrit Groeneweg dook men in de geschiedenis van het ‘Bergse’ aardewerk (afb. 3). Een tijdlang werd er ook majolica gebakken en Jugendstilaardewerk. Na de komst van metalen pannen

Werk in uitvoering

01-2010 binnenwerk.indd 40

02-02-10 14:37


Af b. 2 Keetwijven in OostSouburg. Foto: Corry Arendse (uit Zuidwesterheem).

verviel de pottenbakkerij snel. Gerrit werkte mee aan het boek ‘Bergen op Stoom’ waarin 350 productiebedrijven in 32 bedrijfstakken worden beschreven. Voor 2010 staan excursies naar Tongeren, Domburg, Heerlen, Brielle en Damme op het programma. In oktober 2009 vond SOB Research op het Dorpsplein van Wemeldinge funderingen uit de 17e en 18e eeuw en een wat jongere keldervloer. De opgraving werd mede begeleid door AWN’ers. Nathalie van Jole (adviseur van Sluis) vroeg de AWN om de inhoud van 4 bigbags te wassen en te zeven, afkomstig uit een grachtvulling bij de Zuidpoort in Aardenburg. Bij het zeven bleek onder meer gesinterd (Romeins?) zout

aanwezig, ook al gevonden in de onderzoekssleuven. Marc Zwartelé is in de zomer gids in het Verdronken Land van Saeftinghe, maar volgt in het winterseizoen de voetsporen van jagers en verzamelaars uit de Steentijd. Op de zandrug in Saeftinghe lag namelijk een kampplaats die onder veen en klei verdween, maar door de boeggolven van de zeeschepen het daglicht weer ziet. Er komt vuursteen te voorschijn (afb. 4) en er waren haardkuilen te zien. In Hulst worden de laatste foto’s bewerkt voor de catalogus van de opgraving aan de Bierkaaistraat. De Rillandse basisscholen werden verblijd met leskisten over het verdronken Oud-Rilland. Dicky de Koning en Aukje-Tjits-

Af b. 3 Kunstaardewerk uit Bergen op Zoom. Foto: Studio Albert Joosse, Bergen op Zoom(uit Zuid­ westerheem). Werk in uitvoering

01-2010 binnenwerk.indd 41

|

41

02-02-10 14:37


Af b. 4 Op zoek naar jagers-verzamelaars in Saeftinghe. Foto: SCEZ Middelburg (uit Zuidwesterheem).

ke Dieleman gaven archeologielessen aan leerlingen van het Calvijncollege uit Krabbendijke. In het kader van de AWN-reeks verschijnt een nieuwe uitgave over Valkenisse.

Convocaat, voorjaar 2010 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) De afdeling organiseerde voor het eerste halfjaar vier lezingen, terwijl na de Jaarvergadering in maart bestuurslid Rinus Houkes zal vertellen over de Romeinse waterleiding van Uzés naar Nïmes met de bekende Pont-duGard. De voorjaarsexcursie gaat naar Zelhem (AW Zelhem / steentijdvondsten / ijzerproductie) en Ulft (voormalige DRU-fabrieken, eveneens ijzerproductie). Door de week en op zaterdagen zijn er veldwerkactiviteiten, soms AWN-projecten, soms ondersteuning van de gemeentelijk archeologen in Arnhem, Ede en Wageningen of assistentie bij onderzoek door archeologische bedrijven. Iedere dinsdag is de werkplaats open, waar hard wordt gewerkt, maar koffie nooit ver weg is. Elke eerste woensdagavond van de maand is een inloopavond en iedere eerste dinsdag verzorgt voorzitter Wim Schennink zijn radiorubriek met de laatste archeologische nieuwtjes.

AVKP-actueel nr. 33, november 2009 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Een dikke agenda, waaruit een ruime greep. De eerste lezing is een bijeenkomst met Dorien Prinsen (directeur van HOME) over een archeologisch museum bij ‘haar’ museum. Welke rol kan en wil de AVKP daar bij spelen?

42

|

De crisis zorgde een tijdje voor weinig veldwerk. Langzaam lijkt daar in Eindhoven e.o. verandering in te komen. Nico Arts geeft een overzicht van toekomstige opgravingen in de regio: in Best, Geldrop, Aarle-Rixtel, Valkenswaard, Steensel, Bergeijk, Eersel, Budel, Nuenen, Asten, Lieshout en Oirschot. Al deze projecten zouden in 2010-2011 moeten plaatsvinden. Het oudste keramische voorwerp uit Eindhoven-Meerhoven wordt toegeschreven aan de Vlaardingen-cultuur. De pot gaat in 2010 op reis naar Vlaardingen en Leiden. Het is de bedoeling dat in de komende Westerheemspecial over de Vlaardingen-cultuur ook een artikel over deze pot verschijnt. Hoewel voor veel bouwactiviteiten rondom de (in oorsprong middeleeuwse) Heistraat in Helmond geldt dat men bij de planning (nog) geen rekening hield met archeologie, kan op een aantal plaatsen toch onderzoek worden ingepast. In 2008 ontdekte men in Vessem aan de Flinkert een Romeinse nederzetting met vier gebouwen van het type Alphen-Ekeren (1e eeuw), spiekers, een horreum en mogelijk een omheining. Dat maakt onderzoek in toekomstig woongebied Flinkert Zuid extra interessant, hoewel booronderzoek suggereerde dat verder onderzoek daar niet nodig was. In Uden Noord wordt van een terrein in twee etappes minstens 9 ha opgegraven met naar verwachting bewoningssporen uit de Romeinse tijd en de IJzertijd. In Uden-Slabroek blijkt een in 1932-1933 gevonden ‘Halstadt-urn’ dankzij een kleindochter (én AWN-lid) van de vinder nog in prima staat.

Werk in uitvoering

01-2010 binnenwerk.indd 42

02-02-10 14:37


De jaarlijkse Archeoloop voerde langs historische plekken in Best en Oirschot. Eindhoven kreeg in december een archeologisch museum in de fietsenkelder onder het 18 Septembermuseumplein waar o.m. de funderingen van de Woenselse stadspoort zichtbaar zijn. Ongeveer 100 kg aan opgepiept metaal uit Aalst wordt gemeten, beschreven en getekend. De vondsten wijzen op een Frans legerkamp, waarschijnlijk uit 1795. In Deurne is een pijpleiding van kannenbuizen gevonden uit de 17e eeuw. Sinds 2007 wordt gewerkt aan een samenvattend overzicht van de resultaten van het archeologisch onderzoek in Eindhoven. Dit wordt gedaan door stadsarcheoloog Nico Arts en zal een archeologische synthese opleveren die de relatie tussen stad en platteland in de Late Middeleeuwen en de Vroeg-Moderne Tijd duidelijk maakt. In het gemeentehuis in Bladel was in november de tentoonstelling ‘Archeologie in de Kempen’ te zien. De Kempengemeenten gaan digitale erfgoedkaarten ontwikkelen, waarmee ze de mogelijkheid krijgen om archeologie en cultuurhistorie op adequate wijze in te bedden in de ruimtelijke ordening. Na Bladel gaat de

tentoonstelling nog naar enkele andere plaatsen. Leden van de afdeling brachten een bezoek aan het Gallo Romeins Museum van Tongeren. In Veldhoven zijn 4 lezingen over archeologisch onderzoek in de regio gepland. Tegen de adviezen van stadsarcheoloog en gemeentelijke monumentencommissie in besloten B&W van Helmond niet tot verder onderzoek in Hazenwinkel-Brandevoort II, waar al bewoningssporen werden aangetoond uit Bronstijd, IJzertijd en Romeinse tijd. De AVKP maakte in een brief duidelijk dat hier sprake is van onzorgvuldig beleid. Aanleg van paddenpoelen (afb. 5) kan ten koste gaan van het historische landschap en de archeologische ondergrond. Zo kwamen er in een gebied dat op de Archeologische Kaart van Eindhoven een hoge verwachting heeft, veedrinkplekken op plaatsen waar die in het verleden nooit waren. In 2010 verzorgt de AVKP met Brabants Heem voor de derde keer een cursus over Archeologie en Gemeentelijk Beleid. Tonnie van de Rijdt legt ten slotte uit wanneer je als vrijwilliger mag opgraven. Jan Coenraadts

Af b. 5 Paddenpoel in de Gijzenrooische Zeggen: verrijking of aantasting? Foto: Herbert Vorwerk (uit AVKP-actueel).

Werk in uitvoering

01-2010 binnenwerk.indd 43

|

43

02-02-10 14:37


Tips voor trips

TENTOONSTELLINGEN Af b. 1 Op de tentoonstelling ‘Terracotta’ in het Rijksmuseum van Oudheden: (voor) een rammelaar in de vorm van een dier (Nijmegen, 25-75 na Chr.); (rechtsachter) een eivormige rammelaar (Putten, 500-800 na Chr.); en (linksachter) een oranje geglazuurde rammelaar (Kasteel Rodenburg , Leiden, 13e eeuw na Chr.). Foto: Wim van Horssen.

Af b. 2 Een terracotta doornuittrekker of spinario uit Forum Hadriani (Voorburg-Arentsburg, 70-150 na Chr.). Foto: RMO.

44

|

Terracotta

De conservatoren van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden zijn hun depot ingedoken en hebben daar hun mooiste terracotta (niet op de draaischijf vervaardigde, figuratieve objecten) uitgehaald met als resultaat de tentoonstelling ‘Terracotta’. De ruim 180 beeldjes en voorwerpen zijn af komstig uit alle culturen die het RMO bestrijkt: het oude Nabije Oosten, Egypte, de Klassieke Wereld en het vroege Nederland. Op de tentoonstelling zijn ze echter gerangschikt naar de thema’s dierenrijk, speelkwartier, vrouwenfeest, mannenwereld, bovennatuurlijk, en huis en haard. Daarnaast zijn er vitrines waarin de techniek en de restauratie van terracotta wordt uitgelegd. In aanvulling op de tentoonstelling is er een ‘Terracotta-route’ door de vaste presentaties van het RMO. Verder is op de tentoonstelling en elders in het museum recent en nieuw werk te zien van vier hedendaagse keramiekkunstenaars. Bij de tentoonstelling hoort een vouwblad met informatie over de beeldjes en voorwerpen, die in de vitrines alleen met een nummer worden aangegeven. Voor een overzicht van de terracotta per cultuurperiode kan men het beste in de muse-

umwinkel het tentoonstellingsboekje ‘Terracotta’ aanschaffen (72 pagina’s, €12,95). In het hoofdstuk ‘Uit eigen grond’ worden na een algemene inleiding door conservator Annemarieke Willemsen Nederlandse beeldjes en voorwerpen van terracotta en pijpaarde uit de Prehistorie (dieren), Romeinse tijd (rammelaar, doornuittrekker, olief lesje in diervorm, walnoot, honden en moedergodinnen), Middeleeuwen (scheepsmodel, rammelaar en pijpaarden figuren) en de Nieuwe Tijd (f luitje, haardstenen en plavuis) besproken (af b. 1). Het zijn ook in vergelijking tot de ‘klassieke’ vondsten heel aardige dingen. De favoriet van de schrijver van deze rubriek is het – helaas koploze – beeldje van de doornuittrekker of spinario (af b. 2), een kopie van het grote bronzen beeld in de Capitolijnse Musea. Het werd in zijn woonplaats Voorburg op de buitenplaats Arentsburg gevonden en dateert uit ± 100 na

Tips voor trips

01-2010 binnenwerk.indd 44

02-02-10 14:37


Chr. Ook toen kon kunst dus al zo populair zijn, dat kopieën ervan tot in de verste uithoeken werden verspreid. Tot en met 4 april is in het RMO ook de tentoonstelling ‘Het Egypte van Gustave Flaubert’, waarop foto’s zijn te zien die de fotograaf Maxime du Camp maakte tijdens de reis die hij met de Franse schrijver van 1849 tot 1850 langs de Egyptische oudheden maakte. De foto’s zijn gecombineerd met fragmenten uit Flauberts brieven en dagboeken en met zo’n honderd oud-Egyptische voorwerpen. Rijksmuseum van Oudheden Rapenburg 28, Leiden tel. 071 5 163 163, www.rmo.nl di. t/m zo. 10 – 17 uur t/m 13 juni

Ambiorix

Enkele jaren geleden eindigde hij op de vierde plaats bij de Vlaamse verkiezing van de Grootste Belg Aller Tijden. Nu staat hij centraal op een tentoonstelling in het GalloRomeins Museum in Tongeren over de Keltische cultuur en de stam van de Eburonen: Ambiorix. Ruim zeshonderd voorwerpen afkomstig uit zes landen brengen op deze expositie de hoogtijdagen van de Kelten tot leven: goudschatten, zwaarden, gezichtsmaskers en gebruiksvoorwerpen. De topstukken zijn met name afkomstig uit

het Vorstengraf van Oss, de elitegraven van Wijshagen (België, af b. 3) en het elitegraf van Eigenbilzen (België). Verder zijn er voorwerpen uit een gouddepot in Niederzier (Duitsland, af b. 4) en muntschatten uit Heers (België) en Amby (Nederland). Uit Duitsland (Heuneburg) komt het fragment van een Griekse schaal, dat daar gevonden werd in een Keltisch graf. De schriftelijke berichtgeving over de Kelten wordt geïllustreerd met een 9e eeuws handschrift van ‘De bello Gallico’ van Julius Caesar, dat geleend is van de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Om bezoekers de tijd van de Eburonen ook te laten beleven, zijn er zeer realistische en levensgrote menselijke figuren, films, touchscreens en een korte film over de veldslag tussen de Romeinen en de Eburonen. Bij de tentoonstelling is een uitgebreid randprogramma met activiteiten, waaronder rondleidingen en lezingen, niet alleen ìn het

Af b. 3 Drie bronzen emmers, sierraden en fragmenten van paardentuig uit ongeveer 425 voor Chr., af komstig uit elitegraven in Wijshagen (België) en te zien op de tentoonstelling ‘Ambiorix, koning van de Eburonen’ in het Gallo-Romeins Museum in Tongeren. Foto: GalloRomeins Museum.

Af b. 4 Twee torques, een armband en een aantal munten (‘regenboogschoteltjes’) uit een Keltisch gouddepot van rond 80 na Chr. in Niederzier (Duitsland) op de Ambiorixtentoonstelling in Tongeren. Foto: Gallo-RomeinsMuseum.

Tips voor trips

01-2010 binnenwerk.indd 45

|

45

02-02-10 14:37


museum maar ook daarbuiten. Zo kan men door het stadscentrum de Ambiorix-route, een wandeling van 3,5 of 4,5 kilometer, volgen langs de mooiste plekjes van Tongeren. Deze zal zonder twijfel ook voeren langs het standbeeld van Ambiorix op de Grote Markt van Tongeren, dat in 1866 werd onthuld en uitdrukking moest geven aan de prille nationale gevoelens die volgden op de Belgische onafhankelijkheid. Het Gallo-Romeins Museum werd vorig jaar mei in een nieuw gebouw in het centrum van Tongeren heropend. In de ‘Tips’ van augustus 2009 staat een beschrijving van de vernieuwde vaste opstelling van dit museum. Gallo-Romeins Museum Kielenstraat 15, B-3700 Tongeren tel. +32 (0)12 67 03 30 www.ambiorix.com di. t/m vrij. 9 – 17 uur, zat. en zo. 10 – 18 uur tot 13 juni

Schaatsen

In het Nederlandse Tegelmuseum in Otterlo – midden op de Veluwe - is nog tot 28 februari een tentoonstelling over ‘Hollandse schaatswinters’. Behalve tegels met ijsvermaak worden bijzondere sleden, schaatsen en prenten uit de collectie van Anrie Broere getoond (af b. 5a en 5b). Het Tegelmuseum heeft een van de grootste verzamelingen Nederlandse wandtegels en

tegeltableaus. De vaste tentoonstelling besteedt onder andere aandacht aan de wijze waarop tegels worden geproduceerd: de techniek van het bakken en beschilderen. Ook de historische ontwikkeling van de tegel in Noord-Nederland is er zichtbaar gemaakt. Aanvankelijk maakte men hier vooral veelkleurige tegels; later kwamen blauwe of paarse tegels in de mode. De tegels van de laatste honderd jaar zijn kleurig en machinaal van een opdruk voorzien of nog steeds met de hand beschilderd. In de verzameling bevinden zich behalve losse tegels ook tegelvelden en grote, veelkleurige voorstellingen. Nederlands Tegelmuseum Eikenzoom 12, 6731 BH Otterlo tel. 0318 59 15 19 www.nederlandstegelmuseum.nl di. t/m vrij. 10 –17, zat. en zo. 13 – 17 t/m 28 februari

Symposium Vlaardingen-cultuur

Op zaterdag 10 april aanstaande zal in Leiden een symposium over de Vlaardingencultuur worden georganiseerd. U kunt zich aanmelden op: www.vlaardingensymposium.nl

Af b. 5a en 5b Tegels met schaatsers op de tentoonstelling ‘Hollandse schaatswinters’ in het Nederlands Tegelmuseum in Otterlo. Foto’s: Tegelmuseum.

Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Wim van Horssen, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: w.vanhorssen@hetnet.nl

46

|

Tips voor trips

01-2010 binnenwerk.indd 46

02-02-10 14:37


Column

Protagonisten Het woord protagonist meende ik wel te kennen toen ik het enkele jaren geleden voor het eerst las in een culturele bijdrage in de Volkskrant. Het ging over een acteur die de hoofdrol vertolkte. Daar was het ook op zijn plaats, al is het toch geen alledaags woord. Ik dacht het woord te kennen uit de archeologie, maar daarover later meer. Ik was toch lichtelijk verbaasd het kort daarna weer ergens tegen te komen en begon te vermoeden dat het de eerste tekenen waren van de opmars van een nieuw modewoord. En ja hoor, het duurde niet lang of ik zag het vaker opduiken, hoorde het op de radio en las het zelfs in een voetbalverslag. Een voetballer werd beschreven als een protagonist, als de hoofdrolspeler op het veld. Ik vraag me toch echt af of een voetbalfan, die ik bijna alleen maar ken van de weinig flatteuze spreekkoren in de stadions, de betekenis van het woord protagonist kent. Het gebeurt vaker dat een woord in de mode komt, maar je merkt dat vooral op als je de betekenis niet kent of er onzeker over bent. Meestal maar een jaar lang wordt zo’n woord veelvuldig gebruikt en daarna is het vrijwel over. Na een jaar klinkt het eigenlijk alweer gedateerd. Vooral in de politiek duiken die woorden op. Die politiek heeft er trouwens toch al een handje van onze taal te vervuilen met allerlei ‘onpraat’. Iedere keer moet ik

weer zuchten als zo’n Haagse regelneef het over dit dossier heeft in plaats van dit onderwerp. Maar, wat is nu de verbinding van het woord protagonist met de archeologie? Daar gaat het hier toch om. Die blijkt op een misverstand mijnerzijds te berusten. Jaren geleden hoorde ik van Ayolt Brongers voor het eerst over de protagonisten. Hij doelde daarmee op drie in het verleden geïnteresseerde Drentenaren. Althans dat dacht ik dus. Toen ik het nazocht bleek het om de drie podagristen te gaan, ook geen alledaags woord moet ik toegeven. Deze heren van goede stand trokken aan het begin van de 19e eeuw te voet door het Drentse land van Bad Bentheim naar Assen. Tijdens hun reis maakten ze notities over allerlei culturele wetenswaardigheden zoals volksverhalen, sagen, legenden, dialecten en ook af en toe over archeologische verschijnselen. De naam podagristen had niets met helden te maken of hoofdrolspelers in de bescherming van het cultureel erfgoed, maar bleek te verwijzen naar een vervelende gewrichtaandoening aan de enkels en voeten. Daarvoor hadden de heren hun heil gezocht in het kuuroord Bad Bentheim. Deze voetjicht wordt veroorzaakt door de vele port die in die tijd door de gegoede burgerij werd gedronken. De reclamecampagne zegt het al: drank maakt meer kapot dan je lief is. Column

01-2010 binnenwerk.indd 47

|

47

02-02-10 14:37


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 45,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 25,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 22,50 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 30,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 20,00 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto)

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

leden

niet-leden

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

01-2010 binnenwerk.indd 48

02-02-10 14:37


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

2

Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 59 - april 2010

Een neanderthaler uit de noordzee Luc W.S.W. Amkreutz, Jan C. Glimmerveen, Jean-Jacques Hublin, Wil Roebroeks & Luc Anthonis Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... zaanstad Textielloodjes uit de Zaanstreek Piet Kleij mijn mooiste vondst Een prehistorische dolk Bert van der Valk

Westerheem wordt mede mogelijk gemaakt door het Fonds voor Cultuurparticipatie.

02-2010 omslag.indd 1

06-04-10 12:37


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 59 no. 2, april 2010

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres L. (Lizet) Kruyff (hoofdredacteur), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem. E-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: dn_ekema@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Van Egmondestraat 50, 2274 CT Voorburg

E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • C .H. (Charlotte) Peen (redacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl • M. (Margje) Vermeulen-Bekkering, Brederodelaan 24, 7412 NH Deventer, E-mail: margjebekkering@online.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,1/82 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

Redactioneel.................................................................. 49 Luc W.S.W. Amkreutz, Jan C. Glimmerveen, Jean-Jacques Hublin, Wil Roebroeks & Luc Anthonis Een Neanderthaler uit de Noordzee ........................... 50 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... zaanstad Piet Kleij Textielloodjes uit de Zaanstreek . ................................. 61 Mijn mooiste vondst Bert van der Valk Een prehistorische dolk ............................................... 69 Wie kent dit? Alice Overmeer Houten voorwerp uit scheepswrak .............................. 71 Reacties Dik Parlevliet Zoutwinning uit verzilt veen ......................................... 73 Literatuurrubrieken ............................................ 74 Werk in uitvoering ............................................... 84 Tips voor trips Archeologische uitjes ................................................... 90 Column ...................................................................... 95 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................... 96

© AWN 2010. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Grote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • Mw. L. (Lizet) Kruyff (Westerheem), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem, tel. 06-53837158, e-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897,

e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.

Foto achtergrond omslag: Het bakhuisje wordt rechtgezet (foto: fam. Baan). [zie pag. 86].

02-2010 omslag.indd 2

06-04-10 12:37


VERENIGINGSNIEUWS april 2010 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer

Jef van de Akkerprijs 2010 uitgereikt

Afb. 1 Berdie de Ruiter ontvangt de Jef van den Akkerprijs uit handen van Winfried Walta, penningmeester van de stichting BOS. Foto: Geert van der Velde.

Op de jaarlijkse Schervendag van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) op 30 januari 2010 werd ook dit jaar de Aanmoedigingsprijs Stichting BOS uitgereikt. Dit jaar werd speciale aandacht aan deze prijs gegeven. De Aanmoedigingsprijs Stichting BOS is in 2007 op initiatief van de toenmalige voorzitter van de Stichting ter Bevordering van de Onderwater- en Scheepsarcheologie (Stichting BOS), Jef van den Akker, ingesteld. Met de instelling van deze prijs wilde hij amateurs motiveren om over hun onderzoeken te rapporteren. Op de Schervendag 2008 en 2009 heeft hij namens het bestuur de prijzen van € 500,- aan twee inzendingen van

leden van de LWAOW uitgereikt. Om zijn ambities hoog te houden om voor de amateur onderwaterarcheoloog een goed samenwerkingsplatform met de maritiem archeologen op te zetten heeft het nieuwe bestuur van de Stichting BOS besloten zijn naam aan deze prijs te verbinden tot de Jef van den Akkerprijs. Om in aanmerking te komen voor de prijs van 2010 hebben twee groepen ingeschreven. Bij één aanvraag heeft dit nog niet geleid tot een volledig rapport. Van de tweede deelnemer was een goed gedocumenteerd rapport van de verkenning van Meinerswijk III ingediend. De jury kende de prijs aan de laatste groep toe met de motivatie: - het rapport is een goede neerslag van de verkenning van de vindplaats Meinerswijk III; - in het rapport is op een goede manier het aangetroffen vondstmateriaal gedetermineerd en in het rapport weergegeven; - de opgezette website van het project geeft een goede informatie van de verkenning en de activiteiten uitgevoerd door amateurs. Winfried Walta, penningmeester van de Stichting BOS, overhandigde de eerste Jef van den Akkerprijs van € 500,- aan Berdie de Ruiter van het project Meinerwijk III (afb. 1). Albert Zandstra Secretaris LWAOW I

02-2010 katern.indd 1

06-04-10 12:37


Weekend van de archeologie in Nijmegen

Op 18, 19 en 20 juni 2010 zal in Nijmegen op het Kops Plateau het tweede Weekend van de Archeologie plaatsvinden. Het evenement wordt samen gehouden met het Romeinenfestival. Dit festival betekent veel re-enactment en herbeleving van de Romeinse tijd. Het Weekend van de Archeologie richt zich meer op de belevingswereld van andere periodes zoals de Middeleeuwen en Prehistorie. Via workshops en demonstraties gunnen diverse archeologische

en aan archeologie gerelateerde organisaties het publiek een kijkje achter de schermen. Er zullen ook veel activiteiten voor kinderen plaatsvinden zoals bronsgieten en diverse andere ambachten. Op het Weekend zal de AWN zich ook weer uitgebreid presenteren met een algemene presentatie van de AWN, de verkoop van publicaties, workshops e.d. Meer info: www.weekendvandearcheologie. nl en www.romeinenfestival.nl.

Gezocht een AWN notulist(e) Is notuleren voor u een uitdaging? Vindt u het leuk om vergaderingen te notuleren en is het een uitdaging voor u om een goed verslag te schrijven? Dan zijn wij naar u op zoek. Het hoofdbestuur van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) is per 1 mei 2010 op zoek naar een notulist(e) die de DB en HB vergaderingen wil notuleren en de uitwerking van het verslag wil verzorgen.

Het gaat om totaal zestien vergaderingen per jaar waarvan 10 x ’s middags in Utrecht of Amersfoort, 4 x ’s avonds in Amersfoort, aansluitend op de middag DB vergadering, 1 x landelijk de Algemene Ledenvergadering, en de Afgevaardigdendag te Amersfoort. Van u wordt verwacht dat u een goed verslag kunt opstellen dat inhoudelijk de juiste weergave is van de vergadering en taalkundig correct is en een goede lay-out heeft. Belangstelling voor de archeologie is een vereiste. Wat kunnen wij u bieden: Een goede sfeer, vergoeding van de reiskosten + een nader over een te komen vergoeding voor het notuleren en uitwerken van het verslag. Heeft u interesse? Stuur een gemotiveerd schrijven en een CV, naar de algemeen secretaris awn@ vdbeemt.nl. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Fred van den Beemt, telefoon 06 5023 1996.

II

02-2010 katern.indd 2

06-04-10 12:37


Wie wil de rol van de AWN als belangenbehartiger mee helpen versterken?

In het huidige archeologisch bestel ligt de verantwoordelijkheid voor bescherming van het archeologisch erfgoed voor een groot deel bij gemeenten. Dat betekent dat ook op gemeentelijk niveau de archeologische belangen behartigd moeten worden. Belangenbehartiging is meewerken en meedenken met gemeenten maar ook een kritische waakhond zijn. Voor menige AWN-afdeling is de rol van belangenbehartiger nieuw. Het Algemeen bestuur van de AWN wil meer nadruk gaan leggen op die rol en afdelingen gaan ondersteunen bij de invulling daarvan. Dat past in het nieuwe beleidsplan van de AWN zoals dat nu in ontwikkeling is. Een AWN-werkgroep Belangenbehartiging Archeologie Om die rol als belangenbehartiger in te vullen en ondersteuning aan afdelingen te kunnen bieden zal er een landelijke werkgroep worden geformeerd. Doelen van de werkgroep zijn: - Kennis opbouwen over wet- en regelgeving en alle andere zaken die voor belangenbehartiging van nut zijn. - Adviseren en ondersteunen van afdelingen bij vragen over het gemeentelijk archeologiebeleid. Denk daarbij dan aan: - Het meewerken aan een gemeentelijk archeologiebeleid en het opstellen van een gemeentelijke archeologiekaart. - Het meedenken bij structuurvisies en bestemmingsplannen en het daarbij inbrengen van zienswijzen. - Zonodig in beroep gaan bij bestemmingsplannen. - Het bewaken van voorwaarden voor archeologische monumentenzorg bij aanleg- sloop- en bouwvergunningen en de handhaving daarvan.

- Idem voor het beleid van provincie en rijk. - Afdelingen juridisch ondersteunen bij bezwaar en beroepsprocedures. - Leden informeren over en scholen voor hun rol als belangenbehartiger, dit onder andere door stukje in Westerheem, het Bulletin, afzonderlijke publicaties en samen met de werkgroep deskundigheidbevordering het aanbieden van cursussen. Eerste activiteiten werkgroep (maart – mei) - Inventariseren wat er reeds gebeurt aan belangenbehartiging . - Het samen met de werkgroep deskundigheidsbevordering organiseren en ondersteunen van regionale cursussen ‘Ruimtelijke ordening en archeologie’. - Vragen van afdelingen over belangenbehartiging beantwoorden. - Het mee voorbereiden van één of meer debatbijeenkomsten tussen AWN’ers en particuliere bedrijven, gemeentelijke / regionale archeologen en universitaire bedrijven over de rol van vrijwilligers in het archeologisch bestel. Oproep aan alle afdelingen voor leden voor de Werkgroep We doen een oproep aan alle afdelingen om onder de eigen leden kandidaten te werven voor deelname aan een op te richten Werkgroep Belangenbehartiging Archeologie. De werkgroep zal vijf tot zes leden omvatten. Trekker van de werkgroep is Tonnie van de Rijdt. Een juridische adviseur Als vast lid van de werkgroep maar eventueel ook alleen als adviseur zijn we op zoek naar een jurist met ervaring op het gebied van ruimtelijke ordening en bestuursrecht. III

02-2010 katern.indd 3

06-04-10 12:37


Kandidaten voor deelname aan de werkgroep en/of een juridisch adviseur graag doorgeven aan Tonnie van de Rijdt: vdrijdt@iae.nl. Ook voor vragen over de werkgroep kunnen afdelingen en leden daar terecht.

Dit bericht graag doorsturen aan de leden van de eigen afdeling.

Tonnie van de Rijdt

Interview met Diteke Ekema, de nieuwe eindredacteur van Westerheem

In Westerheem nummer 5 van 2009 heeft u kunnen lezen dat de redactie van Westerheem op zoek was naar een nieuwe eindredacteur. Charlotte Peen heeft deze functie vanaf ongeveer haar afstuderen (2003) vervuld. Het werd voor haar steeds moeilijker de taak van eindredacteur van Westerheem met haar fulltime baan als archeoloog bij de gemeenten Ede en Wageningen te combineren. Toen nieuwe hoofdredacteur Lizet Kruyff zich eenmaal had geïnstalleerd, besloot Charlotte na ruim 6 jaar trouwe dienst en 37 nummers van Westerheem haar werk als eindredacteur neer te leggen. Charlotte blijft voorlopig nog wel als algemeen redacteur binnen de redactie actief. Diteke Ekema was één van de belangstellenden voor de functie van eindredacteur. Op basis van een prettig kennismakingsgesprek in december vorig jaar besloten redactie en Diteke met elkaar verder te gaan. Vanaf 15 februari jl. heeft Charlotte haar taken volledig aan Diteke overgedragen.

Afb. 2 Van veld tot vitrine. Cover van de scriptie.

Hallo Diteke, om maar eens te beginnen: ik vond in de papieren die je me toestuurde een prachtige wens van een jeugdvriendin van je “......dat je je maar bezig mag houden met de iets oudere mensen”. Ik neem niet aan dat je vriendin zo ver in de toekomst kon kijken dat ze hiermee het merendeel van de redactie van Westerheem bedoelde. Nee, nee, zo oud zijn jullie overigens nou ook weer niet. Mijn vriendin bedoelde uiteraard mijn belangstelling voor het verre verleden, in eerste instantie die voor Egypte: in de eerste klas van de middelbare school (het Christelijk Gymnasium Beyers Naude in Leeuwarden) heb ik, bijvoorbeeld, een werkstuk over Toetanchamon gemaakt. Mijn interesse voor Egypte is daardoor sterk aangewakkerd. In het begin was het een hobby, in 2002 heb ik hiervan mijn studie gemaakt: Egyptologie in Leiden. Mijn interesse voor archeologie is overigens al op erg jeugdige leeftijd begonnen toen mijn vader me meenam naar het streekmuseum in Burgum (Bergum).

IV

02-2010 katern.indd 4

06-04-10 12:37


Je bent dus een Friezin. Zeker! Ik ben geboren in Leeuwarden, in 1984, en ik ben in Hurdegaryp (Hardegarijp) naar de basisschool gegaan. Na mijn middelbare schooltijd ben ik verhuisd naar Leiden. Je hebt het niet bij de studie Egyptologie gelaten, toch. Klopt, ik wilde me graag verbreden binnen de culturele sector, en daarom ben ik in het jaar dat ik mijn bachelordiploma Egyptologie heb behaald begonnen aan de studie Museologie (tegenwoordig heet die Cultureel Erfgoed) aan de Reinwardt Academie, Amsterdamse Hogeschool voor Kunsten. Deze studie heb ik in 2009 afgerond met de scriptie: ‘Van veld tot vitrine. De musealisering van Nederlandse bodemvondsten en de waardetoekenning van deze voorwerpen’ (afb. 2). Leg me eens uit, Diteke, wat dat precies inhoudt, vooral het laatste stuk van de titel is me niet zonder meer duidelijk. OK, in het kort: de waardetoekenning van bodemvondsten is voor archeologen voornamelijk de wetenschappelijke en historische waarde, maar voor museologen geldt het totaalplaatje, dus ook de economische, emotionele en esthetische waarden. In mijn scriptie ga ik dieper in op de achtergronden, de inhoud en de gevolgen van deze twee verschillende soorten waardentoekenning. Mochten, overigens, de lezers belangstelling hebben voor de scriptie, laat hen met mij contact opnemen. Ik heb begrepen dat je tijdens de stages voor je studie Museologie je oude liefde, de Egyptologie, weer kon oppakken. Ja, geweldig was dat! In het Rijksmuseum van Oudheden heb ik gewerkt met Egyptische amuletten en ringen, en in het Allard Pierson Museum heb ik Koptisch textiel onder handen gehad. Naast deze zaken ben ik in het Raamsteegdepot van het RMO, eerst als stagiaire, later als vrijwilliger verschillende Nederlandse collecties tegengekomen, uit de

Prehistorie, maar ook uit de Middeleeuwen. Ik heb dus, als ik het zo mag zeggen, een ruime blik gekregen op de Nederlandse archeologie! (afb. 3)

Afb. 3 Aan het werk in het Raamsteegdepot. Foto: Rijksmuseum van Oudheden, M. Edel.

Ik weet dat veel studenten Archeologie of aanverwante studies nauwelijks weet hebben van het bestaan van de AWN en ons prachtblad Westerheem. Was dat met jou anders? Wel en niet. Ik heb Westerheem zeker niet meteen gespot; in een later stadium van mijn studie lag het tijdschrift steeds bij mijn vriend op tafel. Als hij aan het koken was, bladerde ik het altijd even door en las ik de artikelen die me interesseerden. Hij wees me ook op de vacature voor een eindredacteur; het zou echt iets voor mij zijn. V

02-2010 katern.indd 5

06-04-10 12:37


En het koken, was dat niks voor jou? Jawel, maar laten we het daar niet over hebben! Eindredacteur, ja, dat leek me inderdaad iets voor mij: die functie combineert mijn werkzaamheden op het redactionele vlak (ik heb tijdens mijn studie o.a. projectgroepen begeleid en hun eindverslagen geredigeerd, en bedrijfsmatig heb ik aan desktoppublishing gedaan) met mijn interesse in geschiedenis, archeologie, kunstgeschiedenis en materiële cultuur. Ik heb erg veel zin om mijn steentje bij te dragen aan het bijzondere product dat Westerheem toch is! Je hebt zoveel interesses in de werksfeer, heb je ook nog tijd voor hobby´s en andere nevenactiviteiten. Zeker wel, ik doe aan balfolk dansen, luis-

ter graag muziek en maak met veel plezier stedentrips. Wintersport hoort ook nog thuis in dit rijtje. Je lacht, je wilt zeker dat ik onder nevenactiviteiten ook nog vermeld dat ik als ‘actrice’ in het Allard Pierson Museum beurtelings een Egyptische dame en een gladiator heb verbeeld! Precies! Het laat alleen maar zien dat je niet voor één gat te vangen bent! Volgens mij hebben de lezers (ik in ieder geval wel) een goed beeld gekregen van Westerheems nieuwe eindredacteur. Veel succes met deze functie en trouwens ook met je werk in het Stedelijk Museum De Lakenhal in Leiden, waar je sinds kort werkzaam bent aan het project ´Werk in uitvoering´. Marijn Lockefeer

Afdeling 13 Naerdincklant – Archeologie Gooi- en Vechtstreek Bovenstaande naam is de nieuwe naam van de afdeling 13, tot voor kort bekend als Naerdincklant – Hilversum en omstreken. Niet alleen de naam, maar ook het werkgebied is veranderd: sinds vorig jaar is dat uitgebreid met de gemeente Loenen (met de kernen Loenen aan de Vecht, Nigtevecht, Vreeland en Loenersloot) en de kernen Hollandsche Rading en Maartensdijk (vallend onder

gemeente De Bilt). Misschien zijn er nieuwe AWN-leden die (zoals onlangs is gebeurd met een lid uit Hollandsche Rading) verkeerd ingedeeld zijn. Weest u er attent op. Anton Cruysheer Pieter de Hooghlaan 23 1394GJ Nederhorst den Berg (nieuw adres!)

Graven in het veen en excursies Vlakbij Kalkrieze/Osnabrück (Varusschlacht) – Grosse Moor – bij de plaats Venne wordt nog steeds turf gedolven. Daarbij is men op een knuppeldam gestoten, waarvan de oudste stammen zijn

gedateerd op 4800 v.Chr. Deze opgraving loopt waarschijnlijk zeker ook nog dit gehele jaar. Bij een bezoek aan deze opgraving in 2009 werd ons gevraagd of wij niet ook eens met een

VI

02-2010 katern.indd 6

06-04-10 12:37


stel vrijwilligers wilden komen. Voor zover wij het kunnen beoordelen zal het fysiek vrij zwaar werk zijn: veen steken, de houten weg verder vrijleggen. Het terrein ligt in een rustig natuurgebied, mist er niet met machines wordt gegraven. Er kunnen vijf à zes personen aan de opgraving deelnemen. Wij zorgen voor een verblijf in een goed hotel of pension. Omdat het werk niet erg afwisselend is en het in het veen ’s zomers warm kan worden, stellen wij voor dat er halve dagen (8.00 – ong. 13.00 uur) wordt

gegraven en dat er ’s middags excursies naar diverse archeologisch, cultuurhistorisch en geologisch interessante sites plaatsvinden. De kosten zullen voor een week ongeveer € 250,- / 300,- bedragen, inclusief logies en maaltijden. Heeft u belangstelling voor dit soort combinatie graafkamp/excursie, stuurt u dan een e-mail naar irmel.dolman@tiscali.nl (tel. 078-6311474). U hoort dan of dit kamp gerealiseerd kan worden. Irmel Dolman

Agenda De berichten voor Westerheem 2010-3 dienen voor 20 april bij ons binnen te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 juni 2010) plaatsvinden. 12 mei Afd. Oost-Gelderland en Zuid-Veluwe – lezing door Prof.dr.Leendert Louwe Kooijmans: ‘De prehistorische bewoners van de Veluwe. Deel I: Van de oudste vondsten tot de bekertijd’. De Veluwe is een gebied dat bij meer algemene beschouwingen een beetje tussen het schip en de wal valt. Toch is het door zijn geheel eigen geologische geschiedenis en ook door de grote landschappelijke differentiatie een boeiend studieterrein. Je komt dan de oude verzamelaars tegen, de eerste echte onderzoekers, de vermeende ‘rijkdom’ van het gebied en de betekenis van de vondstpatronen in relatie tot het landschap. Het is teveel voor een avond, daarom wordt deel 2 van de lezing in het najaar worden gehouden! Leendert Louwe Kooijmans is emeritus hoogleraar Prehistorie an de Universiteit van Leiden. Hij was conservator van de collectie ‘Nederland in de Prehistorie’ van het RMO. Hij publiceerde onder

meer ‘Verleden land’, ‘Nederland in de Prehistorie’ en ‘Sporen in het land’. Plaats: Cultureel Centrum 'De Coehoorn', Coehoornstraat 17, te Arnhem (t.o. NS-station, parkeren in parkeer­ garage 'Centraal') Aanvang: bijeenkomst 19.45 uur, lezing 20.00 uur Entree: € 2,- voor niet-leden, € 1,50 voor donateurs en leden 19 mei Afd. Helinium – films uit het Heliniumarchief, vertoond door Jurrien Moree. Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandse weg 258, te Vlaardingen Aanvang: 20.00 uur Informatie: 010-4352764 (Jurrien Moree) 29 mei Afd. Zeeland – ZAAD (Zeeuwse Amateur Archeologen Dag) VII

02-2010 katern.indd 7

06-04-10 12:37


12 juni Afd. Helinium – excursie naar Tongeren, naar het vernieuwde Gallo Romeins museum. Tot en met 13 juni is daar de openingstentoonstelling ‘Ambiorix, koning van de Eburonen’ te zien. Ruim 600 topstukken brengen de hoogtijdagen van de Kelten tot leven. Beleving staat centraal in de tentoonstelling: naast hyperrealistische en levensgrote menselijke figuren, gemaakt door kunstenaar Dirk Claesen, wordt veelvuldig gebruik gemaakt van films, touch-

screens en educatieve installaties. Omvangrijke delen van de reizende tentonstelling ´Het geheim van de Kelten´. De tentoonstelling kwam tot stand in samenwerking met het Venlose Limburgs Museum en het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Aanmelden bij Jurrien Moree (010 4604737) voor 5 juni i.v.m autovervoer. Vertrektijd: 8.00 uur Vertrekplaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen.

VIII

02-2010 katern.indd 8

06-04-10 12:37


Redactioneel

Amper ben ik actief als eindredacteur voor Westerheem en ik mag meteen een Redactioneel schrijven. Ik hoef mij hier niet voor te stellen, want dit gebeurt al in het interview dat ik had met Marijn, te lezen in het Verenigingsnieuws. Ik kan hier mijn ruimte dus gebruiken om in de actualiteit te duiken. Ik herinner mij een discussie die ik vorig jaar tijdens mijn scriptieonderzoek heb gevoerd met een archeoloog over de vraag of de Nederlandse archeologie wel spannend genoeg is. Bijvoorbeeld de Griekse, Romeinse en Egyptische beschavingen zouden veel meer spannende onderzoeksresultaten leveren dan Nederland. Om een voorbeeld te noemen: ten tijde van schrijven zijn de resultaten van het DNA-onderzoek dat is gedaan op enkele Egyptische mummies uit de 18e dynastie, inclusief Toetanchamon en de vermeende mummie van de ketterkoning Achnaton, net bekendgemaakt. National Geographic Channel zal hier vast en zeker een spetterend programma over maken. De vraag is of de Nederlandse archeologie dergelijke sensaties kan leveren. Ik ben het er (uiteraard) niet mee eens dat de Nederlandse archeologie niet spannend en interessant zou zijn. Enkele grote vondsten zijn onlangs nog in het nieuws geweest. Het tweede vorstengraf van Oss is een voorbeeld hiervan. Meer recent is de pers nog op het laatste hunebedonderzoek gedoken (lees ook de column van Leo Verhart verderop in deze Westerheem) en het Klokhuis zond een reportage uit over het grafheuvelonderzoek bij Apeldoorn. Als laatste kan ook de vondst van het goud-

baartje van Odijk nog worden genoemd, waarover is geschreven in de vorige editie van Westerheem. Hoe kan iemand beweren dat er geen interessante archeologische vondsten in Nederland zijn? Een andere bijzondere vondst voor de Nederlandse archeologie is de vondst van het eerste Neanderthalerfossiel in Nederland (‘Krijn’). In deze Westerheem zal aandacht worden besteed aan deze vondst. Deze vondst werd bekendgemaakt door de (inmiddels voormalige) minister van OCW, de heer Plasterk, in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. De bombarie waarmee de bekendmaking gepaard ging zegt al genoeg over hoe belangrijk deze vondst is voor de Nederlandse archeologie. Het is goed dat Westerheem een podium kan zijn voor (amateur)archeologen om niet alleen grote, maar ook kleinere vondsten te promoten. Een rubriek als Mijn Mooiste Vondst bewijst dat er ook juweeltjes zijn te midden van de kleinere vondsten. Rondom de Stad laat zien dat regionale vondsten in een breed perspectief kunnen worden gezien. Als laatste wil ik de aandacht vestigen op een interview in de rubriek Tips voor Trips, waarin wordt uitgelegd hoe in Museum Boijmans van Beuningen gebruiksvoorwerpen aan beeldende kunst worden verbonden. Dit is wat Westerheem voor mij zo speciaal maakt: de combinatie van artikelen die samen een interessante blik werpen op de Nederlandse archeologie.

Diteke Ekema

Redactioneel

03-2010 binnenwerk.indd 49

|

49

06-04-10 12:33


Een Neanderthaler uit de Noordzee Luc W.S.W. Amkreutz, Jan C. Glimmerveen, Jean-Jacques Hublin, Wil Roebroeks & Luc Anthonis

Afb. 1 Het fragment schedel van de Neanderthaler uit de Noordzee. Foto: Erik de Goederen.

Het zal weinigen ontgaan zijn dat Nederland zich, net als haar ooster- en zuiderburen, nu ook mag verheugen in een Neanderthaler. Althans: een stukje van een Neanderthalerschedel. Het fossiel haalde in juni 2009 uitgebreid de nationale en internationale pers. In deze bijdrage een verslag van de ontdekking van de oudste wenkbrauwboog van Nederland en het onderzoek dat eraan is verricht. Daarnaast staan we stil bij het belang van een Neanderthaler uit de Noordzee.

50

|

Inleiding Afgelopen juni onthulde minister Ronald Plasterk in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden de eerste fossiele vondst van een Neanderthaler uit Nederland. Het betreft een fragment van de rechterkant van de schedel van een jong (vermoedelijk mannelijk) individu met, duidelijk zichtbaar, de karakteristieke dikke wenkbrauwboog (afb. 1). Het stuk van nog geen 10 cm lengte leverde na diepgravend onderzoek door het Max Planck Institute for Evolutionary Anthropology (Leipzig)

Een Neanderthaler uit de Noordzee

03-2010 binnenwerk.indd 50

06-04-10 12:33


opvallend veel informatie op, onlangs gepubliceerd in het Journal of Human Evolution1; deze bijdrage is voor een belangrijk deel gebaseerd op dat artikel. Het stuk schedel stamt uit de Noordzee en werd aangetroffen in afvalmateriaal van een schelpenzuiger. De Noordzee lag gedurende de verschillende ijstijden langdurig droog, zoals we o.a. weten uit geologische studies en door de vele vondsten van fossielen van landzoogdieren. Bekend zijn de vele botten en kiezen van wolharige mammoeten, neushoorns en andere dieren die nu in de netten van vissers worden aangetroffen. Overblijfselen en artefacten van de oudste bewoning van deze streken worden minder vaak aangetroffen, maar ze zijn niet onbekend. Zo berichtte Leo Verhart eerder in Westerheem 2 over een tweetal vuistbijlen, afkomstig uit de kustwateren ter hoogte van Zeeland. In 2008 haalde de amateurpaleontoloog Jan Meulmeester de internationale pers met de vondst van maar liefst 28 vuistbijlen en andere vuurstenen artefacten, opgebaggerd voor de kust van het Engelse Great Yarmouth. Fossiele resten van een Neanderthaler waren echter nog niet eerder uit de (on)diepten van de Noordzee tevoorschijn gekomen. Het verhaal van ‘Krijn’ – het fossiel kreeg vanwege zijn vindplaats al snel een Zeeuwse bijnaam – is dan ook duidelijk tweeledig. Enerzijds is het de eerste Neanderthaler van Nederland en vertelt het fossiel iets over wie deze persoon was, hoe hij leefde en zelfs wat hij at; anderzijds is het de eerste Neanderthaler uit de Noordzee en daarmee een symbool van een grotendeels nog onontdekt (aard)wetenschappelijk archief dat vlak voor onze kust ligt. Een korte vondstgeschiedenis Sinds jaren verwerken ‘branderijen’ al dan niet fossiele schelpen uit de Noordzee tot diverse eindproducten, zoals kattengrit en isolatiemateriaal. De provincie Zeeland kent dergelijke branderijen, waar de schelpen met een speciaal schip aan wal worden gebracht nadat ze van de

bodem van de Noordzee zijn opgezogen. Op het fabrieksterrein wordt het kaf (afval, o.a. zoogdierfossielen) van het koren (bruikbare schelpen) gescheiden en die afvalhopen trekken fossielenverzamelaars aan (zie afb. 2).3 Eén van die verzamelaars is Luc Anthonis. Anthonis maakt vanuit zijn woonplaats in België regelmatig de lange rit naar de schelpenbranderij om daar enkele uren te zoeken. Tussen 1999 en 2001 deed hij dat vrijwel wekelijks, want de oogst uit het ‘afval’ was in die periode vaak rijk aan fossiel botmateriaal. Daarnaast werden ook artefacten uit het MiddenPaleolithicum en uit het Mesolithicum en Neolithicum gevonden, alsmede aardewerk uit de IJzertijd en prachtige fossiele schelpen. Kortom, de afvalbergen vormden een bijzondere en bijzonder rijke – zij het: secundaire – vindplaats. Omdat de vondsten zo talrijk en verscheiden waren, werden de fossielen die Anthonis niet direct op naam kon brengen of minder belangrijk achtte opgeslagen in ‘rommelbakken’. In de loop der jaren hielpen specialisten, met name van de Werkgroep Pleistocene Zoogdieren (WPZ)4, Anthonis de meeste stukken op naam te brengen. Onder hen was Mark Bosselaers, een Belgische amateur gespecialiseerd in fossiele zeezoogdieren. Hij herkende in de ‘rommelbakken’ een klein stuk bot direct als een fragment van de schedel van een mens,

Afb. 2 Fabrieksterrein van één van de Zeeuwse branderijen met de karakteristieke schelpenhopen. Foto: Jan Glimmerveen.

Een Neanderthaler uit de Noordzee

03-2010 binnenwerk.indd 51

|

51

06-04-10 12:33


Afb. 3 Vindplaats van het fossiel op de Zeelandbanken, enkele kilometers voor de kust van Zeeland. Tevens aangegeven zijn het naamgevende Neanderthal en de bekende Belgische Neanderthalervindplaats bij Spy.

vermoedelijk zelfs een Neanderthaler. De volgende dag bevestigde Patrick Semal, een Belgische deskundige op het gebied van de Neanderthaler5, diens determinatie. De vondst was ‘gefundenes Fressen’ voor het vermaarde Max Planck Instituut in Leipzig, waar veel onderzoek aan fossielen van vroege mensachtigen gedaan wordt, en waar op dat moment al hard gewerkt werd aan het in kaart brengen van het DNA van de Neanderthaler. Men had al bijzonder goede ervaringen opgedaan met onderzoek aan het DNA van fossiele zeezoogdierfossielen uit de Noordzee, waarbij men nauw samenwerkte met de specialist en verzamelaar op dit terrein, Klaas Post. Het instituut benaderde hem indertijd om fossiele resten van Neanderthalers uit de Noordzee voor hun onderzoek te verkrijgen, waarop Post hen in contact bracht met Anthonis. Onder leiding van de paleontoloog Jean-Jacques Hublin is vervolgens onderzoek aan het fragment verricht. Van Nederlandse zijde waren Wil Roebroeks

52

|

van de Universiteit van Leiden en de tweede auteur hierbij betrokken. Vondstlocatie en context De geografische en geologische context Waar het fragment van de Neanderthalerschedel precies vandaan komt, waar de schelpenzuiger dit fossiel heeft opgezogen, was in eerste instantie niet duidelijk. Zowel de vondstlocatie als de vondstcontext moest dus worden gereconstrueerd. In de periode waarin het fossiel gevonden werd was de schelpenzuiger, volgens de gegevens verkregen van de schelpenbranderij, actief in de zuidelijke bocht van de Noordzee bij de banken voor de kust van Zeeland en op de Waddenzee. Als mogelijke vondstlocatie van het schedelkapje valt de Waddenzee af. In de ter plekke aangevoerde Waddenzeeschelpen zijn tot dusverre nooit Pleistocene fossielen aangetroffen. Het stuk moet derhalve afkomstig zijn van één van de locaties in het zuidelijke gedeelte van de Noordzee, om preciezer te zijn de banken voor de kust van Zeeland, de locaties Roompot, Middeldiep, Westkapelle en Onrust (zie afb. 3).

Een Neanderthaler uit de Noordzee

03-2010 binnenwerk.indd 52

06-04-10 12:33


Die zuiglocaties zijn beperkt in omvang. Op een locatie vaart het schip over een gebied met een lengte van één tot twee kilometer en enkele tientallen meters breed. Dat wordt een aantal keren herhaald en tweemaal per week worden de schelpen aan wal gebracht. Vaak wordt over een langere periode, soms wel enkele maanden, op één plaats gevist. De vier vondstlocaties die in aanmerking komen als de plaats waar het schedelkapje is opgezogen, maken onderdeel uit van de zogenoemde Zeelandbanken: de ZW-NO lopende parallelle (zand)banken vlak voor de kust van Zeeland. De lagen die, veelal omgewerkt, in dit gebied aanwezig zijn, en die derhalve potentieel de geologische context van ons fossiel vormen, dateren uit het Vroeg Pleistoceen, het Eemien, het Weichselien en het Holoceen. De paleontologische context Gedurende het grootste deel van het Pleistoceen was de huidige Noordzee land, met uitgebreide riviersystemen en brede valleien.6 Dit vruchtbare en afwisselende landschap was rijk aan grote kudden herbivoren (paard, wisent, wolharige mammoet) en aan roofdieren (leeuw, hyena, sabeltandkat) die op hen jaagden7, inclusief mensachtigen, zowel Neanderthalers en eerdere homininen als de jongpaleolithische moderne mens. De zuidelijke bocht van de Noordzee is in feite één van de rijkste fossielhoudende locaties ter wereld, waar jaarlijks tonnen Pleistoceen materiaal opgevist worden.

In de afvalhopen bij de schelpenbranderij zijn in de loop der jaren veel fossiele botten gevonden. Deze fossielen zijn in te delen in twee verschillende Pleistocene fauna’s.8 De eerste groep fossiele botten stamt vermoedelijk uit het Vroeg Pleistoceen. Deze wordt gekenmerkt door een zware mineralisatie en is zwart gekleurd. De groep omvat onder meer fossielen van de grote zuidelijke mammoet (Mammuthus meridionalis), een kleinere mastodont (Anancus avernensis), maar ook van kleinere dieren zoals een gazelle (Gazella borbonica), en van roofdieren zoals de sabeltandkat (Homotherium latidens) en de lynx (Lynx lynx).9 Onderdelen van deze VroegPleistocene fauna zijn ook door boomkorvissers opgevist in twee van de gebieden waar ook de schelpenzuiger actief was, Roompot en Onrust. Dit suggereert dat deze beide locaties de belangrijkste bron zijn van de fossielen uit de oudere fauna.10 De tweede, veel jongere en grotere groep fossiele botten, is grotendeels van Laat Pleistocene ouderdom. Veel fossielen zijn afkomstig van de wolharige mammoet (Mammuthus primigenius), de wolharige neushoorn (Coelodonta antiquitatis), leeuw (Panthera leo), en hyena (Crocuta crocuta). Deze faunagemeenschap, aangeduid als de mammoetsteppe-fauna11 bewoonde in de laatste honderdduizenden jaren de uitgestrekte koude grasachtige droge steppe waarvan NoordwestEuropa deel uitmaakte. De schelphopen hebben geen warme, interglaciale fauna-elementen opgeleverd, bijvoorbeeld van nijlpaard of bosoli-

Afb. 4 Middenpaleolithische schraper afkomstig uit het Middeldiep. Collectie: Jan Glimmerveen. Tekening: Pieter Dijkstra. Een Neanderthaler uit de Noordzee

03-2010 binnenwerk.indd 53

|

53

06-04-10 12:33


genoemde mammoetfauna.12 Het vondstgebied van de Neanderthaler maakt hier integraal onderdeel van uit. Dit betekent dat diens ouderdom waarschijnlijk tussen ruwweg 90.000 en 35.000 BP zal liggen; de periode die onder andere op basis van fossilisatiegraad en C-14-dateringen van fossiele botten uit dit gebied voor het bestaan van de mammoetfauna daar wordt aangehouden – de mammoetfauna blijft in het gebied bestaan wanneer de Neanderthaler circa 35.000 C-14-jaren geleden ‘verdwijnt’.

Afb. 5 Boven- en onderaanzicht van het fossiel. Duidelijk zichtbaar is de scherpe hoek die de aansluiting van de wenkbrauwboog op de schedel maakt.

fant. Deze warmteminnende dieren zijn wel bekend van andere vindplaatsen uit die omgeving, zoals de monding van de Westerschelde. Het gebied van de Zeelandbanken was tijdens het warmere Eemien waarschijnlijk enige tijd onderdeel van de toen grotere Noordzee. De fossielen van deze tweede, jongere groep zijn duidelijk veel minder gefossiliseerd dan die van de eerste groep. Op basis van zijn fossilisatiegraad valt het fragment van de Neanderthaler schedel duidelijk in deze jongere groep. Onze Neanderthaler lijkt dus afkomstig uit een koudere periode van het Laat Pleistoceen en is daarmee onderdeel van de

Afb. 6 Deze scan, gemaakt door het Max Planck instituut, toont duidelijk dat het Nederlandse fossiel vrijwel naadloos past in de Franse Neanderthalerschedel van La Chapelle-aux-Saints (bron Hublin et al. 2009, fig. 3).

54

|

De archeologische context In dezelfde periode en op dezelfde (secundaire) plek als het schedeldakje zijn ook enkele middenpaleolithische artefacten gevonden (zie afb. 4). Deze zijn vrijwel allemaal tussen 1999 en 2001 verzameld. Op grond van de gedetailleerde informatie van medewerkers van de schelpenbranderij kan geconcludeerd worden dat de meeste artefacten met grote waarschijnlijkheid eveneens uit het Middeldiep afkomstig zijn. De artefacten zijn merendeels afkomstig van de afvalhopen die ontstaan direct nadat ze van de schelpen gescheiden zijn, onmiddellijk nadat ze aan land zijn gebracht, zodat de verzamelaars in staat waren deze gegevens per artefact vast te leggen. Verhart en Mol et al. beschrijven enkele vuistbijlen en Levallois afslagen afkomstig van de schelpenbranderij uit deze periode.13, 14 De middenpaleolithische artefacten passen probleemloos in dezelfde periode als de tweede groep fossielen (tussen 90.000 en 25.000 BP), en gezien het verdwijnen van de Neanderthaler rond ca. 35.000 C-14jaren geleden, is dat ook de minimumouderdom voor de artefacten. Het is zeer waarschijnlijk dat ook het Neanderthaler fossiel afkomstig is uit het Middeldiep; het werd in dezelfde periode gevonden als de typische Neanderthalerartefacten. Het is echter mogelijk dat het schedeldakfragment niet toebehoorde aan een Pleistocene Neanderthaler maar aan een uitzonderlijk robuust uitgevallen Pleistocene Homo sapiens – althans, met die mogelijk-

Een Neanderthaler uit de Noordzee

03-2010 binnenwerk.indd 54

06-04-10 12:33


heid wilden de onderzoekers rekening houden. Andere fauna- elementen en de daarbij behorende C-14-dateringen uit andere delen van de zuidelijke bocht van de Noordzee sluiten die optie immers niet uit.15 Zelfs een nog jongere, Vroeg Holocene, Homo sapiens was a priori niet uit te sluiten, aangezien op de schelpenbranderij ook fauna-elementen en artefacten uit deze periode waren gevonden. Gelukkig bleek het kleine stukje bot genoeg informatie op te leveren om deze alternatieve verklaringen te evalueren. Is het wel een Neanderthaler? Het stuk schedel betreft het rechter laterale deel (de zijkant) van een voorhoofdsbeen (Os frontale). Duidelijk zichtbaar is een groot deel van de wenkbrauwboog en de karakteristieke scherpe hoek die deze aan de zijkant van het hoofd maakt met de oogkas (afb. 5). Om aan de hand van een dergelijk klein stuk te bepalen of het hier daadwerkelijk om het fossiel van een Neanderthaler of een andere mensachtige ging, heeft het onderzoeksteam allerlei middelen ingezet. Philip Gunz van het Max Planck Instituut analyseerde het fossiel met de zogenaamde morfometrische methode, waarbij nauwkeurige metingen van de oppervlakte van het stuk vergeleken werden met andere schedels. Allereerst werd van het fossiel een hoge resolutie CT-scan gemaakt. Daarna volgde een precieze 3D-analyse, waarbij een drietal zeer karakteristieke en 35 karakteristieke anatomische ‘landmarks’ op het stuk bot nauwkeurig werden ingemeten. Vervolgens werden gelijkwaardige metingen genomen op CT-scans en andere hoge resolutie scans van verschillende schedels. Daaronder waren 135 schedels van recente moderne mensen, 15 schedels van moderne mensen uit het Jong Paleolithicum, 8 schedels van Neanderthalers en 9 schedels van oudere soorten zoals Homo erectus.16 Met behulp van een statistische analyse zijn de verschillende metingen geprojecteerd. Daaruit blijkt ontegenzeggelijk dat het fossiel valt in de groep van Neanderthalers. Volgens berekeningen blijkt het

zelfs meer dan 3000 keer waarschijnlijker dat het gaat om een Neanderthaler fossiel dan om het fossiel van een anatomisch moderne mens. De naaste verwanten, in vorm, van onze Neanderthaler zijn dan ook een tweetal Franse soortgenoten, te weten La Chapelle-auxSaints 1 en La Ferrassie 1 (zie afb. 6). De resultaten van deze metingen sluiten goed aan bij de conclusies die getrokken kunnen worden uit de informatie afkomstig uit de Noordzee (geologie, fauna, artefacten). De Neanderthalers uit La Ferras-

Afb. 7 Op basis van de gegevens afkomstig uit het onderzoek is voor de presentatie van het fossiel in het Rijksmuseum van Oudheden door de gebroeders Kennis & Kennis een impressie van deze Neanderthaler gemaakt.

Een Neanderthaler uit de Noordzee

03-2010 binnenwerk.indd 55

|

55

06-04-10 12:33


sie en La Chapelle zijn zo rond de 60.000 tot 70.000 jaar oud en vallen daarmee precies in de periode die op basis van de overige informatie was vastgesteld. Het lijkt er dus op dat we de datering van onze eerste Neanderthaler ruim moeten nemen. Ruwweg tussen de 90.000 en 35.000 jaar geleden. Een jong volwassen man? Het is moeilijk om met zekerheid nog meer over ‘Krijn’ te weten te komen op basis van de morfologische kenmerken van het kleine stuk. Opvallend is echter de zelfs voor Neanderthalers vrij dikke wenkbrauwboog. Dit doet vermoeden dat we hier eerder te maken hebben met een mannelijk individu, zoals bijvoorbeeld de forse schedel van La Ferrassie 1. Tenslotte vertellen de nog niet geheel gesloten schedelnaden dat het waarschijnlijk een jong volwassen individu betreft (zie afb. 7).

Afb. 8 Duidelijk zichtbaar op deze foto is de holte die het bewijs vormt voor de aanwezigheid van een cyste. Foto Erik de Goederen.

Een onderhuidse cyste “Eerste Nederlandse Neanderthaler had tumor”, kopte het Leidsch Dagblad daags na de bekendmaking. En inderdaad, op basis van paleopathologisch onderzoek, het onderzoek naar de ziektegeschiedenis van een dier of mens na diens dood aan de hand van diens fossiele overblijfselen, is vastgesteld dat dit individu inderdaad een cyste had. Het betreft hier een kleine holte van circa 8 bij 5 millimeter met een diepte van ca. 5 millimeter. De ovale holte bevindt zich direct achter het midden van de (rechter) wenkbrauwboog

(zie af b. 8). Uitgebreid morfologisch onderzoek door Darlene Weston (van het Max Planck instituut in Leipzig en de afdeling anatomie en embryologie van het Leids Universitair Medisch Centrum) toonde aan dat het hier niet om een wond, misvorming of om een latere beschadiging gaat, maar om een aandoening. Door middel van een 3D-CT-scan kon nauwkeurig de vorm van deze pathologie in kaart worden gebracht. Op basis van de niervormige omvang van de holte in het bot en het karakter van de randen, concludeert Weston dat het hier een tumor betrof. De tumor was onderhuids aanwezig en leidde daar tot de vernietiging van botmateriaal, waardoor de holte ontstond. Het type tumoren is op zichzelf meestal goedaardig en groeit vrij langzaam, maar het is niet onwaarschijnlijk dat onze Krijn er last van heeft gehad. Duizeligheid, hoofdpijn en evenwichtsstoornissen horen tot de potentiële symptomen.17 Hoewel deze ontdekking maar een klein deel van het belang van de vondst vertegenwoordigt, is zij wel interessant. Het is namelijk de eerste keer dat een dergelijke botverandering en dus dit soort tumor is aangetroffen in een Neanderthaler. Aangezien het een langzaam groeiende pathologie betreft, is het waarschijnlijk dat deze al in een embryonaal stadium aanwezig was. Voorbeelden hiervan zijn tot nu toe enkel aangetroffen in de moderne mens. Het bijzondere aan deze ontdekking is dan ook de informatie die zij oplevert met betrekking tot de overeenkomsten in ontwikkeling van moderne mensen en Neanderthalers vanaf het aller-vroegste embryonale stadium. Blijkbaar verschilden ze ook op dit punt niet zoveel van ons. Geen vis maar vlees Naast bovenstaande gegevens leverde het kleine stukje bot ook informatie op over de eetgewoonten van deze Neanderthaler. Hoewel er te weinig collageen in het bot zat voor een C-14-analyse, bleek er voldoende materiaal aanwezig om de stabiele isotopen te meten. Stabiele isotopen zijn verschillende vormen van dezelfde atomen zoals stikstof, koolstof en stronti-

56

|

Een Neanderthaler uit de Noordzee

03-2010 binnenwerk.indd 56

06-04-10 12:33


um die onderling uiterst kleine verschillen vertonen. Door biochemische processen in het lichaam veranderen de verhoudingen van de isotopenwaarden, waarbij de stikstof en koolstofwaarden informatie op kunnen leveren over het dieet. Naarmate men opklimt in de voedselketen worden de waarden voor koolstof isotopen alsmaar minder negatief en die voor stikstof alsmaar meer positief. Op die manier kan men door vergelijkend onderzoek carnivoren (vleeseters) en herbivoren (planteneters) van elkaar onderscheiden, maar bijvoorbeeld ook mensen met een meer terrestrisch (op het land gericht) dieet en mensen met een meer aquatisch dieet.18 De isotopenverhoudingen vertellen dus iets over de bron van de proteïne in het dieet. De isotopenwaarden van stikstof en koolstof in het bot duiden op een dieet dat gedomineerd werd door dierlijke bronnen: Krijn was een echte vleeseter, die waarschijnlijk slechts beperkt gebruik maakte van plantaardige en mariene bronnen.19 Dit komt overeen met eerdere studies naar het dieet van Neanderthalers, waarin ze ook wel worden omschreven als topcarnivoren.20 Dat Krijn een super-vleeseter was, past goed in ons beeld van Neanderthalers.21 Het lijkt misschien wel extra bijzonder in het licht van zijn vindplaats. Natuurlijk lag de Noordzee droog, maar het was ook een grote dalvlakte waarin rivieren zoals de

Theems, de Schelde, de Maas en de Rijn afwaterden22- een mogelijk waterrijke omgeving met aquatische bronnen, zeker bepaalde perioden van het jaar. Desondanks richtte de Neanderthaler zich dus ook hier voornamelijk op de jacht op (groot) wild. Een hyperspecialisatie die hem uiteindelijk wel minder flexibel maakte.

Afb. 9 De tweede Maasvlakte in aanleg. Foto: Rob Buiter.

De boodschap van ‘Krijn’ Ook al is het fossiel van de eerste Nederlandse Neanderthaler slechts gering van formaat, het belang ervan kan moeilijk overschat worden. Het stuk schedel toont aan dat ook fossielen die niet in context worden gevonden enorm veel wetenschappelijke informatie op (kunnen) leveren. Interdisciplinair onderzoek is daarbij het sleutelwoord. Wat begon als een mogelijk schedelfragment van een Neanderthaler is inmiddels de wenkbrauwboog van ‘Krijn’, de eerste Neanderthaler van Nederland: een jong volwassen (mannelijk) individu met een goedaardige tumor en ‘elke dag vlees’. Een man ook die onderdeel was van de mammoetsteppe en die gejaagd heeft op de grote kudden herbivoren, die in de periode van 90.000 en 35.000 jaar geleden in Noordwest-Europa en vooral in het zo vruchtbare gebied van de huidige Noordzee rondliepen. De vondst is één van de meest noordelijke Neanderthalers ooit gevonden, aan de Een Neanderthaler uit de Noordzee

03-2010 binnenwerk.indd 57

|

57

06-04-10 12:33


noordelijke rand van hun verspreidingsgebied, van belang voor studie van de ecologische randvoorwaarden van hun aanen afwezigheid op deze breedtegraden. Tenslotte, belangrijker dan ‘de eerste Neanderthaler van Nederland’ lijkt het predicaat ‘eerste Neanderthaler uit de Noordzee’ te zijn. ‘Krijn’ vertelt namelijk het verhaal van een nog grotendeels onbekend en verdronken landschap voor onze kust. Hier ligt een honderden meters dik archief dat terug gaat tot zeker twee miljoen jaar geleden en daarmee een onvoorstelbare schat aan informatie over vroegere klimaatschommelingen en veranderingen in planten- en dierenwereld bevat, van veelal zeer hoge kwaliteit. Wat betreft de latere fasen van het Kwartair beschikken we zelfs over uitstekend geconserveerde veenpakketten vol data over de omgeving van de prehistorische bewoners, onder andere in de vorm van macroresten, zoals complete boomstronken. Organische resten in zo´n goede conditie, waaronder bijvoorbeeld ook mesolithische geweibijlen, soms nog met de steel erin, zijn zeer zeldzaam en geven een unieke aanvulling op hetgeen we uit vondsten op het land af kunnen leiden omtrent de leefomgeving van de prehistorische mens en diens interactie daarmee. Interdisciplinair onderzoek aan al dit materiaal kan ons ook wetenschappelijke inzichten opleveren over het klimaat, de zeespiegelstijging(en) en andere voor Nederland zo relevante onderwerpen. De schatkamer die de Noordzee is wordt echter op grote schaal bedreigd. Grote infrastructurele werken, zoals de Maasvlakte II, en de kustversterking vereisen enorme hoeveelheden zand die uit de bodem van de Noordzee gehaald worden (zie afb. 9). Het aanleggen van pijpleidingen, booreilanden, de schelpen- en grindwinning, etc. zijn even zoveel aanslagen op dit bodemarchief, waar tot dusverre niet of nauwelijks adequaat op ingespeeld wordt. Wat nodig is, zijn goede afspraken met de bodemverstoorders, waardoor enerzijds het bodemarchief veilig gesteld wordt en

58

|

tegelijkertijd de betrokken bedrijven in de vorm van voor hen relevante wetenschappelijke (geologische) gegevens (en wellicht door goede public relations) profiteren. De eerste ervaringen rond de Maasvlakte II hebben aangetoond dat daar mogelijkheden liggen. Daarnaast is het van belang om een goede samenwerking tussen de vele amateurs en professionals tot stand te brengen en zou de oprichting van een interdisciplinair Noordzee-instituut het overwegen meer dan waard zijn. Bij de presentatie van ‘Krijn’ riep Minister Plasterk al op tot meer structurele wetenschappelijke aandacht voor de Noordzee. Daar wordt vanuit het veld hard aan gewerkt, zij het met tot nu toe zeer beperkte middelen.23 Wellicht moeten we in Nederland ook streven naar een situatie als die in Engeland, waar de ‘ontgronders’ van de Noordzee (evenals die op het land) per exploitatie-eenheid een bedrag in een fonds storten, dat onder andere aangewend wordt voor wetenschappelijk onderzoek van de door afgraving aangetaste gebieden (het Aggregates Levy Sustainability Fund). De realisering van een dergelijk fonds vergt een flinke ‘cultuuromslag’ bij de betrokken rijksdienst – laten we hopen dat ‘Krijn’ daaraan een belangrijke bijdrage kan leveren. Luc Amkreutz Rijksmuseum van Oudheden Papengracht 30, Postbus 11114, 2301 EC Leiden l.amkreutz@rmo.nl Jan Glimmerveen, Wil Roebroeks & Luc Anthonis Universiteit Leiden, Faculteit der Archeologie Postbus 9515, 2300 RA Leiden w.roebroeks@arch.leidenuniv.nl Jean-Jacques Hublin Department of Human Evolution, Max Planck Institute for Evolutionary Anthropology Deutscher Platz 6, Leipzig (Germany) hublin@eva.mpg.de

Een Neanderthaler uit de Noordzee

03-2010 binnenwerk.indd 58

06-04-10 12:33


Noten 1. Hublin et al., 2009. 2. Verhart, 2001. 3. Bekende collecties zijn die van Van Hooijdonk, Lambrechts en Anthonis. 4. De WPZ is een vereniging waar professionele en amateur paleontologen elkaar onder één dak treffen. Beide vullen elkaar aan; op de regelmatig gehouden bijeenkomsten van de vereniging vindt veel kennisoverdracht plaats en nemen de amateurs hun meest recente vondsten mee om te bespreken en te laten determineren. Daardoor bestaat er een goed inzicht in wat er op paleontologisch gebied allemaal gevonden wordt en kan datgene wat wetenschappelijk van belang is direct de aandacht krijgen die het verdient. 5. Werkzaam aan het Antropologisch en Prehistorisch Laboratorium van het Koninklijk Belgisch Instituut der Natuurwetenschappen te Brussel. 6. Gibbard, 1988. 7. Mol et al., 2008. 8. Ook zijn hier fossielen van (vroeg) Holocene ouderdom gevonden. Deze zijn echter niet of nauwelijks gefossiliseerd en worden daarom in het artikel niet besproken. 9. Mol et al., 2008. 10. Daarnaast zijn fossiele overblijfselen gevonden van

een mariene fauna met een walrus, verschillende soorten zeehonden, grote baleinwalvissen en een grote variatie aan dolfijnen. Al deze soorten zijn uitgestorven en op twee na (Alachtherium en Hemisyntrachelus) nog niet beschreven en waarschijnlijk nieuw voor de wetenschap (Post en Bosselaers, 2005). 11. Guthrie, 1990. 12. Glimmerveen et al. 2006; Mol et al. 2008. 13. Verhart, 2004. 14. Mol et al. 2008. 15. Glimmerveen et al., 2006. 16. Hublin et al., 2009, 781-782. 17. Hublin et al., 2009, 783. 18. Ervynck et al., 2009. 19. Hublin et al., 2009, 784. 20. Richards & Schmitz 2008. 21. & Trinkaus 2009. 22. Gibbard, 1988. 23. Door N.W.O.-Spinoza middelen gefinancierd werkt Dr. Marc Hijma bij de Faculteit der Archeologie (Leiden) aan een studie van de geologische data van het voor deze vondst relevante deel van de zuidelijke Noordzee, in samenwerking met onderzoekers van TNONITG en de voormalige Rijks Geologische Dienst.

Literatuur Ervynck, A., P. Degryse, P. Vandenabeele & G. Verstraeten, 2009. Natuurwetenschappen en archeologie. Methode en interpretatie, Leuven (Acco). Gibbard, P.L. 1988. The history of the great northwest European rivers during the past three million years. Phil. Trans. R. Soc. Lond. B Series 318, pp. 559-602. Van Gijssel, K. & B. Van der Valk, 2005. Aangespoeld, gestuwd en verwaaid: de wording van Nederland, in: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens, A. van Gijn, Nederland in de Prehistorie, Amsterdam, (Bert Bakker), pp. 45-76. Glimmerveen J, D. Mol D & H. van der Plicht. 2006. The Pleistocene reindeer of the North Sea, initial palaeonto­ logical data and archaeological remarks, Quaternary International ,142-143, pp. 242-246. Guthrie R.D. 1990. Frozen Fauna of the Mammoth Steppe: the story of Blue Babe. Chicago, (Chicago University Press). Van Hooijdonk, K., 1999. De vondst van de maand. De vondst van een calcaneum of hielbeen van een Pleistocene sabeltandtijger. Cranium 16 (2), pp. 102-104. Hublin, J.-J., D. Weston, P. Gunz, M. Richards, W. Roebroeks, J. Glimmerveen & L. Anthonis, 2009. Out of the North Sea: the Zeeland Ridges Neandertal, Journal of Human Evolution, 2009.09.001. Mol D, J. de Vos, R. Bakker, B. van Geel, J. Glimmerveen, J. van der Plicht & K. Post 2008. Kleine encyclopedie van het leven. Mammoeten, neushoorns en andere dieren van de Noordzeebodem. Diemen (Veen magazines). Post, K. & M. Bosselaers, 2005 - Late Pliocene occurrence of Hemisyntrachelus (Odontoceti Delphinidae) in the southern North Sea - DEINSEA 11: 29-45 [ISSN 0923-9308]. Published 29 December 2005. Richards, M. & R. Schmitz 2008. Isotope evidence for the diet of the Neanderthal type specimen, Antiquity 82, 553-559. Richards M.P. & E. Trinkaus. 2009. Isotopic evidence for the diets of European Neanderthals and early modern humans. PNAS 106:16 Verhart, L.B.M., 2001. De zee neemt, de zee geeft. Spectaculaire vondsten uit de Noordzee, Westerheem 3: pp. 102-108. Verhart, L.B.M., 2004. The implications of prehistoric finds on and off the Dutch coast, in: N. Fleming (ed.), Submarine Prehistoric Archaeology of the North Sea. CBA Research Report 141. Council for British Archaeology, York: pp. 57-61.

Een Neanderthaler uit de Noordzee

03-2010 binnenwerk.indd 59

|

59

06-04-10 12:33


- advertentie -

Beste student, Kende je de Westerheem al? Jij kunt hierin over Nederlandse archeologie publiceren. Zo maar. Dat regelen wij voor je. En dan krijg je ook nog eens een mooi archeologisch boekenpakket als bedankje. Kijk voor de voorwaarden op hazenbergarcheologie.nl 03-2010 binnenwerk.indd 60

06-04-10 12:33


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Zaanstad Textielloodjes uit de Zaanstreek Piet Kleij1

Tijdens het archeologische onderzoek van de resten van de voor de West-Australische kust vergane Nederlandse OostIndiëvaarders zijn verscheidene textielloodjes geborgen. Het probleem met deze loodjes is dat de merken erop vaak slecht te lezen zijn of soms zelfs helemaal ontbreken, en dat wanneer de merken wel te lezen zijn, niet duidelijk is wat ze betekenen. Van één van deze tot nu toe nietdetermineerbare loodjes wordt in dit artikel de herkomst vastgesteld plus de textielsoort waaraan dit loodje gehecht was. Met behulp van dit loodje kunnen ook enige andere loodjes uit de twee wrakken worden gedetermineerd en een loodje uit het wrak van de in 1742 voor de Engelse zuidkust vergane Oost-Indiëvaarder de Hollandia. Daarnaast blijkt ook dat – dankzij het Australische loodje – een aantal in Nederland gevonden loodjes beter kan worden geïnterpreteerd. Loodje GT 895 Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft voor de West-Australische kust uitgebreid archeologisch onderzoek plaatsgevonden naar de resten van de VOC schepen de Batavia (1629), de Vergulde Draeck (1656) en de Zeewijk (1727). Tijdens dit onderzoek zijn in totaal 38 textiel-

loodjes2 opgedoken. Hiervan zijn op 26 stuks getallen, merken en teksten te lezen. Deze zijn weergegeven in afbeelding 1. Interessant is loodje GT 895 (zie afb. 2). Op dit loodje staat het getal 50 en het op het eerste gezicht onbegrijpelijke woord ROMMENI. Dit woord is echter niet compleet, er ontbreken twee letters. Wanneer deze worden aangevuld ontstaat de naam Krommenie. Krommenie is een dorp in het noorden van de Zaanstreek, zo’n 20 km ten noorden van Amsterdam (afb. 6). Hoewel het in de 17e en 18e eeuw tot het platteland behoorde, was het geen boerendorp maar een industriedorp met een grote textielindustrie. Voor de maritieme geschiedenis is de textielindustrie van Krommenie belangrijk. In Krommenie werd namelijk zeildoek geweven. In de 17e en 18e eeuw kwam 50% tot 75% van het zeildoek voor de Nederlandse vloot uit dit dorp. Het resterende zeildoek kwam eveneens uit het noorden van de Zaanstreek en de directe omgeving daarvan (Woudt, 2002, blz. 23). Het zeildoek werd niet alleen binnenlands afgezet maar ook in grote hoeveelheden geëxporteerd naar vrijwel alle zeevarende Europese landen. Ook was er een grote export naar Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 61

|

61

06-04-10 12:33


Nederlandse koloniën in Zuid-Amerika (Suriname, St. Eustatius, Rio Beribice) en, via de VOC, naar Azië, onder andere naar Batavia (Lootsma 1950, blz. 175). De Zaanstreek als scheepsbouwcentrum De Zaanstreek (zie afb. 6), waarin de 17e en 18e eeuw de dorpen Oost- en WestZaandam, Zaandijk, Wormerveer, Wormer, Jisp, Oostzaan, Westzaan, Krommenie en Assendelft lagen, wordt wel het oudste industriegebied van Europa genoemd. Er stonden in de 17e en 18e eeuw meer dan zeshonderd windmolens waarop bijna vierduizend arbeiders werkten. De belangrijkste molens waren houtzaagmolens, oliemolens, verfmolens, cacaomolens en papiermolens. Ook het zeer zware en lastige beuken van de hennepstengels voor de zeildoekweverij vond hier in windmolens plaats, in hennepkloppers of beukmolens (zie afb. 3). In Krommenie stonden twaalf hennepkloppers, in Westzaan zes, in Wormer vier en in Assendelft twee (Boorsma 1968, blz. 241). Door het gebruik van molens waren de productiekosten van zeildoek in de Zaanstreek lager dan elders.

Afb. 1 De getallen, merken en teksten op de voor de West-Australische kust gevonden textielloodjes. Wanneer een loodje aan twee zijden een getal, merk of tekst draagt worden deze van elkaar gescheiden door een verticale streepjeslijn. Foto: P. Kleij.

62

|

Naast de molenindustrie was ook de walvisvaart, de handel op de Oostzee en de scheepsbouw in de Zaanstreek van grote betekenis. In feite was de hele streek gericht op het bouwen en uitrusten van schepen. Dwars door de streek stroomt van noord naar zuid de rivier de Zaan die uitmondt in het IJ, de zeearm waar ook Amsterdam aan ligt. Aan de monding van de Zaan ligt Zaandam waar in de 17e en 18e eeuw iets meer dan twintig grote en tientallen kleinere scheepswerven lagen (zie afb. 4). Ten oosten en westen van Zaandam, in het vlakke, onbebouwde land, stonden ongeveer 350 houtzaagmolens die dag en nacht planken en balken zaagden voor de scheepswerven. Rond 1700 liepen in Zaandam jaarlijks zo’n 100 tot 150 zeegaande schepen van stapel. Ook in het nabijgelegen Westzaan bevonden zich enige grote scheepswerven. Stroomopwaarts langs de Zaan lag het dorp Wormer, waar behalve de zojuist

Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 62

06-04-10 12:33


genoemde zeildoekweverijen in totaal ook nog 150 scheepsbeschuitbakkerijen stonden die de Hollandse schepen van scheepsbeschuit voorzagen. Meer dan twaalf meelmolens maalden graan voor deze bakkerijen. In het noorden lag, zoals gezegd, ook het dorp Krommenie dat het grootste deel van het zeildoek voor handels- en oorlogsvloot van de Republiek leverde. Daarnaast waren langs de rivier ankersmederijen, kompasmakerijen en beeldsnijders, voor de versierde spiegels van de schepen, te vinden. Door de hoge mate van industrialisatie met behulp van windmolens, de lage lonen, die kenmerkend waren voor het platteland, en de gunstige ligging dicht bij Amsterdam in de 17e eeuw de belangrijkste haven van Europa en middelpunt van een uitgestrekt koloniaal rijk - kon de Zaanstreek zich ontwikkelen tot één van de belangrijkste scheepsbouwcentra van Holland en van Europa. De klanten van de Zaanse werven waren, naast de walvisvaarders en Oostzeehandelaars uit de streek zelf, de kooplieden, rederijen, admiraliteiten en diverse compagnieën uit andere delen van de Republiek. Hoewel de VOC zelf scheepswerven had, bestelde deze ook schepen in de Zaan­ streek, in het bijzonder de VOC-kamers van Enkhuizen, Hoorn en Amsterdam. In 1653 kocht de kamer van Amsterdam in Zaandam het jacht de Vergulde Draeck. De Zaanse zeildoekweverij Zeildoek werd geweven van vezels afkomstig van de hennepplant (Cannabis).3 Na de oogst werden de stelen van de plant gedroogd. Met dorsvlegels of met de houten stampers van de hennepkloppers werden ze stuk gebeukt. De bossen hennep haalde men daarna over een blok waaruit ijzeren pennen staken (de hekel) om onkruid en vuil te verwijderen. Deze gehekelde bossen werden in ziedhuizen met potas (kalium-karbonaat) gebleekt en vervolgens gekookt totdat de stengels tot vezels uit elkaar vielen. Spinsters sponnen van de vezels lange draden die door wevers (zie afb. 5a en 5b) tot zeildoek werden geweven.

Tegen het einde van de 16e eeuw was de zeildoekweverij verspreid over een aantal dorpen en steden in Holland maar na 1600 concentreerde deze industrie zich steeds meer in het noorden van de Zaanstreek en in de directe omgeving daarvan (zie af b. 6): Krommenie, Assendelft, Westzaan, Wormer, Graft, De Rijp, Uitgeest en Marken-Binnen (Lootsma. 1950, blz. 122). Daar woonden duizenden spinsters en wevers en tientallen rolreders, ondernemers die de productie van zeildoek organiseerden, vanaf de inkoop van hennep tot de verkoop van rollen zeildoek. Het zeildoek werd verkocht per rol. De breedte van een rol bedroeg 30 duim (77 cm). De lengte zou 50 Crommeniër ellen moeten zijn. Eén Crommeniër el is ongeveer 0,69 cm; 50 ellen is dus iets meer dan 34 meter. De breedte van een rol was door de koper eenvoudig na te meten, de lengte echter niet. Om dit te weten te komen zou de hele rol afgewikkeld moeten worden, wat tamelijk onhandig was. Daarbij kwam dat de voor zeildoek gehan-

Afb. 2 Het textielloodje GT 895. Foto: Western Australian Museum. Bron: Western Australian Museum.

Afb. 3 Hennepklopper De Blauwe Arend in Krommenie, gebouwd 1693, gesloopt 1913. Onder andere op deze molen werd het hennep bewerkt voor de zeildoekweverij. Foto: collectie Gemeente Archief Zaanstad (GAZ).

Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 63

|

63

06-04-10 12:33


teerde Crommeniër el zeer plaatselijk gebruikt werd en verder in de Republiek vrij onbekend was, wat het nameten niet eenvoudiger maakte. Tenslotte had zeildoek de neiging na verloop van tijd ongeveer 3% te krimpen. Dit alles bij elkaar leidde regelmatig tot meningsverschillen en zelfs processen tussen de rolreder (de verkoper) en de koper. Om aan deze onenigheden een einde te maken, stelde de overheid van de meeste textieldorpen rolmeters aan. Deze functionarissen controleerden de lengte van de rol. De eerste vermelding van een rolmeter, in Krommenie, dateert uit 1635 (Lootsma, 1950, blz. 85). Een akte uit 1656, waarin de aanstelling van een nieuwe rolmeter in Krommenie wordt bekend gemaakt, stelt dat wanneer de rolmeter een doek had nagemeten en de lengte 50 ellen was, hij een loodje aan het doek moest hechtten waarop de plaats van herkomst van het doek stond aangegeven en de lengte van de rol in ellen (Lootsma 1950, blz. 86-87). Op sommige loodjes werd ook de naam van de rolreder, het gemeentewapen van Krommenie en de kosten van de meting – 4 of 5 penningen – aangebracht (Emmerig 2004, blz. 56 en 56). In een akte uit Wormer uit 1686 staat dat in dat dorp de rolmeter de lengte van het doek met rode aarde op de rol moet

schrijven (Lootsma 1950, blz. 119). Of dit altijd in Wormer zo gebeurde, of dat daar in andere perioden met loodjes werd gewerkt, is niet bekend. De aanstelling van de rolmeter wil overigens niet zeggen dat hiermee alle problemen opgelost waren, want in 1657 klagen Amsterdamse zeilmakers, die voor de VOC werken, dat aan hen rollen zeildoek waren geleverd met een lengte van 46 tot 48 el (Boes, 1998, blz. 131). Gedurende de gehele 17e, 18e en 19e eeuw zijn er dan ook conflicten geweest over de lengte van de rollen zeildoek. Het loden van zeildoek heeft in ieder geval vanaf 1635 plaatsgevonden en is vanwege de conflicten doorgegaan tot in de 19e eeuw. Of er vóór 1635 met zeildoekloodjes gewerkt werd is niet bekend. De zeildoekloodjes van het Western Australian Museum Met behulp van bovenstaande gegevens kan iets meer gezegd worden over vijf andere in Australië gevonden loodjes. Op het op de Vergulde Draeck gevonden loodje GT 0972 staat een R met daaronder de letter O of het getal 0. Twee andere letters of getallen zijn niet leesbaar. Van hetzelfde wrak komt het loodje GT 1241 waarop staat EST R en het getal 50 staat. Van de Zeewijk komen de loodjes ZW 241C-1 met

Afb. 4 Tekening van de scheepswerf van Jacob Lam op de Oostzijde in Zaandam, 1786. Foto: collectie GAZ.

64

|

Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 64

06-04-10 12:33


W 50 erop, ZW 241C-2 met 50 en OO erop, en ZW 4259 met KM 50 erop. Het eerder besproken loodje GT 895 is een loodje, afkomstig uit Krommenie. De herkomstplaats geeft aan dat het gehecht was aan een rol zeildoek omdat in Krommenie geen ander textiel werd vervaardigd. Ook de op het loodje gestempelde maat (50) komt overeen met de uit historische bronnen bekende maat die voor zeildoek op rollen gebruikt werd. Dit laatste betekent dat alle andere loodjes met 50 erop ook zeildoekloodjes zijn. Voor zover bekend zijn er geen andere stoffen die in rollen van 50 ellen werden verkocht. Het loodje ZW 4259 lijkt dit ook aan te geven. Het draagt de tekst KM 50. De letters KM zijn ongetwijfeld een afkorting van het woord Krommenie, het getal 50 moet dan ook op de lengte van het zeildoek slaan. De letter R of de K, de laatste letter van de slechts gedeeltelijk leesbare tekst EST R of EST K op het loodje GT 1241, kan ook een deel zijn van de naam Krommenie. Op dit loodje staat namelijk ook het getal 50. Waar het eerste deel (EST) op slaat, is niet duidelijk. Het kan de naam van de rolreder zijn. Op loodje ZW 241C-1 staat naast het getal 50 de letter W. Dit kan een afkorting zijn van Westzaan of Wormer. Bekend is dat beide dorpen een eigen rolmeter hadden. In Wormer werd rond 1686 de maat van een rol weliswaar met rode aarde op de rol geschreven maar het kan zijn dat zowel daarvoor als daarna in dit dorp met loodjes werd gewerkt. De letter W kan daarom zowel staan voor Wormer als voor Westzaan. ZW 241C-2 draagt het getal 50 en de letters OO of de getallen 00. Vanwege het getal 50 kan dit loodje ook als zeildoekloodje worden gezien. Waar de letters of getallen op slaan is niet bekend. Ook dit kan de naam van de rolreder zijn. Het loodje GT 0972 draagt de letter R, dat een onderdeel kan zijn van het woord Krommenie en het getal 0, dat een deel van het getal 50 kan zijn. Het loodje zou dus ook een zeildoek loodje kunnen zijn. Zeker is dit echter niet, het getal 0 kan

ook de letter O zijn. Scheepsuitrusting of lading? De op een scheepswrak gevonden artefacten worden ingedeeld in verschillende functionele categorieën (zie bijvoorbeeld Green 1989, blz. 25-217 en Gawronski 1992, blz. 274-276). Loodjes worden vaak gezien als onderdeel van de categorie lading, omdat ze worden geïnterpreteerd als lakenloodjes die bevestigd waren aan voor de handel of voor gebruik in de koloniën bestemd textiel. Uit de West-Australische loodjes blijkt dat een deel van de textielloodjes van VOC-wrakken echter zeildoekloodjes zijn die ook onderdeel van de categorie scheepsuitrusting kunnen zijn. Dat textielloodjes uit VOC-wrakken onderdeel kunnen zijn van de categorie

Afb. 5a Een aquarel van een zeildoekwever aan het werk door C.H. Swart, 1856. Foto: collectie GAZ. Afb. 5b Foto van een zeildoekwever aan het werk, ca. 1880. Foto: collectie GAZ.

Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 65

|

65

06-04-10 12:33


Afb. 6 Midden NoordHolland en de dorpen waar zeildoek werd geweven, de rivier de Zaan en de plaatsen Zaandam, Amsterdam, Hoorn en Enkhuizen. Foto: P. Kleij.

scheepsuitrusting wil echter niet zeggen dat ze allemaal ook altijd automatisch in deze categorie moeten worden ingedeeld. Uit de administratie van de rolreders uit Krommenie wordt duidelijk dat zij ook rollen exporteerden naar Batavia, de hoofdstad van Nederlands-Indië, het huidige Jakarta. Daar, op het eiland Onrust, hadden de Nederlanders een grote scheepswerf, zodat er ook zeildoek nodig was. Dit betekent dat de rollen zeildoek wel degelijk ook tot de lading kunnen behoren. Met andere woorden, deze loodjes kunnen in beide functionele categorieën vallen. Loodjes uit andere scheepswrakken Waarschijnlijk hadden niet alleen OostIndiëvaarders rollen zeildoek aan boord. Gezien het belang van zeilen voor zeilschepen en omdat het niet mogelijk was midden op de oceaan zeildoek te kopen, lijkt het waarschijnlijk dat andere schepen die grote zeereizen maakten, zoals West-Indiëvaarders en walvisvaarders, ook extra rollen zeildoek aan boord hadden. Schepen die betrokken waren bij de kustvaart hadden waarschijnlijk geen rol-

66

|

len zeildoek aan boord. De schrijver heeft alle loodjes bekeken in het Nederlands Instituut voor Scheepsarcheologie (NISA) in Lelystad (Nederland). De meeste in het depot van dit instituut bewaarde vondsten uit scheepswrakken zijn afkomstig van kust- of binnenvaarders. Tussen de honderden loodjes zat niet één zeildoekloodje. Deze laatste constatering kan belangrijk zijn voor verder maritiem-archeologisch onderzoek. Wanneer een scheepswrak geheel uit elkaar is geslagen en er daarom over de constructie weinig tot niets gezegd kan worden, kan uit de aanwezigheid van zeildoekloodjes worden afgeleid dat het wrak van een zeegaand schip geweest kan zijn, dat grote reizen overzee maakte (b.v. een Oost-Indiëvaarder, West-Indiëvaarder of walvisvaarder). Interessant is te kijken of met deze nieuwe kennis ook loodjes uit andere VOCwrakken kunnen worden gedetermineerd als zeildoekloodjes. Voor de interpretatie van de vondsten uit een opgraving kan dit nuttige of zelfs belangrijke informatie zijn. Een mooi voorbeeld is het wrak van de eveneens Nederlandse VOC-vaarder Hollandia die in 1742 voor

Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 66

06-04-10 12:33


de Engelse kust zonk. Dit wrak is even uitvoerig gepubliceerd als de VOC-wrakken voor de West-Australische kust. Van de twee op de Hollandia gevonden loodjes draagt er één de tekst WG (M?) 50 (Gawronski 1992, blz. 447). Dit is een zeildoekloodje. Waar de letters een afkorting van zijn blijft onduidelijk. De W kan wederom staan voor Wormer of Westzaan, de andere letter voor de rolreder. Loodjes van de Nederlandse vaste wal Tijdens het onderzoek naar de zeildoekloodjes kwam de auteur in contact met amateur-archeoloog J.A. den Das uit Enkhuizen. Deze had een uitgebreide collectie tekeningen van in Nederland gevonden textielloden. Hiertussen zaten 21 zeildoekloodjes van typen die niet in Australië waren gevonden (zie afb. 7). Drie hiervan komen uit Assendelft (zie afb. 7a), zeven uit Krommenie (zie afb. 7b), zeven uit Krommeniedijk (zie afb. 7c), drie uit Westzaan (zie afb. 7d) en één komt waarschijnlijk uit Krommenie (zie afb. 7e). Daarnaast meldde de heer J. Emmerich van het Historisch Genootschap Crommenie ook een loodje uit Krommenie (zie afb. 7b, laatste loodje). Deze loodjes leveren nieuwe informatie op. Opvallend is het hoge aantal loodjes uit Krommeniedijk, een dorp dat uit de historische bronnen nu niet direct naar voren komt als een belangrijk zeildoekweverscentrum. Het aantal loodjes uit Krommeniedijk is echter bijna net zo groot als dat uit Krommenie. De zeildoekweverij uit Krommeniedijk is misschien van grotere betekenis geweest dan op grond van historische bronnen kan worden verwacht. Wat verder opvalt, is dat op een loodje uit Westzaan het getal 48 staat in plaats van 50. Kennelijk werden rollen van 48 el niet teruggestuurd naar de wever maar goedgekeurd door de rolmeter en voorzien van een loodje met het afwijkende getal 48. Ook op het loodje dat vermoedelijk uit Krommenie komt, lijkt een getal in de veertig te staan. Het door de heer Emmerich aangeleverde loodje is een 19e-eeuws loodje. Dit kan

worden afgeleid uit de tekst. Er staat op: 37,1 Ned. El. Bij het meten worden op dit loodje Nederlandse ellen gehanteerd. De Krommeniese el was in de Franse Tijd afgeschaft en in de eerste helft van de 19e eeuw gebruikte men in Nederland de Nederlandse el. Op dit loodje staan verder ook duidelijk de kosten van het meten: vier-en-een-halve penning, de naam en het wapen van het dorp waar het zeildoek vandaan komt - Krommenie - en de initialen van de producent: W.K.S. Dit is Willem Kaars Sijpestijn (1800-1855), een telg uit een familie van bekende Zaanse zeildoekwevers, oliefabrikanten en reders. De vindplaatsen van deze 21 zeildoekloodjes zijn niet verrassend. De meeste (negen

Afb. 7 In Nederland gevonden zeildoekloodjes. Tekeningen door: P. Kleij naar tekeningen van: J. A. den Das en J. Emmerich.

Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 67

|

67

06-04-10 12:33


stuks) komen uit Enkhuizen of omgeving, wat de woonplaats van de heer Den Das is. Eén loodje komt uit Hoorn, dicht bij Enkhuizen vandaan. Drie loodjes komen van Friesland waarvan twee uit Leeuwarden en één uit Workum. Van de overige loodjes is de precieze vindplaats niet bekend. De verspreiding van de tot nu toe bekende in Nederland gevonden zeildoekloodjes zegt daarom niet veel over de vraag waar en door wie deze loodjes gebruikt werden, slechts dat ze door iemand uit Enkhuizen zijn gevonden of beschreven. Oproep Om een goed overzicht te krijgen van alle in Nederland gevonden zeildoekloodjes doet de auteur dan ook een oproep aan alle AWN’ers en amateurarcheologen om te melden of er in hun eigen collecties en verzamelingen ook zeildoekloodjes aanwezig zijn. Het adres van de auteur staat onderaan dit artikel. Wanneer er een goed overzicht is van waar in Nederland dit soort loodjes zijn gevonden, kunnen

daar misschien nieuwe conclusies uit worden getrokken. Zeildoekloodjes zijn kleine, onbetekenende voorwerpen maar ze kunnen wel inzicht geven in de handel in zeildoek in Nederland, in de scheepsbouw en in de manier waarop schepen werden uitgerust. Daarnaast kunnen ze antwoord geven op de vraag of een bepaald scheepswrak van een zeegaand schip is dat grote reizen maakte of van een kust- of binnenvaarder. Vooral dit laatste kan van groot belang zijn voor de interpretatie van een maritieme vindplaats. Nauwkeurig opgraven en uitvoerig publiceren, zelfs van de kleinste, op het oog onbetekenende artefacten, blijven daarom nog steeds twee belangrijke pijlers van het (maritieme) archeologische onderzoek, of dit nu door beroeps- of amateurarcheologen wordt uitgevoerd. Piet Kleij Postbus 2000 1500 GA Zaandam p.kleij@zaanstad.nl

Noten 1. Piet Kleij is gemeentelijk archeoloog voor Zaanstad, Wormerland en Oostzaan 2. Het betreft de vondstnummers BAT 3034, BAT 3037, BAT 3037A, BAT 3037B, BAT 3159, BAT 3170, BAT 3216, BAT 3237, BAT3305, BAT 3313, BAT 3335, BAT 3453, BAT 3495, BAT 3655, BAT 3728, BAT 3739, BAT 3740, BAT 3760, BAT 3784, BAT 3813, BAT 7003, BAT 7042, BAT 7055, BAT 7056, BAT 7096, BAT 7100, GT 0895, GT 0972, GT 1064, GT 1241, ZW 241, ZW 241-A, ZW 241-B, ZW 241-C-1, ZW 241-C-2, ZW 241-C-3, ZW 2962 EN ZW 4259. 3. De voor zeildoek gebruikte hennepplant is een andere soort dan de hennepplant die tegenwoordig populair is in het rokerscircuit. Literatuur Baart, J.M., e.a., 1977: Opgravingen in Amsterdam. 20 jaar stadskernonderzoek, Amsterdam. Boes, A., 1998: ‘Het zeilen door de eeuwen heen’ in: De blauwe wimpel. Maandblad voor de scheepvaart en scheepsbouw in de Lage Landen no. 4, april, blz. 130-133. Boorsma, P., 1968, Duizend Zaanse molens, Amsterdam. Emmerig, J., 2004: Het zeildoekloodje, Krommenieër Kroniek, geschiedkundige artikelen over Krommenie 34, 56-57. Gawronski, J., 1992: The Hollandia Catalogue. A functional classification of Archaeological Finds. In: J. Gawronski, J, B. Kist and O. Stokvis-van Boetzelaer, Hollandia Compendium, A contribution to the history, classification and lexicography of a 150 ft. Dutch Eastindiaman (1744-1750), Amsterdam, 255-524. Green, J.N., 1977: The AVOC jacht Vergulde Draeck wrecked Western Australia 1656. In: British Archaeological Reports, Supplementary Series 36, Oxford. Green, J.N., 1989: The AVOC retourschip Batavia wrecked Western Australia 1629. Excavation report and artefact catalogue. In: BAR International Series 489, Oxford. Lootsma, S., 1950: Historische Studiën over de Zaanstreek, tweede bundel, Koog aan de Zaan. Stokvis-van Boetzelaer, O., 1992: The Equipagie Lyste of the VOC. A Lexicon of the List of Equipment, Stores, Furniture and Armament of Dutch East-Indiamen. In: J. Gawronski, J, B. Kist and O. Stokvis-van Boetzelaer: Hollandia Compendium, A contribution to the history, classification and lexicography of a 150 ft. Dutch Eastindiaman (17441750), Amsterdam, 77-254. Woudt, J.P., 2002: De Zaanstreek en de VOC door de jaren heen. Tijd en plaats, Zaans Erfgoed 2, 19-23.

68

|

Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 68

06-04-10 12:33


Mijn mooiste vondst

Bert van der Valk

De reden om dit verhaal nu maar eens op te schrijven, kwam met twee toevalsvondsten: één zeer recente en één aan het begin van mijn archeologische ‘carrière’. Het zal in 1974 geweest zijn dat de binnenstad van Den Haag rond de Turfmarkt één groot sloopterrein was, dit ter voorbereiding van de bouw van de twee grote ministeriegebouwen die nu nog steeds de wijk domineren. De van origine 17e/18eeeuwse uitbreidingswijk was toentertijd gebouwd als een ambachtskwartier met havens en allerlei (stads-) nijverheid, en was in de loop van de 19e en vooral in de 20e eeuw afgezakt tot een bedenkelijk laag niveau. Mijn vriend Jan Godthelp en ik hadden de gewoonte opgepakt op zaterdag die buurt af te struinen op zoek naar ‘oude dingen’. Elke zaterdag lag er weer een nieuwe put opengetrokken waar je je geluk kon beproeven, als de echte schatgravers je niet voor waren geweest. Het waren Bonanza-taferelen in die tijd: volstrekt ondenkbaar in de 21e eeuw. Een fototoestel nam je nog niet mee in je standaard velduitrusting. Op een goede zaterdag waren we aan de Turfmarkt bezig, op de grens tussen twee voormalige huizen: alleen de onderkanten van gemetselde fundamenten stonden nog, op wat liggend houtwerk, gelegd op palen, die door het veen ingeheid waren tot in het zand van de strandvlakte onder het veen. Een paar meter van de rooilijn met de straat af was een planken nisje uitgespaard. In dat nisje lagen resten van een

Afb. 1 Wafelbeker, oorspronkelijk doorzichtig (‘Wald’-) glas, met in elke van de drie braamnoppen een pareltje van kobaltblauw glas, de ziel puntig naar binnen opgewerkt. De standring is glad, een vroeg kenmerk volgens Tait (1967); zie ook Henkes (1994, p. 129-130, ook: noot 12, p. 130). Hoogte 15,5 cm. Doorsnede opening 10,5 cm, doorsnede voet 7 cm. Foto: Bob Feenstra, Den Haag. Mijn mooiste vondst

03-2010 binnenwerk.indd 69

|

69

06-04-10 12:33


Afb. 2 Majolica schotel, Hollands fabrikaat, doorsnede 32 cm, hoogte 4,5 cm. Vergelijk Dingeman Korf, p.136, cf. no. 327, datering ca. 1625. Die datering zou wat vroeger of later kunnen zijn: de randtekening kan uit de periode 1610-1640 dateren (voorbeelden cf. Scholten, 1993). Foto: Bob Feenstra, Den Haag.

glas en van een majolicaschotel, helemaal omgeven door verrommeld veen. Opmerkelijk was dat de schotel-in-stukken ondersteboven, als een soort grote deksel, op het glas lag. Jan nam de scherven van de majolica schotel mee. Voorzichtigheidshalve liet ik de kluit veenderrie waaruit de scherven glas staken, in zijn geheel in een vuilniszak glijden. Thuis ben ik gaan uitspoelen. Groot was mijn verbazing toen ik thuis merkte dat ik vrijwel een heel glas had geborgen, in enkele dozijnen scherven en scherfjes gebroken- vermoedelijk door de gronddruk. Ik ben aan het plakken geslagen en het resultaat was spectaculair, vond ik (afb. 1). In die tijd waren dit soort wafelglazen nog relatief zeldzaam; nu zijn ze uit een aantal grote steden uit de Lage Landen bekend (Henkes, 1994) en uit Engeland (Willmott, 2002). Jan had inmiddels de majolicaschotel, die nagenoeg compleet was, schoongemaakt en geplakt (afb. 2). Sindsdien sieren beide voorwerpen onze huizen. Als ik een poosje naar het buitenland ging, logeerde ‘mijn’ glas bij Jan.

Literatuur Biesboer, P. et al., 2004: Pieter Cleasz. Meester van het stilleven in de Gouden Eeuw. Henkes, H.E., 1994: Glas zonder glans. Rotterdam Papers 9. Korf, D., 1981: Nederlandse majolica. Scholten, F., 1993: The Edwin van Drecht collection. Dutch majolica & Delftware 1500-1700. Tait, H., 1967: Glass with chequered spiral-trail decoration. Journal of Glass Studies 9, 94-112. Willmott, H., 2002: Early post-medieval vessel glass in England, c 1500-1670. CBA Research Report 132.

70

|

Hoe nu de vondst te duiden? Naar onze mening is het een bouwoffer uit de 17e eeuw ergens rond 1625 (?). Het glas moet met bier gevuld zijn geweest en afgedekt met de omgekeerde majolica­ schotel, en in de planken nis zijn geplaatst. De nis is daarna overmetseld, en het huis is afgebouwd. Rond die datering is nog wel wat te doen. De dateringen van 17e-eeuwse schilderijen van Pieter Claesz, waar dit glas op voorkomt, liggen tussen 1622 en 1647. Tait (1967) zegt dat dit soort glazen vooral in de Zuidelijke Nederlanden gemaakt moet zijn, en dat de vroege exemplaren al uit de late 16e eeuw stammen. Dat is wel door later archeologisch onderzoek bevestigd, maar het betekent dan dat dit glas in ca. 1625 tot de erfstukken van een vorige generatie behoort. Of is de datering van het majolica bordje dan ook ouder? Dat bracht me ertoe ontzag te ontwikkelen voor de beweegredenen van mensen die in het verleden leefden en van wie we nu de tastbare sporen terugvinden. Die mensen hadden soms ideële bedoelingen om bepaalde oude, maar belangrijke voorwerpen aan de aarde toe te vertrouwen. Dat gedrag kennen we inmiddels uit vele andere situaties. Ik noem er maar een paar: vuurstenen- en jadeïet bijldepots, depotvondsten van bronzen sikkels, dierenschedels onder drempels van huizen uit alle denkbare tijdperken en culturen, fibula’s en andere metaalvoorwerpen op ‘natte plaatsen’, de Himmelscheibe uit de buurt van Halle, etc. En nu ook van dit kleine vroeg-17e-eeuws vondstensemble. Ik ben vanaf dat moment op zoek gegaan naar de mens achter de archeologische vondsten (en ik ben prompt lid van de AWN geworden), en of dat nu de neolitische mens of de 17e-eeuwse ambachtsman is, dat maakt mij niet zoveel uit. Dat het boek: ‘PieterClaesz, Meester van het stilleven in de Gouden Eeuw’ nu eindelijk in de ramsj lag, was de tweede toevalsvondst: de cirkel was daarmee rond. Bert van der Valk Aronskelkweg 74 2555 GN Den Haag

Mijn mooiste vondst

03-2010 binnenwerk.indd 70

06-04-10 12:33


Wie kent dit?

Houten voorwerp uit scheepswrak

Alice Overmeer

In 1984 werd op kavel U 34 in Oostelijk Flevoland een scheepswrak ontdekt. Het bleek om een midden-16e-eeuws schip te gaan met een -voor die tijd- opmerkelijke bouwwijze. Het 30 meter lange schip was van kiel tot bovenkant boord geheel overnaads gebouwd, dat wil zeggen dat de planken van de huid elkaar dakpansgewijs overlapten. Het scheepswrak is tussen 1986 en 1987 volledig opgegraven, waarbij een inventaris werd geborgen van meer dan 500 objecten. Zo werd onder meer een houten object gevonden, waarvan de functie tot nog toe onduidelijk is. Op het eerste gezicht lijkt het om een heft van een mes of het handvat van een ander gereedschap te gaan. Het voorwerp past met zijn 15,5 cm lengte en 2,6 cm breedte goed in de hand. Eén uiteinde, vermoedelijk het achtereind, loopt breed uit tot 3,7 cm. Het andere eind, mogelijk het voorste eind, of daar waar je restanten van

een mes of ander gereedschap verwacht, wordt geleidelijk iets breder. In plaats van de angel van een ijzeren mes/gereedschap steekt er een houten staafje uit dit uiteinde. Het staafje heeft een diameter van 6 à 7 mm en steekt ongeveer een centimeter uit. Ongeveer in het midden van het voorwerp is aan één zijde een uitsparing

Afb. 1 Tekening en foto van beide zijden van het houten voorwerp. Tekening: M. van Egmond, foto: A. Overmeer. Wie kent dit?

03-2010 binnenwerk.indd 71

|

71

06-04-10 12:33


Afb. 2 Oblique aanzicht van object, vóór conservering. Foto: A. Overmeer.

aangebracht van 4,8 bij 0,8 cm. Hierin is ook weer het houten staafje te zien, zij het enigszins beschadigd. Het staafje heeft waarschijnlijk doorgelopen tot aan het achterste eind van het voorwerp. Op de afbeeldingen (afb. 1 en 2) is te zien dat het object aan twee zijden rijkelijk is versierd. Aan de ene kant is een rechthoek van 5,7 bij 1,2 cm zichtbaar waarin geometrische patronen zijn gekerfd. De hulplijntjes hiervoor zijn ook nog zichtbaar. Ook zijn op dit oppervlak twee mogelijke initialen zichtbaar, vermoedelijk een I en een N of H met een hele lange achterste poot. Daaronder is een symbool gekerfd dat nog het meeste wegheeft van een accent circonf lexe.

Op de andere zijde zijn boven en onder de uitsparing ook versieringen aangebracht. Twee kleine gaatjes in de buurt van het voorste uiteinde lijken niet voor decoratieve doeleinden te zijn aangebracht, maar hebben mogelijk iets met de functie te maken. De inkervingen doen enigszins amateuristisch aan; ze lijken te slordig voor een professionele houtbewerker. Het voorwerp zou dan ook goed aan boord van het schip kunnen zijn bewerkt; zeelieden versierden vaker hun persoonlijke eigendommen zoals messen om de tijd te doden of om hun eigendom te markeren. Vooralsnog is de functie van dit object onbekend. Het ontbreken van metaalresten doet vermoeden dat het niet als mesheft of gereedschapshandvat is gebruikt. Een andere suggestie die de revue is gepasseerd, is het gebruik als vogelfluitje. Ik ken daarvoor geen parallellen, en wat moet een zeeman met een vogelfluitje midden op zee? Een andere aangedragen suggestie is het gebruik in de textielnijverheid. In Scandinavië schijnen vergelijkbare versierde objecten te zijn gevonden die met weven of spinnen te maken hebben, maar ook hiervoor zijn vooralsnog geen parallellen gevonden. Mijn hoop is nu gevestigd op de lezers van Westerheem. Wellicht weet één van u wat dit object is of heeft een vergelijkbaar object gezien. Reacties kunnen worden gestuurd naar e-mail: a.overmeer@ nieuwlanderfgoed.nl.

Afb. 3 Detailopname van initialen. Foto: A. Overmeer.

72

|

Wie kent dit?

03-2010 binnenwerk.indd 72

06-04-10 12:33


Reactie Zoutwinning uit verzilt veen Dik Parlevliet

In het artikel ‘Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald’ door Adriaan de Kraker, Ron Wielinga en Dicky de Koning1 wordt een experiment beschreven met betrekking tot zoutwinning uit veen. Op basis van dit experiment menen de auteurs dat zout maken uit verzilt veen winstgevend moet zijn geweest. Zoals de auteur betoogt, is een belangrijke vraag wat de meeropbrengst is van het zoutwinnen uit veen in plaats van uit zeewater. Men gaat uit van 1 m3 veen; dat ongeveer 1100 kg zal wegen. Veen bestaat voor ongeveer 70% uit zeewater, dus 770 kg. Het veen wordt gedroogd en verast tot 81 kg as (afb. 1), waaraan weer 400 liter zeewater wordt toegevoegd om pekel te krijgen (gegevens uit een ander artikel van de auteurs). Totaal dus 770 + 400 = 1170 kg zeewater. Volgens het artikel bevat het Oosterscheldewater 30 g/kg zouten, dus 1170 kg zeewater bevat 35 kg zouten. Volgens het artikel levert 1 m3 veen uit de Oosterschelde 23 kg zout op. De conclusie moet dan zijn dat het veen zelf geen zout bevat; al het zout komt uit het zeewater in het veen of toegevoegd. Ik begrijp daarom niet de aangetoonde meerwaarde van zoutveen, zoals in de conclusie wordt vermeld.

boel moet hebben gegeven waaruit het niet makkelijk moet zijn geweest om schoon zout uit te destilleren.

De vraag blijft waarom men niet direct zeewater gebruikte, dat ook nog schoon zout oplevert. Dit in plaats van het verbranden van veen, wat toch een smeer-

Dik Parlevliet Nachtegaallaan 42 2224 JH Katwijk

Afb.1 Verassing van gedroogde brokken veen. Foto: A. de Kraker (uit: De Kraker, Wielinga & De Koning 2008, afb. 7, 203).

Noot 1. Kraker, A. de, Wielinga, R. & D. de Koning, 2008: Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald, Westerheem 57-4, 194-208.

Reactie

03-2010 binnenwerk.indd 73

|

73

06-04-10 12:33


Literatuurrubrieken

Recensies Hemmy Clevis en Hans van Gangelen, Werra Keramiek uit Enkhuizen opnieuw bekeken. Studies aangeboden aan Jan Thijssen. SPA Uitgevers Zwolle, 2009. ISBN 978-90-8932-017-9. Geïll., 182 pag., € 32,50.

Af b. 1 Werra Keramiek. Cover van het besproken boek.

Af b. 2 Werra-aardewerk uit Enkhuizen, biscuit bord, 1605, bodemvondst Enkhuizen. Uit: Werra Keramiek.

74

|

De afgelopen zomer is Jan Thijssen gestopt als stadsarcheoloog van Nijmegen. Dat Thijssen in Nijmegen een grote rol heeft gespeeld bij het stadsarcheologische onderzoek en de Romeinse archeologie moge bekend zijn. Dat men zijn inzet alom waardeert, blijkt uit de indrukwekkende reeks opstellen die hem ter gelegenheid van zijn afscheid wordt opgedragen. De opstellen zijn in een drietal boekwerken gebundeld: Medieval Material Culture, Roman Material Culture en Werra Keramiek uit Enkhuizen opnieuw bekeken. De veelzijdige belangstelling van Thijssen voor wat de historische ondergrond van ‘zijn’ stad aan relicten van vervlogen culturen te bieden heeft, komt tot uitdrukking in de sterk uiteenlopende onderwerpen die in de drie bundels worden belicht. De twee eerstgenoemde bundels zijn in een vorige editie van Westerheem gesignaleerd, dit is de derde. In deze bundel plaatsen de samenstellers de vroeg 17e-eeuwse Werra-keramiek uit Enkhuizen in een brede context en houden zij eerdere bespiegelingen daarover kritisch tegen het licht. Deze bundel omvat twee bijdragen over de Werra-waar: - ‘Tot soulagement van de schamele gemeente’. Het Werra-aardewerk uit de werkplaats van Dierck Claesz Spiegel in Enhuizen opnieuw bekeken (1602-1613) (Sebastiaan Ostkamp en Sjek Venhuis); - Iconografisch aspecten van de figuratieve voorstellingen op Enkhuizer Werra-keramiek (Hans van Gangelen).

Het vaak mooi gedecoreerde aardewerk dat vroeger als Wanfried- en tegenwoordig als Werra-waar wordt aangeduid, is gedurende enkele decennia in ons land erg populair geweest. Het wordt in eerste instantie vanaf het einde van de 16e eeuw op verschillende locaties langs de rivier de Werra in NoordwestDuitsland geproduceerd. Door productie en vaklieden in 1602 naar Enkhuizen over te brengen, weet Dierck Claesz Spiegel de kosten van het transport van producent naar consument tot een minimum terug te brengen. In 1992 is van de hand van Anton Bruijn het boek Spiegelbeelden verschenen. Hij beschrijft daarin de Werra-waar die gedurende de jaren 1602-1613 in Enkhuizen is geproduceerd. Aanleiding voor zijn studie is een hoeveelheid misbaksels van dat materiaal die in 1979 in Enkhuizen wordt geborgen. De vondst kan worden toegeschreven aan het pottenbakkersbedrijf van Dierck Claesz Spiegel in die stad. Na de vondst uit 1979 zijn in Enkhuizen nieuwe kuilen met misbaksels van het bedrijf van Dierck Claesz Spiegel teruggevonden. Uit zowel archeologische depots, als uit particuliere en museale verzamelingen is een grote hoeveelheid Werra-waar bekend. Een (klein) deel daarvan kan nu aan Enkhuizen worden toegeschreven. Aan de hand van dat materiaal en van publicaties over misbaksels uit de Duitse productiecentra weten de auteurs de Werra-waar uit Enkhuizen nu in een veel bredere context te plaatsten en slagen zij erin om verbanden te leggen met Duitse centra waar vandaan Dierck Claesz Spiegel zijn werknemers betrok. In hun bijdrage bespreken Ostkamp en Venhuis de Werra-waar tegen de achtergrond van het totale aanbod aan gedecoreerd schotelgoed in onze contreien in die periode, zij brengen ook de verspreiding in beeld van de Werrawaar in het algemeen en van de Enkhuizer

Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 74

06-04-10 12:33


Werra-waar in het bijzonder. Verwarrend is een verspreidingskaartje op pagina 47 waarop alle vindplaatsen van Werra-waar in ons land in beeld wordt gebracht, terwijl het onderschrift aangeeft dat het de spreiding van Enkhuizer (Werra-)waar betreft. Op pagina 100 komen we hetzelfde kaartje tegen, nu met het juiste bijschrift. Van belang is tenslotte, dat de beide auteurs bij de Enkhuizer Werra-waar een drietal productieperioden weten te onderscheiden. Voor ingewijden niet helemaal verrassend is de bijdrage van Hans van Gangelen, waarin hij ingaat op de iconografische aspecten van de figuratieve voorstellingen op de Enkhuizer Werra-keramiek. Bruijn nam voor zijn interpretaties destijds een te eenzijdige christelijke invalshoek tot uitgangspunt, terwijl Van Gangelen in de afbeeldingen op het schotelgoed veeleer een reformatorisch-humanistische context ziet. Uitgebreid gaat Van Gangelen in op de verschillende decors, waarbij hij ook toont hoe van oorsprong Duitse voorbeelden in de loop der tijd naar de Noord-Hollandse realiteit evolueren. Het duidelijkst is dit uiteraard te zien bij de kledij van de afgebeelde personages. Uit de voorstellingen leidt de auteur af, dat de doelgroep waarop de producent van de Enkhuizer Werra-waar zich richt, vooral bestaat uit reformatorisch georiënteerde huwbare jongelingen, behorend tot de brede maatschappelijke middenlaag van de kleine burgerij. * * *

Erwin Boers, De wereld onder de Oldehove. Zoektocht naar het vroegste verleden van Leeuwarden. Friese Pers Boekerij, Leeuwarden 2009. ISBN 978 90 330 0832 0. Geb., geïll., 112 pag., € 19,50. Je kunt ’m niet missen wanneer je Leeuwarden bezoekt, de vrijstaande scheefgezakte 16e-eeuwse kerktoren. Een massieve en massale kolos die door de autochtone bevolking vol trots als Oldehove wordt aangeduid. De naam Oldehove is echter veel ouder dan die van de huidige toren. Voordien bevond zich hier de Sint-Vituskerk met het bijbehorende Oldehoofsterkerkhof. In 1933 krijgt een aannemer van de gemeente opdracht om dat oude kerkhof te egaliseren. Hoewel van archeologisch onderzoek dan nog geen sprake is, wordt dan wel de belangstelling gewekt voor de oudste geschiedenis van Leeuwarden waarvan de sporen hier in de ondergrond bewaard moeten zijn gebleven. Als gevolg van de stedelijke bebouwing is dit immers één van de weinige

Af b. 3 De wereld onder de Oldehove. Cover van het besproken boek.

nog niet afgegraven terpen in Friesland. Echt archeologisch onderzoek volgt pas in 1968 en 2005. Aanvankelijk moet het publiek nog even wennen aan de wetenschappelijke aanpak van het onderzoek naar die sporen. “Die ene is doctorandus”, fluisterde een bouwvakker tegen een journalist van de Leeuwarder Courant: “Nou, als ik doctorandus was, stond ik echt niet met een schep in de grond te wroeten”. Wat zo’n doctorandus nu precies doet met die schep, wordt in dit laagdrempelige boek aan een breed publiek uitvoerig uit de doeken gedaan. Stap voor stap wordt het hoe en waarom van het archeologische onderzoek gevolgd en worden de resultaten ervan belicht. De rol van amateurs blijkt overigens beperkt te zijn gebleven tot het oppiepen van klein metaal op de afgegraven en afgevoerde grond. Mede dankzij de opgravingen in de schaduw van de Oldehove is nu ook de vroegste geschiedenis van Leeuwarden in kaart gebracht, te beginnen met de pioniers aan het begin van de jaartelling, de contacten met het Romeinse rijk, de leegte in de volksverhuizingentijd, de stichting van de Sint-Vituskerk tot en met de het huidige stadsbeeld rondom de verzakte Oldehoventoren. Tenslotte – en eigenlijk mis je dat vaak in publieksboeken over archeologisch onderzoek – legt de auteur uit waar al dat opgegraven materiaal is gebleven, de grote knekels, de zwerfkeien waarop ooit de Sint-Vituskerk gefundeerd is geweest, de afgegraven grond en de duizenden dozen met miljoenen vondsten. Al met al ligt hier een boek dat in geen enkel Leeuwarder huishouden mag ontbreken en dat een mooi voorbeeld is van de manier waarop je inwoners met een publieksboek over archeologisch onderzoek in de eigen stad kunt bereiken. Gerrit Groeneweg * * *

Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 75

|

75

06-04-10 12:33


Neefjes, J. & N.W. Willemse, Cultuurhistorische Atlas Winterswijk. Weesp 2009. ISBN 978-90-5372-115-5. Geb., geïll., 192 pag., € 49,50

Af b. 4 Cultuurhistorische Atlas Winterswijk. Cover van het besproken boek.

76

|

Het grote dorp Winterswijk (24.000 inw.) ligt in een fraai en interessant landschap dat een lange bewoningsgeschiedenis kent en bovendien op geologisch gebied opvallende zaken heeft te bieden. Om bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rekening te kunnen houden met de aanwezige historische rijkdom, verzamelden de bureaus RAAP en Overland alle relevante gegevens voor de gemeente. De verzamelde informatie bleek zo veelomvattend en interessant dat de gemeente besloot er een cultuurhistorische atlas van te maken. Nico Willemse (RAAP) en Jan Neefjes (Overland) namen deze taak op zich, met als resultaat dit boek. In het boek zijn alle landschappelijke en cultuurhistorische elementen gedetailleerd in kaart gebracht. Dat zeker ook in letterlijke zin, want het boek bevat veel kaartmateriaal. Het forse formaat van deze uitgave laat de kaarten goed tot hun recht komen. Het is echter geen kaartenboek, want er valt ook veel te lezen. Wat vindt u in de atlas? Het boek is opgebouwd uit zes katernen tekst, gevolgd door drie delen met kaarten, maar ook de nodige tabellen. Katern 1 gaat over de ‘aardkunde’: van het dagzomende Bontzandsteen – met 245 miljoen jaar een van de oudste afzettingen in Nederland – tot meer recente geologische ontwikkelingen als ijstijden, watervoorkomens, essen en delfstoffen (muschelkalk, klei, zand, veen). Bij diverse diepboringen tot 1200-1400 m bleken er meer waardevolle zaken in de bodem voor te komen, maar tot winning daarvan kwam het nooit (steenkool, zout en zelfs wat aardolie en aardgas). De eerste kaartatlas levert passend kaartmateriaal bij dit geologische en bodemkundige verhaal. Katern 2 behandelt de prehistorische landschapsontwikkeling van Winterswijk (hoewel de Romeinse tijd en de Duistere Middeleeuwen ook worden meegenomen), terwijl katern 3 zich richt op de historische landschapsontwikkeling van het gebied. Het feodale systeem hield verhoudingsgewijs lang stand in de Achterhoek en daaraan gaat dit katern niet voorbij. Katern 4 neemt de vele historische kenmerken die nog aanwezig zijn in het huidige landschap onder de loep en katern 5 schetst de ontwikkeling van het dorp Winterswijk zelf: van het vroege ‘Winetheriswic’ tot de moderne tijd. Archeologische vondsten geven aan dat er in de 8e eeuw al sprake is van een aanzienlijke nederzetting aan de Slingebeek, maar pas in de 12e eeuw wordt een ‘curia Winetheriswic’

genoemd in een goederenlijst. Deze curia lag op de plaats van een ouder Frankisch hof en op dit terrein werd vermoedelijk in de 8e eeuw een kerk gesticht, al dan niet door Liudger. Nu staat hier de eveneens naar Jacobus genoemde, in oorsprong 13e-eeuwse Jacobskerk. Tot 1326 behoorde het toen omgrachte en misschien zelfs ommuurde dorp tot het bisdom Münster, daarna kwam het bij Gelre. De naam ontstond waarschijnlijk uit een Saksische eigennaam en het vroegmiddeleeuwse ‘wic’ of ‘vic’ dat meer dan één betekenis kent. In het midden van de 19e eeuw begon de industriële textielproductie die zes fabrieken heeft gekend en tussen 1860 en 1930 zorgde voor een vervijfvoudiging van het aantal inwoners tot 11.000. Winterswijk werd toen ook een spoorwegknooppunt met verbindingen naar Zevenaar, Zutphen, Enschede en de Duitse plaatsen Bocholt en Borken. De textielproductie is nu vrijwel verdwenen. Ten slotte brengt katern 6 de negen binnen de gemeente aanwezige buurtschappen voor het voetlicht (bij elkaar ruim 5000 inw.). De kaartdelen geven een goed overzicht van dit aan cultuurhistorie zo rijke gebied. Ik noemde al kaartdeel 1 over de aardkunde, maar voor archeologisch geïnteresseerden zijn de 1:10000 kaarten van kaartdeel 2 (archeologie en landschap) zo mogelijk nog interessanter. Dat geldt uiteraard ook voor de informatie die de bijlagen geven: toelichting op de archeologische waarden- en verwachtingskaart; overzicht van archeologische vindplaatsen; terreinen op de Archeologische Monumentenkaart Gelderland; archeologische onderzoeksgebieden; de Rijksmonumentenlijst; de Gemeentelijke monumentenlijst en ten slotte de afsluitende bijlage met de waardering van het Winterswijkse cultuurlandschap. Wat een rijke, mooie en nuttige uitgave is dit! Rijk: ook voor mij als relatieve buitenstaander is het een groot genoegen deze uitgebreide bron van informatie ter hand te nemen. Mooi: fraai en ruim geïllustreerd, veel en duidelijk kaartmateriaal, goed verzorgde en bovendien prettig leesbare teksten. Nuttig: indringender kun je de cultuurhistorische waarde van het landschap binnen je gemeente nauwelijks onder de aandacht brengen. Ten slotte: wat een goede gedachte van de gemeente Winterswijk om deze uitgave mogelijk te maken. Laten we hopen dat deze atlas andere gemeenten inspireert dit spoor te volgen. Te koop via de Vereniging Monumentenbelangen Winterswijk. Info: j.Goorhuis6@kpnplanet.nl. Jan Coenraadts.

Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 76

06-04-10 12:33


Signalementen

De Beeldenaar, 33e jrg., 2009, nrs 1-6. ISSN 0165-8654. Detector Magazine, nr. 108, december 2009. ISSN 1386-5935. Archeologie Magazine 06, 2009. ISSN 1566-7553. Archeobrief 13e jrg., nr. 4, december 2009. ISSN 1386-2065. Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar, nr. 29, december 2009 In Brabant, 1e jrg., nr. 1, februari 2010. ISSN 1879-4599. Zoals altijd zijn de nummers van De Beeldenaar weer gevuld met een veelheid aan interessante aspecten van de numismatiek, variërend van de eburonenstaters tot de laatste nieuwtjes over uitgiftes van nieuwe euromunten. De nummers bevatten korte bijdragen over onder andere goudschatten uit de 5e eeuw in Noordwest Europa (Paul Beliën), potjeslatijn op een Zeeuwse duit van 1754? (Kees Pannekeet), een 13e-eeuwse muntschat die in 1908 in Brussel is gedaan, munten die door de AWN-afdeling Amsterdam e.o. in de jaren 1989-2002 in Diemen zijn verzameld (waaronder een 12e-eeuws muntje dat aan Floris III kan worden toegeschreven (Ruud Wiggers) en merken (kloppen) die de stad Groningen op laat-middeleeuwse munten heeft aangebracht (Jan van der Wis). De opgraving Dordrecht – Elfhuizen in 2005 heeft behalve een aantal munten ook het stempel opgeleverd waarmee in de periode 1499-1506 dubbele stuivers zijn geslagen (Jan Pelsdonk). De vraag waarom het stempel op die locatie is aangetroffen blijft voorlopig onbeantwoord. Pelsdonk vraagt ook aandacht voor de functie van een aantal eenzijdig gestempelde loden VOC-penningen uit Middelburg en Amsterdam, daterend uit de eerste helft van de 17e eeuw. Behalve munten, komen uiteraard ook de verschillende penningen aan bod. Leon Mijderwijk toont textielloodjes uit de stad Gouda, hij betreedt daarmee een terrein dat voor de meeste numismatici nog relatief onbekend is. De oproep over de loden VOC-penningen komen we ook tegen in het tweede tijdschrift in dit blok: Detector Magazine. Het blad van de detectoramateurs bevat weer een aantal interessante items, waaronder een

Af b. 5 Fragmenten van glazen La-Tène armbanden uit Neerbeek. Uit: Archeobrief.

artikel over Romeinse gemmen uit naar elders afgevoerde grond van het voormalige Castellum Albania te Alphen aan den Rijn. Onder de titel ‘Zeeuwse mode’ doet Annemarieke Willemsen in Archeologie Magazine kond van het verwerven van een tweede verzameling klein metaal van het Verdronken Land van Zuid-Beveland door het RMO. Bij de overweging om tot aankoop over te gaan heeft een complete ‘ethische afweging’ plaatsgevonden, zo schrijft zij. Begrijpelijk, want de veelal omstreeks 1530 verdronken dorpen in Zeeland, ruim 100 stuks, zijn alle door een laag klei bedekt, variërend in dikte, waardoor zelfs zuurstof nauwelijks toegang heeft tot de onderliggende bewoningslaag. Dat heeft uiteraard tot gevolg dat al het fraaie klein metaal, schoeisel, aardewerk, etc. dat door stormvloeden in greppels en sloten terecht is gekomen of gewoon in beerputten en waterlopen is gegooid, tot op de dag van vandaag onbedreigd en perfect geconserveerd is achtergebleven. Een waar eldorado dus voor de illegale detectoramateur. Hoewel, amateur? In sommige situaties is men redelijk professioneel tewerk gegaan. Zelfs voor de commercieel minder interessante kruimels, zoals het sierbeslag, is nu een opkoper gevonden. Het oppiepen van perfect geconserveerd archeologisch materiaal uit ongestoorde en onbedreigde bodemlagen, ter land, ter zee en op de Zeeuwse slikken, blijft ethisch gezien een laakbare praktijk. Maar, zo schrijft Annemarieke, blijkens informatie van de schatgravers (!) is de laag met vondsten inmiddels grotendeels weggespoeld. Toch hulde aan de verzamelaars, die dit materiaal voor het nageslacht hebben weten te behouden? Volgens mij niet, want we hebben het niet over oppervlaktevondsten en er spoelen helemaal geen lagen weg. Integendeel, de verdronken plaatsen als Reimerwaal, Nieuwlande en Tolsende worden nog steeds met nieuwe laagjes zand en klei afgedekt. Het eni-

Af b. 6 Twee kleine dobbelsteentjes uit een beerput in Alkmaar. Het onderste exemplaar telt 2 x vijf ogen! Uit: Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie.

Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 77

|

77

06-04-10 12:33


ge verdronken dorp dat inderdaad dreigde te verspoelen, Oud-Valkenisse, is dankzij de inspanningen van de AWN-afdeling Zeeland nu tegen de verdere erosie beschermd: ook daar wordt het verdronken dorp weer keurig met zand en slib afgedekt. Uiteraard beschikt de RMO nu over een bijzonder belangwekkende collectie klein metaal. Maar de ethische smet blijft eraan verbonden, ondanks de afweging door het RMO.

Af b 7 Kannen uit de afvalput van Het Steen te Mechelen, 14e eeuw. Uit: de bijdrage van Toubleyn e.a. in Journal of Archaeology in the Low Countries.

78

|

Archeobrief is zoals gewoonlijk opgebouwd uit vijf thema’s: methoden en technieken, archeologisch bestel, vondst, onderzoeksresultaten en actueel. Het eerste thema heeft het archeologisch onderzoek tijdens de restauratie van kasteel De Haar bij Haarzuilens (Utr.) tot onderwerp. Omdat het muurwerk van het kasteel aan het verzakken is, zijn ingrijpende voorzieningen nodig, die op hun beurt het bodemarchief verstoren. Het graven bij funderingswerk in combinatie met civieltechnische werken vereist een geheel eigen aanpak. Groot is de verrassing wanneer onder de vloeren resten van een gemetselde muur worden gevonden. De muur lijkt cirkelvormig te zijn met een diameter van 30 m. De aanleg van wat vermoedelijk een ronde keermuur is geweest, wordt globaal in de 12e eeuw geplaatst. Bij het thema ‘Archeologisch bestel’ staan de auteurs stil bij de uiteenlopende criteria die de lagere overheden hanteren bij het verlenen van vrijstelling van archeologisch onderzoek. In Arnhem is een model ontwikkeld waarin een goed evenwicht tussen de verschillende belangen wordt gevonden. Ten noorden van Enkhuizen verrijst een nieuwbouwwijk waar ADC Archeoprojecten al enkele jaren actief is. In mei 2009 is daar een 5,5 ha groot nederzettingsterrein uit de Bronstijd blootgelegd. Samen met de resultaten van eerder uitgevoerde opgravingen levert Enkhuizen een nieuw beeld op van de bewoning (en de spreiding ervan) in oostelijk WestFriesland.

In het thema ‘Onderzoeksresultaten’ staan de glazen La Tène-armbanden in het gebied van de Nederrijn centraal. In het artikel van Nico Roymans en Linda Verniers gaat de aandacht weer uit naar typologie, chronologie, verspreiding maar vooral sociale interpretatie van de veelkleurige glazen armbanden. Onder het item ‘Actueel’ tenslotte, houdt Leo Verhart de sensationele archeologische presentaties van de nieuwe musea in Xanten en Tongeren kritisch tegen het licht. Schrijnend is vooral het ontbreken van dit soort evenementen in ons eigen land. Voor de bouw van een nieuwe winkel zijn in Alkmaar drie panden aan de Laat gesloopt, direct grenzend aan eerder onderzochte sites. De oudste sporen bestaan uit merkwaardig gebogen greppels, daterend vanaf de 11e of 12e eeuw. Vanaf het begin 14e eeuw maakt de locatie deel uit van de stedelijke bebouwing. Elders in het stadscentrum (Doelenstraat / Koningsweg) is archeologisch onderzoek uitgevoerd op een voormalige binnenplaats, grenzend aan een 17e-eeuws achterhuis. De combinatie van archief- en archeologisch onderzoek brengt de geschiedenis van het huis Hof van Holland in beeld. De uitwerking van het vondstmateriaal is nog in volle gang. De vaste rubriek ‘Bijzondere bodemvondsten’ is deze keer gewijd aan gordeltassen en –beurzen uit de bodem van Alkmaar. In Brabant, het nieuwe tijdschrift voor Brabants heem en erfgoed is de opvolger van het tijdschrift Brabants Heem, een periodiek waarin vanouds veel plaats was ingeruimd voor artikelen over de resultaten van archeologisch onderzoek in vooral de Kempen en het Brabantse Maasland. Artikelen op vaak wetenschappelijk niveau, die zich primair richtten op de leden van de ruim 100 Noord-Brabantse heemkundekringen, waaronder zich vanouds veel amateurarcheologen bevinden. Heemkundigen en (amateur)archeologen zijn in steeds mindere mate het publiek waarop het tijdschrift zich is gaan richten en het nu voor ons liggende alternatief is een fraai ogend, bijna glossy magazine, met artikelen waarbij geen plaats meer is voor voetnoten en waarin aan een breed publiek enkele krenten uit de archeologische pap worden geserveerd, zoals in dit nummer een kennismaking met de provinciale ‘ambassadeur voor de archeologie’, het ‘tweede vorstengraf’ van Oss en een Romeins bouwoffer in Boxtel. Aardig is overigens wel hoe de meeste artikelen in het blad vergezeld gaan van een tip met verwijzing naar website, publicaties of musea, waar verdere informatie over het onderwerp beschikbaar is.

Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 78

06-04-10 12:33


Gelukkig vormt Westerheem nog altijd een aardig alternatief voor een serieus artikel over de archeologie in de provincie Noord-Brabant. Tot zover de nieuwsbrieven- en tijdschriftenparade. * * *

X.J.F. Alma, Romeinse nederzetting te Eersel, Vessem –De Flinkert. Een archeologische opgraving (Rapport 1632). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6836-622-8. Geïll., 37 pag., CD ROM, € 22,50. Tijdens de opgraving te Vessem (N.-Br.) is een deel van een inheems Romeinse nederzetting onderzocht. Op het onderzochte deel heeft men een vijftal erven kunnen onderscheiden, overwegend daterend uit de 1e eeuw n.Chr. Voor zover dat kon worden vastgesteld kunnen de gelokaliseerde woonstalhuizen en bijgebouwen tot het zgn. Alphen-Ekeren type worden gerekend. In de nederzetting is opvallend weinig aardewerk aangetroffen. * * *

S. Zandboer (red.), Een terp en akkers langs het Oude Diep te Goutum/Wirdum. Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (Rapport 1728). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6836-718-8. Geïll., 93 pag., waarvan het merendeel op formaat A3, € 40,--. Het onderzoek bij Goutum (ten zuiden van Leeuwarden) omvat een tweetal locaties, aangeduid als ‘vindplaats 2’ en ‘vindplaats 3’. Zoals verwacht is men op vindplaats 2 op de restanten van een terp gestuit, met terpsloten, terplagen, paalkuilen, greppels en een waterput. De terp kent verschillende bewoningsfases, te beginnen in de Romeinse tijd. Uit die periode is botmateriaal, aardewerk, een spinklosje en een tweetal munten gevonden. In een vroegmiddeleeuwse waterput is ook een menselijk onderbeen aangetroffen. Een dergelijke lugubere depositie is eerder ook in Leeuwarden aangetroffen. Daar gaat het om schedels en grote beenderen van minimaal drie menselijke skeletten, daterend uit de (laat-)Karolingische periode. Op vindplaats 3 is geen terp aangetroffen, wel twee akkers en tal van sporen uit de IJzertijd/ Romeinse tijd. Eén van de sloten heeft twee

complete potten uit de Late IJzertijd opgeleverd. Het ADC adviseert om te streven naar behoud in situ van de beide archeologische vindplaatsen, inclusief het daartussen gelegen gebied. Voorts wordt voorgesteld om door middel van proefsleuven de relatie tussen de beide vindplaatsen te onderzoeken. * * *

N. Huisman, Een vroeg-middeleeuwse afvallaag in een natuurlijke depressie. Een archeologische begeleiding aan de Holsenerweg 1 in Hellendoorn (Rapport 1753). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6836-743-0. Geïll., 17 pag., € 15,--. De begeleiding waarvan in rapport 1753 verslag wordt gedaan, heeft betrekking op de bouw van veestallen in Hellendoorn. In de nabijheid van de onderzochte locatie hebben leden van de AWN in 1986 scherven verzameld die waarschijnlijk in verband te brengen zijn met een nederzetting uit de Late IJzertijd. Uit die periode zijn nu geen vondsten of sporen aangetroffen. Wel is Hessens-Schortens aardewerk uit de 7e-8e eeuw gevonden. De naam van dit type aardewerk verwijst naar twee vindplaatsen ervan in Oost-Friesland (Duitsland). Anders dan in Midden-Nederland waar dit handgevormde aardewerk aan het einde van de Merovingische periode verdwijnt, lijkt het erop, dat het primitieve HessensSchortens aardewerk in Oost-Nederland pas relatief laat plaats maakt voor kogelpotaardewerk. Leden van de AWN-Twente leverden ondersteuning bij het veldwerk en hadden een belangrijk aandeel in het verwerken van het vondstmateriaal.

Af b. 8 Siegburger trechterhalsbeker, 1375-150. Bodemvondst Venlo. Uit: Bijdrage van Ostkamp in Journal of Archaeology in the Low Countries.

* * *

Journal of Archaeology in the Low Countries, volume I, part 2, Amsterdam University Press 2009. E-ISSN 1877-7023. Printversie van de 2 delen € 99,95. Dit tijdschrift is een ‘open-access e-journal’ en is dan ook voor iedereen kosteloos te raadplegen of te downloaden: www.jalc.nl / www.jalc. be. Op verzoek is ook een print-versie beschikbaar. JALC richt zich tot zowel de academische wereld als tot de opgravingsbedrijven met belangwekkende resultaten van archeologisch onderzoek in de Lage Landen. Er verschijnen

Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 79

|

79

06-04-10 12:33


achtige af beeldingen op niet-religieuze laat-middeleeuwse insignes te verklaren. In een omgekeerde middeleeuwse wereld blijkt, dat zelfs duivelse en sterk seksueel getinte afbeeldingen een religieuze functie kunnen hebben. * * *

Af b. 9 Drie aanzichten van een vroegmiddeleeuwse Scandinavische amulet uit Middag (Gr.). Uit: Paleo-aktueel.

80

|

twee edities per jaar, één omstreeks mei en één omstreeks oktober. De tweede editie van 2009 bevat een viertal bijdragen. De eerste bijdrage betreft het onderzoek naar consumptiepatroon en levensomstandigheden in de laatmiddeleeuwse gevangenis van Mechelen en is in feite een goed gedocumenteerde samenvatting van het fraaie boek Het Steen en de burgers (Liesbeth Troubleyn e.a.), dat in 2007 door de stad Mechelen is uitgegeven. Een gevangenis is in die periode niet zozeer een bewaarplaats van criminelen, maar wordt dan voor een belangrijk deel bevolkt door burgers die (tijdelijk) niet in staat of bereid zijn hun schulden te betalen. Dat verklaart uiteraard een heel ander consumptiepatroon dan je bij veroordeelde misdadigers zou verwachten. Dobbelen is in het gevang niet toegestaan, maar het is voor de gegijzelden wel één van de weinige mogelijkheden om de dag door te komen. Talloos zijn dan ook de dobbelstenen en speelstukken die men ooit schielijk heeft laten verdwijnen om betrapping op heterdaad te voorkomen. De tweede bijdrage is afkomstig van Maaike de Groot en is eveneens een samenvatting van eerdere publicaties. Zij gaat op zoek naar sporen van dierbegravingen in het rivierengebied in de Romeinse tijd. Stapsgewijs analyseert en vergelijkt zij de contexten waarin de dieren ter aarde zijn besteld. In veel gevallen, zo maakt zij aannemelijk, betreft het deposities met een rituele of religieuze achtergrond. In de derde bijdrage in dit volume van JALC halen Quentin Bourgeois cum suis een oude ‘koe’ uit de sloot in de vorm van een laat-neolitische grafkamer te Niersen (Gld.), die al in 1907 door Holwerda is onderzocht. Nieuw onderzoek toont aan, dat het graf niet alleen een in hurkhouding begraven oude dame bevat, maar om ook de overblijfselen van twee andere individuen, tezamen met de botten van een groot zoogdier, een koe of een paard. Sebastian Ostkamp tenslotte tracht in het vierde artikel aan de hand van literaire en iconografische bronnen de vaak wonderlijke en raadsel-

Paleo-aktueel 20, Groninger Instituut voor Archeologie te Groningen i.s.m. Barkhuis Publishing te Eelde, 2009, ISBN 978-90-77922613 / ISSN 15726622. Geïll., 115 pag., € 15,90. In Paleo-aktueel geven medewerkers van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) door middel van korte artikelen inzicht in lopend onderzoek in vooral Noordoost-Nederland. De in totaal zeventien artikelen in dit nummer behandelen zoals gewoonlijk uiteenlopende onderwerpen vanaf het Paleolithicum tot aan in de Nieuwe Tijd. De eerste bijdrage betreft de spreiding van zwartgepatineerde artefacten uit het MiddenPaleolithicum uit de Noordzee en in MiddenNederland. Zoölogie komt aan de orde met vondsten uit het Tjongerdal, zoals botfragmenten van een oeroskoe. Swifterband staat centraal in artikelen over nieuw booronderzoek en de mogelijke functie van afgeronde vuursteen. Voor lezers van Westerheem die zich de bespreking van de publicatie van Zeinstra nog herinneren (Twee Romeinse schrijftafeltjes uit Nederlandse bodem: De tabula van Est/De Steendert. De tabula van Tolsum (Marijn Lockefeer in Westerheem 2009, 123-124), is het artikel interessant waarin (wederom) het Romeinse schrijfplankje uit Tolsum wordt ontcijferd met een andere interpretatie als resultaat. Verder in Paleo-aktueel bijdragen over onder andere neolithische boeren in het Groninger kustgebied, een Scandinavische amulet uit het Groningse Middag en palynologisch onderzoek in de lage klei- en veenstreken van de provincie Groningen. De qua tijd meest nabije onderwerpen betreffen de opgraving aan de Grote Markt in Groningen en het onderzoek van het afval van een majolica-bakker uit Harlingen. Ook is er aandacht voor maritieme archeologie (weliswaar op het droge) met groundtracer-techniek, waarbij in Flevoland een scheepswrak wordt gedetecteerd. * * *

Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 80

06-04-10 12:33


Aly Dijkstra-Kruit (red.), Spoorzoeken onder het maaiveld. Een greep uit 40 jaar amateurarcheologie. AWN afdeling Zuid-Salland – IJsselstreek – Oost-Veluwezoom (Afd. 18), 2009. ISBN 978-909024809-7. Geïll., 128 pag., € 14,90. In januari 1969, nu 41 jaar geleden, had de oprichtingsvergadering plaats van de ‘afdeling-met-de-lange-naam’. Aanleiding was de voorgenomen opgraving van het klooster Ter Hunnepe bij Deventer. Die opgraving heeft tot 1972 op zich laten wachten, maar is uiteindelijk één van de vele hoogtepunten van de afdeling geworden, uitmondend in de AWN-uitgave Zusters tussen 2 beken. Ter gelegenheid van het heuglijke feit verscheen in december 2009 een jubileumnummer van Westerheem, waarin de afdeling uitpakt met een reeks artikelen waarin de kundigheid en veelzijdigheid van het hedendaagse archeologische onderzoek binnen het werkgebied van de afdeling indrukwekkend tot uiting is gekomen. Het publiceren is de afdeling dan ook niet vreemd en gedurende het 40-jarig bestaan van afdeling 18 zijn tal van artikelen in druk verschenen, vastgelegd in nieuwsbrieven, verslagen en in bijdragen in lokale en regionale bladen en in landelijke tijdschriften. Onder redactie van Aly Dijkstra-Kruit is uit die reeks verschenen publicaties een selectie gemaakt. Daarbij is een keuze gemaakt van een 50-tal artikelen. Die zijn vervolgens bewerkt, geactualiseerd, van nieuwe illustraties voorzien en in de nu verschenen herdenkingsbundel opnieuw uitgegeven. Deventer en Raalte zijn twee plaatsen die een rijke oogst hebben opleverd. Daar ook heeft de afdeling veel onderzoek uitgevoerd. Maar ook archeologisch onderzoek in Apeldoorn, Bathmen, Holten, Lochem, Olst-Wije, Voorst en Zutphen heeft voldoende stof tot publicatie opgeleverd. * * *

Bert Fermin, Het Paardenwalbastion. Archeologische begeleiding van de rioolvervanging in de David Evekinkstraat / Berkelsingel in Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 54). Gemeente Zutphen 2009. ISBN 978-90-77587-63-8. Geïll., 33 pag., bijlagen. Het tracé voor het vervangen van een riolering in Zutphen doorsnijdt een vroeg 17e-eeuws bastion, de aangrenzende vestinggracht en mogelijk middeleeuwse sporen. Vandaar dat

wordt besloten om de werkzaamheden archeologisch te begeleiden. Behalve informatie over de ontwikkeling van dit deel van de stad levert de begeleiding nogal wat metaalvondsten op, waaronder twee bronzen plaatjes met fraaie Oud-Egyptische voorstellingen. Mogelijk dateren ze uit de twintiger jaren van de vorige eeuw. * * *

Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier, nr. 40. Rheinisches Landesmuseum Trier 2008. ISSN 0723-8630. Geïll., 128 pag., € 8,--. Het jaarboekje van het Rheinisches Landesmuseum Trier bevat, zoals gebruikelijk, weer een aantal korte artikelen over het archeologische onderzoek naar (vooral Romeins Trier) en omgeving: - Ein Altar für Augustus und Roma in Trier. Zum Neufund einer Marmorplatte mit Rankendekor; - Ein Meilenstein (?) vom Helenenberg an der Römerstrasse Trier – Köln; - Figürliche Klappmessergriffe aus Bein im Rheinischen Landesmuseum Trier; - Römische Kriegsschiffe auf der Mosel? Schiffsarchäologisch-historische Betrachtunge zum “Neumagener Weinschiff”; - Die römische Villa von Waxweiler, Vorbericht über die Grabungskampagne; - Die römische Villa mit spätantiker Schmiede von Oberbettingen, “Hillingwiese”; - Ein römisches Gräberfeld bei Trier-Feyen und die Anfänge der Kapelle St. Germanus ad undas; - Verwandlung der antiken Form: Kapitelle der Vor- und Frühromantik im Rheinischen Landesmuseum Trier; - Stadt am Fluss: Die Trierer Martinsmühle im Mittelalter en tot slot: - Die Gründung des Museums und der Beginn der Altertumsforschung in Trier 1808. * *

*

Af b. 10 Bronzen plaatjes met Oud-Egyptische voorstellingen. Bodemvondst Zutphen. Links de aanbidding van Amon Ra en daaronder muzikanten met een harp en een luit-achtig instrument. Rechtsboven Osiris en rechtsonder Isis. Uit: ZAP 54.

Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 81

|

81

06-04-10 12:33


J.P. Flamman en E.A. Besselsen (red.), Het verleden boven water. Archeologische monumentenzorg in het AHR-project (RAM 148). Delft/Amersfoort 2008. ISBN 9789057991080. Hardbound, geïll., 416 pag., CD-ROM, € 39,50. Gedurende de jaren 2001-2007 heeft het Hoogheemraadschap van Delfland uitgebreid archeologisch onderzoek laten uitvoeren in het kader van het project Afvalwater Haagse Regio (AHR). Ruim voor de realisatie van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) Harnaschpolder en de daarbij behorende kilometers lange in- en effluentleidingen door Rijswijk en Den Haag is begonnen met het onderzoek van tientallen vindplaatsen uit het Midden-Neolithicum, de Romeinse tijd, de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. De vooronderzoeken en opgravingen zijn uitgevoerd door verschillende archeologische bedrijven en instituten. De resultaten ervan zijn vastgelegd in rapportages die terug te vinden zijn op de CD-ROM die bij deze publicatie hoort. Het nu als nummer 148 in de reeks Rapportages Archeologische Monumentenzorg verschenen boekwerk vormt het sluitstuk in de cyclus van archeologische monumentenzorg, met de koppeling tussen de opgravingsresultaten en de modellen die aan de basis staan van nieuw archeologisch onderzoek. Voor het grote publiek zijn er de permanente presentaties op en rond de AWZI Harnaschpolder, voor hen is dit boek niet bedoeld. Het verleden boven water richt zich namelijk pri-

Af b. 11 Benen heft van een knipmes met voorstelling van gehurkte Aphrodite. Vindplaats Trier (D.) e.o. Uit: Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trie.

82

|

mair op de mensen die vanuit verschillende disciplines beroeps- of projectmatig bij het AHR-project betrokken zijn geweest. De auteurs staan dan ook uitgebreid stil bij de opzet, de aanpak en de realisatie van archeologische monumentenzorg binnen een groot civieltechnisch project. Vanuit dat aspect vormt het boek een belangrijke handleiding, leermoment en inspiratiebron voor de aanpak van vergelijkbare projecten elders. In de eerste drie hoofdstukken worden zaken als prospectief onderzoek in het voortraject en het gebruik van het onderzoekskader geëvalueerd. Vervolgens geven verschillende auteurs in een achttal synthetiserende artikelen een overzicht van de geschiedenis van het landschap en van de bewoning van het onderzoeksgebied. Uitgebreid wordt aandacht besteed aan het neolithiseringsproces in Midden-Delfland, terwijl in het daarop volgende hoofdstuk gedetailleerd wordt ingegaan op één van de facetten uit die periode: het onderzoek naar gebruikssporen op vuurstenen en andere gebruiksvoorwerpen. De daarop volgende goed vertegenwoordigde bewoningsfase in Midden-Delf land is de Romeinse tijd. Met betrekking tot die periode besteedt de publicatie vooral aandacht besteed aan het ontstaan en de ontwikkeling van agrarische nederzettingen en de inrichting van het platteland. Ook dit hoofdstuk wordt gevolgd door het belichten van een specifiek facet uit die periode, namelijk de verspreiding van de verschillende typen aardewerk in en buiten het onderzoeksgebied. Een ander specifiek belicht onderwerp uit de Romeinse tijd zijn de afvalkuilen waarin al dan niet speciale deposities hebben plaatsgevonden. Vanaf de derde belangrijke fase, de Late Middeleeuwen, krijgt het gebied zijn huidige indeling. Het hoofdstuk dat de ontwikkelingen in deze periode beschrijft, wordt wederom gevolgd door een specifiek facet, in dit geval de hond. Dat hoofdstuk brengt de vondsten van honden vanaf de Prehistorie in beeld, maar beschrijft daarbij niet zozeer een opvallend onderzoeksresultaat. Het is vooral een pleidooi voor nieuw onderzoek van restanten van honden, voor een betere registratie van de afmetingen van overblijfselen van dit dier, voor een beter onderzoek van slijtagesporen op de botten en voor meer aandacht voor de context waarin resten van honden worden aangetroffen. Tenslotte volgen bijdragen over de geschiedenis van het waterbeheer in Delfland tot de 15e eeuw en een samenvatting van het AHR-project in relatie tot archeologische monumen-

Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 82

06-04-10 12:33


tenzorg en duurzame ontwikkeling. Bij het kloeke boekwerk is een CD-ROM gevoegd met daarop een beschrijving van de zeven onderzoeksontwerpen, de twaalf eindrapporten die over het onderzoek zijn verschenen, het kaartmateriaal en de databases van alle onderzoeken. * * *

Notae Prehistorica (Informatieblad uitgegeven door Studia Prehistorica Belgica, Leuven) 29, 2009. Op zaterdag 19 december vond in Namen (B.) de jaarlijkse contactdag van de Contactgroep Prehistorie plaats. De voordrachten van deze contactdag zijn gepubliceerd in volume 29 van de Notae Prehistoricae. De bundel is nu ook als digitale publicatie beschikbaar. Bijna 170 pagina’s leesplezier voor al wie geïnteresseerd is in de prehistorische archeologie van de Lage Landen, zijn gratis te downloaden op de website van de contactgroep: http://www.natuurwetenschappen.be/mars/groups/fnrs-contactgroup/notae-praehistoricae/copy_of_copy_ notae-praehistoricae-28-2008 De bundel bevat de volgende bijdragen: - Le Mésolithique récent du Trou Al’Wesse: découverte de tessons non rubanés ou ‘Bereitkeramiek’; - The Mesolithic and Neolithic site of Verrebroek (B.): the radiocarbon evidence; - Campagne de fouilles 2009 sur le site paléolithique moyen de la Cour SaintHubert à Liège (B.). Résultats préliminaires; - De steentijdvindplaats Leeuwarden - Hempens/N31: een introductie; - L’enfant néandertalien de Sclayn (B.). Petite histoire d’une découverte exceptionnelle; - Een kuil van de Michelsbergcultuur te Menen (B.); - Le Trou de l’Abîme à Couvin (B.): bilan des recherches de laboratoire avant la reprise de nouvelles fouilles en septembre 2009; - Een nieuwe site uit de Bandkeramiek te Riemst (B.); - Een finaalneolitische potbeker op het Aquafintracé te Hansbeke (B.); - Nieuw onderzoek op het sitecomplex langs de Molse Nete te Lommel (B.); - Een tweede vindplaats van de DeûleEscaut groep in de Vlaamse Zandstreek; - Nieuw experimenteel onderzoek naar de oorsprong van kerfresten; - Geoarchaeological research of the large palaeolake of the Moervaart (Wachtebeke

and Moerbeke-Waas, B.): from Late Glacial to Early Holocene; - Een (vroeg-)mesolithische site op de Graanmarkt te Ninove (B.); - Prospectie- en evaluatieonderzoek in het kader van het Sigmaplan, deel 2; - Stevoort -Kanenveld: voorlopig rapport over een gestratificeerde Holocene site; - La microstratigraphie, une clé de lecture des remaniements sédimentaires successifs. Le cas de l’industrie moustérienne 1A de Scladina; - Een finaalneolithisch graf (?) te Ranst Zevenbergen (Antwerpen, B); - Acquisition de la collection de Spy (B.) de François Beaufays par l’Institut Royal des Sciences Naturelles de Belgique. * * *

Bernhard Sicherl, Die Bruchhauser Steine bei Olsberg, Hochsauerlandkreis (Frühe Burgen in Westfalen 3). Münster 2009. ISSN 0939-4745. Geïll., 40 pag., € 2,--. Het derde nummer uit de reeks Frühe Burgen in Westfalen, dat in 1983 is verschenen, is opnieuw bewerkt. De Bruchhauser Steine zijn een aantal bijeen gelegen rotsformaties van vulkanische oorsprong, die op de top van een heuvel bij Olsberg als markante punten in het landschap boven het geboomte uitsteken. Een aantal van die rotspunten zijn met elkaar verbonden door sporen van wat eens een gedeeltelijke omwalling geweest moet zijn. Uit onderzoek is gebleken dat daarbij een vroegen een midden-ijzertijdfase is te onderscheiden. Het geheel past in een reeks ijzertijd-versterkingen vanaf de Ardennen tot het Ertsgebergte. De functie van de versterking blijft met raadsels omgeven, naast een ‘militaire’ functie ervan, kan ook worden gedacht aan een religieus gebruik (bijvoorbeeld een offerplaats), een cultureel centrum of een regionale ontmoetingslocatie. Ook in de Hoge Middeleeuwen zijn ter plaatse activiteiten ontplooid. De aard daarvan blijft eveneens in nevelen gehuld. * * *

Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 83

|

83

06-04-10 12:33


Werk in uitvoering

Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws). WIU besteedt aandacht aan wat er binnen de AWN-afdelingen gebeurt. Bronnen zijn de diverse periodieken van de afdelingen.

Nieuwsbrief Werkgroep Prehistorie, december 2009 (Afd. 1 - Noord-Nederland) Roelie Meijer kreeg een uitnodiging deel te namen aan de Athra Gathering 2009. Dat is een week waarin internationale gezelschappen bij het Deense Lejre leven als in de prehistorie, in zijn geval als ‘kjøkkenmøddinger’ (afb. 1). Dit alles vond plaats op het terrein van het Archeologisch Onderzoekscentrum aldaar. Hoewel de geur die een Ertebøllenederzetting omringt hem niet erg kon bekoren, was het een leuke, leerzame week. Hij had zelfs succes met de jacht: samen met een

Zweedse jager werden twee lastige hanen gedood en vervolgens als gans geroosterd. Een ‘vorstelijke’ karper ontsnapte ternauwernood aan zijn harpoen. Men wil een Europees netwerk oprichten waar mensen uit alle landen die zich bezighouden met primitieve technieken zich bij kunnen aansluiten. Roelie geeft graag nadere informatie (via info@veenkoloniaalmuseum.nl). Jan Visscher nam de welbekende paleolithische ‘venusbeeldjes’ als tekenonderwerp en vulde daar twee leuke bladzijden van de N. mee. Uiteraard zijn ook de dames van DolniVestonice, Willendorf en Brassempouy aan-

Af b. 1 Athra Gathering 2009 te Lejre;. Foto: via Roel Meijer (uit Nieuwsbrief Werkgroep Prehistorie).

84

|

Werk in uitvoering

03-2010 binnenwerk.indd 84

06-04-10 12:33


Af b. 2 IJzertijdkamp in Zaandam: vuur slaan met steen en vuurslag. Foto: Menno de Boer (uit Grondspoor).

wezig. Bonno ten Kate mijmert over de belevenissen van een steen: van kei tot bijl tot klokgewicht tot steen en ten slotte weer herkend als bijl.

Grondspoor nr. 174, december 2009 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Een spannend jaar voor de afdeling, want die bestaat 50 jaar. Er staat een tentoonstelling in het Molenmuseum op het programma en de afdeling presenteert zich in Westerheem. In Westzaan vond een ‘pieper’ een mooi deksel van een tabaksdoos. Hierop staan redelijk diepzinnige teksten, weer leesbaar gemaakt door Gerard Graas: “Daar sijn 3 dingen te verwonderen van elck dat een zwarte koe geeft witte melk; En dat een soute zee geeft vatsoen vis; En dat een soete meyt sout water pist.” In Purmerend leverde een verkenning aan de Melkweg middeleeuwse zaken op. In G. staan altijd kleine verslagen van resultaten van verkenningen met de meestal kleine en soms verrassende vondsten die daar worden gedaan, zoals een napoleontische knoop. Verre van klein zijn echter de walvisbotten die in Oostzaan werden gevonden. Aly Tromp-Veeter zocht in het afdelingsarchief of er herkenbare afbeeldingen op tegels waren van prenten van Mattheus Merian. Ze ontdekte er ruim 20 waarbij opviel dat er veel meer tegels zijn met afbeeldingen uit het Oude Testament dan van het Nieuwe. De AWN nam deel aan de Erfgoedmarkt Zaanstad, waarbij een idee van Menno de Boer werd uitgewerkt om een complete ijzertijdscene uit te beelden. John en Ushi van de IJzertijdboerderij in Dongen (www. ijzertijdboerderij.nl) trokken veel belangstel-

ling. Kinderen konden hier bijvoorbeeld vuur slaan met een steen en een vuurslag en dat probeerden ze graag (afb. 2). Menno had een Romeinse soldatenuitrusting geleend bij de Vereniging Gemina Project waar Arjan in rondliep en er was nog een maquette van het Romeinse vlootcastellum van Velsen, geleend van de AW Velsen. De gebruikelijke lijst van vindplaatsen van het afgelopen jaar leert dat er twintig verkenningen waren in het werkgebied: één met ijzertijdmateriaal, vier met middeleeuwse zaken en achttien (er zijn ‘dubbeltellers’) met materiaal uit de Nieuwe Tijd.

Af b. 3 Opgraving te Nieuw Rhijngeest, najaar 2009. Foto Henk Hegeman (uit Renus).

Werk in uitvoering

03-2010 binnenwerk.indd 85

|

85

06-04-10 12:33


Af b. 4 Het bakhuisje wordt rechtgezet. Foto: fam. Baan (uit Grondig Bekeken).

De afdeling kreeg van Piet Kleij (gemeentearcheoloog) de gelegenheid verkennend onderzoek te doen in Weiver op de plaats van een afgebroken schooltje. De bewoning op het terrein lijkt te stammen uit 17a. In Assendelft volgde René Lute de sloop van een boerderij aan de Dorpsstraat. Een 15e-eeuwse steengoedkan vertelt dat men hier toen al woonde. Op verzoek van de gemeentearcheoloog heeft de AWN een 17e/18e-eeuwse kelder ingemeten die misschien bij molen De Nachtegaal hoorde. De Wormerveerse molen werd gebouwd in 1628, afgebroken in 1852, verkocht naar het Friese Joure, sloeg daar olie tot 1911, werd toen verkocht naar het Brabantse Dinther, maalde daar meel tot 1956 en verdween.

Renus nr. 1, 2010 (Afd. 6 - Rijnstreek) Af b. 5 Napjessteen uit Uddel. Foto: Archeologie Apeldoorn (uit De Hunnepers).

86

|

Het was een enerverend jaar voor de afdeling. Niet vanwege het vele veldwerk, maar wel door de contacten met de verschillende gemeenten in het werkgebied. Het AWN-correspondentschap krijgt steeds meer inhoud en met sommige gemeenten is er al een goede samenwerking. De afdeling gaat Langebrug 56 verlaten

en de nieuwe werkruimte is nog niet bekend. Misschien in Alphen a/d Rijn in het nog te bouwen Provinciaal Archeologisch Centrum. Veel pagina’s gaan over de Jaarvergadering van de afdeling. Voor een betrekkelijke buitenstaander is vooral het stukje ‘archeologische contacten’ interessant, vanwege het werken met AWN-correspondenten. Dat gaat in sommige gemeenten goed, in andere minder. Veelal is dat afhankelijk van de mate waarin een gemeente bezig is met archeologiebeleid. Het lijkt belangrijk dat de correspondenten goede contacten onderhouden met de historische verenigingen. Het toezicht op de gemeenten naar handhaving en uitvoering van een goed archeologisch beleid is een nieuwe taak voor de AWN-afdelingen en Afd. Rijnstreek is daar al behoorlijk mee bezig met de invoering van het AWN-correspondentschap. Er is dit jaar niet of nauwelijks sprake geweest van opgraven. Wanneer dat zo doorgaat wordt het moeilijk leden ervaring te laten opdoen en op te leiden. Katwijk a/d Rijn: Rijnstraat - Hier is sprake van een bouwhistorische waarneming. Het pand verbergt middeleeuws muurwerk achter de 20e-eeuwse gevel. Leiderdorp: Dwarsweteringkade - Uit een storthoop op het erf van de Zijllaan- en Meijepoldermolen konden AWN’ers nog veel materiaal verzamelen, voordat in opdracht van de eigenaar (de gemeente!) alles haastig werd afgevoerd. Het materiaal is vooral uit 18-19. Oegstgeest: Nieuw-Rhijngeest (afb. 3) - In dit plangebied vonden ADC en het Arch. Inst. van de RU Leiden delen van een Merovingische nederzetting: huiserven met plattegronden, (afval)kuilen, waterputten met houten constructies, houten beschoeiingen. Het eikenhout kan lacunes vullen in de dendrochronologische dateringen voor de Merovingische periode. Rijnwoude: Koudekerk-Groot Poelgeest - De eigenaar moest de kasteelgracht uitbaggeren en bewaarde vondsten daaruit. AWN’ers werd een korte blik gegund op het materiaal o.m. grote fragmenten aardewerk uit 14-15. Er was nog geen gelegenheid alles beter te onderzoeken. Voorschoten: Julianalaan - Bij werkzaamheden aan de doorgaande route door Voorschoten (traverse) werd een fragment fundering waargenomen, waarschijnlijk uit 17. Het zouden resten van de buitenplaats Welgelegen kunnen zijn. Voorschoten: Wilgenslaan - Dit booronderzoek heeft als doel vast te stellen of er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van de ‘Starrenburgh’, vermoedelijk een kleine, niet permanent bewoonde, houten motteburcht. Hoewel enig materiaal een ‘dateringssuggestie’ (13-14) geeft, zijn er nog geen aanwijzingen gevonden voor een burcht, misschien wel voor een buitengracht.

Werk in uitvoering

03-2010 binnenwerk.indd 86

06-04-10 12:33


Af b. 6 Workshop Deventer: opmeten van de ‘werkput’. Foto: Jan Kleinen (uit De Hunnepers).

Enkele leden werkten mee aan onderzoek van archeologische bedrijven. Ik volsta met het noemen van de locaties: Noordwijk: Amsterdamse Waterleiding Duinen // Alphen a/d Rijn: Paradijslaan // Oegstgeest: Nieuw-Rhijngeest. R. wordt besloten door uitgebreide informatie over komende lezingen.

Grondig Bekeken nr. 4, december 2009 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Vanwege de geplande bouw van een compressorstation van de Gasunie in het noordwestelijk deel van de polder Wijngaarden is hier in 2007-2008 archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. In het verleden werden op en bij de hier aanwezige geulafzettingen door o.m. de AWN sporen uit de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen aangetroffen. Op grond van booronderzoek en analyse van zeefmonsters kunnen vier locaties op de donk worden aangemerkt als mogelijke archeologische vindplaats. De algemene datering is vroeg-neolithisch. Leden van de Hist. Ver. Binnenwaard registreerden kleine objecten om te proberen deze in goede staat te behouden. In Brandwijk stond naast het Hoge Huis zo’n klein object: een behoorlijk scheefgezakt stook- of bakhuisje (afb. 4). De eigenaar wilde het stookhuisje toch behouden en met vrijwilligers is een restauratieplan uitgevoerd. De daarbij uitgegraven grond werd onderzocht door Teus Koorevaar en Toos Busch, terwijl Teus en Rokus van de Giessen nog een boring deden. Deze gaf aan dat de woonheuvel vermoedelijk in zijn geheel is aangelegd. De ca. 10 kg aan vondsten zijn vooral uit 19.

Cees van der Esch is de oudhout-expert van de afdeling. Tijdens opgravingen en waarnemingen in de regio werden veel stukken hout geborgen, waaronder behakte. Cees stuurde van alle daarvoor in aanmerking komende stukken een fragment naar de RU Groningen, waar de heer J.N. Lanting zorgde voor een datering. Sommige stukken bleken behoorlijk jonger dan gedacht, maar over diverse stukken kan Cees nu interessante zaken vertellen in GB. De dateringen gaan terug tot soms ver in de Prehistorie en geven heel wat informatie over de erosie door overstromingen en kleiafzettingen. Bovendien kunnen ze ons ook wijzer maken over de periode waarin men begon met de ontginningen en wanneer dat was. Landelijk secretaris Fred van den Beemt vestigt de aandacht op de (nog) vele boerderijen en andere huizen in de Alblasserwaard waar wandtegels zijn te bewonderen. Vanaf ca. 1600 verschijnen de wandtegels in de Nederlandse huizen en worden ze ook in grote hoeveelheden naar het buitenland geëxporteerd. Ondergetekende kwam in oudheidkamers en musea in Denemarken heel wat ‘hollandsk flisesamlingen’ uit ca. 1600-1900 tegen, zoals in het museum van Tønder. In september zorgde de kookploeg weer voor een AWN-maaltijd, waarbij ditmaal over de Noordzee werd gekeken, naar de vroeg-middeleeuwse Angelsaksische keuken. Uit deze periode zijn geen kookboeken bekend, maar er zijn wel lijsten van voedsel van jagers en vissers, terwijl ook een monnik over zijn maaltijden vertelde. De Angelsaksische maaltijd bestond uit:

Werk in uitvoering

03-2010 binnenwerk.indd 87

|

87

06-04-10 12:33


Af b. 7 De interactieve vitrine. Foto: Jan Kleinen (uit De Hunnepers).

wyrtig briw (groentesoep, gebaseerd op een brouwsel voor longziekte) - cicen mid dicce brod (kip met jus op brood) - ætena hlaf (haver brood) - cypena syfling (uien compote) - hunig butere (honingboter) - leahtrices wyrtmete (sla) - merces sæda seaw (dressing van celerie zaadjes voor de sla) - saluian ægru (salie eieren) - flete estmete (pudding van zure room) - honingwijn en honingbier.

De Hunnepers-Jaarverslag 2009, december 2009 (Afd. 18 - Zuid-Salland IJsselstreek - Oost-Veluwezoom) Een goed gevulde Hunnepers, waaruit enkele grepen. Het jaar 2009 was een bewogen en druk jaar voor de afdeling, vooral vanwege het 40-jarig jubileum. Er was in november een feestelijke jubileummiddag in de Burgerzaal, gratis (incl. catering) aangeboden door de gemeente Deventer. Er verscheen een mooi boek ‘Spoorzoeken onder het maaiveld’ met een selectie van archeologisch onderzoek door de afdeling (met zelfs een te ruim aanbod van kopij) en daarnaast nog een fraai afdelingsnummer van Westerheem. Voorzitter Aly Dijkstra: “Wat willen we nog meer?” Misschien nog wat meer gelegenheid voor veldwerk, hoewel uitwerking van oude AWN-projecten ook heel nuttig is. Dan naar de verslagen van de diverse werkgroepen binnen de afdeling. De AWA (Apeldoorn) was actief in Uddel, waar bij woningbouw een grote veldkei met een komvormig gat werd gevonden, mogelijk als vijzel gebruikt (afb. 5). Naar aanleiding van deze vondst werd

88

|

een omliggende akker afgezocht, waarbij Bekerscherven, vuursteen (waaronder een kling) en een tweede natuursteen werden gevonden, waarschijnlijk een slijpsteen. Onderzoek door Archeologie Apeldoorn leverde niet de min of meer verwachte sporen van een nederzetting op. Met de Archeologische Monumentenwacht werden enkele grafheuvels gerestaureerd in Ugchelen en in het Spainkbos. Na ontplagging van een groot terrein bij Radio Kootwijk werd dit door AWN’ers afgezocht. Hoewel geen artefacten werden gevonden blijft het terrein met stuifzand interessant, want het ligt in de buurt van het middeleeuwse Kootwijk dat rond 1970 door Heidinga werd opgegraven. Een geheime gang naar het Loo vanaf de villa De Prinsesjeshof blijft voorlopig nog geheim. Er is wellicht sprake van een of andere langere constructie, maar niet in de richting van het Loo. Ben Teule bracht het archeologisch archief van de amateurarcheoloog Jaap Moerman op orde. Moerman werd vooral bekend door zijn onderzoek naar middeleeuwse ijzerwinning. In 1937 adviseerde Van Giffen op basis van proefsleuven tot vervolgonderzoek dat overigens tot nog toe uitbleef. Collectie en archief van Moerman zijn onderdeel van de collectie van het museum CODA. Enkele AWN’ers proberen in de fusiegemeente Lochem de archeologie weer ‘op de kaart’ te zetten en de AWN is daarom aanwezig in een overleggroep. Onder begeleiding van Jan Kleinen (AWN) en collega-redacteur Margje Vermeulen (Saxion) gaven studenten van de afdeling archeologie van de HBO-opleiding van Saxion Next (Deventer) archeologielessen in de bovenbouw van het Lochemse Staringcollege en workshops aan de onderbouw van het Deventer Etty Hillesum College (afb. 6). Mogelijk doen in de toekomst ook Apeldoornse scholen mee. Jan Kleinen plaatste in het voorjaar van 2009 op de website van de afdeling Industriële Vormgeving van de TU Twente een opvallende oproep om een tentoonstellingsvitrine voor archeologische voorwerpen te ontwerpen die de toeschouwer aanzet tot interactie (afb. 7). Als examenstuk maakte een student een prototype dat was te zien op de jubileummiddag van de afdeling. Hierover zal een artikel voor Westerheem worden geschreven. In 2007 werd op initiatief van Stichting Oud Deventer en de AWN de Werkgroep Stichting Bouwhistorie Deventer opgericht die in 2010 het eerste eindrapport uitbrengt (Polstraat 7). De Hunnepers bespreekt een grote hoeveelheid interessante projecten van Archeologie Apeldoorn, Deventer en Zutphen die ik van-

Werk in uitvoering

03-2010 binnenwerk.indd 88

06-04-10 12:33


wege ruimtegebrek alleen noem. Voor belangstellenden is op de websites van de drie archeologische diensten over vrijwel alle projecten informatie te vinden. Archeologie Apeldoorn: Uddel: Oudedijk // Hoog Soeren: Munitiesanering Kampsteeg // Oene // Apeldoorn: Jachtlaan-Veenweg / Talingweg / Ugchelen: Caesarea // RBAZ-project // Grafheuvelproject van Gemeente Apeldoorn, Universiteit Leiden en RCE // Monumentenspeurmiddag in de Apeldoornse Erfgoedweek. Archeologie Deventer: Deventer: Houtmarkt / Landsherenkwartier / Lamme van Dieseplein / Stromarkt / Pothoofd / Roobrugge / Keizerstraat / Siemelinksweg / Steenbrugge / Ruimte voor de Rivier // Schalkhaar: Wijtenhorst / Douwelerleide. Archeologie Zutphen: Zutphen: Nieuwstad 69 / Spittaalderkamp / Laarstraat / David Evekinkstraat / Beukerstraat 45 / De Mars // Doesburg: Beinum West // Warnsveld: Den Bouw-Abersonplein.

op de fundamenten van de oude kerk. Daarna ging het naar Aarle waar een proefsleuvenonderzoek plaatsvond dat paalsporen uit de IJzertijd en Volle Middeleeuwen aan het licht bracht. Via kasteel Bijsterveld ging het naar Oirschot en de Spoordonkse watermolen. In juni organiseert de commissie een wandeling rond Wéris in de Belgische Ardennen. Voor de eerste maal diende de AVKP een beroepschrift in bij de Raad van State over een wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied Eersel. Zonder deugdelijke onderbouwing had de gemeenteraad de ondergrens voor aanlegvergunningen in gebieden met archeologische waarden verruimd van 30 naar 50 cm. Waarschijnlijk blijft het niet bij deze ene keer, omdat de gemeenteraad in Veldhoven zo’n aanpassing eveneens goedkeurde. Op de achtergrond speelt het feit mee dat in meer gemeenten agrariërs zich sterk maken voor een algemene verruiming naar 50 cm.

AVKP-actueel nr. 34, februari 2010 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland)

Het jaarlijkse themanummer gaat over de geschiedenis van het 40-jarige De Motte, genoemd naar een kasteelheuvel in Ouddorp. De ‘Vereniging van Amateurarcheologen voor Goeree-Overflakkee’ groeide van de oorspronkelijke 11 leden in 1969 uit tot de historische vereniging van nu met bijna 500 leden die het historisch tijdschrift ‘De Ouwe Waerelt’ uitgeeft. De Motte beschikt sinds kort over een eigen werkruimte in Middelharnis. Deze jubileum-DOW is uitgevoerd in fullcolor. Dat is sowieso al mooi, maar met de vele archeologie die dit nummer geeft, is het extra meegenomen. Rias Olivier, ooit hoofdredacteur van Westerheem, bespreekt het fenomeen ‘motte’ in het algemeen en die van Ouddorp in het bijzonder. In een ander artikel zet hij veertig ooit door De Motte gepubliceerde archeologische vondsten in de schijnwerper: van twee 15e-eeuwse pijpaarden heiligenbeeldjes uit Goedereede en Dirksland tot een 14e-eeuws pelgrimsinsigne uit het gors bij Ooltgensplaat. Curieus mag de vondst van een origineel basaltlava beeldje worden genoemd, afkomstig van het Paaseiland (afb. 8 en 9). Het is een verkleinde weergave (lengte 24 cm) van een van de bekende reuzenbeelden aldaar en werd in 1980 gevonden in Ouddorp. Souvenirtje van een zeeman? Een andere opvallende vondst is die van een in 1978 in Goedereede gevonden houten éénhandsfluit uit 15A (afgebeeld op p. 17 van ‘Opgedolven klanken’, JC). Ten slotte besteedt Olivier aandacht aan het restaureren van aardewerk.

Ook AWN’ers van Midden Brabant (Afd. 24) ontvangen voortaan desgewenst de AVKP-a. Afd. 24 blijft wel bestaan, maar omdat die al een tijd ‘in slaapstand’ staat, probeert de AVKP de leden te bereiken. Leden van ‘24’ kunnen deelnemen aan alle activiteiten van ‘23’ die in de AVKP-a. staan. De cursus Archeologie en Gemeentelijk Beleid, georganiseerd door Brabants Heem en inhoudelijk verzorgd door de werkgroep Ruimtelijke Ordening van de afdeling, wordt dit jaar opnieuw gegeven. Heemkundekringen en contactpersonen weten de Werkgroep RO steeds vaker te vinden. Waarschijnlijk wordt dit voorjaar ook weer een Veldcursus voor nieuwe leden van de AVKP gegeven. Vrijwel zeker is dat de afdeling Archeologie van de gemeente Eindhoven dit jaar twee grote opgravingen gaat uitvoeren: in Blixembosch (o.m. Late IJzertijd) en in het centrum (De Bergen). De eerste excursie in 2010 ging naar Bergeijk, waar het nieuw ingerichte archeologisch museum Eicha werd bewonderd. De reis voerde verder naar het Carillonmuseum in Asten (expositie over de beroemde Peelhelm) en het Archeologiehuis in Someren. Elly Bogers is de pijpendeskundige in Eindhoven en zij schreef een boek ‘Kleipijpen in drie opgravingen in Eindhoven, 1625-1900’ Op dit moment tekent zij knopen, maar haar volgende boek gaat over appliques, zoals die van de ‘boerendanskruiken’. De jaarlijkse Archeoloop startte in Best, boven-

De Ouwe Waerelt nr. 27, december 2009 (De Motte - Goeree-Overflakkee)

Af b. 8 Paaseilandbeeldje, 1722-1900? Foto: uit De Ouwe Waerelt.

Af b. 9 Paaseilandbeeldje, 1722-1900? Foto: uit De Ouwe Waerelt.

Jan Coenraadts

Werk in uitvoering

03-2010 binnenwerk.indd 89

|

89

06-04-10 12:33


Tips voor trips

TENTOONSTELLINGEN Merovingisch grafveld

Af b. 1 Een van de vondsten uit het Merovingische grafveld in Wijchen, die in het Museum Kasteel Wijchen worden tentoongesteld. Foto: Museum Kasteel Wijchen.

Vanaf 9 mei zijn in Museum Kasteel Wijchen de vondsten te zien uit het Merovingische grafveld in Wijchen (afb. 1). De meeste daarvan worden volgens de organisatoren nu voor het eerst getoond. Het grote belang van dit grafveld valt af te leiden uit het grote aantal graven, de lange periode waarin het grafveld in gebruik was en de rijkdom aan vondsten. Daaruit blijkt ook dat Wijchen mogelijk connecties had met het Merovingische hof in Doornik. Met subsidie in het kader van Odyssee-programma heeft Hazenberg Archeologie de opgraving van dit grafveld bestudeerd. De resultaten van dit onderzoek zullen in een wetenschappelijke publicatie en een publieksboek verschijnen. Het museum heeft ook een uitgebreide vaste archeologische collectie – van Steentijd tot Middeleeuwen – die in drie zalen in chronologische volgorde wordt gepresenteerd. Vooral de Romeinse Tijd is goed vertegenwoordigd, omdat Wijchen, dat niet ver van Nijmegen ligt, in die periode sterk in trek was bij de rijken. Museum Kasteel Wijchen Kasteellaan 9, 6602 DA Wijchen tel. 024 64 24 744, www.museumwijchen.nl wo. t/m zo. 13 – 17 uur t/m 18 juli

Friese vondsten uit Neolithicum

In het IJstijdenmuseum in Buitenpost worden de vondsten tentoongesteld die amateur­ archeologen in de afgelopen jaren in het Friese Woudengebied hebben gedaan. Uit deze vondsten, waarvan een groot deel dateert uit het Neolithicum, blijkt dat de Friese Wouden al 5000 jaar lang worden bewoond. Vooral de hogere zandgronden blijken in trek te zijn geweest bij de vroege boeren, die daar vee

90

|

hielden en granen verbouwden. Bij de tentoonstelling verschijnt een boek dat, evenals de tentoonstelling, de titel ‘Oerboeren in de Friese Wouden’ draagt. In aansluiting op de tentoonstelling is er zowel een wandel- als een fietsroute die leidt langs de plaatsen die in de Prehistorie een rol speelden. IJstijdenmuseum Schoolstraat 29c, 9285 NE Buitenpost tel. 0511 544 040, www.ijstijdenmuseum.nl di. t/m zat. 10 – 17 uur, zo. 12 – 17 uur

Vlaardingen-cultuur reist verder

Na Vlaardingen en Leiden zal de reizende tentoonstelling over de Vlaardingen-cultuur de komende maanden te zien zijn in het Hunebedcentrum in Borger (medio april – eind juli), in Museum het Valkhof in Nijmegen (augustus – eind oktober), in het Bezoekerscentrum De Hoep in Castricum (november – eind januari 2011) en tenslotte in Museum Swaensteyn in Voorburg (vanaf eind januari 2011). Op deze tentoonstelling, die is samengesteld ter gelegenheid van het feit dat 50 jaar geleden de Vlaardingen-cultuur is ontdekt, worden in een tiental kleine vitrines voorwerpen en dierlijke resten uit deze en verwante culturen getoond. Op panelen wordt algemene informatie verstrekt over deze cultuur. Voor de kinderen is er verder nog een video met een zoektocht naar de ‘Vlaardingers’ en een computerspel.

SYMPOSIUM Symposium “Archeologievriendelijk bouwen en fysiek behoud” Op 10 juni 2010 vindt in Gouda het eerste symposium over archeologievriendelijk bou-

Tips voor trips

03-2010 binnenwerk.indd 90

06-04-10 12:33


site lanceert, waarop die verbanden tussen artefact en af beeldingen al zijn gelegd voor zo’n 2.500 pre-industriële gebruiksvoorwerpen met ca. 300 schilderijen en 2.000 prenten uit de verzameling van het museum.

Af b. 2 Oude houten heipaal door een muur op de Koningshof in Gouda. Foto: gemeente Gouda.

Museum Boijmans Van Beuningen beschikt sinds het begin van de jaren tachtig over de collectie Van Beuningen-de Vriese: eerst in bruikleen en daarna in eigendom. Deze verzameling telt ongeveer 10.000 gebruiksvoorwerpen van de Late Middeleeuwen tot de 18e eeuw met de focus op keuken- en tafelgerei. De nadruk ligt op keramiek, maar er zijn ook voorwerpen van glas, metaal, hout en been. Een collectie gewoon gebruiksaardewerk lijkt niet erg op zijn plaats in een museum dat toch vooral bekend is door zijn kunstcollecties en – tentoonstellingen. Volgens conservator Alexandra Gaba-van Dongen is wen en fysiek behoud plaats. Een groot deel van het symposium is gewijd aan het definiëren van mogelijke richtlijnen of beleid voor acceptabele verstoringen in het bodemarchief door bouwen. Daarnaast worden aan de hand van praktijkvoorbeelden de mogelijkheden voor archeologievriendelijk bouwen besproken (af b. 2). Alle betrokken partijen zijn van harte uitgenodigd om het symposium te bezoeken en in de discussies te participeren. Het symposium sluit een onderzoek naar de haalbaarheid en het draagvlak voor richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen af. Dit onderzoek is een initiatief van het Convent van Gemeentelijke Archeologen (CGA) en wordt uitgevoerd door de VU Amsterdam. Meer informatie over het symposium vindt u op www.falw.vu.nl/fysiekbehoud.

INTERVIEW Museumsite gaat gebruiksvoor­ werpen aan beeldende kunst linken

Van opgegraven voorwerpen willen we graag weten door wie, waar en hoe ze werden gebruikt. Af beeldingen van die voorwerpen op oude schilderijen of prenten kunnen daar een beeld van geven. Het is echter niet altijd even gemakkelijk om die af beeldingen op te sporen. Dat wordt vanaf oktober een stuk eenvoudiger, wanneer het Rotterdamse Museum Boijmans Van Beuningen een web-

Af b. 3 Alexandra Gaba-Van Dongen, Conservator Pre-industriële Gebruiksvoorwerpen van Museum Boijmans-Van Beuningen, ziet voor de digitale koppeling van objecten met af beeldingen op schilderijen en prenten veel toepassingsmogelijkheden voor archeologen, kunsthistorici en het grote publiek. Foto: Wim van Horssen.

Tips voor trips

03-2010 binnenwerk.indd 91

|

91

06-04-10 12:33


Af b. 4a en b Op het schilderij ‘De Pannekoeckebackerij’ van Pieter Aertsen uit 1560 is een steelpan te zien, waarvan een exemplaar uit 1550 in de collectie Van Beuningen-De Vriese zit. Foto: Museum Boijmans-Van Beuningen.

92

|

Museum Boijmans Van Beuningen (af b. 3) toch echt wel een goede locatie voor die collectie. “Ze sluit enerzijds aan op onze collecties oude kustnijverheid, waaronder de majolica- en tincollecties, en vormt anderzijds de historische poot van onze collectie moderne industriële gebruiksvoorwerpen.” Op de wijze waarop Van Beuningen in de naoorlogse jaren zijn verzameling bijeen heeft gebracht, is volgens de huidige maatstaven wel wat af te dingen. “Je moet die collectie echter in zijn tijd zien”, zegt de conservator. “In die periode was er nog geen

aandacht voor.” Ze wijst er daarbij op dat de verzameling altijd door de archeologische wereld is gerespecteerd. Voor archeologen vormt ze prachtig referentiemateriaal. Daarnaast hebben ook kunsthistorici er plezier van bij het onderzoek van schilderijen en prenten. Studiecollectie in paviljoen In de jaren negentig werd voor de collectie gebruiksaardewerk – als dank voor de schenking – een apart paviljoen gebouwd, waar een selectie van zo’n 1.600 voorwerpen kon worden getoond geordend naar ontwikkeling en gebruiksfuncties. “Twee jaar geleden is gekozen voor een nieuwe opzet van deze studiecollectie”, vertelt de conservator. Iedere twee of drie jaar worden nu voorwerpen van een ander materiaal getoond. “We laten nu belangrijke stukken uit de keramiekcollectie zien, waaronder steengoed, rood- en witbakkend aardewerk en aardewerk met tinglazuur, maar ook oosters porselein en vroeg-industrieel aardewerk. Daarbij worden op een beeldscherm schilderijen met keramiek getoond (af b. 4a en b). Komende winter komt de collectie metaal aan bod: gebruiksgoed en tafelgerei, waaronder ketels, bestek en drinkgerei (af b. 5a en b). Daarbij zal ook de relatie met andere collecties van het museum worden gelegd. Deel 3 volgt twee of drie

Tips voor trips

03-2010 binnenwerk.indd 92

06-04-10 12:33


jaar later en betreft glas, behalve uit de collectie Van Beuningen-de Vriese ook uit de Henkes collectie. Hierbij zal een relatie met niet-archeologisch glas worden gelegd. Deel 4 wordt gewijd aan het organische materiaal, zoals hout en been.” Verbanden in kaartenbak “De eerste conservator van de collectie, Alma Ruempol, heeft onmiddellijk de link gelegd tussen de gebruiksvoorwerpen en de beeldende kunst waarop die staan weergegeven”, vertelt Gaba-van Dongen. “Haar streven was om die relatie systematisch vast te leggen.” Al voor de eerste tentoonstelling van gebruiksvoorwerpen zijn de schilderijen in het museum op die voorwerpen bekeken en het resultaat daarvan werd vastgelegd op kaarten. Dit leidde in 1989 tot het Boijmans Van Beuningen Documentatiesysteem voor Pre-industriële Gebruiksvoorwerpen. Met een index op gebruiksvoorwerpen, bijvoorbeeld aardbeienpot of zoutvat, en op kunstenaars kon daarin naar foto’s van voorwerpen en af beeldingen van die voorwerpen op schilderijen en prenten worden gezocht. “We hebben vooral bij het samenstellen van tentoonstellingen veel plezier van dit systeem gehad”, zegt de conservator. “De eerste keer was dat in 1986 bij de tentoonstelling ‘Huisraad van een molenaarsweduwe’, een materiële reconstructie van een 16e-eeuwse Leidse boedelinventaris.” Daarbij kwamen samen: de oude benamingen van de voorwerpen, de voorwerpen zelf en de af beeldingen ervan op schilderijen. “Een heilige drieeenheid”, zoals zij die noemt. Behalve door het museum is het systeem ook gebruikt door studenten voor onderzoeksprojecten. Het gebruik van een kaartenbak is echter beperkt. Volgens Gaba-van Dongen raakt ook de internationale kunstwereld er steeds meer van overtuigd dat onderzoek naar de relatie tussen voorwerpen en beeldende kunst veel kan opleveren. Als voorbeeld daarvan noemt ze Willem Kalf, een 17e-eeuwse Rotterdamse schilder van boereninterieurs die naar Parijs verhuisde, maar daar hetzelfde soort schilderijen maakte. Omdat ze niet zijn gedateerd, was niet bekend welke uit zijn Parijse periode dateerden. Er staan echter op sommige schilderijen gebruiksvoorwerpen afgebeeld die we hier niet kennen, waaronder een botervat van steengoed uit Normandië, een bepaald type kookpot uit de 17e eeuw, zoals er veel in Parijs zijn gevonden, en een bepaald model koperen melkvat. Daaruit blijkt dat hij die schilderijen hoogstwaarschijnlijk in Parijs heeft gemaakt.

Af b. 5a en b Het Christuskind op het schilderij ‘De verheerlijking van Maria’ van Geertgen tot Sint Jans uit de tweede helft van de 13e eeuw houdt een zogenaamde klauwbel luidklok vast, waarvan Museum Boijmans van Beuningen een exemplaar heeft. Foto: Museum Boijmans-Van Beuningen.

Tips voor trips

03-2010 binnenwerk.indd 93

|

93

06-04-10 12:33


Digitaal gelinkt “We gaan nu de stap maken naar een digitale versie van het systeem, die iedereen kan raadplegen”, vertelt Gaba-van Dongen. Boijmans heeft in december 2008 voor dit project van het Ministerie van OC&W 250.000 euro subsidie gekregen op voorwaarde dat het project binnen twee jaar is afgerond. Daarom is een projectgroep van museummedewerkers en externe deskundigen er direct in januari 2009 mee begonnen. Het digitaliseringsproject is ALMA gedoopt. Gaba-van Dongen legt uit dat die naam een hommage is aan de initiatiefneemster van het systeem, de in 1992 overleden conservator Alma Ruempol, en als letterwoord staat voor ‘Af beelding Linkt Met Artefact’. “We zijn begonnen met het doorploegen van het kaartsysteem en met het opnieuw fotograferen van de schilderijen en de prenten”, zegt zij .”Daarna worden de objecten opgenomen om ze te linken aan de af beeldingen”. Voorlopig komen 2.500 materiële voorwer-

pen in het systeem, waarop met 500 trefwoorden kan worden gezocht in de database van 300 schilderijen en 2.000 prenten. Dus ieder trefwoord levert voorlopig gemiddeld vijf voorwerpen op. “Het is echter onze ambitie om steeds meer voorwerpen uit de collectie in ALMA te zetten”, voegt zij daaraan toe. Ze hoopt dat daarvoor na 10 oktober weer subsidie kan worden verkregen. Ook wil ze graag in de toekomst van voorwerpen uit de collectie Van Beuningen-de Vriese waar het eigen museum geen af beeldingen van heeft, die van andere musea opnemen. Ze heeft daarvoor al contacten, ook met musea in het buitenland. De projectgroep van ALMA heeft zichzelf een harde deadline gesteld: op 10-10-’10 gaat de website www.alma.boijmans.nl online. Museum Boijmans Van Beuningen Museumpark 18-20, 3015 CX Rotterdam tel.: 010 44 19 400, www.boijmans.nl di. t/m zo. 11 - 17 uur

Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Wim van Horssen, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: w.vanhorssen@hetnet.nl

94

|

Tips voor trips

03-2010 binnenwerk.indd 94

06-04-10 12:33


Column

Onder het hunebed: knollen voor citroenen Heb ik twee columns gewijd aan onze hunebedden van binnen en buiten en dacht daarover verder te kunnen zwijgen, lees ik vandaag ineens het nieuwsbericht dat archeologen met een grondradar onder een hunebed gaan zoeken of er nog vondsten in de bodem zitten. Eerst dacht ik nog aan een 1-aprilgrap, maar toen ik het bericht nog eens beter las, zag ik dat het onderzoek vrijdag 19 februari uitgevoerd zou worden. Het moet niet gekker worden, was mijn eerste reactie, indachtig de mantra van Geert Wilders. Ik zie het al voor me. Zo’n stel wetenschappers met een grondradar in de weer, moeilijk manoeuvrerend om de grote stenen, almaar bukkend om hun hoofd niet te stoten en vervolgens kijkend op een beeldschermpje, waar allerlei vlekken zijn te onderscheiden. Als ik dit opschrijf moet het onderzoek nog plaatsvinden, maar ik kan de resultaten wel uittekenen. De onderzoekers, in beeld gebracht door alerte cameralieden, buigen zich over het beeldscherm. De begeleidende geluidsmensen duwen de microfoons tot aan hun lippen om het gemompel dat ze uitbrengen de ether in te slingeren. Flitslicht van de klikkende camera’s verdrijft de duisternis. Ja hoor, er zit wat in de grond, horen we dan. Zonder onderzoek had ik dat ook wel kunnen vertellen. Er zal altijd wel een steen in de Drentse bodem zitten die resoneert op magnetische, of wat voor soort golven dan

ook, en op het beeldscherm zichtbaar zal zijn. En dan heb ik het nog niet eens over de betonnen afdekking van de ondergrond van het hunebed van Borger. Het kan natuurlijk zijn dat die grondradar zo nieuw en geavanceerd is dat het een enorm gedetailleerd beeld kan opleveren waarmee de onderzoekers een scherf misschien wel versierd en passend in horizont V van Brindley –, een bijlfragment, een gebroken barnstenen kraal of een pijlspits kunnen herkennen. Dat detail zal me verbazen, maar dat er iets in de grond zit, weet ik nu al zeker. Ik stel voor nu even de pen neer te leggen en komende vrijdag af te wachten. Dan gaat het allemaal gebeuren. Het is nog erger dan ik had verwacht. Op de televisie, radio en in de kranten aandacht te over. Op het journaal, zie ik, ondanks alle hevigheid van een kabinetscrisis, achter een rood-wit geblokt lint een serie fotografen en cameralieden. Op het televisiescherm beelden van een kleine grondradar die door smeltend sneeuwwater over de bodem van het hunebed wordt getrokken, en een man in een fel oranje fluorescerend veiligheidspak die - inderdaad - op een heel klein beeldschermpje allerlei verkleuringen aanwijst. Het algemene commentaar is dat de archeologen opgewonden zijn. Hoe kan het anders. Er zit iets in de grond en dat moet maar gauw opgegraven worden. Een gevalletje van knollen voor citroenen? Column

03-2010 binnenwerk.indd 95

|

95

06-04-10 12:33


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 45,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 25,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 22,50 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 30,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 20,00 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto)

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

leden

niet-leden

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

03-2010 binnenwerk.indd 96

06-04-10 12:33


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

3

Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 59 - juni 2010

HET SCHRIJFPLANKJE VAN TOLSUM J.A.D. Zeinstra JEUGD BETREKKEN BIJ ARCHEOPLOGIE Anton Cruysheer & John van der Sar VIS MOET ZWEMMEN. EEN 17E-EEUWS FOPGLAS UIT DE AMSERDAMSE GRACHTENGORDEL Michel Hulst RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN... ROTTERDAM

Westerheem wordt mede mogelijk gemaakt door het Fonds voor Cultuurparticipatie.

VIJFTIG JAAR BUREAU OUDHEIDKUNDIG ONDERZOEK VAN GEMEENTEWERKEN ROTTERDAM (BOOR) Arnold Carmiggelt

03-2010 omslag.indd 1

07-06-10 11:05


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 59 no. 3, juni 2010

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: dn_ekema@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder (redacteur), Van Egmondestraat 50, 2274 CT Voorburg

E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • C .H. (Charlotte) Peen (redacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl • L. (Lizet) Kruyff (redacteur), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem. E-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • M. (Margje) Vermeulen-Bekkering (redacteur), Brederodelaan 24, 7412 NH Deventer, E-mail: margjebekkering@online.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,1/82 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2010. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Redactioneel.................................................................. 97 J.A.D. Zeinstra Het schrijfplankje van Tolsum...................................... 98 Anton Cruysheer & John van der Sar Jeugd betrekken bij archeoplogie................................. 113 Michel Hulst Vis moet zwemmen. Een 17e-eeuws fopglas uit de Amserdamse grachtengordel.................................. 118 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... rotterdam Arnold Carmiggelt Vijftig jaar Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) ................ 122 Wie kent dit? Gerrit Groeneweg Zoektocht naar familiewapens uit Assendelft op 'Delfts' aardewerk uit Haarlem .................................. 134 Reactie Hein Klompmaker ........................................................ 136 Literatuurrubrieken ........................................... 137 Werk in uitvoering .............................................. 148 Tips voor trips Archeologische uitjes ................................................... 155 Column ..................................................................... 159 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 160

Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Grote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • Mw. A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897,

e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.

Foto achtergrond omslag: Schaapsscheerdersfeest van het Goois Natuurreservaat (juni 2009). (Foto: Anton Cruysheer). [zie pag. 114]. 03-2010 omslag.indd 2

07-06-10 11:05


VERENIGINGSNIEUWS juni 2010 Berichten voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer

Publiceren in Westerheem Al vaker is in Westerheem, in vergaderingen, maar ook aan de borreltafel van gedachten gewisseld over de vraag of het aanbod van artikelen van professionele archeologen niet te groot is. Amateurs zouden geen of te weinig kansen krijgen om te publiceren. Ook onlangs, tijdens de ALV in Middelburg, kwam dit punt weer ter sprake. De redactie van Westerheem zou het toejuichen als er veel meer aanbod van artikelen van de kant van de vrijwilligers kwam. Ondanks aansporingen op verschillende niveaus heeft dit niet veel respons opgeleverd. Weest er echter allen van overtuigd dat wij elk idee voor een groot of klein artikel (denk bijvoorbeeld

maar eens aan de rubriek Mijn mooiste vondst!) positief zullen benaderen en hulp bij het schrijven zullen bieden. Het idee dat tijdens de ALV werd geopperd om de Westerheemredactie op grond van verhalen uit de afdelingsbladen een keuze te laten maken, is al eerder uitgeprobeerd; het bleek niet te werken, al was het alleen maar omdat onze redactie uit vrijwilligers bestaat, die echt niet de tijd hebben om achter schoorvoetende potentiĂŤle auteurs aan te zitten. U hoeft geen drempelvrees te hebben, maar u moet wel echt willen publiceren. Marijn Lockefeer

Algemene Ledenvergadering 17 april 2010 te Middelburg Het is beslist jammer dat niet meer dan zo’n zestig AWN-ers de moeite hadden genomen de ALV in het prachtige Abdijcomplex middenin het sfeervolle Middelburg bij te wonen (af b. 1), temeer omdat de stadswandeling die het middagprogramma sierde, in geweldige weersomstandigheden plaatsvond. Ik had er dus ook geen spijt van dat ik me met mijn echtgenote na de ALV naar het mooie Oost-Kapelle begaf om in de pittoreske Villa Magnolia het verblijf op Walcheren te verlengen. Opening en mededelingen De opening van de Algemene Ledenvergadering door mevrouw Kool-Blokland was meer dan een obligaat welkomst-

woord (afb. 2). Zij hield uitgebreid en deskundig een soort historisch-archeologisch betoog over Middelburg. Na gewezen te hebben op het oranje water in de Middelburgse fonteinen ter ere van het bezoek van de koningin op Koninginnedag en (een week later) de herdenking van het feit dat de stad zeventig jaar geleden werd gebombardeerd, vroeg zij aan dacht voor het Middelburg onder de grond, en wel speciaal voor de ringwalburg die altijd, zelfs na het bombardement, duidelijk in het stratenpatroon zichtbaar is geweest. Door de Duitse bommen zijn veel gebouwen vernield, ook een deel van het bijzondere (op de werelderfgoedlijst!) archief werd verwoest. Archeologie werd dus wel erg belangrijk bij het onderzoek I

03-2010 katern.indd 1

07-06-10 11:06


1

2

Afb. 1 De aanwezige AWN-ers; op de voorgrond de wethouder, mevrouw Kool-Blokland en Ron Wielinga. Foto: Marijn Lockefeer. Afb. 2 De wethouder aan het woord; naast haar de bestuurstafel, met logo. Foto: Fred van den Beemt.

naar Middelburgs geschiedenis. Sinds zeven jaar houdt de WAD (Walcherse Archeologische Dient) zich daarmee bezig, gesteund door vrijwilligers, zoals die van de Werkgroep Stadsarcheologie van Middelburg). Soms is de regelgeving nog een belemmering voor een optimale samenwerking tussen amateurs en professionals, maar heel vaak worden problemen heel soepel opgelost. Het archeologisch beleid in de stad staat nu goed op poten, met erg veel aandacht voor de publieksgerichtheid. Na deze opening volgden er enkele bestuursmededelingen, waaronder de melding van Bram van der Walle dat er nieuwe brochures, folders e.d. verschijnen in oktober (op de Afgevaardigdendag dus voor de afdelingen verkrijgbaar) en het excuseren (door Jeroen ter Brugge) van enkele afwezige bestuursleden, allen door een vorm van lichamelijk ongemak: Ruud Raats – blinde darm- , Marty van Loenen – pezen gescheurd- en Lizet Kruyff – ongeval. Notulen en jaarverslagen Over de notulen waren amper opmerkingen; de behandeling van de jaarverslagen ontlokte de aanwezigen ook weinig commentaar. Enkele woorden over deze verslagen: Voorzitter Jeroen ter Brugge blikte positief terug op het afgelopen jaar. Voor zelfgenoegzaamheid is echter geen plaats. Die leidt tot achteloosheid, stagnatie, uiteindelijk achterstand en verlies van stuur- en

3

draagvlak. Het archeologisch bestel is nog steeds in ontwikkeling en het meestal professionele veld trekt zich zeker niet primair het lot van de amateur-archeoloog aan. Verder komt er een nieuwe subsidieronde aan. We moeten toebereid zijn voor de toekomst. Daarvoor heeft het bestuur nadrukkelijk gekozen. Jeroen zette nog eens het nieuwe beleid uiteen (zoals dat ook te lezen was in het Verenigingskatern van het aprilnummer van dit jaar). Dit beleid zal gestalte worden gegeven onder leiding van Tonnie van de Rijdt, de beoogde opvolger van de huidige voorzitter (afb. 3). Secretaris Fred van den Beemt refereerde ook aan (het formuleren van) de nieuwe beleidsvisie, ter voorbereiding op de subsidieaanvraag naar het Fonds Cultuurparticipatie. Er komt ook meer aandacht voor archeologische activiteiten naar de scholen toe en überhaupt voor de jongere AWN-ers en potentiële jonge leden. De contacten met NJBG zijn eindelijk uit het slop (zie ook het bericht onder dit verslag). Er is erg veel (vooral mail-)contact geweest met bezoekers van onze website over, onder andere, vondstmelding, datering van vondsten, lidmaatschap, en voorlichtingsmateriaal. Penningmeester Joop Bosch besprak po­sitief gestemd de jaarrekening. De ontwikkeling van de contributies was goed en er zijn 88 nieuwe leden bij gekomen. Kees Daleboudt (commissie deskundig-

II

03-2010 katern.indd 2

07-06-10 11:06


3

4

heidsbevordering) heeft veel met e-mailcontact moeten werken, omdat het tijdschema van deskundigheidsbevorderingsactiviteiten (prachtig woord!) niet spoort met de verschijningsdata van Westerheem. Dit leverde soms problemen op, helaas. Er bestond een duidelijke wens om opleidingsactiviteiten te ontwikkelen op het gebied van Ruimtelijke Ordening. Daarom is contact gezocht met de AWNafdeling Kempen en Peelland, die ruime ervaring heeft op dit gebied. Er zijn plannen om een aantal regionale studiedagen op te zetten. De commissie wil haar activiteiten op het gebied van de onderbelichte materialen, bijvoorbeeld hout en leer, voortzetten; ook de bouwhistorie zal in haar aandacht blijven staan. Graafkampen: weinig aan het Jaarverslag in druk toe te voegen. Hierin een verslagje van de zomerkampen in Kalkriese en het (succesvolle) proefsleuvenonderzoek in Nieuwegein. PR-activiteiten: zoals bij het vorige punt een eventuele aanvulling van het bestuurslid Ruud Raats door zijn ziekte onmogelijk was, zo werd bij dit onderwerp de toelichting van de geblesseerde Marty van Loenen-van den Akker gemist. Enkele zaken uit het Jaarverslag: op de Reuvensdagen van 2009 (in Middelburg!) heeft de AWN zich succesvol gepresenteerd, het tweede Weekend van de Archeologie (18-20 juni in Nijmegen) vindt plaats ten tijde van het verschijnen van deze Westerheem, de vernieuwing van de website verloopt goed (zie verder in dit verslag, en sla ook nog eens

5

het verslag van de Afgevaardigdendag in het Verenigingskatern van Westerheem 2-2010 op) en er is nog steeds geen respons gekomen op de oproep aan AWN-ers voor leden ten behoeve van de te vormen Werkgroep Communicatie (bijvoorbeeld om te helpen bij de Reuvensdagen 2010).

Afb. 3 Tonnie van de Rijdt, nu nog achteroverleunend. Foto: Marijn Lockefeer.

Ook bij het punt ‘Verslag redactie Westerheem’ kon de hoofdverantwoordelijke, Lizet Kruyff, door ziekte geen commentaar leveren. Vermeldenswaard was dat hoofdredacteur Wim van Horssen aan het begin van het jaar afscheid heeft genomen (hij blijft zich nog wel inzetten voor de rubriek Tips voor Trips) en dat eindredacteur Charlotte Peen haar zware taak heeft neergelegd, maar gelukkig nog wel voor de redactie behouden blijft. Nieuwe leden van de redactie zijn Margje Vermeulen en Diteke Ekema (die de taak van Charlotte overnam). De vervanging van hoofdredacteur Wim van Horssen leek door de ervaren en enthousiaste Lizet Kruyff prima geregeld, totdat een erg vervelend ongeval roet in het eten gooide. De redactie zag zich genoodzaakt op zoek te gaan naar een nieuwe hoofdredacteur; haar naam: Akke de Vries. U vindt in dit katern een interview met haar (zoals u in vorige katernen kennis kon maken met Margje en Diteke). Er zijn besprekingen gestart om van Westerheem een full-colourblad temaken. De redactie is er nog niet helemaal uit. Het omvangrijke jubileumnummer van afdeling 18 was een hoogtepunt. Er ontspon

Afb. 4 Cees Wind laat tijdens zijn dankwoord trots de Bronzen Legpenning zien. Foto: Fred van den Beemt. Afb. 5 Een toekomstige archeoloog gekoesterd tussen twee begeleiders. Foto: Marijn Lockefeer.

III

03-2010 katern.indd 3

07-06-10 11:06


6

7

Afb. 6 Jeroen gaat, Tonnie komt. Foto: Fred van den Beemt. Afb. 7 Albert Zandstra, de opvolger van Jan Venema. Foto: Fred van den Beemt.

zich een korte discussie tussen Ton van Bommel en redactielid Marijn Lockefeer over het feit dat zo weinig amateurs in Westerheem publiceren. Uit de zaal kwam ook nog een suggestie om de redactie van Westerheem in afdelingsbladen te laten speuren naar artikelen die tot een Westerheempublicatie zouden kunnen leiden. Voorin dit katern kunt (kon) u hierover een opmerking van de Westerheemredactie lezen. In het Jaarverslag van de LWAOW werd het overlijden van Jef van den Akker gememoreerd, samen met Pieter van der Voorde de drijvende kracht achter de oprichting van de LWAOW. In de regio’s van deze zeer actieve AWN-poot stond het bol van de activiteiten. Laatstelijk is er ter hoogte van de Zeelandbrug nog een hospitaalschip opgedoken, aldus Jan Venema. Twaalf nieuwe leden meldden zich aan. Bijzonder is verder nog dat de RCE de nodige expertise beschikbaar stelt om de Basiscursus Maritieme Archeologie te herzien en aan de modernste inzichten aan te passen. De samenwerking met de RCE verloopt trouwens in het algemeen prima. Fred van den Beemt, enthousiast bezig met de Werkgroep Jeugd en Educatie, lichtte het Jaarverslag van deze werkgroep toe. Samenwerking met het onderwijs is het speerpunt, niet alleen faciliterend op allerlei gebied, maar ook zeker pro-actief. Ook de MaS (maatschappelijke stage) is hiervan een belangrijk onderdeel. Op de afgevaardigdendag is die gepresenteerd door Suzanne Klüver, samen met Karlien

8

Dijkstra een aangename versterking van de werkgroep. Tenslotte is er (eindelijk!) een basis gelegd voor een vruchtbare samenwerking met de NJBG. De werkgroep zal via website en e-mail de afdelingen op de hoogte stellen van de ontwikkelingen. Verslagen van de AWN-afdelingen Met grote geestdrift zijn veel afdelingen aan het werk en dat blijkt ook wel uit de vele, vele bladzijden tekst die voor dit Jaarverslag werden toegestuurd (één afdeling verraste met een verslag van meer dan 50 pagina’s!). In het Jaarverslag telt een samenvatting van al die verslagen toch nog 24 bladzijden! Belangrijk is deze enthousiaste reactie van de afdelingen ook in verband met de op handen zijnde subsidieaanvraag aan het Fonds. Wijziging statuten en huishoudelijk reglement Algemene vraag uit de zaal: wat doen we met deze statuten in verband met de overzeese gebiedsdelen? Het HB zoekt dit uit. Statuten en artikel 4: (Doel en middelen) Er werd gevraagd wat de positie van de werkgroepen is. Jeroen antwoordde dat, afdeling of werkgroep, de AWN altijd de landelijke rechtspersoon is. De nieuwe Statuten en het nieuwe Huishoudelijk Reglement worden naar de afdelingen gestuurd. Uitreiking Bronzen legpenning Er zijn drie nominaties ingediend en, na uitgebreide discussie, heeft het HB beslo-

IV

03-2010 katern.indd 4

07-06-10 11:06


8

9

ten om alle nominaties te honoreren. Door omstandigheden konden twee genomineerden, te weten Wim Angenent en Jonny Offerman niet aanwezig zijn, de derde, Cees Wind, gelukkig wel. Cees Wind (afb. 4) is de ontdekker van de Vlaardingen-cultuur, maar dat is lang niet het enige: hij heeft tientallen jaren de belangen van de archeologie zin zijn regio behartigd en heeft nog steeds de ogen wijd open. Jeroen ter Brugge vermeldde nog dat Leo Verhart en hijzelf als jongetjes de opgravingen in Vlaardingen indertijd zeer geïnteresseerd hebben gevolgd. Verkiezing bestuursleden Jeroen ter Brugge trad af als voorzitter, Tonnie van de Rijdt nam achter de bestuurstafel plaats als nieuwe voorzitter (afb. 6). In een geestige speech (dat zijn we van hem ook gewend) nam Bram van der Walle afscheid van Jeroen. Hij karakteriseerde hem als scherpzinnig, beminnelijk, voorzien van relativeringsvermogen, in voor uitdagingen en voorstander van het consensusmodel. Jan Venema stond zijn plaats (LWAOW) af aan Albert Zandstra (afb. 7), Joke te Vaanholt vertrekt nu definitief na (afb. 8), als laatste geste, de bestuurstafel waar eigenlijk geen loper met AWN-logo op paste, toch een waardig uitzicht, mét logo, te hebben gegeven. Lizet Kruyff (Westerheem) wordt opgevolgd door Akke de Vries. De ochtend werd afgesloten met twee presentaties: één van de nieuwe website door Wido Bosch en Winnie van Vegchel (in het verslag van de Afgevaardigdendag in

Westerheem 1-2010 kunt u hierover lezen); de site gaat eind 2010 in de lucht en opmerkelijk is dat het aantal afdelingen dat actief gaat participeren vele malen groter is dan verwacht), de andere van het MaS-project (door Suzanne Klüver), de maatschappelijke stage waarbij ook de archeologie zeer zinvol kan worden betrokken: leerlingen kunnen helpen om de regionale historie in beeld te brengen, ze krijgen daardoor meer kennis; bijkomend voordeel: het archeologische ‘veld’ wordt verjongd. Er zijn al voorbeelden van projecten waar scholieren enthousiast en in een goede sfeer archeologisch veldwerk hebben verricht. Ook deze MaS is al op de hiervoor vermelde Afgevaardigdendag gepresenteerd. Tenslotte: er is nog geen kandidaat gevonden om de volgende ALV in 2011 te organiseren. Het ochtendprogramma liep uit; met des te meer smaak genoot iedereen van een meer dan voortreffelijke lunch. De middag begon met een lezing door drs B.H.F.M. Meijlink, beleidsarcheoloog Walcheren. Hij schetste de landschapsontwikkeling op Walcheren. Middelburg lag op een soort kruispunt van kreekruggen die sinds het einde van de 3e eeuw bewoond werden vanwege het feit dat de zee steeds vaker het land binnenstroomde. In de 8e/9e eeuw had ook Zeeland te maken met de Vikingen. De bouw van drie ringwalburgen wijst op een bewust beleid van een centrale overheid. De spreker ging in op de structuur van zo’n burg, vanuit welke nederzettingen hij werd

Afb. 8 Joke te Vaanholt, met haar afscheidscadeau: een gravure. Foto: Fred van den Beemt. Afb. 9 Vol belangstelling voor het verhaal van de stadsgids. Foto: Fred van den Beemt.

V

03-2010 katern.indd 5

07-06-10 11:06


10

Afb. 10 Eén van de vele prachtig gerestaureerde panden. Foto: Marijn Lockefeer.

opgeworpen en, uiteraard, op de vondsten. Later werd het burgterrein eigendom van kloosters. In de 17e en 18e eeuw werd Middelburg voorzien van vestingwerken en havens. Het bombardement van 1940 veranderde het stadsbeeld aanzienlijk. Momenteel is het archeologisch onderzoek in de Westmonsterkerk een speerpunt: er worden 24 skeletten onderzocht en er wordt DNA afgenomen. Drs R.M. van Dierendonck, adviseur archeologie en werkzaam bij de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, maakte ons daarna nieuwsgierig met het aankondigen van een lezing, getiteld ‘De hond in de-pot’, een ritueel depot uit de Late IJzertijd te Grijpskerke. In 2003 werd op een natuurvriendelijke oever in Grijpskerke handgevormd aardewerk gevonden. De eigenaar van het ter-

rein was eigenhandig al met ‘archeologisch veldwerk’ begonnen. In een kuil in het veen (onderlaag van Wormer, voorheen Calais) werd een zeer grote hoeveelheid (tot nu toe 67 stuks) aardewerken potten gevonden in zeer grote variatie van omvang: 2,6 – 42 cm. Datering: vanaf 300 voor Chr. Opmerkelijk is de regelmatig voorkomende versiering met organische verf, 16% heeft gaten in de bodem. Naast het vrij gewone botmateriaal, zoals dat van rund, schaap, geit en varken, viel, op een centrale plek, middenin de kuil het skelet van een hond op, boven een pot; de poten van het dier waren gedeeltelijk in de pot gezakt. Er waren ook onderdelen van een menselijk skelet (man) aanwezig. Conclusie: eenmalige depositie, zorgvuldig gedeponeerd (geen sporen rondom de kuil over 400 meter!), centrale plaats hond, selectief deel menselijk skelet, grote kwantiteit aardewerk (waarschijnlijk meer dan 200 potten). Het onderzoek is nog gaande. In een stralende zon maakten we daarna een heerlijke wandeling door een stad waarvan we nadien alleen maar konden concluderen: prachtige stad, ongekend mooi gerestaureerd, opmerkelijke historie, smakelijk verteld door een deskundige gids (afb. 9 en 10). Bedankt afdeling Zeeland, bedankt Ron Wielinga en anderen. Marijn Lockefeer

NJBG-zomerkampen 2010 De Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis organiseert al ruim vijftig jaar zomerkampen voor jongeren tussen de 9 en 26 jaar. Het betreft excursiekampen vanuit een historische invalshoek, zomerkampen waar graafinstructie wordt gegeven en experimentele archeologiekampen (leven als in de Prehistorie). NJBG-kampen duren meestal een week en worden allemaal georganiseerd en ook

geleid door jongeren. Dit jaar gaan de excursiekampen naar de regio Nijmegen en Zuid-Oost Engeland, de experimentele archeologiekampen worden gehouden op de terreinen van de prehistorische nederzetting in Lelystad en van het prehistorisch kamp van HAPS in Apeldoorn. De opgraving waar graafinstructie wordt gegeven, komt op een later tijdstip beschikbaar.

VI

03-2010 katern.indd 6

07-06-10 11:06


Voor een uitgebreidere beschrijving van de NJBG-kampen, de kampdata, de kosten en de wijze van aanmelden, zie www. njbg.nl. De inschrijving staat al enige tijd open, maar plaatsing is vrijwel altijd nog mogelijk, vanaf 2010 ook voor AWN-

(junior)leden. Met een vriendelijke groet, namens het bestuur van de NJBG, Harmen Spreen, tel. 020 4537021, e-mailadres voorzitter@njbg.nl.

Interview met Akke de Vries, de nieuwe hoofdredacteur van Westerheem Lizet Kruyff, die in 2009 vol enthousiasme van start ging als nieuwe hoofdredacteur van Westerheem (als opvolger van Wim van Horssen), heeft helaas eind september 2009 zo’n ernstige val gemaakt dat ze niet in staat was dat voortvarende begin te continueren. Haar herstel vordert langzaam, maar Lizet heeft aangegeven dat revalidatie en hoofdredacteurschap niet goed te verenigen zijn. De nieuwe hoofdredacteur wordt nu aan de lezers voorgesteld. Akke, één opmerking van jou staat me nog helder voor de geest; hij lijkt me een goed aanknopingspunt om dit gesprek te beginnen: “Cultuur is geen overbodige luxe, maar essentieel”. Leg deze opmerking die jou waarschijnlijk helemaal typeert, eens uit. Je hebt gelijk: cultuur hoort helemaal bij mij. Cultuur is essentieel als expressiemiddel en inspiratiebron, het is een ijkpunt in het zoeken naar identiteit in elk opzicht. Het verschaft voldoening, het geeft plezier, het verrijkt. En de plaats van de archeologie in de cultuur? Ja, de archeologie heeft in die zin nog weleens extra uitleg nodig; mensen blijken vaak een scheef beeld van ons vak te hebben. Ze vinden het allemaal best, dat gegraaf en gedoe, en een spectaculaire vondst is meegenomen, maar het moet toch vooral geen last veroorzaken. Je zou die mensen kunnen uitleggen dat de archeologie een belangrijke bijdrage levert aan het verhaal van de geschiedenis van ons allemaal, een antwoord op de vraag wie we zijn. OK, en van daaruit kan dan zo’n gesprek verder gaan. Was bij jou, zoals bij velen, interesse in geschiedenis ook een vertrekpunt voor je huidige beroep?

Zeker, hoewel ik een aantal beroepen heb gehad; maar daarover later meer. Ik vond als kind de verhalen over de mythische goden en helden uit Griekenland mooier en spannender dan de sprookjes van Andersen en Grimm. Geschiedenis was mijn lievelingsvak op school. Maar een academische studie met het vooruitzicht om lerares te worden, nee, dat trok me niet. Nou Akke, ik kan (ook al is het voor jou een beetje laat) het leraarsvak toch echt aanbevelen! Maar vooruit, wat koos je toen voor opleiding? Toerisme. Reizen en met mensen omgaan leken me prettige aspecten. En het culturele aspect trok me uiteraard. Ik heb gemerkt dat ook bij het reizen cultuur de mensen blij maakt. Maar… Ik zie je ‘maar’ al; te vluchtig en te oppervlakkig voor jou, niet? Helemaal waar; het ‘snelle-hap-gevoel’ in mijn werk bleek toch niet wat ik zocht. Opgravingen, schilderijen, gebouwen, ze daagden me uit om hun geheimen te ontdekken. Daarom besloot ik kunstgeschiedenis en archeologie te gaan studeren. Vooral van de Grieken en Romeinen wilde ik meer weten. Laat dat bij mij nu ook zo wezen! Maar ik heb me op hun taal en geschiedenis VII

03-2010 katern.indd 7

07-06-10 11:06


geconcentreerd, jij op de archeologie, toch? Jawel; ik ben in 1989 in Leiden afgestudeerd als klassiek archeoloog, maar het was helaas toen erg moeilijk om een baan als archeoloog te vinden. Toch probeerde ik, met een groter groeiend gezin, de band met de archeologie vast te houden Hoe deed je dat? Ik ben benieuwd. Ik meldde me als vrijwilliger bij de Archeologische Dienst in mijn nieuwe woonplaats Breda. Ik heb me daar vooral beziggehouden met vondstverwerking en restauratie van aardewerk. Daarnaast heb ik lessen ontwikkeld en gegeven over kunstgeschiedenis aan de plaatselijke Volksuniversiteit. In het bedrijfsleven heb ik ook een aantal functies gehad. Da’s heel wat! Het woord ‘culturele omnivoor’ komt bij me op. Snap je dat? Zeker! Ik zie mezelf ook als zodanig. Ik houd van uitdagingen op dat gebied. Daarom voelde ik me ook uitgedaagd om een markant fabrieksgebouw uit 1904 (samen met anderen) te redden van de sloop en om te vormen tot een unieke woon- en werkplek. Die ervaring leverde me weer aardig wat kennis op van regelgeving en financiering van monumenten. Erg interessant; ik zal dat gerestaureerde gebouw zeker eens gaan bekijken. Ik houd wel van de sfeer van dat soort complexen. Daar zeg je wat! Een van mijn hobby’s is om oude industriële complexen te bekijken en te fotograferen, het liefst de verlaten en ruïneuze exemplaren. Ik houd wel van die sfeer van vergankelijkheid. Hoewel, als dat soort zaken een nieuwe bestemming kunnen krijgen, geeft me dat ook wel een kick. Had je het door al die bezigheden niet veel te druk om de archeologie, per slot van rekening toch je vak, bij te houden? Nee, vanaf de zijlijn heb ik de ontwikkelingen redelijk gevolgd. Ik vond de verandering die door Malta is ingezet, een verademing: eindelijk meer kansen om in de archeologie te gaan werken! Ik heb geen omscholingsplannen meer!

Kon je dus zomaar weer in een archeologische baan terecht? Nee, maar dat wilde ik ook niet. Ik vond dat ik mezelf moest ‘updaten’. Ik ben op dit moment de opleiding Erfgoedstudies aan de VU Amsterdam aan het doen. Samen met ontwerpers, sociaal-geografen en planologen ben ik bezig met vragen als “Van wie is erfgoed?” en “Wat is het behouden waard en waarom?”. Archeologie speelt daarin een belangrijke rol. En in de Bredase archeologie ben ik nu gericht op een fascinerende vondstcategorie: glas. Geweldig dat je zo gepassioneerd ben voor het vak! Archeologie heeft voor mij alles, maar dan ook alles te maken met passie: passie voor mensen en hun geschiedenis, passie voor ontdekken, passie voor puzzelen, passie om in deze maatschappij jongeren te interesseren voor al die zaken. De vraag naar het waarom van je interesse voor de AWN hoef ik niet meer te stellen, denk ik. Die belangstelling zal inderdaad al wel duidelijk zijn. Westerheem is het verenigingsblad van een groep enthousiaste, nieuwsgierige en vaak gepassioneerde archeologieliefhebbers; het draagt tevens bij aan het verspreiden van kennis, kennis van het grote verhaal van de geschiedenis. Ik werk daar graag aan mee. Eigenlijk zijn dat prachtige woorden om een interview te beëindigen; toch nog een standaardvraagje tot slot om een helemaal volledig beeld van Akke de Vries te krijgen: hobby’s, heb je daar nog wel tijd voor? Ik heb veel belangstelling voor literatuur (leesclub), klassieke en wereldmuziek; ik verdiep me graag in de geologie en in vakanties maak ik het liefst heel lange (berg-)wandelingen. Bedankt, Akke; laat Westerheem lang profiteren van je passie! Marijn Lockefeer

VIII

03-2010 katern.indd 8

07-06-10 11:06


Redactioneel

U weet het vast nog: de aswolk die het gehele Europese vliegverkeer wist lam te leggen. Nu ik dit schrijf, is dat voor mij nog volop een hot item. Met als hoofdrolspeler mijn echtgenoot in het Verre Oosten, die voorlopig niet naar huis kan komen. De televisiebeelden met zwarte rookpluimen vanuit de kratermond waren klassiek. Vraag een kind een tekening van een vulkaan te maken en je krijgt zoiets. Als klassiek archeoloog moest ik meteen denken aan Pompeii. Gelukkig zijn de gevolgen van de recente IJslandse uitbarsting beperkt gebleven. Hoewel: de verliezen op economisch terrein worden als enorm beschouwd. Immers: tijd is geld en stilstaan is achteruitgaan. Een teller die als een gek doordraait, aan de minkant. Met als contrast de stilstaande vliegtuigen en de verveling, teleurstelling en berusting bij honderdduizenden passagiers. Tijd is een vreemd fenomeen. Ooit ‘uitgevonden’ om de werkelijkheid beheersbaar te maken. Interregionale afspraken over tijd waren pas nodig toen treinen gebieden gingen verbinden. Tijd is een kostbaar goed. Grote groepen mensen hebben geen tijd. Of hebben geen tijd meer om zich te verbinden aan maatschappelijke organisaties zoals kerken of verenigingen. Het nu slokt op en eist onverbiddelijk de aandacht op. Tegengeluiden zijn onontbeerlijk om de maatschappij in balans te houden. Tijd nemen voor reflectie op wat geweest is. Daarvoor tijdrovend onderzoek doen. Herkent u zich hierin meer, als Westerheemlezer?

Bijna honderd jaar geleden werd in het hoge noorden van ons land een Romeins schrijfplankje geborgen. Wonderlijk genoeg was de tekst hierop nog grotendeels ontcijferbaar. In het uitvoerig gedocumenteerde artikel wordt ingegaan op de verschillende interpretaties. De hernieuwde belangstelling voor dit onderwerp is groot. Ook buiten de archeologie. Het plankje haalde vorig jaar de landelijke pers: NRC Handelsblad kopte op 23 april 2009: “Oudste tekst uit Nederland duikt op”. Tijd lijkt hier geen rol te spelen en zeker geldt ‘Wie schrijft, die blijft’. Vijftig jaar geleden kreeg Rotterdam zijn eerste stadsarcheoloog. In de rubriek Rondom de stad wordt uit de doeken gedaan hoe dit allemaal zo gekomen is. Met de juiste mensen op het goede moment op de juiste plek zijn, dat is de kunst. In deze stad is onvoorstelbaar veel gebouwd, maar gelukkig ook tijdig veel gedocumenteerd uit het verleden. Het nu en de toekomst komt aan bod in het artikel over de jeugd. Het wordt als belangrijk beschouwd om tijd te stoppen in het stimuleren van belangstelling voor archeologie bij jonge mensen. Leest u vooral het verslag over de manieren waarop dat in de afgelopen tijd gebeurd is. Mocht u tijd over hebben, in de rubriek Tips voor trips staan interessante suggesties voor ‘archeologisch verantwoorde’ uitjes. Ik wens u een mooie tijd toe bij het lezen van deze Westerheem!

Akke de Vries-Oosterveen

Redactioneel |

03-2010 binnenwerk.indd 97

97

07-06-10 11:16


Het Schrijfplankje van Tolsum J.A.D. Zeinstra

Afb. 1 De boerderij Great Tolsum, in de buurt van de vindplaats. Foto: Anneke Zeinstra.

98

In het najaar van 1914 werd in een laatste zending van vondsten uit de afgraving van de ca. zes km ten zuiden van Franeker gelegen terp van Great Tolsum (afb. 1) een Romeins schrijfplankje van ± 13 x 11 cm bij het Fries Museum afgeleverd. Het plankje was, volgens de aantekening van terpbaas Piersma, in de zwarte onderste laag van de terp op 15 cm beneden Fries zomer- peil, d.w.z. 81 cm onder

N.A.P., gevonden. In het Fries Museum was het de jurist P.C.J.A. Boeles, in zijn vrije tijd conservator van datzelfde museum en een uitmuntend archeoloog, die zich erover ontfermde. Hij legde contact met C.W. Vollgraff, die hij kende als ‘in dezen bij uitstek deskundig’ en op dat ogenblik hoogleraar Grieks in Groningen. Tussen Vollgraff en Boeles

| Het Schrijfplankje van Tolsum

03-2010 binnenwerk.indd 98

07-06-10 11:16


volgde een uitvoerige briefwisseling en uitwisseling van gedachten waarbij ook het plankje regelmatig tussen Groningen en Leeuwarden van plaats verwisselde. In 1917 mondde dit uit in de publicatie in De Vrije Fries 25 van de tekstlezing van het schrijfplankje van Tolsum door Vollgraff, gevolgd door een beschrijving van de overige archeologische vondsten uit de terp van Tolsum van de hand van Boeles. Op de voorkant van het plankje (afb. 2) las Vollgraff een koopovereenkomst die in de kern hierop neerkomt: Ene Gargilius Secundus koopt voor 115 sestertiën een koe van Stelus, zoon van Riperius. Als getuigen van de koop treden twee centurio’s van twee Romeinse legioenen op. De transactie vindt plaats tijdens het consulaat van C. Fufius en Gn. Minicius en de veteraan Duerretus treedt op als garant. Op de achterzijde (afb. 3) staan de namen en in de extra uitdieping, de zegels van vier getuigen. Geheel onderaan heeft de verkoper zijn zegel gezet. Voor wat betreft Vollgraffs datering van de akte: hij kende uit de geschiedenis het consulpaar C. Fufius & C. Caninius als consules suffecti in 2. v. Chr. en het koppel C. Fufius en L. Rubellius als consules ordinarii in 29 n. Chr.1 Hij was echter ook bekend met een in Wiesbaden gevonden militair diploma waaruit de naam van de eerste consul ten gevolge van een gat in het brons verdwenen was, maar waarvan de tweede consulnaam Cn. Minicius luidde en dat te dateren viel in september 116 n. Chr.2 Vollgraff nu meende op basis van een aantal aanwijzingen uit de tekst voor een relatief late datering te moeten kiezen, vermoedde achter de verloren naam van Minicius’ collega de naam C. Fufius en koos voor de datering 116 n. Chr. In december 1917 kwam Vollgraffs collega Latijn, A.C. Roos, naar Leeuwarden en bekeek samen met P. Boeles in het dunne winterse zonlicht nogmaals het plankje. Zijn onderzoek leidde tot enkele aanzienlijke verbeteringen zowel in de tekst als t.a.v. de datering.

Roos las o.a. de in het plankje genoemde legioenen als legio V en legio I, d.w.z. als vijfde en eerste legioen, legioenen waarvan bekend is dat zij zich beide in de periode van ca. 12 tot 69 n. Chr. in Neder-Germanië hebben bevonden. Roos toonde verder aan dat alles wat Vollgraff zag als een aanwijzing voor een relatief late datering evengoed kon dienen als aanwijzing voor een vroege datering. Hij vermoedde daarom achter de in het plankje van Tolsum genoemde consul C. Fufius de consul ordinarius van 29 n. Chr.3 en nam aan dat de akte een aantal jaren vóór 29 moest zijn opgesteld tijdens een suffect consulaat van deze C. Fufius samen met genoemde Gn. Minicius en wel in een van de jaren 16,18, 21, 22 of 26 n. Chr., jaren waarvan toen nog geen namen van consules suffecti bekend waren.4 In het jaar daarop, 1919, leverden achtereenvolgens U.Ph. Boissevain, hoogleraar te A’dam, en de epigraficus É. Cuq, lid van de Académie Française, nog bijdragen aan de tekstlezing en daarmee leek de tekst van de koopakte van Tolsum, weliswaar met enige varianten, wel definitief vast te liggen.5 Byvanck boekstaafde in zijn Excerpta Romana deel II uit 1935 onder nummer 396 de volgende tekstlezing, gebaseerd op Vollgraffs lezing met veel elementen van Roos, Boissevain en Cuq: A-zijde: Gargilius Secundus n(ummis) CXV a S[t] el[o] Reperii (filio), Beeoso vil(l)a Lopetei, r(ecte) ita uti l(iceat habere), bovem emi, teste Cesdio, c(enturion)i Leg(ionis) V, Muto Admeto, (centurion)i Leg(ionis) I. – R(edhibitio) (et) i(us) c(ivile) a(bsunto). – Emtum C(aio) Fuufio Gn(aeo) Min/icio co(n)s(ulibus) (ante diem) V [I]d(us) S[ep(tembres)] [t]r(adi) pr(omiserunt) Lilus / (et) Duerretus vet(erani). Ik, Gargilius Secundus, heb voor 115 sestertiën van Stelus Reperiuszn. Beeosus op/ van de hoeve van Lopeteius, op rechtmatige wijze, zó dat het bezit ervan geoorloofd is, een koe gekocht, met als getuige Cesdius, centurio van het Vijfde Legioen Het Schrijfplankje van Tolsum |

03-2010 binnenwerk.indd 99

99

07-06-10 11:16


Afb. 2 De voorzijde van de tabula. Foto: Anneke Zeinstra.

(en) Mutus Admetus, centurio van het Eerste Legioen. – Teruggave (en) ius civile blijven buiten toepassing – De veteranen Lilus (en) Duerretus hebben beloofd het gekochte (rund) tijdens het consulaat van Caius Fufius en Gnaeus Minicius op 9 september te leveren. B-zijde: T(itus) Cesdius T(iti) f(ilius) Leg(ionis) V, M(arcus) Iunnius M(arci) f(ilius), Ti(berius) Atevus Erepus Leg(ionis) V Numerii f(ilius), C(aius) Aius Ti(berii) f(ilius) Secundus (signaverunt); v(enditoris) ipsius (signum). Titus Cesdius, zoon van Titus, van het Vijfde Legioen, Marcus Iunnius, zoon van Marcus, Tiberius Atevus Erepus, van het Vijfde Legioen, zoon van Numerius, Gai-

100

us Aius Tiberiuszn Secundus (hebben getekend); (het zegel) van de verkoper zelf. Fontes Iuris Anteiustiniani, ed. V. ArangioRuiz , Florence 1943, het bronnenboek van het Romeins recht, koos in deel III, negotia, nr. 137 voor een tekst die iets dichter bij Vollgraffs oorspronkelijke lezing van het plankje van Tolsum blijft. Ondanks een aantal overgebleven onzekerheden betreffende lezing en interpretatie stond rond 1920 de inhoud van het Tolsumer schrijfplankje op hoofdlijnen vast: het gaat om de koop van een koe (afb. 4), koper is een Romein, verkoper waarschijnlijk een Friese boer, getuigen bij de koop zijn 2 centurio’s van resp. het vijfde en eerste legioen en mogelijk twee ande-

| Het Schrijfplankje van Tolsum

03-2010 binnenwerk.indd 100

07-06-10 11:16


re militairen van wie een van het vijfde legioen. Een oud-militair staat garant. Uit de grote betrokkenheid van Romeinse soldaten bij de koop mag men wel besluiten dat de koe is gekocht voor de slacht ten behoeve van een Romeinse legereenheid. Of in de periode ná 1920 iemand nog zelfstandig onderzoek naar het cursieve Latijnse schrift van het Tolsumer plankje heeft gedaan blijkt nergens. Wel laat in 1970 de ROB -naast de bestaande foto’s uit ca. 1917 – nieuwe foto’s maken van het plankje. Of dit het startpunt geweest is van nieuw onderzoek naar de tekst is onzeker, maar wel zeker is dat vanaf de jaren zeventig twijfel rijst aan de juistheid van Vollgraffs tekstlezing.6

Bron van deze twijfel was prof. J.E. Bogaers. Hij had zich in de jaren zestig met enkele schrijfplankjes uit Valkenburg (ZH) beziggehouden en in de jaren tachtig geruime tijd het plankje van Tolsum ter bestudering onder zich gehad maar was er niet in geslaagd veel van de tekst te lezen.7 De eenmaal gezaaide twijfel had vrij spel daar het bij de meeste oudheidkundigen in dit land zo goed als geheel aan kennis van het cursieve Latijnse schrift, toen en nu, ontbrak en ontbreekt, en er van enig deskundig tegenwicht geen sprake kon zijn.8 Wijlen prof. Vollgraff vormde daardoor een gemakkelijke schietschijf, maar opvallend is wel dat de onkundige criticasters hém alleen als mikpunt kozen en

Afb. 3 De achterzijde van de tabula. Foto: Anneke Zeinstra.

Het Schrijfplankje van Tolsum |

03-2010 binnenwerk.indd 101

101

07-06-10 11:16


Afb. 4 Er staat toch echt een koe. Foto: Anneke Zeinstra.

102

nooit in hun kritiek zulke diverse hooggeleerden als Roos, Boissevain en Cuq betrokken, ja er volstrekt geen blijk van gaven zelfs maar te weten wat dézen na Vollgraff over tekst en schrift van het plankje van Tolsum naar voren hadden gebracht. Begin jaren negentig werd in archeologische en rechtshistorische kringen al geopperd dat het zou kunnen gaan om een vervalsing. Een archeoloog verbonden aan het Fries Museum zag een herhaling van een geschiedenis als met het Oera Linda Boek al opdoemen. Maar niet voor lang want spoedig daarna in het najaar van 1994, liet de rechtshistoricus dr. E. Slob van de sectie Rechtsgeschiedenis van de Rijksuniversiteit te Utrecht, het plankje volgens de 14C-methode aan het Versneller Instituut te Groningen onderzoeken en kon vaststellen dat het Tolsumer plankje wel degelijk uit de Romeinse tijd stamde. Voor wat betreft een

nadere datering van de koopakte leken hem de jaren 10-28 n. Chr., indien de akte in Fries gebied mocht zijn opgesteld, het meest waarschijnlijk. De onzekerheid over de juistheid van de lezing van de tekst was hiermee niet weggenomen. Het plankje zelf lag er in de jaren negentig in het schaarse licht op de archeologische afdeling maar nietig bij en een blik op de zo op het oog volledig onleesbare a-zijde liet de geïnteresseerde bezoeker niet de illusie dat het raadsel gemakkelijk zou zijn op te lossen. Die situatie veranderde toen bekend werd dat er digitale foto’s voorhanden waren.9 Een blik op die foto’s was voor mij voldoende om te constateren dat alle heibel rond het plankje nogal overtrokken was: het beeld dat de foto’s van het schrift boden kwam namelijk sterk overeen met de tekeningen die Vollgraff in 1917 van dat schrift had gemaakt. Bogaers’ bewering dat Vollgraff, maar in commissie dan

| Het Schrijfplankje van Tolsum

03-2010 binnenwerk.indd 102

07-06-10 11:16


ook Roos, Boeles, Boissevain en Cuq, veel méér tekst had(den) gelezen dan er in feite in stond leek me dan ook zeer ongegrond. Vanaf het midden van de zomer van 2007 kreeg ik de beschikking over die digitale foto’s en kon ik de tekst van het plankje zelfstandig bestuderen. Helder zonlicht was, en is, een absoluut vereiste om de tekst zo goed mogelijk zichtbaar te maken. Dat gold het meest voor de a-zijde (afb. 2) waarvan vele tekstgedeelten uiterst moeilijk leesbaar zijn. Voor de b-zijde (afb. 3) waarop de getuigen hun namen hebben gezet, gold dat minder omdat delen van die zijde zich, zelfs met het blote oog, betrekkelijk goed laten lezen. Verder kreeg ik gedurende enkele weken de bestaande zwart-wit foto’s uit ± 1917 en 1970 van het Fries Museum in bruikleen en was ik op maandag 22 oktober 2007 in staat, onder het licht van tl-buizen, twee uur lang naar het plankje zelf en het

schrift daarvan te turen. Ik begon in de (na)zomer van 2007 met het zo precies mogelijk uittekenen van het schrift van het plankje en ging daarmee door in de zomer van 2008. Feitelijk komt aan zo’n proces van uittekenen nauwelijks een einde want in veel gevallen is niet met honderd procent zekerheid vast te stellen welke kras, plooi, sneetje, groeve of verkleuring in het hout deel uitmaakt van een letterteken en het schrift, of behoort tot het natuurlijke patroon van het hout, voortgekomen is uit het schaafen beitelwerk van de vakman die het plankje heeft vervaardigd, of later is ontstaan onder invloed van vocht of juist door uitdroging. Ergens in de zomer van 2008 vond ik dat ik met het resultaat van de tekening van dat moment maar genoegen moest nemen. Hier laat ik het resultaat van die tekening zien én de eerdere tekening van Vollgraff (afb. 5 en 6):

Afb. 5 Tekening van het schrift op de a-zijde van het schrijfplankje van Tolsum (2007/8).

Het Schrijfplankje van Tolsum |

03-2010 binnenwerk.indd 103

103

07-06-10 11:16


A

Afb. 6 Tekening door Vollgraff van de tekst op de azijde van de koopakte van Tolsum (1917).

104

Toelichting bij het schrift van de tekening van afbeelding 5: r. 1 De vijfde letter ziet er uit als een D, die hier helemaal niet op zijn plaats is. Vollgraff denkt aan een spoor van eerder gebruik (Ook op de b-zijde komt een ‘verdwaalde’ letter voor). Aangezien de verticaal van de ‘D’ is aangedikt lijkt de lezing I van Gargilius aannemelijk. Het achtste letterteken is een ligatuur (twee ineengeschreven letters: u+s) van de uitgang –us: Gargilius De tiende letter, twee kleine streepjes: ii , is een cursieve E: Secundus. De d (let op de lange naar links hellende hasta) volgt weer een ligatuur van een zeer kleine u+s: Secundus. Aan deze u van de ligatuur zijn twee kleine u’ tjes gehecht. Het ziet eruit

als een kanteel. Uitleg volgt hierna. De laatste letter, nauwelijks zichtbaar, is een N van dezelfde vorm als de N vóór de d van Secundus. r.2 De eerste drie letters waarvan de laatste slechts deels zichtbaar is zijn cijfers en vormen het getal CXV (let op dat in het Latijn U en V op dezelfde wijze geschreven worden). De vierde letter is een ‘scherpe’ A . Hierna volgt een deels onleesbare eigennaam: Sicelo (?) waarbij van de laatste letter slechts een deel over is. Van het laatste woord, weer een eigennaam, is de eerste letter een R van klein formaat en de derde letter een P: twee streepjes geven een E weer, echter de laatste twee zijn twee i’s: Reperii. r. 3 De eerste letter wordt gelezen als B.

| Het Schrijfplankje van Tolsum

03-2010 binnenwerk.indd 104

07-06-10 11:16


Van de vijfde letter S zijn slechts geringe sporen. De zevende en achtste tekens worden gelezen als VIL met gelieerde I. De negende letter lees ik als P (Vollgraff las hier A). De drie slot-streepjes worden gelezen als –EI: Lopetei. r.4 De eerste letter is een R. De vierde letter een A (Vollgraff: E). De negende letter een B. r.5 De eerste drie letters worden gelezen als emi. De volgende vijf letters als teste. Het volgende woord is de eigennaam Cesdii: de S en D zijn in elkaar vervlochten. De twee laatste letters worden gelezen als CI. r.6 De eerste drie letters: LGI. De vijfde letter is een ‘mislukte’ M. Hierna volgt een nauwelijks ontcijferbare geslachtsnaam. Vermoed wordt: Iunnio. De derde letter van achteren wordt gelezen als U: Muto. r.7 In het eerste letterspoor wordt het centurioteken 7 vermoed, gevolgd door een I. Van het volgende woord LeG zijn de twee streepjes van de e nauwelijks zichtbaar. Na de I wordt met veel moeite gelezen RICA. Het laatste woord is de werkwoordsvorm emtum: de streepjes van de e zijn weer opvallend klein. r.8 De F van de geslachtsnaam Fufio wordt door een eerste lange verticale streep en een tweede korte weergegeven: II. Bij de tweede F die op ruime afstand van de U afstaat is nog slechts de bovenste helft van de eerste lange verticale streep over. De voornaam van de tweede consul Gn. (Gnaeo) valt op door de kleine, hoog ingeschreven N. De regel sluit af met de eerste lettergreep van de geslachtsnaam MIN-(icio). r.9 De eerste vier letters worden gelezen als –icio, gevolgd door de afkorting COS waarvan de forse S de bovenstaande naam Fufio in tweeën snijdt. Volgt onbestemd spoor van schrift (Vollgraff leest het telwoord U). In de tweede helft van de regel is leesbaar de afkorting RPR gevolgd door LIL en een ternauwernood zichtbare u.

r.10 Met een andere hand (m2): De eerste letter (‘delta’) wordt gelezen als D. De derde en zesde als E: Duerretus. De een na laatste letter wordt echter ook als E gelezen: Vet(eranus). Na mijn tekening (afb. 5) volgt ter vergelijking de tekening die Vollgraff aan de publicatie van zijn tekstlezing in 1917 meegaf (afb. 6). Hij tekende het schrift van het plankje zoals hij het zag in zwarte verf op een glazen plaat boven een negatief van het plankje. Vervolgens liet hij een daarvan gemaakte foto weer negatief afdrukken zodat de letters in wit verschijnen. In hoofdlijnen stemmen de beide tekeningen overeen. Toch zijn er enkele opmerkelijke verschillen waarvan ik de belangrijkste hierna behandel: In regel 1 tekende Vollgraff de ‘D’ die hij beschouwde als een restant van eerder gebruik niet in, ik deed dat wel. Voor de tekstlezing maakt dit echter geen verschil. Van meer belang is het verschil aan het einde van Secundus. Ik ontdekte dat tegen de u van de uitgang een ‘kanteel’ uu was getekend. Ik had geen idee wat dit mocht betekenen tot ik via AE, 1954,160 in de Notizie degli Scavi van 1952 op de grafsteen van ene Gargilius Secundus stootte die soldaat van het 20e Legioen bleek geweest te zijn. Deze Legio Vicesima kent de erenamen Valeria Victrix. Hierin zag ik de oplossing van die raadselachtige u’s, en de tekst van regel 1 Gargilius Secundusuu N begrijp ik sedertdien als Gargilius Secundus (van de legio) v(icesima) v(aleria) v(ictrix) n(ummis)…10 In regel 2 vulde Vollgraff de naam van de verkoper aan tot S[t]el[o]. Ik zie evenwel eerder een I gevolgd door iets dat een niet erg geslaagde C zou kunnen voorstellen. De boer zou dan mogelijkerwijze Sicelus heten. In het midden van regel 3 las Vollgraff vila (= villa) ‘van het landgoed’. Waar Vollgraff een A las, vermoed ik een P met als gevolg dat ik vil. (= vilico) als een bepaling bij de verkoper zie en P. als de voornaam Publius bij de volgende eigennaam Lopeteius. Het Schrijfplankje van Tolsum |

03-2010 binnenwerk.indd 105

105

07-06-10 11:16


Regel 6: Tegen Vollgraffs lezing van de naam van de tweede getuige als Muto Admeto heb ik van meet af aan argwaan gehad. Mij leek het logischer dat de tweede getuige op de a-zijde ook de tweede getuige op de b-zijde zou zijn. De lettersporen van regel 6 verzetten zich daar niet tegen en vandaar dat ik als naam van de daar genoemde getuige M. Iunnio Muto lees. Regel 8: Vollgraff las als eerste consulnaam C. Fuufio. M.i. heeft hij zich laten misleiden door de langgerekte S uit r.9 die tot in r.8 reikt. Ik lees C. Fufio, zij het dat de lettergreep Fu- door de top van de onderstaande S gescheiden wordt van het woordelement –fio. In regel 9 leest Vollgraff v [i]d(us) S[ep] (tembres). Van deze datum kan ik weinig lezen. Aan het einde van de regel ziet Vollgraff de uitgang –us als ligatuur geschreven: Lilus. Ik zie slechts een uiterst vaag spoor van een u en niets van een daarin geschreven s. Regel 10: Vollgraff tekent de ‘delta’ met een forse uítstekende haal, ik zie juist een haal benéden de lijn. In de afkorting Vet. leest Vollgraff de e als een ligatuur met het rechter deel van de v (+i = e). Ik lees een e van het type E. Mijn lezing van de tekst van de a-zijde ziet er dan als volgt uit: 1 Gargilius Secundus-uu n(ummis) CXV a Sicelo (?) Reperii Beeoso vil. P. Lopetei (of: Beaoso) (of: Lapetei) r(ecte) ita uti l(icet) bovem 5 emi teste Cesdii c(enturion)i l(e)g(ion)i(s) V M(arco) Iunnio Muto c(enturion)i leg(ionis) I. R(edhibitio) i(ure) c(ivili) a(besto). Emtum C. Fufio Gn. Min icio COS. + + [± 3] R.P.R. Lilus ( RPR= rebus praestari recte of tradi promisit ) 10 Duerretus vet(eranus). Ik, Gargilius Secundus (van de legio) V(icesima) V(aleria) V(ictrix), heb voor honderd vijftien sestertiën van Sicelus (?)

106

Reperii Beëosus, vilicus van Publius Lopeteius, op correcte wijze, zó als geoorloofd is, een rund gekocht, met als getuige Cesdius, centurio van het 5e legioen (en) Marcus Iunnius Mutus, centurio van het 1e legioen. Teruggave naar ius civile moet buiten toepassing blijven. Gekocht onder het consulaat van Caius Fufius (en) Gnaeus Minicius [ ca.5] Dat voor de zaken naar behoren wordt ingestaan (heeft) Lilus Duerretus, veteraan, (beloofd) (of:) De veteraan Lilus Duerretus heeft beloofd te leveren. Op de achterkant van het plankje (afb. 7) hebben vier getuigen van de koop aan weerszijden van de voor de zegels bedoelde extra uitdieping hun namen gezet. De verkoper heeft als vijfde zijn zegel in zwarte was gedrukt. Ook tussen Vollgraffs tekening van de b-zijde en de mijne zijn weer geen grote verschillen. Wel zag ik net als Roos en Boeles in b-3 links als vierde letter een duidelijke t in plaats van een i en onderaan rechts (b-7) een veel kleinere u, indien die al zichtbaar is, dan Vollgraff. Ik kwam tot de volgende lezing van de b-zijde: T. Cesdius, T. f(ilius), leg(ionis) V. M. Iunnius, M. f(ilius). Ti. Atavus Erepus, l(e)g(ionis) V, Numerii f(ilius). Caius Ti. f(ilius) Seceduus (?) . v(enditoris) ipsius. Als gentilicium (=geslachtsnaam) van de derde getuige koos ik voor de lezing Atavus en niet Atevus ondanks de hoekige letter (die ik eerder in de naam Duerretus en Cesdius steeds als e had gelezen) en wel omdat deze Ti. Atavus aan de rechterkant de e steeds door middel van twee streepjes (ii) weergeeft. Het lag daarom meer voor de hand aan te nemen dat deze hoekige letter een variant is van de ronde beginletter van dezelfde naam: Atavus. Het geheel van de voorliggende tekst van Tolsum overziende -de stand van zaken

| Het Schrijfplankje van Tolsum

03-2010 binnenwerk.indd 106

07-06-10 11:16


B

van eind 2008- sluit ik af met de opmerking (1) dat ik inzake de afkorting RPR in a-9 geen argumenten heb om voor een van beide interpretaties- die van Vollgraff, rebus praestari recte, of die ontleend aan Cuq, tradi promisit,- te kiezen, (2) dat de lezing Lilus Duerretus onbevredigend is omdat ik ervan uitga dat deze twee namen door twee verschillende handen zijn geschreven en dus veeleer niet bij elkaar horen, maar dat de aanname van twee borgen, Lilus én Duerretus, nog minder aannemelijk is. Op 22 november 2007 werden in Oxford foto’s en/of scans van het plankje van Tolsum gemaakt. Anderhalf jaar later, op 23 en 24 april 2009, maakten de onderzoekers, prof. A.K. Bowman en dr. R.S.O. Tomlin, hún lezing van de tekst te Leeuwarden bekend, een lezing die erop neer

komt dat het gaat om een akte van geld­ lening- en niet om een akte van koop en verkoop van een koe zoals Vollgraff en de zijnen het ervoor houden- en dat de overeenkomst niet enkele jaren voorafgaande aan het ordinariaat van C. Fufius moet worden gedateerd zoals Roos, Boissevain en ondergetekende veronderstellen, maar juist tijdens dat ordinariaat in 29 n. Chr., dus een jaar na de opstand van de Friezen in 28.11 Wat er zij van deze geheel nieuwe lezing,12 (zie ook de toegevoegde noot aan het einde van het notenapparaat) hun lezing vormde waarschijnlijk ongewild en onbedoeld een stevige aanzet tot een verdere verbetering van de op Vollgraff gebaseerde tekstlezing van het schrijfplankje van Tolsum. In de eerste plaats is hún lezing van de naam Quadratus in a-10 een verbetering

Afb. 7 Tekening door Vollgraff van de b-zijde (1917).

Het Schrijfplankje van Tolsum |

03-2010 binnenwerk.indd 107

107

07-06-10 11:16


in vergelijking met het door Vollgraff en ook door mij gelezen Duerretus.

Afb. 8 De meest recente tekening van de azijde (aug. 2009).

108

Deze lezing Quadratus bevestigt de lezing van de naam Atavus in b-3 (de hoekige letter ís een a en géén e) en leidt tevens tot de lezing van Casdius in plaats van Cesdius in b-1. Als gevolg van de lezing Casdius in b-1 moet eveneens worden bekeken of de schriftsporen in a-5 dáár de lezing van de naam Casdius toelaten. In de tweede plaats gaf hun veronderstelling dat in a-9 als derde letter van achteren i.p.v een I een T moet worden gelezen de stoot tot de oplossing van het probleem van de ‘voornaam’ Lilus. En ten slotte zetten de vage streepjes die Tomlin en Bowman op hun tekening

geheel rechts in b-2 hadden aangebracht, mij ertoe om nogmaals te turen of er na M.f. nog iets van schrift zichtbaar was. Het duurde even voordat ik achter dat M. f. een afbeelding gewaar werd van een dier én van het monogram LI, wat staat voor Legio Prima= Eerste Legioen. Begin juni 2009 kon ik de gereviseerde tekst van het plankje van Tolsum als volgt uitschrijven (in vet schrift de wijzigingen in vergelijking met mijn eerdere lezing van 2008): A-zijde: Gargilius Secundus-uu n(ummis) CXV a Sicelo (?) Reperii Beaoso vil. P. Lopetei r(ecte) ita uti l(icet) bovem emi teste Casdii c(enturion)i l(e)g(ion)i(s) V M(arco) Iunnio Muto

| Het Schrijfplankje van Tolsum

03-2010 binnenwerk.indd 108

07-06-10 11:16


c(enturion)i leg(ionis) I. R(edhibitio) i(ure) c(ivili) a(besto). Emtum C. Fufio Gn. Minicio COS. + + [±3] R.P.R. LI LV Quadratus vet(eranus). B-zijde: T. Casdius, T. f(ilius) leg(ionis) V. M. Iunnius, M. f(ilius) (aries) LI. Ti. Atavus Iropus(?) / l(e)g(ionis) V, Nume- / rii f(ilius). Caius Ti. f(ilius) Sece[duus] (?). v(enditoris) ipsius. De tekeningen van het schrift op de beide zijden van het plankje( afb. 8 en 9) zien er nu met enkele aanvullingen en verbeteringen zo uit:

Korte toelichting bij de tekening van afbeelding 8: In regel 5 laten de schriftsporen de lezing Casdii toe, in plaats van het eerder gelezen Cesdii. In regel 9 aan het slot staat nu boven de i van Lilu een dwarsstreepje wat het maakt tot een rangtelwoord: LILV= Legio Prima (et) Legio Quinta. In regel 10 herkende ik nu bij de ‘delta’ van ‘Duerretus’ de basislijn onder en niet samenvallend met de nerf van het hout. Die basislijn is licht gerond: de ‘delta’ is een Q. De beide hoekige letters drie en zes zijn geen e’s maar a’s. Eerder had ik in de naam Atavus op de b-kant de hoekige derde letter al tot een a verklaard. Het bestaan van het cognomen Casdianus (CIL V 4957) gaf bij mij de doorslag dat niet Cesdius maar Casdius gelezen moest

Afb. 9 De meest recente tekening van de bzijde (aug. 2009).

Het Schrijfplankje van Tolsum |

03-2010 binnenwerk.indd 109

109

07-06-10 11:16


Afb. 10 Gedenksteen van Gargilius Secundus (Museum Treviso).

worden en dat de hoekige letters van wat ik eerder voor Duerretus hield ook als a’s dienden te worden gelezen: Quadratus. Blijft nog over de d van Quadratus. Dit is een voorbeeld van een d met een open lus die verdacht veel lijkt op de b in a-3 en a-4 van de hand van de eerste scriba en nogal verschilt van diens d in a-1 en a-5 en van de d in b-1 van de hand van Casdius zelf.13 Korte toelichting bij de tekening van afbeelding 9: Het ‘overtollige’ schriftteken O of D boven de C van Casdius is hier ingetekend. Na M. Iunnius M.f. r.2 is de afbeelding van een dier, vermoedelijk het symbool van de Legio I ram, en het monogram LI toegevoegd. Het eerder gelezen Erepus r.3. rechts houdt geen stand. Vóór de M van M.f. r.2 loopt een kras naar beneden die ik heb ingetekend. Wat ik voor het eerste deel van een e (ii) heb gehouden is hoogstwaarschijnlijk een deel van die kras en

110

geen letterteken. Toch is niet uit te sluiten dat het stevig aangezette deel van de kras een i voorstelt. Het tweede deel van de vermeende e is aan de bovenkant waarschijnlijk niet meer dan een deel van de ‘helmkam’ van de R, en het verticale deel daaronder niet meer dan een groefje in het hout. De derde letter van ‘Erepus’ is gerond en veeleer een o, liever dan een e (ii). Het cognomen van Tiberius Atavus is geen Erepus maar mogelijk Iropus of Ropus. Zelfs valt te denken aan de lezing Irodus of Rodus. De zwarte vlek in de uitdieping onder is een spoor van het stempel dat de verkoper als zijn ‘handtekening’ in de ‘zwarte’ was gezet heeft. Ook contouren van de zegels van de getuigen in de kleurloze was zijn, hoewel minder duidelijk, zichtbaar: ik heb ze echter niet durven uittekenen. Naar de huidige stand van zaken geef ik op basis van de voorliggende tekst de volgende vertaling van de tekst van het Romeinse schrijfplankje van Tolsum:

| Het Schrijfplankje van Tolsum

03-2010 binnenwerk.indd 110

07-06-10 11:16


Ik, Gargilius Secundus van de legio Vice­ sima Valeria Victrix, heb voor honderd vijftien sestertiën van Sicelus (?) Reperii Beaosus, vilicus van Publius Lopeteius, op correcte wijze, zó als geoorloofd is, een rund gekocht, met als getuige Casdius, centurio van het 5e legioen en Marcus Iunnius Mutus, centurio van het 1e legi­ oen. Teruggave naar ius civile moet bui­ ten toepassing blijven. Gekocht onder het consulaat van Caius Fufius en Gnaeus Minicius [ca.5] Dat ter zake correct wordt gepresteerd jegens het Ie legioen en het 5e legioen (heeft) de veteraan Quadratus (beloofd) (of:) De veteraan Quadratus heeft beloofd te leveren aan het 1e legioen en het 5e legi­ oen. (Hebben getekend:) Titus Casdius, zoon van Titus, van het 5e legioen. Marcus Iun­

nius, zoon van Marcus, (ram), van het Ie legioen. Tiberius Atavus Iropus (?), van het 5e legioen, zoon van Numerius. Cai­ us, zoon van Tiberius Seceduus (?). (Zegel) van de verkoper zelf. De akte is opgesteld enige jaren voordat C. Fufius in 29 n. Chr. consul ordinarius was, in een nog onbekend jaar waarin hij samen met Gn. Minicius gedurende enkele maanden consul suffectus is geweest. Het jaar van dat consulaat moet gezocht worden in een van de jaren 21, 22, 23 en 25 (zie noot 4). Mijns inziens komt het jaar 22 n. Chr. het meest in aanmerking. J.A.D. Zeinstra Dulfplein 106 Leeuwarden

Noten 1. Consules ordinarii, ‘reguliere consuls’ zijn de consuls die aantreden bij het nieuwe jaar. Consules suffecti zijn hun plaatsvervangers in de loop van het jaar. Onder Tiberius waren er regelmatig jaarlijks één à twee paren consules suffecti (vergelijk Cassius Dio 58,20, 1-3). 2. Later bleek dit consulaat van Cn. Minicius Faustinus in september 117 te moeten worden gedateerd. 3. Zie over deze C. Fufius : Tacitus Annalen, V,1-2;VI,10; Cassius Dio 58,4, 5-7. 4. Alleen van de jaren 21 en 22 n. Chr. zijn nu nog geen namen van de consules suffecti bekend. Van de jaren 23 en 25 is slechts één consul suffectus bekend. Het consulpaar C.Fufius Gn. Minicius is het meest waarschijnlijk in 21 of 22 n.Chr. te plaatsen. 5. Boissevain las o.a. in a-4: r(ecte) ita uti l(icet) (op correcte wijze zo als geoorloofd is); Cuq las in a-7 R(edhibitio) (teruggave), in a-9 [t]r(adi) pr(omiserunt) (hebben beloofd te leveren). 6. Bijvoorbeeld H. Halbertsma: ‘…de – niet geheel onomstreden gebleven- ontcijfering van het in de terp te Tolsum bij Achlum gevonden, Romeinse schrijftafeltje door Vollgraff….’ (1975) ; ‘…nu de juistheid van de door Vollgraff indertijd gegeven lezing van de tekst…omstreden wordt…(1982); ‘..nu de juistheid van de…gegeven lezing van de tekst omstreden is..’(2000). 7. In een lezing tijdens de Reuvensdagen van 1988 te Leeuwarden gaf Bogaers als zijn mening dat Vollgraff veel meer tekst in het plankje gelezen had dan erin stond en moet hij Vollgraff bestempeld hebben als ‘fantast’. (Vrije Fries 1989, p.152; Fries Museumbulletin, maart 1995 p.12; Fryslân, sept. 1996, p.7). En de folder van Fries Museum en Tresoar, dit jaar uitgegeven bij gelegenheid van de geheel nieuwe lezing van Bowman en Tomlin, meldt: In de loop van de jaren groeien de twijfels over de juistheid van de vertaling van het schrijfplankje. Zo doet professor Jules Bogaers uit Nijmegen Vollgraffs vertaling zelfs af als klinkklare onzin. 8. Als bewijs van de algemene onbekendheid met het cursief Latijn, toen en nu, mag dienen (1) dat de vele schrijfplankjes uit de castella van Valkenburg (ZH) sinds hun ontdekking in de jaren veertig nagenoeg ongepubliceerd en onbestudeerd zijn gebleven en, zo al niet zoek, dan toch in vergetelheid zijn geraakt (2) dat de ca. veertig schrijfplankjes, in de jaren zeventig gevonden door een amateur-archeoloog in een gleuf te Vechten en lange tijd door deze bewaard in een vrieskist of koelcel, zich weliswaar sedert drie jaar dank zij de archeoloog W. Vos in het Archeologisch Centrum van de VU bevinden maar angstvallig buiten de publiciteit worden gehouden, niet worden gefotografeerd., laat staan gepubliceerd en uitgegeven. 9. Deze foto’s liet Hieke Joustra rond 2003 maken voor de AFÛK (Algemiene Fryske Ûnderwiis Kommisje). Ze zijn

Het Schrijfplankje van Tolsum |

03-2010 binnenwerk.indd 111

111

07-06-10 11:16


in het bezit van het Fries Museum. 10. Afb. 10 Voor Gargilius Secundus, de zoon van Quintus, uit de tribus Claudia, soldaat van het 20e Legioen, die onder het veteranenvendel is overleden (heeft) zijn broer Marcus Gargilius, zoon van Quintus (deze steen opgericht). 11. De tekstlezing volgens Bowman en Tomlin is de volgende: Caro Iulia Secundae quos ea redere debo qua die petie- T. Cassius tr(ibunus) leg(ionis) V rit aut ad quem Miunni. m[i]l[es n(umeri?)] ea res pertinebi(t) Batavo- ru[m (decuria?)] actum VII K Mar- Bonumotia(s) Gir.c.emium ti C. Fufeo Gemin- Caturix Sec[undae] {i}o cos.[in] t[e]rpr[e]ta- ipsius Quadratus -vit 12. Een uitvoerig oordeel over de nieuwe lezing van A.K. Bowman en R.S.O. Tomlin heb ik gegeven in Een eerste commentaar op Bowman’s en Tomlin’s geheel nieuwe lezing van het schrijfplankje van Tolsum, Ljouwert, maaie/ juny 2009. De kritiek komt er in de kern op neer: wat zij lezen staat er niet. Veel letters en lettersporen zien ze niet of veronachtzamen ze, geen enkele ligatuur herkennen ze, ze vinden ‘hun eigen’ buit, een bepaalde vorm van de cursieve f kennen ze niet, de tweede consulnaam wordt ‘weggeretoucheerd’, hun plaatsnaam Gir.c.emium staat op de verkeerde plaats, (een plaatsnaam staat steeds meteen na actum), hun lezing en plaatsing van interpreta vit (in twee gedeelten om Quadratus heen) is zonder precedent. Hun lezing van de b-zijde valt alleen te begrijpen als je er vanuit gaat dat ze over een zeer slechte foto moeten hebben beschikt enz.,enz… 13. Voor een b van het type Beaoso en bovem en een d als bij Quadratus zie Tabulae Ceratae Pompeianae, I, CIL IV suppl. p. 281, 3340.

Toegevoegde noot Voorgaand artikel schreef ik in de maanden juli/augustus 2009. Op 22 januari van 2010 kreeg ik het artikel van M. Galestin in Paleo-Aktueel 2009: Het Romeinse schrijfplankje uit het Friese Tolsum eindelijk ontcijferd onder ogen. Zoals uit de titel blijkt (…eindelijk ontcijferd!) voegt zij zich naar de ‘nieuwe’ lezing van Bowman en Tomlin. Zij schrijft onder meer dat zij i.p.v. Gn. Minicio al eerder Gemino heeft gelezen, voegt evenwel geen tekening van die lettertekens zoals zij die ziet toe, en laat bovendien onverklaard hoe het dan kan dat Bowman en Tomlin Geminio lezen om vervolgens die i te deleren: Gemin(i)o. Galestin is niet alleen goed in het wegmoffelen van onwelkome letters, ook aan literatuur die niet in haar straatje past (Roos, Boissevain, Cuq) gaat ze voorbij en zo ook verzwijgt ze mijn publicatie (Tabulae Est/Steenderen en Tolsum en Een Eerste Commentaar…) die diametraal staan op de theorieën van Bowman en Tomlin en die ik haar op 4 juni 2009 toezond: geen reactie, geen discussie, enkel doodzwijgen.

Literatuur C.W. Vollgraff, De koopacte van Tolsum, De Vrije Fries 25, 1917 p. 71-101. Guilielmus Vollgraff, De tabella emptionis aetatis Traiani nuper in Frisia reperta, Mnemosyne 45, 1917, p. 340-352. P.C.J.A. Boeles, Friesland in den romeinschen tijd, De vondsten uit de terp “Groot Tolsum”. De invoer van Terra sigillata in Friesland, De Vrije Fries 25, 1917 p. 102-124. P.C.J.A. Boeles, Vaatwerk, met geometrisch ornament uit de terpen (Inwerking van de Hallstatt-kultuur op Friesland), De Vrije Fries 21, 1913 p. 441-465. A.G. Roos, Quo tempore exarata sit tabella emptionis in Frisia nuper reperta, Mnemosyne 46, 1918,p. 201-215. U.Ph. Boissevain, La tablette d’achat de Tolsum (Frise), Revue des Études Anciennes, XXI,1919,Bordeaux p. 91-96. Édouard Cuq, Une tablette à la cire du Musée de Leeuwarden, Comptes rendus des séances de l’année 1919, Académie des Inscriptions & Belles- Lettres, Paris MDCCCCIX, p. 262-282. E. Slob, De koopakte van Tolsum in het Fries Museum, De Vrije Fries 75, 1995 p. 7-18. E. Slob, De koopakte van Tolsum, Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, vol. LXVI, 1998 p. 25-52. J.A.D. Zeinstra, Twee Romeinse Schrijftafeltjes uit Nederlandse bodem, De Tabula van Est/De Steendert & De Tabula van Tolsum, Ljouwert 2008. J.A.D. Zeinstra, Een eerste commentaar op Bowman’s en Tomlin’s geheel nieuwe lezing van het schrijfplankje van Tolsum, libellus leovardiensis contraoxoniensis, Ljouwert, maaie/juny 2009.

112

| Het Schrijfplankje van Tolsum

03-2010 binnenwerk.indd 112

07-06-10 11:16


Jeugd betrekken bij archeologie Anton Cruysheer & John van der Sar

Een steeds vaker terugkerend thema op landelijke AWN-bijeenkomsten als de Algemene Leden­­ver­gadering en de afgevaardigdendag in november is het jeugd- en educatiebeleid van de AWN. De af­deling Naerdincklant – archeologie Gooi- en Vechtstreek heeft enige ervaring in het opzetten van acti­viteiten voor de jeugd waarvan hieronder enkele voorbeelden worden weergegeven. Wellicht dat andere afdelingen hier hun voordeel mee kunnen doen. Over het betrekken van jeugd bij archeologie worden in Nederland al vele jaren activiteiten ontplooid door de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis. Wie nadere informatie zoekt op internet komt ook al gauw uit op bijvoorbeeld Stichting Prehistorische Nederzetting Flevoland, Erfgoed Nederland, Historisch Openluchtmuseum Eindhoven en diverse andere musea en dienstenaanbieders. Niet onvermeld mag blijven ‘Het Weekend van de Archeologie’ dat op 7 en 8 juni 2008 plaatsvond op Landgoed Keukenhof Lisse (‘Zien wat archeologie is, ontdekken wat een archeoloog doet’) en bijvoorbeeld de website van een Engels tijdschrift (‘Dig’) speciaal voor kinderen met diverse grappige mogelijkheden zoals ‘Ask Dr. Dig’ en ‘Test Your Archaeology IQ’. De JoCas website – ‘Avontuurlijk, spannend, actief, stoer en leerzaam!’ – is ook bezoek waard, zij heeft een prijs ontvangen voor het betrekken van de jeugd bij de geschiedenis/archeologie.1 Over presentatiemogelijkheden is enkele jaren geleden een overzichtelijk en informatie boekje verschenen vanuit het College voor de Archeologische Kwaliteit.2 Wat kan een AWN-afdeling zoal doen om de jeugd aan te trekken? En moet zij dit

wel doen? Wij vinden van wel. Niet alleen omdat ‘de jeugd de toekomst heeft’, maar ook omdat via de jeugd de ouders worden bereikt, die niet zelden lid worden van de afdeling. Ook een stukje eigenbelang dus. Tot slot is een dankbaarder doelgroep niet denkbaar! Hyves-pagina voor de jeugd (archeologieclub Naerdincklant) Met de website van Naerdincklant – archeologie Gooi- en Vechtstreek is het bestuur van de afdeling blij, maar deze is wat minder geschikt voor jeugdigen in de leeftijd van 6 tot 16 jaar. Aan enkele kinderen van bestuursleden van de afdeling is gevraagd of zij een hyves-pagina zouden willen maken. Hyves is een platform op internet waar op een laagdrempelige manier contacten kunnen worden gelegd, foto’s bekeken en ideeën uitgewisseld. De hyves-pagina is inmiddels gemaakt en de eerste kinderen en jongeren zijn lid geworden (om mee te kunnen doen op de hyves-pagina moet men zich eerst aanmelden). Via onder meer een persberichtje en een berichtje op de eigen website is aandacht gegeven aan de archeologie-hyves. Ook zal de naam onder de aandacht worden gebracht via diverse scholen. Wellicht dat de hyves-pagina een opstap kan zijn naar Jeugd betrekken bij archeologie |

03-2010 binnenwerk.indd 113

113

07-06-10 11:16


Afb. 1 Schaapsscheerdersfeest van het Goois Natuurreservaat (juni 2009). Foto: Anton Cruysheer.

114

de vorming van een regionale jeugdafdeling archeologie, maar zover is het nog niet. Samenwerking met educatieve instanties en natuurorganisaties Sinds enkele jaren onderhoudt het bestuur van Naerdincklant een goed contact met diverse instanties. Te denken valt aan de overkoepelende stichting ‘Tussen Vecht- en Eem’, waarbij zo’n 35 historische kringen en diverse andere organisaties zijn aangesloten. Via bijeenkomsten, vergaderingen en diverse onderzoeken wordt het samenwerkingsnetwerk onderhouden en kunnen ook initiatieven voor de jeugd tot stand komen. Een voorbeeld hiervan is de vorming van de ‘Historische Canon Tussen Vecht en Eem’, waarbij op regionaal niveau de archeologie en historie tot uiting komt via een website, boekje en lespakketten en waarbij een link wordt gelegd met het onderwijs.

Samenwerking bestaat ook met de Stichting Omgevingseducatie Gooi, Vecht- en Eemstreek, waarbij recente inhoudelijke onderwerpen betrekking hebben op de bovengenoemde regionale canon en lespakketten. Met natuurorganisaties zoals het IVN – Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, het Goois Natuurreservaat en Natuurmonumenten wordt tot slot een belangrijk contact onderhouden, zowel ten aanzien van onderzoeksmogelijkheden (zoals veldkarteringen op afgeplagde heidevelden) en onderhoudsprojecten (graf heuvels struikvrij houden met behulp van vrijwilligers), als erfgoededucatieprojecten en evenementen. Zie ook de voorbeelden hieronder. ‘KiDSpagina’ voor de jeugd in het jaarverslag Jaarlijks geeft Naerdincklant een jaarverslag uit met diverse artikelen. De artikelen en verhalen zijn doorgaans wat te

| Jeugd betrekken bij archeologie

03-2010 binnenwerk.indd 114

07-06-10 11:16


gedetailleerd om interessant genoeg te zijn voor kinderen/jongeren. In het afgelopen jaarverslag is de redactie daarom gestart met de introductie van een jaarlijks terugkerende ‘KIDSpagina’. Hierin kunnen kinderen/jongeren zich voorstellen, hun mooiste vondst tonen en anderszins. In de eerste bijdrage heeft Eva Camfferman (13 jaar) zich voorgesteld door middel van een interview met allerlei vragen.

die van het Geologisch Museum Hofland en het IVN (afb. 1). De hele dag werden kinderen en hun ouders geïnformeerd over de archeologische afdeling en het vrijwilligerswerk in de archeologie. Een ander voorbeeld van een ‘natuuractiviteit’ is het jaarlijkse Midzomer Natuurfestival in Bussum. Hierbij kunnen bezoekers op een korte wandelexcursie gaan met een archeologische gids naar bijvoorbeeld de grafheuvels in de heidevelden.

Schaapsscheerdersfeest van het Goois Natuurreservaat Jaarlijks vindt op de Tafelberg te Blaricum een evenement plaats waar veel ouders en kinderen op af komen. Dit betreft het zogeheten ‘Schaapsscheerdersfeest’ van het Goois Natuurreservaat. Vele organisaties hebben een stand en ook afgelopen jaar (6 juni 2009) was het feest weer een succes en erg gezellig. De stand van Naer­ dincklant was goed gepositioneerd tussen

Educatief programma bij Natuurmonumenten Op zondag 5 april 2009 was de afdeling actief bij een jeugdactiviteit in het bezoekerscentrum van Natuurmonumenten te ’s-Graveland (Boekesteijn). Het vormde voor de kinderen een etappe in een reeks van activiteiten waarbij ook bijvoorbeeld een reddingslijn kon worden gemaakt of SOS in morse werd geleerd. Op een geprepareerd stuk terrein konden kinderen

Afb. 2 Kinderactiviteit bij Natuurmonumenten (april 2009). Foto: Anton Cruysheer.

Jeugd betrekken bij archeologie |

03-2010 binnenwerk.indd 115

115

07-06-10 11:16


Afb. 3 Kinderen in de rij bij de determinaties. Foto: Anton Cruysheer.

(met hun ouders!) zoeken naar diverse scherven gebruiksaardewerk, pijpenkoppen, glaswerk, metaal en andere voorwerpen die hier van oorsprong in de grond zitten vanwege bemesting van de gronden met Amsterdams stadsafval uit vooral de 16e-18e eeuw (afb. 2). Na het zoekenvinden-opgraven maakten de kinderen de

vondsten in teiltjes schoon en legden ze deze op een zeef om te drogen. De vondsten kon men vervolgens laten determineren bij enkele vrijwilligers van Naer­ dincklant - waaronder voorzitter John van der Sar - die de vondsten met veel aandacht bestudeerden en de nodige informatie gaven (afb. 3). Hierna mochten de

Te raadplegen websites Engels tijdschrift ‘Dig’ Goois Natuurreservaat Historische Canon ‘Tussen Vecht en Eem’ IVN - Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie JoCas website Landschap Erfgoed Utrecht Midzomer Natuurfestival Bussum Naerdincklant - archeologie Gooi- en Vechtstreek Naerdincklant - archeologie hyves NJBG Natuurmonumenten Stichting Omgevingseducatie Gooi, Vecht- en Eemstreek

116

http://www.digonsite.com http://www.gnr.nl http://www.tussenvechteneem.nl/canon http://www.ivn.nl/gooi http://www.jocas.nl http://www.landschaperfgoedutrecht.nl http://www.wild-live.nl/MNF.php http://www.naerdincklant.nl http://naerdincklant.hyves.nl/?ref=sr http://www.opgraven.nl/opgraven http://www.natuurmonumenten.nl/natmm-internet/ de_natuur_in/bezoekerscentra/s-graveland.htm http://www.omgevingseducatie.nl

| Jeugd betrekken bij archeologie

03-2010 binnenwerk.indd 116

07-06-10 11:16


kinderen één van de zelf gedane vondsten uitkiezen en in een plastic vondstzakje meenemen. Naast diverse scherven, glaswerk, pijpenkoppen en -steeltjes werd ook een 16e/begin 17e-eeuwse munt (oord) gevonden en zelfs een vuursteenkets van een pistool of geweer uit de 16 tot 19e eeuw. Zelf opgraven (zoeken en vinden) is voor kinderen toch het leukst! Vragen over de geschiedenis van het terrein werden tussen de determinaties door beantwoord. De betrokkenheid van de jeugd viel vooral op in de leeftijd van groep 5, 6 en 7. Zij verwonderden zich tot laat in de middag over de archeologische vondsten (afb. 4). Ook de ouders waren vaak zelf enthousiast en stimuleerden de kinderen. Ton van Rooijen van Landschap Erfgoed Utrecht droeg voor een volgende keer nog ideeën voor verbeteringen aan, namelijk het noteren van de gegevens op vondstkaartjes waarop aan de achterkant dan informatie staat over wat te doen bij archeologische vondsten en op welke nabije plekken je archeologische vondsten kunt zien of ermee kunt werken. De afspraken over de samenwerking met Natuurmonumenten bestaan sinds 2008. Het idee van het hierboven beschreven evenement, om een stuk land te prepareren om daar scherven te rapen en te laten determineren, kwam naar boven tijdens een gesprek met de educatief medewerkster van Natuurmonumenten. Ook in 2008 was het een groot succes. De reacties van de bezoekers op de dag zelf en zelfs daarna waren zeer positief te noemen. De activiteit bleek ook nieuw in het programma van Natuurmonumenten. Tot slot is het idee naar voren gebracht om in het educatiecentrum een archeologiehoek te creëren waar vondsten die ter plaatse gevonden zijn, te tonen en te beschrijven: ‘17e-eeuwse pijpenkop, in 2009 gevonden door Linda uit Hilversum’. Anton Cruysheer cruysheer@gmail.com John van der Sar j.vandersar@hilversum.nl

Afb. 4 Een trotse, jonge archeoloog. Foto: Anton Cruysheer.

Noten 1 JoCas is een ‘jeugd- en jongerenvereniging voor 8 tot 18 jarigen die op een avontuurlijk, actieve en leerzame manier bezig willen zijn met archeologie, geschiedenis, cultuur en wetenschap’. 2 Cruysheer, A.T.E. & E. van Ginkel, 2003: Archeologie Presenteren, Archeologie Leidraad 2. Ervaringen, Voorbeelden, Adviezen, Kosten. Zie ook: www.sikb.nl/inhoud_generiek.asp?id=548.

Jeugd betrekken bij archeologie |

03-2010 binnenwerk.indd 117

117

07-06-10 11:16


Vis moet zwemmen. Een 17e-eeuws fopglas uit de Amsterdamse grachtengordel Michel Hulst

Afb. 1 Bodem van fopglas (HE3-26) met visafbeelding op zuiltje, voor en achterzijde. Foto: BMA, W. Krook).

Fopglazen behoorden tot luxe tafelgoed waarmee in de 17e eeuw feestelijke diners werden opgeluisterd. Dergelijke glazen komen in archeologische context zelden voor. De aanwezigheid van drie fopglazen in een beerput in de Amsterdamse binnenstad was daarom opmerkelijk.

118

De beerput is in 1992 opgegraven bij onderzoek aan perceel Herengracht 96. Het perceel behoort tot het deel van de grachtengordel dat rond 1610 is aangelegd. Het vondstcomplex dateert uit de eerste helft van de 17e eeuw en bestaat uit een grote hoeveelheid glas.1 In totaal gaat het om zo’n honderd glazen, die voor het merendeel voor dagelijks gebruik waren bestemd. Toch bevinden zich onder de

| Vis moet zwemmen. Een 17e-eeuws fopglas uit de Amsterdamse grachtengordel

03-2010 binnenwerk.indd 118

07-06-10 11:16


vondsten ook enkele meer luxueuze glazen. Dit zou er op kunnen wijzen dat het hier om afval van een bovengemiddeld huishouden ging dat zich duur tafelgoed kon veroorloven. Het meest opvallend is wel de groot formaat bierbeker met leeuwenmaskers, een prestigieus product uit de glasovens van Amsterdam.2 Tot de bijzondere vondsten behoren ook de fragmenten van drie roemers, die aan de binnenkant waren voorzien van een optische illusie die uniek is voor fopglazen.3 Vissen en kreeft De roemers zijn van groen glas, dat door het verblijf in de bodem enigszins matwit is uitgeslagen. Het meest complete exemplaar heeft een glasdraadvoet en twee rijen van zes verspringende doornnoppen. De aanzet van een eivormige cuppa is nog aanwezig. Roemers waren in de 17e eeuw het meest gebruikelijke witte wijnglas. Dit Amsterdamse exemplaar is qua vorm dus verder niet bijzonder, maar wel vanwege een unieke toevoeging in de vorm van een zuiltje dat midden in het glas op de bodem is gemonteerd. Het zuiltje loopt uit in een bol en lijkt van een andere kleur, strogeel getint, glas te zijn geblazen, dat ernstig is aangetast. Op de bol zelf is aan ĂŠĂŠn zijde een paar vissen geschilderd; aan de andere zijde heeft een emailschildering van mogelijk een kreeft gestaan (afb. 1, 2 en 4). Deze schildering is echter zwaar aangetast en grotendeels afgesleten. De overgebleven emailschildering van de vissen is door de inwerking van de bodem geheel bruin verkleurd. Er zijn hierdoor geen originele kleuren meer herkenbaar en alle pigmenten zijn verworden tot verschillende tinten donkerbruin. De details van de vissen, zoals de schubben, zijn hierdoor met moeite herkenbaar. De emailbeschildering moet zijn aangebracht toen het glas helemaal klaar was. Waarschijnlijk is het zuiltje beschilderd nadat het was afgekoeld toen het geblazen was. Daarna is de onderzijde van het glaszuiltje met een hete glasdraad aan de bodem van de roemer vastgezet. Naast deze complete roemerbodem met

Afb. 2 Zuiltje van fopglas met kreeftafbeelding. Foto: BMA, M. Hulst.

Afb. 3 Reconstructietekening van fopglas met vissen, schaal 1:2. Tekening: BMA, M. Hulst.

Afb. 4 Detail van vissen. Foto: BMA, M. Hulst.

Vis moet zwemmen. Een 17e-eeuws fopglas uit de Amsterdamse grachtengordel |

03-2010 binnenwerk.indd 119

119

07-06-10 11:16


zuiltje bevatte dezelfde beerput nog fragmenten van twee andere soortgelijke roemers. Het eerste fragment is een roemerbodem waarop ook een zuiltje kan zijn bevestigd. Het tweede fragment betreft een los zuiltje met eveneens een emailbeschilderd bolvormig uiteinde. Dit paste niet op het andere bodemfragment. Op dit zuiltje was waarschijnlijk een kreeft afgebeeld. Dit is niet helemaal zeker, omdat een deel van de beschildering is afgebladderd en het zuiltje niet compleet is. Fopglazen: vermaak tijdens feesten en banketten Dit soort roemers is gebruikt als fopglas ter vermaak van gasten tijdens feesten en banketten (afb. 3). Wanneer de glazen met witte wijn waren gevuld, gaven ze het effect dat er vissen en een kreeft in zwommen. Dit zal ongetwijfeld voor de nodige hilariteit hebben gezorgd. In archeologische contexten zijn fopglazen een zeldzame verschijning. De meest bekende fopglazen komen voor in de vorm van een laars. 4 De grap van deze laarzen is dat de inhoud uit het glas over de gebruiker heen komt als deze het glas niet in een keer op de juiste manier uitdrinkt. Uit historische collecties zijn ook andere meer ingewikkelde vormen bekend, die alleen zonder knoeien op een

bepaalde manier uitgedronken kunnen worden.5 Bij geen van deze glazen is sprake van een optische illusie, zoals bij de Amsterdamse exemplaren. Er is wel een enigszins verwant glas in de collectie van het British Museum. Het is een bokaal met aan de binnenzijde een beschilderde bol.6 Ook hier is een schildering van een zeewezen aangebracht. De bokaal is in de late zestiende eeuw vervaardigd in Venetië of door Venetiaanse glasblazers in Tirol. Dergelijke luxe bokalen waren, in tegenstelling tot de roemers, bedoeld om te pronken in een kunstcollectie en zeker niet voor dagelijks gebruik. Roemers waren een standaard product dat met grote hoeveelheden uit Duitsland werd ingevoerd. Ze komen ook regelmatig tevoorschijn bij archeologisch onderzoek. Toch zijn er geen parallellen bekend van dergelijke foproemers. Het is mogelijk dat een creatieve glasblazer het soort Venetiaanse bokalen met geschilderde optische illusies als voorbeeld en ter inspiratie heeft gebruikt voor deze bijzondere roemers uit Amsterdam.

Michel Hulst michel.hulst@gmail.com Bureau Monumenten & archeologie Postbus 10718, 1001 ES Amsterdam

Noten: 1. Beerput HE3. 2. Inv.nr BMA HE3-13. zie ook Hulst, in voorbereiding. 3. Inv.nr BMA HE3-26. 4. Caluwe, 2007, 24. 5. Pijzel-Dommisse & Eliëns, 2008, 112, cat.nr 173. Vreeken, 1998, 137. cat.nr. 107,108. 6. Page, 2004, 49, fig. 18. Literatuur: Caluwé, D., 2007: The vessel glass,Post-medieval archaeology, volume 41, part 1, 20-28. Page, J., 2004: Venetian Glass in Austria. In: J. Page, Beyond Venice, Glass in Venetian style, 1500-1750, Corning (NY), 21-61. Hulst, M., in voorbereiding: Glazen maskers en leeuwenstammen uit de bodem. Een eerste aanzet tot de identificatie van ‘echt’ Amsterdams façon de Venise glas. Pijzel-Dommisse, J. & T. Eliëns, 2008: Glinsterend glas, 1500 jaar Europese glaskunst, Zwolle. Vreeken, H., 1998: Glas in het Amsterdams Historisch Museum en Museum Willet-Holthuysen, Zwolle.

120

| Vis moet zwemmen. Een 17e-eeuws fopglas uit de Amsterdamse grachtengordel

03-2010 binnenwerk.indd 120

07-06-10 11:16


- advertentie -

BESTEL NU OP www.hazenbergarcheologie.nl

VOORNAME DAMES, STOERE SOLDATEN EN EENVOUDIGE LIEDEN Begravingen en nederzettingssporen uit it het Neolithicum, de laat-Romeinse tijd en Middeleeuwen te Wijchen-Centrum

€ 49

,50

*

BESTEL NU OP www.hazenbergarcheologie.nl In combinatie met het fraaie publieksboekje ‘Een Merovingisch grafveld in Wijchen’ (t.w.v. € 7,95) betaalt u nu tijdelijk slechts € 55,00!

€7

,95 *

www.hazenbergarcheologie.nl 03-2010 binnenwerk.indd 121

|

* exclusief verzendkosten

wijchen@hazenbergarcheologie.nl

|

071 - 5126 216 07-06-10 11:16


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Rotterdam Vijftig jaar Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) Arnold Carmiggelt

Voorgeschiedenis Voor de Tweede Wereldoorlog werd er in Rotterdam en omgeving alleen incidenteel aandacht besteed aan archeologie.1 Zo verzamelde de heer A. Hoynck van Papendrecht, destijds directeur van het Museum van Oudheden van Rotterdam, in het begin van de 20e eeuw allerlei archeologische voorwerpen. Hij documenteerde de vondst van een boomstamkano en aardewerk uit de IJzertijd, vondsten uit de Romeinse tijd en Middeleeuwen, grafzerken en bouwfragmenten. Hij is vooral bekend geworden als auteur van het standaardwerk over de Rotterdamse plateel- en tegelproductie, een publicatie met een schat aan historische gegevens over Rotterdamse tegel- en plateelbakkers waarin ook uitgebreid aandacht geschonken wordt aan de vondst van talrijke misbaksels, die in 1914 bij de bouw van het stadhuis aan de Coolsingel tevoorschijn kwamen.2 Toch ging men er in het begin van de 20e eeuw nog vanuit dat er in het natte, laaggelegen West-Nederland in de

122

Prehistorie en Romeinse tijd weinig of geen bewoning had plaatsgevonden. Archeologisch onderzoek in de middeleeuwse stadskernen vond evenmin plaats. De middeleeuwse bewoningsgeschiedenis van stad en platteland werd voornamelijk beschreven aan de hand van archiefstukken. Bij de opruimings- en egalisatiewerkzaamheden in Rotterdam, die na het bombardement van 14 mei 1940 plaatsvonden, bleek dat de bodem talrijke relicten herbergde, die voor de geschiedenis van de stad van belang waren. In Rotterdam, dat in enkele uren haar historische stadshart had verloren, werden op verschillende locaties veel middeleeuwse structuren en vondsten aangetroffen. Voorwerpen van aardewerk, tegels en tin werden in de oorlogsjaren verzameld door belangstellenden (onder andere door de bekende collectioneur H.J.E. van Beuningen) en een deel ervan belandde in de Rotterdamse musea. Museum Boijmans Van Beunin-

| Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 122

07-06-10 11:16


gen organiseerde in 1942 zelfs een tentoonstelling over middeleeuwse gebruiksvoorwerpen die afkomstig waren uit de Rotterdamse bodem. Ook kreeg de Dienst Wederopbouw Rotterdam (DIWERO), die zich tijdens de oorlogsjaren bezighield met de opruimingswerkzaamheden, de opdracht aandacht te schenken aan oudheidkundige zaken. De dienst documenteerde de resten van stenen en houten sluizen die onder de Hoogstraat werden aangetroffen (afb. 1) en stelde in 1941 een medewerker aan die belast werd met oudheidkundig onderzoek.3 Dit was J.G.N. Renaud, destijds medewerker van de Rijksdienst voor Monumentenzorg en later hoogleraar kasteelkunde aan de Universiteit van Utrecht. Hij zou zich tijdens de oorlogsjaren, mede op aanwijzingen van de Rotterdamse gemeentearchivaris, vooral bezighouden met het opzoeken en documenteren van de restanten van enkele binnen Rotterdam gelegen kastelen: Weena, Bulgerstein, Starrenburg en Spangen.4

Ook in de naoorlogse jaren kwamen op verschillende plaatsen in Rotterdam en omgeving archeologische zaken aan het licht. Zo werd vanaf 1945 in het kader van de herbouw van de Sint-Laurenskerk graafwerk verricht, waarbij ook aandacht werd besteed aan de bouwgeschiedenis. Maar vooral bij de aanleg van nieuwbouwwijken, havens en infrastructuur werd het nodige gevonden. Zo documenteerde Renaud in 1946 nog de fundamenten van een grote 13e-eeuwse schuur, maar structurele aandacht voor de oudheidkundige zaken ontbrak. Archeologisch onderzoek had begrijpelijkerwijs in de eerste jaren van herstel en wederopbouw nu eenmaal geen prioriteit. Dit veranderde aan het einde van de jaren vijftig. In 1959 werd, mede op initiatief van de toenmalige wethouder J.U. Schilthuis, een archeologische coรถrdinatiecommissie opgericht. Bovendien was door de gemeente eerder in dat jaar een bevoegdheid aangevraagd tot het doen van oudheidkundig bodemonderzoek in Rotterdam.

Afb. 1 Documentatie van de restanten van sluizen in de Hoogstraat door DIWERO in de oorlogsjaren.

Rondom de stad |

03-2010 binnenwerk.indd 123

123

07-06-10 11:16


graafwerkzaamheden in Rotterdam en omgeving aangetroffen werden en ongedocumenteerd verloren gingen. De voorzitter merkte zelfs op dat het jammer was dat de commissie niet twintig jaar eerder was benoemd, omdat volgens hem door de bouwwerkzaamheden die er sedert de bevrijding waren verricht weinig oudheidkundige vondsten meer zouden kunnen worden aangetroffen. Anno 2010 weten we, door de werkzaamheden van het BOOR in de afgelopen vijftig jaar, dat zijn vrees gelukkig ongegrond was.

Afb. 2 C. Hoek, eerste gemeentelijk archeoloog van Nederland.

Coördinatie Commissie De commissie, waarvan de volledige naam luidt Coördinatie Commissie van Advies Inzake Archeologisch Onderzoek Binnen het Ressort Rotterdam, werd op 20 oktober 1959 in het gemeentearchief van Rotterdam geïnstalleerd.5 Bij de samenkomst waren de volgende leden aanwezig: wethouder J.U. Schilthuis, de heer H.J.E. van Beuningen (die als voorzitter optrad), mej. P. Beydals (directrice van het Historisch Museum), de heer C.A.A. de Graaf van de dienst Gemeentewerken, de gemeentearchivaris de heer mr. H.C. Hazewinkel, de heer C. Hoek, namens het historisch genootschap Roterodamum en de heer C.J. Vermaat namens het historisch genootschap De Maze. Het commissielid M. van Hoogstraten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Westelijk Nederland was die dag verhinderd. Ook aanwezig waren de heer ir. J.A.C. Tillema, directeur van Gemeentewerken, de heer J. Nieuwenhuis, chef van het bureau voorlichting en publiciteit van de gemeente, de heer mr. W.F. Lichtenauer, voorzitter van de historische genootschappen Roterodamum en De Maze, alsmede de heer P. Glazema, directeur van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Dit gezelschap maakte zich grote zorgen over de vele archeologische relicten die bij

124

Voorafgaande aan de installatie van de commissie hadden in februari 1959 Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, op advies van de directeur van de ROB, een verzoek gericht aan de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Het verzoek bestond eruit om de gemeente Rotterdam aan te wijzen als een zogenaamde erkende lokale instelling met een door de bewindsman aangegeven ressort, als bedoeld in de toen bestaande Regeling voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Het toegewezen ressort betrof aanvankelijk alleen de gemeente Rotterdam. Het gemeentebestuur richtte zich opnieuw tot de minister met het verzoek om het ressort uit te breiden, namelijk tot aan de grenzen met Vlaardingen, Delft en Gouda. Van Beuningen merkte in de vergadering op dat eigenlijk ook het ten zuiden van Rotterdam gelegen grondgebied (aan de linker Maasoever) hieraan toegevoegd zou moeten worden, gelet op de omvangrijke werkzaamheden die toen plaatsvonden in het Europoortgebied. Tijdens de installatie beval de directeur van de ROB aan dat er iemand kwam die beschikte over voldoende tijd en die als een ‘speurhond’ de in aanmerking komende terreinen af zou lopen en bij eventuele vondsten direct de Rijksdienst zou waarschuwen. Hoewel Glazema waardering had voor ‘leken met archeologische belangstelling’ moest volgens hem niet worden vergeten dat het eigenlijke opgraafwerk een technisch vak was,

| Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 124

07-06-10 11:16


waarvoor scholing was vereist. Bedoelde scholing nu, kon volgens Glazema bij de Rijksdienst verkregen worden. Ook voor Rotterdam zou iemand kunnen worden opgeleid. Glazema achtte het aanvankelijk van belang dat er bij het Historisch Museum een regionale archeoloog zou worden aangesteld, die ook met museumwerk zou zijn belast. Het was echter al snel duidelijk dat de Rijksdienst niet over voldoende capaciteit beschikte om het opgravingswerk in Rotterdam en omgeving te kunnen verrichten. Dit betekende dat als de commissie haar werk goed wilde doen er een fulltime archeoloog aangesteld moest worden. Glazema schrijft in een brief d.d. 16 november 1960, ruim een jaar na de installatievergadering, het volgende: “Het is voor mijn dienst onmogelijk van dag tot dag in dit opzicht Rotterdam in het oog te houden en het is daarom naar ik meen dringend gewenst in de stad zelf te komen tot een oudheidkundige waarnemer. Indien ik zo vrij mag zijn dan zou ik uw aandacht wil-

len vragen voor de persoon van de heer C. Hoek, ambtenaar bij Gemeentewerken in Rotterdam. Ik geloof dat U in de heer Hoek een uitnemende kracht zult hebben voor de behartiging van de oudheidkundige belangen van Rotterdam en aangezien hij in gemeentedienst is, zal het wellicht niet zo moeilijk zijn hem met deze taak te belasten. Indien het Gemeentebestuur bereid is de heer Hoek hiervoor vrij te maken, dan zal dit voor de archeologie van de Maasstad en haar toegewezen rayon als erkende locale instelling een grote winst betekenen.”6 De brief miste zijn uitwerking niet. Voor Hoek (afb. 2) werd nu tijd vrijgemaakt en er werd zelfs een krediet van ƒ. 3000,- toegezegd voor het doen van archeologisch onderzoek. Twee maanden later schreef de Coördinatie Commissie aan de wethouder van Openbare Werken een brief waarin zij voorstelde wat haar taken (en dus die van Hoek) zouden zijn, namelijk: de vervaardiging van een kaartsysteem met vondsten en een kaart met vindplaat-

Afb. 3 Vondstverwerking bij het BOOR in de jaren zeventig. Links mevrouw T.E. Henkes-Sierksema, rechts G.H. Stam.

Rondom de stad |

03-2010 binnenwerk.indd 125

125

07-06-10 11:16


Afb. 4 Hoek tijdens de opgraving van het kasteel Bleijdestein (Heenvliet) in 1967.

sen, de regelmatige controle op in uitvoering zijnde grondwerkzaamheden en het systematisch onderzoek van bekende objecten. Maar ook typisch historische zaken als de voltooiing van een bronnenpublicatie en een systematische studie van middeleeuws archiefmateriaal op Rotterdam en omgeving betrekking hebbend werden als taken beschouwd. Al met al is er dus eind 1960 sprake van het begin van gemeentelijk archeologisch onderzoek in Rotterdam. De nieuwe werkzaamheden van Hoek werden ondergebracht bij de Dienst Gemeentewerken van Rotterdam, waar Hoek al werkzaam was. Daarmee was Hoek de eerste gemeentelijk archeoloog, niet alleen van Rotterdam, maar van heel Nederland! Twee decennia pionieren Catharinus Hoek (1924) had een opleiding MTS-Bouwkunde gevolgd en was op 1 mei 1954 aangesteld als technisch amb-

126

tenaar A bij Gemeentewerken Rotterdam. Vanaf die tijd zou hij een groot aantal (zo’n honderdvijftig) repertoria, bronnenpublicaties en genealogieën samenstellen en publiceren, vooral in het tijdschrift Ons Voorgeslacht. Voorts zou Hoek ook nog zo’n zeventig artikelen publiceren over onderwerpen van historisch-archeologische aard. Zijn bijdragen, vaak diepgravend en gedetailleerd en door de informatiedichtheid niet altijd even gemakkelijk leesbaar, vormden mede de aanleiding voor het feit dat hij op 25 juni 1971 de Zilveren Anjer kreeg uitgereikt en dat hem op 8 januari 1999 een eredoctoraat werd verleend aan de Universiteit van Amsterdam. In het voorstel tot toekenning van het eredoctoraat schrijft zijn promotor, hoogleraar in de Historische Geografie G.J. Borger, dat Hoek in vier opzichten een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de wetenschap. Ten eerste onderkende Hoek

| Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 126

07-06-10 11:16


al vanaf 1960 het belang van de archeologie voor de reconstructie van de landschapsontwikkeling en bewoningsgeschiedenis. In de tweede plaats liet Hoek in de praktijk zien dat lokale en regionale geschiedenis alleen interdisciplinair beoefend kunnen worden. Hoek stond daarbij kritisch ten opzichte van generaliserende ideeën en theorieën die destijds in de academische wereld opgang deden. Zo schrijft Borger: “Als hij zich zeker voelde van zijn zaak, hield hij vast aan zijn standpunten, ook als die stuitten op een zee van kritiek. In veel gevallen heeft hij na verloop van tijd toch kunnen vaststellen dat zijn ideeën de betere bleken te zijn”.7 In de derde plaats ligt het belang van het werk van Hoek in het systematisch ontsluiten en bewerken van middeleeuwse bronnen en ten slotte in zijn onbedwingbare behoefte tot publiceren. “Binnen dat kader wist hij soms kleine details tot spreken te brengen en daar conclusies aan te verbinden. Misschien had hij wat vaker moeten zeggen dat het om voorlopige hypothesen ging, maar

onmiskenbaar heeft hij door zijn vele publicaties tal van nieuwe feiten aan het licht gebracht en oude kennis in een nieuw licht geplaatst.”, aldus Borger.8 Behalve het besef dat er in Rotterdam veel archeologische relicten verloren gingen, speelde er in 1960 nog een overweging bij het besluit om Hoek met het archeologisch onderzoek te belasten. Dat was de ophanden zijnde Monumentenwet die in 1961 van kracht zou worden. Daarin werd voorgeschreven dat wanneer er bij werkzaamheden archeologische vondsten werden gedaan, deze gemeld moesten worden bij de ROB. De ROB zou dan een ambtenaar zenden om te bepalen welke maatregelen genomen moesten worden. Met de inwerkingtreding van deze wet vreesde men voor het oponthoud van bouwwerkzaamheden. In 1970 schreef de directeur van Gemeentewerken over deze overwegingen aan het College van Burgemeester en Wethouders: “In de praktijk betekent dit in het gunstigste geval minstens een aantal

Afb. 5 Schema opgesteld door Marco van Trierum rond 1980 voor de archeologiebeoefening in Rotterdam en het Maasmondgebied. Zichtbaar is het relatieve belang in die tijd van verschillende organisaties (‘schappen’ staat voor waterschappen) bij de financiering van archeologisch onderzoek, bij het opstellen van ruimtelijke plannen waar archeologie in het geding is, bij het doen van archeologisch veldwerk en bij het genereren van archeologische kennis. Rondom de stad |

03-2010 binnenwerk.indd 127

127

07-06-10 11:16


dagen stagnatie, welke vertraging gemakkelijk tot weken kan uitgroeien, daar deze ambtenaren wel geschoold zijn op archeologisch gebied, maar geen ervaring hebben in het uitvoeren van grote werken door aannemers.”9 Door de aanstelling van een technisch ambtenaar bij Gemeentewerken kon dit worden voorkomen. Zo’n iemand had immers ervaring, was binnen enkele uren beschikbaar en kon bovendien voorafgaande aan de bouwwerkzaamheden op de door de gemeente verworven terreinen archeologisch onderzoek uitvoeren, hetgeen voor de ROB onmogelijk was. Vanaf het begin werd ook gesproken over de organisatorische positionering van het archeologisch bureau, dat overigens tot 1976 als afdeling Oudheidkundig Onderzoek van de Dienst Gemeentewerken Rotterdam door het leven ging. Er waren verschillende opties. Het bureau kon rechtstreeks geplaatst worden onder het College van Burgemeester en Wethouders (zoals het Gemeentearchief), maar het bezwaar daarvan was dat een dergelijke zelfstandige organisatie te veel administratie met zich mee zou brengen. Deta-

chering bij een van de musea (Historisch Museum Rotterdam of Museum Boijmans Van Beuningen) werd ook overwogen, maar daar bestond het risico dat een groot deel van de beschikbare tijd niet aan archeologische maar aan museale taken zou opgaan. Men koos uiteindelijk voor Gemeentewerken, waarbij de oudheidkundige afdeling aanvankelijk direct onder de hoofddirectie werd geplaatst. De werkzaamheden werden jaarlijks direct – dus niet via het jaarverslag van Gemeentewerken– gerapporteerd aan het College van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam en aan het bestuur van de acht gemeenten die met Rotterdam een archeologisch ressort vormden. Tegelijkertijd werd gerapporteerd aan de Coördinatie Commissie, die zich als gemeentelijk archeologisch commissie in bleef zetten voor het belang van het oudheidkundig onderzoek in Rotterdam en omstreken. De verslaglegging vond plaats in de Rapporten betreffende de werkzaamheden verricht door de afdeling Oudheidkundig Onderzoek van de Dienst Gemeentewerken Rotterdam, die in een oplage van tweehonderd verscheen en verspreid

Afb. 6 Opgraving van de stadsmuur met toren in 1989 in het Willemsspoortunneltracé en de reconstructie ervan in het huidige trein- en metrostation Blaak.

128

| Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 128

07-06-10 11:16


werd onder universiteiten, musea en archieven. Hoek kon bij zijn aanstelling gebruik maken van de faciliteiten van Gemeentewerken (grondmechanica, landmeten, cartografie, tekenkamers, etc.) en bleek bereid om zijn eigen bibliotheek en documentatie beschikbaar te stellen. In de eerste vijftien jaar vormden de financiën voor BOOR een groot probleem. Behalve de gemeente Rotterdam verleenden weliswaar ook Rijk, provincie en buurgemeenten incidenteel financiële, materiële of personele bijdragen aan onderzoeken, maar het hield niet over. Zo moesten medewerkers zelf hun meetlinten aanschaffen en bekostigen en trok men met schep en jalons, vastgebonden aan de stang van de fiets, voor onderzoek de polder in. Ook de huisvesting van de afdeling liet te wensen over. Tussen 1961 en 1974 was het bureau gevestigd in het souterrain van een 19e-eeuwse volkswoning aan de Hugo de Grootstraat, dat tot tweemaal toe via het rioleringsstelsel onderliep en waar geen toilet aanwezig was voor de drie à vier personen die daar werkzaam waren. In

1975 betrokken Hoek en zijn medewerkers enkele vertrekken op de tweede verdieping van een daaraan grenzend gebouw dat op de nominatie stond gesloopt te worden. Eind 1979 werd verhuisd naar het pand Wijnhaven 25, dat op zijn beurt in 1987-1988 gesloopt zou worden vanwege de aanleg van de Willemsspoortunnel (afb. 3). In de eerste vijftien jaar vonden er ruim honderdvijftig archeologische waarnemingen en opgravingen plaats. Het ging daarbij vooral om nederzettingsterreinen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Hoek had ook veel interesse voor kasteelterreinen en de archeologische onderzoeksresultaten van deze objecten presenteerde hij samen met de historische gegevens over de gebouwen en hun bewoners (afb. 4). Onderzoek in de stadskern van Rotterdam vond nauwelijks plaats. Wel werd in overleg met Hoek in 1975 een ambtenaar aangesteld bij het Historisch Museum van Rotterdam, die belast werd met het verzamelen van voorwerpen afkomstig uit slooppanden, de metrowerken en andere bouwputten. Dit

Afb. 7 Miranda Gout-de Kreek aan het werk met BOORIS. Rondom de stad |

03-2010 binnenwerk.indd 129

129

07-06-10 11:16


Organisatie Het BOOR bestaat sinds 2007 uit twee teams: ‘Beheer en Beleid’ en ‘Onderzoek en Rapportage’. Het team ‘Beheer en Beleid’ houdt zich bezig met het toetsen van ruimtelijke ontwikkelingen en bouwprojecten op het aspect archeologie. Nu gemeenten sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in 2007 bevoegd gezag zijn geworden, moeten zij immers aangeven (onder andere in bestemmingsplannen) waar binnen de gemeentegrenzen archeologische waarden of verwachtingen aanwezig zijn en hoe daarmee moet worden omgegaan. Het team ‘Beheer en Beleid’ stelt ook Programma’s van Eisen (PvE’s) op, waarin staat vermeld hoe archeologisch veldwerk (grondboringen, proefsleuven, opgravingen) uitgevoerd moet worden en welke onderzoeksvragen er spelen. Ook beoordelen zij

de onderzoeksrapporten van derden en stellen vast of aanvullend onderzoek noodzakelijk is. De documentatie en deponering van vondstmateriaal, alsmede communicatie, maken deel uit van het takenpakket van dit team. Het werkpakket van het team ‘Onderzoek en Rapportage’ sluit het meest aan bij het beeld dat veel mensen van archeologen hebben. Zij verrichten de opgravingen en werken de resultaten ervan uit en doen onder andere grondboringen om vast te stellen of er archeologisch waardevolle zaken in de ondergrond aanwezig zijn. De onderzoeksresultaten worden door hen vastgelegd in de tegenwoordig wettelijk verplichte rapportages.

Arnold Carmiggelt hoofd BOOR

Letty van Sonsbeek

Marco van Trierum

secretarieel medewerker

senior archeoloog

Beheer en Beleid

Onderzoek en Rapportage

Dieke Wesselingh

Maaike Sier

hoofd ‘Beheer en Beleid’

hoofd ‘Onderzoek en Rapportage’

Ton Guiran

Martin Valkhoff

archeoloog ‘Beheer en Beleid’

archeologisch tekenaar

Patrick Ploegaert

Miranda Gout de Kreek

archeoloog ‘Onderzoek en Rapportage’

documentatie/ ICT medewerker

Jurrien Moree

Gilbert Kempenaar

archeoloog ‘Beheer en Beleid’

archeologisch tekenaar

Dimitri Schiltmans

Ivo van Kempen

archeoloog ‘Onderzoek en Rapportage’

documentatie/ ICT medewerker

Astrid Schoonhoven archeoloog ‘Beheer en Beleid’

Ruud van Dijk archeologisch veldmedewerker

Cees Herwijer

Wanda Zijl

archeoloog ‘Onderzoek en Rapportage’

depot- en facilitair medewerker

Anne-Lise Vredenbregt

Marjolein van den Dries

archeoloog ‘Onderzoek en Rapportage’

medewerker communicatie/ voorlichting

Anja van de Meer archeoloog ‘Onderzoek en Rapportage’ De medewerkers van het BOOR (2010) BOORnieuws

nummer 13

winter 2010

2

Afb. 8 De medewerkers van BOOR anno 2010.

130

| Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 130

07-06-10 11:16


werk beschouwde Hoek als iets wat eerder bij een museum dan een oudheidkundige dienst thuishoorde!10 Betreffend ambtenaar werd voorts belast met de opdracht om de “in zeer slechte toestand verkerende en in wanorde geraakte archeologische collectie van dit museum te gaan beheren en in dusdanige toestand te brengen, dat bodemvondsten van het bureau aan het museum zonder risico kunnen worden overgedragen.”11 Behalve veldwerk en de rapportage daarover werden er voorwerpen gerestaureerd en de vondsten en vindplaatsen in een uitgebreid kaartsysteem vastgelegd. Veel hulp ontving Hoek van de leden van de AWN-afdeling Rotterdam e.o., waarvan hij zelf jarenlang voorzitter is geweest. Vooral mevrouw T.E. Henkes-Siertsema, secretaris van de AWN en de Coördinatie Commissie, verrichtte op vrijwillige basis veel werk voor de afdeling archeologie. Voorts verleende men medewerking aan archeologische exposities, werden gemiddeld een tiental lezingen per jaar gehouden en werden de amateurarcheologen begeleid. Ook organiseerde men samen met de Coördinatie Commissie en het Museum Boijmans-Van Beuningen de internationale congressen (en de daaruit

voortkomende wetenschappelijke bundels) Rotterdam Papers. Op deze congressen kon Hoek nu ook collega gemeentelijk archeologen verwelkomen, die in de loop der tijd in verschillende Nederlandse steden werden aangesteld: Utrecht (1971), Amsterdam (1972) en Maastricht en Den Bosch (1977). Het spreekt voor zich dat de talrijke grondwerkzaamheden in Rotterdam en de regio door Hoek en zijn medewerkers, ondanks dat er keuzes werden gemaakt, nauwelijks waren bij te houden. Ook ontstonden er grote achterstanden in de uitwerking van de opgravingen en waarnemingen. Om die reden schreef de voorzitter van de Coördinatie Commissie H.J.E. van Beuningen in december 1977 een brief aan het College van Burgemeester en Wethouders. Hierin stelde hij het bestuur voor de keuze of de komende tien jaar af te zien van opgravingen en deze tijd te benutten voor de uitwerking van de onderzoeken, of de huidige werkzaamheden voort te zetten. Daarbij zou dan de aanstelling van een tweede, jonge archeoloog noodzakelijk zou zijn, die bovendien na de pensionering van Hoek de leiding van het BOOR zou kunnen overnemen. Er wordt uiteindelijk voor de tweede optie

Afb. 9 Impressie van de open dag bij het archeologisch onderzoek op de Markthal-locatie in het centrum van Rotterdam, september 2009. Rondom de stad |

03-2010 binnenwerk.indd 131

131

07-06-10 11:16


het BOOR omstreeks dat jaar (1989) vervuld zou zijn en dat het BOOR dan kon ophouden te bestaan!13 Blijkbaar was Hoek de mening toegedaan dat de onderzoeksvragen, of liever gezegd zijn onderzoeksvragen, dan wel zouden zijn beantwoord.

Afb. 10 In een klimaatkast in het depot van het BOOR zijn ruim achtduizend geconserveerde metalen voorwerpen opgeborgen.

132

gekozen. Op 1 september 1979 werd de student archeologie M.C (Marco) van Trierum voor drie dagen in de week aangesteld en kwam deze op 1 januari 1981, na beëindiging van zijn studie, als fulltime ambtenaar in dienst (afb. 5). De capaciteitsproblemen waren voor Hoek daarmee nog niet opgelost. Integendeel, twee van zijn ervaren krachten verlieten in 1980 het BOOR, namelijk A.A. Arkenbout en G.H. Stam, zonder dat direct zicht was op vervanging van beiden. In een schrijven aan de directeur van Gemeentewerken in dat jaar stelt Hoek dat de achterstand begroot is op ruim 32 manjaar. Dit betekent dat als men de achterstand weggewerkt wil hebben medio 1989 er vier arbeidsplaatsen meer moeten komen.12 Het jaar 1989 hangt ongetwijfeld samen met het feit dat Hoek dan de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken. Opmerkelijk is dat Hoek vier jaar eerder zelfs van mening was dat de taak van

In zijn schrijven van 1980 aan de directeur van Gemeentewerken geeft Hoek ook aan dat hij in de afgelopen twintig jaar buiten de normale werkuren een hoeveelheid werk heeft verzet gelijk aan acht manjaren. Ook heeft het BOOR vooral gefunctioneerd door de enorme inzet en doorzettingsvermogen van zijn medewerkers, maar de rek is er volgens hem bij het personeel nu wel uit. De jarenlange inspanningen hadden hun weerslag op de medewerkers van de afdeling. Wel kan Hoek in zijn brief met voldoening melden dat door de minister nu aan BOOR een opgravingvergunning is verleend, die tot dan toe aan Hoek persoonlijk was toegekend. Dit nieuwsfeit belet hem echter niet zijn rapportage in mineur te eindigen. Hij schrijft: “Aan dit rapport is geen motto gegeven, ondanks de huidige tendens hiertoe. Indien de directeur hierop toch prijs zou stellen, zou dit kunnen luiden: “De helden raken vermoeid”. 1981-2000 groei van BOOR14 De inspanningen van Hoek om tot een personele uitbreiding van BOOR te komen bleken uiteindelijk succesvol te zijn. In 1986 waren er acht medewerkers. Daarnaast werd veelvuldig gebruik gemaakt van tijdelijke krachten, vrijwilligers, studenten en amateurarcheologen, die onmisbaar bleven om de taken te kunnen vervullen. Het vraagstuk over de organisatorische inbedding van BOOR bleef bestaan. In 1982 werd dit onderwerp weer actueel in het licht van de toen bestaande plannen om te komen tot een nieuwe provincie ‘Rijnmond’. De voor- en nadelen van verschillende opties (BOOR bij de gemeente Rotterdam, BOOR als ‘provinciaal archeoloog’ binnen Rijnmond, of een combinatie van beide) werden beschreven. In een interne notitie werden aspecten als kostentoedeling,

| Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 132

07-06-10 11:16


beschikbaarheid voor de gemeente Rotterdam en de verhouding tot de ROB (“Kans te laat ingeschakeld te worden bij vondsten. Jachtterrein ook open voor ROB. Grote kans op controversen.”) geïnventariseerd en werden de verschillende varianten bekeken.15 Op 1 april 1986 droeg Hoek zijn functie als Hoofd BOOR over aan Marco van Trierum. Deze werd in zijn nieuwe functie vrijwel direct met een bezuinigingsoperatie geconfronteerd. De adjunct-directeur van Gemeentewerken, A.J.C. Dekker, noemde evenwel een aantal redenen om af te zien van bezuinigingen bij BOOR.16 Hij wees erop dat een stad die bouwt aan haar toekomst het aan zichzelf verplicht is zorg te dragen dat gegevens over haar verleden niet worden vernietigd. Zijn argument geeft blijk van het bij bestuurders en burgers steeds groter wordende besef dat het archeologisch archief –in het bijzonder in historische binnensteden- aan grote erosie onderhevig is. Ook is Rotterdam, aldus Dekker, gehouden aan de Monumentenwet en kunnen bouwprojecten bij het aantreffen van archeologische vondsten worden stilgelegd. Dankzij het BOOR wordt de schade tengevolge van het stilleggen van bouwprojecten voorkomen. Voorts wees hij erop dat als Rotterdam echt af wil van zijn imago van werkstad er absoluut niet bezuinigd moet worden op oudheidkundig onderzoek, zeker niet omdat BOOR internationaal en landelijk veel waardering geniet.

en kennis over de bodemopbouw van deze gebieden op. De werkzaamheden leidden ook tot een nauwere samenwerking met de afzonderlijke gemeenten op deze eilanden. Een omvangrijke klus betrof het archeologisch onderzoek in de Willemsspoortunnel tussen 1988-1992 (afb. 6), dat onder leiding stond van A.J. (Ton) Guiran, die in 1986 bij BOOR in dienst was gekomen. Uit dit onderzoek bleek dat de archeologische resten op veel plaatsen in de binnenstad goed bewaard waren gebleven, ondanks het bombardement en de opruimingswerkzaamheden daarna. Het onderzoek in de Willemsspoortunnel was een ware publiekstrekker, waarbij de oorsprong van de stad Rotterdam (dam en sluizen) bestudeerd kon worden en op verschillende locaties resten van de pre-stedelijke nederzetting Rotta werden aangetroffen. De resultaten van het veldwerk werden beschreven in BOORbalans, een uitgave van BOOR waarvan het eerste nummer in 1988 verscheen. Ook de organisatie van de Rotterdam Paper-congressen en publieksactiviteiten, zoals lezingen en tentoonstellingen, werden in de jaren tachtig en negentig voortgezet. 2001-heden: verdere professionalisering BOOR In 1992 ondertekenden de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa

Afb. 11 Opgraving Rotterdam-BeverwaardTramremise 2008: een mesolitisch crematiegraf op een donk met bijzettingen: Geröllkeule en slijpsteen.

In 1987 verhuisde het BOOR voor de vierde keer en kreeg het voormalige raadhuis van Delfshaven als onderkomen. In 1994 moest BOOR wederom verkassen, nu naar een pand aan de St. Jobsweg. Talrijke archeologische waarnemingen en opgravingen vonden in de jaren tachtig en negentig plaats vanuit beide vestigingen. Ook de regelmatig uitgevoerde systematische veldverkenningen op VoornePutten in het kader van de ruilverkaveling en in het landinrichtingsgebied IJsselmonde leverden veel nieuwe vindplaatsen Mijn mooiste vondst |

03-2010 binnenwerk.indd 133

133

07-06-10 11:16


aangesloten landen het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam ‘Het Verdrag van Malta’. Hoewel de uitgangspunten van het verdrag pas in 2007 in de Nederlandse wetgeving zouden worden geïmplementeerd, werd in de eerste jaren van de 21e eeuw al zoveel mogelijk gewerkt in ‘de geest van Malta’ door Nederlandse archeologen en overheden. Ook BOOR heeft in deze jaren zijn organisatie en werkwijze aan de nieuwe ontwikkelingen aangepast en de bevoegde gezagtaken vormgegeven, die door de nieuwe wetgeving voor een belangrijk deel nu bij de gemeenten kwamen te liggen. De inpassing van archeologie binnen het ruimtelijk ordeningsproces bracht in deze jaren een nauwere samenwerking tot stand met andere gemeentelijke diensten, zoals de Dienst Stedebouw en Volkshuisvesting en het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam. De toename in kwantiteit en diversiteit van de werkzaamheden van BOOR had ondertussen geleid tot een personele groei van BOOR. In 2007 beschikte BOOR over vijftien formatieplaatsen en drie medewerkers op langdurige inhuurbasis. In dat jaar vond er ook een reorganisatie plaats, waarbij binnen BOOR twee teams werden samengesteld: ‘Beheer en Beleid’ en ‘Onderzoek en Rapportage’. Het eerste team houdt zich bezig met de bevoegd gezagtaken en de inbreng van archeologie bij bouw- en ontwikkelingsplannen, alsmede met deponering van vondstmateriaal en documentatie. Noemenswaardig in dit kader is de door BOOR-medewerkster M. (Miranda) Goutde Kreek rond 2005 ontwikkelde GISgerelateerde database BOORIS (BOOR Informatiesysteem) (afb. 7). Alle data (vindplaatsen, onderzoeksgebieden, etc.) van de afgelopen vijftig jaar en kaartlagen (historisch, bodemkundig, waardenkaarten, etc.) komen samen in dit informatiesysteem. BOORIS wordt dagelijks benut ten behoeve van advisering bij ontwikkelingsplannen en bij het doen van onderzoek. Ook communicatie vormt een taak

134

van het team ‘Beheer en Beleid’, waarvan het belang door een gemeenteraadbrede motie extra werd benadrukt bij de vaststelling van de Beleidsnota Archeologie Rotterdam in 2008.17 Het team ‘Onderzoek en Rapportage’ houdt zich bezig met het doen van veldonderzoek (boringen, proefsleuven, opgravingen) en de tegenwoordig wettelijke verplichte rapportages van de onderzoeksresultaten. In 2009 droeg Marco van Trierum zijn functie als Hoofd BOOR over aan schrijver dezes, die vanaf 1990 freelance werkzaamheden voor BOOR verrichtte en vanaf 2001 in vaste dienst was gekomen (afb. 8). De continuïteit van onderzoek in de afgelopen halve eeuw heeft er toe geleid dat ‘versnippering’ van onderzoeksgegevens en archeologisch-inhoudelijke kennis voorkomen kon worden. Deze aanpak zorgt voor een efficiënte uitvoering van het gemeentelijk archeologiebeleid en draagt bij aan de inhoudelijke ontwikkeling van het vak. Zo wordt bijvoorbeeld steeds duidelijker, mede door de inzet en deskundigheid van BOOR-medewerker J.M. (Jurrien) Moree, die vanaf 1987 aan het BOOR verbonden is, dat er op veel plaatsen in Rotterdam en omgeving sprake is van de aanwezigheid van intacte prehistorische landschappen met steentijdnederzettingen op rivierduinen en langs oevers van waterlopen. Voor Rotterdam heeft de onderzoekscontinuïteit onder andere tot een scherper beeld van de prestedelijke nederzetting Rotta geleid. De voortdurende archeologische kennisontwikkeling wordt steeds opnieuw ingezet ten behoeve van het actualiseren van archeologiebeleid en van de ‘archeologische verhalen’ (afb. 9, 10, 11) Op deze wijze hoopt het BOOR ook de komende vijftig jaar te kunnen blijven functioneren als het archeologisch kenniscentrum van Rotterdam en het Rijnmondgebied.

BOOR Ceintuurbaan 213b 3051 KC Rotterdam

| Rondom de stad

03-2010 binnenwerk.indd 134

07-06-10 11:16


Noten 1. Hoek 1968. 2. Hoynk van Papendrecht 1920. 3. Over (de geschiedenis van) het sluizenonderzoek in Rotterdam, zie: Carmiggelt 2001. 4. Renaud publiceerde over dit onderzoek onder andere in het Rotterdams Jaarboekje 1942 en 1943. 5. Over de geschiedenis van de Coördinatiecommissie, zie ook: Van Beuningen 1982. 6. BOOR, brief P. Glazema aan H.J.E.van Beuningen d.d. 16 november 1960. 7. BOOR, voorstel tot toekenning eredoctoraat aan C. Hoek door Borger, 24/25 en 31 oktober 1997. Voor diens laudatio, zie Van Trierum 2002, 10-11. 8. Het proefschrift van A. van der Schoor kan beschouwd worden als een synthese van het onderzoek van Hoek, zie Van der Schoor 1992. 9. BOOR, brief van de directeur van Gemeentewerken aan het College van B&W van Rotterdam, d.d. 22 januari 1970. 10. Zie Verslagen van de afdeling Oudheidkundig Onderzoek 1975, 19. 11. BOOR, Notitie Hoek d.d. 14 maart 1976. 12. BOOR, rapport van Hoek aan de directeur van de Dienst Gemeentewerken, d.d. 4 december 1980. 13. BOOR, notitie Hoek d.d. 21 november 1976. 14. Voor een gedetailleerd overzicht van activiteiten, bemensing, organisatie en huisvesting van BOOR, zie: Van Trierum 1988 (over de jaren 1976-1986), 1992 (over de jaren 1987-1990) en 2002 (over de jaren 1991-2000). 15. BOOR, notitie J. Aarnoudse, d.d. 22 april 1981 en gespreksverslag d.d. 25 januari 1982. 16. BOOR, notitie A.J.C. Dekker, d.d. 13 augustus 1986. 17. Het betreft de motie van de heer D. Hoogland d.d. 17 juli 2008. Voor de beleidsnota: Carmiggelt en Van Trierum 2008. Literatuur Beuningen, H.J.E. van, 1982. Terugzien op 20 jaar functioneren van de “Coördinatie Commissie van Advies Inzake Archeologisch Onderzoek Binnen het Ressort Rotterdam, in: J.G.N. Renaud (red.), Rotterdam Papers. A contri­ bution to medieval archaeology, 1-4. Carmiggelt, A., 2001. Een onderzoek naar de (bouw-)historie van de uitwateringssluizen in de Hoogstraat te Rotterdam in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, in: A. Carmiggelt, A.J. Guiran en M.C. van Trierum (red.), BOORbalans 4. Archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel te Rotterdam. Sluizen en schepen. Rotterdam, 125-190. Carmiggelt, A, en M.C. van Trierum 2008. Beleidsnota Archeologie Rotterdam 2008-2011. Rotterdam. Hoek, C., 1968. Oudheidkundig bodemonderzoek rond de Nieuwe Maas, in: J.G.N. Renaud (red.), Rotterdam Papers. A contribution to medieval archaeology. Rotterdam, 81-88. Hoynck van Papendrecht, A., 1920. De Rotterdamsche plateel- en tegelbakkers en hun product 1590-1851. Rotterdam. Schoor, A. van der 1992. Het onstaan van de middeleeuwse stad Rotterdam. Alphen aan den Rijn. Trierum, M.C. van 1988. Doelstelling, middelen en activiteiten, in: M.C. van Trierum, A.B. Döbken en A.J. Guiran. BOORbalans 1. Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied. Rotterdam, 11-15. Trierum, M.C. van 1992. Archeologisch onderzoek in het Maasmondgebied: activiteiten, middelen en personeel van het BOOR 1987-1990, in: A.B. Döbken (red.). BOORbalans 2. Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied. Rotterdam, 9-14. Trierum, M.C. van 2002. Archeologisch onderzoek door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeente­ werken Rotterdam (BOOR) in het Maasmondgebied 1991-2000: personeel, activiteiten, middelen, huisvesting en bespiegelingen over samenwerking in de regio, in: A. Carmiggelt, A.J. Guiran en M.C. van Trierum (red.), BOORbalans 5. Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied. Rotterdam, 9-22.

N.B. BOOR geeft twee- à driemaal per jaar een nieuwsbrief uit (BOORnieuws). Een gratis abonnement kunt u aanvragen bij: boor@gw.rotterdam.nl

Mijn mooiste vondst |

03-2010 binnenwerk.indd 135

135

07-06-10 11:16


Wie kent dit?

Zoektocht naar familiewapens uit Assendelft op ‘Delfts’ aardewerk uit Haarlem Gerrit Groeneweg

Gerard Graas weet steeds weer een intrigerende vondst om commentaar aan de lezers van Westerheem voor te leggen. Dit keer betreft het twee 17e-eeuwse wapenborden.

Af b.1 Bord met wapen. Foto: Gerard Graas.

136

Fragmenten van de twee borden zijn in 1997 tevoorschijn gekomen tijdens het ontgraven van de bovenlaag van de nieuwe wijk Saendelft-Oost in Assendelft (afb. 1, 2, 3 en 4). De diameter van de borden bedraagt 38 à 39 cm, de hoogte is circa 5 cm. Omdat de scherven van de twee borden bij elkaar zijn aangetrof-

fen, sterk op elkaar lijken, terwijl de daarop afgebeelde wapenschilden verschillend zijn, neemt Gerard aan, dat het familiewapens zijn en dat deze mogelijk verband houden met een huwelijk tussen leden van beide families. Wapenschilden van steden zijn relatief eenvoudig te identificeren, maar het wordt al veel moeilijker, wanneer het om familiewapens gaat. Een extra complicatie is, dat men ook vaak serviesgoed heeft opgesierd met fantasieheraldiek. Mocht het hier werkelijk om bestaande familiewapens gaan, dan wordt de zoektocht daarnaar vergemakkelijkt, wanneer de periode waaruit de beide borden dateren en de plaats van herkomst ervan, wat nader zou kunnen worden gepreciseerd. De context waarin de schotels zijn aangetroffen biedt daartoe, zo begrijp ik, weinig houvast. Opvallend aan de twee faience borden die Gerard Graas ons toont, is de randversiering. Uit de literatuur zijn enkele voorbeelden bekend van wapengoed met een vergelijkbare decoratie. Ze worden toegeschreven aan het atelier van Willem Janz Verstraeten of diens zoon Gerrit Willemsz., beiden werkzaam in Haarlem. Hun atelier leverde kwaliteitswerk, ook op bestelling. Wapenschotels maakten deel uit van hun productie en zijn, blijkens getuigenverklaringen uit die tijd, onder andere afgezet in Monnickendam, Amsterdam en Leiden. Wanneer zoon Gerrit Willemsz. omstreeks 1640 overschakelt van het gebruik van proenen als hulpmiddel bij het bakken naar het gebruik van bakkokers en pennen en op die wijze de overstap maakt van majolica naar ‘Delfts’ (faience), ontstaat onenigheid tussen vader en zoon, waarvan de details terug te vin-

| Wie kent dit?

03-2010 binnenwerk.indd 136

07-06-10 11:16


Af b.2 Wapen in detail. Foto: Gerard Graas.

Af b.3 Bord met wapen. Foto: Gerard Graas.

den zijn in de archivalische bronnen. Op de achterzijde van de borden die Gerard ons toont, is duidelijk een beschadiging te zien die de pen in de bakkoker in de onderzijde van de vlag van het bord heeft achtergelaten (afb. 5). Dat is een reden om het wapenbord toe te schrijven aan Verstraeten junior. Het bord zal dan in de jaren 1640-1652 in Haarlem zijn

gemaakt op bestelling van wellicht een nietonvermogende familie in of nabij Assendelft. Rest nog de vraag: welke aan elkaar gerelateerde familie(s) uit de omgeving van Asseldelft hebben op de beide borden hun wapenschild laten afbeelden? Zoals gewoonlijk zien we het antwoord op deze vraag met interesse tegemoet.

Af b.4 Wapen in detail. Foto: Gerard Graas.

Af b.5 Achterzijde met penafdruk. Foto: Gerard Graas.

Wie kent dit? |

03-2010 binnenwerk.indd 137

137

07-06-10 11:16


Reactie

Beste Leo, In ‘Westerheem’ schrijf je dat je dacht na twee columns wel over de hunebedden te kunnen zwijgen. Eigenlijk vind ik dat al vreemd. De oudste monumenten van Nederland moeten kennelijk even snel afgewerkt worden. Maar goed. Geprikkeld door de berichten over een groundtraceronderzoek in Borger voelde je je wel verplicht er nog een – wat zuur, dat wel – stukje aan toe te voegen. Jammer, dat had je beter niet kunnen doen. Ik kan er geen chocola van maken. Dat groundtraceronderzoek is volstrekt overbodig, want jij kunt de resultaten wel uittekenen. Natuurlijk zit er wat in de kelder van hunebed D27, schrijf je. Knollen voor citroenen, voeg je eraan toe. Je roept zelfs een groot visionair en wetenschapper aan om je punt kracht bij te zetten: Geert Wilders of all people. In 1685 had Titia Brongersma al gegraven in het grootste hunebed. Tot voor kort kon je archeologen in koor horen roepen, dat er in D27 wel niets meer zou zitten dat de moeite waard was. Oudtijds verstoord, artefacten verdwenen, kortom: een contextloos hunebed. Leuk voor toeristen, maar oninteressant voor wetenschappers. Toen we ontdekten dat én een dertienjarig jongetje én de Rijksdienst in 1983 artefacten hadden gepeuterd uit D27 waren de reacties uitgesproken tegenstrijdig: Nu zou toch wel echt alles weg zijn en: Hé, zou er nog meer in de bodem zitten? Daar komt nu jouw bagatellisering van het groundtraceronderzoek nog eens bij. Wat is dat toch met die archeologen, vraag ik me dan af. Als er zulke tegenstrijdige opmerkingen ten grondslag liggen aan veiliggestelde vondsten, dan wil je toch weten hoe het werkelijk zit? Natuurlijk is het heel knap,

dat jij dat al weet zonder onderzoek, maar er valt wel iets af te dingen op het trekken van wetenschappelijke conclusies zonder onderzoek te doen. Het interpreteren van het groundtracer­ onderzoek moet nog gebeuren. Niet alleen de kelder is gescand, maar ook de omgeving van het hunebed. Stel je eens voor, dat de scanner ook sporen van menselijk gebruik aanwijst onder de keldervloer, of dat er in de omgeving aanwijzingen voor een trechterbeker-nederzetting worden gevonden. Dat nog geheel los van mogelijk vondstmateriaal op de keldervloer. Het groundtraceronderzoek kan daaraan bijdragen: ofwel we vinden wat, ofwel we vinden niets. Beide uitkomsten zijn, hoe dan ook, wetenschappelijk gefundeerd en niet op een slag in de lucht gebaseerd. Dat de hele Nederlandse pers is uitgelopen voor het groundtraceronderzoek, zelfs op een moment dat een kabinet druk doende was te vallen, tekent de belangstelling van het publiek voor archeologisch onderzoek. Daar zou je ook blij mee kunnen zijn. Het is een optie. Het hoeft natuurlijk niet. Je kunt ook de pen even neerleggen en een citroen tussen je tanden nemen. Als je dan de pen weer opneemt, wordt het vaak een zuur stukje. Eet chocolade, daar wordt je gelukkig van en krijg je andere columns. Wedden om een reep, dat er toch iets opzienbarends uit het groundtraceronderzoek komt? In vriendschap, als altijd, Hein Klompmaker NB. Doe maar puur met hazelnoten.

Noot van de redactie: hoe deze discussie verdergaat, kunt u lezen op de weblog van het Hunnebedcentrum Borger, zie http://www.hunebedcentrum.nl/ > Nieuws en activiteiten > Weblog van de directeur.

138

| Reactie

03-2010 binnenwerk.indd 138

07-06-10 11:16


Literatuurrubrieken

Recensies Bert Koene, Goede luiden en gemene onderzaten. Assendelft vanaf zijn ontstaan tot de nadagen van de Gouden Eeuw. Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2010. ISBN 978-90-8704-14344. Geb., geïll., 320 pag., € 29,-Dankzij de publicaties van de AWN afdeling Zaanstreek-Waterland en Omstreken (De Zaanstreek Archeologisch bekeken, 1983 en Grondsporen 40 jaar archeologisch onderzoek in de Zaanstreek, 2000) en uiteraard dankzij ook de bekende studie die in 1987 onder redactie van Brandt, Groenman-van Waateringe en Van der Leeuw verscheen (Assendelver Polder papers 1, Universiteit van Amsterdam) is – terecht – al veel aandacht besteed aan de Prehistorie van de omgeving van Assendelft. Over wat zich er na de Prehistorie heeft afgespeeld, zijn we minder uitvoerig geïnformeerd. Lang moet het landschap redelijk woest en ledig zijn geweest, maar omstreeks 950 komt de bewoning aarzelend weer op gang. Een sensationeel spoor uit die tijd zijn de restanten van een klein houten kerkje en van verschillende boerderijen. De eerste veenontginners uit die tijd vormen het startpunt van de publicatie van Bert Koene. De archeologische bronnen worden al snel verlaten en de auteur volgt het verdere spoor van de voortschrijdende geschiedenis van Assen­ delft vooral aan de hand van archivalische bronnen. Tot in de 17e eeuw heeft er een onderscheid bestaan tussen een tiental boerenfamilies met de status van edellieden (‘goede luiden’) en de andere dorpelingen (‘gemene onderzaten’), waarnaar de titel van het boek verwijst. Bert Koene toont aan dat deze eeuwenlange tweedeling en ook tal van andere opvallende lokale gebruiken teruggaan op de manier waarop

men ooit de ontginningen heeft aangepakt. Koene volgt de ontwikkelingen in de dorpssamenleving tot de watersnood van 1717 en schenkt daarbij gedetailleerd aandacht aan waterschapsaangelegenheden, bestuur, regelgeving en rechtspraak en weet dit smakelijk op te dienen met goed onderbouwde eigen interpretaties, de beschrijving van kleurrijke figuren, anekdotes en verhalen over spectaculaire weddenschappen, messentrekkerij en grootscheepse goederensmokkel. * * *

Ingrid de Jager & Nora Schadee (red.), Tegels uit Rotterdam 1609-1866. Zaltbommel/ Rotterdam. ISBN 978 90 5994 244 8 2009. Geb., geïll., 228 pag., € 39,-In Rotterdam zijn tussen 1609 tot aan 1866 vele miljoenen tegels gebakken. Deze gigantische productie varieert van de eenvoudige, ‘Delftse’, blauw beschilderde tegeltjes tot indrukwekkende tegeltableaus. In bescheiden mate hebben ook andere voorwerpen, zoals schotelgoed en plaquettes, deel uitgemaakt van het productieassortiment. De stad heeft niet minder dan negentien tegelbakkerijen gekend, die in het boek stuk voor stuk worden beschreven en op een bijgevoegde boekenlegger nog eens op een rijtje worden gezet. Een flink deel van de tegelproductie is bestemd voor export: Rotterdamse tegels zijn nu nog te zien in Franse kastelen, Duitse paleizen, Spaanse en Portugese kerken en zelfs in het Topkapi paleis in Istanbul. Het boek Tegels uit Rotterdam is gebaseerd op de omvangrijke collectie tegels in het Historisch Museum Rotterdam. Twee conservatoren van het museum geven respectievelijk een

Af b. 1 Goede luiden en gemene onderzaten. Cover van het besproken boek.

Af b. 2 Tegels uit Rotterdam. Cover van het besproken boek.

Literatuurrubrieken |

03-2010 binnenwerk.indd 139

139

07-06-10 11:16


breed overzicht van, en een gedetailleerd inzicht in de Rotterdamse tegelproductie. Daarbij komen aspecten als techniek, kosten, bedrijfsvoering en export aan de orde. Daarnaast bevat het boek een apart katern met de beste stukken uit de collectie van het Historisch Museum Rotterdam en drie artikelen die op deelonderwerpen ingaan: de bijproducten uit de tegelbakkerijen, zoals borden, plaquettes en siervoorwerpen, de sprookjesachtige tegeldecoraties in de paleizen van de keurvorst van Keulen in Brühl, en het reilen en zeilen van de laatste tegelbakkerij in Rotterdam. Behalve de beide redactieleden, leverden ook Jan Daan van Dam, Wilhelm Joliet en Johan Kamermans hun bijdragen aan dit fraaie boekwerk. Het boek is rijk geïllustreerd, jammer is dat het afgebeelde materiaal sterk is verkleind, waardoor veel details in de decoraties verloren zijn gegaan. Bij het boek is een DVD gevoegd met daarop het uit 1920 daterende standaardwerk van A. Hoynck van Papendrecht (De Rotterdamsche plateel- en tegelbakkers en hun product 1590-1851; bijdrage tot de gechiedenis der oude Noord-Nederlandsche majolika) en alle ponsen, schetsen en andere beeldmateriaal uit de collectie van het Gemeentearchief Rotterdam dat als basis voor de decoraties op de Rotterdamse tegels heeft gediend. * * *

van de faience uit Nevers uit de 17e eeuw. Die periode vormt immers de Gouden Eeuw voor de faienceproductie in die stad met een onwaarschijnlijk grote diversiteit aan vormen, kleuren en decoraties. Uit die eeuw is ook uit ons land materiaal van Nevers bekend. Alhoewel er al veel over de faience van Nevers is gezegd en geschreven en alle zichzelf respecterende oudheidkundige en keramiekmusea over voorbeelden uit Nevers beschikken, heeft het tot nu toe steeds ontbroken aan een integrale studie waarin resultaten van kunsthistorisch, technisch, archivalisch en archeologisch onderzoek worden gecombineerd. Na 25 jaar onderzoek weet de auteur deze aspecten te combineren en de laat-16e en 17e-eeuwse faienceproductie in Nevers te analyseren, het materiaal te classificeren en in beeld te brengen. Gezien de in ons land actuele discussie over de vraag of bepaalde typen 17e-eeuwse faience uit Italië, dan wel uit ons eigen land afkomstig zijn, is deze publicatie ook voor een (kleine) groep onderzoekers in ons land buitengewoon interessant. Een deel van de bodemvondsten uit ons land met daarop natuurgetrouwe voorstellingen (‘istoriato’), van de witte faience met niet meer dan een bescheiden decoratie (‘compendiario’) en van de geheel witte borden en plooischotels etc. die omstreeks 1600 in ons land populair worden (‘bianchi’), is ongetwijfeld uit Nevers afkomstig.

Jean Rosen, La faïence de Nevers 15851900 (2 dln. in cassete), Édition Faton, Dijon, 2009. ISBN 978-2-87844-123-9. Geb., geïll., dl. I (Histoire et techniques) 240 pag., deel II (L’Age d’or du XVII ème) 400 pag., € 178,--.

Af b. 3 La faïence de Nevers. Cover van deel I van het besproken boek.

140

Aan het einde van de 16e en het begin van de 17e eeuw is Nevers (F.) de eerste en enige plaats in Frankrijk waar majolica/faience wordt geproduceerd. De daar ontwikkelde vormen en motieven worden aanvankelijk vooral aan Italiaanse voorbeelden ontleend en vormen een belangrijke bron van inspiratie voor de later op tal van andere plaatsen in Frankrijk opgerichte faiencebedrijven. In het eerste boekdeel van het nu verschenen standaardwerk komen aspecten als historiografie, archeologisch onderzoek, laboratoriumonderzoek aan scherfmateriaal, gebruikte grondstoffen en materialen, ovenconstructies, de organisatie van de faiencefabrikanten, sociale en economische aspecten, enzovoorts aan bod, inclusief een uitgebreid bibliografisch overzicht. Het kloeke en rijk geïllustreerde tweede deel is geheel gewijd aan vormgeving en decoratie

Af b. 4 Bord, ‘à l’Italienne’, zgn. ‘istorato’, daterend uit omstreeks 1641 en af komstig uit één van de ateliers te Nevers (F.). Uit: La faïence de Nevers.

| Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 140

07-06-10 11:16


Signalementen Wolfgang Ebel-Zepezauer, Christoph Grünewald, Peter Ilisch, Johann-Sebastian Kühlborn en Bettina Tremmel, Augusteische Marschlager und Siedlungen des 1. bis 9. Jahrhunderts in Dorsten-Holsterhausen. Die Ausgrabungen 1999-2002 (Bodenaltertümer Westfalens 47). Mainz 2009. ISBN 978-3-8053-3952-0. Geb., geïll., 452 pag., € 34,--. Zoals de naam al zegt, worden in de reeks Bodenaltertümer Westfalens de resultaten van archeologisch onderzoek in Westfalen gepubliceerd. De verschillende banden verschijnen onregelmatig en hebben de ene keer betrekking op een afgerond onderzoek of een specifieke opgraving terwijl de andere keer verschillende onderwerpen van Paleolithicum tot en met de Middeleeuwen worden gebundeld. Deel 47 vormt de eerste bijdrage over de tot dusver grootste archeologische onderneming van de westfälischen Landesarchäologie. In totaal is er een gebied van niet minder dan circa 15 hectare compleet archeologisch onderzocht. Tot de meest spraakmakende aspecten van het onderzoek behoren de sporen van vijf nieuw ontdekte Romeinse marskampen en van niet minder dan 400 strekkende meter Romeinse weg. Men heeft acht verschillende gebruiksfasen uit de Augusteïsche periode kunnen vaststellen met een zwaartepunt in de tijd van Drusus (12 tot 9 v. Chr.). Dankzij het onderzoek heeft men nu een beter inzicht in de rol die dit gebied heeft gespeeld bij het troepentransport en bij het inrichten van tijdelijke legerkampen tijdens de Romeinse bezetting van Westfalen. Nadien, vanaf de 1e eeuw n.Chr. tot ongeveer het jaar 400 volgt een uitgestrekte Germaanse nederzetting. Ook daarin kunnen verschillende fasen worden onderscheiden. Een groot deel van het boek bestaat uit een catalogus waarin de vondsten worden beschreven. In 2006 is het onderzoek voortgezet. De resultaten daarvan zullen t.z.t. eveneens in deze reeks worden gepubliceerd. * * *

Beate Herring, Die Gräber der frühen bis mittleren Bronzezeit in Westfalen. Eine Analyse der Bestattungssitten unter besonderer Berücksichtigung des Grabbaus und ihre Einbettung in die angren-

zenden Gebiete (2 dln.)(Bodenaltertümer Westfalens 48). Mainz 2009. ISBN 9783-8053-3969-8. Geb., geïll., resp. 372 en 165 pag., € 49,--. De Bronstijd in Westfalen-Lippe is vooral bekend van grafvondsten. De beide volumes van Die Gräber der frühen bis mittleren Bronzezeit in Westfalen vormen de dissertatie van Herring, die dat materiaal heeft bestudeerd. Zij brengt hier alle grafvondsten uit Vroegeen Midden-Bronstijd bijeen, voor zover die tot 1999 in Westfalen-Lippe zijn gedaan. Het zwaartepunt van haar onderzoek ligt in de analyse van grafheuvels met hun omheiningen en bijzettingen. De auteur tracht de verscheidenheid aan ter aarde bestellingen exacter te dateren en daarbij de verschillende grafgebruiken in een bovenregionaal kader te plaatsen. Een belangrijke rol spelen daarbij ook de onderzoeksresultaten uit Nederland Zo levert dit tweedelige boekwerk een belangrijke bijdrage aan de kennis van de relatieve en absolute chronologische aspecten van de Bronstijd in het algemeen en die van Westfalen in het bijzonder. Speciale aandacht vraagt deel twee van de publicatie, een catalogus waarin niet minder dan 173 bronstijdvindplaatsen uit Westfalen worden beschreven en afgebeeld. * * *

Benthem, A. van (met een bijdrage van J. Brijker), Milheeze Kapelakker, gemeente Gemert-Bakel. Een archeologische opgraving (Rapport 1772). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2009. ISBN 97890-6836-762-1. Geïll., 25 pag., € 17,50. N. Huisman, Rotterdam Blaak 31, voormalig CEBECO-terrein. Een archeologische begeleiding (Rapport 1794). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6836-784-3. Geïll., 29 pag., € 20,--. A. van Benthem, Utrecht Tolsteeg. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (Rapport 1877). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6836-867-3. Geïll., 23 pag., € 17,50. In Milheeze (N.-Br., ADC Rapport 1772), is een tienpalige structuur onderzocht. De sporen en de directe omgeving ervan hebben geen nade-

Literatuurrubrieken |

03-2010 binnenwerk.indd 141

141

07-06-10 11:16


re gegevens opgeleverd. Ook is één paalkuil gevonden die mogelijk in de IJzertijd gedateerd kan worden. De Archeologische Begeleiding in Rotterdam, waarvan in rapport 1794 verslag wordt gedaan, behelst het houden van toezicht op het uitgraven van zes bouwputten van elk circa 3 x 3 m. Daarbij zijn sporen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd aangetroffen, zoals delen van een vroegere kademuur, sporen van wat waarschijnlijk een stadsmuur is geweest en resten van 19e-eeuwse huizen. Tijdens proefsleuvenonderzoek in de Pelikaanstraat te Utrecht (rapport 1877) is een deel van de omgrachting van de voorstad Tolsteeg aangesneden. Dendrochronologich onderzoek van een paal uit het diepste gedeelte van de gracht laat zien dat deze gekapt is na 1385. Dit komt goed overeen met het historisch bekende feit dat Tolsteeg vanaf circa 1350 is omgeven door een wal en een bescheiden gracht. Vondstmateriaal uit de gracht toont aan, dat deze pas in de 19e of aan het begin van de 20e eeuw is gedempt. * * *

Janneke Bosman, Archeologisch onderzoek De landweer aan de Doonheide (gemeente Gemert-Bakel). Een opgraving in het onderzoeksgebied Doonheide – Noord, deelgebeid A (ACE Rapport 12, 2009), geïll., 84 pag., kaartbijlage. Theo de Jong en Leonie Korthorst, Archeologisch onderzoek Gemert-Bakel, Molenakker en Berglaren. Inventariserend veldonderzoek-proefsleuven (Rapport 14, 2007/’08), geïll., 32 pag. Janneke Bosman, Archeologisch onderzoek. Eindhoven-de Tongelreep en Waalre Ruischaards. Sporen en vondsten uit de Romeinse tijd, late middeleeuwen en nieuwe tijd. Inventariserend veldonderzoek – proefsleuven en definitief onderzoek (ACE Rapport 20, 2009), geïll., 87 pag., kaartbijlage en CD-ROM. Leonie Korthorst en Joeske Nollen (met bijdragen van Nico Arts, David Hardy, Marga Lambregtse en Mick van Son), Archeologisch onderzoek Eindhoven – Oude Toren te Woensel. De opgraving en het onderzoek van de menselijke skeletten (ACE Rapport 21, 2009), geïll., 128 pag., CD-ROM. Sanne Beumer, Opgraving op de Bakelsedijk 7 te Helmond (Rapport 24, 2008), geïll., 24 pag.

142

Theo de Jong, Christianne Louvenberg en Sanne Beumer, Archeologisch onderzoek Helmond – Kromme Steenweg. Voorstedelijke nederzetting van Helmond (Rapport 25, 2008), geïll, 56 pag., CD-ROM. Theo de Jong en Leonie Korthorst, Archeologisch onderzoek gemeente GemertBakel, De Mortel (Vraant) en Bakel (Soersel). Ontginningen en ruilverkavelingen in een moestuincomplex en een akkergebied. Rapportage inventariserend veldonderzoek – proefsleuven (ACE Rapport 32, 2009), geïll., 32 pag. Leonie Korthorst en Nico Arts, Archeologisch onderzoek aan de Peeleik 29 te Helmond. Twee ondiepe greppels en enkele spitsporen uit de moderne tijd (Rapport 35, 2008), geïll. 20 pag. Michiel van der Weele, Sanne Beumer en MiriamTeeuwisse, Archeologisch onderzoek Gemert-Bakel, Latijnse School. Een omgracht terrein uit de late middeleeuwen (ACE Rapport 38, 2008), geïll., 60 pag., CD-ROM. Christianne Louvenberg, Archeologisch onderzoek Eindhoven – Hoogstraat 421. Opgraving langs een middeleeuwse weg tussen Gestel en Eindhoven (Rapport 43, 2009), geïll., 24 pag . Elly Bogers-Lokken, Kleipijpen uit drie opgravingen in Eindhoven 1625-1900. Smalle Haven, Beekstraat, Kasteel van Eindhoven (ACE Rapport 44, 2009) Miriam Teeuwisse, Archeologische begeleiding Helmond – Zonnekwartier (Heistraat) (ACE Rapport 49, 2008). Alle rapportages: Archeologisch Centrum Eindhoven (ACE). ISSN 1570-5943. In een plangebied bij Gemert (N.-Br.) wordt woningbouw gerealiseerd. Bij het archeologische bodemonderzoek, waarvan rapport 12 gewag maakt, is een landweer aangetroffen die uit de historische bronnen niet bekend is. Het verdedigingswerk dateert in oorsprong vermoedelijk uit de 14e of 15e eeuw. Opvallend is het grote aantal loden musketkogels dat detectoramateurs ter plaatse hebben aangetroffen. Elders in Gemert is in 2005 op vier locaties een verkennend onderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd (Rapport 14). Tegen de verwachtingen in blijkt de hoger gelegen zandrug voor een groot deel onbewoond te zijn gebleven. Verrassend is ook, dat de natuurlijke bodem onder een bestaande woonwijk nagenoeg intact is.

| Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 142

07-06-10 11:16


Het onderzochte terrein Eindhoven-de Tongelreep kent een lange maar niet continue gebruiksgeschiedenis. In de Romeinse tijd is er sprake van een begraafplaats, die echter ingrijpend verstoord is door middeleeuwse ontginningen. Van belang bij dit onderzoek (Rapport 20) zijn vooral de sporen van een laatmiddeleeuwse huisplattegrond. Tot nu toe is van de zandgronden nog weinig bekend over resten van plattelandsbewoning in die periode. Ter afronding van het onderzoek is nog een proefsleuf aangelegd op een terrein bij Waalre. Op die locatie zijn geen noemenswaardige archeologische resten aangetroffen. Het onderzoek in Woensel waarop rapport 21 betrekking heeft, is uitgevoerd op een begraafplaats waar een nog bestaande toren herinnert aan de vroegere Sint-Peterskerk. Men verwacht bij het onderzoek restanten van die kerk terug te vinden, inclusief de bijbehorende begravingen. Een aantal paalsporen heeft men niet met zekerheid aan een voorganger van het kerkgebouw kunnen toeschrijven. Het onderzochte skeletmateriaal geeft een indicatie over samenstelling en gezondheidstoestand van de toenmalige inwoners van Woensel. Opvallend is de vondst van een Elmpter voorraadpot (1250-1350) die doelbewust binnen het koor op de as van de kerk geplaatst lijkt te zijn. De geometrisch en getallensymbolisch prominente plaats die de pot inneemt, alsmede het gegeven dat de pot veel ouder is dan de kerk (1400-1450), doet vermoeden dat bij de bouw van de kerk een oudere kerk als uitgangspunt is genomen. Of nog preciezer, dat het heiligste object van de oudere kerk, namelijk het relikwie van de heilige Petrus in de Elmpter pot, het uitgangspunt is geweest. Het rapport besteedt ook ruimschoots aandacht aan de talrijke verzamelde grafvondsten als munten, crucifixen, scapulieren, rozenkransen, kisthengsels, kralen en knopen. Waar in Helmond een langgevelboerderij moet wijken voor nieuwbouw heeft men tevergeefs gezocht naar een tolpost die daaraan vooraf moet zijn gegaan (Rapport 24). Rapport 25 heeft betrekking op archeologisch onderzoek langs één van oude ontsluitingswegen van Helmond. Uit eerder onderzoek en uit historische bronnen is bekend, dat op de onderzoekslocatie vanaf de 11e tot in de 16e eeuw een nederzetting heeft gelegen. Het nieuwe onderzoek heeft ook sporen en vondsten opgeleverd uit Prehistorie, IJzertijd en Romeinse tijd. Uit de 13e eeuw dateert de plattegrond van een

bootvormige huisstructuur. Een afvalkuil van omstreeks 1540 levert behalve aardewerk ook een ijzeren bijl en een fraai mes met ivoren handgreep op. Een Raerener drie-orenkan maakt deel uit van de vondsten. Opvallend is dat dergelijke kannen vooral in de Kempen worden aangetroffen. Het rapport vermeldt niet de verschillende verhalen die de ronde doen over de functie van de drie-orenkan. Eén ervan gaat over de boeren uit Olen in de Belgische Kempen, die met een bezoek van keizer Karel vereerd gaan worden. Bij het doornemen van het draaiboek stuit men op de vraag hoe je zo’n hoge gast een kan wijn aanbiedt. Er wordt volop gediscussieerd en geoefend. Bij een normale kan met één oor houdt de gulle gever het recipiënt op de gebruikelijke wijze aan het oor vast in plaats van dat de keizer dat handvat krijgt toegereikt. Niet goed dus. Een kruik met twee oren blijkt evenmin geschikt te zijn, wanneer de aanbieder de kruik voorzichtig met beide handen aan de oren vasthoudt. Een drie-orenkan lijkt dan de ultieme oplossing. Tot het moment daar is: de uitverkoren inwoner van Olen houdt de kan voorzichtig aan de twee oren vast wanneer hij de wijn aan keizer Karel aanbiedt. Maar helaas, hij vergeet daarbij dat het derde oor naar hemzelf gericht is in plaats van naar de keizer. Sindsdien zou de drie-orenkan een bron van Kempisch vermaak vormen.

Af b. 5 Voorraadpot 12501350, herkomst Elmpt, bodemvondst Eindhoven-Woensel, vermoedelijk fungerend als reliekhouder. Uit: Rapport ACE 2.

De onderzoeken in Gemert-Bakel, aan de Peeleik en in de Heistraat te Helmond en aan de Hoogstraat in Eindhoven waarvan de rapporten 32, 35, 43 en 49 melding maken, hebben wel wat vondsten en waarnemingen, maar geen relevante archeologische sporen opgeleverd. Bij het onderzoek op het terrein van de voormalige Latijnse School te Gemert (Rapport 38) is de aandacht vooral uitgegaan naar sporen die in verband zouden kunnen worden gebracht met het verdwenen Hooghuis (11e-15e eeuw), ooit het kasteel van de Heren van Gemert. Die relatie heeft men niet kunnen leggen. Bij de opgravingen van het Kasteel van Eindhoven (1990 en 1992), de verdwenen buurtschap Beekstraat in Woensel (1993) en het Smalle Haventerrein in de stadskern van Eindhoven (1999-2003) is een groot aantal kleipijpen en kleipijpfragmenten verzameld. ACE Rapport 44 bevat een catalogus waarin dit materiaal (252 stuks) wordt afgebeeld en beschreven. Voorafgaand aan de catalogus geeft de auteur een inleidende beschouwing over het gebruik en de bewerking van tabak in

Literatuurrubrieken |

03-2010 binnenwerk.indd 143

143

07-06-10 11:16


Onder de titel ‘Verweesd van huis en haard’ belichten Gert Kortekaas, Egge Knol en Hans van Gangelen een aantal op drift geraakte 17e-eeuwse terracotta schoorsteenbeelden of -pilasters. Aanleiding zijn vier fragmenten van dergelijke schoorsteenbeelden die bij een opgraving tevoorschijn zijn gekomen. Een andere bodemvondst die in dit jaarboek voor het voetlicht wordt geplaatst is een 17e-eeuwse faience dekselpot uit een 18e-19eeeuwse archeologische context. De auteurs (Hans van Gangelen en Klaas Helfrich) besteden in hun artikel aandacht aan vorm, decoratie, herkomst en datering ervan en de functie die een dergelijke voorraadpot in het Groninger burgerinterieur kan hebben vervuld. Af b. 6 Steengoed kan met drie oren, herkomst Raeren, 16e eeuw, bodemvondst Helmond. Uit: Rapport ACE 25.

Eindhoven, een kort overzicht van de vormontwikkeling van de pijpenkop en de conclusie die uit het onderzochte materiaal kan worden getrokken. Voor zover bekend zijn in Eindhoven zelf geen pijpenmakers actief geweest. Veel van het verzamelde materiaal is afkomstig uit Amsterdam, Leiden en Gouda. * * *

Hervonden Stad. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen 2009, 14e jaargang. Stichting Monument & Materiaal, Groningen en de Dienst RO/EZ van de Gemeente Groningen, 2009. ISSN 1386 0208. Geïll., 184 pag., € 15,--. Traditioneel gaat het jaarboek van start met een overzicht van activiteiten en resultaten op het terrein van archeologie, bouwhistorie en restauraties in de gemeente Groningen. Vervolgens wordt in enkele artikelen dieper ingegaan op interessante vondsten of onderzoeken. De opzet van het jaarverslag archeologie 2008 (Froukje Veenman en Bert Tuin) is ten opzichte van vorige jaren gewijzigd. Het is niet langer een bijna dertig pagina’s tellend actueel overzicht van de in het verslagjaar uitgevoerde onderzoeken, maar het geeft op achttien pagina’s de samenvattingen van de belangrijkste resultaten van grotere, reeds afgeronde opgravingen. Volledige rapportages zijn zoals gebruikelijk te downloaden vanaf de website van Stichting Monument & Materiaal (zie http://www.stichtingmenm.nl/explorer/earcheo/fratsen/inleiding.htm). De laatst verschenen rapport in de reeks Stadse Fratsen (nrs. 18 en 19) hebben betrekking op het archeologische onderzoek aan de oostzijde van de Grote Markt en aan de Hoekstraat in Groningen.

144

* * *

Hemmy Clevis en Suzanne Wentink (red.), Overijssels Erfgoed. Archeologische en bouwhistorische kroniek 2008. SPA Uitgevers, Zwolle 2009. ISBN 978-908932-030-8. Geïll., 168 pag. Zoals gebruikelijk begint ook deze bundel met een reeks korte samenvattingen van het uitgevoerde archeologische onderzoek. Deze keer in de gemeenten Deventer, Enschede, Hellen­ doorn, Nijverdal, Hof van Twente, Olst-Wije, Raalte, Tubbergen, Wierden en Zwolle. Sinds 2003 is archeologisch onderzoek uitgevoerd op een woningbouwlocatie bij Borne in Twente. Er zijn verschillende nederzettingsterreinen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd onderzocht. In de winter 2006/2007 is in het oosten van dat plangebied een grootschalige opgraving uitgevoerd. Daarbij zijn bijna 3.000 grondsporen opgetekend, behorend bij een enorme dassenburcht en bij een nederzetting uit de IJzertijd en vroeg-Romeinse tijd. Onder de titel Boeren in een ‘frontierlandschap’ beschrijven Huub Scholte Lubberink en Nico Willemse dat onderzoek. Opvallend is het ontstaan van nederzettingen in het laaggelegen natte landschap in de Midden-IJzertijd. Dat wijkt duidelijk af van het elders gebruikelijke patroon van bewoning op de hoger gelegen delen. Even opvallend is het abrupt afbreken van de bewoning rond het begin van de jaartelling. Een heel ander onderwerp snijdt Hemmy Clevis aan. In zijn artikel vraagt hij aandacht voor verschillen in de decoratie die in Engeland vanaf de tweede helft van de 18e eeuw door middel van drukdecors op keramiek wordt aangebracht. In Nederland wordt de techniek eerst in Delft toegepast en vanaf 1836 op gro-

| Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 144

07-06-10 11:16


te schaal in de Regout fabrieken in Maastricht. Ogenschijnlijk identieke decors bij vondsten uit Zwolle blijken onderling kleine verschillen te vertonen, die mogelijk tijd- of productieplaats gebonden zijn. In de zomer van 2008 is in Zwolle tussen 18e-eeuws materiaal een opvallende veldfles gevonden, vervaardigd uit gemarmerd roodbakkend aardewerk en afkomstig uit NoordItalië. Michael Klomp beschrijft de kruik, de context waarin deze is aangetroffen en de mogelijke herkomst ervan. Alexander Jager besteedt vervolgens aandacht aan de omstreeks 1840 gesloopte havezate Buckhorst te Zalk. De geschiedenis van het kasteel gaat mogelijk terug tot in de 11e/12e eeuw. Met behulp van leden van de AWN is ter plaatse in 1988 archeologisch onderzoek uitgevoerd. Vanaf dat tijdstip ressorteert het havezateterrein onder de Monumentenwet. Suzanne Wentink tenslotte publiceert in deze kroniek een overzicht van in 2008 uitgevoerd onderzoek en van de dat jaar uitgebrachte archeologische rapporten. * * *

Zutphen MoNUmentaal (Nieuwsbrief monumentenzorg, archeologie en bouwhistorie in de gemeente Zutphen), februari 2010, nr. 19. Onlangs heeft de archeologische dienst van Zutphen kennis gemaakt met een in 1972 gevonden bijltje, 8 cm groot, vermoedelijk lokaal uit zwerfkei vervaardigd en daterend uit het Midden-Neolithicum. Zutphen ligt in die periode op het grensvlak van twee culturen en van twee daarmee samenhangende bijltypen. Voor Bert Fermin is de vondst aanleiding om de tot nu uit Zutphen bekende bijlen onder de aandacht te brengen. In totaal zijn er zes exemplaren bekend: vier van vuursteen, één van een ander soort steen en één waarvan de grondstof niet meer kan worden achterhaald. Opvallend is dat uitgerekend het Midden-Neolthicum het grootste zwarte gat in de geschiedenis van Zutphen is. Zowel trechterbeker- als Vlaardingen-aardewerk is er onbekend. De vondst uit 1972 geeft aan dat toch ook in Zutphen sporen van nederzettingen uit dat deel van de Prehistorie zijn te verwachten. De vindplaats van het bijltje vormt misschien een aanwijzing voor de plaats waar die sporen zijn te vinden. * * *

Frans Caignie en Leon Geyskens, Tegels uit Kasteel Gallifort, maart 2010 (www. tegels-uit-antwerpen.be/) Frans Caignie, Laat 16de-vroeg 17deeeuwse Antwerpse tegel-tableaus met parelranddecor, oktober 2009 (www. tegels-uit-antwerpen.be); Caignie Frans, De majolica tegelvloer in de kapel van kasteel Rameyenhof te Gestel – Studierapport. Gen., geïll., 332 pag., € 40,--. Met de fraaie site www.tegels-uit-antwerpen. be brengt Frans Caignie de 16e-eeuwse Antwerpse majolicategel in al haar aspecten onder de aandacht van tegelminnend Nederland en Vlaanderen. Frans Caignie en Leon Geyskens zijn beiden vrijwilliger-onderzoeker aan de dienst Archeologie van de stad Antwerpen. Ze zijn gespecialiseerd in majolicategels, respectievelijk in majolica en inlegtegels. Frans is vooral bekend door zijn kennis van de karakteristieken waarin de Noord- en Zuid-Nederlandse tegels zich van elkaar onderscheiden. Aan de reeks publicaties over de Antwerpse majolicategels is onlangs een drietal toegevoegd, waarvan er twee in PDF-formaat op de website te raadplegen zijn, terwijl de derde in druk is verschenen en in eigen beheer wordt uitgegeven. Op het terrein van het vroegere kasteel Gallifort te Deurne (B.) bij Antwerpen zijn gedurende de voorbije decennia verschillende opgravingen uitgevoerd. Hierbij heeft men, naast allerlei andere archeologische artefacten, fragmenten aangetroffen van zowel inlegals majolicategels. In de nu op de website beschikbare studie worden alle op de site aangetroffen tegeltypes in detail beschreven en gepositioneerd in de historische context van de 16e- begin 17e-eeuwse Antwerpse tegelproductie. Naast enkele minder frequent voorkomende tegeldecors, stemmen de gevonden tegeltypes overeen met wat ook van andere archeologische sites in Antwerpen bekend is. In mei 2007 zijn de 38 majolica-tableautegels uit de collectie van befaamde Museum Plantin-Moretus teruggevonden. Tot dan moest de stad Antwerpen het stellen met een signalement en zwart-wit af beeldingen uit 1945. Samen met tegels uit enkele andere collecties, zowel in binnenland als buitenland, zijn nu 58 tegels van dit type bekend. Dit leek dan ook een ideale gelegenheid om deze meesterwerken van de Antwerpse majolicanijverheid onder de aandacht te brengen. Naast drie gereconstrueerde tegeltableaus met parelrand wordt elke tegel afzonderlijk in kleur

Literatuurrubrieken |

03-2010 binnenwerk.indd 145

145

07-06-10 11:16


afgebeeld, met haar specifieke kenmerken. De studie van elke afzonderlijke tegel en de onderlinge aansluiting van decors leidt uiteindelijk tot het bepalen van het aantal tegeltableaus dat van dit type gemaakt werd.

Af b. 7 Vooraanzicht van de pijpekop met het hoofd van Marie Louise d’Orleans 1627-1693. De klei is af komstig uit Bree (B.) en dateert uit de jaren 1848-1930. Bodemvondst Eindhoven. Uit: Rapport ACE 44.

De kapelvloer van het kasteel Rameyenhof te Gestel (B.) is de enige Antwerpse majolicavloer uit de vroege 16e eeuw waarbij de decoratie is uitgespreid over telkens een hele reeks tegels. Er zijn twee composities te onderscheiden, die elk driemaal voorkomen en alternerend zijn geplaatst. Twee andere bekende vloeren met Antwerpse majolicategels, die van de abdij van Herkenrode en die uit het landhuis The Vyne, zijn samengesteld uit tegels die telkens op zich het volledige decor bevatten en dus min of meer willekeurig kunnen worden uitgelegd. De veelkleurig betegelde vloer van Rameyenhof is om meer redenen uniek te noemen. Zo is de vloer speciaal voor de kapelruimte ontworpen en nog steeds op de oorspronkelijke plaats en in nagenoeg zijn oorspronkelijke schikking aanwezig. Van de twee andere genoemde vloeren kan de oorspronkelijke opstelling niet meer worden gereconstrueerd. Voor The Vyne staat zelfs de oorspronkelijke locatie van de vloer binnen het gebouwencomplex niet met zekerheid vast. De auteur gaat in zijn materiaaltechnische en historische studie diep in op de achtergrond van de tegels uit de kapel, de opbouw van de vloer, de betekenis van de decoraties, de analyse van het materiaalstructuur en de sporen van gebruik en vervaardiging. Versieringselementen als vuurkorven, griffoenen, monsterkoppen, spreukcartouches, cherubijnhoofdjes, lauwerkrans en de in de vloer veelvuldig gebruikte hoornen van overvloed zijn geïnspireerd door de renaissance. Ze zijn geschilderd door een bekwaam vakman, mogelijk een Italiaanse majolicaschilder in een Antwerps atelier. * * *

Bericht der Römisch-Germanischen Kommission des Deutschen Archäologischen Instituts 2007, Band 88. Frankfurt a.M. 2009. ISBN 978-3-8053-4071-7. Geb.,geïll., 691 pag. Centraal in deze bundel staat de Steentijd in en om de Oostzee. Onder de titel ‘Sinking Coasts’ leveren verschillende auteurs hun Engelstalige visie op de geosfeer, de ecosfeer en de mensheid als interactie tussen beide componenten (de

146

antroposfeer), in en langs de zuidelijke Oostzee gedurende het Holoceen. Een ander groot deel van de bundel bevat de weerslag van een internationale workshop die begin 2006 in Schwerin is gehouden. Onder de hoofdtitel ‘Innovation and Continuity’ belichten een aantal deskundigen in een vijftiental artikelen de niet-megalitische grafgebruiken in het Neolithicum. Zij presenteren daarbij nieuwe methodes en onderzoeksresultaten over de ontwikkeling van de neolitische maatschappij rondom de Oostzee. Vanuit Nederland bevat de syllabus korte bijdragen van Daan Raemaekers, Helle Molthof en Liesbeth Smits (The textbook ‘dealing with death’ from Neolithic Swifterband culture 50003400 BC, the Netherlands) en van Leendert P. Louwe Kooijmans (Multiple Choices. Mortuary practices in the Low Countries during the Mesolithic and Neolithic, 9000-3000 calBC). * * *

Bonner Jahrbücher des LVR-Landesmuseums Bonn und des LVR-Amtes für Bodendenkmalpflege im Rheinland sowie des Vereins von Altertumsfreunden im Rheinlande. Band 207, 2007. Mainz am Rhein 2009. ISSN 0938-9334 / ISBN 978-3-8053-4064-9. Geb., Geïll. (vrnl. zw./w.), 484 pag. Zoals gebruikelijk bevat deze bundel verschillende jaarverslagen, veel boekrecensies en dit keer een zestal artikelen, waarvan de titels voor zich spreken: • Mitteleuropa in den Augen der Römer. • Die Datierung der jüngerlatènezeitlichen Siedlung von Niederzier-Hambach im Kreis Düren • Die politische Geschichte des Hauran in hellenistischer Zeit. • Zur antiken Bebauung auf dem Gipfel des Magdalensbergs. Zwischen Oppidum, Königsburg und Heiligtum. • Die Georgskapelle bei Heidesheim. Zu einigen topographischen Zusammenhängen zwischen antiker und nachantiker Besiedlung des ländlichen Raums an der Nordwestgrenze des Römerreiches. • Zur spätrömischen Grabkultur im Kölner Umland. Zwei Bestattungsarealse in Hürth-Hermülheim. ErsterTeil. Die Gräber und ihre Befunde. * * *

| Literatuurrubrieken

03-2010 binnenwerk.indd 146

07-06-10 11:16


Archeologie in Limburg 114, 2010 Archeologie in Limburg verschijnt dit jaar nog een paar maal, daarna wordt de archeologie geïntegreerd in het tijdschrift De Maasgouw, dat volgend jaar zijn 130e jaargang ingaat. Drie artikelen bevat de 114e editie van Archeologie in Limburg. Allereerst een bijdrage waarin wordt getracht de sterk verweerde onderste helft van een in steen uitgehouwen beeld te interpreteren. Het fragment is gevonden aan de rand van een akker in Bunde (gemeente Meerssen) en stelt een tronende Romeinse dame voor. Vermoedelijk betreft het een voorstelling van de godin Juno. Mogelijk is het van een tempel afkomstig. Volgens de overlevering is de plaatsnaam Meerssen ontstaan uit ‘Marsna’ of ‘Marsana’, verwijzend naar een aan Mars gewijde tempel. Veel jonger is de bailey-brug die in maart 1945 bij Lottum de beide Maasoevers met elkaar heeft verbonden. Geluidsgolven van een meetvaartuig van Rijkswaterstaat hebben twee pontons gelokaliseerd die in de Maasbodem zijn achtergebleven. Leo Verhart tenslotte geeft een sfeerimpressie van zijn eerste kennismaking met de slijpsteen van Slenaken en van zijn wederwaardigheden tijdens een poging de steen jaren later terug te vinden. Een verspreidingskaartje geeft de talrijke vindplaatsen van neolitische vuurstenen bijlen in Zuidoost Nederland aan. * * *

Archeobrief, 14e jrg., nummer 1, maart 2010. ISSN 1386-2065 Archeobrief opent met een artikel over het tweede vorstengraf op de Maashorst bij Oss. Daar bevindt zich een uitgestrekt grafveld waar men vanaf het Laat-Neolithicum tot in

de Vroege IJzertijd de overledenen een laatste rustplaats heeft bezorgd. Het grafveld is vooral bekend geworden door het ‘Vorstengraf van Oss’, dat in de jaren ’30 van de vorige eeuw is opgegraven. De crematieresten van deze ‘vorst’ uit de Vroege IJzertijd zijn bijgezet in een bronzen wijnemmer met als bijgiften een met goud ingelegd ijzeren zwaard, twee fraai gestileerde paardenbitten, paardentuig, een mes en een scheermes. Op nog geen 300 meter afstand bevindt zich een tweede ‘vorstengraf’, dat onlangs is onderzocht. In dat graf zijn het bronzen heft van een dolk of zwaard, een schräghals-urn, hout, (opvallend weinig) crematieresten en honderden minuscule bronzen krammetjes en ringen teruggevonden. De met tinnen koppen voorziene krammen hebben waarschijnlijk als decoratie op leren teugels gezeten. Een heel ander onderwerp is het onderzoek in de historische binnenstad van Coevorden, waar op niet minder dan veertien nieuwbouwlocaties archeologisch onderzoek nodig is. In deze editie van Archeobrief worden de resultaten van de voornaamste onderzoeken tot nu toe belicht. Vorig jaar is een nieuwe methode gepresenteerd voor de omgang met archeologie als conditie bij ruimtelijke ontwikkeling, Reverse Archeologie®, een managementmethode waarmee sneller breed gedragen keuzes kunnen worden gemaakt. Bij toepassing ervan krijgen de verschillende partners in de ruimtelijke ontwikkeling (universiteit, overheid, projectontwikkelaar en consument) evenveel zeggenschap over het doel van het archeologische onderzoek en over de waarde van het bodemarchief. In Archeobrief worden de voordelen van een dergelijk compromis uiteengezet. Tussen 1960 en 1992 zijn langs de Overijsselse Vecht diverse vindplaatsen uit de Romeinse tijd archeologisch onderzocht. De meeste ervan zijn niet in detail uitgewerkt. Onder de hoofdtitel ‘Wonen langs de Vecht’ gaat een analyse plaatsvinden van twaalf kleinschalige opgravingen uit de eerste vijf eeuwen v.Chr. In dit nummer van Archeobrief worden de achtergronden en doelstellingen van het project gepresenteerd. Andere onderwerpen in dit tijdschrift zijn de depots voor bodemvondsten onder het nieuwe archeologische bestel en een impressie van het internationale TRB-symposium in Borger dat in november 2009 heeft plaatsgevonden.

Af b. 8 Randtegel uit de vloer van de kapel van het kasteel Remeyenhof, Antwerpse (?) majolica, circa 1526.

Af b. 9 Bronzen miniatuurbeeldje van de god Mercurius, gevonden te Welsum. Uit: Archeobrief.

Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken |

03-2010 binnenwerk.indd 147

147

07-06-10 11:16


Werk in uitvoering

Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws). WIU besteedt aandacht aan wat er binnen de AWN-afdelingen gebeurt. Bronnen zijn de diverse periodieken van de afdelingen. Helaas kon niet alles worden geplaatst in dit nummer, zodat een deel doorschuift naar nummer 4. Het gaat om Grondspoor (mrt), Kwadrant nr. 1, De Motte (mrt), Aardewerk (mrt) en AVKP-actueel (apr).

Het Profiel, maart 2010 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) HP. begint met een verslag van de Studiedag in Amstelveen, waar Ton van Bommel sprak over de interpretatie van veldverkenningen in Diemen, over onderzoek bij een hoogspanningsmast in Diemen, een project in Abcou­ de (zonder hulp van AWN’ers vond men toch nog een eikenbos) en eentje in Mijdrecht (een waterkelder; afb. 1). Vervolgens sprak Chris de Bont (historisch-geograaf) over de geschie-

Af b. 1 Het inwendige van de waterkelder in Mijdrecht. Foto: Harry Hoef kens (uit Het Profiel).

148

denis van de ontginningen tussen Kennemerland en het Gooi w.o. Amsterdam (dat 200 jaar ouder zou zijn dan algemeen wordt aangenomen). Hierna een verslag van het onderzoek van de waterkelder in Mijdrecht. Waterkelders werden vooral gebruikt in de 18e en 19e eeuw en bewaarden het regenwater. Dit werd gebruikt als drinkwater en voor huishoudelijk gebruik. Deze kelder was inwendig 1,87 x 1,00 x 1,60 m met een inhoud van ruim 3000 liter. Er waren weinig begeleidende vondsten. Hierna volgen verslagen van de Afgevaardigdenvergadering en de (afd.) Jaarvergadering. Op 31/12 telde de afdeling 110 leden. Het bestuur bestond in 2009 uit: Paul Hoogers (vz), Wim ’t Hart (secr), Ton van Bommel (pmr), Marijke van Wijngaarden en Ruud Wiggers (adv. lid). Enkele AWN’ers assisteerden bij de opgraving door Hollandia van een middeleeuwse woonterp in het centrum van Diemen en de afdeling is nog bezig met de verwerking van de vondsten van de Noord/Zuidlijn. De excursie ging dit jaar naar Hoorn en eindelijk verscheen het boek over Diemen. Diverse berichten over o.m. de Noord/Zuidlijn besluiten deze HP.

AWLV-Nieuwsbrief nr. 27, februari 2010 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) Eind april verschijnt het themaboek over archeologie in de serie van de Hist. Ver. Voorburg waar de AWLV al een tijdje mee bezig is.

| Werk in uitvoering

03-2010 binnenwerk.indd 148

07-06-10 11:16


Af b. 2 Guus Gazenbeek (midden) op bezoek. Foto: Joanneke Hees (uit Nieuwsbrief AWLV).

Zaterdagmiddag 16 januari was de nieuwjaarsborrel in de weer bijna opgeknapte en koude werkruimte, maar dat mocht opkomst en sfeer niet drukken. Overzees lid Gajus Scheltema vertelde over zijn onderzoek naar prehistorische dolmens in Jordanië toen hij daar Nederlands ambassadeur was. Een expositie over deze dolmens was te zien in het Hunebedmuseum in Borger en enkele leden bezochten die. Guus Gazenbeek (af b. 2) is expert op het gebied van Romeins bouwmateriaal en hij bestudeerde het materiaal dat bij opgravingen in 2005 en 2007-2008 werd gevonden op Forum Hadriani. Ook bekeek hij de Romeinse dakpannen etc. die in 2002 in de Arentsburghlaan zijn gevonden. Er was veel meer te zien aan en op te merken over het materiaal dan was gedacht. Gazenbeek maakte een selectie van te bewaren materiaal en komt later ook stukken mortel en fragmenten muurschilderingen bekijken. Er is hard gewerkt aan het vondstmateriaal van de Frekeweg (Leidschendam), waarover een artikel verscheen in de Vlaardingen-special (p. 120-133, JC) en boerderij Noortheij. B&W stelden het masterplan voor Forum Hadriani vast dat FH ‘beleef baar’ moet maken door een ‘samenhangend geheel van communicatiemiddelen die de Romeinse geschiedenis inzichtelijk maken’. Er is een prijsvraag uitgeschreven voor schetsplannen van Park Arentsburgh en een commissie waarin de ook AWLV was vertegenwoordigd,

beoordeelde de plannen. Informatie over het Vlaardingen-symposium besluit de N.

Terra Nigra nr. 174, februari 2010 (Afd. 8 - Helinium) Ingevoegd vind ik het Activiteitenprogramma van de afdeling dat er heel aardig uitziet. Diverse lezingen, archeologische activiteiten (de zogenoemde Helinium-zaterdagen), een video-avond, een aantal excursies (Futureland / Asten / Tongeren (België)) en het midzomerfeest met barbecue. Suzanne Klüvers “eindelijk weer eens echt aan de slag” is een verzuchting die ik vaker tegenkom. Er zijn afdelingen waar nog vrij veel ‘buiten’ wordt gewerkt, maar er zijn er ook die dat nauwelijks meer doen. Dat is jammer, want voor veel amateurs is het directe contact met de bodem een van de meest attractieve zaken binnen de AWN, zo niet de attractiefste. Daar moeten oplossingen voor komen, wil de AWN op wat langere termijn aantrekkelijk blijven voor nieuwe én oude leden. De afspraken zoals de AWN die maakte met diverse archeologische bedrijven zijn al een goede stap, maar ook afspraken die gemeenten bij de aanbesteding maken met bedrijven kunnen veel moois opleveren. Zoals eerder geconstateerd moeten gemeenten dan wel zijn doordrongen van het belang van de (amateur)archeologie. Een schone taak dus voor ons allen waar het algemeen belang zozeer met dat van ons is verbonden. De opmerking van Suzanne had overigens betrekking op veldwerk in Rijswijk,

Werk in uitvoering |

03-2010 binnenwerk.indd 149

149

07-06-10 11:16


samen met leden van Afd. Den Haag e.o. In het Rijswijkse Bos trachtte men achter de juiste afmetingen te komen van Frederik Hendriks ‘Huis ter Nieuwburg’. Door het gewijzigde archeologische bestel richt Helinium zich meer op educatie, waar een proef met vijf leerlingen die hun maatschappelijke stage bij Helinium doorbrengen goed in past. De stagiaires lopen stage van januari tot april en zullen een lezing over archeologie organiseren voor jongeren in de eigen regio. De afdeling organiseerde in maart een excursie naar Lelystad en bezocht daar de Bataviawerf en het Nieuwland Museum. Enkelen gingen daarna nog door naar Elburg. Naar aanleiding van de excursie schreef Ellen Groen een verhaal over de oude Batavia, een schip waarvan de eerste reis meteen de laatste was: het verging in 1629 voor de Australische kust. Albert Luten brengt ons op de hoogte van het Aardewerkproject Helinium 2009. Onder leiding van Irmel Dolman (Afd. 11) maakten alle deelnemers enkele potten die, na bij een open vuur te zijn gedroogd, in een veldoven werden gebakken (afb. 3). Helaas was het resultaat nog (lang) niet zo goed als gehoopt. Irmel doet exact verslag van het bakproces en evalueert het gebeuren in deze TN. Wordt vervolgd, want men zit niet bij de pakken resp. scherven neer.

Informatie over het symposium over de Vlaar­ dingen-cultuur ontbreekt uiteraard niet in TN. Literatuurbesprekingen en enkele pagina’s knipsels besluiten TN.

Grondig Bekeken nr. 1 (Jaarverslag 2009), maart 2010 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) In dit Jv. voor het eerst bijdragen van de AW’s Nederlek, Schoonhoven en Zwijndrecht, gevolg van het feit dat er meer samenwerking ontstond met werkgroepen uit naastliggende regio’s. Helaas moet de afdeling de werkruimte in het Energiehuis alweer verlaten, terwijl nog geen zekerheid bestaat over een nieuw onderkomen. Het bestuur van de afdeling bestond uit: Teus Koorevaar (vz), Joan van Pelt (pmr), Cor Westra (secr), Irmel Dolman en Jeroen Nipius. De afdeling had op 31/12 precies 100 leden. Vaste vrijwilligers konden meewerken aan kleine onderzoeken door MZ&A, maar verder was er weinig gelegenheid mee te doen aan opgravingen. Hierna volgt in GB. een verslag van de ALV van de afdeling in maart 2009. Een greep uit de in GB. genoemde activiteiten in en rond Dordrecht. Menno Mulder sorteerde en tekende de honderden in Dordrecht gevonden pijpen, Corrie Lugtenburg publiceerde in GB. haar onderzoek van spreukborden en An Osseweijer onderzoekt mineraalwaterkruiken. Een werkgroep is bezig met de

Af b. 3 Pottenbakken in Vlaardingen. Foto: Suzanne Klüver (uit Terra Nigra).

150

| Werk in uitvoering

03-2010 binnenwerk.indd 150

07-06-10 11:16


eerste AWN-opgraving in Dordrecht (Varkenmarkt), terwijl ook onderzoek in Papendrecht, Polder Nieuwland is of binnenkort wordt afgerond. Leerlingen van twee scholen deden hun maatschappelijke stage in de werkplaats. Onder leiding van Irmel Dolman werd bij Afd. Helinium een serie ijzertijd-potten gemaakt. Hieraan namen leden van beide afdelingen deel. Dan naar het nieuws uit de vele werkgroepen, waaruit een greep. Binnen de AlblasserwaardVijfheerenlanden participeert Lek- en Merwestreek in diverse overlegorganen en klankbordgroepen. In Bergambacht was de AW betrokken bij het onderzoek van een bouwput (Bovenberg). Hier is sprake van een woonheuvel met oudste ophogingslagen in 13-14. In Papendrecht vond men ruim dertig munten, vooral daterend uit 17-18, maar er waren ook een ‘brûle’ uit Luik (1484-1505) en munten uit 19-20 bij. Bij het verbreden van een sloot in de Oostpolder kwamen veeneiken te voorschijn. Onder leiding van Cees van der Esch maakten AWN’ers een uitstapje naar de Sliedrechtse Biesbosch, genoten daar van het mooie weer en probeerden zich daar onder meer het verdwenen landschap rond het eveneens verdwenen dorp Houweninghen voor te stellen (afb. 4). De Alblasserwaardse LWAOW maakte diverse duiken in de Giessen, de Alblas, de Lek en de Maas. In de Lek bleek het wrak van de Hali-

fax-bommenwerper na 26 jaar duiken onvindbaar na het storten van zinkstukken en basaltblokken. In de Maas bij Cuijk werd gedoken met archeologen van Mergor in Mosam, waarbij onder meer een zware mortiergranaat werd gevonden en een van de duikers een rode paraplu binnenzwom. In Gorinchem waren er opgravingen aan de Nieuwstad (funderingen 17-18), de Arkelstraat en de Keizerstraat (muurresten en een beerkelder met vondsten uit 17). De uitwerking van het Nieuwstad-onderzoek vroeg veel tijd. Medewerkers van het Gorinchems Museum bezochten het depot en kregen daar uitleg. Er was een excursie naar Nijmegen met als reisdoel het getijdenboek van Katherina van Kleef. De AW Zwijndrechtse Waard schreef een hoofdstuk over de historie en de archeologie voor het plangebied Ambachtsezoom in Hen­ drik-Ido-Ambacht en onderzocht in Zwijn­ drecht de sporen die overbleven na kapwerkzaamheden met zwaar materieel op het eilandje van kasteel Develstein. Het eilandje wordt omgevormd tot een monument. De AW Schoonhoven voerde op verzoek van de prov. archeoloog een onderzoek uit aan een woonheuvel in de gemeente Bergambacht en kreeg van de eigenaar van een terrein aan het Doelenplein toestemming voor een verkennend onderzoek. Het Doelenplein is een vroegere kasteellocatie. De AW ondernam actie om de gemeente te attenderen op de archeologi-

Af b. 4 Cees van der Esch (met hoed) geeft uitleg over het verdwenen dorp Houweninghen op de achtergrond. Foto: Teus Koorevaar (uit Grondig Bekeken).

Werk in uitvoering |

03-2010 binnenwerk.indd 151

151

07-06-10 11:17


Af b. 5 Graf heuvels in Over Oudland. Foto: Remy Ooyevaar (uit Jaarverslag Utrecht e.o.).

sche belangen, want doordat archeologie niet werd meegenomen gingen eerder al belangrijke gegevens verloren. De AW Nederlek voerde metaaldetecties uit die veel vondsten opleverden. Langs de dijk in Opperduit werden metingen gedaan, muurresten en profielen gefotografeerd en scherven geborgen. In de werkplaats in Lekkerkerk werkte men verder aan de N210-vondsten uit 10-13. Ten slotte meldt GB. ‘Inpakken en wegwezen’ d.w.z. de aanpak van het vertrek uit de werkplaats.

Jaarverslag 2009, maart 2010 Afd. 12 - Utrecht e.o.) De diverse werkgroepen waren behoorlijk actief, waaruit een greep. Leden van de Werkgroep Rijnenburg beliepen op verzoek van archeologen van de gemeente Utrecht delen van de polder Rijnenburg. Werkgroep Zuidwest-Utrecht was druk met onder meer publieksactiviteiten, de archeologische verwachtingskaart Lopik-MontfoortOudewater, de Canon Regio Zuidwest, het Museumweekend, Open Monumentendag en een cursusproject IJsselstein. Ook werd meegewerkt aan een opgraving door ADC ArcheoProjecten op Over Oudland, waar de gemeentewerf komt. Hier werden zes grafheuvels gevonden uit de 2e eeuw (afb. 5): vier rond en twee rechthoekig. De graf heuvellichamen waren nog aanwezig, al was de top in de mees-

152

te gevallen weggespoeld, vaak met bijgaven en crematieresten. In twee heuvels waren alleen de crematieresten aanwezig, in één heuvel crematieresten en bijgaven. Het grafveld hoort bij een eerder aangetroffen nederzetting. Werkgroep Leen de Keijzer (Houten) nam met genoegen de nieuwe werkruimte op de zolder van het gerestaureerde spoorstation Houten in gebruik. Hierdoor zijn de mogelijkheden aanzienlijk vergroot. Ook deze Wg maakte het bestaan duidelijk kenbaar aan het publiek: twee rapportages werden afgerond, een openingstentoonstelling georganiseerd, leerlingen van Houtense basisscholen kregen les over archeologie en klassieke geschiedenis, een website gebouwd (archeologiehouten.nl), archeologisch onderzoek op drie locaties in opdracht van de gemeente (Houten-Loes (ijzrom) / Houten-Heem (tuinen van kasteel Heemstede) en Houten-Wick (landgoed Wickenburgh: bouwhistorisch en archeologisch onderzoek). De Wg sloot een subsidieovereenkomst met het gemeentebestuur dat huur en vaste kosten betaalt. De Wg verplicht zich tot archeologisch onderzoek, de presentatie van museale collecties en het leveren van diensten aan onderwijs en instellingen. AWN’ers en leden van de Hist. Ver. VleutenDe Meern verwerken het materiaal van ridderhofstad Den Engh (17-18), wat moet leiden tot een kleine tentoonstelling in het restaurant op deze plaats. Het gaat vooral om aardewerk, waaronder ook scherven van jydepot.

| Werk in uitvoering

03-2010 binnenwerk.indd 152

07-06-10 11:17


Jaarverslag 2009, maart 2010 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelder­ land) Het was een druk jaar waarin ook het zevende lustrum werd gevierd. De grootste klus was de opgraving in Ede-Kernhem waar het ADC een kampplaats uit het Mesolithicum onderzocht. Veel AWN’ers hielpen regelmatig mee en ook de zomeropgraving van de afdeling was ingepast in dit project (afb. 6). Op een vraag van de gemeentearcheoloog aan scholen of er belangstelling was voor een kennismaking met archeologisch onderzoek meldden zich 40 groepen d.w.z. ca. 1000 kinderen. In samenwerking met de AWN, het Gemeentearchief en de Dienst Erfgoed kwamen ze allemaal aan de beurt. Ook elders in het werkgebied van de afdeling werden veel scholen bezocht. In 2010 zal de archeologische aandacht meer zijn gericht op opgravingen in de Arnhemse binnenstad, waarbij veel assistentie kan worden verleend. Helaas moest de afdeling afscheid nemen van Tine van Wijk, een van de eerste en langstzittende bestuursleden: zij overleed in september. Tine heeft veel voor haar afdeling betekend, maar ook veel (wat oudere) AWN’ers van andere afdelingen hebben haar op een of andere wijze leren kennen. Voorzitter Wim Schennink: “Wij denken met groot respect terug aan deze bijzondere vrouw”. Het bestuur bestond in 2009 uit: Wim Schennink (vz), Mia Corbeek (v-vz), Ben Clabbers (secr), Rinus Houkes (pmr), Dénes Beyer (veldwerk), Gerda van Raan-Onderwater (PR&exposities) en Frank Veldt (PR&ex-posi-

ties. Onder de naam AROLA (coörd. Bram van der Walle) is een contact/overlegstructuur gestart tussen de AWN en de historische verenigingen en AW’s in de Achterhoek. Dit bleek een stimulans voor m.n. de werkgroepen Zelhem en Ruurlo. Regio-archeoloog Marc Kocken speelt hierin een actieve rol. Ook financieel gaat het prima met de afdeling: ondanks € 2400 aan reserveringen werd nog winst geboekt. Er waren dit jaar door tekort aan menskracht weinig eigen projecten. Wel werd meegewerkt met bedrijven. Bijzonder fijn was dat ADC (Marieke Opbroek) en gemeente (Charlotte Peen) het mogelijk maakten in Ede-Kernhem ook op zaterdagen te werken, waardoor ook AWN’ers die in de week nooit kunnen in de gelegenheid werden gesteld een bijdrage te leveren. Toch meldt dit Jv. nog zoveel activiteiten dat ik gedwongen ben tot een bescheiden greep. Wim Angenent stopte met het veldwerkleiderschap in Bennekom-Ede, een functie die hij heel lang vervulde. De vondstverwerking is nog druk met het materiaal uit Batenburg, maar ook met het controleren, documenteren en opnieuw fotograferen van de collectie aardewerk en glas. De afdeling verzorgt zeven exposities op locaties in Arnhem en Zevenaar. In april werd een excursie georganiseerd naar Elburg, Schokland en Kampen, in oktober ging de najaarsexcursie naar Xanten Onderzoek vond plaats in Arnhem-Schuytgraaf, Zelhem, Bronkhorst en Ruurlo. Op ver-

Af b. 6 AWN’ers in EdeKernhem. Foto: Dénes Beyer (uit Jaarverslag ZV & OG).

Werk in uitvoering |

03-2010 binnenwerk.indd 153

153

07-06-10 11:17


Af b. 7 Astrid als presentatrice. Foto: Ben van Rosmalen (uit Aardewerk).

zoek van gemeentearcheoloog Martijn Defilet en de gemeente beoordeelde de AWN de concept arch. verwachtingskaarten van Arnhem en de concept erfgoedkaart. In Zevenaar assisteerden AWN’ers bij de laatste fase van de opgravingen op het Masiusplein (de middeleeuwse burcht). De AW Zelhem assisteerde bij opgravingen in Doesburg-Beinum, Vor­ den, Didam-Kerkwijk, Doetinchem, Humme­ lo en Zelhem. Alle vrijwilligers van het archeologiedepot van de gemeente Arnhem komen voort uit de AWN. Per 1 april werd een nieuw archeologiedepot betrokken in Rijkerswoerd en er zal formatieuitbreiding plaatsvinden tot drie archeologen. Ook gaat de regionale samenwerking tussen Arnhem en acht omringende gemeenten van start.

Aardewerk, juni t/m december 2009 (Afd. 21 - Flevoland) Hoewel wat geplaagd door gebrek aan kopij en nog zonder secretaris ziet de redactie met plezier terug op het afgelopen jaar en zijn de verwachtingen voor 2010 redelijk hoog gespannen, dankzij het onderzoek van een belangrijke mesolithische vindplaats bij

154

Swifterbant. In A. een verlaat verslag van 2008: een veldverkenning in de Noordoost­ polder (E170), een booronderzoek in dezelfde polder (Zuidwesterringweg), een veldcursus samen met de RU Groningen, medewerking aan een onderzoek naar de ‘Kogge van Modderman’ (eveneens in de NOP) en ten slotte een booronderzoek in het Horsterwold. Ten oosten van Biddinghuizen vond een landbouwer twee bronzen torques (halsringen) uit de periode 500-0 BC. Dick Velthuizen hoopt dat het lukt meer te weten te komen over hoe de sieraden in Flevoland kwamen. Bij Luttelgeest werkten AWN’ers mee aan een onderzoek van de International Fieldschool for Maritime Archeology Flevoland o.l.v. prof. André van Holk naar een scheepswrak. In augustus 2009 verrichtte het GIA een opgraving bij Swifterbant (S25), waar veel AWN’ers aan meewerkten. De vondstlocatie zou enkele eeuwen ouder zijn dan de hier eerder gevonden Swifterbant-vindplaatsen. In een van de werkputten werd wat materiaal gevonden en wellicht is er weer sprake van een ‘hakakker’. Ben van Rosmalen geeft in A. wat sfeerbeelden van deze deels in tropische omstandigheden uitgevoerde opgraving. Het onvindbare ‘mennepad’ op Schokland, enkele jaren geleden gezien op luchtfoto’s, blijkt vlechtwerk te zijn, vermoedelijk geplaatst om aanslibbing te bevorderen. Op Kavel K47 (NOP) zochten AWN’ers naar een scheepswrak, dit naar aanleiding van door een boer gemelde houtvondsten. Er werd wel degelijk iets aangeprikt op dit kavel waar volgens Archis ook al eerder een ander wrak werd gevonden. Saskia Thijsse denkt dat nader onderzoek nodig is, ook naar het eerste wrak op dit kavel. Leden van de afdeling bezochten de Arch. Dienst Hoorn, zagen daar fraaie werkruimtes, kregen nuttige tips voor conservering en restauratie en de inmiddels beroemde sarcofaag van Etersheim werd uiteraard niet vergeten. De website van de afdeling wordt goed bekeken en gewaardeerd. Jan Boes plaatste enkele van de inmiddels ontvangen vragen en reacties in A. De afdeling maakte een promotiefilm die ‘De weerspiegeling van het verleden’ heet. Astrid Doppert was filmster en ervoer dat er een hele dag voor moest worden gedraaid (afb. 7). De DVD die het belang van amateurarcheologen duidelijk maakt is tegen kostprijs te verkrijgen. Tentoonstellingen, symposia, workshops en wetenswaardigheden besluiten A. Jan Coenraadts

| Werk in uitvoering

03-2010 binnenwerk.indd 154

07-06-10 11:17


Tips voor trips

TENTOONSTELLINGEN Vorstengraven in Oss

Vanaf 3 juli besteedt Museum Jan Cunen onder de titel ‘Onder ons. Een archeologisch verhaal’ aandacht aan de archeologie van Oss, die een periode bestrijkt tussen 2500 voor en 750 na Christus. Verdeeld over zes zalen toont de tentoonstelling voor het eerst een overzicht van wat er bij de vele opgravingen aan het licht is gekomen, met name tijdens een al meer dan vijfendertig jaar durend onderzoek door de Universiteit Leiden. Een centrale plaats op de tentoonstelling is ingeruimd voor de beroemde vorstengraven van Oss. Bij de eerste opgraving in Oss, in 1933, werd een bronzen urn gevonden met daarin onder meer een ijzeren zwaard met een goud versierde greep (afb. 1). Niet ver daar vandaan werd in 2007 een tweede vorstengraf ontdekt. Op de tentoonstelling zijn de vondsten van beide plaatsen voor het eerst samen te zien. Uit de Romeinse tijd zijn in de regio Oss twee grafvelden en tien kleine gehuchten onder-

zocht. Gezamenlijk geven zij een goed beeld van de plattelandsbewoning in de eerste eeuwen na de jaartelling. Op de tentoonstelling worden ook vondsten getoond van een aantal bijzondere, rituele plaatsen. Twee daarvan dateren uit de Romeinse tijd. De eerste is recentelijk gevonden in Oss en een tweede heiligdom, waar zelfs een stenen tempel is gebouwd, is in de jaren ’70 bij Lith aangetroffen. Met name in de Lithse Ham zijn veel bijzondere offervondsten opgebaggerd, waarvan een aantal op de tentoonstelling is te zien. Op de openingsdag van de tentoonstelling, zaterdag 3 juli, zijn in het park bij het museum allerlei Romeinse activiteiten. Het programma daarvan verschijnt op de website van het museum. Museum Jan Cunen Molenstraat 65, 5341 GC Oss 0412 62 93 28, www.museumjancunen.nl di. t/m zo. 12.30 – 16.30 u t/m 21 november

‘Leermeester’ Olaf Goubitz

In het Archeologisch Museum Haarlem zijn leren objecten te zien: schoenen en laarzen, zwaardschedes, geldbuidels, prehistorische sandalen, Romeinse broekjes, middeleeuwse tassen en vesten (afb. 2 en 3). Deze archeologische voorwerpen en replica’s hebben met elkaar gemeen, dat ze geconserveerd, gerestaureerd of vervaardigd zijn door leerdeskundige Olaf Goubitz, of dat ze door Bureau Archeologie Haarlem volgens de methode van deze ‘leermeester’ zijn behandeld. Leerdeskundige Olaf Goubitz (1934-2007) was van 1969 tot 1999 werkzaam bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Hij ontwikkelde zich tot één van de meest gerespecteerde deskundigen op het gebied van archeologisch leer. Talloze schoenhistorici en

Af b. 1 De met goud versierde greep van een ijzeren zwaard uit het eerste ‘vorstengraf’ van Oss. Deze en andere vondsten zijn te zien op de archeologische tentoonstelling in Museum Jan Cunen in Oss. Foto: museum.

Tips voor trips |

03-2010 binnenwerk.indd 155

155

07-06-10 11:17


leerrestauratoren heeft hij de door hem ontwikkelde methode van onderzoek, conservering en restauratie bijgebracht. Zijn boek ‘Stepping through time’ is voor velen in de wereld van historisch schoeisel en archeologie de leidraad voor datering en documentatie. En nog steeds spelen zijn tekeningen een belangrijke rol bij het determineren van leervondsten. Ook voor de restauratieafdeling van Bureau Archeologie van de gemeente Haarlem was

Goubitz een gewaardeerd leermeester. Leervondsten worden hier volgens zijn methodiek geconserveerd en gerestaureerd. Voor het Archeologisch Museum Haarlem was dat genoeg reden om zijn werk te belichten. De tentoonstelling geeft een overzicht van het werk van Goubitz en de methode van conserveren en restaureren van leer aan de hand van een grote verzameling van oude en gereconstrueerde lederen voorwerpen. Archeologisch Museum Haarlem Grote Markt 18k, Haarlem wo. t/m zo. 13 – 17 u t/m 26 september

Bijzondere bodemvondsten

Af b. 2 Dit kindertripje uit 1400 – 1450 werd gevonden aan de Korte Begijnestraat in Haarlem in 1996 en is te zien op de tentoonstelling over Olaf Goubitz. Foto: Bureau Archeologie Haarlem.

Af b. 3 Deze versierde schoen met vogel uit het begin van de 14e eeuw werd gevonden op het: voormalige parkeerterrein bij de Gravinnesteeg in Haarlem in 1999 en is te zien op de tentoonstelling over Olaf Goubitz. Op de neus van de schoen staat een vogel. Deze vogel is zichtbaar doordat een bovenlaagje van het leer is weggesneden. Dit is zeldzaam in Nederland. Op schoenen is een dergelijke reliëfdecoratie niet eerder aangetroffen. Foto: Bureau Archeologie Haarlem.

156

De afdeling ‘Archeologie van Nederland’ van het Rijksmuseum van Oudheden is tot december wegens verbouwing gesloten. In de tussentijd is een keuze van dertig bijzondere archeologische voorwerpen te zien op de kleine tentoonstelling ‘Startpunt NL’ (afb. 4). Daar wordt ook een voorproefje gegeven van de nieuwe inrichting van de Nederlandse afdeling, waarbij een doorlopend paneel in de vorm van een wit lint van 120 meter lengte de leidraad zal vormen. Tot de bijzondere voorwerpen horen een vuurstenen dolk en een houten hamer uit de Prehistorie, een dolk en glaswerk uit de Romeinse tijd, en sieraden en een bierkan uit de Middeleeuwen. Overige zullen de meeste van deze voorwerpen niet in de nieuwe opstelling te zien zijn. Tegelijk met ‘Startpunt NL’ wordt in het RMO de dubbeltentoonstelling ‘Op het oog’ gehouden met een keuze uit de archeologische collecties van twee verzamelaars: Frits Lugt en Helene Kröller-Müller. Daarop zijn ondermeer Egyptische beeldjes en portretten, Griekse vazen en Romeinse glazen flesjes te zien. Vooral het Griekse aardewerk dat Lugt verzamelde, is bijzonder fraai. Rijksmuseum van Oudheden Rapenburg 28, Leiden tel. 071 5 163 163, www.rmo.nl di. t/m zo. 10 – 17 u (schoolvakanties ook op ma.) ‘Startpunt NL’ t/m 26 sept.; ‘Op het oog’ t/m 19 sept.

Schepen en havens in de Romeinse tijd

Twee jaar geleden is bij opgravingen in Voorburg op de plaats waar de Romeinse stad Forum Hadriani heeft gelegen, de houten

| Tips voor trips

03-2010 binnenwerk.indd 156

07-06-10 11:17


beschoeiing van een insteekhaven gevonden. Deze haven mondde uit in de zogenoemde Gracht van Corbulo, die de Romeinen hadden gegraven om de Maasmond met de (Oude) Rijn te verbinden. Scheepvaart was voor de Romeinen heel belangrijk voor het transport van goederen en personen, waaronder met name militairen en bestuurders. Niet alleen over de Middellandse Zee in het centrum van het Rijk maar, zoals de vondst in Voorburg illustreert, ook in de periferie. De tentoonstelling ‘Sail Rome’, die vanaf 25 juni in het Allard Pierson Museum wordt gehouden, neemt de bezoeker mee naar de havens en schepen in de Romeinse tijd aan de hand van uiteenlopende Romeinse voorstellingen en voorwerpen, waaronder reliëfs met afbeeldingen van schepen (afb. 5) en altaren met afbeeldingen van Nehalennia. Ook is er de houten beschoeiing van de insteekhaven van Forum Hadriani te zien. Allard Pierson Museum Oude Turfmarkt 127, Amsterdam 020 52 52 556, www.allardpiersonmuseum.nl di. t/m vrij. 10 – 17 u, zat. en zon. 13 – 17 u 25 juni t/m najaar

Vondsten uit Cuijk en omgeving

De vondsten die leden van de Werkgroep Archeologie Cuijk in de afgelopen jaren op de akkers in Cuijk en de regio hebben gedaan, zijn samengebracht op de tentoonstelling ‘De

onderkant van Cuijk’ in Museum Ceuclum. Het gaat om metaalvondsten, waaronder muntschatten, fibula’s, gewichten en kanonskogels, en oogvondsten, waaronder aardewerk, steengoed, glas en spinstenen. Het Museum Ceuclum is gevestigd in de toren van de voormalige Sint-Martinuskerk. In het museum is ook een vaste expositie over de geschiedenis van Cuijk. Uit de Steentijd worden aardewerk, stenen pijlspitsen en bijlen getoond. Uit de Bronstijd zijn voorwerpen uit de grafheuvels tentoongesteld. In de Romeinse periode speelde Ceuclum een belangrijke rol vanwege een brug over de Maas die verdedigd werd door een castellum. De archeoloog Julianus Bogaers heeft hier onderzoekingen verricht en een reconstructie van de brug gemaakt. Duikers hebben in 1992-1993 de resten van de brug gevonden en ook overblijfselen van Romeins schoeisel geborgen. De afdeling Middeleeuwen van het museum besteedt aandacht aan het geslacht Van Cuijk, met name Jan I van Cuijk. In het deel over de Nieuwe Tijd komt onder andere de Tweede Wereldoorlog aan de orde. Naast een bezoek aan het museum kan men ook de toren beklimmen via wenteltrappen en houten ladders. Op de trans heeft men dan een fraai uitzicht over Cuijk en omgeving.

Af b. 4 Een Saksische bulturn uit de 5e eeuw op de tentoonstelling ‘Startpunt NL’ In deze voorraadpot, die het RMO in de 19e eeuw in Drente heeft opgegraven, zaten verbrande beenderen en fragmenten van een bronzen armring. De pot is behalve met knobbels versierd met lijnen, stempelindrukken en swastika’s. Foto: RMO.

Museum Ceuclum Castellum 1, 5431 EM Cuijk tel. 0485 32 22 80 (tijdens openingsuren) tot 1 nov.: di. t/m vrij. 11 – 16 u, zo. 13 – 17 u van 1 nov. tot 1 mei: zo. 13 – 17 u

Tips voor trips |

03-2010 binnenwerk.indd 157

157

07-06-10 11:17


Af b. 5 Reliëf met af beelding van schepen. Foto: museum.

EVENEMENTEN Archeon

In het Archeologische themapark Archeon in Alphen aan de Rijn is een nieuwe Bronstijdboerderij gebouwd en een aanlegsteiger met Vikingschip. De reconstructie van deze boerderij uit de Midden-Bronstijd (ca. 1400 voor Chr.) is gebaseerd op een opgraving in Rumpt (gemeente Geldermalsen) in het kader van de aanleg van de Betuweroute. De aanlegsteiger is de reconstructie van een van de meer dan honderd steigers die in het vroegmiddeleeuwse Dorestad zijn getraceerd. Aan deze steiger is een reconstructie van een Vikingboot afgemeerd. Voor deze zomer heeft Archeon weer een groot aantal evenementen op het programma staan, waaronder een internationaal 13e-eeuws weekend (16 en 17 juni), een Romeins festival (5 t/m 15 augustus) en een internationale Vikingweek (26 t/m 29 augustus). Archeon Archeonlaan 1, 2408 ZB Alphen aan den Rijn tel. 0172 447 744, www.archeon.nl di. t/m zo. 10 – 17 uur (19 en 26-7, en 2, 9 en 16-8 ook op ma.)

Openluchtmuseum Eindhoven

Het Historisch Openluchtmuseum Eindhoven (HOME) heeft voor de komende maanden weer tal van activiteiten gepland. Zo zijn er

voor kinderen van 24 juli t/m 5 september de ‘Kinder-doe-weken: Archeologie voor Kids’, die na de zomer worden gevolgd door ‘Gladiatoren’ (9 en 10 okt.) en de ‘Kinder-doe-week: Ridders en jonkvrouwen’ (16 t/m 24 oktober). Waarschijnlijk niet voor kinderen is ‘Erotiek in de middeleeuwen’ op 26 juni. Voor het hele gezin echter is het weekend Middeleeuws leven op 18 en 19 september. Historisch OpenluchtMuseum Eindhoven Boutenslaan 161B, 5644 TV Eindhoven tel. 040 25 222 81, www.homeindhoven.nl ma. t/m vrij.10 – 17 u, zat. en zo. 11 – 17 u

IJzertijdboerderij Dongen

Tot eind oktober is de IJzertijdboerderij Dongen weer elke zaterdagmiddag van 13 tot 17 uur geopend. Het is een project van vrijwilligers die op deze wijze het leven in de late prehistorie tot leven willen brengen. Er worden in en rond de boerderij allerlei activiteiten ontplooid, waarvan een overzicht op de website staat. In september viert de boerderij haar eerste lustrum. IJzertijdboerderij Dongen Oude Oosterhoutsebaan, Dongen tel. 0162 31 17 59 www.ijzertijdboerderij.nl zat. 13 – 17 u tot eind oktober

Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Wim van Horssen, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: w.vanhorssen@hetnet.nl

158

| Tips voor trips

03-2010 binnenwerk.indd 158

07-06-10 11:17


Column

Klitten Het was me vaker opgevallen op buitenlandse congressen, maar dat was eigenlijk vanzelfsprekend. Daar zag je altijd de landgenoten dicht bij elkaar. Bij de inschrijving stonden ze al met elkaar te praten of lurkten aan een kopje koffie, bij de lezingen zaten ze op dezelfde rij dicht bijeen en in een groepje nuttigenden ze de maaltijden. Ook na afloop van de lezingen bleven ze klitten. Ze sjokten samen naar hun hotel of een ander onderkomen en alleen in de kroeg, altijd het eindstation van een dag congresseren, leek men elkaar wat los te laten. Drank slechtte de barrières van taal en sociale achterdocht. Dan werd er opgetrokken met een echte local of een andere buitenlandse congresdeelnemer. Natuurlijk waren er ook uitzonderingen. De hartelijke begroetingen van de oude bekenden, de wetenschappelijke dinosauriÍrs die elkaar een tijdje niet hadden gezien en de deelnemers uit landen die dicht bij elkaar liggen, zoals Belgen en Nederlanders, Zweden en Denen of Noren en de voormalige landgenoten uit de staten van de verwaaide Russische Federatie. Nu kan je je zoiets in het buitenland voorstellen, ver weg van ons of een ander vertrouwd vaderland waar men op zoek is naar zekerheid en geborgenheid, maar ook op Nederlandse congressen en toogdagen merkte ik dat gedrag op. Het aardige daarvan is dat je een soort afbakening, de verkaveling van ons archeologisch veld kan waarnemen. Studenten van dezelfde universiteit draai-

en maar om elkaar heen, amateurs uit dezelfde stad of regio wijken geen meter van elkaar en archeologen uit noorden en zuiden van ons land lijken ook bij een congres de zaal geografisch te delen. Neem de laatste steentijddag in Leiden. Bij de inschrijving, lunch en thee, loop je langs kleine groepjes en hoor je bij ieder groepje een eigen taal en dialect: Groningers en Friezen soms apart met hun noordelijke tongval, Drenten en Twenten, anderen spreken algemeen beschaafd Nederlands en een groepje met een zachte g: Zuid-Brabanders, Oost-Brabanders en Noord-, Midden- en Zuid-Limburgers. Ook zijn er de specialisten. Daar staan de kenners van het Paleolithicum, even verderop de aardewerkdeskundigen van het Vroeg-Neolithicum en nog verder de enkele mesolithicumspecialisten. Tijdens de lunch zie ik een tafeltje met milieudeskundigen: iemand die alles van vissen weet, een paleontoloog en een net gepromoveerd botanicus. Waar zouden ze het over hebben als ze in een broodje bijten, vraag ik me dan af. Eenzaam, aan het tafeltje naast hen, zit een eenling. Een congresganger die nergens bij lijkt te horen. Geen specialist, een loner in een regio, een congresganger die voor het eerst komt kijken? Mijn gedachten gaan terug naar mijn eerste buitenlandse congres. Ik zie mezelf weer terug. Radeloos rondlopend in een onbekende drukke wereld, de muurbloem die toekijkt naar een congrescultuur die de mijne dan nog niet is. Column |

03-2010 binnenwerk.indd 159

159

07-06-10 11:17


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 45,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 25,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 22,50 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 30,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 20,00 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto)

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

leden

niet-leden

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

03-2010 binnenwerk.indd 160

07-06-10 11:17


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

4

Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 59 - augustus 2010

Een elfenmaalsteen uit Weerselo Dick Schlüter & Patrick Löring Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika Michael den Hartog

Westerheem wordt mede mogelijk gemaakt door het Fonds voor Cultuurparticipatie.

04-2010 omslag.indd 1

Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... TIEL Kalverbos Eric Norde & Ilse Schuuring

29-07-10 00:47


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 59 no. 4, augustus 2010

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: dn_ekema@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder (redacteur), Van Egmondestraat 50, 2274 CT Voorburg

E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • C .H. (Charlotte) Peen (redacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl • L. (Lizet) Kruyff (redacteur), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem. E-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • M. (Margje) Vermeulen-Bekkering (redacteur), Brederodelaan 24, 7412 NH Deventer, E-mail: margjebekkering@online.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.

Redactioneel................................................................. 161 Dick Schlüter & Patrick Löring Een elfenmaalsteen uit Weerselo Lokaal ritueel voorwerp of import uit Duitsland of Scandinavië?............................................................. 162 Michael den Hartog Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika Achtergronden bij de Romeinse pronkhelm uit Leidschen Rijn en een beeldje uit Wijk bij Duurstede....................................................... 169 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... TIEL Kalverbos Eric Norde & Ilse Schuuring Van vuilnisbak naar monument. Onderzoek rondom de immuniteit van Sint Walburg te Tiel . ................................................... 183 Literatuurrubrieken ........................................... 191

Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.

Werk in uitvoering ............................................. 200

Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,1/82 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

Column .................................................................... 207

Tips voor trips Archeologische uitjes ................................................. 204

Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 208

© AWN 2010. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Grote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • Mw. A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897,

e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.

Foto achtergrond omslag: Guus Gazenbeek op bezoek. (Foto: Joanneke Hees, uit Nieuwsbrief AWLV). [zie pag. 149, Westerheem 03-2010]. 04-2010 omslag.indd 2

29-07-10 00:47


VERENIGINGSNIEUWS augustus 2010 Berichten voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer

Mededelingen van de redactie Omdat er in de afgelopen anderhalf jaar veel wijzigingen in de samenstelling van de redactie van Westerheem hebben plaatsgevonden, hieronder nog even alle wijzigingen op een rijtje: – Hoofdredacteur Wim van Horssen stopt begin 2009 en wordt vervangen door Lizet Kruyff; vanwege een ongeval eind 2009 moet zij stoppen met haar hoofdredactionele werkzaamheden; zij blijft wel op de achtergrond werkzaamheden voor de redactie ver-

zorgen. Lizet is onlangs vervangen door Akke de Vries. – In 2009 is er een extra redactielid bijgekomen: Margje Vermeulen-Bekkering. – Eindredacteur Charlotte Peen kon haar drukke werkzaamheden als archeoloog niet meer combineren met het eindredacteurschap; Diteke Ekema is sinds het begin van dit jaar haar vervanger. Charlotte blijft overigens actief als ‘gewoon’ redactielid.

Leida Goldschmitz geridderd Afb. 1 Een trotse Leida, en terecht!. Foto: Robert van Dierendonck.

Een verraste Leida nam op 29 april jl. de bij de benoeming tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau horende versierselen in ontvangst (afb. 1). In de aanbevelingsbrieven van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland en het Zeeuws maritiem muZEEum wordt ingegaan op Leida’s vele verdiensten als vrijwilliger van de stichting; bijna twintig jaar lang ondersteunt zij één tot twee dagen de archeologische medewerkers van de stichting; verder verricht ze professioneel tekenwerk dat binnen de Nederlandse archeologie hoog wordt gewaardeerd. Ze is de drijvende kracht geweest achter de oprichting van diverse gemeentelijke werkgroepen archeologie; ze was vrijwilliger bij talrijke opgravingen en een nauwgezette rapporteur van archeologische waarden in de gemeente Vlissingen. Ook was ze daar een uitmuntende stads- en museumgids. Haar verdiensten voor de AWN-afdeling

Zeeland zijn er haast teveel om op te sommen. Laat ik volstaan met de vermelding dat Leida meer dan dertig jaar secretaris I

04-2010 katern.indd 1

29-07-10 00:46


is geweest van het afdelingsbestuur, het afdelingsorgaan Zuidwesterheem heeft opgericht en op het gebied van communicatie ongelooflijk veel werk heeft verzet.

straling naar de AWN, uiteraard vooral naar de activiteiten van de AWN-leden in de afdeling Zeeland en de Zeeuwse archeologie in het algemeen.

De toekenning van deze Koninklijke Onderscheiding heeft een positieve uit-

Marijn Lockefeer (bewerking van een bericht in Zuidwesterheem van Ron Wielinga)

Bronzen Legpenning aan Wim Angenent uitgereikt Op 4 juni j. l. was het dan zover; in Bennekom vond een bijzondere gebeurtenis plaats in huize Angenent (afb. 2). Zorgvuldig geheim gehouden voor de betrokkene kwamen Bram van der Walle, Jan Verhagen, Rinus Houkes, Charlotte Peen, Wim Schennink, Dénes Beyer, en Ans en Cees Meure bijeen bij Wim thuis. Al enkele maanden eerder waren de voorbereidingen gestart met de nominatie door het afdelingsbestuur, de positieve beslissing van het hoofdbestuur in april, en de organisatie van de avond samen met Bep. Bram van der Walle sprak namens het hoofdbestuur de totaal overdonderde Wim toe. Enkele citaten uit zijn toespraak: “Je was bijna 25 jaar veldwerkleider binnen de regio Ede/Wageningen en wel van 1985 tot 2009 … Jij bent een boegbeeld voor wat archeologie vermag, n.l. zich verdiepen in de materie, determineren, concluderen en vervolgens zich naar buiten manifesteren in gedegen publicaties, zowel in veldwerkverslagen, jaarverslagen, alsmede in Westerheem… Onze afdeling 17 mag zich gelukkig prijzen een lid als jij zo lang binnen de gelederen te hebben.” Wim was beduusd door zoveel mooie woorden, maar wel blij, en ook Bep was blij met deze erkenning. Uiteraard werd Wim ook namens de afdeling bedankt voor zijn jarenlange inzet als veldwerkleider.

Afb. 2 Wim met zijn zeer verdiende onderscheiding. Foto: Dénes Beyer.

Vanuit de afdeling werden eerder Trees Boltze (1996), Rinus Houkes (2004) en Jan Verhagen (2006) onderscheiden.

II

04-2010 katern.indd 2

29-07-10 00:46


Afdeling Lek- en Merwestreek eindelijk in een nieuwe behuizing Afb. 3 Ingepakt en wegwezen. Foto: Teus Koorevaar.

Omdat de afdeling de oude locatie in het Energiehuis aan de Noordendijk (afb. 3) moest verlaten, is door het bestuur zeer lang naar een vervangende werkruimte gezocht. Uiteindelijk is de keuze gevallen op enkele ruimtes in het vrijgekomen schoolgebouw van het Dalton College aan de Eulerlaan (afb. 4); aanvankelijke twijfels werden door de exploitant Trivire weggenomen omdat deze met een ander en veel beter aanbod kwam dan in eerste instantie: 250 m2 met veel licht, goede parkeerruimte en goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Nadeel is dat de

huurperiode voor maximaal vijf jaar is (het pand wordt daarna gesloopt). Op 23 april is er verhuisd, de dag erna zijn de stellingen geplaatst en op maandagavond 26 april is men begonnen de stellingen in te ruimen. Op 21 augustus is er een open dag, vanaf 10.00 uur. Om de woorden van Teus Koorevaar (uit wiens artikel in ‘Grondig Bekeken’ ik deze samenvatting heb gemaakt) te citeren: “In elk geval hebben we weer een nest. Nu nog eieren leggen”. Marijn Lockefeer

Afb. 4 Voor de nieuwe locatie. Foto: Teus Koorevaar.

III

04-2010 katern.indd 3

29-07-10 00:46


Basiscursus archeologie In samenwerking tussen de AWN-afdelingen 16 en 17 bieden wij u (voor de tiende keer) een cursus met basisbeginselen van de archeologie aan. De cursus is bedoeld voor hen die weinig of geen ervaring hebben met veldwerk. De cursus is toegankelijk voor maximaal twaalf leden uit de AWN-afdelingen 15, 16, 17 en 18. De cursus bestaat uit zes bijeenkomsten:

1. Algemene inleiding maandagavond 4 oktober 2010 20.00 – 22.00 uur te Nijmegen. Tijdens deze avond wordt ingegaan op de belangrijkste aspecten van de archeologie. Vragen die daarbij aan de orde komen, zijn: Waarom kun je niet willekeurig aan de slag op een ‘interessante’ plek? Wat zijn de mogelijkheden voor amateurs? Hoe werkt de archeologie in Nederland? Op deze avond zal ook het archeologiedepot van de gemeente Nijmegen bezichtigd worden.

2. Theorie van de archeologie maandagavond 11 oktober 2010 20.00 – 22.00 uur te Arnhem. Tijdens deze avond wordt dieper ingegaan op het archeologisch veldwerk. Vragen die daarbij aan de orde komen, zijn: Hoe voorspel je de archeologische waarde van een bepaalde plaats? Waarop let je dan? Welke bronnen staan de amateurarcheoloog ten dienste? Ook zal worden ingegaan op het vervolg dat vastzit aan een vondst: determineren, tekenen, melden (via een Archis-formulier), publiceren.

Afb. 5a Rinus Houkes demonstreert de werking van het waterpastoestel.

IV

04-2010 katern.indd 4

29-07-10 00:46


3. Meten en tekenen theorie zaterdag 30 oktober 2010 9:30 – 12.00 uur te Arnhem. Deze ochtend komen theorie en praktijk van meten en tekenen aan bod met als doel tijdens een opgraving bij dit werk te kunnen assisteren (afb. 5 en 6).. Aandacht wordt o.a. besteed aan tekenen op schaal, het intekenen van grondsporen en coupes en het inmeten van hoogten. 4. Meten en tekenen praktijk zaterdag 13 november 2010 9.30 – 12.00 uur, buiten-activiteit. Het tijdens de theoriebijeenkomst behandelde wordt in de praktijk toegepast. Plaats: omgeving Arnhem, exacte locatie wordt later bekend gemaakt.

wat en hoe van een prospectieonderzoek. Plaats: omgeving Arnhem, exacte locatie wordt nader bekend gemaakt.

5. Veldverkenning zaterdag 27 november 2010 9.30 – 13.00 uur buitenactiviteit. Deze keer vindt een archeologische veldverkenning plaats. U krijgt inzicht in het

Deelname aan de cursus kost € 25,- U krijgt daarvoor – naast koffie en frisdrank – het cursusmateriaal, inclusief het boek Van bodemvondst tot database. Handboek voor de amateurarcheoloog. Utrecht 2009, ISBN 978 90 5345 318 6. Wanneer

Afb. 5b Buiten wordt uitleg gegeven over de hoekspiegel.

6. Determinatie van vondstmateriaal 20.00 – 22.00 uur te Nijmegen. We gaan bekijken wat we tijdens de veldverkenning hebben gevonden. Vervolgens richten we ons op een systematische verwerking van het gevonden materiaal. Plaats van de bijeenkomsten (binnenactiviteiten) Arnhem: Werkruimte AWN afd. 17, Nijhoffstraat 42, Arnhem. Nijmegen: Gebouw Directie Stadsbedrijven Nijmegen, Nieuwe Dukenburgseweg 21, Nijmegen.

V

04-2010 katern.indd 5

29-07-10 00:46


u dit werk al heeft, hoeft u het uiteraard niet nog eens aan te schaffen en wordt € 17,50 op uw deelnamekosten in mindering gebracht. U betaalt de deelnamekosten, contant en gepast, aan het begin van de eerste cursusavond. We gaan ervan uit dat u, bij deelname, alle bijeenkomsten bezoekt. Inschrijven doet u door onderstaande

strook (te kopiëren en) in te vullen en vóór 15 september op te sturen naar: J.G.M. Verhagen, Ooyselandweg 5, 6905 DT Zevenaar Na 15 september krijgt u zo snel mogelijk bericht of u bent geplaatst en een bevestiging van deelname en een routebeschrijving.

 IK MELD MIJ AAN VOOR DE BASISCURSUS ARCHEOLOGIE 2010

Naam en voornaam: ..................................................................................................................................................  lid AWN afdeling: ..............................................................................................................................................  geen lid. Woonplaats: ................................................................................................................................................................ Postcode: . ................................................................................................................................................................... Telefoon: . .................................................................................................................................................................... E-mailadres: ................................................................................................................................................................

VI

04-2010 katern.indd 6

29-07-10 00:46


Agenda De berichten voor Westerheem 2010-5 dienen voor 20 augustus 2010 bij ons binnen te zijn, en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 oktober 2010) plaatsvinden. 8 september 2010 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door drs. Frank Haans: ‘Facetten van middeleeuws Arnhem; bouwhistorie in Arnhem’. Eerst wordt kort ingegaan op de rol die bouwhistorisch onderzoek speelt in het ontsluiten van gegevens met betrekking tot de middeleeuwse stad en de relatie tussen bouwhistorie en archeologie. Vervolgens worden enkele resultaten gepresenteerd. Zo komt aan de hand van de vondsten van restanten van de weergang van de stadsmuur in het pand Riche uit 2007 en begin 2009 de middeleeuwse stadsmuur aan bod. Een ander thema waaraan aandacht wordt besteed zijn de door middel van dendrochronologisch onderzoek gedateerde 14e-eeuwse stenen huizen in de stad en hun plaats en betekenis binnen de ontwikkelingsgeschiedenis van huizen in oostelijk Nederland. Frank Haans (Tilburg 1960) studeerde kunstgeschiedenis en archeologie aan de KatholiekeUniversiteit te Nijmegen. In 1990 richtte hij het Monumenten Advies Bureau (MAB) op, gevestigd in Nijmegen. Hij publiceerde samen met collega directeur C. J. Frank de Arnhemse Monumentenreeks waarin onder de titel ’De ondergrondse stad’ uitvoerig wordt ingegaan op de historische kelders van Arnhem en hun betekenis voor de stad en haar verleden.

Entree: € 2,00; voor leden en donateurs € 1,50.

Plaats: Cultureel Centrum ’De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem. ’De Coehoorn’ ligt ‘tegenover’ het NS station, (achter het Hotel Haarhuis), op een loopafstand van ongeveer 5 minuten. In de nabijgelegen Parkeergarage ‘Centraal’ is voldoende parkeerruimte. Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur. De lezing vangt aan om ca. 20.00 uur.

16 oktober 2010 Afd. Zeeland – excursie naar Den Briel, met bezoek aan het Historisch Museum en een stadswandeling (o.a. stadswallen, ’t Vliegend Hert en Sint-Catharijnekerk).

11 september 2010 Afd. Zeeland – Open Monumenten Dag Middelburg: er is een open dag in de vernieuwde locatie van de SCEZ (Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland) en de nieuwe ruimte van de AWN wordt gepresenteerd. Informatie bij Aukje-Tjitske DielemanHovinga (tel. 06 40346168), Dicky de Koning (tel. 06 28615255) of Arco Willeboordse (tel. 06 81685513). Hun e-mailadressen: aukjetjitske@hotmail.com, tddekoning@zeelandnet.nl en arcowilleboordse@live.nl 14 oktober 2010 Afd. Lek- en Merwestreek – lezing door Teus Korevaar (in samenwerking met de Historische Vereniging Binnenwaard): ‘Opgravingen in Graafstroom’. Deze lezing vindt plaats in combinatie met het tentoonstellingsthema ‘Het Lage Land Opgegraven’. Informatie bij Teus Koorevaar, telefoon: 0184 418569, e-mail t.koorevaar@gmail.com.

Informatie en aanmelding (minstens een week van te voren) bij de onder 11 september genoemde adressen. VII

04-2010 katern.indd 7

29-07-10 00:46


10 november 2010 Afd. Oost-Gelderland en Zuid-Veluwe – lezing door prof. dr. Leendert Louwe Kooijmans: ‘De prehistorische bewoners van de Veluwe’. Op 12 mei jl. vertelde Louwe Kooijmans al over de oudste vondsten op de Veluwe en over de periode tot aan de Bekertijd. De boeiende, druk bezochte lezingenavond in Arnhem was veel te kort: op 10 november volgt deel twee van de lezing waarin de andere (pre)historische perioden aan bod zullen komen. De Veluwe is een gebied dat bij meer algemene beschouwingen een beetje tussen het schip en de wal valt: het hoort niet bij ‘het noorden’ en ook niet bij ‘het zuiden’. Toch is het door zijn heel eigen geologische geschiedenis en ook door de grote landschappelijke differentiatie een boeiend studieterrein. Je komt dan de oude verzamelaars tegen, de eerste echte onderzoekers, de vermeende ‘rijkdom’

van het gebied en de betekenis van de vondstpatronen in relatie tot het landschap. Leendert Louwe Kooijmans is emeritus hoogleraar Prehistorie van de Universiteit Leiden. Hij was conservator van de collectie Nederlandse Prehistorie van het Rijksmuseum van Oudheden en publiceerde o.m. ‘Verleden Land’, ‘Nederland in de Prehistorie’ en ‘Sporen in het land’. Plaats: Cultureel Centrum ’De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem. ’De Coehoorn’ ligt ‘tegenover’ het NS station, (achter het Hotel Haarhuis), op een loopafstand van ongeveer 5 minuten. In de nabijgelegen Parkeergarage ‘Centraal’ is voldoende parkeerruimte. Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur. Aanvang lezing: ca. 20.00 uur. Entree: € 2,00; voor leden en donateurs € 1,50.

VIII

04-2010 katern.indd 8

29-07-10 00:46


Redactioneel

Een golf archeologie Hét hoogtepunt van het schooljaar is het schoolkamp, zeker voor de kinderen. Dit jaar waren we in de Kop van Overijssel. Water is hier nooit ver weg en je zou geen leraar zijn wanneer je daar geen aandacht aan schonk. Ook probeer ik altijd een scheut archeologie toe te voegen aan het programma. Vorig jaar was dat ‘slechts’ de bezichtiging en tijdelijke inbezitneming van het Borgerse hunebed, maar dit jaar was het een forse scheut. Op de heenreis onderbraken we onze fiets­tocht om het pas gerestaureerde stoomgemaal van Mastenbroek te bezichtigen: fraai gelegen industrieel erfgoed met een mooie 150 jaar oude machine. De volgende dag bezochten we in Vollenhove de ruïne van de Toutenburg, van waaruit in de 16e eeuw Overijssel werd bestuurd. In de haven zagen we de plek waar ooit de burcht van de Utrechtse bisschop stond. In het iets verderop gelegen Waterloopbos bedacht ik mij hoe leuk dit natuurgebied kan worden voor toekomstige archeologen. Het bos zit immers vol herinneringen aan experimenten op waterbouwkundig gebied en is aan de natuur ‘teruggegeven’. Wanneer men over pakweg 500 jaar op al die relicten stuit, wellicht zonder adequate achtergrondkennis... Toen het gemaal van Mastenbroek werd gebouwd, was de ontruiming van Schokland al een feit. Op last van de regering verliet de door storm en armoede geteisterde bevolking in 1859 hun afkalvende veeneiland. Dit ligt nu op het droge mooi te zijn, een paar kilometer van Ens. In het museum zagen we op een klein oppervlak heel veel: van de oudste tot en met de nieuwere geschiedenis van het eiland en de Noordoostpolder. Buiten het museum prikkelt de houten zeewering de fantasie, zo ook de gerestaureerde haven van OudEmmeloord. Terecht dat het eiland en zijn

omgeving - met daaronder een compleet prehistorisch landschap - op de Wereld­ erfgoedlijst staat. Hoewel ’s zomers ‘vergeven van de toeristen’ blijft ook Giethoorn een bezoek meer dan waard. Nadat men tijdens het punteren de venige ondergrond weliswaar niet aan den lijve, maar wel aan de boom ondervond, restte ons nog één dag. We maakten vanuit Sint Jansklooster een boottocht over het Wiede, waar nog resten van het in de 18e eeuw verdronken dorp Beulake zijn te zien. Zoals de naam doet vermoeden, is het dorp Sint Jansklooster genoemd naar een klooster, in 1399 gesticht door navolgers van Geert Groote. In een weiland stond van oudsher een wat armetierig muurtje, enig zichtbaar overblijfsel van dit klooster. Gelukkig voorzag men het muurtje inmiddels van aanvullende kloostermoppen en een informatiebord. Helaas kon ik nergens degelijke informatie vinden over archeologisch onderzoek op deze locatie. Nu ik dit nalees, de scheut archeologie was eerder een flinke golf. De jeugd ging daar echter niet zichtbaar onder gebukt. Voordat u spoorslags vertrekt naar Overijssel wijs ik u graag op de verdere inhoud van dit nummer. De vondst van een ‘elfenmaalsteen’ in het Twentse Weerselo was aanleiding aandacht te schenken aan het fenomeen schaalkuiltjes in stenen. Een Romeinse pronkhelm uit Leidse Rijn en een beeldje uit Wijk bij Duurstede leiden u ver weg, zelfs naar Cleopatra’s dochter. In Rondom de stad resulteert de vondst van menselijke botresten en bakstenen funderingen in de aanwijzing van het eerste gemeentelijke archeologische monument in Tiel. Aangevuld met de vaste rubrieken en het Verenigingsnieuws ben ik er zeker van dat u ook in deze Westerheem weer een interessante reis wacht. Jan Coenraadts Redactioneel |

04-2010 binnenwerk.indd 161

161

29-07-10 00:54


Een elfenmaalsteen uit Weerselo Lokaal ritueel voorwerp of import uit Duitsland of Scandinavië? Dick Schlüter & Patrick Löring

In november 2007 vond de tweede auteur op een akker aan de Wolfsbergweg tussen Weerselo en Reutum (gemeente Dinkelland in Overijssel) een opmerkelijke steen. Het voorwerp was namelijk voorzien van één door mensenhand gemaakte kleine ronde uitholling. Nadere bestudering van de vondst wees uit dat we hier te maken hebben met een zogenoemd ‘schaalkuiltje’ of ‘del’ aangebracht op een zwerfsteen. Stenen met één of twee dellen – ook de term ‘napje’ wordt wel gebezigd – worden in Nederland over het algemeen gezien als onafgemaakte `Geröllkeulen’. In dit geval lijkt het eerder te gaan om een ritueel voorwerp. ‘Geröllkeulen’ of dellenstenen worden evenals ‘Spitzhauen’ (zie afb. 1) gedateerd in het Mesolithicum en het (begin van het) Neolithicum en hebben getuige wereldwijde etnografische parallellen, vrijwel zeker dienst gedaan als gewichten voor graafstokken. Het gebruik als slagof klopstenen of als wapen (knotskoppen) kan niet worden uitgesloten.1 Naast stenen met twee dellen zijn er in Nederland ook een aantal stenen met slechts één del gevonden. Dit in tegenstelling tot Duitsland en Scandinavië waar veel meer exemplaren zijn gevonden met één of meerdere uithollingen. In dit artikel schrijven wij ‘del(len)’ als het gaat om zogenoemde ‘Geröllkeulen’ en van ‘Schaalkuiltjes’ als het gaat om (mogelijk) ritueel gebruikte stenen. In de literatuur die betrekking heeft op

162

archeologische vondsten in Nederland is betrekkelijk weinig over stenen met schaalkuiltjes te vinden.2 De claims van Jurri Jurriaanse over de aanwezigheid van maar liefst elf stenen met schaalkuiltjes in de collectie van het museum te Schokland in de Noordoostpolder en de vondst van een aantal zwerfstenen met holtes in Luttelgeest zijn naar onze mening problematisch.3 Zoals Jurriaanse zelf al aangeeft is de herkomst van de stenen te Schokland onduidelijk. Bij de vermeende kuiltjes in Luttelgeest lijkt het om natuurlijke holtes te gaan zoals die wel vaker op zwerfstenen worden aangetroffen. Wel door mensenhand gemaakt lijken de drie kleine holtes op de zogenoemde Duivelssteen in het bos tussen Ellecom en De Steeg in de provincie Gelderland, waar J. Coenraadts ons op attendeerde. Het is echter onduidelijk wanneer deze holtes op de steen zijn aangebracht. Dat er stenen met holtes worden gevonden bewijst ook een recente melding uit Uddel op de Veluwe. Het gaat hier om een veldkei met een lengte van ca. 30 cm voorzien van een komvormig gat van ca. 8 cm. In het artikel over de vondst wordt de conclusie getrokken dat het om een ‘vijzel’ gaat.4 In Duitsland worden de rituele stenen ‘Schälchensteine’5 genoemd en in Zweden spreekt men van ‘älvkvarnar’ oftewel ‘elfenmaalsteen’. Volgens de volksoverlevering was dit een maalholte waarin de elfen hun meel maalden. Een mooi verhaal, maar ook de theorieën van (ama-

| Een elfenmaalsteen uit Weerselo

04-2010 binnenwerk.indd 162

29-07-10 00:54


Afb. 1 Voorbeelden van doorboorde Gerรถllkeulen (nrs. 1,2), een Spitzhaue (nr.3) en gedelde Gerรถllkeulen of dellenstenen (nrs. 4-6) uit Drenthe. De afbeelding is afkomstig uit Drenth & Niekus (2008), de Gerรถllkeulen zijn getekend door J.M. Smit (GIA).

teur-)archeologen vertonen de nodige speculatie over doel en functie van deze holtes.6 Dit komt mede voort uit het feit dat stenen met schaalkuiltje(s) een lange historie hebben die minimaal loopt van het Mesolithicum tot en met de Middeleeuwen, en in het algemeen zijn deze vondsten voor (amateur-)archeologen problematisch.

Bronstijd De meeste schaalkuiltjes zijn in Europa op rotsen te vinden, maar ze komen dus ook voor op losse (zwerf)stenen of op stenen die deel uitmaken van prehistorische grafmonumenten. Dat de holtes een hoge ouderdom hebben, is bewezen in Zweden. Daar komen de kuiltjes in grote hoeveelheden voor in combinatie met afbeelEen elfenmaalsteen uit Weerselo |

04-2010 binnenwerk.indd 163

163

29-07-10 00:54


dingen die een bewijs vormen dat ze gemaakt zijn in de Bronstijd (2000-800 v.Chr.). Er zijn namelijk typische voorwerpen te zien die tijdens de Bronstijd in gebruik waren bij de toenmalige bewoners van het betreffende gebied. Er zijn tevens bewijzen dat sommige schaalkuiltjes van nog oudere datum zijn.7 De betekenis van het fenomeen schaalkuiltje in de menselijke geschiedenis moet dan ook niet worden onderschat, zoals Anne-Sophie Hygen en Lasse Bengtsson in hun standaardwerk over de rotstekeningen in Bohuslän en Östfold onderstrepen: “Het schaalkuiltje is ondanks de eenvoud, het waarschijnlijk meest gecompliceerde en betekenisvolle onderdeel van de rotstekeningen”.8 Van de ruim 43.000 figuren die in 1986 in de provincie Bohuslän (tussen Göteborg en de grens met Noorwegen) werden geteld, was ruim 60% een schaalkuiltje.9 Archeologen in Zweden hebben met behulp van experimenteel onderzoek vastgesteld dat de holtes werden gemaakt door met een klopsteen een aantal uren op dezelfde plek te slaan, het zogenoemde pecken (bekloppen). Er zijn klopstenen in de omgeving van bijvoorbeeld de rotstekeningen in Tanumshede opgegraven inclusief slagsporen. De betreffende stenen zijn van een harder gesteente (kwartsiet of diabaas) dan de rots die met de klopsteen werd bewerkt. Met enig doorzettingsvermogen en welgemikte slagen was het dus mogelijk om in relatief korte tijd een schaalkuiltje te maken.10 Ook de tekeningen van boten, mannen, dieren, wagens enz. zijn op deze wijze gemaakt.11 Alleen waar in Scandinavië sprake was van een zacht gesteente, zijn tekeningen via de techniek van het kerven en slijpen gemaakt. Weerselo De steen die eind 2007 aan de Wolfsbergweg werd gevonden, is volgens geoloog drs. J. Veenvliet (verbonden aan provinciaal natuurhistorisch museum ‘Natura Docet’ in Denekamp) een kwartsiet. Ook veel doorboorde en gedelde Geröllkeulen zijn gemaakt van (kwartsitische) zand-

164

steen en kwartsiet12. Het gaat waarschijnlijk om een zwerfsteen die ruim 130.000 jaar geleden tijdens de één na laatste ijstijd, het zogenoemde Saalien, door het landijs naar deze streken is getransporteerd. Op een zeker moment is deze kwartsiet opgeraapt en bewerkt. Was de eigenaar een autochtoon? Of moeten we eerder denken aan een allochtoon? We kunnen namelijk niet uitsluiten dat de betreffende steen eigendom is geweest van iemand die afkomstig was uit het noordelijk deel van Duitsland - waar (zwerf)stenen voorzien van schaalkuiltjes in redelijk grote aantallen zijn gevonden - of uit Scandinavië. Bronstijdsmeden trokken in het verleden rond. In het Enterveen is bijvoorbeeld een bronstijddepot van zo’n rondreizende smid gevonden.13 De holte in de steen van de Wolfsbergweg heeft een doorsnee van 4 cm en is vrijwel rond (afwijking van maximaal 2 millimeter). De diepte bedraagt maximaal 8 mm. De steen zelf is 13,8 cm lang en 9,1 cm breed en heeft minimaal een dikte van 3,2 cm en maximaal een dikte van 4,6 cm (zie afb. 2). Het kuiltje spoort qua afmetingen met veel holtes die op rotsen of zwerfstenen in Scandinavië respectievelijk in het noorden van Duitsland zijn aangetroffen (zie afb. 3 en 4). De vindplaats Wolfsbergweg is bij amateur-archeologen in Twente al jaren bekend. Vanaf de jaren twintig worden aan deze weg zowel als in de nabije omgeving steentijdvondsten gedaan uit het Paleolithicum, Mesolithicum, Neolithicum en de Vroege Bronstijd. De vindplaats werd voor het eerst beschreven in 1975 door toenmalig provinciaal archeoloog dr. A.D. Verlinde.14 Geomorfologisch gaat het om een gordeldekzandrug die in hoefijzervorm om de stuwwal van Ootmarsum ligt. Ook op andere plekken zijn op deze gordeldekzandrug belangwekkende vondsten uit de Steentijd zowel als jongere perioden gedaan.15 De vondst is, kortom, gedaan in een terrein waar eerder archeologische voorwerpen van verschillende ouderdom zijn aangetroffen. Dit maakt de datering problematisch. Getuige de bewijzen uit Scan-

| Een elfenmaalsteen uit Weerselo

04-2010 binnenwerk.indd 164

29-07-10 00:54


dinavië lijkt de Bronstijd echter het meest aannemelijk. Andere periodes kunnen echter niet worden uitgesloten aangezien het niet om een ‘in situ’-vondst gaat, maar om een oppervlaktevondst op een maïsakker. En zoals eerder opgemerkt zijn er aanwijzingen dat schaalkuiltjes werden gemaakt van het Mesolithicum tot en met de Middeleeuwen. Wat kan de betekenis zijn geweest van elfenmaalstenen? Betekenis Uit de grote aantallen holtes bij de rotstekeningen in Zweden valt op te maken dat het schaalkuiltje voor de toenmalige bevolking een vanzelfsprekend en belangrijk symbool was. De theorieën van (amateur-)archeologen kunnen in vijf verklaringsmodellen worden verdeeld: – het hebben van een rol in relatie met een zonnecultus; – het hebben van een rol in relatie met een vruchtbaarheidscultus; – als offerplek om geluk af te dwingen; – een plek om op rituele wijze een vuur te maken; – een medicinale rol. Voor de zonnecultus pleit de ronde vorm van de holte evenals het feit dat er composities van schaaltjes zijn aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met seizoenen of een tijdrekening. Voor de toenmalige landbouwsamenleving waren de zon en de seizoenen belangrijke elementen in het bestaan. Het van veenvondsten bekende bronzen blaasinstrument ‘lure’ – waarvan ook afbeeldingen op de rotstekeningen in Zweden zijn aangetroffen – had aan het uiteinde een sierschijf met daarop halve bollen.16 Dit onderstreept het belang dat in die tijd werd gehecht aan de ronde vorm. Archeologen nemen aan – mede op basis van de offervondsten van deze instrumenten in het veen - dat juist dit instrument een rol speelde tijdens feesten die de wisseling van de seizoenen begeleidden en een cultus waarin de zon centraal stond. Voor de vruchtbaarheidscultus pleit een afbeelding van een vrouw met tussen haar benen een schaalkuiltje. De holte wordt in deze benadering gezien als het

vrouwelijk geslachtsdeel, waarbij de klopsteen die werd gehanteerd symbool staat voor het penetrerende mannelijk geslachtsdeel. De uitkomst is dan nieuw leven. Deze theorie leunt ook sterk op in de 19e en 20e eeuw opgetekende volksverhalen over de schaalkuiltjes. Zo zijn er verschillende stenen met kuiltjes die tot in het begin van de 19e eeuw werden bezocht door vrouwen die graag zwanger wilden worden. Het schaalkuiltje als offerplek leunt eveneens sterk op volksverhalen en op het feit dat in Scandinavië losse (zwerf)stenen met één of meer schaalkuiltjes vaak worden aangetroffen in of nabij grafmonumenten of vlakbij de zee. Uit volksverhalen is naar voren gekomen dat in Zweden tot in het begin van de 20e eeuw schaalkuiltjes nog werden gebruikt om in te smeren met traan of vet en er eventueel met behulp van een pitje een vlammetje in te laten branden. Op die wijze wilde men geluk afdwingen ten gunste van oogst, visvangst of persoonlijk leven. Ook zijn er bewijzen dat er munten in de kuiltjes werden achter gelaten als een soort offergave. De opvatting dat het kuiltje ontstond tijdens het ritueel maken van vuur heeft te maken met de wijze waarop dit in het verleden met behulp van een ronddraaiende stok werd gemaakt. Door de wrijving ontstond niet alleen warmte en uiteindelijk een vuurtje, maar ook na verloop van tijd een kuiltje in de steen.

Afb. 2 De zwerfsteen met schaalkuiltje gevonden in de omgeving van Weerselo. Foto: Patrick Löring.

Een elfenmaalsteen uit Weerselo |

04-2010 binnenwerk.indd 165

165

29-07-10 00:54


Afb. 3 In de omgeving van het museum Tanumshede, provincie Bohuslän in Zweden, zijn prachtige rotstekeningen uit de Bronstijd te bewonderen. Foto: Dick Schlüter.

Bij medicinaal gebruik gaat het om het slijppoeder dat vrijkomt bij het maken van het kuiltje. Dit poeder zou helpen tegen ziekten. Ook deze theorie steunt op volksverhalen en op onderzoeksgegevens afkomstig van antropologen die in het verleden het gebruik vaststelden bij indianen in Amerika. Ook bij dit gebruik van het schaalkuiltje gaat het om ritueel gebruik omdat ziekten in het verleden in verband werden gebracht met magie. Het valt niet te bewijzen dat gebruik en beleving van de schaalkuiltjes in de 19e eeuw en begin 20e eeuw zijn terug te voeren op de rol en betekenis die ze hebben gehad in de Middeleeuwen, IJzertijd, Bronstijd, Neolithicum of Mesolithicum. Meer waarschijnlijk is het dat de functie van het schaalkuiltje zich in de loop van de tijd wijzigde, evenals de daarbij behorende rituelen en (geloofs)opvattingen. Tot op de dag van vandaag zijn godsdienstige opvattingen en rituelen geen statische aangelegenheid en dat is in de Prehistorie niet anders geweest. Als het om de Bronstijd gaat, neigt overigens een meerderheid van de archeologen

166

naar een relatie van het kuiltje met een zonnecultus. Veel tekeningen op de rotsen in Zweden zijn namelijk een illustratie van het bestaan van een dergelijke cultus in die tijd. In het museum over de rotstekeningen in Tanumshede (tussen Göteborg en Oslo) wordt dit op overtuigende wijze geïllustreerd. Bijzondere vondst Op basis van de verschillende theorieën over het fenomeen schaalkuiltje lijkt het ons aannemelijk dat de steen die bij de Wolfsbergweg is gevonden voor de bezitter(s) een speciale functie en betekenis moet hebben gehad. Voor Twente gaat het om één van de oudste rituele objecten die tot nu toe is gevonden. Ook voor Nederland is het een interessante vondst, omdat het mogelijk een bewijs is dat de bewoners in ons land niet alleen via handel (import van bronzen voorwerpen) maar ook op het vlak van rituelen en geloofsopvattingen deel uitmaakten van een cultuurgemeenschap die zich uitstrekte over het noorden van Duitsland en Scandinavië. Zoals boven reeds is aangegeven kan ech-

| Een elfenmaalsteen uit Weerselo

04-2010 binnenwerk.indd 166

29-07-10 00:54


Afb. 4 Detail van de rotstekeningen van afb. 3.

ter niet worden uitgesloten dat het object eigendom is geweest van een allochtoon die om redenen van handel in deze contreien aanwezig was en in Twente zijn ‘reisaltaar’ of zijn ‘huisapotheek’ is kwijtgeraakt. Of hebben we te maken met een vondst uit een graf dat door ploegwerkzaamheden reeds in de 19e eeuw is verstoord? Ook dan kan niet worden uitgesloten dat het om het graf is gegaan van een allochtoon uit Scandinavië of Duitsland. Misschien kunnen nieuwe vondsten van ‘elfenmaalstenen’ in Nederland meer licht werpen op de herkomst en rol die deze objecten in het verleden alhier hebben gespeeld. Tevens verdient het aanbeveling dat de stenen die in Nederland als dellen- of napjesstenen worden aangeduid en waarbij sprake is van slechts één del c.q. napje, nog eens goed worden onderzocht. Misschien zitten er tussen de vermeende niet afgemaakte Geröllkeule uit het Mesolithicum die deel uitmaken van museale collecties of eigendom zijn van particulieren, wel meer elfenmaalstenen uit de Bronstijd dan tot nu toe is vastgesteld.

Drs. Dick Schlüter Von Weberlaan 11 7522 KB Enschede Tel. 053-4319976 Dick1956@planet.nl Patrick Löring Klarinetlaan 49 7577 LG Oldenzaal Tel. 0541-518998 Bodemvondsten@planet.nl

Noten 1. Drenth & Niekus 2007, 46-55. Het artikel is een aangepaste en verkorte Nederlandstalige versie van een bijdrage aan de bundel ter gelegenheid van een symposium over het Mesolithicum (Brussel 2007). In het artikel komen de auteurs tot de conclusie dat dellenstenen met twee dellen zowel als met één del onafgemaakte Geröllkeulen zijn. In hun onderzoek gaat het om 35 dellenstenen op een totaal van 92 Geröllkeulen en Spitzhauen uit Nederland. 2. Louwe Kooijmans, Van den Broeke, Fokkens & Van Gijn 2005. In dit standaardwerk wordt melding gemaakt van ’Spitshakken’ en ‘Rolsteenhamers’ uit het Mesolithicum, maar niet van stenen met schaalkuiltjes. 3. Jurriaanse 2000. 4. Nieuwenhuize / Giesbers & Reinders 2009, 10 / 22.

Een elfenmaalsteen uit Weerselo |

04-2010 binnenwerk.indd 167

167

29-07-10 00:54


5. De eerste auteur woonde op 5 november 2005 in het Landesmuseum in Hannover, tijdens het zevende ’Jahrestreffen’ van de ‘Arbeitskreis Steinzeit’, een interessante lezing bij van Renate Bönig-Müller uit Lüneberg over ‘Mobile Schälchensteine aus dem Lüneburgischen’. Met name in Häcklingen bij Lüneburg zijn veel (zwerf) stenen met schaalkuiltjes gevonden. Hemelsbreed is dit 270 km van de vindplaats bij Weerselo. Zie ook Hesse 2003, 93-116. 6. Hygen & Bengtson 2000, 121-128. 7. Hygen & Bengtson 2000, 121. 8. Hygen & Bengtson 2000, 122. 9. Bertilsson 1987. 10. Door de eerste auteur verkregen informatie in het Hällristningsmuseum Underslös in Tanumshede in Zweden (www.rockartscandinavia.se) tijdens een bezoek in juli 2008. 11. Hygen & Bengtson, 2000, 91 12. Hulst & Verlinde 1976, 93-126. Drenth & Niekus 2008, 51 13. Verlinde 1980, 17-25. 14. Verlinde 1975, 110-122 15. Scholte Lubberink 1998, 11-122. 16. Schweem, 1996. Literatuur Bertilsson, U., 1987 The rock carvings of northern Bohuslän, Spatial structures and social symbols. Stockholm. Drenth, E. & M.J.L.Th. Niekus, 2008. Geröllkeulen en Spitzhauen uit Nederland, in het bijzonder de provincie Drenthe. Paleo-Aktueel 19, pp. 46-55. Drenth, E. & M. Niekus, 2009. Stone Mace-Heads and Picks: a Case-Study From the Netherlands. In: Ph. Crombé, M. Van Strydonck, J. Sergant, M. Bats & M. Boudin (eds.), Proceedings of the international congress “Chronology and Evolution in the Mesolithic of NW Europe”, Brussels, May 30 till June 1 2007, Cambridge Scholar Publishing, pp. 775-795. Hesse, S., 2003. Zu den sogenannten Schalen- oder Schälchensteinen im Landkreis Rotenburg (Wümme), Oldenburg, 93-116. Hulst, R.S. & A.D. Verlinde, 1976. Geröllkeulen aus Overijssel und Gelderland. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 26, 93-126. Hygen, A.-S. & L. Bengtson, 2000. Felsbilder im Grenzgebiet. Bohuslän und Östfold, Gothenburg.. Jurriaanse, J., 2000. Wat zijn schaalkuiltjes? De stenen van Schokland en Kuinre. Underslös. Louwe Kooijmans, L.P., P.W. van den Broeke, H. Fokkens, & A. van Gijn (redactie), 2005. Nederland in de pre­ historie. Amsterdam. Nieuwenhuize, C. Activiteiten van de Werkgroep Apeldoorn / Giesbers, A. & M. Reinders, Projecten van Archeo­ logie Apeldoorn. In De Hunnepers, Jaarverslag van Afd. 18 van de AWN, december 2009. Scholte Lubberink, H.B.G., 1998. De landschappelijke ligging van archeologische sites uit de steentijd en de vroege bronstijd in Noordoost-Twente, Provincie Overijssel. Bijdragen aan het onderzoek naar de Steentijd in Nederland (red. J. Deeben & E. Drenth), Uitgave ROB, Amersfoort, 11-122. Schweem, J., 1996. Luren. Musikinstrumente der Bronzezeit, Sonderdruck aus Leben – Glauben – Sterben vor 3000 Jahren. Bronzezeit in Niedersachsen, Oldenburg. Verlinde, A.D., 1975. Paleolithische gegevens uit Overijssel. Grondboor en Hamer no. 4, 110-122. Verlinde, A.D., 1980. Prehistorische depots uit het Enterveen en Elsener Broek in West Twente. ’t Inschrien 12, 17-25.

168

| Een elfenmaalsteen uit Weerselo

04-2010 binnenwerk.indd 168

29-07-10 00:54


Militaire uitwisseling tussen Neder-GermaniĂŤ en Noord-Afrika Achtergronden bij de Romeinse pronkhelm uit Leidsche Rijn en een beeldje uit Wijk bij Duurstede Michael den Hartog1

Raadsels uit de modder In 2004 vonden Utrechtse archeologen in een 1e-eeuwse waterput in een inheemse nederzetting in Leidsche Rijn niet ver van het Romeinse Castellum van de Meern een voorhoofdsband van een Romeinse paradehelm (afb. 1). De voorhoofdsband is in meerdere opzichten bijzonder. Het is een militair object dat gevonden is in een op de eerste plaats

civiele nederzetting. Het stuk is prachtig versierd. Centraal in de versiering staat een portret van een onbekende personage die op een zeker verband met Afrika lijkt te wijzen. Daarnaast is de voorhoofdsband onderdeel geweest van een onbekend type helm. Door deze kenmerken rijst het vermoeden dat het voorwerp niet tot de uitrusting van een alledaagse Romeinse militair heeft behoord.

Afb. 1 De helmband van Leidsche Rijn. Foto: Ton van Bommel.

Militaire uitwisseling tussen Neder-GermaniĂŤ en Noord-Afrika |

04-2010 binnenwerk.indd 169

169

29-07-10 00:54


Afb. 2 Romeins NoordAfrika (Mauretania, Numidia & Africa Propria). Uit: Samuel Butler, 1826: An Atlas of Ancient Geography, Longman, Rees, Orme, Brown & Green, London.

De versiering bestaat uit een centraal portret van een vrouw, dat aan beide kanten geflankeerd wordt door dieren, namelijk een panter, een leeuw, een leeuwin en een everzwijn. Het portret heeft eigenschappen die Noord-Afrikaans aandoen. Tot deze Noord-Afrikaanse kenmerken behoren de haardracht, een olifantenscalp als hoofddeksel, inclusief oren, slagtanden en (afgebroken) slurf. Het object blijkt niet de enige vondst met dit portret in Nederland te zijn. Een uitzonderlijke vondst uit Wijk bij Duurstede die in 1842 boven de grond kwam, is een beeldje van albast met eveneens een olifantenscalp als hoofddeksel. De vraag komt hier op wat een Noord-Afrikaans portret in nederzettingen aan de Rijn doet? Daarom is het goed om na te gaan hoe in de Romeinse tijd de militaire uitwisseling tussen de lage landen en Noord-Afrika eruit zag (afb. 2), wie de uitgebeelde personage kan zijn en wat we over de historische context kunnen zeggen. ‘Neder-Germanen’ in Noord-Afrika Het gegeven dat de helmband in een civiele nederzetting is gevonden, doet vermoe-

170

den dat de eigenaar van de helm dienst heeft gedaan in een auxilia-eenheid van het Romeinse leger. De vraag komt natuurlijk hier naar voren in wat voor eenheid de eigenaar van de helm diende? Hierbij zijn twee opties mogelijk. Of de eigenaar diende ooit in een regionaal gerekruteerde eenheid die in Noord-Afrika was ingezet of hij diende in een NoordAfrikaanse eenheid in Neder-Germanië (Germania Inferior). Van beide mogelijkheden zijn in literaire en epigrafische bronnen voorbeelden terug te vinden. Uit de literatuur blijkt dat de inzet van Germaanse troepen in Noord-Afrika al ver terug gaat. Tijdens de Romeinse burgeroorlog tussen Julius Caesar en Pompeius werden aan beide kanten Germaanse en Keltische ruiterij als auxilia ingezet. Mogelijk gaat het bij deze ruiters gedeeltelijk om de zogenaamde Germani Cisrhenani ofwel Germaanse bevolkingsgroepen die zich onder Caesar aan de westoever van de Rijn mochten vestigen. Historisch zijn deze Germani Cisrhenani de voorlopers van stammen als de Treveri, Tungri, Batavi, Cananefates, Ubii en anderen. Voor Caesar waren deze ruiters

| Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika

04-2010 binnenwerk.indd 170

29-07-10 00:55


een soort geheim wapen. Tijdens de Gallische oorlog was zijn overwinning op het bondgenootschap Galliërs bij Alesia voor een deel aan hen te danken. In de burgerloog blijkt dat Caesar hen op een strategische manier inzet op een zelfde manier als we later tijdens de Romeinse keizertijd bij de Bataven zien. Hij laat hen namelijk in Spanje en Egypte rivieren oversteken en slaagt er daarbij in zijn tegenstanders volkomen te verrassen. Gezien Caesars succes met dit soort troepen, is het niet verwonderlijk dat zijn tegenstanders ook Gallische en Germaanse ruiters rekruteerden. Zo zien we dat in Noord-Afrika de bondgenoten van Pompeius, Metellus Scipio en Juba I (8546 voor Chr.) bij Ruspina een gezamenlijke macht van Numidische ruiterij en Gallische en Germaanse ruiters met dramatische consequenties tegen Caesar inzetten. Bij de confrontatie met de troepen van Caesar slaan de Numidische ruiters op de vlucht maar houden de Gallische en Germaanse ruiters tot de laatste man stand. Hoewel een grote groep van deze onfortuinlijke krijgers oorspronkelijk uit het leger van Caesar afkomstig was, laat hun optreden wel de door de Romeinse legeraanvoerders bewonderde militaire kwaliteiten van moed en standvastigheid zien.2 Opmerkelijk is dat deze ruiters onder het commando stonden van Labienus, Caesars voormalige rechterhand in Gallië en België. Als tegenstander van Caesar had Labienus zelf ook ruiterij uit Gallië meegenomen. Na Caesar duurt het echter anderhalve eeuw voordat we in historische en epigrafische bronnen weer troepen uit het Rijnland in Noord-Afrika zien. Behalve voor de Cohors IV Sugambrorum lijkt het verblijf van eenheden uit het Rijnland in Noord Afrika slechts van beperkte duur te zijn geweest. Van dergelijke eenheden is daar een klein aantal vondsten bekend. In Algerije zijn een tweetal grafstenen van militairen uit onze contreien aangetroffen. Bekend is de grafsteen uit Tipasa van Adiutor van de Ala I Cananefatum (afb. 6, 11). De steen wordt rond het midden van de 2e eeuw na Chr. gedateerd.3

De steen van Adiutor komt sterk overeen met een andere steen uit Tipasa, namelijk die van Ulpius Tertius van de uit Pannonië afkomstige Ala I Ulpia Contariorum.4 Beide ruiters worden afgebeeld met een contus, een lans die met beide handen wordt vastgehouden. Dit geeft nieuwe informatie over de Ala Cananefatum. Van de Ala Contariorum is bekend dat het een prestigieuze eenheid zware cavalerie was. Gezien de gelijkenis van de afbeeldingen en het gebruik van de contus kan geconcludeerd worden dat dit ook voor de Ala Cananefatum gold. De andere grafsteen is mogelijk van een Bataaf. Deze in AïnTémouchent gevonden steen van Iulius Adventus wordt in eerste helft van 2e eeuw gedateerd.5 Van Iulius Adventus is geen eenheid bekend, maar wel zijn functie, namelijk splorator (explorator) Bata(v) orum, Bataafs verkenner. Explorator was geen gewone functie binnen het Romeinse leger. Het was een functie die voornamelijk door Bataven werd vervuld en ook past binnen hun traditie als special forces van het Romeinse leger. Bijvoorbeeld, het IXe Cohort Bataven heet tijdens de stationering in Raetia tijdens de 3e eeuw na Chr. Cohors IX Equitata Milliaria Batavo-

Afb. 3 Replica van de grafsteen van Marcus Traianius Gumattius in de kerktoren van Dodewaard. Foto: Michael den Hartog. Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika |

04-2010 binnenwerk.indd 171

171

29-07-10 00:55


rum Exploratorum. In de 1e eeuw na Chr. beloonde keizer Caligula zelfs zijn Bataafse lijfwachten met een nieuw onderscheidingsteken voor hun werk als explorator.6 De bovenstaande vondsten staan niet op zich. Er zijn namelijk verschillende Romeinse militaire diploma´s uit NoordAfrika bekend, die op het verblijf van een vexillatio van de Cohors IV Tungrorum in die regio wijzen. De Cohors IV Tungrorum was een eenheid die zijn oorsprong kende bij de Tungri, een broedervolk van de Bataven dat in delen van het huidige België en Noord-Brabant woonde. Een diploma uit Rabat en een diploma uit Volubilis stammen beide uit 156-157 na Chr. Een diploma uit Souk-el-Arba is gedateerd op 154 na Chr. Qua periodisering sluiten deze diploma´s goed aan op genoemde grafstenen uit Algerije. Op basis van de dateringen zou men een verband verwachten. Wat opvalt is dat de betreffende eenheden, inclusief de Ala I Ulpia Contariorum in de dezelfde periode van de Donau naar Noord-Afrika overgeplaatst zijn. Dit is niet zonder reden gebeurd. Er moet voor deze overplaatsing een militaire noodzaak geweest zijn.

Afb. 4 Oude afbeelding van grafsteen van Marcus Traianius Gumattius. Foto: Michael den Hartog.

172

Wanneer we naar de dateringen kijken dan kunnen de vondsten met het optreden van Antoninus Pius (138-161 na Chr.) tegen een opstand in Mauretania van 145 tot 152 na Chr. in verband worden gebracht.7 Een conclusie die we hier uit kunnen trekken is dat Adiutor en Iulius Adventus geen lokale rekruten, zoals wel eens gedacht, waren.8 In plaats daarvan maakten zij deel uit van speciaal uitgekozen auxilia die om hun kwaliteiten als expeditionaire macht naar Noord-Afrika werden gezonden om de Pax Romana aan de zuidgrens van het Romeinse rijk te herstellen. Van Antoninus Pius zijn munten bekend met daarop Africa die een olifantenscalp draagt.9 Mogelijk zijn deze munten geslagen om het herstel van zijn macht over Noord-Afrika te benadrukken. Gezien deze symboliek en de inzet van troepen met een Neder-Germaanse achtergrond is de verleiding groot om de helmband en het beeldje aan deze expeditie te koppelen, ware het niet dat de helmband uit beduidend ouder vondstcomplex lijkt te komen. Noord-Afrikanen in Neder-Germanië Net zoals legereenheden met een achtergrond in Neder-Germanië of België dienst deden in Noord-Afrika, zijn er ook eenheden met een Noord-Afrikaanse oorsprong in Germania Inferior actief geweest. Een grafsteen uit Keulen toont aan dat in de 1e eeuw na Chr. Egyptische matrozen dienst deden in de Classis Germanica.10 Een andere aanwezigheid in onze regionen is die van een van origine Noord-Afrikaanse ruitereenheid, de Ala Afrorum. Deze eenheid komt in NederGermanië zowel voor op militaire diploma´s als op grafstenen. Algemeen wordt aangenomen dat deze ruiters na de Bataafse opstand in Kalkar werden gelegerd. In ieder geval is de eenheid vanaf de Flavische tijd aanwijsbaar.11 De eenheid is ook uit Nederland bekend. In Dodewaard is de grafsteen van Marcus Traianius Gumattius, een ruiter van de Ala Afrorum, in de kerktoren gemetseld (afb. 3, 13)12 Over de afkomst van Marcus Traianius Gumattius wordt op de steen niets

| Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika

04-2010 binnenwerk.indd 172

29-07-10 00:55


gezegd. Maar anders dan de naam van zijn eenheid doet vermoeden, is de kans groot dat hij geen Noord-Afrikaan was. Zijn naam is namelijk Germaans.13 Uit Neder-Germanië zijn meerdere grafstenen van ruiters van de Ala Afrorum bekend (afb. 5). Het opmerkelijke van deze vondsten is dat op geen enkele daarvan een ruiter van Noord-Afrikaanse afkomst vermeld wordt. Uit Keulen is een grafsteen bekend van een ruiter van de Ala Afrorum die afkomstig was van de stam van de Marsaci. De woonplaats van Marsaci moet in Zeeland en westelijk Noord-Brabant geplaatst worden. Ook uit de onze regio komt Oclatius Carvi, de signifer of vaandeldrager van de eenheid. Volgens zijn in Neuss gevonden grafsteen was hij een Tunger (afb. 5). Er mag evenwel niet van uitgegaan worden dat deze ala alleen uit troepen uit Neder-Germanië en België rekruteerde. In Keulen is namelijk grafsteen gevonden van een Dardanus (een volk van de Balkan) die in dezelfde ala diende. Aangezien een grafsteen een dure aangelegenheid was die niet iedereen zich kon permitteren, moet men zich ook afvragen hoe representatief die zijn voor gehele eenheid. Desalniettemin is het een legitieme vraag of de Ala Afrorum aan het einde van de 1e eeuw na Chr. nog wel Noord-Afrikaanse rekruten telde. Een aparte groep in de militaire en bestuurlijke uitwisseling tussen Germania Inferior en Noord-Afrika is die van officieren van Noord-Afrikaanse origine. In Xanten en Bedburg bij Kleef zijn grafstenen uit 3e eeuw na Chr. van deze groep tevoorschijn gekomen.14 Noord-Afrikanen treffen we in Germania Inferior niet alleen aan in het leger maar ook in het bestuur. Een zeer bijzondere vondst in dit kader is de ere-inscriptie van Q. Domitius Marsianus die in 1958 bij Bulla Regia (Tunesië) aan het licht kwam. De tekst laat zien dat onder Marcus Aurelius (161-180 na Chr.) een hooggeplaatste bestuurder een census in Neder-Germanië en de regio´s van de Tungri, Frisiavones en Batavi leidde en later zijn carrière in NoordAfrika afsloot. De tekst heeft tot de nodi-

Afb. 5 Grafsteen van Oclatius Carvi, signifer van de Ala Afrorum. Uit: Byvanck 1943.

ge discussie rond de inrichting van Germania Inferior en de verschillende civitates geleid.15 Opmerkelijker is een andere steen waaruit blijkt dat een NoordAfrikaanse edelman de teugels in handen had van een van origine Nedergermaanse ruitereenheid. Uit Noord Italië stamt namelijk een inscriptie waarop een zekere Marcus Helvius Clemens genoemd wordt als praefectus equitum van de Ala I Cananefatum.16 Niet alleen is hij commandant van deze ruitereenheid ook was hij volgens de tekst domo Carthagine, dus van huis uit afkomstig uit Carthago. Hier is dus sprake van een van een van oorsprong Nedergermaanse eenheid onder leiding van een Noord-Afrikaanse commandant. De steen geeft niet aan waar de ruitereenheid gelegerd was, maar is wel goed te dateren. De inscriptie verwijst namelijk ook naar een tribuno militum van het Legio XIIII Gemina Severiana, een Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika |

04-2010 binnenwerk.indd 173

173

29-07-10 00:55


rijk als geheel. Uit bovenstaande analyse kan worden opgemaakt dat er tal van inscripties zijn die op een militaire en bestuurlijke band tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika wijzen. Daarbij moet evenwel vermeld worden dat op al deze inscripties geen Afrikaanse symboliek voorkomt. Hoewel de symboliek anders is en de meeste inscripties van beduidend latere datum zijn, moet ook vermeld worden dat in het begin van de 1e eeuw na Chr. er verschillende legaten van Germania dan wel Germania Inferior eerder in hun loopbaan hoge posities in Noord-Afrika bekleedden, namelijk Publius Quinctilius Varus en Lucius Apronius. Deze laatste was verantwoordelijk voor het neerslaan van de Friese opstand in 29 na Chr.

Afb. 6 Grafsteen uit Tipasa van Adiutor van de Ala Cananefatum. Uit: Tipasa, Ville antique de Maurétanie. 1952.

naam die dit legioen droeg onder Alexander Severus (222-235 na Chr.).17 Hij was niet de enige Noord-Afrikaanse commandant van Nedergermaanse ruitereenheid. Jarrett zegt dat het vrijwel zeker is dat de uit Africa afkomstige C. Iulius Corinthanus in Pannonië in 160 na Chr. het commando over de Ala I Batavorum Milliaria voerde.18 Het opvallende aantal Noord-Afrikaanse ambtsdragers in Germania Inferior tijdens de 2e en de 3e eeuw na Chr. kan verklaard worden uit het toekennen van militaire en bestuurlijke posities aan Noord-Afrikanen binnen het Romeinse

Afb. 7 Nemaususmunt uit Deest. Foto: Rob Mols, Bureau Archeologie en Monumenten Nijmegen.

174

Ontrafeling van het portret Voor een goede determinatie van het portret is het verhaal achter de personage en de olifantenscalp nodig. Bij nadere analyse blijkt de symboliek een hellenistische achtergrond te hebben die teruggaat tot de Ptolemaeën in Egypte. De Ptolemaeën waren opvolgers van de Alexander de Grote en portretteerden hem op hun munten. In de regel was dit de beeltenis Alexander als Herakles (Hercules) getooid met een leeuwenscalp en ramshoorn.19 Maar Ptolemaeus I Soter (323-282 voor Chr.) introduceerde rond 317 voor Chr. een nieuw portret, namelijk Alexander met olifantenscalp. De olifantenscalp is volgens Dahmen een verwijzing naar de overwinning van Alexander in 326 voor Chr. in Noord-India op koning Poros en zijn olifanten.20 In de eerste eeuw voor Chr. kreeg de het olifantenhoofddeksel nog een betekenis, namelijk Africa. Het was al een symbool van de Ptolemaeën die Egypte en Libië bestuurden, nu namen ook verschillende leiders in Noord-Afrika het symbool over. Hierbij valt vooral te denken aan de eerder genoemde Numidische koning Juba I, Caesars aartsrivaal Pompeius en de Romeinse legeraanvoerder Metellus Scipio. 21 De oorspronkelijk symboliek van een overwinning in NoordIndia was toen inmiddels verloren gegaan. Op de voorhoofdsband is het een vrouw

| Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika

04-2010 binnenwerk.indd 174

29-07-10 00:55


die de olifantenscalp draagt. De olifantscalp is hier zonder twijfel een voortzetting van de Ptolemaeïse symboliek. Alleen moet hier niet aan Hercules of een Noord-Afrikaanse koning gedacht worden, maar aan een koningin of prinses. Uit de rij van Ptolemaeïsche vorstinnen zouden twee personen in aanmerking kunnen komen, namelijk Cleopatra VII en haar dochter Cleopatra Selene. We kennen Cleopatra VII als Cleopatra de koningin van Egypte en gemalin van Julius Caesar en na diens dood van Marcus Antonius. Cleopatra Selene was de dochter van Marcus Antonius en werd na de zelfmoord van haar ouders door Octavianus, de latere keizer Augustus, als trofee naar Rome gebracht. Van Cleopatra VII zijn beelden bekend met dezelfde Afrikaanse haardracht als het portret op de helmband. Maar van Cleopatra Selene zijn maar weinig afbeeldingen overgeleverd. De sleutel ligt bij een zilveren schaal uit de zilverschat van Boscoreale.22 De schat kan gedateerd worden voor uitbarsting van de Vesuvius in 79 na Chr. Veel voorwerpen uit de zilverschat zijn nog ouder en stammen uit het begin van de 1e eeuw na Chr. De schaal toont een vrouwenportret met de eerder genoemde olifantenscalp. Verder staat hij bol van de Ptolemaeïsche symboliek. Voor vergelijking met het de helmband uit Leidsche Rijn moet behalve op de het hoofddeksel gewezen worden op het fruit dat zij tussen haar handen heeft. Wie de voorstelling op de schaal voorstelt, is aanleiding voor veel debat geweest. De meer algemene visie is tegenwoordig dat het om Cleopatra Selene gaat. Lintfert stelde dat in 1984 heel nadrukkelijk in een artikel “Die Tochter und nicht die Mutter”. Walker en Higgs geven aan dat veel symbolen op de schaal eveneens voorkomen op munten van Juba II, de man van Cleopatra Selene. Ook de leeuw die een prominente plaats op de voorhoofdsband inneemt, lijkt een Noord-Afrikaans symbool. Zowel Juba I als Juba II maakten gebruik van de deze symboliek op hun munten. Ten tijde van Augustus werd deze symboliek met Numidië geassocieerd.23

Cleopatra Selene en Juba II In zekere zin zou men kunnen zeggen dat Cleopatra Selene hier als Africa wordt uitgebeeld. Dat heeft mede te maken met haar huwelijk met Juba II en opname in het Numidische koningshuis. Met Cleopatra Selene komen de Ptolemaeïsche en de Numidische symboliek samen. Door haar huwelijk met Juba II kwam onder Augustus in vermoedelijk 26 voor Chr. een bijzonder Noord-Afrikaans koningshuis tot stand. Beiden waren na de dood van hun ouders in Rome opgegroeid aan het hof van de keizerlijke familie. Augustus zond hen in 25 voor Chr. naar Mauretania, tegenwoordig Noord-Algerije en Noord-Marokko, om deze Noord-Afrikaanse regio voor Rome te besturen. Voor deze regio betekende hun bestuur een zekere vorm van regionale autonomie. Opmerkelijk is dat het koningspaar hun hoofdstad naar voorbeeld van Alexandrië wilde herbouwen. Dit impliceerde ook het voortzetten van de Ptolemaeïsche dynastie en een impuls voor de Egyptische cultuur binnen het Romeinse rijk. Cleopatra Selene stierf in 5 voor Chr., maar haar man regeerde tot zijn overlijden in 23 na Chr. verder. Gemakkelijk was hun regeerperiode niet. Opstandige Musulami en Gaetuli zorgden voor voortdurende onrust. Het bedwingen van deze opstand liet hij aan de Romeins generaal en proconsul van Africa Cossus Cornelius Lentulus over. Deze mocht nadat hij de klus

Afb. 8 Dasypus of gordeldier. Uit: Buffon. Histoire Naturelle 1778.

Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika |

04-2010 binnenwerk.indd 175

175

29-07-10 00:55


Afb. 9 Caligula. Uit: Encyclopédie Panckoucke 1804.

had geklaard in 6 na Chr. de erenaam Gaetulicus aannemen. Die naam komen we later tegen bij het Romeinse Rijnleger weer tegen. Juba II was niet alleen koning maar evenzeer een gevierd geograaf. Veel van zijn geschriften hebben als voorbeeld gediend voor andere schrijvers als bijvoorbeeld Plinius en Plutarchus.24 Zijn erfgenaam en opvolger was Ptolemaeus I van Mauretania. Met deze naam werd feitelijk het Egyptische koningshuis voortgezet. De eerder genoemde symboliek vinden we ook terug bij de muntslag van Ptolemaeus. Een beeldje uit Wijk bij Duurstede Zoals aangegeven heeft de Nederlandse bodem nog een vondst met de besproken Africa-afbeelding prijsgegeven. In 1842 maakte de toenmalige conservator van her Rijksmuseum van Oudheden in Leiden L.J.F. Janssen bij vondsten uit Wijk bij Duurstede melding van: “Vrouwenbeeldje van albast, in vele stukken gebroken en geschonden. De vrouw is sierlijk gekleed in gebloemd gewaad met een van voren toegeregen opperkleedje daarover. Haar hoofddeksel is het vel van een ´Olifanten-kop (symbool van Azie?); met den regter arm houdt zij eenen schotel tegen het lijf, waarop eene scorpioen (symbool van Africa?); voor haar voeten loopt een viervoetig dier, hetwelk overeenkomst heeft met eene soort van Dasypus, zie b.v. Buffon, Hist. Nat. T.X. Pl XXXVII […] (symbool van America?). In haren linkerarm houdt zij een cornu-copiae (symbool van Europa?). Van haar achterhoofd daalt een lange sluijer, welks eene uiteinde, voor het lijf door de slip van de spencer gestoken, bevallig zijwaarts valt. In hetzelve is van onder nog een oud stuk van een houten pin gezeten. Hoog 0,38 El. Dat dit beeldje de vier werelddeelen voor zou stellen is eene gissing, die door soortgelijke voorstellingen uit het laatst der XVI of het beging der XVII eeuw niet onwaarschijnlijk wordt.” Voor zijn vergelijking met de werelddelen maakt Janssen gebruik van voorstellingen van Martin de Vos (1536-1604) (afb. 12).25 Janssen zat met zijn vergelijking echter op het verkeerde spoor. Wat opvalt in deze beschrij-

176

ving zijn, net als op de helmband, de overeenkomsten met de buste op de schaal uit Boscoreale. Helaas is in de beschrijving van Janssen geen af beelding van het beeldje opgenomen. Duidelijk is dat Janssen, gezien de vraagtekens die hij zet, het beeldje niet kan plaatsen. Het verkeerde spoor heeft vooral betrekking op het dier voor de voeten van de vrouw. Hij noemt het dier een dasypus ofwel een gordeldier (afb. 8). Veel waarschijnlijker is het een beetje dik uitgevallen krokodil. Krokodillen zijn bekend van Romeinse munten uit het begin van de 1e eeuw na Chr. en passen net als de olifantenscalp en de cornucopia binnen Afrikaanse en Ptolemaeïsche symboliek. Dat Janssen het beeldje niet kon plaatsen is niet verwonderlijk. De schat van Boscoreale werd namelijk pas 53 jaar later ontdekt. De vraag is echter hoe moet het beeldje gedateerd worden? De schorpioen, maar dan op een gestrekte arm, komt voor op een eerder genoemde denarius van Hadrianus (117-138 n. Chr.). De denarius is geslagen nadat Hadrianus persoonlijk een militaire campagne tegen rebellen in Mauritania leidde. Afbeeldingen van een krokodil komen vooral op munten van rond de jaartelling voor. Na de verovering van Egypte op Mar-

| Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika

04-2010 binnenwerk.indd 176

29-07-10 00:55


cus Antonius en Cleopatra VII in 30 v. Chr. liet Octavianus (Augustus) denarii slaan met daarop een krokodil en de tekst AEGVPTO CAPTA (Egypte veroverd). De krokodil komen we vervolgens geketend aan een palmboom tegen op de zogenaamde Nemausus (Nimes) assen of dupondii van Augustus die gedateerd worden tussen 20 voor Chr en 10 na Chr. De krokodil is dus duidelijk een symbool van Egypte. De Noord-Afrikaanse koning Juba II wilde dat ook benadrukken toen hij rond 11 voor Chr. enigszins gewaagd zilveren munten ter ere van zijn vrouw Cleopatra Selene liet staan. Hierop staat een krokodil afgebeeld met in het Grieks de tekst ΚΛΕΟΠΑΤ ΒΑΣΙΛΙΣΣΑ (Cleopat Basilissa) ofwel Cleopatra vorstin. Gezien de combinatie van olifantenscalp en de krokodil mogen we concluderen dat het beeldje daadwerkelijk Cleopatra Selene betreft. Ptolemaeus I en Caligula Zoals aangegeven werd Juba II na zijn dood opgevolgd door Ptolemaeus I. Voor het plaatsen van de helmband in zijn historische en archeologische context kan dit belangrijk zijn. Ptolemaeus werd namelijk in 40 na Chr. naar Rome geroepen.

Op last van zijn neef keizer Caligula (3741 na Chr.) (afb. 9) werd hij vervolgens gearresteerd en geëxecuteerd. Wat precies de aanleiding is geweest voor de executie is niet duidelijk, maar mogelijk had dit maken met intriges in Rome en de daarmee samenhangende angst van Caligula voor het Rijnleger. Gezien de executie van Ptolemaeus, was het dragen, of het hebben, van een helm met als ereteken het portret van zijn moeder een risico geworden. Hetzelfde moet ook gegolden hebben voor het beeldje uit Wijk bij Duurstede. De helmband en het beeldje hadden mogelijk een politieke lading gekregen die versterkt werd door de geschiedenis erachter. Zowel Cleopatra Selene als haar zoon vertegenwoordigden verschillende legendarische koningshuizen uit NoordAfrika en Egypte. Het risico van de eigenaar om in verband te worden gebracht met Ptolemaeus of met loyaliteit ten aanzien van zijn familie of hun gedachtegoed moet dan ook als reëel worden gezien. Dit risico werd versterkt door gebeurtenissen in het Rijngebied. In het jaar 39 na Chr. werd Gnaeus Cornelius Lentulus Gaetulicus, de legatus van Germania Superior op last van Caligula geëxecuteerd wegens een vermeende samenzwering. Ongeveer tegelijkertijd met Gaetulicus bestuurde zijn schoonvader Lucius Apronius als legatus het gebied Germania Inferior.26 Volgens Cassius Dio was Gaetulicus 10 jaar lang gouverneur van Germania en had hij een uitstekende reputatie.27 Het is heel goed mogelijk dat Ptolemaeus en Gaetulicus elkaar kenden, en zeker dat Caligula daarvan uitging. Gaetulicus was zoals al aangegeven de erenaam die zijn vader Cossus Cornelius Lentulus ten tijde van Juba II in Noord-Afrika verdiend had in de strijd tegen opstandige Musulami en Gaetuli. De executie van Gaetulicus moet als een omslag gezien worden in het bestuur van het Romeinse leger in zowel Germania Superior als Germania Inferior. Met de nieuwe legatus Galba werden de legioenen onder een strenger centraal gezag geplaatst.28 Romeinse schrijvers geven aan dat Caligula een bijzonder groot leger langs de

Afb. 10 Portret van Africa. Uit: Encyclopédie Panckoucke 1804.

Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika |

04-2010 binnenwerk.indd 177

177

29-07-10 00:55


Afb. 11 Oude ansichtkaart van Mausoleum van Tipasa. Mogelijk graf van Juba II.

Rijn samentrok. Dit was niet zonder reden. Dat hij het Rijnleger onder controle wilde brengen is duidelijk. Ook wilde hij een nieuwe Bataafse lijfwacht rekruteren. De rekruteringsactiviteiten gingen naar men mag aannemen verder dan alleen het werven van een lijfwacht. De vader van Brinno, een Cananefaatse leider tijdens de Bataafse opstand in 69 na Chr., bekritiseerde de onzinnige expedities van Caligula. Volgens Wellesley was Brinno´s vader in het najaar 39 na Chr. of voorjaar 40 na Chr. niet bereid troepen te leveren.29 Cassius Dio beschrijft het optreden tegen de Germanen als een excuus van Caligula om de onderworpen volkeren, bondgenoten en burgers af te persen.30 Binnen het afpersen van bondgenoten zou ook de genoemde rekrutering van hulptroepen (auxilia) kunnen horen. In ieder geval had Caligula troepen nodig voor zijn optreden tegen Germaanse stammen aan de overkant van de Rijn en voor een voorgenomen expeditie naar Engeland. Gezien hun specialistische kennis van amfibische operaties waren auxilia uit het rivierengebied voor een dergelijke onderneming van groot belang. Drie jaar later zou keizer Claudius dergelijke gespecialiseerde hulptroepen uit het Rijngebied inzetten bij zijn

178

invasie van Britannia. Het is zeer goed mogelijk dat de rekrutering van een deel van deze auxilia al onder Caligula plaatsvond. Voor de Nederlandse context is het belangrijk dat voldoende is aangetoond dat Caligula inderdaad in Germania Inferior actief is geweest. Niet alleen is er bewijs van bouwactiviteit aan de forten in bijvoorbeeld Alphen, Woerden en de Meern ook zijn er stempels op wijntonnen gevonden die aan hem refereren.31 Caligula´s rekrutering van auxilia uit het Rijngebied was om andere redenen ook belangrijk, namelijk zijn persoonlijke veiligheid en het verankeren van zijn keizerschap. Daarbij moet niet worden vergeten dat hij als kind uit oogpunt van veiligheid bij de Treveri onderdak vond toen het Rijnleger bij de dood van Augustus tegen Tiberius rebelleerde.32 Het zou kunnen zijn dat voor de eigenaren van de helmband en het beeldje de periode onder Caligula een grote mate van onzekerheid met zich mee bracht. Als het risico van arrestatie en executie er niet was dan was het misschien slecht voor de carrière. Zowel de helmband als het beeldje uit Wijk bij Duurstede kunnen in deze periode weggegooid zijn. Tijdens zijn keizerschap rehabiliteerde Claudius (41-54 na Chr.) zijn neef Ptole-

| Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika

04-2010 binnenwerk.indd 178

29-07-10 00:55


maeus door zijn moord te veroordelen. Ook stelde hij Galba aan als proconsul van Africa (afb. 10). Uit archeologische vondsten en epigrafisch materiaal blijkt dat deze opvolger van Gaetulicus in Germania zich in Africa inzette voor het vereeuwigen van de nagedachtenis aan deze koning van Mauretania. Hij liet in Caesarea (Cherchel) beelden voor Ptolemaeus en zijn vader Juba II oprichten en ook in Italië (Tarracina) blijkt hij een tekst aan hen te hebben opgedragen.33 Lijfwachten? Gezien de vondstomstandigheden van de helmband in een waterput van een nederzetting van 20 voor Chr tot 70 na Chr. lijkt het niet waarschijnlijk dat er een verband is met zowel de genoemde Ala Afrorum noch met de expeditie van Antoninus Pius in Noord-Afrika. Behalve het portret, is ook het type helm bijzonder. De vraag doet zich voor of de helm van een lijfwacht geweest kan zijn. Dat Bataven en andere inwoners van het Rijnland dienst deden als lijfwachten van Juba II of Ptolemaeus is best mogelijk. De geschiedschrijver Sallustius (86- 35 voor Chr.) vermeldt bijvoorbeeld dat koningen het privilege hadden om een eenheid Romeinse ruiterij als lijfwacht te hebben.34 In de Republikeinse periode bestond een dergelijke eenheid uit Romeinse burgers, maar met Julius Caesar, die er een Germaanse lijfwacht op na hield, kwam daar verandering in. Andere machthebbers volgden zijn voorbeeld. Josephus vermeldt dat Cleopatra VII een Gallische lijfwacht had en dat in Palestina Herodes I ( 37- 4 voor Chr.) zowel Galliërs als Germanen in dienst had. Een detail daarbij is dat Augustus 400 man van Cleopatra´s Gallische lijfwacht aan Herodes cadeau gaf.35 Zoals al besproken rekruteerde Caligula een Bataafse lijfwacht. Aangezien Juba II en Ptolemaeus I binnen de cirkel van de keizerlijke familie waren opgegroeid valt het zeker niet uit te sluiten dat ook zij Germaanse dan wel Bataafse lijfwachten hadden. Maar ook gouverneurs hadden een eigen lijfwacht. Zo zullen Lentulus Gaetulicus en Lucius Apronius eveneens een

eigen lijfwacht hebben gehad. De vraag is wat voor eenheden dat geweest zijn. Dat kan een aan de Rijn gelegerde Ala geweest zijn of een plaatselijk gerekruteerde eenheid. Maar het is ook best mogelijk dat zij om hun binding met Noord-Afrika te benadrukken lijfwachten uit die regio hebben betrokken. Als bekende ruiterijeenheid zou dan de Ala Afrorum in aanmerking kunnen komen.36 Dat zou dus kunnen betekenen dat deze eenheid hier al voor de Flavische periode gelegerd was. In ieder geval kan het tijdelijk dienstdoen als lijfwacht verklaren dat de Ala Afrorum in de Nedergermaanse regio rekruteerde.

Afb. 12 Personificatie van Africa door Martin de Vos.

Conclusies Het blijkt dat er in de Romeinse tijd veelvuldig contact is geweest tussen Germania Inferior en Noord-Afrika. Archeologische vondsten hebben bijgedragen om hier een beeld van te vormen. Het meest opmerkelijke is dat naast de helmband in de regio Utrecht nog een vondst uit dezelfde periode is gedaan die eveneens op Noord-Afrika wijst. De helmband uit Leidsche Rijn en het gehavende beeldje uit Wijk bij Duurstede zijn niet precies te dateren maar zijn door een mogelijk portret van Cleopatra Selène te relateren aan symboliek van het Noord-Afrikaanse PtoMilitaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika |

04-2010 binnenwerk.indd 179

179

29-07-10 00:55


Afb. 13 Grafsteen van Marcus Traianius Gumattius. Foto: Michael den Hertog.

lemaeïsche koningshuis. De datering lijkt daardoor te passen in een overzichtelijk tijdsbestek van 26 voor Chr. tot 39 na Chr. Bovendien vertellen de stukken niet alleen veel over de betrekkingen van de Romeinse Rijnprovincies met NoordAfrika maar ook over militairen uit waarschijnlijk Bataafs gebied in krijgsdienst van Romeinse gezagsdragers met een Noord-Afrikaanse achtergrond. De eigenaren kunnen volgens deze redenering als lijfwacht gestationeerd zijn geweest bij

Noten 1. Michael den Hartog is onderzoeker in moderne en oude geschiedenis. Hij is gespecialiseerd in natievoming en politieke transformatie in niet-westerse samenlevingen. Zijn onderzoeksinteresse voor de Romeinse tijd richt zich op de inzet van auxilia in het Romeinse leger. Dit artikel is een eerste verkenning in een onderzoek naar de achtergronden en symboliek van de Romeinse helmband uit Leidsche Rijn in samenwerking met Erik Graafstal, gemeentelijk archeoloog van Utrecht. De auteur bedankt Erik Graafstal voor zijn commentaar. 2. Caesar. p.56-63., p.133, p. 182., pp. 232-233. Caesar bewonderde hen om hun loyaliteit 3. Brunsting 1957. De steen heeft ingemetseld gezeten in het amfitheater van Tipasa. De datering van 147 na Chr. is gebaseerd op de datum van de bouw van de stadsmuur. 4. Bishop & Coulston 2006. pp.130-131. 5. Derks, T. Beelden en zelfbeelden van Bataven: de epigrafische bronnen. p. 69., in Swinkels. De inscriptie is beschreven onder Byvanck 1062 en CIL VIII 21668. 6. Suetonius. The Twelve Caesars. 2000.

180

een van de leden van het Noord-Afrikaanse Ptolemaeïsche koningshuis of bij een van de legaten in deze regio met banden met Noord-Afrika. Hierbij valt te denken aan Lucius Apronius of Lentulus Gaetulicus. Het zou kunnen dat de helmband in 39 of 40 na Chr. ten tijde van komst van Caligula naar het Rijngebied in de waterput terecht is gekomen. Daarbij moet niet aan een rituele dispositie gedacht worden maar aan het laten verdwijnen van een ornament dat gezien de politieke omstandigheden een gevaar voor de carrière of gevaar voor het leven van de eigenaar betekende. Wanneer men bedenkt dat legaten als Lucius Apronius en Lentulus Gaetulicus vrijwel zeker een eigen lijfwacht hadden in de vorm van een ala hebben gehad dan is de vraag of dit gezien hun banden met Noord-Afrika toen al de Ala Afrorum is geweest. Samen met de vraag naar Germaanse en Bataafse lijfwachten zou dat een verklaring kunnen bieden waarom inwoners uit het gebied van Rijn, Maas en Schelde aan het einde van de 1e eeuw in deze eenheid oververtegenwoordigd zijn. Michael den Hartog

7. Breeze is ook van oordeel dat troepen van de muur van Antoninus in Schotland in deze periode in Mauretania werden ingezet. Ook in Schotland en Noord-Engeland waren veel troepen gelegerd met een etnische oorsprong in het Rijnland. 8. Verleden Land. p. 99. 9. RIC 574, 575, 576, 596. 10. Römer Illustrierte 1 1974. pp. 219-220. 11. Door gebrek aan epigrafisch materiaal uit de pre-Flavische periode is het bijna voor geen auxilia- eenheid mogelijk om duidelijk aan te geven waar deze tot het vierde kwart van de 1e eeuw na Chr. gelegerd was. 12. Het gaat hier om een kopie. Het origineel is in 1863 in het RMO in Leiden ondergebracht. 13. Stuart 1986. 14. Bogaers 1969. p. 37. Eck. W. 1985. 15. Bogaers 1971. 16. Jarrett 1972. De inscriptie is beschreven als Byvanck 1156 en CIL XI 2699. 17. Jobst p. 108. 18. Jarrett 1972. 19. Ptolemaeus I was één van de metgezellen van Alexander de Grote toen deze in 332 voor Chr. Egyp-

| Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika

04-2010 binnenwerk.indd 180

29-07-10 00:55


te op de Perzen veroverde en aan zijn rijk toevoegde. Alexander werd in Egypte als een held binnengehaald en nadat hij in de Siwa Oase het orakel van Zeus-Amon bezocht, deed het verhaal de ronde dat hij van Zeus afstamde. 20. Dahmen 2007. 21. Quintus Caecilius Metellus Scipio. 22. S.Walker & P. Higgs. p. 296 en p. 312 23. Roller 2003. p. 203. Het gaat hier mogelijk om de Mauretaanse leeuw, een leeuwensoort die groter was dan de gewone Afrikaanse leeuw en rond 1920 in het wild is uitgestorven. 24. Roller 2003. p.164. Juba II geldt heden ten dage in Noord-Afrika als belangrijke personage in de geschiedenis. Voor de berbers in Algerije geldt hij zelfs als een icoon van hun identiteit. 25. Janssen 1848. p. 15. 26. Gaetulicus bestuurde de betreffende provincie mogelijk al vanaf 29 na Chr. Hij was niet de eerste gouverneur van Germania die een commando in Noord-

Afrika had gehad. Publius Quinctilius Varus die in 9 na Chr. met drie legioenen in het Teutoburger Woud ten onder ging, was van 8 tot 7 voor Chr. gouverneur van Africa. 27. Cassius Dio. 28. Suetonius. 29. Tacitus. The Histories. P.219. 30. Cassius Dio. 31. Wynia 1999. 32. Tacitus. 33. Roller. p. 255. 34. Sallust. The Jugurthine War. p. 101. 35. Josephus. 36. Byvanck noemt het afschrift van een insciptie uit Keulen van een ruiter van de Ala Afrorum die als lijfwacht (singularis) dienstdeed: “Simplex Sepli (?), eques A(lae) Af[f]r(orum), sing(ularis) co(n)s(ularis), Matribus Masanabus sacrum, l(actus) l(ibens) m(erito)”. De inscriptie is beschreven als Byvanck 598, CIL XIII 8223.

Literatuur Archeobrief jrg 9, nummer 6, December 2005. p. 31. ‘Romeinse pronkhelm in Leidsche Rijn’. Baratte, F., 1986: Le trésor d´orfèvrerie romaine de Boscoreale. Musée du Louvre. Paris. Bishop, M.C. & J.C.N. Coulston, 2006: Roman Military Equipment, From the Punic Wars to the Fall of Rome. Oxford. Bloemers, J.H.F., L.P. Louwe Kooijmans & H. Sarfatij, 1981: Verleden Land, Archeologische opgravingen in Nederland. Amsterdam. Bogaers, J.E., 1969: Cohortes Breucorum. in: Berichten van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek Jaargang 19, 1969. pp. 27-53. Bogaers, J.E., 1971: Germania Inferior, Gallia Belgica en de Civitates van de Frisiavones en de Tungri. in: Helinium, XI, 1971, 3. pp. 228-237. Breeze, D.J., 2008: The Antonine Wall. John Donald. Edinburgh. Brunsting, H., 1957: Adjutor, de Canninefaat. Westerheem jrg VI, no. 3-4, p. 22. Byvanck, A.W., 1935: Excerpta Romana. De bronnen der romeinsche geschiedenis van Nederland. Tweede deel. ’s-Gravenhage. Caesar. 1967: The Civil War. London. (Vertaling door J.F.Gardner) Cassius Dio. Roman History. Book LIX. Dahmen, K., 2007: The Legend of Alexander the Great on Greek and Roman Coins. Routledge. London & New York. Derks, T., 2004: Beelden en zelfbeelden van Bataven: de epigrafische bronnen. In: Swinkels, L., De Bataven, Verhalen van een verdwenen volk. Nijmegen. Eck, W., Die Statthalter der germanischen Provinzen vom 1.-3. Jahrhundert. Janssen, L.J.F., 1848: Oudheidkundige mededeelingen I. Leiden. Jarrett, M.G., 1972: An Album of Equestrians from North Africa in the Emperor´s Service. In: Epigraphische Studien 9. Bonn. pp.146-232. Jobst, W., 1983: Provinzhauptstadt Carnuntum. Wien. Langeveld, M., A. Luksen-IJtsma en P. Weterings. 2005: Leidsche Rijn, De Woerd. In: Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 2004-2005. pp. 139-156. Müller, L., C.T. Falbe & J.C.Lindberg. 1862: Numismatique de l´ancienne Afrique. Roller, D.W., 2003: The World of Juba II and Kleopatra Selene. Royal Scholarship on Rome´s African Frontier. London & New York. Römer Illustrierte 1, 1974: Römische-Germanisches Museum der Stadt Köln. Sallust. 2007: Catiline´s War, The Jugurthine War, Histories. Penguin Books. London. Stuart, P., 1986: Provincie van een imperium. Romeinse oudheden uit Nederland in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Sarfatij, H., W.J.H. Verwers & P.J. Woltering. 1999: In Discussion with the Past. Archaeological studies presented to W.A. van Es. SNA, Zwolle en ROB, Amerfoort. SNA Nieuws 26-08-2005 Romeinse pronkhelm in Leidsche Rijn. Suetonius. 2000: The Twelve Caesars. Vertaling door Robert Graves. London. Walker, S. &. P. Higgs (eds.), 2001: Cleopatra of Egypt, from History to Myth. The British Museum Press. Wynia, S.L.,1999: Caius was Here. The Emperor Caius´ Preparations for the Invasion of Britannia: New Epigraphic Evidence. In: Sarfatij, Verwers & Woltering. pp 145-148. Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika |

04-2010 binnenwerk.indd 181

181

29-07-10 00:55


- advertentie -

BESTEL NU OP www.hazenbergarcheologie.nl

VOORNAME DAMES, STOERE SOLDATEN EN EENVOUDIGE LIEDEN Begravingen en nederzettingssporen uit it het Neolithicum, de laat-Romeinse tijd en Middeleeuwen te Wijchen-Centrum

€ 49

,50

*

BESTEL NU OP www.hazenbergarcheologie.nl In combinatie met het fraaie publieksboekje ‘Een Merovingisch grafveld in Wijchen’ (t.w.v. € 7,95) betaalt u nu tijdelijk slechts € 55,00!

€7

,95 *

www.hazenbergarcheologie.nl 04-2010 binnenwerk.indd 182

|

* exclusief verzendkosten

wijchen@hazenbergarcheologie.nl

|

071 - 5126 216 29-07-10 00:55


’

Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Tiel Kalverbos Van vuilnisbak naar monument. Onderzoek rondom de immuniteit van Sint Walburg te Tiel Eric Norde & Ilse Schuuring1

Inleiding In het najaar van 2008 wordt in de binnenstad van Tiel onder archeologische begeleiding een dertigtal ondergrondse afvalcontainers geplaatst. Bij vrijwel de eerste schep in de grond is het raak: in het plantsoen op de kruising tussen het Kalverbos en de St. Walburgstraat worden menselijke botresten en bakstenen funderingen gevonden. Een aantal dagen later brengt een opgraving op deze locatie een kistgraf aan het licht. De gemeente Tiel besluit tot behoud van de archeologische resten en met passen en meten wordt er een andere locatie voor de afvalcontainer gevonden. Iedereen is blij met dit resultaat dat past binnen de nieuwe archeologische wetgeving waarin behoud in situ centraal staat‌ of toch niet? De zoektocht naar het goed informeren van het publiek over deze locatie resulteerde uiteindelijk in het aanwijzen van het eerste gemeentelijke archeologische monument in Tiel: het immuniteitsgebied van Sint Walburg (afb. 1). Aanleiding Opgraven in het klein Het graven van de gaten voor de afvalcontainers is begeleid door een archeoloog.2

Afb. 1. Onderzoeksgebied op de kaart van Blaeu (1649) met close-up van Sint-Walburgkerk (naar Boreel & Norde 2009, ACVU-HBS). Bij de ontgraving in een plantsoen op de hoek van het Kalverbos met de St. Walburgstraat wordt het al snel duidelijk dat Rondom de stad |

04-2010 binnenwerk.indd 183

183

29-07-10 00:55


Hier even serieus onderzoek doen, ho maar. “De Tielenaren die over de hekken hangen om het gat in het Kalverbos, schudden om zoveel amateurisme mismoedig het hoofd. Een stenen sarcofaag is gevonden, een blijvend raadsel lijkt geboren in de stad: er wordt niks met de vondst gedaan (…).Het gaat veel te veel kosten (…) hier even serieus onderzoek doen, ho maar.”

Afb. 2. Overzichtstekening van de opgravingsput aan het Kalverbos (Botermans & Stokkel, in voorbereiding, ARC bv).

184

er belangrijke vondsten aanwezig zijn: er worden menselijke botresten gevonden en er is een massieve muur zichtbaar. De afspraak is dat muurresten en andere immobilia zo min mogelijk worden beschadigd en dat de containers zoveel mogelijk naast dergelijke structuren worden geplaatst. Dit betekent dat het gat verder van het muurwerk af moest worden uitgegraven. Gedurende een opgraving van een dag wordt meer muurwerk aangetroffen; er lijkt sprake te zijn van de muur van een gebouw. Op een dieper vlak worden twee menselijke graven aangetroffen, waarvan één een zogenaamd kistgraf is, opgebouwd uit blokken zandsteen. Ten zuiden van het muurwerk ligt een tweede, deels verstoord graf.3 Uiteindelijk wordt geconcludeerd dat de afvalcontainer niet geplaatst kan worden zonder daarbij de muurresten dan wel het kistgraf te moeten verwijderen. De gemeente besluit daarop de resten alsnog te behouden (afb. 2). Voor de afvalcontainer moet, hoe moeilijk dit ook is, een andere plaats worden gezocht. Dan blijkt dat de onbekendheid van de Tielse bevolking met het huidige archeologiebeleid leidt tot onbegrip.

Zo verwoordt een krant een dag later op de voorpagina het besluit om de plaatsing van de afvalcontainer te staken en de ‘sarcofaag van Tiel’ te behouden.4 Hiermee wordt duidelijk dat er tussen de uitgangspunten van de wet, het daaruit voortvloeiende beleid en de publieke opinie nog wel wat te verbeteren valt. Behoud in situ staat namelijk primair bij te realiseren projecten. Dit is ingesteld om het te behouden voor de ‘erfgenamen’ van het archeologisch erfgoed, namelijk wij allen en ons nageslacht. Maar wat als ‘wij’ nu willen weten wat er in de grond aanwezig is en niet over honderd jaar, of wellicht wel helemaal nooit? “Als we het laten zitten, is het straks alsnog verloren of men vergeet dat het hier zit. Opgraven, dat hele Kalverbos!”, is één van de vele argumenten aan de rand van de put, waar de discussie behoorlijk leeft. Beter nu dan (n) ooit! De gemeente besluit tegemoet te komen aan de wens van de bevolking om meer over de in het plantsoen aanwezige objecten te weten te komen en geeft opdracht om toch meer onderzoek te doen naar deze locatie. Het kostbaar en vooral nodeloos opgraven van het gehele gebied is hierbij uiteraard geen optie; hetzelfde geldt voor het opgraven van ‘zomaar’ delen van het gebied. De gemeente stelt daarom als randvoorwaarde dat het onderzoek non-destructief is en geeft daarbij een aantal vraagstellingen mee. Vraagstellingen en methoden Vraagstelling Uit historische bronnen is al bekend dat het plangebied binnen het immuniteitsgebied van Sint Walburg moet zijn gele-

| Rondom de stad

04-2010 binnenwerk.indd 184

29-07-10 00:55


gen. Het onderzoek had dus als voornaamste doel om het publiek te kunnen informeren en behoefde niet wetenschappelijk uitputtend, maar wel wetenschappelijk verantwoord te zijn. De intentie was om de resultaten van het onderzoek te vertalen naar een informatiebord dat in het plantsoen geplaatst zou worden. Verder was het streven om antwoord te krijgen op de volgende vragen: • K unnen op basis van het onderzoek uitspraken worden gedaan over de aard en omvang van de archeologische resten? • Zo ja, kunnen de archeologische resten op basis van het onderzoek al (beperkt) worden geplaatst binnen een lokale/ regionale context? Methoden Omdat het plantsoen aan het Kalverbos in het oudste deel van de historische binnenstad van Tiel is gesitueerd, zijn hier vrij veel historische bronnen van bekend. Verder zijn recente onderzoeken geraadpleegd en is uiteraard de kleine opgraving, die de bal aan het rollen bracht, meegenomen in het onderzoek. Maar naast het verhaal was het ook de bedoeling om het ‘tastbaar’ te maken, te laten zien wat er echt ligt en niet alleen wat er allemaal zou kunnen zijn geweest. Om dat te weten te komen wilde men het liefst toch in de grond kunnen kijken. Grondradaronderzoek bleek een gulden middenweg tussen alle wensen en randvoorwaarden (afb. 3).5 Historie Inleiding De stad ontstond omstreeks de 9e eeuw.6 Vanaf de late 9e tot de 12e eeuw is Tiel een belangrijke handelsplaats en wordt samen met Deventer genoemd als de opvolger van de grote koninklijke handelsplaats Dorestad.7 De middeleeuwse stad kon worden ingedeeld in een aantal wijken die elk hun eigen functie hadden. Zo was er een koninklijke versterking waar tol werd geheven, een centrale wijk die fungeerde als handels- en havenwijk, een grafelijke wijk en een kerkelijke wijk (afb. 4). De gra-

felijke wijk (de wijk waarbinnen het plantsoen is gelegen) vormde in de Middeleeuwen het zogenaamde residentiële deel van de stad waarin onder andere kerken, adellijke huizen, een school en een klooster aanwezig waren.8 Sint Walburg Het Sint Walburgiscomplex is gesticht in de 9e eeuw door graaf Waltger van Teisterbant en zijn vrouw, aanvankelijk mogelijk als een nonnenklooster. Bij strooptochten in 1006 door de Vikingen werden Tiel en het Sint Walburgcomplex geplunderd. De aanvallers roofden daarbij het altaar, de misgewaden en een grote hoeveelheid liturgische voorwerpen.9 Daarbij zou ook de kerk ‘door de Denen’ zijn verwoest. In hoeverre dit daadwerkelijk het geval was, is echter onzeker. In 1016 is bisschop Adelbold betrokken bij het herstel van het Sint Walburgcomplex en kerk. Mogelijk is toen het klooster omgevormd tot een kapittel. Kapittelkerken verhoogden de status van een stad. De aan het kapittel verbonden kanunniken waren meestal leden van de adel. Zij leefden samen in een immuniteit, maar vaak wel in aparte huizen. Ook zullen op het immuniteitsterrein stallen en schuren hebben gestaan, waarin de opbrengsten van de eigen landerijen werden opgeslagen. De kerk heeft oorspronkelijk een grote toren gehad getuige een vermelding dat inwoners van Tiel in 1346 bij een belegering van de stad in de toren van Sint Walburg vluchtten. Toen de stad was veroverd stak men deze toren in brand waarbij 145 mensen omkwamen.10 De kanunniken waren niet populair bij de plaatselijke bevolking, die de kanunniken uitbuiting door belastingen verweet. Daarnaast speelde wellicht ook politieke oriëntatie een rol (het kapittel had banden met de Gelderse graaf in een toen nog Brabants gezind Tiel). Uiteindelijk kwam het tot een woedeuitbarsting van de Tielenaren, waar de kanunniken het slachtoffer van werden. Hierop stelde graaf Reinald I van Gelre een terrein in Arnhem ter beschikking aan de orde, waarna deze spoedig uit Tiel vertrok. Rondom de stad |

04-2010 binnenwerk.indd 185

185

29-07-10 00:55


Het kapittel gaat naar Arnhem Het kapittel verhuisde in 1315 wegens opgelopen spanningen met de burgers van Tiel naar Arnhem, waar men een nieuwe kerk bouwde. Deze kerk zegt wellicht iets over de Sint Walburg in Tiel, want de nieuwe kerk in Arnhem was afwijkend van vorm in vergelijking met andere kerken uit dezelfde periode.11 Een verklaring hiervoor ligt mogelijk in het volgende. De proost-aartsdiaken van Tiel was lid van het college van de bisschop van Utrecht en daarmee automatisch van het domkapittel. Bij de verhuizing naar Arnhem echter, vochten de overige kapittels het lidmaatschap aan, omdat hij nu de proost was van ‘een geringere kerk’. De kerk van Tiel was namelijk ouder en eerbiedwaardiger dan die van Arnhem. De keuze voor deze bouwvorm lijkt te suggereren dat de kerk in Arnhem een voortzetting was van de oude kerk op een andere plaats, waardoor de proost wel degelijk aanspraak mocht maken op zijn eerdere status. Dat de Arnhemse kerk in de basis is afgeleid van de St. Walburg in Tiel is dan een interessante theorie.12

Afb. 3. De Groundtracer in actie. Foto: GTfrontline.

186

Verval en herinrichting In 1328 verkocht het kapittel haar bezittingen en rechten aan de Duitse Orde die deze omvormde tot een commanderij. Rond het jaar 1350 ging de kerk opnieuw in vlammen op. Vijftig jaar hierna wordt de kerk herbouwd, maar tegen die tijd had die al veel aan status ingeboet. De kerk is lange tijd gesteund door adellijke personen en heeft lang bekend gestaan als fraai en rijk gemeubileerd.13 Aan het begin van de 17e eeuw stond het kerkgebouw leeg en langzaam maar zeker trad het verval in.

Na de Reformatie vonden in de Walburgkerk nog illegaal katholieke bijeenkomsten plaats, die vanaf 1613 werden verboden. Toen bij de bezetting door de Fransen in 1672-1674 een deel van de kerk was ingestort besloot de stad in 1679 om de kerk te laten slopen. Uit de stukken blijkt dat bij de sloop ‘Duyghsteen’ (= tufsteen) vrijkwam, een materiaal dat wijst op een hoge ouderdom van het kerkgebouw.14 Het terrein werd na de sloop niet opnieuw bebouwd, maar beplant en gebruikt als veemarkt. Langs het terrein liep toen nog de stadsmuur en stadswal. De stadswal is mogelijk een onderdeel van de vroegste aarden omwalling, uit de late 9e of de 10e eeuw. Rond de 14e eeuw wordt hier een (bakstenen) muur bij gebouwd. In 1497 is besloten om de gehele Tielse stadsmuur te versterken. In de eerste helft van de 17e eeuw zijn vervolgens nieuwe stadswallen aangelegd. In de periode tussen 1838 en 1844 wordt de Tielse stadsmuur geheel gesloopt. Vanaf dat moment denkt men aan herinrichting van het terrein. Waar de kerk had gestaan kwam een parkje met hierlangs herenhuizen, die vanaf 18601870 werden gebouwd.15 Opgraving binnen historische context Hoe past de opgraving binnen dit historische kader? De oudste fase die tijdens de opgraving is onderscheiden bestond uit een kerkhof dat vermoedelijk vóór 1350 gedateerd kan worden en dus mogelijk overeenkomt met de fase van de Sint Walburgkerk die volgens historische bronnen in 1353 is afgebrand. Ook de stenen grafkist en het deels verstoorde graf behoren waarschijnlijk tot deze fase. De volgende

| Rondom de stad

04-2010 binnenwerk.indd 186

29-07-10 00:55


fase wordt geplaatst rond 1400, wanneer de kerk herbouwd wordt in opdracht van de commandant van de Duitse Orde. Als laatste fase volgt de periode waarin de kerk verlaten wordt en uiteindelijk wordt afgebroken.16 Het veldonderzoek Methode Voor het veldonderzoek is gebruik gemaakt van een zogenaamde Groundtracer. De basis van dit soort onderzoek vormt het meten van de elektrische spanningsverschillen in de bodem. Als er bijvoorbeeld een stenen muur in de ondergrond aanwezig is, zal dit een veel hogere spanning opleveren dan de omliggende bodem. Deze spanningsmetingen zijn gecombineerd met grondradaronderzoek. Deze combinatie geeft een redelijk fijn beeld van in de ondergrond aanwezige structuren. De metingen zijn verricht tussen ca. 1 en 4 meter onder het maaiveld, waarmee op verschillende dieptes in de ondergrond een beeld is gevormd van de verschillende aanwezige structuren. Het is overigens niet zo dat wat we op een bepaalde diepte één bepaalde periode zien weerspiegeld. Ook hoeft het niet zo te zijn dat wat zich het diepst bevindt ook het oudst is. Onderzoeksresultaat Uit het historisch onderzoek kan worden opgemaakt dat de kerk diverse malen is gesloopt en weer opnieuw is opgebouwd en dat er verschillende gebouwen in de loop der tijden zijn bijgebouwd en afgebroken. Dit bemoeilijkt de interpretatie van de radarbeelden enigszins, omdat al deze bouwfasen in het grondradaronderzoek te zien zijn in één beeld per dieptelaag. Ondanks deze moeilijkheid is op de beelden van het onderzoek de plattegrond van de kerk in grote lijnen zichtbaar. In afbeelding 5 is de interpretatie van het onderzoek op een diepte van 220 cm weergegeven.17 Op deze diepte zijn de verschillende structuren het best te interpreteren. Een rode kleur staat voor een hoge weerstand (muurwerk), via groen gaat de kleur naar lichtblauw en vervolgens naar donker-

blauw, wat staat voor gebieden met de laagste weerstand. Deze laatste zijn dus gebieden waar de ondergrond een lagere weerstand heeft dan de omgeving, wat kan duiden op bijvoorbeeld sloten of grachten. De beelden kunnen als volgt worden geïnterpreteerd: een vierkante structuur (B), die te volgen is tot een diepte van 3.7 m onder het maaiveld. Vermoedelijk is dit een zwaar gefundeerde (wester)toren van de Sint Walburgkerk. In het centrale deel is een grote kruisvormige structuur zichtbaar, de Sint Walburgkerk (C). Zowel ten noorden als ten zuiden van deze structuur zijn enkele uitbouwen te zien die geïnterpreteerd kunnen worden als transeptarmen. In het noorden is er mogelijk in een latere fase nog een structuur tegen de transeptarm aangebouwd. Binnen de kerk is een zware structuur opvallend, omdat deze zichtbaar is tot een diepte van 3,7 meter. Dit is mogelijk een crypte, maar vanwege de ligging zo ver uit het centrum, alsmede de functie van de kerk is dit niet zeker. Zowel binnen als buiten de kerk zijn verschillende kleinere afwijkingen in de radarbeelden te zien. Dit zijn vermoedelijk graven of grafkisten. In het noorden is mogelijk een restant van de stadswal of de stadsmuur te zien (A). Zoals op basis

Afb. 4 Reconstructie van de handelsnederzetting Tiel (naar Verhelst 2006, ACVU-HBS). A. Grafelijke burcht; B. Koopliedenwijk; C. Overige wijken; D. Rivier de Linge; E. Veronderstelde ligging eiland; F. Veronderstelde omvang Zandwijk; G. Gereconstrueerde weg, van kaart van J. van Deventer, 1557/1558; H. Gereconstrueerde gracht, van kaart van J. van Deventer, 1557/1558; I. Kerk, zeer waarschijnlijk Ottoons (1: St. Maarten, 2: St. Walburg, 3: St. Vincent, 4: Kerk van Westeroyen).

Rondom de stad |

04-2010 binnenwerk.indd 187

187

29-07-10 00:55


Afb. 5. Interpretatie van de Grondradarbeelden. Rode pijl: opgravingsput. A - Restanten van de stadsmuur en de stadswal. B - Vermoedelijke toren van de Sint Walburgkerk. C - Delen van de Sint Walburgkerk. D - Crypte? (naar Boreel & Norde 2009, ACVUHBS).

188

van de historische bronnen al was verwacht, is deze vrijwel geheel verdwenen. Dat de (interpretatie van de) resultaten van het Groudtracer onderzoek redelijk nauwkeurig zijn, blijkt als de gegevens worden gecombineerd met de resultaten van de kleinschalige opgraving. Zodra de opgravingsput wordt geprojecteerd op de grondradargegevens, blijkt het aangetroffen muurwerk opvallend goed aan te sluiten op de structuur zoals deze zichtbaar is in de grondradarresultaten. In afbeelding 6 is de interpretatie van de radarbeelden geprojecteerd over de kaart van Jacob van Deventer. Op deze manier kan worden gekeken of de archeologische en de historische gegevens met elkaar overeenstemmen of juist van elkaar afwijken. De oriĂŤntatie van de Sint Walburgkerk is in beide beelden (Van Deventer en de grondradar) exact gelijk, alleen is de kerk op de kaart van Van Deventer iets verder naar het zuiden afgebeeld. Dit verschil is echter maximaal tien meter, wat aantoont dat het historisch kaartmateriaal behoorlijk betrouwbaar is. In de grondradarbeelden lijkt sprake te zijn van een zware toren ten westen van de kerk. Deze toren is op de kaart van Van Deventer niet afgebeeld. Uit de geschreven bronnen blijkt dat de toren in 1346 door brand is verwoest. Mogelijk is deze dus in latere tijd niet meer herbouwd. Naast het ontbreken van de toren lijkt het er op dat de omtrek van de kerk op de radarbeelden

groter is dan de kerk die door Jacob van Deventer is getekend. Dit zou kunnen betekenen dat de kerk die in 1350 door brand is verwoest groter was dan de kerk die vijftig jaar na de verwoesting (dus nadat het kapittel naar Arnhem was vertrokken) is gebouwd. Conclusies van het onderzoek Uit het bovenstaande is gebleken dat, enige voorzichtigheid in acht genomen en als de lokale omstandigheden er zich voor lenen, het redelijk goed mogelijk is om met behulp van non-destructief onderzoek inzicht te krijgen in wat er in de ondergrond aanwezig is. Voor meer specifieke informatie zal het uiteraard nodig blijven om gravend onderzoek te doen. Het onderzoek leverde desalniettemin voldoende informatie en beeldmateriaal op om een bezoeker aan het plantsoen iets te kunnen vertellen. Op basis van alle verkregen gegevens kan worden geconcludeerd dat in het plantsoen nog de resten van (delen van) het immuniteitsgebied, met nadruk op de kerk, schuil gaan. Ook zijn graven niet uitgesloten. Dit kunnen zowel eenvoudige als (kist)graven zijn. Verder zijn aan de westelijke rand van het plantsoen restanten van de stadswal en de stadsmuur aangetroffen. De condities waarin het terrein de afgelopen eeuwen bewaard is gebleven, maar ook de combinatie van zowel de archeolo-

| Rondom de stad

04-2010 binnenwerk.indd 188

29-07-10 00:55


Afb. 6. Kaart van Jacob van Deventer (ca. 1557) met daarop (in het wit) geprojecteerd de interpretatie van het grondradaronderzoek (naar Boreel&Norde 2009, ACVUHBS).

gische als de historische bronnen, maken dit terrein verdere studie waardig. Zeker op lokaal niveau is de waarde van het terrein hoog, aangezien het Sint Walburgklooster een zo belangrijke rol in de geschiedenis van Tiel heeft gespeeld. De exacte vorm van de kerk (per bouwfase) valt op basis van deze gegevens helaas niet te achterhalen. Er kan op basis van dit onderzoek dus ook niet worden gezegd of (één van) de fasen van de kerk overeenkomen met de Sint Walburgiskerk in Arnhem. En dan? Eind 2009 besluit het College van Burgemeester en Wethouders van Tiel dat dit onderzoeksresultaat voldoende aanleiding is om het terrein tot gemeentelijk archeologisch monument aan te wijzen. Grootschalige ingrepen worden in het plantsoen toch al nooit gepland, maar het is duidelijk dat ook de regelmatige plaatsing van objecten als lantaarnpalen en het leggen van leidingen en afvalcontainers grote gevolgen kunnen hebben voor (de compleetheid van) de archeologische resten. De Tielse monumentencommissie krijgt op die manier voor het eerst te maken met een ondergronds monument en ook zij vraagt zich af of, door het beschermen van het terrein, er juist nooit ontdekt zal worden welke geheimen er schuilgaan in de bodem van het park. Desalniettemin is ze erg positief. Maar is een dergelijke monumentensta-

tus voldoende, een mooie bijkomstigheid of juist door het grote publiek helemaal niet gewenst? Het ontbreekt bij de gemiddelde Nederlander (logischerwijs) aan kennis over het archeologische beleid. Deze onbekendheid heeft in dit geval geleid tot verwondering en nieuwsgierigheid. Dit onderzoek heeft interessante informatie opgeleverd, maar naderhand informeren van publiek is niet genoeg gebleken. Actiever, breder en vooral eerder informeren van het publiek is een belangrijke les gebleken, anders zal in situ beleid door het gemiddelde publiek wellicht alleen als volgt worden beschouwd: “Het is doodzonde, zo. Maar goed, hij ligt er en blijft er liggen, dus misschien komt het ooit toch nog goed.”18 Ilse Schuuring ilse.schuuring@gmail.com Eric Norde eric.norde@gmail.com

Noten 1. Ilse Schuuring is stadsarcheoloog in Tiel. Eric Norde werkt als veldarcheoloog bij RAAP Oost in Brummen. 2. ARC bv Geldermalsen voerde deze begeleiding, alsmede de opgraving uit. Wij danken ARC bv voor het ter beschikking stellen van hun afbeeldingen. 3. Botermans & Stokkel, in voorbereiding. 4. De Gelderlander, 23 oktober 2008 , artikel “Door, door,

Rondom de stad |

04-2010 binnenwerk.indd 189

189

29-07-10 00:55


gooi dicht, kost te veel”. 5. Dit non-destructieve onderzoek is primair uitgevoerd door ACVU-HBS i.c.m. GTfrontline. Wij danken ACVUHBS voor het ter beschikking stellen van de afbeeldingen. 6. Van Doesburg 2002, 79. 7. Spitzers & Kwakkel & Smit 2006, 12. 8. Van Doesburg 2002, 78-79. Sarfatij, 1999, 268. 9. Van Rij 1999, 51. Bij deze tekst dient uiteraard wel rekening te worden gehouden met het feit dat dit enigszins ‘gekleurd’ kan zijn en de schrijver de Vikingen vervaarlijker heeft afgeschilderd dan dat ze daadwerkelijk waren. 10. Zie hiervoor onder meer, Heiningen, 1999, 72. 11. Waldus, 1994, 123. 12. Waldus, 1994, 122-123. 13. Heiningen, 1999, 74. 14. Heiningen, 1999, 75. 15. Met dank aan Frank Haans en Hugo van Capelleveen voor hun (bouw)historische visie. 16. Botermans & Stokkel, in voorbereiding. 17. Boreel & Norde 2009. 18. De Gelderlander, 23 oktober 2008 , artikel “Door, door, gooi dicht, kost te veel”. Literatuur Boreel, G. & E.Norde, 2009: Bureauonderzoek en grondradaronderzoek in het plantsoen aan het Kalverbos te Tiel, Zuidnederlandse Archeologische Notities (ZAN) 190, Amsterdam. Botermans, M. & P. Stokkel, ARC-rapport in voorbereiding. 24 kijkgaten in de binnenstad van Tiel. Archeologische begeleidingen en een archeologische opgraving in Tiel, gemeente Tiel (Gld.) Doesburg, J. van, 2002: De elf gedaanten van de Sint Maartenskerk te Tiel, in: Woltering, P.J., W.J.H. Verwers & G.H. Scheepstra (red.), Middeleeuwse toestanden, archeologie, geschiedenis en monumentenzorg, feestbundel aangeboden aan Herbert Sarfatij bij zijn 65ste verjaardag, Amersfoort, 77-92. Heiningen, H. van, 1999: Versteend Verleden. Schetsen uit de historie van Tiel, Tiel. Rij, H. van, 1999. Alpertus van Metz. Gebeurtenissen van deze tijd, een fragment over bisschop Diederik I van Metz en De mirakelen van de heilige Walburg in Tiel. Vertaald en ingeleid door Hans van Rij. Roest, D. van der, 2009. Geofysisch onderzoek Kalverbos te Tiel, Harfsen. Sarfatij, H., 1981: Tiel, de tien gedaanten van de Sint Maartenskerk, in: Bloemers, J.H.F., L.P. Louwe Kooijmans & H. Sarfatij (red.), Verleden Land, archeologische opgravingen in Nederland, Amsterdam, 140-143. Sarfatij, H., 1999a: Tiel in succession to Dorestad, Archaeology in a 10th-11th century commercial centre in the central riverine area of the Netherlands, in: H. Sarfatij, W.J.H. Verwers & P.J. Woltering (red.), In discussion with the past, archaeological studies presented to W.A. van Es, Zwolle, 267-279. Spitzers, T.A. & D.M. Kwakkel & L. Smit, 2006. Tiel St. Walburgsingel (Dominicuskwartier). Bureauonderzoek en Historisch onderzoek. BAAC-rapport 05.293, Deventer. Verhelst, E.M.P., 2006: De nederzetting Zandwijk, door een rivier gescheiden van Tiel. Bewoningssporen uit de 10de en 11de eeuw na Chr. in het plangebied Tiel-Binnenheuvel, Zuidnederlandse Archeologische Rapporten (ZAR) 27, Amsterdam. Waldus, W, 1994: De Sint-Walburgiskerk in Arnhem. Een uitdaging voor historici en architectuur-iconen. Bouwen en Duiden, studies over architectuur en iconologie, 111-127 Wientjes, R.C.M., 2006. Palts, Burcht en Klooster van Tiel. Onderzoeksverslag Historisch Bureauonderzoek Plangebied “St. Walburgsingel” (Dominicuskwartier), gemeente Tiel. Woltering, P.J. & W.J.H. Verwers & G.H. Scheepstra, 2002: Middeleeuwse toestanden. Archeologie, geschiedenis en monumentenzorg. Aangeboden aan Herbert Sarfatij bij zijn 65e verjaardag, Amersoort. Stadsplattegrond van Tiel rond het jaar 1557, vervaardigd door Jacob van Deventer. Bron: Regionaal Archief Rivierenland. Stadsplattegrond van Tiel in het jaar 1649, vervaardigd door J. Blaeu. Bron: Regionaal Archief Rivierenland.

190

| Rondom de stad

04-2010 binnenwerk.indd 190

29-07-10 00:55


Literatuurrubrieken

Recensies Paul van der Heijden, Buskruit voor de wereldzeeën. De opgraving van kruitfabriek De Eendracht in Middelburg. Unipers Uitgevers / ADC / Walcherse ­Archeologische Dienst, Hoorn-Amersfoort 2010. ISBN 978-90-8741-021-6. Geïll., 48 pag., € 9,95 In 2007 hebben ADC ArcheoProjecten en de Walcherse Archeologische Dienst een onderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de rand van Middelburg. In de 18e eeuw heeft op de onderzochte locatie een buskruitfabriek gestaan en zoals mocht worden verwacht, zijn bij het onderzoek de restanten ervan teruggevonden. De onderzoeksresultaten zijn enige tijd geleden als nummer 1219 in de reeks ADC-rapportages gepubliceerd (M. Houkes, Molens te Middelburg, Amersfoort 2009, gesignaleerd in Westerheem 2009, 323) en worden door middel van dit fraaie publieksboekje nu ook voor de lokale bevolking toegankelijk gemaakt. Twee oud-redactieleden van Westerheem, Paul van der Heijden (auteur) en Marie-France van Oorsouw (weleer erfgoedcommunicatie, eindredactie) staan garant voor het publieksvriendelijke karakter ervan met een pakkende tekst en veel fraaie illustraties. Buskruit wordt gemaakt uit salpeter (75%), zwavel (10%) en koolstof (15% houtskool) en wanneer VOC en WIC in de 17e en 18e eeuw de wereldhandel beheersen bestaat er een grote vraag naar dit explosieve poeder. Het is dan ook in die tijd, dat in ons land een groot aantal buskruitfabrieken worden opgericht. Rond Middelburg zijn dat er drie, met klinkende namen De Grenadier, De Gouden Draak en de nu onderzochte fabriek De Eendracht. De bloeitijd van deze bedrijven houdt gelijke tred met de economie en in de loop van de 19e

Af b. 1 Buskruit voor de wereldzeeën. Cover van het besproken boek.

eeuw loopt hun aantal sterk terug. De Eendracht krijgt een agrarische bestemming en is als zodanig in gebruik gebleven tot aan de inundaties van 1944. In deze publicatie wordt aandacht besteed aan de historische context van de buskruitproductie, het productieproces, de lobby en persoonlijke banden tussen functionarissen van handelscompagnieën en buskruitfabrikanten, de bewoners van de inmiddels verdwenen boerderij en uiteraard bij het archeologische onderzoek en de resultaten daarvan. Ter hoogte van hole 4 van een golfbaan aan de rand van Middelburg vormen nu nog enkele opgestelde molensteenfragmenten een blijvende herinnering aan een verdwenen nijverheid. Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken |

04-2010 binnenwerk.indd 191

191

29-07-10 00:55


Signalementen P.H.J.I.Ploegaert, Rotterdam Stadtswerf. Archeologisch onderzoek op het VOCterrein te Delfshaven, Rotterdam (BOOR rapporten 356). Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam 2009. ISSN 1873-8923, 117 pag.

Af b. 2 Pijpenreiniger, lengte 8,5 cm, aangetroffen samen met een tabaksdoos en –pijp, datering eind 18e eeuw. Bodemvondst Delfshaven, Rotterdam. Uit: BOOR rapporten 356.

192

Vanaf de vijftiende eeuw zijn er in Delfshaven (nu Rotterdam, destijds een voorhaven van Delft) scheepswerven in gebruik geweest. Naast de branderij en jeneverstokerij is de visserij in Delfshaven vanouds een belangrijke nijverheid geweest. Niet zonder reden is de haring naast water en graan terug te vinden in het latere stadswapen van Delfshaven. Het ligt dan ook voor de hand dat er al snel voorzieningen zijn aangebracht voor de bouw en het onderhoud van visserschepen. Daaraan herinnert nog de naam Buizenwaal, een in 1601 aangelegde haven om het toen groeiende aantal buizen (kleine haringschepen) een veilige ligplaats te kunnen bieden. Aan het begin van de zeventiende eeuw is ook de toen juist opgerichte kamer Delft van de VOC begonnen er haar schepen te bouwen. Het eerste VOC-schip, de “Delft”, loopt er in 1606 van stapel. Aanvankelijk huurt de VOC er een werf maar in 1672 wordt er een eigen werf opgericht, die de daarop volgende jaren steeds verder is uitgebreid. In principe heeft de VOC hier voornamelijk casco’s gebouwd, de afbouw en het optuigen van de schepen gebeurt dan elders. Na 1800 zijn de scheepswerven aan de Buizenwaal buiten gebruik geraakt en na een reeks alternatieve bestemmingen wordt er nu een 1,3 hectare groot terrein ingericht voor de bouw van appartementen met een ondergrondse parkeergarage. In verband daarmee is de locatie in 2007 door het BOOR archeologisch onderzocht. Een groot deel van het onderzoek heeft overigens bestaan uit de begeleiding van het verwijderen van grote hoeveelheden verontreinigde grond. In een later stadium heeft ook een opgraving plaatsgevonden. Hoewel uit historische bronnen al veel bekend is over de ontwikkeling van de VOC-werf aan de Buizenwaal heeft het onderzoek toch weer nieuwe informatie opgeleverd over ondermeer de gebruikte techniek bij de aanleg van hellingen en beschoeiingen en over de werktuigen die men bij de scheepsbouw heeft gebruikt. Bij de gedetermineerde houtsoorten valt het gebruik van walnoothout op in oeverbeschoeiing en verwerkt in een zgn. kaapstander. Opvallend is ook het gebruik van twee soorten tropisch hardhout in de constructie van de scheepswerven.

* * *

A.H.L. Vredenbregt (met bijdragen van A.J. Guiran, R. Exaltus, O. Brinkkemper, E. Esser en H. van Haaster), RotterdamRandstadRail: Archeologisch onderzoek 7. Station Blijdorp. Archeologisch onderzoek van een huisterp uit de periode tussen circa 1170 en 1240, vindplaats 05-53 (BOORrapporten 422). Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam 2010. ISSN 1873-8923, 185 pag. Naar aanleiding van de aanleg van het Rotterdamse deel van RandstadRai is in de bouwput van het toekomstige station Blijdorp een onderzoek uitgevoerd naar een laatmiddeleeuwse huisterp. Ook dit onderzoek is uigevoerd door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR). De terp is bewoond geweest tussen circa 1170 en 1240. De onderzoeksresultaten zijn in deze rapportage vastgelegd. Naast de geologische aspecten en de bodemopbouw komt de archeologie aan bod: de terp zelf, de plattegronden van twee elkaar opvolgende driebeukige boerderijen, het bijbehorende erf en de materiële cultuur. Dat laatste aspect wordt vooral vertegenwoordigd door aardewerk, metaal, leder en textiel. Geïmporteerd aardewerk, aanwijzingen voor afgevoerde runderhuiden, mogelijk geïmporteerde rogge en duigen van Midden- of ZuidEuropese oorsprong, wijzen op contacten met verder weg gelegen gebieden. Ook de vondsten van een glanssteen en van glazen ringen, zeldzaamheden in die periode, moeten in dat licht worden bezien. * * *

Archeologie 13. Stichting Archeologie, Amsterdam 2009. ISSN 0924-9117 / ISBN 978-90-807149-3-9 Na een periode van ruim vier jaar is weer een nieuwe aflevering van Archeologie verschenen. De publicatie wordt uitgegeven door de gelijknamige stichting die zich met name op de steentijdarcheologie richt. Dat deze periode nog volop in de belangstelling staat blijkt uit het voorgaande dubbelnummer 11/12 (De Steentijd van Nederland), dat zelfs een tweede druk kende en intussen al weer volledig is uitverkocht. Gelukkig is die editie nu ook digi-

| Literatuurrubrieken

04-2010 binnenwerk.indd 192

29-07-10 00:55


taal te raadplegen: http://persistent-identifier. nl/?identifier=urn:nbm:nl:ui:13-tg4-mof. De nu verschenen aflevering kent als vanouds weer een breed aanbod van artikelen over uiteenlopende steentijd-onderwerpen: - Halffabricaten van vroegneolithische dissels: enkele ‘nieuwe’ vondsten uit het Limburgse dekzandgebied, de lösszone en het Maasdal (Brounen en Peeters) - Terug naar Swifterband: een kleinschalige opgraving te Swifterband-52 (gemeente Dronten) (Prummel, Raemaekers, Beckerman, Bottema-Mac Gillavry, Cappers, Cleveringa, Devriendt, De Wolf & Zeiler) - Prehistorische visweren en fuiken op kavel J97 bij Emmeloord (Bulten, Van der Heijden & Hamburg) - Vormvariatie van Vlaardingen-aardewerk. Een nieuwe typechronologie van het aardewerk van de Vlaardingengroep (ca. 34002500 v. Chr.) (Beckerman, & Raemaekers) - Vindplaats Drunen 1 en een stukje protohistorie van het steentijdonderzoek in Nederland (Van der Lee) - Vondsten uit Lith (deel III) (Dijkstra & Stolzenbach)

terwijl vindplaats 7 dan verlaten lijkt te zijn, levert vindplaats 4 dan huisplattegronden, bijgebouwen en een waterput op. Op basis van het vele aardewerk kan die nederzetting in de 1e en 2e eeuw worden geplaatst. Op beide vindplaatsen zijn sporen van bewoning uit de Late Middeleeuwen aanwezig, maar vanaf de 15e eeuw stopt de bewoning en wordt het gebied volledig voor agrarische doeleinden geëxploiteerd. Van belang zijn enkele gesloten vondstcomplexen, die veel informatie hebben opgeleverd over de materiële cultuur uit (Midden) Bronstijd, de Vroege en Midden IJzertijd en de Romeinse Tijd.

* * *

In het kader van de aanleg van de Floriade op het toekomstige Trade Port Noord terrein in Venlo zijn, na prospectie onderzoeken, vier zones aangewezen voor verder archeologisch onderzoek. Bij dat onderzoek zijn huisplattegronden en andere sporen van bewoning uit Volle en Late Middeleeuwen teruggevonden. De grootste aandacht is uitgegaan naar zone F, met de overblijfselen van een uitgestrekt urnengrafveld uit Late Bronstijd en Vroege IJzertijd. Tijdens het onderzoek zijn 91 graven opgetekend. In een bijlage bij het rapport wordt elk van de graven beschreven. Vermeerderd met 21 nog herkenbare grafheuvels in de omliggende bossen komt het aantal begravingen boven de 112 uit. In het grafveld zijn zowel kinderen als volwassenen ter aarde besteld. De graven zijn destijds aangelegd als vlakgraf, zonder archeologisch herkenbare markering, of onder een grafheuvel, al dan niet door een kringgreppel omringd. In totaal zijn ook 313 vuurstenen artefacten aangetroffen, waaronder niet meer dan 14 werktuigen.

W. Roessingh en H.C.G.M. Vanneste (red.), Cuijk – Heeswijkse Kampen. De archeologische opgraving van vindplaats 4 en 7 (ADC Rapport 1173). Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6636-163-6, 227 pag., kaartmateriaal op formaat A-3, CDROM, € 39,50 Ten westen van Cuijk (N.-Br.) ligt de nieuwbouwwijk Heeswijkse Kampen. Op deze locatie bevinden zich – zo is eerder uit vooronderzoek gebleken – verschillende archeologische vindplaatsen. Dit rapport is het verslag van een onderzoek op de vindplaatsen 4 en 7. Niet minder dan 19 auteurs hebben hun bijdrage aan deze rapportage geleverd. De oudste sporen zijn op vindplaats 7 aangetroffen, daterend uit de Late Bronstijd – Vroege IJzertijd. Uit die periode heeft men een fors bijgebouw, enkele kleinere bijgebouwen en een paar kuilen kunnen traceren. Talloos zijn hier de sporen en vondsten uit de Vroege en Midden IJzertijd. Het is niet eenvoudig gebleken om in de grote palenzwermen clusters en structuren te ontdekken. Naast een groot aantal spiekers zijn desondanks ook enkele huisplattegronden herkend. Vindplaats 4 heeft uit deze periode alleen sporen van enkele spiekers opgeleverd. In de Romeinse Tijd zijn de rollen omgedraaid,

* * *

A. Hakvoort en L. van der Meij (red.), Urnen onder de ploeg. Een opgraving van een cultuurlandschap in de microregio ‘Floriade’ (gemeente Venlo) (ADC Rapport 1204). Amersfoort 2010. ISBN 978-90-6836-194-0, 310 pag., CD-ROM, € 42,50.

Af b. 3 Miniatuurpotje uit ijzertijd-kindergraf te Hout-Blerick. Uit: ADC Rapport 1540.

* * *

A. van Benthem (red.), Montfoort Schoolstraat 14 (gemeente Montfoort). Een proefsleuf gevolgd door een archeologische opgraving (ADC Rapport 1302).

Literatuurrubrieken |

04-2010 binnenwerk.indd 193

193

29-07-10 00:55


Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6836292-3, 45 pag., € 19,50 De oudste sporen van bewoning op de onderzochte locatie in Montfoort dateren globaal uit omstreeks 1500 en bestaan uit een bakstenen gebouw, een sloot, twee mestkuilen en een afvalkuil met resten van kalveren, een (jong) volwassen rund en een biggetje. Van geen van deze dieren zijn de schedelresten teruggevonden. Mogelijk heeft men zich tegoed gedaan aan kalfskop en hoofdkaas. Opvallend is, dat sporen uit de 16e eeuw ontbreken.

begin van de Late IJzertijd. Het begeleidende aardewerk duidt op een mogelijk iets vroegere datering. Opvallend zijn kuilen met grote hoeveelheden aardewerk, maar nog veel opmerkelijker is de vondst van een kuil met stenen, waaronder werktuigen voor metaalbewerking, maar ook andere slijp- en wrijfstenen en twee stenen om pijlschachten te polijsten. Drie van de werktuigen vertonen sporen van bewerking van goud en koper. Het materiaal uit deze kuil wordt aan een smid uit de Klokbekercultuur (2400-1900 v.Chr.) toegeschreven.

* * *

* * *

X.J.F. Alma, Een grafveld uit de Vroege IJzertijd aan de Helmusweg te HoutBlerick, gemeente Venlo (ADC Rapport 1540). Amersfoort 2010. ISBN 978-906836-530-6, 42 pag., € 20,--.

Af b. 4 Zandstenen pijlschachtpolijster uit Hengelo. Klokbekercultuur. Uit: ADC Rapport 1576.

Bij de opgraving in Hout-Blerick (Venlo) is een klein grafveld volledig onderzocht. Het grafveld heeft uit zes crematiegraven bestaan, waarvan vijf bijzettingen in een urn en één bijzetting in een grafkuil (mogelijk oorspronkelijk verpakt in vergankelijk materiaal en afgedekt met een aarden schaal). De graven dateren uit de Vroege IJzertijd. Vermoedelijk hebben de graven behoord tot mensen van één groep, bijvoorbeeld een familie, die gedurende korte periode gebruik gemaakt heeft van het grafveld. De crematieresten betreffen vijf volwassenen (waaronder in ieder geval één vrouw en drie mannen) en een kind. Als grafgift zijn een miniatuururn (in het kindergraf), de resten van één of meer metalen voorwerpen en een schaal aangetroffen. * * *

G.L. Williams, Van onder de es. Een archeologische opgraving aan de Elderinkweg te Hengelo, gemeente Bronckhorst (ADC Rapport 1576). Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6836-566-5, 92 pag., CDROM, € 27,50. De opgraving in Hengelo heeft een complex erven uit de IJzertijd opgeleverd, met archeologische resten in de vorm van aardewerk, diverse huisplattegronden en sporen van spiekers, schuren en een waterput. Van twee huizen heeft men kunnen vaststellen dat deze tot het type ‘Dalen’ behoren. Dit type is kenmerkend voor de Midden- en het

194

X.J.F. Alma (red.), Een 13e-eeuwse gracht uitgespit. Archeologische opgraving aan De Hoek te Eethen (gemeente Aalburg) (ADC Rapport 1656). Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6836-646-4, 47 pag. Zoals de titel van het rapport al aangeeft, heeft het onderzoek te Eethen vooral bestaan uit het verzamelen van vondstmateriaal uit een gracht. De gracht(vulling) kan in de 13e eeuw gedateerd worden. Op de opgravingslocatie zijn geen huisplattegronden aangetroffen. Archeobotanisch onderzoek wijst op akkerbouw in de nabije omgeving. Getuige de perceleringsgreppels is het gebied ook na de 13e eeuw als akkerland in gebruik geweest. Sebastiaan Ostkamp levert weer enkele nieuwe aanvullingen aan het ‘Deventer-systeem’ van vondstbeschrijving. * * *

E. Blom en W. Roessingh (red.), Heteren Uilenburg: 1500 jaar bewoning op een crevasse. Een archeologische opgraving (ADC Rapport 1664). Amersfoort 2010. ISBN 978-90-6836-654-9, 199 pag., € 35,--. De oudste sporen en vondsten op een crevasse ter hoogte van een aan te leggen weg bij Heteren dateren uit de Vroege Bronstijd. Uit die periode zijn twee clusters kuilen gevonden. De clusters behoren waarschijnlijk bij één of meer erven buiten het plangebied. Opvallend is de aanwezigheid van grote hoeveelheden verbrande (en gebroken) stenen in de vulling van veel kuilen. Mogelijk zijn ze als kookstenen gebruikt en kunnen de kuilen met voedselbereiding in verband worden gebracht. In het centrale deel van het onderzoeksgebied

| Literatuurrubrieken

04-2010 binnenwerk.indd 194

29-07-10 00:55


is een erf uit de IJzertijd aangesneden, bestaand uit een boerderij, een spieker en twee kuilen. Ook is men op de rand van een grote palenzwerm gestuit. De palenzwerm, met veel handgevormd aardewerk, heeft vermoedelijk behoord tot een nederzettingsterrein uit de Late IJzertijd en/of Vroeg Romeinse tijd. Helaas is het niet mogelijk gebleken om daarin structuren te herkennen. De meeste aangetroffen sporen behoren tot de periferie van een nederzettingsterrein uit de Romeinse tijd. Aan de hand van verschillende greppelsystemen die de nederzetting hebben begrensd, kan opgemaakt worden dat het terrein tenminste vier maal opnieuw is ingericht. Het bijbehorende vondstmateriaal, waaronder een fraaie schijffibula, dateert uit de late 1e tot het midden van de 2e eeuw. De diepe V-vormige greppels uit de laatste fase en een aantal metaalvondsten lijken verband te houden met militaire aanwezigheid op de locatie. Dat de nederzetting al in de tweede helft van de 2e eeuw wordt opgegeven is voor de oostelijke Betuwe bijzonder vroeg. Vermoedelijk heeft dit te maken met veranderde landschappelijke omstandigheden. * * *

Waldus, W.B. (red.), ‘De Jonge Jacob’. De lichting en het onderzoek van een hektjalk, vergaan op 23 juli 1858 in de monding van de Dordtsche Kil (ADC monografie 6 / ADC Rapport 2100). Amersfoort 2009. ISBN 978-94-6064-091-9, Geb., 290 pag., incl. kaartbijlagen, CDROM, € 46,50. Medio 2006 is men bij baggerwerkzaamheden in de monding van Dortse Kil op een omvangrijk obstakel gestuit. De melding daarvan is aanleiding geweest tot een omvangrijke onderwateropgraving, waarbij is samengewerkt door ADC Maritiem, Periplus Archeomare B.V. en het duikbedrijf Subcom B.V. Het obstakel blijkt het achterschip te zijn van de ‘Jonge Jacob’, een hektjalk uit de tweede helft van de 19e eeuw. Uit nader onderzoek blijkt dat het schip op 23 juli 1858 is vergaan. Nog geen maand meldt de Koninklijke Marine dat zij het obstakel geheel heeft geruimd. Hetgeen niet juist is, zo blijkt nu. Bij de ondergang van het schip bestaat de bemanning ervan uit de schipper zelf, Hendrik Ritmeester uit Werkendam, vergezeld door zijn vader Joachem. Deze laatste heeft de schipbreuk niet overleefd.

Op 20 december 2006 is het achterschip gelicht, waarna het nabij Dordrecht aan land is gezet. Om het wrak heen is vervolgens een loods gebouwd met een sprinklerinstallatie, zodat de conditie ervan stabiel is kunnen blijven. In het achteronder van het vaartuig, oorspronkelijk afgesloten met een houten schot, is een groot deel van de inventaris, het meubilair en de binnenbetimmering aangetroffen. Het project schetst een veelzijdig beeld van de 19e-eeuwse binnenvaart. In de rapportage komen niet alleen de bergingsoperatie en het onderzoek aan constructie en de inventaris van de hektjalk aan bod, maar worden ook gegevens over de opvarenden vermeld, zoals men die uit de archieven heeft weten op te duiken. De ‘Jonge Jacob’ is een zwaar uitgevoerd, goed wendbaar schip geweest, bij uitstek geschikt voor transporten in de Nederlandse en Vlaamse delta. Een schip, dat bovendien zonder problemen kan droog vallen in de getijdenhavens. De constructie van de romp en de zware blokken en lasthaken maken duidelijk dat het een vrachtschip betreft, gespecialiseerd in transport van zware ladingen zoals stenen en balken. Het boek laat zien dat de binnenvaart, en vooral dit scheepstype, van groot belang is geweest voor de ontwikkeling van de Nederlandse infrastructuur. De ‘Jonge Jacob’ is bij zijn ondergang geladen met Doornikse kalksteen. Ook illustreert dat fraai de ontwikkeling van de Nederlandse wateren in de tweede helft van de 19e eeuw. Dergelijke stenen zijn namelijk vooral gebruikt voor grootschalige werken in het kader van de riviernormalisaties. Door de specifieke uitvoering van het schip is de ‘De Jonge Jacob’ gebonden aan een beperkt vaargebied waarbinnen de schippers een thuishaven en een woning op de vaste wal hebben gehad. De deltaschippers verschillen

Af b. 5 Tegel uit de St.-Adelbertabdij te Egmond, archaïsche majolica 1300-1350. Uit: Vormen uit Vuur.

Literatuurrubrieken |

04-2010 binnenwerk.indd 195

195

29-07-10 00:55


daarmee in essentie van de wilde vaart, waar men het gehele jaar door met het gezin aan boord woont. Het wrak en de inventaris zullen vanaf 2011 onderdeel uitmaken van de expositie van het Binnenvaartmuseum, gelegen in de Rietdijkhaven te Dordrecht. * * *

Af b. 6 Laatmiddeleeuwse koperen kookpot uit het voormalige Agnietenklooster te Zaltbommel. Uit: ADC Rapport 2013.

196

Koen De Groote, Dries Tys & Marnix Pieters (eds), Exchanging Medieval Material Culture. Studies on archaeology and history presented to Frans Verhaeghe (Relecta Monografieën 4). Vlaams Instituut voor het Onroerende Erfgoed / Vrije Universiteit, Brussel 2010. ISBN 978 90 7523 029 1 / ISSN 2030-9910. Geb., geïll., 384 pag., € 50,--. Frank Becuwe, In de ban van Ceres. Klein- en grootmaalderijen in Vlaanderen (ca. 1850 – ca. 1950) (Relicta Monografieën 3), Vlaams Instituut voor het Onroerende Erfgoed, Brussel 2009. ISBN 978 90 7523 028 4 / ISSN 2030-9910. Geb., geïll., 293 pag., € 50,--. Prof. em. Dr. Frans Verhaeghe heeft in Vlaanderen de (laat-)middeleeuwse archeologie qua methodologie en theorie academisch uitgebouwd. Met dit Liber Amoricorum brengen Belgische, Britse, Deense, Franse en Nederlandse collega’s hem hulde. De bundel bevat een theoretisch artikel over de postmiddeleeuwse archeologie, een achttal bijdragen over nederzettingen en landschap en niet minder dan 13 studies over relicten en aspecten van de middeleeuwse materiële cultuur. Vanzelfsprekend ontbreekt een inleiding over de loopbaan van Frans niet, evenmin als een indrukwekkende lijst van publicaties die in de loop der jaren van diens hand zijn verschenen. De titels van de verschillende artikelen spreken voor zich: - Dries Tys, The nine lives of Frans Verhaeghe: an overvieuw of his career until now - Michiel Bartels, Admiration in clay, devotion on paper. Archaeology, context and interpretation of an Anna Selbdritt statuette (14751515) from the Hanseatic town of Deventer, the Netherlands, in the context of early Renaissance poetry by Rudolf Agricola and book printing by Richard Pafraet - Hemmy Clevis & Jan Thijssen, New Style Classification System - Alexandra De Poorter, Céramique commune post-médiévale ‘marquée’, en provenen-

ce de Malines (Belgique, province d’Anvers) - Geoff Egan, Medieval and later trade textiles between Belgium and England. The picture from some finds of cloth seals - George Haggarty & Derek Hall, ‘Throw some more fuel on the fire’. The stove tiles of medieval Scotland - Bieke Hillewaert, A jug on a jug. Some thoughts on decorative function or functional decoration - Philippe Husi, Red-painted and glazed ware of the early medieval period in western France: new data for previous interpretations, an assessment for northwestern Europe - Hans Janssen & Eddy Nijhof, Fifteenth-century pottery production in ‘s-Hertogenbosch. The excavation of two pottery workshops - Sarah Jennings †, Prototype of Skeumorph? A lead urinal from Jervaulx Abbey, North Yorkshire (England) - Marnix Pieters, Twice three fish from Walraversyde (Ostend, Belgium) - Mark Redknap, Tripod ewers from medieval households: some thoughts on new discoveries - Johan Veeckman, Sherds from a church. Maiolica production waste from the Augustinian friary in Antwerp - Karel Vlierman, An overview of the dated stoneware (groups) from ships in the Netherlands (Zuiderzee region) and Npvaya Zemlya (1200-1600) - Rica Annaert, The Merovingian cemetery of Broechem (B, province of Antwerp) in the North-Austrasian pagus Renensis - Dirk Callebaut, Ename and the Ottonian west border policy in the middle Scheldt region - Koen De Groote, The contribution of archaeological sources to the research in the information of towns. The example of Aalst, a border town in the country of Flanders - Dave Evans, A good riddance of bad rubbish? Scatological musings on rubbish disposal and the handling of ‘filth’ in the medieval and early post-medieval towns - Wim Hupperetz, Micro history, archaeology and the study of housing culture. Some thoughts on archaeological and historical data from a cesspit in the 17th-century Breda - Else Roesdahl, Danish sponsors, English lead, Vikings, and roof from the church of Sainte Geneviève in Paris - Dries Tys, Medieval moated sites in coastal Flanders: the impact of social groups on the formation of the landscape in relation tot the early estates of the Count of Flanders - Laurent Verslype, La dotation funéraire des

| Literatuurrubrieken

04-2010 binnenwerk.indd 196

29-07-10 00:55


tombes dites de ‘clefs’ dans le Nord-Ouest de la Gaule du Ve au VIIe siècle - Paul Courtney, Social theory and postmedieval archaeology: a historical perspective Min of meer tegelijkertijd is als nummer 3 in dezelfde reeks (Relicta) een boek verschenen over de maalderijen in Vlaanderen. Vanuit een industrieel-archeologische benadering en gesitueerd binnen een sociaal-historische context beschrijft de auteur de geleidelijke omschakeling tussen 1850 en 1950 van ambachtelijke kleine maalderijen op wind- en waterkracht naar de sterk gemechaniseerde bloemfabrieken. * * *

Inbrabant (tijdschrift voor Brabants heem en erfgoed), 1e jrg., nr. 2, april 2010. ISSN 1879-4599 Het tijdschrift Inbrabant bevat onder andere een artikel over de oudste mengkraan van Europa, een bronzen exemplaar uit de ooit luxueuze Romeinse villa van Hoogeloon. Waterkranen zijn op grote schaal in het Romeinse rijk toegepast, maar een kraan waarmee warm en koud water tot de juiste temperatuur kunnen worden gemengd is iets bijzonders. Niet duidelijk is, of en zoja, hoelang, de kraan in Hoogeloon als zodanig heeft gefunctioneerd, want één van de twee inlaten is met lood dichtgezet. * * *

AS. (archäologie schweiz – archéologie suisse - archeologia zvizzera), 33, 2010, 1. ISSN 0255-9005 Het mededelingenblad van de Zwitserse ar­cheologen besteedt dit keer speciale aandacht aan het onderzoek naar de betekenis van de duizenden Gallo-Romeinse inscripties op Zwitserse bodemvondsten als aardewerk, wijnvaten en wasplankjes. * * *

Vormen uit Vuur 2010/1 nr. 208. ISSN 0927-748X. Onder de subtitel ‘Tinglazuur plavuizen en vaatwerk, en hun verwantschap met gebrandschilderd glas’ beschrijft Sebastiaan Ostkamp

archaïsche majolica uit 14e-eeuwse contexten in Nederland en Vlaanderen. Die vroege majolica is vooral bekend van vloertegels (van verschillende locaties in Vlaanderen en uit vooral de Nederlandse provincies Utrecht, Noord-Holland en Friesland. Dat de productie van archaïsche majolica in de Nederlanden uit meer dan plavuizen moet hebben bestaan, blijkt nu uit vondsten in Dordrecht, alle daterend van voor 1350. De auteur gaat in op de mogelijke herkomst van deze vroege majolica, op de achtergronden van de erop aangebrachte decoraties en op de producenten en gebruikers van dit materiaal. * * *

Zeeuws Erfgoed, 9e jrg., maart 2010 Het Tijdschrift Zeeuws Erfgoed besteedt ondermeer aandacht aan een 17e-eeuws polychroom Japans bordje in ko-kutani stijl, dat uit een beerput te Vlissingen tevoorschijn is gekomen, de vierde vondst uit Sluis van een laatmiddeleeuws spiegeldoosje, een 15e-eeuws pelgrimsinsigne van Sint-Job uit Wezemaal (B.) dat bij Scherpenisse op Tholen is gevonden en het archeologische onderzoek op verschillende locaties in Zeeuws-Vlaanderen. * * *

Korneel Gysen (met een bijdrage van Natasja Reyns), Archeologisch onderzoek naar het Falcontinnenklooster (Rapporten van het Stedelijk informatiecentrum archeologie & monumentenzorg 5), Antwerpen 2009 (http://archeologie. antwerpen.be) De stad Antwerpen investeert volop in het voormalige Schipperskwartier aan de noordzijde van de binnenstad. Eén van de daar te realiseren projecten ligt aan het Falconplein. Dat plein was in de volksmond ook bekend als het Rode Plein. Winkeltjes waren er tot voor kort voorzien van cyrillische opschriften en vooral Nederlandse dagjesmensen maakten er massaal gebruik van het aanbod van imitatie merkkleding en –schoeisel door Oost-Europese criminele organisaties. Op de onderzochte locatie heeft het 14e-15eeeuwse klooster ‘Onze Lieve Vrouwendael in Vlakenbroek’ gestaan. Van dat klooster is behalve een stuk muur en een toegangspoort bovengronds niets bewaard gebleven. Dit in tegenstelling tot de ondergrondse resten, die dankzij dit onderzoek nu in kaart gebracht zijn.

Af b. 7 Enkelschijfs haakblok van de ‘Jonge Jacob’, 1858. Uit: ADC 2100 / monografie 6.

Literatuurrubrieken |

04-2010 binnenwerk.indd 197

197

29-07-10 00:55


De grote hoeveelheden glas, aardewerk, zaden, vruchten, botresten, visgraten en metalen voorwerpen uit de beerputten vergen nog nader onderzoek en zullen ongetwijfeld een interessante kijk gaan geven op het wonen binnen een laatmiddeleeuws vrouwenklooster. * * *

Thomas Otten (Hrsgb.), Hansgerd Hellenkamper, Jürgen Konow & Michael M. Rind, Fundgeschichten – Archäologie in Nordrhein-Westfalen (Schriften zur Denkmalpflege in Nordrhein-Westfalen, Band 9). Römisch-Germanisches Museum der Stadt Köln 2010. ISBN 978-38053-4204-9. Genaaid geb., geïll., 566 pag., € 24,90 Sinds 1990 organiseert het Romeins-Germaanse museum in Keulen elke vijf jaar een expositie over de jongste archeologische vondsten en ontdekkingen in Nordrhein-Westfalen. Zo is nu voor de vijfde maal een grootse tentoonstelling van start gegaan die weer een indrukwekkend beeld geeft van de geologische en archeologische rijkdom van deze deelstaat. Onder de titel Fundgeschichten worden sensationele artefacten uit Steentijden en Bronstijd en schitterende vondsten uit Romeinse tijd en Middeleeuwen gepresenteerd. Wat na november resteert, is dit kloeke en bijzonder fraaie boekwerk dat de tentoonstelling begeleidt en waarin tal van deskundigen de resultaten beschrijven van het archeologische onderzoek dat de afgelopen vijf jaar in Nordrhein-Westfalen is uitgevoerd. * * *

Michael Koch und Andreas König, Die Brunsburg bei Höxter-Godelheim, Kreis

Höxter (Frühe Burgen in Westfalen 29). Altertumskommission für Westfalen, Münster/Westfalen 2009. ISSN 09394745. Geïll., 36 pag., € 2,--. Stefan Leenen und Stefan Pätzold, Die Burg Blankenstein in Hattingen, EnnepeRuhr-Kreis (Frühe Burgen in Westfalen 30). Altertumskommission für Westfalen, Münster/Westfalen 2009. ISSN 09394745. Geïll., 36 pag., € 2,--. Onlangs zijn weer twee nieuwe bezoekersgidsjes toegevoegd aan de reeks over vroege burchten in Westfalen. De Brunsberg is een opvallend landschappelijk element nabij Höxter. De afgevlakte top van deze ‘berg’ biedt een magnifiek uitzicht over het 200 meter lager gelegen dal van de Weser. Zo’n ligging biedt natuurlijk ook een uitgelezen locatie voor het bouwen van een versterking. Uit historische bronnen is bekend dat op de Brunsberg zo’n versterking een rol heeft gespeeld bij één van de vele veldtochten van Karel de Grote tijdens de Saksische oorlogen (772-804). Omstreeks 1200 is de burcht op de Brunsberg herbouwd en in 1294 vernietigd. Sporen van omwalling en stukken muur resteren uit die periode. Bij archeologisch onderzoek zijn op de berg ook tal van sporen uit het Neolithicum gevonden (onder andere Michelsbergcultuur). In tegenstelling tot het verdedigingswerk op de Brunsberg zijn van het kasteel Blankenstein bij Hattingen nog tal van elementen bewaard gebleven, waaronder muren, poortgebouw en de 26 meter hoge toren. Dit kasteel is gesticht tussen 1226 en 1243, vanaf de 15e eeuw begint het verval ervan. * * *

Gerard Jentgens, mit Beiträgen von Christoph Grünewald, Bernhard Stapel, Jürgen Gaffrey und Peter Ilisch, Von Bauern und Schmieden im Mittelalter. Archäologie im Kreis Steinfurt, Landschafstsverband Westfalen – Lippe, Münster 2009. Geïll., 92 pag., € 8,--. Af b. 8 Kom, Antwerpse majolica, circa 1600. Uit: Exchanging Medieval Material Culture.

198

Von Bauern und Schmieden im Mittelalter is een publieksboek met de resultaten van het archeologische onderzoek van twee agrarische nederzettingen in en nabij Steinfurt, op zo’n 30 km afstand van de Nederlandse grens. De beide nederzettingen dateren uit de 9e-11e eeuw.

| Literatuurrubrieken

04-2010 binnenwerk.indd 198

29-07-10 00:55


Plattegronden van woonstalhuizen, bijgebouwen en een grote hoeveelheid materiaal geven een mooi beeld van uiteenlopende aspecten van het middeleeuwse boerenleven: wonen, werken, voedsel, veelteelt en akkerbouw, huishouden, hout- en botbewerking, schoeisel, kleding en opsmuk, etc. Twee opmerkelijke activiteiten zijn daarbij aan het licht gekomen, een smederij in het ene dorp (Offlum) en opslagplaatsen voor eikels in het andere (Sellen). * * *

A. van Benthem, Een droogmakerijmolen in Heerhugowaard. Een archeologische opgraving (ADC Rapport 1711). Amersfoort 2010. ISBN 978-90-6836-701-0, 42 pag., € 17,50 A. van Benthem, Het St. Ursula Klooster op de Koemarkt te Purmerend (ADC Rapport 1831). Amersfoort 2009. ISBN 97890-6836-821-5, 30 pag. N. Huisman, Weerselo, Rondweg N343 vindplaats 2 (gemeente Dinkelland) (ADC Rapport 1900). Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6836-890-1, 24 pag. A. van Benthem, De burcht van Bredevoort – Herinrichting van ’t Zand (gemeente Aalten). Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 1908). Amersfoort 2010. ISBN 978-90-6836-898-7, 41 pag. H. Hundertmark en A. van Benthem, Het Agnietenklooster te Zaltbommel. Een archeologische begeleiding (ADC Rapport 2013). Amersfoort 2010. ISBN 978-906064-004-9, 26 pag. A. van Benthem, Het bastion van de Schans Geldersoorth te Westervoort. Een archeologische opgraving (ADC Rapport 2168). Amersfoort 2010. ISBN 978-906064-159-6, 28 pag., € 17,50 Tijdens het archeologische onderzoek te Heerhugowaard zijn restanten aangetroffen van een windmolen die daar vanaf omstreeks 1700 een polder heeft drooggemalen. Op een kopergravure uit 1631 is te zien dat op deze locatie al eerder een molen moet hebben gestaan. Op de Koemarkt in Purmerend (Rapport 1831) worden bomen geplaatst. Het uitgraven van de daarvoor benodigde putten en het overige grondwerk ten behoeve van de herinrichting van het plein en de aanleg van riolering, zijn door ADC/ArcheoProjecten archeologisch begeleid. Daarbij zijn resten van het voormalige St.-Ursulaklooster aangetroffen. Het klooster dateert uit de 14e eeuw, verloor haar

functie na de reformatie en is waarschijnlijk in het laatste kwart van de 16e eeuw gesloopt. Ten noorden van Weerselo (Ov.) wordt een rondweg aangelegd. Bij voorgaand proefsleuvenonderzoek zijn op die locatie nederzettingsresten uit de IJzertijd aangetroffen. Tijdens de nu uitgevoerde opgraving, waarvan rapport 1900 gewag maakt, zijn enkele structuren uit de IJzertijd te voorschijn gekomen in de vorm van spiekers. Huisplattegronden ontbreken echter, die bevinden zich waarschijnlijk ten zuiden van het wegtracé. Tijdens het proefsleuvenonderzoek in Bredevoort (Gld.) zijn overblijfselen aangetroffen van verschillende bouwfasen van het gelijknamige kasteel. De gevonden muurresten geven een indicatie over de mogelijke vorm van de burcht in de Late Middeleeuwen. In Zaltbommel zijn de funderingen van de vroeg-16e-eeuwse kapel van het Agnietenklooster teruggevonden. Tegen de kapel bevindt zich dan een afzonderlijk gebouwtje, waarvan de vloer al vrij snel na de bouw is uitgediept, terwijl de toegangsdeur dan wordt dichtgemetseld. Dankzij deze aanpassingen beschikt het klooster vanaf dat moment over een grote beerput. De beerput en de rijke inhoud daaruit kunnen in situ bewaard blijven. In Westervoort (Gld., rapport 2013) zijn resten aangetroffen van het 18e-eeuwse fort Geldersoorth. Dit fort is gelegen op de toenmalige grens tussen het koninkrijk Pruissen en de Republiek der Verenigde Nederlanden en is aangelegd om een inundatiewerk te verdedigen. Dat werk bestaat dan uit een sluis waarlangs men water uit de Rijn kan inlaten om het achterliggende gebied te inunderen. Het fort heeft nooit oorlogshandelingen meegemaakt en is na 1820 grotendeels afgebroken. In de jaren 50 van de vorige eeuw heeft de locatie haar defensieve functie herkregen. Dit keer niet gericht tegen Pruissen, maar tegen de Russen. Onder strikte geheimhouding is toen een nieuw inundatiekanaal aangelegd om, net als in de 18e eeuw, het achterliggende gebied zonodig onder water te kunnen zetten.

Af b. 9 Fluitspelende dwerg, Romeins, brons, hoog 5,4 cm, daterend uit de 1e eeuw n.Chr., bodemvondst Keulen. Het beeldje maakte mogelijk als versieringselement deel uit van vaatwerk of meubilair. Foto: RGM / RBA. Uit: Fundgeschichten.

Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken |

04-2010 binnenwerk.indd 199

199

29-07-10 00:55


Werk in uitvoering

Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws). WIU besteedt aandacht aan wat er binnen de AWN-afdelingen gebeurt. Bronnen zijn de diverse periodieken van de afdelingen.

Grondspoor nr. 175, maart 2010 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.)

Af b. 1 Tegel van Ron Leguijt. Foto: Menno de Boer (uit Grondspoor).

200

De afdeling bestaat dit jaar 50 jaar. Geplande activiteiten zijn: een tentoonstelling over opgravingen aan de Zaandamse Hogendijk, een symposium (Van prehistorie naar historie; bewoning in de Zaanstreek en Kennemerland 3e-7e eeuw), een speciale uitgave van Grondspoor, een afdelingsnummer in Westerheem en een film over het gebrandschilderde ruitje van Jisp.

Het bestuur bestaat uit: Jelus Matser (vz), Joop Stolp (vvz/pmr), Joke Broeze (1e secr), Egbert Helderman (2e secr), Gerard Graas (veldwerk) en Menno de Boer (veldwerk). Het jaarverslag van het veldwerk in 2009 laat zien dat er ook nu voor een AWN-afdeling nog veel nuttigs is te doen, ook in de open lucht. In het jaarverslag worden de volgende plaatsen genoemd: Zaandam, Westzaan, Krommenieër/Uitgeesterpolder, Assendelft, Wormer, Zaandijk, Krommenie, Wormerveer, Uitgeest, Nauerna en Edam. Na de rubriek Varia kom ik bij de vondstmeldingen en bijzondere gevonden voorwerpen. Zulke bijzondere voorwerpen zijn altijd wel aanwezig in G. Zo komt onder het Chinees porselein dat in 1996 in de theaterput van Zaandam werd gevonden een kopje voor met daarop een afbeelding van een jongen in een grote pot (Kangxi, 1662-1722). Menno Fitski (Rijksmuseum Amsterdam) kon meer over deze af beelding zeggen. Het gaat om een anekdote waarin een jongen (Shiba Onko) het leven redt van zijn vriend door een met water gevulde kruik kapot te gooien. Zijn vriend was namelijk in die kruik gevallen en dreigde te verdrinken. Elders in G is sprake van een ‘drakenglas’, eveneens gevonden in de theaterput. Bijzonder is dat aan de onderkant van de voet de tekst ‘uny 1734 voor Seeven Stuyvers’ is ingekrast. Een drakenglas werd bij een trouwerij gevuld met rode wijn, waarna bruid en bruidegom uit dit glas dronken als symbool van het verbonden zijn. Menno de Boer inventariseert tegels met kinderspelen en kreeg van Ron Leguijt enkele

| Werk in uitvoering

04-2010 binnenwerk.indd 200

29-07-10 00:55


tegels uit Beets, waaronder eentje met een af beelding van twee kinderen die Vastenavond vierden (afb. 1). Interessant is dat de afbeelding attributen laat zien die echt bij Vastenavond horen (narrenpak, foekepot), maar ook zaken van voor-christelijke herkomst als een narrenpop annex stropop die een boze wintergeest voorstelde en oorspronkelijk werd verbrand. Een aardige vondst, want naar weten van Aly Tromp werd de combinatie van beide feesten niet in deze streek gevierd. Het tegeltje heeft een 18e-eeuwse prent van het Kon. Oudheidk. Genootschap van Amsterdam als voorbeeld (afb. 2), maar er is ook een 17e-eeuwse tegel bekend die een jongen met narrenpak en pop laat zien (afb. 3). Rest mij u op de hoogte te brengen van het feit dat de afdeling een te restaureren wandtegel van ‘Herberg de Waakzaamheid’ adopteerde. Het uitgaanscentrum in Koog a/d Zaan wordt gerestaureerd en maakt bij SBS6 kans op een restauratiesubsidie van 1 miljoen euro.

Kwadrant nr. 1, 2010 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) In K het verslag van de vergadering van veldwerkleiders in september. Opvallend in dit verslag is dat in de rondvraag wordt gesteld dat de provincie geen zicht meer heeft op het aangeboden vondstmateriaal. De provincie is eigenaar van vondsten, behalve wanneer die zijn gedaan door een gemeente met een eigen depot. Materiaal als hout en leer, waarvan de conservering kostbaar is, lijkt minder te worden aangeboden, waardoor het wetenschappelijk onderzoek minder of zelfs niet meer representatief is. Het erfgoed verdwijnt en de commercie regeert. De provincie is niet meer het bevoegd gezag en dus niet meer op de hoogte van het archeologisch onderzoek en het PVE. Mochten bedrijven sjoemelen dan kan de provincie in een uiterst geval materiaal van zo’n bedrijf weigeren. Hier ligt ook een taak voor de ‘ogen en oren’ van de AWN. Het Hoofdbestuur zal over het bovenstaande worden ingelicht. In K is de uitgebreide tekst op de informatiepaal bij de Hubertustunnel integraal opgenomen. Ton Immerzeel verzorgde nog eenmaal de Archeologische Kroniek van het Westland. Omdat hij merkte dat het niet vanzelfsprekend is dat amateurarcheologen op de hoogte worden gehouden van al het archeologisch onderzoek in hun directe omgeving (in dit geval binnen de gemeente Westland) en er duidelijk meer onderzoek is verricht dan hem bekend is, stopt hij met de samenstelling van de kroniek. In deze kroniek nieuws over Naaldwijk: Geestweg (rom-vme); Hoogwerf, Zuidweg

Af b. 2 KOG-prent, 18e eeuw. Af b.: Kon. Oudh. Genootschap van Amsterdam (uit Grondspoor).

Af b. 3 Tegel, 17e eeuw. Af b.: Jan Pluis (uit Grondspoor). (rom-vme-lme) / Wateringen: Juliahof; PleinHervormde kerk; Plein 6 (gemiste archeologische sporen door ongezien uitgegraven bouwput)

Aardewerk, maart 2010 (Afd. 21 - Flevoland) A geeft veel informatie t.b.v. de algemene ledenvergadering op 1 mei. Het streven is om 4x per jaar een A uit te geven. De periodiek is

Werk in uitvoering |

04-2010 binnenwerk.indd 201

201

29-07-10 00:55


ook in te zien op de website van de afdeling www.awnf levoland.nl. In 2009 waren er diverse veldverkenningen in de Noordoostpolder en een veldcursus voor studenten (RUG) en AWN’ers bij Swifterbant. Hierbij werd samengewerkt door de RU Groningen, het Nieuwland Erfgoedcentrum, de Provincie Flevoland en de AWN-Flevoland. bij de communicatie- en educatieactiviteiten stond het aanbod voor jongeren centraal. De activiteiten varieerden van kennismaking met archeologische technieken, werken met een metaaldetector, restaureren van borden tot het determineren van botten. Er zijn vijf leskoffers gemaakt die via het NLE worden uitgeleend. Ton van Grunsven leidde een (vervolg)cursus vuursteenbewerking. De afdeling was op diverse locaties present om zich te presenteren en zal dit ook in 2010 doen. Kees Groothoff schetst een niet al te vreedzaam, huiselijk tafereel waarin vrouwe Aleid zich zeer ontevreden toont over de kwaliteit van de wijn en de herkomst van haar drinkbeker (afb. 4). Herman van Kuinre krijgt een en ander misschien nog net niet naar zijn hoofd gesmeten. Dit alles n.a.v. twee steengoedbekers, gevonden bij de Kuinderburchten. Janneke Morsch laat zien hoe de jeugd wordt betrokken bij archeologie. Jan Boes vertelt over ontwikkelingen rond de afdelingswebsite en toont wat interessante gegevens. Tentoonstellingen, lezingen, symposia en archeologische wetenswaardigheden besluiten deze A.

AVKP-actueel nr. 35, april 2010 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Weer een goed gevulde A., waaruit een ruime greep. In de Wistudatjes lees ik dat in Mierlo en Son, dankzij de begeleiding door vrijwilligers belangrijke vondsten zijn gedaan en dat in beide gevallen de verstoorders van de grond vrijwillig ruimte hebben geboden voor begeleiding door vrijwilligers. Dat in Son de eigenaar ook vrijwillig meewerkt aan archeologisch vriendelijk bouwen. Zo kan het dus ook! Op de opgraving Blixembosch-Noordoost (Late IJzertijd-Romeinse tijd, Nieuwe tijd) is een veldcursus gegeven aan leden van de afdeling. Het maximum aantal deelnemers was tien en die meldden zich ook. De cursus was gratis en werd gegeven door stadsarcheoloog Nico Arts. Op zaterdag 19 juni was er een excursie naar het openlucht museum in Enkhuizen. In Asten werden tijdens een opgraving door BAAC een 6-palige spieker en een aantal kuilen aangetroffen. Een kuil binnen de spieker bevatte een grote hoeveelheid ijzertijd-aardewerk, een randfragment van een Romeinse kurkurn en fragmenten van laat-Romeins en/ of Merovingisch aardewerk. Bijzondere vondsten waren een fragment van een tubulus en een later (tegel), beide geassocieerd met het Romeinse vloerverwarmingssysteem. Het zou hier kunnen gaan om belangrijke nederzetting. In Best wordt een terrein van 56 ha onderzocht door middel van proefsleuven,

Af b. 4 Beker van Herman en Aleid. Foto: Dick Velthuizen (uit Aardewerk).

202

| Werk in uitvoering

04-2010 binnenwerk.indd 202

29-07-10 00:55


waar sporen worden verwacht van IJzertijd t/m de Nieuwe tijd. In Helmond werd aan de Heistraat een 15e-eeuwse waterput blootgelegd. Tijdens het onderzoek bleken ook resten van een tonput (18e eeuw) aanwezig. Heemkundigen in het Maasland gaan zich verenigen in een stichting (SEM) om sterker te staan tegenover overheden. Zij voelen zich geregeld in de hoek gezet door juristen en ambtenaren wanneer zij historische panden en locaties proberen te beschermen. In Mierlo ontdekten leden van de AW een begraafplaats uit de 8e en 9e eeuw, terwijl eerder al werd aangetoond dat in de Middeleeuwen rond de kerk permanente bewoning was. Kennelijk lag hier het oude Mierlo, op een hoog punt tussen Dommel en Aa. In Uden stuitte Archol BV op de hier verwachte grote Romeinse nederzetting: vijftien huisplattegronden, zes waterputten en bijgebouwen uit de Vroege en MiddenRomeinse tijd. Ook was er een huisplattegrond uit de Late Bronstijd of Vroege IJzertijd. Gelet op de vondsten lijkt het erop dat Son vanaf de Midden/Late Bronstijd continu bewoond was. Nieuw onderzoek in de Nieuwstraat bracht een grafstructuur uit de IJzertijd of de Romeinse tijd aan het licht die al vroeg in de Romeinse tijd is geruimd. Crematieresten waren niet meer aanwezig in de structuur, wel fragmentarisch in de kringgreppel. Goede samenwerking tussen ‘dorpsarcheoloog’ Geit Emmery, de heemkundekring en goed overleg met alle andere betrokken partijen maakten het onderzoek mogelijk. De vraag blijft, waar de doden werden gelaten in de Romeinse tijd. Elders in de A. wordt deze vraag ook gesteld t.a.v. de Karolingische tijd (Mierlo). Paaszaterdag bezochten leden van de afdeling Luik (museum Grand Curtius), Raeren (pottenbakkersmuseum) en Rijckholt (vuursteenmijnen). Boekennieuws, een archeologische puzzel, nieuws van de RO-groep (aanbevolen) leiden naar het bestuurlijk nieuws. Tonnie van de Rijdt blijft voorzitter, Winnie van Vegchel secretaris en Auke Langhout penningmeester. Henk Wijn wordt waarschijnlijk veldwerkcoördinator. U kunt oudere nummers van AVKP-actueel digitaal inzien op www.archeologie.dse.nl.

De Ouwe Waerelt nr. 28, maart 2010 (De Motte - Goeree-Overflakkee) In DOW onder meer aandacht voor de atlas van J.H. Kips (1789-1865). Deze atlas met kadastrale kaarten van Goeree-Overflakkee werd uitgegeven in 1835, tegelijk met een deel over de Hoekse Waard. In DOW leest u hoe de atlas - die een gedetailleerd overzicht van het eiland geeft - tot stand kwam. In het Streek-

museum in Sommelsdijk pronkt in de archeologische afdeling van De Motte een tonput (afb. 5). Deze werd in 1969 opgegraven te Sommelsdijk en gerestaureerd, evenals de inhoud van de put. Deze bestond uit aardewerk- en glasfragmenten uit 15-16. Bij de restauratie zijn alle wilgentenen hoepels nieuw aangebracht, terwijl de merken zijn geaccentueerd met wit krijt. De put behoorde mogelijk tot de eerste bewoning van het in 1465 gestichte Sommelsdijk.

Af b. 5 Tonput, ca. 1500. Foto: S. Olivier? (uit De Ouwe Waerelt).

Jan Coenraadts

Werk in uitvoering |

04-2010 binnenwerk.indd 203

203

29-07-10 00:55


Tips voor trips

TENTOONSTELLINGEN Dieren op de terp van Wijnaldum

In het Archeologisch Steunpunt in Wijnaldum is een kleine tentoonstelling over het onderzoek naar de dieren op de terp Wijnaldum-Tjitsma (gemeente Harlingen). Deze terp was bewoond in de Romeinse tijd, de Volksverhuizingstijd en de Vroege Middel-

eeuwen. De tentoonstelling is gemaakt door het Groninger Instituut voor Archeologie, Archeoplan Eco en ArchaeoBone. De tentoonstelling laat zien hoe de dierenbotten werden onderzocht, die tijdens de grote opgravingen op deze terp tussen 1991 en 1993 waren verzameld. In een vitrine worden werktuigen gemaakt uit been en gewei getoond . Dit zijn onder andere benen schaatsen, spinsteentjes, naalden, kammen (af b. 1), een f luit gemaakt uit een zwanenbot, amuletten, een handvat en afvalstukken van geweibewerking. Ook zijn botten van een bruinvis en een grijze zeehond, en vogel- en visbotten tentoongesteld. In de Vroege Middeleeuwen woonde een elite op deze terp. Onder meer de beroemde gouden mantelspeld die op deze terp werd gevonden, wijst hierop. De vele werktuigen uit been en gewei uit de Vroege Middeleeuwen bevestigen de hoge status van de bewoners. Dit blijkt vooral uit de vele kammen, muziekinstrumenten (o.a. een fluit) en huishoudelijke artikelen uit been en gewei die op de terp zijn gevonden. Er werd veel gevist, en er werden vele soorten vogels gevangen. Het Archeologisch Steunpunt bevindt zich in de consistorie achter de kerk van Wijnaldum. Het is tot eind oktober 2010 alle dagen geopend (http://www.winaam.nl/). De sleutel kan afgehaald worden bij enkele sleuteladressen in het dorp. Deze staan vermeld achter het raam van het Steunpunt. Ook zijn bij het Steunpunt de vaste tentoonstelling over de opgravingen op Wijnaldum-Tjitsma en een video over de streekgeschiedenis te zien.

Archeologie in Nordrhein-­ Westfalen Af b. 1 Een kam gemaakt van edelhertgewei is een van de gebruiksvoorwerpen die op de kleine tentoonstelling over de dieren op de terp van Wijnaldum zijn te zien. Foto: Wietske Prummel, GIA.

204

In het Römisch Germanisches Museum Köln is een overzichtstentoonstelling van de nieuwste vondsten en opgravingen in NordrheinWestfalen. Deze ‘Archäologische Landesaustellung’ wordt iedere vijf jaar gehouden. Op

| Tips voor trips

04-2010 binnenwerk.indd 204

29-07-10 00:55


de tentoonstelling staan zowel artefacten uit de Steen- en Bronstijd, objecten uit de Romeinse tijd en zaken uit de Middeleeuwen, als vondsten uit de Nieuwe Tijd. Uit de Steentijd is onder andere de kop van een aardewerk beeldje van een man te zien (afb. 2). Uit de Romeinse tijd worden ondermeer bronzen beeldjes van een offerende Romein en een fluitspelende dwerg getoond, een ruiterhelm versierd met een haarstreng, een haarnetje van metaalplaatjes en –rolletjes en glasparels, en een maskers dat diende als grafversiering (af b. 3). Uit de Middeleeuwen dateert een geëmailleerde gesp. De Nieuwe Tijd is onder andere vertegenwoordigd met een Uilenpot en Sterrekan, en het recentste object: het motorblok van een Duits jachtvliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog. Het oudste object op de tentoonstelling is het fossiel van een Plesiosaurus van 190 miljoen jaar geleden. Op de ‘Landesaustellung’ wordt verder met 3D-presentaties getoond welke mogelijkheden moderne technieken bieden om bijvoorbeeld de bouwgeschiedenis van de dom van Keulen en het Cisterciënzerklooster Heisterbach in het Siebengebirge te verklaren. De overzichtstentoonstelling zal volgend jaar van 16 april tot 20 november te zien zijn in het Westfälisches Landesmuseum in Herne.

Af b. 2 Kop van een aardewerk beeldje van een man uit 5090 – 5050 voor Chr., dat gevonden werd in Merzenich in het Rheinland en wordt getoond op de tentoonstelling ‘Archäologie in Nordrhein-Westfalen’ in Keulen. Foto: NRW.

Römisch Germanisches Museum Köln Roncalliplatz 4, Keulen www.museenkoeln.de/roemisch-germanisches-museum http://www.fundgeschichten.de di. t/m zo. 10-17 u (do. tot 20 u) tot 20 november (in 2011 in Herne)

WANDELING Wandeling door Romeins Nijmegen De Romeinen kozen het hooggelegen Nijmegen-Oost uit als plek voor hun legerplaatsen. Geen enkele plek in Nederland kende een verzameling van zulke imposante gebouwen bij elkaar: grote stenen bouwwerken met pannen daken, een omwalling met poorten, een marktgebouw van 166 bij 137 meter en een amfitheater. Helaas zijn bovengronds geen Romeinse bouwwerken meer te zien. Alleen de bodem laat nog iets zien van het rijke Romeinse verleden. Om het Romeinse verleden weer zichtbaar te maken is een wandelroute langs een aantal markante punten in Nijmegen-Oost gemaakt. Deze leidt onder andere langs grafmonumenten, een Romeinse weg met herberg, door legerplaatsen en een marktge-

Af b. 3 Dakversiering van een Romeins graf in Keulen op de tentoonstelling ‘Archäologie in Nordrhein-Westfalen’. Foto: NRW.

Tips voor trips |

04-2010 binnenwerk.indd 205

205

29-07-10 00:55


bouw. Langs de route zijn drie digitale ‘tijdvensters’ geplaatst. Via beeldschermen komen de Romeinen tot leven. Een routeboekje is voor € 2,- te koop bij onder andere Museum Het Valkhof en het Huis van de Nijmeegse Geschiedenis in de Mariënburgkapel. Bij Museum Het Valkhof is een audiotour met een mp3-speler te huur. Deze audiotour is ook te downloaden op de website van de gemeente Nijmegen: www.nijmegen.nl/romeinen

EVENEMENTEN Symposium over Midden-Delfland

Op zaterdag 6 november is er Op Hodenpijl te Schipluiden van 10.00-17.00 uur een symposium over de resultaten van het archeologische onderzoek in de afgelopen vier decennia in Midden-Delf land. Sprekers op het symposium zijn Leendert Louwe Kooijmans, Tim de Ridder, Heleen van Londen, Epko Bult, Hans Koot en Jacques Moerman. De bijeenkomst vindt plaats in het kader van het veertigjarig bestaan van de Historische Vereniging Oud-Schipluiden. Voor meer informatie: j.w.moerman@wxs.nl

Symposium over de Franken

Ook op 6 november houdt de Stichting SEM (Studiekring Eerste Millennium) haar 11e symposium in Bavel bij Breda. Het thema is ‘De Franken in de Lage Landen’. Het voorlopige programma vermeldt lezingen van M. Moster (De Franken: identiteit en bronnen), N. Lodewijckx (De Franken in de Lage Landen: archeologisch gezien), G. Delahaye (Franken en Friezen in Noordwest-Frankrijk), M. Boidin (Austrië en Neustrië: een nieuwe oriëntatie) en H. Rombaut (De Echternachse bronnen: vals, vervalst of echt). Voor meer informatie: Stichting SEM Hof 6, 4854 AZ Bavel www.semafoor.net

Reuvensdagen in Rotterdam

Eén van de hoogtepunten van het archeologische jaar zijn de Reuvensdagen. Een aanleiding om de Reuvensdagen 2010 in Rotterdam te organiseren is het 50-jarig bestaan van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam, de oudste gemeentelijke archeologische dienst van Nederland. Tevens is de editie in 2010 een hele speciale, namelijk het 40-jarig bestaan van de Reuvensdagen. Ze worden gehouden op 11 en 12 november 2010 in congresgebouw De Doelen Dit jaar zullen parallelsessies worden gehouden. Daardoor kunnen thema’s binnen afzonderlijke werkvelden worden uitgediept. Parallelsessies geven ook ruimte voor meer interactiviteit tussen sprekers en publiek in de vorm van vragen, debat en discussie. Vertrouwde onderdelen zoals de Reuvenslezing en de informatiemarkt blijven deel uitmaken van het programma. Ook zullen er dit jaar weer posterpresentaties zijn. Voor meer informatie: www.erfgoednederland.nl/projecten/reuvensdagen

Prehistorisch weekend in Archeon

In het weekend van 11 en 12 september besteedt Archeon extra aandacht aan de Prehistorie. Het is dan onder andere mogelijk mee te bouwen aan een hunebed en om gerechten te proeven uit deze tijd. Wie ook het eten en drinken uit andere eeuwen wil proeven , moet in het weekend van 25 en 26 het themapark bezoeken, wanneer er een geheel culinair weekend wordt gehouden. Het programma van Archeon voor oktober vermeldt onder andere een weekend over smeden (16 en 17 okt.) en schoenmaken (23 en 24 okt.) Archeon Archeonlaan 1, 2408 ZB Alphen aan den Rijn tel. 0172 447 744, www.archeon.nl di. t/m zo. 10 – 17 uur

Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Wim van Horssen, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: w.vanhorssen@hetnet.nl

206

| Tips voor trips

04-2010 binnenwerk.indd 206

29-07-10 00:55


Column

Op weg naar de ROB Een tijdje geleden stapte ik uit op station Amersfoort en liep naar het nieuwe gebouw van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.Via een fietspad, langs het spoor, nieuwe kantoorkolossen en een oud stationsgebouw met een uit de dienst genomen Deense treinwagon, naderde ik het grote glaspaleis waar onze nationale dienst van het bovengrondse en ondergrondse erfgoed nu is gevestigd. Plotseling viel mij een gedachte in. Hoe zou de oude professor Modderman het ervaren op weg te zijn naar de nieuwe ROB? Hij had de begintijd van de dienst meegemaakt in het middeleeuwse klooster Mariënhof in het centrum van Amersfoort. Daar, dicht op elkaar gepakt zat de wetenschappelijke staf, weliswaar gekleed in een jasje en met een stropdas, maar toch met eeltige handen en zwarte randjes grondresten onder de nagels. Veldtechnici, ondersteunend personeel, stagiaires en studenten, zelfs amateurs bevolkten ook het gebouw. Tussen de dozen in de gangen, verdwaalde opgravingsuitrustingstukken in een hoek, onderdelen van de vergelijkingscollecties en kasten met dossiers, collega´s die overlegden met elkaar, foto´s en tekeningen zocht iedereen zijn weg. Een dun laagje stof en een brokje grond hier en daar verried dat hier archeologen huisden. Tijdens de koffie-, thee- en lunchpauzes gingen de gesprekken over opgravingen, belangrijke ontdekkingen en nieuwe ideeën in het vak. De Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek ging over archeologie

en dat was overal merkbaar. De deuren zwaaiden automatisch open toen ik het nieuwe gebouw betrad. Ik stelde mij voor dat Modderman achter me liep en achter me stond. Hij was een stuk groter dan ik, dus zou hij alles prima kunnen zien. In de enorme hal stond een balie met twee dames erachter. Daar moesten wij ons melden voor mijn afspraak. Om ons heen liepen mensen op en neer. Vrouwen in mantelpakjes en mannen in kostuums die ik vooral associeer met het notariaat of bankwezen. Achter de balie was door het glas een grote zaal te zien vol met aandachtig luisterende personen. Onze afspraak meldde zich en we vertrokken naar een glazen aquariumbak waar ons overleg in een kantoortuin plaatsvond. Achter de beeldschermen en de vrijwel lege bureaus herkenden we soms een collega. Na het overleg bood men ons een rondleiding aan. Verdieping na verdieping: glas en licht berkenhouten meubilair, aquarium na aquarium met bureaus, beeldschermen en vergadertafels. Vrijwel iedereen had een flexplek en een klein aluminium koffertje waarin de dossiers werden bewaard waaraan men werkte. Dozen zagen we niet, stof was afwezig, tekeningen slingerden niet rond en op brokjes grond hoefde je niet te letten. Die konden nooit het glazen paleis binnen komen. Artefacten bespeurden we trouwens ook niet. Na een klein uurtje stonden we weer buiten. Ik keek over mijn schouder. Modderman was er niet meer, vermoedelijk vertrokken in grote vertwijfeling. Column |

04-2010 binnenwerk.indd 207

207

29-07-10 00:55


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 45,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 25,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 22,50 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 30,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 20,00 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto)

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

leden

niet-leden

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

04-2010 binnenwerk.indd 208

29-07-10 00:55


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

5

Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 59 - oktober 2010

VAN ZWAARDPUNTBESCHERMER TOT WERPKOOT Voorwerpen van bot en gewei uit Wijk bij Duurstede-De Geer Suong Thach & Roel C.G.M. Lauwerier FORUM HADRIANI een geslaagde ‘mislukte’ stad (slot) Antony Kropff RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN... UTRECHT Jeroen van der Kamp

Westerheem wordt mede mogelijk gemaakt door het Fonds voor Cultuurparticipatie.

05-2010 omslag.indd 1

04-10-10 14:25


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 59 no. 5, oktober 2010

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: dn_ekema@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder (redacteur), Van Egmondestraat 50, 2274 CT Voorburg

Redactioneel................................................................ 209 Suong Thach & Roel C.G.M. Lauwerier Van zwaardpuntbeschermer tot werpkoot Voorwerpen van bot en gewei uit Wijk bij Duurstede-De Geer........................................ 210 Antony Kropff Forum Hadriani, een geslaagde ‘mislukte’ stad (slot)........................... 220

E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • C .H. (Charlotte) Peen (redacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • L. (Lizet) Kruyff (redacteur), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem. E-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • M. (Margje) Vermeulen-Bekkering (redacteur), Brederodelaan 24, 7412 NH Deventer, E-mail: margjebekkering@online.nl

Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... UTRECHT Jeroen van der Kamp Utrechtse muizenissen Ongediertebestrijding op het middeleeuwse boerenerf in Leidsche Rijn ......................................... 229

Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.

Werk in uitvoering ............................................. 249

Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.

Literatuurrubrieken .......................................... 243

Tips voor trips Archeologische uitjes .................................................. 253 Column ..................................................................... 255 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . .................. 256

Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,1/82 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2010. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: Mw. A.H.J. van de Rijdt-van de Ven (Tonnie), Luxemburgstraat 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • A.F. (Albert) Zandstra (LWAOW), W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl • Vacature (Public Relations en Communicatie AWN) • Mw. A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart,

Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Engelenburg 20, 2402 KN Alphen aan den Rijn, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: S. Hondebrink, Faustlaan 30, 7577 JG Oldenzaal, tel. 0541-351236, e-mail: suzanhondebrink@hotmail.com 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.

Foto achtergrond omslag: Zwaardpuntbeschermer 788-3-58. In elkaar geschoven vormen de twee onderdelen de beschermende holte voor de punt van het zwaard. [zie pag. 215]. 05-2010 omslag.indd 2

04-10-10 14:25


VERENIGINGSNIEUWS oktober 2010 Berichten voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer

RCE verruimt toestemming voor zelfstandig opgraven door amateurverenigingen De afgelopen jaren konden amateurarcheologen, na toestemming van de RCE, zelfstandig opgravingen doen in gebieden met een negatief selectiebesluit en in geval van een noodopgraving. Tot nu toe werd nooit toestemming gegeven voor AMK-terreinen (gebieden die vermeld staan op de Archeologische Monumentenkaart, de AMK). Dit gold ook voor kleine bodemingrepen op die terreinen, die beneden de grens voor een onderzoeksplicht vallen. Dat zijn bijvoorbeeld gebieden kleiner dan 100 m2 (de in de Monumentenwet bepaalde grens voor een onderzoeksplicht). Het kunnen echter ook grotere of kleinere gebieden zijn omdat gemeenten de ruimte hebben hier zelf beleid voor te maken. Het Platform RCE-AWN (een vast overleg tussen beide organisaties) heeft er voor gepleit amateurarcheologen de mogelijkheid te bieden ook onderzoek te doen in die gebieden. Binnen de RCE is onlangs besloten hun beleid in deze zin aan te passen. Het betekent dat amateurverenigingen toestemming kunnen vragen voor alle gebieden waar geen archeologische onderzoeksplicht geldt, met alleen nog als uitzondering de wettelijk beschermde archeologische monumenten. Het zal bij AMK-terreinen in veel gevallen gaan om kleine onderzoeken, maar wel op interessante plekken zoals in oude stads- of dorpkernen of historische locaties. Juist dit soort onderzoeken zijn ook heel goed door amateurarcheologen uit te voeren. Een zeer welkome verruiming

dus van de mogelijkheden om, onder de opgravingsbevoegdheid van de RCE, zelfstandig onderzoek te doen. De voorwaarden voor het verlenen van toestemming blijven zoals die nu ook reeds gelden: - er moet sprake zijn van een negatief selectiebesluit, waaronder dus ook begrepen wordt: geen archeologische onderzoeksplicht op basis van het gemeentelijk beleid; - of er moet sprake zijn van een toevalsvondst waarbij de archeologische resten dezelfde dag of de dag erop worden vergraven (dan achteraf toestemming aanvragen); - de aanvrager moet een vereniging van amateurarcheologen zijn (dus geen persoon); - er geldt een rapportageverplichting; - er geldt een deponeringsplicht; - het gaat om terreinen waar een reĂŤle bedreiging bestaat voor het bodemarchief. De RCE maakt bij een besluit wel of geen toestemming te verlenen een eigen afweging, maar overlegt ook steeds met de gemeente- of provinciaal archeoloog. Uiteraard is ook altijd toestemming nodig van de grondeigenaar/initiatiefnemer/uitvoerder van de bodemingreep. Medewerking van de gemeenten is wenselijk, zij kunnen een belangrijke rol spelen bij het verkrijgen van die toestemming van de initiatiefnemer en in ieder I

05-2010 katern.indd 1

04-10-10 14:26


geval die ruimte bieden waar zij zelf initiatiefnemer zijn. De gemeente zal bij voorkeur ook de archeologiegroep ondersteunen met (financiële) middelen voor het uitvoerende werk. Het is voor AWNafdelingen en werkgroepen raadzaam

hier tijdig met een gemeente afspraken over te maken. 16 juli 2010 Tonnie van de Rijdt-van de Ven, Algemeen voorzitter AWN en lid Platform RCE-AWN

Afdelingsperiodieken en Nieuwsbrieven Het DB van de AWN en de redactie van Westerheem zouden het op prijs stellen als de afdelingen hun periodieken en nieuwsbrieven naar alle afdelingssecretariaten zouden sturen, naar algemeen secretaris Fred van den Beemt en, ik zou zeggen uiteraard, naar Jan Coenraadts en ondergetekende. Jan Coenraadts wil hierbij nog benadrukken dat alleen de periodieken etc. die hem bereiken, behandeld

zullen worden in zijn rubriek ‘Werk in uitvoering’ en wat mij betreft geldt hetzelfde voor de agenda in het Verenigingsnieuws. Tenslotte nog een adreswijziging: mijn mailadres is vanaf heden heinlock@ ziggo.nl. Marijn Lockefeer

Inloopavonden van afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland Elke eerste woensdagavond van de maand (m.u.v. juli en augustus) is er een inloopavond in onze werkruimte in de Nijhoffstraat 42 te Arnhem. U bent altijd van harte welkom en u krijgt informatie over onze werkzaamheden. We merken, dat bezoekers vooral komen, als er iets concreets te doen is, zoals een lezing. Om een bezoek aan de werkplaats nog leuker en interessanter te maken, denken we aan een combinatie van activiteiten met

archeologisch materiaal, een bepaalde klus klaren, nieuwe vaardigheden op­doen. Kortom: een avond nuttig bezig zijn voor de AWN, de archeologie en jezelf. We hopen op deze manier ook de AWN-leden te bereiken, die overdag niet beschikbaar zijn en toch graag archeologisch werk willen doen. De eerstkomende inloopavond is woensdag 3 november.

Vrijwilligers voor de Reuvensdagen De Reuvensdagen (11 en 12 november in de Doelen te Rotterdam) zijn anders georganiseerd dan de vorige jaren: ze werken dit jaar met parallelsessies, verdeeld over

tien zalen. Evenals de vorige jaren wil de organisatie graag werken met vrijwilligers die een aantal van de organisatorische taken op

II

05-2010 katern.indd 2

04-10-10 14:26


zich willen nemen. Alle hulp is welkom, zeker omdat het programma dit jaar logistiek ingewikkelder is.

- Reuvensdagen-40-jaar T-shirt; - mogelijkheid tot het deelnemen aan een sessie (op basis van een rouleerschema).

Wat wordt van de vrijwilligers verwacht? - ondersteuning bij diverse organisatorische werkzaamheden; - één of twee dagen beschikbaarheid. Wat kunnen de vrijwilligers van de kant van de organisatie verwachten? - gratis toegang tot de Reuvensdagen; - lunch en drankjes;

De organisatie hoort graag of er binnen de AWN-afdelingen belangstelling is om een helpende hand toe te steken. U kunt contact hierover opnemen met Mirjam Boers, coördinator Evenementenbureau, tel. 020 7155811, e-mail: m.boers@erfgoednederland@nl.

Agenda De berichten voor Westerheem 2010-6 dienen voor 20 oktober 2010 bij ons binnen te zijn, en de activiteit moet na het verschijnen, dus na 20 december 2010 plaatsvinden. 10 november 2010 Afd. Helinium – lezing door Jeroen Ras ( werkzaam bij SOB research): ‘De arche­ o­logie van de Hoeksche Waard’.

16 november 2010 Afd. Nijmegen e.o. – lezingavond. Informatie W.J.A. Kuppens, tel. 024 6750312, mail wjakuppens@freeler.nl

Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen Aanvang: 20.00 uur Informatie: 010 - 460 47 37 (Jurrien Moree)

Plaats: Wijkcentrum De Ark van Oost, Cypresstraat 154 Nijmegen (Hengstdal)

13 november 2010 Afd. Zeeland – excursie naar Damme, met: een bezoek aan het Sint-Janshospitaal, aan het Uilenspiegelmuseum en een uitgebreide stadswandeling. Aanmelding tenminste een week voor de betreffende excursiedatum bij: - Aukje-Tjitske Dieleman-Hovinga: tel.: 06-40346168 e-mail: aukje-tjitske@hotmail.com , - Dicky de Koning; tel.: 06 28615255 e-mail: tddkoning@zeelandnet.nl - of Arco Willeboordse: tel.: 06 81685513 e-mail: awilleboordse@gemeentesluis.nl.

23 november 2010 Afd. Lek-en Merwestreek – lezing door Teus Koorevaar: ‘De archeologie van de Alblasserwaard-Vijheerenlanden’. Hierbij zal ook worden ingegaan op de resultaten van de veldverkenning op de buitendijks gelegen locatie van het voormalige kasteel Killenstein in 2006. Deze lezing wordt gehouden in samenwerking met de Historische Vereniging Lexmond en Heien Boeicop. Informatie bij de spreker tel. 0184 418569, e-mail t.koorevaar@gmail.com. 7 december 2010 Afdeling 8, Helinium, organiseert elke eerste woensdag van de even maanden (dus de eerstkomende keer is woensdag 7 december 2010) een verkoop van boeIII

05-2010 katern.indd 3

04-10-10 14:26


ken die niet in de Hoogstad-bibliotheek worden opgenomen. Het gaat om dubbele exemplaren en boeken die niet in de collectie passen. De verkoop is in Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen en begint om 20.00 uur. Informatie bij Hilde van Wensveen, tel. 06 25407009. 15 december 2010 Afd. Helinium – lezing door Arnold Carmiggelt, hoofd van het bureau Oudheidkundig Bodemonderzoek van Gemeentewerken Rotterdam: ‘Vijftig jaar BOOR’. Het BOOR bestaat dit jaar 50 jaar en is daarmee de oudste gemeentelijke archeologische dienst van Nederland. Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen Aanvang: 20.00 uur Informatie: 010 - 460 47 37 (Jurrien Moree) 12 januari 2010 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland –

lezing door Marc Kocken: ‘Regio Achterhoek: een archeologische legpuzzel’. Korte inhoud: De archeologische kennis van de Regio Achterhoek is beperkt in vergelijking met andere landsdelen. In samenwerking met de provincie Gelderland en Zutphen is gewerkt aan een regionale archeologiebalans en onderzoeks­ agenda om in deze lacune te voorzien en om beleidsuitgangspunten te hebben voor toekomstig beleid. Marc Kocken heeft kunstgeschiedenis en archeologie gestudeerd in Nijmegen aan de (indertijd) KUN. Momenteel is hij werkzaam als zelfstandig adviseur en regionaal archeoloog bij de Regio Achterhoek. Voordien werkte hij o.a. bij de ROB en ADC Heritage. (zie eventueel ook www.marc-erfgoed.nl) Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover NS-station (achter hotel Haarhuis), loopafstand ong. vijf minuten. Parkeerruimte in de nabijgelegen parkeergarage ‘Centraal’ Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur Aanvang lezing: 20.00 uur Entree: € 2,00, voor leden en donateurs € 1,50

IV

05-2010 katern.indd 4

04-10-10 14:26


Redactioneel

Archeodiversiteit Op een herfstige septembermiddag nestel ik mij achter de computer om een redactioneel te gaan schrijven. Met een bons vliegt een vogel tegen mijn raam. Hoewel ik niet thuis ben in de ornithologie, schat ik in dat het om een groenvinkje moet gaan. Gelukkig krabbelt het beestje snel weer overeind en vliegt, onthutst door mijn aanwezigheid aan de andere kant van de onzichtbare muur, verderop een bosje in, van schrik een poepje achterlatend op mijn balkon. En zo hebben dieren in de mensenwereld altijd hun sporen nagelaten. In deze Westerheem een veel terugkerend thema. Dieren konden plagen vormen en overlast veroorzaken, zo blijkt uit het artikel over muizenpotten uit Leidsche Rijn door Jeroen van der Kamp. Maar dieren, en dierlijke resten, konden ook nuttig zijn. Suong Thach en Roel Lauwerier vertellen ons over gebruiksvoorwerpen van bot en gewei uit Wijk bij Duurstede-De Geer. De focus in deze Westerheem ligt op de Romeinse tijd en Middeleeuwen. Dat is de laatste jaren steeds vaker zo, en dat is iets dat mij (als Leids prehistoricus) zorgen baart. Moet Westerheem niet meer diepgang en diversiteit nastreven? Onder professioneel werkzame archeologen is discussie over de vraag of vindplaatsen moeten worden gewaardeerd, naar gelang hun onderwerp in de maatschappij ‘betekenisvol’, ‘beleefbaar’ of in de ruimtelijke ordening ‘toepasbaar’ is. Met name sommige commerciële archeologen maken zich in de strijd om aandacht van opdrachtgevers en media druk over

de vraag of ‘hun’ archeologie wel spectaculair genoeg is. Gevolg: alleen archeologie die ‘scoort’ wordt geselecteerd voor behoud. Het populistische denken, dat onze samenleving anno 2010 zo kenmerkt, maakt zich blijkbaar ook meester van de archeologie. Het vergroot de kloof tussen politiek en wetenschap en het wantrouwen tussen vakgenoten. Onherroepelijk worden diepgang en diversiteit van de archeologische wetenschap hier de dupe van. Kwalijk in deze discussie is bovendien dat vergeten wordt dat beleving, spanning en avontuur helemaal niet afhangen van het archeologische onderwerp, maar van de manier waarop het archeologische verhaal wordt verteld. Creativiteit, inlevingsvermogen, tact, realiteitszin, communicatieve vaardigheden en enthousiasme zijn dan van belang. Eigenschappen waarmee de AWN (beter: het hele archeologische bestel) groot gegroeid is. Waarom daaraan twijfelen? De niet-ingewijde ‘doelgroep’ interesseert het allemaal nauwelijks: het brede publiek, de projectontwikkelaar en het politieke bestuur maken zich om heel andere zaken druk. In die zin veroorzaken archeologen zelf onnodig discussie. Neem nou onze ecologische collega’s als voorbeeld: maken zij ook zulke vreemde bokkensprongen? Het gaat toch om biodiversiteit? De bever is toch niet behoudens waardiger dan de veldspitsmuis?

Charlotte Peen

Redactioneel |

05-2010 binnenwerk.indd 209

209

04-10-10 14:26


Van zwaardpuntbeschermer tot werpkoot Voorwerpen van bot en gewei uit Wijk bij Duurstede-De Geer Suong Thach & Roel C.G.M. Lauwerier1

Jarenlang vormde een doos met opschrift ‘Objecten De Geer’ een pijnlijke herinnering aan een niet-afgemaakte klus. In die doos zaten ruim dertig voorwerpen van bot en gewei uit vooral Romeinse en middeleeuwse contexten. Ze zijn tussen 1989 en 1994 door één van de ‘voorvaderen’ van de huidige Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) opgegraven op het terrein Wijk bij Duurstede-De Geer. Die verweesde doos staat niet op zich. Wijk bij Duurstede mag zich verheugen in een warme archeologische belangstelling.2 Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is er op grote schaal onderzoek gedaan. Naast vele nieuwe inzichten over de geschiedenis van deze plaats leverde dit een grote hoeveelheid nog te onderzoeken vondstmateriaal en nog uit te werken gegevens op. Daarom is onlangs met het project ‘Dorestad Vicus Famosus’ een grote inhaalslag gestart in het kader van het programma Odyssee, dat de wetenschappelijke ontsluiting beoogt van belangrijk veldonderzoek uit de vorige eeuw.3 In de vorm van een bachelorstage van de opleiding Taal en Cultuurstudies van de Universiteit Utrecht is afgelopen jaar bij de RCE een soort mini-Odyssee project uitgevoerd. Onderzoeksobject waren de ruim dertig al getekende, deels beschreven maar nooit verder bestudeerde voorwerpen uit de bewuste doos. Met het rapport van de stage van de eerste auteur is die omissie nu rechtgezet.4 Dit artikel geeft een samenvatting van het onderzoek en belicht de meest opmerke-

210

Periode / type Bronstijd priem ? IJzertijd priem of speerpunt ? hak (1) Romeinse tijd staaf ? bikkel ? priem of speerpunt ? (fr) speld of stylus ? speld of staaf ? (fr) speld of visstaaf ? splinter onbekend voorwerp ? (fr) schraper of rasp grondstof of halffabricaat grondstof of afval grondstof of halffabricaat kam, dubbel (fr) pommel zwaardpuntbeschermer (fr) (2) Laat-Romeins zwaardpuntbeschermer (3) handvat en stootplaat (van dolk) speld of haarspeld ? kam, enkelvoudig, driehoekig (fr) kam, dubbel Karolingisch glis grondstof of afval staaf ? (fr) 13e-14e eeuw werpkoot werpkoot handvat Onbekend naald of spleutsteker ? speld ? (fr) hanger of heft ? (fr) spinschijf (fr) handvat (van een soort keukenmes)

fijn/grof

ve

grof

-

grof grof

-

grof grof grof fijn fijn grof ? grof grof grof grof fijn fijn fijn

bo lijn pr di

fijn fijn grof fijn fijn

di lijn pu lijn

grof grof grof

-

grof grof grof

bo bo -

grof fijn fijn fijn fijn

lijn -

| Van zwaardpuntbeschermer tot werpkoot

05-2010 binnenwerk.indd 210

04-10-10 14:26


of

lijke vondsten. Hier en daar zijn de gegevens en conclusies wat aangescherpt. Vragen waren: wat voor voorwerpen zijn het en welke functie hadden ze? Leveren ze ons nieuwe informatie over de functie of het gebruik van de vindplaats en over de mensen die daar leefden? En in hoeverre passen de vondsten in het beeld dat we hebben van het gebruik van bot en gewei in onze contreien in de verschillende perioden?5 De focus ligt daarbij op de Romeinse tijd en de Middeleeuwen.

Materiaal en methode De 33 hier besproken voorwerpen van bot en gewei, waarvan enkele deels ook zijn gemaakt uit ijzer en lood, zijn afkomstig van het terrein De Geer. Deze locatie ligt op iets meer dan een kilometer ten noordwesten van de middeleeuwse kern van Wijk bij Duurstede. In de jaren 1989-1994 werden hier door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek opgravingen uitgevoerd. Deze opgravingen brachten niet alleen sporen aan het licht

versiering

materiaal

diersoort

element

vondst

afb

-

bot

g zoogdier

pijpbeen

817-2-17

1a

-

bot gewei

schaap/geit edelhert

scheenbeen gewei

770-9-1 783-7-54

1b -

boorgat lijnen profiel divers

bot bot bot bot bot bot bot bot gewei gewei gewei gewei/ijzer gewei/lood/ijzer bot

rund rund schaap/geit g zoogdier m/g zoogdier m zoogdier g zoogdier rund edelhert edelhert hertachtige hertachtige hertachtige g zoogdier

middenvoetsbeen sprongbeen scheenbeen pijpbeen pijpbeen pijpbeen pijpbeen rib gewei gewei gewei gewei gewei middenhandsb./scheenb.

821-4-44 851-2-22 836-3-6 821-3-145a 821-3-145b 836-1-54 836-3-13 795-6-40 822-7-18 827-2-12 833-2-31 805-4-25 838-3-44 819-2-25

1e 7a 1c 1g 1h 2 3b 6a 4b

divers lijnen puntcirkels lijnen

bot gewei bot gewei / ijzer gewei / ijzer

g zoogdier edelhert g zoogdier hertachtige edelhert

middenhandsb./scheenb. gewei pijpbeen gewei gewei

788-3-58 859-3-6 821-4-64 821-3-139 821-4-66

4a, 5 6b 1i 3a 3c

-

bot gewei gewei

paard edelhert edelhert

spaakbeen gewei gewei

767-3-34 765-5-14 766-5-52

7d 1f

boorgaten boorgaten -

bot / lood bot / lood gewei

rund rund edelhert

1e koot 1e koot gewei

796-4-4 798-3-66 790-3-95

7b 7c 6d

lijnen -

bot bot bot gewei gewei

paard m zoogdier zoogdier edelhert hertachtige

middenvoetsbeen pijpbeen pijpbeen gewei gewei

757-1-83 789-2-64 830-1-18 762-1-107 837-1-59

1d 8a 8b 6c

Tabel 1 Wijk bij Duurstede – De Geer. Overzicht van de voorwerpen van bot en gewei. Bij periode: (1) = waarschijnlijk opspit uit IJzertijd; (2) = typologisch gedateerd; (3) = waarschijnlijk laatRomeins. Bij type: ? = type of functie onbekend of niet eenduidig; (fr) = fragment. Bij diersoort: g = groot zoogdier (rund / edelhert grootte); m = middelgroot zoogdier (varken/ schaap grootte).

Van zwaardpuntbeschermer tot werpkoot |

05-2010 binnenwerk.indd 211

211

04-10-10 14:26


van bewoning uit de Vroege en Late Middeleeuwen, maar ook uit de MiddenBronstijd, de Midden en Late IJzertijd, en uit de Romeinse Tijd.6 Ook de voorwerpen komen uit grondsporen en lagen van deze perioden: één uit de Bronstijd, twee uit de IJzertijd, drie uit de Karolingische periode en drie uit de 13e of 14e eeuw. Verreweg de meeste voorwerpen (negentien) zijn afkomstig uit de Romeinse Tijd, waarvan er vijf uit de laat-Romeinse periode stammen. Dat laatste is interessant, omdat we niet veel bewerkt bot en gewei uit de nadagen van de Romeinse aanwezigheid kennen. De meeste voorwerpen, 27, zijn gedateerd aan de hand van de context waarin ze zijn gevonden; twee zijn op typologische gronden aan een periode toegewezen. Van vijf voorwerpen kon de datering niet worden vastgesteld. Aan de hand van de archeozoölogische vergelijkingscollectie van de RCE is vastgesteld of de voorwerpen zijn gemaakt van bot of van gewei, uit welk skeletelement ze zijn vervaardigd en van welke diersoort dat skeletelement afkomstig was. Vaak is hierbij een binoculair gebruikt om de botstructuur beter te kunnen beoordelen. Tevens kwam de recente determinatiehandleiding van Rijkelijkhuizen goed van pas.7 De objecten zijn gemeten, gewogen en vervolgens beschreven. Daarbij is gelet op bewerkingssporen, versieringen, sporen van gebruik en op sporen die ontstaan moeten zijn nadat de voorwerpen zijn weggeworpen of verloren. In het eerder genoemde rapport van de eerste auteur is een volledige catalogus opgenomen waarin bijna ieder voorwerp is afgebeeld. Resultaten Tabel 1 geeft een overzicht van de resultaten van de analyse van de voorwerpen. Bij objecten waarvan slechts een deel bewaard is gebleven, is dit verduidelijkt met ‘fr’ (fragment). Overigens is de type aanduiding niet altijd eenduidig. Wat de functie is van een werpkoot, glis of kam is duidelijk, maar waarvoor de voorwerpen gebruikt zijn die aangeduid zijn als ‘priem’ of ‘rasp’ is minder helder. We komen daar verderop op terug.

212

In de tabel is ook een karakterisering ‘zorgvuldigheid’ opgenomen waarbij ‘grof’ of ‘fijn’ is vermeld. Dit geeft aan of het voorwerp al dan niet zorgvuldig uit het materiaal is gesneden en is bij- en afgewerkt tot een regelmatige vorm. Met ‘versiering’ wordt bedoeld of er niet-functionele elementen zijn toegevoegd zoals groeven, lijntjes en puntcirkels. Sommige voorwerpen bestaan uit meerdere onderdelen, zoals de samengestelde kammen en de zwaardpuntbeschermers, maar regelmatig gaat het ook om een combinatie van gewei en bot met andere materialen, zoals ijzer bij messen en lood bij werpkoten. Dit is onder ‘materiaal’ aangegeven. Verder is vermeld uit welk skeletelement van welke diersoort het voorwerp gemaakt is. Als dat niet op de soort nauwkeurig kan, wordt volstaan met hertachtige (bijv. edelhert en eland), groot zoogdier (bijv. paard, rund en edelhert) en middelgroot zoogdier (bijv. schaap en varken). Vorm en functie Het materiaal kan globaal in tweeën worden gedeeld. Het is deels fabricagemateriaal (grondstof, halffabricaat of stukjes afval) en deels bestaat het uit gebruiksvoorwerpen of onderdelen daarvan. Het fabricagemateriaal wordt verderop besproken. Eerst worden de gebruiksvoorwerpen besproken, die onder de volgende kopjes zijn gegroepeerd: priemen, naalden en staven; schraper of rasp; kammen; zwaardpuntbeschermers en messen; spelmaterialen en overige voorwerpen. Priemen, naalden en staven Kijken we naar de vorm van de objecten dan is bij de meeste de functie duidelijk, maar dat geldt lang niet altijd. Neem de voorwerpen uit de Bronstijd en IJzertijd. Het enige voorwerp uit de vroegste periode is een 8 cm lange priem (afb.1a). Het is een eenvoudig uit een stuk zoogdierbot gesneden object dat naar de punt toe ronder en gladder is. Er zitten duidelijke sporen van gebruik op in de vorm van krassen in de lengterichting en bij de punt krassen overdwars. Waar het object voor is gebruikt, is onduidelijk. Dat geldt ook

| Van zwaardpuntbeschermer tot werpkoot

05-2010 binnenwerk.indd 212

04-10-10 14:26


Afb. 1 Priem- en naaldvormige voorwerpen (mogelijke functies): priem (a); priem of speerpunt (b, c); naald of spleutsteker (d); staaf (e, f); speld of stylus (g); speld of visstaaf (h); speld of haarspeld (i). Schaal 1:4.

voor het 12 cm lange spitse voorwerp uit de IJzertijd met een erin gekerfd rond gat aan het brede uiteinde; de vermoedelijk scherpe punt is afgebroken (afb. 1b). Verschillende van dergelijke vondsten uit onder andere Denemarken en Engeland zijn gevonden met het brede deel op een houten schacht gestoken en vastgemaakt met een pen door het gat. Het zijn speerpunten, mogelijk gebruikt voor de jacht.8 Daar zou het voorwerp uit De Geer ook voor gebruikt kunnen zijn, evenals een dergelijk object uit Romeinse context (afb. 1c). Bij dit laatste exemplaar is het brede uiteinde echter gebroken, waardoor niet is vast te stellen of er ook een bevestigingsgat in heeft gezeten. Onduidelijk is ook waar het ongedateerde, grove, naaldvormige voorwerp, dat getoond wordt in afbeelding 1d, voor gediend heeft. Het heeft wel wat weg van een zogenoemde ‘spleutsteker’ die gebruikt werd bij het vlechten van manden en bijenkorven,9 maar eigenlijk is het voorwerp daarvoor te grof. Een andere categorie voorwerpen met onduidelijke functie zijn de ‘staven’ (afb. 1e, f). Deze grote, grove exemplaren uit de Romeinse en Karolingische periode kunnen bijvoorbeeld als pen gebruikt zijn om

iets vast te zetten. Ook enkele Romeinse ‘spelden’ kunnen voor van alles gediend hebben. De spits toelopende staaf (afb. 1g) zou een schrijfstift of een spindel kunnen zijn. De staaf met twee puntige uiteinden (afb. 1h) wordt in de literatuur wel beschreven als visstaaf waarmee, verbonden aan een lijn, grote vissen gevangen konden worden.10 Na het inslikken van de staaf met aas wordt de lijn aangetrokken waardoor de staaf overdwars in de keel van de vis vast komt te zitten. De stompe speld (afb. 1i) zou een haarspeld kunnen zijn. Overigens zijn al deze ‘spelden’ als haarspeld te gebruiken, maar ook om bijvoorbeeld grof geweven kleding vast te zetten. Schraper of rasp Een ander voorwerp met onduidelijke functie is de ‘schraper’ of ‘rasp’ (afb. 2). Het is een stuk rib van een rund waarin een reeks slordig ingesneden inkepingen is gemaakt. Ze worden vaker in Romeinse context gevonden, zoals in de in het kustgebied gelegen nederzettingen Castricum-Oosterbuur, Schagen-Muggenbrug I en Uitgeest-Waldijk.11 De functies die er aan worden toegedacht, variëren van schraper voor het bewerken van huiden of ontschubben van vis, muziekinVan zwaardpuntbeschermer tot werpkoot |

05-2010 binnenwerk.indd 213

213

04-10-10 14:26


Afb. 2 Schraper of rasp. Schaal 1:4. strument (rasp), weefkam om inslagdraden mee aan te drukken tot een instrument van de pottenbakker om overtollige klei van een pot te verwijderen.12 Omdat de vondsten van deze ‘schrapers’ vaak geassocieerd zijn met de kust of de rivier en moderne ontschubbers voor vis dezelfde grove, min of meer driehoekige tanden hebben, lijkt dit gebruik het meest voor de hand te liggen. Echter, het één hoeft het ander niet uit te sluiten. Kammen Drie voorwerpen waarvan de functie duidelijk is, zijn de kammen. Twee zijn laatRomeins, de derde is in ieder geval Romeins. Ze zijn gemaakt uit verschillende plaatjes gewei die met ijzeren nageltjes zijn aaneengeklonken. Eén exemplaar is enkelvoudig met een driehoekige dekplaat (afb. 3a). Over het algemeen worden deze driehoekige kammen in contexten uit de 4e en 5e eeuw gevonden.13 De dekplaat van de kam uit De Geer is rijk versierd met een patroon van puntcirkels en concentrische cirkels van verschillende doorsneden. Het centrale motief bestaat uit vier concentrische cirkels waaromheen een krans van kleine puntcirkels is aangebracht. Daarnaast liggen drie kleinere, elkaar omvattende cirkels begeleid

Afb. 3 Kammen. Schaal 1:2.

214

door drie kleine puntcirkels. Ook de rand van de dekplaat is versierd met een snoer van puntcirkels. De twee andere exemplaren zijn dubbele kammen met zowel een grove als een fijne tanding (afb. 3b, c). Ze zijn wat minder uitbundig versierd met twee of vier in de lengte aangebrachte groeven op de dekplaat. Bij de meest complete kam is een patroon aangebracht door de tanden op verschillende diepten in te zagen. Dit is gedaan nadat de verschillende onderdelen aan elkaar waren geklonken. Dit blijkt uit de korte streepjes die op de dekplaat zijn te zien: de aanzet van de zaag bij het snijden van de tanden. Dit is ongetwijfeld met opzet gedaan om een extra ornament toe te voegen. Zwaardpuntbeschermers en messen Typisch militair zijn de twee zwaardpuntbeschermers. Dit zijn benen behuizingen aan het uiteinde van een leren of houten zwaardschede (afb. 4). Ze voorkwamen dat de punt van het zwaard werd beschadigd en wellicht ook dat men zichzelf verwondde bij het insteken van het zwaard. Het is een veelgebruikt onderdeel van de uitrusting van een soldaat van de Romeinse hulptroepen.14 Beide zijn gevonden in Romeinse contexten, waarvan er een laatRomeins is. Het zijn zorgvuldig uit zoogdierbot gesneden voorwerpen die uit twee onderdelen bestaan. Dat is goed te zien bij het complete exemplaar (afb. 4a, 5). Het kleinere plaatje zit in twee groeven aan de linker- en rechterkant van de grotere plaat geschoven, zodat er een platte, holle behuizing ontstaat waarin de punt van een zwaard past. Dergelijke voorwerpen worden in de westelijke provincies van het Romeinse Rijk overal langs de limes teruggevonden.15 In Nederland worden zwaardpuntbeschermers onder andere in of in de buurt van de militaire kampen of vici van Velzen, Utrecht, Aardenburg en Valkenburg (ZH) gevonden. In Valkenburg zijn dergelijke voorwerpen gevonden in een agrarische nederzetting. Eén van de exemplaren uit Wijk bij Duurstede-De Geer is aan de voorkant versierd met drie ribben en twee symmetrische ‘pelta’-vormige uitsnijdin-

| Van zwaardpuntbeschermer tot werpkoot

05-2010 binnenwerk.indd 214

04-10-10 14:26


Afb. 4 Zwaardpunt­ beschermers. Schaal 1:2.

gen die elkaars spiegelbeeld vormen. De ‘pelta’-vorm, een halvemaanvormig schildje, komt in Romeinse context vaker voor als versieringselement, bijvoorbeeld op metalen beslagstukken en in mozaïeken. Het andere exemplaar is onder andere verfraaid met een ellips in haut-reliëf waarbinnen weer een kleine gebogen versiering is aangebracht. Beide types komen ook elders veelvuldig voor. Interessant is dat één van de beschermers uit een waarschijnlijk laat-Romeinse kuil komt, terwijl deze voorwerpen over het algemeen in de 2e en 3e eeuw gedateerd worden. Dit kan betekenen dat ze ook in latere perioden in gebruik waren, maar we moeten er natuurlijk rekening mee houden dat zo’n laat-Romeinse context door bijvoorbeeld opspit jonger materiaal bevat.

Spelmaterialen en overige voorwerpen De afdeling ‘sport en spel’ is vertegenwoordigd door zeer algemene voorwerpen als de Karolingische benen schaats of glis en twee met lood verzwaarde werpkoten uit de 13e of 14e eeuw (afb. 7). Onduidelijk is of we ook een sprongbeen van een rund met een niet geheel doorboord gat uit de Romeinse tijd tot deze categorie moeten rekenen. Het zou een bikkel voor het gelijknamige bikkelspel kunnen zijn, maar voor die toepassing werden meestal de veel kleinere exemplaren van schapen en geiten gebruikt. Precies zo’n ‘bikkel’, ook van rund, is onlangs gevonden in Romeins Ansum.16 Het met ringen versierde spinschijfje van

Afb. 5 Zwaardpuntbeschermer 788-3-58. In elkaar geschoven vormen de twee onderdelen de beschermende holte voor de punt van het zwaard.

Eveneens onderdeel van wapentuig zijn de van gewei gemaakte ‘pommel’ (afb. 6a) en het handvat met stootplaat (afb. 6b). De ‘pommel’ is het sluitstuk van een handvat van een dolk. In het object zit wat ijzer, waarschijnlijk het uiteinde van de angel van het mes. Het geheel is afgewerkt met een bolletje lood. De dolk, gevonden in een laat-Romeinse waterput, heeft een handvat met ringvormige versieringen op onregelmatige afstanden en een stootplaat, eveneens van gewei. Op de ‘pommel’ na, is het object compleet. De andere handvatten zijn eveneens gemaakt van gewei, zoals het 13e- of 14e-eeuwse exemplaar (afb. 6d) en het handvat van een ongedateerd keukenmes dat, gezien de vorm, mogelijk Romeins is (afb. 6c). Van zwaardpuntbeschermer tot werpkoot |

05-2010 binnenwerk.indd 215

215

04-10-10 14:26


werd gewei gebruikt van edelherten en pijpbeenderen van runderen, paarden en schapen of geiten. Uit beide perioden komen stukken afgehakt of afgezaagd gewei, de restanten van geweibewerking en grondstof voor nieuwe objecten. Het gaat om een afgezaagde punt, een groot stuk gewei met twee zijtakken waarvan de stang deels is afgeplat, een afgehakte zijtak en een onnauwkeurig met de zaag vervaardigd blokje uit de hoofdstang. De laatste is waarschijnlijk een halffabricaat; er kunnen bijvoorbeeld twee dobbelstenen uit worden gesneden. Het materiaal geeft geen aanwijzingen voor regelmatig herhaalde activiteit, die we bij een ambachtelijke werkplaats zouden verwachten.

Afb. 6 Handvatten e.d.: pommel (a); handvat en stootplaat van een ijzeren dolk (b); handvat van een ijzeren (keuken)mes (c); handvat (d). Schaal 1:4.

edelhertgewei toont aan dat men ter plaatse wol spon (afb. 8b). Het is helaas niet gedateerd, net als het fijn uit bot vervaardigde voorwerp dat mogelijk een hanger is geweest (afb. 8a). Huisvlijt en ambacht Zowel in de Romeinse tijd als in de Vroege Middeleeuwen werd ter plaatse dier­lijk materiaal bewerkt tot voorwerpen. Er

De wat grof vervaardigde objecten zoals de priemen, de bikkels, de glissen en de werpkoten zijn waarschijnlijk het product van huisvlijt. Voor de vervaardiging daarvan was geen speciaal vakmanschap of gereedschap nodig. Deze objecten werden door de gebruikers van het terrein De Geer zelf gemaakt. Dit materiaal was in de nederzetting voorhanden. Uit archeozoĂślogisch onderzoek van het botmateriaal, dat als slacht- en keukenafval in de Romeinse tijd en de Karolingische periode is weggegooid, weten we dat de bewoners niet alleen huisdieren hielden, zoals runderen, paarden en schapen, maar dat

Afb. 7 Spelmateriaal: bikkel ? (a); koten verzwaard met lood (b, c); glis (d). Schaal 1:4.

216

| Van zwaardpuntbeschermer tot werpkoot

05-2010 binnenwerk.indd 216

04-10-10 14:26


in beide perioden ook gejaagd werd op edelhert.17 Gewei was dus in de nederzetting voorhanden en wellicht werden er ook afgeworpen geweien verzameld. In de Romeinse tijd werd bovendien af en toe een eland gedood. Dus waar in de tabel achter ‘gewei’ als diersoort ‘hertachtige’ wordt genoemd, kan dit behalve een edelhert ook een eland betreffen. De fijn afgewerkte voorwerpen zijn waarschijnlijk vervaardigd door am­bachtslieden. Dat geldt zeker voor de (laat-)Romeinse kammen en de zwaardpuntbeschermers. Deze zorgvuldig gemaakte voorwerpen zijn typisch ambachtelijk en zullen door een specialist zijn vervaardigd. Die specialist had zijn werkplaats niet op het terrein De Geer, want dan hadden we veel meer ambachtelijk afval aangetroffen, zoals we dat kennen van kammenmakers van het Middeleeuwse Dorestad van het terrein De Heul.18 Zwaardpuntbeschermers werden op grote schaal gemaakt door gespecialiseerde beenbewerkers in de buurt van grote legerplaatsen. 19 Zowel de beschermers als de kammen moeten elders gekocht zijn of betrokken van een reizende ambachtsman, koopman of koopvrouw. Het materiaalgebruik in Wijk bij Duurstede-De Geer sluit aan bij het beeld dat we al hebben van keuzes die zowel in de Romeinse tijd als de Middeleeuwen werden gemaakt. Voor fijne bewerking is gewei favoriet. Het is gelijkmatiger van structuur dan bot en is compact, in tegenstelling tot pijpbeenderen, zodat er een veel breder scala aan vormen uit gesneden kan worden. Vooral voor de fijne, breekbare tanden is gewei te prefereren boven bot omdat het buigzamer is en daardoor minder snel breekt. De rechte, wat taps toelopende scheenbeenderen van schapen zijn – ook in andere perioden – favoriet om puntige voorwerpen van te maken. Eveneens algemeen gebruikt worden de middenvoets- en middenhandsbeenderen van grote zoogdieren als runderen en paarden. Ze zijn ste-

Afb. 8 Hanger of heft (a) en spinschijf (b). Schaal 1:2.

vig en recht, waardoor er gemakkelijk lange voorwerpen uit gemaakt kunnen worden. Omdat er geen vlees omheen zit, worden ze bij de slacht als afval afgesneden en blijven meestal compleet. Bij enkele voorwerpen is in de tabel vermeld dat ze ook van scheenbeenderen van een groot zoogdier kunnen zijn gemaakt, omdat dit vanwege de vorm niet uit te sluiten is. Scheenbeenderen worden meestal echter bij de slacht, het in porties verdelen van vlees of het winnen van merg in stukken gehakt, zodat het gebruik ervan als grondstof minder waarschijnlijk is. Typerend is verder het gebruik van een spaakbeen van een paard voor het maken van een glis. Het bot heeft er de ideale afmetingen en vorm voor. Je komt ze dan ook zeer regelmatig tot glis bewerkt tegen. Dat koten en sprongbeenderen (astragali) als spelmateriaal worden gebruikt, heeft te maken met het feit dat ze in het slachtafval als complete botjes overblijven. In allerlei culturen worden deze botjes dan ook gebruikt als spelmateriaal. Astragali, in natura vooral van schapen, werden nagemaakt in aardewerk, glas en metaal en in recente tijd ook in plastic. Conclusie De in Wijk bij Duurstede-De Geer gevonden voorwerpen zijn zeer divers van vorm en functie en weerspiegelen activiteiten van een ‘gewone’ nederzetting. Bestudering van de niet-bewerkte faunaresten uit de Romeinse en Karolingische periode had al aangetoond dat die resten normaal bewoningsafval zijn: maaltijdresten en het afval van slacht en verwerking van dieren.20 De voorwerpen duiden eveneens op ‘normale’ bewoning, waar sport en spel Van zwaardpuntbeschermer tot werpkoot |

05-2010 binnenwerk.indd 217

217

04-10-10 14:26


(met voorwerpen als glissen en koten) en persoonlijke verzorging (met de verschillende typen kammen, naalden of spelden) plaatsvindt en waar gereedschap voor het dagelijks werk nodig is, zoals de priemen en messen. Voor de Romeinse periode komt daar nog een militaire component bij. Vooral de zwaardpuntbeschermers zijn ongetwijfeld militaire voorwerpen. Wellicht woonden er oud-militairen met hun gezin op het terrein. Dat dit een reële mogelijkheid is, blijkt ook uit de vondsten van metalen militaria in allerlei niet-militaire vindplaatsen elders.21 Voor een deel werden voorwerpen ter plaatse gemaakt uit het bot en gewei dat voorhanden was. Dit kwam van de dieren die door de bewoners als vee werden gehouden of die door hen werden gejaagd. Alleen de meer verfijnde voorwerpen werden waarschijnlijk door gespecialiseerde ambachtslieden vervaardigd of via de handel betrokken. Over het algemeen kunnen we concluderen dat het materiaalgebruik, de keuze voor bepaalde skeletelementen van bepaalde diersoorten voor het vervaardigen van specifieke typen voorwerpen, aansluit bij wat we ook elders in ons land in de Romeinse tijd en de Middeleeuwen

zien. Omdat nog weinig bewerkt bot en gewei bekend is uit laat-Romeinse contexten, is het interessant dat De Geer er enkele heeft opgeleverd: twee kammen, een speld, een dolk en mogelijk ook een zwaardpuntbeschermer. Voor deze periode een welkome aanvulling op het bekende repertoire aan vormen. Dankwoord Wij danken Marloes Rijkelijkhuizen (Universiteit van Amsterdam), Rolf Strootman (Universiteit Utrecht) en onze collega’s Frits Laarman en Jan van Doesburg, beiden Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, voor hulp bij de determinaties, suggesties en commentaar. Dank voor de foto aan Liesbeth Theunissen, voor het tekenwerk aan Michel Ghars en de helaas overleden collega Joop Hulst. De opmaak van het tekenwerk is verzorgd door Marjolein Haars (BCL-Archaeological Support).

Suong Thach T.S.Thach@students.uu.nl Roel Lauwerier r.lauwerier@cultureelerfgoed.nl

Noten 1 Suong Thach studeert Antieke Cultuur aan de Universiteit Utrecht en was stagiair bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Roel Lauwerier is archeozoöloog bij de RCE. 2 Onder andere Van Es 1994. 3 Project ‘Dorestad: vicus famosus’ (www.nwo.nl). 4 Thach 2009. 5 Onder andere Dijkman & Ervynck 1998; Roes 1965; Verhagen 1993; De Vries 2009. 6 Van Es 1994. 7 Rijkelijkhuizen 2008. 8 Roes 1963, 34-36. 9 Roes 1963, 36-37. 10 Brinkhuizen 1983; Roes 1963. 11 Lauwerier & Laarman 1999; De Vries 2008, 220-221. 12 Onder andere Roes 1963, 48; Van Vilsteren 1987, 55. 13 Dijkman & Ervynck 1985; Roes 1963. 14 MacGregor 1985, 163. 15 Onder andere Oldenstein 1976; Trimpe Burger 1992; Verhagen 1987; 1993; De Vries 2009. 16 De Vries 2008, 220. 17 De Vries 1996; Laarman 1995. 18 Van Es, Van Doesburg & Van Koningsbruggen 1998, 27. 19 MacGregor 1985, 163. 20 De Vries 1996; Laarman 1995. 21 Nicolay 2005.

218

| Van zwaardpuntbeschermer tot werpkoot

05-2010 binnenwerk.indd 218

04-10-10 14:26


Literatuur Brinkhuizen, D.C., 1983: Some notes on recent and pre- and protohistoric fishing gear from Northwestern Europe, Palaeohistoria 25, 7-53. Dijkman, W. & A. Ervynck, 1998: Antler, bone, horn, ivory and teeth. The use of animal skeletal materials in Roman and Early Medieval Maastricht, Maastricht. Es, W.A. van, 1994: Wijk bij Duurstede-De Geer, in: W.A. van Es & W.A.M. Hessing (red.), Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland: van Traiectum tot Dorestad 50 voor Chr. – 900 na Chr. Utrecht, 231-233. Es, W.A. van, J. van Doesburg & I.B.S. van Koningsbergen, 1998: Van Dorestad naar Wijk bij Duurstede, Abcoude. Laarman, F.J., 1995: Wijk bij Duurstede-De Geer; Inheems-Romeinse nederzetting. Amersfoort, Intern Verslag Archeozoölogie / ROB, 14 juni 1995. Lauwerier, R.C.G.M. & F.J. Laarman, 1999: Dierlijk botmateriaal, in: J.-K.A. Hagers & M.M. Sier, Castricum-Oosterbuurt, Bewoningssporen uit de Romeinse tijd en Middeleeuwen, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 53, 129-151. MacGregor, A., 1985: Bone, antler, ivory and horn. The technology of skeletal materials since the Roman period, London. Nicolay, J., 2005: Gewapende Bataven, Gebruik en betekenis van wapen- en paardentuig uit niet-militaire contexten in de Rijndelta (50 voor tot 450 na Chr.), proefschrift VU Amsterdam. Oldenstein, J., 1976: Zur Ausrüstung römischen Auxiliareinheiten: Studien zu Beschlägen und Zierat an der Ausrüstung der römischen Auxiliareinheiten des obergermanischen Limesgebietes aus dem zweiten und dritten Jahrhundert n. Chr., Bericht der Römisch-Germanischen Kommission 57, 49-284. Rijkelijkhuizen, M., 2008: Handleiding voor de determinatie van harde dierlijke materialen, Amsterdam. Roes, A., 1963: Bone and antler objects from the Frisian terp-mounds, Haarlem. Roes, A., 1965: Vondsten van Dorestad, Groningen. Thach, S., 2009: Benen voorwerpen uit Wijk bij Duurstede – De Geer, Rapport stage Universiteit Utrecht / RCE Amersfoort. Trimpe Burger, J.A., 1992: Romeinse benen monturen; bodemvondsten uit Domburg en Aardenburg, Zeeland 1 (3), 156-157. Verhagen, M., 1987: Versierde benen plaatjes, in: E.J. Bult & D.P. Hallewas (red.), Graven bij Valkenburg II: het archeologisch onderzoek in 1986, Delft, 34-36. Verhagen, M., 1993: Bone and antler artefacts, in: R.M. van Dierendonck, D.P. Hallewas & K.E. Waugh (eds.): The Valkenburg Excavations 1985-1988. Introduction and detail studies, Nederlandse Oudheden 15, 339-416. Vilsteren, V.T. van, 1987: Het benen tijdperk. Gebruiksvoorwerpen van been, gewei, hoorn en ivoor 10.000 jaar geleden tot heden, Assen. Vries, L. de, 1996: Karolingische faunaresten uit Wijk bij Duurstede – De Geer, Cranium 13/1, 58-63. Vries, L.S. de, 2008: Het archeozoölogisch onderzoek, in: J. de Koning, 3000 jaar bewoning bij Ansum. Zaandijk, 205-249. Vries, L. de, 2009: Bewerkt bot, in: M. Bink & P.F.J. Franzen et al., Forum Hadriani. Voorburg, Definitief archeo­ logisch onderzoek, BAAC Rapport 05.0125, BAAC bv, ’s-Hertogenbosch.

Militaire uitwisseling tussen Neder-Germanië en Noord-Afrika |

05-2010 binnenwerk.indd 219

219

04-10-10 14:26


Forum Hadriani, een geslaagde ‘mislukte’ stad (slot) Antony Kropff 1

Forum Hadriani wordt vaak geïnterpreteerd als een volwaardig Romeins provinciestadje. In twee eerdere bijdragen in deze serie werd deze interpretatie al ter discussie gesteld. In dit laatste artikel komen een aantal nieuwe aspecten aan de orde. We onderzoeken de dakpannen, de bouwresten, de mijlpalen uit de regio en de recente muntvondsten. De dakpannen van Forum Hadriani tonen bijvoorbeeld aan dat de nederzetting al vrij snel na de stichting een militaire context kreeg. Een vergelijking met de Romeinse provincie Britannia zal duidelijk maken, dat een dergelijke ontwikkeling niet uitzonderlijk was. Als stadje mislukte Forum, maar voor het Romeinse bestuur was de nederzetting een heel nuttig onderdeel van de (vooral militaire) infrastuctuur van het gebied achter de duinen. De Severische keizers maakten dankbaar gebruik van de mogelijkheden die de versterkte nederzetting bood. Er lijkt zelfs verband te bestaan tussen de bouw- en herstelwerkzaamheden in Forum Hadriani vanaf het eind van de 2e eeuw en de Severische bouwcampagne aan de Rijnlimes. Op basis van de gegevens uit de drie artikelen trekken we tenslotte de conclusie. In het februarinummer van 2008 werd betoogd dat Forum Hadriani een duidelijk militaire component had. In het juninummer van 2009 werd de conclusie getrokken dat het gebruikelijke Romeinse concept voor lokaal bestuur in het stamgebied van de Cananefaten niet mogelijk was. Dit

220

concept was gebaseerd op de medewerking van de lokale elite die – daartoe in staat gesteld door voldoende welvaart, verkregen door een agrarische surplusproductie – bereid was, vanuit de stad het bestuur van het gebied op zich te nemen. In het stamgebied van de Cananefaten maakte echter het ontbreken van een surplusproductie van voldoende omvang een succesvolle urbanisatie, en dus volwaardig lokaal civiel bestuur nagenoeg onmogelijk. We kunnen Forum Hadriani bekijken tegen de achtergrond van de provincie Germania Inferior. Als we de Rijn stroomafwaarts volgen, zien we grootschalige landbouw en een succesvolle urbanisatie tot Xanten. Verder stroomafwaarts wordt veeteelt de basis van de economie en dan zien we een moeizame urbanisatie. Voor meer voorbeelden van urbanisatie die door economische factoren slecht van de grond komt, moeten we naar andere provincies kijken. Het Romeinse bestuur kampte namelijk niet alleen in het Nederlandse rivierengebied met dit probleem. Ook in het noorden van de provincie Britannia, waar veeteelt net als in ‘ons’ gebied de economische basis vormde, mislukten geplande steden soms. Men spreekt in de Britse archeologie in dat verband van een ‘failed town’. Een voorbeeld is Petuaria (Brough-onHumber) in Yorkshire.2 In de eerste twee bijdragen bleven de bouwresten en het bouwmateriaal van de

| Forum Hadriani, een geslaagde ‘mislukte’ stad (slot)

05-2010 binnenwerk.indd 220

04-10-10 14:26


nederzetting grotendeels buiten beschouwing. Dit aspect komt nu aan de orde. Niet stedelijk? Gezien de sociale, culturele en economische omstandigheden in het stamgebied van de Cananefaten is een succesvolle urbanisatie zoals gezegd niet goed mogelijk. Niet alleen de economische omstandigheden in het gebied, maar ook materiële gegevens af komstig uit archeologisch onderzoek maken een ‘echte’ (functionerende) stedelijke nederzetting op deze plek weinig waarschijnlijk. Om te beginnen zijn er geen sporen van een monumentaal centrum gevonden en zonder een dergelijk centrum kon een nederzetting in Romeinse ogen niet als een stad worden gekwalificeerd.3 Uit Romeins Brittannië kennen we wel Romeinse administratieve centra zonder monumentaal centrum 4, maar dan gaat het niet om echte steden. De maat van de nederzetting geeft te denken. Als bij een reconstructie van drie theoretisch mogelijke begrenzingen van de stad het oppervlak wordt bepaald, komt 5,5 tot 9,5 hectare uit de bus, een ongebruikelijk kleine maat voor een Romeinse stad. Ook het gebruik van greppels om percelen af te bakenen en de aanwezigheid van een haven van 35 meter breed en 100 meter lang zijn binnen een Romeinse stad ongebruikelijk.5 De aanwezigheid van een haven hoeft in principe geen

afbreuk te doen aan de aanname dat het hier om een stad gaat, want de haven wordt buiten de stad gehouden als de ligging van de zuidelijke muur (waarvan overigens geen sporen zijn teruggevonden) ten noorden van de haven wordt aangenomen, al zou dat betekenen dat de westelijke muur, waarvan resten gevonden zijn, dan te ver richting Vliet doorloopt.6 Toch zorgt de aanwezigheid van een haven buiten de muren op een andere manier voor vraagtekens bij het stedelijk karakter. Het oppervlak van de nederzetting komt dan uit op 5,5 hectare en op zo’n beperkte oppervlakte is een functionerende Romeinse stad nauwelijks denkbaar. Verder zou dan bepaald moeten worden, wat de infrastructurele samenhang was tussen de haven en de aangenomen stad. Het gaat hier toch hoogstwaarschijnlijk om een haven die ook voor de aanvoer van bouw- en onderhoudsmateriaal werd gebruikt, gezien de gevonden grote zuiltrommel. Dit soort ‘zwaar transport’ werd door de militaire Rijnvloot uitgevoerd.7 Ook de ligging vlakbij de limes en het materiaal en de zware uitvoering van de teruggevonden resten van een kadewand wijzen op militaire betrokkenheid.8 Ook de in Forum Hadriani gevonden dakpannen met het stempel CGPF (het stempel van de Nederrijnse marinevloot) suggereren dat het bij de haven om een militaire installatie ging die in verband stond met de nederzetting, die dan een militaire component zal hebben gehad.

Afb. 1 Dakpanstempel van de Exercitus Germanicus Inferior.

Forum Hadriani, een geslaagde ‘mislukte’ stad (slot) |

05-2010 binnenwerk.indd 221

221

04-10-10 14:26


Civiel en/of militair? Soms is het onderscheid tussen militaire en civiele nederzettingen niet gemakkelijk te maken. Uit Engeland weten we bijvoorbeeld dat in de Romeinse nederzettingen in Carlisle en Corbridge civiele en militaire gebouwen naast elkaar voorkwamen en dat het moeilijk is om civiele en militaire structuren van elkaar te onderscheiden.9 Het strikte onderscheid tussen civiele en militaire nederzettingen is wat betreft Romeins Engeland al eerder in een aantal gevallen losgelaten. In Britannia verliep urbanisatie naar Romeins model in het zuiden, waar rijke landbouwgebieden waren, vrij snel en probleemloos. Daar waar urbanisatie mislukte, mede omdat de lokale economie niet op landbouw maar op kleinschalige veeteelt was gebaseerd (bijvoorbeeld in Wales of Yorkshire), hadden min of meer stedelijke nederzettingen een nauwe samenhang met militaire structuren en netwerken.10 In Nederland is aan de hand van Romeins Aardenburg duidelijk geworden dat van oorsprong civiele nederzettingen onder Septimius Severus (193-211 n.Chr.) en Severus Alexander (222-235 n.Chr.) een rol gingen spelen in de defensieve militaire structuren.11 We moeten dus niet al te strikt vasthouden aan de verdeling van sites in uitsluitend civiel, dan wel uitsluitend militair. In het eerste artikel in deze reeks (februari 2008) werd als mogelijkheid geopperd dat Forum Hadriani op den duur werd gemilitariseerd en een gemengd civiel/ militaire functie kreeg. We kijken nu naar materiaal op basis waarvan deze hypothese kan worden getoetst. Wat vertellen de stempels? Er is in Forum Hadriani in de loop van de tijd nogal wat bouwkeramiek met militaire productiestempels aangetroffen, vanaf de eerste systematische opgravingen door Reuvens tot en met de onlangs gepubliceerde opgraving door BAAC. Ook bij de meest recente opgraving door AAC/projectenbureau werden militaire

222

stempels aangetroffen, maar deze zijn nog niet gepubliceerd. Van de 232 militaire stempels die we nu kennen12 zijn er 131 (56%) met stempels van de Exercitus Germanicus Inferior (EX GER INF, zie afb. 1) en 36 (16%) met stempels van de Vexilarii Exercitus Germanicus Inferior (o.a. VEX EX GER INF). Deze stempels zijn relatief laat: de bouwkeramiek met het stempel EX GER INF werd geproduceerd tussen circa 175 en 260 n. Chr. De stempels van de vexilarii werden gebruikt tussen circa 140 en 260 n.Chr.13 Opvallend genoeg lijkt het totale percentage late (VEX) EX GER INF stempels in Forum Hadriani (72%) op het percentage (VEX) EX GER INF stempels in Al­phen aan den Rijn: bijna 75 % van de dakpanstempels die uit het castellum Albaniana bekend zijn behoren tot deze groep. De conclusie van een analyse van de stempels van Albaniana was dat grote werkzaamheden in steen pas plaatsvonden in de tweede helft van de 2e eeuw. Deze bouwactiviteiten zouden dan mogelijk in verband kunnen worden gebracht met bouwactiviteiten onder Septimius Severus (193-211 n.Chr.).14 Een bouw­ inscriptie toont aan dat deze keizer in ieder geval verantwoordelijk was voor de bouw van één of meer toegangspoorten. Bouwactiviteiten onder Septimius zijn ook elders aan de limes aangetoond, o.a. bij Leiden, het castellum Matilo.15 Niet alleen de dakpannen van het leger zijn relatief laat, want hetzelfde geldt voor de in Forum Hadriani gevonden vlootstempels: alle dateerbare CGPF stempels stammen uit de tweede helft van de 2e Tabel 1: Mijlpalen in de Civitas Cananefatium vindplaats Monster / Naaldwijk Rijswijk 1963 Wateringse Veld Den Haag I Wateringse Veld Den Haag II Wateringse Veld Den Haag III Wateringse Veld Den Haag IV Rijswijk 2005 noten 1. tekst (vrijwel) volledig aan onderzijde 2. tekstverlies aan onderzijde

| Forum Hadriani, een geslaagde ‘mislukte’ stad (slot)

05-2010 binnenwerk.indd 222

04-10-10 14:26

op M D An Ca G D Ca


eeuw en de eerste helft van de 3e eeuw.16 Wat kunnen we verder nog opmaken uit de aanwezigheid van militaire productiestempels op de bouwkeramiek van Forum Hadriani? Over de betekenis van militaire stempels in een nederzetting is veel discussie geweest. Twee meningen staan in de literatuur tegenover elkaar. De eerste is dat we militaire productiestempels op bouwkeramiek vrijwel uitsluitend aantreffen in militaire nederzettingen, in militaire gebouwen en in openbare gebouwen die door (of in opdracht van) het leger zijn aangelegd.17 Dat militaire productiestempels wijzen op een militaire aard of context van gebouwen of nederzettingen wordt zeker niet door iedere onderzoeker onderschreven. Bogaers was van mening dat de vele militaire dakpanstempels uit Forum Hadriani onvoldoende aanleiding zijn “om het geheel te mogen beschouwen als een militaire aanleg”.18 Ook anderen hebben zich in de loop van de tijd sceptisch uitgelaten over de koppeling tussen militaire dakpanstempels en militaire nederzettingen en gebouwen.19 Gesteld wordt dan vaak dat militair bouwmateriaal door het leger werd verhandeld en dat zo gebruik in civiele bouwwerken mogelijk was.20 De vraag is of we een dergelijke handel kunnen aannemen want bewijzen daarvoor worden in de literatuur niet aangevoerd. De militaire stempels op bouwkeramiek moeten we zeer waarschijnlijk opvatten als autoriteitsstempels of bezitsstempels, bedoeld om ongeoorloofd gebruik door derden tegen te gaan. Diefstal door parti-

op naam van Marcus Aurelius Decius Antoninus Pius Caracalla Gordianus III Decius Caracalla

datering 162 AD 250 AD 151 AD 212-213 AD 242-244 AD 250 AD 212-213 AD

culieren zal dus voorgekomen zijn. Als dan dakpannen aan particulieren werden verkocht, dan zou controle op ongeoorloofd gebruik en diefstal onmogelijk zijn. In een recente monografie met betrekking tot militaire stempels21 wordt na beoordeling van het materiaal de conclusie getrokken dat het onwaarschijnlijk is dat systematisch en op grote schaal militaire bouwkeramiek aan particulieren werd gekocht. Er bestaat geen enkel bewijs voor. De meeste archeologen die zich de laatste tijd met deze vraag hebben beziggehouden delen deze mening.22 Vanzelfsprekend is secundair gebruik van bijvoorbeeld dakpannen wel mogelijk: burgers kunnen militair materiaal hebben weggehaald van een verlaten militair gebouw.23 Bij de recente opgraving door BAAC kon voor het eerst de verhouding tussen gestempelde en ongestempelde bouwkeramiek worden bepaald: deze was 1:410. Daarbij werd opgemerkt dat bij rurale sites de verhouding ver boven 1:1000 ligt terwijl een militaire site als het castellum plus de vicus van Woerden op 1:238 uitkomt. Vervolgens wordt de vraag gesteld of Forum Hadriani misschien toch een context met een militaire component had, waarbij onder andere aan militaire bouwwerken zou kunnen worden gedacht.24 De mogelijkheid dat militaire bouwmaterialen via handel in de civiele sector terecht zijn gekomen wordt ook open gehouden. Het voorkomen van militaire bouwkeramiek op deze schaal in een nederzetting

recente beschrijving Waasdorp 2003, 39-40 Waasdorp 2003, 41-43 Waasdorp 2003, 20-24 Waasdorp 2003, 24-31 Waasdorp 2003, 31-33 Waasdorp 2003, 34-37 Dorenbos et al. 2009, 114

vermelding van (afstand tot) M.A.C A M AE C MP[V]II CANANEFATU[M] AB [CIVITATE] LEUGA1 A MAC MP IIII O PASS2 2

CANANEFATES AB CIVITATE LEU[G]1 2

Forum Hadriani, een geslaagde ‘mislukte’ stad (slot) |

05-2010 binnenwerk.indd 223

223

04-10-10 14:26


afb. 2. Forum Hadriani, stand 2004 9 8

verlies per jaar per 1000 munten

7 6 5

4 3 2 1

0 1

2

3

4

5

Afb. 2 Munthistogram van Forum Hadriani, stand 2004.

6

7

8

9

10

11

12

13

14 15 perioden

16

als Forum Hadriani kan echter volgens de meest recente inzichten niet langer aan handel in legermateriaal worden toegeschreven. Het aandeel van het militaire materiaal in de totale bouwkeramiek ondersteunt de in deze artikelenserie eerder aangenomen militaire context van de nederzetting. De mijlpalen en hun verhaal Er zijn in het stamgebied van de Cananefaten (Civitas Cananefatium) zeven mijlpalen gevonden die alle zijn gepubliceerd. Een analyse van het ensemble en de onderlinge samenhang ontbreekt nog en komt hier aan de orde. Als we de mijlpalen bekijken (zie tabel 1) vallen twee dingen op. In de eerste plaats zijn maar twee mijlpalen relatief vroeg, dat wil zeggen uit het midden van de 2e eeuw, vijf zijn er relatief laat. De vroegste dateert uit 151 n.Chr., de laatste uit 250 n.Chr. In de tweede plaats valt op dat alleen de twee vroege palen verwijzen naar MAC (Municipium Aelium Cananefatium). De vijf late palen vermelden MAC niet, wat in drie gevallen (zie de noten bij tabel 1) te maken kan hebben met de conserveringstoestand van de paal. De beide palen voor Decius geven

224

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

de afstand aan tot ‘de civitashoofdstad’ maar vermelden MAC niet meer. Raakte de nederzetting een mogelijke municipiumstatus op den duur kwijt? Hoe één en ander precies moet worden geïnterpreteerd is onzeker. De mijlpalen maken in ieder geval duidelijk dat de weg tenminste een eeuw lang werd onderhouden, en dus van (strategisch) belang moet zijn geweest. De late onderhoudswerkzaamheden illustreren het militaire belang van de strandwallenzone (inclusief Forum Hadriani) in de 3e eeuw. Meer munten, ander beeld? Bij het onderzoek met betrekking tot Forum Hadriani dat in Westerheem van februari 2008 werd gepubliceerd konden 366 munten in een histogram worden verwerkt. Na de opgravingen van respectievelijk BAAC in 2005 en AAC/projectenbureau in 2007-2008 kunnen nu in totaal 608 op keizer gedetermineerde munten worden geanalyseerd. Het ‘oude’ histogram naar de stand van het onderzoek in 2004 is hier opgenomen als afb. 2, het nieuwe als afb. 3. Een munthistogram is een weergave van het vondstcomplex van een site of nederzetting, verdeeld over de verschillende

| Forum Hadriani, een geslaagde ‘mislukte’ stad (slot)

05-2010 binnenwerk.indd 224

04-10-10 14:26


afb. 3. Forum Hadriani, stand 2009 10 9

verlies per jaar per 1000 munten

8 7 6 5 4 3 2 1 0 1

2

3

4

5

6

7

8

9

perioden. De perioden in de histogrammen zijn genummerd, een volledig overzicht van de bij de nummers behorende perioden is te vinden op pagina 4 van het genoemde artikel uit 2008. De periodes die voor dit verhaal van belang zijn worden hieronder meteen toegelicht. De waarden in de histogrammen zijn als volgt berekend. Het aantal gevonden munten per periode wordt gedeeld door het aantal jaren dat die periode beslaat. De nu gevonden waarde wordt vermenigvuldigd met de factor 1.000 en vervolgens gedeeld door het totale aantal munten dat op de site is gevonden. Het nu berekende verlies per jaar per 1.000 munten per periode wordt gepresenteerd in een staafdiagram, zodat een snelle onderlinge vergelijking van sites mogelijk wordt.25 Een eerste piek in het histogram hangt samen met de stichtingsdatum, of het moment waarop de nederzetting een andere, meer ambitieuze functie kreeg. Het lijkt dan ook wel zeker dat de overgang van een al bestaande inheemse nederzetting naar een nederzetting volgens Romeins model tijdens de regeringsperiode van keizer Hadrianus (periode 7) plaatsvond. De piek voor de munten van Severus Alexander (periode 13) in het

10

11

12

13

14 15 perioden

16

17

18

19

20

nieuwe histogram ondersteunt samen met de ‘late’ militaire dakpanstempels de aanname dat (verdere) militarisering van de nederzetting een vooral laat-Severische ontwikkeling was. De piek voor periode 13 is in het nieuwe histogram nog meer afgetekend dan in het oude histogram dat gebaseerd was op minder munten.

21

22

23

24

25

27

Afb. 3 Munthistogram van Forum Hadriani, stand 2009.

Opvallend is dat er nieuwe munten naar Forum Hadriani bleven komen in de periode na Severus Alexander, terwijl de munttoevoer naar de forten aan de Rijn dan op lijkt te houden, voor zover we dat uit de vondsten kunnen opmaken.26 Aangezien nieuwe munten alleen via het leger in omloop werden gebracht27, toont deze verschuiving het toenemend militair belang van de strandwallenzone en het afnemend belang van de lineaire limesverdediging in het defensief concept van het gebied. Conclusie Het lijkt aannemelijk dat Forum Hadriani door het Romeins bestuur in opzet werd gepland als de civitashoofdstad van de Cananefaten. De piek van de munten uit de periode van Hadrianus en de twee mijlpalen uit het midden van de 2e eeuw Forum Hadriani, een geslaagde ‘mislukte’ stad (slot) |

05-2010 binnenwerk.indd 225

26

225

04-10-10 14:26


wijzen daar op. Eerder onderzoek28 heeft echter al duidelijk gemaakt dat aan de basisvoorwaarden voor succesvolle urbanisatie en lokaal bestuur door de inheemse elite, wat de basis was voor het Romeinse bestuursconcept, niet kon worden voldaan. Voldoende surplusproductie en de daarbij behorende welvaart ontbraken, waardoor de lokale elite niet in staat was in een stad te gaan wonen en het bestuur ter hand te nemen. Van een als zodanig functionerende provinciestad kan dan ook al vrij snel na de start in feite geen sprake zijn geweest. Verder stelden we eerder al vast dat Forum Hadriani waarschijnlijk een belangrijke rol ging spelen in een nieuw defensieconcept van het gebied.29 Toen door de voortschrijdende vernatting van de regio de Rijnlimes steeds moeilijker statisch- lineair verdedigd kon worden vanuit de castella, is waarschijnlijk overgegaan op een diepteverdediging van de strandwallenzone. De infrastructuur, de muur om de nederzetting, de militaria en de (militaire) graffiti op het aardewerk in Forum Hadriani en elders op de strandwallenzone en de munthistogrammen wezen in deze richting. Aan de hand van aanvullend materiaal kan in deze bijdrage de balans worden opgemaakt. Een monumentaal centrum ontbrak en het oppervlak was te gering voor een stadje naar Romeins model. De haven die in of vlakbij de stad lag, moet gezien de uitrusting vrijwel zeker een haven van de vloot van de Nederrijnse marine zijn geweest. Ook dit zijn elementen die de identificatie van de nederzetting als daadwerkelijk functionerende stad onwaar-

Noten 1. Antony Kropff studeert af als klassiek archeoloog met als specialisatie antieke numismatiek. Hij publiceert eerder een bijdrage over de continuïteit in het Nederlandse rivierengebied en een reeks over de muntcirculatie in de 3e eeuw n. Chr. (in Revue Belge de Numismatique).

226

schijnlijk maken. De in deze artikelenreeks veronderstelde militaire functie van Forum Hadriani wordt ondersteund door een analyse van de gevonden bouwkeramiek. De hoeveelheden dakpannen en ander bouwmateriaal met militaire productiestempels maakt (anders dan in het recente verleden werd verondersteld) een militaire context aannemelijk. Ongeveer 75% van de in Voorburg gevonden militaire stempels dateert uit de tweede helft van de 2e eeuw of de eerste helft van de 3e eeuw. Opvallend genoeg komt dit percentage relatief late stempels precies overeen met de verdeling zoals die op een militaire site (Albaniana/Alphen aan den Rijn) werd aangetroffen. Het feit dat de late militaire stempels overwegen geeft ook aan dat Forum Hadriani aanvankelijk niet als een nederzetting met een militaire component is gesticht. Toen bleek dat de civiele nederzetting in feite als mislukt moest worden beschouwd, kreeg de stad een gemengd civiel/militair gebruik. Dit zal waarschijnlijk gebeurd zijn in de Severische periode (192-235 n.Chr.). In die periode vonden ook bouwwerkzaamheden aan de limes plaats. Afsluitend kan worden vastgesteld dat Forum Hadriani als stad mislukte, maar daarna vanaf het eind van de 2e eeuw een geslaagd element was in de totale infrastructuur van het gebied, waarbij het naast civiele, ook logistieke en militaire functies kreeg. Antony Kropff Erasmusweg 1183 J 2542PW Den Haag De auteur dankt Willem J.H. Willems voor zijn opmerkingen en aanvullingen.

2. Wilson 2003, 258-269; Wacher 19952, 399. 3. Edmondson 2006, 251-252; Wacher 19952, 18-19, 23. 4. Edmondson 2006, 280. 5. Bink en Franzen 2009, 435-439. 6. Ibidem, 439. 7. Beunder 1987, 210.

| Forum Hadriani, een geslaagde ‘mislukte’ stad (slot)

05-2010 binnenwerk.indd 226

04-10-10 14:26


8. Graafstal 2002, 10. 9. Burnham en Wacher 1990, 54-58. 10. Wilson 2003, 267; Burnham et. al. 2001, 69. 11. Besuijen 2008, 78-80. 12. Bink en Franzen 2009, 228; Holwerda 1923, 5, 139-140. 13. Holwerda en Braat 1946, 18; Bink en Franzen 2009, 228. 14. Haalebos, Franzen e.a. 2000, 121-123. 15. Hessing 1995, 93. 16. Beunder 1987, 207-209. 17. Zie voor een overzicht Kurzmann 2006, 232-241; Rüger 1968, 56-59. 18. Bogaers 1971, 131-132.

19. Zie voor een overzicht Kurmann 2006, 232-237; Willems 1986, 186. 20. Horster 2001, 118-120. 21. Kurzmann 2006. 22. Ibidem, 238. 23. Ibidem, 240-241. 24. Bink en Franzen 2009, 228. 25. Reece 1979, 175-176; Casey 1988, 41, 45; Kropff en van der Vin 2003, 60-61. 26. Kropff 2008, 11-12; Kemmers 2008, 98-99. 27. Casey 1986, 82; Aarts 2000, 41, 209. 28. Kropff 2009. 29. Kropff 2008.

Literatuur Aarts, J.G., 2000: Coins or Money? Exploring the monetization and functions of Roman coinage in Belgic Gaul and Lower Germany 50 BC- AD 450. Amsterdam. Besuijen, G.P.A., 2008: Rodanum. A study of the Roman settlement at Aardenburg and its metal finds. Leiden. Beunder, P.C., 1987: Vlootschouw. Enkele opmerkingen over de Romeinse vloot (Classis Germanicus) in Nederland of het westen van de provincie Germania Inferior. Westerheem 36, 207-212. Bink, M. & P.F.J. Franzen, 2009: Forum Hadriani-Voorburg. Definitief Archeologisch Onderzoek. (BAAC rapport A-05.0125). ‘s-Hertogenbosch. Bogaers, J.E., 1971: Voorburg-Arentsburg: Forum Hadriani. Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 52, 128-138. Burnham, B.C., J. Collis, C. Dobinson, C. Haselgrove & M. Jones, 2001: Themes for urban research, c 100 BC to AD 200. In: S. James and M. Millett (eds.), Britons and Romans: advancing an archaeological agenda. (CBA Research Report 125). York, 67-76. Burnham, B.C. & J. Wacher, 1990: The ‘Small Towns’ of Roman Britain. Londen. Casey, P.J., 1986: Understanding Ancient Coins. Londen. Casey, P.J., 19882: The interpretation of Romano-British site finds. In: P.J. Casey and R. Reece (eds.), Coins and the Archaeologist. Londen, 39-56. Dorenbos, O., O. Holthausen & H. Koot, 2009: Modderen in een sloot. De vondst van een Romeinse mijlpaal in Rijswijk (ZH). Westerheem 58, 113-120. Edmondson, J., 2006: Cities and Urban Life in the Western Provinces of the Roman Empire, 30 BCE- 250 CE. In: D.S. Potter (ed.), A Companion to the Roman Empire. Oxford, 250-280. Graafstal, E.P., 2002: Logistiek, communicatie en watermanagement. Over de uitrusting van de Romeinse rijksgrens in Nederland. Westerheem 51, 2-27. Haalebos, J.K. & P.F.J Franzen et al., 2000: Alphen aan den Rijn-Albaniana 1998-1999. Opgravingen in de Julianastraat, de Castellumstraat,op Het Eiland en onder het St.-Jorisplein. (Libelli Noviomagenses 6). Nijmegen. Hessing, W.A.M., 1995: Het Nederlandse kustgebied. In: T. Bechert en W.J.H. Willems (eds.), De Romeinse rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust. Utrecht, 89-101. Holwerda, J.H., 1923: Arentsburg. Een Romeinsch militair vlootstation bij Voorburg. Leiden. Holwerda, J.H. & W.C. Braat, 1946: De Holdeurn bij Berg en Dal. Centrum van pannenbakkerij en aardewerkindustrie in den Romeinschen tijd. Leiden. Horster, M., 2001: Bauinschriften römischer Kaiser. Untersuchungen zu Inschriftenpraxis und Bautätigkeit in Städten des westlichen Imperium Romanum in der Zeit des Prinzipats. (Historia Einzelschriften 157). Stuttgart. Kemmers, F., 2008: Interaction or indifference? The Roman coin finds from the Lower Rhine delta. In: A. Bursche, R. Coilek en R. Wolters (eds.), Roman Coins outside the Empire. Ways and Phases, Contexts and Functions. Wetteren, 93-103. Kropff, A., 2008: De militaire context van Forum Hadriani. Westerheem 57, 2-15. Kropff, A., 2009: Forum Hadriani. Een aanzet tot urbanisatie? Westerheem 58, 98-111. Kropff, A.C., & J.P.A. van der Vin, 2003: Coins and continuity in the Dutch River area at the end of the third century AD. European Journal of Archaeology 6, 55-87. Kurzmann, R., 2006: Roman Military Brick Stamps: A Comparison of Methodology. (BAR International Series 1543). Oxford. Reece, R., 1979: Zur Auswertung und Interpretation römischer Fundmünzen aus Siedlungen. In: Studien zu Fundmünzen der Antike 1. Berlijn, 175-195. Rüger, C.B., 1968: Germania inferior, Untersuchungen zur Territorial- und Verwaltungsgeschichte Niedergermaniens in der Prinzipatszeit. Keulen/Graz. Waasdorp, J.A., 2003: IIII M.P. naar M.A.C. Romeinse mijlpalen en wegen. (Haagse Oudheidkundige Publicaties 8). Den Haag. Wacher, J., 19952: The Towns of Roman Britain. Londen. Willems, W.J.H., 1986: Romans and Batavians. A regional Study in the Dutch Eastern River Area. Amersfoort. Wilson, P., 2003: The Roman Towns of Yorkshire: 30 years on. In: P. Wilson (ed.), The Archaeology of Roman Towns. Studies in honour of John S. Wacher. Oxford, 258-269.

Forum Hadriani, een geslaagde ‘mislukte’ stad (slot) |

05-2010 binnenwerk.indd 227

227

04-10-10 14:26


- advertentie -

05-2010 binnenwerk.indd 228

04-10-10 14:26


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Utrecht Utrechtse muizenissen Ongediertebestrijding op het middeleeuwse boerenerf in Leidsche Rijn Jeroen van der Kamp

“In het jaar 1284 verscheen er een vreemde man in Hamelen. Hij droeg een veelkleurige jas en beweerde een rattenvanger te zijn. Hij beloofde voor een bepaald bedrag de stad te bevrijden van alle ratten en muizen. Met de burgerij sprak hij een bedrag af, hij haalde een fluitje uit zijn zak en begon te fluiten. Al snel kwamen uit alle huizen de ratten en muizen tevoorschijn en verzamelden zich om hem heen. Toen hij merkte dat er niet één over was gebleven ging hij de stad uit en de hele groep volgde hem. Zo leidde hij ze naar de rivier de Weser, daar trok hij zijn kleding omhoog en liep het water in; alle dieren volgden hem, stortten in het water en verdronken.”1 Aan het begin van de 19e eeuw tekenden de gebroeders Grimm de reeds eeuwenoude sage van de Rattenvanger van Hamelen op. In deze Duitse stad heerste aan het einde van de 13e eeuw een enorme rattenplaag. De bewoners waren ten einde raad en zagen zich gedwongen de hulp van

Afb. 1 Muizenbestrijding zoals beschreven in het Magazijn van Vaderlandschen Landbouw uit 1805. Illustratie: Wim R. Euvermans. Rondom de stad |

05-2010 binnenwerk.indd 229

229

04-10-10 14:26


deze vreemde man in te roepen. Uiteindelijk weigerde de burgemeester hem, ondanks de geleverde prestatie, de afgesproken beloning te betalen, waarop de rattenvanger de Hamelense kinderen meevoerde uit de stad om nooit meer terug te keren. Deze onheuse bejegening van de rattenvanger is typerend voor de manier waarop de middeleeuwse bevolking aankeek tegen dit beroep. Samen met bedelaars, zwervers en ketellappers behoorden ze tot het uitschot van de samenleving. Ze werden dan ook vaak afgebeeld als sjofel geklede en soms zelfs mismaakte mensen. Desondanks vervulden ze een belangrijke taak, aangezien de schade toegebracht door ratten en muizen enorm kon zijn. Ze deden zich tegoed aan voedsel, voorraden en gewassen en brachten schade toe aan gebouwen en dijken. Recente schattingen omtrent de consumptie van de voedselproductie door ratten in ontwikkelingslanden met een primitieve voedseleconomie lopen op tot 50%.2 Daarnaast brachten ze ziektes over

en maakten ze met hun urine en ontlasting grote hoeveelheden opgeslagen voedsel ongeschikt voor consumptie, waardoor de schade nog groter werd. Niet alleen de akkerbouwers dienden zich echter zorgen te maken, ook de veeteelt werd getroffen door de muizenplagen. In jaren met grote veldmuizenpopulaties kon de grasmat door de vele muizengangen geheel worden vernield. Het vee moest als gevolg worden bijgevoerd of de koeien werden voortijdig en met verlies geslacht, de melkopbrengst verminderde en gedwongen veeverkoop kwam in dergelijke jaren dan ook veelvuldig voor.3 Alhoewel historische vermeldingen van muizenplagen in de Late Middeleeuwen zeldzaam zijn, wordt reeds vanaf de 11e eeuw melding gemaakt van overlast door deze kleine knaagdiertjes. Zo werd de Zuid-Belgische Benedictijnenabdij van Lobbes (Henegouwen) in 1050 getroffen door een muizenplaag.4 Bij latere vermeldingen worden de muizenplagen dikwijls

Afb. 2 Zesroedige hooiberg van de opgraving LR48-III met vier muizenpotten.

230

| Rondom de stad

05-2010 binnenwerk.indd 230

04-10-10 14:26


Afb. 3 Hooiberg met kringgreppel van de opgraving VTN ‘98. In de bodem van de kringgreppel waren acht kuilen (donkerbruin) en een muizenpot ingegraven.

genoemd vanwege de grote schade die ze toebrachten aan de gewassen. Zo kreeg Luik in 1410, direct na een pestplaag, ook nog eens te kampen met ‘grote, rode muizen, die de Perzische granen (boekweit) en andere gewassen verwoesten’.5 Ook in Nederland kwamen dergelijke plagen regelmatig voor. Zo klaagde de Friese boer Dirck Jansz herhaaldelijk over muizenplagen, vooral in de jaren 1599 en 1600: zowel de aren van de wintergerst als de erwten en bonen werden door de muizen in de grond gesleept. De boeren waren genoodzaakt de muizengangen open te graven om zo een deel van de geroofde oogst alsnog veilig te stellen.6 De strijd tegen het ongedierte Niet alleen in de stad maar ook op het platteland heeft men de bestrijding van ratten en muizen altijd serieus ter hand

genomen. De oogst – opgeslagen op hooizolders, in schuren, spiekers en in hooibergen en hooimijten – oefende immers een grote aantrekkingskracht uit op allerhande ongedierte en diende dan ook beschermd te worden. Er waren meerdere methoden om er voor te zorgen dat de muizen en ratten niet bij de opgeslagen gewassen konden komen. Er zijn spiekers bekend waarvan de bovenkant van de palen was voorzien van uitkragende stenen of (in latere perioden) van omgekeerde ijzeren pannen. In de 19e eeuw werden spiekers soms in plaats van op palen op ingegraven flessen (die te glad waren voor muizen om tegenop te klimmen) gebouwd. Ook werd het ongedierte bestreden door gebruik te maken van zijn natuurlijke vijanden als uilen, fretten, katten en bepaalde hondenrassen. Tevens probeerde men door middel van onaanRondom de stad |

05-2010 binnenwerk.indd 231

231

04-10-10 14:26


Afb. 4 Een deel van de zeven overlappende kringgreppels van de opgraving LR64.

gename geuren (van bijvoorbeeld kruizemunt) of geluiden de diertjes te verjagen. Daarnaast werden er allerlei soorten vallen bedacht en werd er vergiftigd lokaas neergelegd. Zeker vanaf de 14e eeuw werd arsenicum (in de volksmond beter bekend onder de naam ‘rattenkruid’) gebruikt. Men ondervond echter al snel dat dit niet ongevaarlijk was: “Maar dit Middel is seer gevaarlyk, weshalven niemand raden soude sig daar van te bedienen, insonderheid niet omtrent Vrugten en andere eetbare Waren, of daar eenig Hond of Kat, veel min Kinders kunnen by komen, want men in de Historien droevige Gevallen aangeteikent vind, die door het onvoorsigtig Gebruik van dat Vergif gebeurt syn”.7 Ook werden er inventievere methoden bedacht, zoals het vermengen van fijn gemalen glas met het vet van gebraden spek.8 Men gebruikte echter nog onorthodoxere manieren om zich te ontdoen van de ongenode gasten. “Geheim, om alle Rotten uit de schuuren etc. te verdryven. Men moet twee of drie rotten in een val zien te bekomen: doorsteek ze van agteren met een scherp yzer, en braad ze levendig in ’t midden van de schuur, wanneer alle de rotten door de stank, aanstonds de vlucht zullen nemen: men spy-

232

kert die gebraden rotten hier en daar aan de balken, wanneer men in eenige maanden, geen rot aldaar meer zal zien verschynen”.9 Wanneer de aardse methoden niet afdoende waren, had men als laatste redmiddel nog de mogelijkheid om de hulp van de Heilige Gertrudis in te roepen. Deze 7e-eeuwse abdis van de abdij in Nijvel was in de Late Middeleeuwen één van de populairste heiligen. Afgezien van beschermheilige van reizigers te land en ter zee kreeg zij in de loop van de tijd ook een functie als beschermster tegen ratten en muizen. Het was een oud gebruik om op 17 maart, haar naamdag en tevens de periode dat de werkzaamheden op het land weer begonnen, een briefje op de schuurdeur te spijkeren met de tekst: “Het is alheden Sinte Geertruydendag, dat hier noch rat noch muis komen mag.” In een poging muizenplagen te voorkomen ging men zelfs op bedevaart naar Nijvel en nam men water mee uit de Getrudisput in de onderaardse kapel van de kerk. Bij terugkomst besproeide men met dit ‘muizenwerende’ water de akkers. De muizen te lijf met potten Wanneer de hulp van de Heilige Gertrudis niet afdoende bleek, moesten de boe-

| Rondom de stad

05-2010 binnenwerk.indd 232

04-10-10 14:26


ren zelf aan de slag. Eén van de oudste methoden om ratten en muizen te vernietigen bestaat uit het ingraven van zogenaamde muizenpotten. Andries Vierlingh, een 16e-eeuwse rentmeester van het Zeeuwse Steenbergen, beschrijft hoe in een nieuw ingepolderd gebied een boerenerf moet worden ingericht. Voor wat betreft de opslag van de oogst vermeldt hij: “Men tast meer in de bergen ende zijn prouffijtelijcker voor de muijsen dan de schueren, want rontomme de bergen delffdij eerde potten doende daerinne halff vol waeters, de muijsen diet in de bergen niet houden en mogen zij moeten drincken, zoo lopense in de potten soodat ghij se met vier oft vijffhondert op eenen nacht versmoort daerinne vindt liggende. De voormelte bergen meuchdij oock het stroij rontom met een scherpe grave noesch affsteken dat die muijssen, die om drincken willen uuijtloopen, niet wederomme in den berch commen oft claueren en connen.”10 Deze methode van ongediertebestrijding is lang in gebruik gebleven, getuige de beschrijving van de 19e-eeuwse reiziger Johan Nepomuk van Schwertz, die in 1830 tijdens zijn tocht door Westfalen een gelijke methode beschrijft.11 Een andere vroeg 19e-eeuwse vermelding van het gebruik van muizenpotten stamt uit het Magazijn van Vaderlandschen Landbouw uit 1805: “[…] Als een Boerman bespeurt, dat de Muizen bij menigte toenemen, en in zijne hooibergen, schelven en gartskoorn- of havergarven nestelen, en die afknagen, plaatst hij op den grond rondom den hooiberg […], allerlei tonnen, potten, en wat best voorhanden is, dat water houden kan, en vult dezelve of geheel of half met water. Deze vaten aan den voet der hooiberg geplaatst zijnde, klimt een of twee personen op den hooi- of garvenstapel; stampt, slaat en steekt met den voeten en hooivork in het hooi […]. De muizen hier door gejaagd, vlieden bij menigte en vallen onverhoeds in de met water gevulde vaten door de knechts, meiden of jongens, de Muizen, die nog uit den vaten trachten te worstelen, met stokjes, teenen en rijzen in het water geplompt

worden en sneuvelen”12 (afb. 1). Van alle genoemde bestrijdingsmethoden is die met de muizenpotten nagenoeg de enige die archeologische sporen achterlaat en op middeleeuwse erven worden ze dan ook met enige regelmaat aangetroffen. In de 19e eeuw wordt er in meerdere bronnen gesproken over potten die speciaal werden vervaardigd om muizen in te vangen: “….aarden muizenpotten, binnen verglaasd, om onder aan den voet van een graanberg te plaatsen….”13 Hoe deze 19e-eeuwse muizenpotten er uit zagen is niet duidelijk en voor zover bekend zijn er geen exemplaren overgeleverd. De meeste archeologische voorbeelden van muizenpotten dateren echter uit de 12e tot en met 14e eeuw. Het bekendste voorbeeld is die van De Stenen Kamer te Kerk-Avezaath, waar rondom een zesroedige hooiberg in totaal negen ingegraven potten werden gevonden.14 Hiervan bleken er drie muizenbotjes te bevatten, behorend tot de huismuis, de veldmuis en niet op soort te determineren Woelmuizen. De potten (twee kogelpotten, vier Elmpter en drie grijsbakkende potten) moeten ergens tussen 1275 en 1350 zijn ingegraven. Vermoedelijk is dit gelijktijdig met de bouw van de hooiberg

Afb. 5 Van de zeven kringgreppels van de opgraving LR64 waren er vier voorzien van één tot drie muizenpotten.

Rondom de stad |

05-2010 binnenwerk.indd 233

233

04-10-10 14:26


gebeurd, al kan ook niet worden uitgesloten dat de potten een latere toevoeging vormen. Andere archeologische voorbeelden van muizenpotten zijn afkomstig uit eveneens Kerk-Avezaath, Geldermalsen, Huissen, Aalst en Wijk bij Duurstede.15 Met Huissen als oostelijke uitzondering lijken de muizenpotten vooralsnog een fenomeen dat zich concentreert in het westen van Gelderland (Wijk bij Duurstede meegerekend) en Utrecht. Muizenoverlast en hooibergen in Leidsche Rijn Sinds 1997 wordt ten westen van Utrecht op grote schaal archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de VINEXlokatie Leidsche Rijn. Een aanzienlijk deel van dit onderzoek heeft betrekking op boerderij-erven uit de Volle en Late Middeleeuwen, waarbij muizenpotten een met regelmaat terugkerend fenomeen blijken te zijn. En zijn reeds 41 muizenpotten aangetroffen, afkomstig van negen verschillende erven en daterend van de vroege 12e tot in de 15e of eerste helft van de 16e eeuw.16 De potten, waarvan het aantal varieert van één tot elf stuks per erf, blijken altijd geclusterd te zijn. Ze worden telkens langs een rand van het erf aangetroffen en vormen zo een duidelijke indicatie van de situering van de hooibergen en hooimijten.17 Het grootste deel van de 41 muizenpotten uit Leidsche Rijn is name-

lijk aangetroffen rondom zesroedige hooibergen. In de meeste gevallen werd slechts één pot per hooiberg aangetroffen, soms twee, en één hooiberg was voorzien van vier potten (afb. 2). Dit kleine aantal muizenpotten per hooiberg roept vragen op omtrent de manier waarop de potten functioneerden. Het is moeilijk voor te stellen dat één of twee muizenpotten met hun opening op maaiveldhoogte voldoende effect zouden hebben om het gewas opgeslagen in de hooibergen te beschermen. De muizen moeten ofwel met voer in de potten zijn gelokt of richting de potten zijn gedirigeerd. Bij een van de hooibergen in Leidsche Rijn bleek de muizenpot in de bodem van een kringgreppel ingegraven te zijn (afb. 3).18 Deze 20 tot 55 cm brede kringgreppel had vermoedelijk een diepte van zo’n 70 cm. Muizen zullen tijdens hun poging om bij de hooiberg te komen in de kringgreppel zijn beland en kwamen op hun zoektocht naar een uitgang in de muizenpot terecht. De kringgreppelbodem bleek afgezien van deze pot voorzien te zijn van acht diepe kuilen. Om meerdere redenen is het niet waarschijnlijk dat er palen in deze kuilen hebben gestaan en het is aannemelijk dat er zich muizenpotten in hebben bevonden, die na het in onbruik raken van de hooiberg zijn verwijderd.19 In dat geval doet deze hooiberg met zijn negen muizenpotten sterk denken aan de muizenpottencirkel van De Stenen Kamer te Kerk-Avezaath.

Afb. 6 Enkele van de 12e en 13e-eeuwse muizenpotten uit Leidsche Rijn. Foto: H. Lägers.

234

| Rondom de stad

05-2010 binnenwerk.indd 234

04-10-10 14:26


Het is de vraag of alle muizenpotten rondom een hooiberg oorspronkelijk onder in een kringgreppel hebben gelegen. Dergelijke kringgreppels zijn vaak relatief ondiep en zullen in veel gevallen zijn opgenomen in de bouwvoor. Een uitzondering daargelaten maken de diverse historische bronnen echter geen melding van het gebruik van kringgreppels. Mogelijk werden de muizen dan ook de potten in gelokt met graan of ander voer dat in de meeste gevallen geen archeologische sporen nalaat. In één van de Utrechtse muizenpotten werd een vissenbotje aangetroffen, net als het geval was in een muizenpot te Huissen. Mogelijk werden visresten gebruikt om spitsmuizen in de val te lokken. Ondanks hun misleidende naam behoren deze kleine diertjes namelijk niet tot de familie van de Ware of Woelmuizen, maar tot die van de Insectivoren en hebben ze met name dierlijk voedsel op hun menu staan. Eén van de muizenpotten in Leidsche Rijn bevatte spitsmuizen en ook bij een pot in Geldermalsen bleek dat het geval. De aanwezigheid van de vissenbotjes kan echter ook op toeval berusten of een hele andere oorzaak hebben, zoals blijkt uit de aantekeningen van een 12e-eeuwse abt: “In Brabant hielden ontelbaar veel palingen, die wegens het ijs de moerassen verlieten, zich wonderlijk genoeg op in hooibergen. Maar omdat ze het ook daar begaven vanwege de te grote kou, rotten ze weg.”20 Het is echter

ook mogelijk dat de muizen niet de potten in werden gelokt tijdens hun zoektocht om bij de hooiberg te komen, maar er juist in werden gedreven tijdens hun vlucht uit de hooiberg. Uit het hierboven vermelde citaat uit het Magazijn van Vaderlandschen Landbouw blijkt duidelijk dat de potten ook werden ingezet om muizen die reeds in de hooiberg waren beland en daar uit werden gejaagd, alsnog te verdrinken. De 14e-eeuwse muizenpotten van de opgraving LR64 nemen een bijzondere positie, aangezien zeven van de negen potten werden aangetroffen onder in kringgreppels die niet rond een hooiberg lagen, maar rond een hooimijt (afb. 4 en 5).21 Dergelijke hooimijten bestaan slechts uit een lichte aarden verhoging of een houten stellage, waarop het gewas werd opgestapeld. Hier omheen werd een kringgreppel gegraven om het lekkende regenwater op te vangen en ongedierte tegen te houden. Bij LR64 werden zeven overlappende kringgreppels aangetroffen, die na elkaar hebben gefunctioneerd. Ze hebben diameters van 4 tot 6 m en kenden oorspronkelijk een diepte van zo’n 60 á 70 cm. Van de zeven kringgreppels hadden er twee één muizenpot, één was er voorzien van twee en één bleek er maar liefst drie te bevatten. Drie kringgreppels daarentegen waren niet voorzien van een pot. De kringgreppels met

Afb. 7 Een deel van de 14e en 15e-eeuwse muizenpotten uit Leidsche Rijn. Foto: H. Lägers.

Rondom de stad |

05-2010 binnenwerk.indd 235

235

04-10-10 14:26


Afb. 8 Een van de muizenpotten van de opgraving LR64 zoals deze werd aangetroffen.

en zonder muizenpot wisselden elkaar af door de tijd heen, wat te maken zou kunnen hebben met de drie-jarige cyclus van de veldmuizenpopulaties.22 Ondanks het grote aantal Utrechtse voorbeelden dient hier te worden benadrukt dat muizenpotten relatief zelden worden gevonden. Kringgreppels van hooimijten zijn namelijk op bijna elk erf uit de Volle en Late Middeleeuwen aanwezig, maar slechts bij LR64 werden er muizenpotten in aangetroffen. Bovendien bleken slechts acht van de 46 in Leidsche Rijn onderzochte hooibergen te zijn voorzien van dergelijke potten. Zo werd op een 12e-eeuws erf met maar liefst twaalf hooibergen en drie kringgreppels van hooimijten zelfs niet één muizenpot aangetroffen.23 Lagen er in deze hooibergen en -mijten gewassen opgeslagen die geen aantrekkingskracht op de muizen uitoefenden of werd er gebruik gemaakt van andere methoden om het ongedierte te weren? Alle potten voldoen In tegenstelling tot de 19e-eeuwse potten, die speciaal werden vervaardigd voor het vangen van muizen, gebruikten de middeleeuwse boeren dagelijks huishoudaar-

236

dewerk bij de bestrijding van de kleine knaagdieren. De negen 12e- of vroeg 13e-eeuwse muizenpotten uit Leidsche Rijn bestaan uit een Paffrath kogelpot, een Maaslandse kan, een Pingsdorf kan of smalle tuitpot en zes handgevormde kogelpotten (afb. 6 en 9). Met een hoogte van 14,5 tot 16,5 cm zijn de kogelpotten klein te noemen, maar de vondst van muizenbotjes laat er geen twijfel over bestaan dat ook deze kleine potjes geschikt waren voor het beoogde doel. De zeven 13e-eeuwse muizenpotten zijn alle van kogelpotaardewerk en zijn met een hoogte van 19 tot 25 cm aanzienlijk groter dan hun voorlopers. De proto- en bijna-steengoed potten die in deze eeuw ontstonden werden klaarblijkelijk niet gebruikt als muizenpot, mogelijk omdat de grove magering ervan het de muizen mogelijk maakte omhoog te klimmen. Van de 21 14e-eeuwse muizenpotten is er één van kogelpotaardewerk, en er zijn zes van roodbakkend en veertien van grijsbakkend aardewerk (afb. 7 en 9). De roodbakkende potten bestaan bijna alle uit voorraadpotten, terwijl één exemplaar waarschijnlijk een kan betreft. De grijsbakkende potten waarvan de vorm kon worden bepaald, bestaan uit acht voorraadpotten en drie kannen. Van deze laatste hebben

| Rondom de stad

05-2010 binnenwerk.indd 236

04-10-10 14:27


Afb. 9 Een deel van de muizenpotten uit Leidsche Rijn (schaal 1:8). Tekeningen: M. Hoppel. De variatie in vorm en grootte is duidelijk zichtbaar. Rondom de stad |

05-2010 binnenwerk.indd 237

237

04-10-10 14:27


er twee aan de binnenzijde een witte aanslag, die veroorzaakt lijkt te zijn door water. Mogelijk kan hieruit worden afgeleid dat de potten inderdaad waren gevuld met water, zoals in diverse historische beschrijvingen wordt vermeld. Beide kannen vertoonden echter ook duidelijke gebruikssporen en mogelijk was de witte aanslag reeds ontstaan voordat ze de grond in gingen. Slechts vier potten dateren op grond van hun context vermoedelijk uit de 15e eeuw en zijn alle voorraadpotten (drie rood- en een grijsbakkend).

Afb. 10 De muizenbotjes uit één van de potten van de opgraving LR42. Foto: H. Lägers.

238

De 14e- en 15e-eeuwse muizenpotten verschillen sterk in grootte, maar zijn desondanks aanzienlijk hoger dan die van daarvoor. De kannen hebben een hoogte van 22 tot 30 cm, terwijl de voorraadpotten 20 tot 38 cm hoog zijn (afb. 8 en 9). De grootste en jongste voorraadpot (1450-1550), waarvan slechts de onderste helft werd aangetroffen, zou wel eens meer dan 50 cm hoog geweest kunnen zijn. Van de 41 muizenpotten vertoonden er 25 lichte tot

normale gebruikssporen, waaruit blijkt dat ze in eerste instantie zijn gebruikt waarvoor ze waren bedoeld, om pas daarna als muizenpot te eindigen. Enkele potten waren vermoedelijk dusdanig beschadigd, dat ze in het huishouden niet meer bruikbaar waren. Een grijsbakkende voorraadpot had als gevolg van een productiefout op een punt een zeer dunne wand, waardoor er een gat in was ontstaan. Een kogelpot ging waarschijnlijk gebarsten de grond in, terwijl een grijsbakkende kan zijn oor en hals kwijt was geraakt, en daarom dienst moest doen als muizenpot. Slechts zes potten vertoonden geen enkele mate van slijtage of beschadiging en zouden wel eens nieuw de grond in kunnen zijn gegaan. Botjes, botjes en nog meer botjes Van de 41 muizenpotten uit Leidsche Rijn is van 34 de inhoud gezeefd over 1 en 2 mm, waarvan er 28 in totaal bijna vijfendertighonderd muizenbotjes bleken te bevatten.24 Het aantal botjes varieerde van

| Rondom de stad

05-2010 binnenwerk.indd 238

04-10-10 14:27


twee tot 832 per pot, het gemiddeld aantal muizen lag rond de tien, maar kon oplopen tot maar liefst 24 (afb. 10). Het is moeilijk vast te stellen om welke muizensoorten het gaat. Het postcraniale (niet tot de schedel behorende) skelet van de verschillende soorten is namelijk klein en lastig te onderscheiden. Met name de schedels (die vanwege hun kwetsbaarheid zelden worden aangetroffen) en de onderkaken zijn geschikt om soorten te onderscheiden. Van de familie van de Woelmuizen zijn er veld- en aardmuizen aanwezig, van die van de Ware Muizen zijn de huis- en bosmuis aangetroffen. De familie van de Insectivoren tenslotte is vertegenwoordigd door twee bosspitsmuizen, een mol en een woelrat. Deze laatste is afkomstig uit één van de jongste muizenpotten en is een opvallende vondst. Ondanks de vele historische vermeldingen van rattenplagen is dit voor zover bekend de enige muizenpot in Nederland waarin een rat werd aangetroffen. Hier dient te worden vermeld dat deze opsomming van de aangetroffen muizensoorten een vertekend beeld geeft. Van de 231 op soort gebrachte botjes blijken er namelijk 217 van veldmuizen te zijn, terwijl de overige muizensoorten vertegenwoordigd zijn met slechts een tot zes botjes. In drie Utrechtse potten werden daarnaast botjes van kikkers en/of padden aangetroffen. Ook in de muizenpotten van buiten Utrecht bestaat het vormenspectrum (bijna) geheel uit Woelmuizen; soms werden soms enkele kikkeren/of paddenbotjes gevonden en er werd eveneens één maal een mol aangetroffen. Het maximaal aantal individuen van 24 is ver verwijderd van de wel vijfhonderd muizen die volgens Andries Vierlingh in een nacht gevangen kunnen worden. Maar het kan nog erger: de Friese boer Dirck Jansz vermeldt dat hij er bij zijn schuur wel tweeduizend in potten gevangen had,25 terwijl een boer uit de omgeving van Rotterdam in 1670 beweerde er zelfs in één nacht drieëntwintighonderd te hebben gevangen in één hooiberg.26 Om stankoverlast tegen te gaan zullen de muizenpotten dan ook regelmatig zijn

geleegd, zoals blijkt uit het feit dat meerdere muizenpotten geen of slechts enkele muizenbotjes bevatten. Op een boerenerf in Naaldwijk werd een kuil – daterend van rond 1200 – aangetroffen met meer dan duizend muizenbotjes, tussen de honderd en de vijfhonderd botjes van padden en/of kikkers en twee botjes van een mol. Vermoedelijk werd in deze kuil de inhoud van meerdere muizenvangsten (met behulp van potten?) gedumpt, die gezamenlijk minstens negentig muizen, twintig padden, een kikker en een mol hebben bevat.27 Dergelijke kuilen zijn in Leidsche Rijn niet aangetroffen.28 Na het in onbruik raken van een hooiberg of hooimijt met muizenpotten bleven deze laatste vaak onaangeroerd in de grond achter. Om onbekende redenen werden de muizenpotten in enkele gevallen echter uitgegraven, zoals blijkt uit de vondst van zo’n pot boven in een greppelvulling en twee exemplaren op de bodem van een diepe kuil. Deze drie potten bevatten alle muizenbotjes, zodat onomstotelijk vaststaat dat ze ooit als muizenval dienst hebben gedaan. Misschien werden ze uitgegraven om hergebruikt te worden, maar ze bleken uiteindelijk gebarsten of gebroken en daarom werden ze weggegooid. Het einde van een traditie Uit de historische bronnen blijkt dat het gebruik van muizenpotten tot in de 19e eeuw bleef bestaan en in het Duitse IndenLamersdorf is een voorbeeld bekend van 18e- of 19e-eeuwse ingegraven Langerwehe-potten.29 Alle Nederlandse voorbeelden (op vermoedelijk vier 15e- of 16e-eeuwse uitzonderingen uit Leidsche Rijn na) dateren echter uit de 12e tot en met 14e eeuw. Het is de vraag waarom het gebruik van muizenpotten in (het begin van?) de 15e eeuw afgenomen of volledig verdwenen lijkt te zijn. Mogelijk heeft dit te maken met de introductie van allerlei andere vangst- en bestrijdingsmethoden, waaronder arsenicum. Zoals we hier boven hebben gezien was men er zich echter terdege van bewust dat het gebruik van dit laatste in de directe omgeving van opgeslagen voedsel tot gevaarlijke situaRondom de stad |

05-2010 binnenwerk.indd 239

239

04-10-10 14:27


ties kan leiden en hanteerde men op het erf andere methoden. Zogenaamde rattenkloosters of -kastelen worden rond het midden van de 15e eeuw voor het eerst genoemd.30 Dit zijn rechthoekige kisten, van binnen verdeeld in meerdere hokjes en voorzien van nestmateriaal, waarmee het ongedierte naar binnen werd gelokt. Eenmaal vol met ratten werden de ingangen afgesloten en het geheel werd onder water gehouden. Daarnaast lijken er in het begin van de 15e eeuw ook allerlei andere muizenvaltypes hun intrede te doen. Zo worden blokvallen en vallen met veermechanismen voor het eerst afgebeeld op een drieluik van omstreeks 1425.31 Het is echter ook mogelijk dat de natuur de boeren grotendeels van hun plaaggeesten heeft bevrijd. Het is bekend dat koude en natte winters vermoedelijk grote invloed op de omvang van muizenpopulaties hebben.32 Mogelijk is het dan ook geen toeval dat rond 1430 de zogenaamde Kleine IJstijd begon die zijn dieptepunt bereikte rond 1600 en tot in de 19e eeuw zou duren. Met name in de tweede helft van de 16e eeuw werd het overal in West- en Midden-Europa kouder en gingen de lange winters gepaard met meer sneeuw en ijs. Ook de zomers werden koeler en werden gekenmerkt door herfstweer, compleet met storm en stormvloeden. Getuige de diverse historische bronnen zijn de muizenpotten echter nooit geheel verdwenen en mogelijk zal toekomstig archeologisch onderzoek aantonen dat ze ook na de Middeleeuwen in gebruik bleven. Een aanwijzing hiertoe kan worden gevonden in een tot nu toe in dit verhaal onvermelde pot, merkwaardig genoeg aangetroffen op 6 m hoogte in een muur van de Hervormde Kerk te Nijland (Friesland).33 De rond 1525 rechtop ingemetselde kruik bleek zand, een knikker en botjes van dertien bosspitsmuizen, een dwergspitsmuis en negentien vleermuizen te bevatten. De pot lijkt als val gediend te hebben, die gezien de hoogte waarop hij zich bevond specifiek tegen vleermuizen was gericht, die mogelijk met behulp van vergiftigd voer werden gedood. In dat

240

geval waren de spitsmuizen een bijvangst, mogelijk aangelokt door de resten van de dode vleermuizen, waarvan de schedels dan ook alle waren aangevreten. Dit Friese voorbeeld toont aan dat het gebruik van potten om ongedierte te vangen in archeologisch opzicht tot in de 16e eeuw kan worden gevolgd. Mogelijk zal uit toekomstig onderzoek blijken dat ook rondom de boerderijen deze traditie bleef bestaan. Archeologen dienen daartoe van alle rechtstandig aangetroffen potten – maar ook van exemplaren die ogenschijnlijk lijken te zijn gedumpt in afvalkuilen of greppels – de inhoud nauwkeurig te onderzoeken. Jeroen van der Kamp Team Cultuurhistorie gemeente Utrecht Zwaansteeg 11 3511 VG Utrecht j.van.der.kamp@utrecht.nl

Noten 1. Vertaling van M. van Rossum. 2. Ervynck et al. 1991, 72. 3. Bielemans 2008, 211. 4. Buisman 1995, 260. 5. Buisman 1996, 409. 6. Faber 1960, xxxvii. 7. Knoop 1753. 8. Janz 1669, 55. 9. De Clerq 1766, 191. 10. Hullu &Verhoeven 1920, 285. 11. Piepers 1979, 8-9. 12. Francq van Berkhey 1805, 209. 13. Catalogus der werktuigen van ‘s Rijks Kabinet van Landbouw, te Utrecht, ’s Gravenhage 1840, 91. 14. Verhoeven & Brinkkemper 2001, 97-98 en 228-233. 15. Afgezien van de negen potten rondom hooiberg 11 werd tijdens de opgraving De Stenen Kamer in Kerk-Avezaath buiten hooiberg 10 een Elmpter pot aangetroffen (Verhoeven & Brinkkemper 2001, 97), was hooiberg 12 voorzien van een Paffrath pot (Verhoeven & Brinkkemper 2001, 98, 231) en werd in put 21 een geïsoleerde Elmpter pot met 21 muizenbotjes aangetroffen (Verhoeven & Brinkkemper 2001, 98, 231-232). Daarnaast werd bij de opgraving Linge te Kerk-Avezaath in put 13 een geïsoleerde ingegraven Brunsum-Schinveld

| Rondom de stad

05-2010 binnenwerk.indd 240

04-10-10 14:27


pot aangetroffen (Verhoeven & Brinkkemper 2001, 113). Bij de opgraving Malburg te kerk-Avezaath werden vier potten ingegraven (twee Maaslands aardewerk, een grijsbakkend en een Elmpter waar) op het achtererf waar de spiekers stonden (Oudhof et al. 2000, 118-119). Bovendien was bij spieker 1 een kalkstenen vijzel aangetroffen, waarvan eveneens kan worden vermoed dat die als muizenval heeft gediend (Oudhof et al. 2000, 153-154). In Geldermalsen werd tijdens een proefsleuvenonderzoek in de Herman Kuijkstraat een middeleeuwse muizenpot aangetroffen met twintig muizen, een kikker of pad en een mol (voor het bureau- en booronderzoek, zie: Boreel 2007. Het proefsleuvenonderzoek is nog niet gepubliceerd). In Huissen werden bij een opgraving in de Bloemstraat een Pingsdorf pot en vijf kogelpotten aangetroffen, die gezamenlijk minstens vijftien muizen bevatten (Krist 2002, 11, 14). Te Aalst werd een 14e-eeuwse grijsbakkende pot aangetroffen in de directe omgeving van een slechts gedeeltelijk waargenomen kringgreppel (Roessing 2008, 13). Te Wijk bij Duurstede werd de bodem van een Pingsdorf pot aangetroffen, die mogelijk als muizenpot geïnterpreteerd moet worden (Dijkstra 2004, 28). 16. Het betreft acht opgravingen en een waarneming. Van der Kamp 2010: LR48-I (elf potten), LR48-II (een pot), LR48-III (tien potten), LR48-IV (vijf potten); Den Hartog 2009: LR42 (twee potten); Dielemans 2010: LR64 (negen potten); Van der Kamp (in voorbereiding): VTN ‘98 (een pot); Van der Kamp 2006b: LR13 (een pot); (ongepubliceerd): waarneming bij Hof ter Weide (een pot). 17. Uit historische bronnen blijkt dat in latere perioden muizenpotten ook werden toegepast op de akkers. Door het plaatsen van veertien potten per hectare kon een boer in 1866 ten tijde van een muizenplaag zijn koolzaad grotendeels redden (Van der Poel 1978, 756). Dergelijke geïsoleerd gelegen potten zijn archeologisch echter moeilijk te traceren en werden dan ook (nog?) niet aangetroffen. 18. Van der Kamp in voorbereiding. 19. Het kan echter niet worden uitgesloten dat er zich in de acht kuilen geen aardewerk muizenpotten, maar houten emmers of kuipen hebben bevonden, die niet zijn uitgegraven, maar weggerot zonder een spoor achter te laten. Francq van Berkey (1805, 209) schrijft dat men muizen trachtte te vangen ‘in verglaasde potten, roomtesten, koperen emmers of ook diepe tonnen en kuipen, half gevuld met water’. Ook is het denkbaar dat er geen potten of emmers in de kuilen hebben gezeten, aangezien kuilen met enkel steile wanden ook konden dienen om muizen te vangen (Klijn 1979, 39). 20. Buisman 1995, 301. 21. Er is nog één mogelijk ander voorbeeld van een kringgreppel met muizenpot bekend in Nederland. De grijsbakkende pot te Aalst bevond zich in de directe omgeving van een slechts gedeeltelijk waargenomen, rechthoekige kringgreppel. Het is aannemelijk dat het niet waargenomen deel hiervan over de pot heen lag en deze dus in de bodem van de kringgreppel was ingegraven. In de pot werden geen muizenbotjes aangetroffen (Roessing 2008). 22. Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat veldmuizenpopulaties meestal een driejarige cyclus hebben, die synchroon over Nederland verlopen. In het piekjaar van zo’n cyclus is er een verhoogde kans op schadesituaties. Strenge of zachte winters die sterfte en voortplanting beïnvloeden, kunnen die patronen verstoren (Van Apeldoorn 2005, 21). 23. Van der Kamp 2006a. 24. De dertien potten die geen muizenbotjes opleverden of waarvan de inhoud niet is – of kon worden – gezeefd, zijn toch als muizenpot geïnterpreteerd vanwege hun ligging net buiten een hooiberg, onderin een kringgreppel of in de directe nabijheid van meerdere potten waarin wél muizenbotje werden aangetroffen. 25. Faber 1960, xxxvii. 26. Van der Goes 1909, 163. 27. Van der Veen 2009. In dat geval komen de muizenpotten ook buiten Gelderland en Utrecht voor. 28. Toch werd er in Leidsche Rijn één kuil aangetroffen die grote gelijkenis vertoont met die in Naaldwijk. Tijdens LR42 bleken sporen van een inheems-Romeinse nederzetting en van een erf uit de Late Middeleeuwen (inclusief twee muizenpotten) door elkaar heen te liggen. Er werd een 1 m diepe, spits toelopende kuil met zeer veel kleine botjes onderin gedocumenteerd. Een kwart van deze onderste vullingslaag werd uitgezeefd, waarin de complete skeletten van (waarschijnlijk) twee padden en 122 groene kikkers werden gevonden. Deze zijn een natuurlijke dood gestorven en werden niet gegeten. Verder bevatte de kuil minimaal twee (vermoedelijk bos-) spitsmuizen. De kuil is op indirecte gronden toegeschreven aan de Romeinse periode, maar een datering in de Late Middeleeuwen kan niet worden uitgesloten (Esser 2004; Esser & Beerenhout 2006). 29. Verhoeven & Brinkkemper 2001, 98. 30. Klijn 1979, 39. 31. Klijn 1979, 41. 32. Van Apeldoorn 2005, 27. 33. Reinstra et al. 2008. Literatuur Apeldoorn, R.C. van, 2005: Muizenplagen in Nederland: oorzaken en bestrijding, Alterra-rapport 1234, Wageningen.

Rondom de stad |

05-2010 binnenwerk.indd 241

241

04-10-10 14:27


Bielemans, J., 2008: Boeren in Nederland: geschiedenis van de landbouw 1500-2000, Amsterdam. Boreel, G., 2007: Nieuwbouw in het dorp Geldermalsen. Een aanvullend Inventariserend Veldonderzoek aan de Herman Kuijkstraat 28-32, ZAN 105, Amsterdam. Buisman, J., 1995: Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, Deel 1: tot 1300, Franeker. Buisman, J., 1996: Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, Deel 2: 1300-1450, Franeker. Carmiggelt, A. (red.), 2004: Opgespoord Verleden. Archeologie in de Betuweroute, Abcoude. Clerq, C.E. de, 1766: De burger-boer, of land-edelman, zynde een beknopt zak-woordenboek van het buitenleeven: strekkende tot aangenaam gebruik en voordeelige onderrrichting van den land-adel, burger, dorpeling, landman, boer, …: diendende ter volmaking eener beknopte land-bibliotheek / uit het Fransch nagevolgt, en met een zeer groot getal nuttige zaken, voordeelige nieuwe uitvindingen en onbetaalbare, tot dezen tyd toe onbekend geblevene geheimen verrykt, tweede druk, Amsterdam. Dielemans, L., 2010: Boeren en molenaars? LR64: Archeologisch onderzoek naar een laatmiddeleeuws erf aan de Strijlandweg, gemeente Utrecht, Basisrapportage archeologie 45, Utrecht. Dijkstra, M.F.P., 2004: Gulle gaven, greppels en waterputten. De opgraving Wijk bij Duurstede – David van Bourgondiëweg, AAC-publicaties 26, Amsterdam. Ervynck, A., 1989: Archeozoölogisch onderzoek van de zwarte rat (Rattus rattus) en de bruine rat (Rattus norvegicus), Academisch Proefschrift, Amsterdam. Ervynck, A., V. Meillander & R. van de Walle, 1991: Ratman. Een verhaal van mensen en ratten, Gent. Esser, E., 2004: Een kuil vol kikkers, Ossicle 77 (Intern rapport Archeoplan Eco), Delft. Esser, E. & B. Beerenhout, 2006: Voedsel en vee uit Romeins Hogeweide, Ossicle 109, Delft. Faber, J.A., 1960: Bildtboer met ploeg en pen, in: P. Gerbenzon (red.), Het aantekeningenboek van Dirck Jansz, Estrikken 31, Grins, Groningen, ix-xlviii. Francq van Berkhey, J. le, 1805: Wegens de Landmuizen en derzelver optogt in Holland, in: J. Kops (red.) Magazijn van vaderlandschen landbouw deel II, Haarlem, 201-213. Goes, A. van der, 1909: Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes (1659-1673), uitgegeven door C.J. Gonnet, Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, derde serie, nr. 11, Amsterdam. Hartog, C.M.W. den, 2009: Sportpark Terweide 2. LR41-42: Archeologisch onderzoek Sportpark Terweide, Basisrapportage 18, Utrecht. Hullu, J. de & A.G. Verhoeven (eds), 1920: Andries Vierlingh, Tractaet van dyckagie, Den Haag. Janz, C., 1669: De verstandige huyshouder, Amsterdam. Jaspers, N.L., 2007: Aardewerk, in: G. Labiau (red.), N210 tussen Nederlek en Bergambacht: Laat-middeleeuwse selnerings- of huisplaatsen. Een Archeologische Opgraving, ADC Rapport 935, Amersfoort, 25-47. Kamp. J.S. van der, 2006a: Wonen aan het water (deel I). Archeologisch onderzoek van een twaalfde-eeuwse nederzetting langs de restgeul van de Oude Rijn, Basisrapportage archeologie 14, Utrecht. Kamp. J.S. van der, 2006b: Wonen aan het water (deel II). Archeologisch onderzoek naar een laatmiddeleeuws, omgracht stenen huis in Leidsche Rijn, Basisrapportage archeologie 15, Utrecht. Kamp, J.S. van der, 2010: Kanunniken buiten de stadsmuur. Een (post)middeleeuws boerderijlint op kapittelgrondgebied, Basisrapportage archeologie 20, Utrecht. Kamp, J.S. van der, (in voorbereiding): Veranderend landschap, schuivende erven. VTN ’98-2: Middeleeuwse bewoning langs de Rijksstraatweg, Vleuten-De Meern, Basisrapportage archeologie 38, Utrecht. Klijn, E.M.Ch.F. & H.G. van der Meijden, 1979: Ratten, muizen en mensen. De bestrijding van ratten en muizen in het verleden, uitgave ‘Het Nederlands Openluchtmuseum’, Arnhem. Knoop, J.H., 1753: Beschouwende en werkdadige Hovenier – Konst of inleiding tot de waare oeffening der planten, Leeuwarden. Krist, J.S., 2002: Huissen-Bloemstraat fase 3: een Aanvullend Archeologisch onderzoek en Definitief Onderzoek, ARCPublicaties 57, Groningen. Oudhof, J.W.M., J. Dijkstra & A.A.A. Verhoeven (red.), 2000: Archeologie in de Betuweroute. ‘Huis Malburg’ van spoor tot spoor. Een middeleeuwse nederzetting in Kerk-Avezaath, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 81, Amersfoort. Piepers, W., 1979: Mausefallen – ehedem! Schutz für Getreidemieten, in: Das Rheinische Landesmuseum Bonn, Berichte aus der Arbeit des Museums 1/79, Bonn, 8-9. Poel, J.M.G. van der, 1978: Ceramiek contra schadelijke dieren, Antiek, jg. 12, no. 10, 752-756. Reinstra, A., J. van Doesburg & F. Laarman, 2008: Val of bouwoffer?, in: RACM Nieuwsbrief, jaargang 3, nummer 6, 12-14. Roessing, W., 2008: Een middeleeuwse huisterp aan de Dorpsstraat in Aalst, gemeente Zaltbommel. Een Archeologische Begeleiding, ADC Rapport 1042, Amersfoort. Veen, K. van der, 2009: Microfauna van Naaldwijk. Determinatie en bespreking van een concentratie microfauna gevonden in een kuil, Universiteit Leiden, BA3-scriptie Science-based Archaeology (ongepubliceerd), Leiden. Verhoeven, A.A.A. & O. Brinkkemper, 2001: Twaalf eeuwen bewoning langs de Linge bij De Stenen Kamer in KerkAvezaath, (Rapportage archeologische monumentenzorg 85), Amersfoort.

242

| Rondom de stad

05-2010 binnenwerk.indd 242

04-10-10 14:27


Literatuurrubrieken

Recensies Leo Verhart, De geur van veen. Vlaardingen en de ontdekking van de Vlaardingen-cultuur. Uitgeverij Matrijs Utrecht, 2010. ISBN 978-90-5345-392-6. Geïll., 239 pag., € 24,95. Vlaardingen was de laatste jaren regelmatig te vinden in de archeologische berichtgeving. De geur van veen richt zich echter niet op de archeologische ontdekkingen waarmee Vlaardingen de laatste vijftien jaar de aandacht trok. Het gaat namelijk veel verder terug in de tijd. Vijftig jaar geleden vond de zestienjarige Gerard Ouwehand een stenen bijl aan de Arij Koplaan en die verrassende vondst leidde in de jaren daarna tot enkele opgravingscampagnes, waardoor een tot dan onbekende ‘cultuur’ aan het licht kwam. Niet echt voor het eerst, want iets eerder was dat in Zandwerven en Hekelingen ook al het geval. Alleen kon men er toen nog niet veel mee. Daarom werd deze cultuur uiteindelijk naar Vlaardingen genoemd. Alle lezers van Westerheem hebben in april een fraaie ‘special’ over de Vlaardingen-cultuur gekregen, onder redactie van Tim de Ridder en Leo Verhart. Oud-Vlaardinger Leo Verhart, toen twaalf jaar oud, was in 1964 regelmatig toeschouwer bij de opgraving en sindsdien is voor hem de geur van veen verbonden aan de Vlaardingen-cultuur. Verhart leek de aangewezen persoon om een, in de woorden van burgemeester Bruinsma van Vlaardingen, “gedegen maar ook prettig leesbaar boek te schrijven over de Vlaardingen-cultuur”. Voegt dit boek nog iets wezenlijks toe aan de vele artikelen over deze cultuur in de Westerheem-special? Naar mijn mening doet het boek dat zeker. Allereerst heeft Verhart kans gezien de wetenschappelijke informatie over de Vlaardingen-

cultuur om te zetten in, ook voor iets minder goed ingevoerden, begrijpelijke taal. Na lezing van de special ervoer ik het toch als nuttig en interessant het wetenschappelijke verhaal in wat eenvoudiger vorm na te lezen. Speciaal in het hoofdstuk ‘Leven in de Vlaardingen-tijd’ geeft de auteur een mooi overzicht van wat tot op heden bekend is over de Vlaardingen-cultuur en in het hoofdstuk ‘De Vlaardingen-cultuur en de rest van de wereld’ plaatst hij de ‘VL’ zo goed mogelijk in het geheel van voorgaande, gelijktijdige en latere culturen. Er lijkt verwantschap te zijn met de Stein-groep, maar het is ook duidelijk dat er contact was met de toenmalige bewoners van West- en MiddenBelgië. Van die bewoners is op dit moment erg weinig bekend: tot nu toe ontdekte men ten zuiden van Haamstede (Schouwen-Duive­ land) nog geen enkele Vlaardingen-vindplaats, maar men zoekt naarstig verder. Hoewel men enkele voorwerpen van de Trechterbekercultuur vond in een Vlaardingennederzetting, lijkt er maar weinig contact te zijn geweest met die noorderburen. Ook de ‘afkomst’ van de Vlaardingen-cultuur is onduidelijk, zodat we van Verhart voorlopig nog wel over ‘Vlaardingen-cultuur’ en ‘Steingroep’ mogen blijven spreken. De Vlaardingen-cultuur lijkt op veel plaatsen te worden opgevolgd door de Enkelgrafcultuur.

Af b. 1 Geur van veen. Cover van het besproken boek.

De waarde van dit boek ligt ook zeker in het beschrijven van ‘hoe het allemaal in zijn werk ging’. Het is als het ware een reünie van de bij de ontdekkingen van de Vlaardingen-cultuur betrokken archeologen en amateurs. In donkerbruine kaders vertelt het boek interessante zaken over Cees Wind, Gerrit Ouwehand, Pieter Modderman, Piet Sonneveld, Henk Verhagen, Leo Havelaar, Jan Heusdens, Teun de Bruijn, Inez During Caspers, Willem Glasbergen, Henk Donker, Dick van Toledo, H.K. van Minnen, Jan Albert Bakker, Harm van

Literatuurrubrieken |

05-2010 binnenwerk.indd 243

243

04-10-10 14:27


Af b. 2 Mens en land in het hart van Salland. Cover van het besproken boek.

Riel, Willy Groenman, Liesbeth Theunissen, Ben van Beek, Leendert Louwe Kooijmans, Reinder Reinders, A. van Wezel, Roel Brandt, Jean-François van Regteren-Altena, Senne Diependale, Wim Ettema, Willy Metz, Maarten D. de Weerd, Frits van Iterson Scholten, Erik Drenth en ten slotte Vlaardingens stadsarcheoloog Tim de Ridder. In wat lichtere kaders worden bepaalde items nader besproken, terwijl de inleidingen van de hoofdstukken diezelfde achtergrondkleur hebben. Het doorlopende verhaal staat in het wit. Eigenlijk is deze voortdurende wisseling van soorten tekst, kaders en achtergrondkleuren mijn enige punt van kritiek op dit boek, hoewel ik mij ervan bewust ben dat veel lezers deze lay-out juist aantrekkelijk zullen vinden. Voortdurend ben je als lezer gedwongen aan het eind van de rechterpagina te stoppen met het verhaal (wit) om de donker- en lichtbruine stukjes te lezen. Of je besluit eerst alle witte stukken te lezen, waarna je weer terug moet bladeren om de wel degelijk interessante extra informatie niet te missen. Dat de inleidingen en de nadere informatie dezelfde achtergrondkleur hebben, verhoogt de overzichtelijkheid niet, terwijl de op zich fraaie illustraties het geheel nog meer verbrokkelen. Ondanks de vermelding in de inhoudsopgave staat een mooi overzicht van archeologische tijdvakken en culturen wat achteraf, verscholen achter noten, literatuur en register. Op p. 15 meldt een bijschrift dat rond 9000 BC (dus 11000 jaar geleden) de landbrug verdronk, maar op p. 94 staat te lezen dat rond 10000 jaar geleden (dus rond 8000 BC) de zeespiegel nog 65 meter lager stond dan nu en Engeland nog geen eiland was. Overigens zou het ook na dat tweede jaartal nog geruime tijd duren tot die doorbraak een feit was. Laat het bovenstaande u er allerminst van weerhouden dit boek te lezen, ook niet wanneer u net de Westerheem-special uit hebt. Het is namelijk goed geschreven, geeft niet alleen overzichtelijke informatie over de Vlaardingen-cultuur, maar brengt ook (de persoonlijke beleving van) veel betrokkenen tot leven, dikwijls door aardige anekdotes, waarvan ik u er zo dadelijk eentje verklap. Het is bovendien fraai geïllustreerd en de tekst is nauwkeurig. Een gemiddelde van één spelfoutje per achttien bladzijden is een compliment voor de eindredactie. O ja, de anekdote. Op p. 161 vertelt Maarten de Weerd over Glasbergen dat deze in Vlaardingen een lezing hield over Vlaardingen. Hij wilde die alleen geven wanneer hij er flink voor werd betaald. Hij vroeg en kreeg na ste-

244

vig onderhandelen 400 gulden, zeker voor die tijd een verre van gering bedrag. Na de lezing gaf hij de 400 gulden terug aan de verbijsterde organisatoren...: “Ja, dat soort dingen deed hij vaker”, aldus De Weerd. Jan Coenraadts * * *

Theo Spek, Henk van der Velde, Herman Hannink en Bert Terlouw, Mens en land in het hart van Salland. Bewonings- en landschapsgeschiedenis van het kerspel Raalte. Uitgeverij Matrijs, Utrecht 2010. ISBN 978 90 5345 364 3. Gen.gebonden, Geïll., 416 pag., € 39,95 Nog niet zo lang geleden dacht men dat Salland vóór 1000 weliswaar niet onbewoond, maar toch wel dunbevolkt was. Diverse grote en kleinere onderzoeken maakten inmiddels duidelijk dat dit zeker niet overal het geval was en dat er ook vóór het jaar 1000 hier en daar zelfs sprake was van een relatief dichte bewoning. Voor wie dit heeft gemist, maar vooral voor diegenen met een bijzondere interesse voor Salland - in dit geval speciaal Raalte en omgeving - en vergelijkbare landsdelen, verscheen onlangs een indrukwekkend boek. De auteurs zijn Theo Spek (hoogleraar landschapsgeschiedenis en als historisch-geograaf werkzaam bij het RCE), Henk van der Velden (seniorarcheoloog bij ADC Archeo-Projecten en kenner van landschapsarcheologie), Herman Hannink (amateurhistoricus en Sallanddeskundige) en Bert Terlouw (AWN’er en ontdekker van belangrijke archeologische vindplaatsen rond Raalte). Dit publieksboek is het resultaat van vele jaren speur- en denkwerk, dat een stortvloed van gegevens opleverde die gezien de aard van het boek strak moesten worden geordend en omgezet in goed leesbare taal. In de inleiding zetten de auteurs onder meer een aantal onderzoeksvragen op een rij die het boek zo goed mogelijk zou moeten beantwoorden. Die richten zich vooral op het oorspronkelijke natuurlijke landschap, de prehistorische en vroeghistorische bewoning, het middeleeuwse grondbezit, de middeleeuwse boerderijen/buur(t)schappen en ontginningen en ten slotte natuurlijk het kerkdorp Raalte. Hierna gaan Spek en Van der Velde in op het natuurlijke landschap en de historische marke-indeling, waarna Van der Velde de Prehistorie - de Steentijd samen met Terlouw -, de

| Literatuurrubrieken

05-2010 binnenwerk.indd 244

04-10-10 14:27


Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen behandelt. Vervolgens neemt Spek het grootgrondbezit in middeleeuws Salland onder de loep, waarna hij in aparte hoofdstukken de diverse historische woonkernen bespreekt. Zo komen achtereenvolgens het middeleeuwse Luttenberg, Linderte, Boetele, Ramele, Thije en Raalte, Raan, Pleegste en Heeten aan de beurt. Van elke buurschap wordt kort maar duidelijk iets gezegd over het landschap, de plaatsnaam, de oudere boerderijen en de bewonings- en ontginningsgeschiedenis. Over sommige buurschappen, bijvoorbeeld Thije-Raalte, valt iets meer te zeggen. Tenslotte stond daar de belangrijkste kerk. Maar ook een buurschap als Heeten is extra interessant vanwege de grootschalige ijzerproductie in de Romeinse tijd en (waarschijnlijk) daarna. Omdat ook elders in dit gebied wel ijzer werd geproduceerd zou dit wel eens een belangrijke reden kunnen zijn voor de relatief dichte bewoning van deze streek. Wanneer alle buurschappen aan de orde zijn geweest, constateren Spek en Van der Velde in het laatste hoofdstuk Hart van Salland: een waardevol cultuurlandschap dat veel vragen zijn beantwoord. In de vorm van ‘tien nieuwe inzichten’ vatten ze de huidige stand van zaken samen. In mei ontving monseigneur W.J. Eijk, aartsbisschop van Utrecht, in de Plaskerk van Raalte, het eerste exemplaar van het boek. Het blijkt namelijk dat in de Middeleeuwen maar liefst 95% van alle boerderijen eigendom was van grootgrondbezitters. Van die grootgrondbezitters was het bisdom Utrecht een van de grootste, zo niet de voornaamste. Overijssel heette natuurlijk niet voor niets het ‘Oversticht’. Het feodale stelsel zou verhoudingsgewijs ook nog lang blijven bestaan in deze streken. Uit het boek spreekt een grote betrokkenheid van de auteurs met deze regio. Er blijken ook nog heel wat verbindingen te zijn met het verleden. Op de grond van een groot deel van de oude nederzettingen staat nog steeds een boerderij. Uit historische gegevens blijkt eveneens dat sprake is van een grote continuïteit van bewoning, terwijl niet zelden de oude of zelfs de oudste geschiedenis nog aan een huidige naam kan worden afgelezen. Dat dit boek verplichte kost is voor liefhebbers van de streekgeschiedenis van Raalte e.o. zal duidelijk zijn. Een groot deel van de gegevens die het boek geeft wat betreft beschrijving en ontstaan van landschappen, plaatsnamen en boerderijnamen, is echter ook min of meer van toepassing buiten de hier behandelde regio. Allereerst mag dan natuurlijk worden

gedacht aan de naastgelegen gebieden in Overijssel. Dit boek bevat echter ook veel herkenbare zaken voor inwoners van de Gelderse Achterhoek en de Oost-Veluwe. De dialecten in Salland, Twente, Achterhoek, Oost-Veluwe en ‘zand’-Drenthe mogen dan verschillen, maar ze zijn ook zeer verwant. Wanneer het om namen en verklaringen van die namen gaat, blijken er veel overeenkomsten te zijn, ook met het naastgelegen Duitsland. Het boek ziet er zeer verzorgd uit, kent een doorlopend en goed leesbaar verhaal, waarbinnen plaats wordt geboden aan tabellen (in grijs), vele illustraties en ruim twintig lichtbruin gekleurde vlakken waarbinnen nader wordt ingegaan op bepaalde zaken. Ik heb deze afwisseling ditmaal als minder storend ervaren, waarschijnlijk als gevolg van de vrij ruime bladspiegel. Een nadeel van het apart behandelen van alle buurschappen is dat er nog wel eens dingen worden herhaald. Het voordeel is dat het hoofdstuk over een bepaalde buurschap op deze manier ‘los’ kan worden gelezen, zonder steeds terug te moeten bladeren. Wat mij betreft weegt hier het voordeel zwaarder dan het nadeel. Achter in het boek staat overigens een goede verklarende woordenlijst die de indruk wekt behoorlijk compleet te zijn. Registers van geografische namen en personen/instellingen vonden daar eveneens een plaats. Ik las het boek met interesse en plezier en ben er zeker van dat dit ook voor veel lezers zo zal zijn. Een aanrader derhalve, in het bijzonder voor wie houdt van de geschiedenis van het Sallandse en aanverwante landschap en is geïnteresseerd in veld- en boerderijnamen.

Af b. 3 Geröllkeule of rolsteenhamer uit Raalte, Mesolithicum. Dergelijke doorboorde stenen zijn van ons land bekend van de Midden- en NoordNederlandse zandgronden. De functie is niet bekend, ze kunnen hebben gediend als bijvoorbeeld verzwaring voor een graafstok, als klopsteen, visnetverzwaring, slingersteen, knots, onderdeel van een vuurboor, etc. Uit: Mens en land in het hart van Salland.

Jan Coenraadts * * *

Maaike Groot, Animals in ritual and economy in a Roman frontier community. Excavations in Tiel-Passewaay (Amsterdam Archaeological Studies 12).

Literatuurrubrieken |

05-2010 binnenwerk.indd 245

245

04-10-10 14:27


Amsterdam University Press, Amsterdam 2008. ISBN 978-90-8964-0-222. Geb., geïll., 271 pag., € 49,50.

Af b. 4 Animals in ritual and economy in a Roman frontier community. Cover van het besproken boek.

246

In het huidige Tiel-Passewaay ontmoetten Batavieren en Romeinen elkaar onder bijzondere omstandigheden. De Romeinen waren overtuigend in volle expansie van hun wereldrijk en de lokale bevolking zocht de best mogelijke oplossing om daar mee om te gaan. De oorspronkelijke bewoners bleven voor een deel bij hun eigen vertrouwde leefwijze, maar namen evengoed voor hen nieuwe zaken vlot over. Eveneens paste men de eigen cultuur op weer andere momenten aan aan de nieuwe omstandigheden. Van heel dit boeiende proces bleven materiële resten over en daar moeten de archeologen uit de 21e eeuw het mee doen. In dit deel van de reeks beschrijft M. Groot hoe de bewoners van de nederzettingen met dieren omgingen. Bij de opgraving kwamen veel botten van huisdieren en vee te voorschijn. Goed georganiseerd onderzoek met veel oog voor detail en voor de context waarin deze resten gevonden werden, leert ons dat de dieren niet alleen economisch van belang waren, maar ook deel uitmaakten van rituelen. Deze rituelen zijn de praktische uiting van een binnen de nederzetting en waarschijnlijk ook daarbuiten gedeelde opvatting over de zin van het leven. Wat het economische belang van dieren betreft, wordt in de studie aangetoond dat de wensen van de Romeinen duidelijk de koers van de veeteelt hebben beïnvloed: de paarden werden groter, de schapen werden meer voor de wol geteeld. Het aandeel van dieren binnen rituelen die als doel hadden het leven voorspoedig en constant te houden wordt hier binnen het dagelijkse leven van de nederzetting beschreven. Het speciale aan deze studie is dat een levend beeld wordt geschetst van mensen die de hele dag door bezig zijn met de wereld te ordenen volgens de lijnen van hun eigen zingeving. Speciale deposities tussen de gebouwen en erven door de tijd heen, de zorg die men besteedde aan de overgang tussen leven en dood, de bijzondere feesten, de hele magie die gedurende tientallen jaren door een groep mensen gedeeld werd met als doel gelukkig en gezond te leven, vruchtbaarheid te bevorderen bij mens en dier en uiteindelijk geslaagd het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen, wordt door de auteur levendig aanschouwelijk gemaakt aan de hand van dierenbotten die door onze voorgangers eerbiedig en zorgvuldig aan de aarde werden toevertrouwd. De auteur geeft duidelijke kaders aan van wat wel en wat niet onder resten van rituelen kan

verstaan worden en toont aan dat het van belang is beter op dierenresten in hun context te letten bij het opgraven. Binnen de agrarische gemeenschappen uit deze periode waren tamme en ook wilde dieren van groot belang om te kunnen overleven. Tevens waren ze voor deze mensen een niet weg te denken onderdeel van de hen omringende wereld. Vanzelfsprekend waren de dieren ook belangrijk binnen de structuur die men aanbracht om de wereld te ordenen. Verdienste van de auteur is dat zij oog heeft voor het wellicht anders zijn van de vroegere bewoners van de site, waarbij zij probeert te kijken vanuit andere standpunten dan de hedendaagse. De studie is voldoende geïllustreerd en biedt een zeer goede bibliografie voor wie zelf verder wil. Vera Vandenbulcke * * *

Henk van Sambeek en Nettie van de Langenberg-Scheepers, Met oog voor het verleden. Cultuurhistorie van het beekdal van de Essche stroom. Heemkundekring De Kleine Meijerij, Oisterwijk 2010. ISBN 978-90-810558-3-3. Geïll., genaaid geb., 64 pag., € 15,-(inclusief verzendkosten € 18,--) In 2006 neemt het bestuur van de Heemkundekring De Kleine Meierij kennis van de plannen van het Waterschap De Dommel tot herinrichting van de Essche Stroom. Vanuit de kring wordt contact gezocht met het waterschap omdat men dreigt voorbij te gaan aan de indicatieve archeologische waarden van deze beek. Het daarop gevoerde overleg mondt in 2008 uit in een rapport De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en SintMichielsgestel: een cultuurhistorische studie van het beekdal (J.A.M. Roymans en D.M.G. Keijers, RAAP-rapport 1619). Het plangebied kent een bijzonder rijke cultuurhistorie. Jan Roymans betitelt het twaalf kilometer lange beekdal als ‘één giga archiefkast’ vol cultuurrijkdommen. Veel tastbare overblijfselen getuigen van die lange en indrukwekkende bewoningsgeschiedenis. Samen met de verhalen die als herinnering of bij mondelinge of schriftelijke overlevering aan het landschap zijn blijven kleven, bepalen zij voor een belangrijk deel het decor van de geschiedenis van de regio. Dankzij het initiatief van de heemkundekring zijn cultuurhistorische waarden en elementen meegenomen in verdere planvorming en uitvoering van de herinrichtingswerkzaamheden.

| Literatuurrubrieken

05-2010 binnenwerk.indd 246

04-10-10 14:27


Met het onderzoek van Roymans als basis, aangevuld met eigen kennis en met tal van fraaie illustraties, hebben Van Sambeek en Van de Langenberg-Scheepers de bewonings-

geschiedenis van de Essche Stroom nu ook in een publiekgericht boekje vastgelegd. Archeologische vondsten, zoals de aardewerken ijzertijdkommetjes uit Vught, de pottenbakkersoven in Halder en de Romeinse graven bij Esch, passeren de revue, maar ook de recent ontdekte restanten van middeleeuwse aanlegsteigers die duiden op het gebruik van de Essche Stroom als vaarroute. Verder besteden zij aandacht aan de Halsche Barrière, markante gebouwen zoals het Haarense kasteel Nemerlaar, hoeve de Rouwdonck, Den Eikenhorst en het Oude Mannengasthuis te Esch en de landgoederen Bleijendijk en Beukenhorst te Vught.

Af b. 5 Cultuurhistorie van het beekdal van de Essche stroom. Cover van het besproken boek.

Gerrit Groeneweg

Signalementen Zeeuws Erfgoed, 9e jrg., nr. 02, juni 2010 Monumentenzorg en archeologie (gemeente Gouda), nieuwsbrief 35, juni 2010 Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2e jrg., nr. 3, zomer 2010. ISSN 1878-7827. Nieuwsbrief Monumentenzorg en archeologie gemeente Alkmaar, nr. 30, juli 2010

altijd even toegankelijk. Samen met vrijwilligers van de lokale archeologische vereniging is een herinventarisatieproject van start gegaan. Veel ‘leuke’ vondsten zijn herontdekt, zoals een werpkoot met loden spijker, een potscherf met het Goudse stadswapen, het fragment van een kaarsensnuiter, grospenningen, een fraaie 18e-eeuwse spaarpot met het opschrift ‘Jacob’ (gevonden, gestolen en teruggevonden) en een houten oefenzwaard.

In het jongste nummer van de nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland gaat de aandacht vooral uit naar het nieuwe onderkomen van de SCEZ en naar het archeologische onderzoek in Middelburg. Daar zijn onder andere twee waarschijnlijk 17e-eeuwse huizen met waterkelders en met niet minder dan 22 grote houten bakken en kuipen van een voormalige leerlooierij aangetroffen. Op één van de bijbehorende foto’s is Leida Goldschmitz te zien, te midden van slijk en modder, maar gekleed in een smetteloze outfit. Zij wil dat blijkbaar graag zo houden, want de twee runderhoornpitten houdt ze ver van zich af. Vermeldenswaardig is voorts dat Leida vanwege haar vele werkzaamheden en jarenlange verdiensten op het gebied van archeologie en cultuurhistorie onlangs tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau is benoemd.

In het voorjaar van 2009 hebben de archeologen van ADC ArcheoProjecten nabij Enkhuizen een groot nederzettingsterrein uit de Bronstijd blootgelegd. Daarbij is een lichtgrijs poreus ‘gesteente’ aangetroffen. Op het eerste oog doet het materiaal aan metaalslakken denken. Overblijfselen van bronsbewerking uit de Bronstijd zijn uiterst zeldzaam, dus de halve kilo slakachtig materiaal trekt onmiddellijk de aandacht. Met behulp van een draagbare röntgenf luorescentie-spectrometer, XRF, is de samenstelling ervan onderzocht. De verwachte concentraties koper en tin heeft men echter niet kunnen aantreffen, wel silicium, calcium, fosfor en kalium. Die combinatie komt vooral voor in mest. Blijkbaar hebben de vroegere bewoners van Enkhuizen hun vuren met gedroogde koeienvlaaien gestookt. Onderzoek van vergelijkbaar materiaal uit Medemblik levert dezelfde uitkomst op.

Gouda heeft archeologisch onderzoek gepleegd in haar eigen depot. Tot voor kort was het materiaal in het archeologische depot niet

Naar aanleiding van de herinrichting van een parkeerterrein in Alkmaar heeft er een kleine opgraving plaatsgevonden met onverwacht

Literatuurrubrieken |

05-2010 binnenwerk.indd 247

247

04-10-10 14:27


een scala aan sporen en vondstmateriaal uit de 10e tot en met de 18e eeuw. Rob Roedema geeft daarvan een kort verslag in deze nieuwsbrief. Opvallend zijn ploegsporen uit de Vroege Bronstijd op deze locatie. Uit de 10e-13e eeuw zijn sporen als greppels, kuilen en waterputten blootgelegd, terwijl men vanaf de 14e eeuw de bouwgeschiedenis van de kapel van het Maria van Nazareth Convent kon volgen. Bij drie woningen uit de Alkmaarse binnenstad zijn tussen het huishoudelijke afval zwanenbotten tevoorschijn gekomen. Voor Sjaak Waterlander zijn deze vondsten aanleiding om wat dieper in te gaan op status en symboliek van deze majestueuze watervogel. In de vaste rubriek ‘Bijzondere bodemvondsten’ tenslotte besteedt Karin Beemster aandacht aan de vaak fraaie zoutschaaltjes die bij archeologisch onderzoek in Alkmaar tevoorschijn komen. * * *

Zoek! Een speurtocht naar de rapporten van opgravingen 2003-2006. Erfgoedinspectie, Den Haag, april 2010 (www.erfgoedinspectie.nl) De Erfgoedinspectie heeft onderzocht in hoeverre uitvoerders van opgravingen tijdig hun onderzoeksresultaten in een rapport vastleggen en in hoeverre hun rapportages centraal worden geregistreerd en openbaar toegankelijk zijn. Archeologische bedrijven, universiteiten en het Rijk slagen er veelal in om dit tijdig, dat wil zeggen binnen twee jaar, af te ronden. Vaak worden hun rapportages ook bij de Koninklijke Bibliotheek gedeponeerd en zijn ze op die wijze voor iedereen toegankelijk. Dit in tegenstelling tot gemeentelijke archeologische diensten, waar bijna een kwart van de opgravingen niet tijdig wordt uitgewerkt. Voor wat betreft de toegankelijkheid van archeologische opgravinggegevens constateert de Erfgoedinspectie dat de RCE voor minder dan 40% van de rapporten voldoet aan de wettelijke bepaling dat deze centraal geregistreerd en openbaar moet zijn. De vraag is overigens in hoeverre je van openbaar kunt spreken wanneer rapporten uitsluitend voor medewerkers uit de eigen gelederen toegankelijk zijn. Het culturele erfgoed is van ons allemaal. Zeker wanneer sprake is van een definitieve opgraving, waarbij alle archeologische sporen worden vernietigd, zou iedere Nederlander kennis moeten kunnen nemen van wat met belastinggeld met zijn cultureel erfgoed is gebeurd. Maar zover gaat de open-

248

baarheid van het merendeel van de archeologische rapporten nog niet. * * *

Detector Magazine nr. 11, juli 2010. ISSN 1386-5935. Het Zeeuwse Arnemuiden kent in de 15e en 16e eeuw als voorhaven van Middelburg een bloeiperiode waaraan de Spanjaarden in 1570 definitief een einde maken. Wanneer men begin 2009 ter hoogte van de oorspronkelijke haven van Arnemuiden een bouwput aanlegt, is er dan ook alle aanleiding om de graafwerkzaamheden archeologisch te begeleiden. De daarbij vrijkomende grond wordt naar elders afgevoerd en ondanks verschillende signalen is geen enkele archeologische instantie daarin nog geïnteresseerd, in tegenstelling tot de talloze detectoramateurs uit de wijde omgeving van Kruiningen, de locatie waar die grond wordt gedumpt. Talloos zijn de fraaie pelgrimsinsignes, profane speldjes, bedeltjes, muntgewichten, gespen, vingerhoeden, kledinghaken, mesheftbekroningen, munten en penningen, enzovoorts die daarbij te voorschijn komen. Voor een zeventiental detectoramateurs vormt het gronddepot maandenlang een waar eldorado. Normaliter keert in zo’n situatie een ieder na de zoektocht met zijn of haar vondsten huiswaarts en met uitzondering van misschien een topvondst vernemen we niets meer over de bodemvondsten uit wat ooit de haven van een welvarende handelsplaats was. Maar hier hebben de lange zoekperiode en de vele vondsten tussen de individuele zoekers een band gesmeed. Onder de titel ‘De Gouden Eeuw van Arnemuiden’ beschrijft Bruno Janson hoe zo’n zeventien individuele detectoramateurs en het Museum van Arnemuiden uiteindelijk tot de oprichting van een werkgroep zijn gekomen. Alle vondsten worden gefotografeerd, beschreven en in een digitaal bestand vastgelegd, archeologische instanties worden ervan in kennis gesteld en in het Museum van Arnemuiden wordt een deel van het vondstmateriaal geëxposeerd (www.museumarnemuiden.nl). Gerrit Groeneweg

| Werk in uitvoering

05-2010 binnenwerk.indd 248

04-10-10 14:27


Werk in uitvoering

Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws). WIU besteedt aandacht aan wat er binnen de AWN-afdelingen gebeurt. Bronnen zijn de diverse periodieken van de afdelingen.

Grondspoor nr. 176, juni 2010 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.

In Assendelft vond men aan de Dorpsstraat een carbidlamp en tientallen flesjes, voorzien van een ‘nectar’-merk. Natuurlijk zijn ook in deze G tegels aanwezig. Zo is er dit keer een tegel met de voorstelling van een marskramer die zwaarden lijkt te verkopen. De Waakzaamheid in Koog aan de Zaan liet tijdens een open dag in april zien hoe de restauratie vordert. Veel mensen en verenigingen, waaronder de afdeling, adopteerden een tegel van de smuiger (schoorsteenmantel) die inmiddels klaar is, compleet met kaarsennissen. René Lute onderzocht grond bij de kerk van Jisp en vond daar zestien koperen munten, vrijwel alle duiten (1618-1790). Onderzoek aan ’t Weiver te Wormer kon door het slechte weer niet worden afgemaakt. Menno de Boers voorlopige conclusie is dat het Wormerse deel van ’t Weiver bewoond is geweest tussen 1550 en 1750. Het geplande appartementencomplex en de parkeerplaats lijken weinig schade te veroorzaken aan het bodemarchief. Gerard Graas vond op een waterbergingsterrein in Wijde Wormer een interessant profiel, een fragment van een Raeren-kan met de door handtastelijke ouderlingen bedreigde Susanna en een tegelfragment met een hond (16d-17a). In april kon men in Assendelft op verzoek van stadsarcheoloog Piet Kleij ‘weer eens lekker bezig zijn’ met een onderzoek op de plaats van een afgebroken huis. Het bleek dat er voor dit

17e-eeuwse huis geen ander huis heeft gestaan. René Lute en twee jeugdige assistenten vonden behoorlijk wat munten (1622-1878) en nog een fraai muntgewicht van Coppenol die rond 1620 werkte in Haarlem (afb. 1). Bijzonder was de vondst van een aantal daktegels, omdat die alleen van een belangrijk huis worden verwacht. Reden voor Kees van Roon om even in de wereld van de dakbedekking te duiken. Daktegels zijn in Nederland gebruikt van de Middeleeuwen tot in het begin van de 17e eeuw. Mogelijk zijn de daktegels afkomstig van het Huis Assendelft.

Het Profiel, juni 2010 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) In HP verslagen van de algemene vergaderingen van de landelijke AWN en van de afdeling. Hierin lees ik dat Diteke Ekema de nieuwe hoofdredacteur van Westerheem zou zijn. Dat is echter onjuist: hoofdredacteur is Akke de Vries, Diteke is eindredacteur. Bestuursleden Ton van Bommel en Paul Hoogers treden niet af, omdat zich geen nieuwe kandidaten meldden. Het bestuur bestaat uit: Paul Hoogers (vz), Wim ’t Hart (secr), Ton van Bommel (pmr), Ruud Wiggers (redactie HP) en Marijke van Wijngaarden (evenementen). Het bestuur nodigt de leden uit in augustus de door het Hoofdbestuur opgestelde beleidsvisie te bediscussiëren. In september organiseert het bestuur een excursie naar het Arch. Park Xanten. Verder onder meer informatie over de zoveel besproken N/Zlijn. Niet alleen is de lijn pas in 2017 klaar i.p.v. in 2011, ook lopen de kosten

Af b. 1 Muntgewicht (ca. 1620) van Jan Willemsz. van Coppenol (I.V.C.). Foto: René Lute (uit Grondspoor).

Werk in uitvoering |

05-2010 binnenwerk.indd 249

249

04-10-10 14:27


Af b. 2 Diemen: Ouddiemerlaan met rechts de nu verdwenen Mariakerk (uit Het Profiel).

op van 1,4 tot 3,1 miljard. Eén en ander neemt niet weg dat er inmiddels wel met geavanceerde machines wordt geboord/gegraven: een adembenemend project, ook voor veel eigenaars van direct langs het tracé gelegen gebouwen. Veel rustiger gaat het toe op een afbeelding van Oud-Diemen, waarop de Mariakerk is te zien met enkele naastgelegen behuizingen (afb. 2).

Terra Nigra nr. 175, juni 2010 (Afd. 8 - Helinium) Het activiteitenprogramma kende een goede opkomst. In maart kon worden geassisteerd bij onderzoek op Hoog Lede, hetgeen vier nieuwe leden opleverde. Verkoop van overcompleet boekenbezit zou tot de aanschaf van een beamer moeten kunnen leiden. Cees Wind kreeg de Bronzen Legpenning voor zijn grote inzet voor de archeologie sinds 1958. Cees kan worden gezien als ontdekker van de Vlaardingen-cultuur. Willem van Bentum vult een groot deel van TN met zijn interessante artikel ‘Helinium wat is dat nou voor een naam’. De naam wordt alleen gebruikt door Gaius Plinius Secundus en heeft betrekking op een Rijnmonding, maar op welke? Onduidelijk is ook de herkomst van de benaming: Romeins, Germaans, Keltisch? Mogelijke verschrijvingen bij kopiëren maken de puzzel nog lastiger. Informatie over pas verschenen boeken en krantenartikelen over archeologie, vooral in en rond Vlaardingen, besluiten TN.

Grondig Bekeken nr. 2, juni 2010 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek)

Af b. 3 Het onbekende voorwerp van Menno Mulder. Foto: Teus Koorevaar (uit Grondig Bekeken).

250

Na een periode van onzekerheid verhuisde de afdeling naar een leegstaand schoolgebouw aan de Eulerlaan en zal daar zeker vijf jaar kunnen blijven. Een in secundaire context gevonden fragment van een pijpaarden beeldje uit Papendrecht verleidde Cees van der Esch tot een nader onderzoek. Het blijkt uit de Romeinse tijd te stammen en is waarschijnlijk gemaakt in Trier of Keulen.

Corrie Lugtenburg werkte een project aan de Augustijnenkamp te Dordrecht (1988) verder uit. Toen werd een stuk muurwerk gevonden dat nog niet nader is te plaatsen. Begeleidende vondsten bestonden vooral uit aardewerk (14a-15A en 16B-18a). Bij de sloop van een bakkerij in Dubbeldam vonden Cees en Taco Groeneveld handgedraaide potten van rood aardewerk die bij nader inzien voor een deel aardbeienpotten blijken te zijn. Wellicht kweekte de bakker zelf aardbeien voor zijn vruchtengebak, aldus de auteurs. Irmel Dolman ging in een vakantie op zoek naar de mineraalwaterbronnen van Fachingen. Een inwoner van Fachingen toonde haar desgevraagd zijn omvangrijke verzameling kruiken. De bron van Fachingen was in het bezit van het hertogdom Oranje-Nassau, maar in de 19e eeuw nam Pruissen de zaak over, terwijl die in 1918 staatseigendom werd. Op een keramiekmarkt in de buurt informeerde Irmel zich over de productiewijze van de keramiek in dit Kannenbäckerland. Ook nu nog wordt hier veel keramiek gemaakt. Menno Mulder heeft een tot op heden onbekend voorwerp dat lijkt op een gesp, maar het zeker niet is (afb. 3). Misschien een koppelstuk voor kabels of ringen? Nieuwe aanwinsten van de bibliotheek, waaronder diverse periodieken besluiten GB.

Convocaat, najaar 2010 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Prominent in beeld voorop het C staat een blije Wim Angenent met zijn bronzen legpenning. Hij was bijna 25 jaar veldwerkleider in de regio Ede-Wageningen. Bram van der Walle, vicevoorzitter van de AWN, reikte de penning uit: “Jij bent een boegbeeld voor wat archeologie vermag.” De najaarsexcursie in oktober voert naar Amersfoort (Stichting Arch. Amersfoort stadswandeling - Museum Flehite). Zowel doordeweeks als op zaterdagen is het mogelijk deel te nemen aan veldwerkactiviteiten. Dit kunnen AWN-projecten zijn, maar ook werkzaamheden ter ondersteuning van de gemeentelijk archeologen in Arnhem, Ede en Wageningen. Een steeds belangrijker onderdeel van het veldwerk wordt het deelnemen aan onderzoek van archeologische bedrijven. De zomeractiviteit van de afdeling vond plaats in Zevenaar en bestond uit het machinaal zeven van vondsten uit de binnenste gracht van de middeleeuwse burcht onder het Masiusplein. Door het vaksgewijs uitgraven hoopt men een relatie tussen de vondsten en de gebruiksfuncties van vertrekken in de burcht

| Werk in uitvoering

05-2010 binnenwerk.indd 250

04-10-10 14:27


te kunnen vaststellen. Elke dinsdag is de werkplaats van de afdeling open van 10.00-14.00 uur voor werk, overleg, informatie en koffie. Elke eerste woensdagavond van de maand is er van 20.00-22.00 uur een inloopavond. In oktober start in samenwerking met Afd. Nijmegen e.o. voor de tiende keer een Basiscursus Archeologie. Deze is toegankelijk voor max. twaalf leden uit de afdelingen 15, 16, 17 en 18 en bestaat uit zes bijeenkomsten in Nijmegen of Arnhem: 1. algemene inleiding; 2. theorie van de archeologie; 3. meten en tekenen theorie; 4. meten en tekenen praktijk; 5. veldverkenning en 6. determinatie van vondstmateriaal.

Nieuwsbrief Afd. 18 - juli 2010 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek Oost-Veluwezoom)

De gemeente Voorst vroeg de AWN in Twello graafwerk voor een gebouw voor de scoutingclub te begeleiden. Het terrein heeft een zeer hoge archeologische waarde, maar de plek is te klein om de club te belasten met een professioneel archeologisch onderzoek. Twee dagen controleren leverden echter niets op: de grond blijkt al eerder te zijn doorwoeld. Op advies van de heer Moerman voerde Van Giffen in 1937 een onderzoek uit in het Spelderholt bij Apeldoorn, waar hij in twee lange proefsleuven vroegmiddeleeuwse urnen aantrof (afb. 4). Elders in het Spelderholt ontdekte Moerman resten van ijzerwinning en middeleeuwse bewoning. AWN’er Ben Teule inventariseerde het archief van Moerman en vond tekeningen en brieven over de resultaten van dit onderzoek. Van het toen voorgestelde vervolgonderzoek kwam het nooit. AWN’ers controleerden het terrein, vonden wel de nog aanwezige proefsleuven van Van Giffen die met GPS werden ingemeten, maar zagen verder alleen een roedel herten, ook mooi natuurlijk. Volgens de RCE heeft een ‘dijkstoel’ (ca. 1850) in Wijhe een zeer hoge cultuurhistorische waarde, maar moet de kostbare restauratie resp. reconstructie wachten tot de aanleg van een bedrijventerrein met een nieuwe toegangsweg, zodat er hier geen zwaar vrachtverkeer meer langskomt dat dijk en huisje scheefdrukt. De dijkstoel met kelder werd gebruikt als magazijn voor dijkbewakingsmaterialen. Een lange lijst met tentoonstellingen besluit de N.

Aardewerk, juni 2010 (Afd. 21 - Flevoland) Ook op vakantie blijven de meesten onder ons archeoloog, zo ook Kees Groothoff die in een

Noord-Grieks museum een muntje van het eiland Thassos zag en daarop een soort lanceerbasis voor raketten ontwaarde: een op zijn zachtst gezegd opmerkelijke ontdekking. Volgens een wiskundige was het echter eerder een Egyptisch cijfer, maar later verklaarde de archeoloog van het museum dat de afbeelding de pijlkoker en de knots van Herakles voorstelde. De heer Kuiper uit Swifterbant was jarenlang opzichter bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders en leidde ook nog lang een landbouwbedrijf. In een periode van zestig jaar vond hij veel interessante zaken die hij in de loop der jaren deponeerde bij het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten in Lelystad. Onlangs droeg hij zestig netverzwaarders (afb. 5) en veertien kanonskogels (afb. 6) over aan het PDB, alles uitstekend gedocumenteerd. In juli organiseerde de afdeling voor leden en anderen een workshop ‘Visresten’, gegeven door H.J. Beerenhout (UVA). Jan Boes is lid van de Werkgroep Pleistocene Zoogdieren en ging op excursie in de Belgische Ardennen, waar bezoeken aan grotten waar resten van holenberen en Neanderthalers zijn gevonden - het hoofdgerecht vormden. Bezocht werden de grotten Scladina te Sclayn, Ramioul te Flemalle, Goyet en Spy. Als extraa tje kon de abdij van Villers-la-Ville worden bekeken. Het Bureau Archeologie en Monumentenzorg van de gemeente Almere wil intensiever contact met de AWN. Ben van Rosmalen maakte een samenvatting van de Samenvatting Nota Archeologische Monumentenzorg 2007 – 2012 die het BAM Almere toestuurde. De AWN beschikt nu over alle kaarten van Flevoland die van belang zijn voor in de bodem aanwezige vliegtuigwrakken en wil de bestaande gegevens aanvullen met technische gegevens en (ooggetuige)verhalen. Bovendien wordt gewerkt aan een markering bij de wrakken. Onbekend is in hoeverre alle crashes zijn beschreven. Besprekingen van o.m. exposities, uitnodigingen voor graafkampen en wetenswaardigheden besluiten A.

Af b. 4 Spelderholt: proefsleuf van Van Giffen. Foto: Chris van Nieuwenhuize (uit Nieuwsbrief Afd. 18).

Af b. 5 Netverzwaarders uit Flevoland. Foto: Dick E.P. Velthuizen (uit Aardewerk).

Werk in uitvoering |

05-2010 binnenwerk.indd 251

251

04-10-10 14:27


AVKP-actueel nr. 36, juni 2010 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland)

Af b. 6 Kanonskogels uit Flevoland. Foto: Dick E.P. Velthuizen (uit Aardewerk).

Wanneer alle in het overzicht van 2010 getoonde opgravingen doorgaan, is het een druk jaar. Een nieuwe woensdagactiviteit is de verwerking van een vondstcomplex van een kasteelterrein in Beek en Donk, met vooral keramiek uit 15-16. Na de oproep van Ine Pulles om samen historisch te gaan koken, zijn we aangekomen bij het veldwerk. Bij onderzoek in Best (mei 2010) is een houten trap gevonden, waarschijnlijk daterend van voor de jaartelling en in uitzonderlijk goede staat. De trap stond op de bodem van een van vlechtwerk gemaakte waterput en is waarschijnlijk gebruikt bij het schoonmaken van de put. Verspreid over het gebied werden hier nog diverse andere archeologische zaken aangetroffen vanaf 1500 BC tot heden. De vondsten geven aan dat het gebied al heel lang aantrekkelijk is om te wonen. In Blixembosch werd op basis van een proefsleuvenonderzoek besloten een opgraving uit te voeren. Deze had resultaat: een huisplattegrond, enkele spiekers en een bijgebouw (ijzl) en een huisplattegrond uit de Volle Middeleeuwen met wat waarschijnlijk een hooimijt was en waar mogelijk ook sprake is van een bouwoffer van Elmpter aardewerk. In Uden kon een opgraving worden afgerond: vooral bewoningsresten uit de Romeinse tijd. In totaal legde men hier negentien huisplattegronden en zo’n dertig bijgebouwen bloot, alle NW-ZO-georiënteerd. Het aantal vondsten, ook in de zes waterputten was relatief klein. Bijzonder was wel de muntschat (zeventien sestertiën, 1-2) die aan het eind werd gevonden. Onverwacht stuitte men nog op een prehistorisch erf met huisplattegrond en bijgebouwen (bronsl t/m ijzv). De opgraving krijgt nog een vervolg. Eveneens in/bij Uden zal worden begonnen met de reconstructie van het grafveld Slabroek (bronsm t/m rom). Hier is sprake van ruim zestig grote, kleinere en kleine graf heuvels, terwijl nader onderzoek er nog meer kan

onthullen. Intrigerend is de minstens 120 m lange palenrij door het centrum van het grafveld. In Veghel lokaliseerde de AW van Heemkundekring Vehchele de funderingen van een rechthoekig stenen gebouw (17 x 18 m, 1,5 m dik) en een rond gebouw. Het zouden de resten van een ‘oud slotje’ zijn. Later vond men nog een 65 m lange muur (dikte 2,5 m) die van het ronde gebouw (toren?) tot in de Aa doorloopt. Op basis van een oude vondstmelding en waarnemingen op oude luchtfoto’s zet de AW het onderzoek voort. In de gemeente Someren herstelden monumentenwachten, vrijwilligers en provincie twaalf grafheuvels (bronsl-ijz), waardoor ‘de laatste rustplaatsen van deze eeuwenoude Brabanders weer de uitstraling en aandacht krijgen die ze verdienen’. In juni maakten AWN’ers een excursie naar het Zuiderzee Museum, waar men alleen de vislucht nog miste. In AVKP-actueel staat het meer serieuze nieuws (ruimtelijke ordening, regelgeving etc.) altijd achterin de nieuwsbrief, bij andere afdelingen is dat vaak andersom. Een oproep om archeologisch getinte vakantiefoto’s met toelichting aan te leveren zal echter ook meer speelse geesten wel kunnen bekoren. Voor de derde keer was er een Cursus Archeologie en Gemeentelijk beleid, bestemd voor leden van heemkundekringen, georganiseerd door Brabants Heem en inhoudelijk verzorgd door de AVKP. Er waren vijftien deelnemers, die vrijwel allen tevreden waren over de inhoud van de cursus. De verantwoordelijkheid voor behoud en bescherming van het cultuurhistorisch goed ligt nu grotendeels bij de gemeenten. Die moeten hun eigen erfgoed in kaart brengen en beschermen, maar dat is nog lang niet overal goed geregeld, zodat er gaten dreigen te vallen. Brabants Heem wijst Gedeputeerde Staten hierop en stelt voor om voorlopig ook maar de oude CHW-kaart bij de hand te houden, zodat waar nodig de oude en de nieuwe kaart kunnen worden geraadpleegd. De AWN sloot zich hierbij aan en stuurde eveneens een brief naar GS. Natuurlijk komt ook hier het Startdocument Beleidsplan AWN ter sprake, waarna voorzitter Tonnie van de Rijdt laat weten voorlopig het voorzitterschap van AWN én AVKP te blijven combineren. Jan Coenraadts

252

| Werk in uitvoering

05-2010 binnenwerk.indd 252

04-10-10 14:27


Tips voor trips

TENTOONSTELLINGEN Romeinen, Vikingen en Vlamingen

In Aardenburg (Zeeuws-Vlaanderen) is nog tot en met 31 oktober een selectie te zien van honderdvijftig topstukken uit het Museum Van Bogaert-Wauters in Hamme (OostVlaanderen), dat de collectie herbergt van de amateur-archeoloog Alphonse Van Bogaert (1882-1967). De nadruk van de tentoonstelling ligt op de Romeinse tijd (1e tot 4e eeuw), de tijd van de Vikingen (9e en 10e eeuw) en de Vlaamse Middeleeuwen (met name 11e tot 15e eeuw). Uit de Romeinse tijd worden onder andere een Egyptisch Hathor-Isisbeeldje, een Etruskische spiegel en een vrijwel complete soldatenhelm getoond. Uit de Vikingtijd zijn er sieraden (af b. 1), fragmenten van gevechtsbijlen en twee voorstevens van zogeheten drakarschepen. Uit de Vlaamse Middeleeuwen verdienen een Romaans Christusbeeldje, twee zogenaamde goedendags en een penoen (lansstandaard) met klimmende Vlaamse leeuw speciale aandacht. Gemeentelijk Archeologisch Museum Marktstraat 18, 4527 CL Aardenburg tel. 0117 492 888, www.museumaardenburg.nl di. t/m vrij. 10-12 en 13.30-17 u, zat. en zon. 13-17 u t/m 31 oktober

Scheepsverlichting

‘Licht aan boord’ heet de presentatie van het Nationaal Scheepsarcheologisch Depot in Lelystad van 359 lampen en andere verlichtingselementen af komstig uit 72 scheepswrakken. Omdat die wrakken dateren van 180 na Christus tot het begin van de 20e eeuw geven de gepresenteerde voorwerpen een goed beeld van de veranderingen in het gebruik van verlichting aan boord. De belangrijkste categorie voorwerpen betreft de binnenverlichting door kunstlicht,

waaronder kaarshouders, olielampen(af b. 2), petroleumlampen en elektrische verlichting. De categorie buitenverlichting wordt vertegenwoordigd door stormlampen en navigatieverlichting. Daarnaast zijn historische middelen waarmee licht werd ontstoken te zien, zoals vuurstenen en vuurslagen, tondel en zwavelstokjes. Hoge, smalle kandelaars ontbreken in de presentatie omdat die aan boord te brandgevaarlijk waren. Wel zijn er blakers met een brede standvoet of een ophangmogelijkheid gevonden, evenals lampen met een zogenoemde cardanische ophanging, die altijd horizontaal blijven hangen. Aan de voorwerpen is te zien hoe zuinig men daar vroeger op was. Kapotte onderdelen blijken vaak hersteld, soms op primitieve wijze door de gebruiker zelf. Bij de presentatie ‘Licht aan boord’ is een gelijknamige catalogus verschenen.

Af b. 1 Een Viking-kam uit de collectie van het Museum Van Bogaert-Wauters in Hamme (OostVlaanderen), die tot eind oktober is te zien in Archeologisch Museum Aardenburg (ZeeuwsVlaanderen). Foto: museum.

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Oostvaardersdijk 01-04, 8244 PA Lelystad ma. t/m vrij. 9-17 u; in het weekend zijn er rondleidingen vanaf de naastgelegen Batatviawerf tot 14 febr. 2011

Tips voor trips |

05-2010 binnenwerk.indd 253

253

04-10-10 14:27


Af b. 2 Scheepsverlichting op de presentatie ‘Licht aan boord’ bij het Nationaal Scheepsarcheologisch Depot in Lelystad. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

EVENEMENTEN

de website van het openluchtmuseum.

Schoenmakersweekend

Historisch OpenluchtMuseum Eindhoven Boutenslaan 161B, 5644 TV Eindhoven tel. 040 25 222 81, www.homeindhoven.nl

Eén van de laatste activiteiten van dit seizoen van themapark Archeon is het schoenmakersweekend ‘Van spijkerzool tot stillegang’ over het schoeisel door de jaren heen: van de lederen sandalen in de Prehistorie gevuld met bont tegen de kou, via de Romeinse badslippers en calligae tot de middeleeuwse schoenmaker. Archeon Archeonlaan 1 2408 ZB Alphen aan den Rijn tel. 0172 447 744 www.archeon.nl

Vroeger bij nacht

In het Historisch Openluchtmuseum Eindhoven kunnen bezoekers op 27 en 28 oktober ervaren hoe het leven was wanneer de avond was gevallen. Onder leiding van een gids wordt vanuit de herberg een wandeling gemaakt door het dorpje Eversham, waar dan overal vuurtjes branden en de bewoners zich klaar maken voor de nacht. De tocht voert onder andere langs de smederij, de heilige eik en een lemen boerderij. Er zijn zowel rondwandelingen voor gezinnen (27 en 28 okt. van 19 tot 21 u) als voor volwassenen (28 okt. van 21 tot 23 u). Nadere informatie is te vinden op

Overijsselse Archeologiedag

Op zaterdag 30 oktober is in het Kulturhus in Borne de Overijsselse Archeologiedag. Er zijn dan lezingen over o.a. de Middenpaleolitische vindplaats Mander, het urnenveld in Rossum, de Germaanse nederzetting op de Borchert in Denekamp en recente opgravingen in Twente, waaronder De Veldkamp bij Borne. De dag wordt afgesloten met de opening van de tentoonstelling ‘De Ruiter van Borne’ met voorwerpen uit een in 1987 door AWN-ers ontdekt wapengraf in Borne. De archeologiedag is gratis toegankelijk. Voor nadere informatie: Miriam van Eunen (Het Oversticht), mvaneunen@oversticht.nl, tel. 038 421 32 57 (ma., di. en do.).

Reuvensdagen

Zoals eerder vermeld in ons vorige nummer zijn op 11 en 12 november in Rotterdam de jaarlijkse Reuvensdagen. Voor informatie en aanmelding kunt u terecht op www.erfgoednederland.nl/projecten/reuvensdagen.

Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Wim van Horssen, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: w.vanhorssen@hetnet.nl

254

| Tips voor trips

05-2010 binnenwerk.indd 254

04-10-10 14:27


Column

Een gouden helm 17 juni 1910. Honderd jaar geleden vindt Gebbel Smollenaars, eenvoudige turfsteker uit Helenaveen, een gouden helm waarmee hij een tijdje langs markten en kermissen reist en met deze freak verdient hij een aardige boterham. Nu honderd jaar later is de opwinding in de streek weer groot. Er zijn tentoonstellingen, talloze krantenartikelen, volop aandacht van radio en televisie, een wagenspel, een fietsroute, een film, een boek en ook nog educatieve pakketten. Als je in Limburg woont, ontkom je er niet aan. 17 juni 2010. Ik bezoek de openingsmanifestatie, vlak bij de vindplaats zelf, precies honderd jaar na de ontdekking. Het is geweldig warm weer. Op een droog geel grasveld staat een grote witte tent. Ik ben wat laat en heel veel volk staat er al in. Ik ontwaar enkele bekenden. Gelukkig kan ik de tent niet meer in en in de schaduw, relatief koel, hoor ik wat de verschillende sprekers naar voren brengen. Behalve de warmte buiten, voel ik het ook gloeien van binnen. Hier zijn mensen bij elkaar die zich vereenzelvigd hebben met hun archeologische vondst. Ze zijn er trots op en dat mogen we weten ook. Kijk, bedenk ik, dat een archeologische vondst zoiets allemaal teweeg kan brengen. De sprekers zijn in vuur en vlam en brengen vol hartstocht alles naar voren wat met die gouden helm te maken heeft: de ontdekking, wat er mee gebeurde, hoe het

landschap er uitzag en hoe die helm nu ooit in het moeras van Helanaveen belandde. Voor de Helanaveners is het wel duidelijk. Het moet een onfortuinlijke Romeinse officier zijn geweest die, dolend in een mistige zompig moeras, is verzwolgen door het moordende veen. Een enkele archeoloog denkt daar toch wat anders over en concludeert in de tent dat het om een offer kan gaan. Dat had hij nu niet moeten zeggen. Er ontstaat een verhitte discussie. Kom niet aan onze dolende ruiter! Wat een onzin, die offertheorie. Archeologen kunnen wel zeggen dat het in 300 na Chr. te ondiep was om te verdrinken, dat er vijf verschillende schoenen zijn gevonden, zelfs in verschillende maten en dat ze dus - voorzichtig gezegd - waarschijnlijk niet door ĂŠĂŠn ruiter kunnen zijn gedragen en dat offers in die periode meer voorkomen, maar het zijn argumenten die er niet toe doen. Ons verhaal, de mythe van de bewoners van de Peel, is het ware verhaal. Tja, denk ik, dat is weer de andere kant van die warme omarming van een archeologische vondst. Gelukkig nadert snel het eind van de manifestatie. De bar gaat open. Verkoelende dranken vloeien rijkelijk. Lang blijf ik niet meer. De volgende dag sla ik wat angstig de krant op, maar opgelucht lees ik dat men gisteren niet met elkaar op de vuist is gegaan. Column |

05-2010 binnenwerk.indd 255

255

04-10-10 14:27


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 45,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 25,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 22,50 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 30,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 20,00 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto)

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

leden

niet-leden

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

05-2010 binnenwerk.indd 256

04-10-10 14:27


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

6

Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 59 - december 2010

50

JAAR AWN AFDELING ZAANSTREEK – WATERLAND E.O.

OP ZOEK NAAR DE SCHEEPSHELLINGEN IN ZAANDAM Gerard Graas ASSENDELFT TIJDENS DE SPAANSE TROEBELEN René Lute SPAARVARKENS Menno de Boer UITGEESTERBROEKPOLDER 18, EEN VEELSPORIGE OPGRAVING Toen amateurarcheologen nog zelfstandig konden opgraven! Saïd Mooijman & Kees van Roon KROMMENIE NR. 7, EEN 1E-EEUWS HUIS MET BIJZONDERE VONDSTEN

Westerheem wordt mede mogelijk gemaakt door het Fonds voor Cultuurparticipatie.

Walter Prinsze BLOEMENDAAL, EEN WIJD VERSPREIDE NAAM Joop Stolp

06-2010 omslag.indd 1

29-11-10 14:39


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 59 no. 6, december 2010

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: dn_ekema@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder (redacteur), Van Egmondestraat 50, 2274 CT Voorburg

E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • C .H. (Charlotte) Peen (redacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • L. (Lizet) Kruyff (redacteur), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem. E-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • M. (Margje) Vermeulen-Bekkering (redacteur), Brederodelaan 24, 7412 NH Deventer, E-mail: margjevermeulenb@hotmail.com Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,1/82 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

Voorwoord.................................................................... 257 Gerard Graas Op zoek naar de scheepshellingen in Zaandam Archeologisch onderzoek Theaterput, Hogendijk/Nicolaasstraat, Zaandam in 1996............ 260 René Lute Assendelft tijdens de Spaanse troebelen.................... 265 Menno de Boer Spaarvarkens............................................................... 269 Saïd Mooijman & Kees van Roon Uitgeesterbroekpolder 18, een veelsporige opgraving Toen amateurarcheologen nog zelfstandig konden opgraven!...................................................................... 275 Walter Prinsze Krommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten....................................................................... 285 Joop Stolp Bloemendaal, een wijd verspreide naam.................... 295 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... ZAANSTAD Piet Kleij Stadsarcheologie op het platteland ............................ 301 Literatuurrubrieken .......................................... 307 Werk in uitvoering ............................................... 313

© AWN 2010. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Tips voor trips Archeologische uitjes .................................................. 316

Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel

Column ..................................................................... 319

ISSN 0166-4301

Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 320

Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburgstraat 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 0402415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • A.F. (Albert) Zandstra (LWAOW), W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl • Dhr. J. (Joost) van der Net (Kandidaatbestuurslid PR en Communicatie), Snelliuslaan 43, 1222 TC Hilversum, tel. 06-22496923, e-mail: joostvandernet@planet.nl • Mw. A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897,

e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Engelenburg 20, 2402 KN Alphen aan den Rijn, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: S. Hondebrink, Faustlaan 30, 7577 JG Oldenzaal, tel. 0541-351236, e-mail: suzanhondebrink@hotmail.com 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 040-2386569, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.

Foto achtergrond omslag: De fundering van de zandbak op één van de vijverlanden in Wormerveer (late 17e eeuw tot eerste helft 19e eeuw). De zandbak werd gebruikt om het water te filteren. [zie pag. 304].

06-2010 omslag.indd 2

29-11-10 14:39


VERENIGINGSNIEUWS december 2010 Berichten voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer

Het Verenigingsnieuws verandert Het Verenigingsnieuws dat al jaren middenin Westerheem opvalt door afwijkend papier en een zwart-witopmaak, gaat vanaf het februarinummer van 2011 van plaats veranderen (achterin) en zal worden gedrukt op hetzelfde papier als de rest van Westerheem. Het Verenigingsnieuws krijgt dus ook kleur en wordt, net als de rubrieken, herkenbaar door een speciaal kopje. Wij (de redactie) hebben afgesproken dat we het op deze manier een jaar gaan proberen. Afhankelijk van de reacties

continueren we deze nieuwe opzet. Dit betekent overigens wel dat de deadline voor het inleveren van kopij, waarin ik soms flexibel kon zijn, voortaan strikt moet worden aangehouden. Misschien dat deze nieuwe opzet AWNafdelingen inspireert om bijzondere zaken uit hun midden, die niet in W(erk)I(n) U(itvoering) thuishoren, vaker een plekje te geven in het Verenigingsnieuws. Marijn Lockefeer

Schervendag 2011 Op zaterdag 29 januari 2011 wordt in het Westfries Museum, locatie Schutterszaal Rode Steen in Hoorn door de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water de jaarlijkse schervendag georganiseerd. Voorlopig programma: • 09.30 - 10.00 uur Ontvangst en koffie • 10.00 - 10.20 uur Opening door Jan Venema voorzitter LWAOW en mededelingen van de secretaris • 10.20 - 12.00 uur Nieuws van de leden uit de regio’s van de verrichte werkzaamheden in het afgelopen jaar, met een kleine pauze • 12.00-13.30 uur Lunch en tijd om het museum te bekijken • 13.30-13.45 uur Uitreiking van het boek: ‘Gezonken als een baksteen, de schipbreuk van de Friese schipper Karsten Huijtjens op 3 november 1752 in het Hoornse Hop’

door wethouder Roger Tonnaer, portefeuillehouder Erfgoed & Archeologie • 13.45-14.15 uur De cultuurhistorie van de bodem van het Hoornse Hop, waardevol maar kwetsbaar. Op zoek naar het paleolandschap van dijken, dorpen,schepen, vuilstorten en een kasteel, door drs. Michiel Bartels (ArcheoHoorn/ West-Friesland). • 14.15-14.45 uur Het Makkumer aardewerk uit de tjalk van Karsten Huijtens, 1752, door dr. ir. Pieter Jan Tichelaar (Tichelaars aardewerk­fabrieken Makkum) • 14.45-15.15 uur Onderzoek naar vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog op de bodem van het IJsselmeer, door Johan Graas • 15.15-15.45 uur Nieuwe technieken met de supermul­ti­ beam/sonar door drs. Seger van den Brenk (Periplus Archeomare) • 16.00-17.00 uur Napraten en borrel in I

06-2010 katern.indd 1

29-11-10 14:39


het Westfries Museum, aangeboden door de Stichting Archeologie WestFriesland Tijdens de pauzes bestaat de mogelijkheid om vondsten te laten determineren door de specialisten Christiaan Schrickx en Dieuwertje Duijn (Archeologie Hoorn/ West-Friesland). Alle betalende deelnemers krijgen in de namiddag een exemplaar van het boek ‘Gezonken als een baksteen’. Voor overige info kijk op www.wfm.nl of www.hoorn.nl. Het museum ligt in het hart van Hoorn. Parkeren is hier niet

mogelijk. Hoorn heeft voldoende parkeerfaciliteit op loopafstand van het Westfries Museum. Vanaf het station NS is het museum op 7 minuten loopafstand. De deelnemersbijdrage aan deze Schervendag bedraagt € 20,00 per persoon. Dit bedrag bij opgave van deelname over te maken op rekeningnr. 56.84.22.732 tnv penningmeester LWAOW, 8457 EK Gersloot In verband met de bestellingen voor de lunch verzoek ik u bij deelname aan deze Schervendag dit voor 23 januari 2010 via mail door te geven aan Albert Zandstra, secretariaat@lwaow.nl

Aanpassing kosten lidmaatschap AWN De AWN ontvangt namens het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een meerjaren financiële ondersteuning van het Fonds voor Cultuurparticipatie. Deze subsidie is vastgesteld op basis van de subsidie voor de jaren 2005 – 2008. Dit betekende een korting op de benodigde middelen voor de periode 2009 – 2012. Om de gevolgen daarvan op te vangen heeft de ledenvergadering van de AWN besloten tot een trapsgewijze verhoging van de kosten van het lidmaatschap. Mede dankzij deze verhoging hebben we in 2010

een extra uitgave van Westerheem over de Vlaardingen-cultuur kunnen realiseren. Dit betekent voor 2011: (in euro) basislidmaatschap................€ 47,50 (€ 45,00) jeugdlidmaatschap..............€ 25,00 (€ 22,50) huisgenoot lidmaatschap...€ 22,50 (€ 20,00) studentlidmaatschap...........€ 27,50 (€ 25,00) geassocieerd lidm.schap ...€ 35,00 (€ 30,00) Joop Bosch Penningmeester

Aanpassing kosten lidmaatschap AWN In 2011 bestaat de AWN zestig jaar. Dat zullen we niet ongemerkt voorbij laten gaan. Het landelijk bestuur is bezig met het voorbereiden van een aantal activiteiten en we nodigen afdelingen uit suggesties te geven voor wat we nog meer zouden kunnen doen. Afdelingen kunnen ook zelf aandacht­ aan dit jubileum besteden en dan horen we als landelijk bestuur graag wat de plannen zijn. Voor de uitvoering van plannen per afdeling kan, op aanvraag vooraf, een

subsidie vanuit het landelijk bestuur worden gegeven. De plannen die we als landelijk bestuur hebben zijn: • Westerheem zal gedurende het hele jaar aandacht besteden aan dit jubileum. Hoe dat gaat gebeuren blijft nog een verrassing. • In het najaar organiseren we een jubileumbijeenkomst. Dat zal een landelijk symposium of debatbijeenkomst worden

II

06-2010 katern.indd 2

29-11-10 14:39


over het archeologisch bestel en de rol van vrijwilligers daarbij. Het moet een ontmoeting worden tussen beroepsarcheologen, gemeenten en andere overheden en AWN-leden als vrijwilligers in de archeologie. • Uitreiking van de zilveren legpenning tijdens de jubileumbijeenkomst. De zil-

veren legpenning wordt, bij elk lustrum van de AWN, toegekend aan een publieke of private rechtspersoon die zich in het bijzonder voor de Nederlandse archeologie heeft onderscheiden. Graag ontvangen we aanvullende suggesties.

Scheepsarcheologisch nieuws De LWAOW die hierboven melding doet van haar jaarlijkse schervendag, is een erg actieve AWN-afdeling waarover u niet zoveel leest in Westerheem, ondanks het feit dat hij vaak spectaculaire zaken te melden heeft. Trouwens, de hele scheepsarcheologie krijgt weinig aandacht in Westerheem. Vandaar dat hieronder een aantal actuele zaken op scheepsarcheologisch gebied wordt aangestipt waarbij al dan niet AWN(LWAOW)-leden betrokken waren. Door RAAP is in samenwerking met Noordhoek Diving BV een inventariserend veldonderzoek verricht naar een scheepswrak in het IJsselmeer ten noorden van Hindeloopen. Dit wrak is in 2006 gelokaliseerd. In 1980 werd in de Regge een 15e-eeuws punterachtig vaartuig gevonden. Medewerkers van de toenmalige afdeling

Scheepsarcheologie in Ketelhaven groeven het scheepje op en conserveerden het volgens de warme PEG-methode. Naar aanleiding van een verzoek vanuit het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden om een laat-middeleeuws scheepje is besloten deze punter te restaureren en tentoonstellingsklaar te maken. Vanaf eind 2010 prijkt het scheepje, in de opstelling ‘Archeologie van Nederland’. Interesseert de scheepsarcheologie u? De RCE heeft een speciale afdeling die u via haar website allerlei informatie geeft, en de AWN-afdeling LWAOW is één van de afdelingen die u, na inschrijving, op de hoogte houdt van haar activiteiten en algemene onwikkelingen op scheepsarcheologisch gebied.

Het nieuwe beleidsplan In de afgelopen maanden is een concept voor een nieuw AWN-beleidsplan aan alle afdelingen voor commentaar voorgelegd. Er is instemming op hoofdlijnen (bij tien van de negentien afdelingen die hebben gereageerd) en er zijn de nodige opmerkingen en bedenkingen. De belangrijkste bezwaren zijn dat de plannen te ambitieus zijn en dat afdelingen voor alle voorgestelde activiteiten te weinig leden hebben of dat er onder leden te weinig belangstelling is voor bijvoorbeeld een rol als belangenbehartiger. Alle commentaren op het conceptbeleids-

plan zijn besproken op de Afgevaardigdendag van 20 november. Het beleidsplan wordt op basis daarvan aangepast. Een volgende stap is dat we dit voorgenomen beleid gaan bespreken met andere erfgoedorganisaties. Dat alles resulteert in een beleidsplan 2013 – 2016. Dat lijkt nog ver weg maar we zullen om al onze ambities te kunnen realiseren tijdig met de onderhandelingen met onze huidige subsidiegever moeten starten. En we gaan ook op zoek naar andere financieringsbronnen. Uiteraard gaan we alles uit het nieuwe III

06-2010 katern.indd 3

29-11-10 14:39


beleidsplan wat zonder extra financiële middelen al te realiseren is, ook nu al oppakken.

Tonnie van de Rijdt - van de Ven Algemeen voorzitter

Agenda De berichten voor Westerheem 2011-1 dienen voor 20 december 2010 bij ons binnen te zijn en de activiteit moet na het verschijnen, dus na 20 februari 2011 plaatsvinden. 8 februari 2011 Afd. Nijmegen e.o. – lezingenavond. Het onderwerp van de lezing zal in een volgende Nieuwsbrief bekend worden ge­maakt. Plaats: het wijkcentrum de Ark van Oost, Cipresstraat 154 te Nijmegen Aanvang 20.00 uur 9 februari 2011 Afd. Zuid-veluwe en Oost-Gelderland – lezing door drs Willem-Jan Hogestijn, stadsarcheoloog en teamleider van het Bureau Monumentenzorg en Archeologie van Almere: ‘Resultaten van de archeologische monumentenzorg 2000-2010 in Almere’. De lezing zal twee dimensies kennen. De eerste is dat de spreker aan de hand van concrete onderzoeksresultaten wil toelichten hoe er thans gekeken kan worden naar de steentijdbewoning van dit deel van Flevoland. Daarbij zal hij overigens niet alleen naar recente gegevens kijken. Ook de interpretaties van de gegevens van de opgraving Hoge Vaart 27 zullen in het kader van die nieuwe gegevens kritisch onder de loep worden genomen en in die bredere context opnieuw worden geïnterpreteerd. Een tweede dimensie die aan bod zal komen is hoe er in het enorme bouwfront van Almere met selectiebeleid getracht wordt om effectieve archeologische zorg te bieden. Hierbij zullen niet zozeer de successen ervan centraal staan, maar vooral de factoren en actoren die kritisch zijn bij de realisatie van dat beleid. Daarbij zal Willem-Jan Hogestijn schuins vooruitblikken op de

aanstaande evaluatie van 'het werken onder Malta'. Plaats: Cultureel Centrum ’De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem. ‘De Coehoorn’ ligt ‘tegenover’ het NS station, (achter het Hotel Haarhuis), op een loopafstand van ongeveer 5 minuten. In de nabijgelegen Parkeergarage ‘Centraal’ is voldoende parkeerruimte. Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur Aanvang lezing: ca. 20.00 uur Entree: € 2,00; leden en donateurs € 1,50 9 februari 2010 Afd. Utrecht e.o – lezing door Hans de Kievith: ‘Archeologie in Breda’. Wat gebeurt er in andere steden in de archeologie en met amateurarcheologen? In Breda was in 1981 één gemeentelijk archeoloog met een kleine kern vrijwilligers actief. Nu bestaat Bureau Cultureel Erfgoed uit 16 medewerkers en een vrijwilligersgroep van circa 30 mensen: een enorme groei! Ook de onderzoeksthema’s zijn uitgebreid: in de beginjaren lag de nadruk op grootschalige stadskernprojecten, zoals het Kasteel van Breda, de middeleeuwse omwalling en de ‘moderne’ vesting. Vanaf 1995 speelt het archeologisch onderzoek in de buitengebieden een steeds belangrijker rol. Hans de Kievith, werkzaam bij Bureau Cultureel Erfgoed, neemt ons mee naar deze stad met een fascinerend verleden. Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk in Utrecht, Pieterskerkhof 5 Aanvang lezing: 20.00 uur Entree: niet leden: € 3,00; leden: € 1,50

IV

06-2010 katern.indd 4

29-11-10 14:39


Voorwoord

Vijf jaar geleden schreef ik ook al een voorwoord voor Westerheem, toen in het kader van het 45-jarig bestaan van onze AWN – afdeling Zaanstreek – Waterland e.o. Op de cover prijkte die mooie foto van één van onze bijzondere leden Gerard Graas. Staand met de laarzen in het water en een vorsende blik over het weidse veld. Illustratief voor de nu inmiddels vijftig jaren durende veldverkenningen en slootkantonderzoeken die vooral onder zijn leiding hebben plaats gevonden. Dat brengt mij bij iemand voor wie ik in de eerste plaats namens allen van afdeling 3, Zaanstreek – Waterland e.o., mijn bijzondere waardering wil uitspreken. Hij is één van de oprichters van onze afdeling nu vijftig jaar geleden: mr. Egbert Helderman. Hem en de anderen van het eerste uur zijn wij onze dank verschuldigd. Egbert beschouwen wij als de nestor van onze organisatie. Vanaf het begin is hij tot kortgeleden onafgebroken bestuurslid geweest als tweede secretaris en grondlegger van de decennia lang uitgevoerde systematische veldverkenningen die ik hierboven al noemde. Deze hebben destijds de Zaanstreek archeologisch op de kaart gezet en geleid tot grootschalige opgravingscampagnes, o.a. door de Universiteit van Amsterdam. Mede hierdoor zijn wij door het hoofdbestuur bij ons veertigjarig bestaan onderscheiden met de zilveren legpenning en Egbert met de bronzen legpenning. De inleiding bij het 45-jarig bestaan was optimistisch van toon en dat is terecht gebleken: “De wekelijkse werkavonden worden drukker bezocht dan ooit, er heerst daar een actieve, levendige stemming”, stond er. Nu in 2010 de afdeling vijftig jaar oud is, is er nog meer belangstelling.

De verwachtingen aangaande positieve effecten van de wet van Malta zijn uitgekomen. We zijn meer naar buiten getreden. Er is sprake van een betere aansluiting met de ‘buitenwacht’, door onder andere projecten in het onderwijs in samenwerking met gemeente en provincie. We hebben een voortdurende goede verstandhouding met de gemeentelijk archeoloog, drs. Piet Kleij. In samenwerking weten wij elkaar te vinden. Er melden zich jaarlijks nieuwe leden en donateurs aan, ondermeer als gevolg van het organiseren van voor iedereen toegankelijke introductiecursussen. De lezingen die wij elk jaar organiseren worden druk bezocht. Ons afdelingsblad ‘Grondspoor’ komt nog met een ijzeren regelmaat uit, vooral dankzij onze redacteur Kees van Roon. Was en is het dan allemaal zó ideaal? Nee, daar moest wel aan gewerkt worden. Deze afgelopen vijf jaar zien wij nu als een overgangsfase. De invoering van de wet van Malta, die binnen de afdeling werd gevoeld als ‘Maltezer pijn’, was soms aanleiding tot bijna bizarre correspondentie en telefoongesprekken met het RACM. Aanvragen voor toestemming voor archeologisch onderzoek of waarnemingen, vaak in verband met aankomende ‘noodsituaties’ werden niet, te laat of onduidelijk gesteld beantwoord. Onbegrip en een zekere mate van wanhoop maakten zich meester van ervaren leden wanneer bijvoorbeeld een bouwterrein binnen de kortste keren werd veranderd in een maankraterlandschap door het werk van al of niet lokale schatgravers, terwijl wij formeel het terrein niet mochten betreden om minimale waarnemingen te verrichten. Er is in die jaren ontegenzeglijk veel archeologische informatie verloren gegaan. Niettemin is zo langzaVoorwoord |

06-2010 binnenwerk.indd 257

257

29-11-10 14:36


merhand het evenwicht hervonden. Door het werk van de gemeentelijk archeoloog, het inzetten van archeologische onderzoeksbureaus, de samenwerking én uitwisseling van archeologische kennis binnen onze AWN-afdeling en het gemeentelijke archeologiebeleid is ook in die zin het optimisme van vijf jaar geleden waargemaakt.

Afb. 1 Het verleden van Assendelft kwam uit de sloot.

Afb. 2 De belangstelling van de amateur reikt ver...

Afb. 3 Water weerhoudt ons niet…

258

Waar de oudere generatie ooit fluitend met de schep over de schouder het veld is ingegaan, scharen zij zich nu met de nieuwelingen gezellig maar serieus om de werktafel en buigen zich over de nog liggende hoeveelheden materiaal om dit te bestuderen, te determineren en verder uit te werken. Ik zie het enthousiasme bij jongere, nieuwe leden die dit zo leuk en interessant vinden zonder dat zij weet hebben van de tijd dat de vorige generatie zelfstandig opgravingen kon doen. Dit is nu aan strikte regels gebonden. Slechts bij uitzondering met toestemming en geschreven voorwaarden van de gemeentelijk archeoloog, soms op zijn verzoek, mag er nu nog worden gegraven op plaatsen die het voor ons mogelijk maken binnen de Archeologische waardenkaart. Ook deze ontwikkeling geeft zin en vertrouwen voor de toekomst. Tot slot Dankzij de hulp van de gemeente Zaan­ stad en het Molenmuseum te Koog aan de Zaan werd in de maanden september en oktober onze jubileumtentoonstelling in het Molenmuseum gehouden. Deze tentoonstelling gaf een impressie van vijftig jaar AWN in de Zaanstreek. Hoogtepunt van de tentoonstelling was de opgraving in 1998-1999 door de Universiteit van Amsterdam van de historische scheepswerf en -hellingen aan de Hogendijk te Zaandam. Deze opgraving had vrijwel zeker nooit plaatsgevonden als niet door onze leden in 1997 verkenningen waren ondernomen tijdens het bouwrijp maken van het terrein dat destijds bekend stond als ‘de Zaantheaterput’. Hieruit kwam een integraal archeologisch onder-

| Voorwoord

06-2010 binnenwerk.indd 258

29-11-10 14:36


zoek voort onder leiding van dr. Jerzy Gawronski en drs. Pieter Floore. Eén van de bijdragen aan dit speciale nummer van Westerheem door Gerard Graas, toen de eerste verkenner aldaar, gaat hierover. Gerard Graas vertelt in dit jubileumnummer over de waarneming van de eerste sporen en daarmee de ontdekking van de historische scheepswerven in Zaandam aan de Hogendijk. René Lute koppelt muntvondsten aan de Spaanse bezetting en de destijds daaruit voortkomende gevechten en verwoestingen in de Zaanstreek. Menno de Boer beschrijft een door een donateur aangeboden bodemvondst, een spaarvarken, en gaat in op dergelijke spaarpotten in het algemeen en deze in het bijzonder. Daarbij pleit hij voor meer archeologische aandacht hiervoor met de vraag deze vorm van spaarpotten eventueel centraal te melden. Saïd Mooyman en Kees van Roon belichten een voor de afdeling ‘historisch’ archeologisch onderzoek, destijds nog zelfstandig uitgevoerd, uit de jaren 1983 – ‘84 bekend als UB 18. Het betreft de Uitgeesterbroekpolder, een Romeinsinheemse huisplaats. Walther Prinsze beschrijft bijzonder Romeins glas geregistreerd in het afdelingsarchief als Krommenie 7.

Het putten uit ‘oude afdelingsbronnen’ dient zich steeds meer aan. Het lijkt een gevolg van het nieuwe archeologische bestel waarin de AWN haar plaats hervindt. Minder veldwerk blijkt een positief effect te hebben op uitwerkend onderzoek van vondsten en kennis opgedaan in de vroegere praktijk dat nogal eens bleef liggen. In zekere zin geldt dit ook voor het artikel van Joop Stolp, de enige van de auteurs die buiten de Zaanse paden treedt en op zoek gaat naar de oorsprong van de plaatsnaam Bloemendaal, waarbij hij een verrassende weg inslaat. Namens de leden en het bestuur van afdeling 3, Zaanstreek – Waterland e.o. dank ik de redactie van Westerheem voor hun inzet en hulp bij de geboden mogelijkheid inhoud te geven aan deze special ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van onze afdeling.

Jelus Matser Voorzitter AWN-afdeling ZaanstreekWaterland e.o. T. de Vriesstraat 11 1505 AW Zaandam email: jelusmatser@tiscali.nl

Voorwoord |

06-2010 binnenwerk.indd 259

259

29-11-10 14:36


Op zoek naar de scheepshellingen in Zaandam Archeologisch onderzoek Theaterput, Hogendijk/Nicolaasstraat, Zaandam in 1996 Gerard Graas1

In het kader van de bouw van het Zaantheater aan de Hogendijk en Nicolaasstraat in Zaandam werden grondwerkzaamheden verricht, die de aandacht van leden van de AWN Zaanstreek/Waterland hebben getrokken. De grond bleek licht verontreinigd te zijn en het was noodzakelijk om deze verontreiniging door een gespecialiseerd bedrijf te laten uitvoeren. Na verkregen toestemming hebben de leden in 1996 gedurende enkele maanden onderzoek verricht. Hoewel het niet mogelijk was om een officiële opgraving te organiseren, is door de medewerking van zowel het saneringsbedrijf als het bouwbedrijf een goed resultaat behaald. Historische setting Scheepsbouw was in het wat verdere verleden van Zaandam, vooral in de 17e eeuw, een belangrijke nijverheid. Wie kent niet het historische bezoek van de Russische Czaar Peter de Grote aan Zaandam om er de scheepsbouw te leren. Dat zal hem niet zijn gelukt in die ene week die hij in 1679 te Zaandam verbleef. Lastig gevallen door nieuwsgierige Zaandammers had hij het na een week wel gezien en vertrok naar Amsterdam, naar de werven van de VOC. Maar goed, Zaandam hield aan het bezoek het Czaar Peterhuisje over (het huisje aan de Krimp waar hij die week verbleef) en een standbeeld. Dankzij ook het bezoek werd de muziekwereld een operette (Zar und Zimmermann van Albert Lortzing, 1837) en een

260

opera (Il borgomastro di Saardam van Donizetti, 1827) rijker. Als gevolg van een zeer strikt gildenstelsel in Amsterdam had de houtverwerkende industrie de vrijheid gekozen buiten de Amsterdamse wallen en wel in de gildevrije water- en windrijke Zaanstreek. Hier lagen de loonkosten belangrijk lager en konden houtzaagmolens ongehinderd hun gang gaan om vooral Scandina­ vische boomstammen om te zetten in planken, zodat deze voor de deur van de scheepswerven konden worden afgeleverd (afb. 1). Ook andere toeleverende bedrijfstakken vonden in de Zaanstreek hun ontstaan en bloei, zoals zeilmakerijen, touwslagerijen, bakkerijen voor scheepsbeschuit en de verfindustrie. Onze kennis over de ontwikkeling van deze vroege industrieën is vooral gebaseerd op historische bronnen. Er bestaan talrijke 17e- en 18e-eeuwse tekeningen van schepen in aanbouw en één waarbij een half afgebouwd schip via de Zaandamse overtoom van binnen- naar buitenwater wordt verplaatst. Gericht archeologisch onderzoek naar deze industriële ontwikkelingen was echter tot dan toe achterwege gebleven. De bouw van het Zaantheater maakte ook de sloop noodzakelijk van een drietal uit de

| Op zoek naar de scheepshellingen in Zaandam

06-2010 binnenwerk.indd 260

29-11-10 14:36


17e en 18e eeuw stammende huisjes. Deze zijn in een later stadium op dezelfde plek herbouwd. De sloop van deze huisjes ging gepaard met een uitgebreid bouwkundig onderzoek door de firma Sombroek. Vraagstelling Door de meer recente bebouwing was het de vraag of er in de bodem nog iets zou resteren van de uit historische bronnen bekende scheepsbouwactiviteiten (afb. 2). Een andere vraag had betrekking op de ouderdom van de Hogendijk. Hoewel het gebied buitendijks was gelegen, was het de vraag of er nog bewoningssporen van nederzettingen van voor de 17e eeuw zouden worden aangetroffen. Omdat het gebied buitendijks was gelegen aan de Voorzaan, was het ook de vraag hoe vaak er aan landwinning is gedaan door het gebied uit te breiden door middel van stort en demping. Dit zou kunnen worden bepaald aan de hand van het aantal oude beschoeiingen van de dijk naar het bestaande water van de Voorzaan. Aandacht was er ook voor mogelijke aanwijzingen voor handelsbetrekkingen met andere landen. Het archeologische onderzoek Op de werkavonden van de AWN Zaan­ streek/Waterland, waarbij de meest getrouwe leden komen, worden gewoonlijk ook archeologische nieuwtjes uitgewisseld. Zo ook op een maandagavond in 1995,

toen één van onze leden met de mededeling kwam dat er gegraven werd op de locatie aan de Hogendijk in Zaandam. De volgende dag werd de gemeente gebeld om toestemming te krijgen voor onderzoek. De gemeenteambtenaar deelde mee dat de grond overgedragen was aan een bedrijf voor bodemsanering en dat dit bedrijf om toestemming moest worden gevraagd. Gelukkig bleek dit een niet al te groot probleem en met inachtneming van de voorschriften werd onderzoek door onze vereniging mogelijk gemaakt. Het eerste onderzoek werd door drie leden uitgevoerd, Kees van Roon, Kees Faas en Gerard Graas. Het terrein was al voor een groot gedeelte afgegraven tot ongeveer 1,5 meter onder het straatniveau

Afb. 1 De havenkom van Zaandam op een gravure naar Hendrik de Leth, 1720. Links op de afbeelding liggen planken gereed om bij de bouw van de schepen op de naast gelegen werven te worden gebruikt.

Afb. 2 Deel van tekening van Jacob Oostwoud, 1775. De tekening is gemaakt naar aanleiding van diverse dijkdoorbraken. Op zoek naar de scheepshellingen in Zaandam |

06-2010 binnenwerk.indd 261

261

29-11-10 14:36


Afb. 3 Palingfuik van gevlochten wilgentenen, 1200-1350.

Afb. 4 Paffrath kogelpotje met haakoor, 13e eeuw. Afb. 5 Eiken scheeps­ onderdeel (spant), waarvan het hout dendrochronologisch in de 12e eeuw wordt gedateerd. Afb. 6 Bord met slib-­ kras versiering (sgrafitto) waarop een wapenschild is afgebeeld.

262

van de Hogendijk. Er staken delen van kelders uit het oppervlak, waaronder een deel van een overwelfde kelder van gele steentjes uit de 18e eeuw. Dankzij de goede contacten met zowel het saneringsbedrijf als het bouwbedrijf van het Zaantheater werden we, voor zover de omstandigheden dat toelieten, in staat gesteld om zoveel mogelijk archeologische informatie te verkrijgen. In een later stadium vond steeds overleg plaats met de bouwer van het theater. Zo konden gespreid over enkele maanden door circa acht leden van onze afdeling diverse verkenningen worden uitgevoerd. Door het terrein nauwkeurig af te zoeken en delen weg te schaven met de schop ontdekte Kees van Roon al vrij snel witte puntjes van wilgentenen. Bij het verder vrij graven bleek het te gaan om een vlechtwerk van een visfuik. De vorstperiode aan het begin van 1996 zorgde voor een oponthoud van minstens vijf weken. Op 13 maart 1996 was het weer mogelijk om beperkt onderzoek te verrichten en op 14 maart 1996 meldden wij ons weer bij de uitvoerder van het saneringsbedrijf. Vanwege de bevroren grond bleek het nog niet mogelijk om de visfuik te bergen Er werden wel enkele middeleeuwse scherfjes aangetroffen. Op 21 maart 1996 was de grond zover ontdooid, dat de visfuik kon worden geborgen. Door de fuik rond-

om uit te graven kon er op ongeveer 15 cm onder de visfuik een metalen plaat worden geslagen, zodat de fuik met grond en al kon worden opgelicht. Door nog een stevige plank onder het geheel te schuiven en het verder te verpakken in plastic folie kon de visfuik naar de werkruimte van de AWN worden vervoerd. De fuik is zeer zorgvuldig uit zijn grondige situatie gehaald en daarna op vakkundige wijze geconserveerd. De fuik wordt thans bewaard in het depot van het Zaans Museum. Bij een nader onderzoek, uitgevoerd door Bob Beerenhout, bleek het om een palingfuik te gaan (afb. 3). Enkele middeleeuwse kogelpotscherven van het type ‘bezemstreek’ konden deze fuik grofweg dateren tussen 1200 en 1350. De vondsten kunnen waarschijnlijk worden toegeschreven aan de middeleeuwse bewoning op het schiereiland De Hem. Eén van de oudste aardewerkvondsten in de Theaterput was een Paffrath haakoortje (afb. 4). Elders in de bouwput, dichter tegen de Hogendijk aan, kwamen dikke mestlagen met stro tevoorschijn en – tot ieders verassing – zware balken en planken. Deze planken waren wel 45 cm breed, 10 cm dik en enkele meters lang. De erbij liggende vondsten zoals een passer, een teerkwast en houten pennen, maakten overduidelijk dat hier scheepsbouwactiviteiten hadden plaatsgevonden. Eén van de weggegraven houtdelen bestond uit een halve­ maanvormig stuk hout met vierkant gat. Vermoedelijk gaat het hier om een zogenaamd fokkemastspoor dat onder in het voorschip lag, met de bocht naar voren op de kielbalk en spanten. De onderkant van de mast werd van rond naar vierkant

| Op zoek naar de scheepshellingen in Zaandam

06-2010 binnenwerk.indd 262

29-11-10 14:36


gehakt en in het vierkante gat van het mastspoor vastgezet. Op grote diepte onder het straatniveau is ook een flink stuk hout gevonden, dat onderdeel moet zijn geweest van een of andere constructie (afb. 5). Op dat stuk hout is dendrochronologisch (jaarringen-) onderzoek uitgevoerd door het Bureau Ring in Amersfoort. Hieruit kwam een datering naar voren van de 12e eeuw. Volgens J. Matser zou het één stuk gekeept hout kunnen zijn, mogelijk een vlakspant van een overnaads gebouwd schip. De overlappend liggende huidplanken sluiten dan in de kepen. Deze wijze van scheepsbouw werd toegepast bij middeleeuwse koggen en al eerder bij Vikingschepen. De aanwezigheid van een dergelijk stuk hout in de Zaanstreek is zonder meer uniek te noemen. Er zijn geen aanvullende sporen gevonden die iets meer over dit stuk hout zouden kunnen zeggen. Het is zonder meer een onderdeel (spant) van een schip, dat hoogst vermoedelijk is ‘vrij’ gekomen na de sloop, hetgeen voor de Zaanstreek qua tijd eveneens uniek is te noemen. Het tijdstip waarop het stuk hout in de Zaanse bodem is geraakt, kan gemakkelijk een honderd jaar later zijn dan de datering volgens het jaarringenonderzoek. Ook kon veel keramiek worden verzameld, vooral daterend uit de tweede helft van de 16e en de eerste helft van de 17e eeuw (afb. 6 en 7), zoals een groot gedeelte van een vuurklok (afb. 8), een fraai fragment van een baardmankruik (afb. 9), een groen geglazuurde bakpan (afb. 10) en een complete groen geglazuurde kan. Die kan dateert uit het begin van de 18e eeuw en werd aangetroffen in een put die ooit werd gegraven voor de bouw van een waterkelder. Het is niet onmogelijk dat dit voorwerp een bouwoffer is geweest om bescherming te vragen tegen ziektes veroorzaakt door water (afb. 11: pijl). Omdat wij niet altijd aanwezig konden zijn en door het feit dat wij alleen maar wat onderzoek konden doen dankzij de goede wil van de uitvoerder, is vermoedelijk toch veel informatie verloren gegaan.

Afb. 7 Bord met slib-boog decoratie.

Mogelijk zijn er door de saneringswerkzaamheden één of twee scheepshellingen vergraven. Door de media – de streekbladen en AT5 – is het onderzoek van de Theaterput breed onder de aandacht van het publiek gebracht. Nadat het belang van dit onderzoek ook bij de provinciaal archeoloog bekend was geworden, werden door de Universiteit van Amsterdam in opdracht van de gemeente Zaanstad en de provincie Noord-Holland in de jaren 1998 en 1999 verdere onderzoeken uitgevoerd op de naast de Theaterput gelegen percelen. Een belangrijke bijdrage vormden de telefonische meldingen door een medewerker van het saneringsbedrijf, als er iets interessants opgegraven werd door de graafmachine. Zo belde hij ons met de melding dat er een anker was opgegraven. Het anker stamde uit de 19e eeuw (afb. 12).

Afb. 8 Een dansende grape. Als gevolg van een verkeerd aangezet pootje kan het kookpotje alleen maar schuin staan.

Afb. 9 Fragment van een baardmankruik, 16e eeuw.

Conclusie Schervenmateriaal van Paffrath- en kogelpotaardewerk, de visfuik en natuurlijk de historische gegevens over de aanleg van de Hogendijk wijzen op bewoning in de Middeleeuwen. Het meeste vondstmateriaal stamt uit de 16e en 17e eeuw.

Afb. 10 Bakpan, roodbakkende klei, loodglazuur, koperoxide. Op zoek naar de scheepshellingen in Zaandam |

06-2010 binnenwerk.indd 263

263

29-11-10 14:36


aangetroffen, mogelijk zijn ook die weggegraven. Wat de scheepsbouw betreft is er meer resultaat geboekt door het aantreffen van een deel van een scheepshelling in de richting van de Voorzaan en van delen van schepen, zoals kniestukken, een wrang en talrijke houten pennen voor pen-en-gat verbindingen. Wat betreft de landaanwinning zijn een drietal oude beschoeiingen aangetroffen en een deel van een beschoeiing haaks op de Voorzaan, waarschijnlijk afkomstig van een insteekhaventje of de zijwand van een verdwenen scheepshelling.

Afb. 11 Waterput met onderin in de uitgraving een complete kan. Afb. 12 Een 19e-eeuw scheepsanker.

Er zijn nauwelijks gegevens aan het licht gekomen over de opbouw en aanleg van de Hogendijk. Sporen daarvan zijn waarschijnlijk verdwenen bij het slaan van een damwand en het verplaatsen van grond door de bodemsaneerder. Op de onderzochte locatie zijn geen overblijfselen van bebouwing van voor 1600

Een half ‘cavalier’-bord uit Montelupo in Italië (afb. 13), een kruikje voor olijfolie uit Spanje en delen van kruiken uit Alentejo in Portugal duidden op internationale contacten. Gerard Graas Ampèrestraat 15 1521 TJ Wormerveer Email: f2hgmgraas422@hetnet.nl

Noten 1 Gerard Graas is in 1975 lid geworden van de AWN Zaanstreek, waar hij al na drie maanden een bestuursfunctie aanvaardde als veldcoördinator. Sindsdien is hij actief betrokken gebleven bij tal van onderzoeken, archeologische begeleidingen, meldingen en opgravingen. Verzorgde daarnaast ook lezingen met beeldmateriaal voor scholen in de Zaanstreek. Door samenwerking met een amateurcineast was hij betrokken bij het maken van een film over archeologie, die in combinatie met een lezing werd vertoond voor verenigingen en scholen in en buiten de regio. Hij trad in 1998 in dienst van de UvA en was op die manier betrokken bij de opgravingen van de scheepshellingen van Zaandam. Was enkele jaren medewerker van de gemeente Zaanstad met Piet Kleij als stadsarcheoloog. Daarna in dienst bij het Cultuur en Archeologisch adviesburo Hollandia in Zaandijk en als zodanig betrokken bij onder andere het booronderzoek in Gorcum en opgraving in de kerkbuurt van Oostzaan. Was vervolgens een korte periode in dienst van het ADC met betrekking tot het project Hoogwoud. Was daarna van september 2005 tot 1 juli 2010 als medewerker van BMA Amsterdam betrokken bij het onderzoek en de uitwerking van het zoölogisch materiaal van de Noordzuidlijn. Per 1 juli 2010 bereikte Gerard de AOW-gerechtigde leeftijd. Desondanks speelt hij nog steeds een belangrijke rol bij opgravingen en veldonderzoeken van de AWN Zaanstreek/Waterland. 2 Grondspoor no. 146 en Van Braam 2001. 3 Mededeling J. Matser.

Afb. 13 ‘Cavalier’-bord uit Montelupo. Italiaanse faience.

264

Literatuur Voor dit verslag is gebruik gemaakt van de informatie opgenomen in de afleveringen Grondspoor 118, 9-11, 120, 3-5 en 121, 4-5). Bitter, P., S. Ostkamp en R. Roedema, 2002: De beerput als bron, Archeologische vondsten van het dagelijks leven in het oude Alkmaar. Alkmaar. Bitter, P. e.a., 2004: De verborgen stad. 750 jaar Alkmaar onder de grond. Alkmaar (tevens themanummer Vormen uit Vuur 186/187). Braam, A. van, 2001: Het raadsel van de kooien op de Westerhem (Fragmenten van de Zaanse geschiedenis, nr. 30). Wormerveer. Gawronski, J., & P. Floore 2000: Opgravingen aan de Hogendijk in Zaandam, in: Helderman e.a. 2000, 116-129. E.J. Helderman, J.J. Stolp, C.J. van Roon, J. Matser, J. Gawronsky en P. Floore, 2000: Grond­sporen, 40 jaar archeologisch onderzoek in de Zaanstreek 1960-2000. Wormerveer.

| Op zoek naar de scheepshellingen in Zaandam

06-2010 binnenwerk.indd 264

29-11-10 14:36


Assendelft tijdens de Spaanse troebelen René Lute1

In de 80-jarige oorlog zijn Spaanse troepen in Assendelft gelegerd geweest. Als inwoner van Assendelft heeft het mysterie rond die troepen mij altijd bijzonder geïnteresseerd. Wat is er bekend over het verblijf van de Spaanse troepen in Assendelft, waar waren de Spaanse troepen gelegerd en zijn er nog sporen van terug te vinden? In dit artikel wordt geprobeerd op die vragen een antwoord te vinden. Wat is bekend over het verblijf van de Spaanse troepen in Assendelft De belangrijkste informatiebron over het verblijf van de Spaanse troepen in Assendelft wordt gevormd door de ‘V boeken van de Saanlandsche Arcadia’ die in 1658 werden gepubliceerd door Hendrik Soeteboom en waarvan in 1702 een herdruk verscheen. In het uit vijf delen bestaande boek is beschreven hoe in december 1572 de stad Haarlem is aangevallen door de Spaanse troepen van Don Frederik. De Staatse soldaten, die op de Spaarnedam zijn gelegerd, worden verslagen en wijken uit naar Assendelft, waarbij zij door de Spaanse troepen worden achtervolgd. Assendelft wordt ingenomen en de vijand legt er versterking aan “by den Zeeburg en by de Kerk”. Over de omvang van de legereenheid vermelden de Arcadia: “… die van Assendelft hebben de Spaansche daar tegen met Schanssen en volk verzien. Louis, des Konings Landt-voogt, sondt recht na Nieuwe Jaar 1574 omtrent drie-duisent nieuwe knechten, soo Walen als Duitschen, op ’t aanhouden van die van Amsterdam, in Waterlandt, en meest tot Assendelft, daar se het meerendeel van de Winter bleven, tot groote vreese van de byleggende Dorpen; ….”.2

Elders is zelfs te lezen dat de troepen op 25 februari 1574 met bijna vierduizend man naar Krommenie trekken om daar hun invloed in het gebied uit te breiden. Het valt te bezien of die cijfers betrouwbaar zijn omdat deze pas 84 jaar na dato zijn opgeschreven en verhalen door de jaren heen steeds sterker plegen te worden verteld. De vrees van de bewoners uit de omliggende dorpen is gegrond. Zo is in de Arcadia te lezen dat er tijdens rooftochten 410 stuks vee worden buitgemaakt ( “nam in ’t scheiden veel goederen mede, onder andere wel 410 stuks beesten”).3 Een aantal dorpen heeft tegen betaling een nietaanvalsverdrag afgesloten, een zogenaamde ‘sauve garde’. Ondanks dit verdrag worden er op een gegeven moment toch weer dertig koeien geroofd.

Afb 1 Buiten Huizen en kanaal C. Het gebied kwam vanwege de slechte toestand van de dijken en de aanleg van de Nieuwe Dijk in 1522 buiten de hoofddijk van Assendelft te liggen. Hier bevonden zich ook de Uytweg en het Assendelver veerhuis.

Assendelft tijdens de Spaanse troebelen |

06-2010 binnenwerk.indd 265

265

29-11-10 14:36


Afb. 2 Bocht in de dijk bij Spaarnwoude. Foto 25 februari 2010. Coördinatoren 493.510108.650.

Voor de duizenden knechten waren in Assendelft waarschijnlijk niet genoeg huizen beschikbaar. Zij kunnen voor als verblijfplaats ook gebruik hebben gemaakt van tenten of bestaande stallen en schuren. De hoger in rang geplaatste krijgers zullen in een huis met een haard hebben vertoefd. Het verblijf van de troepen in Assendelft is van korte duur geweest: wegens het uitblijven van soldij werd Assendelft in november 1576 verlaten. Waar waren de Spaanse troepen gelegerd Hendrik Soeteboom spreekt in zijn Arcadia over “eenige vastigheden by den Zeeburg en by de Kerk”. De naam Zeeburg wordt in de tijd van Soeteboom ook gebruikt voor dijkdoorbraken in de huidige zeedijk. Het zuidelijkste puntje van het oude Assendelft, het Buiten Huizen, dat door de aanleg van het Noordzeekanaal van Assendelft is afgesneden, was ongetwijfeld een militair strategisch punt. Van daaruit had men een ruim zicht over het IJ en op het water-

verkeer tussen Amsterdam en Haarlem. Ook op de kadasterkaart uit 1828 is goed te zien hoe de dijk ter plaatse een sterke kronkel vertoont met een mooi strategisch punt met uitzicht richting Amsterdam en de sluis bij Spaarndam. Thans is die plek nog terug te vinden aan de noordoever van zijkanaal C (afb. 1). Zou op dat strategische punt met de bocht in de dijk waar nu het recreatiegebied Spaarnwoude ligt (afb. 2), een Spaanse schans hebben gelegen? Of is het niet meer dan het overblijfsel van een dijkdoorbraak? Een dijkdoorbraak wordt hersteld door een nieuwe dijk met een boog om het stroomgat aan te leggen. Binnendijks blijft als litteken in het landschap een diep open water als braak of weel achter. Hier ontbreekt echter dat water en het is evenmin terug te vinden op de kadastrale kaart uit 1828. Onlangs uitgevoerd booronderzoek (13 maart 2010) heeft aangetoond dat hier wel degelijk een braak aanwezig moet zijn geweest. Ter plaatse ontbreekt namelijk de elders aanwezige veenlaag. Nadat de dijk werd hersteld, heeft zich in het uitge-

Afb. 3 Reichstaler van Saksen. Rond 39 mm. ¤¤ AVGVSTVS ¤ D:G ¤ DVX ¤ SAXONIE ¤ ROMA ¤ IM. Jaar 1568. Gewicht 27,30 gram. Bodemvondst Assendelft 1971.

266

| Assendelft tijdens de Spaanse troebelen

06-2010 binnenwerk.indd 266

29-11-10 14:36


spoelde gat een dik pakket klei ontwikkeld, waardoor de braak niet meer als zodanig herkenbaar is. Het afgezette kleipakket is gevormd door bezinksel uit bewust binnen gelaten water. In de wintermaanden liet men in de Assendelver polder IJ-water binnen, zodat door de daaruit bezinkende klei de kwaliteit van de landbouwgrond werd verbeterd. Bij het booronderzoek is het niet mogelijk gebleken om te bepalen of het dijkherstel uit of van na de Spaanse tijd dateert. Dat de troepen zich over de dijk verplaatst hebben, is zeer waarschijnlijk. Uit de Arcadia mag worden afgeleid dat mogelijk ook rond de kerk van Assendelft nog bewijzen van verblijf van de Spaanse troepen in de grond zouden kunnen zitten. Bij eerdere onderzoeken nabij de kerk op de locaties Dorpstraat 348, 394 en 396 en in het Oude Laantje is helaas niets teruggevonden dat direct aan dit leger te koppelen viel. Op een kaart uit 1811 van de Kerkbuurt zijn nog huizen ten noorden van de kerk te zien. Dat terrein is later opgehoogd ten behoeve van het huidige kerkhof, waar-

door dat gedeelte voorlopig niet voor onderzoek in aanmerking komt. Koene komt bij zijn onderzoek in transportakten die na juni 1579 bewaard zijn gebleven de aanduiding “7 x oude vervallen worff”in de Kerkbuurt tegen. 4 De term ‘worff’ geeft een terrein aan, zoals dat er na een brand op een erf uitziet. Het is onduidelijk of die verwoestingen het gevolg waren van krijgshandelingen, of dat plunderende soldaten de Kerkbuurt voor hun vertrek uit Assendelft onder handen hebben genomen.5

Afb. 4 Rijksdaalder met bisschop van Luik, Gerard van Griesbeek, onder de Duitse keizer Maximiliaan II. Rond 40 mm. MAXIMILI ж II ж ROMA ж IM ж SEM ж AVG ж 1570 en GERARD ж A ж GROISB ж EP ж LEO ж D ж BVL ж CO ж LO. Gewicht 28,58 gram.

Sporen die verband kunnen houden met het verblijf van de Spaanse troepen Er zijn dus in de bodem van Assendelft geen sporen van versterkingen teruggevonden. Wel zijn enkele bodemvondsten bekend die dateren uit de tijd dat de Spaanse troepen er waren gelegerd. Zo is van het pand Dorpsstraat 419 een stenen kanonskogel met een diameter van 88 mm bekend. Een prachtige vondst is die van drie zilveren munten uit de jaren 1568, 1568 en 1570 (afb. 3, 4 en 5). De eerste munt is

Afb. 5 Bourgondische rijksdaalder van Philips II. Geslagen te Brugge in Vlaanderen. Rond 39 mm. PHS ¤ D : G ¤ HISP ¤ Z ¤ REX ¤ COMES ¤ FLAN en DOMINVS ¤ MI HI ¤ ADIVTOR (De heer is mijn helper). Jaar 1568. Gewicht 27,98 gram.

Assendelft tijdens de Spaanse troebelen |

06-2010 binnenwerk.indd 267

267

29-11-10 14:36


gevonden in 1971 in tuingrond. De andere munten werden in 1969 gevonden bij graafwerkzaamheden ten behoeve van een verbouwing. De drie munten zijn destijds door de heer Kees Mooij bij de vinders opgespoord en overgedragen aan de Oudheidkamer van Assendelft. Omdat de heer Mooij niet meer in leven is, valt niet meer te achterhalen waar de munten gevonden zijn. De Oudheidkamer was toen in het bejaardentehuis ‘Festina Lente’ gehuisvest was. Na opheffing van dat tehuis bewaarde Piet Hos de munten. Later heeft hij ze aan de Historische Vereniging van Assendelft geschonken. Conclusie Nader bezien ontstaat het idee dat in deze uithoek van het Rijk van Philips II het

leger meer weg had van een stel bandieten dan van een strikte organisatie, zoals we dat bijvoorbeeld kennen van de legers van het Romeinse Rijk of uit de tijd van Napoleon. Evenmin hebben er veldslagen plaatsgevonden die sporen in de bodem zouden hebben achtergelaten. Alles bij elkaar genomen, en het korte verblijf in Assendelft, maakt het lastig om nog sporen van de bezetter terug te vinden. Dankwoord Dit artikel is mede tot stand gekomen door de kennis en kunde van Bert Koene en Kees van Roon. René Lute Dorpsstraat 492 1566 BW Assendelft E-mail: r.lute@chello.nl

Noten 1 René Lute woont vanaf zijn eerste jaar al in Assendelft. Als kind verzamelde hij al pijpenkopjes en al vroeg had hij interesse voor oudheden. Is sinds 1996 lid van de AWN. Hij was toen met zijn hond bij de dierenarts, waar het veel te druk was. Daarom liep hij toen maar met de hond naar het daarachter gelegen weiland (nu de wijk Seandelft), waar kilometers grasmat was verwijderd en waar hij allemaal aardewerk zag liggen. Een jaar later was er een opendag ter gelegenheid van het 400e geboortejaar van de Assendelftse kunstschilder Seanredam. Toen hij daar zag hoe oud het slibversierde aardewerk was, heeft hij zich meteen als lid van de AWN aangemeld. Vrij snel ging hij met succes met een geleende metaaldetector op zoek naar munten. Hij graaft en tekent nu net zo lief, maar doet het detectorwerk er altijd nog graag bij. René houdt in Assendelft de afbraak van oude panden in de gaten, hij legt contacten met boeren en eigenaren om vervolgens met de AWN op verkenning uit te kunnen gaan. 2 Soeteboom 1658, dl. 5, 582. 3 Idem, 545. 4 Koene 2010, 191. 5 Idem. Literatuur Boer, J. de, 1946: Tussen Kil en Twiske. De geschiedenis van den polder Assendelft. Wormerveer. Honig, J. jzn. Jr., 1849: Geschiedenis der Zaanlanden. Zaandijk (Facsimile herdruk Zaltbommel 1971). Koene, B., 2010: Goede luiden en gemene onderzaten. Assendelft vanaf zijn ontstaan tot de nadagen van de Gouden Eeuw. Hilversum. Soeteboom, H., 1658: V boeken van de Saanlandsche Arcadia (5e boek, pag. 531-677) (herdruk 1702).

268

| Assendelft tijdens de Spaanse troebelen

06-2010 binnenwerk.indd 268

29-11-10 14:36


Spaarvarkens Menno de Boer1

Afb. 1 De heer Boers met zijn gift. Foto: Gerard Graas.

Afb. 2 Het spaarvarken uit Wormerveer. Tekening: auteur.

Op zaterdag 12 september 2009, Open Monumentendag en open dag van AWNafdeling Zaanstreek, kwam ons lid de heer Boers langs voor een bezoek en overleg. Hij had een cadeau meegenomen: een nagenoeg compleet spaarvarken van witbakkende klei, bedekt met groene koperoxide glazuur (afb. 1). Hij had het varken ooit gevonden bij grof vuil in Wormerveer (of Zaandijk) en wilde het schenken ten behoeve van de permanente opstelling, die onder andere gebruikt wordt voor schoolbezoeken.2 De gleuf in het spaarvarken was enigszins beschadigd, misschien om er de munten gemakkelijk uit te nemen. Het varkentje werd aan alle kanten bekeken en er bleek iets in te rammelen. Het rammelende geluid bleek te worden veroorzaakt door slierten klei met glazuur. Behalve restjes klei bleek er ook een stukje papier in het spaarvarken te zitten. Het werd er voorzichtig uitgehaald. In dit artikel wordt wat dieper ingegaan op het geschonken spaarvarken, de raadselachtige inhoud ervan en het verschil ten opzichte van andere spaarvarkens uit

archeologische contexten. Beschrijving van het spaarvarken Het groen geglazuurde varkentje uit Wormerveer, dat wij nu kunnen bewonderen, heeft drie pootjes: het blijft tenslotte aardewerk en dat heeft nou eenmaal bij voorkeur drie pootjes, voor de stabiliteit. Aan zijn buik hangt een mooie glazuurdruppel en op zijn rug, van krulstaart tot snuit, bevindt zich een reep klei met regelmatige inkepingen: een ‘gekartelde rugkam’ (afb. 2). Het spaarvarken is 22 cm lang en (zonder pootjes) 9 cm hoog. Spaarvarkens en -potten zijn archeologisch gezien vaak moeilijk te koppelen aan dateerbare vondsten of sporen. Het varken kan heel lang mee gaan, zeker wanneer men de inhoud er via de gleuf kon uitpeuteren. Misschien pas na een ongelukkige val of wanneer men erop uitgekeken was, werd het beschouwd als afval. Dan pas komt het als losse vondst, met of zonder dateerbare inhoud, in de grond terecht om later door een archeoloog (beroeps- of amateur-) gevonden te worden. Spaarvarkens |

06-2010 binnenwerk.indd 269

269

29-11-10 14:36


Afb. 3 Het briefje. Foto: auteur.

Wat ook wel eens gebeurt, zo is mij verteld, dat een spaarpot wordt begraven en vergeten (al dan niet door het overlijden van de eigenaar). Net als de beroemde pot met gouden munten, waar iedereen altijd om vraagt en naar zoekt. Datering Het voorwerp zelf werd al snel uit het hoofd gedateerd als zijnde 18e of 19e-eeuws, maar het zou ook wat jonger kunnen zijn en uit de periode tussen 1900 en 1950 kunnen dateren.3 Het oudste spaarvarken is misschien wel dat uit Rotterdam, gevonden in 1945 en gedateerd tussen 1575 en 1625.4 Vanaf het begin van de 13e eeuw komt de spaarpot op, tegelijkertijd met het geld. Vanaf de 14e eeuw verschijnt de borst-, bol-, peerof uivormige spaarpot.5 Veel pottenbakkers hadden een spaarpot in hun assortiment, zoals die uit Langerwehe en het gebied van de Weser in Duitsland en uit Andenne en omgeving in het Belgische Maasland: overal werd de borstvorm geïntroduceerd. Van Vilsteren roept al in 1977 op tot een typologische indeling van de ‘spaartiet’, bijvoorbeeld op basis van vormverschillen, zoals de aanwezigheid of het ontbreken van een knop.6 Vanaf eind 14e eeuw komt de standvoet definitief voor bij de spaarpotten en vanaf het midden van de 15e eeuw gaan de pottenbakkers hun fantasie gebruiken door toepassing van versiering, aldus Van Vilsteren. Zelf concludeer ik hieruit dat men dan ook overgaat tot het produceren van andere vormen in spaarpotten, zoals het haantje. Deze spaarhaantjes stonden op een voet en ook sommige spaarvarkens hebben een voet. Het varken uit Rotterdam kan dan moge-

270

lijk gezien worden als een van de eerste met (drie) pootjes, de oervorm.7 De inhoud van het spaarvarken Behalve de restjes klei bleek er ook een stukje papier in het spaarvarken te zitten, een verkleurd briefje: 13,4 cm lang en met een breedte van 2,5 cm (afb. 3). Aan de gekartelde onderzijde was te zien dat het ooit van een groter vel papier werd afgescheurd. Het papiertje draagt de volgende teksten: “COÖP trouwpot GA” “Ontvangen van mej C. Koet Wormerveer FL -,25 voor eene schuld ten bate van het fonals. Z Wijn” Helaas ontbreekt een datum. Deed het spaarvarken dienst als gezamenlijke spaarpot met het oog op een voorgenomen huwelijk? Het huwelijk was blijkbaar nog niet voltrokken, anders was mejuffrouw veranderd in mevrouw. De transactie gaat over het bedrag van 25 cent, ontvangen van mej. C. Koet, aan ene Z. Wijn. Het briefje kan ook anders gelezen worden: het zou dan gaan om een dienstdoende functionaris geheten Z. Wijn die een transactie noteert, waarbij een ‘gewijzigde aansprakelijkheid’ (GA) officieel werd gehonoreerd aan een Coöperatie ten bate van een fonds.8 Dit laatste zou goed kunnen, want sinds 1817 zijn er (Nuts-)spaarbanken. Ook Coöperaties werden opgericht, in Zaandam in 1856.9 Raadpleging van genealogische informatie op internet naar de combinatie C. Koet (of Koek?) en Wormerveer leverde geen gegevens op, evenmin als de combinatie Koet en Wijn.

| Spaarvarkens

06-2010 binnenwerk.indd 270

29-11-10 14:36


Een ‘z’ in de voornaam is zeldzaam, het eerste wat in je opkomt, is de naam Zacherias, maar als snel kwamen oude voornamen als Zander, Zeger(t) of Zac(k) tevoorschijn. In de diverse trouwregisters in het gemeentearchief kwam evenmin een Koet in combinatie met Wijn voor. Koet of Koek als achternaam is zeldzaam; de namen Wijn of vooral De Wijn komen meer voor, maar dan weer niet in de combinatie met de letter Z. Helaas zijn niet alle archiefgegevens compleet of beschikbaar en misschien ook is het huwelijk geannuleerd of is men buiten de Zaanse dorpen getrouwd. Wie weet. Zou het kunnen dat er geen heer in het spel is, maar dat het gaat om een zwijn, het spaarvarken? Heeft C. Koet uit haar eigen spaarvarken geleend? Toch mag het geheel serieus worden genomen gelet op het woordgebruik. Zo staat er het woord ‘fonds’ of ‘fonals’. Dankzij een woordenboek uit 1824 weten wij dat het Engelse ‘fonal’ betekent: roerend of tilbaar, als in roerende goederen.10 Het zou dan om een deel van een uitzet kunnen gaan. Andere spaarvarkens uit de Zaanstreek In de vitrine van de AWN-afdeling bevindt zich het voorste deel van een ander spaarvarken (af b. 4). Het fragment bestaat alleen uit de snuit of kop van het varken. Te zien zijn de oogjes waar enig glazuur in is gekomen. Ook zit er glazuur aan de binnenkant, dat door de muntgleuf naar binnen is gevloeid. Wat opvalt aan dit exemplaar is dat de oogjes verschillend zijn: het ene is groter dan het andere. Het ene oog zal iets dieper met bijvoorbeeld een priem zijn ingeprikt. In het midden van het fragment is de vouw of naad te zien waar de twee delen klei elkaar ontmoeten. Ook dit varkentje was voorzien van een ‘kam’, een ingekerfde reep klei, de naad, op de rug. Dit spaarvarkentje is waarschijnlijk echt stukgeslagen om de inhoud ervan te bemachtigen, tenzij het, net als normaal aardewerkafval, in de grond terecht gekomen is, omdat het stuk gevallen was.

Een ander varkentje uit de Zaanstreek is afkomstig uit Jisp en kwam daar tevoorschijn uit een tussensloot op 1,5 m diepte bij Dorpsstraat 33 (afb. 5 en 6). Helaas zaten ook hier geen muntjes in; uit dezelfde context afkomstige vondsten zijn gedateerd 1700-1775.11 Dit varkentje is van witbakkende klei met groen en geel glazuur, ook aan de gehele binnenzijde. Maar het meest opvallende aan dit exemplaar is de afmeting: deze is van snuit tot staart 10,6 cm en de hoogte, zonder pootjes, bedraagt 3,9 cm. De gleuf is 2,2 cm lang. Een heel klein exemplaar dus. Het heeft een gekartelde rug, door nagelindrukken. Wat ontbreekt, is een deel van de krulstaart en een pootje. Van oren is geen sprake en ogen en neusgaten heeft het ook niet. Het

Afb. 4 Fragment van een spaarvarken. Coll. AWN-afd. Zaanstreek.

Afb. 5 Spaarvarken uit Jisp. Foto: auteur.

Afb. 6 Spaarvarken uit Jisp. Tekening: auteur. Spaarvarkens |

06-2010 binnenwerk.indd 271

271

29-11-10 14:36


heeft op drie plekken een beschadiging, doordat het in de pottenbakkersoven ergens tegenaan heeft geleund. Dit exemplaar zal een goedkoop spaarvarkentje geweest, wellicht een instapmodel. Classificatie binnen het Deventer Systeem Het ‘Deventer Systeem’ is een Nederlands standaard classificatie- en registratiesysteem voor archeologische vondsten van ceramiek en glas. De voorwerpen zijn er eenduidig in beschreven, afgebeeld, gecodeerd, gepubliceerd en digitaal vastgelegd. Binnen het Deventer Systeem wordt een vermoedelijk Duits varkentje uit Frechen, daterend uit de periode 1875 tot 1925, beschreven als ‘w-spa-1’. Ook hier gaat het om een groen geglazuurd spaarvarken van witbakkende klei. Ons varkentje verschilt daarvan. Er blijken veel meer typen te zijn dan alleen het beschreven exemplaar, daterend uit verschillende tijden.

Afb. 7 Tweede spaarvarken uit Wormerveer, roodbakkende klei. Coll. Arjen Rijst. Foto: auteur.

272

Zo wordt een opgegraven varkentje uit Zutphen, daterend uit de periode 16001725, als ‘w-spa-1’ gecodeerd.12 Het gaat hier om een witbakkend varkentje, maar nu met doorzichtig loodglazuur in plaats van het groengekleurde. Een varkentje uit Kampen, ook weer aangeduid als ‘w-spa-1’, wijkt af, omdat dit een geheel gladde rug heeft.13

Ook in Den Haag is een dergelijk ‘w-spa-1’ varkentje gevonden met een gladde rug, nu bedekt met loodglazuur in plaats van koperoxide.14 Dit exemplaar heeft echter vier pootjes en is aan de zijkant voorzien van inkepingen als ribben. Het krijgt als datering mee: rond 1600. De pottenbakker heeft hier echt zijn best gedaan: de oogjes en oortjes zijn mooi uitgevoerd, vooral de snuit is perfect. Fraai is ook de kleur, want door het gebruik van doorschijnend loodglazuur heeft dit spaarvarken een beetje een huidskleur. Ook de vier pootjes en de typische oortjes maken dit varkentje levensecht. Weer een ander type spaarvarken, ook aangeduid als ‘w-spa-1’, komt uit een grachtvulling in Amsterdam en wordt gedateerd in de 17e eeuw.15 Het is groen geglazuurd, witbakkend aardewerk. Dit varkentje heeft ook vier pootjes en ribbels aan de zijkant. Helaas mist het een oor. Net als de ‘w-spa-1’ uit Wormerveer is de rug gekarteld. De codering ‘w-spa-1’ wordt in het Deventer Systeem dus gebruikt voor alle spaarvarkens van witbakkende klei, helaas zonder daarbij de talloze variaties te onderscheiden. Spaarvarkens uit roodbakkende klei Naast witbakkende spaarvarkens komen ook roodbakkende voor. Uit Sneek is de achterkant van een roodbakkend exemplaar bekend.16 Men vermeldt daarover, dat de vorm voorkomt vanaf de 16e eeuw en dat deze vondst 17e-eeuws is. Het is voorzien van donker loodglazuur en heeft ook een gekartelde kam, maar dan van een ander soort, namelijk aan de zijkanten. Het lijkt niet op de tekening van de ‘r-spa-5’ zoals vastgelegd in het Deventer Systeem. Nog een Fries varkentje, in het Noordelijk Archeologisch Depot, wordt voor het gemak maar in de Nieuwe Tijd B gedateerd, tussen 1650 en 1850: een periode van maar liefst 200 jaar.17 Dit exemplaar lijkt een beetje op de ‘r-spa-5’ uit Deventer, hoewel deze laatste vier tepels op de buik heeft en dat hebben de Friese var-

| Spaarvarkens

06-2010 binnenwerk.indd 272

29-11-10 14:36


kentjes niet.18 Het exemplaar met de tepels is gedateerd tussen 1540 en 1580: dat is dus een heel oud varkentje. Een ander roodbakkend varkentje, ook uit Deventer, stamt uit de periode 15801610.19 Uit de Zaanstreek is een spaarvarken uit roodbakkende klei als echte archeologische vondst bekend (afb. 7). Het komt uit Wormerveer (Noordeinde) en betreft een ‘r-spa-5’ spaarvarken. Het is voorzien van drie pootjes, bedekt met loodglazuur en heeft een gekartelde kam aan de zijkanten, zoals bij het roodbakkende exemplaar uit Sneek.20 Er zaten veertien munten in het spaarvarken met jaartallen uit de 17e eeuw. De jongste daarvan komt uit 1637. Men mag dan aannemen dat de pottenbakker dit varkentje vóór 1640 heeft gemaakt. Wat verder opvalt, is de zeer brede gleuf en het feit dat de oogjes niet helemaal door de wand heen zijn geprikt. Dit varkentje mist helaas zijn staart, maar heeft een heel vriendelijke snuit, zoals die uit Den Haag. De lengte van dit varkentje is 15,3 cm en zijn hoogte is 6 cm. De gleuf is 5 cm lang. Ook bij de roodbakkende spaarpotten is er dus sprake van een grote verscheidenheid aan materiaal en vormgeving waarop in het Deventer Systeem niet wordt ingegaan. Oorsprong en toekomst van het spaarvarken Voor de oorsprong van het varken als spaarpot kent men in Engeland een heel bijzondere verklaring. Een tijdlang werd daar een oranjekleurige kleisoort gebruikt om van alles van te maken. Die kleisoort heet ‘pygg’.21 Uit deze ‘pygg’-klei werden ook spaarpotten gemaakt, op bestelling. Waarschijnlijk heeft ooit iemand opdracht gegeven aan een pottenbakker om een ‘pygg-jar’ ( jar = pot) te maken. ‘Pygg’ klinkt echter bijna hetzelfde als ‘pig’, het Engelse woord voor varken. De pottenbakker zou zijn best hebben gedaan een spaarpot in varkensvorm te maken, misschien voor de grap. Die grap zou kenne-

lijk in heel Europa zijn aangeslagen. Tot zover deze theorie, want hoe waarschijnlijk is het dat men precies de kleisoort noemt bij het bestellen van een spaarpot bij een pottenbakker? De uitleg dat men vroeger een varkentje hield als spaarvlees is misschien een betere; geen appeltje voor de dorst, maar een varken. Zo kon men de winter doorkomen. Een levend varken was langer houdbaar dan een geslacht varken en kon nog wat groeien. En een echt goed vet varken werd ook geassocieerd met welvaart, werd als loon gegeven of moest als cadeau geluk brengen. Een spaarvarkentje van klei met munten erin was dan hiervoor het equivalent. Gevoed met de restjes (geld of voedsel) kreeg het varkentje een taak om te sparen, tot het opgespaarde kon worden benut.

Afb. 8 Een armeluis spaarvarken.

Het aardewerkvarken met gleuf gaat verder terug dan rond 1600, maar dan buiten Europa. In Azië werden tussen de 13e en 15e eeuw vrij grote terracotta ‘spaar’ varkens gemaakt.22 De daarin aangebrachte gleuf was echter te klein voor muntgeld. Misschien waren het containers voor briefjes met wensen. Toch vermoeden sommigen dat ook deze varkens voor het bewaren van muntjes dienden. Het van oorsprong eeuwenoude spaarvarken is nog steeds in onze woningen terug te vinden en is overal, niet alleen van keramiek, maar ook van plastic of metaal (met handig rubberdopje) te koop. Juist in tijden van economische teruggang krijgt het varkentje een nieuwe symbolische waarde, zoals de broekriem (af b. 8). Helaas staat het varkentje ook onder druk, daar het mogelijk in onze huidige multiculturele samenleving minder algemeen gewenst is. Toch zal het spaarvarken als symbool nooit zomaar verdwijnen, omdat het al zo lang meegaat. Tot slot Op tal van plaatsen in en rondom ons land zijn keramische spaarvarkens gemaakt, zowel uit roodbakkende als uit witbakkende klei, bedekt met beschilderd tinglaSpaarvarkens |

06-2010 binnenwerk.indd 273

273

29-11-10 14:36


zuur of al dan niet getint loodglazuur en in detail sterk van elkaar verschillend. Het verdient aanbeveling om die verschillen per vondst te registreren en in kaart te brengen. Veel spaarvarkens deden wat ervan verwacht werd en sneuvelden na verloop van tijd. Met het varkentje uit Wormerveer is het goed afgelopen, het is niet kapot gemaakt, slechts de muntsleuf is wat groter gemaakt. Het varkentje is zelfs niet onder de grond geraakt, dat zou het raadselachtige briefje erin waarschijnlijk niet

Noten 1 Menno de Boer is actief als bestuurslid van de AWN – afdeling Zaanstreek – Waterland e.o. en als veldwerkcoördinator. Daarnaast ontvangt hij bij de AWN ook schoolklassen. Als kind wilde Menno al archeoloog worden. Tijdens het rooien van aardappels in de moestuin van zijn ouders was het echt schatgraven, vooral naar aardappels weliswaar. Maar die kleipijpjes die hij daarbij vond waren zeker zo interessant. Geschiedenis boeide hem, maar archeologie studeren werd hem afgeraden: hij zou gegarandeerd werkloos worden. Hij is dan maar laborant geworden en is nu werkzaam in het onderwijs, waar hij les geeft over laboratorium techniek. Menno werd in 2002 donateur van AWN – afdeling Zaanstreek – Waterland e.o. Aanleiding daarvoor was zijn ontmoeting met Kees van Roon tijdens een historische beurs, die hij eigenlijk bezocht op zoek naar software over genealogie voor zijn schoonvader. Als donateur ontving hij daar het afdelingsblad Grondspoor. In 2003 stond daarin een aankondiging voor een introductiecursus. Menno is die cursus gaan volgen en is vanaf toen lid van de AWN. Zo is hij als amateurarcheoloog toch stiekem een beetje archeoloog gebleven. 2 Onze AWN-afdeling is de heer Boers ontzettend dankbaar voor deze gift. 3 Van der Meulen & Smeele 2005. 4 Hurst et al. 1986, 142.

overleefd hebben. Het is weliswaar aan de kant gezet, maar later weer liefdevol opgeraapt. Door het briefje in zijn buik heeft het toch een leuk verhaal te vertellen, ook al is over de schrijver van het briefje en de aanstaande bruid tot op heden nog niets bekend.

Menno de Boer Wildemanakker 3 1541 VL Koog aan de Zaan onnem@chello.nl

5 Van Vilsteren 1977. 6 Nu omvat het Deventer Systeem van vondstbeschrijving slechts vijf borstvormige typen, aangeduid als ‘r-spa-1 t/m 4 en 6’, maar er moeten er veel meer zijn. 7 ‘R-SPV-1’: een nieuw type in het Systeem. De ‘SPV’ van ‘SPaarVarken’, waarbij de uivormige exemplaren wellicht beter kunnen worden aangeduid als: ‘SPP’ (SPaarPot), ‘SPU’ (SPaarUi) of ‘SPB’ (SPaarBol). 8 http://www.afkorting.nl. 9 http://nl.wikepedia.org/wiki/SNS_Bank en http:// nl.wikepedia.org/books?id=044VAAAAYAAJ. 10 Stevenson 1824. 11 Publicatie in Grondspoor in voorbereiding. 12 Groothedde en Van Helbergen 2006, 61. 13 Clevis en Smit 1990. 14 http://www.denhaag.nl/home/bewoners/to/ Tramstation-Grote-Markt-inhoud-put-7.htm. 15 http://www.bma.amsterdam.nl/archeologie/vindplaatsen_in/vindplaatsen/valkenburgerstraat. 16 http://www.sneek.nl/download.asp?objectID=2743& link=Nieuwsbrief+2008-03.pdf. 17 http://www.noordelijkarcheologischdepot.nl. 18 Bartels 1999, 685. 19 Bartels 1999, 684. 20 Grondspoor 101, dec. 1991; zie ook Westerheem 1992, 31. 21 http://en.wikepedia.org/wiki/Piggy_Bank en www. spaarvarkens.piggybanks.nl. 22 http://wapemedia.mobi/en/Majapahit.

Literatuur Bartels, M., 1999: Steden in Scherven, Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900), Zwolle/Amersfoort. Clevis, H. & M. Smit, 1990: Verscholen in vuil, Archeologische vondsten uit Kampen 1375-1925, Kampen. Groothedde, M. & A. van Helbergen, 2006: Uit de keuken van Herman Otto (1650-1657), Archeologisch onderzoek naar en analyse van de keramische inhoud van een beerput, behorend tot het huishouden van Herman Otto van Bronckhorst, graaf van Limburg Stierum, Zutphense Archeologische Publicaties 21, Zutphen. Hurst, J.G.H., D.S. Neal & H.J.E. van Beuningen, 1986: Pottery Produced and Traded in Northwest- Europe 1350-1650, Rotterdam Papers VI, Rotterdam. Meulen, A. van der & P. Smeele, 2005: De pottenbakkers van Friesland 1750-1950, Het Ambacht – De Mensen – Het aardewerk, Leiden. Stevenson, A. (bew.), 1824: Nederduitsch en Engelsch Woordenboek van J. Holtrop naar de régelen en voorbeelden der beroemdsten Spraakkundigen en Woordenboekschrijvers in beide tálen, Dordrecht/Amsterdam. Vilsteren, V.T. van, 1977: Een duit in het zakje, Westerheem, 209.

274

| Spaarvarkens

06-2010 binnenwerk.indd 274

29-11-10 14:36


Uitgeesterbroekpolder 18, een veelsporige opgraving.1 Toen amateurarcheologen nog zelfstandig konden opgraven! Saïd Mooijman & Kees van Roon2

De vindplaats Uitgeesterbroekpolder 18 ligt aan de westkant van het dorp Uitgeest en net binnen het werkgebied van de afdeling Zaanstreek-Waterland e.o. AWN-leden voerden in de loop der jaren verschillende verkenningen uit in het omringende gebied, vooral in de Heemskerker- en Uitgeester­broekpolder. Daarbij zijn veel sporen van prehistorische vindplaatsen aangetroffen. Vindplaats UB 18, liggend tegen een oud duin en daarvan gescheiden door een latere waterloop (de ‘Nauwe Laan’), viel op door zijn vele oppervlaktevondsten. De toenmalige archeoloog van het IPP, drs. R. Brandt, vroeg onze afdeling deze plek nader te onderzoeken. Afb. 1 Vindplaats Uitgeesterbroekpolder 18, gelegen aan het water de ‘Nauwe Laan’.

De ligging van het terrein Het onderzoeksterrein valt onder de gemeente Uitgeest.3 De locatie staat bekend onder de veldnaam ‘Voorste Padstuk’. 4 UB 18 bevindt zich op een uitloper van de strandwal van Uitgeest. Samen met het naastliggende perceel ‘Achterste Padstuk’ wijzen deze namen naar de nabij gelegen buurtschap Assum (afb. 1). De vroegere bewoners van de nederzetting, die wij UB 18 (vindplaats 8306) hebben genoemd, hadden vermoedelijk contacten met de bewoners van de strandwal van Uitgeest. Dit lage duin is daarvan een uitloper. Er waren zeker contacten met de bewoners van de zuidelijker gelegen

veengebieden van de Zaanstreek voor het uitwisselen van vee- en akkerbouwproducten. In deze gebieden, die een verschillende grondopbouw kennen, zullen de bewoners hun eigen specifieke producten hebben gekweekt die door de milieuomstandigheden werden bepaald. Vee in de veenweide­gebieden, akkerbouw op de hogere gronden. Het is ook mogelijk dat de bewoners van de hoger gelegen gebieden ‘s zomers in de vochtiger veenweidegebieden van het zogenoemde Oer-IJ estuarium bivakkeerden. De geologische ontwikkeling De bodemopbouw van UB 18 bestaat voornamelijk uit zand en zavel. De onderUitgeesterbroekpolder 18, een veelsporige opgraving |

06-2010 binnenwerk.indd 275

275

29-11-10 14:36


Afb. 2 Eerste vlaktekening van de opgraving UB 18.

Afb. 3 Tweede vlaktekening met uitbreiding naar de slootkant. Met ‘blinde vlekken’ vanwege de ‘verwoesting’.

grond is een wadplaat met onder andere kokkels en naalden van zee-egels. Hierop zijn de zanden van de strandwal of oude duinen afgezet. Aan het begin van de inheems-Romeinse bewoning liep een kreek met brak of zout water door het terrein. De onderste 25 cm van de kreekvulling is natuurlijk. Hierin bevinden zich zeeschelpen en wierachtige resten. Ook zijn er houtspaanders aangetroffen; deze zijn mogelijk een aanwijzing voor een eerste aanzet tot bewoning. Aardewerkresten ontbreken. Het opgravingsverslag De opgraving – geheel met de hand uitgevoerd – werd vanaf een willekeurig meetpunt vastgelegd. Over het te onderzoeken terrein was een meetraster gelegd met een maaswijdte van 2,5 m. Vanaf het vaste punt zijn de hierbij ontstane vakken in zuidoostelijke richting met Romeinse cijfers aangegeven en in zuidwestelijke richting met hoofdletters. Na een noodzakelijke uitbreiding naar de andere kant van het vaste punt werd de nummering daar met een negatieve cijfer/lettercode aangegeven. Op 22 oktober 1983 werd begonnen met het openleggen van een vlak van 10 bij 15 m. In de bovenlaag bevond zich inheemsRomeins materiaal vermengd met 18e tot en met 20e-eeuws afval. De inheems-

276

|

Romeinse vondsten in de bovenlaag kunnen worden verklaard door grondbewerkingen, de jaarlijkse schouw en vooral door het graven van de ‘Nauwe Laan’. Na het verwijderen van die bovenlaag kwamen de eerste grondsporen te voorschijn. Van de aangetroffen sporen in deze put van 50 vierkante meter werd de eerste vlaktekening gemaakt (afb. 2). De hoogte van dit vlak is gemiddeld 124 cm -NAP. De vlaktekeningen zijn niet altijd horizontaal genomen, daar het oude loopvlak enigszins hellend verloopt. Helaas vernielde een graafmachine van de ruilverkaveling een deel van de opgravingsput met twee diep ingedrukte rupsbandsporen, elk zo’n meter breed. Die verwoesting noopte ons tot het maken van een eerste doorsnede. Daarin werden veelbelovende profielen zichtbaar. Nadat het gehele vlak 5 cm was verlaagd viel één spoor aan de rand van de put op door de vele aardewerkfragmenten (spoor 28). Het was daardoor noodzakelijk de opgraving in noordwestelijke richting uit te breiden. In de vaknummers -1A en -1B verscheen daarna een zeer gecompliceerd sporenpatroon (afb. 3). Er kwamen vier rechthoekige donkere plekken te voorschijn, van ongeveer 70 x 40 cm, die nagenoeg op één lijn in westoostelijke richting lagen en een halve meter van elkaar waren verwijderd. Na coupering bleek dat hier sprake was van vier ingravingen, mogelijk vier paalgaten. Deze ‘paalgaten’ liggen wel erg kort op elkaar voor een inheems-Romeinse wo­ning. Indien hier sprake zou zijn van een prehistorisch gebouw, dan is het grootste deel ervan door het later gegraven aangrenzend water, de Nauwe Laan, verdwenen. Dichtbij deze ingravingen viel een brede greppel op (spoor 46). Dit spoor was een samenvoeging van diverse hoger liggende sporen die niet konden worden opgeschaafd, aangezien het een compacte stort was van aardewerkresten, haardafval en dergelijke. Een coupe, dwars op het diepste punt van deze langwerpige ingraving, gaf typische steile wanden te

Uitgeesterbroekpolder 18, een veelsporige opgraving

06-2010 binnenwerk.indd 276

29-11-10 14:36


Afb. 4a-b De rijke vulling van spoor 46.

zien, die volgens ons aangeven dat deze stortplaats in één keer is gegraven en weer opgevuld, zodat de kuilwand geen tijd kreeg af te kalven (afb. 4). In de lengterichting vertoonde deze ingraving een zwakke helling in noordwestelijke richting. Na het uithalen van het spoor werd een gedeelte van het residu geflotteerd en gezeefd. Uit dit monster van ongeveer 60 liter kwamen diverse zaden, visgraten en dergelijke tevoorschijn. Meer dan 56 kilo inheems-Romeins aardewerk, 2 kilo botresten en ruim 1 kilo huttenleem werden hier geborgen. Een mogelijke (ronde) haardplaat viel bij de minste aanraking uiteen en moest dan ook als verloren worden beschouwd. Om meer inzicht te krijgen in de mogelijkheden van dit gebied werd er een hoogtelijnenkaart gemaakt. Bij het afsteken van de wand van spoor 46 aan de noordwestzijde kwam een ingraving van een diepe sloot tevoorschijn. Deze sloot leek de oudste ingraving te zijn, zodat een nieuwe coupe werd gemaakt om een beter inzicht in de vulling te krijgen. Opvallend was dat de onderste 25 cm uit humeus materiaal bestond met mariene schelpen, splinters hout (els), alsmede enige botresten. Waarschijnlijk was hier sprake van een natuurlijke afzetting. In deze vulling werd geen aardewerk gevonden. Erboven bevond

Legenda coupe 5, spoor 46: 1. Donkergrijze vulling met aardewerk en houtskool 2. Verstoorde woonlaag 3. Fijn zandig met humeuze laagjes 4. Klei met humeuze laagjes 7. Fijn schoon zand 9. Verstoorde vulling, bruinhumeus

zich een meer zandig-kleiig-humeuze laag met inheems-Romeins aardewerk. De vakken met de negatieve nummering werden vervolgens verder afgeschaafd. Bij het maken van twee coupes kwamen twee paalfragmenten uit de inheems-Romeinse tijd te voorschijn (afb. 5). Deze houtvondsten tot op een diepte van 182 cm -NAP, waren aangepunt en hadden elk een doorsnede van 7 cm. In de vakken IIIA, IIIB, IVA en IVB kwam bij het afschaven van de grond eveneens een duidelijk verloop van het niveau in zuidelijke richting te voorschijn. Na het afschaven bleef in vak IIIA een rond zwart spoor over, dat gevuld was met as en scherven (spoor 50). In dit mogelijke haardplaatsje werd een coupe gemaakt, de vulling werd geflotteerd. Opvallend waren in vakken IIIB en IVB de vele evenwijdig aan elkaar in zuidwestnoordoostelijke richting lopende greppels, niet meer dan 50 cm van elkaar verwijderd. In de vakken IC en IIC waren ze ook al opgemerkt. In en nabij de greppeltjes werden veel kleine paalsporen aangetroffen, een duidelijke samenhang hebUitgeesterbroekpolder 18, een veelsporige opgraving

06-2010 binnenwerk.indd 277

|

277

29-11-10 14:36


waarschijnlijk bij dit spoor horen. Als afsluiting van de opgraving werden twee doorsneden gemaakt, één in de zuidoostwand van de vakken IVA en IVB en één in de zuidoostwand van vak IIC. Bij beide doorsneden is de ingraving van de oude sloot te zien, die al in de diverse coupes aan het licht was gekomen.

Afb. 5a-b Coupe 12 met half vergane paal

Legenda coupe 12: 3. Fijn zandig met humeuze laagjes 4. Klei met humeuze laagjes 5. Zandige vulling, gelaagd 7. Schoon zand 10. Wadzand

ben ze niet. Mogelijk stammen ze niet uit de inheems-Romeinse periode. Of deze paaltjes iets met de greppels te maken hebben is niet duidelijk, ook de functie van deze greppels, die weinig mobilia bevatten, is onduidelijk. Aan het noordoostelijke einde van de opgraving kwam, evenwijdig aan spoor 46, een sloot tevoorschijn, waarin zich veel inheems-Romeins materiaal bevond (spoor 51). Een nader onderzoek kon niet plaatsvinden omdat het terrein in die periode tot archeologisch monument werd verklaard. Wel werden in de aangrenzende slootrand, die hier enige tientallen centimeters lager ligt, veel inheems-Romeinse aardewerkfragmenten aangetroffen, die hoogst

Afb. 6 Enige voorbeelden van versierde aardewerken scherven en randen uit de Romeinse tijd. Het flesje hoort daar niet bij.

278

|

Het macroscopisch onderzoek van de plantenresten Door het vinden van grote hoeveelheden haardafval, vooral in spoor 46, is overgegaan tot het flotteren ervan. Dit in de hoop plantenresten te vinden, die informatie konden geven over de woonomgeving en het gebruik van voedselgewassen. Er werden veel verkoolde zaden en andere resten verzameld. Wat vooral opviel waren de verkoolde granen, die het grootste deel vormden van het residu. De sporen 46 en 50 waaruit deze resten gewonnen zijn, vertonen vrijwel hetzelfde beeld. We vermoeden dat het belangrijkste spoor 46 in één keer is volgestort. Deze vulling, een momentopname uit die tijd, is door mevrouw M. Verhage onderzocht, toen nog studente bij de archeo-biologische afdeling van het IPP. Hierna volgen haar bevindingen ten aanzien van cultuurplanten en milieuomstandigheden. De cultuurplanten In de sporen 46, 50 en 51 zijn resten van de volgende planten aangetroffen: emmerkoorn (Triticum discoccum) (mogelijk), gerst (Hordeum vulgare), haver (Avena fatua), huttentut (Camelina sativa) (mogelijk) en vlas (Linum usitatissimum). Omdat de aanwezigheid van emmerkoren en huttentut onzeker is, zullen deze planten hier verder buiten beschouwing worden gelaten. Het voorkomen van gerst, haver en vlas is onzes inziens belangrijk genoeg. Vooral de grote hoeveelheden verkoolde gerst met stengelfragmenten en kafnaalden kunnen op plaatselijke verbouw wijzen. Haver is iets minder nadrukkelijk aanwezig, vlas is er in alle sporen. Gezien het minimale voorkomen van gerst in het nabij gelegen veengebied van Krom-

Uitgeesterbroekpolder 18, een veelsporige opgraving

06-2010 binnenwerk.indd 278

29-11-10 14:36


De volgende tabel geeft een overzicht van de diverse versieringen op randfragmenten in samenhang met de diameter van de potrand. De doorsnede van de rand is aan de binnenkant gemeten, waarbij afwijkingen van één of twee centimeter, in verband met de soms kleine fragmenten, niet uitgesloten zijn.

Diameter 6 t/m 10 cm 11 t/m 15 cm 16 t/m 20 cm 21 t/m 25 cm 26 t/m 30 cm 31 t/m 40 cm niet meetbaar

1 1

1

Geen versiering

Inheems-Romeins aardewerk In de lagere vlakken is het materiaal stratigrafisch en op spoornummer verzameld. In de bovengrond en ook direct daaronder werd het inheemse materiaal begeleid door enkele Romeinse aardewerkscherven. Aan het einde van het onderzoek bedroeg het totaalgewicht van het inheemsRomeinse aardewerk ruim 105 kg, waarvan meer dan de helft uit spoor 46 kwam. Van het vaatwerk, dat het best is vertegenwoordigd, bestaat ruim 88 procent uit middenwand fragmenten, waarvan een groot deel is besmeten. Slechts 35 stukjes zijn gedecoreerd met verfstrepen, kamversiering, streepbandversiering, in of op de klei aangebrachte vingerstrepen of vingertopindrukken (afb. 6). De hals-randfragmenten zijn, zoals bij het

In de versiering in de randen kunnen drie vormen worden onderscheiden: 1. Lijn(en)-versiering: kras- of kamversiering; 2. Stip(pen)-versiering, vingertop-, nagelindrukken, dellen; 3. Veldversiering: een ‘afbeelding’, die uit een aantal lijnen en/of stippen kan bestaan.

Stipversiering

Het milieu Via concentraties van wilde plantensoorten, waarbij sommige soorten duidelijk floreren bij bepaalde omstandigheden, krijgen we informatie over het milieu op die bepaalde plek in die tijd. Als we nu de plantengemeenschappen nagaan, waarin de gevonden wilde planten thuishoren, komen we tot de volgende conclusie.5 Veel combinaties van de aangetroffen plantensoorten komen vooral voor op mesthopen en/of zwaar bemeste gronden. Veel ook behoren tot de zogenaamde cultuurvolgers, planten die zich thuis voelen op open terrein, waar de nodige verstoring en/of betreding plaatsvindt. Over de onderzochte woonplaats kan daarom gezegd worden, dat er aanwijzingen zijn voor een zoet tot zwak-brak milieu, waar naast de verbouw van granen ook veel vee aanwezig was. Het moet een intensief bewoond gebied zijn geweest, liggend aan de rand van de duinen en het vruchtbare Oer-IJ estuarium.

inheems-Romeins vaatwerk vaak voorkomt, van een enorme diversiteit. Vooral in spoor 46 vallen de sterk naar buiten wijkende randen op, tot 90 graden ten opzichte van de hals. Enkele soorten randen worden in afbeelding 7 getoond.

Lijnversiering

menie en Assendelft en het duidelijk aanwezig zijn van gerst met stengeldelen en kafnaalden in UB 18, menen wij dat dit graan op deze iets hogere zavelige gronden verbouwd werd. Via handels- en/of familiecontacten kon het worden verspreid.

2 8 10 7 2 12

23 49 46 53 25 22 495

Iets meer dan drie procent van het gevonden inheems-Romeinse aardewerk bestaat uit bodemfragmenten. Daarbij kunnen vier typen worden onderscheiden6: 1. Voetje (afb. 8, nr. 1); 2. Vlakke bodem met richel (afb. 8, nr. 2); 3. Vlakke bodem (afb. 8, nr. 3); 4. Bakje (afb. 8, nr. 4). Uitgeesterbroekpolder 18, een veelsporige opgraving

06-2010 binnenwerk.indd 279

|

279

29-11-10 14:36


1

3 3 1 26 1 19 3 32 1

Niet determineerbaar

Type 4

Type 3

Type 2

Diameter 1 t/m 5 cm 6 t/m 10 cm 11 t/m 15 cm Niet meetbaar

Type 1

Om een enigszins duidelijk beeld te krijgen van de aantallen, de vormen en de diameters van de bodemfragmenten verwijzen wij naar de volgende tabel:

1 1 193

De magering van het aardewerk bestaat in hoofdzaak uit plantaardig materiaal; slechts één wandscherfje heeft een schelpverschraling. Eén wandfragmentje valt op door ingekerfde ‘turfstreepjes’ (afb. 9). Heeft men hiermee het aantal vervaardigde potten willen aanduiden? Een andere scherf heeft een diepe indruk in de binnenkant. Wellicht is deze indruk ontstaan doordat men op het fragment speelschijfjes heeft rondgeslepen (afb. 10).

Afb. 7 Enkele randvormen van het inheems-Romeins aardewerk.

280

|

Een andere opvallende vondst is een deel van een schotel met daarop een komvormige schaal. Deze kon uit spoor 46 worden geborgen (afb. 11). Het fragment heeft als grootste doorsnede 19 cm en is van een oor voorzien. De hoogte van de schotel met de eraan gemodelleerde schaal is 7 cm. In de bodem is een opening van 4,5 cm aangebracht. Vergelijkbaar vaatwerk is onder andere bekend uit de opgravingen in Uitgeest en uit de terpen in Friesland.7 Aangenomen wordt dat dergelijke voorwerpen gebruikt werden voor de bereiding van kaas. Uit spoor 46 kwamen eveneens fragmenten van een aardewerken deksel (afb. 12). Het deksel had een doorsnede van 29 cm en was gemiddeld 19 mm dik. De bovenzijde is versierd met vingertopindrukken langs de rand. Naar het midden toe zijn er haaks op elkaar staande strepen te zien, die met de vingers in de nog natte klei zijn getrokken. In het midden bevindt zich het overblijfsel van een knopje. Tijdens de opgraving werden veertien spinsteentjes gevonden, drie complete schijfjes, vijf halve schijfjes en twee klosjes. Eén schijfje vertoont aan beide zijden het begin van een doorboring, een ander heeft iets dergelijks aan één zijde. In totaal werden er veertien speelschijfjes geborgen, waarvan elf uit spoor 46. Romeins aardewerk Het totaal aan Romeinse aardewerkscherven bedraagt negentien, waaronder slechts vier fragmentjes terra sigillata. Deze zijn afkomstig van een kom of bord uit de periode Claudius-Nero (41-68 na Chr.). Een datering die overeenkomt met de terra sigillata-vondsten van vindplaatsen in Assendelft en Krommenie. Een verband met het Romeinse vlootstation in Velsen, dat vóór 50 na Chr. werd verlaten, ligt voor de hand.8 Mogelijk heeft de inheemse bevolking het verlaten complex geplunderd. Al eerder is er op gewezen dat het Romeinse materiaal dat in deze streek wordt aan-

Uitgeesterbroekpolder 18, een veelsporige opgraving

06-2010 binnenwerk.indd 280

29-11-10 14:36


getroffen, gefragmenteerd, soms zeer verspoeld of versleten is. Over de mogelijke oorzaken hiervan (geldwaarde, amulet?) tasten we vooralsnog in het duister.9 Onder de Romeinse vondsten bevond zich een vijftiental witte pijpaarden fragmenten bestaande uit: - 1 gladwandig halsfragment; - 11 gladwandige wandfragmenten; - 2 gladwandige bodemfragmenten; - 1 mogelijk bodemfragment. Alle pijpaarden fragmenten zijn afkomstig van een kruik of amfoor, gedateerd in de 1e-3e eeuw na Chr.10 Huttenleem Over de hele opgraving is, zowel in de bovengrond als in de onderste lagen, ‘huttenleem’ aangetroffen. Het meeste kwam uit spoor 46, daaruit werd 1.235 gram geborgen. In een eerdere publicatie vermeldden wij al, dat de naam ‘huttenleem’ een omstreden naam is.11. Algemeen wordt aangenomen wordt dat de prehistorische mens de wanden van hun huizen met klei, koemest, stro en dergelijke aansmeerde. Verbrandde het huis dan zou het gebakken ‘huttenleem’ daarvan een overblijfsel zijn.12 Van echt huttenleem wordt, naar ons idee, weinig teruggevonden. Gezien de hoeveelheden ‘huttenleem’, die in archeologische contexten worden aangetroffen, zouden veel huizen in vlammen zijn opgegaan. Men zou daarom ook aan resten van ovens of haardplaten kunnen denken. Natuursteen Er zijn slechts negen fragmenten natuursteen gevonden: vier stukjes vuursteen, twee fragmentjes kwarts en drie stukjes zandsteen, waarvan één aan een kant glad is afgeslepen. We hebben de indruk dat deze als wetsteen is gebruikt. Metaal De metaalvondsten zijn uiterst karig: een viertal ijzer(?)slakken en een drietal stuk-

Afb. 8 Bodemvormen van het inheemsRomeins aardewerk. jes bronsoxide. Eén ervan viel onmiddellijk in verschillende deeltjes uiteen, de twee andere fragmentjes (uit coupe 4) zijn mogelijk van een spijker.13 Hout Vooral in de vakken IIIB en IVB werden veel paaltjes en paalgaten aangetroffen. Zij waren van rond hout en varieerden in lengte van 5-23 cm. De doorsnede was gemiddeld 5 cm en de meeste waren aangepunt. Zoals hiervoor vermeld kon in deze houtvondsten geen samenhang worden gevonden, evenmin is duidelijk of zij uit de inheems-Romeinse periode afkomstig zijn. Van paal P 15 kon worden vastgesteld dat het eikenhout (Quercus sp.) was. Uit spoor 51 kwamen een paaltje P 17 en een fragmentje hout, beide eveneens van eikenhout. Paal P 25 bleek van een berk (Betula) te zijn. Verder zijn enige houtspaanders gevonden in de ingraving van de oude sloot. Deze houtresten waren afkomstig van een els (Alnus glutinosa/ incana). Al eerder schreven we dat in coupe 11 en 12 twee paalfragmenten te voorschijn kwamen. Gezien de vondstomstandigheden zijn ze uit de inheems-Romeinse periode. Helaas was het hout zo vergaan,

Afb. 9 Fragment met ‘turfstreepjes’.

Afb. 10 Wandfragment met diepe indruk. Uitgeesterbroekpolder 18, een veelsporige opgraving

06-2010 binnenwerk.indd 281

|

281

29-11-10 14:36


zameld werden. Deze tabel geeft een scheiding in gepaarde botten (linksrechts) en de axiale delen (waarvan er maar één in het skelet voorkomt).

Afb. 11a-b Fragment van een kaasvorm.

In de zeefresten zijn bovendien een staartwervel, de fragmenten van een opperarmbeen (humerus) en hielbeen (calcaneus) en een niet nader te determineren fragment van kleinere zoodieren (muis?) aangetroffen, evenals 26 skeletdelen van karperachtigen.16

282

|

Rechter delen

Axiale delen

Moeilijk te plaatsen

Minimum aantal

Diersoort Rund (Bos taurus) Schaap/geit (Ovis/Caprsa) Paard (Equus caballus) Varken (Sus dom.scrofa) Hond (Canis fam.) Zeearend (Haliaetus albicilla) Eend (Anis platyrh)

Linker delen

Het botmateriaal Ook het botmateriaal was in deze opgraving rijk vertegenwoordigd. Buiten de gewone gedomesticeerde dieren was ook de zeearend aanwezig. De voor plantenresten opgezette flotteer- en zeefbemonstering leverde botmateriaal op van kleine zoogdieren en vissen.15 Van de meeste gepaarde botten zijn zowel de linker- als de rechterdelen aanwezig, een uitzondering daarop vormen de negen middenvoetsbeenderen (Metatarsi) van een rund (Bos taurus), die alle van de linkerzijde afkomstig zijn en waar geen enkel rechter exemplaar tegenover staat. De onderstaande tabel toont het voorkomen van de skeletdelen van de zeven grotere dieren die tijdens de opgraving ver-

Totaal

dat bergen en determineren niet mogelijk waren.14

Bijzonderheden Uit het middenvoetsbeen van een rund (één van de weinige complete skeletdelen) is een schofthoogte van ca 104 cm berekend, ruim 22% kleiner dan bij modern vee. Daar bedraagt de schofthoogte 135 cm.17 Het aantreffen van een drietal skeletdelen van een zeearend (Haliaëtus alb.) is een leuke vondst, daar deze vogel na vele jaren van afwezigheid in ons land weer als broedvogel wordt aangetroffen. Tussen de botten van schaap/geit bevond zich een bewerkt bot, dat bij nadere beschouwing een fluitje geweest moet zijn. Het is een linker scheenbeen (Tibia) waarin in het praximale gedeelte een gat is geboord. Ook in het distale gedeelte bevinden zich overblijfselen van twee openingen. Deze openingen staan tegenover elkaar haaks op het klankgat, dat zich aan de andere zijde van het bot bevindt (afb. 13).

465 311 20 5 6 3 2

48 48 6 1 2 3 1

35 48 12 1 3 1

132 52 2 3 1 -

250 163 -

9 5 3 1 1 1 1

Uitgeesterbroekpolder 18, een veelsporige opgraving

06-2010 binnenwerk.indd 282

29-11-10 14:36


Conclusie Zoals uit dit verslag blijkt, is het zeker dat op de plaats van de opgraving sprake is geweest van intensieve bewoning in de loop van de 1e eeuw. Het milieu was van zwak-brak tot zoet. Waterlopen, zowel in de duinen en de hoogvenen (zoet) als in het estuarium (brak), waren dicht in de buurt. Duidelijke huisplattegronden zijn niet aanwijsbaar. De vier ingravingen in de vakken IA en IB kunnen sporen zijn van palen van een prehistorisch huis. Opvallend hierbij is de compacte (brand)laag in de bovenkant van drie van deze sporen. Deze sporen corresponderen ook met de twee gevonden palen in de coupes 11 en 12. Rond deze compacte laag waren spoelsporen te zien, die mogelijk ontstaan zijn door het opkomende grondwater aan het eind van de 1e eeuw, het begin van de Duinkerken II-periode. Een spoor, dat ongeveer 2,5 m van de vier mogelijke paalingravingen ligt, zou een restant van een wandgreppel kunnen zijn. De bewoning zou dan nagenoeg in west-oostelijke richting hebben gelegen. Het vele materiaal uit spoor 46 behoeft niet direct bij één van de nabij staande huizen te behoren. Mogelijk is dit afval eerst op een andere plaats verzameld en later, toen het hinderlijk werd, elders begraven. Een mogelijk tweede huis kan in de vakken IIIA en IVA gesitueerd worden. In vak IVA zijn de restanten van een haardplaat gevonden (spoor 50). Aan de

noordoostkant van de opgraving zijn aan de slootkant veel inheems-Romeinse aardewerkfragmenten aangetroffen, ook hier zijn onzes inziens bewoningssporen uit prehistorische tijd aanwijsbaar. Hierbij is spoor 51 van belang. Het is een greppel met veel aardewerkfragmenten, die bij deze woning(en) hoort, of mogelijk te maken heeft met het huis waarvan alleen de haardplaats (spoor 50) nog resteert. Aan de overkant van het water ‘Nauwe Laan’ is in noordoostelijke richting een duidelijke verhoging in het veld waarneembaar. Een nader onderzoek van de ‘del’ in vak IIID in de ‘Achterste Delle’ kan interessante gegevens opleveren. Het loopvlak uit de inheems-Romeinse periode is door de vele latere grondbewerkingen verdwenen. Daarbij heeft de al eerder genoemde ingraving voor het water de ‘Nauwe Laan’ de vindplaats enorm verstoord, doordat zij deze doorsnijdt. Mogelijk is dit water gegraven als duinwaterafvoer in oostelijke richting. De Rijksweg A9 doorsnijdt op zijn beurt het water, dat eertijds verbinding had met de nu nog bestaande waterloop langs de buurtschap Assum. Dat de vindplaats UB 18 in 1984 tot een archeologisch monument werd verklaard is naar ons idee terecht. Door het verleggen en verbreden van de Rijksweg A9 moest het gebied later toch op de schop. Zo vond in 1987 en 1988 onder leiding van mevr. dr. L. Therkorn van het IPP (nu: Amsterdam Archeologisch Centrum) te Amsterdam een grootschalige opgraving plaats. Er zijn toen enkele huisplattegronden rondom het begin van onze jaartelling opgegraven, alsmede een ‘paardenfiguur’.18 Volgens dr. Therkorn heeft deze figuur te maken met het betreffende sterrenbeeld. Door middel van rituele kuilen zijn door de prehistorische mens, zo meent zij, in het veld sterrenbeeldfiguren als paard, koe/stier en hond aangegeven.

Afb. 12 Fragment van een deksel.

Afb. 13 Fluitje gemaakt van een bot. Uitgeesterbroekpolder 18, een veelsporige opgraving

06-2010 binnenwerk.indd 283

|

283

29-11-10 14:36


Niet alleen in UB 18, maar ook in Velserbroek en Schagen zijn ze aangetroffen. De datering ervan is 600 v. Chr - 300 na Chr. Ze zouden te maken hebben met het jaarlijkse ritme van de seizoenen.

De auteurs danken iedereen die aan dit artikel meewerkte, alsmede Cor Ravesloot van het toenmalige IPP die ons tijdens de opgraving zijn medewerking verleende.

Omdat de locatie tot archeologisch monument werd verklaard, kreeg de opgraving voor de auteurs en medegravers een vroegtijdig einde. De resultaten van het grootschalig onderzoek dat later plaatsvond en waaraan een van de auteurs kon meehelpen, bevestigde dat het hier om een belangrijke vindplaats ging.

Saïd Mooijman Marcelisstraat 7 9423 RS Hoogersmilde E-mail: siedina@kpnplanet.nl

Noten 1 Dit artikel is een ingekort verslag van het opgravingrapport UB 18 van beide auteurs, 1987. 2 C.J. van Roon (Kees) is sinds 1965 lid van de AWN. Vanaf circa 1972 tot 2005 maakte hij deel uit van het bestuur van de afdeling Zaanstreek e.o. Sinds 1985 is hij redacteur van het afdelingsblad Grondspoor en tevens is hij veldcoördinator. 3 De coördinaten zijn 108.810/502.480 (kaartblad 19c) 4 Krah 1977. 5 Held 1979. 6 Gebaseerd op het door S.E. Van der Leeuw, V.A. Shelton-Bunn en T. Spruit ontworpen systeem, zie: Van der Leeuw e.a. 1987, 1-21. 7 Boeles 1951. 8 Bloemers ea 1981. 9 Brandt 1983. 10 De Romeinse vondsten zijn door dr. B. van Beek

Kees van Roon Burg. Waliglaan 25 1561 WV Krommenie E-mail: kees.van.roon@gmail.com

gedetermineerd. 11 Mooijman en Van Roon 1983. 12 Champion 1981, p. 44. 13 De determinatie van het metaal is door dr. B. van Beek uitgevoerd. 14 De houtvondsten zijn voor ons gedetermineerd door mevr. B. van Hoorn-Berkel. 15 De determinatie van de botten geschiedde met behulp van de vergelijkingscollectie van het IPP en van de afd. Zaanstreek-Waterland e.o. Het werd uitgevoerd door G. Graas met de zeer gewaardeerde hulp van mevr. L. van Wijngaarden-Bakker en mevr. M. Seeman. 16 Bevindingen mevr. M. Seeman 17 Bloemers e.a. 1981. 18 Therkorn 2004, p. 117 e.v.

Literatuur Bloemers, J.H.F., L.J.P. Louwe Kooijmans & H. Sarfatij, 1981: Verleden Land. Archeologische opgravingen in Nederland. Amsterdam 1981. Boeles, P.C.J.A., 1951: Friesland tot de XIe eeuw: zijn vóór- en vroegste geschiedenis. ’s-Gravenhage. Brandt, R.W., G.J. van der Horst en J.J. Stolp, 1981: De Zaanstreek archeologisch bekeken, Zaanstad. Brandt, R. & J. Slofstra (ed.), 1983: Roman and native in the Low Countries: spheres of interaction (BAR international series, 184). Oxford. Brandt, R.W., 1983: A brief encounter along the Northern Frontier. In: Brandt & Slofstra ed. 1983, 129-145. Brandt, R.W. e.a. (ed.), 1987: Assendelver Polder Papers I (Cingula X). Amsterdam. Champion, S., 1981: Archeologische termen en technieken. Amerongen. Held, J.J.D., 1979: Beknopt overzicht van de Nederlandse plantengemeenschappen (Wetenschappelijke mededelingen KNNV, 134). KNNV Hoogwoud. Krah, V.J.W., 1977: Waar komt die naam vandaan? Waarland. Leeuw, S.E. van der, A.J. Spruijt en V.A. Shelton-Bunn, 1987: Preliminary Report on the Ceramic Analysis. In: Brand e.a. (ed.) 1987, 1-21. Mooijman, S. & C.J. van Roon, 1983 en 1985: Krommenie 21 - opgraving 1981-1983. In: Brandt e.a. 1983, 64-71. Roon C.J. van, 1983 en 1985: Op zoek naar de plaats van planten in het archeologisch onderzoek. In een uitgave bij de tentoonstelling tijdens het 25 jarig bestaan van de afdeling, en een herdruk), z.p. Therkorn, L.L., 2004: Landscaping the Powers of Darkness & Light: 600 BC - 350 AD: settlement concerns of NoordHolland in wider perspective. University of Amsterdam.

284

|

Uitgeesterbroekpolder 18, een veelsporige opgraving

06-2010 binnenwerk.indd 284

29-11-10 14:36


Krommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten Walter Prinsze1

In 1955 werd voor het eerst vastgesteld dat de bewoning van de Zaanstreek eerder begon dan altijd werd verondersteld. Tot die tijd gingen historici er vanuit dat de eerste bewoners pas omstreeks het jaar 1000 het moerassige veengebied gingen ontginnen. Dit was onder andere gebaseerd op de vondsten die in 1905 in Zaandam werden gedaan bij grondwerkzaamheden ten behoeve van de bouw van Bruijnzeel’s fabrieken. Men vond toen een deel van een oud kerkhof van het zogenoemde ‘Oud-Zaenden’. Er werden geraamten in uitgeholde boomstammen aangetroffen. De Rijmkroniek van Melis

Stoke vermeldt dat Oud-Zaenden in 1155 door de Drechter Friezen werd verwoest. Op grond van het feit dat de Zaan tot de bedijking bij hoge waterstanden vrij spel had in wijde omgeving, die gekenmerkt werd door uitgestrekte moerassige veenweiden, schreven lokale deskundigen nog in 1947: “Wij kunnen aannemen dat in die voor ons voorhistorische tijd uit de duinstreek Kaninefaten of uit de Wouden Drechter Friezen bij het vervolgen van wild in deze streken afdwaalden – van een nederzetting was echter geen sprake”. Het was in januari 1956 dan ook voorpaginanieuws toen bekend werd dat in mei

Afb. 1 Detail Topografische kaart 1:25.000, Blad 19 D, Wormerveer. X= Vindplaats Nr.7.

Krommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten

06-2010 binnenwerk.indd 285

|

285

29-11-10 14:37


Afb. 2 Egbert Helderman bezig met het leegpompen van de opgravingsput. Foto: W. Prinsze.

1955 door twee amateurarcheologen in Krommenie resten waren ontdekt uit vermoedelijk de 2e eeuw na Christus. De toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek had dit geconcludeerd aan de hand van de gevonden aardewerkscherven. Deze vondsten waren gedaan door Egbert Helderman en de schrijver, beiden lokale leden van de toenmalige Archeologische Werkgemeenschap voor Westelijke Nederland. Vanaf dat moment onderzochten zij overal de grondhopen naast rioolsleuven en de opgeworpen ‘spuitkaden’ op de aanwezigheid van schervenmateriaal. In snel tempo werden in die tijd grote delen van het veenweide gebied bouwklaar gemaakt voor de aanleg van woonwijken. Zij wisten ook anderen te interesseren, onder andere de heer Dirk van Vliet, die zich tot dan voornamelijk met de meer recente geschiedenis van Krommenie had beziggehouden. Eén en ander leidde uiteindelijk tot de oprichting van een zelfstandige Werkgroep (later afdeling) van de AWWN op 17 september 1960. In een paar jaar tijd werden verschillende woonplaatsen gelokaliseerd en enorm

286

|

veel vondsten gedaan. Er werden noodopgravingen uitgevoerd waarbij in één geval een aantal kleine stukjes Zuid-Gallische terra sigillata werden aangetroffen, die bewerkt waren tot speelschijfjes. Dit was voor professor dr. W. Glasbergen van het Instituut voor Prae- en Protohistorie (IPP) van de Universiteit van Amsterdam aanleiding tot een uitgebreid onderzoek. De IPP-opgraving gebeurde op een plaats waar wij eerder veelbelovende proefputten hadden gemaakt, namelijk in Krommenie Vindplaats Nr.3, achter de Jan Blankenschool. Door de bijzondere resultaten van deze opgraving en de veelvuldige interessante vondsten van de AWNN-ers kwam de Zaanstreek in de schijnwerpers van de Nederlandse archeologie te staan. In de volgende decennia werd het gehele gebied, begrensd door de plaatsen Heemskerk, Uitgeest, Assendelft, Krommenie en Marken-Binnen, door de werkgroep/ afdeling systematisch onderzocht. Er werden AWWN-werkkampen gehouden en jaren later verrichtte de Universiteit van Amsterdam grootschalige opgravingen in het kader van het Assendelver Polder Project. Veel opgravingen en de daarbij gedane

Krommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten

06-2010 binnenwerk.indd 286

29-11-10 14:37


vondsten werden door de leden van de afdeling beschreven: zo niet in Westerheem dan wel in het afdelingsblad Grondspoor. Toch bleef één van de noodopgravingen door onbekende oorzaak buiten beeld, hoewel in diverse artikelen wel af en toe vondsten uit die opgraving werden vermeld. Het betreft die van de opgraving van een huis, aangeduid als ‘Krommenie Vindplaats Nr. 7’. Die opgraving vond plaats tijdens de voorbereidingen voor de oprichting van een zelfstandige werkgroep en werd beëindigd in het jaar daarna. Egbert Helderman maakte indertijd een gedetailleerd voorlopig verslag dat niet werd gepubliceerd. Hierin ontbraken de beschrijvingen van de bijzondere vondsten, die nog gedetermineerd moesten worden. Dit artikel is een extract van dat verslag, aangevuld met de latere determinaties. De huisplattegrond was weliswaar niet afwijkend van andere uit die tijd, maar een aantal vondsten was dusdanig bijzonder, dat het gerechtvaardigd leek om aan deze opgraving van 50 jaar geleden alsnog een artikel te wijden.2 Vindplaats Krommenie Nr. 7 In het najaar van 1959 werden bij een verkenning op het land van J. Mirck aan de oostkant van het uitbreidingsplan Rosarium enige inheemse scherven aangetroffen in gezelschap van fragmentjes terra sigillata. De plaats werd aanvankelijk met rust gelaten omdat onderzoek op de met opspuiting bedreigde plekken (binnen de spuitkaden) voorrang kreeg. Omdat ook dit terrein zou worden opgehoogd werd besloten alsnog een noodopgraving te doen. Dit geschiedde van juli tot en met oktober 1960 in de vrije weekenden. In het voorjaar van 1961 werd het onderzoek afgerond (afb. 1). Zoals dat gaat bij amateurs was niet altijd iedereen beschikbaar. Er werd dus gewerkt in wisselende samenstelling. Een nadeel was dat de opgraving dicht bij de openbare weg (Heiligeweg) lag, waardoor ongewenst bezoek mogelijk was. Door de

week konden vreemden de plek bezoeken en verstoren. Gelukkig kon het overgrote deel onder gunstige omstandigheden (droog, lage waterstand) vrij vlot worden onderzocht met een groter aantal mensen. Nadat het meeste was opgegraven en het weer verslechterde kwam de put telkens onder water te staan. Dit betekende dat de vondstlaag vooral op de tast moest worden doorzocht.3 De geleende ‘Kattenkop-pomp’ moest regelmatig en langdurig worden gebruikt. Het enthousiasme taande, maar ook de kans op verstoring nam af. De uitvoering van de opgraving Uitgaande van een aantal proefputjes werd eerst vlak 1 uitgezet van 4 bij 6 meter. Het oppervlak werd ontdaan van de grasmat. De zoden en de uitgegraven grond werden op goed geluk op een meter afstand gedeponeerd, dit in de hoop dat we die later niet behoefden te verwijderen voor vergroting van de put. Later volgden nog uitbreidingen met vlak 2, grenzend aan vlak 1 over de lengte, met afmetingen 3 x 6 meter. Nog weer later werd de opgraving uitgebreid met vlak 3, zuidelijk van 1 en 2, met afmetingen van 7 x 3 meter. Tussen vlak 3 en 1 en 2 lieten we een profieldam van circa 0,50 m bestaan. Voorts werd vlak 3 nog over de volle breedte van 7 meter met ongeveer een meter vergroot. Op het laatst werden vlak 1 en vlak 3 aan

Afb. 3 Overzicht van de werkput na het verwijderen van de profieldam. Op de achtergrond in het midden de ‘Kattenkop’pomp. De grote haardplaat in het midden, de kleine links daarvan. Wanneer het flink had geregend was het uiterst moeilijk om de put redelijk droog te krijgen. Het bleef met recht ‘modderen’ in de prut. Foto: E.J. Helderman.

Krommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten

06-2010 binnenwerk.indd 287

|

287

29-11-10 14:37


Afb. 4 Werken in de natte grond om te redden wat er te redden viel. Wat niet goed zichtbaar was kon wel worden gevoeld. De modder ging door onze handen voor controle op klein materiaal. Niets kon aan de aandacht ontsnappen. Links: op de foto met de lichtgekleurde regenjas en de traditionele zwarte alpinopet Egbert Helderman. Rechts: op de achtergrond, de spade in de grond stekend, Dirk van Vliet. Op de voorgrond peuterend in de put: Jaap Menger. Foto: W. Prinsze.

de noordoost zijde uitgebreid met 1 meter. Toen er wateroverlast kwam, werd in de oostelijke hoek een handpomp geplaatst. In totaal werd een oppervlak van ruim 75 m2 uitgegraven (Afb. 2). Vlakken 1 en 2 werden uitgegraven tot ongeveer 40 cm diepte beneden het maaiveld. Ook vlak 3 werd tot circa 40 cm diepte uitgegraven. Vlak 4 betrof een uitbreiding om het mogelijk verdere verloop van de gevonden palenrij vast te stellen. Direct onder de grasmat bevond zich een grijsbruine laag ‘kattenklei’, die in dikte varieerde van circa 17 tot 26 cm. De vondstenlaag bevond zich direct onder deze kleilaag, in vlakken 1 en 2 op 18-22 cm beneden maaiveld. In vlak 3 lag de oude woonlaag eveneens onder de klei, op circa 26 cm onder de grasmat. De gevonden paalresten staken alle met de koppen in de kleilaag. De rijen waren niet compleet. Overzicht palen en haardplaatsen In vlak 2 bevonden zich twee haardplaat-

288

|

sen, namelijk een grote haard op circa 17 cm en een kleine op circa 24 cm beneden maaiveld. Rechtsboven van het midden in vlak 1 bevonden zich kleine concentraties van scherfjes terra sigillata op respectievelijk 24 en 18 cm onder het maaiveld. In totaal werden er 58 palen blootgelegd. Globaal genomen vormden de gevonden paalresten een onvolledige rechthoek van zo’n 7,25 bij ca. 4,5 meter, met een lengteas van west naar oost, zoals bij de meeste opgegraven huizen uit die periode. Opvallend was dat de meeste palen van de noordwesthoek ontbraken. Vermoedelijk werd het ontbrekende deel in het verleden door overstroming verspoeld. Er werden vijf dakstaanders gevonden. De dikten ervan varieerden van 15 tot 20 cm. Nummer 1 was circa 105 cm lang, terwijl de andere vrij kort waren, namelijk 33 tot 45 cm. Geen van alle was aangepunt. Er waren alleen ruwe kapsporen zichtbaar van het omhakken van de boomstammen. Eén van de staanders was circa 45 cm lang en ongeveer 19,5 cm dik.

Krommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten

06-2010 binnenwerk.indd 288

29-11-10 14:37


Afb. 5 Mej. M.F. Hamburger van het I.P.P. van de Universiteit te Amsterdam in gesprek met de heer Dirk van Vliet. Zij onderzocht het inheemse aardewerk van de I.P.P.opgraving van Krommenie Nr.3 (zie Glasbergen en Groenman-van Waateringe red 1961/1966) en was geïnteresseerd in onze vondsten en verdere vindplaatsen. Foto: W. Prinsze.

Bij onderzoek door de Landbouwhogeschool van Wageningen werd vastgesteld dat hij van eikenhout was. Tot dan toe was het niet eerder voorgekomen dat voor staanders in inheemse huizen uit die periode eikenhout was gebruikt. Zeer bijzonder dus.4 Datering Bij de IPP-opgraving van Krommenie Nr. 3 in 1959 (inheemse boerderij met een grootte van circa 20 x 6 meter) vond mevrouw dr. W. Groenman-van Waateringe houtresten van es, els, wilg, vuilboom en berk. Essen en elzen kwamen het meest voor. Eikenhout ontbrak.5 Van de huisplattegrond Krommenie Nr. 7 waren de kleinere palen 4 tot 11 cm dik. Opvallend waren twee rijen paaltjes binnen de woning. Een klein rijtje in het midden van de zuidkant wijst wellicht op een afscheiding bij de ingang. De functie van het andere rijtje in de zuidoosthoek is onduidelijk. Verschillen in de vondstlagen doen denken aan ten minste twee woonfasen, ofwel een langdurige bewo-

ning. Een deels latere ophoging met klei was misschien nodig in verband met het inklinken van de ondergrond. De kleine haard had een ovale vorm en had over de lengteas gemeten een doorsnede van ongeveer 42 cm. De massa bestond uit licht gebakken gelige klei, die aan de randen glad was afgestreken. Rondom bevond zich een gele tot grijsgele laag, waaronder een laagje as. Daaronder lag een taaie grijsgele kleimassa met veel sporen houtskool van vermoedelijk de oudste bewoningslaag. De grote haard bestond uit een korrelige gele kleibult met een diameter van circa 63 cm. De bult werd afgedekt met een grote hoeveelheid dikwandige geelkleurige scherven van inheems aardewerk. De circa 16 cm dikke haardplaat werd omzoomd door een koolzwarte humeuze rand. In de directe omgeving van de haard werden veel grote brokken gebakken gele klei aangetroffen. De bovenlaag bevatte veel potscherven, één stukje terra sigillata en een stukje van een glazen drinkkom. De onderlaag bevatte veel grote scherven, waaronder een groot fragment met ingeKrommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten

06-2010 binnenwerk.indd 289

|

289

29-11-10 14:37


Jaren later, in 1988, kwam de gedachte naar voren dat het stuk bot door de toenmalige bewoners misschien langs het Oer-IJ bij de resten van Velsen 2 was verzameld. Wellicht vond men het geschikt voor het maken van bijvoorbeeld een spinklosje. Op afbeelding 4 is goed te zien dat gedreven amateurs niet terugdeinzen voor regen. Nog datzelfde jaar, op 17 september 1960, vormden de drie afgebeelde personen, samen met de fotograaf het eerste bestuur van de nieuwe Werkgroep Zaanstreek en omstreken.

Afb. 6 Typen van Zuidgallische terra sigillata uit de periode 40-70 na Chr., aangetroffen in de inheemse boerderijen te Krommenie (Bron: Glasbergen en Groenmanvan Waateringe red 1961 / 1966). Van boven naar onderen: bord type Dragendorff 15/17; bord type Dragendorff 18; bord type Ritterling 2B; bord type Ritterling 4B; kom type Dragendorff 24; kom type Dragendorff 27; grote kom met reliëfversiering, type Dragendorff 29.

290

|

zonken hals en oortje en de verbrijzelde helft van een geel kommetje. Het inheemse aardewerk laten we verder buiten beschouwing omdat het geen verschillen vertoonde met dat op andere vindplaatsen. Bijzondere vondsten Menselijk bot In de omgeving van de grote haardplaats werden diverse kleine botresten, vermoedelijk van dieren, aangetroffen. Bot blijft in de zurige veengrond slecht bewaard. Bij de grote haard werd echter een beter bewaard halfkogelvormig stuk gecalcineerd bot aangetroffen dat de nieuwsgierigheid wekte. Onderzoek door dr. B.K.S. Dijkstra uit Groningen (bekend door het onderzoek naar de geraamten van de Hollandse Graven) wees uit dat het hierbij ging om een deel van de kop van een menselijk opperarmbeen. Die vaststelling was uiteraard aanleiding voor velerlei speculaties over de dodenbezorging bij de Friezen. Werden de doden in de directe woonomgeving gecremeerd of gebeurde dit op een centrale plaats? Er was eigenlijk niet veel over bekend. De intrigerende vraag was: hoe kwam dat botfragment in het huis terecht? Was dit een overblijfsel van de crematie van één van de bewoners of kwam het ergens anders vandaan?

Terra sigillata Na de opzienbarende vondsten op onze vindplaats 2 (Land van Aafjes) van zes terra-sigillata-scherfjes die door de op dit gebied gespecialiseerde Professor Glasbergen als Zuidgallisch werden bevonden, hadden wij het grote geluk om ook tijdens deze betrekkelijk kleine opgraving terra sigillata (T.S.) te vinden (afb. 6). Bij de opgraving door het I.P.P. in 1959 was het grondplan van een opvallend grote boerderij van circa 20 x 6 meter blootgelegd, waarin slechts 3 scherfjes T.S. werden aangetroffen. Onze vindplaats Krommenie Nr.7 leverde echter een verrassend grote hoeveelheid op van wel 42 scherfjes! De vondsten waren voor Glasbergen aanleiding voor een uitgebreide vergelijking met de andere vondsten uit Krommenie, Velsen en Valkenburg. Hij constateerde in rake bewoordingen: “in Krommenie tientallen, in Velsen honderden en in Valkenburg duizenden T.S.scherven”.6 De 42 fragmenten in vindplaats Krommenie Nr. 7 betroffen: - Zes stuks van bord type Dragendorff 15/17; - Vier van bord type Dragendorff 18; - Eén van bord type Dragendorff 15/17 groot of Ritterling 2B of 4B; - Vijf van niet-determineerbare borden; - Drie van kommetje Dragendorff 24/25; - Twee van grote kom Dragendorff 27; - Vier van niet-determineerbare kommen; - Vier van grote kom Dragendorff 29;

Krommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten

06-2010 binnenwerk.indd 290

29-11-10 14:37


- Dertien van niet-determineerbare grote kommen. Interessant is dat in vindplaats Krommenie Nr. 2, een paar honderd meter naar het noordwesten, het jaar daarvoor 6 tot speelschijfjes bewerkte stukjes terra sigillata werden gevonden, waarvan er 4 tot dezelfde typen als van Krommenie Nr. 7 behoorden. Alle typen komen zeer veel voor in Velsen 2. Aanvankelijk verklaarde men de aanwezigheid van deze scherven door handelscontacten met de Romeinen. Er werd zelfs gedacht aan een vorm van betaalmiddel. In 1988 publiceerden P. Vons en A.V.A.J. Bosman in Westerheem een uitgebreid artikel met de titel ‘Inheemse boeren bezochten de verlaten Romeinse versterkingen Velsen 1 en 2’. Hun artikel vermeldt vijf verschillende hypothesen om de vondsten van kleine stukken terra sigillata en glas te verklaren. De meest in aanmerking komende theorie was die van de ‘pick ups’: inheemse boeren zouden in de verlaten Romeinse forten scherven hebben gezocht.7 Die veronderstelling kon pas worden getoetst na vergelijking van de vele vondsten op de verschillende vindplaatsen met die van de opgravingen van Velsen 1 en 2. Hieruit kwam verrassend naar voren dat scherven uit verschillende vindplaatsen aan elkaar pasten of van dezelfde kom afkomstig waren. We kunnen daarom zonder meer aannemen dat de bewoners indertijd gezamenlijk op expeditie zijn gegaan naar de voor hen historisch belangrijke plek waar de vreemde bezetters waren verslagen. Het was waarschijnlijk de grootste gebeurtenis in hun leven. Rationeel gedacht bezochten ze Velsen natuurlijk om te zien of er nog iets bruikbaars te vinden was. Merkwaardig genoeg blijven bij alle beschouwingen over de ‘opraaptheorie’ de motieven van de boeren achterwege. Hiervoor zouden we ons in de gedachten van de toenmalige bewoners moeten verplaatsen. De verklaring kan mijns inziens worden gezocht in de geneigdheid van de mens om te zoeken en te verzamelen,

waarbij zowel praktische als emotionele beweegredenen een rol spelen. Sommige voorwerpen kunnen nog voor een bepaald doel dienen, terwijl andere zo maar als souvenir worden meegenomen. Alle gevonden fragmenten terra sigillata komen van borden, kommen en ander vaatwerk dat in Zuid-Gallië is vervaardigd. Dit gebeurde hoofdzakelijk in La Graufesenque (afb. 7). Het werd daar geproduceerd in de eerste helft van de 1e eeuw, hoewel sommige typen nog lang daarna gangbaar bleven. Omstreeks 40 na Chr. kreeg Zuidgallische terra sigillata in het gebied van de Rijn vrijwel een monopoliepositie, dat stand hield tot ongeveer 130 na Chr. In de loop der jaren werd een aantal typologieën aangepast en veranderd. Het typenummer werd dan bijv. 17/18, of er kwam een B achter te staan (bijvoorbeeld bij Ritterling).8 Polak vermeldt dat van de in Vechten (Fectio) gedetermineerde terra sigillata niet minder dan 4.013 stuks een naamstempel dragen, afkomstig van 275 verschillende pottenbakkers uit La Graufesenque!9 Daarbij moet wel worden vermeld dat dit aantal betrekking heeft op een productieperiode gedurende de jaren 10-120 na Chr. Hoe dan ook, deze getallen zijn illustratief voor de enorme bedrijvigheid van pottenbakkerijen in La Graufesenque. Uit het onderzoek van Polak bleek even-

Af b. 7 Zuid-Frankrijk met de ligging van La Graufesenque. Tekening M.Polak; ontleend aan Haalebos 1997. 1. terrein beneden 200 meter boven zeeniveau 2. tussen 200 en 500 meter 3. boven 500 meter 4. grote verbindingswegen in de Romeinse tijd. 5. g rote en kleine pottenbakkerijen 6. mijnen 7. (moderne) steden

Krommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten

06-2010 binnenwerk.indd 291

|

291

29-11-10 14:37


eens dat de pottenbakkers er vrijwel elk type fabriceerden. Uitgaande van de combinaties van stempels en vormen wordt vermoed dat de vervaardiging van de reliëf­kommen Dragendorff 29 was voorbehouden aan de meest ervaren werk­ nemers. Sommige fabrikanten maakten hun eigen vormschotels, maar de meesten betrokken deze van de in vormschotels gespecialiseerde producenten.

Afb. 8 Twee voorkomende vormen van Isings model 12. Allebei met ingeslepen groeven (Bron: Isings 1957, 28).

Romeins glas Bij het systematisch doorwroeten van de pruttige oude vondstlaag werden twee kleine glasscherven aangetroffen. Beide scherven werden gedetermineerd door mej. dr. C. Isings van het Archaeologische Instituut van de Rijksuniversiteit in Utrecht (afb. 8). Was Prof. Glasbergen op het gebied van T.S. de specialist; op het gebied van Romeins glas is Isings dusdanig gespecialiseerd dat zij zich kleine fragmenten kan toeschrijven aan bepaalde vormen en typen. Haar classificatie van Romeins glas wordt zelfs internationaal gebruikt. In een brief van 28 juli 1960 deelde ze haar bevindingen over de twee scherven mede: a. het groen getinte scherfje is niet veelzeggend. Kwaliteit en kleur zouden zelfs modern kunnen zijn. Gezien de

gesloten vondstlaag is modern glas echter uitgesloten. Het is mogelijk afkomstig van een geperst schaaltje of kom. b. het tweede fragment is echter interessant (afb. 9). Het is afkomstig van een beker of schaaltje van paars glas, aan de binnenzijde wit gevoerd. Dergelijke fragmenten behoren tot de 1e eeuw, vermoedelijk hoofdzakelijk tot de eerste helft van de 1e eeuw. Het scherfje kan afkomstig zijn van het type Isings 12 of van 38, misschien wellicht ook nog andere. De jongste fragmenten komen uit Colchester (G.B.), uit de tijd Claudius-Nero en uit Pompeii. Zij merkt hierbij nog op dat dubbel glas vrij sterk is, waardoor een langdurig gebruik niet uit het oog kan worden verloren. De kommen verschijnen al vroeg in de 1e eeuw en blijven de gehele eeuw populair. Tot zo ver de beoordeling door Dr. Isings. Model Isings 12 is één van de meest eenvoudige vormen van een drinkbeker. Isings noemt geen afmetingen. Het Glossario del vetro van Ferrari e.a. vermeldt voor model Isings 12 als maximale hoogte 13,5 cm en als maximale breedte 28 cm.10 Het meest voorkomend is éénkleurig glas. Er zijn echter zeldzame vondsten van

Af b. 9a en 9b Twee af beeldingen van de enige intact gevonden kom/beker model Isings 12 van paars glas met witte voering. Gevonden te Keulen. Wijde uitvoering. Hoogte 4,5 cm en wijdte 9 cm. Bij af b. 11b: onder de rand een groef en een groef even boven de overgang naar de voet. De donkerpaarse kleur is hierbij zichtbaar. Het matige polijstresultaat verraadt dat het glas in een vorm is geblazen. Te zien in de vaste opstelling van het RömischGermanisches Museum te Keulen, ‘Prunkglas’ (Vitrine Nr. 31, inv.nr. 36,92). Foto’s W. Prinsze, met toestemming directeur Prof. Dr. H.G. Hellenkemper.

292

| Krommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten

06-2010 binnenwerk.indd 292

29-11-10 14:37


luxueus uitgevoerde tweelagige glazen bekers. De buitenzijde is dan paars ofwel purper en de binnenkant is van dekkend wit glas. Het gevonden fragment in Krommenie Nr. 7 is dus zeldzaam. Meest luxueus zijn de zogeheten cameoglazen. Deze hebben een witte buitenzijde en zijn inwendig gekleurd. Naderhand wordt de buitenkant dan gedecoreerd door het plaatselijk wegslijpen van de witte laag. Fabricage gebeurde waarschijnlijk door het in een vorm gieten van de buitenlaag, waarna de tweede laag, de ‘voering’ via de pijp erin werd geblazen, waarna deze met de buitenlaag versmolt. Voor ondoorzichtig wit glas voegde men aan gewoon alkalisch glas 5-10% antimoon toe; voor een paarse of purperen kleur 1-3% mangaanoxide. Een andere mogelijkheid is dat de scherf afkomstig is van Isings model 38, de zogenoemde Kantharos (afb. 10). Ook deze komt voor in wit gevoerd blauw glas. Die uitvoering werd aangetroffen in Pompeii. Het Glossario del vetro geeft als afmetingen een maximale hoogte van 18 cm en een diameter van maximaal 10 cm. Het is meer aannemelijk dat de gevonden scherf afkomstig is van Isings model 12, het model dat gedurende een volle eeuw het meest gangbaar was. Vermoedelijk was de eigenaar één van de centurions die in Castellum Flevum was gelegerd. De enige bekende intacte beker van paars glas met witte voering is te zien in het Römisch-Germanisches Museum te Keulen. Die beker kwam uit een niet beschreven grafbijzetting. In geen van de andere door mij bezochte musea met Romeinse archeologica in Nederland, België en Duitsland heb ik soortgelijke tweelagige glazen gezien. Dit onderstreept de zeldzaamheid daarvan.11 De bijzondere techniek die wordt toegepast om tweelagig glazen vaatwerk te maken doet veronderstellen dat beide uitvoeringen uit éénzelfde werkplaats komen. Van den Dries schrijft: “Er wordt verondersteld dat de meeste glasblazers of werkplaatsen gespecialiseerd waren in enkele vormen. Door het verspreidingsgebied daarvan vast te stellen kan men

ongeveer vermoeden waar het productiecentrum zich bevond”.12 Arts deelt mede dat cameo-glazen slechts in twee perioden werden gemaakt, namelijk tussen circa 25 voor Chr. en 50 of 60 na Chr. en vanaf het midden van de 3e eeuw tot het midden van de 4e eeuw.13 Ze zijn zeer zeldzaam; er zijn slechts vijftien complete of gerestaureerde glazen bekend. Op grond van de verspreiding binnen het Romeinse rijk wordt verondersteld dat het productiecentrum zich in Italië bevond, misschien in Rome. Door Arts worden diverse perioden en de daarin toegepaste technieken besproken. Er wordt echter nergens melding gemaakt van de ook voorkomende uitvoeringen van gekleurd glas aan de buitenzijde en aan de binnenkant wit glas. Het zou leuk zijn wanneer bij de uitwerking van het vondstenmateriaal uit Velsen alsnog één of meer scherven van de zeldzame Romeinse glazen ‘cuppa’ zouden worden aangetroffen.

Afb. 10 Isings model 38 Kantharos. Bron: C.Isings. Roman glass from dated finds, 1957, pag. 53.

Walter Prinsze Gasthuisbouwing 1 6721 XH Bennekom Email: w.prinsze@chello.nl

Noten 1 Walter Prinsze is sinds 1955 lid van de A.W.N. en heeft samen met drie vrienden in 1960 de huidige Afd.3 Zaanstreek/Waterland opgericht. Hij was bestuurslid (secretaris, later voorzitter) van 1960 t/m 1975. Hij heeft in het werkgebied actief deelgenomen aan systematische veldverkenningen en (nood)-opgravingen van o.a. boerderijen uit de 1e eeuw na Chr. Sindsdien is hij incidenteel actief (graven) lid van Afd. 17 Zuid-Veluwe en OostGelderland. Huidige activiteiten van hem zijn: genealogisch onderzoek voorouders (tot 700 jaar terug!) en het samenstellen van historische tijdsdocumenten t.b.v. Gemeentearchief en Historische Vereniging. 2 Vindplaats Krommenie Nr. 7 (reg.nr.6007) lag in het tracé van de latere Rosariumlaan. De vindplaats werd gelokaliseerd aan de hand van de topografische kaart 1:25.000 op de coördinaten 112.375 en 502.025. 3 Aan het graafwerk werd deelgenomen door de AWWN-leden, de heren Buurssink, Helderman, Menger, Prinsze en van Vliet. Incidenteel werd geholpen door de heren Jansonius en Kuijper.

Krommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten |

06-2010 binnenwerk.indd 293

293

29-11-10 14:37


4 Zie ook Glasbergen en Groenman-van Waateringe red 1961 / 1966, 111. 5 De boerderijen Krommenie Nr.3, Nr. 2 en Nr. 7 lagen niet ver van elkaar verwijderd. De palen van Nr.2 werden onderzocht door Drs. B. Zwart. Eén ervan, géén staander, bleek eik te zijn. In 1981 werd een onduidelijk bouwsel ontgraven waarbij zelfs 20 palen van eikenhout gebruikt waren. Eikenhout kwam van de strandwal of uit het duingebied. De boerderijen moeten, gelet op het vondstmateriaal, in dezelfde periode bewoond zijn geweest. In 1967 werd in Groningen door middel van C-14-onderzoek vastgesteld, dat een houten paal van deze boerderij (Krommenie Nr.3) uit 80± 50 na Chr. (Gr.N.3075) dateerde. Het houtskool uit de haardplaats dateerde uit 110± 50 na Chr. De beide dateringen komen goed overeen met de door de Romeinse import verschafte datering van circa 40 tot circa 65 na Chr. (Claudius 41-54 en Nero 54-68 na Chr.). 6 Ter informatie moge dienen dat Glasbergen als student tijdens de oorlogsjaren duizenden T.S.-scherven uit Valkenburg (Z.H.) heeft onderzocht waardoor hij een legendarische deskundigheid kreeg op dit specialistische gebied. Zo kon hij met treffende zekerheid van fragmenten van slechts enige cm grootte vaststellen om welk type het ging en waar het moest zijn gefabriceerd! Van de 42 fragmenten waren er twintig te herleiden tot een klasse van het aardewerk en het type! De overige twntig waren dusdanig weinig sprekend, dat op enige uitzonderingen na zelfs de klasse aardewerk niet kon worden vastgesteld. 7 Vons en Bosman 1988. 8 Ritterling 1913. 9 Polak 2000. 10 Ferrari ea 1998. 11 Vons en Bosman 1988 vermelden overigens twee verschillend gekleurde glasscherven van vindplaats 21 (Hoogovens), namelijk in donkerblauw en paars glas, waarvan de laatste was versierd met witte kiezelsteenvormige noppen, beide afkomstig van de uiterst zeldzame Kantharos-vorm Isings 38a, terwijl tussen het materiaal van Velsen 1 een blauw fragment met witte noppen van eenzelfde Kantharos werd gevonden. Er was dus zowel in Velsen 1 als Velsen 2 luxueus glazen vaatwerk aanwezig. 12 Van den Dries 2007. 13 Arts 2000. Literatuur Arts, P.L.W., 2000: A collection of ancient glass 500 BC – 500 AD. Lochem. Dries, F.M.A. van den, 2007: Breekbaar verleden. Romeins glas in de Lage Landen. Utrecht. Ferrari, D., A. Larese, G. Meconcelli Notarianni, M. Verità, 1998: Glossario del vetro archeologico (Comitato Nazionale Italiano AIHV Contributi Storico-Tecnici, 4). Venezia. Glasbergen, W. en W. Groenman-van Waateringe (red.), 1961 / 1966: In het voetspoor van A.E. van Giffen. UvA – IPP 1951-1961. Groningen. Groenman-van Waateringe, W., W. Glasbergen en M.F. Hamburger, 1961 / 1966: Een boerderij uit de eerste eeuw na Chr. te Krommenie (N.H.). In: Glasbergen en Groenman-van Waateringe (red.) 1961 / 1966, 110-128. Haalebos, J.K., 1997: Ars cretaria. Nijmegen en La Graufesenque. Enkele gedachten betreffende de organisatie van de terra sigillata-produktie en -handel in La Graufesenque. Nijmegen. Helderman, E.J., 1960: Opgravingen en vondsberichten, Westerheem 10, 64-65. Helderman, E.J., 1971: Enige resultaten van vijftien jaar archeologisch onderzoek in de Zaanstreek, Westerheem 20, 52-83. Isings, C., 1957: Roman glass from dated finds (Archaeologica Traiectina 2). Groningen / Djakarta. Polak, M., 2000: South Gaulish Terra Sigillata with Potters’ Stamps from Vechten (Rei Cretariae Romanae Fautorum Acta, Supplementum 9). Nijmegen. Prud’homme van Reine, W.J., G.J. Blees, A. van Braam en W. Zuurmond, 1947: Zaandam zoals het was, is en wordt. Zaandam. Ritterling, E., 1913: Das frührömische Lager bei Hofheim im Taunus. Bechtold (Annalen des Vereins für Nassauische Altertumskunde und Geschichtsforschung, 40). Wiesbaden. Vliet, D.H. van, 1971: Bewerkt hout uit de Zaanstreek, Westerheem 20, 84-100. Vons, P. en A.V.A.J.Bosman, 1988: Inheemse boeren bezochten de verlaten Romeinse versterkingen Velsen 1 en 2, Westerheem 37, 1-16.

294

| Krommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten

06-2010 binnenwerk.indd 294

29-11-10 14:37


Bloemendaal, een wijd verspreide naam Joop Stolp1

Inleiding Het behoeft weinig betoog om Bloemendaal, direct gelegen ten westen van Haarlem, tot een bijzonder aantrekkelijk dorp te bestempelen. Het ‘Kopje van Bloemendaal’ wordt door menige fietser beschouwd als de Mont-Ventoux van Kennemerland. Interessant is de naam ‘Bloemendaal’ omdat deze niet tot dit dorp beperkt blijft. De interesse voor de naam werd bij schrijver gewekt toen er in het westelijke deel van de vlakke Schermerpolder een Bloemendalerweg bleek te bestaan. Die weg lag er toen overigens al sinds 1635. Hij was al in 1635 door Van Esveldt ingetekend op een landkaart, vervaardigd ter gelegenheid van de inpoldering van de Schermer met de daarin geplande wegen en vaarten.2 Op een kaart uit 1680 zijn ook de boerderijen – met naamsaanduiding – in de polder ingetekend. Tot deze boerderijen behoorde een hoeve ‘Bloemendaal’, gelegen op de hoek van de Bloemendaler-

weg en de Westdijk, de westelijke ringdijk van de Schermer, gelegen langs het Noord-Hollands Kanaal. ‘Bloemendaal’, een verspreid voorkomende naam In de Schermer roept de naam Bloemendalerweg in eerste instantie iets fleurigs op (afb. 1 en 2). Naast de tegenwoordige bloembollenvelden zal de Schermer in het voorjaar altijd wel zijn bloemenpracht hebben getoond, van pinkster- tot boterbloem, van klaver tot smalle weegbree. Het achtervoegsel ‘daal’, in de betekenis van dal, lijkt echter in de vlakke Schermerpolder op zijn zachtst gezegd misplaatst. Weliswaar duikt de weg vanaf de Westdijk direct enkele meters omlaag maar volgt daarna onverbiddelijk het profiel van de vlakke bodem van de voormalige Schermeer.

Afb. 1 Bloemendaal. Afb. 2 De Bloemendalerweg.

De naam ‘Bloemendaal’ zou zijn oorsprong kunnen hebben in het feit dat een Bloemendaal, een wijd verspreide naam |

06-2010 binnenwerk.indd 295

295

29-11-10 14:37


boer uit het Noordhollandse dorp Bloemendaal zich – ná de drooglegging in 1635 – in de Schermer had gevestigd en uit nostalgie zijn boerderij naar zijn oorspronkelijke woonplaats had genoemd. Gezien de kaart van Van Esveldt had het polderbestuur echter al vóór de inpoldering in 1635 besloten tot de aanleg van een Bloemendalerweg. Bij enig naspeuren blijft de naam ‘Bloemendaal’ overigens niet beperkt tot het dorp Bloemendaal en de Bloemendalerweg in de Schermer. Er is meer, maar vooral anders! Zo zijn er in ieder geval (met bijbehorend stromend water): - de Bloemendaler Weren, een polder boven Ransdorp in Waterland, aan het IJ; - de Bloemendalerpolder, tussen Weesp en Muiden, min of meer langs de Vecht; - de Bloemendalerpolder bij Vianen, langs de Lek; - de Bloemendalerpolder tussen Gouda en Waddinxveen, met in de buurt de Gouwe.

Afb. 3 IJzeroer.

Naast deze polders zijn er in Nederland nog tal van wegen met de naam ‘Bloemendaal’. Ook in het verleden moeten er ‘Bloemendalen’ zijn geweest waarvan de benaming in de loop van de tijd is verdwenen. Zo wordt door Boekenoogen in Zaans Idioticon een gebied genoemd met de naam Bloemendaal, gelegen langs de Zaan in het noordelijke deel van de banne Krommenie.3

Verder komt de naam ‘Bloemendaal’ voor in België, Luxemburg, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Zweden (Blomdal), Rusland (twee keer), Oekraïne (Blyumental) en Engeland. Zij hebben zo hun eigen ‘Bloemendalen’. In de Duits sprekende landen zijn ze gesierd met de naam ‘Blumenthal’, terwijl Engeland ze kent onder de naam Bloom, zoals in Bloomsbury, een wijk in Londen, beter bekend als Soho, gelegen nabij de Theems. De overeenkomst tussen al deze ‘Bloemendalen’ en aanverwante namen is dat zij allemaal in veengebieden liggen in de directe nabijheid van een stromend water, dan wel in rivierdalen. Zoals verder zal blijken is de combinatie van veen en stromend water cruciaal voor de betekenis van het bestaan maar zeker ook voor het ontstaan van al die ‘bloemendalen’. Ook het Noordhollandse dorp Bloemendaal, met zijn Bloemendaalseweg, moet gerekend worden tot groep van toponiemen met de naam ‘Bloemendaal’. Hoewel het dorp Bloemendaal vooral bekend is als dorp in de Kennemerduinen, kende het ook een veengebied, gelegen direct ten oosten van het duingebied, is overigens inmiddels grotendeels onder bebouwing verdwenen. De genoemde circa drie kilometers lange Bloemendaalseweg volgt de oostgrens van het duingebied vanaf het Kerkplein in Bloemendaal tot aan de Zijlweg in Overveen (zijl = sluis). In de vorm van een beekje dat in het duingebied ontsprong, zal ook daar stromend water aanwezig zijn geweest. Waar dat beekje ontsprong en hoe dit verder door of langs het dorp Bloemendaal heeft gelopen, is thans moeilijk te herkennen vanwege de aanwezige bebouwing. Het park De Beek is er mogelijk een herinnering aan. Met zoveel ‘Bloemendalen’, in allerlei soorten, schreeuwt de naam om een verklaring. Voor de betekenis ervan wordt allerwegen verwezen naar de samenstellende delen ervan, namelijk ‘bloemen’ en een ‘dal’. Het boek Noordhollandse plaats-

296 |

Krommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten

06-2010 binnenwerk.indd 296

29-11-10 14:37


namen noemt het een voorbeeld van modenaamgeving. 4 Ook Van Berkel & Samplonius (Nederlandse plaatsnamen, herkomst en historie) houden het op een modenaam, ontstaan vanaf het eind van de middeleeuwen, met als samenstellende delen dal en bloemen.5 Het is echter een vergissing om ‘daal’ te verwarren met ‘dal’. Onze Van Dale kent voor het woord ‘daal’ maar één betekenis, t.w. neerslag of bezinksel. Ten aanzien van ‘bloem’ komt Van Dale niet verder dan de gebruikelijke betekenissen, zoals fijn gezeefd meel, de bloem der natie en de kleurige en soms geurige bloeiwijze van een plant. Beide samengevoegde betekenissen, zowel die van ‘daal’ als die van ‘bloemen ‘, leiden tot forse vraagtekens over de betekenis van de alom genoemde naam ‘Bloemendaal’. Maar zie, de Engelse taal komt ons te hulp, namelijk met het woord ‘bloom’ (uitgesproken als ‘bloem’). Naast de gebruikelijke betekenissen, zoals ook Van Dale die kent, van fleurig en van de bloem der natie noemt The Oxford Dictionary nog een geheel andere betekenis voor het woord ‘bloom’, namelijk “a mass of puddled iron, hammered or squeezed into a thick bar”. Het was – in de historie van het ijzer maken – de eerste bewerking van ruw ijzer nadat het uit ijzererts was vrijgemaakt. Het woord puddelen heeft betrekking op het verwijderen van de laag onzuiverheden die komt bovendrijven bij gesmolten ruw ijzer. Niet alleen het Engels (Angelsaksisch)

kent het woord ‘bloom’. Het woord komt dan wel kwam in de volgende NoordEuropese taalgebieden voor: blom (middel-Engels), blóm (oud-noors), blömo (oud-Saksisch), bluomo (oud-Hoogduits), blöma (Gotisch) en blömon (Germaans).6

Afb. 4 Oerdelven. Kopergravure uit de Encyclopedie Diderot, 2e helft 18e eeuw.

Bij het achterhalen van de oorspronkelijke betekenis van namen kan vaak met succes gebruik worden gemaakt van het Angelsaksisch. Hierbij staan The Concise Oxford Dictionary of Current English en The Concise English Dictionary ten dienste.7 Daardoor kon aansluiting worden gevonden tussen een huidige plaatsnaam en de vroegere geografische omstandigheden die bij de naamgeving een rol hebben gespeeld. Er blijkt een duidelijke taalkundige overeenkomst te bestaan tussen ‘vroege’ en vooral westelijke Noord-Hollandse namen en het Angelsaksisch. Zonder dat de oorsprong van de naamgevers van een aantal Noord-Hollandse plaatsen kan worden aangeven, kan het Angelsaksisch bij de oorspronkelijke naamgeving een belangrijke basis zijn geweest. Ook de aanwezigheid in de 9e eeuw van Denen in Noord-Holland (oudNoors) valt in sommige naamgevingen terug te vinden. Bij het samenvoegen van het woord ‘daal’ ( = bezinken) en het woord ‘bloem’, dat dus te maken heeft met ijzer, ontstaat er het toponiem ‘Bloemendaal’, een woord waaraan onmiskenbaar een betekenis valt te hechten die te maken heeft met de vorming van moerasijzererts. Moerasijzererts, ook wel ijzeroer genoemd (afb. 3), ontstaat vooral in veengebieden, Bloemendaal, een wijd verspreide naam |

06-2010 binnenwerk.indd 297

297

29-11-10 14:37


wanneer die worden overstroomd door oppervlaktewater waarin ijzerdeeltjes waren opgelost.8 Het ijzer wordt in een compacte en ondoordringbaar laag afgezet en wordt dan ‘oerbank’ genoemd. Deze ijzeroerbanken waren soms dik genoeg om er grote bouwwerken op te funderen, zoals dat is gebeurd met de Koppelpoort in Amersfoort. Ook werd ijzeroer soms gebruikt als bouwmateriaal, zoals in Hardenberg aan de Overijsselse Vecht. De aanwezigheid van ijzeroer in veen zal zijn ontdekt bij het verbranden van turf voor de opwekking van energie of ten behoeve van de winning van zout. Behalve as bleven er bij de verbranding van turf vaste bestanddelen over, die, bij verdere verhitting, langdurig bleven doorgloeien en in gloeiende staat vervormbaar bleken te zijn. Moerasijzererts wordt nog steeds gevormd.9 IJzeroer komt ook voor in de vorm van zogenaamde klapperstenen, waarbij ijzeroer zich heeft gevormd om een kleilensje. Bij alle ‘Bloemendalen’ – hetzij in de vorm van polders of gebieden waar Bloemendalerwegen zijn aangelegd, zoals die in de Schermer – moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van ijzeroer. Bij het afgraven en verbranden van veen voor de winning van energie kreeg men als bijproduct moerasijzererts (afb. 4). Het is onbekend of de verdere verwerking ervan in de nabije omgeving van de winplaatsen heeft plaatsgevonden. Bekend is natuurlijk Doesburg met zijn ijzerverwerkende industrie, waarbij het ijzeroer afkomstig was uit het stroomdal van de Oude IJssel. IJzeroer is op diverse plaatsen in ons land opgegraven en naar Duitsland getransporteerd waar het werd verwerkt. In veel gevallen zullen ook plaatselijke smeden het gewonnen moerasijzererts tot bruikbaar ijzer hebben verwerkt, zonder dat dit zich tot een lokale ijzerindustrie ontwikkelde.10 Het voorkomen van een Bloemendalerweg in de Schermer vraagt in ieder geval om een nadere verklaring. De weg is aangelegd na de droogmaking van het meer

298 |

in 1635 en is dan al direct voorzien van de genoemde naam. Er zijn verschillende indicaties waaruit geconcludeerd kan worden, dat er ten aanzien van de Schermer – na de droogmaking – kennis aanwezig moet zijn geweest over de situatie in de Schermeer vóór het ontstaan van het meer. Als oorzaken voor het ontstaan van de Schermeer moeten worden genoemd erosie van veen door wind en water en het afgraven van veen voor energiebehoeften. De vraag met betrekking tot de aanwezigheid van stromend water is lastiger te beantwoorden. Welk water is op deze plek verantwoordelijk geweest voor de aanvoer van de mineralen die geleid hebben tot het ontstaan van moerasijzererts? In ieder geval moet gedacht worden aan een van buiten het veengebied komend water dat door een zand- of kleigebied stroomt en af en toe of geregeld zijn oevergebied overstroomde en voor de aanvoer van mineralen heeft gezorgd waardoor ijzeroer kon ontstaan. Een verband met de Rekere moet daarbij niet onmogelijk worden geacht. Aanvankelijk als veenrivier, maar later mogelijk ook als getijdenwater vanuit het Zijpe, kan zijn stroomgebied hebben gelegen in het westelijke deel van de Schermer. Het stroomgebied van de Rekere kan de strook zijn waar nu het Noord-Hollands Kanaal loopt en daarvoor het westelijke deel van de Schermerringvaart. De vorming van ijzeroer in de Schermer moet worden gezocht in de periode dat de Schermer nog een veengebied was. Zuiver veenwater kan niet de drager zijn geweest van het oplosbare ijzer, wel de westelijke oever van de Rekere, i.c. de strandwal van Akersloot/Boekel (de meest oostelijke strandwal van NoordHolland). Deze strandwal moet in ieder geval gedateerd worden vóór de Vroegere Bronstijd (tot op heden de vroegste bewoning van Akersloot). Kwelwater of oppervlaktewater door of langs deze strandwal moet de oorzaak zijn geweest van het ontstaan van ijzeroer in de bovenloop van de Rekere. Sinds wanneer het ijzeroer is gewonnen valt helaas niet te geven. De

Krommenie Nr. 7, een 1e-eeuws huis met bijzondere vondsten

06-2010 binnenwerk.indd 298

29-11-10 14:37


herinnering aan die ijzeroerwinning moet in ieder geval levend zijn gebleven ook nadat de Schermeer voor het grootste deel was afgegraven en zelfs nadat de Schermeer in 1635 was drooggelegd. Bloemendaal als gemeentenaam is overigens pas ontstaan rond 1800.11 Samenvatting De naam ‘Bloemendaal’ kan (gemakshalve) een modenaam worden genoemd, maar dan wel een heel bijzondere, één die gebaseerd was op het voorkomen en/of het winnen van moerasijzererts. Het ontstaan van de naam moet vermoedelijk worden gezocht in de Middeleeuwen toen ‘bloem’ nog met ijzerverwerking/ijzeroer in verband werd gebracht.

IJzerverwerking en -bewerking moeten al heel vroeg gespecialiseerde activiteiten zijn geweest en de smid een vooraanstaand persoon binnen de gemeenschap.12 Exacte dateringen van het opgraven en de verwerking van ijzeroer zijn niet te geven maar moeten terug te voeren zijn tot de (vroege) Middeleeuwen. Archeologisch onderzoek naar eventuele sporen van ijzerverwerking in de buurt van de diverse ‘bloemendalen’ zullen aanvullende informatie moeten leveren.

Joop Stolp De Vang 10 1852 BN Heiloo jjstolp@hetnet.nl

Noten 1 Joop Stolp is sinds 1970 lid van de AWN. Hij volgde in 1976 Walter Prinsze op als voorzitter van afdeling 3 (Zaanstreek - Waterland), werd vervolgens penningmeester, penningmeester/voorzitter, voorzitter/penningmeester en gedurende de laatste tien jaar fulltime penningmeester. Mede inspirator en schrijver van De Zaanse archeologisch bekeken (1983) met Assendelt 32, huis in de ijzertijd en in 2000 van het boekje Grondsporen, veertig jaar archeologisch onderzoek in de Zaanstreek met Wonen op Zaans Veen, een tempatie. Nu bezig met een publicatie over de betekenis van namen in Noord-Holland. 2 Caerte van de Schermeer bedijckt ende bij cavels van 15 morgen suijver lant door lotinge uijtgedeelt den 25 october 1635 gedruckt bij S. van Esveldt. 3 Boekenoogen 1971. 4 Pannekeet & Pannekeet1988. 5 Van Berkel en Simplonius, 2006. 6 The Oxford Dictionary 7 Respectievelijk 5th edition 1964 en 1982. 8 Het oplossen van ijzer in oppervlaktewater, maar ook in grondwater, gebeurt nog steeds, het overstromen van veengebieden is in onze gebieden al lang verleden tijd. Het afzetten van ijzer gebeurt wanneer water (zowel oppervlakte- als grondwater) door of langs zand en/of klei wordt gevoerd waar het oplosbare ijzermoleculen opneemt (2-waardig ijzer). Door contact met zuurstof wordt het in water opgeloste ijzer (2-waardig ijzer) omgevormd tot ijzer dat niet oplosbaar is (3-waardig ijzer). Dit moerasijzererts of ijzeroer, slaat bij stilstaand water neer in bijvoorbeeld veen. Deze omvorming vindt ook plaats in grondwater waarbij ijzeretende bacteriën het werk doen en het 2-waardige ijzer omzetten in 3-waardig ijzer dat verder onoplosbaar is en als een bruine neerslag in slootbodems wordt afgezet. 9 IJzeroer komt ook voor in de vorm van zgn. klapperstenen, waarbij ijzeroer zich om een kleilensje vormt. 10 Ook in het dorp Smithan bij Limmen (N.-Holl.) zal de plaatselijke smid waarschijnlijk wel ijzeroer hebben verwerkt. 11 Bloemendaal als gemeentenaam dateert van na de afschaffing - tijdens de Franse overheersing - van de heerlijkheden en ambachten en het instellen van gemeenten. Daarvoor heette het gebied van de huidige gemeente Bloemendaal (minus Overveen en Vogelensang): Aelbrechtsberg. De stichter van ’t Huys te Aelbrechtsberg zou volgens de kronieken graaf Floris II zijn geweest (graaf van Holland van 1091 tot zijn overleden in 1121). Tot 1250/1275 heeft het Huys te Aelbrechtsberg een belangrijke rol gespeeld als verblijfplaats en bestuurscentrum van de Hollandse Graven. 12 Voor de diverse ‘bloemendalen’ zullen de ijzerverwerkende activiteiten gezocht moeten worden bij de grotere plaatsen in de buurt. Ten aanzien van Bloemendaal (het dorp) zal dit een Haarlemse aangelegenheid zijn geweest en terwijl die ten aanzien van de Schermer Alkmaar kan zijn geweest. Literatuur Boekenoogen, G.J., 1971: De Zaanse volkstaal: bijdrage tot de kennis van de woordenschat in Noord-Holland. Deel I, II: Zaans Idioticon, aanvullingen. Zaandijk. Pannekeet, J. & J. Pannekeet, 1988: De (mogelijke) betekenis van alle Noordhollandse plaatsnamen van Aagtdorp tot Zwanenburg. Hoorn Van Berkel, G. en K. Samplonius, 2006: Nederlandse plaatsnamen. Herkomst en historie. Utrecht

Bloemendaal, een wijd verspreide naam |

06-2010 binnenwerk.indd 299

299

29-11-10 14:37


W R - advertentie -

L .N IE G N LO E P O EO UNT K H P J KI RC OP A G KO R R BE VE EN OR Z HA VO

ROMEINEN IN WOERDEN

VANAF NU VERKRIJGBAAR: HET SPECTACULAIRE POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE BOEK ‘ROMEINEN IN WOERDEN’ OVER DE ROMEINSE GESCHIEDENIS VAN WOERDEN. VERKOOPPRIJS €35,00. KIJK VOOR MEER INFORMATIE EN VERKOOPPUNTEN OP WWW.HAZENBERGARCHEOLOGIE.NL

EERDER VERSCHENEN IN DEZE REEKS --> Hazenberg Archeologie Middelstegracht 89r 2312 TT Leiden www.hazenbergarcheologie.nl

06-2010 binnenwerk.indd 300

HET 1STE BOEK IN DE REEKS ‘ROMEINEN IN...’ KUNT U BESTELLEN VIA DE WEBSITE: WWW.HAZENBERGARCHEOLOGIE.NL

€35,00

29-11-10 14:37


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Zaandam stadsarcheologie op het platteland Piet Kleij

Vanaf de Tweede Wereldoorlog zijn in diverse gemeenten stadsarcheologen aangesteld. In het begin alleen in de grote steden (Rotterdam was de eerste), maar vanaf de jaren tachtig ook in middelgrote gemeenten. Steden die een gemeentelijk archeoloog aanstelden waren vrijwel allemaal steden met een historische kern die vaak terug ging tot in de Middeleeuwen. De term ‘stadsarcheoloog’ was dan ook zonder meer van toepassing op de archeologen die in deze steden werkten.

behoort tot de gemeenten die pas laat (in 2000) een eigen archeoloog aanstelden. In de jaren daarna werden samenwerkingsverbanden op het gebied van archeologie aangegaan met de gemeenten Oostzaan en Wormerland (dat zijn de dorpen Wormer, Jisp, Wijde Wormer en Neck). Zaandam is de enige stad in dit alles, maar is pas sinds de 19e eeuw een stad. Daarvoor bestond de gemeente uit twee aparte dorpen, Oost- en Westzaandam.

De afgelopen tien jaar, onder invloed van het Verdrag van Malta, is dit langzaam veranderd. Ook steden zonder middeleeuwse kern, dat wil zeggen steden die pas in de 19e eeuw opkwamen, stelden een archeoloog aan. Daarnaast begonnen kleine plattelandsgemeenten samen te werken en stelden ook archeologen aan. Langzaam verdween de term ‘stadsarcheoloog’ en kwam de term ‘gemeentelijk archeoloog’ in zwang.

Hoewel Zaanstad dus een stad is, was het eigenlijk tot 1800 platteland. De stad Zaandam, de enige voormalige gemeente binnen Zaanstad die zich ‘stad’ mag noemen, heeft geen, mooie, afgeronde middeleeuwse kern en geen uit de Middeleeuwen daterende stadsrechten. Ook de dorpen hebben dit niet. De term ‘stadsarcheoloog’ is dan ook niet van toepassing op de gemeentelijk archeoloog van Zaanstad, Wormerland en Oostzaan. ‘Plattelandsarcheoloog’ zou beter zijn.

Zaanstad is een samensmelting van de dorpen Krommenie, Assendelft, Westzaan, Wormerveer, Zaandijk en Koog aan de Zaan met de stad Zaandam. Zaanstad

Maar de naam van het beestje is van minder belang. Interessanter is wat dit betekent: gemeentelijke archeologie op het platteland, in het bijzonder in de Zaanstreek. Rondom de stad |

06-2010 binnenwerk.indd 301

301

29-11-10 14:37


zijn. De vroegst betrouwbare stadsplattegronden zijn de militaire topografische kaarten uit het begin van de 19e eeuw. Verder kan ook het archiefmateriaal van vóór 1700 over deze gemeenten zonder problemen worden opgeborgen in een schoenendoos (maat 38). Met andere woorden: in vergelijking met de uit de Middeleeuwen daterende steden is het kaarten- en archiefmateriaal voor de 19e-eeuwse plattelandssteden zeer gering.

Afb. 1 IJzertijd scherf uit het Wormer- en Jisperveld, het noordelijk deel van het voormalige hoogveengebied van de Zaanstreek.

Afb. 2 Tijdens het onderzoek naar een terp uit Oostzaan werd een 15e-eeuwse fundering van plaggen aangetroffen.

Of een stad uit de Middeleeuwen dateert of bestaat uit een of meer plattelandsdorpen die in de 19e eeuw stad werden, heeft grote gevolgen voor wat er archeologisch onderzocht kan worden en op welke wijze. Zo ontbreken in de jonge, uit de 19e eeuw daterende plattelandssteden vaak de metersdikke ophogingslagen, het vele muurwerk en de beerputten. Het ontbreken van de ophogingslagen en het vele muurwerk maakt het archeologische graafwerk eenvoudiger. Bij opgravingen hoeven immers slechts één of twee vlakken te worden aangelegd en niet tussen allerlei muren door gegraven worden. Nadelig is daarentegen het ontbreken van beerputten en metersdikke ophogingspakketten. Deze zijn namelijk een belangrijke bron van informatie voor archeologen. Eveneens een nadeel voor de jonge steden is dat van deze gemeenten geen 16e of 17e-eeuwse stadsplattegronden gemaakt

In feite lijkt hierdoor het werk van een gemeentelijk archeoloog in een plattelandsstad meer op dat van de archeologen die zich bezighouden met de Prehistorie en de Romeinse Tijd: opgravingen met slechts één of twee vlakken, geen zware steenbouw, geen stadsmuren, geen beerputten, geen metersdikke ophogingspakketten en weinig tot geen archivalische gegevens en kaartmateriaal. De archeologische vondsten – niet meer dan verkleuringen in de grond, palen, vlechtwerkwanden, af en toe een bakstenen muurtje en verspoelde vondsten uit sloten – zijn zo’n beetje de enige bronnen die beschikbaar zijn voor het onderzoek. Het vinden van beerputten met vaak complete voorwerpen erin, komt zelden voor. En het vervolgens vaststellen van de eigenaar van deze beerput, aan de hand van nauwkeurige, 16e- en 17e-eeuwse stadsplattegronden waarop elk perceeltje netjes is ingetekend en waarvan de naam van de eigenaar gewoon in het archief achterhaald kan worden, inclusief zijn beroep en mate van welvaart, is in de 19e-eeuwse stad vrijwel uitgesloten. Wat betreft de vraagstelling zijn er overeenkomsten en verschillen tussen de steden met een middeleeuwse kern en de 19e-eeuwse plattelandssteden. Veel vragen zijn gelijk en hebben betrekking op het ontstaan en de ontwikkeling van de nederzetting, de infrastructuur, de waterbeheersing, verdedigingswerken, de bevolkingsomvang, de gezondheidstoestand, de handelsrelaties, de mate van welvaart en de samenstelling van de materiële cultuur.

302

| Rondom de stad

06-2010 binnenwerk.indd 302

29-11-10 14:37


Er zijn echter ook onderzoeksvragen die meer kenmerkend zijn voor de plattelandssteden of alleen daar voorkomen: ontginning van de woeste gronden, ontwikkeling van de boerderij en het boerenbedrijf en de industriĂŤle ontwikkeling. Elke gemeente heeft daarnaast zijn eigen specifieke vraagstelling. Voor Zaanstad gaat dit om vele vragen, soms zeer gedetailleerde. De belangrijkste specifieke vragen voor Zaanstad zijn: 1. Was het Zaanse hoogveengebied voorafgaand aan de ontginning in de 11e en 12e eeuw al bewoond? 2. Hoe verloopt de ontwikkeling van het woonhuis in de Zaanstreek? 3. De Zaanstreek is het oudste industriegebied van Europa. Hoe heeft de industrie zich hier vanaf de late 16e eeuw ontwikkeld? 4. Wat is de verhouding tot Amsterdam en wat was de invloed van deze stad op de Zaanstreek? 5. Waarin verschilt de materiĂŤle cultuur van Zaandam van die van het omringende platteland en de steden? Op sommige van deze vragen kan al (deels) een antwoord worden gegeven. 1. Door het verzamelen van scherven langs slootkanten en het bekijken van (amateur)collecties zijn in tien jaar tijd zeven scherven uit de IJzertijd en de Romeinse Tijd gevonden, een bewerkt stukje hout uit de Vroege Middeleeuwen en wat vermoedelijke scherven uit de Vroege Middeleeuwen (afb. 1). Hierdoor ontstond het idee dat het Zaanse hoogveengebied vanaf de IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen bezocht werd door rondtrekkende bezoekers. Voor de hand ligt te denken aan vissers en jagers. Determinatie van een veenmonster uit het naastgelegen Waterland wees echter uit dat ook trekboeren met kuddes vee in veengebieden verbleven. Waarschijnlijk was er dus (ook) sprake van transhumance, het verschijnsel dat boeren in de winter met hun vee op of direct rond hun

boerderij verblijven maar in de zomer naar verafgelegen, woeste gebieden trekken en daar maandenlang hun vee weiden. De herkomst van deze trekboeren kan het kweldergebied van Assendelft en Krommenie geweest zijn (het westen van de Zaanstreek) of het ten noorden van de Zaanstreek gelegen West-Friesland. De aanwezigheid van deze trekboeren is vermoedelijk van groot belang geweest bij de ontginning van het Zaanse hoogveenmoeras in de 11e en 12e eeuw. De trekboeren wisten welke delen begaanbaar waren, wat goede vestigingsplaatsen waren, naar welke richting water afstroomde enzovoorts. Misschien is de betrekkelijk snelle ontginning van het gebied zelfs te verklaren door de voorkennis die de boeren hadden opgedaan toen ze met hun vee door het Zaanse veenmoeras trokken. 2. Plattegronden van boerderijen uit de 11e en 12e eeuw zijn in Assendelft opgegraven. Plattegronden van 17e-eeuwse Zaanse huizen zijn bekend omdat dit soort huizen nog bestaat. Het tussenliggende gat kon een klein beetje worden opgevuld na een onderzoek van een terp in het centrum van Oostzaan. Hierbij kwam een deel van een 15e-eeuwse plattegrond tevoorschijn van een rechthoekig gebouw (huis?) met een fundering en mogelijk zelfs het onderste deel van een wand van plaggen (afb. 2). Aan de binnenzijde waren om de twee meter houten palen aangebracht. Huttenleem en delen van planken suggereren dat de wanden waren gemaakt van gevlochten takken, met klei dichtgesmeerd, en van houten planken. De 11e en 12e-eeuwse boerderijen uit Assendelft waren ook deels van plaggen gemaakt. Zelfs de fundering van de 11e-eeuwse kerk uit Assendelft bestond uit plaggen. Het gebruik van plaggen als bouwmateriaal in de Zaanstreek dateert dus al uit de 11e eeuw en is in ieder geval tot in de 15e eeuw doorgegaan. Verder inzicht in de woningbouw werd verkregen tijdens een onderzoek aan de Rondom de stad |

06-2010 binnenwerk.indd 303

303

29-11-10 14:37


3

4

Afb. 3 Een 17e of 18eeeuws rob-bot uit Krommenie.

Afb. 4 Doorgezaagde walviskaak uit opgraving de Vaart, Zaandam (18e eeuw). De hondenschedel, van een soort herdershond, geeft de grootte van de kaak aan.

Hogendijk in Zaandam. Daar werd een groot (8 bij 15 meter) rechthoekig gebouw opgegraven. Het was deels een woning en deels een bedrijfsgebouw uit de late 16e eeuw. Deze plattegrond was vrijwel identiek aan die van een nog bestaand, vroeg 17e-eeuws gebouw in Koog aan de Zaan dat eveneens een gecombineerde woonen bedrijfsfunctie had. Mogelijk is er op het einde van de 16e eeuw, toen de industrialisatie (zie vraag 3) op gang kwam in de Zaanstreek, een soort standaard woon/ werkgebouw ontwikkeld. Dit gebouw had een stenen poerenfundering en met planken betimmerde wanden. 3. Van de vroege Zaanse industrie worden regelmatig resten aangetroffen. De zogenaamde rob-botten zijn artefacten die vrijwel alleen in de Zaanstreek voorkomen en hebben te maken met de enorme zeildoekindustrie die er vroeger in het noorden van de Zaanstreek was (afb. 3). Rob-botten zijn voetbeenderen van runderen waarvan één zijde schuin is afgezaagd. In het open uiteinde is een houtje

Afb. 5 De fundering van de zandbak op één van de vijverlanden in Wormerveer (late 17e eeuw tot eerste helft 19e eeuw). De zandbak werd gebruikt om het water te filteren.

304

gestopt. Met dit uiteinde wreven kinderen de plooien en opstaande randjes uit het pas geweven zeildoek. Van het eindproduct, het zeildoek, worden de loodjes in alle delen van Nederland en in de rest van de wereld (Australië) teruggevonden. Een artikel in het aprilnummer van dit jaar van Westerheem leidde tot meer meldingen van dit soort loodjes. Verdere overblijfselen van de Zaanse industrie zijn enorme walvisbotten die regelmatig worden opgegraven (afb. 4). Walvisbotten werden stuk gezaagd of geboord zodat de kostbare knokenolie eruit kon druipen. Deze werd opgevangen en verkocht. De leeggedropen botten werden daarna gebruikt als oeverversteviging, stoep of fundering. Ze komen dus op de meest vreemde plaatsen in de Zaanse bodem tevoorschijn en geven dus niet de plaats van een traankokerij aan. Terwijl die nu juist zo interessant zijn om te onderzoeken… Tot de bekendste industriegebouwen van de Zaanstreek behoren ongetwijfeld de molens. Onderzoek naar 16e en vroeg 17e-eeuwse molenfunderingen heeft prioriteit. Molens uit deze periode zijn in de Zaanstreek niet bewaard gebleven zodat archeologie een belangrijke bron van kennis kan zijn over de vroegste Zaanse molens. Het opgraven van 17e- en 18e-eeuwse molenfunderingen is over het algemeen van minder belang. Van molens uit deze periode zijn er immers nog een tiental aanwezig. Uitzonderingen vormen de 17e- en 18e-eeuwse molenbedrijven waarvan geen exemplaren bewaard gebleven zijn, zoals bijvoorbeeld runmolens, hennepkloppers, loodwitmolens of witpapier-

| Rondom de stad

06-2010 binnenwerk.indd 304

29-11-10 14:37


molens. Een belangrijk project dat met deze laatste soort molens te maken heeft, is de restauratie van de vijverlanden in het Guisveld in Wormerveer. In het Guisveld zijn negen weilandjes, na een archeologische verkenning, tot gemeentelijk monument verklaard (afb. 5). Op deze landjes liggen resten van molenvijvers (waterzuiveringsinstallaties uit de 18e eeuw) die bij witpapiermolens hoorden (afb. 6). Gebaseerd op de archeologische verkenningen wordt een restauratieplan opgesteld. Het onderzoek naar de vijverlanden heeft intussen ook duidelijk gemaakt dat in de late 17e eeuw en in de 18e eeuw, die toch als een periode van stagnatie wordt gezien, er nog volop technologische ontwikkelingen plaats vonden – althans in de Zaanstreek. Naast de molens is ook de Zaanse scheepsbouw een onderwerp van onderzoek. Uitgebreide opgravingen van de 16e- tot 18e-eeuwse scheepswerven aan de Hogendijk in Zaandam hebben veel informatie opgeleverd over het ontstaan van de scheepsbouw langs de Voorzaan. De werven hier waren gebouwd van hout van gesloopte schepen (afb. 7) op buitendijkse terpen in de Voorzaan. De grootte van de werven en de vroege datering was in tegenspraak met wat tot nu toe bekend was uit historische bronnen. Zo wordt steeds meer duidelijk over het ontstaan van de Zaanse scheepsbouw. 4. Ook over de relatie met Amsterdam brachten de opgravingen aan de Hogendijk nieuwe gegevens aan het licht. Fragmenten van stroopkannen en suikervormen in de aanplempingslagen van de terpen wijzen erop dat in ieder geval een deel van de grond uit Amsterdam komt. Suikerindustrie is er in de Zaanstreek nooit geweest maar in Amsterdam wel. Kennelijk werd stadsafval uit Amsterdam vervoerd naar de Zaanstreek. Eveneens uit Amsterdam afkomstig is het vele porselein dat vanaf de 17e eeuw in vondstcomplexen voorkomt. Deze ceramiek kwam via de VOC Nederland binnen en het meeste porselein zal via de Kamer van

Afb. 6 Weiland waarop de dicht gegroeide vijvers slechts te herkennen zijn als iets bruingrijze, rietachtige banen vegetatie aan de linkerkant van de afbeelding.

Amsterdam naar de Zaanstreek gegaan zijn. Er moeten veel meer relaties geweest zijn. Archeologisch is dit echter lastig aan te tonen. 1

Van de vele goederen die vanuit de Zaanstreek naar Amsterdam zijn geĂŤxporteerd (hout, schepen, zeildoek, scheepsbeschuit, verf en lijnolie als belangrijkste) wordt in de Zaanstreek natuurlijk niets teruggevonden. Wel worden de plaatsen waar deze goederen zijn bewerkt, of

Afb. 7 Hergebruikt scheepshout (spanten) uit de late 16e of eerste helft van de 17e eeuw. Dit hout diende als fundering van de scheepshellingen langs de Hogendijk in Zaandam 1 Rondom de stad |

06-2010 binnenwerk.indd 305

305

29-11-10 14:37


Afb. 8 Een zeldzaam, midden 17e-eeuws faience bord uit Nevers (Frankrijk), gevonden aan de Hogendijk in Zaandam.

Afb. 9 Goedkoop 18eeeuws aardewerk en steengoed uit het onderzoek langs de Vaart in Zaandam.

gereedschappen voor deze bewerking, teruggevonden (molenplaatsen, scheepswerven, zaagsel, rob-botten). Alleen kan dan niet bewezen worden dat het merendeel van deze producten voor Amsterdam bestemd was. Aannemelijk is dat echter wel. 5. Hoewel Zaandam tot in de 19e eeuw tot het platteland behoorde, vertoonde vooral het centrum van Zaandam rond de Dam al sinds het einde van de 16e eeuw stedelijke trekken (dichte bebouwing, relatief veel welvarende inwoners). Dit kwam door de industriële ontwikkeling die vanaf dat moment op gang kwam. De vraag is dan ook of de materiële cultuur van Zaandam nu stedelijke trekken vertoont

of juist plattelands trekken. De verschillende onderzoeken die de afgelopen jaren in Zaandam uitgevoerd zijn (Hogendijk, Rozengracht, de Vaart) geven een duidelijk beeld. In het centrum van Zaandam is inderdaad 17e- en 18e-eeuws materiaal aangetroffen dat niet zou misstaan in de welvarende buurten van 17e- en 18e-eeuwse steden in Noord-Holland (afb. 8). Daarnaast is in het centrum van Zaandam ook materiaal gevonden dat overeenkomt met wat in de 17e en 18e eeuw in de armere buurten in steden voorkomt (afb. 9). De materiële cultuur van Zaandam lijkt dus op alle fronten overeen te komen met die van de Noord-Hollandse steden. Het probleem is dat in enige kleinere dorpen in de Zaanstreek (Wormer, Jisp, Oostzaan) precies dezelfde soort vondsten zijn gedaan. Gebaseerd op de materiële cultuur lijkt er dan ook weinig verschil te zijn tussen de 17e- en 18e-eeuwse Noord-Hollandse steden, Zaandam en het echte Zaanse platteland. Dat er in het 17e en 18e-eeuwse Noord-Holland wat de materiële cultuur betreft weinig verschil was tussen stad en platteland was al eerder geconcludeerd, gebaseerd op onderzoek van de AWN en ondergetekende in Akersloot.1 Het onderzoek in de Zaanstreek lijkt dit idee te bevestigen. Uit het bovenstaande blijkt dat archeologisch onderzoek in Zaanstad niet het standaard archeologische onderzoek is zoals dat in veel steden met een middeleeuwse kern wordt uitgevoerd. De Zaanstreek was in de Middeleeuwen en de 17e en 18e eeuw namelijk gewoon platteland. De onderzoeksmethoden, en een deel van de vraagstelling, zijn dan ook anders dan in de steden met een middeleeuwse kern. In feite is er in Zaanstad sprake van plattelandsarcheologie in de stad. Had er toch een andere titel boven dit stuk moeten staan.

Noten 1 Kleij, P., 2007: Archeologie van het platteland. Zeventiende- en achttiende eeuwse vondsten van de Buurtweg te Akersloot, Zwolle.

306

| Rondom de stad

06-2010 binnenwerk.indd 306

29-11-10 14:37


Literatuurrubrieken

Recensies Jürgen Gafrey, Chrstoph Grünewald, Birgit Mecke und Jana Sager (Redaktion), Unter dem Freizeitbad … Archäologische Entdeckungen in Olfen-Kökelsum. Stadt Olfen, Olfen 2010. Geïll., 64 pag. In de jaren ’50 en ’60 zijn bij zandwinningen nabij Olfen (Kr. Coesfeld, D.) tal van vondsten gedaan die op een zeer lange bewoningscontinuïteit wijzen. Wanneer men later het voornemen heeft om in die omgeving een groots natuurbad op een akkercomplex aan te leggen, mag worden verwacht dat de ondergrond ook daar de nodige archeologische waarden zal bevatten. Archeologisch vooronderzoek op de bedreigde locatie bevestigt die veronderstelling en duidt op de aanwezigheid van een grafveld uit Brons- en IJzertijd en op sporen van nederzettingen vanaf het Neolithicum tot in de Middeleeuwen. Een groot deel van het complex is in situ behouden kunnen blijven. Bedreigde delen, waaronder het grafveld, zijn vanaf april 2008 onderzocht door het Landschaftsverband Westfalen-Lippe (LWL) - Archäologie für Westfalen. “Obwohl es eine schöne Stange Geld gekostet hat, hat es sich gelohnt”, zo constateert de burgemeester van Olfen bij de opening van een vier weken durende expositie in de foyer van een lokale bank, waar de vele fraaie vondsten aan het publiek zijn getoond. De hier gesignaleerde rijk geïllustreerde publicatie heeft die tentoonstelling begeleid. Een reeks van auteurs besteedt daarin aandacht aan de steentijdvondsten en aan de huisplattegronden en begravingen uit de metaaltijden, inclusief de daarbij aangetroffen botresten. Andere bijdragen hebben betrekking op onder andere een tweetal mantelspelden uit de Vroege Bronstijd, armbanden en kralen uit glas en barnsteen, verkoold graan en middeleeuwse huisplattegronden. Fraai is de centerfold waarop alle sporen zijn ingetekend en die vergezeld gaat van een los bijge-

voegd doorschijnend blad op dezelfde schaal, met daarop de contouren van het ontworpen zwembadcomplex. * * *

Journal of Archaeology in the Low Countries, volume 2, part 1 Amsterdam University Press, mei 2010, E-ISSN 18777023. Printversie van de 2 delen € 99,95. Dit tijdschrift, afgekort JALC, is een ‘openaccess e-journal’ en is dan ook voor iedereen kosteloos te raadplegen of te downloaden: www.jalc.nl/www.jalc.be. Op verzoek is ook een printversie beschikbaar. JALC richt zich tot zowel de academische wereld als tot de opgravingsbedrijven en doet dit met belangwekkende resultaten van archeologisch onderzoek in de Lage Landen. Er verschijnen twee edities per jaar, één omstreeks mei en één omstreeks oktober. Vanaf de 6e eeuw gaat de noordelijke arm van de Rijn weer een belangrijke rol spelen als internationale verkeersroute, met de opkomst en bloei van Dorestad als meest in het oog lopende ontwikkeling. In hun artikel ‘Early Medieval settlements along the Rhine: precursors and contemporaries of Dorestad’ laten Willem van Es en Pim Verwers de resultaten van het onderzoek van een aantal middeleeuwse nederzettingen langs de Rijn de revue passeren. Sommige van die plaatsen zijn directe voorlopers van Dorestad. Van een aantal gaat de oorsprong terug tot de Romeinse tijd, terwijl andere in de Merovingische periode ontstaan als scharnierpunt tussen Friezen en Franken. Het grenskarakter van de noordelijke Rijnarm blijft tot in de 8e eeuw aanwezig, wanneer de nederzettingen stuk voor stuk deel uitmaken van een internationaal handelsnetwerk, met Dorestad uiteraard als belang-

Af b. 1 Bronzen fibel, bodemvondst Olfen (D.), Vroege Bronstijd. Uit: Unter dem Freizeitbad.

Af b. 2 Textiel uit het Friese terpdorp Cornjum (gem. Leeuwarderadeel) nog in de originele verpakking. Uit JALC.

Literatuurrubrieken |

06-2010 binnenwerk.indd 307

307

29-11-10 14:37


rijkste handelscentrum. Keramisch onderzoek speelt een belangrijke rol bij het analyseren van het handelsnetwerk in die periode. Het tweede artikel is van Chrystel Brandenburgh en draagt de titel: ‘Early medieval textile remains from settlements in the Netherlands. An evaluation of textile production’. Daarbij komen vragen aan de orde als hoe, waar en door wie wordt textiel en kleding gemaakt? Is het maken van kleding al vroeg een professionele activiteit of blijft het lang een vorm van huisvlijt? Om die vragen te beantwoorden heeft de auteur niet minder dan 440 fragmenten van 265 stuks textiel uit 31 (meest NoordNederlandse) archeologische sites onderzocht. Daaruit blijkt dat voor slechts weinig kledingstukken specifieke gereedschappen of technieken nodig zijn geweest; het merendeel lijkt gewoon thuis te zijn vervaardigd. * * *

Archeologie in Limburg, nr. 115, augustus 2010. ISSN 1384.7538.

Af b. 3 Benen f luitje uit AlbrandswaardRhoon-Portland. Uit: Boorbalans 6.

308

Archeologie in Limburg (AiL) is het tijdschrift van de Archeologische Vereniging Limburg. Het jongste nummer van AiL bevat een drietal artikelen: - De meest noordelijke LBK-nederzetting van de Belgische Haspengouw - Romeins Broeksittard: veenbrug, vondsten en villa’s - Vondsten, vindplaatsen en verhalen: een harpoen van heel ver. Met als uitgangspunt het gegeven dat bandkeramische nederzettingen vooral langs de rand van lössplateaus in de buurt van water zijn gelegen, is Max Klasberg in de omgeving van Maastricht met succes op zoek gegaan naar nieuwe sites. In zijn artikel vraagt hij niet alleen aandacht voor de belangrijkste vondsten op zo’n nieuwe locatie, maar ook voor de

ligging ervan tussen twee andere nederzettingsclusters. Bijna 170 jaar geleden zijn te Broeksittard sporen van Romeinse villa’s aangetroffen. Onder andere door onduidelijke verslaglegging was de juiste locatie ervan niet meer bekend. Met behulp van archief- en bureauonderzoek heeft men de ligging ervan nu definitief kunnen lokaliseren. Niet ver van de twee villa’s zijn in het verleden ook andere Romeinse vondsten gedaan. Naast het aantreffen van veel aardewerk is, aldus de auteur Ries van Doorn, de 19e-eeuwse vondst van een Romeinse veenbrug misschien wel het spectaculairst. Leo Verhart beschrijft zijn speurtocht naar de herkomst van een harpoen uit de collectie van een verzamelaar uit het Limburgse Amby (Maastricht). De uit walvisbeen vervaardigde harpoen is, zo concludeert hij, in gebruik geweest door bewoners van Vuurland, het uiterst zuidelijke puntje van Zuid-Amerika. Hoe deze etnische curiositeit ooit in Limburg is terechtgekomen, zal wel altijd een raadsel blijven. * * *

A. Carmiggelt, M.C. van Trierum en D.A. Wesselingh (red.), BOOR balans 6. Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied. Bureau Oudheidkundig Onderzoek van gemeentewerken Rotterdam (BOOR) 2010. ISBN 978-90-800264-6-9. Geïll., 243 pag., € 25,--. In de afleveringen in de reeks BOORbalans wordt vaak een samenvatting gegeven van het archeologische onderzoek dat de gemeentelijke archeologische dienst de voorgaande jaren heeft uitgevoerd. Het grootste deel van de nu verschenen zesde editie bestaat dan ook uit een rijk geïllustreerde beschrijving van de onderzoeksresultaten van niet minder dan de 187 opgravingen en waarnemingen uit de jaren 2001-2006, inclusief de sites van na 1976 voor zover die nog niet in voorgaande kronieken zijn opgenomen. Naast het onderzoek naar vanzelfsprekend de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied is de aandacht uitgegaan naar de opbouw, ligging en fasering van de aanleg van dijken voor 1400. Vermeldenswaard zijn ook de opgravingen van middeleeuwse agrarische nederzettingen Rotterdam-Blijdorp en Albrandswaard-Rhoon-Portland en het stadskernonderzoek in Brielle, Schiedam en Rotterdam. Naast de kroniek (p. 77-240) en een inleiding over het BOOR in een gewijzigd archeologisch

| Literatuurrubrieken

06-2010 binnenwerk.indd 308

29-11-10 14:37


bestel (Arnold Carmiggelt en Marco van Trierum, p. 9-12) bevat BOORbalans 6 een tweetal bijdragen van Ton Guiran en Marco van Trierum over nieuwe vondsten en inzichten met betrekking tot de nederzetting aan de Rotte gedurende de 8e-12e eeuw en over het 18e-eeuwse ‘Kezending’ in de polder Blijdorp. Het ding van de Kezen was een stoomgemaal dat daar in het laatste kwart van de 18e eeuw in gebruik is geweest. Omdat de stichter ervan tot de partij van de Patriotten (scheldnaam: Kezen) behoorde, werd het gemaal door de Oranjegezinde boeren ook wel ‘Kezending’ genoemd. Technisch is het door James Watt ontworpen stoomgemaal een succes, maar agrarisch Nederland is nog niet rijp voor het gebruik van stoomkracht. Volgens de boeren uit de omgeving gaven de koeien geen melk meer en schrokken de paarden van het geraas van de ‘vuurmachine’. In oktober 2004 zijn de restanten van de fundering verwijderd om ruimte te maken voor de boortunnel ten behoeve van de aanleg van de RandstadRail. In het hier gepubliceerde artikel wordt het archeologische onderzoek naar die funderingen gepresenteerd in samenhang met de historische gegevens van het gemaal. Het artikel over de middeleeuwse nederzetting Rotte geeft op basis van de meest recente archeologische gegevens in kort bestek een beeld van het landschap en de bewoning van de mogelijk al in de 8e of 9e eeuw aanwezige, maar zeker in de 10e-12e eeuw bestaande nederzetting langs de benedenloop van de Rotte. De auteurs gaan daarbij tevens in op de vraag waar de historisch bekende kerk van Rotte zou kunnen hebben gestaan. * * *

Peter Bitter, Rob Roedema , met medewerking van Karin Beemster en Sjaak Waterlander, Huizen, Haven en Handel. Opgravingen bij de Waag en onder het Waagplein (1997-2003) (RAMA 13). Alkmaar 2009, ISBN 978-90-806077-9-8. Geïll., 129 pag., € 10,--. In 1997 en 2002 zijn verschillende kleinschalige archeologische onderzoeken uitgevoerd in en om het Alkmaarse Waaggebouw. De resultaten ervan worden in de deze uitgave in de reeks Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie (RAMA) gepubliceerd. In samenhang met gegevens uit historische bronnen en met de informatie uit eerder archeologisch onderzoek in de nabije omgeving is nu een goed beeld in hoofdlijnen

verkregen over de ontstaansgeschiedenis en topografische ontwikkeling van dit deel van het stadscentrum van Alkmaar. De vroegste bebouwing dateert uit de 13e eeuw en bestaat dan uit grote bakstenen huizen aan de ene zijde van de Houttil en houten bebouwing aan de andere kant. Na de stadsbrand van 1328 wordt het gebied ontruimd, opgehoogd, bouwrijp gemaakt en opnieuw bebouwd, maar de oude perceelsgrenzen blijven intact. Aardig is ook de vondst van de fundamenten van het eerste waaggebouw, daterend uit 1558/’59. De opgravingen hebben veel vondsten uit de 13e tot en met de 19e eeuw opgeleverd. Ze zijn deels volgens het zgn. ‘Deventer’ systeem gecatalogiseerd. Van belang is dat men verschillende vondsten heeft kunnen linken aan een begin of een einddatum. De einddatum is in dit geval de stadsbrand van 1328. De begindatum wordt gevormd door een dendrochronologisch gedateerd stuk hout van na 1285. Dankzij die scherpe dateringen heeft de opgraving ook een bijdrage geleverd aan de kennis over de ontstaansgeschiedenis van verschillende keramische vormen. * * *

Nancy de Jong-Lambregts, Peter Bitter, Rob Roedema, Lisette Verspay-Frank, met medewerking van Karin Beemster en Sjaak Waterlander, Sporen onder het maaiveld. opgravingen in Alkmaar en Koedijk tussen 2001 en 2007 (RAMA 14). Alkmaar 2010. ISBN 978-90-806077-8-1. Geïll., 142 pag., € 10,--. Het veertiende deel in de RAMA-reeks bevat het verslag van de opgraving van een terp in Koedijk (gemeente Alkmaar) en van een vijftal opgravingen in de binnenstad van Alkmaar. De onderzoeken die hier worden gerapporteerd zijn uitgevoerd in de periode 2001 tot 2007. Het onderzoek in Koedijk heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de kennis over het dorp. De opgraving op de locatie van een voormalig klooster aan het Hofplein en het onderzoek aan de Bloemstraat (waarbij een grote hoeveelheid 15e en 16e-eeuws schoeisel tevoorschijn is gekomen) hebben, evenals de opgravingen aan de oostzijde van Ritsevoort en aan de Laat, weer nieuwe informatie oplevert over de ontwikkelingsgeschiedenis van Alkmaar. * * *

Literatuurrubrieken |

06-2010 binnenwerk.indd 309

Af b. 4 Zes Tielse munten (Koenraad II, 10241039, Rotterdam Spoortunnel. Uit: Boorbalans 6.

Af b. 5 Steengoed kan uit Siegburg in het Duitse Rijnland. Bodemvondst Magdalenenstraat te Alkmaar. Uit: RAMA 13.

Af b. 6 Bronzen beslagstuk met de voorstelling van David en Goliath, diameter 6,8 cm. Bodemvondst Hofplein, Alkmaar. Uit: RAMA 14.

309

29-11-10 14:37


Af b. 7 Achttiende-eeuwse bandschoen, maat 39 uit de Bloemstraat te Alkmaar. Uit: RAMA 14.

Peter Bitter, Nancy de Jong-Lambregts en R. Roedema (met bijdragen van Karin Beemster, Jan Klinkert, Cor Prins en Sjaak Waterlander), De Burg en rijke burgerij. Twee opgravingen in de Spanjaardstraat en de Langestraat in 2007 (RAMA 15). Alkmaar 2009. ISBN 978-94-9097601-9. Geïll., 177 pag. Nummer 15 in de RAMA-reeks bevat de verslaglegging van het onderzoek op een tweetal locaties in Alkmaar, namelijk de Burg (‘de gerommeerdste chichorijmolen in de gehele provintie’, Spanjaardstraat 1-3, p. 6-21) en de hoek van de Langestraat / Kraanbuurt (p. 22-177)

Af b. 8 Steengoedkan uit Raeren (B.), 15751650. Uit: RAMA 14.

Af b. 9 ‘Drinkuyt’, beerputvondst Alkmaar. Uit: RAMA 15.

310

Zoals de subtitel van het betreffende verslag aangeeft, is aan de Spanjaardstraat een cichoreifabriek opgegraven. De fabriek is vanaf 1782 gedurende bijna een eeuw in gebruik geweest. De gebrande en gemalen wortel van de cichorei (verwant aan de witlofplant) levert een perfect surrogaat voor de dure bonenkoffie. Bij de opgraving is men erin geslaagd de plattegrond van de fabriek in kaart te brengen, compleet met de restanten van rosmolen en oven. De bewoning op de hoek van de Langestraat en Kraanbuurt begint omstreeks 1300. Bij het onderzoek heeft men verschillende fases kunnen onderscheiden. Aanvankelijk woont men hier op stand, later wordt het bouwblok regelmatig gesplitst en uiteindelijk bestaat het uit niet minder dan acht woningen met daarbij de nodige beerputten. De opgraving heeft niet alleen informatie opgeleverd over de ontwikkeling van de bebouwing op de onderzochte locatie, maar biedt ook een kijkje in de materiële cultuur van de vaak welgestelde burgers die er woonden. Een groot deel uit de verschillende vondstcomplexen wordt ook in deze rapportage gecatalogiseerd volgens het ‘Deventer’ systeem van vondstbeschrijving. Uit één van de beerputten is een rood aardewerken voorwerp geborgen dat algemeen bekend staat als ‘drinkuyt’. De drinkuyt is een beker zonder standvoet of -vlak, die daarom zonder hulpmiddelen niet blijft staan. Een drinkbeker dus, die je in de hand houdt op een

manier die goed zou passen op onze hedendaagse staande recepties. Men gaat er echter vanuit, dat men zo’n beker in één teug placht leeg te drinken en dan ondersteboven op tafel plaatste. Als zodanig zijn de verfijnde in glas of steengoed vervaardigde stortbekers mooie voorbeelden uit de 16e-eeuwse drinkcultuur. Maar met de ruw uitgevoerde aardewerken ‘drinkuyt’, is iets heel anders aan de hand. Die is namelijk totaal ongeschikt om uit te drinken. Karin Beemster vraagt dan ook in de van haar hand verschenen publicaties regelmatig aandacht voor dit fenomeen. Wellicht door de veelheid aan disciplines waarover archeologen geacht worden iets te kunnen zeggen, hebben zij nogal eens te neiging om klakkeloos dingen van elkaar over te schrijven. Dat geldt ook voor de functie die men aan voorwerpen toekent. Zo is een bekend 16e-eeuws miniatuurkruikje uit Raeren (Oost-België) decennia lang door het leven gegaan als spinkruikje, om de simpele reden dat een museumconservator dat ooit ten onrechte suggereerde. Bij het spinnen vervult zo’n kruikje evenwel geen enkele rol. Het blijft overigens de vraag waar het dan wel voor gediend heeft: een souvenir met wijwater uit Aken of een inktpotje? (zie Westerheem 1999, 121-130 en 2000, 259-261). Het wachten is op iemand die de eventueel in het potje achtergebleven resten analyseert. Maar nu terug naar de ‘drinkuyt’. Behalve dat de ‘drinkuyt’ qua vorm en materiaal niet geschikt is om uit te drinken, is het ook merkwaardig is, is dat er minstens twee bodemvondsten bekend zijn van een ‘drinkuyt’ met eromheen restanten van een strooien vlechtwerkje (bodemvondsten Sluis en Zwolle). Tenslotte valt het op, dat de ‘drinkuyt’ meestal tussen het afval van gasthuizen en kloosters (met verpleegafdeling) wordt aangetroffen en in veel mindere mate bij kastelen en burgerlijke paleizen, waar je eerder drinkgelagen zou verwachten. Een extra raadsel is voor wat betreft het hier gepubliceerde exemplaar uit Alkmaar, dat men secundair een gaatje in de bodem heeft aangebracht (om het laatste restje eruit te laten lopen?). Terecht verondersteld Karin dat de ‘drinkuyt’ een inmaakpotje (zonder statiegeld) voor een medicijn of lekkernij kan zijn geweest. Vergelijk bijvoorbeeld de smalle hoge ongeglazuurde 15e-eeuwse ‘honingpotten’ uit Brussel, Vlaams- en Frans Vlaanderen. De suggestie van Karin vindt extra steun in een schilderij uit het museum Unter Linden in Colmar (Frankrijk). Daarop zien we een drinkuyt-achtige vorm ophangen, gehuld in een rieten korfje, tussen de geneesmiddelen uit de laatmiddeleeuwse apotheek.

| Literatuurrubrieken

06-2010 binnenwerk.indd 310

29-11-10 14:37


Nieuwsbrief Monumentenzorg en archeo­ logie (gem. Alkmaar), nr. 31, augustus 2010 Onder de Paardenmarkt in Alkmaar bevindt zich het Minderbroederklooster, dat onlangs is onderzocht. Het klooster was ooit gelegen op de locatie waar de Spanjaarden in 1573 grootschalige aanvallen op de stadsmuur deden. Een massagraf van circa veertig tot vijftig personen, een deel nog met de loden kogels tussen het gebeente, vormt een treffende herinnering aan die gebeurtenis. Er zijn ook circa 180 reguliere begravingen van kloosterlingen aangetroffen. Deze zijn voor verder onderzoek naar de Universiteit Leiden overgebracht. Merkwaardig is dat tussen de begravingen van de mannelijke kloosterlingen ook vrouwen en kinderen ter aarde blijken te zijn besteld. De opgraving heeft ook een groot stuk historische bestrating opgeleverd. Onder de begraafplaats zijn sporen van greppels en waterputten uit het begin van de jaartelling gevonden, in de diepere lagen is een prehistorisch graf blootgelegd. Een ander artikel in de Alkmaarse nieuwsbrief betreft het onderzoek van de resten van middeleeuwse vestingwerken onder de voormalige gasfabriek, terwijl Karin Beemster voor de lezer weer een opvallende vondst voor het voetlicht weet te plaatsen. Dit keer gaat het om de een mand vol 19e-eeuws schoeisel die in 2006 bij een opgraving tevoorschijn kwam. * * *

as. (archäologie schweiz), 33, 2010 nr. 2 en nr. 3. ISSN 0255-9005. De tweede editie 2010 van dit glossy magazine over de archeologie in Zwitserland is geheel gewijd aan de bewoningsgeschiedenis van de Zwitserse Alpen vanaf het Paleolithicum tot en met het verdwijnen van de postkoets. Ondanks de geologische en klimatologische barrières is geen sprake van geïsoleerde leefgebieden. De nederzettingen in de Alpen zijn altijd nauw verbonden geweest met de economische en culturele ontwikkelingen elders in Europa. In het derde nummer staat Vitudurum, een Romeinse vicus in Oberwinterthur, centraal. De nederzetting is gedurende de gehele Romeinse tijd bewoond geweest. Opvallend is dat de oorspronkelijke houtbouw in de tweede helft van de eerste eeuw niet is vervangen door steenbouw, zoals dat elders bij vici het geval is geweest. Het spectaculaire van Vitudurum is de uitstekende staat waarin houten constructies en gebruiksvoorwerpen bewaard zijn gebleven. Andere artikelen in deze uitgave hebben

betrekking op de bewerking en het gebruik van vuursteen uit Schaffhausen, het onderzoek van een Hallstatt-grafkamer en de aankondiging van een manifestatie over cultus en religie in de Romeinse woning. * * *

In Brabant, 1e jrg., nr. 4, augustus 2010. ISSN 1879-4599. Onder de titel ‘Schemerende Steentijd’ beschrijft Liesbeth Theunissen hoe in NoordBrabant langzamerhand de eerste aanwijzingen voor de aanwezigheid van neolithische landbouwsamenlevingen tevoorschijn zijn gekomen (p. 32-41). Afgezien van losse vondsten als bijlen en spitsen waren potscherven en grondsporen uit die periode tot voor kort op de vingers van één hand te tellen. De opgravingen bij Veldhoven hebben daarin verandering gebracht. Ofschoon de archeologische sporen zich hier nauwelijks zichtbaar in de bodem aftekenen, zijn deze spectaculair te noemen. Men heeft op die locatie niet alleen veel vondstmateriaal van de neolitische Stein-groep kunnen verzamelen, maar ook drie bijbehorende complete boerderijplattegronden kunnen onderscheiden. De vindplaats bevindt zich op het grensvlak van Stein- en Vlaardingen-groep. Of de Stein-groep als een aparte groep moet worden gezien, of toch als een onderdeel van een groter cultureel complex (de West-Nederlandse Vlaardingen-cultuur), blijft voorlopig een nog niet beantwoorde vraag. Naast aardewerk en vuurstenen artefacten met vaak specifieke kenmerken van de Stein-groep, is in Veldhoven ook een knophamerbijl aangetroffen. Die bijl is kenmerkend voor de veel noordelijker gelegen Trechterbekercultuur.

Af b. 10 Af beelding van een in vlechtwerk verpakte ‘drinkuyt’?. ‘Nature morte aux bouteilles et aux livres’, 1530. Olieverf op hout (eik?), af komstig uit Duitsland of Nederland. Museum Unter Linden te Colmar (inv. 86.8.1).

Af b. 11 Romeinse badslipper uit de Vicus Vitudurum (CH). Uit: AS.

* * *

Monumenten, landschappen en archeologie (M&L), 29e jrg., nr. 3, mei-juni 2010. ISSN 0770-4948. Bij het onderzoek naar de sporen van een middeleeuws klooster in de ondergrond van de historische kern van Gent (B.) is een grote natuurstenen plaat gevonden, waarin de afbeelding van een kraanvogel is gegraveerd. Die afbeelding is voor het Vlaamse agentschap Ruimte en Erfgoed aanleiding geweest om dit nummer van het tweemaandelijks verschijnende tijdschrift M&L geheel aan deze fraaie reigerachtige vogel te wijden. Thans kennen we de kraanvogel vooral uit het oostelijke deel van

Af b. 12 Stein-groep pot uit Meerhoven (N.-Br.). Uit: In Brabant.

Literatuurrubrieken |

06-2010 binnenwerk.indd 311

311

29-11-10 14:37


Nederland en België, wanneer deze imposante verschijning groepsgewijs op doortrek is tussen de noordelijk gelegen broedgebieden en het overwinteringgebied in het zuiden. Van West-Nederland is de kraanvogel vooral bekend uit archeologische contexten. Botvondsten wijzen erop, dat deze vogel ooit ook daar nestelde en haar jongen groot bracht. Behalve de bewuste opgraving in Gent wordt in deze uitgave van M&L ook de symboliek van de ‘kraan’ in heraldiek en iconografie belicht, evenals het gebruik van de kraanvogel door de historische mens als bron van vermaak tussen het pluimvee en – op uiteenlopende wijzen – als jachtbuit. * * *

Af b. 13 Europese kraanvogel, foto T Koolhaas, natuurspecialisten. Kraanvogel. Cover M&L.

Af b. 14 Steengoedkruik uit het Westerwald. Coll. Historisch Museum Bern. Uit: Steinzeug in der Schweiz.

312

Andreas Heege, Steinzeug in der Schweiz (14.-20.jh.). Ein Überblick über die Funde im Kanton Bern und den Stand der Forschung zu deutschen, franzözischen und englischem Steinzeug in der Schweiz. Archaeologische Dienst des Kantons Bern 2009. ISBN 978-3-907663-16-5. CHF 44,-Het steengoed uit het Duitse Westerwald is eeuwenlang een massaproduct geweest, dat tussen globaal 1600 en 1900 in enorm grote hoeveelheden niet alleen in ons land, maar ook in bijvoorbeeld Zwitserland is afgezet. De Zwitsers hebben immers met de Nederlanders gemeen, dat binnen hun grenzen de kleisoort ontbreekt die geschikt is om het hardgebakken steengoed te produceren. Niet alleen de talrijke vondsten van de fraai gedecoreerde blauwgrijze Westerwald keramiek uit de omgeving van Bern (CH) worden hier getoond, maar ook de vele stenen mineraalwaterflesen of bitterwaterkruiken, inclusief de daarop aangebrachte merktekens. Net als in ons land, zweert men dan blijkbaar ook in Zwitserland bij de veronderstelde medicinale werking van het Duitse bronwater. Andere centra waar vandaan steengoed in Zwitserland is terecht gekomen, zijn ondermeer Siegburg in Duitsland, Raeren in België en Staffordshire in Engeland. Maar ook bijvoorbeeld talrijke centra in de streek van de Elzas hebben steengoed geproduceerd voor de Zwitserse markt. Fraai is te zien, hoe de grotere afstand tot de Engeland, met de daar op industriële schaal in creamware geproduceerde thee- en koffieserviezen, zich in verre Zwitserland heeft vertaald in het gebruik van qua vormgeving daarvan afgeleide bewerkte monochrome theekopjes en –schoteltjes uit het Westerwald, een categorie die in ons land veel minder voorkomt.

Vormen uit Vuur (Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas) nr. 209/210, 2010. ISSN 0927-748X. Onder de titel ‘Soo langh daer wat in is’ verhaalt Jaap Kottman de typologische ontwikkeling van de vroegmoderne wijnfles in onze streken. In zijn artikel staat het ‘Deventer-systeem’ van vondstbeschrijving centraal. Aan de hand van vondsten uit twee schepen die ooit nabij Texel ten onder zijn gegaan en uit de gracht van het kasteel Batestein bij Vianen geeft de auteur inzicht in de werking van het systeem en van het belang van gesloten vondstcomplexen. Op basis van het in het artikel geschetste archeologische onderzoek en met behulp van ‘het’ systeem is de afgelopen decennia een gedetailleerd overzicht van de geschiedenis van de wijnfles kunnen ontstaan. Een duidelijke tabel geeft de evolutie van de vorm van de wijnfles gedurende tussen grofweg 1550 en 1850 weer. * * *

Germania (Anzeiger der Römisch-Germanischen Kommission des Deutschen archäologischen Instituts), Jahrgang 86, 2008, 2.Halbband. Frankfurt a.M. 2010. ISBN 978-8053-3897-4 / ISSN 00168874. Geïll., 833 pag., Deze gebonden uitgave bevat – naast een reeks boekbesprekingen – de volgende bijdragen: - Nemcice – Vícemerice – ein neues Handelsund Industriezentrum der Latènezeit in Mähren; - Zur bandkeramischen Kultur zwischen Elbe und Oder; - Frühe Fibelformen und der Beginn der Basarabikultur in der Umgebung des Eisernen Tores; - Rheinfränkischer Landesausbau in Nordbayern am Beispiel der Karolingisch-ottonischen Burg ‘Greuth’; - Von Schmieden und Stämmen: Anmerkungen zur kupferzeitlichen Metallurgie Südeuropas; - Zur absoluten Datierung des ersten früheisenzeitlichen Horizontes auf dem nördlichen Zentralbalkan; - Astronomische Orientierung der spätneolitischen Kreisanlagen in Mitteleuropa; - Zur Pferdergrabsitte in der Alamannia während der frühen Merowingerzeit. * * *

| Werk in uitvoering

06-2010 binnenwerk.indd 312

29-11-10 14:37


Werk in uitvoering

Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws). WIU besteedt aandacht aan wat er binnen de AWN-afdelingen gebeurt. Bronnen zijn de diverse periodieken van de afdelingen. Jullie leverden weer heel wat aan, maar ik moet het nu op maximaal vier pagina’s houden, dus helaas schuiven de laatst ontvangen periodieken – Grondspoor, Aardewerk en AVKP-actueel – door naar het volgende nummer.

Zuidlijn die overigens deels door Amstelveense grond gaat. De eerste langdurige opgraving van de AW was die van de voormalige herberg ’t Kalfje, waarvan de funderingen werden blootgelegd (afb. 1). Het werken voor de Noord/zuidlijn blijft overigens boeiend. Guus: “De AWN ...... biedt mogelijkheden voor spannende archeologische activiteiten elders.” Berichten over exposities en andere nieuwtjes besluiten HP.

Kwadrant nr. 2, 2010 (Afd. 7 - Den Haag e.o.)

Het Profiel, september 2010 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Bart Ibelings en Pieter van Reenen vestigen de aandacht op een tijnsregister van Diemen uit 1472: het oudst bekende overzicht van namen en toponiemen van een groot deel van het dorp. De tijns wordt voor het eerst genoemd in 1267, wanneer Gijsbrecht IV van Amstel (uit de tijnsgelden van Diemen) voortaan als ‘zoen’ vijf Utrechtse ponden betaalt aan het Utrechtse kapittel voor een misdrijf dat hij en vrienden begingen in de kapittelkerk. De vijf ponden worden in 1365 nog steeds vermeld. Dat maakt mij wat nieuwsgierig naar de aard van het misdrijf. Guus Lindeman meldt dat de Hist. Ver. Amstelveen dit jaar 20 jaar bestaat. De vereniging heeft een AW die wegens gebrek aan werk in Amstelveen meewerkt aan opgravingen van de Noord/

Af b. 1 Opgraving bij de voormalige herberg ’t Kalfje (uit Het Profiel).

In K het verslag van een vergadering van veldwerkleiders in maart 2010, waarin o.m. wordt gewezen op het feit dat archeologische rapporten door de Rijksdienst worden getoetst op procedures, maar niet of nauwelijks op kwaliteit. In het PvE moet de kwaliteitsbewaking worden vastgelegd en in het geval van een ondeugdelijk verslag moet dat aan de Rijksinspectie worden gemeld. Jasper de Bruin besteedt ruim aandacht aan de ‘Westlandse Tafelen’, fragmenten van bron-

Af b. 2 Bronzen plaquette, mogelijk een keizer­ lijk decreet (uit Kwadrant).

Werk in uitvoering |

06-2010 binnenwerk.indd 313

313

29-11-10 14:37


Af b. 3 Peter von Hout (uit Grondig Bekeken).

Af b. 4 Spiraaldraad wordt speldenkop. Foto: Irmel Dolman (uit Grondig Bekeken).

zen platen met inscripties uit Naaldwijk. Soms brachten mensen zelf inscripties aan, soms zijn het monumentale inscripties, waarvan het in één geval mogelijk om een keizerlijk decreet gaat (af b. 2). Naaldwijk was in de Romeinse tijd waarschijnlijk een belangrijke plaats vanwege de aanwezigheid van een steunpunt van de Romeinse vloot, vermoedelijk ter bewaking van de Maasmond. Werd met ‘Helinio’ Naaldwijk aangeduid? Ton Immerzeel vertelt over archeologisch onderzoek in het plan Molenbrink in Monster. Dit stond onder leiding van de gemeentearcheoloog van Westland en is uitgevoerd door archeologen van Delft. Er werd veel muurwerk gevonden uit de Late Middeleeuwen en de 17e/18e eeuw, maar er waren ook vondsten uit de IJzertijd en de 4e eeuw. Monster ontstond waarschijnlijk in de 9e/10e eeuw rond de kerk en vervolgonderzoek zal daar wellicht iets van laten zien. In het Stadsmuseum Leidschendam-Voorburg was in het najaar een tentoonstelling ‘Waar- en onwaarheden over de Vliet’ te zien, waarbij ook het Kanaal van Corbulo werd belicht. Dit kanaal lag ruwweg op dezelfde plaats als de huidige Vliet. Leden van de AWLV zijn bezig met het beschrijven van een grote hoeveelheid materiaal van boerderij Noorthey in Leidschendam die tien jaar geleden door de AW Leidschendam werd gevonden. Het (vnl. rode) gebruiksaardewerk dateert uit de 17e/18e eeuw en lijkt vooral in de keuken te zijn gebruikt. In november vond in Schipluiden een symposium plaats over het resultaat van vier decennia archeologisch onderzoek in Midden-Delfland. Zoals meer afdelingen wil de afdeling de leden via e-mail op de hoogte gaan houden van evenementen.

AWLV-nieuwsbrief nr. 28, augustus 2010 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) In september verscheen een boek in de serie ‘Historisch Voorburg’, waaraan ook AWLV’ers medewerking verleenden. De titel is ‘Archeologisch onderzoek in Leidschendam-Voorburg (hierna L-V). Enkele hoogtepunten 19852010.’ Het boek wordt als jubileumgeschenk aan alle leden aangeboden. Het lukte tijdens Open Monumentendag in de kraam enkele voorwerpen uit de 19e eeuw te tonen, hoewel dit een periode is “die wij bij opgravingen maar al te graag overslaan”. Alexandra Oostdijk nam afscheid van het Stadsmuseum L-V (vroeger Museum Swaensteyn), maar ze blijft behouden voor de AWLV. Haar opvolger is nog niet bekend. Omdat er nog geen senior- en juniorarcheoloog waren aangesteld, nam Lauren Bruning (Hazenberg Archeologie) de archeologie in L-V zolang waar. In september begon dan toch

314

de juniorarcheoloog, terwijl ook de senior in aantocht lijkt. Na de brand is alles weer aardig op orde, maar via een klusdag hoopt het bestuur ook de laatste klussen af te werken. Tijdens de ALV van de AWLV in mei verklaarde Joanneke Hees zich bereid als penningmeester weer zitting te nemen in het bestuur, waarna zij een lezing verzorgde over de archeologische collectie van het Prov. Utr. Genootschap die zij nu inventariseert. Er waren excursies naar Amsterdam (informatiecentrum Noord/Zuidlijn / Allard Pierson Museum - terras) en Xanten. In juli was er een netwerkdag voor belangenbehartigers van archeologie in Zuid-Holland, georganiseerd door het Erfgoedhuis ZuidHolland. Het Erfgoedhuis wil alle vrijwilligers structureel ondersteunen, vooral door deskundigheidsbevordering, maar ook door een digitale nieuwsbrief. Daarbij komt de zojuist aangelegde eigen Internet-aansluiting van de AWLV goed van pas.

Grondig Bekeken nr 3, september 2010 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) In juni overleed Peter von Hout, 49 jaar oud (afb. 3). Hij vond, registreerde en meldde langs de Linge veel vindplaatsen uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Teus Koorevaar: “In Peter hebben we niet alleen een voor ons gebied belangrijke amateurarcheoloog verloren, maar ook een mooi mens.” Fred van den Beemt gaat terug naar de jaren 60-70 van de vorige eeuw, toen veel werkzaamheden plaatsvonden voor de verbreding van de Merwede. Daarbij trof men bij Papendrecht resten aan van de achtkantige trasmolen ‘de Ruyter’ (1669-1890), waarover niet of weinig is gepubliceerd. Het paalwerk van de fundering was nog deels aanwezig en kon bij laag water worden ingemeten en getekend: poeren met daarop een houten balkrooster, een ‘vlot’. Tras was fijngestampte en gemalen tufsteen en leverde vermengd met schelpkalk en water een goede metselspecie op. Dordrecht had in de 17e eeuw het stapelrecht voor tufsteen uit de Eifel en daarom stonden in deze omgeving veel trasmolens. Irmel Dolman dook in de wereld van de speld, dit naar aanleiding van het inventariseren van de vondsten van het RK Ziekenhuis in Dordrecht. Exact inmeten van een grote hoeveelheid messing ‘draadjes’ verduidelijkte het productieproces van spelden. De koppen van de spelden maakte men door spiraaldraad aan de schacht te solderen en dat daarna af te knippen (afb. 4). Uitvoerige boekbesprekingen over onderzoek in Dordrecht-Elfhuizen (o.m. ververijen uit de 16e/17e eeuw) en Bergambacht (Slot ’s Hee-

| Werk in uitvoering

06-2010 binnenwerk.indd 314

29-11-10 14:37


Intrigerend toch is het bericht uit de Stentor over de Dieverse wichelroedeloper die op de zuidhelling van de Lochemse Berg met zijn instrument een nederzetting van vijf hutten detecteerde. Hij vroeg aan zijn roedes wanneer die hutten daar hadden gestaan en in meerderheid gaven die de Romeinse tijd aan... De N eindigt met de uitgebreide lijst met tentoonstellingen in binnen- en buitenland: van Caen tot Buitenpost. raartsberg, wellicht stammend uit de 13e eeuw), het overzicht van de ontvangen periodieken en diverse huishoudelijke zaken besluiten deze GB.

Nieuwsbrief, september 2010 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) In de N een aantrekkelijk programma van lezingen, een oproep mee te doen met veldlopen in de polder Rijnenburg en het verwerken van de daar te verwachten vondsten (afb. 5). Ook kan worden gewerkt aan het selecteren van aardewerk uit het Kromme Rijngebied en het restaureren van aardewerk dat afkomstig is uit Leidsche Rijn van Ridderhofstad Den Engh (hoofdburcht uit de 13e eeuw). Het is de bedoeling het aardewerk van de ridderhofstad te exposeren in restaurant Den Engh. De tweewekelijkse schervenavonden vinden plaats in het Prov. Bodemdepot Utrecht.

Nieuwsbrief, september 2010 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek Oost-Veluwezoom) De afdeling was tijdens de Open Monumentendagen aanwezig op de Erfgoedmarkt in de Bergkerk in Deventer. In Spelderholt onderzochten AWN’ers het terrein waar Moerman veel aardewerkvondsten had aangegeven. Uit vijf boomvallen werden 119 scherven verzameld die door Ivo Hermsen van de Archeologische Dienst Deventer werden gedateerd. Het gaat om een ensemble daterend uit het eind van de 2e tot halverwege de 4e eeuw. Enkele door Van Giffen(?) gevonden scherven blijken Romeinse import. In deze N een primeur, want het is de eerste keer dat de in 2008 in Luttenberg gevonden hamerbijl in het nieuws komt (afb. 6). Een inwoner vond hem na het ploegen van een akker pal voor zijn huis. De bijl meet 13,5 x 4 x 4 cm, is vermoedelijk gemaakt van diabaas en weegt 448 gram. Zo’n complete hamerbijl is niet eerder gevonden binnen de gemeente Raalte. Hamerbijlen worden vaak in EGK-graven gevonden, maar over het gebruik is weinig bekend. N kondigt enkele lezingen aan, de jaarvergadering van de afdeling en de verschijning van het fraaie boek over Raalte en Salland (besproken in Westerheem 2010-5).

Af b. 5 Veldlopen in Rijnenburg. Foto: Ton van Rooijen (uit Nieuwsbrief Afd. 12).

De Ouwe Waerelt nr. 29, september 2010 (Hist. Ver. De Motte Goeree-Overflakkee) Deze DOW is een themanummer over wat men op Goeree-Overflakkee in het verleden aan georganiseerde sport deed. Aardig voor archeologen is een korte bijdrage van Eva Lassing-van Gameren over de Kolfweg in OudeTonge, net buiten de kern van het oude OudeTonge. De naam van de weg komt al voor op een kaart in 1697 en zou kunnen zijn ontleend aan het kolfspel (afb. 7). Dat zou daar dan zijn gespeeld, omdat hertog Albrecht van Beieren al in 1387 verbood om dit spel binnen de bebouwde kom te spelen. Dit verbod werd door latere machthebbers bevestigd, zodat er niets anders overbleef het ergens buiten de bebouwde kom te spelen. Maar... de naam zou ook in verband kunnen staan met twee boogschuttersgilden, hier aanwezig vanaf de 16e eeuw tot het eind van de 17e eeuw toen ‘overgebleven uitwassen van de papen’ werden verboden. Schutters met een bepaald soort boog werden wel ‘kloveniers’ of ‘kolveniers’ genoemd. Dat wordt dus zoeken naar zaken die het kolfspel aantonen danwel wijzen op schutters.

Af b. 6 De hamerbijl van Luttenberg. Foto: Bert Terlouw (uit Nieuwsbrief Afd. 18).

Jan Coenraadts

Af b. 7 Detailkaart OudeTonge 1697 (uit De Oude Waerelt). Werk in uitvoering |

06-2010 binnenwerk.indd 315

315

29-11-10 14:37


Tips voor trips

TENTOONSTELLINGEN Tegels met mythologie

Af b. 1 Zeewezen op een Rotterdamse tegel uit ca 1620 op de expositie over mythologische verbeelding op tegels in het Nederlands Tegelmuseum in Otterlo (foto: museum).

Door de uitvinding van de boekdrukkunst kregen de verhalen uit de klassieke mythologie vanaf de 16e eeuw een enorme verbreiding. De weerslag daarvan is te zien op de beschilderde wandtegels die aan het eind van die eeuw in Nederland werden geïntroduceerd. Onder de titel ‘Uit de boven- en onderwereld’ besteedt het Nederlands Tegelmuseum in Otterlo aandacht aan de mythologische verbeelding op tegels uit de periode 1610 – 1750. Het gaat daarbij met name om afbeeldingen van zeegoden, Romeinse helden, Cupido of Amor, Arcadië en scènes uit de Metamorphosen van Ovidius.

Onder de afgebeelde zeegoden zijn Neptunus in een wagen, tritons, nereïden, dolfijnen en ‘zeekoeien’, vaak samen in een zogenoemde ‘zeejacht’ (afb. 1). De Romeinse helden werden op grote tegeltableaus in de achterwand van haardplaatsen gezet. Tot in de 18e eeuw gebruikten de tegelschilders daarvoor als voorbeeld de reeks prenten die schilder en graveur Goltzius aan het eind van de 16e en het begin van de 17e eeuw van die helden had gemaakt, zoals van Marcus Curtius die zich opoffert voor Rome door op zijn paard in een scheur op het Forum Romanum te springen. Ook Cupido of Amor met pijl en boog was populair op tegels, evenals mollige putti, barokke engeltjes, musicerend en bellen blazend. Die laatste komen eveneens voor op de tegels die het Arcadië uitbeelden met herders en herderinnen, maar ook goden, koningszonen en nimfen. Die scènes herinneren aan de in Nederland in de 17e eeuw populaire ‘herdersspelen’ en ‘herdersliederen’. Een aantal tegelbakkers heeft zich in de loop van de tijd gewaagd aan het volledig afbeelden van de Metamorphosen van Ovidius. Dat waren ambitieuze projecten, waarvoor honderden ontwerpen tot het formaat van een tegel moesten worden teruggebracht. Van die series is er niet een volledig bewaard gebleven en van veel tegels is maar één exemplaar bekend. Nederlands Tegelmuseum Eikenzoom 12, 6731 BH Otterlo tel. 0318 591 519, www.nederlandstegelmuseum.nl di. t/m vrij. 10 – 17 uur, zat. en zon. 13 – 17 uur t/m 27 febr. 2011

316

| Werk in uitvoering

06-2010 binnenwerk.indd 316

29-11-10 14:37


Wapengraf in Borne

Romeinen in Utrecht

Kulturhus Borne Markstraat 23, 7622 CP Borne tel. 074 - 265 72 00, www.kulturhusborne.nl iedere werkdag; zat. en zon. af hankelijk van de activiteiten t/m 31 december

Centraal Museum Nicolaaskerkhof 10, Utrecht tel. 030 236 23 62, www.centraalmuseum.nl di. t/m zon. 11 – 17 uur t/m 31 maart 2011

Nog tot het eind van dit jaar is in Kulturhus Borne een kleine expositie van de wapenvondsten van de ‘Ruiter van Borne’ (afb. 2 en 3). Deze zijn afkomstig uit een wapengraf uit de Karolingische tijd, dat in 1987 door AWN-ers werd ontdekt bij de aanleg van een woonwijk in de Stroomesch. Het graf lag vlak bij een woonstalhuis uit dezelfde periode. Omdat de ijzeren voorwerpen bij opgraving in slechte staat verkeerden, zijn ze in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten geconserveerd en gerestaureerd. De prachtige voorwerpen worden nu gerekend tot de archeologische topvondsten van de provincie Overijssel. Na Borne zullen ze in het Twentse Welle, in Natura Docet en uiteindelijk in het Provinciehuis te zien zijn.

Hoewel in een uithoek van het museum geplaatst (op de zolder), is de tentoonstelling in het Centraal Museum van Romeinse vondsten uit de provincie Utrecht de moeite van een bezoek zeker waard. Aan de hand van thema’s als het leger, de religie en het dagelijks leven worden de grote veranderingen geïllustreerd die de Romeinen brachten. Sommige objecten zijn nog nooit eerder tentoongesteld, zoals voetboeien van slaven, enkele wangkleppen van Romeinse helmen en twee prachtig gevlochten palingfuiken. Ook is hier de bijzondere Romeinse voorhoofdsband te zien, die in een vorige af levering van Westerheem (augustus 2010, pag. 169 e.v.) door Michael den Hartog is beschreven.

Af b. 2 Zwaard van de ‘Ruiter van Borne’ op de tentoonstelling in het Kulturhus Borne (foto: Het Oversticht).

Af b. 3 Voorstelling van de ‘Ruiter van Borne’ (tekening: Kevin Wilson).

Tips voor trips |

06-2010 binnenwerk.indd 317

317

29-11-10 14:37


Af b. 4 In het Hunebedcentrum kunnen cursussen Zwerfsteenherkenning worden gevolgd. Ook nuttig voor archeologen (foto: Hunebedcentrum).

Rijksmuseum van Oudheden

Volgens planning is deze maand in het RMO in Leiden de vernieuwde afdeling ‘Archeologie van Nederland’ geopend, waar de collecties Nederlandse Prehistorie en Middeleeuwen van het museum te zien zijn. Een opvallend element in de nieuwe opstelling is een groot wit lint, dat als een tijdbalk door de afdeling heen loopt. Rijksmuseum van Oudheden Rapenburg 28, 2311 EW Leiden 071 5163 163, www.rmo.nl di. t/m zon. 10 – 17 uur

CURSUS Zwerfsteenherkenning

Het Hunebedcentrum houdt in het begin van het nieuwe jaar in samenwerking met Harry Huisman achtweekse cursussen Zwerfsteenherkenning voor beginners en gevorderden (afb. 4). Deze stenencursussen zijn ook nuttig voor archeologisch geïnteresseerden, omdat in de Prehistorie zwerfstenen zijn gebruikt voor het maken van gereedschappen.

Op de beginnerscursus, die op maandag 17 januari begint, zal bijvoorbeeld duidelijk worden waarom graniet zo genoemd wordt, waarop je moet letten om andere granieten te herkennen en wat bijvoorbeeld het verschil is met zandsteen en andere soorten steen. Op de cursus voor gevorderden, die op dinsdag 18 januari 2011 start, wordt dieper ingegaan op de zwerfstenen. Zo leert men kijken naar bepaalde vormen van zwerf keien, hun uiterlijk en wat men daaraan aan ijstijdprocessen kan af leiden. Verder zal ingegaan worden op oudere, dieper gelegen zandlagen, waaruit men op verschillende plaatsen in Drenthe bouwzand wint. De cursussen vinden plaats bij het Hunebedcentrum te Borger en kosten € 50,- Geïnteresseerden kunnen zich voor deze cursus aanmelden bij Harry Huisman, tel. 050 501 77 16 of per email: h.huisman3@hetnet.nl. Ook kan men eerst eens kijken op de website www.kijkeensomlaag.nl.

EVENEMENT Steentijddag

Op zaterdag 5 februari 2011 zal de eenentwintigste editie van de Steentijddag plaatsvinden. Zoals altijd is de locatie het Lipsiusgebouw van de Universiteit Leiden. Het programma begint om 11.00 uur en duurt tot omstreeks 16.30 uur. Daarna verplaatst het gezelschap zich naar het nabijgelegen Rijksmuseum van Oudheden voor de borrel. Nadere informatie over het programma wordt eind december bekendgemaakt, onder andere op de website van het RMO: www.rmo.nl.

Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Wim van Horssen, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: w.vanhorssen@hetnet.nl

318

| Tips voor trips

06-2010 binnenwerk.indd 318

29-11-10 14:37


Column

Zeelands roem Afgelopen zomer bezocht ik Zeeland, om precies te zijn het eiland Walcheren. Ik was er een keer geweest tijdens de Reuvensdagen, jaren geleden. November met kou en wind. Nu was het begin juni: zonovergoten, sportief fietsende senioren, weer veel wind, koud zeewater en een kaal en plat landschap. Ik was te vroeg. In juli worden pas de eerste verse mosselen aangevoerd, maar toch was er Zeelands roem. Ik fietste voorbij Gapinge in noordelijke richting, en ja hoor, daar lag vlak na een klein bosje met eerder struiken dan boompjes, direct langs de weg, een vliedberg. Het was niet de eerste, want in de verte had ik er al een paar gezien. Zo dichtbij echter nog niet. Ik stapte af om het belangrijkste archeologisch monument van Zeeland eens nader te bekijken. Het lag midden op een weitje waarop wat eenzaam ogende schapen liepen en het geheel was omgeven door prikkeldraad. Om mijn neiging de heuvel te beklimmen direct de kop in te drukken stond er een bordje: ‘Verboden te betreden’. Teleurgesteld vanwege deze minder hartelijke ontvangst en de minimale informatie die mij als archeologisch belangstellende met het verbodsbord werd gegeven, stapte ik weer op. Nog geen 10 meter verder, na een ander groepje struiken, stopte ik weer. Geheel uit het zicht stond er wel een informatiepaneel. Met gretigheid nam ik de informatie tot mij. De heuvel en het weitje waren in het bezit van de stichting het

Zeeuwse Landschap. De heuvels waren eerst door schapenherders gebruikt om in het onbedijkte landschap bij hoogwater een veilig heenkomen te zoeken. Daarna werden ze in de 12e eeuw verhoogd tot kleine verdedigbare kasteelbergen. In de 14e eeuw raakten ze in onbruik en werden op andere plaatsen stenen burchten gebouwd. De hele geschiedenis in enkele zinnen, maar toen kwam het. Vliedbergen zijn namelijk ook een uniek natuurelement met een opvallende fauna en flora. Weet u dat er op een vliedberg wel drie soorten boterbloemen groeien? Als ik het goed onthouden heb, onderaan de natte voet de kruipende boterbloem, op het middendeel de knolboterbloem en op de droge top de scherpe variant. Nu ben ik geen echte kenner van onze flora, maar vanaf de weg waren de boterbloemen allemaal geel en kon ik geen enkel verschil opmerken. Ik vroeg me ook af of die schapen niet levensgevaarlijk waren voor die unieke planten? Zouden ze die niet per ongeluk opeten of plattrappen? Maar mijn grootste ergernis was toch dat ik zelf niet op de vliedberg kon klimmen. Hebben de Zeeuwen een archeologisch monument waarmee je in contact kan komen met verleden en dat je ook een uitzicht biedt in zo’n plat landschap, mag je er niet opklimmen. Nee, nee, te kwetsbaar. Boterbloemen; dat is volgens mij nieuw Zeelands roem. Column |

06-2010 binnenwerk.indd 319

319

29-11-10 14:37


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 45,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 25,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 22,50 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 30,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 20,00 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto)

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

leden

niet-leden

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

06-2010 binnenwerk.indd 320

29-11-10 14:37


Special 2010: Vlaardingen-cultuur

Westerheem

Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!

Special omslag hardekaft.indd 1

VLAARDINGEN-CULTUUR

het fonds voor cultuurparticipatie.

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

Westerheem-special nummer 2 - april 2010

Westerheem wordt mede mogelijk gemaakt door

Special nr. 2 - april 2010

EEN WAAIER VAN VLAARDINGEN Leo Verhart & Tim de Ridder DE LAATSTEN DER MOHIKANEN? Enige gedachten over de positie van de Vlaardingen-cultuur in het neolithisatieproces Luc W.S.W. Amkreutz DE VOEDSELECONOMIE VAN DE VLAARDINGEN-CULTUUR IN NEDERLAND. Een algemeen overzicht Otto Brinkkemper, Erik Drenth & Jørn T. Zeiler SOMETIMES YOU EAT THE BEAR… Bruine beren en mensen in het Neolithicum Jørn T. Zeiler

18-03-10 14:55


Voorwoord

Twee jaar geleden verscheen de eerste Westerheem-special. Die was geheel gewijd aan DNA-onderzoek en archeologie. Inmiddels heeft u de tweede Westerheem-special in handen, ditmaal over de Vlaardingen-cultuur. Waarom de Vlaardingen-cultuur? De inleiding informeert u over de achtergrond voor de keuze van dit thema en de opbouw van deze special, maar hier licht ik alvast een tipje van de sluier op. De ontdekking van de steentijdresten bij de bouw van de Vlaardingse Westwijk leidde in 1959 tot de start van het eerste grootschalige onderzoek van een steentijdnederzetting in het westen van ons land. De resten waren destijds afwijkend en leken in het geheel niet op de bekende Hunebeddencultuur (Trechterbekercultuur), waardoor een eigen naam gerechtvaardigd was. Zo ontstond de naam ‘Vlaardingen-cultuur’. Dit ligt inmiddels alweer vijftig jaar achter ons. Reden genoeg om extra aandacht te besteden aan deze 'natte' tegenhanger van de Hunebeddencultuur. Het is wederom een bijzondere special geworden, alleen al vanwege de omvang. Dit is te danken aan de medewerking van velen: ze worden in de inleiding genoemd. Ook deze special gaat, net als de DNA-special, gepaard met een symposium. We hopen dat met deze tweede uitgave en het daarbij behorende symposium ‘de special’ een vaste plaats bij de AWN heeft verworven en een vervolg zal krijgen. Er zijn reeds ideeën voor volgende specials. Zo is er al gedacht aan kano's, voedsel en ook aan een evaluatie van Malta. Maar we houden ons aanbevolen voor suggesties van lezers. Voor nu wens ik u veel leesplezier toe met deze special over de Vlaardingen-cultuur. Tim de Ridder

Voorwoord

Special binnenwerk.indd 1

|

1

22-03-10 13:22


Inhoud

special nr. 2, april 2010

Voorwoord ........................................................... 01 Leo Verhart & Tim de Ridder Een waaier van Vlaardingen ................................ 04

Colofon Tim de Ridder (Hoofdredacteur) leo Verhart (Inhoudelijke redactie) Jan coenraadts (Tekstuele redactie) Gerrit Groeneweg (Tekstuele redactie) Marijn lockefeer (Tekstuele redactie) lizet Kruyf (Tekstuele redactie) Deze special is een uitgave van de Archeologische Werkgemeenschap voor nederland (AWn) en is tot stand gekomen dankzij financiële bijdragen van de AWn, de gemeente Vlaardingen, Stichting nederlands Museum voor Anthropologie en Praehistorie, en BEK | Grafische Producties. © AWN 2010. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK | Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Luc W.S.W. Amkreutz De laatsten der Mohikanen? Enige gedachten over de positie van de Vlaardingen-cultuur in het neolithisatieproces .... 12 Otto Brinkkemper, Erik Drenth & Jørn T. Zeiler De voedseleconomie van de Vlaardingencultuur in Nederland. Een algemeen overzicht .... 26 Jørn T. Zeiler Sometimes you eat the bear… Bruine beren en mensen in het neolithicum ....... 52 Bob Beerenhout Het bleef niet bij steur alleen; de exploitatie van de visgemeenschap ............... 57 Simone Bloo & Patrick Ploegaert Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard ..................................... 67 Annelou van Gijn Het gebruik van vuursteen in de Vlaardingentijd .................................................... 81 Everhard Bulten Vlaardingen in de Hofstad .................................. 90 Okke Dorenbos & Hans Koot Wonen bij de kust Vlaardinger bewoners van de strandwal ............. 96 Menno J. van der Heiden Het houten voorwerp van Voorburg ................... 114 Bert van der Valk & Robert Hirschel Een noodopgraving van een vroege Vlaardingenvindplaats aan de Frekeweg, Gemeente Leidschendam-Voorburg: lessen geleerd(?) ........................ 120

Foto Foto achtergrond achtergrond omslag: omslag: Opgraving Rijswijk-De Schilp. (foto: Monumentenzorg Archeologie). [zie pag. 99]. Het opGemeente forensischeRijswijk, manier Bureau nemen van DNA-monsters en (Foto: L. Mulkens) Special binnenwerk.indd 2

22-03-10 13:22


Senne Diependaele & Erik Drenth Archeologisch onderzoek te HazerswoudeRijndijk (gemeente Rijnwoude, prov. Zuid-Holland) Een nederzetting van de Vlaardingen-cultuur nabij de Oude Rijn . .............................................. 134 Rob Houkes Bewoning van de rivierdelta van de Maas: IJsselmonde tijdens de Vlaardingen-cultuur ....... 147 Tiziano A. Goossens Steentijdboeren in Hellevoetsluis Sporen van permanente bewoning uit de Vlaardingen-groep op een kwelder te Hellevoetsluis-Ossenhoek ................................... 154 Theo ten Anscher & Wim Bosman Vlaardingen- en Enkelgrafcultuur in Velserbroek, gemeente Velsen ............................. 172 Ben Teubner & Wim Tuijn Vlaardingen-cultuur in Wijchen en omgeving ........ 180 Nico Arts Spoorloze boeren in Noord-Brabant? Aardewerk en andere neolithische vondsten in Meerhoven (gemeente Eindhoven) ................. 186 Leendert P. Louwe Kooijmans De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr. ..................................... 194 Leo Verhart De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingencultuur: een schamel spoor van scherven ........... 208 column . ............................................................ 224

Inhoud |

Special binnenwerk.indd 3

3

22-03-10 13:22


Een waaier van Vlaardingen Leo Verhart & Tim de Ridder

Afb. 1 De 16-jarige Gerard Ouwehand raapte bij de aanleg van een rioolsleuf deze bijl op. Deze bijl en de vondsten die nadien aan het licht kwamen, waren aanleiding voor een jarenlange opgravingscampagne in de Vlaardingse Westwijk.

4

Inleiding Waarom een Westerheem-special over de Vlaardingen-cultuur? Het zal u misschien verbazen, maar de achtergronden verklaren veel. In 1958 vond de toen 16-jarige Gerard Ouwehand in Vlaardingen aan de Arie Koplaan een vuurstenen bijl (zie afb. 1)1. Die vondst zou in 1959 leiden tot de ontdekking van sporen van neolithische bewoning, op het moment van schrijven 50 jaar geleden. Het was de net opgerichte afdeling Helinium die het onderzoek uitvoerde met als belangrijke voormannen Henk Verhagen en Cees Wind. Al aan het eind van het jaar publiceerden zij in Westerheem hun eerste resultaten2. De Vlaardingen-cultuur had vanaf het begin een sterke band met Westerheem en een jubileum van de ontdekking 50 jaar geleden rechtvaardigt dan ook extra aandacht. Na de vijf jaar durende opgravingen in Vlaardingen door het Instituut voor Prae- en Protohistorie van de universiteit van Amsterdam is er veel meer ontdekt, is onze kennis vergroot en zijn de inzichten veranderd en bijgesteld. In zekere zin is de Vlaardingen-cultuur (3500-2500 v.Chr.) de natte tegenhanger van de veel meer bekende hunebeddencultuur (Trechterbekercultuur). Staat de Trechterbekercultuur met zijn megalithische grafmonumenten symbool voor de bewoning op de droge noordelijke zandgronden, de Vlaardingen-cultuur past juist bij een typisch West-Nederlands thema als het wonen in de delta. Kortom, het vijftigjarige bestaan van de Vlaardingencultuur rechtvaardigt speciale aandacht

| Een waaier van Vlaardingen

Special binnenwerk.indd 4

22-03-10 13:22


voor deze bijzondere deltacultuur. De gemeente Vlaardingen heeft daarom een projectplan vervaardigd dat daarin voorziet. In november 2009 startte in Vlaardingen een rondreizende tentoonstelling die in 2010 en 2011 op verschillende plaatsen in Nederland te zien zal zijn en er is een boek over de Vlaardingen-cultuur voor archeologisch geïnteresseerden en een breder publiek. Ook wilden we graag een actuele stand van zaken presenteren met betrekking tot onderzoek over de Vlaardingen-cultuur. Het resultaat leest u nu. Dan rest ons nog de vraag te beantwoorden waarom de auteurs dit ter hand genomen hebben. Beide auteurs van dit inleidende artikel hebben een speciale band met Vlaardingen: de eerste is er geboren en getogen en kwam in Vlaardingen voor het eerst in aanraking met archeologie want hij stond op de storthopen te kijken hoe archeologen resten opgroeven van de Vlaardingen-cultuur; de tweede is de huidige stadsarcheoloog van Vlaardingen die het vijftig-jaar-jubileum heeft aangegrepen om de Vlaardingen-cultuur meer voor het voetlicht te brengen en in Leo Verhart daarin een warm medestander vond. Medio 2009 ging een oproep uit voor een bijdrage voor deze Westerheemspecial. Er reageerden meer auteurs dan we hadden durven dromen. In totaal hebben maar liefst 25 auteurs meegewerkt aan deze special, verspreid over 19 bijdragen. We willen de auteurs en de redactieleden van Westerheem die hebben meegewerkt aan de totstandkoming van deze special bij dezen hartelijk danken voor hun inspanningen die veelal in de vrije uren werden verricht. We hopen dat u deze special met veel plezier zal lezen en dat deze vooral ook ter inspiratie zal mogen dienen voor verder onderzoek naar de Vlaardingen-cultuur. Een korte terugblik Hoe is de naam Vlaardingen-cultuur tot stand gekomen? Vlaardingen is niet de eerste plaats in West-Nederland waar resten van de Vlaardingen-cultuur zijn ontdekt. Al eerder waren in het Noord-Hollandse Zandwerven3, in het bij Spijkenisse

gelegen Hekelingen4 en bij het Zeeuwse Haamstede5 scherven en ander materiaal aan het licht gekomen die tot deze cultuur gerekend kunnen worden. Dat de opgravingen in Vlaardingen uiteindelijk naamgevend voor deze cultuur zouden worden, had vooral te maken met de voor die tijd grote omvang van het onderzoek (zie afb. 2). In de jaren 1959-1964 zou er bijna jaarlijks een opgravingscampagne plaatsvinden, georganiseerd vanuit het Amsterdamse Instituut voor Prae- en Protohistorie (IPP) en in materiële en financiële zin ondersteund door de gemeente Vlaardingen6. De leiding van het onderzoek was in handen van professor Willem Glasbergen, maar feitelijk werden de werkzaamheden in het veld uitgevoerd door een reeks van student-assistenten, technische medewerkers van het IPP en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) en amateurs. De vondsten waren ontdekt bij de aanleg van de Westwijk, een van de nieuwe grote woningbouwprojecten die de groeiende bevolking van Vlaardingen moest opvangen. De gemeente werkte mee om, parallel lopend aan de bouwplannen, archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Het tempo van de huizenbouw werd leidend in het onderzoek en had als nadeel dat de archeologen ook in de winter moesten graven. De resultaten van de opgravingen waren spectaculair en de hoeveelheid vondsten reusachtig. Scherven, steen en vuursteen, maar ook bij het grote publiek aansprekende objecten zoals een essenhouten staf, een raadselachtig berkenbasten doosje met elf scherven er in, touw, visfuiken en een berenschedel kwamen uit de natte klei en het veen tevoorschijn. Die natte omstandigheden die het opgraven zo lastig maakten, zorgden er ook voor dat duizenden botten bewaard bleven van het jachtwild, vissen - waaronder heel veel steuren - en gedomesticeerde dieren. Op de hogere oeverwallen, langs een getijdenkreek waar de mensen hadden gewoond, kwamen grote zwermen met honderden paalsporen aan het licht waarin de onderzoekers enkele huisplattegronden herkenden. Soms was het hout Een waaier van Vlaardingen |

Special binnenwerk.indd 5

5

22-03-10 13:22


Afb. 2 Een beeld van de opgravingen aan de Arij Koplaan in Vlaardingen. In de put is duidelijk het hellend vlak van de oeverwal te zien. Links ligt de kreek. Op de oerwal zijn talrijke paalsporen ontdekt. Op de achtergrond de woonwijk in aanbouw.

van de palen nog bewaard gebleven. De vondsten leverden veel nieuws op in de media. Zo verschenen er artikelen in de kranten met koppen als: “Oudste huis zat in Vlaardingen in de grond”, “Vondsten in Vlaardingen internationaal bekend”. Zelfs het NTS(NOS)-journaal kwam filmen. Van de Vlaardingen-mensen zelf werd niet veel teruggevonden. Er waren geen graven en er zijn alleen enkele verbrande botten en een melktand geborgen. Langs deze getijdenkreek leefden mensen in huizen op de hogere oeverwal. Jagen en vissen waren de belangrijkste middelen van bestaan, maar een klein aantal botten van gedomesticeerde dieren en verkoolde graankorrels wijzen erop dat veeteelt en akkerbouw ook deel uitmaakten van de voedselvoorziening. De bewoning was niet permanent, seizoensgebonden en vond plaats over een periode

6

van circa 400 jaar, tussen 3200 en 2800 v. Chr. Enkele jongere vondsten van de Klokbekercultuur verraden dat na 2500 v. Chr. mensen het gebied nog kortstondig bezochten. Het bleef niet alleen bij bewoning in het getijdengebied. Kort na de ontdekkingen in Vlaardingen kwamen in het midden van de jaren zestig op de strandwallen bij Voorschoten en Leidschendam ook resten van nederzettingen aan het licht.7 Ook bleken de donken in de Alblasserwaard geschikte vestigingsplaatsen te zijn8 en kwamen er in het rivierengebied woonplaatsen aan het licht.9 Zelfs op de zandgronden kwamen sporadisch vondsten voor. De Vlaardingen-cultuur bleek een gevarieerd aantal landschappen te exploiteren - met vaak een eigen economisch accent - en heeft een relatief klein verspreidingsgebied met een duidelijk

| Een waaier van Vlaardingen

Special binnenwerk.indd 6

22-03-10 13:22


accent op een natte woonomgeving (zie afb. 3). In dat opzicht is de Vlaardingencultuur bijzonder en vrij uniek. In Nederland in de prehistorie wordt de vraag gesteld of de Vlaardingen-cultuur niet een eenheid in verscheidenheid is.10 Die verschillende wijzen van exploitatie van de woonomgeving en de eenheid in materiële cultuur, is blijkbaar moeilijk voor archeologen onder te brengen in het gebruikelijke begrippenkader. Het zouden groepen mensen zijn met een vrij flexibele, opportunistische levenswijze die zich in een heterogeen landschap bewogen met als bindend element het onversierde grove aardewerk. Het waren agrariërs die ruimschoots gebruik maakten van de natuurlijke bronnen in hun woonomgeving.11 Inmiddels zijn we weer jaren verder. Het is opvallend hoeveel opgravingen de laatste jaren Vlaardingen-materiaal hebben opgeleverd. In grote lijnen sluiten de resultaten aan bij het bovenstaande beeld, maar leveren ze ook nieuwe inzichten op. In deze bundel wordt veel van dit nieuwe onderzoek, als een waaier, gepresenteerd. De waaier Hoe breng je eenheid in verscheidenheid aan? De bijdragen in deze bundel beslaan diverse, soms uiteenlopende zaken van de Vlaardingen-cultuur. Er zijn algemene beschouwingen, verslagen van opgravingen, inventarisaties van regio´s en thematische benaderingen. Wij hebben er voor gekozen de bijdragen zo goed en zo kwaad mogelijk te groeperen. Dat leverde vijf thema´s op, al was het niet altijd even makkelijk bijdragen bij een thema onder te brengen. Het eerste kader wordt gezet door deze inleiding en een bijdrage van Luc Amkreutz met enkele gedachten over de Vlaardingen-cultuur. Vervolgens komt het milieu en woonomgeving aan bod (2). In een drietal bijdragen van Otto Brinkkemper, Erik Drenth & Jørn Zeiler, Bob Beerenhout en nogmaals Jørn Zeiler, wordt aandacht geschonken aan het landschap en de voedselvoorziening (3). Hierna komt de materiële cultuur aan de orde, zoals aardewerk en vuursteen door Simone Bloo & Patrick Ploegaert en Annelou

van Gijn (4). Het vijfde en grootste deel van de bundel beslaat de presentatie van vindplaatsen en opgravingen van de Vlaardingen-cultuur in met name WestNederland, maar ook in andere delen van ons land, zoals het rivierengebied, de Veluwe en de zuidelijke zandgronden. Achtereenvolgens komen aan het woord: Everhard Bulten, Okke Dorenbos & Hans Koot, Menno van der Heiden, Bert van der Valk & Robert Hirschel, Senne Diependaele & Erik Drenth, Rob Houkes, Tiziano Goossens, Theo ten Anscher & Wim Bosman, Ben Teubner & Wim Tuijn, Nico Arts en Leendert Louwe Kooijmans. In de laatste bijdrage van Leo Verhart komt vooral de wereld rondom Vlaardingen in het zuiden van ons land aan bod. Zo ontstaat een actuele waaier van onderwerpen van de Vlaardingencultuur, als eerbetoon aan de ontdekkingen in Vlaardingen zelf 50 jaar geleden. Cultuur, groep of tijd? In de bijdragen in deze special zal het u opvallen dat de ene schrijver consequent de term Vlaardingen-groep gebruikt, een ander heeft het over Vlaardingen-cultuur en ook de term Vlaardingen-tijd komt aan de orde. Vanwaar deze verschillen? Toen de medewerkers van het Amsterdamse IPP in de jaren 1962-1963 hun artikelen over de opgravingen in Vlaardingen publiceerden stelden zij voor vergelijkbare vondstcomplexen te duiden onder de naam Vlaardingen-cultuur.12 Nu is daar wel wat op af te dingen, want het is gebruikelijk dat een cultuur de naam krijgt van de plaats waar deze het eerst aan het licht komt en op een zodanige manier dat de resten ervan inzicht verschaffen in het karakter van de nieuw te definiëren cultuur. Het handjevol scherven uit Zandwerven - weliswaar de oudste vondst - is te weinig, maar de opgravingen van Modderman in 1949 in Hekelingen zouden hem het recht hebben mogen geven om het Hekelingencultuur te noemen. De voorzichtige Modderman durfde dat nog niet met de in zijn ogen te geringe gegevens. De Amsterdamse archeologen hadden zoveel vondsten dat zij geen twijfel kenden en stelden Een waaier van Vlaardingen |

Special binnenwerk.indd 7

7

22-03-10 13:22


Afb. 3 Verspreiding van de vindplaatsen van de Vlaardingen-cultuur.

Afb. 4 Een combinatie van de verspreiding van de vindplaatsen van de Vlaardingen-cultuur (rode stippen) en de Stein-groep (blauwe stippen).

8

| Een waaier van Vlaardingen

Special binnenwerk.indd 8

22-03-10 13:22


de naam Vlaardingen-cultuur voor. In 1983 publiceerde L.P. Louwe Kooijmans een artikel waarin hij de Vlaardingen-cultuur in een breder perspectief plaatste.13 Hij meende dat Vlaardingen niet als een geïsoleerd verschijnsel moest worden gezien en wees op de vele overeenkomsten met andere culturele groepen, zoals Stein in het zuiden en Wartberg in het oosten. Samen komen die voor in een gebied dat geografisch ligt tussen Seine-Oise-Marne in het zuiden en Trechterbeker in het noorden. Hij stelde dan ook voor die groepen apart te benoemen en gaf er de voorkeur aan de Vlaardingen-cultuur voortaan Vlaardingen-groep te noemen. In de archeologie bestaan de splitters, de mensen die alles willen opdelen en de lumpers, zij die alles bij elkaar willen vegen. In die context kan de bovenstaande discussie mogelijk geplaatst worden, maar er is meer. De ontdekkingen van de laatste jaren maken duidelijk dat er veel meer overlap is in de verspreiding van de Vlaardingen- en Stein-groep, respectievelijk Vlaardingen-cultuur en Stein-groep (zie afb. 4). De veronderstelde relaties met de oostelijke Wartberg-groep moeten afgezwakt worden. De grenzen tussen Vlaardingen en Stein zijn in materiële zin lastig te trekken. Dat roept weer nieuwe vragen op. Moeten Vlaardingen en Stein niet samengevoegd worden tot één cultuur, of toch één groep? Er is wat voor te zeggen, maar er zijn ook bezwaren. Zo weten we nauwelijks iets van de voedseleconomie en daarmee van de bestaanswijze in het zuiden. Daarnaast is er nog een derde variant die minder vaak gebruikt wordt, maar ook in publicaties aan de orde komt: de Vlaardingen-tijd.14 Deze verwijst naar de Vlaardingen-cultuur als periode-aanduiding. Het laatste woord is hierover nog niet gezegd. We willen graag ieders visie respecteren zodat de ene auteur het over Vlaardingen-cultuur kan hebben en de ander over Vlaardingengroep of over Vlaardingen-tijd.15 Besluit Een waaier kan op verschillende manieren worden opgevat. Het kan het uitklap-

Afb. 5 Aan de Arie Koplaan herinnert een bronzen plaat aan de opgravingen van de Vlaardingen-cultuur. Op de plaat zijn de opgravingsputten aangegeven, de loop van de kreek en de belangrijkste teruggevonden sporen van bewoning. Collectie Stadsarchief Vlaardingen, Foto Instituut voor Prae-en Protohistorie, Amsterdam.

pen van een breed spectrum aan onderwerpen zijn, gekoppeld aan een thema, vergelijkbaar met de kleurenwaaier van een verfproducent. Het kan ook de term zijn uit de wielrennerij waar achter de brede ruggen van de voorsten de overige renners in de luwte voortrazen. In beide gevallen kunnen er kleuren ontbreken of afvallers gesignaleerd worden. Dat was helaas ook bij onze waaier het geval. Graag hadden we meer aandacht willen besteden aan de relatie tussen Vlaardingen- en de Trechterbekercultuur of hoe de mensen van de Vlaardingen-cultuur omgingen met hun doden. Dat is jammer genoeg - om wat voor redenen dan ook niet gelukt. Misschien vindt u alles zo boeiend dat u het niet eens zou hebben opgemerkt na het doorlezen van het hele nummer. De archeologie staat niet stil. Er worden steeds nieuwe methoden ontwikkeld die een ander beeld zouden kunnen opleveren over de Vlaardingen-cultuur. Wat te Een waaier van Vlaardingen |

Special binnenwerk.indd 9

9

22-03-10 13:22


denken van DNA-onderzoek dat een nieuw licht kan werpen op bijvoorbeeld het domesticatieproces van rund en varken. Of het isotopenonderzoek dat ons meer inzicht kan verschaffen over het menu van de Vlaardingen-mens waar nu nog de nodige vraagtekens over bestaan. Misschien dat micromorfologisch onderzoek ons meer kan vertellen over het landschapsgebruik. Dat zijn de technieken die we nu al kennen, maar ongetwijfeld zullen er nog andere worden ontdekt en ontwikkeld. Deze Westerheem-special laat zien hoeveel nieuwe kennis er al verkregen is in de afgelopen 50 jaar. Dat schept verwachtingen voor de toekomst en zal ons beeld

van de Vlaardingen-cultuur opnieuw bijstellen en we hopen dat dit eerder gebeurt dan over 50 jaar. We wensen u in ieder geval nu al veel leesplezier. Leo Verhart Limburgs Museum Postbus 1203 5900 BE Venlo l.verhart@limburgsmuseum.nl Tim de Ridder Gemeente Vlaardingen Hof laan 43 3134 AC Vlaardingen t.de.ridder@vlaardingen.nl

Noten 1 Anoniem 1973; Verhart 2010. 2 Verhagen & Wind 1959. 3 Giffen 1930. 4 Modderman 1953. 5 Verhart 1992. 6 Glasbergen et al. 1966; Van Regteren Altena, Bakker, Clason, Glasbergen, Groenman-van Waateringe & Pons 1962/'63. 7 Glasbergen et al. 1967, Groenman-Van Waateringe 1968. 8 Louwe Kooijmans 1974. 9 Amkreutz & Van Beek zonder jaar; Arnoldussen 2000. 10 Van Gijn & Bakker 2005, 298-299. 11 Van Gijn & Bakker 2005, 299. 12 Van Regteren Altena, Bakker, Clason, Glasbergen, Groenman-van Waateringe & Pons 1962/’63. 13 Louwe Kooijmans 1983. 14 Louwe Kooijmans, Van den Broeke, Fokkens & Van Gijn 2005. 15 Een ander detail in de naam betreft het koppelteken. In het geval van een eigennaam is het gebruikelijk dat deze wordt gevolgd door een koppelteken, zodoende hebben we ´Vlaardingen-cultuur´ aangehouden met koppelteken. Met dank aan Otto Brinkkemper die over de spellingkwestie is geraadpleegd. 16 Met dank aan Olav Odé voor de tekeningen. Literatuur Amkreutz, L. & R. van Beek, zonder jaar: Van Midden-Neolithicum tot Vroege Bronstijd in Nijmegen en omstreken. Een regionale analyse. Leiden (intern rapport). Anoniem, 1973: Van steurvisser tot stedeling. Vlaardingen. Arnoldussen, S., 2000: Covered with Clay. Man and Landscape during the Late Neolithic up to the Middle Bronze Age of the Dutch central river area. Leiden (doctoraal scriptie). Beek, B. L. van, 1990: Steentijd te Vlaardingen, Leidschendam en Voorschoten. Amsterdam (proefschrift). Giffen, A.E. van, 1930: Die Bauart der Einzelgräber. Beitrag zur Kenntnis der älteren individuellen Grabhügelstrukturen in den Niederlanden. Leipzig.

10

| Een waaier van Vlaardingen

Special binnenwerk.indd 10

22-03-10 13:22


Glasbergen, W., e. a., 1966: De neolithische nederzettingen te Vlaardingen (Z.H.). In: W. Glasbergen & W. Groenman-Van Waateringe (red.) In het voetspoor van A.E. van Giffen. Groningen, 41-65. Glasbergen, W., J.A. Bakker, E.C.L. During Caspers, W.A. Ettema, P.J. van der Feen, C.R. Hooijer, C.H. Japing, H. de Waard en M.R. Walvius, 1961: De neolithische nederzettingen te Vlaardingen (Z.H.). In: W. Glasbergen & W. Groenman-van Waateringe (red.), In het voetspoor van A.E. van Giffen. Groningen, 41-65. Glasbergen, W., W. Groenman-van Waateringe & G.M. Hardenberg-Mulder, 1967: Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorscho­ten and Leidschen­dam, Helinium 7, 3-31, 97-120. Groenman-van Waateringe, W, et al., 1968: Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorschoten and Leidschendam (Ecology), Helinium 8, 105-130. Gijn, A.L. van, & J.A. Bakker, 2005: Hunebedbouwers en steurvissers – Midden-Neolithicum B: Trechterbekercultuur en Vlaardingen-groep. In: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red.), Nederland in de prehistorie. Amsterdam, 281-306. Louwe Kooijmans, L.P., 1974: The Rhine/Meuse Delta; four studies on its prehistoric occupation and Holocene geology. Leiden (proefschrift). Ook: Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden Leiden 53/54 en Analecta Praehistorica Leidensia 7. Louwe Kooijmans, L.P., 1983: Tussen SOM en TRB. Enige gedachten over het Laat-Neolithicum in Nederland en België, Bulletin van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis 54, 55-68. Louwe Kooijmans, L.P., P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red.), 2005: Nederland in de prehistorie. Amsterdam. Modderman, P.J.R., 1953: Een neolithische woonplaats in de polder Vriesland onder Hekelingen (eiland Putten) (Zuid-Holland), Berichten ROB 4, 1-26. Regteren Altena, J.F. van, J.A. Bakker, A.T. Clason, W. Glasbergen, W. Groenman-van Waateringe & L.J. Pons, 1962/’63: The Vlaardingen Culture I-V, Helinium 2 (1962), 3-35, 97-103, 215-243; 3 (1963), 39-54, 97-120. Verhagen, J.H. & C. Wind, 1959: Nieuws over de oudheid van Vlaardingen (een vroeg-neolithische nederzetting), Westerheem 8, 106-117. Verhart, L.B.M., 1992: Settling or Trekking? The Late Neolithic house plans of Haamstede-Brabers and their counterparts, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden Leiden 72, 73-99. Verhart, Leo, 2010: De geur van veen: Vlaardingen en de Vlaardingen-cultuur. Utrecht.

Een waaier van Vlaardingen |

Special binnenwerk.indd 11

11

22-03-10 13:22


De laatsten der Mohikanen? Enige gedachten over de positie van de Vlaardingen-cultuur in het neolithisatieproces Luc W.S.W. Amkreutz

De Vlaardingen-cultuur wordt wel gezien als de laatste stap in het neolithisatieproces. Het moment waarop de nazaten van de groepen jager-verzamelaars in en aan de randen van de Nederlandse delta de boog aan de wilgen hingen en de zak met zaaigoed definitief ter hand namen. Het is echter de vraag of we dit cruciale moment in de sociale en economische ontwikkeling van de hier levende gemeenschappen binnen deze periode kunnen plaatsen. Een interpretatie van het karakter van de Vlaardingen-gemeenschappen speelt hierin een belangrijke rol.

Inleiding De overgang naar een boerenbestaan in de delta van de Lage Landen voltrekt zich over meer dan twee millenia en de Vlaardingen-cultuur1 (c. 3400-2500 v. Chr.) is aan het einde van dit proces te plaatsen. Vroeger werd de Vlaardingen-cultuur vaak bestempeld als ‘kustneolithicum’ en gezien als de eindfase van het neolithisatieproces.2 De gemeenschappen van de Vlaardingen-cultuur in die zin vormden de eerste voornamelijk agrarische samenlevingen in het westen van ons land. Recentelijk werd zelfs beargumenteerd dat het neolithisatieproces zich al grotendeels voltrokken zou hebben vóór het begin van de Vlaardingen-cultuur en met de sedentaire nederzetting van Schipluiden lijkt aan veel voorwaarden van een sedentair boerenbestaan voldaan rond 3700 v. Chr.3 Het is echter de vraag of het verhaal daarmee eindigt. De diversiteit in nederzettingslocatie, voedselvoorziening en inrichting van de nederzettingen die de Vlaardingen-cultuur kenmerkt, opent de deur voor andere scenario’s. Deze werpen een ander licht op de stand van het neolithisatieproces aan het einde van het

12

derde millenium. In deze bijdrage wordt de diversiteit binnen de Vlaardingen-cultuur uiteen gezet en getoetst aan de gangbare criteria waarmee wij ons Neolithicum bestempelen. Vanuit dit perspectief wordt vervolgens beargumenteerd dat de Vlaardingen-cultuur veeleer een voortzetting vormt van voorgaande wetland gemeenschappen dan een laatste schakel in het neolithisatieproces. Grip op neolithisatie? Het neolithisatieproces wordt vaak gezien als een van de meest belangrijke ontwikkelingen in de menselijke geschiedenis. In de afgelopen anderhalve eeuw van onderzoek naar dit proces zijn verschillende kenmerken als karakteristiek beschouwd voor de overgang van een jagend en verzamelend bestaan naar boerensamenlevingen. Onder andere het gebruik van (gepolijste) bijlen, aardewerk, het wonen op één plek, socio-symbolische ontwikkelingen. De verandering in voedselvoorziening, dus van een economie gebaseerd op jagen, vissen en verzamelen naar een van voedselproduc-

| De laatsten der Mohikanen?

Special binnenwerk.indd 12

22-03-10 13:22


Afb. 1 Het ‘beschikbaarheidsmodel’(Availability model) van Zvelebil (1986). Zie fig. 15.2 Nederland in de Prehistorie.

tie, wordt echter gezien als het voornaamste kenmerk. Dit primaat van voedselvoorziening heeft de afgelopen decennia de discussie voor grote delen van Noordwest-Europa gedomineerd.4 Een belangrijk model in deze is het ‘beschikbaarheidsmodel’ van Zvelebil.5 Daarin worden drie fasen onderscheiden (zie afb. 1): – In een eerste ‘beschikbaarheidsfase’ is er sprake van kennis over nieuwe verworvenheden zoals graan en huisdieren, maar vormen huisdieren en cultuurgewassen minder dan 5% van de gevonden resten. – In een tweede ‘substitutiefase’ is er een combinatie van beide economische strategieën, maar vormen huisdieren en cultuurgewassen niet meer dan 50% van de gevonden resten. – In een laatste consolidatiefase vormt landbouw de belangrijkste economi-

sche bron van inkomsten en vormen huisdieren en cultuurgewassen meer dan 50% van het voedselspectrum. Dit ‘beschikbaarheidsmodel’ van Zvelebil is de afgelopen jaren veelvuldig gebruikt als hulpmiddel bij de bestudering van het neolithisatieproces in de Lage Landen.6 De elegante verdeling in drie fasen gebaseerd op de ‘archetypisch neolithische variabele van voedselvoorziening’ vormt een belangrijk hulpmiddel bij het ordenen van de ons bekende vindplaatsen en daarmee van de oorspronkelijke gemeenschappen. Vooral de goede conservering van organische resten op de wetlandvindplaatsen van de Swifterbant-cultuur, Hazendonk-groep en Vlaardingen-cultuur vormt daarbij een belangrijke factor. Toch kleeft er een aantal bezwaren aan het model. Een eerste daarvan is het gegeven dat het gaat om een beschrijvend De laatsten der Mohikanen? |

Special binnenwerk.indd 13

13

22-03-10 13:22


model; het vormt dus geen verklaring of vaststaand scenario7, maar wordt wel makkelijk als zodanig opgevat. Een tweede bezwaar werd al eerder opgemerkt door Louwe Kooijmans en betreft het feit dat de substitutie of vervangingsfase in het originele model wordt gezien als een situatie van korte duur.8 Volgens Zvelebil kan men niet langdurig voortbestaan op een economie gebaseerd op zowel landbouw als jacht en verzamelen, dit vanwege de verschillende en conflicterende eisen die beide strategieën zouden stellen aan tijdsmanagement en mankracht. Inmiddels bestaat er echter voldoende bewijs dat beide opties reeds vanaf de Midden-Swifterbant-periode (c. 46003900) succesvol werden gecombineerd. Een derde bezwaar betreft de nadruk die het model legt op botmateriaal, aangezien de kwantitatieve bijdrage van (gedomesticeerde) gewassen natuurlijk moeilijk meetbaar is. Een gevolg daarvan is dat we ervan uit moeten gaan dat de verhoudingen in het botmateriaal op de betreffende vindplaatsen representatief zijn.9 Vanzelfsprekend spelen verschillen in opgravingslocatie, omvang en strategie (bijvoorbeeld zeven) daarbij een belangrijke rol, als ook de mate waarin botten van gedomesticeerde en wilde dieren van elkaar kunnen worden onderscheiden. Dit betreft voornamelijk het onderscheid tussen wilde en tamme varkens.10 Ondanks deze tekortkomingen heeft het model regelmatig gediend als leidraad, ook bij de interpretatie van de verschillende Vlaardingen-nederzettingen. Echte boeren van het zand…? Indien de aanpak van Zvelebil wordt gevolgd, is het zaak de verschillende faunacomplexen voor de Vlaardingen-cultuur te ordenen om te zien in hoeverre zij toe te schrijven zijn aan een der fasen. Daarbij dient er rekening gehouden te worden met de verschillende landschappelijke situaties die natuurlijk van invloed zijn op bijvoorbeeld de mogelijkheid tot veeteelt en het belang van jacht (zie afb. 2). Ondanks de lage aantallen botdeterminaties op een aantal vindplaatsen, ontstaat er een beeld, waarbij er een variabel

14

maar duidelijk verschil waarneembaar is in de samenstelling van de verschillende botspectra. Door een koppeling van deze spectra aan de landschappelijke locaties en dus de ecologische condities, kunnen we een verdeling in drie groepen waarnemen.11 Een eerste groep omvat de kustnederzettingen, zoals Leidschendam, Voorschoten-de Donk en VoorschotenBoschgeest, AHR-32-Schaapweg en Zandwerven, als ook de stroomrug locatie Ewijk, nabij de Wijchense zandgronden. Ze worden gekenmerkt door vrij hoge aantallen botten van gedomesticeerde dieren, vaak meer dan 80%. Een tweede groep omvat de vindplaatsen in het peri-mariene gebied, vaak op oeverwallen langs kreken zoals de diverse locaties nabij Hekelingen, Vlaardingen en het recentelijk (2006) opgegraven Hellevoetsluis. Het aandeel van vee is hier veel geringer en in het geval van Hekelingen en Vlaardingen minder dan 50%. De derde groep is te situeren op de rivierduinen of donken in het zoetwatermoeras en wordt gekenmerkt door een spectrum dat gedomineerd wordt door wilde dieren, met name bever, otter en edelhert (zie afb. 3). De samenstelling van de fauna binnen de drie groepen vormt een vrij directe weerspiegeling van de landschappelijke mogelijkheden. Het is immers makkelijker vee te houden op de brede, droge strandwallen, of te weiden in de uiterwaarden nabij de zuidelijke zandgronden. Anderzijds lijkt het belang van de jacht op edelhert en wild zwijn in het diverse kwelderlandschap en de voorname rol van bever en otter in de natte veenmoerassen goed te rijmen met de mogelijkheden die beide typen landschappen bieden. In die zin is het ‘boerenbedrijf’ beter vertegenwoordigd aan de kust en op de zuidelijke zandgronden. Een dergelijke interpretatie wordt verder ondersteund door het voorkomen van duidelijke plattegronden van huizen en mogelijke bijgebouwen op Haamstede-Brabers12 en in mindere mate Leidschendam13, mogelijke Vlaardingen-ploegkrassen bij Zandwerven14 en graanresten van naakte gerst en emmertarwe, onder andere te

| De laatsten der Mohikanen?

Special binnenwerk.indd 14

22-03-10 13:22


kust + zandgronden

rivierduinen/zoetwatermoeras

{

{

{

100%

oeverwal/peri-mariene gebied

rund varken schaap / geit rund / oeros varken / wild zwijn wild zwijn

80%

edelhert oeros paard ree bever otter zee zoogdieren gejaagde dieren alg.

60%

40%

Voorschoten-layers 2-5

Voorschoten-layers 6-13

Leidschendam

Zandwerven

Hekelingen-1

Hekelingen-3

73

305

120

465

48

391

1227

2217 2330

Hazendonk-VL-2b

Voorschoten-De Donk

30

Hazendonk-VL-1b

AHR 32-Schaapweg

549

Hellevoetsluis

Ewijk

0%

Vlaardingen

20%

462

398

Afb. 2 Overzicht van representatieve faunacomplexen van de Vlaardingen-cultuur. De ondetermineerbare botten varken-wild zwijn en rund-oeros zijn naar verhouding van de determineerbare botten verdeeld, m.u.v. die locaties waar een der beide categorieĂŤn afwezig was. Dit kan in bepaalde gevallen tot aanzienlijke verschillen leiden in de verhouding wild/gedomesticeerd (vergelijk Goossens 2009). De hoeveelheid bot(fragmenten) is eveneens aangegeven. Alle vindplaatsen dateren tussen 3000 en 2500 v. Chr. Hekelingen en Hellevoetsluis dateren iets vroeger (vanaf 3200 v. Chr.). De laatsten der Mohikanen? |

Special binnenwerk.indd 15

15

22-03-10 13:22


Afb. 3 Locatie van de verschillende faunacomplexen, individueel gegroepeerd naar wild (zwart), gedomesticeerd (wit) of wild/ gedomesticeerd (grijs). De kustcomplexen en Ewijk laten duidelijk een gedomesticeerd spectrum zien. Ondergrond naar Van Gijssel & Van der Valk 2005, pl. 3.

Zandwerven. Onderzoek van gebruikssporen op vuursteen toont verder een breed spectrum aan activiteiten aan.15 Het belang van de jacht, het ontbreken van eenduidige huisplattegronden zoals te Haamstede en de overwegend natte en

16

dynamische omgeving van zowel het estuariene gebied en het zoetwatermoeras leveren daarmee al gauw een contrast op. Op basis van bovenstaand onderscheid en voortbouwend op de gedachtegang

| De laatsten der Mohikanen?

Special binnenwerk.indd 16

22-03-10 13:22


achter het ‘beschikbaarheidsmodel’ kan men komen tot een indeling, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de nederzettingen langs de kust en op de zandgronden gekarakteriseerd werden door akkerbouw en veeteelt en mogelijk het hele jaar door bewoond waren. Het dynamische milieu in het estuarium, de minder evidente sporen voor structuren en het belang van de jacht suggereren vervolgens een niet permanente seizoensbewoning van locaties zoals Hekelingen en Vlaardingen, terwijl het door otters en bevers gedomineerde spectrum van de Hazendonk een specialistisch gebruik van het veenmoeras voor jacht en visvangst doet vermoeden.16 Een dergelijke indeling vormt de basis voor een nederzettingsysteem waarbij sedentaire boerengemeenschappen te vinden zijn langs de kust en het droge achterland naar het zuiden. Deze groepen maken vervolgens op logistieke wijze gebruik van de andere landschappen. Raemaekers spreekt van een ‘task-force’, of taakgroep, die seizoensmatig gebruik maakt van bijvoorbeeld de kreken in het estuariene gebied.17 Visvangst, jacht en mogelijk zelfs de verbouw van zomergraan zou tot de activiteiten kunnen hebben behoord en de (gedroogde) vangst zou vervolgens in de permanente nederzettingen kunnen hebben gediend ter overbrugging van het winterseizoen.18 Vindplaatsen zoals de Hazendonk moeten in dit licht gezien worden als ‘special activity sites’, jachtkampjes, in dit geval voornamelijk voor de vangst van otter en bever. Een dergelijk perspectief legt dus een hoofdrol weg voor de boerennederzettingen op de zandgronden, terwijl andere sites als satellieten daarvan fungeren (zie afb. 4). Eenheid in Verscheidenheid! Bovenstaande redenering gaat er vanuit dat landbouw ten tijde van de Vlaardingen-cultuur, dus vanaf c. 3400 v. Chr., de hoofdbestaanswijze was van gemeenschappen in de natte delta en aangrenzende gebieden. Er bestond natuurlijk een overgangsfase, maar zo gauw er voldoende weiden en akkerland voorhanden

waren stapte men over op een voornamelijk agrarisch bestaan.19 Het is de vraag of een dergelijke interpretatie de werkelijkheid dicht genoeg benadert. In 1988 publiceerde Modderman een synthese-artikel over de vroegneolithische Bandkeramiek getiteld ‘Diversity in Uniformity’. Het artikel benadrukte dat onder het ogenschijnlijk uniforme karakter van de Bandkeramiek een wereld van contrasten en keuzeverschillen schuilging. Een dergelijke ‘op de huid’ benadering van de delta gemeenschappen brengt mogelijk ook meer nuance in dit verhaal. Een aantal aspecten wordt hieronder besproken.

Afb. 4 Modelmatige benadering van het nederzettingssysteem van de Vlaardingencultuur, versie 1, waarbij een hoofdrol is weggelegd voor de agrarische nederzettingen op de zandgronden van de kust en Noord-Brabant. a = kustduinen en stranden, b = pleistoceen dekzand, c = kwelders en kleidekken, d = veenmoeras, e = agrarische (sedentaire) nederzettingen, f = seizoensgebonden (tijdelijke) kampementen, g = extractie of special activity kampen.

Akkerbouw Akkerbouw wordt veelal gezien als een van de meest karakteristieke kenmerken van een neolithisch bestaan. In tegenstelling tot de löss in bijvoorbeeld Limburg en de zandgronden in Brabant is het voor het natte westen van Nederland lang de vraag geweest of ‘akkerbouw in het moeras’ überhaupt wel mogelijk was. Naar aanleiding van de vondsten van graan en kafresten op verschillende vindplaatsen van de Swifterbant-cultuur en de Vlaardingen-cultuur, argumenteert Bakels dat deze weliswaar getuigen van consumptie en verwerking, maar betwijfelt of de akkers gelegen hebben op de spaarzame

a

b

c

d

e

f

g

De laatsten der Mohikanen? |

Special binnenwerk.indd 17

17

22-03-10 13:22


droge gronden, op de rivierduinen en oeverwallen.20 Volgens haar berekeningen, onder meer voor de Vlaardingenvindplaats Hekelingen 3, zou er onvoldoende ruimte beschikbaar zijn om fatsoenlijk te akkeren, temeer daar er ook weinig aanwijzingen zijn voor ontbossing en het creĂŤren van akkers. Uitwisseling en transport van graan in de aar met gemeenschappen op de droge zandgronden vormt dan een aantrekkelijke alternatieve verklaring.21 Dit is echter ook een verklaring die de nadruk legt bij agrarische gemeenschappen buiten de wetlands en transport van surplusproductie naar elders.

Afb. 5 Zoals duidelijk te zien is op deze reconstructie van een Vlaardingengemeenschap uit de Panorama van 1956, is ons beeld van deze cultuur over de afgelopen decennia sterk aan verandering onderhevig geweest.

18

Inmiddels zijn er voldoende aanwijzingen om ons perspectief te verschuiven. Op de Swifterbant-vindplaats S3 lijkt er voldoende bewijs (in de combinatie van pollendiagrammen, macroresten, diatomeeĂŤn, gebruikssporen op vuursteen en maalstenen) om kleinschalige akkerbouw te veronderstellen22, al is het de vraag in hoeverre we hier echt van volwaardige graanverbouw kunnen spreken. Dit lijkt ook in beperkte mate het geval geweest te zijn op wetland vindplaatsen zoals Brandwijk en de Hazendonk.23 Zeer recent zijn er bij een opgraving op de Swifterbant-vindplaats S4 zelfs aanwijzingen aangetroffen in de vorm van onder meer sporen van mogelijke hakcultivatie, waarbij in plaats van het bekende en later te dateren eergetouw een hak of ander handwerktuig werd gebruikt.24 Wenden we onze blik weer naar de Vlaardingen-cultuur dan blijkt dat we ook daar aanwijzingen vinden voor akkerbouw buiten de kustgebieden en de zandgronden, Vindplaatsen zoals de Hazendonk (VL-1b fase), Hekelingen 3 en Vlaardingen leverden macroresten van graan en aanwijzingen in de pollenspectra op in de vorm van Cerealia (met uitzondering van Hekelingen 3). Een duidelijk bewijs voor vergaand ingrijpen in het landschap ontbreekt in de pollenspectra25, maar dit spreekt kleinschalige ingrepen niet tegen. Evident bewijs voor het bestaan van dergelijke wetland akkers ten tijde van de Vlaardingen-cultuur werd geleverd door de recent opgegraven vindplaats Hellevoetsluis-Ossenhoek. Gelegen op een zandige rug in een kwelder landschap, leverde de plek naast sporen van bewoning duidelijke aanwijzingen op voor akkerbouw in de vorm van eergetouw krassen. 26 Dit toont aan dat we voor akkerbouw ten tijde van de Vlaardingencultuur niet enkel naar de kustgebieden en vindplaatsen zoals Zandwerven hoeven te kijken.27 Integendeel, voor Voorschoten-Boschgeest en Leidschendam is reeds eerder beargumenteerd dat akkerbouw hier waarschijnlijk een zeer kleine rol speelde.28 Belangrijker is daarentegen de vraag welke bijdrage we akkerbouw

| De laatsten der Mohikanen?

Special binnenwerk.indd 18

22-03-10 13:22


toedichten als onderdeel van het voedselpakket. Vangst of vee? Zoals te zien is in afb. 2. is er een grove verdeling waar te nemen in het aandeel van gedomesticeerde dieren in de botspectra vergeleken met jachtwild, die gekoppeld kan worden aan de landschappelijke situatie. Kijken we echter in meer detail naar deze gegevens, dan zijn er interessante verschillen waar te nemen. Op de kust- en zandvindplaatsen is het aandeel van rund vaak groot, maar fluctueert dit nogal. Vooral varken vormt, zoals aangetoond voor Ewijk en Leidschendam vaak een aanzienlijke bijdrage. Daarnaast tonen de bovenste lagen van de vindplaats Voorschoten aan dat ook hier wild een aanzienlijke contributie kan vormen op het dieet. Dergelijke verschillen tussen vindplaatsen zijn ook waar te nemen voor de vindplaatsen in het peri-mariene of oeverwalgebied. Nabijgelegen locaties zoals Hekelingen 1 en 3 en Vlaardingen laten al aanzienlijk verschillende spectra zien, terwijl het niet-permanente karakter van deze vindplaatsen, en dan met name de op een kreekrug gelegen kampementjes van Hekelingen 3 opvallend zijn in het licht van het aanzienlijke aandeel vee.29 De hierboven genoemde eergetouwkrassen aangetroffen te Hellevoetsluis in combinatie met de aanwezigheid van zware palen van mogelijke huizen en een hek zouden hier een meer neolithisch spectrum doen verwachten, maar de verhoudingen, indien verdeelt naar positieve determinaties, verschillen maar weinig vergeleken met Hekelingen. Daar komt bij dat de talrijke vis- en vogelresten aangetroffen in Hellevoetsluis duiden op zelfs een nog belangrijkere component ‘wild’. Ook in tijd zien we contrasten. Op de Hazendonk wordt het faunaspectrum van de Vlaardingen-1b-fase gekarakteriseerd door de jacht op edelhert, terwijl in de volgende, Vlaardingen-2b-fase edelhert vrijwel van het menu verdwenen is. Een mogelijke oorzaak is de toenemende vernatting van de omgeving. Vanzelfsprekend neemt daardoor het aandeel

van otter en bever toe in deze fase, maar zeer opvallend is ook de toename van runderen en de categorie varken/wild zwijn die zich beter hadden thuis gevoeld in de drogere omstandigheden tijdens Vlaardingen-1b.30 Wat het bovenstaande aantoont, is dat we het aandeel van gedomesticeerde en ‘wilde’ bronnen niet te strak langs de meetlat van omgeving moeten leggen en niet te zeer moeten interpreteren aan de hand van een ‘boerenperspectief’. Blijkbaar waren er ruim voldoende keuzemogelijkheden voorhanden en hebben vaak nabije Vlaardingers daar op een autonome wijze gebruik van gemaakt. Huizen en hutten De gebouwde en ingerichte omgeving vormt, net als de samenstelling van het voedselpakket, vaak een argument om het Neolithicum te duiden. Dit hangt samen met sedentisme, het hele jaar door wonen op een plek, waarvoor een vaste nederzetting met huisplattegronden een sterk argument kan vormen. Ook hier moeten we enige voorzichtigheid in acht nemen. De duidelijkste sporen van huisplattegronden zijn vooralsnog aangetroffen in het kustgebied op de vindplaatsen Leidschendam en Haamstede-Brabers. De laatste vindplaats met name leverde een drietal duidelijke huisplattegronden op, waarvan de grootste een afmeting heeft van c. 9 x 4 m (afb. 6).31 Ligging en aard van de structuren lijken een interpretatie als agrarische nederzetting niet in de weg te staan, al is het opmerkelijk dat ze onderling aanzienlijk verschillen (de kleinste structuur meet bijvoorbeeld 6 x 3,75 m). Opvallend is verder het hoge percentage (16,2 %) transversale pijlspitsen in de vuursteenassemblage van Haamstede. Dit duidt mogelijk op een belangrijk aandeel van jacht in het voedselspectrum. De nabijheid van de Scheldemonding vormde daarvoor een ideale locatie.32 Helaas verschaften de schaarse organische resten hier niet meer duidelijkheid. Verder landinwaarts verschillen de sporen van bebouwing aanzienlijk. In Vlaardingen hebben we eveneens te maken met verschillende bouwwijzen en De laatsten der Mohikanen? |

Special binnenwerk.indd 19

19

22-03-10 13:22


Hekelingen-III-M Haamstede-Brabers 1 0

5m

Afb. 6 Huisplattegrond van Haamstede-Brabers (naar Verhart 1992) en Hekelingen 3, locatie M (Amkreutz in prep.). vaak herbouwde, veelal lichte structuren,33 terwijl Hellevoetsluis gekenmerkt wordt door paalsporen met vaak een aanzienlijke diameter (+ 42 cm) en diepte (circa 55 cm). Hekelingen 3 kenmerkt zich daarentegen juist door vrij kleine onregelmatige clusters van paaltjes en concentraties afval, die geïnterpreteerd kunnen worden als de restanten van kleine ronde tot ovale hutjes (afb. 6).34 Opvallend is dat terwijl het karakter van de structuren te Hekelingen 3 zonder twijfel het meest tijdelijk ‘oogt’, de samenstelling van het faunamateriaal zoals hierboven reeds werd genoemd weinig verschilt van Hellevoetsluis. Bovendien leverde Hekelingen ook vondsten op zoals spinklosjes, bakplaten, een bijl, peddels, bogen en bijlstelen, een uitgebreide beenen-gewei-industrie, aanwijzingen voor de consumptie en verwerking van graan en de scherven van tenminste 560 potten. Daarnaast zijn ter plekke tenminste drie overledenen achtergelaten, waarvan er een gecremeerd was.35 Het ‘vluchtige’ van Hekelingen wordt dus gecontrasteerd door elementen die toch wel een verblijf van enige permanentie (maar zeker niet noodzakelijk het hele jaar door) en regelmaat doen vermoeden. Een en ander moet wel in het licht van de lange bewoningsperiode worden gezien, maar dat doet aan het functionele aspect geen afbreuk. Een ander opvallend fenomeen

20

zien we op de Hazendonk gedurende de fase Vlaardingen-1b. Terwijl de accenten in de voedselvoorziening duidelijk liggen op de jacht (rund is nog maar vertegenwoordigd met 1,1 %) zie afb. 2, hetgeen een gebruik als special activity site zou ondersteunen, wordt er door de bewoners tevens een houten palissade gebouwd die een gebied van circa 40 meter in diameter omheint. Het lijkt er dus op dat we de wijze van wonen niet direct in verband kunnen brengen met de bestaanswijze en locatiekeuze. Ook wat dit aspect betreft, lijkt de Vlaardingen-cultuur gekenmerkt door een grote heterogeniteit en een set aan keuzes die naast elkaar bestaan. Dit wortelt echter in het karakter van voorgaande fasen. Een goed voorbeeld uit een eerdere periode wordt gevormd door de site Schip­ luiden, toe te wijzen aan de Hazendonkgroep. Gelegen in het kustgebied van Delfland levert deze vindplaats eigenlijk het ultieme bewijs voor een sedentaire nederzetting, het hele jaar door bewoond en met voldoende aanwijzingen voor akkerbouw, veeteelt en de frequente en plaatsvaste bouw van huizen.36 Toch moeten we ook hier een slag om de arm houden. Het isotopenonderzoek van de botten van de inwoners van Schipluiden wees namelijk uit dat, in tegenstelling tot het vrij ‘neolithische’ faunaspectrum aangetroffen op het kustduin juist marie-

| De laatsten der Mohikanen?

Special binnenwerk.indd 20

22-03-10 13:22


ne en aquatische bronnen een belangrijk hoofdbestanddeel van het voedselpakket vormden.37

pen. In het aardewerk zien we niet alleen een verschuiving door de tijd (afname van randperforatie, toename van scherfgruismagering en uiteindelijk elementen van de Enkelgrafcultuur), maar juist vooral ook een sterke differentiatie per vindplaats, bijvoorbeeld in de aan- of afwezigheid van gaatjes onder de rand, knobbels of de uitvoering van bakplaten.39 Een dergelijke variatie kan nog geïnterpreteerd worden in de zin van lokale voorkeur of traditie, maar dit is niet meer het geval bij vuursteen. Hoewel er een zekere eenvormigheid is in de uitvoering van artefacten (afslagtechnologie, weinig efficiënte benutting, transversaalspitsen, gesteelde spitsen, duimschrabbertjes en zuidelijke (Buren) bijlen), is deze er veel minder in de herkomst van de verschillende vuursteensoorten (zie afb. 7).

Trends en tradities Kijken we naar de wijze van vervaardiging en verwerving van verschillende aspecten van de materiële cultuur dan vinden we ook daar een aantal interessante kenmerken. Enerzijds zien we op verschillende vindplaatsen van de Vlaardingen-cultuur een zekere eenvormigheid, met name in het maken van artefacten van been en gewei, zoals benen beitels, priemen en werktuigen. Deze traditie wortelt duidelijk in veel oudere, oorspronkelijk mesolithische tradities, zoals onder meer aangetoond op de vindplaatsen Brandwijk, de Hazendonk en Hekelingen.38 Verschillende aspecten van de materiële cultuur en daarmee potentieel van andere elementen in de samenleving lijken dus nog weinig ‘geneolithiseerd’. Deze eenvormigheid wordt juist weer gecontrasteerd in andere materiaalgroe-

Maasgrind/terras

Rijckholt

Haspengouw

Spiennes

Belgium

Boulogne

noordelijk

op bijl

Buren bijlen

bijlen

lokaal [%]

exotisch’ [%]

literatuur

+

+

+

+

90.6

9.4

Verhart 1992

Leidschendam +

+

+

+

+

Van Gijn 1989

VoorschotenDe Donk VoorschotenBoschgeest

+

+

+

Van Veen 1989

+

+

+

Verhart 1992

Zandwerven

+

+

Van Regteren-Altena/Bakker 1961

Hekelingen-3

+

+ +?

0

100

Hekelingen-1

+

0

100? Modderman 1953

+

+8?

HaamstedeBrabers

+?

+

+?

Hellevoetsluis + + + +

Vlaardingen

+

Hazendonk

Ewijk

Lousberg

gerold (lokaal)

Uit onderstaande tabel blijkt dat er aanzienlijke contrasten zijn in de herkomst van het vuursteen. Op veel kustvindplaat-

Afb. 7 Tabel met daarin de herkomst en waar mogelijk het aandeel van verschillende vuursteensoorten per vindplaats.

+? +?

+

+?

+

+

+

+

+

+

+

Verhart 1983

Goossens 2009 Pers. comm. L. Verhart

70-80 20-30 Raemaekers 1999 20.3

79.7

Asmussen/Moree 1987

De laatsten der Mohikanen? |

Special binnenwerk.indd 21

21

22-03-10 13:22


Afb. 8 Modelmatige benadering van het nederzettingssysteem van de Vlaardingen-cultuur, versie 2, waarbij nederzettingen niet noodzakelijk onderschikkend zijn. a = kustduinen en stranden, b = pleistoceen dekzand, c = kwelders en kleidekken, d = veenmoeras, e = agrarische (sedentaire) nederzettingen, f = seizoensgebonden (tijdelijke) kampementen, g = extractie of special activity kampen. De verschillende maten pijlen duiden het flexibele karakter aan.

a

22

b

sen zoals Haamstede, Leidschendam en Voorschoten is een aanzienlijk deel van de artefacten vervaardigd van gerolde vuursteen en ‘Maaseitjes’ en dus van een meestal lokale of regionale oorsprong. Leidschendam, Voorschoten, Zandwerven en mogelijk zelfs Hellevoetsluis lijken ook voor een deel noordelijk vuursteen op te leveren. Op de Hazendonk zien we eveneens een lokaal gebruik van terrasvuursteen, maar is er ook sprake van import producten uit het zuiden, met name Lixhe-Lanaye vuursteen uit Rijckholt en ‘lichtgrijs Belgische’ vuursteen uit Haspengouw. Hekelingen en Vlaardingen daarentegen hebben juist een sterke ‘exotische’ component. Bijna al het vuursteen is daar van elders aangevoerd, met name uit België en mogelijk zelfs NoordFrankrijk. Vanwege de vele bijlafslagen die op de meeste vindplaatsen voorkomen en die ook duiden op import lijkt het erop dat vuursteen vaak schaars is geweest. Opvallend genoeg strookt dat dan weer niet met de vaak verkwistende technologie. Tabel 7 vormt enkel een ruwe indicatie, aangezien de determinaties vaak zullen verschillen afhankelijk van de onderzoeker. Om de herkomst van het vuursteen goed te duiden zouden alle complexen eigenlijk opnieuw bestudeerd moeten worden, maar het staat onomstotelijk vast

c

d

e

f

g

dat de verschillende vindplaatsen vaak hun eigen aanvoerlijnen van vuursteen hadden. Ook dit spreekt tegen een systeem waarbij we de bekende vindplaatsen onderschikkend aan elkaar maken. In dat geval zou het waarschijnlijker zijn op de zogenaamde ‘satellietnederzettingen’ vuursteensoorten aan te treffen die ook aan de kust en op de zandgronden in gebruik waren, of andersom. Wat er aan vooraf ging De diversiteit en autonomie die uit de bovengenoemde aspecten spreekt, staat een systeem waarbij verschillende typen vindplaatsen bij elkaar horen niet in de weg, maar duidt ook aan dat er sprake is van verschillende keuzen en accentverschillen. Indien we de blik weer naar het verleden richten, dan blijkt dat dit geen onbekend aspect is van de deltagemeenschappen gedurende het lange traject van neolithisatie. Een goed voorbeeld daarvan werd onlangs gegeven voor de vroegere Hazendonk-groep in het kustgebied van Delfland aan de hand van de vindplaatsen Ypenburg, Schipluiden, Wateringen en Rijswijk A4.40 Alle vier de nederzettingen dateren tussen 3800 en 3400 v. Chr. en waren gelegen op lage duintjes in de kustvlakte, afgesloten door een strandwal die tussen 3800 en 3700 v. Chr. ontstond. Opvallend is dat, terwijl de vindplaatsen onderhevig waren aan dezelfde landschappelijke en ecologische condities en slechts op geringe afstand van elkaar lagen, er markante verschillen waarneembaar waren in het voedselpakket, de inrichting van de nederzetting, do­denbestel, rituele praktijken en materiële cultuur. Zo wordt Wateringen 4 gekenmerkt door een enkele huisplattegrond, kent Schipluiden herbouw van een omheinde nederzetting op een vaste plek en ‘zwerft’ de nederzetting Ypenburg over het duin. Deze laatste kent dan weer een omvangrijk grafveld met 34 graven, terwijl Schipluiden slechts zeven begravingen kent en er te Wateringen en Rijskwijk geen graven zijn aangetroffen. Ook qua voedselpakket zijn er interessante contrasten tussen de vindplaatsen en door de tijd. Rijskwijk-A4 is het meest op-

| De laatsten der Mohikanen?

Special binnenwerk.indd 22

22-03-10 13:22


vallend aangezien het faunamateriaal in zijn geheel agrarisch (gedomesticeerd) is terwijl ‘wilde bronnen’ elders 35-50% van het dieet vormen. Wat de materiële cultuur betreft zijn er kleine verschillen waar te nemen in de versiering van het aardewerk. Mogelijk is er ook sprake van verschillende ‘contactgebieden’. Wat be­treft de herkomst van exotisch vuursteen zien we verder bijvoorbeeld een voorkeur voor kralen en ornamenten van barnsteen te Ypenburg en van git in Schipluiden.41 Nu kunnen we de nederzettingen van de Hazendonk-groep niet één op één vergelijken met de latere vindplaatsen van de Vlaardingen-cultuur, maar we mogen de laatste wel zien als de culturele erfgenamen van deze. In dat opzicht is het van belang waar te nemen dat de contrasten besproken voor de Hazendonk-groep te relateren zijn aan één landschapstype met dezelfde ecologische kenmerken en bronnen en binnen één tijdsbestek te plaatsen zijn op nabijgelegen nederzettingen. Het spreekt voor zich dat indien een dergelijke diversiteit al ontstaat binnen dezelfde randvoorwaarden, dit getuigt van een grote mate van keuzevrijheid in de sociale en materiële invulling van het bestaan van deze individuele gemeenschappen. Hoewel dit voor andere groepen niet uit te sluiten valt, zal dit ongetwijfeld een sterk en karakteristiek element van de deltasamenlevingen zijn geweest dat ook zeker niet eindigde met de aanvang van de Vlaardingen-cultuur rond 3400 v. Chr. Terug naar het neolithisatieproces… Met deze overwegingen keren we terug naar het neolithisatieproces. We hebben nu gezien dat er sprake is van een aanzienlijke diversiteit tussen de verschillende Vlaardingen-vindplaatsen en dat deze enerzijds verklaard kan worden als de invulling van verschillende aspecten of onderdelen van een bijeenhorend nederzettingssysteem. Anderzijds blijkt dat we toch ook voorzichtigheid moeten betrachten in het onderschikkend maken van nederzettingen aan elkaar, omdat er tevens sprake is van een diepgewortelde en oorspronkelijk mesolithische traditie,

waarbij het flexibel gebruik maken van een breed spectrum aan bronnen (inclusief de nieuw verworven neolithische bronnen) een karakteristiek element van deze samenlevingen vormt. 42 In plaats van ervan uit te gaan dat we vanaf circa 3400 v. Chr. te maken hebben met overwegend agrarische gemeenschappen 43 die op bepaalde plekken additioneel gebruik maakten van andere bronnen, beantwoordt het misschien meer aan de realiteit indien we, naar analogie met de Hazendonk-groep en eerdere gemeenschappen, de nadruk leggen op de flexibiliteit van deze groepen en de keuzevrijheid die ze bezaten om hun strategie aan hun behoeften aan te passen.44 In die zin beantwoordt het concept van de Vlaardingen-cultuur dus aan het kenmerkende en overkoepelende fenomeen van grofgemagerd, dikwandig en veelal onversierd aardewerk, maar vooral ook aan een diversiteit van strategieën binnen een breed spectrum aan bronnen en keuzemogelijkheden (zie afb. 8). 45 Daarbij moeten de onderlinge relaties eerder als flexibel, pragmatisch en coöperatief gezien worden, dan als hiërarchisch. Indien we kiezen voor deze heterogene benadering van de Vlaardingen-cultuur dan werpt dit uiteindelijk vragen op over haar positie binnen de overgang naar een boerenbestaan. Raemaekers46 argumenteert dat de Vlaardingen-cultuur veelal gezien wordt als de laatste schakel in het neolithisatieproces, te plaatsen in de consolidatiefase (huisdieren en cultuurgewassen vormen meer dan 50% van de voedseleconomie) van het model van Zvelebil.47 Hij stelt echter dat er mogelijk ook sprake kan zijn van een nog kortere transitie, bijvoorbeeld als er een duinvindplaats wordt gevonden die dateert voor de Vlaardingen-cultuur met een overwegend agrarisch karakter. In 2003 werd Schipluiden opgegraven en leek een korter traject van neolithisatie tot de mogelijkheden te horen. Het is echter de vraag of we bij de delta-gemeenschappen zoveel waarde moeten toekennen aan de incorporatie van vee en graan of aan het moment waarop hun aandeel de 50% passeert. Denk bijvoorbeeld ook aan het De laatsten der Mohikanen? |

Special binnenwerk.indd 23

23

22-03-10 13:22


belang van vis op Schipluiden. Neolithicum en neolithisatie behelzen ook meer dan enkel een andere menukaart. Juist de sociale, rituele en materiële aspecten van de Vlaardingen-cultuur laten vooral een grote continuïteit zien die terug te voeren is op voorgaande perioden. Daarnaast kent de voedseleconomie weliswaar een groter aandeel van gedomesticeerde en gecultiveerde bronnen, maar de incorporatie daarvan is nog steeds flexibel en pragmatisch. Het lijkt er dan ook op dat de boog nog even niet aan de wilgen hing.

Noten 1 Er wordt in dit artikel gebruik gemaakt van de term Vlaardingen-cultuur. Op dit moment is er echter discussie of de Vlaardingen-cultuur niet beter de Vlaardingen-groep zou moeten heten (Van Gijn & Bakker 2005, 93; Raemaekers 2005), met name vanwege de chronologische en geografische positionering van dit cultuurcomplex. 2 Modderman 1953. 3 Raemaekers 2003. 4 Zvelebil & Lillie 2000. 5 Zvelebil 1986. 6 zie Van Gijn & Louwe Kooijmans 2005; Louwe Kooijmans 1998; Raemaekers 2003; Vanmontfort 2007. 7 zie ook Zvelebil 1986. 8 Louwe Kooijmans 1998, 422-425. 9 Raemaekers 2001, 46. 10 Lauwerier et al. 2005, 49. 11 zie ook Raemaekers 2001 en 2003 en 2005; als ook Van Gijn & Bakker 2005, 293. 12 Verhart 1992. 13 Van Beek 1990. 14 Van Regteren Altena et al. 1962/63, 12; Van Gijn & Bakker 2005, 299. 15 Van Gijn 1989 16 zie Van Gijn 1989; Louwe Kooijmans 1987; Louwe Kooijmans 2007; Raemaekers 2001 en 2003 en 2005. 17 Raemaekers 2003, 744 en 2005, 273. 18 Raemaekers 2005, 273. 19 zie Zeiler 1997, 103. 20 Bakels 1986 en 2000. 21 Louwe Kooijmans 1993, 83. 22 Cappers & Raemaekers 2008. 23 Out 2008.

In ieder geval een deel van de gemeenschappen van de Vlaardingen-cultuur vormen in deze zin misschien eerder de laatsten der Mohikanen dan de vroegste boeren van de Delta. Luc W.S.W. Amkreutz Rijksmuseum van Oudheden Papengracht 30 Postbus 11114 2301 EC Leiden l.amkreutz@rmo.nl

24 Huisman & Raemaekers 2008. 25 zie Out 2008. 26 Goossens 2009. 27 Van Iterson-Scholten 1988. 28 Groenman-van Waateringe et al. 1968, 119-120. 29 zie Prummel 1987. 30 zie Zeiler 1997, 25. 31 Verhart 1992. 32 Verhart 1992, 94. 33 zie Van Beek 1990. 34 Louwe Kooijmans 1987. 35 Louwe Kooijmans 1985. 36 Louwe Kooijmans 2007. 37 Smits & Van der Plicht 2009, 80. 38 Van Gijn & Bakker 2005, 299; Maarleveld 1985 39 Verhart 1992, 94. 40 zie Louwe Kooijmans 2009. 41 Louwe Kooijmans 2009, 50. 42 zie ook Louwe Kooijmans 1993 en 1998. 43 zie Van Gijn & Bakker 2005, 299. 44 Het is dus zelfs mogelijk om de Vlaardingenbewoning op de Hazendonk gekenmerkt door een toenemende specialisatie op de vangst van otter en bever niet alleen in het licht van een special activity site te zien. De ongetwijfeld aanwezige en effectieve ruilrelaties en eigen mobiliteit maken dat ook deze plek potentieel meer behelsde dan enkel een extractielocatie voor bijvoorbeeld de pelsjacht. 45 Zie echter de bijdrage van Leo Verhart in deze special. Daarin wordt de relativiteit van de materiële cultuur van de Vlaardingen-cultuur benadrukt in relatie tot de Stein-groep. 46 Raemaekers 2001 en 2003. 47 Zvelebil 1986.

Literatuur Amkreutz, L.W.S.W., in prep.: Persistent Places. Negotiating Neolithisation in the Lower Rhine Area (5500-2500 cal BC), Leiden (proefschrift UL). Asmussen, P. S. G. & J. Moree, 1987: De Ewijkse velden, (intern rapport IPL), Leiden. Bakels, C.C., 1986: Akkerbouw in het moeras?In: M. C. v. Trierum & H. E. Henkes (eds), Rotterdam Papers V, a contribution to prehistoric, Roman and medieval archaeology, Rotterdam, 1-6. Bakels, C.C., 2000:. The Neolithization of the Netherlands: two ways, one result. In: A. S. Fairbairn, Plants in Neolithic Britain and beyond, Oxford, 101-106. Beek, B.L. van, 1990: Steentijd te Vlaardingen, (proefschrift UvA), Amsterdam.

24

|

Naam artile/rubriek

Special binnenwerk.indd 24

22-03-10 13:22


Cappers, R.T.J. & D.C.M. Raemaekers, 2008: Cereal cultivation at Swifterbant?, Current Anthropology 49, 385-402. Gijn, A.L. van, 1989: The wear and tear of flint. Principles of functional analysis applied to Dutch Neolithic assemblages, Analecta Praehistoria Leidensia (APL) 22, Leiden (proefschrift UL). Gijn, A.L. van & J.A. Bakker 2005: Hunebedbouwers en steurvissers, Midden-Neolithicum B: trechterbekercultuur en Vlaardingen-groep.In: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van der Broeke, H. Fokkens & A.L. van Gijn (red.), Nederland in de Prehistorie, Amsterdam, 281-306. Gijn, A.L. van & L. P. Louwe Kooijmans, 2005: De eerste boeren: synthese. In: L. P. Louwe Kooijmans, P.W. van der Broeke, H. Fokkens & A.L. van Gijn (red.), Nederland in de Prehistorie, Amsterdam, 337-356. Gijssel, K. van & B. van der Valk, 2005: Aangespoeld, gestuwd en verwaaid: de wording van Nederland. In: L. P. Louwe Kooijmans, P.W. van der Broeke, H. Fokkens & A.L. van Gijn (red.), Nederland in de Prehistorie, Amsterdam, 45-76. Goossens, T.A. (red.), 2009: Opgraving Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis, Archolrapport 87. Groenman-van Waateringe, A. Voorrips, L.H. van Wijngaarden-Bakker, 1968: Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorschoten and Leidschendam (ecology), Helinium 8, 105-130. Huisman, H. & D.C.M. Raemaekers, 2008. De akker van Swifterbant, Nieuwsbrief Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten 3 (2), 16-18. Iterson Scholten, F. R. van, 1988: Inventory and protection of the archaeological monument of Zandwerven, Helinium XXVIII(2), 232-243. Lauwerier, R. C. G. M., T. van Kolfschoten & L.H. van Wijngaarden-Bakker, 2005: De archeozoölogie van de steentijd. In: J. Deeben, E. Drenth, M.-F. van Oorsouw & L. Verhart: De steentijd van Nederland, Meppel, 39-66. Louwe Kooijmans, L. P., 1985: Sporen in het land; de Nederlandse delta in de prehistorie, Amsterdam. Louwe Kooijmans, L. P., 1987: Neolithic settlement and subsistence in the wetlands of the Rhine/Meuse delta of the Netherlands. In: J.M. Coles & A.J. Lawson (eds.), European wetlands in prehistory, Oxford, 227-251. Louwe Kooijmans, L. P., 1993: Wetland exploitation and upland relations of prehistoric communities in the Netherlands. In: Gardiner, J. (ed.), Flatlands and Wetlands. Current Themes in East anglian Archaeology, 71-116. Louwe Kooijmans, L. P., 1998: Understanding the Mesolithic/Neolithic Frontier in the Lower Rhine Basin, 53004300 cal. BC. In M. Edmonds & C. Richards, Understanding the Neolithic of northwestern Europe, Glasgow, 407-427. Louwe Kooijmans, L. P., 2007: The gradual transition to farming in the Lower Rhine Basin. In: A. Whittle & V. Cummings (eds), Going Over: The Mesolithic-Neolithic Transition in North-West Europe, Cardiff, Proceedings of the British Academy 144, 287-309. Louwe Kooijmans, L. P., 2009: The agency factor in the process of Neolithisation – a Dutch case study, Journal of Archaeology in the Low Countries 1-1, 27-54 Maarleveld, Th., J., 1985: Been en tand als grondstof in de Vlaardingen-cultuur, Leiden (intern rapport FdAL). Modderman, P. J. R., 1953: Een neolithische woonplaats in de polder Vriesland onder Hekelingen (eiland Putten) (Zuid-Holland), Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (BROB) 4, 1-26. Modderman, P. J. R., 1988: The Linear Pottery Culture: diversity in uniformity, BROB, 38, 63-140. Out, W.A., 2008: Growing habits? Delayed introduction of crop cultivation at marginal Neolithic wetland sites, Vegetation History and Archaeobotany 18, 131-138. Prummel, W., 1987: The faunal remains from the Neolithic site of Hekelingen III, Helinium 27, 190-258. Raemaekers, D. C. M., 1999: The Articulation of a ‘New Neolithic’, The meaning of the Swifterbant culture for the process of neolithization in the western part of the North European Plain, Archaeological Studies Leiden University 3. Leiden (proefschrift UL). Raemaekers , D., 2001: De Vlaardingen-groep als laatste schakel in het neolithisatieproces?, Terra Nigra 151, 45-52. Raemaekers, D., 2003: Cutting a long story short? The process of neolithization in the Dutch delta re-examined, Antiquity 77(298), 740-748. Raemaekers, D. C. M., 2005: Het Vroeg en Midden Neolithicum in Noord Nederland. In: J. Deeben, E. Drenth, M.-F. van Oorsouw & L. Verhart: De steentijd van Nederland, Meppel, 261-282. Regteren Altena, J. F. van & J. A. Bakker, 1961: De neolithische woonplaats Zandwerven (N.-H.). In: W. Glasbergen/W. Groenman-van Waateringe (red.), In het voetspoor van A.E. van Giffen, Groningen, 33-40. Regteren Altena, J. F. van, e.a. 1962-'63: The Vlaardingen culture I-III, Helinium 2, 1-41. Smits, E. & J. van der Plicht, 2009: Mesolithic and Neolithic human remains in the Netherlands: physical anthropological and stable isotope investigations, Journal of Archaeology in the Low Countries 1-1, 55-85. Vanmontfort, B., 2007: Bridging the gap. The Mesolithic-Neolithic transition in a frontier zone, Documenta Praehistorica XXXIV, 105-118. Verhart, L.B.M., 1983: Beschrijving van het vuursteen uit de opgraving Hekelingen III, Internal report RMO, Leiden. Verhart, L. B. M., 1992: Settling or trekking? The late neolithic house plans of Haamstede-Brabers and their counterparts, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (OMROL) 72, 73-99. Zeiler, J. T., 1997: Kleine knagers in het Neolithicum, Resten van woelmuizen als informatiebron bij landschaps­ reconstructies, Paleo-Aktueel, 27-29. Zvelebil, M., 1986: Mesolithic prelude and Neolithic revolution. In: M. Zvelebil (ed.), Hunters in transition, Mesolithic societies of temperate Eurasia and their transition to farming, Cambridge, 5-15. Zvelebil, M. & M. Lillie, 2000: Transition to agriculture in eastern Europe. In: T. D. Price (ed.), Europe's first farmers. Cambridge, 57-92.

Naam artikel/rubriek

Special binnenwerk.indd 25

|

25

22-03-10 13:22


De voedseleconomie van de Vlaardingen- cu Een algemeen overzicht Otto Brinkkemper, Erik Drenth & Jørn.T. Zeiler

Afb. 1 Verspreiding van (mogelijke) nederzettingen van de Vlaardingen-cultuur en de Stein-groep in Nederland. Met betrekking tot de gegeven namen van enkele vindplaatsen, zie de tekst voor hun precieze benamingen. Eén stip kan overigens meer dan één vindplaats vertegenwoordigen.

26

| De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland

Special binnenwerk.indd 26

22-03-10 13:22


n- cultuur in Nederland

Op verscheidene nederzettingen van de Vlaardingen-cultuur zijn archeobotanische en archeozoĂślogische resten opgegraven. Op basis daarvan wordt in het huidige artikel een algemeen overzicht van de voedseleconomie van deze cultuur gepresenteerd. Aan de hand van de faunaresten en botanische vondsten alsmede andersoortige archeologische relicten wordt tevens ingegaan op de kwestie of nederzettingen al dan niet permanent bewoond werden.

Inleiding In tegenstelling tot de min of meer gelijktijdige Westgroep van de Trechterbekercultuur, die bekend is om haar monumentale begraafplaatsen in de vorm van hunebedden, zijn graven van de Vlaardingen-cultuur (verder VL) nauwelijks overgeleverd. Op de vindplaatsen Hekelingen-III en Vlaardingen zijn enkele crematiegraven ontdekt en te HazerswoudeRijndijk en Hekelingen-III zijn uit anatomisch verband geraakte menselijke skeletdelen opgegraven, die wellicht eveneens een of andere begravingsvorm vertegenwoordigen, maar daar blijft het dan ook bij.1 Dit geringe aantal begravingen staat in schril contrast tot de tientallen woonplaatsen van de VL die tot op heden zijn aangetroffen. Door goede conserveringsomstandigheden zijn bij opgravingen in verscheidene van deze nederzettingen talrijke dierlijke botten ontdekt. Ook zijn botanische resten gevonden. Wat zeggen deze vondsten over de voedseleconomie van de VL? Deze vraag staat centraal in de huidige bijdrage.2 In het verlengde hiervan wordt zijdelings ingegaan op de vraag welke secundaire producten dieren (mogelijk) leverden. Voor de duidelijkheid, zaken als melk, mest, trekkracht en wol worden als secundaire producten beschouwd, vlees daarentegen als het primaire product. Verder voert de kwestie van de VL-voedseleconomie ons naar de vraag of nederzettingen permanent dan wel seizoens-

matig bewoond werden. Aan de hand van onder meer archeobotanische en archeozoĂślogische data hebben diverse onderzoekers hierover uitspraken gedaan (zie onder). Tot slot van deze paragraaf zij opgemerkt dat uit de titel ervan reeds naar voren komt dat het huidige artikel in verschillende opzichten zijn grenzen kent. Het behandelt een deelaspect van de VL, is algemeen van aard en beperkt zich tot Nederland. Daar komt bij dat wij een strakke definitie van de VL in zowel ruimtelijke als chronologische zin hanteren, zoals uit het volgende hoofdstuk zal blijken. De Vlaardingen-cultuur: chronologie en geografische verspreiding Door Louwe Kooijmans is terecht gewezen op de overeenkomsten in materiĂŤle cultuur tussen de VL en de ongeveer synchrone Stein-groep. Hij rekent ze om die reden tot hetzelfde culturele complex.3 Ruimtelijk bestrijkt dit complex binnen Nederland het westelijke kustgebied, een groot deel van het Centrale Rivierengebied en het zuiden des lands. Afb. 1 toont de verspreiding van de (mogelijke) nederzettingen van de VL- en de Stein-groep zoals die in Archis geregistreerd staan, met aanvullingen. 4 De ruimtelijke afbakening tussen beide is vanwege de genoemde grote gelijkenis geen sinecure.5 Desalniettemin hebben De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland |

Special binnenwerk.indd 27

27

22-03-10 13:22


Van Gijn & Bakker getracht de VL en de Stein-groep ruimtelijk uit elkaar te trekken (afb. 2).6 Naar onze mening zijn ze daarin goed geslaagd, want de gereconstrueerde territoria vallen ongeveer samen met een aantal (mogelijke) verschillen in materiële cultuur, te weten7: – Eenduidige voorbeelden van bakplaten, zo goed bekend uit VL-context, ontbreken (nagenoeg) in de Steingroep. – Knophamerbijlen van het ‘Nederlandse’ type, die kenmerkend zijn voor de Westgroep van de Trechterbekercultuur, zijn als kant-en-klare producten vooral in zuidelijke richting geëxporteerd en daarbij (nagenoeg) volledig in handen van de Stein-groep en niet bij de VL terechtgekomen. – Ruitvormige pijlpunten zouden wel eens typisch kunnen zijn voor de Stein-groep. – Naar het zich laat aanzien, verdween in de loop van de tijd kwartsverschraling bij VL-aardewerk en werd vervangen door zand en chamotte. Daarentegen gebruikte de Stein-groep in de late fase nog volop gebroken kwarts ter verschraling van aardewerk. – Het is goed mogelijk dat er verschillen in grafgebruiken waren. Het enige bekende graf van de Stein-groep is vanwege de crematieresten van tenminste vijf volwassenen en een kind -wellicht heeft ook inhumatie plaatsgevonden, maar daarvan ontbreken sporen- als collectieve begraafplaats aan te merken. Daar staan de (waarschijnlijk) individuele bijzettingen van de VL tegenover (zie boven). In aanvulling op deze opsomming willen wij erop wijzen dat op drie VL-vindplaatsen in het westen des lands scherven van TRB-aardewerk zijn aangetroffen.8 Dergelijk aardewerk is op vindplaatsen van de Stein-groep als ook van de VL in het Centrale Rivierengebied tot op heden niet te voorschijn gekomen.9 Dit verschil,als ook de verspreiding van de al genoemde knophamerbijlen wijzen op diversiteit binnen de contacten met de TRB. Kennelijk zijn er op dit punt niet alleen ver-

28

schillen tussen de VL en de Stein-groep, maar is er ook regionale differentiatie binnen de VL. Er is overigens nog een aspect waardoor het westelijke kustgebied zich onderscheidt van het Centrale Rivierengebied en de pleistocene zandgronden van Noord-Brabant en Limburg. In tegenstelling tot de laatstgenoemde regio’s zijn er in West-Nederland verscheidene vindplaatsen bekend, zoals Voorschoten-Boschgeest en Voorschoten-de Donk10, die aangeven dat het aardewerk van de VL in de loop van de tijd ‘verbekerde’. Dat wil zeggen dat er geleidelijk meer en meer elementen (vorm, versiering en verschraling) van bekeraardewerk optraden.11 Dit proces maakte deel uit van een algemene culturele transformatie, waarbij de VL in het westen des lands geleidelijk opging in de Enkelgrafcultuur (EGK). Desalniettemin bleven klaarblijkelijk bepaalde gebruiken gehandhaafd, met als gevolg een EGKgroep met een duidelijk eigen karakter.12 Een van de opvallende kenmerken is het ontbreken van EGK-grafheuvels in het westelijke kustgebied, hetgeen in schril contrast staat tot de talrijke tumuli die het EGK-landschap van de Noord- en Midden-Nederlandse pleistocene zandgronden sierden. In het bovenstaande is er al op gewezen dat monumentale graven in de VL niet werden aangelegd en wij mogen de afwezigheid van EGK-grafheuvels in het westen des lands als een voortzetting van die traditie zien. De zojuist geschetste geleidelijke transformatie van de VL in het kustgebied tot EGK roept de in dit verband relevante vraag op wanneer dit proces voltooid is. Met andere woorden, wanneer behoort een nederzetting tot de VL en wanneer tot de EGK? Deze vraag brengt ons bij de chronologie van de VL. Het zou te ver voeren hierop binnen deze bijdrage tot in detail in te gaan, maar wij willen wel benadrukken dat de meningen, die telkens berusten op aardewerk, uiteenlopen. Louwe Kooijmans heeft een vierdeling, bestaande uit twee hoofdfasen (1 en 2) met elk twee subfasen (resp. 1a, 1b, 2a en 2b) gepostuleerd.13 Lanting & Van der Plicht houden weliswaar dezelfde

| De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland

Special binnenwerk.indd 28

22-03-10 13:22


hoofdindeling aan, maar menen dat de vroegste fase niet uit twee maar uit drie subfasen bestaat (VL-1a t/m -c).14 Raemaekers stelt zich veel voorzichtiger op door slechts een chronologische tweedeling te maken.15 Zijn ideeĂŤn tonen veel verwantschap met die van de pioniers van de VL, want Glasbergen cum suis stelden kort na de ontdekking van deze cultuur een indeling in een vroege en een late fase voor.16 Zowel Louwe Kooijmans als Lanting & Van der Plicht menen dat de aanwezigheid van EGK-aardewerk het onderscheid vormt tussen de fasen 2a en 2b. Dit soort aardewerk zou uitsluitend in de jongste fase voorkomen. Raemaekers stelt evenwel dat VL-2-vondstcomplexen die geen EGK-aardewerk bevatten, maar wel gelijktijdig met de EGK zijn, en derhalve volgens de opvattingen van voornoemden tot fase 2a behoren, per definitie te oud worden gedateerd. Raemaekers kan gelijk hebben, maar zeker is dit niet. Nader onderzoek is nodig, waarbij onder meer onderzocht moet worden of en hoe (abrupt of geleidelijk) het aandeel van versierd EGK-aardewerk in de loop der tijd verandert. En betreft het een fenomeen met algemene geldigheid of zijn er, zoals de bovengenoemde opvatting van Raemaekers impliceert, lokale verschillen? Wij hebben er voor gekozen in deze bijdrage alleen die woonplaatsen te behandelen die volgens de indelingen van Louwe Kooijmans en Lanting & Van der Plicht tot VL-1 en VL-2a behoren. Nederzettingen die sommigen tot de fase VL-2b rekenen (zie boven), vallen daarmee buiten de boot. De reden is dat hun culturele toewijzing niet onomstreden is. Hogestijn bijvoorbeeld meent dat er gesproken moet worden van EGK.17 Wij hanteren hier een simpele chronologische tweedeling: vroege en late VL.18 Wanneer precies de VL is begonnen, is onbekend. In elk geval moet dit ergens in de tweede helft van het vierde millennium geweest zijn.19 Hoewel de precieze einddatering evenmin bekend is, houdt de vroege VL ergens na 2800 v.Chr. op. De chronologische grenzen van de late fase van de VL zijn slechts bij benadering bekend. Het meest aannemelijke is dat

deze fase (een deel van) het tweede kwart van het derde millennium v.Chr. beslaat. Samengevat: wij zien in deze bijdrage de VL als een (archeologische) cultuur die ergens tussen 3500-3000 v.Chr. begon en tussen 2750-2500 v.Chr. haar einde vond. Het verspreidingsgebied van de VL binnen Nederland beslaat in essentie het westelijke kustgebied en het Centrale Rivierengebied. In de volgende paragraaf zal de landschappelijke setting van haar nederzettingen nader worden toegelicht.

Afb. 2 Verspreiding van de Vlaardingencultuur en de Stein-groep volgens Van Gijn & Bakker (2005).

Landschap Fysisch-geografisch onderzoek naar het abiotische landschap ter plekke van en rondom VL-nederzettingen heeft duidelijk gemaakt dat deze in verschillende milieus lagen.20 Een aanzienlijk aantal van de vindplaatsen bevindt zich op oeverwallen van kreken of rivieren, zoals te Vlaardingen, Hekelingen-I en -III en Barendrecht-Zuidpolder21, of op een rivierDe voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland |

Special binnenwerk.indd 29

29

22-03-10 13:22


duin ofwel donk, bijvoorbeeld de Hazendonk (Molenaarsgraaf).22 Het betreft telkens hoger gelegen locaties in een uitgestrekt zoetwatermoeras achter de duinen. Als kustnederzettingen zijn de sites te Haamstede-Brabers, Leidschendam-Prinsenhof, Rijswijk en Voorschoten-Boschgeest aan te merken. Zij zijn gelegen op duinen, die afgezet zijn op strandwallen. 23 Daarnaast is te Hellevoetsluis-Ossenhoek een VL-nederzetting op een kwelderrug aangetroffen.24Een voorbeeld van een VL-nederzetting in een zout- tot brakwatermilieu is opgegraven te Zandwerven.25 Hier had men zich op een soort duin gevestigd. De nederzetting te Ewijk-Ewijkse Veld, ten slotte, is een van de VL-sites in het Midden-Nederlandse rivierkleigebied. Als vestigingslocatie is een oeverwal uitgekozen.26 Informatie over het biotische landschap waarin de VL-sites lagen, is voornamelijk afkomstig van pollenonderzoek (palynologie). 27 Daarnaast zijn botanische macroresten, hout en faunaresten informatiebronnen. Palynologische gegevens zijn beschikbaar voor de volgende sites: de Hazendonk, Hekelingen-III, Leidschendam-Prinsenhof, Vlaardingen en Voorschoten-Boschgeest. Hieronder volgen per locatie de belangrijkste onderzoeksresultaten. Het pollenonderzoek met betrekking tot de Hazendonk heeft betrekking op de VL-fasen 1a en -1b28, zoals Louwe Kooijmans deze onderscheiden heeft.29 De onderzochte boringen zijn gezet direct nabij de opgegraven vondstlagen. Het droge deel van landschap (‘upland’) in de oudere horizont, fase 1a, wordt gekenmerkt door een zeer hoog aandeel van bomen en struiken. Kruiden nemen hooguit ca. 5% in. Tijdens deze bewoningsfase nam het aandeel van linde en hazelaar iets af, terwijl het percentage eik en es licht toenam. Antropogene indicatoren (o.a. smalle weegbree, veldzuringtype) zijn wel aanwezig, maar in zeer geringe percentages. Het percentage stuifmeel van planten, struiken en bomen die kenmerkend zijn voor de droge delen van het landschap, neemt slechts 20% van het totaal in. Het algehele pol-

30

lenbeeld wordt dienovereenkomstig sterk gedomineerd door soorten die karakteristiek zijn voor natte omstandigheden, zoals els, cypergrassen en grassen. Blijkens de macroresten stond tijdens de fase 1a ter plaatse een elzenbroekbos. Met andere woorden, ontbossing door mensenhand vond toentertijd nauwelijks plaats, hetgeen overeenstemt met het geringe aantal vondsten. Dit aantal is zelfs zo gering dat, mede gezien de palynologische gegevens, substantiële bewoning ter plekke serieus betwijfeld moet worden. Eerder moet gedacht worden aan een kortstondig verblijf of bezoek. Op de Hazendonk nam tijdens fase 1b het aandeel van eik, hazelaar en linde af, terwijl de antropogene indicatoren (o.a. ganzenvoetfamilie, perzikkruid-type, alsem, smalle weegbree en graan-type) toenamen. Dit wijst ontegenzeggelijk op een toename van de plaatselijke ingrepen door de mens. Kruiden zijn in het hogere deel van het landschap belangrijker geworden; zij nemen 15% van het totale pollenspectrum in. Ook voor de natte milieus is een teruggang van boompollen (els) en een stijging van kruiden (o.a. grote brandnetel) te bespeuren. Evenals voor fase 1a wordt het totale biotische landschap duidelijk gedomineerd door ‘natte’ vegetatie. In het pollendiagram maken soorten die kenmerkend zijn voor vochtige milieus meer dan 80% uit van het geheel.30 Samengevat toont het pollenbeeld voor fase 1b in vergelijking met fase 1a beduidend meer antropogene invloeden. Wel moet het algehele biotische landschap onveranderd als overwegend een wetland worden bestempeld. In de monsters 86 en 87 (resp. M86 en -87) zijn tijdens fase 1b eveneens antropogene indicatoren herkenbaar, onder andere duidelijke pieken van pollen van graan-, veldzuring- en perzikkruid-typen en van alsem. Van het ‘upland’-stuifmeel nemen kruiden ca. 20% in M86, maar nog geen 10% in M87. M87 werd enkele meters lager op de helling van het rivierduin van de Hazendonk genomen. Els, grassen en schijngrassen zijn de belangrijkste vertegenwoordigers in het ‘wetland’-pollen ten tijde van de bewonings-

| De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland

Special binnenwerk.indd 30

22-03-10 13:22


fase VL-1b. Ten opzichte van de onbewoonde fase ervoor vertoont de els wel een sterke afname, vooral in M86. Na de bewoning herstelde het bos zich weer in beide diagrammen door een sterke toename van zowel eik, els als wilg. Bij de meeste onderzochte pollenprofielen met VL-vondstlagen op de Hazendonk zijn tevens diagrammen van de macroresten gemaakt. Daaruit blijkt dat het lokale landschap van de VL-bewoning gekenmerkt werd door voedselrijke moerassen en elzenbroekbossen. Onderzoek aan onbewerkt hout uit de fase VL-1b op de Hazendonk heeft dienovereenkomstig voornamelijk els opgeleverd, op flinke afstand gevolgd door es. Noemenswaardig is verder dat hout van iep, wilg en kornoelje talrijker is dan eikenhout. Van der Woude heeft uitvoerig pollenonderzoek verricht rondom de Hazendonk.31 Zijn monsters zijn verkregen via boringen, die in de meeste gevallen op enkele kilometers afstand van de donk gezet werden. Deze afstand is echter te groot om een lokaal effect van bewoning op de vegetatie te kunnen vaststellen. Toch komt Van der Woude op basis van alle beschikbare gegevens tot de conclusie dat op de Hazendonk gedurende de VL het eikenbos op het rivierduin uitdunde, terwijl in het omringende moeras elzenbroekbos stond. Ook dit bos werd tijdelijk meer open, maar dit verklaart voornoemde met een toegenomen fluviatiele activiteit.32 Een pollendiagram voor Hekelingen-III, waarvan de grote lijnen zijn gepubliceerd door Bakels, heeft betrekking op de fasen VL-1b en -2a (overeenkomstig de chronologische indeling door Louwe Kooijmans).33 Wat de droge delen van het landschap betreft, hier domineerden eik en hazelaar, gevolgd door es (en iep). Kruiden waren in deze zones schaars. Langs de lagere randen van de oeverwal van Hekelingen-III groeiden elzen. Een zadendiagram van een profiel vlakbij het tijdens de VL bewoonde deel van de oeverwal toont een uitgesproken piek voor grote brandnetel en een kleinere van lichtminnende soorten als stippelganzenvoet, blaartrekkende boterbloem en

gevlekte scheerling. Behalve dat deze soorten op het meer open worden van de vegetatie wijzen, duiden zij op een hoog stikstofgehalte van de bodem, hetgeen ongetwijfeld samenhangt met menselijke aanwezigheid. Houtskoolonderzoek van monsters uit Hekelingen-III door Bennema laat verder een dominantie van es en els zien.34 Voor de naamgevende vindplaats te Vlaardingen staan dankzij een tweetal boringen eveneens palynologische gegevens ter beschikking.35 De polleninhoud van beide diagrammen komt sterk overeen. In de pollenspectra overheerst els, hetgeen opnieuw op een overwegend nat milieu duidt. Op de hogere, drogere oeverwal waarop de bewoning plaatsvond, zal de boomvegetatie wel anders geweest zijn. Vermoedelijk stonden hier voornamelijk eiken, hazelaars en in mindere mate essen, iepen en lindes. Opmerkelijk is dat de bewoningsfase (VL-1b; volgens het chronologische schema van Louwe Kooijmans) gekenmerkt wordt door het optreden van pollen van het graantype. De bewoning viel bovendien samen met een sterke toename van grassen, gevolgd door een stijging van het aandeel van cypergrassen. Deze ontwikkeling ging waarschijnlijk gepaard met rietveenvorming, die toen juist begon. Het houtonderzoek van de site Vlaardingen bevestigt in grote lijnen de uitkomsten van het palynologische onderzoek. Veel hout stamt van els en es. Daarachter volgt de insektenbestuiver esdoorn, die echter slecht vertegenwoordigd is in de pollendiagrammen. Deze discrepantie wordt behalve door de geringe pollenproductie van esdoorn waarschijnlijk verklaard door houtselectie door de mens.36 Het palynologische onderzoek met betrekking tot Voorschoten-Boschgeest wijst eveneens op de nabijheid van elzenbroekbos, terwijl de bewoonde zandrug vooral met eiken begroeid was.37 In vergelijking met de bovengenoemde, meer binnenlands gelegen vindplaatsen is er beduidend meer stuifmeel van kwelderplanten ontdekt. Het pollenspectrum (vooral het percentage stuifmeel van eik) geeft aan dat, ondanks de aanwezigheid De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland |

Special binnenwerk.indd 31

31

22-03-10 13:22


van graanpollen en stuifmeel van de cultuurvolger smalle weegbree, ten tijde van de VL de menselijke ingrepen in het landschap beperkt moeten zijn geweest en dat begrazing op grote schaal niet voorkwam in het geval van Voorschoten-Boschgeest. Dit veranderde tijdens de EGK, toen duidelijk sterkere antropogene veranderingen in de vegetatie optraden. In het geval van Leidschendam-Prinsenhof komt uit het stuifmeelonderzoek een beeld voor de VL naar voren dat veel lijkt op hetgeen zojuist geschetst is voor Voorschoten-Boschgeest.38 Het pollenspectrum wijst samengevat op een sterke vertegenwoordiging van eiken en elzen (in achtereenvolgens de hogere en lagere delen van het landschap) en graanverbouw op beperkte schaal. Onverkoolde macroresten geven het meest betrouwbare beeld van het nabije milieu rond de nederzettingen. Waar dergelijke resten in afdoende mate beschikbaar zijn (de Hazendonk en HekelingenIII), bevestigen zij het beeld van een nat landschap dat uit het pollenonderzoek naar voren kwam. De meeste opgegraven VL-nederzettingen lagen in een door elzenbroekbossen en voedselrijke, zoete moerassen gedomineerd landschap. Bakels vat dit landschap als volgt samen: “… puntvormige (donken) tot lintvormige (oeverwallen en stroomruggen) [vormen droge] elementen in een overigens zompig landschap”.39 De voedseleconomie vanuit een archeobotanisch perspectief Teneinde inzicht te krijgen in de plantaardige component van de voedseleconomie en daarmee eventueel in het nederzettingssysteem ten tijde van de VL, zijn de tot dusver opgegraven nederzettingen met botanische macroresten op een rijtje gezet (tabel 1). In totaal betreft het negen vindplaatsen. Van de vindplaatsen Ressen-Zuiderveld West en Rijswijk-de Schilp zijn van elk wel twee monsters uit de VL onderzocht, maar deze zijn op basis van de slechte conservering niet voor analyse geselecteerd. Van de vindplaatsen in Rijswijk zijn alleen van Schaapweg twee monsters geanalyseerd.

32

De beschikbare macrorestgegevens laten het slechts toe een algemeen beeld te schetsen van de plantaardige voedseleconomie. Dit hangt onder meer samen met het gegeven dat doorgaans de aantallen onderzochte en gepubliceerde monsters per site beperkt zijn. Relatief gunstige uitzonderingen hierop zijn de Hazendonk met twaalf en Barendrecht-Zuidpolder met tien stuks; hier kunnen we spreken over een redelijke hoeveelheid informatie.40 Weliswaar is een groot aantal monsters van Hekelingen-III geanalyseerd, maar hiervan zijn jammer genoeg alleen gegevens beschikbaar uit een voorlopige publicatie.41 Niet alleen de stand van publicatie is beeldbepalend, maar ook de onderzoeks­ traditie. De nederzettingcomplexen Vlaardingen en Zandwerven zijn in de jaren zestig van de vorige eeuw opgegraven, toen het nog niet gebruikelijk was om grotere aantallen monsters te verzamelen en te analyseren.42 Daar komt bij dat niet elke vindplaats even informatief is. Botanische vondsten te Voorschotende Donk en Ewijk-Ewijkse Veld zijn in de desbetreffende archeologische publicaties weliswaar ‘meegenomen’, de hoeveelheid vermelde gegevens is zeer beperkt. De nederzetting Hellevoetsluis-Ossenhoek, ten slotte, die onlangs in het huidige kader van de ‘Malta-archeologie’ is opgegraven, illustreert dat de stand van zaken eveneens een kwestie van financiën is. Ondanks de beschikbaarheid van acht monsters voor archeobotanisch onderzoek zijn er uiteindelijk slechts vier monsters geanalyseerd. Wél zijn daarnaast botanische resten uit maar liefst 185 zeefresiduen uit zeefvakken onderzocht. De daarbij gehanteerde maaswijdte is ons niet bekend, maar zal op basis van de aangetroffen resten niet kleiner dan 2 mm geweest zijn. Hierdoor zijn voedselresten over het algemeen goed in beeld gebracht. Kafresten zijn echter veelal kleiner dan 2 mm, zodat deze door de zeef verdwenen kunnen zijn. Afgezien van uitermate fragmentarisch onderzochte sites in Voorschoten-de Donk en Ewijk-Ewijkse Veld zijn overal

| De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland

Special binnenwerk.indd 32

22-03-10 13:22


Voorschotende Donk99

RijskwijkSchaapweg100

Vlaardingen (fase 1a)101

Vlaardingen (fase 1b)102

Barendrecht – Zuidpolder103

Hazendonk (Vlaardingen-1b)104

HellevoetsluisOssenhoek105

Hekelingen-III “site A” (Vl-1b)106

Hekelingen-III “site B” (Vl1b-2a)107

Ewijk-Ewijkse Veld108

Aantal monsters Granen Hordeum vulgare var. nudum Hordeum vulgare aarspilfragment Triticum dicoccon Triticum dicoccon kaf Triticum monococcum kaf Triticum aestivum Triticum spec. Triticum spec. kaf Avena spec. Cerealia indet. Peulvruchten e.a. Linum usitatissimum Papaver somniferum ssp. set. Verzamelde wilde planten Corylus avellana Crataegus monogyna Malus sylvestris Prunus spinosa Cornus sanguinea Quercus spec. Ranunculus ficaria Rosa canina Rubus caesius Rubus fruticosus s.l. Sambucus nigra Trapa natans

Zandwerven98

Cultuurgewassen en eetbare wilde planten in VL-nederzettingen

3 177 95 1 + 2 -

1 1 -

2 2 1 1 -

1 -

3 4* 21 199 65 1 1,55 g + + + -

10 1 1? -

12 22 2 4 1 2 20 4 12 11 49 21 2 -

4+185 8+18 3 55+48 65+3 25+301 15+248 1+5 -

5 1 1 2 45 4 1 -

5 31 6 3 3 1 32 1 3 1 2 2 2 2

2 +? + + +? -

Tabel 1. Cultuurgewassen en eetbare wilde planten in VL-nederzettingen. Het gaat telkens om aantallen zaden, tenzij anders vermeld. Voor Hellevoetsluis-Ossenhoek zijn achtereenvolgens de aantallen uit reguliere monsters en die uit zeefvakken (2 mm-zeef) vermeld. In het geval van Hekelingen III en Vlaardingen is uitgegaan van de chronologische indeling door Louwe Kooijmans (1976) + = aanwezig; * = Zie tekst. Voor de Nederlandse namen van de verschillende planten wordt verwezen naar de tekst. In aanvulling daarop Sambucus nigra heet in het Nederlands gewone vlier. resten van granen gevonden. In het relatief goed onderzochte Barendrecht-Zuidpolder is slechts één verkoolde korrel van naakte gerst (Hordeum vulgare var. nudum) aangetroffen. 43 In de overige sites betreft het steevast de combinatie

van naakte gerst (Hordeum vulgare var. nudum) en emmertarwe (Triticum dicoccon). Weliswaar vermeldt Van Zeist in een archeobotanisch overzicht van de Nederlandse Pre- en Protohistorie de aanwezigheid van (uitsluitend) bedekte gerst De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland |

Special binnenwerk.indd 33

33

22-03-10 13:22


Hekelingen-III111

LeidschendamPrinsenhof114

VoorschotenBoschgeest115

Ewijk-Ewijkse Veld116

Zandwerven117

Rijswijk-de Schilp118

HellevoetsluisOssenhoek119

334 19 315

113 9 85

152 85 372

6 7 39

21 14 18

216 34 185

252 26 49

197 118 213

44 2 1

410 44 57

1007 230 127

12

2*

8

8

-

-

8

6

-

-

6

700 25 558 -

162 30 45 2

274 151 38 2

154 56 1 39 -

2 12 5 -

28 22 -

6 40 24 5 -

13 4 1 -

-

4 75 -

4 312 2 637 -

26 218 21 14 4 20

4 40 7 1 8

21 93 10 4 5 4

57 110 4 3 3 1 1

2 2 -

1 1 -

1 -

2 -

-

4 -

5 8 2 1 4

14 1 3

1 -

13 19 4

-

-

2

1 1

-

1 -

-

-

Hazendonk Vlaardingen (fase 1b)112 BarendrechtZuidpolder113

Hekelingen-I110

Vee Rund (Bos taurus) Schaap/geit (Ovis/Capra) Varken (Sus domesticus) Overige huisdieren Hond (Canis familiaris) Wilde hoefdieren Oeros (Bos primigenius) Edelhert (Cervus elaphus) Ree (Capreolus capreolus) Eland (Alces alces) Wild zwijn (Sus scrofa) Paard (Equus ferus caballus) Pelsdieren Otter (Lutra lutra) Bever (Castor fiber) (Boom)marter (Martes sp./M. martes) Bunzing (Mustela putorius) Bruine beer (Ursus arctos) Vos (Vulpes vulpes) Das (Meles meles) Wilde kat (Felis silvestris) Zeezoogdieren Walvisachtige (Cetacea) Potvis (Physeter macrocephalus) Tuimelaar (Tursiops truncatus) Bruinvis (Phocoena phocoena) Grijze zeehond (Halichoerus grypus)

Vlaardingen109

Determinaties van de botten van zoogdieren uit VL-nederzettingen

Tabel 2 Determinaties van de botten van zoogdieren uit VL-nederzettingen (gewijzigd naar Bakels & Zeiler 2005). De cijfers staan voor aantallen. De literatuurreferenties die per vindplaats worden gegeven, hebben ook betrekking op de tabellen 3 en 4. Onzekere determinaties zijn in de tabellen 2 t/m 4 niet opgenomen, met uitzondering van de categorieĂŤn 'rund/oeros' en 'varken/wild zwijn', die naar rato van de zekere determinaties verdeeld zijn. De scores voor edelhert zijn exclusief gewei, met uitzondering van Leidschendam en Voorschoten-Boschgeest. *: Het is niet zeker of het hier gaat om botten van een grote hond of van een wolf.

op de eponieme vindplaats Vlaardingen. Het argument dat daarbij gehanteerd wordt, is dat twee graankorrels asymmetrisch zijn, hetgeen het voorkomen van bedekte gerst zou aangeven.44 Asymme-

34

trische korrels komen echter zowel bij naakte als bij bedekte gerst voor. Wel wijzen dergelijke korrels op meerrijige (en niet op tweerijige) gerst. In dezelfde publicatie constateert Van Zeist boven-

| De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland

Special binnenwerk.indd 34

22-03-10 13:22


dien dat zich temidden van de korrels van naakte gerst, gevonden te Zandwerven, een redelijk groot aantal asymmetrische exemplaren bevinden. Daarmee wordt nog duidelijker dat de melding van bedekte gerst uit Vlaardingen op een vergissing moet berusten. Mede gezien het volledig ontbreken van bedekte gerst op andere neolithische vindplaatsen in Nederland zijn ook de graankorrels uit Vlaardingen naar onze mening toe te wijzen aan naakte gerst. De verhouding tussen naakte gerst en emmertarwe is niet op elke site dezelfde. Op de meeste nederzettingen overweegt gerst, maar in Vlaardingen en Hellevoetsluis-Ossenhoek heeft emmertarwe de overhand. De laatstgenoemde graansoort stelt meer eisen aan de milieuomstandigheden op de akker dan (naakte) gerst. Zo kan het niet tegen zoute invloed. 45 Ook in vochtige omstandigheden is gerst een geschikter gewas. De ligging nabij de kust van Vlaardingen en HellevoetsluisOssenhoek maakt het echter onwaarschijnlijk dat hier sprake was van een geringere zoutinvloed dan in bijvoorbeeld de Hazendonk of Hekelingen-III. Waarom emmertarwe dan toch op de twee eerstgenoemde nederzettingen domineert, is ons een raadsel. In verband met de vroeg- en midden-neolithische wetland-sites constateert Out juist wel een direct verband tussen dominantie van gerst en een grote zoutinvloed.46 Naast naakte gerst en emmertarwe zijn her en der niet nader gedetermineerde graankorrels (Cerealia indet.) aangetroffen. Deze zijn ongetwijfeld afkomstig van een van beide soorten. Van haver (Avena spec.) is één verkoolde korrel in Vlaardingen aangetroffen. Door het ontbreken van kafresten is niet duidelijk of deze afkomstig is van gekweekte haver (Avena sativa) of oot (Avena fatua). Aangezien gekweekte haver echter niet met zekerheid is aangetoond vóór de IJzertijd, zal het hier om het akkeronkruid oot gaan. Wat de gekweekte gewassen betreft, is verder vermeldenswaardig één zaad van lijnzaad of vlas (Linum usitatissimum), aangetroffen in Hekelingen-III. Ten slotte vermeldt Out één zaad van maanzaad

(Papaver somniferum ssp. setigerum) afkomstig uit Vlaardingen.47 Een uitgebreide analyse van (mogelijke) akkeronkruiden zou mogelijk nog nader licht kunnen werpen op de vraag of er aanwijzingen zijn voor import of juist lokale productie. In de relatief goed onderzochte site op de Hazendonk komt in monsters met verkoold graan een aantal soorten talrijk voor die we als akkeronkruiden kunnen opvatten. Het betreft perzikkruid, viltige duizendknoop, melganzenvoet en stippelganzenvoet. Minder frequent komen zwaluwtong, vogelmuur en zwarte nachtschade voor. Deze soorten zijn echter dermate weinig ecologisch specifiek dat we daaruit niet kunnen concluderen waar het graan verbouwd kan zijn geweest. Op basis van het feit dat in BarendrechtZuidpolder in tien monsters slechts één verkoolde graankorrel is aangetroffen, neemt Bakels aan dat het hier geen ‘akkerbouwende nederzetting’ betreft.48 Aangezien hier echter over het algemeen nauwelijks verkoolde plantenresten zijn aangetroffen (maar wel veel onverkoolde), valt nog maar te bezien of deze vergaande conclusie getrokken kan worden. Het is goed mogelijk dat door de VLbewoners het land in de regel voor de verbouw van cultuurgewassen bewerkt werd met een eergetouw. Krassen gemaakt met zo’n primitieve ploeg, die in tegenstelling tot een moderne ploeg de zode niet keert, zijn gevonden te Hellevoetsluis-Ossenhoek. Dit is tot op heden het enige eenduidige voorbeeld van eergetouwkrassen voor deze cultuur. Nu lijkt dit in tegenspraak met de openingszin van deze alinea, maar bedacht moet worden dat eergetouwkrassen slechts bij hoge uitzondering bewaard blijven.50 Daarnaast zijn ze in de regel moeilijk scherp te dateren51, mede omdat een direct chronologisch verband tussen een akker en vondsten daaruit niet per se bestaat, zoals het voorbeeld van paleolithische en mesolithische artefacten uit een moderne bouwvoor duidelijk maakt. Heeft men geluk dan maakt de stratigrafie een precieze ouderdomsbepaling De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland |

Special binnenwerk.indd 35

35

22-03-10 13:22


Afb. 3 Huisplattegrond te Haamstede-Brabers. Naar Verhart 1992.

36

mogelijk, hetgeen in het geval van Hellevoetsluis-Ossenhoek zo is. Bij iets minder geluk neemt de scherpte van de datering af, zoals bij sites in de Velserbroekpolder (Westbroek) en te Zandwerven.52 De stratigrafische en archeologische bevindingen geven in beide gevallen aan dat de eergetouwkrassen uit de tweede helft van het Midden-Neolithicum / het begin van het Laat-Neolithicum stammen, maar of zij tot de VL of de EGK behoren, valt niet te zeggen. Blijkens verscheidene vondsten heeft ook de wilde plantenwereld bijgedragen aan de voedselvoorziening. Noten van de hazelaar (Corylus avellana) en vruchten van de sleedoorn (Prunus spinosa) lijken hier de grootste bijdrage te hebben geleverd, gezien het aantal teruggevonden resten. De grote hoeveelheid eikels (Quercus spec.) aangetroffen op de Hazendonk is mogelijk afkomstig van bomen uit de directe omgeving, want er zijn ook onverkoolde (deels juveniele) napjes aangetroffen, soms met de eikels er nog in. Omdat dergelijke resten niet eetbaar zijn voor mens of dier, moeten ze op natuurlijke wijze verspreid zijn en dus op de nabijheid van eiken wijzen.53 Volgroeide eikels kunnen wel tot voedsel dienen voor de

mens, maar vanwege het hoge tanninegehalte moeten ze dan eerst geroosterd worden om deze voor de mens giftige stof te verwijderen. Verkoolde eikels hangen derhalve met grote waarschijnlijkheid samen met consumptie54 , maar voor onverkoolde eikels hoeft dat niet te gelden. Aangezien de eikels en napjes van de Hazendonk voornamelijk onverkoold en deels ook onvolgroeid zijn, hoeven ze niet noodzakelijkerwijs als voedsel verzameld te zijn. Rode kornoelje (Cornus sanguinea) en ĂŠĂŠnstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), waarvan in beide gevallen de bessen eetbaar zijn, wilde appel (Malus sylvestris), bottels van hondsroos (Rosa canina), bramen en frambozen (Rubus fruticosus en R. caesius) zullen ongetwijfeld ook op het menu gestaan hebben. Maar te oordelen naar hun relatief geringe voorkomen onder de botanische macroresten waren zij geen stapelvoedsel. Out gaat er terecht vanuit dat alle in het Midden en Laat-Neolithicum van Nederland verzamelde vruchten van lokale herkomst zijn. Er zijn nergens soorten aangetroffen die niet lokaal kunnen zijn voorgekomen. In vergelijking met laat-mesolithische en vroeg-neolithische sites zijn resten van

| De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland

Special binnenwerk.indd 36

22-03-10 13:22


waternoot (Trapa natans) en knolletjes van speenkruid (Ranunculus ficaria), die beide geschikt zijn voor consumptie, slechts spaarzaam in VL-nederzettingen vertegenwoordigd. Voor het nagenoeg ontbreken van de waternoot kan een natuurlijke reden worden aangevoerd. Deze warmteminnende soort was waarschijnlijk nauwelijks meer beschikbaar na het einde van het warme Atlanticum (rond 3800 v.Chr.) ofwel lijkt reeds vóór de aanvang van de VL zo goed als verdwenen te zijn. De hoeveelheid botanische resten uit VL-context is zo gering dat het niet mogelijk is een eventuele diachrone trend te herkennen. Wel is er een tendens over langere termijn. Out constateert bij haar vergelijking van mesolithische en neolithische sites een verschuiving van het belang van verzamelde wilde voedselplanten in de loop van het Neolithicum.55 Ten tijde van de VL is binnen de verkoolde botanische resten het percentage wilde eetbare soorten kleiner dan tijdens de Swifterbant-cultuur en de Hazendonkgroep. Dit onderscheid hangt niet samen met verschillen in het aantal onderzochte monsters, de dikte of omvang van de vondstlagen en/of de functie van sites. Out schrijft het verschil met grote waar-

schijnlijkheid toe aan een verschuiving in de voedseleconomie, hoewel zij niet geheel kan uitsluiten dat veranderingen in het landschap door een almaar intensiever gebruik ten grondslag liggen aan een steeds geringere beschikbaarheid van wilde voedselplanten.

Afb. 4 Huisplattegrond te Haamstede-Brabers. Naar Verhart 1992.

De voedseleconomie vanuit een archeozoölogisch perspectief Voor de reconstructie van de VL-voedseleconomie beschikken we over archeozoölogische gegevens afkomstig van een aantal vindplaatsen (tabellen 2 t/m 4). Omdat de opgravingsmethoden per site verschillen, zijn de gegevens niet in alle gevallen één op één te vergelijken. Vooral bij oudere opgravingen is er niet gezeefd en is het materiaal alleen met de hand verzameld. Kleine zoogdieren, vogels en vissen ontbreken daardoor veelal, of zijn in elk geval sterk ondervertegenwoordigd. Dat heeft gevolgen voor de interpretatie van de gegevens. Als bijvoorbeeld op een site geen visresten zijn gevonden, betekent dat niet automatisch dat visvangst geen rol speelde in de voedseleconomie. Een ander probleem bij de vergelijking van de gegevens is dat -opnieuw vooral bij oudere opgravingen- de skeletDe voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland |

Special binnenwerk.indd 37

37

22-03-10 13:22


resten alleen zijn geteld en niet zijn gewogen. Het gewicht van de resten van een bepaalde diersoort is een ruwe maat voor de vleesopbrengst van die soort.56 Het is in dat opzicht een betere indicatie dan het aantal resten, omdat het niet wordt beĂŻnvloed door de mate van fragmentatie. Bij de interpretatie van de gegevens moeten we hier dus rekening mee houden. Behalve informatie over vleesconsumptie geeft het botmateriaal, uiteraard afhankelijk van de hoeveelheid en de mate van conservering, aanwijzingen over secundaire producten. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het leveren van trekkracht, melk en mest van rundvee, wat is af te lezen uit de leeftijdsprofielen, maar ook aan het gebruik van huiden en pelzen. Dit laatste is te achterhalen aan de hand van specifieke snijsporen op de botten (zie onder). Het leveren van trekkracht (door runderen) kan in verband worden gebracht met ploegsporen, zoals die zijn aangetroffen in HellevoetsluisOssenhoek. In hoeverre melkproductie van belang was, weten we niet. Recent (chemisch) onderzoek in Engeland en Frankrijk heeft aangetoond dat al in verschillende neolithische sites sprake was van melkproductie.57 In Nederland is hier echter tot op heden geen gericht onderzoek naar gedaan. Wel is het duidelijk dat wolproductie nog geen rol van betekenis speelde, gezien de geringe mate waarin schapen en/of geiten voorkwamen. Een ander voorbeeld van secundaire producten zijn uit bot of gewei gemaakte gebruiksvoorwerpen,58 maar daar gaan wij hier niet verder op in. Ook de representatie van de verschillende skeletonderdelen kan iets zeggen over het gebruik van een dier. Een duidelijk voorbeeld hiervan vormen de resten van de bruine beer. Het feit dat in verreweg de meeste gevallen die delen worden aangetroffen die bij het villen aan de huid blijven zitten (onderpoten en schedel), geeft aan dat men de dieren doorgaans buiten de nederzetting vilde en alleen de huid meenam (zie de bijdrage van Zeiler elders in dit Westerheem-nummer). Als we inzoomen op de verschillende landschapstypen waarin de VL-nederzet-

38

tingen gelegen waren (zie hierboven), dan ontstaat het volgende beeld. In het zoetwatermoeras speelden jacht en visvangst een belangrijke rol in de voedseleconomie. In Hekelingen-III blijkt een substantieel deel (in termen van gewicht gaat het om tientallen procenten) van de gedetermineerde resten afkomstig te zijn van wilde zoogdieren, vooral van edelherten. Wat Vlaardingen betreft, is ongeveer tweederde van het aantal gedetermineerde zoogdierresten afkomstig van wild, met edelhert en wild zwijn als voornaamste jachtbuit. Ook op de Hazendonk zien we een duidelijk overwicht van wild (zeker vergeleken met de voorgaande Hazendonk-periode): naast bever en wild zwijn is in de VL-1b fase (volgens het chronologische schema van Louwe Kooijmans) edelhert prominent aanwezig. Uit snijsporen op de botten blijkt dat bevers, maar ook andere pelsdieren, zoals otter en wilde kat, niet alleen vanwege de pels maar ook om het vlees zijn bejaagd. Voor Barendrecht-Zuidpolder is het beeld iets anders. Het grootste deel van het gewicht wordt ingenomen door botten van landbouwhuisdieren (vooral rund). Misschien is het relatief kleine aantal botten hierop van invloed. Duidelijk is in elk geval dat ook hier jacht op wilde zoogdieren nog een rol van betekenis speelde. Vogelvangst lijkt in het zoetwatermoerasgebied geen rol van betekenis te hebben gespeeld. Ook in sites waar wel is gezeefd, zijn de aantallen vogelbotten beperkt. Wel zijn er zo nu en dan opvallende soorten, zoals de kroeskoppelikaan in Vlaardingen en de oehoe in Hazendonk, de eerste al sinds lang uitgestorven in ons land, de tweede na een lange afwezigheid sinds een aantal jaren weer terug als broedvogel. Of de oehoe gegeten is of met een ander doel is gejaagd, bijv. om de veren of de klauwen, is niet te zeggen. Een andere bron van dierlijk eiwit was veeteelt. De veestapel bestond voornamelijk uit runderen en varkens; schapen en geiten werden slechts in kleine aantallen gehouden. Het natte landschap was daar ook niet erg geschikt voor: beide soorten zijn zeer gevoelig voor besmetting met leverbot, een parasiet die voorkomt in

| De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland

Special binnenwerk.indd 38

22-03-10 13:22


Hekelingen-III

Ewijk-Ewijkse Veld

Zandwerven

Rijswijk-de Schilp

HellevoetsluisOssenhoek

2

2

2

-

-

-

-

11

-

65

1

-

-

-

-

-

-

-

-

-

2

Smient (Anas penelope)

1 1 1

-

1 -

-1

2

-

-

-

-

1

13 2 1 23

6 -

1 -

9 5

1* -*

-

-

-

-

-

-

-

7 1 2

-

-

-

-

-

-

-

1 -

-

2 17 1 -

-

-

-

-

-

-

-

-

1

-

18

1

1

5

-

-

-

-

-

-

-

-

7

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

1 2 4

-

1 1

-

-

-

-

-

-

-

5

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

1

Grote zaagbek (Mergus merganser) Middelste zaagbek (Mergus serrator)

Bergeend (Tadorna tadorna) Eendachtige (Anatinae) Zwanen Knobbelzwaan (Cygnus olor) Wilde zwaan (Cygnus cygnus) Ganzen Grauwe gans (Anser anser) Kolgans (Anser albifrons) Rietgans (Anser fabalis) Rotgans (Branta bernicla) Brandgans (Branta leucopsis) Gans, niet nader te determineren (Anser sp./Branta sp.)

VoorschotenBoschgees

Hekelingen-I

62

Winter-/zomertaling (Anas crecca/ A. querquedula)

Eenden Wilde eend (Anas platyrhynchos)

Hazendonk Vlaardingen (fase-1b) BarendrechtZuidpolder

Vlaardingen

LeidschendamPrinsenhof1

Determinaties van botten van vogels uit VL-nederzettingen (gewijzigd naar Bakels & Zeiler 2005).

Overige watervogels Roodkeel-/Parelduiker (Gavia stellata/G. arctica) Kroeskoppelikaan (Pelecanus crispus)

Grote waadvogels Blauwe reiger (Ardea cinerea) Roerdomp (Botaurus stellaris) Kraanvogel (Grus grus) Zeevogels Grote burgemeester (Larus hyperboreus)

Roofvogels en uilen (Zee)arend (Haliaeëtus albicilla/ Aquila sp.)

23

-

2

-

-

-

-

-

1

-

11

Havik (Accipiter gentilis) Oehoe (Bubo bubo) Zangvogels

-

-

4 -

2

-

-

-

-

-

-

-

Zwarte kraai/Roek (Corvus corone/ C. frugilegus)

3

-

-

1

-

-

-

-

-

-

-

Tabel 3 Determinaties van botten van vogels uit VL-nederzettingen (gewijzigd naar Bakels & Zeiler 2005). De cijfers staan voor aantallen. *: De zwanenbotten uit Hazendonk konden niet nader worden gedetermineerd dan als “knobbelzwaan of wilde zwaan”.

De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland |

Special binnenwerk.indd 39

39

22-03-10 13:22


Afb. 5 Huisplattegrond te Vlaardingen. Naar Verhart 1992.

40

zoetwatermilieus en ernstige schade aan de lever kan veroorzaken, vaak met dodelijke afloop. De visvangst omvatte een aantal soorten zoetwater- en trekkende vissen (tabel 4). Echte zoutwatervissen, zoals haring en zeebaars, ontbreken. De meest prominent aanwezige soort is de steur. In alle sites zijn resten van deze vis aangetroffen, en waar we over visgegevens beschikken, is het steeds de meest talrijke soort. Dat is het geval in Vlaardingen en Hekelingen-III, beide sites met een hoog aandeel jachtwild, maar ook in BarendrechtZuidpolder, waar verhoudingsgewijs juist minder lijkt te zijn gejaagd.59 Ook uit andere dingen blijkt het belang van de visvangst. In Vlaardingen zijn resten aangetroffen van een houten constructie die

geïnterpreteerd is als een visweer die gebruikt zou kunnen zijn om steur te vangen. Ook in Hekelingen-III heeft mogelijk zo’n constructie in een zijkreek gestaan, maar daar was, anders dan in Vlaardingen, geen duidelijk patroon te herkennen in de plaatsing van de paaltjes. Vergeleken met het zoetwatermoeras waren de omstandigheden voor veeteelt in de kuststrook (strandwallen en duinen) gunstiger. De (brakke) strandvlakten ten westen van de nederzettingen zullen goede weidegebieden voor het vee zijn geweest. Voor de bewoners van Voorschoten-Boschgeest, Leidschendam-Prinsenhof en Rijswijk-de Schilp was veeteelt dan ook de belangrijkste bron van dierlijk eiwit. Jacht op wilde zoogdieren als edelhert, ree en wild zwijn en visvangst (steur) bleef echter een rol van betekenis spelen. Het faunaspectrum van Hellevoetsluis-Ossenhoek sluit daarbij goed aan: een hoofdrol voor (rund)veeteelt en een bescheidener, maar zeker niet onbelangrijke rol voor jacht op wilde zoogdieren en vogels (vooral eenden) en visvangst. Het feit dat paling verreweg de talrijkste vissoort is, maakt het waarschijnlijk dat vooral met fuiken (dus passief) werd gevist.60 Een heel ander beeld – zeker vergeleken met de sites in het zoetwatermoeras – komt naar voren uit het botmateriaal van Ewijk-Ewijkse Veld. Het ontbreken van visresten en de vondst van slechts één stukje (niet determineerbaar) vogelbot kan nog worden toegeschreven aan het feit dat niet is gezeefd, maar het zeer lage aandeel van (grote) wilde zoogdieren is daarmee niet te verklaren. Resten van varkens en runderen zijn het meest talrijk, gevolgd door die van schaap/geit. Blijkbaar waren de bewoners van EwijkEwijkse Veld voor hun vleesvoorziening vrijwel helemaal afhankelijk van veeteelt. Min of meer hetzelfde zien we in Zandwerven, hoewel benadrukt moet worden dat tijdens de opgraving maar zo’n 50 botten zijn verzameld en dat niet is gezeefd. Op een paar vogelbotjes en een bot van tuimelaar na zijn alle resten van landbouwhuisdieren: varken en schaap/geit, maar vooral rund. Het lijkt er dus op dat

| De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland

Special binnenwerk.indd 40

22-03-10 13:22


voor de bewoners te Zandwerven rundvlees de belangrijkste bron van dierlijk eiwit was. Het beeld dat uit dit alles naar voren komt, is dat van een cultuur die verschillende systemen van voedselvoorziening kende, die nauw samenhing met het plaatselijke landschap. Op die plaatsen waar uitgebreide weidegronden voorhan-

den waren, zoals in Ewijk-Ewijkse Veld, Leidschendam-Prinsenhof, Voorschoten-Boschgeest en Zandwerven, concentreerde men zich (veel) meer op veeteelt. Op de smalle oeverwallen en kleine rivierduinen in het zoetwatermoeras lag de nadruk veel sterker op jacht op wilde zoogdieren en vermoedelijk ook op visvangst, al hebben we daar door het veelal

Vlaardingen

Hekelingen-I

Hekelingen-III

Hazendonk*

Zandwerven

Rijswijk-de Schilp

HellevoetsluisOssenhoek

BarendrechtZuidpolder LeidschendamPrinsenhof VoorschotenBoschgeest Ewijk-Ewijkse Veld

Determinaties van visresten (aantallen) uit VL-nederzettingen. De cijfers staan voor aantallen.

+ -

+ -

2 1 2 7 8 115 2 1 -

+ + + + + + + (+) +

60 3 19 25 -

-

-

-

-

1 2 -

1 6 6 1 8 121 25 30 -

2000 -

+ -

432 2 -

+ + + + -

748 34 1 7

2 -

200 -

-

-

10 -

1920 760 11 3 -

(Driedoornige) stekelbaars (Gasterosteus aculeatus/Gasterosteidae)

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

739

Bot (Platichthys flesus) Zoutwatervissen

-

-

-

-

2

-

-

-

-

-

4

Dunlipharder/harderachtigen (Liza ramada/Mugilidae)

-

-

3 -

-

-

-

-

-

-

-

68 1 1 133

Zoetwatervissen Blankvoorn (Rutilus rutilus) Rietvoorn (Rutilus erythrophthalmus) Brasem (Abramis brama) Kolblei (Abramis bjoerkna) Winde (Leuciscus idus) Karperachtigen (Cyprinidae) Meerval (Siluris glanis) Snoek (Esox lucius) Pos (Gymnocephalus cernuus) Baars (Perca fluviatilis) Zeelt (Tinca tinca) Kwabaal (Lota lota) Trekkende vissen Steur (Acipenser sturio) Paling (Anguilla anguilla) Elft/fint (Alosa alosa/A. fallax) Spiering (Osmerus eperlanus) Houtingachtigen (Coregonus sp.) Zalm/zeeforel (Salmo salar/S. trutta)

Kabeljauwachtigen (Gadidae) Schol (Pleuronectes platessa) Platvis, niet nader bepaald (Pleuronectidae)

Tabel 4 Determinaties van visresten (aantallen) uit VL-nederzettingen. De cijfers staan voor aantallen. +: soort aanwezig, niet geteld. *: De gegevens van de vissen uit Hazendonk (Brinkhuizen 1979) zijn niet gespecificeerd naar bewoningsperiode. De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland |

Special binnenwerk.indd 41

41

22-03-10 13:22


ontbreken van zeefmateriaal in de ‘droge’ sites geen goed zicht op. Over eventuele diachrone ontwikkelingen gedurende de Vlaardingen-periode durven wij om verscheidene redenen niets te zeggen. Ten eerste omdat het overgrote deel van de archeozoölogische data tot de vroege VL behoort. Voorts omdat, gezien de bovengenoemde regionale verschillen, de ontwikkelingen in eerste instantie per regio bestudeerd zouden moeten worden. Maar uit de verschillende landschappelijke eenheden (zie boven) zijn hoogstens enkele nederzettingen bekend. Uit zowel het Centrale Rivierengebied als het zouttot brakwatermilieu in Noord-Holland kennen wij zelfs slechts één nederzetting met faunaresten. Daarbij komt dat de relatieve chronologie van de nederzettingen niet altijd duidelijk is. De huidige stand van onderzoek verhindert het tevens een uitspraak te doen over eventuele relaties tussen de verschillende gebieden op basis van archeozoölogische gegevens. Toch is het nog steeds geen uitgemaakte zaak of men in het zoetwatermoeras vanaf de drogere gronden alleen in bepaalde seizoenen of voor specifieke activiteiten kwam, zoals de jacht op pelsdieren of de steurvangst, of dat er sprake was van groepen die er het jaar rond verbleven. Het feit dat men vee meenam, geeft in ieder geval aan dat het niet om korte bezoekjes ging, maar een nadere specificatie is moeilijk te geven. Vissoorten als steur en dunlipharder, die vanuit zee het zoete water optrekken om te paaien, wijzen op menselijke activiteiten tussen voorjaar en vroege herfst. Dat is dezelfde periode waarin bijvoorbeeld kraanvogels aanwezig zijn. Soorten als knobbelzwaan en wilde zwaan daarentegen, kunnen alleen zijn gevangen in het winterhalfjaar, tussen de late herfst en het vroege voorjaar.61 In diezelfde periode is ook de kwaliteit van beverpelzen op zijn best. Maar aanwijzingen voor activiteiten in verscheidene seizoenen maken nog niet duidelijk of men ergens permanent of tijdelijk verbleef. De archeozoölogische gegevens geven op dit punt helaas voor geen van de sites een eenduidig ant-

42

woord. In de volgende paragraaf gaan wij nog wat verder in op permanente of seizoensbewoning. Permanente of seizoensbewoning? Een onderwerp dat binnen de studie naar de VL volop in de belangstelling heeft gestaan -en nog steeds staat- is de vraag of nederzettingen permanente of seizoensbewoning kenden.62 Impliciet of expliciet wordt hieronder in de regel het volgende verstaan. Permanente bewoning houdt in dat in elk geval een deel van de sociale groep het gehele jaar op dezelfde plaats verblijft, terwijl in geval van seizoensbewoning de gehele sociale groep of een uitsnede daaruit gedurende een deel van het jaar op een locatie aanwezig is.63 Aan de hand van archeobotanische en archeozoölogische data, de landschappelijke ligging van sites, gebruikssporenonderzoek naar vuurstenen artefacten en/of de aan- of afwezigheid van huisplattegronden is getracht een algemeen beeld voor de VL te schetsen. Zo komt Raemaekers tot een driedeling binnen de nederzettingen.64 Hieronder volgen enkele bijzonderheden: – Groep 1 omvat vindplaatsen te EwijkEwijkse Veld, Haamstede-Brabers, Leidschendam-Prinsenhof, Voorschoten-Boschgeest en Zandwerven. Daarvan zijn te Haamstede-Brabers twee plattegronden gevonden die in de regel als resten van huizen worden geïnterpreteerd (afb. 3 en 4). In groep 1-nederzettingen domineren binnen het fauna-assemblage botten van huisdieren. Verder zijn graanresten aanwezig en wijst het gebruikssporenonderzoek aan vuurstenen artefacten op een breed scala van activiteiten.65 Naar het zich laat aanzien, werden de nederzettingen in kwestie het gehele jaar bewoond door gezinnen. Akkerbouw en veeteelt waren daarbij belangrijk. – Tot groep 2 behoren de nederzettingen op oeverwallen te Vlaardingen en Hekelingen. Te Vlaardingen werd een huisplattegrond gevonden (afb. 5). In vergelijking met groep 1 zijn in nederzettingen van groep 2 minder resten

| De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland

Special binnenwerk.indd 42

22-03-10 13:22


van huisdieren aangetroffen, terwijl het gebruikssporenonderzoek een minder breed spectrum aan activiteiten met vuurstenen artefacten aangeeft. Raemaekers meent dat de natuurlijke omgeving minder geschikt was voor een bewoning op jaarbasis. Hij oppert dat groep 2-nederzettingen mogelijk seizoensgebonden bewoning door een taakgroep kenden. Een deel van de bevolking zou zich hier gevestigd hebben om te jagen en te vissen dan wel om zomergraan te verbouwen. Daarbij zou de (gedroogde) vangst naar de permanente nederzettingen zijn afgevoerd om daar als voedsel in de winter te dienen – Groep 3 bestaat uit nederzettingen die op donken zijn gelegen. Illustratief is de Hazendonk, dat volgens Raemakers waarschijnlijk een jachtkamp was, niettegenstaande de ontdekking van graanresten. Daarbij werden vooral bontdieren en ree, vogels en vis gevangen. Raemaekers laat in het midden of de bewoning op groep 3-nederzettingen permanent of seizoensmatig was.

Afb. 6 LeidschendamPrinsenhof: allesporenkaart vervaardigd tijdens opgravingen in 1963 en 1964. Naar Glasbergen et al. 1967b.

Het sterke aan Raemaekers’ indeling is dat deze niet berust op één maar op verscheidene argumenten. Ook wij zijn voorstander van zo’n geïntegreerde aanpak.66 Wel betwijfelen wij of met de huidige data een helder beeld verkregen kan worden van de VL-bewoning. In het bovenstaande is al aangegeven dat de hoeveelheid botanische data gering is. Ook de omvang en kwaliteit van de archeozoölogische dataset is niet om over naar huis te schrijven. Zowel uit Haamstede-Brabers67 als Zandwerven (zie tabel 2) zijn nauwelijks vondsten bekend. Reeds gesignaleerd is dat niet op elke opgegraven VL-nederzetting faunaresten op dezelfde wijze verzameld zijn. Dit houdt in dat bij een vergelijking bepaalde soorten en zelfs hele klassen als vogels of vissen over- dan wel ondervertegenwoordigd zijn. Hierboven zijn als voorbeeld de vissen aangehaald. Het niet gebruiken van een (fijnmazige) zeef bij een opgraving zal resulteren in een slechDe voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland |

Special binnenwerk.indd 43

43

22-03-10 13:22


Afb. 7 Palen en paalsporen te HekelingenIII (gesymboliseerd door zwarte stippen). De letters verwijzen naar de verschillende sites/ wooneenheden die onderscheiden zijn. Gewijzigd naar Verhart 1990.

44

te vertegenwoordiging van deze klasse. Verder moet bedacht worden dat bij onderzoek doorgaans slechts een deel van de nederzettingen opgegraven is. Een andere hindernis is dat het bepalen welke archeologische resten gelijktijdig zijn ofwel tot dezelfde nederzetting behoren niet altijd eenvoudig is.68 Afgezien van het feit dat soms archeobotanische en archeozoölogische resten niet of nauwelijks gevonden zijn, zoals te Haamstede-Brabers69, en daarmee als potentiële informatiebronnen over de aard van de bewoning (zo goed als) ontbreken, zijn deze data verre van eenduidig. Een van de belangrijkste( zo niet het belangrijkste) problemen komt naar voren in de volgende uitspraak door Prummel70: “… faunal remains can only reveal human presence in certain seasons, and cannot prove absence…”. Afwezigheid van bewijs betekent niet per se bewijs van afwezigheid. In aanvulling hierop, het seizoen van oogst of vangst hoeft niet het tijdstip van consumptie te zijn. Zowel dierlijk als plantaardig voedsel kan verduurzaamd zijn, zoals door roosteren en roken. Meer concreet betekent dit bijvoorbeeld dat vanwege de natuurlijke beschikbaarheid speenkruidknolletjes waarschijnlijk vooral in het voorjaar werden geoogst en vele andere eetbare gewassen, zoals de noten van de hazelaar en waternoten, in het najaar. Door dergelijke noten te roosteren

of tenminste goed te drogen, kunnen ze maandenlang bewaard worden.71 Louwe Kooijmans gaat ervan uit dat ze zo zeker tot januari houdbaar waren in de Prehistorie. 72 In het verlengde van het bovenstaande, zelfs de lokale verbouw (wanneer die al aangetoond kan worden!) van (zomer-) graan hoeft nog niet per se permanente bewoning in te houden. Bij uitzaai in maart-april zou de VL-boer het gewas veelal in augustus-september geoogst kunnen hebben. De rest van het jaar hoeft men dan niet aanwezig te zijn om het gewas te beschermen tegen vraat e.d. Wat voorts niet onvermeld mag blijven, is dat zowel bij de archeozoölogische als archeobotanische studies het uitgangspunt wordt gevormd door het actualiteitsprincipe. Dat wil zeggen dat het gedrag van dieren en planten in het verleden niet wezenlijk verschilde van het huidige. Het gaat dan bijvoorbeeld om het seizoen waarin de jongen geboren worden, maar ook om het trekgedrag van vogels. Bij de interpretatie van dit soort gegevens moet wel altijd enige voorzichtigheid worden betracht, onder andere in verband met recente verschuivingen in de broedgebieden en het trekgedrag van vogels. Of andersoortige gegevens binnen de huidige dataset voor de VL de discussie over permanente of seizoensbewoning kunnen beslechten, is nog maar de vraag.

| De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland

Special binnenwerk.indd 44

22-03-10 13:22


Evenals bij archeobotanische en archeozoรถlogische data moet rekening worden gehouden met het feit dat zij in de regel afkomstig zijn van nederzettingen die incompleet zijn opgegraven. Eveneens speelt de kwestie van relatieve chronologie, die nog onvoldoende duidelijk is. Ook moet bedacht worden dat het aantal onderzochte nederzettingen gerekend naar de totale duur van de VL gering is. Daarnaast zijn bij zowel structuren als artefacten telkens kanttekeningen te plaatsen, die aangeven dat zij op zich niet als een absoluut criterium voor permanente dan wel seizoensbewoning gehanteerd kunnen worden.73 Neem bijvoorbeeld huisplattegronden. De tendens is dat huizen in permanente nederzettingen een meer substantieel karakter hebben.74 Maar benadrukt moet worden dat

een goed en stevig geconstrueerd huis niet als een absoluut criterium voor permanente bewoning mag worden gezien. De Noord-Amerikaanse Hidatsa bijvoorbeeld leefden van april tot november binnen het dal van de Missouri in stevig en goed gebouwde huizen, die gedurende een periode van enkele jaren hergebruikt werden.75 Plattegronden van solide huizen kunnen op zich, zo leert dit voorbeeld, nooit als het doorslaggevende argument voor permanente bewoning gezien worden.76 De problematiek met betrekking tot huisplattegronden beperkt zich overigens niet tot de vraag welke aard van bewoning zij vertegenwoordigen, maar begint reeds op een basaal niveau: hun identificatie. Bij een regelmatige uitleg worden plattegronden gemakkelijk her- en erkend,

Afb. 8 LeidschendamPrinsenhof: plattegrond van een spieker? Naar Hamburg 2006.

De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland |

Special binnenwerk.indd 45

45

22-03-10 13:22


zoals die uit Haamstede-Brabers en Vlaardingen (afb. 3 t/m 5).77 Maar in het geval van Leidschendam-Prinsenhof ligt dit anders. Hier zijn enkele concentraties grondsporen aangetroffen (afb. 6). Daarvan behoren verscheidene paalsporen ongetwijfeld tot (afgerond-)rechthoekige structuren, maar eenduidige plattegronden zijn niet aan te wijzen. Vermoedelijk komt dit, omdat ter plekke verscheidene elkaar opvolgende huizen hebben gestaan.78 Wat de concentraties palen en paalsporen voorstellen die te HekelingenIII zijn ontdekt, is nog minder duidelijk (afb. 7). Zijn dit mogelijk de resten van ovale hutten (oblong round huts), zoals Verhart oppert?79 Hogestijn & Drenth staan sceptisch tegenover deze suggestie; hun tegenargument is dat uit de sporen geen eenvormige plattegronden te herleiden zijn.80 Op deze tegenwerping is echter het nodige af te dingen. Uit de etnografie zijn nederzettingen bekend waarin gelijktijdig huizen met een verschillend grondplan staan. 81 Zo komen bij de Dani op Nieuw-Guinea ronde naast rechthoekige woonstructuren voor. Het probleem bij Hekelingen-III is bij nader inzien eerder dat uit de grondsporen op de sites F en vooral E structuren van verschillende vormen geconstrueerd kunnen worden. Bij site D geldt dit probleem minder en zou gedacht kunnen worden aan de plattegrond van een tweeschepige hut- of huisplattegrond. Dit zou goed passen binnen het algemene beeld voor het Middenen Laat-Neolithicum in continentaal Noordwest- en Noord-Europa82. Maar volledig overtuigend is deze lezing niet. De sporen die de noordelijke lange wand zouden vormen, liggen tot op zekere hoogte op onregelmatige onderlinge afstanden en de andere ‘lange wand’ kent een slechte ‘paalbezetting’. Niet alleen de identificatie van structuren is op zich soms problematisch. Hetzelfde gaat op voor het achterhalen van hun functie. De etnografie leert dat daarbij de valkuilen velerlei zijn.83 Wij volstaan hier dat toe te lichten met één voorbeeld. Bij de Oost-Afrikaanse Nuer worden runderen in gebouwen gestald die het uiterlijk van behuizingen voor mensen hebben,

46

echter groter zijn.84 In deze stallen worden haarden aangelegd om insekten buiten de deur te houden. De kans is reëel dat een archeoloog bij een opgraving de plattegrond van zo’n stal abusievelijk aanziet voor de resten van een huis dat toebehoorde aan een vooraanstaand lid van de gemeenschap. Faciliteiten voor opslag worden eerder met permanente bewoning dan met seizoensbewoning in verband gebracht.85 Maar het is slecht gesteld met onze kennis hoe en waar de VL haar voedselvoorraad (en zaaigoed) bewaarde. Eenduidige resten van structuren ten behoeve van opslag zijn onbekend. Te LeidschendamPrinsenhof zou de plattegrond van een spieker (afb. 8) zijn opgegraven.86 In de regel wordt dit soort gebouwtjes beschouwd als opslagplaatsen van bijvoorbeeld graan en hooi.87 In het bewuste geval komen het rechthoekige grondplan en de afmetingen, ca. 3,35 x 2,25 m, goed overeen met die van structuren elders uit Nederland die als spiekers zijn opgevat.88 Toch hebben wij een zekere reserve de bewuste paalsporen van Leidschendam-Prinsenhof als de plattegrond van een spieker te interpreteren. Het gaat niet om een structuur die ‘vrij’ in het vlak lag. Verder ziet Louwe Kooijmans in een aantal sporen direct ten oosten van een van beide huisplattegronden te Haamstede-Brabers de rechthoekige, ca. 2 x 1,5 m metende plattegrond van een vierpalig graanschuurtje ofwel spieker (afb. 3).89 Verhart twijfelt aan deze interpretatie.90 Zware artefacten zouden vanwege het ongemak dat transport met zich mee brengt eerder verwacht worden op permanente woonplaatsen dan in nederzettingen die niet het gehele jaar in gebruik waren. Maalstenen zijn echter zowel op permanente 91 als niet-permanente nederzettingen92 gevonden, als wij Raemaekers nederzettingsindeling volgen (zie boven). Derhalve zijn wij terughoudend met betrekking tot de zeggingskracht van zware artefacten, te meer daar ook Rafferty ervoor waarschuwt werktuigen met een groot gewicht als een absolute indicator voor permanente bewoning te zien.93

| De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland

Special binnenwerk.indd 46

22-03-10 13:22


Ons laatste voorbeeld om te illustreren hoe moeilijk het vaststellen van permanente of seizoensbewoning is, betreft gebruikssporenonderzoek op vuurstenen artefacten. In het geval van Hekelingen blijken sporen die wijzen op het oogsten van graan te ontbreken.94 Dit ontbreken kan als een aanwijzing voor tijdelijke VLbewoning worden opgevat, vanuit de gedachte dat graanverbouw met permanente bewoning gepaard ging. Afgezien van het feit dat het laatste niet zo hoeft te zijn geweest (zie eerder), betekent de afwezigheid van gebruikssporen op zichzelf niet veel. Wij citeren in dit verband Metaxas naar aanleiding van diens onderzoek naar gebruikssporen van vuurstenen artefacten uit Hellevoetsluis-Ossenhoek: “Een kling vertoonde slecht ontwikkelde sporen van het bewerken van siliciumhoudende planten, zoals graan of riet. Ofschoon er binnen de nederzetting van Hellevoetsluis-Ossenhoek sporen van lokale verbouw zijn gevonden in de vorm van eergetouwkrassen… , graan, kaf en aarspilfragmenten… zijn [er] geen eenduidige aanwijzingen voor het oogsten van graangewassen op het onderzochte vuursteen.”95 Betekent dit overigens wellicht dat de VL graan niet met behulp van vuurstenen artefacten (lees: sikkelmesjes) oogstte, maar op een andersoortige manier, bijvoorbeeld door de aren simpelweg af te breken? Slotopmerkingen In een studie naar de voedseleconomie is een van de cruciale vragen welk aandeel plantaardige en dierlijke producten hadden in het menu. Wij kunnen dit door de geringe hoeveelheid gegevens voor de VL niet bepalen. Voor latere periodes wordt vaak uitgegaan van modellen, waarbij aan de hand van het aantal stalboxen of het aantal spiekers wordt berekend hoeveel (potentieel) voedsel verbouwd dan wel gehouden werd en wat daarvan het aandeel van dieren en planten was.96 Voor de VL ontbreken duidelijke aanknopingspunten, omdat onder meer resten van graanschuurtjes niet of nauwelijks gevonden zijn (zie boven). Daarenboven is de bijdrage van wilde voedselproduc-

ten, die substantieel geweest kan zijn, in het geheel niet te achterhalen aan de hand van de opgegraven gebouwplattegronden. Het belangrijkste perspectief op kennisvergroting in dezen is isotopen­ onderzoek aan menselijk skeletmateriaal.97 Otto Brinkkemper Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Postbus 1600 3800 BP Amersfoort o.brinkkemper@cultureelerfgoed.nl Erik Drenth Torenstraat 4 3811 DJ Amersfoort drenth.erik@gmail.com Jørn T. Zeiler ArchaeoBone Aggemastate 135 8926 PC Leeuwarden abone@planet.nl.

Noten 1 Hazerswoude-Rijndijk: Grimm in voorbereiding; Hekelingen-III: Louwe Kooijmans 1985, 102-103; 1986, 21; Vlaardingen: Van Beek 1990, 229. 2 Wij zijn ons ervan bewust dat onze bijdrage deels een herhaling van zetten is, dat wil zeggen dat reeds eerder synthetiserende studies over de voedseleconomie van de VL zijn verschenen, sommige daarvan kortgeleden (bijvoorbeeld Bakels & Zeiler 2005). Maar omdat het huidige Westerheem-nummer speciaal gewijd is aan de VL, zijn wij van mening dat speciale aandacht hierin voor de voedseleconomie niet mag ontbreken. Bovendien poogt onze bijdrage de laatste stand van zaken te geven door het erbij betrekken van enkele studies die vers van de pers zijn gerold (Goossens 2009; Out 2009). 3 Louwe Kooijmans 1983; vgl. Verhart in dit Westerheem-nummer 4 De ondergrond van afb. 1 is een paleogeografische kaart die overgenomen is uit Vos & Kiden (2005, 22); het betreft een landschappelijke reconstructie van de situatie rond ca. 2750 v.Chr. Hoewel de reconstructie grofmazig is en slechts één moment in de tijd verbeeldt, terwijl de VL meer dan een half millennium duurde (zie elders in dit artikel), maakt deze kaart wel duidelijk dat het toenmalige landschap er in sommige opzichten aanzienlijk anders uitzag dan het huidige (zie ook Verhart 1990, fig. 2). 5 Vgl. Schreurs 2005, 316. 6 Van Gijn & Bakker 2005, fig. 13.1. 7 Vgl. Drenth et al. 2007, met verdere verwijzingen. 8 Het betreft de volgende vindplaatsen: de Hazendonk (Louwe Kooijmans 1976, 286 en fig. 23), Hazerswoude-Rijndijk (Diependaele & Drenth deze bundel) en Hellevoetsluis-Ossenhoek (Van Hoof, in: Goossens 2009, 78-79 en fig. 6.2.2: nrs. 107 en 640). De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland |

Special binnenwerk.indd 47

47

22-03-10 13:22


9 Daarbij moet wel worden aangetekend dat in Oosterhout-‘t Klumke bij Nijmegen, dat wil zeggen binnen het verspreidingsgebied van de VL, ofschoon niet in associatie met eenduidige VL-artefacten of -grondsporen, scherven van een beker gevonden zijn (Raemaekers 2007, 42, 48 en fig. 5.1.2: nr. 4) die vele, zo niet alle, kenmerken van een trechterbeker heeft. 10 Resp. Glasbergen et al, 1967; Van Veen 1989. 11 Louwe Kooijmans 1976. 12 Vgl. Van Ginkel & Hogestijn 1997, 53. Zie ook Drenth et al. 2008, 154-155. 13 Louwe Koojmans 1976. 14 Lanting & Van der Plicht 1999/2000, speciaal 32-34. 15 Raemaekers 2005, 273-274. 16 Glasbergen et al. 1967a, 26-27. 17 Hogestijn 1997, 45: noot 16; vgl. Van Ginkel & Hogestijn 1997, 52 en Hogestijn & Drenth 2000/2001, 58: noot 15. 18 Daarbij wordt de vroege VL gekenmerkt door onder meer knobbels en gaatjes/putjes onder de rand, terwijl deze kenmerken in de late VL ontbreken. 19 Zie in dit verband Lanting & Van der Plicht 1999/2000, 28, 32-33; met verdere verwijzingen. 20 Louwe Kooijmans 1985; 1993. 21 Vlaardingen: Van Regteren Altena et al. 1962, 23-28; Hekelingen I: Bennema 1953; Hekelingen-III: Louwe Kooijmans 1986, speciaal 13, 15; Barendrecht-Zuidpolder: Houkes & Jongste in prep. 22 Louwe Kooijmans 1974. 23 Haamstede-Brabers: Verhart 1992, 75; LeidschendamPrinsenhof: Glasbergen et al. 1967b, 98-99; Voorschoten-Boschgeest: Glasbergen et al. 1967a, 7; zie m.b.t. vindplaatsen te Rijswijk Kootker & Van Dijk in druk. 24 Goossens, in: Goossens 2009. 25 Drenth & Lanting 1997, 56, met verdere verwijzingen. 26 Janssen 1989, 135. 27 In aanvulling op de hoofdtekst, Florschütz.(1953) heeft pollenmonsters geanalyseerd die in het kader van het onderzoek te Hekelingen-I zijn genomen. Het palynologische onderzoek was vooral gericht op de datering van de aangetroffen veenlagen. Slechts één serie monsters is afkomstig uit de nederzetting zelf. Hierover bericht Florschütz (1953, 19): “Uit de monsters van de ’woonlaag’ werd slechts één volledig spectrum verkregen, dat geen conclusie omtrent de ouderdom van die laag toeliet.” Dit spectrum is verder niet door hem afgebeeld of besproken, zodat de landschappelijke informatie hieruit niet beschikbaar is. De overige, wel afgebeelde en besproken resultaten hebben wel ten dele betrekking op veenlagen uit het Subboreaal, zodat zij informatief over de VL zouden kunnen zijn. Of deze cultuur inderdaad in de diagrammen sporen heeft nagelaten, valt niet te zeggen. De pollenmonsters zijn niet 14C-gedateerd. Dit is op zich niet verwonderlijk, aangezien de 14C-methode ten tijde van het onderzoek te Hekelingen-I nog maar net bestond. 28 Out 2009, appendix III, 27-48, op basis van analyses uitgevoerd door A. Louwe Kooijmans-Bouhuijs. 29 Boring 2 in unit C heeft informatie opgeleverd over de VL-fasen 1a en 1b, twee pollenbakken (vondstnummers 86 en 87) verder over fase 1b. De chronologische toewijzing van de monsters wordt ondersteund door dan wel is gebaseerd op 14C-dateringen.

48

30 Out 2009, fig III.20 31 Van der Woude 1983. 32 Van der Woude 1983, 91. 33 Bakels 1988: 155-156. 34 Bennema 1953: 12, zie ook Van Regteren Altena et al. 1963b: 106. 35 Van Regteren Altena et al. 1963a: 51-54. 36 Van Regteren Altena et al. 1963b: 105-106. 37 Groenman-van Waateringe et al. 1968. 38 Groenman-van Waateringe et al. 1968. 39 Bakels 1986, 1. 40 Respectievelijk Out 2009, appendix III, tabel III.11-6 en -7 en Bakels, in druk 41 Bakels 1988. 42 Zie Van Zeist 1970. 43 Houkes & Jongste in prep. Deze publicatie zal in een BOORbalans verschijnen. 44 Van Zeist 1970, 58. 45 Bottema et al. 1980; Van Zeist et al. 1976. 46 Out 2009, 421. 47 Out 2009: app.6, 3 ; gebaseerd op ongepubliceerde gegevens van Van Zeist. 48 Bakels, in prep. 49 Goossens 2009. 50 Drenth & Lanting 1997, 59, met verdere verwijzingen. 51 Drenth & Lanting 1997, 59. 52 Velserbroekpolder (Westerbroek): Ten Anscher: dit nummer van Westerheem; Drenth & Lanting 1997, 57; Zandwerven: Drenth & Lanting 1997, 56, met verdere referenties. 53 Zie ook Out 2009, app. 3: 50. 54 Zie bijv. Deforce et al. 2009. 55 Out 2009, app. 3: 60 en fig. III.25. 56 Omdat niet voor elke vindplaats de gewichten van de verschillende faunaresten bekend zijn, is ervoor gekozen in de tabellen 2 t/m 4 bij het kwantificeren uitsluitend aantallen te noemen. Dit neemt niet weg dat in dit artikel bij de interpretatie van de archeozoölogische gegevens ook gekeken is naar gewichten. In een ander verband, zo is de bedoeling, zullen wij zowel de aantallen als, indien aanwezig, de gewichten noemen. 57 Balasse & Tresset 2002; Copley et al. 2003. 58 Zie onder meer Van Gijn & Bakker 2005, 294-296. 59 Brinkhuizen 2001. 60 Van Dijk 2009; Beerenhout 2009. 61 Tot zo’n 60 jaar geleden broedden knobbelzwanen vrijwel uitsluitend in Oost- en Noord-Europa en waren ze in ons land alleen te zien in (zeer) koude winters (Bekhuis et al. 1988). 62 O.a. Louwe Kooijmans 1985; 1986; 1993. 63 Dit betekent dat de begrippen ‘permanente bewoning’ en ‘seizoensbewoning’ in feite dezelfde inhoud hebben als bij Rafferty 1985, 115. Deze archeologe, die in plaats van ‘permanent’ spreekt van ‘sedentair’, stelt terecht dat deze definities het voordeel hebben dat zij geen onderscheid maken naar de grootte en samenstelling van de sociale groep, aangezien dit archeologisch moeilijk, zo niet onmogelijk, te achterhalen is. 64 Raemaekers 2005, 273. 65 Raemaekers baseert zich bij zijn indeling van VLnederzettingen voor het gebruikssporenonderzoek naar vuurstenen artefacten op het werk van Van Gijn (1990).

| De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland

Special binnenwerk.indd 48

22-03-10 13:22


66 Vgl. Rafferty 1985, 129. 67 Verhart 1992, 81. 68 Zie als voorbeeld Verhart (1990) over Hekelingen-III. 69 Verhart 1992. 70 Prummel 1987, 237. 71 Out 2009, app. 2: 33. 72 Louwe Kooijmans 2001, afb. 15.5 73 Vgl. Rafferty 1985, 129. 74 Raffery 1985, 130. 75 Rafferty 1985, 129, met referentie. 76 Vgl. Verhart 1992, 93. 77 Zo zijn Van Gijn & Bakker (2005, 297), Hogestijn & Drenth (2005, 58), Louwe Kooijmans (1985, 50) en Verhart (1992, 85) het erover eens dat te HaamstedeBrabers een huis van ca. 9 x 4 m heeft gestaan (afb. 4 in de huidige publicatie). Cf. Raemaekers 2005, 273. 78 Glasbergen et al. 1967b, 100; Hogestijn & Drenth 2000/2001, 65. 79 Verhart 1990, 575. 80 Hogestijn & Drenth 2000/2001, 65. 81 Orme 1992, 96 en fig. 37c. 82 Hogestijn & Drenth 2000/2001, met verdere referenties. 83 Orme 1992. 84 Orme 1992, 95. 85 Rafferty 1985, 134-135. 86 Hamburg 2006, 18 en fig. 6. 87 Bijv. Waterbolk 2009, 125. 88 Waterbolk 2009, afb. 89 en 91. 89 Louwe Kooijmans 1985, 50. 90 Verhart 1992, 86. 91 Bijvoorbeeld te Voorschoten-Boschgeest: Glasbergen et al. 1967a, 23. 92 Hekelingen-I: Modderman 1953, 9; Vlaardingen: Van Beek 1990. 93 Rafferty 1985, 132-133. 94 Van Gijn 1990, 119. Zij tekent hierbij aan dat de afwezigheid van daaraan gerelateerde gebruikssporen op vuurstenen artefacten op zich niet automatisch inhoudt dat een bepaalde activiteit op een site niet is uitgevoerd. Ook zij is zich, anders gezegd, goed bewust van de door ons al aangehaalde stelregel “afwezigheid van

bewijs betekent niet per se bewijs van afwezigheid”. Het gegeven dat Van Gijn op basis van archeobotanische overwegingen van Bakels (1986; 1988) meent dat het ontbreken van de daarvoor specifieke gebruikssporen een aanwijzing is dat ter plekke geen graan geoogst is, onderstreept onze eerdere bewering dat interpretaties niet op individuele maar op een combinatie van data gebaseerd moeten zijn. 95 Metaxas in: Van Hoof 2009, 89. 96 Zie ook de discussie in Bakels 1986. 97 Voor het totstandkomen van dit artikel zijn wij drs. T.A. Goossens, drs. R. Houkes en drs. M. Kosian erkentelijk. 98 Van Zeist 1968. 99 Van Veen 1988. 100 Kooistra 2006. 101 Gegevens van Van Zeist, gepubliceerd door Out 2009, appendix VI: geen voedsel- of gebruiksplanten. 102 Van Zeist 1968, aangevuld met gegevens van Van Zeist, gepubliceerd door Out 2009, appendix VI. 103 Bakels, in druk. 104 Out 2009, Appendix III, 102-111. 105 Kooistra 2009. 106 Bakels 1988. 107 Bakels 1988. 108 Janssen 1989. 109 Clason 1967. 110 Clason 1967. 111 Prummel 1987. In de huidige bijdrage zijn de aantallen botten samengevoegd, evenals bij VoorschotenBoschgeest, hoewel zij afkomstig zijn uit verschillende niveaus, waarbinnen diverse wooneenheden onderscheiden zijn. Bij de interpretatie van de faunaresten is echter wel rekening gehouden met deze diversiteit. 112 Brinkhuizen 1979; Zeiler 1997. 113 Brinkhuizen 2001; Zeiler 2000. 114 Groenman-van Waateringe et al. 1968; Cavallo in: Hamburg 2006. 115 Groenman-van Waateringe et al. 1968. 116 Clason 1990. 117 Clason 1967. 118 Kootker & Van Dijk in druk. 119 Beerenhout 2009; Van Dijk 2009.

Literatuur Bakels, C.C., 1986: Akkerbouw in het moeras?, in: M.C. van Trierum & H.E. Henkes (red.), Landschap en bewoning rond de mondingen van Rijn, Maas en Schelde (= Rotterdam Papers, V), Rotterdam. Bakels, C.C., 1988: Hekelingen, a Neolithic site in the swamps of the Maas estuary, in: H. Küster (red.), Der prähistorische Mensch und seine Umwelt, Festschrift U. Körber-Grohne zum 65. Geburtstag (= Forschungen und Berichte zur Vor- und Frühgeschichte in Baden-Württemberg, 31), Stuttgart,155-161. Bakels, C.C. & J.T. Zeiler, 2005: De vruchten van het land. De neolithische voedselvoorziening, in: L.P. Louwe Kooijmans, A.L. van Gijn, H. Fokkens & P. van den Broeke (red.), Nederland in de pre­histo­rie, Amsterdam, 311-335. Bakels, C.C., in druk: Barendrecht-Zuidpolder, bewoning op een oeverwal ten tijde van de Vlaardingen-culuur, de Potbeker periode, de Vroege en de Midden-Bronstijd: zaden en vruchten, Intern rapport in opdracht van Bureau Oudheidkundig Bodem­on­derzoek Rot­terdam (BOOR), Leiden. Balasse, M. & A. Tresset, 2002: Early weaning of Neolithic domestic cattle (Bercy, France), revealed by intra-tooth variation in nitrogen isotope ratios. Journal of Archaeological Science 29 (8), 853-859. Beek, B.L. van, 1990: Steentijd te Vlaardingen, Leidschendam en Voorschoten. De vondstverspreiding in laat-neolithische nederzettingen in het Hollandse kustgebied, Amsterdam. Beerenhout, B., 2009: Vissen, in: Goossens, T.A., 2009 (red.): Opgraving Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis (= Archol-rapport, 87), Leiden, 145-170. Bekhuis, J., R. Bijlsma, A. van Dijk, F. Hustings, R. Lensink & F. Saris (red.), 1988 (2e druk): Atlas van de Nederlandse vogels,

De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland |

Special binnenwerk.indd 49

49

22-03-10 13:22


Almelo. Bennema, J., 1953: De bodemkundige onderzoekingen in de Vrieslandpolder bij Hekelingen, naar aanleiding van een oudheidkundige opgraving aldaar, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek IV (deel II), 10-19. Bottema, S., T.C. van Hoorn, H. Woldring & W.H.E. Gremmen 1980: An Agricultural Experiment in the Unprotected Salt Marsh, Part II, Palaeohistoria 22, 127-140. Brinkhuizen, D.C., 1979: Preliminary notes on fish remains from archaeolo­gical sites in the Netherlands. Palaeohis­toria XXI, 83-90. Brinkhuizen, D.C., 2001: Vissers op een oeverwal. Archeozoölogisch onderzoek van de visresten van twee prehistorische vindplaatsen (Laat-Neolithicum en Vroege Bronstijd) te Barendrecht (= Intern rapport Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR)). Broeke, P. van den, met bijdragen van H. van Haaster, M.J. Kooistra, B. Makaske, L.B.M. Verhart & J.T. Zeiler 2002: Van Mesolithicum tot Romeinse tijd in Nijmegen-Ressen. Archeologisch onderzoek in een persleidingtracé door het monument Zuiderveld-West (= Archeologische Berichten Nijmegen, Rapport 2), Nijmegen. Clason, A.T., 1967: Animal and man in Holland’s past. An investigation of the animal world surrounding man in prehistoric and early historical times in the provinces of North and South Holland (ook verschenen als Palaeohistoria, XIII), Gronin­gen. Clason, A.T., 1990: Ewijk, an inland Vlaardingen settlement. Archaeozoology and the amateur archaeologist, in: J. Schibler, J. Sedle­meier & H. Spycher (red.), Beiträge zur Archäozoologie, Archäologie, Anthropologie, Geologie und Paläonto­logie (= Festschrift H.R. Stampfli), Basel, 63-75. Copley, M.S., R. Berstan, S.N. Dudd, G. Docherty, A.J. Mukherjee, V. Straker, S. Payne & R.P. Evershed, 2003: Direct chemical evidence for widespread dairying in prehistoric Britain. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America 100, 1524-1529. Deforce, K., J. Bastiaens, H. van Calster & S. Vanhoutte 2009: Iron Age acorns from Boezinge (Belgium): the role of acorn consumption in prehistory, Archäologisches Korrespondenzblatt 39 (3), 381-392. Dijk, J. van, 2009: Zoogdieren, vogels en reptielen. Goossens, T.A., 2009 (red.): Opgraving Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis (= Archol-rapport, 87), Leiden, 113-145. Drenth, E., O. Brinkkemper & R.G.C.M. Lauwerier, 2008: Single Grave Culture Settlements in the Netherlands, in: W. Dörfler & J. Müller (red.), Umwelt – Wirtschaft – Siedlungen im dritten vorchristlichen Jahrtausend Mitteleuropas und Südskandinaviens, Kiel (= Offa-Bücher 84), 149-181. Drenth, E., H. Heijmans & D. Keijers, 2007: Van Mesolithicum tot en met IJzertijd. Sporen uit de prehistorie te Ittervoortindustrieterrein Santfort, fase 3, gem. Leudal (Li.), in: H. Heijmans, E. Drenth, D. Keijers & J. Schreurs (red.), Archeologisch onderzoek te Ittervoort. Oude bedrijvigheid op het industrieterrein Santfort ontsloten, Hunsel, 97-237. Drenth, E. & A.E. Lanting, 1997: On the importance of the ard and the wheeled vehicle for the transition of the TRB West Group to the Single Grave culture in the Netherlands, in: P. Siemen (red.), Early Corded Ware Culture. The A-Horizon fiction or fact? (= Arkæologiske Rapporter Esbjerg Museum, 2), Esbjerg, 53-73. Florschütz, F., 1953: Palaeobotanisch onderzoek in verband met de opgravingen in de polder Vriesland bij Hekelingen, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemkundig Onderzoek IV (deel II),19-24. Gijn, A.L. van, 1990: The wear and tear of flint. Principles of functional analysis applied to Dutch Neolithic assemblages (tevens verschenen als Analecta Praehistorica Leidensia, 22 [1989]), Leiden. Gijn, A.L. van & J.A. Bakker, 2005: Hunebedbouwers en steurvissers. Midden-neolithicum B: trechterbekercultuur en Vlaardingen-groep, in: L.P. Louwe Kooijmans, A.L. van Gijn, H. Fokkens & P. van den Broeke (red.), Nederland in de pre­histo­rie, Amsterdam, 281-306. Ginkel, E. van & W. J. Hogestijn, 1997: Bekermensen aan zee. Vissers en boeren in Noord-Holland, 4500 jaar geleden (= Archeologische Publicatie Provincie Noord-Holland, 2), Abcoude. Glasbergen, W., W. Groenman-van Waateringe & G.M. Hardenberg, 1967a: Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorschoten and Leidschendam (I), Helinium VII, 3-31. Glasbergen, W., W. Groenman-van Waateringe & G.M. Hardenberg, 1967b: Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorschoten and Leidschendam (II), Helinium VII, 97-120 Goossens, T.A., 2009 (red.): Opgraving Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzettting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis (Archol-rapport, 87), Leiden. Groenman-van Waateringe, W., A. Voorrips & L. H. van Wijngaarden-Bakker, 1968: Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorschoten and Leidschendam (Ecology). Helinium VIII, 105–130. Hamburg, T., met bijdragen van S. Knippenberg, L. van Hoof & C. Cavallo, 2006: Neolithische bewoningsresten te Leidschendam. Begeleiding, Inventariserend Veldonderzoek (IVO) en Opgraving (DO) Leidschendam-Prinsenhof (= Archol Rapport, 59), Leiden. Hogestijn. J.W.H., 1997: Enkele resultaten van het archeologische onderzoek op twee woonplaatsen van de Enkelgraf­ cultuur bij Winkel in de Groetpolder, in: D.P. Hallewas, G.H. Scheepstra & P.J. Woltering (red.), Dynamisch landschap. Archeologie en geologie van het Nederlandse kustgebied, Amersfoort, 27-45. Hogestijn, J.W.H. & E. Drenth, 2000/2001: In Slootdorp stond een Trechterbeker-huis? Over midden-en laat-neolithische huisplattegronden uit Nederland, Archeologie 10, 2000/01, 42–79. Hoof, L.G.L., met een bijdrage van O. Metaxas, 2009: Vuursteen, in: T.A.Goossens (red.): Opgraving Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis (= Archol-rapport, 87),

50

| De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland

Special binnenwerk.indd 50

22-03-10 13:22


Leiden, 81-91. Janssen, A.J., 1989: Een neolithische nederzetting in het Ewijkse Veld, Westerheem XXXVIII, 133-145. Kooistra, L.I., 2006: Paleogeografie, in: E.E.B. Bulten & Y.M. Boonstra (red.), Archeologisch onderzoek in- en effluentleidingen Afvalwaterzuivering Haagse Regio (= AHR-Rapport, 0619), Den Haag, 104-108. Kooistra, L.I., 2009: Botanische resten, in: T.A.Goossens (red.): Opgraving Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis (= Archol-rapport, 87), Leiden, 99-113. Kootker, L.M. & J. van Dijk, in druk: Archeozoölogische analyse faunamateriaal uit Rijswijk De Schilp Lanting, J.N.& J. van der Plicht, 1999/2000: De 14C-chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie. III: Neolithicum, Palaeohistoria 41/42, 1-110. Louwe Kooijmans, L.P., 1974: The Rhine/Meuse Delta; four studies on its occupation and Holocene geology (tevens verschenen als Analecta Praehistorica Leidensia VII [1974] en Oudheidkundige Mededelingen van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 53-54 [ 1972-1973]), Leiden. Louwe Kooijmans, L.P., 1976: Local Developments in a Borderland. A Survey of the Neolithic at the Lower Rhine, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden LVII, 227-297. Louwe Kooijmans, L.P., 1983: Tussen SOM en TRB, enige gedachten over het laat-neolithicum in Nederland en België, Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire 54, 55-67. Louwe Kooijmans, L.P., 1985: Sporen in het land. De Nederlandse delta in de prehistorie, Amsterdam. Louwe Kooijmans, 1993: Wetland Exploitation and Upland Relations of Prehistoric Communities in the Netherlands, in: J. Gardiner (red.), Flatlands and Wetlands; Currrent Themes in East Anglian Archaeology (East Anglian Archaeology, 50), Norwich, 71-116. Louwe Kooijmans, L.P., 2001: Synthese, in: L.P. Louwe Kooijmans (red.), Archeologie in de Betuweroute. HardinxveldGiessendam Polderweg. Een mesolithisch jachtkamp in het rivierengebied (5500-5000 v. Chr.), Amersfoort (= Rapportage Archeologische Monumentenzorg, 83), 441-469. Orme, B., 1992 (2e druk): Anthropology for Archaeologists: An Introduction, Londen. Out, W.A., 2009: Sowing the Seed? Human Impact and Plant Subsistence in Dutch Wetlands during the Late Mesolithic and Early and Middle Neolithic (5500-3400 cal BC) (= Academic Studies Leiden University, 18), Leiden. Prummel, W., 1987: The faunal remains from the Neolithic site of Hekelingen III. Helinium XXVII, 190-258. Raemaekers, D.C.M., 2005 (2e druk): Het Vroeg- en Midden-Neolithicum in Noord-, Midden- en West-Nederland, in: J. Deeben, E. Drenth, M.-F. van Oorsouw & L. Verhart (red.), De steentijd van Nederland (= Archeologie, 11/12), Meppel, 261-282. Raemaekers, D.C.M., 2007: Het midden-neolithische aardewerk, in: E.A.G. Ball & P.W. van den Broeke (red.), Opgravingen op 't Klumke te Nijmegen-Oosterhout. Boeren in het midden-neolithicum, de ijzertijd en de Merovingische periode op een zandrug in de oostelijke Betuwe (= Archeologische Berichten Nijmegen, Rapport 6), Nijmegen, 39-48. Rafferty, J.E., 1985: The Archaeological Record on Sedentariness: Recognition, Development, and Implications, Advances in Archaeological Method and Theory 8, 113-155. Regteren Altena, J.F. van, J.A. Bakker, A.T. Clason, W. Glasbergen, W. Groenman-van Waateringe & L.J. Pons, 1962: The Vlaardingen Culture (I), Helinium II, 3-35. Regteren Altena, J.F. van, J.A. Bakker, A.T. Clason, W. Glasbergen, W. Groenman-van Waateringe & L.J. Pons, 1963a: The Vlaardingen Culture (IV), Helinium III, 39-54. Regteren Altena, J.F. van, J.A. Bakker, A.T. Clason, W. Glasbergen, W. Groenman-van Waateringe & L.J. Pons, 1963b: The Vlaardingen Culture (IV), Helinium III, 97-120. Schreurs, J., 2005 (2e druk): Het Midden-Neolithicum in Zuid-Nederland, in: J. Deeben, E. Drenth, M.-F. van Oorsouw & L. Verhart (red.), De steentijd van Nederland (= Archeologie, 11/12), Meppel, 301-322. Veen, M.A. van, 1989: Voorschoten-“De Donk”, bewoning op de Oude Duinen, vanaf het late neolithicum tot in de Romeinse tijd (= ongepubliceerde doctoraalscriptie I.P.L., Rijksuniversiteit Leiden), z.p. Verhart, L.B.M., 1990: Refitting and the problems of simultaneous habitation: the Hekelingen example, in: E. Cziesla, S. Eickhoff, N. Arts & D. Winter (red.), The Big Puzzle. International Symposium on Refitting Stone Artefacts (= Studies in Modern Archaeology, 1), Bonn, 569-582. Verhart, L.B.M., 1992: Settling or trekking? The late neolithic house plans of Haamstede-Brabers and their counterparts, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 72, 73-99. Vos, P. & P. Kiden, 2005 (2e druk): De landschapsvorming tijdens de steentijd, in: J. Deeben, E. Drenth, M.-F. van Oorsouw & L. Verhart (red.), De steentijd van Nederland (= Archeologie, 11/12), Meppel, 7-37. Woude, J.D. van der, 1983: Holocene paleoenvironmental evolution of a perimarine fluviatile area. Geology and paleobotany of the area surrounding the archeological excavation at the Hazendonk river dune (western Netherlands) (= Analecta Praehistorica Leidensia, XVI), Leiden. Zeiler, J.T., 1997: Hunting, fowling and stock-breeding at Neolithic sites in the western and central Ne­the­r­lan­ds, Groningen. Zeiler, J.T., 2000: Jagers en boeren op een oeverwal. Archeozoölogisch onderzoek van zes vindplaatsen uit het Laat-Neolithicum en de Vroege en Midden-Bronstijd te Barendrecht Zuidpolder (ArchaeoBone rapport nr. 19 ofwel rapport in opdracht van Bureau Oudheidkundig Bodem­on­derzoek Rot­terdam (BOOR)), Leeuwarden. Zeist, W. van, 1970: Prehistoric and early historic food plants in the Netherlands, Palaeohistoria XIV, 41-173. Zeist, W. van, T.C. van Hoorn, S. Bottema & H. Woldring ,1976: An Agricultural Experiment in the Unprotected Salt Marsh, Palaeohistoria XVIII, 111-153.

De voedseleconomie van de Vlaardingen-cultuur in Nederland |

Special binnenwerk.indd 51

51

22-03-10 13:22


Sometimes you eat the bear….1 Bruine beren en mensen in het Neolithicum Jørn Zeiler

Onderzoek van dierlijke resten uit archeologische opgravingen kan veel informatie opleveren over de relatie tussen mens en dier in een bepaalde periode. Zo kunnen we uit de aan- of afwezigheid van bepaalde skeletdelen van dieren, al of niet in combinatie met specifieke slachtsporen, aflezen welke plaats een dier innam in de toenmalige (voedsel)economie. In dat licht bekijken we in deze bijdrage de vondsten van botten van bruine beren in (Nederlandse) neolithische vindplaatsen. Een vondst uit de Vlaardingen-periode speelt daarbij een belangrijke rol.

Inleiding Hoewel met enige regelmaat resten van bruine beren opduiken in neolithische vindplaatsen, zijn de aantallen altijd beperkt. Dit in tegenstelling tot die van kleine roofdieren als otter, bunzing en wilde kat, die vaak met tientallen en soms zelfs met honderden resten vertegenwoordigd zijn (tabel 1). In het algemeen varieert het voorkomen van wilde zoogdieren, en daarmee van roofdieren, sterk per vindplaats. Dat hangt onder meer samen met het type landschap en met de onderlinge verschillen in voedseleconomie. In de meeste vindplaatsen in het zoetwatermoerasgebied speelde jacht een belangrijke rol in de vleesvoorziening van de bewoners. Voorbeelden daarvan zijn Swifterbant S3, Hazendonk en Vlaardingen.2 Juist op deze plaatsen vinden we

52

relatief veel resten van roofdieren, terwijl ze daar waar veeteelt de belangrijkste bron van dierlijk eiwit was (Ewijk, Molenaarsgraaf), veel schaarser zijn of ontbreken.3 Merkwaardig genoeg is dat ook het geval in de Vlaardingen 2b-fase in Barendrecht, hoewel daar naar verhouding veel resten van wilde zoogdieren zijn gevonden.4 Vergeleken met het zoetwatermoerasgebied was de jacht op de strandwallen en in de Oude Duinen veel minder belangrijk voor de vleesvoorziening, met uitzondering van Schipluiden. Die vindplaats is dan ook het rijkst aan resten van roofdieren – waaronder de bruine beer (fig. 1).5 Ook in het zoutwatergetijdengebied (ruwweg het huidige Noord-HollandNoord) blijkt in de meeste gevallen de rol van de jacht bescheiden, en daarmee het aandeel van roofdieren. Binnen de regio neemt Slootdorp een aparte plaats in door het hoge aandeel jachtwild, vooral hertachtigen (edelhert en ree). Desondanks zijn ook hier maar enkele resten van roofdieren gevonden.6 De huid van de beer …. Als we verder inzoomen op de vondsten van bruine beer, en kijken welke skeletdelen zoal zijn gevonden, dan valt op dat het vooral gaat om losse tanden en/of schedeldelen, teenkoten en middenhands- en middenvoetsbeentjes. Anders

| Sometimes you eat the bear…

Special binnenwerk.indd 52

22-03-10 13:22


dan bij andere roofdieren zoals otters, waar de verschillende delen van het skelet veel gelijkmatiger zijn vertegenwoordigd, worden er maar weinig pijpbeenderen, wervels, e.d. gevonden. Hoe kunnen we dat verschil verklaren? Het ontbreken van bepaalde skeletdelen kan betekenen dat een dier niet in de nederzetting zelf is geslacht maar elders. Een volwassen edelhert – een mannetje weegt al gauw meer dan 100 kilo – neem je niet zo gemakkelijk in zijn geheel mee naar huis. Het is handiger om het in stukken op te delen, waarbij je vervolgens die delen waar weinig vlees aan zit (zoals de onderpoten) laat liggen. Er zijn natuurlijk ook diersoorten waarbij het de mens niet zozeer om het vlees gaat, maar vooral (of zelfs uitsluitend) om de huid. En dat kan verklaren waarom we bij de resten van de bruine beer zo’n eenzijdige vertegenwoordiging van het skelet zien. Bij het villen van een dier blijven bepaalde delen van het skelet aan de huid vast zitten: de onderpoten of delen daarvan (teenkoten, middenhands- en middenvoetsbeenderen, evenals de kop. Het lijkt er dus sterk op dat de resten van beren, zoals we die in neolithische nederzettingen terugvinden, afkomstig zijn van huiden waar de onderpoten en de kop nog aan vast zaten. Kennelijk vilde men beren doorgaans op de plek waar ze gedood waren en werd het vlees niet gegeten. Hoewel het niet onmogelijk is dat de huiden van elders zijn aan-

gevoerd, ligt het voor de hand dat de beren in het territorium van de betreffende leefgemeenschap zijn gejaagd. Zowel uit archeozoölogische als historische gegevens blijkt dat de bruine beer tot in de Middeleeuwen in onze contreien voorkwam: in Nederland tot de 10e-11e eeuw en in België tot in de 12e eeuw.7

Afb. 1 Bovenkaakfragment van bruine beer uit Schipluiden, ca. 3500 cal BC. Foto Anneke Dekker.

…. en het vlees! Behalve door te kijken welke delen van het skelet wel of niet aanwezig zijn, kunnen slachtsporen op specifieke plaatsen onthullen waarvoor men een dier heeft gebruikt. Zo laat het villen ondermeer snijsporen achter op de onderpoten en rond de snuit (fig. 2). Wordt het gegeten, dan laat dat sporen achter op weer andere plaatsen, zoals snijsporen rond de gewrichten van pijpbeenderen en haksporen op wervels. Zo blijkt bijvoorbeeld dat in het Neolithicum otters om meer dan één reden een gewilde jachtbuit waren: niet alleen om de pels, maar ook om het vlees. Ook bij andere pelsdieren zoals de bever en de grijze zeehond was dit het geval. Dat brengt ons terug bij de bruine beer. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen dat men beren met een ander doel heeft gejaagd dan het bemachtigen van de pels, op één geval na. Tussen het botmateriaal uit de Vlaardingen-1b fase van Sometimes you eat the bear… |

Special binnenwerk.indd 53

53

22-03-10 13:22


Afb. 2 Schedel en onderkaken van bunzing uit Kolhorn (LaatNeolithicum). De snijsporen rond de snuit zijn veroorzaakt door villen (s = skinning). Tekening M.A. Weijns.

Hazendonk, een rivierduin in de huidige Alblasserwaard, zat een lendenwervel van een bruine beer. Daarop bevinden zich op drie plaatsen snijsporen, die aangeven dat deze wervel is losgesneden van de voorgaande èn van de volgende wervel (fig. 3). Dat kan maar op één ding wijzen: het eten van berenvlees. Er kwamen uit het Vlaardingen-2b materiaal overigens nog twee skeletresten van bruine beer tevoorschijn, waarvan één, een knieschijf

Afb. 3 Lendenwervel van bruine beer uit de Vlaardingen 1b-fase van Hazendonk. De snijsporen zijn veroorzaakt door het lossnijden van de wervel uit de wervelkolom. Tekening H.R. Roelink.

54

(patella), uit dezelfde werkput. Uit een andere werkput kwam een teenkoot (phalanx II), met daarop een snijspoor dat lijkt te zijn veroorzaakt door het lossnijden van de huid. Hoewel de drie resten niet van dezelfde plaats komen, zijn ze mogelijk toch afkomstig van een en hetzelfde dier. In dat geval zien we dus twee fasen van de verwerking van deze specifieke jachtbuit: het verwijderen van de huid en het eten van het vlees. Conclusies Verreweg de meeste resten van neolithische bruine beren zijn afkomstig van huiden waar de onderpoten en de kop nog aan vast zaten. Het ligt voor de hand dat het om lokaal gejaagde dieren gaat die buiten de nederzetting zijn gedood en gevild; de karkassen werden in dat geval achtergelaten. Misschien zijn ook van elders huiden aangevoerd. Niet alleen deze eenzijdige vertegenwoordiging van het skelet is opmerkelijk, maar ook het feit dat we maar in één geval duidelijke aanwijzingen hebben dat het vlees gegeten is. De suggestie lijkt gerechtvaardigd dat het bemachtigen van de huid voorop stond bij de berenjacht, maar dat het niet gebruikelijk was om ook het vlees te eten. Misschien moeten we de verklaring zoe-

| Sometimes you eat the bear…

Special binnenwerk.indd 54

22-03-10 13:22


Bunzing

Overige marterachtigen

Wilde kat

Lynx

Vos

Wolf

Bruine beer

Zeehonden

Totaal wilde zoogdieren

Totaal zoogdieren

Site / landschap Zoetwatermoerasgebied De Bruin, fase 3 ENB 118 Hoge Vaart ENB 10 14 P14 ENB/MNA 15 1 Swifterbant S3 MNA 598 Hazendonk - fase Hazendonk-1/-2 MNA 51 - fase Hazendonk-3 MNA 43 - fase Vlaardingen-1b MNB 57 1 - fase Vlaardingen-2b LNA 57 1 Hekelingen I MNB 4 Hekelingen III MNB 21 Vlaardingen MNB 26 Ewijk MNB Barendrecht 20-58 - Potbeker LNA 95 - fase Vlaardingen-2b LNA 2 Molenaarsgraaf LNB Strandwallen / Oude Duinen Wateringen MNB 7 Ypenburg MNB 7 Schipluiden MNB 199 Voorschoten-Boschgeest LNA Leidschendam LNA Zoutwatergetijdengebied / zoutwatermoerassen Slootdorp MNB 1 Zandwerven MNB Zeewijk LNA Mienakker LNA Aartswoud LNA Keinsmerbrug LNA Molenkolk I LNA Molenkolk II LNA Kolhorn LNA 3 -

(Boom) marter

Das

Otter

Periode

Tabel 1. Aantal gedetermineerde resten van zoogdieren, wilde zoogdieren (excl. kleine knaagdieren en insecteneters) en wilde roofdieren in 25 Nederlandse neolithische vindplaatsen (uit Zeiler 2006a).

11 5 -

1 1 3

-

7 1 1 1

-

1 2

-

4 1 6

1 1

493 695 633 1367

609 1523 1084 4042

5 1 7 10 21 -

1 2 4 14 -

1 -

1 4 8 4 20 -

-

3 2 -

(2) 2 -

3 1 5 4 -

4 3 -

124 394 411 532 278 695 1349 20

167 490 524 690 509 1315 2369 307

1 -

3 -

-

11 -

-

1 -

-

1

-

165 23 16

846 76 257

4 1

3 15 -

1 -

3 7 39 -

3 -

1 2 -

4 -

11 1 -

1 7 8 1 2

24 112 4085 78 54

656 636 9669 432 463

1 1 1

1 1 10

2 1

1

-

1

(1) -

1 1 -

2 88 2 1

422 639 1 49 2 67 93 891 18 650 6 217 14 23 1 105 88 501

Tabel 1. Aantal gedetermineerde resten van zoogdieren, wilde zoogdieren (excl. kleine knaagdieren en insecteneters) en wilde roofdieren in 25 Nederlandse neolithische vindplaatsen (uit Zeiler 2006a). ENB = Vroeg-Neolithicum (4900-4100 cal BC) MNA = Midden-Neolithicum A (4100-3400 cal BC) MNB = Midden-Neolithicum B (3400-2900 cal BC) LNA = Laat-Neolithicum A (2900-2450 cal BC) LNB = Laat-Neolithicum B (2450-2000 cal BC) Sometimes you eat the bear‌ |

Special binnenwerk.indd 55

55

22-03-10 13:22


ken in de mogelijkheid dat de huiden, klauwen en tanden van beren een speciale status of een religieuze/rituele betekenis hadden in de neolithische samenleving. In het verlengde daarvan zou berenvlees alleen bij heel speciale gelegenheden kunnen zijn gegeten. De vraag of dit kenmerkend was voor de Vlaardingen-cultuur of dat dit gedurende het hele

Neolithicum voorkwam, kunnen we vooralsnog niet beantwoorden. Jørn Zeiler ArchaeoBone Aggemastate 135 8926 PC Leeuwarden abone@planet.nl

Noten 1 De titel verwijst naar de uitdrukking Somtimes you eat the bear, and sometimes the bear eats you, wat zoveel betekent als: het kan alle kanten op, het kan vriezen en het kan dooien, etc. 2 Zeiler 1997; Clason 1967. 3 Clason 1977, 1990. 4 Zeiler 2000. 5 Zeiler 2006b. 6 Schnitger 1991. 7 Ervynck 1993. Literatuur Clason, A.T., 1967: Animal and man in Holland’s past. Academisch proefschrift, Groningen. Clason, A.T., 1977: Bouqras, Gomolava en Molenaarsgraaf, drie stadia in de ontwikkeling van de veeteelt. Museologia 7, 54-64. Clason, A.T., 1990: Ewijk, an inland Vlaardingen settlement. Archaeozoology and the amateur archaeologist. In: J. Schibler, J. Sedle­meier & H. Spycher (eds) Beiträge zur Archäozoologie, Archäologie, Anthropologie, Geologie und Paläonto­logie (Festschrift H.R. Stampfli), 63-75. Ervynck, A., 1993: In memoriam: De bruine beer der Benelux. Zoogdier (4), 4-11. Schnitger, F.W., 1991: Slootdorp 1991. Het botmateriaal. Intern rapport ROB, Amersfoort. Zeiler, J.T., 1997: Hunting, fowling and stock-breeding at Neolithic sites in the western and central Ne­the­r­lan­ds. Academisch proefschrift, Groningen. Zeiler, J.T., 2006a: The Bear, the Wolf , the Otter and the Weasel: Carnivorous mammals in the Dutch Neolithic. In: D. Serjeantson & D. Field (eds), Animals in the Neolithic of Britain and Europe. Neolithic Studies Group Seminar Papers 7, 24-31. Zeiler, J.T., 2006b: Mammals. In: L.P. Louwe Kooijmans & P.F.B. Jongste (eds), Schipluiden. A Neolithic settlement on the Dutch North Sea coast c. 3500 cal BC., Analecta Praehistorica Leidensia 37/38, 375-420.

56

| Sometimes you eat the bear…

Special binnenwerk.indd 56

22-03-10 13:22


Het bleef niet bij steur alleen De exploitatie van de visgemeenschap Bob Beerenhout

Inleiding Ten tijde van de Vlaardingen-cultuur exploiteerde men zowel het zoete water van de delta als het brakke of zoute kustwater. Dat was daarvoor al zo en zal daarna niet veranderen. Sinds de ontdekking van ‘Vlaardingen’ en in de decennia daarna, is de meeste aandacht uitgegaan naar de vangst van steur. Tijdens de onderzoeken in bijvoorbeeld Voorschoten en Leidschendam1, is alleen steur verzameld.

Het aantreffen van grote steurplaten was spectaculair omdat de vis toen al niet meer in de Hollandse wateren voorkwam. De ‘Vlaardingers’ kregen dus het stempel van steurvissers. Het ontbreken van gegevens over een breder visspectrum werd veroorzaakt door de toentertijd gebruikelijke opgravingsstrategie: men verzamelde bij voorkeur (selectief!) met de hand en als de zeef al gehanteerd werd, was die grofmazig, waardoor klein materiaal verloren ging.2

Afb. 1 Vlaardingen 1964 uitprepareren van een fuik naast de paaltjes van een visweer. (fotoarchief AAC UvA)

Het bleef niet bij steur alleen |

Special binnenwerk.indd 57

57

22-03-10 13:22


Tabel 1 Vissoorten t.t.v. Neolithicum in Nederlandse kustgebied

Tabel 1 Vissoorten t.t.v. Neolithicum in Nederlandse kustgebied

58

x

x

x x x x x

x

x

x

x x

x x x

x x x

x x x

x x x x x x

x

x x x

x

x

x x x x x x

x x

x

x

x

x

x x

x x x x

x

x x

x x

x x

x

x x x x x

x

Kol

x

Mie

x x

Hel

x x

Enkelgrafcult.

Lei

Vla

x x

x x x x

Zan

Voo

x x x x

Hek

x x

Ber

doornhaai stekelrog steur paling haring fint elft haringfamilie brasem blei winde kopvoorn blankvoorn rietvoorn zeelt witvisfamilie meerval snoek houting/marene zalmfamilie spiering kabeljauw schelvis wijting kabeljauwfamilie 3-doornige stekelbaars zeebaars zeebaarsfamilie baars dunlipharder harderfamilie grauwe poon grondelfamilie tarbot schol bot platvisfamilie

Yp

Squalus acanthias Raja clavata Acipenser sturio Anguilla anguilla Clupea harengus Alosa fallax Alosa alosa Clupeidae Abramis brama Abramis bjoerkna Leuciscus idus L.euciscus cephalus Rutilus rutilus R. erythrophthalmus Tinca tinca Cyprinidae Silurus glanis Esox lucius Coregonus spec. Salmonidae Osmerus eperlanus Gadus morhua Melanogr. aeglefinus Merlangius merlangus Gadidae Gasterosteus aculeatus Dicentrarchus labrax Percichthyidae Perca fluviatilis Liza ramada Mugilidae Eutrigla gurnardus Gobiidae Scophtalmus max. Pleuronectus platessa Platichthys flesus Pleuronectidae

Vlaardingencultuur

Rijs

naam

Schip

soort/familie

Wat

Swifterbantcultuur

x

x

x x

x

x x x

x x

x x x

x

x x x x

x

x

x x

x x

Hekelingen III is een goede uitzondering.3 Tegenwoordig zeven we meestal fijnmazig om visonderzoek mogelijk te maken en schenken we aandacht aan kleine visresten, waardoor we beter over dit voedingsspectrum geïnformeerd zijn. De opgraving in Hellevoetsluis (ca. 2900 BC) geeft aanleiding dieper op dit aspect

x x x x

x

van de voeding in te gaan en het beeld bij te stellen.4 Het beviste soortenspectrum Het onderzoek Schipluiden5 en Ypenburg6 wijst nu duidelijk uit dat de bewoners van de delta, al vóór de intrede van de Vlaardingen-cultuur, niet alleen op steur uit waren, maar ook andere vissoor-

| Het bleef niet bij steur alleen

Special binnenwerk.indd 58

22-03-10 13:22


ten vingen (zie tabel 1).7 Beperken we ons tot de Vlaardingen-cultuur, dan waren dat in de eerste plaats de standvissen: dat zijn vissen die min of meer permanent in het zoete water van de delta voorkomen, zoals de witvis, met als predatoren de snoek en de baars. Witvis is een zeer uitgebreide familie, waarvan er in Hekelingen vier soorten en in Hellevoetsluis zes soorten zijn aangetroffen. Snoek en baars komen in beide vindplaatsen voor en zijn ook in Vlaardingen opgemerkt. Meestal gaat het om volwassen exemplaren, zoals die van een snoek in Vlaardingen (1959) van 45 cm.8 De baars ontbreekt op de typesite: hij wordt dan ook niet zo groot als de snoek en kan aan de toenmalige onderzoekers ontgaan zijn, net als het kleine skeletmateriaal van de paling. Palingwervels treft men op de 2-mm, maar vooral op de 1-mm zeef aan. Paling kan worden beschouwd als standvis, hoewel de voortplanting in de Sargasso-Zee plaatsvindt. Ze groeien evenwel in het zoete water op, komen daar tot wasdom en trekken dan naar zee. Biologisch rekenen we op grond daarvan de paling tot de katadrome vissoorten, maar als soort zijn ze permanent in de delta aanwezig.

Legenda tabel 1 Wat Schip Rijs Yp Ber

Wateringen IV Schipluiden Rijswijk A4 Rijswijk/Ypenburg Bergschenhoek

Hel Hek Voo Vla Zan Lei

Hellevoetsluis Hekelingen III Voorschoten Vlaardingen Zandwerven leidschendam

Mie Kol

Mienakker Kolhorn

Swifterbant-cultuur 3500 v.chr. 3500 v.chr. 3500 v.chr. 3500 v.chr. 3400 v.chr. Vlaardingen-cultuur 2900 v.chr. 2900 v.chr. 2900 v.chr. 2400 v.chr 2400 v.chr. 2000 v.chr Enkelgrafcultuur 2600 v.chr. 2200 v.chr.

Dat geldt niet voor vissen die in het zilte kustwater leven en voor de voortplanting het zoete water opzoeken. Dat zijn de anadrome soorten als steur, spiering en de driedoornige stekelbaars. Daar horen ook houtingen, zalmen en zeeforellen bij. Het skelet van de laatste twee soorten vergaat echter heel snel en wordt zelden opgegraven. Dan komen we in Vlaardingen, Hekelingen en Hellevoetsluis in het zoete water nog een zomergast tegen: de harder. En

Afb. 2 Onderkaak snoek; boven modern, onder (fragment) Vlaardingen (ÂŽ R. Maliepaard/Archaeo-Zoo) *) Lengte (grootte) moderne snoek 28 cm; Vlaardingen 45 cm Het bleef niet bij steur alleen |

Special binnenwerk.indd 59

59

22-03-10 13:22


tot nog toe alleen in Hekelingen een exoot die zich vanuit het stroomgebied van de Donau via de Oostzee waarschijnlijk kort na de laatste ijstijd in de delta vestigde en sedertdien daar tot op heden te vinden is, de meerval. Zeevis ontbreekt niet. In Hellevoetsluis is de platvisfamilie goed vertegenwoordigd en komt ook de kabeljauwfamilie voor. De visserij Op basis van soortenspectrum kan worden afgeleid dat men tijdens de Vlaardingen-cultuur vooral op het binnenwater viste. De aanwezigheid van platvis als bot en schol wijst in de richting van enige visserij in de riviermondingen en op de wadplaten…blijkbaar waagde men zich niet graag verder van de kust. In Ypenburg (Swifterbant-cultuur; circa 3500) zijn de resten van een doornhaai en een stekelrog opgegraven. Beide kunnen tot dicht onder de wal voorkomen. Dat geldt ook voor de kabeljauw, die minder gevoelig is voor verzoet zeewater dan de schelvis. Waarschijnlijk gaat het daarom in Hellevoetsluis om kabeljauw. In dit kader is het interessant op te merken, dat in Mienakker (Enkelgrafcultuur; circa 2600 BC) zowel stekelrog, kabeljauw, schelvis als wijting voorkomt. Het aantal en de lengte van de kabeljauw (27 – 125 cm) en schelvis (43 – 86 cm) is zodanig, dat aangenomen moet worden dat er sprake geweest is van kustvisserij in de estuaria en daar buiten.9 Deze kustvisserij begon men kennelijk te beoefenen aan het einde van de Vlaardingen-cultuur: men viste met lijnen, vanuit kano’s of huidenboten.10 Daarvóór verschalkte men de kustvis lopend met de wade (treknet) of hanteerde men de prikstok om platvis te vangen. Die eenvoudige, historisch vastgelegde techniek om platvis, bij laagtij wadend door het water op te zoeken, met de voeten te fixeren en aan een scherpe stok te prikken, werd ook werkelijk in de Prehistorie toegepast, getuige een bronstijdvondst uit Opmeer (1500 BC).11 Dit kan ook voor de Vlaardingen-cultuur worden aangenomen. In het binnenwater gebruikte men waarschijnlijk het meest de fuik, al dan niet

60

voorzien van aas. Op grond van analogie met moderne fuiken wordt veelal van een palingfuik gesproken. De fuik discrimineert niet naar visgrootte en is als viswerktuig al sedert het Mesolithicum ingezet.12 Zeker is dat ook andere vis dan paling in de uitgezette fuiken terecht is gekomen Dat zijn dan soorten die, seizoensmatig, in scholen massaal vanuit het kustgebied langs de oevers zwemmend, het binnenwater binnen trekken om een paaiplaats te zoeken, zoals de spiering en de driedoornige stekelbaars. Witvis is een toevalstreffer. De stekelbaars zal niet gegeten zijn: de geringe grootte is daarbij vast geen overweging geweest, wel de aanwezigheid van een huidpantser en de stekels bij rugen buikvin. Wanneer we in een nederzetting als Schipluiden en Hellevoetsluis veel resten van stekelbaarsjes tegenkomen, moeten die ter plaatse uit de fuiken zijn geschud, tot genoegen van rondscharrelende carni- en omnivoren. Zij vormen dan wel een goede indicator voor het visseizoen. Fraaie voorbeelden van fuiken, gemaakt van twijgen van de rode kornoelje, zijn aangetroffen op vindplaats Bergschenhoek (Swifterbant-cultuur) en de typesite Vlaardingen.13 De grootte van de gevangen paling in Hellevoetsluis kon gereconstrueerd worden. Op grond daarvan kan worden vastgesteld dat men daar de hele palingpopulatie in de fuiken aantrof, zoals men die in een intergetijdengebied kan verwachten. Nemen we het soortenspectrum van Hellevoetsluis, exclusief de steur, tot uitgangspunt, dan heeft men op deze locatie vooral op paling gevist. Grote snoek zal men actief hebben opgezocht en gevangen met de visspeer.14 In het vroege voorjaar is het aanlokkelijk de paaiplaatsen van de snoek op te zoeken in de ondiepe overstromingsgebieden langs de rivieren en kreken. Hulp van honden bij het opjagen naar ondieper water en uitgezette netten behoren, net als in het Mesolithicum op de donk Polderweg, tot de mogelijkheden.15 Met netten en weren kan men ook kleine

| Het bleef niet bij steur alleen

Special binnenwerk.indd 60

22-03-10 13:22


Afb.3a&b Skeletresten van de driestekelige stekelbaars in Hellevoetsluis; rechts de vinstekel van de rugvin (ÂŽ K. Troostheide/Archaeo-Zoo). Het bleef niet bij steur alleen |

Special binnenwerk.indd 61

61

22-03-10 13:22


Afb.4 Lengte paling (Anguilla anguilla) uit Hellevoetsluis.

Afb. 5 Steur: schedelbasis (parasphenoideum) , boven modern; onder Vlaardingen 1964 (® R. Maliepaard/ Archaeo-Zoo)

62

stromen hebben afgezet om zalm en harder te vangen. De steur werd waarschijnlijk tijdens de paaitrek actief opgezocht of opgewacht bij dergelijke visweersystemen, waarbij men soms hele kreekmondingen afsloot.16 Tussen ingeslagen palenrijen werden staketsels of grove netten aangebracht, die de vis naar een vangstkamer leidden. Het net dat men in Vlaardingen aantrof, had een dusdanig grove maaswijdte (tussen de knopen 12 cm), dat het alleen dienst gedaan kan hebben bij de vangst van grote, paairijpe steur…als het al niet wordt opgevat als het restant van een draagnet.17 Van grootschalige steurvisserij, zoals in de latemiddeleeuwen, maar vooral ten tijde van de industriële revolutie, kan geen sprake

geweest zijn. Een paar grote steuren leverden al heel wat voedsel op. De steur is een kraakbeenvis, waarvan sommige skeletdelen pas met het ouder worden beginnen te verbenen. Kraakbeen vergaat makkelijk (is ook wel eetbaar). Daardoor worden er vooral huidverbeningen aangetroffen. De structuur is fragiel en het aantal fragmenten van steurplaten groot. Het is daarom lastig de omvang van de vangst te kwantificeren als alleen (resten van) huidplaten worden gevonden. Het verzamelde oppervlak van de steurplaatfragmenten in vergelijking met de totale bepantsering van een recent exemplaar wijst uit dat ook in Hellevoetsluis de vangst van steur beperkt is geweest tot (jaarlijks?) een klein aantal exemplaren

| Het bleef niet bij steur alleen

Special binnenwerk.indd 62

22-03-10 13:22


Afb.6 Lengte en gewicht steur uit Vlaardingen. *) lengte van de moderne steur ca. 94 cm.

van variabele lengte. Het aantal steurresten was op de locaties Vlaardingen en Voorschoten opmerkelijk groot. Het ichthyo-archeologisch onderzoek stond toentertijd nog in zijn kinderschoenen en er werden alleen de meest complete en grootste resten verzameld.18 Rekening houdend met de vondstlagen, gaat het in Vlaardingen (1959/60 & 1964) om minimaal 219 en in Voorschoten om 30 volwassen steuren.19 Dat lijkt veel, maar, afgezet tegen de bewoningsduur, gaat het maar om een paar exemplaren per jaar. Van 78 steuren uit Vlaardingen was een lengtereconstructie bij benadering mogelijk en op grond daarvan het gewicht.20 De nadruk ligt dan op een lengte tussen

130 en 190 cm, de grootte waarop de steur voor het eerst geslachtsrijp wordt en naar zoet water trekt om een paaiplaats te zoeken. Hun aantal zal aanmerkelijk groter zijn dan oudere exemplaren, die, hoe ouder (en groter) zij worden, steeds minder zullen voorkomen. In die zin wordt een nog onbedreigde, natuurlijke populatie bevist. De voedselopbrengst neemt evenwel met de grootte aanmerkelijk toe: reden om zo mogelijk een groot exemplaar te verschalken. In Vlaardingen zijn ook de resten van minstens 12 grote harders verzameld, die de onderzoekers aanvankelijk aan de zalm toeschreven en later aan de dunlipharder (Liza ramada).21 Het zou ook om

Afb. 7 Vlaardingen; kieuwdeksels van de diklipharder (ÂŽ R. Maliepaard/ArchaeoZoo) Het bleef niet bij steur alleen |

Special binnenwerk.indd 63

63

22-03-10 13:22


de diklipharder (Chelon labrosus) kunnen gaan. Een aantal kieuwdeksels uit de opgraving 1959 en 1964 bevindt zich in de vergelijkingscollectie van het AAC. EĂŠn daarvan werd direct naast de fuik aangetroffen. De harder is een scholenvis die zich voedt met algen en kleine bodemdieren. Daardoor zijn zij met de haak nauwelijks te vangen. Een grote harder van tussen 60 tot 70 cm weegt rond de 3 kg. Het is, met andere woorden, net zo lucratief om een aantal harders te vangen als een kleine steur. Daartoe is een visweer meer geschikt dan voor de vangst van een steur: die is immers een trage zwemmer en zal niet snel uit het oog verloren gaan als hij door vissers opgedreven wordt in ondiep water. Ook voor zalm is een visweer of vissteek uitermate doeltreffend. Een probleem vormt wel het vermogen van beide soorten om over obstakels heen te springen. Dat kan evenwel verhinderd worden als ervan uitgegaan wordt dat de visserij regelmatig gemeenschappelijk door alle bewoners van de nederzetting bedreven werd en de visserij niet het exclusieve voorrecht was van enkelen of alleen van mannen. De verzamelde bewoners wachtten dan de harder bij de visweren op en verhinderden zoveel mogelijk het ontsnappen. De vangst van grote steur gaf misschien groot prestige aan de jagers op deze vis, maar verder konden ook vrouwen en kinderen betrokken zijn bij het vissen op bijvoorbeeld platvis22, of het leeghalen van de vangstkamers, zoals dat ook elders in onze moderne wereld nog gebeurt.23 Consumptie Beperken we ons tot Hellevoetsluis, dan staat vast dat men grote en kleine vis bewerkte en in stukken sneed. Dat ligt min of meer voor de hand want grote vis laat zich lastig bereiden. Het visafval, of een maaltijdrest, bleef kennelijk als zwerfvuil liggen, want er zijn ook viselementen met vraatsporen. De aanwezigheid van honden ligt dan voor de hand, zeker als er ook wervels onder het vondst-

64

materiaal voorkomen die het maag/ darmkanaal gepasseerd zijn en met de feces weer in de openbaarheid kwamen.24 Niet uitgesloten mag worden, dat dergelijk vondstmateriaal ook van een visotter afkomstig kan zijn, gevangen voor zijn pels. Bij het villen kan de maaginhoud ergens binnen de nederzetting terecht zijn gekomen of zijn begraven, zoals aannemelijk is voor Wateringen IV.25 Otters houden zich graag in een waterrijke omgeving op en zijn in het intergetijdegebied in hun element.26 Visbereiding zelf gebeurde bij een vuur of boven gloeiende as. Daarbij kon skeletmateriaal tijdens of na het garen met vuur in aanraking komen. Of men ook vis door drogen conserveerde voor later gebruik, is onbekend. Veel later, in de Middeleeuwen droogt men platvis en haring in de vissersdorpen. De mogelijkheid bestaat dus, en steur laat zich in die zin ook goed bewerken, wat de mogelijkheid biedt de vangst van een groot exemplaar door een kleine gemeenschap ook effectief te benutten. Voor Mienakker werd de mogelijkheid geopperd, dat aan de kust gevangen vis na bewerking (ontkoppen) afgevoerd werd naar een meer permanente nederzetting.27 Die hypothese kon evenwel niet door het visonderzoek ondersteund worden. Waarschijnlijker is, dat men de vangst ter plaatse consumeerde en dat rondscharrelende huisdieren als honden en varkens het merendeel van de restanten opvraten. Terugblik Aan de kust, aan de boorden van de Rijnen Maasdelta, heeft men ten tijde van de Vlaardingen-cultuur intensief de hele vispopulatie bevist, met allerlei hulpmiddelen. Het gangbare idee dat de nadruk op steur lag, moet als achterhaald worden beschouwd: andere vissoorten waren minstens zo belangrijk en, in tegenstelling tot de steur, het gehele jaar voor handen. Behalve standvis en paling ging het dus naast steur zonder twijfel ook om anadrome vis als fint/elft, spiering en zalm. Gezien het vondstmateriaal in Vlaardin-

| Het bleef niet bij steur alleen

Special binnenwerk.indd 64

22-03-10 13:22


gen moet ook aan de harder een belangrijke rol worden toegekend, een soort die in de loop van de zomer en na de steur in de benedenloop van rivieren en kreken verschijnt. Gedurende het visseizoen zullen zich enkele hoogtepunten hebben voorgedaan. Dat is het vangen van snoeken tijdens hun paaiperiode kort na het wegsmelten van het ijs op de overstroomde uiterwaarden, de komst van grote aantallen anadrome vis in het voorjaar of de vangst van een grote steur in de loop van

de vroege zomer en de top van de palingvangst tijdens de herfsttrek van vette schiere alen die de zee opzochten. Alleen in de winter zullen de visserij-activiteiten beperkt zijn gebleven. Bob Beerenhout, ichthyo-archeoloog Amsterdam Archeologisch Centrum Universiteit van Amsterdam Turfdraagsterpad 9 – BG1 1012 XT Amsterdam h.j.beerenhout@uva.nl

Noten 1 Groenman-van Waateringen, Voorrips & Van Wijngaarden-Bakker 1968; Beek 1980 2 Mondelinge mededeling dr. J.A. Bakker, die bij deze opgravingen betrokken was. Dit leidde toentertijd tot de conclusie dat vis in verhouding tot (gedomesticeerde) zoogdieren voor de voeding van weinig belang geweest was. Vis was hoogstens een aanvulling op het dagelijkse menu (van Regteren Altena et al. 1963 a, p. 41) 3 Prummel 1987 4 Beerenhout 2008; de eindrapportage verschijnt eind 2009 (Archol, Leiden) 5 Brinkhuizen 2006 6 De Vries 2004; Laarman 2004 7 Data uit de in de literatuurlijst genoemde literatuur, w.o. Clason 1967, Clason, Prummel & Brinkhuizen 1979, van Beek 1980, Zeiler 1997 8 De onderkaak (dentale) bevindt zich in de vergelijkingscollectie van het AAC UvA; de lengte kon bepaald worden door meting van de symphyse en het gebruik van een regressieformulie in Brinkhuizen 1989 9 Beerenhout 1991 10 Beerenhout 1991 11 Beerenhout 2005 12 Brinkhuizen 1985; voorbeelden van neolitische fuiken in Vlaardingen (van Iterson Scholten 1977) en Bergschenhoek (Louwe Kooijmans 1985 & 1986)

13 Louwe Kooijmans 1980, 1985 & 1986 14 Resten van vissperen en een mogelijke netverzwaring in Bergschenhoek (Louwe Kooijmans 1986); Prummel 1987 stelt de snoek op de tweede plaats na de steur bij de visserij in Hekelingen 3 15 Beerenhout & Oversteegen 2000; Beerenhout 2001 16 Boddeke 1974 § 7 17 Van Iterson Scholten 1977 18 Vos-Kelk 1978 p. 4 19 Van Maren 1971; Vos-Kelk 1978 20 Data bij Van Maren p. 12-14 21 Mondelinge mededeling dr. J.A. Bakker; de kieuwdeksels bevinden zich in de vergelijkingscollectie van het AAC UvA; genoemd als behorend tot de dunlipharder in Clason et al. 1979 22 Beerenhout 2005 23 Brandt 1984 24 Jones 1984; Nicholson 1992 & 1996; Beerenhout 2008; de aanwezigheid van honden staat bijvoorbeeld vast voor Vlaardingen, Hekelingen (Clason 1967), Voorschoten (Groenman-van Waateringen et al. 1968) en Rijswijk/Ypenburg (Laarman 2004) 25 Beerenhout 1996a&b; Beerenhout 1997 26 De otter is niet alleen in Wateringen IV aangetroffen (Raemaeckers 1997), maar ook in Hekelingen III (Prummel 1987) 27 Beerenhout 1991; ten onrechte als vaststaand feit genoemd in van Ginkel & Hogestijn 1997 en Zeiler 1997

Literatuur Beek, B.L. van, 1990: De Steentijd te Vlaardingen, Leidschendam en Voorschoten, Amsterdam (these). Beerenhout, B., 1991: Mienakker: verslag van het onderzoek aan de visresten; intern rapport Archaeo-Zoo i.o.v. ROB/ RACM Amersfoort. Beerenhout, B., 1996a: Wateringen-4; verslag van het ichthyologische onderzoek aan materiaal uit een jong-neolithische nederzetting van rond 3700 BC; intern rapport Archaeo-Zoo i.o.v. IPL Leiden. Beerenhout, B., 1996b: Vissen bij Wateringen (Z.H.) rond 3700 v.Chr., Westerheem 45/3, 125-131. Beerenhout, B., 1997: Fish bones; in: D.C.M. Raemaeckers et al.: Wateringen 4: a settlement of the Middle Neolithic Het bleef niet bij steur alleen |

Special binnenwerk.indd 65

65

22-03-10 13:22


Hazendonk 3 Group in the Dutch coastal area, Analecta Praehistorica Leidensia 29, 163-165. Beerenhout, B. & J. Oversteegen, 2000: Visserij op hoge poten; snoekenvangst in de prehistorie. In: OVBericht 2000-4, 147-151. Beerenhout, B., 2001: Vissen. In: L.P. Louwe Kooijmans (red.) Hardinxveld-Giessendam Polderweg, een mesolitisch jachtkamp in het rivierengebied (5500-5000 v. Chr.), Amersfoort, 243-276. Beerenhout, B., 2005: De visresten uit Opmeer – Hoogwoud; het unieke bewijs voor een vangsttechniek tijdens de Midden Bronstijd van West-Friesland, rapport Archaeo-Zoo Amsterdam. In: E. Lohof & J. Vaars, Opmeer, Hoogwoud-Oost, ADC-rapport 401, 43-50. Beerenhout, B., 2008: De visresten van de Ossenhoek, gem. Hellevoetsluis, een nederzetting t.t.v. de Vlaardingencultuur; rapport Archaeo-Zoo i.o.v. Archol Leiden. Boddeke, R., 1974: Vissen & vissen, Amsterdam/Brussel Brandt, A. von, 1984: Fish cathing methods of the world, Farnham, Surrey (3rd revised and enlarged edition). Brinkhuizen, D.C., 1985: Some notes on recent and pre- and protohistoric fishing gear from northwestern Europe, Palaeohistoria 25, 7-53. Brinkhuizen, D.C., 1989: Ichthyo-archeologisch onderzoek: methoden en toepassing aan de hand van Romeins vismateriaal uit Velsen (Nederland), Groningen (these). Brinkhuizen, D.C., 2006: Fish. In: L.P. Louwe Kooijmans & P.F.B. Jongste, Schipluiden; a neolithic settlement on the Dutch North Sea coast c. 3500 cal BC, Analecta Praehistorica Leidensia 37/38, 449-470. Clason, A.T., 1967: Animal and Man in Hollands Past (Palaeohistoria 13), these. Clason, A.T. e.a., 1979: Vogelen en vissen- een glimp van de Nederlandse vogel- en viswereld uit het verleden, Westerheem 28/1, 9-23. Ginkel, E. van & W.J. Hogestijn, 1997: Bekermensen aan zee; vissers en boeren in Noord-Holland 4500 jaar geleden, Zutphen. Groenman- van Waateringen, W. e.a., 1968: Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorschoten and Leidschendam (Ecology), Helinium 8, 105-130. Iterson Scholten, F.R. van, 1977: Rope and fishing tackle. In: B.L. van Beek e.a., Ex Horreo, (Cingula IV), Amsterdam, 134- 143. Jones, A.K.G., 1984: Some Effects of the Mammalian Digestive System on Fish Bones. In: J. Desse- Berset (red.), 2nd Fish Osteoarchaeology Meeting CNRS, Paris (Notes & Monographies Techniques 16), 61-65. Laarman, F.J., 2004: Rijswijk Rijksweg A4; sporen van midden-neolithische bewoning. In: L. de Vries, Luilekkerland aan de kust; de faunaresten van de neolithische nederzetting bij Rijswijk/Ypenburg (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 106), 54-56. Louwe Kooijmans, L.P., 1980: Het onderzoek van Neolithische nederzettingsterreinen in Nederland anno 1979, Westerheem 29/2, 93-136. Louwe Kooijmans, L.P., 1985: Sporen in het land: De Nederlandse delta in de prehistorie, Amsterdam. Louwe Kooijmans, L.P., 1986: Het loze vissertje of boerke Naas?, het een en ander over het leven van de steentijdbewoners van het Rijnmondgebied. In: Trierum, M.C. van & H.E. Henkes (eds): Landschap en bewoning rond de mondingen van Rijn, Maas en Schelde (Rotterdam Papers V), 7-18. Louwe Kooijmans, L.P. (red.), 2001: Hardinxveld-Giessendam Polderweg, een mesolitisch jachtkamp in het rivierengebied (5500-5000 v. Chr.) (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 83), Amersfoort. Louwe Kooijmans, L.P. & P.F.B. Jongste, 2006: Schipluiden; a neolithic settlement on the Dutch North Sea coast c. 3500 cal BC (Analecta Praehistorica Leidensia 37/38). Maren, M. van, 1971: Steurresten uit de Vlaardingen-cultuurnederzettingen te Vlaardingen en Voorschoten (scriptie Gemeentelijke Universiteit Amsterdam). Nicholson, R.A., 1992: Bone Survival: the Effects of Sedimentary Abrasion and Trampling on Fresh and Cooked Bone. In: International Journal of Osteoarchaeology 2, 79-90. Nicholson, R.A., 1996: Bone Degradation. Burial Medium and Species Representation: Debunking the Myths, an Experiment-based Approach, Journal of Archaeological Science 23, 513-533. Prummel, W., 1987: The Faunal Remains of the Neolithic Site of Hekelingen 3, Helinium 27, 190-258. Raemaeckers, D.C.M. et al., 1997: Wateringen 4: a settlement of the Middle Neolithic Hazendonk 3 Group in the Dutch coastal area (Analecta Praehistorica Leidensia 29), 143-191. Regteren Altena, J.F. van e.a., 1963a, The Vlaardingen Culture (IV), Helinium III (Second Atlantic Colloquium, Groningen), 39-54 Regteren Altena, J.F. van e.a., 1963b: The Vlaardingen Culture (V), Helinium III (Second Atlantic Colloquium, Groningen), 97-120. Vos-Kelk, P., 1978: De steurresten uit de neolitische nederzetting te Vlaardingen (scriptie IPP Gemeentelijke Universiteit Amsterdam). Vries, L.S. de, 2004: Luilekkerland aan de kust; de faunaresten van de neolithische nederzetting bijRijswijk-Ypenburg (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 106), Amersfoort. Zeiler, J.T., 1997: Hunting, fowling and stock-breeding at neolithic sites in the western and central Netherlands, Groningen (these)

66

| Het bleef niet bij steur alleen

Special binnenwerk.indd 66

22-03-10 13:22


Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard Simone Bloo & Patrick Ploegaert

In 2008 is ten zuiden van Rotterdam, in de wijk Beverwaard, een gedeelte van een donk opgegraven. Behalve een aantal intrigerende sporen en vondsten uit het Midden-Mesolithicum is tijdens het onderzoek aardewerk aangetroffen dat aan meerdere perioden kan worden toegeschreven. Enkele versierde scherven zijn te plaatsen in de middenfase van de Swifterbant-cultuur (circa 4200-3900/3800 v. Chr.) en iets jonger in de Vlaardingen-cultuur (circa 3500-3400 v. Chr.). In de wijk Beverwaard van de Rotterdamse deelgemeente IJsselmonde is in 2008 de bouw gestart van een tramremise, met kantoren en een parkeerdek boven de tramsporen. De aanleg daarvan bracht grondverzet en veel heiwerkzaamheden met zich mee. Voor Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam waren deze voorgenomen werkzaamheden aanleiding om in het plangebied een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren. Tijdens booronderzoek in december 2006 is ter plaatse een donk aangetroffen, die aan de hand van een lichte glooiing op het terrein nog net zichtbaar was aan de oppervlakte (BOOR-vindplaats 13-83).1 In ĂŠĂŠn van de boringen werd een bewerkt stuk vuursteen in de top van het donkzand aangetroffen. Ter hoogte van de vindplaats zijn in 2008 in het kader van een waarderend onderzoek vijf proefsleuven aangelegd en 33 aanvullende boringen gezet buiten de proefsleuven (afb. 1). De resultaten van de proefsleuven leidden uiteindelijk tot een opgraving van een gedeelte van de vindplaats. De vragen die bij het archeologisch

onderzoek werden gesteld, hadden betrekking op de datering en aard van de vindplaats. Waren er bijvoorbeeld aanwijzingen voor herhaaldelijk en kortstondig gebruik van de donk, of was er sprake van een permanente bewoning en in welke culturele context vond deze plaats? Aan de hand van het vondstmateriaal dienden vragen beantwoord te worden over de voedseleconomie en de grondstofvoorziening. Na het onderzoek met proefsleuven waren de meeste onderzoeksvragen nog niet beantwoord. Het bleek nodig meer gegevens te verzamelen over de aard, datering en omvang van de vindplaats; daarom is besloten om aansluitend aan het waarderend onderzoek een opgraving uit te voeren op het gedeelte van de donk dat door de voorgenomen bouwwerkzaamheden zou worden bedreigd. Een deel van de vindplaats, ter hoogte van de vondstconcentratie op het zuidelijke gedeelte van de donk, is door middel van een put van 20x15 meter opgegraven. Hoewel in dit artikel de analyse van neolithisch aardewerk centraal staat, zijn de sporen en overige vondsten die op de donk zijn aangetroffen van dusdanig Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard. |

Special binnenwerk.indd 67

67

22-03-10 13:22


Afb. 1 Hoogtelijnenkaart van het rivierduin met sporen.

68

belang dat ze voor de interpretatie van de vindplaats niet onvermeld mogen blijven. Landschap De ondergrond in het plangebied bestaat uit pleistocene en vroeg holocene afzettingen behorend tot de Kreftenheye Formatie (in dit gebied op circa 15 m - NAP). Deze bestaan uit fluviatiele grinden en grove zanden; zij worden in veel gevallen afgedekt door een blauwgrijze, stugge kleilaag, beter bekend als de Laag van Wijchen. Vrijwel overal in het rivierengebied bevinden zich fossiele rivierduinen op deze Laag van Wijchen. In de laatste koude fase van het Pleistoceen en Vroeg Holoceen werden in het, periodiek droogvallende, dal van de Rijn en Maas, hoge rivierduinen opgewaaid op plaatsen met vegetatie.2 De rivierduinen ontstonden langs de oevers van de stroomgordels van riviersys-

temen. Na verloop van tijd raakten deze rivierduinen plaatsvast, doordat de zandaanvoer stokte. Dit gebeurde als gevolg van de zeespiegelstijging en de daaraan gekoppelde stijging van het grondwater in de riviervlakte. Op de rivierduinen kon zich vegetatie ontwikkelen; ze werden op die manier geschikte vestigingslocaties voor groepen mesolithische jagers / verzamelaars. Op de donken zelf groeiden tijdens het Mesolithicum lindes, eiken, essen, berken en iepen, die door hun hoog opgaande begroeiing boven de omgeving uitstaken; die bestond immers voornamelijk uit brede rietkragen en elzenmoerasbos. De natuurlijke omgeving bood een breed scala aan voedselbronnen: vruchten, bessen, vissen, vogels en zelfs groot wild. De faunaresten van de in de nabijheid van Beverwaard gelegen donktop Groenenhagen – Tuinenhoven (Swifterbant-cultuur) bestonden uit varken/wild

| Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard.

Special binnenwerk.indd 68

22-03-10 13:22


zwijn, otter en edelhert.3 Op de donk onder het Centraal Station in Rotterdam zijn, voor de bewoning in het Laat Mesolithicum, onder andere waternoot, hazelnoot, wilde appel en vruchten van rode kornoelje als voedselbron aangetoond, naast vissen zoals steur, paling, blankvoorn, rietvoorn, serpeling, zeelt, snoek, zalm/zeeforel en baars. De stijging van het water rond de donken, dat in eerste instantie hun bestaan mogelijk maakte, zorgde uiteindelijk ook voor het verdwijnen ervan. De aangroei van veen en de afzetting van klei en zand tegen de donken resulteerden in een steeds kleiner wordende bewoonbare oppervlakte. Na verloop van tijd verdwenen de meeste donken onder deze afzettingen. Van het fossiele rivierduin dat in 2008 in Beverwaard is onderzocht, is op het hoogste punt het afdekkende veen verdwenen. De top van het duin bevond zich oorspronkelijk op circa 2,00 m – NAP. Vindplaatsen in de omgeving De donk maakt deel uit van een uitgestrekt - oost-west georiënteerd - areaal met rivierduinafzettingen op IJsselmonde (afb. 2). Het complex met rivierduinafzettingen strekt zich uit over een lengte van ongeveer 2,5 tot 3 km vanaf de Kievitsweg in Ridderkerk in het oosten tot ongeveer de locatie Kreekkade - Sportlaan in Rotterdam-Zuid. De grootste breedte van het complex bedraagt circa 700 meter. In het oosten van het rivierduincomplex is in Ridderkerk een aantal op korte afstand van elkaar gelegen vindplaatsen bekend: de Donk I en II en de Kievitsdonk. Zij worden aangeduid met de BOOR-vindplaatscodes 14-08, 14-09 en 14-22. De vindplaatsen zijn ontdekt gedurende (geologische en archeologische) booronderzoeken waarbij vuursteen en houtskool op de top van de rivierduinafzettingen is gevonden.4 Ongeveer 200 meter ten noorden van het plangebied, in de wijk Beverwaard tegen de Rijksweg A16 aan, is in 1981 een deel van een donktop opgegraven. Daarbij zijn een haardje uit het Mesolithicum, bewoningssporen uit de Vlaardingen-cultuur

en een Wikkeldraadspits uit de Bronstijd aangetroffen (BOOR-vindplaats 13-17).5 Enkele honderden meters ten westen hiervan, aan de andere kant van Rijksweg A16 in de wijk Groenenhagen-Tuinenhoven, is in 2005 een kleine vindplaats met resten van de Swifterbant-cultuur opgegraven (BOOR-vindplaats 13-78).6 Hier zijn sporen van mogelijke haard-/vuurplaatsen gevonden met daaromheen een gespreide materiaalcluster van aardewerk, vuursteen, verbrand bot en natuursteen. Verder naar het westen ligt de onderzoekslocatie Rotterdam ’t Hart. Gedurende het verkennend inventariserend booronderzoek zijn hier in de top van donkafzettingen houtskool, vuursteen en verbrand bot aangetroffen (BOOR-vindplaats 13-66).7 Deze waarneming van menselijke aanwezigheid is de meest westelijke binnen het complex met rivierduinafzettingen op IJsselmonde tot op heden. Onderzoek op de vindplaats Beverwaard Tramremise Tijdens het onderzoek met proefsleuven is de vondstlaag, de bovenste 20 cm van het donkzand, met de hand afgeschaafd, waarbij vondsten per vak van 1x1 m zijn verzameld. In de vondstlaag is aardewerk en vuursteen aangetroffen, vondsten van organisch materiaal ontbraken. Binnen de vondstlaag was geen stratigrafie waarneembaar. Op basis van de verzamelde vondsten is een verspreidingskaart gemaakt, waaruit bleek dat vondsten op een groot gedeelte van de donk aanwezig waren, met een duidelijke concentratie in het zuidelijke gedeelte. In de proefsleuven zijn geen antropogene grondsporen aangetroffen. Tijdens de opgraving zijn in totaal elf antropogene sporen aangetroffen; negen kuilen en twee paalkuilen. In vier van de negen kuilen is verbrand menselijk bot, houtskool en verbrand vuursteen uit de vulling verzameld. Een vrij grote kuil met een doorsnede van 2,20 meter en een diepte van 0,70 meter bevatte slechts enkele fragmenten van een menselijk dijEen Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard. |

Special binnenwerk.indd 69

69

22-03-10 13:22


Afb. 2 Rivierduinen op IJsselmonde met vindplaatsnummers.

70

| Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard.

Special binnenwerk.indd 70

22-03-10 13:22


been. De overige drie kuiltjes waren circa 0,85 tot 1,10 meter in doorsnee; ze hadden een diepte van 10 tot 30 cm. In de gehele vulling van de kuiltjes is verbrand menselijk bot aangetroffen. Een van de kuiltjes leverde naast verbrand bot en vuursteen nog twee intrigerende vondsten op: een platte steen - mogelijk een nauwelijks gebruikte slijpsteen - en een Geröllkeule (afb. 3). Het gewicht aan determineerbare crematieresten uit de vier kuilen was vrij gering; het varieerde van 13 tot 84 gram.8 Het botmateriaal was sterk gefragmenteerd en over het algemeen goed verbrand. In drie kuilen waren verschillende skeletregio’s aanwezig, vooral de compactere botdelen van de schedel en de schachten van de pijpbeenderen. De spongieuze (sponsachtige) botdelen van bijvoorbeeld ribben, wervels en bekken, waren minder goed bewaard gebleven. Op basis van de gedetermineerde botdelen kan worden geconcludeerd dat in twee kuilen de resten van een individu met een leeftijd tussen (respectievelijk) circa 10-40 jaar en circa 10-34 jaar zijn aangetroffen. De derde kuil met voldoende determineerbare botdelen bevatte de resten van mogelijk een vrouwelijk individu met een leeftijd tussen circa 12-40 jaar. Naast verbrand menselijk bot zijn tevens enkele verbrande botjes van middelgrote zoogdieren en varken of wild zwijn in drie kuilen aangetroffen. Monsters van het verbrande bot uit drie kuilen leverden dateringen op van respectievelijk; 8435 ± 40 BP (GrA-43393), 8135 ± 45 BP (GrA-43443) en 8465 ± 45 BP (GrA43444). De kuilen zijn hiermee te dateren in het Midden-Mesolithicum.

het algemeen wordt aangenomen dat het een werktuig uit het Mesolithicum betreft. De functie van Geröllkeulen staat voorlopig, zelfs na een recente vergelijkende studie van 49 exemplaren, nog steeds niet vast.9 Nog opmerkelijker is de context waarin de Geröllkeule zich bevond. Exemplaren uit Swifterbant en Hattem zijn afkomstig uit haardkuilen uit het Mesolithicum. Het exemplaar van de opgraving Beverwaard Tramremise bevond zich in een kuil met veel verbrand menselijk bot, waarvan het aannemelijk is dat het een depositie van crematieresten betreft. De Geröllkeule zou in dat geval bewust met de crematieresten in de kuil kunnen zijn geplaatst. Tot dusver zijn, uit een mesolithische context, slechts twee vindplaatsen met zekere menselijke crematieresten bekend in Nederland, namelijk Oirschot V, vindplaats 21 en Dalfsen.10 Monsters uit de drie kuilen zijn bekeken op de aanwezigheid van botanische macroresten. Hoewel men verwachtte veel verbrande zaden en pitten te vinden, zijn slechts verkoolde fragmenten van hazelnootdoppen aangetroffen. De vondst van drie crematiegraven roept de vraag op in welke context de crematies geplaatst kunnen worden. Omdat overige bewoningssporen, zoals paalkuilen, uit het Mesolithicum lijken te ontbreken,

Afb. 3 Dwarsdoorsnede door kuiltje met mogelijke bijgiften.

De vondst van de eerder genoemde Geröll­keule in één van de kuilen is opmerkelijk in die zin, dat dit type artefact tot nu toe in Nederland nog nauwelijks in goed gedateerde contexten is aangetroffen. Geröllkeulen of rolsteenhamers kunnen gedefinieerd worden als stenen (vaak rolstenen) met een, in zijaanzicht, zandlopervormig gat of met één of twee aan weerszijden, ongeveer tegenover elkaar gelegen verdiepingen of dellen. In Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard. |

Special binnenwerk.indd 71

71

22-03-10 13:22


zouden de begravingen buiten de context van een basiskamp zijn gelegen. Een mogelijke parallel hiervoor zou dan de kleine vindplaats met crematieresten Oirschot V zijn, die Arts en Hoogland omschrijven als “(…)a Mesolithic grave site within a settlement area” .11 Vondsten Naast het aardewerk, dat in dit artikel apart zal worden besproken, zijn in totaal 1600 stuks vuursteen en natuursteen verzameld. Uit een studie naar deze vondsten blijkt dat er sprake is van twee duidelijk in tijd gescheiden fasen van gebruik van de donk.12 Het merendeel van de stenen en vuurstenen artefacten uit de vondstlaag is toe te wijzen aan het Midden-Neolithicum (Hazendonk-groep en mogelijk Vlaardingen-cultuur). Het vuursteen uit de kuilen met verbrand bot is in het Mesolithicum te dateren. Uit de vondstlaag zijn in totaal 634 stuks vuursteen verzameld. Hiervan zijn drie microlithische spitsen (een A-, B- en een D-spits) en een verbrand fragment van een steilgeretoucheerd klingetje in het Mesolithicum te dateren. Fragmenten van geslepen vuurstenen bijlen, pijlpunten met oppervlakteretouche, waaronder een driehoekige, een bladvormige en een transversale spits, en geretoucheerde klingen, zijn in het Neolithicum te dateren. De overige werktuigen zoals geretoucheerde en gekerfde stukken, schrabbers en boren/ruimers leveren nauwelijks aanknopingspunten voor een datering op. In het grondstofgebruik is een duidelijke tweedeling zichtbaar. Er is voornamelijk gebruik gemaakt van gerolde vuursteen van ‘lokale’ herkomst. Daarnaast maakte men gebruik van geïmporteerde steen van goede kwaliteit. Daarbij had men tijdens de midden-neolithische bewoning vooral contacten in zuidelijke richting, zoals blijkt uit het lichtgrijze Belgische vuursteen en vuursteen uit Rijckholt/Spiennes. Opmerkelijk is het voorkomen van spitsen van Wommersom-kwartsiet onder de mesolithische artefacten. De vindplaats Beverwaard Tramremise is één van de meest noordelijke binnen het verspreidingsgebied van deze materiaalsoort.

72

Aardewerk In de vijf opgravingsputten zijn 596 scherven aardewerk aangetroffen. Het betreft hier aardewerk dat kan worden gerekend tot de Vlaardingen-groep, Hazendonk 1-groep en Swifterbant-aardewerk, te dateren in het Midden-Neolithicum. Aangezien al het aardewerk uit de vondstlaag afkomstig is, beschouwen we het vooralsnog als één complex. De 596 scherven zijn afkomstig van minimaal twaalf potten gebaseerd op de randen (62% in aantal is kleiner dan 4 cm2). Van enkele randen is het potprofiel te reconstrueren. Het aardewerk is, op vijf potten na, onversierd. Dit maakt het niet eenvoudig om het materiaal te plaatsen in een typologie, laat staan te dateren. We bespreken dan ook eerst de algemene technologische en morfologische kenmerken van dit aardewerk.13 Verschraling Aan klei is verschraling toegevoegd om klei werkbaar te maken. Vaak is het soort verschraling een intentionele keuze van een pottenbakker binnen een gemeenschap. Door het soort verschraling te determineren is het soms mogelijk om het aardewerk te plaatsen binnen een culturele groep, waardoor een datering mogelijk is. Regionale verschillen zijn groot, daarentegen is er ook vaak een chronologische overlap in het gebruik van een soort magering te zien. Van de 226 scherven waarvan de magering is bepaald, is 30 procent verschraald met gebroken kwarts, 21 procent voorzien van gebroken kwarts en organisch materiaal en 12 procent verschraald met potgruis. De overige fragmenten zijn verschraald met onder andere gebroken kwarts en zwarte glimmers soms in combinatie met organisch materiaal, steengruis, zand en combinaties van voorgenoemde verschralingstypen. Vooral het gebroken kwarts is in grote brokken toegevoegd (groter dan 2,4 mm). Potgruis heeft over het algemeen een grootte tussen 1,4 en 2,4 mm en zand is in een fijnere fractie toegevoegd tussen 0,6 en 1,4 mm. Het kwarts is bovendien

| Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard.

Special binnenwerk.indd 72

22-03-10 13:22


in grote hoeveelheden toegevoegd, een scherf zit vol met grote witte stukken. Gebroken kwarts in combinatie met potgruis is in geringe grootte en in een kleine hoeveelheid toegevoegd (1,4-2,4 mm in klasse ‘weinig’). Rolopbouw Bij 33 fragmenten is de rolopbouw zichtbaar. Tweederde is voorzien van een N-voeg, éénderde is opgebouwd uit Z-voegen en éénmaal is een H-voeg gezien. Van de twaalf potten hebben negen exemplaren een drieledig profiel, twee een geleed profiel en van een pot is geen profiel te bepalen. Schalen of ander éénledig vaatwerk zijn niet aangetroffen. Emmers of tonnen zoals we die kennen van het aardewerk van Ypenburg zijn ook niet te reconstrueren van het aardewerk van Beverwaard. Alle randen hebben een ronde top. Een bodem heeft een standvoet, een verdikking aan de buitenzijde op de overgang van de buik naar het bodemvlak. De andere drie bodems hebben deze verdikking niet, ze hebben een platte bodem. Drie randfragmenten en een bodemfragment zijn groot genoeg om er de diameter van te bepalen. Twee potten hebben een drieledig profiel, een gesloten kom met hals, de derde pot is niet volledig te reconstrueren. De drieledige en de gelede pot

Afb. 4 Aardewerk met Lochbückel. Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard. |

Special binnenwerk.indd 73

73

22-03-10 13:22


Afb. 5 Halsfragment met verticale groef (del).

hebben beide een diameter gehad van 17 cm, de tweede drieledige pot had oorspronkelijk een diameter van 15 cm. De bodem meet een diameter van 11 cm. Afwerking Sommige scherven zijn duidelijk glad afgewerkt, tegen het polijsten aan. Het merendeel is aan de buitenzijde zo verweerd dat de oorspronkelijke buitenzijde ontbreekt of aangetast is zodat de wandafwerking niet meer zichtbaar is.

Afb. 6 Versierde randscherf met spatelindrukken op de top.

Versiering Op vijf potten komt versiering voor.14 Deze is aangebracht met een spatel, met

een duim of vinger. Eenmaal heeft men met een spatel kleine indrukjes op de rand gezet. Een pot is voorzien van (minimaal) twee kleine doorboringen net onder de rand. Twee potten zijn voorzien van ondiepe indrukken die aan de binnenzijde van de pot als een bultje zichtbaar zijn (Lochbückel). Eén pot is voorzien van een ondiepe verticale groef vermoedelijk gemaakt met een duim of vinger. Eén pot is voorzien van een doorboring maar deze is na het bakproces aangebracht, dit met als doel een barst in de pot te herstellen, ofwel een reparatiegat. De zandlopervormige holte vertoont glans, waarschijnlijk veroorzaakt door het (vuurstenen-) boortje waarmee de doorboring is gemaakt. Men was blijkbaar wel zo zuinig met het aardewerk dat een barst werd gerepareerd. Raemaekers suggereert ook nog een ander gebruik voor dergelijke gaten als constructie om een pot op te hangen. Hij heeft meerdere gaten op dezelfde scherf aangetroffen bij het aardewerk van Ypenburg.15 Datering Om te bepalen of we hier met de neerslag van een korte of juist een lange bewoningsduur te maken hebben, is het noodzakelijk om het materiaal te dateren. Helaas zijn er weinig zeer duidelijke aanknopingspunten. Een middel is dan om te kijken naar de verschraling in combinatie met andere kenmerken als wanddikte en uiterlijk. Op het eerste gezicht zijn er vier baksels te onderscheiden; Baksel 1 De scherven met baksel 1 hebben een donker uiterlijk, aan de buitenzijde is de verschraling nauwelijks tot niet zichtbaar, in de breuk zijn kleine stukjes donker geworden kwartsbrokjes en potgruiskorrels zichtbaar. De buitenzijde is geglad. De scherven vallen makkelijk uit elkaar. In totaal hebben 30 fragmenten baksel 1. De klei is verschraald met relatief grote brokken gebroken kwarts maar in kleine hoeveelheden. De wanddikte ligt tussen 6 en 12 mm waarbij een randfragment het dunst is. Er zijn geen kenmerken die dit aardewerk kunnen plaat-

74

| Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard.

Special binnenwerk.indd 74

22-03-10 13:22


sen in een groep om het baksel te kunnen dateren. Baksel 2 De scherven met baksel 2 zijn overduidelijk verschraald met steengruis meestal bestaande uit gebroken kwarts, soms zijn nog zwarte glimmers zichtbaar waarschijnlijk af komstig van een graniet. Daarnaast is organisch materiaal toegevoegd in grote hoeveelheden maar in klein formaat. De rechthoekige indrukken zijn vaak voorzien van kleine rechte streepjes zoals onder andere bij magering door grassen te zien is.16 De scherven zijn lichter van kleur, dunner en vaak duidelijk geglad. Maar liefst 40 fragmenten zijn voorzien van baksel 2. De scherven zijn dunwandig (6 of 7 mm); eenmaal komt 4 mm voor maar hierbij is het niet zeker of het originele oppervlak nog aanwezig is (afb. 4). Dit fragment is voorzien van versiering in de vorm van druppelvormige spatelindrukken aan de buitenzijde van de wand en een bultje, een Lochbückel, aan de binnenzijde van de wand. De stand van het fragment is niet helemaal duidelijk. In deze stand heeft de pot een lichte naar buitenstaande rand gehad en een flauwe en korte schouder. De scherf is afgebroken op een N-voeg waardoor het net een randfragment met een ronde top lijkt te zijn. Lochbückel zijn bekend op het aardewerk van Swifterbant (S3-oeverwal) uit de middenfase van de Swifterbant-cultuur.17 In hetzelfde vondstnummer 448 is een scherf aangetroffen met een verticale groef (afb. 5). Dit exemplaar is vergelijkbaar met een pot uit Brandwijk L50, Hazendonk-1 aardewerk, dat ook in de middenfase van de Swifterbant-cultuur wordt gedateerd (4220-4100 v. Chr.). Deze scherf is dikker dan de scherven met lochbückel met 9 mm. In put 5 is een fragment van een hals/ schouder aangetroffen, waarbij een licht vloeiend S-profiel is te zien. De schouder is erg kort, circa 1,5 cm. Aan het oppervlak zijn duidelijk de indrukken van organisch materiaal zichtbaar naast de grote brokken kwarts. Aan de binnenzijde zijn

nog enkele brokjes veldspaat en glimmers zichtbaar. De pot is dunwandig met 7 mm. De buitenzijde is glad afgewerkt. Een randfragment met dit baksel is versierd met spatelindrukken dwars op de top (afb. 6). De klei is verschraald met gebroken kwarts en wat grind en veel organisch materiaal. De buitenzijde heeft een lichte kleur en de breuk en binnenzijde zijn donker. De pot heeft een drieledig profiel met een hals en een naar buitenstaande rand. In de breuk is nog een H-voeg zichtbaar. Een vergelijkbaar exemplaar is aangetroffen op de vindplaats Brandwijk L50. Dit aardewerk behoort tot de Hazendonk 1-groep.18

Afb. 7 Randfragment, mogelijk Hazendonkgroep.

Scherven met vergelijkbare dikte en verschraling (baksel 2) dragen zowel kenmerken van het Hazendonk-1 groep aardewerk als van het Swifterbant-aardewerk. Ze zijn vermoedelijk te dateren in de middenfase van de Swifterbant-cultuur, circa 4600-3900 v. Chr. Baksel 3 De scherven met baksel 3 zijn dikwandig met grote stukken kwarts, de buitenzijde is geglad. Dit type baksel is slechts bij twaalf fragmenten te constateren. Het meest opvallende kenmerk is de wanddikte van 9 of 10 mm. De buitenzijde is geglad en op de breuk is duidelijk de verschraling met grote brokken kwarts zichtbaar. Dit lijkt op Hazendonk-3 aardewerk maar het ontbreken van versiering met vingertopindrukken maakt dit onwaarschijnlijk. Overige specifieke kenmerken ontbreken waardoor dit baksel niet is te gebruiken om te dateren. Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard. |

Special binnenwerk.indd 75

75

22-03-10 13:22


Baksel 4 is in 22 scherven terug te vinden. De verschraling van potgruis en organische bestanddelen is nauwelijks te herkennen zowel door de geringe grootte als door kleine hoeveelheden waarin het is toegevoegd. Mogelijk horen dan ook meer scherven tot dit baksel maar zijn deze niet als zodanig herkend. De wanddikte ligt tussen de 8 en de 11 mm. Een randfragment afkomstig van een pot met een flauw S-profiel is verschraald met potgruis en plantresten. De rand heeft een ronde top. De wanddikte is 8 mm. Dit fragment behoort tot het Vlaardingen-aardewerk. Dat een van de 22 scherven waarschijnlijk tot het Vlaardingen-aardewerk behoort, is geen garantie voor het uitgaan van een daterende werking van dit baksel. Een aantal andere scherven is niet in te delen in een van de bovenstaande baksels, maar ze zijn wel interessant genoeg om hier kort te vermelden. Een randfragment heeft een iets omgebogen profiel (afb. 7). De magering is nauwelijks zichtbaar en bestaat uit enkele korrels potgruis. De oorspronkelijke pot heeft een S-profiel gehad met een korte hals en een korte schouder. De stevige, dikke wand meet 9 mm. Het profiel, de randvorm en het baksel wijken af van het overige dateerbare aardewerk als het Vlaardingen-aardewerk en het Swifterbant-aardewerk. Raemaekers beeldt in zijn dissertatie een pot af die of in Hazendonk 2 of Hazendonk 3 moet worden geplaatst en die lijkt nog het meest op de scherf van Beverwaard.19 Alleen is die pot versierd en die van Beverwaard niet. Omdat er geen ander Hazendonk 2 of 3 aardewerk is aangetroffen op deze donk, moet deze vergelijking met enige voorzichtigheid worden behandeld.

Afb. 8 Vlaardingen-aardewerk.

76

Baksel 4 De scherven met baksel 4 lijken geen magering te bevatten maar bij nadere inspectie zijn potgruis en de holtes van uitgebrand plantaardig materiaal te zien.

Een voorbeeld van alleen met gebroken kwarts verschraald aardewerk is te zien op afbeelding 8. Dit randfragment staat sterk naar buiten toe en is afkomstig van een pot met een flauw S-profiel. Uitstaande randen zien we onder andere bij Vlaardingen-aardewerk. Kenmerkend voor dit soort potten zijn juist de doorboringen op een rij net onder de rand. Deze vindplaats

| Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard.

Special binnenwerk.indd 76

22-03-10 13:22


heeft twee van zulke randjes opgeleverd. De randjes zijn afkomstig van een pot met een drieledig profiel waarvan de randdiameter waarschijnlijk 17 cm is geweest. Een vergelijkbare randscherf is verschraald met gebroken kwarts en zwarte glimmers. De verschraling is in grote hoeveelheden en in grote brokken toegevoegd aan de klei. De rand is afkomstig van een grote drieledige pot met een duidelijk S-profiel. Dit exemplaar lijkt op een gereconstrueerde pot van de Hazendonk van Vlaardingen(1a)-aardewerk.20 Een bodemfragment is vermoedelijk afkomstig van een vrij wijd uitstaande kom. De diameter van deze bodem is 11 cm waarvan 40 procent nog over is. De bodemdikte is 17 mm. Aan de buitenzijde zit een verdikking op de overgang van de buik naar de bodem; een dergelijke bodem noemen we ook wel een standvoetbodem. De klei is verschraald met grote stukken gebroken kwarts die in grote hoeveelheden zijn toegevoegd. De binnenzijde van de pot is gladgemaakt, de buitenzijde is sterk verweerd waardoor het oorspronkelijke oppervlak nagenoeg is verdwenen. De pot heeft een donker uiterlijk. Van deze pot is nog een groot deel van het profiel te reconstrueren vanaf de schouder tot en met de bodem. Dit type bodem komt voor bij het Vlaardingen-aardewerk. Het Hazendonk-groep aardewerk en het Swifterbant-aardewerk hebben ronde of vlakke bodems zonder de verdikking aan de buitenzijde. Het randfragment met een reparatiegat is ook gemaakt van klei verschraald met gebroken kwarts dat in grote hoeveelheden is toegevoegd (afb. 9). Het oorspronkelijke potprofiel is drieledig geweest. De scherf heeft een lichte buitenzijde en een donkere kern en binnenzijde. Conclusie Het aardewerk van Beverwaard Tramremise vertoont kenmerken van drie aardewerkgroepen. Op enkele locaties in de omgeving zijn deze aardewerkgroepen ook gevonden zoals in Hazendonk en Brandwijk. Het aardewerk van vindplaats Brandwijk L50 is gelijktijdig met Hazendonk 1-groep.21 Dit aardewerk ver-

toont weer overeenkomsten met het materiaal van de vindplaats Swifterbant (S3-oeverwal). Daarom is dit aardewerk lange tijd Swifterbant-aardewerk genoemd. Echter, in de meest recente publicatie betreffende dergelijk aardewerk is besloten om weer terug te gaan naar de oude benaming, die van Hazendonk 1-groepaardewerk, te dateren in de middenfase van de Swifterbantcultuur.22 Het verwarrende is nu dat het aardewerk van Beverwaard zowel kenmerken vertoont van het Hazendonk-1 aardewerk zoals bekend van de vindplaats Brandwijk L50 (de verschraling van gebroken kwarts en organisch materiaal, de verticale indruk, dikwandig aardewerk) als van het Swifterbant-aardewerk van de vindplaats Swifterbant S3-oeverwal (dunwandig aardewerk en druppelvormige spatelindrukken met LochbĂźckel). De datering komt in beide gevallen uit in de middenfase van de Swifterbant-cultuur, circa 4000 cal BC. De vraag is nu of het aardewerk van

Afb. 8 [vervolg] Vlaardingen-aardewerk.

Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard. |

Special binnenwerk.indd 77

77

22-03-10 13:22


Beverwaard een lokale invulling is van het Hazendonk 1-groepaardewerk of dat hier sprake is van import van het aardewerk of van de makers van het aardewerk van de locatie S3. Het Swifterbant-aardewerk komt dan wel heel zuidelijk voor!.23

Afb. 9 Randfragment met reparatiegat.

78

Op de vindplaatsen Hazendonk, Schipluiden, Ypenburg en Wateringen-4 is aardewerk versierd met vingertopindrukken aangetroffen, Hazendonk 3-groepaardewerk. Ook is de buitenzijde vaak sterk geruwd tot een soort besmeten. Dit aardewerk ontbreekt volledig op de vindplaats Beverwaard. De meeste randfragmenten van Beverwaard zijn afkomstig van drieledige potten terwijl het Hazendonk 3-groepaardewerk juist meer bestaat uit emmer- en tonvormige poten. Er zijn dan ook geen aanwijzingen voor gebruik van deze locatie in de fase Hazendonk 2 of 3. Wel is Vlaardingen-aardewerk aangetroffen, dat sterk lijkt op het materiaal van Hazendonk en Ypenburg. Op Ypenburg is een Vlaardingen-pot in fase 11/K aangetroffen en de onderzoekers gaan er vanuit dat hij deel uitmaakt van het aardewerk uit deze fase. Of de Vlaardingen-pot van Beverwaard ook eerder gedateerd moet worden dan 3400 v. Chr. net als op Ypenburg is niet te zeggen. Een aantal

andere randfragmenten met uitstaand profiel en vooral een vrij dikke wand zouden eventueel ook bij dit overgangsaardewerk kunnen behoren.24 Dit is afhankelijk van meerdere factoren als de stratigrafie van de vondstlaag en de overige vondsten. Het aardewerk heeft wel de kenmerken van het vroege Vlaardingen-aardewerk, zoals verschraling met gebroken kwarts en niet met potgruis (jonge Vlaardingen-aardewerk VL2). Het complex is bijzonder te noemen omdat er duidelijk verschillende soorten baksels zijn te onderscheiden met waar mogelijk vergelijkbare kenmerken met aardewerkgroepen uit de omgeving van de donken. Het aardewerk lijkt weer een lokale invulling te zijn op die bestaande ideeĂŤn met invloeden vanuit het kustgebied. Als het aardewerk geplot wordt over de vindplaats op basis van de verschraling in de klei valt op dat de ligging van de scherven sterk is geclusterd. Dit doet vermoeden dat het aardewerk afkomstig is van enkele potten die in hun geheel op deze locatie zijn achtergelaten. Het geclusterd voorkomen van een enkele pot is niet vergelijkbaar met de normale verspreiding van nederzettingsafval. Het is dan ook de vraag of het aardewerk gelijktijdig of over

| Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard.

Special binnenwerk.indd 78

22-03-10 13:22


een langere periode op deze locatie is achtergelaten. Er is zeker geen sprake van een lange bewoningsperiode, wel van een regelmatig terugkeren naar deze locatie door de prehistorische bewoners. Besluit Het lijkt ons zinvol nog enkele woorden te wijden aan de functionele interpretatie van de vindplaats Beverwaard Tramremise. Uit de oudste fase, die in het Midden-Mesolithicum is te dateren, zijn in ieder geval vier kuilen bekend. Drie daarvan zijn geïnterpreteerd als kuiltjes met menselijke crematies en enkele bijgiften. Het voorkomen van begravingen in het Mesolithicum wijst op een toenemende plaatsgebondenheid van groepen jagers/ verzamelaars, voornamelijk in kustgebieden.25 De clustering van drie begravingen dicht bij elkaar lijkt bovendien te getuigen van een formele begraafplaats, zij het hier op bescheiden schaal. De vuursteeninventaris uit het Mesolithicum met alleen spitsen en steilgeretoucheerde klingen lijkt niet te wijzen op een basiskamp, waarin een veel grotere variatie aan werktuigen, met aanwijzingen voor maintenance activities, zou zijn aangetroffen. De vindplaats Beverwaard heeft daarnaast aardewerk opgeleverd dat aan meerdere perioden kan worden toegeschreven. Enkele versierde scherven zijn te plaatsen in de middenfase van de Swifterbant-cultuur (circa 4200-3900/3800 v. Chr.) en iets jonger in de Vlaardingencultuur (circa 3500-3400 v. Chr.). Het ontbreken van aardewerk van de Hazendonk 2 en Hazendonk 3 groepen lijkt op een hiaat te wijzen. Samen met het ontbreken van duidelijke bewoningssporen uit het Neolithicum is er dan ook waarschijnlijk geen sprake van bewoning, maar wel van een regelmatig gebruik van de locatie. Het aardewerk is onder andere gebruikt voor het koken van voedsel gezien de aanwezigheid van kookresten. Of deze activiteit op deze locatie heeft plaatsgevonden is natuurlijk vanuit het aardewerk gezien niet te achterhalen maar wel waarschijn-

lijk. Eenmaal is een pot gerepareerd zodat deze langdurig gebruikt kon worden. De pot was zo fragiel geworden door de breuk dat het onwaarschijnlijk is dat deze pot vaak vervoerd kon worden. Een meer plaatsgebonden activiteit is dan waarschijnlijker. Helaas is niet meer te achterhalen hoe groot of klein het vaatwerk was, of we te maken hebben met vooral opslagpotten, kookpotten of ook het kleinere servies. Dit aardewerk laat zien dat de makers van de potten wel kennis hadden van elementen binnen een aardewerkgroep, maar dat de uitvoering lokaal kon verschillen. Simone Bloo Hazenberg Archeologie Middelstegracht 89r 2312 TT Leiden s.bloo@hazenbergarcheologie.nl Patrick Ploegaert Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam Ceintuurbaan 213b 3051 KC Rotterdam phji.ploegaert@gw.rotterdam.nl

Noten 1 Lelivelt 2006. 2 Kasse et al. 1995. 3 Zeiler 2006. 4 Van Trierum, Döbken & Guiran 1988. 5 Van Trierum, Döbken & Guiran 1988. 6 Meirsman & Dorst 2005; Meirsman & Peters 2006. 7 Lelivelt 2004. 8 Het verbrande bot is geanalyseerd door Liesbeth Smits, Smits Antropologisch Bureau. 9 Drenth & Niekus 2008. 10 Respectievelijk: Arts & Hoogland 1987; Verlinde 1974. 11 Arts en Hoogland 1987, 172. 12 Het vuursteen en natuursteen is gedetermineerd door Marcel Niekus, Rijksuniversiteit Groningen. 13 Voor een uitgebreide analyse en vermelding van de kenmerken zie: Zijl, Ploegaert & Moree in voorbereiding. 14 Dit betreft 31 scherven. 15 Raemaekers 2008b, 195. 16 Het aardewerk van Ypenburg leek in eerste instantie ook organische verschraling te bevatten. Bij microscopisch onderzoek bleek het echter om schelpindrukken te gaan. Schelp was ook fysiek aanwezig in andere scherven. In het aardewerk van Bever-

Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard. |

Special binnenwerk.indd 79

79

22-03-10 13:22


waard is geen schelpverschraling gezien (macroscopisch) waardoor er hier van uit wordt gegaan dat de indrukken niet van schelp afkomstig zijn. 17 De Roever 2004, 129. 18 Raemaekers 1999, 49, fig.3.10 onder 3. 19 Raemaekers 1999, 69, fig.3.20 pot 6. 20 Raemaekers 1999, 170, fig. 4.8 pot 3. 21 Raemaekers 1999, 68, Amkreutz e.a. 2008. 22 Raemaekers 2008a, 131. 23 Brandwijk l50 zou behoren tot de zuidelijke groep van de middenfase van de Swifterbantcultuur. De Roever, 2004, 134. 24 Profielen zouden ook nog bij de Hazendonk-1 groep kunnen behoren maar door het ontbreken van versiering is dit onwaarschijnlijker. 25 newell 1984; clark en neeley 1987 Literatuur Amkreutz, l., l. Verhart & M. Wansleeben, 2008: Hazendonk layers over and over again. leiden (Analecta Praehistorica Leidensia 40), 131-138. Arts, n. & M. Hoogland, 1987: A Mesolithic settlement area with a human cremation grave at Oirschot V, municipality of Best, the netherlands, Helinium 27, 172-189. Beckerman, S.M. & D.c.M. Raemaekers, in prep.: Vormvariatie van het Vlaardingenaardewerk. Een nieuwe typochronologie van het aardewerk van de Vlaardingen-groep. Archeologie. clark, G.A. en M. neeley, 1987: Social differentiation in European Mesolithic burial data, in: P. Rowley–conwy, M. Zvelebil en P. Blankholm (red.), Mesolithic Northwest Europe, recent trends, Sheffield, 121-127. Drenth, E. & M.J.l.TH. niekus 2008: Geröllkeulen en Spitzhauen uit nederland, in het bijzonder de provincie Drenthe, Paleo-Aktueel 19, 46-55. Kasse, K., J. Vandenberge & S. Bohncke, 1995: climatic change and fluvial dynamics of the Maas during the late Weichselian and Early Holcene, Paläoklimaforschung / Palaeoclimate Research 14, 123 – 150. lelivelt, R.A., 2004: Rotterdam ‘t Hart. Een archeologische inventarisatie door middel van grondboringen, Rotterdam (BOORrapporten 168). lelivelt, R.A. 2006: Rotterdam Tramremise Beverwaard. Een bureauonderzoek en een verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen, Rotterdam (BOORrapporten 315). Meirsman, E. & M.c. Dorst 2005: Rotterdam Groenenhagen – Tuinenhoven. Een waarderend en inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven en grondboringen op de top van een fossiel rivierduin, Rotterdam (BOORrapporten 244). Meirsman, E. & F.J.c. Peters, 2006: Rotterdam Groenenhagen-Tuinenhoven. Een documenterend archeologisch veldonderzoek van neolithische bewoning op de top van een rivierduin: vindplaats 13-78, Rotterdam (BOORrapporten 284). newell, R.R., 1984: On the Mesolithic contribution tot the social evolution of Western European society, in: J. Bintliff (red.), European social evolution: archaeological perspectives, Bradford, 69 - 82. Raemaekers, D.c.M., 1999: The Articulation of a ‘New Neolithic’. The meaning of the Swifterbant Culture for the process of neolithisation in the western part of the North European Plain (4900-3400 BC), PhD thesis leiden university. Raemaekers, D.c.M., 2005: Het Vroeg- en Midden-neolithicum in noord-, Midden- en West-nederland. In: J. Deeben, E. Drenth, M-F. van Oorsouw & l. Verhart (red.), 2005: De steentijd van nederland, Archeologie 11/12, 261-282. Raemaekers, D.c.M., 2008a: The Schipluiden pottery: mobility, exchange and mode of production. leiden (Analecta Praehistorica leidensia 40), 131-138. Raemaekers, D.c.M., 2008b: Het aardewerk. In: H. Koot, l. Bruning & R.Houkes, 2008: Ypenburg-locatie 4. Een nederzetting met grafveld uit het Midden-Neolithicum in het West-Nederlandse kustgebied. leiden, 189-202. Roever, de J.P., 2004: Swifterbant-aardewerk. Een analyse van de neolithische nederzettingen bij Swifterbant, 5e millennium voor Christus, PhD thesis Rijksuniversiteit Groningen. Rye, O.S. 1988: Pottery technology. Principles and reconstruction. Manuals on Archeology, nr. 4 Trierum, M.c. van, A.B. Döbken & A.J. Guiran 1988: Archeologisch onderzoek in het Maasmondgebied 1976 – 1986, BOORbalans 1, 11-104. Verlinde, A.D., 1974. A Mesolithic Settlement with cremation at Dalfsen. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 24, 113-117. Zeiler, J., 2006: Zoologisch onderzoek, in: Meirsman, E. en F.J.c. Peters, 2006: Rotterdam Groenenhagen-Tuinenhoven. Een documenterend archeologisch veldonderzoek van neolithische bewoning op de top van een rivierduin: vindplaats 13-78, Rotterdam (BOORrapporten 284). Zijl, W., P.H.J.I. Ploegaert & J.M. Moree, in prep.: Rotterdam Beverwaard Tramremise. Een waarderend inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven en een definitief archeologisch veldonderzoek door middel van een opgraving op de locatie Rotterdam Beverwaard Tramremise, Rotterdam (BOORrapporten 493).

80

| Een Vlaardingen-vindplaats op een rivierduin te Beverwaard.

Special binnenwerk.indd 80

22-03-10 13:22


Het gebruik van vuursteen in de Vlaardingen-tijd Annelou van Gijn

Introductie De Vlaardingen-groep wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid, vooral wat betreft locatiekeuze. Die verscheidenheid is eveneens kenmerkend voor het vuursteen. Men maakte gebruik van verschillende vuursteenbronnen, soms afkomstig uit de nabije omgeving. Daarnaast kon men door middel van uitwisseling met naburige groepen ook vuurstenen voorwerpen van elders betrekken, zoals de zogenaamde Buren-bijlen, meestal gemaakt van lichtgrijze Belgische vuursteen. De toegepaste vuursteen-

technologie kan als opportunistisch worden gekarakteriseerd. Dat geldt ook voor het gebruik van de werktuigen: we vinden nauwelijks een correlatie tussen specifieke werktuigtypen en gebruik. In dit artikel zal vooral op de functie van vuurstenen werktuigen worden ingegaan, waarbij speciale aandacht zal worden geschonken aan de recent verkregen gegevens van het gebruikssporenonderzoek van het materiaal van Hellevoetsluis1 We vergelijken de sites waarvoor een dergelijk functioneel onderzoek is gedaan om inzicht te krijgen in de varia-

Afb. 1 Kerntje uit Leidschendam (foto Jan Pauptit, Faculteit Archeologie, Leiden).

Het gebruik van vuursteen in de Vlaardingen-tijd |

Special binnenwerk.indd 81

81

22-03-10 13:22


biliteit van de Vlaardingen-vindplaatsen. Daarnaast komt het belang van vuursteen voor de Vlaardingen-gemeenschappen aan de orde, niet alleen vanuit een functioneel perspectief maar ook vanuit het gezichtspunt van sociale identiteit. Methode van onderzoek Gebruikssporenonderzoek van prehistorische werktuigen is een vrij recent ontwikkeld specialistisch onderzoek dat erop gericht is om met behulp van microscopisch onderzoek het voormalige gebruik van prehistorische werktuigen te achterhalen. Er wordt gebruik gemaakt van stereomicroscopen (vergrotingen van 10-60x) en opvallend licht microscopie (50-500x) om de slijtage en restjes bewerkt materiaal te onderzoeken. De stereomicroscoop wordt gebruikt om een algemeen idee te krijgen van de locatie van de gebruikssporen (vooral de afsplinteringen) en hun relatie tot de morfologie van het werktuig. Ook is de stereomicroscoop nuttig om residu te ontdekken. Met de metaalmicroscoop worden de ge­bruiksglans, de krasjes en de mate van afronding bekeken.2 Experimenteel onderzoek is onontbeerlijk. Alleen door nieuw gemaakte vuurstenen werktuigen te gebruiken voor allerhande activiteiten, komen we erachter hoe de slijtagesporen eruit zien. Zo weten we dat het bewerken van been hele andere typen gebruikssporen veroorzaakt dan bijvoorbeeld het oogsten van graan of het maken van vuur. In het Laboratorium voor Artefactstudies beschikken we inmiddels over circa 1800 experimenteel gebruikte werktuigen die als referentie dienen bij de interpretatie van de sporen op archeologische artefacten.

nederzettingen. Waar het in het geval van de vindplaatsen op de Oude Duinen en in het rivierengebied gaat om permanent bewoonde nederzettingen, zijn bijvoorbeeld Hekelingen-III en Vlaardingen, beide gelegen op een oeverwal, waarschijnlijk seizoensgebonden kampementen. 4 De recent opgegraven vindplaats Hellevoetsluis wordt gezien als een permanent bewoonde plek.5 De variatie aan landschappen en het feit dat niet alle Vlaardingen-sites een gelijke rol hadden in het nederzettingssysteem resulteren in een grote variatie in vuursteensoorten op de verschillende sites. In het oostelijke rivierengebied, waar bijvoorbeeld de site Ewijk is gelegen, maakte men overwegend gebruik van terrasvuursteen, betrokken uit de naburige Maasterrassen.6 In het veengebied, vertegenwoordigd door de Hazendonk, gebruikte men Maasgrind. Op de Oude Duinen, zoals in Leidschendam, beschikte men nauwelijks over importmateriaal uit het zuiden en vinden we overwegend kleine, in de branding gerolde knolletjes, met een diameter van 3-5 cm.7 Daarentegen zijn op de oeverwallen juist werktuigen van verschillende grondstoffen gevonden, overwegend van zuidelijke herkomst. Zo is in de site Hekelingen-III materiaal gevonden dat grote gelijkenis vertoont met vuursteen van Cap Blanc Nez bij Calais en vuursteen afkomstig uit de Limburgse en Belgische kalkstreken.8

Grondstofselectie, technologie en typologie Vindplaatsen van de Vlaardingen-groep zijn gelegen in verschillende ecologische zones: op oeverwallen in het oostelijke rivierengebied, op rivierduinen in het veengebied, op kreekoevers in het zoetwatergetijdegebied en op de Oude Duinen langs de kust.3 De locatiekeuze hangt samen met de aard van de verschillende

82

| Het gebruik van vuursteen in de Vlaardingen-tijd

Special binnenwerk.indd 82

22-03-10 13:22


Ook in Hellevoetsluis heeft het grootste deel van het vuursteenmateriaal een zuidelijke herkomst.9 Technologisch gezien is sprake van een nogal opportunistische afbouw van de aanwezige knollen. De kleine afgeronde knolletjes die de voornaamste grondstof vormden in de sites op de Oude Duinen zoals Leidschendam, kunnen alleen door middel van de bipolaire techniek geopend worden. De kernen zijn heel klein, tonen meerdere slag- en afbouwvlakken en het is duidelijk dat er weinig werd gedaan aan kernpreparatie. (af b. 1) Op de andere Vlaardingen-sites is er evenmin sprake van een systematische afbouw van vuursteenknollen, ook waar men beschikte over grotere exemplaren. Overal lijkt vooral gebruik te zijn gemaakt van harde percussie. Aanwijzingen voor klingtechnologie ontbreken volledig en afslagen vormen de meest voorkomende grondvorm. Opmerkelijk zijn de grote hoeveelheden geslepen bijlfragmenten in Vlaardingenvindplaatsen. Deze zijn afkomstig van de zogenaamde Buren-bijlen die veelal, maar niet uitsluitend gemaakt zijn van lichtgrijze vuursteen uit het Belgische Haspengouw. Hun distributie komt overwegend overeen met het verspreidingsgebied van de Vlaardingen- en de Steingroep10. Enkele exemplaren vonden zelfs hun weg naar het verspreidingsgebied van de West-groep van de Trechterbeker-

cultuur, getuige de aanwezigheid van een dergelijk voorwerp in een TRB-vlakgraf bij Denekamp.11 Er zijn geen aanwijzingen voor de lokale productie van deze bijlen in Vlaardingen- context. Afgedankte, gebroken bijlen vormen echter een belangrijke grondstofbron en zijn benut als kern. Typologisch karakteristieke werktuigen zijn niet talrijk in Vlaardingen-assemblages. De krabber, en vooral de duimkrabber, komt het meeste voor. Daarnaast vinden we transversaalspitsen, steelspitsen en boortjes. (afb. 2) De geslepen bijlen met ovale doorsnede van het Buren-type zijn hierboven al genoemd. Het overgrote deel van de Vlaardingen-vuursteenassemblages bestaat echter uit ongeretoucheerde afslagen of afslagen met wat onregelmatige retouche, al of niet het gevolg van gebruik. Het gebruik van vuursteen Van maar een klein aantal Vlaardingenvindplaatsen is het vuursteen onderzocht op de aanwezigheid van gebruikssporen. Het gaat om de Hazendonk12, Hekelingen-III13, Leidschendam put 414, Vlaardingen15 en recentelijk Hellevoetsluis16. Omdat het materiaal van de Hazendonk en Vlaardingen in de vroege jaren 80 van de vorige eeuw door toen onervaren onderzoekers is onderzocht, zijn de gegevens van deze twee opgravingen hier verder buiten beschouwing gelaten.

Afb. 2 Typologische variatie van het Vlaardingenvuursteen (Louwe Kooijmans, Van den Broeke, Fokkens, & Van Gijn, 2005).

Het gebruik van vuursteen in de Vlaardingen-tijd |

Special binnenwerk.indd 83

83

22-03-10 13:22


Afb. 3 Afslagen gebruikt voor been- en/of geweibewerking gevonden in Hekelingen-III (uit Van Gijn 1990).

Het vuursteen blijkt voor een veelheid aan activiteiten te zijn gebruikt, zowel voor ambachtelijke taken als voor het verkrijgen en verwerken van voedsel. Huidbewerkingssporen komen het meeste voor. Waar het in het geval van een kampement als Hekelingen-III voornamelijk gaat om het schoonmaken van verse hui-

84

den, zien we dat in Leidschendam en Hellevoetsluis ook sprake is van latere stadia van huidbewerking. Het gaat om het looien en dun maken van huiden, taken waarvan we vaak aannemen dat deze in permanent of in ieder geval langdurig bewoonde nederzettingen plaatsvonden. In Hekelingen-III zijn echter ook een

| Het gebruik van vuursteen in de Vlaardingen-tijd

Special binnenwerk.indd 84

22-03-10 13:22


aantal werktuigen gevonden waarmee huid is gesneden, iets dat we eerder in verband brengen met het verwerken van behandelde huiden tot kleding of schoeisel. Dergelijke snijwerktuigen komen minder voor in Hellevoetsluis en Leidschendam. Hieruit blijkt dat het niet altijd even simpel is om bepaalde taken te koppelen aan een type vindplaats. Een andere ambachtelijke taak waarvoor aanwijzingen gevonden zijn, is beenbewerking. Deze taak is vaak uitgevoerd met behulp van ongeretoucheerde afslagen met een geschikte werkrand. (afb. 3) Het gaat overwegend om werktuigen die gebruikt zijn om te kerven en die in verband gebracht kunnen worden met de metapodiumtechniek. Met behulp van deze techniek worden priemen en beitels gemaakt. De werktuigen vertonen een karakteristieke gebruiksglans met korte kleine krasjes die gebruikssporenanalisten ‘kometenstaartjes’ noemen en waarvan de verspreiding is beperkt tot de rand van het werktuig.(af b. 4) Beenbewerkingssporen komen zowel voor in Hekelingen-III als in Hellevoetsluis en zijn dus niet kenmerkend voor een bepaald type site. Dit soort kleinschalige ambachtelijke activiteiten kunnen gemakkelijk tussen andere bezigheden door worden uitgevoerd. Het feit dat dergelijke taken werden uitgevoerd in een tijdelijk kampement als Hekelingen-III kan verklaard worden indien we aannemen dat de site een plek was waar men wachtte op de komst van de steur. Deze anadrome vis komt eens per jaar naar het zoetwatergebied om kuit te schieten en is dan gemakkelijk in grote hoeveelheden te vangen. Hun komst is voorspelbaar binnen een periode van enkele weken. Het is belangrijk aanwezig te zijn op het moment dat de vissen arriveren en het maken van gebruiksvoorwerpen is een mooie manier om de periode van wachten door te brengen. Hoewel er in het visbottenspectrum weinig aanwijzingen voor zijn, is de locatie van Hekelingen-III ideaal voor een dergelijk type visvangst en zijn er in een zijkreek resten gevonden van wat mogelijk een visweer was.17 Aanwijzingen voor andere ambachtelijke

taken vormen de werktuigen met sporen van plantbewerking.(afb. 5) In Hekelingen-III zijn een groot aantal ongeretoucheerde afslagen gevonden die werden gebruikt om plantmateriaal te splijten. Het gaat om een vrij hard plantaardig materiaal zoals wilgentenen. Het is mogelijk dat deze werktuigen gebruikt werden bij het vlechten van fuiken. In Hellevoetsluis ontbreken dergelijke werktuigen goeddeels, een aanwijzing dat verschillende typen sites toch verschillende activiteitenspectra vertonen. Zowel in Hekelingen-III als in Hellevoetsluis zijn op het vuursteen sporen gevonden van contact met minerale substanties. We kunnen dan denken aan taken als het bewerken van zachte steensoorten als git of barnsteen of het maken en repareren van aardewerk. Mogelijk zijn er lokaal ornamenten van git of barnsteen gemaakt. In Hekelingen-III is een boortje gevonden waarmee schelp is doorboord. In Hellevoetsluis is een vuurslag aangetroffen. De zwaar afgeronde boor met steenbewerkingssporen uit Hekelingen-III moet waarschijnlijk, gezien de huidige inzichten, ook als vuurslag worden geherinterpreteerd.

Afb. 4 Gebruiksglans van het kerven van been, gezien op een afslag uit Hekelingen- III, oorspronkelijke vergroting 200x (uit Van Gijn 1990).

Het gebruik van vuursteen in de Vlaardingen-tijd |

Special binnenwerk.indd 85

85

22-03-10 13:22


Afb. 5 Afslagen gebruikt voor het snijden en splijten van planten (uit Van Gijn 1990).

86

Vuursteen is minder ingezet voor het verkrijgen en verwerken van voedsel dan vaak impliciet wordt aangenomen. Slachten veroorzaakt weinig slijtagesporen en slachtwerktuigen zullen dus niet altijd te achterhalen zijn in archeologische context. Ook ontbreken werktuigen om vis schoon te maken.18 Sikkelmesjes zijn niet gevonden in Hekelingen-III en zijn slechts sporadisch aanwezig in de permanente nederzettingen Leidschendam en Hellevoetsluis. Mogelijk zijn ze tijdens de oogst verloren geraakt in het veld maar meer waarschijnlijk is dat er andere oogstmet hoden werden gebruikt19 of dat men sikkelmesjes op een speciale manier behandelde en ze misschien elders gedeponeerd heeft. Het is bekend dat agrarische werktuigen in het verleden, en trouwens ook in het heden, werden geritualiseerd.20 Soms

werden ze intentioneel gebroken en ingesmeerd met oker, zoals te zien op de maalstenen van de LBK 21, of ze werden verbrand en verminkt zoals de sikkels van Ypenburg.22 Ook het aantal pijlpunten is gering, zeker wanneer men bedenkt dat de jacht toch een belangrijk aandeel had in het voedselpakket van de Vlaardingen-mensen. Mogelijk zijn de pijlpunten in het bos verloren en nog bruikbare pijlen zal men niet achter gelaten hebben. Het maken van pijlen vergt namelijk een aanzienlijke investering omdat men ook de benodigde grondstoffen als geschikt hout voor de schacht, berkenteer en bindmateriaal moet verzamelen. De enkele pijlpunten die we in Vlaardingen-vindplaatsen aantreffen zijn dan ook waarschijnlijk het gevolg van het repareren en opnieuw schachten van de pijlen.

| Het gebruik van vuursteen in de Vlaardingen-tijd

Special binnenwerk.indd 86

22-03-10 13:22


Conclusies Het vormenrepertoire van het Vlaardingen-vuursteen is vrij beperkt. Het vuursteen vertoont nauwelijks meer karakteristieke stijlkenmerken die het onderscheidt van andere cultuurgroepen. Dit is in tegenstelling tot de eerdere Hazendonkbewoners van ruwweg hetzelfde gebied die door middel van het gebruik van macrolithische werktuigen hun verbondenheid met hun Michelsberg-buren uitdrukten.23 Alleen de steelspitsen kunnen mogelijk als ‘typisch’ Vlaardingen worden gekenschetst, terwijl de Buren-bijlen kenmerkend zijn voor zowel de Vlaardingen- als de Stein-groep. Zowel de pijlpunten als de bijlen kunnen in verband gebracht worden met taken die buiten de huishoudelijke context werden uitgevoerd, waarschijnlijk door mannen. De bijlen dienden om het bos te kappen en om huizen te bouwen. De pijlpunten werden gebruikt in de jacht. Deze taken vonden plaats in een meer ‘publieke’ context waar herkenbaarheid (het signalering van de eigen identiteit) van groter belang was dan in het private domein van het huishouden. Deze stilistische duiding van werktuigen die geassocieerd kunnen worden met taken buitenshuis, meestal uitgevoerd door de mannen, is ook geconstateerd voor andere cultuurgroepen als de Trechterbekercultuur en zet zich voort in de Bekertijden en de Bronstijd.24 De taken binnen de huishoudelijke context echter werden uitgevoerd met vuurstenen artefacten waarin maar weinig tijd en moeite werd geïnvesteerd en die dan ook geen stilistische ‘boodschap’ bevatten. Niet alleen werden de meeste vuurstenen werktuigen opportunistisch gemaakt, ze werden ook opportunistisch gebruikt, althans waar het de simpele ambachtelijke taken betreft zoals het splijten van plantmateriaal of het maken van benen werktuigen. Men zocht een werkrand die geschikt was voor de beoogde taak en men was minder geïnteresseerd in de algemene vormgeving van de werktuigen. Dit betekent niet dat deze niet intensief werden gebruikt. Vooral krabbers zijn soms zwaar gebruikt, meestal voor

huidbewerking. Dit is aangetoond voor Leidschendam waar men waarschijnlijk niet over goede kwaliteit vuursteen beschikte.25 Sommige werktuigen van deze site zijn keer op keer aangescherpt en moeten vele uren werk vertegenwoordigen. (afb. 6) Hoewel het vuursteen dus esthetisch niet zo hoogstaand is, heeft het zijn functie in het dagelijks leven geenszins verloren. Uit gebruikssporenonderzoek blijkt dat vuursteen een rol speelt bij een veelheid aan ambachtelijke taken zoals huidbewerking, het verkrijgen en verwerken van plantaardig materiaal (bijvoorbeeld voor het maken van manden of vlechtwerk), en been- en geweibewerking. Ook zijn vuurstenen werktuigen gebruikt om materialen van minerale aard te bewerken. Het gaat dan om het doorboren van kralen van barnsteen of git, het maken en repareren van aardewerk of het doorboren van schelp. Dit soort werktuigen komt echter heel weinig voor en de kans dat deze werktuigen terecht komen in de kleine steekproeven zoals die vooral in commerciële projecten gebruikelijk zijn, is klein. Dat is jammer want ook dergelijke zeldzame voorwerpen bieden ons inzicht in de dagelijkse bezigheden van de Vlaardingen-mensen. Ze kunnen aan-

Afb. 6 Zwaar gebruikt duimkrabbertje uit Leidschendam (foto Jan Pauptit, Faculteit Archeologie, Leiden).

Het gebruik van vuursteen in de Vlaardingen-tijd |

Special binnenwerk.indd 87

87

22-03-10 13:22


knopingspunten bieden voor een meer gedetailleerde invulling van archeologische reconstructies. Dit is vooral belangrijk voor het algemene publiek dat sterk geïnteresseerd is in wat de mensen vroeger daadwerkelijk deden. Vuursteen lijkt een ondergeschikte rol te spelen in de voedselverwerving. Opmerkelijk is de afwezigheid van werktuigen voor het schoonmaken van vis in de drie besproken vindplaatsen. Sikkelmesjes komen sporadisch voor in de permanent bewoonde nederzettingen, misschien omdat ze in het veld verloren zijn gegaan. Meer waarschijnlijk is dat men ofwel andere oogstmethoden hanteerde, of dat sikkels een speciale behandeling ondergingen en werden gedeponeerd op plaatsen waar ze niet zo gemakkelijk zullen worden gevonden. Ook pijlpunten zijn schaars omdat nog bruikbare exemplaren niet gauw zullen zijn achtergelaten. Helaas is tot op heden maar een beperkte hoeveelheid vuurstenen werktuigen uit Vlaardingen-context onderzocht op de aanwezigheid van gebruikssporen en

Noten 1 Metaxas, in prep. 2 Van Gijn 1990. 3 Van Gijn & Bakker 2005. 4 Van Gijn 1990. 5 Goossens 2009. 6 Asmussen & Moree 1987. 7 Van Gijn 1990. 8 Van Gijn 1990; Verhart 1983. 9 Hoof 2009; Metaxas, in prep. 10 Bakker 2006, fig. 3. 11 Bakker & Van der Waals 1973. 12 Bienenfeld 1986. 13 Van Gijn 1990. 14 Van Gijn 1990.

residu. Evenmin is de functie van andere vondstcategorieën zoals de benen werktuigen of de voorwerpen van natuursteen onderzocht. We weten dus nog maar weinig over de toolkits in de verschillende sites en de technologische keuzes die er zijn gemaakt.26 Dit is vooral jammer omdat er nog veel onbekend is over de aard van de verschillende vindplaatsen die, meestal op basis van het aardewerk, worden toegeschreven aan de Vlaardingen-groep. Juist door een intensief onderzoek naar het technologische systeem, is het misschien mogelijk meer inzicht te krijgen in de plaats die de Vlaardingenen de verwante Stein-groep27 innemen in de regio tussen de grote cultuurgebieden van de Trechterbeker in het noorden en de Seine-Oise-Marne in het zuiden. Annelou van Gijn Laboratorium voor Artefactstudies Faculteit Archeologie, Universiteit Leiden Postbus 9515 2300 RA Leiden a.l.van.gijn@arch.leidenuniv.nl

15 Van Beek 1990. 16 Metaxas, in prep. 17 Bakels & Zeiler 2005. 18 Van Gijn 2010. 19 Bakels 2009. 20 Bradley 2005. 21 Verbaas & Van Gijn 2007. 22 Van Gijn & Verbaas 2008. 23 Van Gijn 2008a. 24 Van Gijn 2010. 25 Van Gijn 1990. 26 Van Gijn 2008b; Van Gijn & Verbaas 2008. 27 Beckerman & Raemaekers 2009; Louwe Kooijmans 1983.

Literatuur Asmussen, P. S. G., & J. Moree, 1987: De Ewijkse velden, Leiden (intern rapport IPL). Bakels, C. C., 2009: The western European loess belt. Agrarian history, 5300 BC - AD 1000, Dordrecht/Heidelberg/ London/New York. Bakels, C. C., & J. Zeiler, 2005: The fruits of the land. Neolithic subsistence. In: L. P. Louwe Kooijmans, P. W. Van den Broeke, H. Fokkens & A. L. Van Gijn (eds.), The prehistory of the Netherlands, Amsterdam, 311-336. Bakker, J.A., 2006: De Buren axe and the Cigar Chisel: striking export products from the West-Europena flint mines - association and distribution along their northern fringe, in: G. Körling & G. Weisgerber (eds), Stone Age Mining Age, Bochum, 247-276.

88

| Het gebruik van vuursteen in de Vlaardingen-tijd

Special binnenwerk.indd 88

22-03-10 13:22


Bakker, J. A., & J.D. van der Waals, 1973: Denekamp-Angelslo. Cremations, collared flasks and a corded ware sherd in Dutch final TRB context. In: G. Daniel & P. Kjaerum (eds.), Megalithic graves and ritual. Papers presented at the III Atlantic Colloquium, Moesgard, 1969, Moesgard, 17-50. Beckerman, S., & D.C.M. Raemaekers, 2009: Vormvariatie van Vlaardingen-aardewerk. Een nieuwe typochronologie van het aardewerk van de Vlaardingengroep (ca. 3400-2500 v. Chr.), Archeologie 13, 63-82. Beek, B. L., van 1990: Steentijd te Vlaardingen, Unpublished PhD Thesis, University of Amsterdam, Amsterdam. Bienenfeld, P. F.,1986: Stone tool use at five sites in the Netherlands. A lithic use-wear analysis, Unpublished PhD thesis, Binghamton University, Binghamton. Bradley, R., 2005: Ritual and domestic life in prehistoric Europe, London / New York. Gijn, A. L. van, 1990: The wear and tear of flint. Principles of functional analysis applied to Dutch Neolithic assemblages, Leiden. Gijn, A. L. van, 2008a: Exotic flint and the negotiation of a new identity in the ‘margins’ of the agricultural world. The case of the Rhine-Meuse delta. In: H. Fokkens, B. Coles, A. L. Van Gijn, J. Kleijne, H. Ponjee & C. Slappendel (eds.), Between foraging and farming. An extended broad spectrum of papers presented to Leendert Louwe Kooijmans, Leiden, 193-202. Gijn, A. L. van, 2008b: Toolkits and technological choices at the Middle Neolithic site of Schipluiden, The Netherlands. In: L. Longo & N. Skakun (eds.), ‘Prehistoric Technology’ 40 years later. Functional studies and the Russian legacy. Proceedings of the International Congress Verona (Italy), 20-23 April 2005, Oxford, 217-225. Gijn, A. L. van, 2010: Flint in focus. Lithic biographies in the Neolithic and Bronze Age, Leiden. Gijn, A. L. van & J.A. Bakker, 2005: Megalith builders and sturgeon fishers. Middle Neolithic B: Funnel Beaker culture and Vlaardingen group. In: L. P. Louwe Kooijmans, P. W. Van den Broeke, H. Fokkens & A. L. van Gijn (eds.), The Prehistory of the Netherlands, Amsterdam, 281-306. Gijn, A. L. van & Verbaas, A., 2008: Het technologische systeem van Ypenburg. Een gebruikssporenanalyse van diverse werktuigtypen. In: J. M. Koot, L. Bruning & R. A. Houkes (eds.), Ypenburg-locatie 4, een nederzetting met grafveld uit het Midden-Neolithicum in het West-Nederlandse Kustgebied, Leiden, 289-314. Goossens, T. A. (ed.), 2009: Opgraving Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis, Archol-rapport 87, Leiden. Hoof, L. G. L. van, 2009: Vuursteen. In: T. A. Goossens (ed.), Opgraving Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis, Archol-rapport 87, Leiden, 81-90. Louwe Kooijmans, L. P., 1983: Tussen SOM en TRB, enige gedachten over het laat-neolithicum in Nederland en België, Bulletin van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, 54(1), 55-67. Louwe Kooijmans, L. P., P.W. Van den Broeke, H. Fokkens & A.L. van Gijn (eds.), 2005: The Prehistory of the Netherlands, Amsterdam. Metaxas, O. (in prep.). Hellevoetsluis - Ossenhoek. A use-wear analysis. Unpublished MA thesis, Leiden University, Leiden. Verbaas, A., & A.L. van Gijn, 2007: Querns and other hard stone tools from Geleen-Janskamperveld. In: P. Van de Velde (ed.), Geleen-Janskamperveld, Leiden, 191-204. Verhart, L. B. M., 1983: Het vuursteen uit de opgraving Hekelingen III. Unpublished MA thesis, Leiden University, Leiden.

Het gebruik van vuursteen in de Vlaardingen-tijd

Special binnenwerk.indd 89

|

89

22-03-10 13:22


Vlaardingen in de Hofstad Everhard Bulten

Inleiding Rond 4300 v. Chr. bereikte de Noordzee bij Den Haag haar grootste uitbreiding. Vanaf dat moment houdt de aanvoer van zand en slib gelijke tred met de stijging van de zeespiegel en wordt de oudste strandwal van de regio gevormd. Dit is de strandwal die de dorpskernen van Rijswijk, Voorburg, Leidschendam en Voorschoten met elkaar verbindt, verder als strandwal van Rijswijk aangeduid. In het achterland, in de luwte van deze strandwal, liggen verspreid enkele kleine duintjes die vanaf 3800 v. Chr. bewoond worden door vertegenwoordigers van de Hazendonkcultuur (zie afb. 1).1 Gedurende enkele honderden jaren akkeren deze mensen op de duintjes en weiden ze hun vee op de hooggelegen kwelders. In de voedselrijke omgeving wordt gejaagd, gevist en worden vruchten en noten verzameld. Ze begraven hun doden met zorg nabij hun huizen. Intussen wordt de strandwal van Rijswijk steeds breder en de Rijswijk-Zoetermeergeul die een natuurlijke verbinding met de zee vormde, raakt afgesloten. Hierdoor stagneert de afwatering van het achterland met als gevolg dat de grondwaterspiegel begint te stijgen en de kwelders verdrinken. Er ontstaat een groot veenmoeras en in de loop van de tweede helft van het vierde millennium v. Chr. zijn de duintjes niet langer bewoonbaar waardoor de bewoners gedwongen zijn te verhuizen.2 Waarheen? De meest voor de hand liggende locatie lijkt de strandwal van Rijswijk-Voorschoten te zijn die inmiddels

90

|

met lage duinen (Laag van Voorburg3) is afgedekt. Dat is echter niet het geval, want tot op heden zijn geen vondsten bekend uit deze overgangsfase van de Hazendonk naar de Vlaardingen-cultuur.4 Blijkbaar waren de leefomstandigheden nog te ongewis en moest de kust eerst verder uitbouwen, voordat de strandwal van Rijswijk bewoonbaar werd. Het duurt daarom tot circa 2850 v. Chr. voordat de eerste bewoners daar neerstrijken, zoals nederzettingsresten van de Vlaardingen-cultuur in Den Haag, Rijswijk, Voorburg, Leidschendam en Voorschoten aantonen (zie afb. 2).5 In dit artikel worden de vondsten in Den Haag, die zijn toegeschreven aan de Vlaardingen-cultuur kort besproken. Vlaardingenvindplaatsen in Den Haag In de Vinex-wijk Ypenburg voerde in 2001 de toenmalig verantwoordelijke gemeente Rijswijk een verkennend onderzoek uit op het Gavi-kavel vlak langs de rijksweg A12.6 Aanleiding vormde de locatie van het nieuwe ADO-stadion, dat overigens uiteindelijk aan de andere zijde van het Prins Clausplein is gebouwd. Bij het proefsleuvenonderzoek stuitten de onderzoekers op een neolithische vondstlaag die plaatselijk sterk geĂŤrodeerd bleek. Het vondstmateriaal bestond onder andere uit een bakplaatfragment dat onomstotelijk is toe te wijzen aan de Vlaardingen-cultuur. Daarnaast kwam een complete, geslepen bijl van Rijckholt- of Spiennes-vuursteen aan het licht. De locatie van de vindplaats is opmerkelijk, want die ligt niet op de

Vlaardingen in de Hofstad

Special binnenwerk.indd 90

22-03-10 13:22


strandwal, maar op een duintje daarachter, vergelijkbaar met de oudere Hazendonk-vindplaatsen Ypenburg en Schipluiden. Volgens de onderzoekers ligt de top van het (geërodeerde) duin op circa 1 m – NAP en daarmee lijkt het ongeveer 2 m hoger dan Ypenburg en Schipluiden.7 Een houtskoolmonster uit de vondstlaag is gedateerd op 4565 ± 40 (GrA-27558).8 Gekalibreerd levert dit een ouderdom op tussen 3495 en 3101 v. Chr., een stuk vroeger dan de oudste Vlaardingen-dateringen op de strandwal van Rijswijk.9 Het lijkt daarmee evident dat, nadat de lagere duinen waren verdronken, de regio nog regelmatig werd bezocht door vertegenwoordigers van de

Hazendonk en de latere Vlaardingen-cultuur. Het is zelfs verleidelijk te veronderstellen dat de eerste Vlaardingers hun heil zochten op de hoger gelegen duinen en van daaruit de strandwal zijn gaan exploiteren. Helemaal zeker is dat niet, want op een duin aan de Westvlietweg dat even hoog is als dat van het Gavi kavel en op een steenworp van de strandwal ligt, zijn tot nu toe geen Vlaardingen-scherven gevonden. Op dit duin heeft in 2008 en 2009 een verkennend onderzoek plaatsgevonden door de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag en het vondstmateriaal blijkt vergelijkbaar met de andere Hazendonk-vindplaatsen in de regio.

WASSENAAR

N O O R DZEE SCHEVENINGEN

water strandwalzand strandvlakte veen

LEIDSCHENDAM

duinkopje DEN HAAG VOORBURG KIJKDUIN

WESTVLIETWEG

YPENBURG NOOTDORP RIJSWIJK

WATERINGSE VELD

RIJSWIJK A4

POELDIJK

WATERINGEN 4

SCHIPLUIDEN

DELFT

PIJNACKER 2,5 KM

Afb. 1 Overzicht van Hazendonk-vindplaatsen (in rood) op een reconstructie van het toenmalige landschap (ca 3800 v. Chr.). In de achtergrond is de huidige topografie weergegeven. (naar De Hingh en Van Ginkel, 2009, p. 25). Vlaardingen in de Hofstad

Special binnenwerk.indd 91

|

91

22-03-10 13:22


Op een uitloper van de oudste strandwal richting Monster ligt eveneens een Vlaardingen-vindplaats. Ter plaatse zijn bij sloopwerkzaamheden van de boerderij ‘Madestein’ in 1973 door de AWN onder leiding van Frank Simonis een fragment van een geslepen, vuurstenen bijl en een grote randscherf opgegraven.10 De vondsten werden aangetroffen op een diepte van 1,8 m – mv, bij het couperen van een middeleeuwse sloot die verband hield met de Stenen Kamer die daar gestaan heeft.11 De vondsten zijn gevonden onder een humeus bandje in het schone zand. Tijdens de archeologische begeleiding van de restauratie van de ruïne Madestein in 2008 zijn overigens geen nieuwe neolithische resten aangetroffen.12

Een andere vondst die aan de Vlaardingen-cultuur wordt toegeschreven is een grote zandstenen slijpsteen (zie afb. 3). Deze slijpsteen is hoekig van vorm en heeft slijpvlakken aan vier zijden. Op sommige vlakken zijn groeven zichtbaar die het resultaat zijn van het slijpen van de zijden. Semenov omschrijft dit soort slijpstenen als uitgeholde stukken zeep.13 De vorm is niet natuurlijk en op het ruwe oppervlak zijn duidelijk sporen van bewerking te zien. Dergelijke vier- of meerzijdige slijpstenen kennen we onder meer uit Standvoetbekergraven in Zweden.14 In nederzettingscontext blijken deze stenen meestal gebroken, hoewel er ook voorbeelden van complete exemplaren zijn.15

strandwalzand strandvlakte DUIVENVOORDE

veen

vindplaats Vlaardingencultuur

TUINENLAAN

vindplaats Standvoetbeker-/Klokbekercultuur PRINSENHOF CONGRESGEBOUW

ZIJDEPARK LANGE POTEN (HOTEL CENTRAL) PARK VRONESTEIN

ARENTSBURGH

GAVI-KAVEL

MADESTEIN SCHAAPWEG ERASMUSZONE

2,5 KM

Afb. 2 Overzicht van de Vlaardingen-vindplaatsen op een reconstructie van het toenmalige landschap (ca. 2800. v. Chr.). (naar De Hingh en Van Ginkel, 2009, p. 32).

92

|

Vlaardingen in de Hofstad

Special binnenwerk.indd 92

22-03-10 13:23


Het Haagse exemplaar is gevonden in 1964 tijdens het uitgraven van de bouwput van het Congresgebouw, het huidige World Forum,16 De vondst was bedekt met een meters dik pakket middeleeuws duinzand en lag op de grens van een strandwal naar strandvlakteveen. Van Heeringen veronderstelt op grond van deze vondst dat het grootste deel van het strandwallencomplex (en dus ook ter plaatse van het World Forum) al is gevormd in het Neolithicum en werd bewoond.17 Dit laatste is echter allerminst zeker. De strandwal in kwestie is de jongste van de drie strandwallen in Den Haag en wordt door Kooistra aangeduid als strandwal van Scheveningen.18 Zij dateert het ontstaan van deze strandwal tussen 2500 en 2200 v. Chr. en daarmee is eigenlijk al duidelijk dat een bewoningsfase in het Neolithicum moet worden uitgesloten. In de loop der jaren hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden in de omgeving van het World Forum. Daarbij zijn tot op heden uitsluitend resten uit de Midden-Bronstijd en de Late IJzertijd aangetroffen. Na de sloop van de Statenhal en de Van Gogh­zaal in 2006 is bijvoorbeeld een plattegrond van een boerderij gevonden die gedateerd wordt in de Midden-Bronstijd-B, tussen 1270 en 1020 v. Chr.19 Verder zijn ter plaatse, maar ook onder het Churchillplein tegenover het World Forum, ploegsporen en greppels uit de Late IJzertijd aangetroffen.20 Ter hoogte van de voormalige Houtrusthallen, op dezelfde strandwal, zijn resten opgegraven met vergelijkbare dateringen.21 Het lijkt erop dat deze strandwal niet eerder dan circa 2000 v. Chr. door mensen is bezocht. Het lijkt daarom vrijwel zeker dat deze neolithische slijpsteen is aangetroffen in een veel jongere context, en dat bewoners uit de Bronstijd of IJzertijd de slijpsteen hebben meegenomen van een oudere steentijdvindplaats die meer landinwaarts op een oudere strandwal heeft gelegen. In 1985 zijn in het centrum van Den Haag, globaal ter hoogte van het Spui twee geslepen, vuurstenen bijlen en een hamerbijl gevonden op de op één na oud-

ste strandwal van Den Haag en Wassenaar. De vondstomstandigheden van deze drie artefacten zijn onduidelijk en daarmee ook de precieze vondstlocaties.22 Toch kunnen we niet uitsluiten dat deze bijlen wel degelijk uit de directe omgeving afkomstig zijn. Eén van de bijlen is gemaakt van een grofkorrelige vuursteen en is gedateerd tussen 3400 en 2100 v. Chr. Een latere datering dan Vlaardingen valt daarmee niet uit te sluiten. Hetzelfde geldt voor de hamerbijl waarvoor eveneens een datering aan het einde van het Neolithicum of zelfs het begin van de Bronstijd wordt aangenomen. De derde bijl blijkt echter een typische ‘Buren bijl’. Een dergelijke ‘concentratie’ neolithische vondsten maakt waarschijnlijk dat in de Late Steentijd activiteiten op deze strandwal hebben plaatsgevonden. Dat wordt nog aannemelijker wanneer we de fraaiste Buren-bijl uit Den Haag beschouwen (zie afb. 4). Deze bijl werd door arbeiders in 1912 gevonden, tijdens de verbouwing van het Grand Hotel Central aan de Lange Poten waarin tegenwoordig het voorlichtingscentrum van de Tweede Kamer zetelt. De vondst werd lange tijd gezien als een curiosum, want het was volstrekt onduidelijk hoe een dergelijke, oude bijl in het hartje van Den Haag kon zijn beland.23 Het is overigens niet gezegd dat de strandwal van Den Haag en Wassenaar ook daadwerkelijk werd bewoond in de Steentijd. Zo is het opvallend dat behalve deze bij-

Af b. 3 De slijpsteen (51,0 x 15,0 x 14,4 cm) die in 1964 is gevonden bij de bouw van het Congresgebouw (het huidige World Forum). (foto P. de Ruig).

Vlaardingen in de Hofstad

Special binnenwerk.indd 93

|

93

22-03-10 13:23


Afb. 4 De bijl (19,5 x 9,0 x 3,9 cm) van Grand Hotel Central aan de Lange Poten die in 1912 is gevonden bij de verbouwing van het hotel. (foto: O. Odé).

len geen ander vondstmateriaal is aangetroffen.24 Het lijkt waarschijnlijker dat men hier af en toe een bezoek bracht en dat de nederzettingen op de oudere strandwal lagen. Conclusie In vergelijking met de omringende gemeenten is het aantal Vlaardingenvondsten in Den Haag niet bijzonder groot. In de meeste gevallen betreft het bovendien ‘losse’ vondsten in een discutabele context, met als mogelijke uitzondering de vindplaats bij de Stenen Kamer van Madestein. Wanneer we de gemeentegrenzen echter wegdenken zien we een strandwallenlandschap dat intensief bewoond is vanaf het Laat-Neolithicum. Daarbij valt op dat de neolithische bewoners van de Vlaardingen-cultuur op de oudste strandwal woonden en van daar-

Noten 1 Het betreft Wateringen 4 (Raemaekers e.a. 1997), Schipluiden (louwe Kooijmans en Jongste 2006), Ypenburg (Koot e.a. 2008) en een vindplaats bij de Westvlietweg in Den Haag die op dit moment onderzocht wordt. 2 De jongste dateringen voor Ypenburg zijn circa 3450 v. chr. en voor Schipluiden 3380 v. chr. 3 Vos e.a., 2007 4 lanting en Van der Plicht (2002, p. 32) constateren dat dergelijke overgangsfasen ook elders niet zijn aangetroffen. Volgens Raemaekers en Rooke (2006 p. 126) zijn in het aardewerkcomplex van Schipluiden een paar scherven met Vlaardingen-kenmerken zoals

94

|

uit het landschap exploiteerden. Dat geldt ook voor de latere Standvoetbeker- en Klokbekerlocaties die we eveneens op de strandwal van Rijswijk en Voorschoten aantreffen zoals de vindplaatsen in het Wateringse Veld van Den Haag en Leidschendam laten zien. Incidenteel wordt de middelste strandwal bezocht zoals de vondsten van stenen bijlen in het centrum van Den Haag aantonen, maar het duurt tot in de Bronstijd voordat we op deze strandwal nederzettingen vinden. Everhard Bulten Gemeente Den Haag Dienst Stadsbeheer Afdeling Archeologie Postbus 12651 2500 DP Den Haag e.bulten@dsb.denhaag.nl

een standvoet en een met doorboringen versierde rand. 5 Het betreft de vindplaatsen in Rijswijk op de ‘Strijp’, bij de Schaapweg en het nabijgelegen zwembad ‘De Schilp’ (Koot 2008; Rieffe e.a. 2006), in Voorburg onder het Forum Hadriani (Raemaekers en Van Heeringen 2006) in leidschendam-Prinsenhof (Glasbergen e.a. 1967; Meurkens en Hamburg 2006) en Voorschoten-Boschgeest (Glasbergen e.a. 1967) en Voorschoten-De Donk (Van Veen 1989). 6 Houkes en Dorenbos 2004. Vanaf 1 januari 2002 maakt Ypenburg deel uit van de gemeente Den Haag.

Vlaardingen in de Hofstad

Special binnenwerk.indd 94

22-03-10 13:23


7 Koot e.a. 2008, 34 afb. 3.1, Louwe Kooijmans en Jongste 2006, 23 fig. 2.4. 8 Het resultaat van de datering kwam te laat binnen om in het rapport te worden opgenomen (mondelinge mededeling O. Dorenbos). 9 Om precies te zijn met 2σ 3495-3466; 3376-3263; 3244-3101 v. Chr. 10 Van Heeringen 1983, 122 (vindplaats 77), Van Veen en Waasdorp 2000, 49 (vindplaats 54). 11 De Hingh en Van Ginkel 2009, 33 en 137. 12 Mondelinge mededeling M. van Veen. 13 Semenov 1973, 69 (aangehaald in Fokkens en Schinkel 1990, 41.) 14 Van Heeringen 1983, 103. 15 Fokkens en Schinkel 1990, 41. Op Schipluiden zijn bijvoorbeeld meerdere slijpsteenfragmenten gevonden, waaronder een ‘zeepvormig’ stuk. Van Gijn en

Houkes in: Louwe Kooijmans en Jongste 2006, 174. 16 Van Heeringen 1983, 103. 17 Ibidem. 18 Kooistra 2008, 57. 19 Meurkens en Hamburg 2007, 25. De datering is 2935 ± 35 BP. 20 Meurkens en Hamburg 2007, 17-21 en Magendans en Waasdorp 1990, 262-265. 21 Bulten 2004. 22 Van Ginkel en Magendans 1991, 17. 23 Idem, 13. 24 In dit licht is het opmerkelijk dat in Archis, voor de gemeente Wassenaar 19 locaties worden aangewezen met neolithische resten. Van deze meldingen zijn er 16 onbetrouwbaar waarbij soms zelfs sprake is van paleolithische vondsten in een holocene context.

Literatuur Bulten, E.E.B., 2004. Definitief Archeologisch Onderzoek op de locatie Houtrust in de gemeente Den Haag. (intern rapport DSB-Archeologie), Den Haag. Fokkens, H. en C. Schinkel, 1990. “Neolithische slijpstenen uit de provincie Friesland”, in De Vrije Fries (zeventigste deel), Leeuwarden. p. 39-53. Glasbergen, W., W. Groenman-van Waateringe, G.M. Hardenberg-Mulder, 1967. Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorschoten and Leidschendam I and II, (Helinium 7). p. 3-31, en p. 97-120. Ginkel, E.J. van, en J.R. Magendans, 1991. De archeologie van Den Haag. Deel 1: de prehistorie, (VOM-reeks nummer 2), Den Haag. Hamburg, T., 2006. Neolithische bewoningsresten te Leidschendam. Begeleiding, Inventariserend Veldonderzoek (IVO) en Opgraving (DO) Leidschendam-Prinsenhof. (Archolrapport 59). Leiden. Heeringen, R.M. van, 1983. “s-Gravenhage in Archeologisch Perspectief” in: E.F.J. de Mulder (red.), De bodem van ’s-Gravenhage. (Mededelingen Rijks Geologische Dienst 37-1). Haarlem. Hingh, A. de en E. van Ginkel, 2009. De Archeologie van Den Haag, Utrecht. Houkes, R., en O. Dorenbos, 2004. Aanvullend Archeologisch Onderzoek op het Gavi-kavel. Ypenburg deelplan 25, Nootdorp, Rijswijk. Koot, H., 2008. Opgegraven!, Archeologisch onderzoek in Rijswijk, Rijswijk Koot, H., L. Bruning en R.A. Houkes (red.), 2008. Ypenburg-locatie 4, Een nederzetting met grafveld uit het Midden Neolithicum in het West-Nederlandse Kustgebied. Leiden. Kooistra, L.I., 2008. “Landschap, vegetatie en landgebruik in de Haagse regio”. In Flamman, J.P., en E.A. Besselsen (red.), Het verleden boven water, Archeologische monumentenzorg in het AHR-project, Delf/Amersfoort. (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 148). Lanting, J.N. & J. Van der Plicht, 2002. “De 14C-chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie, III: Neolithicum”. In Palaeohistoria 41/42. Lisse. p. 1-110. Louwe Kooijmans, L. P. en P. F. B. Jongste (red.), 2006. Schipluiden. A neolithic settlement on the Dutch North Sea coast c. 3500 cal BC. (Analecta Praehistorica Leidensia 37/38). Leiden. Magendans, J.R. en J.A. Waasdorp, 1990. “Archeologie in Den Haag in 1989”. In: Jaarboek Die Haghe. p. 259-265. Raemaekers, D.C.M., C.C. Bakels, B. Beerenhout, A.L. van Gijn, K. Hänninen, S. Molenaar,D. Paalman, M. Verbruggen, C. Vermeeren, 1997. “Wateringen 4: A settlement of the Middle Neolithic Hazendonk 3 Group in the Dutch Coastal Area”. in Analecta Praehistorica Leidensia 29. Leiden. p. 143 –191. Raemaekers, D. en R. van Heeringen, 2006. “Prehistorische bewoning. Vlaardingengroep, Bronstijd en IJzertijd” in De Jonge, W., J. Bazelmans, en D. de Jager (red.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument, Utrecht. Raemaekers, D en M. Rooke, 2006. “The Schipluiden pottery” in: Louwe Kooijmans, L.P. en P.F.B. Jongste (red.), Schipluiden, A neolithic settlement on the Dutch North Sea coast c. 3500 cal BC, (Analecta Praehistorica Leidensia 29). Leiden. p. 113-128. Rieffe, E.C., L.I. Kooistra, E.E.B. Bulten, J. van Dijk, 2006. Archeologische onderzoek In- en effluentleidingen Afvalwaterzuivering Haagse Regio. (Rapport 619). Den Haag. Semenov, S.A., 1973. Prehistoric technology, Londen. (3de druk). Veen, M.M.A. van, 1989. Voorschoten-’de Donk’: bewoning op de Oude Duinen, vanaf het late Neolithicum tot in de Romeinse tijd. (Doctoraal scriptie I.P.L/Rijksuniversiteit Leiden). Veen, M.M.A. van, en J.A. Waasdorp 2000. Archeologisch-geologische kaart van Den Haag (Haagse Oudheidkundige Publicaties nummer 5). Den Haag. Vos, P.C., E.C. Rieffe en E.E.B. Bulten, 2007. Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk, Den Haag en Rijswijk. Vlaardingen in de Hofstad

Special binnenwerk.indd 95

|

95

22-03-10 13:23


Wonen bij de kust Vlaardinger bewoners van de strandwal Okke Dorenbos & Hans Koot

Tijdens de laatste helft van de Nieuwe Steentijd was de Nederlandse kust voortdurend aan veranderingen onderhevig. In die tijd zijn langs de kust strandwallen gevormd. Een van die strandwallen, tussen Rijswijk en Voorschoten, was in de Vlaardingen-tijd (3400-2600 v Chr.)1 een gewilde vestigingsplaats. Althans, daar lijkt het op, want veel vondsten van de Vlaardingen-groep in het Zuid-Hollandse kustgebied liggen op en rond die strandwal. Dit artikel gaat in op de bewoners van de strandwal Voorschoten-Rijswijk. De andere vondsten uit het kustgebied zoals die op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden laten we hier buiten beschouwing. Bij het maken van een overzicht van de vindplaatsen rond de Rijswijkse strandwal blijkt dat het een diverse verzameling van onderzoeken betreft. Een groot deel van de onderzoeken is in de zestiger jaren uitgevoerd, andere stammen uit de tijd dat de KNA nog niet gold en zijn dan ook vaak nog niet uitgewerkt. Maar ook over de meer recente onderzoeken valt het een en ander op te merken. In de vooronderzoeken werd de archeologische waarde niet altijd juist ingeschat wat weer leidde tot te beperkte vervolgonderzoeken. De meest recente onderzoeken worden op dit moment nog uitgewerkt.

96

|

Geologie en Landschap Tot 4300 v. Chr. bewoog de ‘Hollandse’ kust zich naar het oosten. Tussen 4300 en 4000 v. Chr. nam de zeespiegelstijging af en kwam die beweging tot stilstand. Daarna begon de kust, ondanks een nog steeds stijgende zeespiegel, zich naar het westen terug te trekken, een beweging die rond de Middeleeuwen enkele kilometers voor onze huidige kustlijn eindigde. Langs de schuivende kustlijn ontstonden verschillende hoogtes en laagtes, die in het achterland achterbleven. Vanaf het oosten treffen we achtereenvolgens de volgende oude kustlijnen aan. De oudste holocene kustlijn wordt gevormd door wat lage duintjes met daaromheen wat kwelderachtige laagtes. De volgende kustlijn is de strandwal van Voorschoten-Rijswijk. Weer verder naar het westen bevindt zich ligt een gordel van strandwallen waarop Den Haag en Wassenaar liggen (ontstaan tussen 3150-2750 v. Chr.). Daarvoor ligt tegen de huidige kust nog een strandwal (ontstaan 2500-2200 v. Chr.), die nu de laatste van de reeks vormt2. De strandwallen daarvoor, zijn dan intussen alweer door de zee opgeruimd. De oudste kustlijn werd rond 3600 v. Chr. bewoond door de eerste kustbewoners die we nu tot de Hazendonk-3 groep rekenen. Bekende nederzettingen zijn Ypenburg3 en de Harnaschpolder bij Schipluiden (Midden-Delfland 4). De stijgende zeespiegel en de daardoor stijgende grondwaterspiegel liet de duintjes van de oude kustlijn onder het veen verdwijnen.

Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 96

22-03-10 13:23


In de Vlaardingen-tijd verbleven mensen in eerste instantie nog (incidenteel?) op duinen van de oudste kustlijn (Ypenburghet GAVI-kavel)5, 6, de meeste nederzettingen zijn echter op de strandwal van Voorschoten-Rijswijk te vinden. Later, na de Vlaardingen-tijd, raakten ook de strandwallen van Den Haag en de inmiddels hoge veenkussens in het achterland bewoond. Vóór de bewoning was de strandwal Voorschoten-Rijswijk begroeid met een bos dat vooral uit eiken, elzen en hazelaars bestond. Tijdens de bewoning verdween dat bos geleidelijk en maakte het plaats voor (duin)grasland. Het stijgende zeewater zorgde in het binnenland voor een steeds hoger grondwaterniveau. Op de strandvlakten en de flanken van de strandwal groeide het veen met het grondwater omhoog. In eerste instantie werd het veen door riet en zeggenvelden gevormd, die nog af en toe overstroomden met zout of brak water. Later ontstonden op sommige plaatsen moerasbossen die vooral uit elzen bestonden7. Op de strandvlakte lagen wat kleine duintjes waardoor een gevarieerd landschap ontstond met onder andere een lage dichte begroeiing van ligusters, kamperfoelie en hier en daar een eiken-dennenbos8. Door de stijgende grondwaterspiegel verdwenen de duintjes langzaam in het veen. Ook de duintjes op de oudste holocene kustlijn zoals in Ypenburg en de Harnaschpolder verdwenen onder het veen. Op de duintjes in Ypenburg groeiden nog wel eiken in het moerasbos als masten op een zinkend schip. Later, rond 2400 v. Chr., verzuurde het moerasbos en groeiden er berken op. De riet en zeggenvelden die nog niet in bos waren veranderd, overstroomden nog steeds, maar nu was het water zoet9. Door het gebruik van de strandwal als akker, raakte het zand op de strandwal zijn beschermende laag kwijt en begon het hier en daar te stuiven. Tussen de wat hogere duintjes op de strandwal waren hier en daar laagtes met kleine meertjes.

Langzaam groeiden deze dicht en ontstond een moerasbos. Ten westen was het gebied van de zee gescheiden door de strandwal waarop Den Haag en Wassenaar liggen, ontstaan tussen 3150-2750 v. Chr. De strandvlakte tussen de nieuwe strandwallen leek veel op de strandvlakte in het oosten. Ook hier groeide vooral riet, zegge en elzenbos. Tussen 2500 en 2200 v. Chr. werd in het westen de zee verder teruggedrongen door een volgende strandwal die weer iets hoger was dan de voorgaande. De zee had daardoor steeds minder invloed achter de strandwallen waardoor er ruimte kwam voor (moeras)bos met wat hogere bomen. De Vlaardingen-groep was intussen tot een eind gekomen. De bewoners van het kustgebied uit die tijd worden gerekend tot de Klokbekercultuur. De vindplaatsen Hieronder volgt een overzicht van vindplaatsen die vrijwel alle zijn gelegen op de strandwal die loopt van Voorschoten tot aan de grens tussen Rijswijk en Wateringen (zie afb. 1). Enkele vindplaatsen liggen er vlak achter, in het achterland. Enkele andere vondsten liggen op de strandwallengordel waar Den Haag en Wassenaar op liggen, Dit zijn zonder uitzondering losse vondsten: een bijl uit de bouwput van Hotel Centraal in Den Haag en een scherf en een bijlfragment in Loosduinen bij Madestein. Van een aantal vindplaatsen is de informatie vaag, niet controleerbaar of onvoldoende aanwezig, deze zijn daarom niet opgenomen in het overzicht. 1. Leidschendam - Prinsenhof Naar aanleiding van een vondstmelding door de AWN-leden mr. C. Eggink Czn. en ir. J. van der Kley op een bouwterrein van de woonwijk Prinsenhof te Leidschendam voerde het IPP een opgraving uit in de periode van 25 september 1963 tot en met 12 maart 1964. Slecht winters weer verhinderde het onderzoek zodanig dat soms de grondsporen niet konden worden afgewerkt. Er werden enkele opgravingsputten aangelegd waarvan Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 97

|

97

22-03-10 13:23


Afb. 1 Overzicht van vindplaatsen rond de strandwal Voorschoten-Rijswijk, zie overzicht vindplaatsen in de tekst.

98

|

drie naast elkaar. De grondsporen bestonden uit (afval)kuilen en vooral uit paalsporen. De paalsporen lagen in clusters. Op basis van de clusters onderscheidden de onderzoekers drie mogelijke huisplaatsen. Uit de vele paalsporen konden echter geen huisplattegronden worden gereconstrueerd. Wel dachten de onderzoekers op één plek een rechthoekig en tweeschepig huis te herkennen met een lengte van 16,75 m, een breedte van 4,75 m en zzw-nno georiënteerd. Er zouden

meerdere herstelfasen zijn. Dat er sprake was van twijfel blijkt wel uit het niet afbeelden van de plattegrond in de publicatie van het onderzoek 10. De vindplaats lag op de zuidoostelijke flank van een smalle strandwal die parallel ligt aan de veel bredere strandwal Voorschoten-Rijswijk. De tussenafstand bedraagt slechts ruim honderd meter. De vondsten van de woonlaag werden verzameld in vakken van 1 bij 1 meter. Ze bestaan uit aardewerk, bot en natuur-

Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 98

22-03-10 13:23


steen, waar binnen het vuursteen domineert. De meeste vondsten dateren van de Vlaardingen-groep maar er werd ook Standvoetbekermateriaal gevonden. Het aardewerk van de Vlaardingen-groep werd door de onderzoekers vooral toegeschreven aan de Vl-2 fase omdat versiering weinig voorkomt en door het ontbreken van type A en B bodems. Er zijn ook fragmenten van bakplaten gevonden. Het aardewerk is kwartsgemagerd maar er zijn ook scherven met potgruismagering gevonden. Tussen de opgravingsputten bestaat een verschil tussen de gebruikte magering en versiering van het aardewerk. Het gevonden vuursteen bestaat uit kernen, afslagen, schrabbers -waarvan enkele vervaardigd zijn van afslagen van bijlen-, boortjes, transversale pijlpunten, etc. Ook vonden de opgravers natuursteen als kwarts, enkele stukjes (bewerkte) git en een stukje barnsteen. Het geringe aantal vondsten, aldus de onderzoekers, duidt op een korte bewoningsfase. Het gevonden aardewerk komt overeen met jongste lagen 8-11 of mogelijk zelfs alleen 10-11 van de opgraving in Voorschoten in 1964. De onderzoekers hadden een drietal 14C-analyses maar vonden de uitkomsten veel te jong en lieten de resultaten verder buiten beschouwing11. De datering ligt tussen 2475-1900 v. Chr. Plannen voor de sloop en vervangende nieuwbouw voor een scholencomplex in het Prinsenhof maakten hernieuwd onderzoek mogelijk en noodzakelijk. Ditmaal voerde de firma Archol het onderzoek uit. Het opgravingsterrein overlapte een deel van het onderzoeksgebied van het IPP. Eén van de oude opgravingsputten viel zelfs binnen een van de nieuwe opgravingsputten. Ofschoon het onderzoek ook ditmaal door vele recente verstoringen werd bemoeilijkt, verschafte het onderzoek een waardevolle aanvulling op de eerdere opgravingsresultaten. De in 1963-1964 gevonden zone met paalsporen zette zich voort in de nieuwe opgravingsputten. Ook bij dit onderzoek was het niet mogelijk om een huisplattegrond te reconstrueren. Een viertal paalsporen

zijn mogelijk van een spieker met de afmetingen 2,23 bij 3,34 m. Naast de paalsporen vonden de archeologen ook andere grondsporen als paalkuilen, staken en kuilen waarvan twee als waterkuil zijn geïnterpreteerd. Slechts een klein deel, zo’n 240 m , van de bewoningslaag was nog aanwezig. Hierdoor zijn relatief weinig vondsten verzameld. Een deel van de vondsten is in de grondsporen aangetroffen. Ze bestaan uit aardewerkscherven met een potgruismagering al dan niet in combinatie met kwarts, zand of een andere steensoort. Het aardewerk is onversierd. Eenmaal komt een reparatiegat voor. Er zijn zeven fragmenten vuursteen verzameld waarvan twee (!) complete bijlen. De vuurstenen bijlen zijn van zuidelijke herkomst. Ook vond men bot. Voor zover determineerbaar, waren het botten van rund, varken en schaap/geit. Er zijn geen 14C analyses van het onderzoek van 2005. Archol stelt de ouderdom gelijk aan die van het onderzoek door het IPP. De onderzoeken van het IPP en Archol hebben niet alle grenzen van de zone met bewoningssporen opgeleverd12. Vooral in zuidelijke en oostelijke richting is nader onderzoek gewenst. 2 Voorschoten - Boschgeest/Karel Doormanlaan. Twee vondstmeldingen door AWNleden waren de aanleiding voor een onderzoek door het IPP. Het AWN-lid

Afb. 2 Opgraving Rijswijk-De Schilp.

Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 99

|

99

22-03-10 13:23


Afb. 3 Rijswijk-De Schilp: westprofiel.

100

|

mr. Th. Laurentius vond potscherven en wat vuursteen bij grondwerkzaamheden voor de uitbreiding van de begraafplaats Rosenburgh in Voorschoten. Korte tijd later, in juli 1964, deden de AWN-leden mr. C. Eggink Czn. en ir. J. van der Kley vondsten in de stort van een rioolsleuf in de Karel Doormanlaan. De locatie lag op korte afstand van de begraafplaats. De rioolsleuf was onderdeel van het uitbreidingsplan Boschgeest in Voorschoten13. De vondsten waren voor het IPP aanleiding om een opgraving te beginnen. De belangstelling van het IPP was niet zo vreemd. Dit Amsterdamse instituut van de Universiteit van Amsterdam was in die periode ook bezig met onderzoek te Vlaardingen. Het bouwrijp maken was al in volle gang. De onderzoeksmogelijkheden waren daardoor beperkt. De opgraving vond plaats in drie campagnes in

1965 waarbij meerdere opgravingsputten werden gegraven. De vindplaats lag op de westelijke flank van de strandwal Voorschoten-Rijswijk. Tijdens het onderzoek werd in verstoorde context enkele honderden meters ten noorden van de opgraving een vuurstenen bijl aangetroffen. De onderzoekers gaan er van uit dat de vindplaatsen Rosenburgh en Boschgeest/ Karel Doormanlaan behoren tot hetzelfde nederzettingsterrein. Beide vindplaatsen liggen elk op dicht naast elkaar, parallel gelegen strandwallen14. Het is dan ook maar de vraag of er sprake is van ĂŠĂŠn nederzettingsterrein of dat de vindplaatsen Rosenburgh, Boschgeest/Karel Doormanlaan en wellicht ook de vindplaats van de hierboven vermelde bijl verschillende nederzettingsterreinen zijn. Op de locatie Boschgeest/Karel Doormanlaan werden diverse werkputten aan-

Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 100

22-03-10 13:23


2.259

1.162

1.103

1.124

2.104 2.90

1.332

2.248 1.440

2.248 1.440

gelegd. Door het bouwrijp maken was de bewoningslaag vrijwel overal verstoord geraakt. Alleen in een depressie (werkputten 17 en 18) in de strandwal vond men nog een opeenstapeling van veen-, stuifzand- en humeuze zandlagen. In de laatstegenoemde lagen werden de vondsten gedaan. Door deze stratigrafie konden de onderzoekers binnen de Vlaardingen-groep een chronologisch onderscheid maken. Het onderzoek richtte zich dan ook op dit deel van het onderzoeksgebied. In de jongste lagen troffen de archeologen resten aan die behoren tot de Enkelgrafcultuur en Klokbekercultuur. De vondsten van de Vlaardingen-groep bestaan vooral uit aardewerk en vuursteen. Het meeste vuursteen bestaat uit afslagen maar ook artefacten als schrabbers, fragmenten van bijlen die waren herbewerkt tot schrabbers, boortjes en

transversale pijlpunten. Tot het aardewerk behoren ook verschillende fragmenten van bakplaten. Op basis van de studie van het aardewerk van de lagen 2–11 en laag 13 in werkput 17 kwamen de archeologen tot de volgende verdeling. In de oudste fase is het aardewerk hardgebakken, donkergrijsbruin van kleur en heeft het een magering met kwartsgruis waarvan de steentjes uit het oppervlak steken. Het oppervlak is wat gepolijst bij het kleien van de pot. De potten hebben een S-vormig bolstaand profiel en een iets naar buitenstaande tot bijna rechtopstaande rand en een vlakke bodem met een meestal duidelijk zichtbare ingedrukte voetrand. Het aardewerk is versierd met een rij gaatjes onder de rand, knobbels op de schouder of combinaties van enkelvoudige ingegroefde lijnen. Dit aardewerk werd aangeduid als Vlaardingen-1. In de volgende fase is het aarde-

Afb. 4 Rijswijk-De Schilp: aardewerk, schaal 1:3. V.l.n.r.: reparatiegat, versiering met nagelindrukken, randtypes.

Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 101

|

101

22-03-10 13:23


geven aan dat de ouderdom tussen 29002300 v. Chr. ligt. De oudere lagen stammen uit de periode 2900-2450 v. Chr.

2.104 1.753

1.316

1.268

1.350

1.383

Afb. 5 Rijswijk-De Schilp: vuursteen, schaal 1:2. V.l.n.r.: een transversale spits (pijlpunt), duimschrabber, daaronder duimschrabber, daaronder schrabber, boor en bijlfragment.

102

|

werk minder hardgebakken, licht oker­ kleurig tot grijs van kleur, met zand gemagerd en dat vaak gecombineerd met kwartsgruis of potgruis. Het oppervlak is zacht maar niet gepolijst. De potten hebben een afgeknot, peervormig profiel. De rand is verticaal en vaak afgeplat aan de bovenzijde. De wand gaat met een knik over in een vlakke bodem. De potten zijn niet versierd. De jongere fase noemden de onderzoekers Vlaardingen-2.15 Tijdens het onderzoek zijn enkele monsters genomen voor een 14C-analyse. De resultaten

3 Voorschoten - Rosenburgh Bij de uitbreiding van de begraafplaats Rosenburgh trof in 1962 mr. Th. Laurentius, AWN-lid, aardewerkscherven en fragmenten vuursteen aan.16 Deze vindplaats ligt op korte afstand van de locatie Boschgeest/Karel Doormanlaan (nummer 2). Zie verder nummer 2. 4 Voorburg - Diaconessenhuis In een bouwput op het terrein van het Diaconessenziekenhuis deed het AWNlid C. de Rooy op 5 oktober 1965 een waarneming waarbij vondsten van de Vlaardingen-groep aan het licht kwamen. De locatie ligt op de strandwal VoorschotenRijswijk. De Rooy vond in een grijsbruine humeuze laag direct onder een veenlaag een aantal fragmenten bewerkt vuursteen waaronder kleine schrabbers en potscherven. Een fraaie vondst was een fragment van een bakplaat, voorzien van ingegroefde versiering bestaande uit een zigzaglijn en putjes.17 5 Leidschendam - Veurse Achterweg Door de NJBG werden in 1981-1982 de resten van een (post)middeleeuwse boerderij onderzocht. Tijdens het onderzoek kwamen resten van de Vlaardingengroep te voorschijn. Deze vondsten waren aanleiding voor een verkennend onderzoek door het RMO van 2 tot en met 4 juni 1982. De locatie is gelegen op de strandwal Voorschoten-Rijswijk. Er werd een proefsleuf gegraven van 13 meter lang. Een groot deel van het terrein bleek recent verstoord te zijn. Op één plaats was de stratigrafie intact. Hier werd een direct onder een veenlaag gelegen humeuze laag aangetroffen met daarin enkele scherven aardewerk waaronder een versierde scherf (stafband met spatelindrukken), enkele stukken vuursteen en een schrabber, vervaardigd van een bijlfragment. Enkele scherven zijn verschraald met potgruis. Door de onderzoekers werden de scherven gekarakteriseerd als Vlaardingen-1b terwijl ook de late fase

Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 102

22-03-10 13:23


vertegenwoordigd is. Op basis van de stratigrafie lag het vondstmateriaal mogelijk in secundaire context en moet de nederzetting hoger op de strandwal worden gezocht18. 6 Leidschendam - Noorthey Op 22 september 1988 verrichtte de Archeologische Werkgroep Leidschendam een waarneming in de cunetten van een composteringsterrein in aanleg. De locatie ligt op de oostelijke flank van de strandwal Voorschoten–Rijswijk. In een proefsleuf van 5 bij 1 meter werden enkele vuurstenen afslagen, wat scherven aardewerk en houtskool verzameld. De vondsten werden gedaan in de onderzijde van een veenlaag en de onder het veen gelegen grijze klei.19 7 Voorschoten - Den Donk De uitbreiding van een bedrijfsterrein, ongeveer 220 meter noordwestelijk van

het treinstation Voorschoten-Wassenaar, leidde in 1986 tot een noodopgraving door het IPL en leden van de AWN. Het terrein is gelegen op het noordelijke einde van een smalle strandwal die iets ten westen ligt van de brede strandwal Voorschoten-Rijswijk. Tijdens het onderzoek kwamen bewoningssporen uit verschillende perioden te voorschijn, zo ook een bodemlaag met grondsporen die aan de Vlaardingen-groep konden worden toegeschreven. De grondsporen bestonden uit haardjes, kuilen en paalgaten. Ondanks de slechte conserveringstoestand werden toch nog botanische resten als hazelnootdoppen gevonden. Het aardewerkensemble duidt op de fasen Vlaardingen-1b als 2a en 2b. Bakplaten ontbreken. Tot het vuursteen behoren onder meer schrabbers, pijlpunten (zowel gesteelde driehoekige en transversale), boortjes en fragmenten van bijlen waarvan enkele zijn verwerkt tot schrabbers.20

Aardewerk (gewicht) per vak 1 Dot = 1 gram Bot (gewicht) per vak 1 Dot = 1 gram

N

0

5m

Afb. 6 De Schilp: verspreiding aardewerk en bot. Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 103

|

103

22-03-10 13:23


8 Voorburg - Park Arentsburgh/ Effathaterrein In 1988 vond een onderzoek door de ROB plaats in het park Arentsburgh. Het park ligt op de plek van de Romeinse stad Forum Hadriani. Bij dat onderzoek deden de archeologen een onverwachte vondst. Bij het zetten van een profiel naast een grote waterput kwamen wat scherven aardewerk uit een grijze zandlaag te voorschijn. De zandlaag lag direct onder een veenlaag21. Bijna twintig jaar later verrichtte het AAC/ Projectenbureau in 2007-2008 een grote opgraving op honderd meter ten zuidoosten van het onderzoeksgebied van 1988. Onder de Romeinse niveaus werden in humeuze zandlagen, afgewisseld met stuifzandlagen, vondsten van de Vlaardingen-groep gedaan. De zandlagen zijn door een veenpakket gescheiden van de jongere niveaus. Er zijn ook grondsporen gevonden waaronder twee grote kuilen. In de grootste kuil vonden de opgravers diverse stukken bewerkt hout. Behalve hout is er ook aardewerk, vuursteen en (verbrand) bot gevonden. De vondsten zijn nog in bewerking22. De vondsten van 1988 en 20072008 wijzen op een uitgestrekte zone met bewoningssporen in de ondergrond van dit deel van de strandwal.

9 Rijswijk - De Schilp De uitbreiding van het sportcomplex De Schilp met een zwembad leidde tot een opgraving door het Bureau Monumentenzorg en Archeologie van de Gemeente Rijswijk. Het (nood)onderzoek vond plaats in augustus 2000. Op de oostelijke flank van de strandwal werd onder een veenpakket een bruinhumeuze zandlaag gevonden. Deze werd binnen de bouwput van het bassin vrijwel volledig opgegraven in vakken van 1 m2 (zie afb. 2). De omvang van het opgegraven gebied bedroeg zo’n 1080 m2. Daarbij werd aardewerk, natuursteen, waarbinnen vuursteen de grootste categorie is, en bot gevonden. Onder deze laag zijn geen grondsporen gevonden. De vondstdichtheid nam toe in westelijke richting, dus parallel aan de lengterichting van de strandwal. De conserveringstoestand was slecht, waardoor (klein) bot en botanische resten nauwelijks zijn gevonden. De laag dook fors omlaag in een hoek van de opgravingsput (zie afb. 3). Op die plek waren de conserveringsomstandigheden veel beter. Hier kwamen sleedoornpruimpitten tevoorschijn.23 Inmiddels heeft het botonderzoek plaatsgevonden, maar het onderzoek van de

Afb. 7 Opgraving Rijswijk-De Strijp.

104

|

Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 104

22-03-10 13:23


andere vondstcategorieën moet nog gebeuren. Van het aardewerk is er al wel een indicatie van de samenstelling. Een groot deel is kwartsgemagerd, regelmatig in combinatie met potgruis. Het aardewerk is vrijwel zonder uitzondering onversierd. Slechts enkele randen zijn vlak onder de rand doorboord. Enkele gaten zijn pas aangebracht nadat de pot gebakken was. Slechts één klein wandfragment is versierd met vingerindrukken(zie afb. 4). Het vuursteen bestaat uit onder meer fragmenten van gepolijste vuurstenen bijlen, afslagen, schrabbers -waaronder verschillende exemplaren van afslagen van bijlen-, transversale pijlpunten en een vuurstenen bijl (zie afb. 5). Het bot wordt gedomineerd door rund, gevolgd door varken en schaap/geit. Wild neemt een zeer bescheiden plaats in: slechts enkele botten van otter, edelhert, wild zwijn en eend. Vis wordt vertegenwoordigd door snoek, baars en steur.24 Een 14C analyse gaf een datering tussen 2850 en 2475 voor Chr. Van een deel van de vondsten (het bot en het aardewerk) is de verspreiding onderzocht. Daarbij valt het volgende op. De verspreiding van het bot wordt vooral beïnvloed door de conservering. Daar waar de conserveringsomstandigheden het best zijn, ligt het meeste bot. Het aardewerk is daarvan minder afhankelijk. Het lijkt vooral in clusters te liggen met een diameter van ongeveer 5 meter (zie afb 6). Met de vindplaatsen Schaapweg (nummer 10) en De Strijp (nummer 11) lijkt er een uitgestrekte zone met bewoningssporen en afval te liggen langs de zuidoostelijke flank van de strandwal. 10 Rijswijk - Schaapweg De aanleg van een in- en effluentleiding voor een afvalwaterzuiveringsinstallatie was aanleiding voor een archeologisch onderzoek door het Bureau Monumentenzorg en Archeologie van de Gemeente Rijswijk. De buizen hadden elk een diameter van 160 cm, waarvoor in 2001 een brede sleuf werd gegraven ter plaatse van de Schaapweg. Op de flank van de strandwal werden in een laag aardewerk, houtskool, bot, botanische resten en

Aardewerk Aardewerk(gewicht) (gewicht)per per vak vak 1 1Dot Dot== 11gram gram Bot(gewicht) (gewicht)per pervak vak Bot Dot == 11 gram gram 1 1Dot

N

0

5m

vuursteen -waaronder schrabbers en een fragment van een gepolijste bijl- gevonden. Er zijn geen grondsporen waargenomen, maar het onderzochte oppervlak was zo beperkt dat aan het ontbreken van sporen geen conclusies kunnen worden verbonden.25

Afb. 8 Rijswijk-De Strijp: verspreiding aardewerk en bot.

11 Rijswijk - De Strijp In de nieuwbouwwijk De Strijp was een terrein op de zuidoostelijke flank van de strandwal uitgekozen voor zandwinning. Tijdens een daaraan voorafgaande bodemsanering vonden archeologen van het Bureau Monumentenzorg en Archeologie van de Gemeente Rijswijk in 1996 vuurstenen afslagen en scherven aardewerk. Deze vondsten leidden tot een opgraving waarbij een deel van een grijs-beige zandlaag werd afgegraven in vakken van 1 m2 (zie af b. 7). Onder de laag zijn grondsporen aanwezig. In de laag werden scherven aardewerk verzameld met onder andere Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 105

|

105

22-03-10 13:23


kwartsmagering en potgruismagering (zie afb. 8). De scherven zijn onversierd (zie af b. 9). Het vuursteen bestaat in hoofdzaak uit vuurstenen afslagen. Wel zijn enkele kleine schrabbers aangetroffen. De conserveringsomstandigheden waren slecht waardoor weinig organisch materiaal is gevonden. Het gevonden dierlijk bot was nauwelijks determineerbaar en deels gecalcineerd. Binnen het determineerbare bot overheerst rund (32 fragmenten) gevolgd door varken/wild zwijn en schaap/geit. Wild is vertegenwoordigd door edelhert en steur, elk met één exemplaar.26 Tot het overige natuursteen behoort een klopsteen (zie af b. 10). Ander organisch materiaal was verkoold: hout en hazelnoten. Twee 14C-analyses dateren de vindplaats in de periode omstreeks 2875-2500 voor Chr. Het onderzoek werd voortijdig beëindigd door een wijziging in de bouwplannen en planning waardoor het gevaar van vernietiging werd afgewend. 12 Rijswijk - Huys ter Nieuburchlaan Aan de Huys ter Nieuburchlaan vond in de nazomer van 2008 een verkennend onderzoek plaats door het Bureau Monumentenzorg en Archeologie van de Gemeente Rijswijk. De locatie ligt op de zuidoostelijke flank van de strandwal Voorschoten-Rijswijk. Op de flank van de strandwal ligt een laag veen (Hollandveen) met daarop een ruim anderhalve meter dik pakket klei (Gantel-afzettingen). In drie kleine op enkele tientallen meters uit elkaar gelegen werkputten werden vondsten gedaan (zie afb. 11). De opgravers troffen het vondstmateriaal aan onderin het veenpakket dat de strandwal bedekt. Het vondstmateriaal bestaat uit scherven aardewerk -met onder meer kwartsgruismagering-, wat vuurstenen afslagen, bot en houtskool. Het aardewerk is onversierd, slechts twee randen zijn voorzien van doorboringen (zie afb. 12). Binnen het bot overheerst rund. Wild is nauwelijks gevonden: gewone zeehond, wild zwijn en enkele fragmenten van steur.27

106

|

13 Leidschendam - Frekeweg Leden van de Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg en B. van der Valk voerden in oktober 2006 en in april 2008 een noodonderzoek uit in een bouwput aan de Frekeweg te Leidschendam. De amateurarcheologen legden een bodemlaag bloot met daarin een scala aan vondsten. Onder de laag zijn geen grondsporen gevonden. Voor verdere informatie wordt verwezen naar de bijdragen van B. van der Valk en R. Hirschel elders in dit nummer van Westerheem. 14 Den Haag - Lange Poten In de bouwput van Hotel Centraal aan de Lange Poten in Den Haag vonden bouwvakkers in 1912 een vuurstenen bijl. De vindplaats is gelegen op de strandwal Wassenaar-Den Haag.28 15 Den Haag - GAVI kavel In de oksel van de rijkswegen A4 en A12 ligt het zogeheten GAVI-kavel. Het kavel maakte in 2001 nog deel uit van de VINEXlocatie Ypenburg en lag binnen de gemeente Nootdorp. Door een grenswijziging ligt het kavel nu binnen de gemeente Den Haag. In het GAVI-kavel ligt nog duidelijk zichtbaar in het landschap een duin.29 Vooruitlopend op het voorbelasten van het terrein groeven de archeologen van de gemeente Rijswijk een aantal proefsleuven. Op verschillende plaatsen werden lagen met archeologische indicatoren als potscherven, vuursteen en botanische resten aangetroffen. Tot de vondsten behoorde ook een randfragment van een bakplaat. In een spoor kwamen een vuurstenen bijl (zie afb. 13), een kaak van een bever en een bot van een zoogdier te voorschijn.30 Een 14C-analyse geeft een indicatie voor de ouderdom: 3500-3100 v. Chr. 16 Voorburg - Park Vronesteyn In 1923 vond de arts N.L. Gerlach bij de bouw van zijn villa, Park Vronesteyn 24 een vuurstenen bijl. De bijl is onder een veenlaag gevonden op de zuidoostelijke flank van de strandwal Voorschoten-Rijswijk. De bijl is niet beter te dateren dan in de periode 3400-2500 voor Chr.31

Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 106

22-03-10 13:23


12.63

12.100

Haag op een duin enkele scherven van de Vlaardingen-groep.35

12.37

Wonen op een strandwal bij de kust. De informatie die we hebben verkregen over de strandwalbewoners is heel divers en kent nogal wat beperkingen en mitsen en maren. Toch is er wel enige uniformiteit in te herkennen. Het zijn nederzettingen met een sterke agrarische component. Duidelijk is bijvoorbeeld dat veeteelt belangrijker was dan jacht. Dit in tegenstelling tot de bewoners van het rivieren-

Afb. 9 Rijswijk-De Strijp: aardewerk, schaal 1:3.

17 Leiderdorp In 1988 werd in aangevoerde grond een vuurstenen bijl gevonden. Op basis van de uiterlijke kenmerken komt de bijl overeen met vergelijkbare exemplaren die bekend zijn van de Vlaardingen-groep. De grond was afkomstig van een terrein in Leiderdorp. Mogelijk is de bijl ook in latere tijden op die locatie terecht gekomen.32 18 Loosduinen - Madestein In 1973 werd door de AWN een middeleeuwse boerderijplaats onderzocht, waarbij een potrand en een fragment van een stenen bijl werden gevonden.33 De vindplaats ligt op de strandwal WassenaarDen Haag.

12.18

19 Den Haag - Ter Nieuwburgstraat In de VINEX-locatie Wateringseveld vonden archeologen van de gemeente Den Haag op een duin enkele scherven van de Vlaardingen-groep.34 20 Den Haag - Lage Veld In de VINEX-locatie Wateringseveld vonden archeologen van de gemeente Den

Afb. 10 Rijswijk-De Strijp: klopsteen, schaal 1:2. Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 107

|

107

22-03-10 13:23


Afb. 11 Opgraving Rijswijk-Huys ter Nieuburchlaan.

gebied die vooral jaagden. De gevonden resten doen vermoeden dat de bewoners vooral de oostkant van de strandwal opzochten. Op zich is dat niet onlogisch. Aan die kant heb je minder last van zeewind en het oostelijke veengebied was wat verder ontwikkeld en daardoor droger en beter begaanbaar. Natuurlijk kan het ook zo zijn dat bewoningsresten op de strandwal door erosie en zandwinning zijn verdwenen. Op sommige plaatsen lijkt er een meter of meer verdwenen te zijn.36 Een aanwijzing daarvoor is dat op de meeste sites sporen zeldzaam zijn. Dat is daarmee ook wel weer een kenmerk van de vindplaatsen op de strandwal. Ze bestaan vooral uit een humeuze of venige laag op het zand met daarin of eronder de artefacten en soms wat sporen. Alleen Leidschendam-Prinsenhof en Voorschoten-de Donk hebben sporen die duidelijk van bewoning afkomstig zijn. Deze sites

liggen meer midden op de strandwal. In de periode voorafgaand aan de Vlaardingen-groep, de Hazendonk-3, werden de duintjes langs de oudste kustlijn bewoond. Het landschap was toen min of meer vergelijkbaar met de Rijswijkse strandwal in de tijd van de Vlaardingengroep, al was het wel wat dynamischer. Deze bewoners leefden echter voornamelijk van de jacht en visvangst en veel minder van de landbouw. Dat geldt ook voor de bewoners van het rivieren en kreken gebied in de tijd van de Vlaardingengroep. Veeteelt en jacht De veestapel van de strandwalbewoners bestond voornamelijk uit runderen met daarbij enkele geiten (en/of schapen) en varkens. Gejaagd werd er op edelhert, ree, wild zwijn en oeros, die vooral als voedsel dienden. De bevers, otters en boommarters hadden een bruikbare pels. De (grijze) zeehonden zullen bij de kust gevonden of gevangen zijn. Verder werd er wat op vogels gejaagd maar de resten daarvan zijn niet meer op soort te brengen. Duidelijk is wel dat er op eenden is gejaagd. Vis is ook in beperkte mate aanwezig, maar vrijwel altijd worden resten van steur gevonden. De beenplaten conserveren goed, dat verklaart voor een deel het feit dat ze op vrijwel elke site aanwezig zijn. Maar de steur zal ook populair zijn geweest. In Rijswijk zijn ook resten van snoek en baars gevonden. Opvallend zijn de tanden van een potvis en een bruine beer, die in Voorschoten zijn gevonden. De tand van de potvis zal aan de kust zijn gevonden. De berentand kan natuurlijk van een plaatselijk gejaagde beer afkomstig zijn. Het voorkomen van berentanden en het ontbreken van de rest van de beer op veel Vlaardingen-sites doet echter vermoeden dat berentanden eerder handelswaar dan jachtbuit waren. Het is mogelijk dat er door minder goede conserveringsomstandigheden een vertekening is opgetreden. Als er vooral op kleinere dieren is gejaagd zoals eenden en andere vogels kunnen de botten daarvan inmiddels zijn verdwenen. De grotere

108

|

Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 108

22-03-10 13:23


3.27

Afb. 12 Rijswijk-Huys ter Nieuburchlaan: aardewerk schaal 1:3.

5.176 botten van het vee blijven langer bewaard. Het veelvuldige voorkomen van transversale spitsen doet vermoeden dat er meer gejaagd is dan uit het botspectrum blijkt. Akkerbouw De strandwalbewoners verbouwden waarschijnlijk ook gewassen. Helaas is er niet veel onderzoek gedaan naar de macroresten bij de verschillende opgravingen. Wel is er het nodige aan pollen bekeken. Daarbij is hier en daar wel dui-

delijk dat er graan werd geteeld. Bovendien werden op vuursteen uit Leidschendam gebruikssporen van graanbewerking gevonden. Gezien de samenstelling van de onderzochte macroresten zal voornamelijk emmertarwe zijn verbouwd. Een enkele vondst van resten van eenkoorn doet vermoeden dat dat graan ook geteeld kan zijn.37 Vondsten van naakte gerst ontbreken, hoewel die graansoort wel op andere Vlaardingen-sites buiten de strandwal is gevonden.38

Afb. 13 Den Haag GAVIkavel: vuurstenen bijl. Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 109

|

109

22-03-10 13:23


OxCal v4.1.3 Bronk Ramsey (2009): r:5 IntCal04 atmospheric curve (Reimer et al 2004)

GAVI-kavel GrA 27558 De Strijp 1GrA17054 De Strijp 2 GrA 17055 De Schilp GrA 17685 Voorschoten laag2 GrN 4906 Voorschoten laag4-5 GrN 5031 Voorschoten laag8 GrN 4907 Voorschoten laag 10 GrN 4908 Leidschendam put 1 GrN 5027 Leidschendam put 4 GrN 5028 Leidschendam put 4 GrN 5029

4000

3500

3000

2500

2000

1500

Gekalibreerde jaren (CalBC)

Afb. 14 Overzicht gekalibreerde 14C dateringen.

110

|

De artefacten De artefacten die bij de verschillende onderzoeken zijn gevonden, zijn heel divers. Toch zijn er wel een aantal soorten die regelmatig terugkomen. Tussen het aardewerk van de fase Vlaardingen-1 komen regelmatig enkele bakplaatfragmenten en wat kraagflesjes en aardewerk met knobbeloren voor. De meerderheid is echter kwartsgemagerd aardewerk met vaak een S-profiel. In de tweede fase zijn onderdelen als bakplaten, kraagflesjes en knobbeloren weer verdwenen. Het aardewerk wordt met kwarts en potgruis gemagerd. In de fase 2b komen ook de nodige aardewerkvormen voor die in de Enkelgrafcultuur gebruikelijk zijn. In het vuursteen komen we de typische transversaalspitsen tegen en veel krabbers, zoals de kleine duimschrabbertjes.

Het meest opvallend zijn echter de geslepen vuurstenen bijlen met ovale doorsnede. Dateringen Bij een aantal onderzoeken is organisch materiaal met behulp van 14C gedateerd. De 14C-dateringen uit het Neolithicum vallen in een gebied op de ijkingscurve met veel wiggles. Wiggles zijn perioden waarin de hoeveelheid 14C in de lucht afwijkt van het gemiddelde. Hierdoor ontstaat een vertekend beeld en kan een zelfde datering uit twee of meer verschillende werkelijke jaren afkomstig zijn. Omdat met een plusminus van ca. 40 jaar wordt gewerkt, kan zoiets resulteren in een datering die enkele honderden jaren omvat. Meestal hebben dateringen uit het Neolithicum een marge van twee of meer eeuwen. Hierdoor wordt het moeilijk om de

Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 110

22-03-10 13:23


woonplaatsen scherper te dateren. De beschikbare dateringen laten zien dat de activiteiten op het GAVI-kavel op zijn vroegst ergens tussen 3500 en 3100 v. Chr. plaatsvonden. De Strijp in Rijswijk met 2875-2500 v. Chr. en De Schilp met 28502475 v. Chr. zijn ongeveer gelijktijdig met Voorschoten 2900-2450. De dateringen van Leidschendam vallen vrij jong uit, tussen 2475 en 1900 v. Chr. (zie afb. 14). Hieruit kan geconcludeerd worden dat het veen op de flanken eerder in gebruik was dan de strandwal zelf. Maar de hoeveelheid beschikbare dateringen is erg klein en de enige conclusie die er uit valt op te maken is dat er nog veel onderzoek nodig is om de sites onderling beter te dateren. Huizen In het algemeen is er een consensus dat de nederzettingen op de strandwal per-

manent bewoond zijn geweest. Veel harde feiten zijn daarvoor niet beschikbaar, maar alle beschikbare aanwijzingen doen permanente bewoning vermoeden. Sporen van huizen ontbreken echter meestal. De enige plek waar men tot nu toe duidelijke clusters van paalgaten aantrof, is Leidschendam-Prinsenhof. De resten bestaan echter uit een vrij onoverzichtelijke verzameling paalgaten waar niet direct een plattegrond is uit te halen (zie afb. 15). Bij het meest recente onderzoek in 2005 herkende men in de palenwolk een spieker.39 Opvallend is ook dat stoffelijke overblijfselen van de mensen ontbreken. Kennelijk hadden de mensen van Hazendonk-3 een ander grafritueel dan die van de Vlaardingen-groep. Van de Hazendonkgroep kennen we in het gebied grote en kleine grafvelden.

Afb. 15 Leidschendam Prinsenhof: plattegrond van werkput 5. Naar Glasbergen, GroenmanVan Waateringe & Hardenberg-Mulder 1967b fig. 25.

Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 111

|

111

22-03-10 13:23


Conclusie Uit de analyse van de vondsten van de Vlaardingen-groep in de kustzone is vooral duidelijk geworden dat niet alleen de grote strandwallen belangrijk zijn, maar ook de smalle strandwallen en duinen in de strandvlakte. Op de brede strandwal Voorschoten-Rijswijk blijkt de oostelijke flank op verschillende plaatsen zones met bewoningssporen uit de Vlaardingen-tijd te herbergen. Uit vooronderzoek bij de Huys ter Nieuburchlaan is gebleken dat bij booronderzoek bewoningssporen alleen worden aangetroffen als vooral het veen gezeefd wordt. Boven-

dien is het dan ook nog aan te raden het zeefresidu met optische hulpmiddelen te onderzoeken. De verschillende nederzettingen op de strandwal verdienen het om uitgebreider als een geheel onderzocht te worden. We hopen met dit artikel hier een aanzet toe gegeven te hebben. Okke Dorenbos en Hans Koot Bureau Monumentenzorg en Archeologie Gemeente Rijswijk Postbus 5305 2280 HH Rijswijk archeologie@rijswijk.nl

Noten 1 Louwe Kooijmans 2005. 2 Kooistra 2008. 3 Koot, Bruning & Houkes 2008. 4 Louwe Kooijmans & Jongste 2006. 5 Houkes & Dorenbos 2004 . 7 Kooistra 2008. 8 Holthausen & Vos 2008. 9 Kooistra 2008. 10 Glasbergen, Groenman-Van Waateringe & Hardenberg-Mulder 1967b. 11 Glasbergen, Groenman-Van Waateringe & Hardenberg-Mulder 1967b. 12 Hamburg 2006. 13 Bogaers 1964. 14 Glasbergen, Groenman-Van Waateringe & Hardenberg 1967a. 15 Glasbergen, Groenman-Van Waateringe & Hardenberg 1967a. 16 Glasbergen, Groenman-Van Waateringe & Hardenberg 1967a, 5. 17 Stuurman 1965; Bogaers 1966; Groenman-Van Waateringe 1966; Groenman-Van Waateringe & Stuurman 1966. 18 Verhart 1983. 19 Van Veen & Van Wieringen 1989. 20 Van Veen 1989. 21 Koot 2006, 270. 22 Besselsen & Van der Heiden in druk. 23 Koot 2001. 24 Kootker & Van Dijk in druk. 25 Rieffe, Kooistra, Van Smeerdijk & Van Dijk 2006. 26 Kootker 2009. 27 Van Dijk 2009. 28 De Wit 1960; De Hingh & Van Ginkel 2009, 31-32. 30 Houkes en Dorenbos 2004. 31 De Wit 1960; De Jonge & Raemaekers 2006. 32 Verhart 1989. 33 De Hingh & van Ginkel 2009, 33. 34 De Hingh & van Ginkel 2009, 33. 35 De Hingh & van Ginkel 2009, 33. 36 Van der Valk 2006. 37 Kooistra 2008. 38 Bakels 1988; van Zeist 1968. 39 Hamburg 2006.

112

|

Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 112

22-03-10 13:23


Literatuur Bakels, C.C., 1988: Hekelingen, a neolithic site in the swamps of the Meuse estuary. In: H. Küster (Hrsg.), Der prähistorische Mensch und seine Umwelt. Festschrift U. Körber-Grohne, (Forschungen und Berichte zur Vorund Frühgeschichte in Baden-Württemberg 31). Besselsen, E.A. & M.J. van der Heiden, in druk: Onder Forum Hadriani, de Archeologische Kroniek van Zuid-Holland over 2009. Bogaers, J.E., 1964: Voorschoten, Nieuwsbulletin K.N.O.B., jaargang 17, afl. 8, 222-223. Bogaers, J.E., 1966: Voorburg, Nieuwsbulletin K.N.O.B., jaargang 1966, afl.1, 6. Dijk, van, J., 2009: Rijswijk Ter Nieuburch archeozoölogische waardering. (Ossicle 160). Glasbergen, W., W. Groenman-Van Waateringe & G.M. Hardenberg, 1967a: Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorschoten and Leidschendam (I), Helinium VII, 3-31. Glasbergen, W. , W. Groenman-Van Waateringe & G.M. Hardenberg-Mulder, 1967b: Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorschoten and Leidschendam (II), Helinium VII, 97-120. Groenman-Van Waateringe, W. 1966: Voorburg, Nieuwsbulletin K.N.O.B., jaargang 1966, afl. 2, 17-18. Groenman-Van Waateringe, W. & P. Stuurman, 1966: Nieuwsbulletin K.N.O.B., jaargang 1966, afl.10, 101-102. Hamburg, T., 2006: Neolitische bewoningsresten te Leidschendam. Begeleiding, Inventariserend Veldonderzoek (IVO) en Opgraving (DO) Leidschendam-Prinsenhof, (Archol Rapport 59), Amsterdam. Hingh, A. de & E. van Ginkel 2009: De archeologie van Den Haag, Den Haag. Holthausen, O & P.C. Vos, 2008: Inventariserend Veldonderzoek Johan Braakensieklaan, (Rijswijkse Archeologische Rapporten 17), Rijswijk. Houkes, R. & O. Dorenbos, 2004: Aanvullend Archeologisch Onderzoek op het GAVI-kavel. Ypenburg deelplan 25, Nootdorp, (Archeologisch rapport), Rijswijk. Jonge, Wilco de & Daan Raemaekers, 2006: Een uit Voorburg verdwenen bijl van de Vlaardingengroep. In: Wilco de Jonge, Jos Bazelmans en Dick Jager (red.), Forum Hadriani van Romeinse stad tot monument, Utrecht, 28. Kooistra, L.I., 2008: Landschap, vegetatie en landgebruik in de Haagse regio. In: J.P. Flamman en E.A. Besselsen (redactie), Het verleden boven water. Archeologische monumentenzorg in het AHR-project, (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 148), 47-72. Koot, J.M., 2001: Schaapweg (De Schilp). In: Archeologische Kroniek van Rijswijk, Jaarboek 2001 Historische Vereniging Rijswijk,142-144. Koot, Hans, 2006: Reuvens ‘revisited’. De heropgraving in 1988 van een Romeinse kelder en waterput. In: Wilco de Jonge, Jos Bazelmans en Dick Jager (red.), Forum Hadriani van Romeinse stad tot monument, Utrecht, 265270. Koot, Hans, Lauren Bruning & Rob A. Houkes (redactie), 2008: Ypenburg-locatie 4. Een nederzetting met grafveld uit het Midden-Neolithicum in het west-nederlandse kustgebied, Leiden. Kootker, L.M., 2009: Archeozoölogische analyse van botmateriaal uit Rijswijk, plangebied De Strijp, (Ossicle 167) Delft. Kootker, L.M. i.s.m. J. van Dijk in druk: Archeozoölogische analyse faunamateriaal uit Rijswijk De Schilp. Louwe Kooijmans, Leendert P. et al, 2005: Nederland in de Prehistorie, Amsterdam. Louwe Kooijmans, L.P. & P.F.B. Jongste (eds.), 2006: Schipluiden. A neolithic settlement on the Dutch North Sea coast c. 3500 CAL BC. (Analecta Praehistorica Leid Raemaekers, Daan, 2008: Het aardewerk. In: Hans Koot, Lauren Bruning & Rob A. Houkes (redactie), Ypenburglocatie 4. Een nederzetting met grafveld uit het Midden-Neolithicum in het west-nederlandse kustgebied, Leiden, 189-202 Rieffe, E.C., L.I. Kooistra, D.G. van Smeerdijk en J. van Dijk, 2006: AHR-D, -E en –Q. In: E.E.B. Bulten en Y.M. Boonstra, Archeologische onderzoek in- en effluentleidingen Afvalwaterzuivering Haagse Regio, rapportnummer 0619, Den Haag, 81-120, Stuurman, P., 1965: Voorburg (Z.H.). In: H.J. Calkoen (redactie), Opgravings- en vondstberichten in het kort, 174-175, Westerheem, XIV. Valk, Bert van der, 2006: Het prehistorische landschap tussen Oude Rijn en Maas in de laatste vier millenia voor Christus. In: Wilco de Jonge, Jos Bazelmans en Dick Jager (red.), Forum Hadriani van Romeinse stad tot monument, Utrecht, 16-25. Veen, Monique M.A. van, 1989: Voorschoten – “Den donk”, bewoning op de Oude Duinen, vanaf het late Neolithicum tot in de Romeinse Tijd, doctoraalscriptie. Veen, M.M.A. van en A.F. van Wieringen, 1989: Archeologische Werkgroep Leidschendam, jaarverslag over 1988, 3-4. Verhart, L.B.M., 1989: Leiderdorp. In: D.P. Hallewas (redactie), archeologische kroniek van Zuid-Holland over 1988, Holland 6, 321-322. Verhart, L.B.M., 1983: Leidschendam, (Daan P. Hallewas red.) Archeologische Kroniek van Zuid-Holland over 1982, Holland 6, 253-255. Wit, C. de, 1960: De Haagse stenen bijlen, Westerheem, 9-10, 107-110 en platen XIII-XVI. Zeist, W. van, 1968: Prehistoric and Early Historic Foodplants in the Netherlands. Palaeohistoria 14, 41-173.

Wonen bij de kust

Special binnenwerk.indd 113

|

113

22-03-10 13:23


Het houten voorwerp van Voorburg Menno van der Heiden1

Inleiding In het najaar van 2007 is een grote opgravingscampagne van start gegaan op het voormalige landgoed Arentsburgh in Voorburg. Het is de laatste in een lange rij van opgravingen, begeleidingen, booronderzoeken en waarnemingen.2 In de vroege 19e eeuw vindt het eerste archeoL2

logische onderzoek plaats, uitgevoerd door Caspar Reuvens. De steenbouwfunderingen die hij aantrof leidden hem tot de conclusie dat de Romeinse stad Forum Hadriani gevonden was. Hoewel in de bijna twee eeuwen daarna, en dan met name aan het begin van de 20e en de 21e eeuw, grootschalig onderzoek is gedaan

L2

83.8

83.9

Afb. 1 Neolithische sporen op Forum Hadriani met een indicatie van de ligging en loop strandwal.

114

|

452.8

452.8

S 441

putwand strandwal veen spoor 83.8

0

20M

83.9

Het houten voorwerp van Voorburg

Special binnenwerk.indd 114

22-03-10 13:23


op de vindplaats, is alleen in de laatste campagne uitdrukkelijk onderzoek gedaan naar de prehistorische sporen onder de Romeinse stad.3 Vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw zijn een aantal losse vondsten, toegeschreven aan de Vlaardingen-cultuur, gedaan op de locatie. Deze vondsten geven vooral aan dat de plek al in de jonge steentijd bewoond is geweest. Dat is gezien de ligging op de strandwallen ook niet vreemd.4 De vondsten hebben er in ieder geval toe geleid dat onderzoek naar het Neolithicum een plek heeft gekregen binnen het onderzoek dat primair op de Romeinse stad gericht was. De uitwerking van de gegevens is nog in de beginfase. Dit artikel beoogt dan ook geen compleet beeld te geven van de resultaten, maar is vooral gericht op de presentatie van een kuil met daarin een bijzondere vondst. In het grootste grondspoor van de opgraving is een stuk gekloofd eikenhout gevonden met aan één zijde series van korte, ondiepe inkervingen. Het onderzoek aan het houten voorwerp zelf kent echter ook beperkingen, omdat het direct ter conservering aangeboden is en momenteel nog in ‘bad’ ligt. De beschrijving is gedaan aan de hand van foto’s en een tekening. De opgraving De grenzen van de opgraving in 20072008 werden bepaald door de grenzen van de geplande nieuwbouw, duidelijk met damwanden gemarkeerd. Het neolithische onderzoek echter werd vanwege de diepere ligging van de sporen ook begrensd door de daadwerkelijke verstoring van die geplande nieuwbouw. Booronderzoek liet zien dat de bodemvorming op de strandwal nog enkele meters verder ten zuiden van het ontgraven areaal aanwezig is, maar dit deel is in situ bewaard gebleven. Over de omvang van de vindplaats buiten de damwanden is echter niets bekend. De ruim honderd meter noordelijker gevonden ‘vuile’ laag met vondstmateriaal suggereert wel een veel grotere schaal.5 In totaal is een oppervlakte van ruim 350 vierkante meter onder-

spoor 441 strandwal hout varkenskaak

A’ v 9394 0

1M

A

A

A’ v 9394 - 3,00 NAP

zocht. Over het algemeen is de conservering van de resten goed te noemen, ware het niet dat er in de loop der jaren het een en ander verstoord is geraakt. In het verleden is ter plaatse een brede geul ontstaan, welke in de Romeinse Tijd met de aanleg van grote kadewerken als haven in gebruik genomen is. De bedding zelf heeft de hoger gelegen neolithische lagen plaatselijk verstoord of zelfs geheel opgeruimd. Een kleine 2000 jaar later zorgt de bouw en herbouw van de kapel/aula van het doveninstituut Effatha voor verstoringen in de vorm van funderingsmuren en heipalen die beide tot in de strandwal aangebracht zijn.

Afb. 2 Spoor 441 in vlak en profiel.

De vindplaats ligt op de zuidoostelijke flank van de strandwal van WateringenRijswijk-Voorburg-Voorschoten, die in de periode 3800-3500 v. Chr. is ontstaan.6 De flank is bedekt met een naar het zuidoosten toe steeds dikker wordend pakket veen. Naar het noordwesten wigt het veen uit en gaat het geleidelijk over in een dik pakket van wisselende zanderige en meer humeuze lagen. In dit pakket dat plaatselijk wel 0,5 m dik was, zijn een grote hoeveelheid vondstmateriaal alsook grondsporen aangetroffen. Het veen wordt afgedekt door een dik pakket stuifzand Het houten voorwerp van Voorburg

Special binnenwerk.indd 115

|

115

22-03-10 13:23


Afb 3: Houten voorwerp (foto: Restaura).

waar later, vanaf de Midden-IJzertijd, klei op wordt afgezet. Een duidelijke fasering binnen de prehistorische niveaus ontbreekt vooralsnog, maar op basis van twee 14C-dateringen wordt de groei van het veen gedateerd tussen circa 3000 – 900 v. Chr.7 Het vondstmateriaal, afkomstig uit zowel de lagen als de grondsporen, bestaat uit aardewerk, vuur- en

116

|

natuursteen, bot en hout. Het aardewerk, geassocieerd met de verschillende lagen en sporen, is nog niet in detail onderzocht, maar het is wel duidelijk dat het tot de materiĂŤle nalatenschap van de Vlaardingen-cultuur behoort. De lagen zijn ontstaan door een wisselwerking tussen veengroei tegen de strandwal aan en de aanvoer van stuifzand. Slijpplatenonder-

Het houten voorwerp van Voorburg

Special binnenwerk.indd 116

22-03-10 13:23


Afb. 4 Houten voorwerp (tekening: J. Kaarsemaker).

zoek laat zien dat ter plaatse vuren met een hoge intensiteit gebrand hebben. Opvallende componenten in de lagen zijn as, verkoold hout en verbrand bot. Het vuur is zeer intens geweest, meer dan een gewoon kookvuur.8 De verzamelde stukjes bot zijn zeer minuscuul en hoewel niet met zekerheid te zeggen, lijken het dierlijke resten te zijn.9

Het houten voorwerp De circa veertig grondsporen bestaan uit paalkuilen en kuilen. De sporen zijn nog niet geanalyseerd en worden hier niet in verder detail behandeld. Duidelijk is in ieder geval dat de grondsporen vanuit verschillende hoogtes ingegraven zijn. Het meest opvallende spoor is een onregelmatige kuil met een gemiddelde diameHet houten voorwerp van Voorburg

Special binnenwerk.indd 117

|

117

22-03-10 13:23


gebroken en wordt het gat aan de buitenkant gemaakt. Op een Deense, weliswaar mesolithische site, waar dezelfde soort sporen op een varkenskaak gevonden zijn, worden de vondstcontexten als ritueel geïnterpreteerd.11 Zou dat ook voor Voorburg gelden?

Afb. 5 Detailopname inkerving (foto: Restaura).

ter van 4 m (afb 1 en 2: spoor 441). Dit spoor ligt onder het diepste deel van de Romeinse insteekhaven en is, ondanks zijn relatief diepe ligging waarschijnlijk enkele decimeters verstoord. De resterende diepte van de kuil varieert binnen het spoor en is maximaal 50 cm. De vulling van de kuil is even onregelmatig als zijn omtrek en daardoor niet eenvoudig te interpreteren. Eenzelfde afwisseling van veen en zand, zoals elders op de strandwal aanwezig, is ook in de vulling te zien. Maar van een heldere gelaagdheid is geen sprake, de kuil is regelmatig verspoeld geraakt en sommige delen lijken daarna opnieuw te zijn uitgegraven. Het vondstenspectrum is in principe gelijk aan dat van de rest van de opgegraven vindplaats, ware het niet dat een aantal categorieën zeer bijzonder is. Uit macrobotanisch onderzoek komen vooral eikels en hazelnoten naar voren, maar een bijzondere vondst is die van de wilde peer. De aanwezigheid van de wilde peer in deze periode en op deze locatie was tot nu toe omstreden. Tussen het dierlijk botmateriaal vielen al direct de complete varkensonderkaken (links en rechts aan elkaar) op. De lengte van de derde molaar wijst er op dat het om wilde zwijnen gaat. Intrigerender is dat drie van de vier kaken een gat aan de binnenkant onder de kiezenrij laten zien. Een losse linkerkaak heeft een zelfde gat. Op de typesite Vlaardingen is een onderkaak gevonden met vergelijkbare sporen.10 Het is niet direct logisch om op deze plek een gat te maken. Bij de winning van merg bijvoorbeeld, wordt de kaak eerst

118

|

Uit de kuil zijn ongeveer twintig stukken hout geborgen, waaronder één zeer opvallende (v9394, afb 2, 3 en 4). Het betreft een stuk gekloofd eikenhout. De breuk, zichtbaar op de foto, is modern; het stuk was oorspronkelijk 89 cm lang en heeft een variërende breedte van maximaal 21,5 cm. De dikte is maximaal 8 cm. In totaal zijn er 31 ringen geteld, waarvan 9 spint. Het hout is in de winter gekapt. De stam zelf is wel vormgegeven, maar lijkt niet bijzonder netjes afgewerkt te zijn. Dat blijkt ook uit het willekeurig uitziende stuk bast dat aan de voorzijde zichtbaar is. Vooral aan de achterkant is goed zichtbaar dat er twee tegenover elkaar geplaatste inkepingen gemaakt zijn. De slijtsporen in en om die inkepingen doen vermoeden dat hier een touw bevestigd is geweest waar het houten voorwerp aan opgehangen kan zijn. De licht gebolde voorzijde vertoont series van in totaal 140 inkervingen, 7 rechthoekige en minimaal 2 ronde insneden. De inkervingen zijn vrij ondiep en op sommige plekken is slechts een flauwe streep te zien. Enkele strepen zijn met één of meer dwarsstrepen verbonden. De strepen zijn ongeveer een centimeter lang en bijna net zover uit elkaar geplaatst. Er lijkt enigszins structuur aangebracht te zijn door de strepen in lijnen achter elkaar te zetten, her en der onderbroken door rechthoeken. De onderbrekingen suggereren dat we de strepen ertussen als een bij elkaar horende sequentie of telling kunnen zien. De tijdspanne waarin de strepen aangemaakt zijn, is niet te achterhalen, daarvoor zou de betekenis bekend moeten zijn. Objecten uit de Prehistorie met repeterende figuren (stippen, strepen of ander-

Het houten voorwerp van Voorburg

Special binnenwerk.indd 118

22-03-10 13:23


soortige vormen) worden over het algemeen geschaard onder de term kalender, al dan niet verbonden met een of constellaties van meer hemellichamen. Een meer generieke beschrijving houdt het bij een telfunctie. Voorbeelden hiervan zijn zo oud als het Paleolithicum. De series van strepen beginnen bovenin nog enigszins systematisch en, naar het zich voordoet, twee ‘hoogtelijnen’ volgend. Net voorbij de helft wordt dit rommeliger en volgen de series ook gekromde lijnen. De series, onderbroken door de rechthoeken, lijken in twee groepen uiteen te vallen. Enerzijds zijn er lange series van minimaal twintig strepen en anderzijds korte series van minder dan tien. Om na te gaan of er een systematiek of een voor ons begrijpelijke reden achter de inkervingen zit, moet het stuk hout zelf in goed detail nader bestudeerd worden.

Vooralsnog zijn er in zowel de vormen die de kerfseries maken als in de aantallen kerven en onderbrekingen, geen aanwijzingen voor een kalender of andersoortige telling te ontwaren. De uitwerking van de opgraving Forum Hadriani is in volle gang. De definitieve publicatie wordt eind 2010 verwacht en zal een volledige beschrijving en analyse van de site bevatten. Ook zal een meer nauwkeurige beschrijving van het hout worden gegeven aan de hand van het voorwerp zelf. Wellicht wordt het dan duidelijk wat Voorburg op zijn kerfstok heeft. Menno van der Heiden AAC/Projectenbureau Turfdraagsterspad 9 1012 XT Amsterdam M.J.vanderHeiden@uva.nl

Noten 1. Voor de totstandkoming van dit artikel is de auteur veel dank verschuldigd aan Silke Lange voor de houtdeterminatie en beschrijvingen, Jos Kaarsemaker voor de objecttekeningen, Jo Kempkens voor de foto’s, Jørn Zeiler voor de botdeterminatie en de verwijzing naar andere contexten en Anja Fischer voor het macrobotanische onderzoek. 2. Zie de Jonge et al. 2006, p483 en verder voor een compleet overzicht van alle onderzoeken op en rond Forum Hadriani. 3. Reuvens: 1827 -1833, Holwerda: 1908-1915, BAAC: 2005, AAC/Projectenbureau 2007-2008. 4. Raemakers 2006. 5. Hagers et al. 1989. 6. Van der Valk 2006. 7. Basis van het veen: 4340±35BP (cal: 3030BC (92.4%) 2890BC); Top van het veen: 2675±35BP (cal: 900BC (95.4%) 790BC). 8. Kooistra 2008. 9. Persoonlijke communicatie E. Smits, 2009. 10. Wijngaarden-Bakker 1990. 11. Sludegårds Sømose (Noe-Nygaard & Richter 1990) Literatuur Hagers, J.-K.A., D.P. Hallewas & J.M. Koot, 1989: Kort verslag van het onderzoek naar het “keldertje van Reuvens” in Forum Hadriani. In: Kwadrant 7/2, 2-12. Kooistra, M.J., 2008: Micromorfologisch onderzoek opgraving plangebied Nieuw Hadriani te Voorburg I, (Kooistra Micromorphological Services 11), Rhenen. Noe-Nygaard, N. & J. Richter, 1990: Seventeen wild boar mandibles from Sludegårds Sømose - offal or sacrifice? In: D.E. Robinson (ed.), Experimentation and Reconstruction in Environmental Archaeology (Symposia for Environmental Archaeology 9), Oxford, 175-189. Raemaekers, D. & R. van Heeringen, 2006: Prehistorische bewoning. Vlaardingengroep, Bronstijd en IJzertijd. In: W. de Jonge, J. Bazelmans & D. de Jager, Forum Hadriani: van Romeinse stad tot monument, Utrecht, 26-34. Valk, B. van der, 2006: Het prehistorische landschap tussen Oude Rijn en Maas in de laatste vier millennia voor Christus. In: W. de Jonge, J. Bazelmans & D. de Jager, Forum Hadriani: van Romeinse stad tot monument, Utrecht, 16-25. Wijngaarden-Bakker, L.H. van, 1990: Replication of butchering marks on pig mandibles. In: D.E. Robinson (ed.), Experimentation and Reconstruction in Environmental Archaeology (Symposia for Environmental Archaeology 9), Oxford, 167-174.

Het houten voorwerp van Voorburg

Special binnenwerk.indd 119

|

119

22-03-10 13:23


Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg, Gemeente Leidschendam-Voorburg: lessen geleerd (?) Bert van der Valk en Robert Hirschel

Van 2 tot en met 6 april 2008 heeft de Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg (AWLV) op een bouwterrein aan de Frekeweg in Leidschendam (coördinaten: Blad 30G, 87.840, 457.280) een noodopgraving uitgevoerd naar mogelijke overblijfselen van de Vlaardingen-groep. Het betrof hier een locatie waarvoor door de provincie Zuid-Holland een negatief selectiebesluit was genomen, nadat een eerder in 2005 door RAAP Archeologisch Adviesbureau uitgevoerd booronderzoek geen archeologische indicatoren had opgeleverd.1 In oktober 2006 had de AWLV ter plaatse al twee proefsleuven gegraven in aansluiting op een bodemsanering.2 Ondanks dat daarbij wel archeologische indicatoren werden aangetroffen, is het negatieve selectiebesluit niet herzien. Het onderzoek van april 2008 spitste zich door tijdgebrek vooral toe op een met gyttja en veen gevulde depressie die bij nadere bestudering een delletje bleek te zijn tussen de ‘hoofd’strandwal van Voorburg-Leidschendam en een iets jonger walletje westelijk daarvan. Die locatie bood de meeste kans op vondsten omdat uit het onderzoek van RAAP Archeologisch Adviesbureau was gebleken dat een eventuele woonlaag op de duinruggetjes door erosie of vergraving niet (meer) aanwezig was.

120

|

Vlaardingen-nederzettingen in de omgeving Een recent overzicht van de Vlaardingenvondsten in het omringende gebied (straal 15 km) werd door Daan Raemaekers (2006) gegeven. Opvallend is dat daarbij 15 vindplaatsen van (vuurstenen) bijlen op de kaart staan en slechts drie (!) nederzettingslocaties. Hieruit kan onmiddellijk de conclusie getrokken worden dat er veel meer nederzettingen van de mensen van de Vlaardingen-groep geweest zijn, of nog zijn, waarbij de laatste dan nog onontdekt wat dieper onder de grond liggen, en de eerste vooral vergraven zijn in de eeuwenlange exploitatie van de zandige strandwallen voor landbouw, zandwinning en later woningbouw. Een inventarisatie uit 19893 gaf aan dat op de strandwalbundel van Voorschoten-Leidschendam een behoorlijk dichte strooiing van Vlaardingen-vindplaatsen aanwezig is (of was: er is inmiddels veel vergraven). In de onderstaande tabel zijn de belangrijkste kenmerken van de Vlaardingenwaarnemingen en opgravingen in het gebied rondom Leidschendam weergegeven, inclusief die van de Frekeweg. Het is opmerkelijk dat slechts één locatie binnen het door ons voor dit artikel

Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 120

22-03-10 13:23


beschouwde gebied tot nu toe een woonniveau liet zien: dat is de locatie Prinsenhof (beide onderzoeken, zowel 1963/64 als 2005); er is daar ook een afvaldump aanwezig. Alle andere vindplaatsen waren uitsluitend afvaldumps (afb. 1). Dit toont des te meer aan dat er nog een grote ‘Forschungslücke’ is wat betreft Vlaardingen-nederzettingen op de strandwallen in West-Nederland: ze zijn of waren er wel, maar blijken nog veelal onontdekt, of vroeger of later vergraven. Een argument hiervoor biedt de meer gedetailleerde kaart samengesteld door Van Veen (1989) waarin zelfs nog meer vindplaatsen zijn aangegeven, namelijk ook die van losse vondsten. Als we aannemen dat bij de nabijgelegen vindplaats Prinsenhof een andere woonplek is gelegen op hemelsbreed 800 m afstand naar het zuidwesten kan het karakter van de vindplaats Leidschendam-Frekeweg worden geschetst als een afvaldump zonder aangetoonde bewoning in de naaste omgeving. De ligging van de aangetroffen vindplaatsen op dit deel van de

strandwal Wateringen-Voorschoten is meest aan de voorkant/zeezijde (vier gevallen) en één aan de achterzijde/landzijde. Sporen zijn door ons niet aangetroffen, maar die kunnen er op het naastliggende zandruggetje wel geweest zijn: er was simpelweg geen gelegenheid er uitgebreid naar te zoeken. Opvallend is verder dat neolithische (dus ook Vlaardingen-vindplaatsen) aan de noordkant van het Oude Rijn-estuarium erg spaarzaam zijn. Ook tijdens de recente jaren met verhoogde zoekintensiteit zijn geen vondsten gedaan. Louwe Kooijmans (1974) geeft drie losse vondsten aan (Appendix I, deel II, vuurstenen bijlen en bijlachtige voorwerpen te Voorhout, Lisse en Abbenes) waarvan de vondstomstandigheden niet duidelijk zijn. 14C-onderzoek heeft aangetoond dat de oudst bewaard gebleven strandwallen ten noorden van de Oude Rijn ca. 500 jaar jonger zijn dan de oudste strandwallen bezuiden het estuarium4: dat zou een reden kunnen zijn voor de relatieve zeldzaamheid

Tabel 1 V laardingen-vindplaatsen op het noordelijk deel van de strandwal van WateringenVoorschoten (van noord naar zuid). aard vondsten

Vlaardingen-fase

locatiekenmerken

VoorschotenDe Donk

paalgaten, kuilen, aardewerk, vuursteen, haardspoor

ontwikkelde fase tot late fase met Standvoetbeker-cultuur

nederzetting op duin Van Veen, 1989

bron

VoorschotenBoschgeest (eerder ook Rosenburgh)

aardewerk, vuursteen, steen, bot

ontwikkelde tot late fase met Standvoetbeker-cultuur en Klokbeker-cultuur klassieke fase

afvaldump in Glasbergen et al., primaire duinvallei 1967 later overgroeid met veen

LeidschendamFrekeweg

aardewerk, vuursteen, steen, bot

vroege fase

afvaldump in gyttja/ dit artikel veen in primaire duinvallei

LeidschendamPrinsenhof 1963/64

paalgaten, kuilen, aardewerk, vuursteen, steen, bot

ontwikkelde fase klassieke fase

nederzetting op Glasbergen et al., zand “3 huisplaat1967 sen”, later overgroeid met veen

LeidschendamPrinsenhof 2005

paalgaten (weinig), kuilen, aardewerk, vuursteen, steen, bot

ontwikkelde fase klassieke fase onduidelijk gescheiden

nederzetting op zand “spieker”

Hamburg, 2006

Voorburg-Diaconessenhuis

aardewerk, vuursteen, steen

afvaldump in veen aan de achterzijde van de strandwal

Stuurman, 1965 Glasbergen et al., 1967

Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 121

|

121

22-03-10 13:23


Afb. 1 Vindplaatsen van Vlaardingen-groep materiaal tussen Voorschoten en Voorburg. De ondergrond van de kaart bestaat uit strandwallen en strandvlaktes. Afbeelding: Lou Verhage, op basis van kaartmateriaal van de Provincie Zuid-Holland.

122

|

Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 122

22-03-10 13:23


van midden- en vroeg laat-neolithisch materiaal aan de noordzijde van het estuarium.

sche kaart (zie ook de Indicatieve kaart archeologische waarden van de provincie Zuid-Holland).

De geologische ligging De opbouw van de strandwal is redelijk duidelijk:5 deze bestaat aan de bovenzijde, die voor ons het meest van belang is, uit een reeks tegen elkaar aangeschoven tot wel 20 km lange, smalle en lage strandwalletjes. Vrij snel daarna, door de verbreding van de strandwal en de daaraan verbonden stijging van de grondwaterspiegel in het zandige strandwallichaam, is veen gaan accumuleren in de zeer langgerekte primaire duinvalleitjes tussen deze walletjes. Met recht een kleinschalig en gevarieerd landschap. Binnen handbereik waren een veilige plek om te wonen, akker- en grasland, wild in de bossen achter de strandwal,6 het strand en het Oude Rijn-estuarium.

Voor de Vlaardingen-mensen moet het zeer nabij gelegen estuarium van de Oude Rijn een trekker van formaat geweest zijn. In rechte lijn gaande was de Oude Rijn in een uur bereikbaar (5 km). De Oude Rijn was toen de hoofdafvoer van de Rijn en moet met kano´s goed bevaarbaar geweest zijn. In zo`n estuarium verwacht men amfidrome vissen, zoals steur. De vondsten stellen enigszins teleur: slechts de locatie Leidschendam-Prinsenhof en die in Voorschoten-Boschgeest hebben beenplaten van de steur opgeleverd. Aan de Frekeweg zijn de beenplaten niet opgemerkt; dat was wel mogelijk geweest gezien het totale gewicht aan botmateriaal. Dat de Vlaardingen-mensen langs het strand liepen en daar wel eens wat opraapten, blijkt uit een teruggevonden tand van een potvis (Voorschoten-Boschgeest) en enkele botten van een grijze zeehond (Voorschoten-Boschgeest en Leidschendam-Prinsenhof (1963/64)). Voor vijf eeuwen historische strandingen van vooral potvissen wordt verwezen naar Sliggers en Wertheim (red.), 1992. Het kan gevoeglijk worden aangenomen dat zich in de prehistorie ook dergelijke strandingen voordeden.

In een bouwput voor de onderdoorgang van de N448 (Voorschoten-Wassenaar) met de spoorlijn Den Haag-Leiden was de opbouw van zo´n individueel walletje goed te zien. Daar ligt een zandlichaam van circa 5 m dik op een wadklei met de schelpen van platte slijkgapers in levenspositie, de laatste op -3,5 m NAP. Het zandlichaam is naar de landkant toe opgesplitst door een tweetal veenlagen, waaronder en waarboven door de wind afgezet zand is neergelegd. De onderkant van de onderste veenlaag hier ligt op gelijke diepte als de onderkant van de gyttjaen veenlaag aan de Frekeweg. Tot tweemaal is er een eolisch dek in het veen terecht gekomen. Archeologische sporen zijn hier niet aangetroffen, omdat in de 19e eeuw bij de aanleg van de spoorlijn het zand van het walletje is gebruikt voor de spoordijk, en als de sporen aanwezig waren, zijn ze toen vermoedelijk vergraven. Slechts een paar honderd meter naar het noorden zijn in 1989 wel archeologische sporen van de Vlaardingen-groep (en jonger) tevoorschijn gekomen.7 Het verloop van een aantal parallel aan de oriëntatie van de strandwal strekkende veenvoorkomens in deze strandwal is verder goed gedocumenteerd op de geologi-

De organische opvulling in de primaire duinvallei De opvulling van het delletje met gyttja (een meersediment met hoog organisch gehalte) en veen heeft in meerdere fasen plaatsgevonden (afb. 2). Laag 1 is het onderliggende duinzand, de top van de langgerekte primaire duinvallei. Laag 2 bestaat uit een zandige gyttja met veel hout- en rietresten, zonder archeologica. Laag 3 is een dunne gyttjalaag, waarin aan de top een grote scherf uit het profiel stak (vondstnummer 17-1). Laag 4 bestaat weer uit gyttja, met daarin grove stukken hout, tot en met boomstamformaat (in één geval een eiken stam met een doorsnee van 25 cm). De lagen 5 en 6 daarboven bestaan uit gyttja-achtig veen met onderin weinig houtresten, en bovenin weer

Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 123

|

123

22-03-10 13:23


Afb. 2 LeidschendamFrekeweg: profiel ter hoogte van de kwadranten 16-18. Voor de ligging zie afb. 4. De top van de veen- (symbool: v) en gyttjalaag (symbool: -o-) was vergraven. Aangegeven zijn: grote scherf aardewerk (symbool: gesloten driehoek); liggende boomstam (symbool: cirkel in cirkel). Naar veldtekening Bert van der Valk. Laagbeschrijving: zie tekst

124

|

meer. Laag 7 is verstoorde grond. Uit deze profielbeschrijving blijkt dat er slechts één archeologisch niveau is aangetroffen, namelijk in laag 3. Dit past goed in de beschrijving van het aardewerk: een concentratie van vooral dikwandig aardewerk met slechts een kleine bijmenging van relatief dunwandig aardewerk, wat niet ongebruikelijk is in Vlaardingen-context. De afvaldump Over een breedte van ongeveer 40 meter was het ZW-NO verlopende delletje in het vlak aanwezig. Het betrokken gebied is in kwadranten van 5 x 5 meter opgegraven (afb. 3). Om de opbouw vast te leggen is er met de graafmachine een sleuf doorheen gegraven tot op de vondstlaag. Het overige deel van het delletje is zoveel als mogelijk handmatig verdiept. Net als bij het proefsleuvenonderzoek van 2006 zijn veel botten en botfragmenten gevonden, uiteindelijk meer dan 400 stuks, waaronder enkele delen van het pantser van de in Nederland reeds lang uitgestorven Europese moerasschildpad. Daarnaast kwam er ook een grote hoeveelheid aardewerk tevoorschijn (395 grote en minder grote scherven). Verdere vondsten betroffen dertien vuursteenfragmenten, een vuurstenen maaseitje, zeven kwartskiezels, een groot stuk gneis-achtige graniet (550 gram) en drie grote brokken huttenleem. Het aardewerk valt grofweg in twee categorieën uiteen. Allereerst heel dik aardewerk met een grove kwartsverschraling.

Uit een deel van de scherven kon een pot worden gereconstrueerd. De gepolijste pot heeft een flauw S-profiel met onder de rand een dubbele rij ingedrukte gaatjes. Er zijn van dezelfde pot nog vrij veel andere randfragmenten met een dergelijke versiering aangetroffen. De tweede categorie betreft dunner aardewerk met een steengruis- of aardewerkgruismagering. Het gaat hier om wat kleiner vaatwerk. Sommige scherven zouden ook goed in een ijzertijd-omgeving passen (dat is een bekend fenomeen bij Vlaardingen-vindplaatsen), doch de kwaliteit van het baksel en de zorgvuldige afwerking geven aan dat het neolithisch materiaal betreft. Ook zijn er fragmenten van een tweetal zgn. bakplaten herkend (zonder versiering). De vondsten bevonden zich voornamelijk op de overgang van gyttja naar veen. Gelet op de plaats waar het merendeel van de vondsten is gedaan en de aard van het vondstmateriaal, denken wij dat wij hebben te maken met een afvaldump van mensen die tot de Vlaardingen-groep kunnen worden gerekend. Hieronder worden de diverse categorieën afval afzonderlijk beschreven. Het vondstmateriaal Algemeen Door tijdgebrek zijn niet alle kwadranten onderzocht. Vooral langs de buitenranden van de gyttja/veen-opvulling ontbreken gegevens. Bij vergelijking van aantallen en gewicht per kwadrant kunnen toch

Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 124

22-03-10 13:23


enkele conclusies worden getrokken (afb. 4). Zowel bij de aardewerkvondsten, als bij het bot komen de grootste aantallen en de hoogste gewichten per categorie in dezelfde kwadranten voor. Aardewerk vertoont veruit de hoogste aantallen en het hoogste gewicht in kwadrant 14. Bot is het meest gevonden in de kwadranten 5 en 18. Mogelijk werd afval gescheiden weggegooid, verschillende richtingen het veenplasje in, waarbij van opzet overigens geen sprake lijkt te zijn. Aardewerk Algemeen Verreweg het meeste aardewerk is gevonden in kwadrant 14 (meer dan 5 kg in gewicht), met daaromheen enkele kwadranten met een lager gewicht (enkele honderden grammen tot een halve kilo). Er zijn ook kwadranten zonder vondsten. Niet alle kwadranten zijn onderzocht: het is dus onbekend of deze verdeling het juiste beeld van de verspreiding geeft. Omdat bijna alleen incomplete profielen zijn gevonden, is voor het bepalen van vormgroepen een methode gebruikt die ontwikkeld is voor zo´n situatie (zie Beckerman en Raemaekers, 2009). Behalve potten zijn er ook onversierde fragmen-

ten van twee zogenaamde bakplaten aangetroffen. De doorsnede van een van de twee bakplaten is ca. 22 cm. (afb. 5) Van de andere kon de diameter niet bepaald worden (te kleine fragmenten). Baksel en afwerking Het meest dikke aardewerk bestaat uit geheel of gedeeltelijk geoxideerd gebakken klei in wisselende mate met kwartsgruis verschraald. De kwartsmagering bestaat voor het merendeel uit stukjes kwarts met een gemiddelde grootte van twee Ă drie mm; er zijn enkele fragmen-

Afb. 3 Overzicht van de opgraving LeidschendamFrekeweg. Er is een kwadrantsysteem aangelegd en een profielsleuf gegraven. Foto: Jacqueline Pronk.

Afb. 4 Overzicht van de kwadranten in de opgraving Leidschendam-Frekeweg (top veen) met de verspreiding van aantallen potscherven en bot. N.B.: sommige kwadranten zijn vondstloos/niet onderzocht. Tekening: Martin Wink. Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 125

|

125

22-03-10 13:23


Afb. 5 LeidschendamFrekeweg Vlaardingen-groep bakplaat Ø 22 cm.

ten met brokjes kwarts van vier à vijf mm. Af en toe komt het kwarts van de magering door de potwand heen. Bij drie kleine potjes is daarnaast sprake van potgruismagering, terwijl bij één potje mogelijk tevens een magering met grof schelpgruis voorkomt. In een enkel geval lijkt tevens plantaardig materiaal te zijn gebruikt, maar dat laatste zal wel door toeval in het baksel terecht gekomen zijn. De buitenzijden zijn soms geglad. De randen zijn meest afgerond geglad. De bodem van de grote pot is voorzien van een klein aangezet voetje. De bodem van een kleiner potje is zorgvuldig en strak vormgeven in de overgang naar de wand. Versiering Slechts één pot kent versiering: de grote pot van kwadrant 14 (afb. 6): een dubbele rij gaatjes onder de rand. De versiering is niet erg netjes uitgevoerd. Het lijkt of de (ronde) gaatjes gemaakt zijn met een afgesneden (holle) vogelslagpen, die daardoor vol is gelopen met klei, en na uit-

126

|

drukken van die klei uit de slagpen, meer onregelmatig van doorsnee is geworden. De stand van het gaatjesmakende hulpwerktuig wisselt langs de potrand. Knobbeloren of doorboringen komen op het door ons geborgen materiaal niet voor. Vormgroepen Op basis van het aantal gevonden randen is er sprake van ten minste 8 verschillende potten: 2 grote dikwandige potten met randdiameters van 30 (afb. 7) en 26 cm; 1 dikwandige pot met een randdiameter van 20 cm; 1 dikwandige pot waarvan de randdiameter onduidelijk is, 3 kleine dunwandige potjes met randdiameters van 16, 14 en 10 cm en 1 dunwandig potje waarvan het fragment te klein is om de randdiameter te bepalen. Over de hoogte van de potten valt niets met zekerheid te zeggen, met uitzondering van de grote pot. Van deze pot met een randdiameter van 26 cm, waar heel veel van is teruggevonden, is de hoogte te stellen op 37 cm. Van 1 klein potje is wel een groot

Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 126

22-03-10 13:23


deel van de bodem en de wand teruggevonden, doch juist de aansluiting met de rand en schouder ontbreekt. De geschatte hoogte is iets meer dan 11 cm (afb. 8). Met uitzondering van de eerder genoemde pot met een randdiameter van 26 cm, die onder de rand een dubbele rij onregelmatig gevormde kleine gaatjes heeft, is het aardewerk onversierd. De typenplaat van het aardewerk van deze opgraving is weergegeven in afb. 9. Fase-indeling op grond van het aardewerk Methode Van Gijn en Bakker Afgaande op de beschrijving van de fasen beschreven in Van Gijn en Bakker (2005) kunnen de door ons aangetroffen aardewerkvormen gemakkelijk in de fasen 1b en 2a worden ondergebracht.

Methode Beckerman en Raemaekers Bij twee potten was het mogelijk om volgens een meetmethode die is ontwikkeld door Beckerman en Raemaekers (2009) na te gaan in welke fase van de Vlaardingen-groep het betrokken aardewerk zou kunnen worden geplaatst. De hierboven genoemde grote pot van 37 cm hoogte kan op die manier worden geplaatst in groep A, de vroege fase, terwijl het genoemde kleine potje met een hoogte van iets meer dan 11 cm is te dateren in groep B, de middenfase. Deelconclusies aardewerk Omdat het aantal aan vormgroepen toe te wijzen potten uiterst beperkt is (n=2), moeten we noodzakelijk voorzichtig blijven in onze conclusies. Daarom schrijven

Afb. 6 LeidschendamFrekeweg Vlaardingen-groep pot Ă˜ 26 cm, bovenrand en wanddeel. Onder de rand bevinden zich twee putjesreeksen. Het complete profiel is getekend (zie afb. 9)

Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 127

|

127

22-03-10 13:23


Afb. 7 LeidschendamFrekeweg Vlaardingen-groep pot Ă˜ 30 cm, bovenrand. Bijzonder is de donkere kleur en de erg grove kwartsverschraling.

wij deze afvaldump toe aan de vroegere fasen van de Vlaardingen-groep. Dat wordt mede ingegeven door het volledig ontbreken van standvoetbeker/klokbekermateriaal in de opgraving. Vuursteen Er is in totaal een dertiental losse stukjes vuursteen gevonden. Het betreft allemaal afslagen. Vijf afslagen zijn van een donkerbruine vuursteen met f lonkertjes (zogeheten Lousberg-vuursteen uit de omgeving van Aken). Daarvan bezitten er twee een deel van een bijlvlak. De krassen van het houthakken zijn op deze vlakjes zichtbaar, zelfs met het blote oog. In de proefsleuf van oktober 2006 (AWLV) zijn overigens twee herkenbare schrabbers gevonden. Natuursteen De aantallen en gewichten van het natuursteen zijn laag. Mogelijk is veel gemist door de abominabele vondstomstandigheden. Wel zijn er diverse categorieĂŤn en

128

|

soorten steen gevonden: kwarts en andere gesteentesoorten om potten te mageren, grindstenen om potten te glanzen, een maaseitje van vuursteen, gebruikt als klopsteen. Een groot stuk gneis-achtige graniet heeft een platgeschuurd vlak: dit stuk steen zou als maalsteen (loper) gebruikt kunnen zijn (afb. 10). Bot De gewichtsverdeling van de in totaal meer dan 27 kilo bot over de kwadranten is onevenwichtig, net zoals die van het aardewerk. Het aantal ligt op meer dan 400, wat wil zeggen dat het gemiddelde gewicht van een bot meer dan 65 gram is! Er zijn dan ook erg veel grote botten gevonden. Er zijn twee kwadranten met hoge gewichten aan botmateriaal (5 en 18), en daaromheen een spreiding van lagere gewichten, die toch vaak tot meer dan een kilo bot oplopen. De maxima voor de verdeling van aardewerk en bot komen dus niet overeen. Het bot is niet gedetermineerd wegens het ontbreken van expertise bij de werkgroep

Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 128

22-03-10 13:23


en het ontbreken van fondsen. Toch kunnen we op grond van onze indrukken constateren dat het overgrote deel van het botmateriaal van runderen afkomstig is, en in veel mindere mate van varken. Een opmerkelijke vondst van een aantal delen van een pantser van de moerasschildpad (Emys orbicularis L., 1758, op twee plaatsen in het onderzochte gebied) verdient nader commentaar. Moerasschildpadden zijn met enige regelmaat teruggevonden in opgravingen naar neolithische en oudere culturen.8 Deze soort is waarschijnlijk kort na de start van de klimaatverslechtering aan het einde van het Atlanticum, zo´n 5000 BP, in ons land uitgestorven, omdat de zomertemperaturen onder het minimum kwamen dat de schildpadden nodig hebben om succesvol jongen groot te brengen. Er zijn in Nederland geen betrouwbare meldingen meer vanaf de Bronstijd. Verder oostelijk in Europa blijft de schildpad gewoon voorkomen, zelfs tot op de dag van vandaag. Het zijn niet de lage wintertemperaturen

geweest, maar de te lage zomertemperaturen waardoor de moerasschildpad uitstierf in Nederland. Vergelijking met vindplaatsen uit de omgeving Hoewel de analyse van het materiaal niet uitputtend is gedaan, en vooral data van het botmateriaal ontbreken, is het toch mogelijk een vergelijking te maken met omringende vindplaatsen. Belangrijk is om ons te realiseren dat de tijdcontrole op de fasering van de vindplaatsen (tabel 1) nauwelijks bestaat. De vergelijking kan dus uitsluitend op inhoud plaatsvinden. In relatie tot de omringende vindplaatsen kan alleen gezegd worden dat de vindplaats Leidschendam-Frekeweg een afvaldump is met het gebruikelijke scala van aardewerk, bot, wat vuursteen en natuursteen. Het botmateriaal is voornamelijk afkomstig van gedomesticeerde dieren. Dat wil dan zeggen dat akkerbouw en veeteelt de voornaamste bron voor voedsel waren.

Afb. 8 LeidschendamFrekeweg Vlaardingen-groep potje Ă˜ 10 cm, bovenrand en wanddeel. Het potje is netjes geglad. Ook dit potje is in afbeelding 9 getekend.

Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 129

|

129

22-03-10 13:23


Afb. 9 Typenplaat Vlaardingen-groep aardewerk Leidschendam-Frekeweg. Tekening: Hans Ooms.

130

|

De foutief verlopen selectieprocedure Weinig had het gescheeld of niemand zou ooit van de vindplaats Frekeweg hebben gehoord. Alleen dankzij de vasthoudendheid van Martin van Rijn, lid van de AWLV, is deze vindplaats ontdekt. Ondanks dat bij een aanvullend karterend booronderzoek in augustus 20059 veel meer boringen met een veel kleinere tussenruimte zijn gezet dan bij het eerste onderzoek in juli 2005, heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau de vondsthoudende depressie gemist. Echter, ook als die depressie wel was gevonden, zou de kans om archeologische indicatoren in de boor te vinden gering zijn geweest.10 Vanwege de theoretisch bezien nog steeds redelijke trefkans voor het doen van archeologische vondsten is op aandringen van Martin van Rijn in oktober 2006 in de marge van een bodemsane-

ring door de AWLV een tweetal proefsleuven gegraven: één parallel aan de strandwal en één er dwars op. In deze laatste proefsleuf was het al snel raak; op zo’n 1,5 m onder het maaiveld bleek zich tussen twee duinruggetjes in een depressie te bevinden met gyttja en veen vol bot, met verschillende kleine aardewerkscherven en enkele stukjes vuursteen. De vondst is direct gemeld aan de provincie. Determinering van de vondsten door Raemaekers met als voorzichtige conclusie ‘Vlaardingen-groep’ bracht echter geen verandering in het eerder genomen negatieve selectiebesluit. Daar er geen opgraving zou komen door een bevoegde opgravingsinstantie, hetgeen gezien de aard van de vondsten en de omvang van de bouwput (90 x 125 m) voor de hand had gelegen, besloot de AWLV het terrein zelf te onderzoeken.

Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 130

22-03-10 13:23


Vervolgens was het bijna anderhalf jaar wachten op het bouwrijp maken van het terrein. Er moest een gebouw worden gesloopt en de beplanting moest worden verwijderd. Eindelijk in het voorjaar van 2008 was het zover. Na het plaatsen van de damwanden zou met de ontgraving voor de aanleg van een ondergrondse parkeergarage worden begonnen. De AWLV had van de woningcorporatie WoonInvest toestemming gekregen om het uitgraven van de bouwput tot de vondsthoudende laag te begeleiden. Vanaf dat moment hadden wij nog drie avonden en het (bijzonder natte) weekend om de opgraving uit te voeren. Wat is er misgegaan? Het inventariserend veldonderzoek en het aanvullend karterend bodemonderzoek11 zijn volgens de daarvoor gestelde regels uitgevoerd. Misschien had de focus echter

niet gericht moeten zijn op het vinden van een vondstrijk neder­zettingsterrein, doch had mede gelet op het betrekkelijk geringe aantal vondsten dat bij de laatste opgraving op de Prinsenhof was gedaan, een andere strategie moeten worden gekozen, namelijk het bepalen of er sprake was van een nederzettingsterrein met kleinschalige lokale vondsten.

Afb. 10 Leidschendam-Frekeweg maalsteenloper van gneisachtige graniet.

Conclusies De werkgroep had te weinig tijd en capaciteit om de ‘rescue’-archeologie uit te voeren. Bovendien ontbraken de fondsen om een botanalyse uit te voeren. De vondsten behoren tot een afvaldump waarvan de bijbehorende nederzetting niet gelokaliseerd kon worden; deze heeft waarschijnlijk even ten oosten van de afvaldump gelegen, op het onthoofde duinruggetje. De focus van (voor)onderzoek naar dit soort vindplaatsen moet

Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 131

|

131

22-03-10 13:23


niet alleen liggen op de grondsporen, maar evenzeer op de flanken van (in dit geval) de strandwallen en op de afvaldumps; immers, bij de huidige intensiteit van grof machinaal grondverzet in Nederland zijn de neolithische sporen die het dichtst bij het oppervlak liggen allang vergraven. Zo kunnen ‘onthoofde’ neolithische vindplaatsen toch nog steeds bijdragen aan kennis over deze culturen. De kennis over het microreliëf van de omgeving kan worden vergroot door voldoende aan de situatie aangepast onderzoek en door gebruik te maken van de vaak gedetailleerd aanwezige lokale kennis. Nu is een vroege Vlaardingen-vindplaats (een van de ca. 30 geregistreerde vindplaatsen in geheel Nederland12) verloren gegaan, ondanks een volgens de bestaande regels doorlopen procedure. Dat suggereert dat bureaucratische beslissingsprocedures niet altijd vertrouwd moeten worden. In dit geval waren er diverse aanwijzingen voor een hoog vondstpotentieel op deze locatie. De archeologie als discipline is anno 2009 voldoende ontwikkeld om dit soort verliezen in de toekomst te voorkomen. Achteraf kunnen we ons afvragen of het bij het uitvoeren van een onderzoek naar een neolithische vind­plaats in het strandwallengebied verantwoord is om te volstaan met een booronderzoek; de kans dat daardoor bewijzen van kleinschalige bewoning, zoals een enkel erf, gemist worden, is dan erg groot. Afwijkingen in het microreliëf, de afwisseling van duinruggetjes met veendepressies, worden gemakkelijk gemist. En ook al wordt er dan (zoals in dit geval) geen nederzetting aangetroffen, de vondsten die nu zijn gedaan vormen een welkome aanvulling van het algemene beeld van de bewoning van de strandwallen. Op deze manier heeft de opgraving dan ook bijgedragen aan het beeld dat de strandwal in het Neolithicum relatief dicht bewoond is geweest. In het toenmalige Oude Rijn-estuarium moet vooral op de zuidoever met een

132

|

relatief grote dichtheid aan Vlaardingenvindplaatsen op de strandwallen rekening worden gehouden. Dat is belangrijk voor toekomstige prospectie. De noordelijke oever van het Oude Rijn-estuarium met de bijbehorende strandwallen is jonger en draagt deze bewoning vermoedelijk niet, of veel minder. Dat wil niet zeggen dat de prospectie moet worden verwaarloosd, dat maken de geïsoleerd gevonden bijltjes en andere vuurstenen voorwerpen ten noorden van de Oude Rijn ons wel duidelijk, ook al waren dat er maar weinig. Voldoende redenen dus om (geplande) bouwwerkzaamheden in deze omgeving voortaan nog beter te volgen. We kunnen constateren dat eerder een flink aantal vindplaatsen werd ontdekt. Er zijn echter ook veel sporen eenvoudigweg vergraven. Analysemethoden en beslisketens ‘vooraf’ dienen verbeterd te worden en aan deze specifieke situatie te worden aangepast. Dankwoord Daan Raemaekers was zo vriendelijk onze tekst kritisch door te lezen; veel dank daarvoor en ook voor het analyseren van de vondsten uit de proefsleuf (2006). Louise van Wijngaarden-Bakker bevestigde de determinatie van de schildpadbotten, terwijl Annelou van Gijn ons wees op de Lousberg-vuursteen als bron van de merkwaardig gekleurde vuurstenen bijlafslagen. Jeroen Rooijackers maakte de fraaie foto’s. Bert van der Valk Werkgroep 's-GRAVENhage AWN, Afdeling Den Haag en Omstreken Aronskelkweg 74 2555 GN Den Haag bert.vandervalk@deltares.nl Robert Hirschel Archeologische Werkgroep LeidschendamVoorburg AWN, Afdeling Den Haag en Omstreken p/a Van Naeltwijckstraat 9A 2274 NV Voorburg hirschelrobert@gmail.com

Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 132

22-03-10 13:23


Noten 1 Schiltmans, 2005b. 2 Zie de Archeologische Kroniek Zuid-Holland 2006, Holland 39e jaargang 2007, p. 85. 3 Van Veen, 1989. 4 Van der Valk, 1995. 5 De Mulder et al., 1983, Van der Valk, 1995. 6 Van der Valk, 2006. 7 Van Veen, 1989. 8 Van Wijngaarden-Bakker, 1996, 1999. 9 Schiltmans, 2005b. 10 Wilbers, 2007. 11 Schiltmans, 2005a, 2005b. 12 Van Gijn en Bakker, 2005. Literatuur Beckerman, S.M., en D.C.M. Raemaekers, 2009: Vormvariatie van Vlaardingen-aardewerk. Een nieuwe typochronologie van het aardewerk van de Vlaardingen-groep (ca. 3400-2500 v. Chr.). Archeologie no. 13, 47-66. Beek, B.L. van, 1977: Pottery of the Vlaardingen culture. In: B.L. van Beek, R.W. Brandt en W. Groenman-van Waateringe (red.), Ex Horreo, Amsterdam, Cingula IV, 86-100. Gijn, A. van, en J.A. Bakker, 2005: Hunebedbouwers en steurvissers Midden-Neolithicum B: trechterbekercultuur en Vlaardingen-groep. In: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens en A.L. van Gijn, Nederland in de Prehistorie, 281-306. Glasbergen, W., W. Groenman-van Waateringe and G.M. Hardenberg-Mulder, 1967: Settlements of the Vlaardingen culture at Voorschoten and Leidschendam (I) and (II). Helinium VII, 3-31, 97-120. Groenman-van Waateringe, W., A. Voorrips and L.H. van Wijngaarden-Bakker, 1968: Settlements of the Vlaardingen culture at Voorschoten and Leidschendam (ecology). Helinium VIII, 105-130. Hamburg, T., S. Knippenberg, L. van Hoof en C. Carvallo, 2006: Neolithische bewoningsresten te Leidschendam, Begeleiding, Inventariserend Veldonderzoek (IVO) en Opgraving (DO) Leidschendam-Prinsenhof, Archol Rapport 59, Leiden, 36 pp. Louwe Kooijmans, L.P., 1974: The Rhine/Meuse Delta. Four studies on its prehistoric occupation and Holocene geology. APL VII, Leiden, 421 pp., plates. Mulder, E.F.J. de, A.P. Pruissers en H. Zwaan, 1983: Kwartairgeologie van ´s-Gravenhage. In: E.F.J. de Mulder (red.), De bodem van ´s-Gravenhage. Meded. Rijks Geologische Dienst, vol. 37-1, 12-43. Raemaekers, D.C.M., 2006: De bevolking van West-Nederland in de Jonge Steentijd, de Vlaardingen-groep. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (red.), Forum Hadriani, Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 26-29. Schiltmans, D.E.A., 2005a: Plangebied Frekeweg, Gemeente Leidschendam-Voorburg. Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP-notitie 1267, 18 pp. Schiltmans, D.E.A., 2005b: Plangebied Frekeweg, Gemeente Leidschendam-Voorburg. Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP-notitie 1304, 31 pp. Sliggers, B.C., en A.A. Wertheim, red., 1992: Op het strand gesmeten. Vijf eeuwen potvisstrandingen aan de Nederlandse kust. Sommer, R.S., C. Lindqvist, A. Persson, H. Bringsøe, A.G.J. Rhodin, N. Schneeweiss, P. Siroky, L. Bachmann and U. Fritz, 2009: Unexpected early Holocene extinction of the European pond turtle, Emys orbicularis in Sweden and climatic impact on its Holocene range. Molecular Ecology 18, 1252-1262. Sommer, R.S., A. Persson, N. Wieseke and U. Fritz, 2007: Holocene recolonization and extinction of the pond turtle, Emys orbicularis (L., 1758), in Europe. Quaternary Science Reviews 26, 3099-3107. Stuurman, P., 1965: Voorburg (ZH). Westerheem 14, 174-175. Valk, L. van der, 1995: Toelichting bij de bladen ´s-Gravenhage West (30W) en ´s-Gravenhage Oost (30O). Intern Rapport Rijks Geologische Dienst, Haarlem. Valk, L. (Bert) van der, 2006: Het prehistorische landschap tussen Oude Rijn en Maas in de laatste vier millennia voor Christus. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (red.), Forum Hadriani, Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 16-25. Veen, M.M.A. van, 1989: Voorschoten-De Donk. Doctoraalscriptie, IPL, RULeiden. Wermuth, H., z.j., De Europese moerasschildpad. Amsterdam/Antwerpen. Wijngaarden-Bakker, L.H. van, 1996: A new find of a European Pond Tortoise, Emys orbicularis (L.) from The Netherlands: Osteology and Taphonomy. In: International Journal of Osteoarcheology, Vol. 6, 443-453. Wijngaarden-Bakker, L.H. van, 1999: Vondsten van de Europese Moerasschildpad, Emys orbicularis (L.), in Nederland. Lacerta Vol. 57, 120-125. Wilbers, A., 2007: Karterend booronderzoek: de leidraad bekeken. Archeobrief 11, nr. 4, 10-16.

Een noodopgraving van een vroege Vlaardingen-vindplaats aan de Frekeweg

Special binnenwerk.indd 133

|

133

22-03-10 13:23


Archeologisch onderzoek te HazerswoudeRijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland) Een nederzetting van de Vlaardingen-cultuur nabij de Oude Rijn Senne Diependaele & Erik Drenth

In dit artikel worden de eerste onderzoeksresultaten van een nederzettingsterrein van de Vlaardingen-cultuur te Hazerswoude-Rijndijk besproken. Ter sprake komen de landschappelijke situering, vondsten en grondsporen, voedseleconomie en datering. Inleiding De onderzoekslocatie is gelegen direct ten zuiden van Hazerswoude-Rijndijk en de Rijksweg N11, die Leiden met Alphen aan den Rijn verbindt (afb. 1). ArcheoMedia B.V. heeft, in opdracht van Prodeon B.V., binnen het plangebied een archeologisch onderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen realisatie van vier windturbines met bijbehorende kraanstandplaatsen, inkoopstation en toegangswegen. Deze vier windmolens kunnen met een hoogte van 125 m tot de grootste van Nederland gerekend worden en zullen jaarlijks genoeg energie produceren om 7800 huishoudens, ofwel alle inwoners van de gemeente Rijnwoude, van stroom te voorzien. In de periode augustus tot en met oktober 2005 zijn een bureauonderzoek en een karterend booronderzoek uitgevoerd. Bij het laatste onderzoek werden op drie locaties archeologische indicatoren aangetrof-

134

|

fen, hetgeen aanleiding was het boorgrid op deze locaties, de vindplaatsen 1 t/m 3, te verdichten (afb. 2). Op vindplaats 2 werden ter plaatse van zavelige rivierafzettingen van de stroomgordel van de Oude Rijn houtskoolfragmenten, onverbrande visresten, één verbrande graankorrel en één vuurstenen afslagje aangeboord. Op basis van deze onderzoeksresultaten is een waarderend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Het proefsleuvenonderzoek is in twee fasen uitgevoerd. Begin september 2006 werden vier proefsleuven op de vindplaatsen 2 en 3 aangelegd. In het zuidelijke deel van werkput 3 op vindplaats 2, werden crevasseafzettingen aangesneden (afb. 3). Het eerste archeologische vlak werd aangelegd op de top van deze onverstoorde zandige rivierafzettingen, op ongeveer 0,4 tot 0,6 m onder het huidige maaiveld (1,7 tot en met 1,9 m -NAP). Bij de aanleg van het archeologische vlak kwamen enkele scherven van handgevormd aardewerk, vuurstenen afslagen en dierlijke resten aan het licht. Steekproefsgewijs werden vijf vakken van 1 x 1 m aan de noord- en zuidzijde van de crevasse tot 10 cm verdiept (afb. 4). In het meest zuidelijke deel van werkput 3 kwam onder meer een aanzienlijke hoe-

Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland)

Special binnenwerk.indd 134

22-03-10 13:23


Afb. 1 Topografische ligging van de vindplaats, met op de onderste kaart aangegeven het plangebied bestaande uit de windmolens (genummerd 1 tot en met 4) en de bijbehorende infrastructuur. Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland)

Special binnenwerk.indd 135

|

135

22-03-10 13:23


Afb. 2 Locatie van de boringen (gesymboliseerd door zwarte stippen) en proefsleuven (aangeduid door rechthoeken). WP1 = werkput 1, WP2 = werkput 2 etc. De stippellijnen geven bij benadering de omvang van de vindplaatsen (nrs. 1 t/m 3) aan.

136

|

veelheid aardewerk met grove kwartsmagering van de Vlaardingen-cultuur (verder VL) aan het licht. Door middel van gutsen werd duidelijk dat er een sterk humeuze, gemiddeld circa 30 cm dikke bewoningslaag aanwezig was. Ongeveer halverwege werkput 3 kwam, behalve een kleine hoeveelheid handgevormd aardewerk uit waarschijnlijk de Midden-IJzertijd (circa 565-270 v.Chr.), een fragment van waarschijnlijk een klokbeker (circa 2400-1900 v.Chr.) aan het licht. Het archeologische onderzoek spitste zich vervolgens toe op het zuidelijke deel van werkput 3, aangelegd ter plekke van vindplaats 2, met als centrale aandachtspunten de fysieke kwaliteit (gaafheid en

conservering), de inhoudelijke informatiewaarde en landschappelijke ligging van de nederzetting, het aantal bewoningsfasen en hun datering. Deze onderzoeksthema’s werden ingegeven door de wens vast te stellen of de nederzetting behoudenswaardig is en in aanmerking komt voor een status als archeologisch monument. In fase 2 van het proefsleuvenonderzoek werd in november en december 2006 een deel van werkput 3 onderzocht; het onderzochte deel was 26 m lang en 5 m breed. De sleuf was opgedeeld in zes secties, waarvan het merendeel 5 x 5 m was; ze zijn, beginnend in het noorden, als achtereenvolgens 9 tot en met 14 genummerd (afb. 5). Daarvan werd het meest

Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland)

Special binnenwerk.indd 136

22-03-10 13:23


Afb. 3 De algemene landschappelijke situering van de archeologische resten, zoals die bij de verschillende archeologische onderzoeken aan het licht zijn gekomen. WP 1 = werkput 1, WP 2 = werkput 2 etc. De grote cirkel staat voor werkput 5, dat wil zeggen het gebied dat tijdens de archeologische begeleiding van de bouw van een windmolen onderzocht is.

zuidelijke segment, sectie 14 (4 x 5 m), volledig onderzocht. Dat wil zeggen dat de bewoningslaag hier ingedeeld is in vakken van 1 x 1 x 0,05 m. De inhoud van elk vak werd nat gezeefd, waarbij een serie zeven met maaswijdten van achtereenvolgens 1 x 1 cm, 0,5 x 0,5 cm en 0,2 x 0,2 cm werd gebruikt.1 Daarnaast werd in sectie 14 het gehele onderliggende grondsporenniveau onderzocht en gedocumenteerd. In sectie 13 werd het archeologische onderzoek volgens dezelfde opgravingsmethoden als in sectie 14 uitgevoerd; het bleef echter beperkt tot het volledig opgraven van de vakken langs het oost- en westprofiel en het deels opgraven van de bewoningslaag in de tussengelegen zone

ten zuiden van het dwarsprofiel. In sectie 9 tot en met 12 werd een sleuf van 17 m bij 1 m langs het oostprofiel gedocumenteerd. Op die manier kon de stratigrafie van de nederzetting in beeld gebracht worden (afb. 6). Resultaten Inleiding Overeenkomstig het thema van dit Westerheem-nummer beperken wij ons in deze bijdrage tot de VL-resten die te Hazerswoude-Rijndijk zijn ontdekt. Aangezien de uitwerking en rapportage nog in volle gang zijn, presenteren wij diverse resultaten onder voorbehoud, zoals de dateringen. Wij zijn nog in afwachting van verscheidene 14C-dateringen. Wij

Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland)

Special binnenwerk.indd 137

|

137

22-03-10 13:23


Afb. 4 Het verzamelde vondstmateriaal uit één vakje (nr. 14A; inhoud 1 x 1 x 0,1 m) van de bewoningslaag. Uit een gutsboring blijkt er ter plaatse een ruim 30 cm dikke cultuurlaag aanwezig te zijn.

hopen dat ons onderzoek kan bijdragen aan een beter beeld van de VL-chronologie. De huidige stand van zaken is dat algemeen het idee wordt gekoesterd dat op basis van aardewerk de VL in vier of zelfs vijf fasen onderverdeeld kan worden. Vrij snel na de ontdekking van deze cultuur werd een chronologische tweedeling voorgesteld: VL-1 en VL-2. Het onderscheid tussen beide was het wel of niet voorkomen van late enkelgraf- en AOObekers naast VL-aardewerk. De basis van deze chronologische tweedeling vormt een stratigrafie in werkput 17 te Voorschoten-Boschgeest.2 Nadien zijn enkele veranderingen aangebracht. Behalve dat de twee subfasen binnen de jongere VL2a en -2b werden genoemd, werd op grond van vondsten uit de opgraving op de Hazendonk als vroegste VL de fase 1a geïntroduceerd.3 De fase die dan tot toe als VL-1 te boek stond, werd tot VL-1b omgedoopt. Kortgeleden is door Lanting & Van der Plicht de fase 1b opgesplitst in tweeën, waarmee de VL in vijf stadia is onderverdeeld. 4 De fase VL-1b (nieuwe stijl) onderscheidt zich volgens Lanting en Van der Plicht van de nieuw onderscheiden fase VL-1c qua aardewerkvor-

138

|

men en de frequentie van gaatjes en putjes direct onder de rand en die van knobbels.5 Daarbij zijn vindplaatsen, opgegraven op de Hazendonk, Vlaardingen en te Voorschoten-Boschgeest, sleutelsites. Aangezien volgens Lanting & Van der Plicht de 14C-dateringen duidelijk maken dat van de drie nederzettingen die van de Hazendonk de oudste is, is er volgens hen voldoende reden voor een opsplitsing van het ‘klassieke’ VL-1b in de stadia 1b en 1c, elk met zijn eigen specifieke keramische inhoud. Lanting & Van

Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland)

Special binnenwerk.indd 138

22-03-10 13:23


der Plicht onderbouwen hun betoog verder door te wijzen op het voorkomen van twee versierde TRB-scherven op de Hazendonk. Gelet op de motieven en de versieringswijze (het gebruik van puntige diepsteek) worden beide fragmenten toegeschreven aan Brindley’s horizont 5 of 6, hetgeen neerkomt een absolute datering tussen circa 3050/3000-2900/2850 v. Chr. Daarnaast wordt geattendeerd op scherven van een Enkelgrafcultuur (EGK)-amfoor uit de werkputten 15 en 17 te Vlaardingen. Blijkens hun diepteligging zijn ze gelijktijdig met de hoofdbewoning, dat wil zeggen fase VL-1c. Tezamen met fragmenten van een EGKhamerbijl van een zeer vroeg type (type A) uit werkput 10 en 12 te Vlaardingen worden deze amfoorscherven door Lanting &Van der Plicht gezien als aanwijzingen voor bewoning ter plekke na circa 2800 v.Chr. De 14C-dateringen voor deze vindplaats spreken, zo stellen zij, deze datering niet tegen. Niet iedereen kan zich vinden in de bovenstaande chronologieën. Zo meent Raemaekers dat zowel de chronologische vijfdeling door Lanting & Van der Plicht als de oudere vierdeling in enkele opzichten problematisch is.6 Hij ziet in de eerste plaats geen aanleiding de fase VL-1a te onderscheiden. Voorts meent hij dat er geen reden is de fase 1b in tweeën op te splitsen, zoals Lanting & Van der Plicht doen (hetgeen resulteert in de nieuwe fase 1c). Ten slotte wijst hij erop dat jonge VL-vondstcomplexen die gelijktijdig zijn

met de EGK en derhalve tot de fase 2b behoren, maar waarin geen enkelgraf- en All-Over-Ornamented (AOO)-bekers voorkomen, per definitie ten onrechte ouder gedateerd worden. Volgens de chronologische indeling van zowel Louwe Kooijmans als die van Lanting & Van der Plicht lijkt te Hazerswoude-Rijndijk fase 1b aanwezig te zijn, lijkt fase 2a te ontbreken en is fase 2b aanwezig. Maar evenals Raemaekers willen wij een kanttekening plaatsen bij de fase VL2b. In onze ogen behoren complexen die aan deze fase worden toegeschreven vanwege de aanwezigheid van enkelgraf- en AOO-aardewerk, tot de EGK.7 Om die reden staan hier alleen de vondsten van de ‘vroege’ VL centraal. Wat verder beseft moet worden, is dat bij de opgraving slechts een beperkt deel van de VL-nederzetting in HazerswoudeRijndijk onderzocht werd. In werkput 3 werd volgens bovengenoemde opgravingsmethodiek een gebied van ongeveer 50 m2 opgegraven. Het spreekt voor zich dat dit een interpretatie bemoeilijkt, zoals in het onderstaande bijvoorbeeld blijkt bij het destilleren van structuren uit de ontdekte grondsporen. Landschappelijke ligging en stratigrafie De onderzochte locatie lag tijdens het Neolithicum in een zoetwatergetijdengebied. Dergelijke landschappelijke zones zijn archeologisch gezien interessant, omdat dit soort milieus nat zijn en daar-

Afb. 5 De indeling van werkput 3 in zes secties (nrs. 9 t/m 14) en de nummering van de opgegraven vakken. Een kruis staat voor een onopgegraven gebied. Het gearceerde deel van sectie 13 geeft aan dat slechts de bovenkant van de bewoningslaag hier is onderzocht.

Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland)

Special binnenwerk.indd 139

|

139

22-03-10 13:23


Afb. 6 Overzicht van het vlak en het profiel in de secties 13 en 14 in werkput 3. Met “paalsporen” worden hier sporen bedoeld waarbij blijkens vulling en verkleuring de paal in situ vergaan is. Verscheidene “uitstulpingen” in en onder de bewoningslaag zijn vermoedelijk eveneens paalsporen, met dat verschil dat de palen tijdens het Neolithicum verwijderd lijken te zijn. Afb. 7 Scherf van VL-pot met kort onder de rand een horizontale rij putjes.

140

|

door in de regel goede conserveringscondities voor archeologica bieden. Bovendien zijn op de onderzoekslocatie na de neolithische bewoning schelphoudende kleipakketten afgezet, wat het bewaard blijven van de bewoningsresten ten goede komt. Het neolithische nederzettingscomplex is aangetroffen in een actief crevassecomplex van de Oude Rijn; een vanuit een landschappelijk oogpunt vergelijkbare site was tot op heden in de nabije omgeving nog niet aangetroffen. Meer specifiek ligt de vindplaats op zavelige oeverafzettingen van een crevassegeul, dat wil zeggen op een hoger gelegen deel van het landschap. In de bewuste crevasseafzettingen bleken de resten van een neolithische landslakkenfauna aanwezig te zijn. De aangetroffen huisjes zijn enerzijds afkomstig van soorten landslakken die in een vochtige en moerassige habitat voorkomen, anderzijds van landslakken die de voorkeur geven aan een droger, bosachtig terrein, zoals een ooibos op een oeverwal.8

Het meest zuidelijke deel van werkput 3, waar de neolithische bewoningslagen werden aangetroffen, is gelegen op de zuidelijke oever van het crevassecomplex (afb. 3). Deze oever is opgebouwd uit een diep gefundeerde zandrug en ligt iets hoger dan de noordelijke oever. Uit het oostprofiel blijkt dat het bewoningspakket ten dele uit twee dan wel drie verschillende lagen bestaat (afb. 6). Deze stratigrafie is waargenomen in de restgeul en op de overgang naar de oever. Algemeen gesteld behoren de vondsten uit het onderste niveau tot de VL, die uit het bovenste niveau dan wel bovenste twee niveaus tot de EGK, gezien de aanwezigheid van fragmenten van enkelgrafbekers van de typen 1a, 1b, 1c, 1d en ZZ (zigzag).9 Op basis van de opgravingsresultaten en boringen kan de horizontale omvang van de gehele neolithische bewoningslaag op de zuidelijke oever geschat worden op ongeveer 340 m2. Op de noordelijke oever van het crevassecomplex zijn drie stratigrafisch gescheiden horizonten aanwezig die elk archeologisch vondstmateriaal bevatten. De bovenste, sterk schelphoudende laag

Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland)

Special binnenwerk.indd 140

22-03-10 13:23


moet op grond van het reeds genoemde aardewerk waarschijnlijk in de MiddenIJzertijd worden gedateerd. Enkele kleine kuiltjes in het meest noordelijke deel van werkput 3 kunnen in verband gebracht worden met deze fase. In de onderste horizont kwamen opnieuw enkele fragmenten VL-aardewerk aan het licht. Wat de exacte ouderdom van de middelste horizont is, durven wij momenteel op basis van de vondsten niet te zeggen. Ook verder noordelijk in werkput 4 werd langs de oevers van de restgeul een kleine hoeveelheid vondstmateriaal uit de VL-cultuur aangetroffen (afb. 3). We kunnen hieruit concluderen dat er binnen het plangebied, verspreid over een oppervlakte van ruim 1300 m2, op verschillende plaatsen vondstmateriaal uit de VL-cultuur is teruggevonden. De vulling van de restgeul was bijzonder rijk aan organische vondsten uit het Neolithicum, zoals hout, zaden en vruchten, molusken en dierlijk botmateriaal, en tevens aan aardewerkfragmenten. In de postneolithische restgeulvulling werden op de overgang naar de zuidelijke oever twee rechtopstaande houten palen aangetroffen. Helaas bleken zij niet dendrochronologisch gedateerd te kunnen worden. Op de overgang van de restgeulvulling naar de zuidelijk gelegen oever werden pollenbakken geslagen ten behoeve van palynologisch onderzoek. Hoewel de resultaten nog niet volledig geëvalueerd zijn – zo moet de precieze correlatie tussen het pakket bewoningsresten en de palynologische niveaus nog worden vastgesteld - is in elk geval helder dat de neolithische bewoning plaatsvond in een milieu dat als een elzenbroekbos in een zoetwatergetijdengebied moet worden getypeerd.10 In het bemonsterde traject is aan mariene elementen (mariene diatomeeën, dinoflagellaten, foraminiferen en sponsnaalden) te zien dat de invloed van de zee in de loop der tijd een aantal keren toenam. Deze fases corresponderen hoogstwaarschijnlijk met mariene fases die elders binnen de Formatie van

Naaldwijk zijn vastgesteld en die in het verleden aangeduid werden als Calaisafzettingen. De piek in het pollendiagram voor smalbladige weegbree tussen de tweede en derde mariene fase houdt verband met menselijke activiteiten. Deze ruderale plant die dikwijls groeit op een verstoorde bodem, is een indicatie voor een opener landschap. Vondsten Tot de VL-vondsten uit de secties 13 en 14 in werkput 3 behoren onder meer vuurstenen werktuigen en afval, natuurstenen en benen artefacten als ook aardewerk. Er zijn circa twintig scherven gevonden van potten met direct onder de rand gaatjes dan wel putjes (afb. 7). Daarnaast zijn ongeveer vijftien fragmenten van bakplaten aanwezig (afb. 8). Van deze aardewerken schijven wordt in de regel aangenomen dat zij, zoals de naam aangeeft, voor het bereiden van voedsel gebruikt zijn. Eén scherf is waarschijnlijk afkomstig van een kraagfles. De drie genoemde types zijn kenmerkend voor VL1. Het ontbreken van knobbels wijst op de subfase 1b volgens het chronologische schema van Lanting & Van der Plicht (zie de inleiding van het hoofdstuk ‘Resultaten’). In het uiteindelijke verslag hopen wij hierover definitief uitsluitsel te geven; vooralsnog zijn wij in dezen vanwege de hierboven gesignaleerde onenigheid over de VL-chronologie enigszins terughoudend. Dit neemt niet weg dat duidelijk is dat de VL in elk geval te Hazerswoude-

Afb. 8 Bakplaatfragment.

Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland)

Special binnenwerk.indd 141

|

141

22-03-10 13:23


Afb. 9 Een fragment van een halskom met op de schouder versiering. Het betreft geïmporteerd aardewerk van de Westgroep van de Trechterbekercultuur of, hetgeen wij waarschijnlijker achten, een lokale nabootsing hiervan door de VL. Afb. 10 Vier scherven van beschilderd VL-aardewerk. Het is mogelijk dat de oorspronkelijke stand van drie scherven (rechtsboven en onderste rij) anders was en dat zij ten opzichte van de huidige positie 180o gedraaid moeten worden.

142

|

Rijndijk aanwezig was aan het begin van het derde millennium v.Chr. Ongeveer halverwege het neolithische pakket zijn scherven gevonden die afkomstig zijn van vermoedelijk één halskom met blokversiering op de schouder, waarbij elk blok bestaat uit vier horizontale rijen indrukken (afb. 9). Dergelijke potten zijn kenmerkend voor de laatste fase van de Westgroep van de Trechterbekercultuur, ofwel horizont 7 volgens Brindley’s chronologische schema.11 Deze fase moet tussen circa 2900/2850-2850/2800 v.Chr. gedateerd worden.12 Of deze vondsten uit Hazerswoude importaardewerk vertegenwoordigen, valt te betwijfelen. De blokversiering op de halskommen die ontegensprekelijk door de Westgroep van de Trechterbekercultuur zijn vervaardigd, bestaat bij ons weten nooit uit vier rijen indrukken.13 Vanwege dit verschil vermoeden wij dat de Hazerswouder halskom een lokaal product voorstelt dat geïnspireerd was op uitheemse keramiek. Om deze hypothese te toetsen, laten wij een aantal scherven van VL-aar-

Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland)

Special binnenwerk.indd 142

22-03-10 13:23


dewerk en een van de halskomfragmenten onderzoeken op diatomeeën (kiezelwieren) om te achterhalen of dezelfde dan wel verschillende grondstoffen zijn gebruikt. Minstens zo spectaculair als het (pseudo-)trechterbekeraardewerk zijn vier scherven van VL-vaatwerk die elk met een donkere substantie beschilderd lijken te zijn (afb. 10). Helaas zijn de fragmenten niet al te groot, zodat de oorspronkelijke versieringsmotieven moeilijk of zelfs niet te reconstrueren zijn. Een van de bewuste scherven is vermoedelijk afkomstig van een pot met op de overgang van hals naar schouder stippen die op regelmatige afstand van elkaar aangebracht zijn. Wat de overige drie scherven betreft, kunnen wij slechts raden naar de complete versieringsmotieven. Hoewel wij van mening zijn dat de contouren van de donkere delen op de vier scherven duidelijk aangeven dat wij hier te maken hebben met opzettelijk aangebrachte versiering, hebben wij toch natuurweten­ schappelijk onderzoek laten uitvoeren om onze interpretatie te toetsen. Daartoe is contact gezocht met het Instituut Collectie Nederland (ICN) te Amsterdam, ook al omdat wij benieuwd waren naar de aard en samenstelling van de verf. Het aardewerk is door het ICN met behulp van een rasterelektronenmicroscoop, energie-dispersieve röntgenspectroscopie (EDS), pyrolyse-gaschromatografiemassaspectrometrie (GC-MS) en Fourier transform-infraroodspectrometrie (FTIR) geanalyseerd.14 De resultaten zijn als volgt:15 Bij de bewuste scherven ligt telkens een donkere laag op het aardewerk. De laag is glimmend zwart en gebarsten. Blijkens de EDS-analyse bevat de bewuste substantie meer koolstof en calcium dan het omringende aardewerk. De resultaten van de FTIR- en GC-MS analyses geven verder aan dat in de donkere laag geen proteïnen en suikers aanwezig zijn. De eindconclusie is dat de donkere laag voornamelijk uit organisch materiaal en calcium bestaat. De betekenis van het calcium is onduidelijk. De glans op het materiaal geeft aan dat dit

waarschijnlijk verkoold is. Hoewel het natuurwetenschappelijke onderzoek geen definitief antwoord op onze vragen heeft gegeven, spreken de uitkomsten in elk geval de beschilderd aardewerk-interpretatie niet tegen. Duidelijk is dat op alle vier scherven een laag andersoortig materiaal werd aangebracht. Het is voorts goed voorstelbaar dat de substantie, na als verf te zijn aangebracht op de ongebakken potten, verkoold is geraakt in de pottenbakkersoven. Uit de onderkant van het nederzetttingspakket - en daarmee onmiskenbaar tot de Afb. 11 Steen met aan weerszijden een artificiële verdieping. Uit natuurwetenschappelijk onderzoek blijken waarschijnlijk okerresten op het artefact aanwezig te zijn, hetgeen doet vermoeden dat het artefact voor het verpulveren van dit materiaal werd gebruikt.

Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland)

Special binnenwerk.indd 143

|

143

22-03-10 13:23


Afb. 12 Foto van het zuidprofiel in sectie 14 van werkput 3. Er valt duidelijk te zien dat de haardplaats verschillende gebruiksfasen heeft gekend.

VL behorend - stamt een gebroken steen met aan beide brede zijden een artificiĂŤle verdieping die door pecking of kloppen ontstaan is (afb. 11). De verdiepingen liggen min of meer tegenover elkaar. Typologisch vertoont het artefact zowel verwantschap met de napjesstenen als de GerĂśllkeulen met twee dellen. De vraag die zich vanzelfsprekend aandient, is waartoe het object gediend heeft. Omdat zich op een van de brede zijden een klein spikkeltje rood materiaal bevindt dat er macroscopisch uitziet als een oker- of hematietpartikel drong zich bij ons de gedachte op dat de steen wel eens gebruikt zou kunnen zijn voor het verpulveren van dit materiaal. Opnieuw werd de hulp van het ICN ingeschakeld om onze hypothese te testen.16 De steen werd bekeken met een rasterelektronenmicroscoop. Daarbij werden buiten het genoemde partikel geen andere overtuigende sporen van een rode substantie gevonden. De samenstelling van het bewuste rode spikkeltje is vervolgens met EDS geanalyseerd. Dit leverde een spectrum op dat typisch is voor oker, want er werden resten van zuurstof, silicium, veel ijzer en daarnaast sporen van magnesium, fosfor, kalium,

144

|

calcium en titaan gevonden.17 Deze uitkomst is een aanwijzing dat het artefact in kwestie inderdaad een werktuig voor het fijnstampen of -wrijven van oker is. Sporen en structuren Niet alleen de samenstelling en de hoeveelheid vondsten indiceren dat te Hazerswoude-Rijndijk een VL-nederzetting is gelegen, ook de tientallen paalsporen, kuilen en haardplaatsen wijzen in die richting. In sectie 14 kwam onder de bewoningslaag vermoedelijk een deel van een huisplattegrond te voorschijn (afb. 6). Duidelijk te herkennen is een rij palen, vermoedelijk het restant van een lange wand. Naar analogie van plattegronden te Haamstede-Brabers en Vlaardingen alsmede het algemene beeld voor Noord- en Noordwest-Europa tijdens het Midden- en Laat-Neolithicum veronderstellen wij dat te Hazerswoude-Rijndijk een tweebeukig, (afgerond-)rechthoekig huis heeft gestaan.18 Er zijn twee paalsporen van relatief grote afmetingen gevonden, die mogelijk in de centrale as van het huis als dakdragende palen fungeerden. Binnen de vermoedelijke huisplattegrond zijn verscheidene haardplaatsen gedocu-

Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland)

Special binnenwerk.indd 144

22-03-10 13:23


menteerd die in vorm en afmetingen sterk van elkaar verschilden. De meest opmerkelijke haardplaats had een doorsnede van meer dan één meter (afb. 12). Omdat een deel van de haard zich in het zuidprofiel bevond, was goed waarneembaar dat zich eronder twee paalsporen uit een oudere bewoningsfase bevonden. De haardplaats zelf was opgebouwd uit een opeenvolging van een verbrand leempakket, een lichte aslaag en een donkere houtskoollaag. Bovendien werd geconstateerd dat de haardplaats met een laagje grond was afgedekt en vervolgens in een latere fase opnieuw gebruikt was. Economie Omdat de archeozoölogische en -botanische studies nog niet zijn afgerond, moeten wij hier volstaan met enkele algemene opmerkingen.19 In de VL-laag zijn verscheidene verkoolde graankorrels, die volgens de (voorlopige) determinaties behoren tot gerst en emmertarwe. Het totale assemblage uit Hazerswoude-Rijndijk wijst op een dominantie van wilde dieren. In het geval van zoogdieren zijn vooral resten van pelsdieren (bever, bunzing, otter, vos, wilde kat en grijze zeehond) ontdekt. De resten van gedomesti-

ceerde dieren bestaan hoofdzakelijk uit botten van rund en varken. Vooral de laatste diersoort lijkt een belangrijke rol in de voedseleconomie te hebben gespeeld. Slotopmerkingen Een thema dat binnen het onderzoek naar VL-nederzettingen reeds geruime tijd volop in de belangstelling staat, is de kwestie van permanente dan wel seizoenbewoning. In dit nummer van Westerheem hebben Brinkkemper et al uiteengezet hoe problematisch een uitspraak hierover is. Derhalve onthouden wij ons van een interpretatie in dezen met betrekking tot Hazerswoude-Rijndijk, te meer daar het onderzoek nog niet afgerond is. Maar wij willen wel kwijt dat kortstondige bewoning, gedurende bijvoorbeeld een jaar of enkele maanden, onwaarschijnlijk lijkt, gezien het feit dat op verschillende niveaus binnen de cultuurlaag haardplaatsen aangetroffen zijn (afb. 6).20 Senne Diependaele ArcheoMedia bv Essebaan 7 2908 LJ Capelle aan den IJssel diependaele@arnicon.nl

Erik Drenth ArcheoMedia bv Essebaan 7 2908 LJ Capelle aan den IJssel drenth.erik@gmail.com

Noten 1 Ondanks de ongunstige weersomstandigheden kon daarbij een beroep gedaan worden op de hulp van vele enthousiaste vrijwilligers van de AWN afdeling Rijnstreek en de archeologische vereniging Golda. 2 Glasbergen et alii 1967a; 1967b. 3 Louwe Kooijmans 1976, 280. 4 Lanting & Van der Plicht 1999/2000, 33. 5 Lanting & Van der Plicht 1999/2000, 33. Hun argumenten zijn als volgt. Op de Hazendonk is een laag gevonden met daarin potten met hoge S-vormige tot bijna emmervormige profielen. Sommige van de laatste bezitten een wandknik. Gaatjes en putjes onder de rand zijn bij een groot deel van de potten aanwezig, knobbels ontbreken daarentegen. Daar staat tegenover dat het vaatwerk van de VL-sites te Vlaardingen en Voorschoten-Boschgeest een buikig S-vormig profiel heeft, dikwijls met een cilindrische of een uitstaande hals. Gaatjes en putjes onder de rand zijn voorhanden, echter in mindere mate dan in het geval van de bovengenoemde laag op de Hazendonk. In Vlaardingen waren, halverwege het onderzoek, van de 728 randen slechts 80 doorboord of van putjes voorzien (Van Regteren Altena et alii 1962, 30: noot 21), terwijl Van Beek (1990, 203-204) vermeldt dat in werkput 17 op deze site 33 van de 287 randen een van beide kenmerken bezitten. In het geval van VoorschotenBoschgeest ligt het percentage doorboorde en “geputte” randen uit de lagen 2-5 hoger. Van de 54 randfragmenten zijn er 18 met gaatjes en 12 met putjes (Glasbergen et alii 1967a, tabellen 1 en 3). Zowel te Vlaardingen als Voorschoten-Boschgeest zijn aardewerkfragmenten met knobbels aangetroffen: 7 randfragmenten uit werkput 17 (Van Beek 1990, 203-204) respectievelijk 9 op een totaal van 540 scherven, waarvan, zoals gezegd, 54 randfragmenten, uit de lagen 2-5 (Glasbergen et alii 1967a, tabellen 1 en 3).

Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland)

Special binnenwerk.indd 145

|

145

22-03-10 13:23


6 Raemaekers 2005, 273. 7 Zie de bijdrage van Brinkkemper et alii in dit Westerheem-nummer, met verwijzingen. 8 Kuijper 2007, 1. 9 Typologie naar Van der Waals & Glasbergen 1955. Cf. Drenth & Lanting 1991. 10 Hennekam 2009. 11 Brindley 1986. 12 Brindley 1986, 104-106 en fig. 10; Lanting & Van der Plicht 1999/2000, 32 en 67-68. 13 Zie in dit verband Beckerman 2008, 38-41; Brindley 1986, fig. 9. 14 Soms zijn alle scherven met de genoemde analysetechnieken onderzocht, soms een selectie daaruit. 15 Joosten 2009. 16 Joosten 2009. 17 Door middel van röntgendiffractie is meer uitsluitsel over de aard van het materiaal te verkrijgen. Wij overwegen derhalve ook dit onderzoek te laten uitvoeren. 18 Hogestijn & Drenth 2000/2001, 57-60; Verhart 1992. 19 De archeozoölogische gegevens zijn ontleend aan een conceptrapport van Grimm (2009). Het archeobotanische onderzoek moet nog worden uitgevoerd. 20 Voor het totstandkomen van dit artikel zijn wij drs. W.K. van Zijverden (Earth Integrated Archaeology) bijzonder erkentelijk. Dankzij zijn inspanning en bemiddeling konden het micromorfologische, mollusken- en palynologische onderzoek worden verricht. Daarnaast danken wij ir. R.H. Nijdam (ArcheoMedia bv) voor het vervaardigen van de afbeeldingen. Literatuur Beckerman, S., 2008: Aardewerk, in J. Schreurs (red.), Vindplaats(en) van de trechterbekercultuur te Oostrum (gemeente Dongeradeel, Friesland). De resultaten van het waarderend archeologisch onderzoek te OostrumTerplaene en Oostrum-Mellemawei in 2006 en 2007. Rapportage Archeologische Monumentenzorg, 164, Amersfoort, 31-60. Beek, B.L. van, 1990: Steentijd te Vlaardingen, Leidschendam en Voorschoten. De vondstverspreiding in laat-neolithische nederzettingen in het Hollandse kustgebied, Amsterdam. Brindley, A.L., 1986: The typochronology of the TRB West Group pottery, Palaeohistoria 28, 93-132. Diependaele, S. & E. Drenth, in voorbereiding: Archeologisch onderzoek langs de rijksweg N11 (Spookverlaat) ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark Rijnwoude te Hazerswoude-Rijndijk (gem. Rijnwoude, prov. Zuid-Holland). Standaardrapport, Capelle aan den IJssel. Drenth, E. & A.E. Lanting, 1991: De chronologie van de Enkelgrafcultuur in Nederland: enkele voorlopige opmerkingen, Paleo-aktueel 2, 42-46. Glasbergen, W., W. Groenman-van Waateringe & G.M. Hardenberg-Mulder, 1967a: Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorschoten and Leidschendam (I), Helinium VII, 3-31. Glasbergen, W., W. Groenman-van Waateringe & G.M. Hardenberg-Mulder, 1967b: Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorschoten and Leidschendam (II), Helinium VII, 97-120. Grimm, J., 2009: Archeozoölogisch onderzoek van het Neolithische botmateriaal van de opgraving HazerswoudeRijndijk (= conceptrapport, uiteindelijk te verschijnen in Diependaele & Drenth in voorbereiding), Salisbury. Hennekam, F.M., 2009: Palynologisch onderzoek aan Neolithische restgeul sedimenten, locatie Hazerswoude-Rijndijk (= rapport TNO-34-UT-2009-01180/B; te verschijnen in Diependaele & Drenth in voorbereiding), Utrecht. Hogestijn, W.J.H. & E. Drenth, 2000/2001: In Slootdorp stond een trechterbeker-huis? Over midden- en laatneolithische huisplattegronden uit Nederland, Archeologie 10, 42-79. Joosten, I., 2009: Onderzoek naar beschilderd aardewerk (3000 vC) uit Hazerswoude (ICN-rapport; te verschijnen in Diependaele & Drenth in voorbereiding), Amsterdam. Kuijper, W.J., 2007: Voorlopige onderzoeksresultaten molluskenanalyse (intern rapport Faculteit der Archeologie; te verschijnen in Diependaele & Drenth in voorbereiding), Leiden. Lanting, J.N. & J. van der Plicht, 1999/2000: De 14C-chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie, III: Neolithicum, Palaeohistoria 41/42, 1-110. Louwe Kooijmans, L.P., 1976: Local developments in a borderland, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijks­ museum van Oudheden te Leiden 57, 227-298. Raemaekers, D.C.M., 2005 (2e druk): Het Vroeg- en Midden-Neolithicum in Noord-, Midden- en West-Nederland, in: J. Deeben, E. Drenth, M.-F. van Oorsouw & L.B.M. Verhart (red.), De Steentijd van Nederland, Meppel (Archeologie 11/12), 261-282. Regteren Altena, van J.F., J.A.Bakker, A.T. Clason, W Glasbergen, W. Groenman-van Waateringe & L.J. Pons, 1962: The Vlaardingen Culture, Helinium II, 3-35. Verhart, L.B.M., 1992: Settling or trekking? The late neolithic house plans of Haamstede-Brabers and their counterparts, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 72, 73-99. Waals, J.D. van der & W. Glasbergen, 1955: Beaker types and their distribution in the Netherlands. Intrusive types, mutual influences and local evolutions, Palaeohistoria 5, 5-46.

146

|

Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland)

Special binnenwerk.indd 146

22-03-10 13:23


Bewoning van de rivierdelta van de Maas: IJsselmonde tijdens de Vlaardingen-cultuur Rob Houkes

Inleiding Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) heeft de laatste decennia op een groot aantal plaatsen op het eiland IJsselmonde archeologisch onderzoek uitgevoerd. Nog niet zo heel lang geleden was dit eiland grotendeels

agrarisch gebied, pas in de laatste tientallen jaren is een groot deel van het eiland ten prooi gevallen aan de stadsuitbreidingen rondom Rotterdam. Vooruitlopend op de bouwplannen is zeer grootschalig archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, voornamelijk door middel van boringen.

Afb. 1 Ligging van de vindplaatsen.

Bewoning van de rivierdelta van de Maas: IJsselmonde tijdens de Vlaardingen-cultuur

Special binnenwerk.indd 147

|

147

22-03-10 13:23


Een groot deel van het vooronderzoek is uitgevoerd door BOOR, een deel van het onderzoek is in opdracht van BOOR uitgevoerd door commerciële partijen. Verrassend genoeg kwamen bij het onderzoek enkele vindplaatsen uit het Neolithicum aan het licht, waaronder de nu beschermde vindplaats Gaatkensplas, behorend tot de Swifterbant-cultuur. Drie kleine vindplaatsen uit de Vlaardingen-periode hebben tot nu toe minder aandacht gekregen dan ze verdienen. Ze liggen op slechts enkele kilometers van elkaar op de oevers van een krekenstelsel dat via de monding van de Maas in directe verbinding stond met de zee en dat gedurende een groot deel van het Neolithicum heeft gefunctioneerd. De grootste vindplaats is Barendrecht-Zuidpolder 20-58, waar (onder andere) een kleine vondstspreiding van de Vlaardingen-cultuur is aangetroffen. Hoewel de vindplaats is onderzocht in 1997 zullen de volledige resultaten voorjaar 2010 in samenwerking met Hazenberg Archeologie worden gepubliceerd in BOORbalans 7.1

De tweede vindplaats is zo klein dat het een wonder mag heten dat hij is gevonden. In een boring in de Vinex-locatie Albrandswaard-Portland werd een laagje houtskool en verbrand bot gevonden. Ondanks het feit dat er zelfs in een zeer dicht boorgrid verder niets meer werd gevonden, is toch besloten de locatie op te graven. De derde hier besproken vindplaats is Land van Portugaal, bij Rhoon. De vindplaats is ontdekt in het kader van het vooronderzoek naar de Leidingenstraat en onderzocht door Grontmij onder leiding van Juan van der Roest. De opgravingsgegevens zijn nog niet gepubliceerd. De waarneming biedt echter een interessante kijk op de dynamiek van het landschap tijdens de Vlaardingen-cultuur. Barendrecht Zuidpolder (20-58, vondstlaag 4) Barendrecht 20-58 is tijdens het bouwrijp maken van deelgebied ‘Waterkant-Harderwater’ van de VINEX-locatie MiddenIJsselmonde door amateurarcheologen ontdekt en onderzocht in 1997 onder leiding van Jurrien Moree (BOOR). De vindplaats bestrijkt de periode Neolithicum-

Afb. 2 Bijl van amfiboliet.

148

|

Bewoning van de rivierdelta van de Maas: IJsselmonde tijdens de Vlaardingen-cultuur

Special binnenwerk.indd 148

22-03-10 13:23


Midden-Bronstijd. Alleen het onderste vondstniveau, vondstlaag 4, behoort tot de Vlaardingen-cultuur. De vindplaats ligt op de oostelijke oeverwal van een noord-zuid gerichte geul, onder een pakket zand en klei, dat is afgezet door de overstroming van de Riederwaard in 1373. De opgravingsput van ca. 20 x 8 meter lag parallel aan de geul. Er zijn twee kuilen, een houtskoolrijke plek en zeven paalsporen gevonden. De vondstspreiding wijst erop dat we hier te maken met de periferie van een vindplaats. Het centrum van de vondstspreiding ligt waarschijnlijk buiten de put. Het aantal artefacten is klein: 699 aardewerkscherven (grotendeels gruis), 14 stukken vuursteen, 8 stuks natuursteen en een deel van een benen priem. Twee 14C-dateringen vallen tussen 3343 en 2466 voor Chr. Het aardewerk kan worden geplaatst in de jongste fase (2b) van de Vlaardingencultuur, 2800-2500 voor Chr. Een deel is, getuige de roetaanslag, gebruikt als kookpot. De bewerking van het vuursteen was gericht op het verkrijgen van afslagen, enkele stukken zijn geretoucheerd. Waar deze voor zijn gebruikt, kon ook door gebruikssporen- analyse niet worden achterhaald De assemblage natuursteen bestaat op één na uit bewerkte stukken. De aanwezigheid van twee bijlen valt op. Een complete, hoewel aan de achterzijde oudtijds beschadigde bijl (afb. 2) is gemaakt van amfiboliet. Over het hele oppervlak zijn de resten van klopsporen te zien waar vervolgens overheen is geslepen. De bijl is vlak voor depositie vers geslepen en daarna niet of nauwelijks gebruikt. Waarom de bijl zonder verder gebruik is achtergelaten is onduidelijk maar kan, zo men wil, in rituele sferen worden gezocht. Van de tweede bijl is alleen een mediaal deel, met een aanzet voor de snede gevonden. Hij lijkt niet intentioneel te zijn gedeponeerd. De bijl heeft een rechthoekige doorsnede en is van een onbekende, sterk gelaagde en vrij zachte steen gemaakt. De vlakken zijn niet bewerkt, waaruit blijkt dat het om een ad hoc geproduceerd exemplaar gaat.

De rechthoekige doorsnede wijst dus niet perse op een noordelijke herkomst. Op een grote, maar onbewerkte rolsteen zit een residu van pyriet. De overige werktuigen zijn een klopsteen, een slijpsteenfragment en twee stukken met klopsporen. Het hoge aandeel werktuigen is opvallend (zeven uit acht), zelfs in een context waar van nature geen steen voorkomt. De conservering van bot en botanische resten was door de natte vondstomstandigheden goed, waardoor we veel weten over wat er werd gegeten en ook over het omringende landschap. Uit het bot valt af te leiden dat men veel rundvlees at, aangevuld met schaap of geit en varken. Wild lijkt in het dieet nauwelijks een rol te hebben gespeeld. Er is op wild zwijn, edelhert, ree, bever en otter gejaagd, de laatste twee vermoedelijk voor de pels. Gevist werd er wel, voornamelijk op steuren, die 80% van de visresten leveren, maar ook op karperachtigen, paling, baars en snoek. De armoede aan cultuurgewassen is voor een Vlaardingen-vindplaats opvallend: één verkoolde korrel van naakte meerrijïge gerst. Het grootste deel van de zaden is van wilde planten: hazelnoten, meidoorn, eikels, waterlelie en een knolletje van speenkruid. Het zijn soorten die in het Neolithicum zeker werden gegeten. 2 Zwenkgras, duizendknoop en zuring kunnen als akkeronkruid met de oogst zijn meegekomen, maar zijn ook eetbaar. Het vrijwel ontbreken van cultuurgewassen maakt dit echter onwaarschijnlijk. Op de oeverwal groeiden eik, es, linde en beuk. In de kom groeiden els en wilg maar er waren ook natte weidegronden voor vee. Uit de botanische en zoölogische resten kan verder worden opgemaakt dat er sprake was van een open plek op een beboste oeverwal van een geul die zoet, mogelijk zelfs stilstaand water bevatte. Dit laatste zou betekenen dat de geul niet meer actief was. De steuren zullen dan zeker niet in de geul naast de vindplaats zijn gevangen, maar in een nabijgelegen kreek of rivierarm. Het natte landschap was echter ook rijk aan wild, vis en watervogels. Het belangrijk­ste

Bewoning van de rivierdelta van de Maas: IJsselmonde tijdens de Vlaardingen-cultuur

Special binnenwerk.indd 149

|

149

22-03-10 13:23


aspect dat naar voren komt, is het waterrijke, natte karakter van het landschap tijdens de Vlaardingen-2b-bewoning. Interpretatie De gegevens zijn moeilijk te interpreteren. Gezien het hoge aandeel van steur, die in het voorjaar de rivierdelta’s intrekt om te paaien, lijkt er geen sprake te zijn van permanente bewoning maar eerder van een gespecialiseerd viskamp. Het hoge aandeel werktuigen van natuursteen en in mindere mate vuursteen wijst eveneens op een tijdelijk kamp. De stenen werktuigen wijzen echter niet op visvangst maar op een pioniersfase. De stenen bijlen kunnen zijn gebruikt voor het creëren van een open plek op de oeverwal, er is een steen gebruikt voor het maken van vuur, er is met en op stenen geklopt en een slijpsteenfragment is mogelijk gebruikt voor onderhoud van een werktuig. De stenen werktuigen zijn gebruikt voor productie en onderhoud. Maalstenen, de indicator voor voedselproductie, zijn opvallend afwezig, evenals het te malen product. Uit het botanisch materiaal blijkt dat de ingrepen in het landschap beperkt waren. Het aandeel cultuurgewassen is zeer gering, terwijl in de Vlaardingen-cultuur een belangrijk deel van het voedsel afkomstig is van cultuurgewassen. Het hoge aandeel huisdieren pleit echter tegen een seizoenskamp. Kudden runderen en schapen of geiten kunnen natuurlijk in de zomer over grote afstanden naar seizoenskampen trekken of worden gedreven (transhumance), maar voor varkens is dit moeilijk voor te stellen. Het kan echter niet worden uitgesloten dat het vlees van gedomesticeerde dieren is meegebracht als voedselvoorraad. De hoeveelheid aardewerk laat zich daarentegen niet wegredeneren. Of de potten lokaal zijn geproduceerd is niet onderzocht, maar de breekbare potten van zachtgebakken aardewerk zullen niet over grote afstanden zijn getransporteerd. Een reële mogelijkheid is dat de vindplaats een gespecialiseerd kamp was dat vanuit een nabijgelegen vaste woonplaats seizoensmatig werd gebruikt voor de steurvangst.

150

|

Albrandswaard Portland (20-134) Tijdens het archeologisch vooronderzoek in het kader van de aanleg van de VINEX locatie Albrandswaard-Portland, uitgevoerd door RAAP in samenwerking met BOOR, werd in een van de boringen een dun laagje houtskool en verbrand bot aangetroffen. De vindplaats is geregistreerd als vindplaats (20-134). Ten einde de vindplaats te begrenzen, is rondom deze boring het boorgrid verdicht, uiteindelijk tot een absurd kleine tussenafstand van 2,5 meter. Dit leverde geen verdere resultaten op. In veel gevallen zou een dergelijke vindplaats niet verder worden onderzocht. Houtskool en verbrand bot zijn de meest voorkomende archeologische indicatoren, maar zonder verdere vondsten is de informatiewaarde laag, terwijl de onderzoekskosten relatief hoog zijn. Omdat de vondst toch intrigeerde en een waterpartij zou worden aangelegd, heeft BOOR besloten deze locatie toch op te graven, waarbij een minimaal opgravingsvlak van 11 x 5 meter werd aangelegd rondom de bewuste boring. Het onderzoek werd geleid door Jurrien Morree en is als BOORrapport gepubliceerd in 2006 (Meirsman en Moree 2006). Bij het onderzoek werd exact dat gevonden wat op grond van de boring kon worden verwacht; een plekje met houtskool en verbrand bot, met in het midden een boorgat. Vlakbij werden nog twee zeer dunne houtskoolspreidingen gevonden die zijn geïnterpreteerd als (mogelijke) oppervlaktehaardjes. De vindplaats ligt op de top van de zeer smalle en lage oeverwal van slechts 7 meter breed, aan een kleine geul met een breedte van hooguit 10 meter. Er zijn houtskool, verbrande en onverbrande visresten en hazelnootfragmenten verzameld, maar aardewerk, vuursteen en onverbrand bot ontbraken. De visresten waren alle verkoold en daardoor slecht te determineren. De resten waren vooral van zoetwatersoorten, zoals karper, snoek en een kleine hoeveelheid paling. Een houtskoolmonster leverde een 14C-datering tussen 2877 en 2581 v. Chr (2 sigma). De site dateert dus in de Vlaardingen-cultuur fase 2b. De plaats is

Bewoning van de rivierdelta van de Maas: IJsselmonde tijdens de Vlaardingen-cultuur

Special binnenwerk.indd 150

22-03-10 13:23


geïnterpreteerd als een kortstondig kamp, dat mogelijk zelfs maar voor één nacht is gebruikt Rhoon-Land van Portugaal De derde en laatste vindplaats is aangetroffen bij de aanleg van het leidingentracé Pernis-Antwerpen. De vindplaats is ‘ontdekt’ tijdens een definitief onderzoek van een AMK-terrein uit de Romeinse Tijd. Bij het onderzoek werd een nederzetting met enkele graven onderzocht, maar er werd ook enig neolithisch aardewerk aangetroffen. Dit is op zich niet vreemd, omdat de vindplaats aan een zijkreek van hetzelfde krekenstelsel ligt als de andere twee vindplaatsen. Een 14C-monster uit de onderste laag leverde een datering tussen 2280 en 2030 v. Chr. op. Hoewel de site dus van ná de Vlaardingen-cultuur dateert is hij toch van groot belang. Uit de reconstructie van de directe omgeving blijkt namelijk dat er sprake was van een brak of zelfs zout milieu. In dezelfde periode was 7 km verder landinwaarts, ter plaatse van vindplaats 20-58, het milieu zoet.3 Landschap en bewoning van IJsselmonde tijdens de Vlaardingen-cultuur Tijdens de Vlaardingen-cultuur ligt IJsselmonde, net als tegenwoordig, in de delta van de Maas. IJsselmonde is nog

niet één eiland, maar een getijdegebied met veenmoerassen die worden doorsneden door kreken waarin duidelijk de invloed van de getijden te merken is. Uit de drie vindplaatsen kan worden afgeleid dat de grens van zout en zoet water tijdens de Vlaardingen-cultuur waarschijnlijk in de buurt van Rhoon was te vinden, niet meer dan 5 km van BarendrechtZuidpolder, waar het milieu overwegend zoet was. De bewoning van IJsselmonde vond dus plaats op de grens van rivier en zee, in een nat deltagebied waar ieder hoogwater voor stagnatie van de afvoer van het rivierwater zorgde. De bewoning op de steeds verder krimpende donktoppen is op IJsselmonde dan al op zijn retour. Dergelijke waterrijke landschappen worden archeologisch vaak ondergewaardeerd omdat er weinig mogelijkheden zijn voor akkerbouw. Alleen op de hoger gelegen oevers van de kreken is akkerbouw mogelijk, maar het risico van overstroming is altijd aanwezig door een stagnerende waterafvoer bij vloed. De kwelder en komgronden konden dienen als weidegronden, maar een volledig agrarische leefwijze was niet mogelijk. Uit het hoge aandeel huisdieren en de aardewerken potten die in Barendrecht-Zuidpolder zijn gevonden, blijkt echter dat de basis van bestaan wel degelijk neolithisch was.

Afb. 3 Profiel door vindplaats Albrandswaard-Portland (20-134).

Bewoning van de rivierdelta van de Maas: IJsselmonde tijdens de Vlaardingen-cultuur

Special binnenwerk.indd 151

|

151

22-03-10 13:23


Plekken waar akkerbouw wel mogelijk was, zijn in de directe omgeving ook ruim voorhanden. Bij Hellevoetsluis, op Voorne, is een grote nederzetting van de Vlaardingen-cultuur gevonden op een (mogelijke) kwelderwal. Aan de kust liggen vindplaatsen van de Vlaardingen-cultuur op strandwallen en oude duinen, zoals de Brabershoogte bij Haamstede, 4 de strandwal van Voorschoten5 en het Gavi-kavel in Den Haag. De oudst bekende vindplaats van de Vlaardingen-cultuur, in de polder Vriesland bij Hekelingen,6 ligt op een brede oever- of kwelderwal en de ‘typevindplaats’ van de Vlaardingen-cultuur ligt in Vlaardingen zelf op een oeverwal van een kreek.7 Op dit soort locaties werd waarschijnlijk aan akkerbouw gedaan.

Jacht en visserij speelden een veel minder prominente rol. Dit aspect van de Vlaardingen-cultuur krijgt in het algemeen weinig aandacht. De vindplaatsen op IJsselmonde tonen echter aan dat tijdens de neolithische Vlaardingen-cultuur op IJsselmonde mensen hebben geleefd die het natte maar voedselrijke deltagebied exploiteerden op een wijze die niet veel verschilde van hun mesolithische voorouders. Rob Houkes Hazenberg Archeologie Middelstegracht 89r 2312 TT Leiden rhoukes@hazenbergarcheologie.nl

Noten 1 Houkes, Jongste en Moree in press. 2 o.a. Bakels 1988 en Dietsch 1997. 3 Met dank aan J. van der Roest voor het ter beschikking stellen van de gegevens. 4 Trimpe Burger 1977, Verhart 1992. 5 Van Veen 1989. 6 Modderman 1953. 7 Glasbergen 1961. Literatuur Bakels, C.C. 1988: Hekelingen, a Neolithic site in the swamps of the Maas estuary. In: Der prähistorische Mensch und seine Umwelt (H. Küster ed.) (Forschungen und Berichte zur Vor- und Frühgeschichte in Baden-Württemberg 31), 155-161. Bakels, C.C. & J.T. Zeiler, 2005: De vruchten van het land. De neolithische voedselvoorziening, in L.P. Louwe Kooijmans, A.L. van Gijn, H. Fokkens & P. van den Broeke (eds.), Nederland in de pre­histo­rie, 311-35. Beek, B.L. van, 1990: Steentijd te Vlaardingen, Leidschendam en Voorschoten (dissertatie UvA), Amsterdam. Berendsen, H.J.A 2004: De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie, Assen, 4e geheel herziene druk. Dietsch, M.F., 1997: Milieux humides pré- et protohistoriques dans le Bassin Parisien: 1’étude des diaspores (Thèse Université de Paris X), Paris. Glasbergen, W., J.A. Bakker, E.C.L. During Caspers, W.A. Ettema, P.J. van der Feen, C.R. Hooijer, C.H. Japing, H. de Waard en M.R. Walvius 1961: De neolithische nederzettingen bij Vlaardingen, in W. Glasbergen en W. Groenman- van Waateringe (red.), In het voetspoor van Van Giffen, Groningen. Glasbergen, W. et al., 1967: Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorschoten and Leidschendam II, in: Helinium 7, 97-120. Hageman, B.P., 1969: Development of the Western part of the Netherlands during the Holocene, Geologie en Mijnbouw 48, 373-388 Hageman, R.J. B, 1991: IJsselmonde: een archeologische kartering, inventarisatie en waardering, BOORrapport 8 Houkes, R. en O. Dorenbos 2004: Aanvullend Archeologisch Onderzoek op het GAVI-kavel, Ypenburg deelplan 25, Nootdorp, Archeologisch Rapport Gemeente Rijswijk Houkes, R.A, P.F.B. Jongste en J.M. Moree in press: Boeren en Jagers in een dynamisch landschap. Het leven in IJsselmonde gedurende de Jonge Steentijd en de Bronstijd, Boorbalans 7 Louwe Kooijmans, L. P., 1974: The Rhine/ Meuse Delta: Four studies on its prehistoric occupation and Holocene geology (Oudheidkundige mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden), Leiden.

152

|

Bewoning van de rivierdelta van de Maas: IJsselmonde tijdens de Vlaardingen-cultuur

Special binnenwerk.indd 152

22-03-10 13:23


Louwe Kooijmans, L.P., 1986: Het loze vissertje of boerke Naas, in M.C. van Trierum en H.E. Henkes (red.), Rotterdam Papers V. Landschap en bewoning rond de mondingen van Rijn, Maas en Schelde. A contribution to prehistoric, Roman and medieval archaeology, 7-26. Louwe Kooijmans, L.P. 1993: Wetland exploitation and upland relations of prehistoric communities in the Netherlands. In: Gardiner, J. (ed.), Flatlands and wetlands: current themes in East Anglian archaeology, Norwich (East Anglian Archaeology Report, 50), 71-116. Meirsman, E. 2006: Albrandswaard Rhoon Essendael vindplaats 19-12, onderzoek naar de haalbaarheid van een inrichtingsplan ter plekke van een vindplaats uit het Neolithicum, BOORrapport 286. Meirsman, E en J.M. Moree, 2006: Albrandswaard Portland vindplaats 20-134, Opgraving van drie houtskoolplekken uit het Laat-neolithicum, BOORrapport 146. Modderman, P.J.R. 1953: Een neolithische woonplaats in de Polder Vriesland, onder Hekelingen (Eiland Putten, Zuid Holland), Berichten van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek 4, 1-26. Moree, J.M. 2006: Barendrecht Gaatkensplas vindplaats 20-126, de waardering, BOORrapport 303. Raemaekers, D.C.M. 2005: Het Vroeg- en Midden-Neolithicum in Noord-, Midden- en West Nederland, in J. Deeben, E. Drenth, M.F. van Oorsouw en L. Verhart (red), De steentijd van Nederland, Archeologie 11/12, 261-282. Trimpe Burger, J. A., 1977: Brabers bij Haamstede, een opgraving 1956-1957, in: Kroniek van het land van de zeemeermin (2e jaargang), 40-53. Veen, M.M.A. van, 1989: Voorschoten - “De Donk�. Bewoning op de oude duinen, vanaf het late Neolithicum tot in de Romeinse tijd, Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Leiden. Verhart, L.B.M., 1992: Settling or trekking? The Late Neolithic Houseplans of Haamstede-Brabers and their counterparts, in: Oudheidkundige Mededelingen RMO 72, 73-100.

Bewoning van de rivierdelta van de Maas: IJsselmonde tijdens de Vlaardingen-cultuur

Special binnenwerk.indd 153

|

153

22-03-10 13:23


Steentijdboeren in Hellevoetsluis Sporen van permanente bewoning uit de Vlaardingen-groep op een kwelder te Hellevoetsluis-Ossenhoek Tiziano A. Goossens

Hellevoetsluis-Ossenhoek ligt in het westen van VoornePutten. Dichtbijgelegen vindplaatsen als Hekelingen en Vlaardingen roepen voor de regio al jarenlang het beeld op van seizoensmatige bewoning van speciale kampementen. Ze werden herhaaldelijk bezocht door neolithische jagersverzamelaars die hun traditionele breedspectrum-economie aanvulden met een beperkte import van landbouwproducten en vee. De verrassing was dan ook groot toen de opgraving in Hellevoetsluis eind 2006 sporen en vondsten van een bijzonder en afwijkend karakter van bewoning opleverde. Hoe ziet deze bewoning er uit en in welke opzichten verschilt deze van het bekende beeld van Hekelingen en Vlaardingen? Multidisciplinair onderzoek wijst uit dat Hellevoetsluis sterke overeenkomsten vertoont met de permanente, agrarische Vlaardingen-nederzettingen op de strandwallen en Oude Duinen in het kustgebied. Inleiding Tot voor kort was weinig bekend over de neolithische bewoning van Hellevoetsluis en omgeving. Hier kwam verandering in toen de gemeente Hellevoetsluis plannen ontwikkelde voor de bouw van een nieuwe woonwijk in de Ossenhoek: een driehoekig gebied tussen de Oostdijk, Rijksstraatweg en Koninginnelaan in het noorden van Hellevoetsluis (afb. 1). De plannen gaven namelijk aanleiding tot waarderend en karterend booronderzoek in 2005, waarbij in het zuiden goed

154

|

bewaarde resten van een vindplaats van de Vlaardingen-groep zijn ontdekt. De vondsten -vooral brokjes aardewerk, vuursteen en dierlijk bot- bevonden zich in de top van een zandrug op circa 2,25 m diepte.1 Uitgaande van de boorresultaten van het vooronderzoek moet de zandrug zich -althans in het oosten- tot buiten het plangebied uitstrekken. De provincie Zuid-Holland heeft als bevoegd gezag gekozen voor behoud2 van grote delen van de vindplaats enerzijds en voor opgraving en multidisciplinair onderzoek van de bedreigde zones-heipalen en riolering- anderzijds. Dankzij deze combinatie blijft de vindplaats grotendeels voor de toekomst bewaard en beschikken we nu toch al over een goed beeld van de neolithische bewoning in Hellevoetsluis. De opgraving is eind 2006 uitgevoerd door Archeologisch Onderzoek Leiden B.V. (Archol B.V.). Dit artikel presenteert de resultaten van het onderzoek. Landschap Begraven onder een 2 m dik pakket van veen, klei en zand ligt een zandrug die zich uitstrekt over een lengte van 100 m en een breedte van 30 m in het zuiden van het plangebied. Op deze rug is een vondstrijke, goed geconserveerde vindplaats van de Vlaardingen-groep uit circa 3000-2800 v. Chr. aangetroffen. De

Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 154

22-03-10 13:23


Afb. 1 Ligging van plangebied Hellevoetsluis-Ossenhoek. Collectie Archol B.V.

bewoningssporen bevinden zich op de top en de flank van de zandrug, tussen 2,20 en 2,60 m – NAP (afb. 2).3 De zandrug is ontstaan tijdens een grote zee-inbraak rond 3000 v. Chr. (klastisch pakket 1, afb. 3). Door de kracht van de zee is een grote hoeveelheid sediment uit de verzande Maasmond tussen Voorne en Goeree weggeslagen en vervolgens langs kreken op Voorne afgezet. Het opgeworpen zandlichaam dat in de wijde omgeving van Hellevoetsluis voorkomt, staat bekend als het Hellevoeterzand. 4 Na de grote overstroming bleef een zandvlakte met platen achter. Onder invloed van opstuivingen, overstromingen en begroeiing ontstonden al snel walletjes; vooral op plekken waar de actieve getijdenvlakte overging in het (drogere) kweldergebied. Op deze wijze heeft zich uiteindelijk een kwelderrug ontwikkeld. Zodra de kwelder een hoogte van 50 cm boven

gemiddeld hoog water bereikte, werd deze nog maar sporadisch overstroomd en begon de verzoeting. Hiermee was de kwelderrug geschikt voor bewoning. Uit de botanische macroresten blijkt dat de kwelderrug spaarzaam begroeid was.5 Vermoedelijk heeft de mens al bij aanvang van de bewoning een groot deel ontdaan van begroeiing: niet alleen voor de inrichting van huisplaatsen, maar ook voor de aanleg van akkertjes (zie verderop). Mogelijk kwamen er langs de randen van de rug nog wel bomen en struiken voor, zoals hazelaar, sleedoorn, rode kornoelje en eik. Eik is in de nederzetting enkele malen aangetoond als bouwhout (palen). De zandrug was omgeven door een moeras. In deze zone achter de hoge kwelders had het getij nauwelijks invloed. Het moeras bestond uit relatief voedselrijke en soortenrijke rietvelden met ondiep Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 155

|

155

22-03-10 13:23


Totaal aantal gram vondstmateriaal per vak

Afb. 2 Putten met vondstenspreiding in grammen, geprojecteerd op de hoogtekaart van de zandrug (in cm – NAP). Collectie Archol B.V. Bron hoogtekaart: Dorst 2005 (B.O.O.R.). Links is de loop van een Duinkerke III-geul met stippen aangegeven.

Afb. 3 Westprofiel met bodemopbouw in put 2. Collectie Archol B.V.

156

|

zoet water. Naast rietmoeras zijn er ook indicaties voor moerasbos met els, berk en populier. De alom aanwezige els is het meest gebruikt als constructiehout (palen) in de nederzetting. In de richting van de zee ging het landschap al snel over in het lichtbrak tot brak milieu van de wadden en lage kwelders met getijdekreken. In deze zone, die regelmatig overstroomd werd, groeiden zouttolerante gewassen zoals selderij, zilte zegge en zilte rus. De wadden en lage kwelders gingen in het zuidwesten uiteindelijk

over in het mariene milieu van de kust met zeestromen, getijden en golfslag. De nederzetting is vermoedelijk na enkele generaties van bewoning verlaten. De reden dient niet gezocht te worden in verdrinking van de kwelderrug. De vondstlaag op de flank van de rug vertoont namelijk geen tussenniveaus met overstromings- of veenlagen. Mogelijk waren betere woonomstandigheden elders aanleiding om de nederzetting te verlaten, want in het dynamisch kustgebied kon

Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 156

22-03-10 13:23


het landschap snel veranderen en daarmee ook het aanbod van woon- en akkerpotentieel. Een duidelijke vernatting van het landschap vond pas enkele eeuwen later plaats in de Bronstijd. Onder invloed van het stijgende grondwater raakte de zandrug toen overwoekerd door veengroei en veranderde het landschap uiteindelijk in een uitgestrekt moerasgebied (organisch pakket 1). De vernatting en veenvorming zijn in de Late IJzertijd en Romeinse tijd tijdelijk onderbroken. Vanaf de derde eeuw n. Chr. ging de moerasvorming echter weer verder tot in de (Vroege) Middeleeuwen. Uiteindelijk maakten grote overstromingen in de Late Middeleeuwen een einde aan de veenvorming. In de 12e tot de 14e eeuw braken vanuit de zee geulen het achterland binnen; één van deze geulen heeft het plangebied aan de westzijde diagonaal doorsneden (klastisch pakket 2). Gelukkig bleef de schade aan de onderliggende zandrug en archeologische resten beperkt. Opgravingsstrategie In totaal zijn zeven werkputten in de bedreigde zones gegraven. Ze liggen parallel aan elkaar en zijn noord-zuid georiënteerd (afb. 2 ). De verwachte diepte van het archeologisch niveau was 1,92,75 m onder het maaiveld. Eerst zijn de afdekkende lagen met een kraanmachine verwijderd. Uit veiligheidsoverwegingen is besloten de werkputten getrapt aan te leggen: eerst over een breedte van 4 m tot circa 1 m diepte en vervolgens over een breedte van 2 m tot op de zandrug met vondstlaag. De opgraving is met behulp van bronbemaling uitgevoerd om zoveel mogelijk van het grondwater te onttrekken.6 De 15-20 cm dikke vondstlaag in de top van de zandrug is met de schep verdiept in lagen van 10 cm dikte. De vondsten zijn hierbij in vakken van 1 x 1 m verzameld (afb. 4). In elk vak is de vondstlaag tevens bemonsterd (een kwart per vak); de monsters zijn nat gezeefd (maaswijdte 4 mm). Daar waar met het blote oog visresten zijn herkend, zijn extra monsters genomen en is eveneens nat gezeefd (maaswijdte 1 mm).

Na het verdiepen van de vondstlaag is in elke put het sporenvlak en één van de lengteprofielen gedocumenteerd. Antropogene sporen waren in het vlak lastig van natuurlijke verstoringen (bioturbatie) te onderscheiden. Vaak was het onderscheid pas in de coupe duidelijk; alle sporen zijn dan ook gecoupeerd.

Afb. 4 Het verdiepen en bemonsteren van de vondstlaag in put 3. Collectie Archol B.V.

Een nederzetting met akkertjes Na het handmatig verdiepen van de vondstlaag werd in de meeste werkputten een sporencluster zichtbaar in de top van de zandrug.7 Een uitzondering geldt voor werkput 5; hier blijkt de top van de zandrug geërodeerd te zijn door een laatmiddeleeuwse geul (afb. 2 en 5). Het sporenvlak van Hellevoetsluis vertoont her en der aanwijzingen voor van bioturbatie: veelal ovale en soms grillige, lineaire sporen van dier- en wortelgangen. Deze komen vooral in de lage zone Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 157

|

157

22-03-10 13:23


Afb. 5 Puttenkaart met alle sporen. Collectie Archol B.V.

van de flank voor, tussen 2,50 en 2,75 m -NAP (putten 4 en 6). De meeste sporen bestaan echter uit (bruin)grijze antropogene, prehistorische sporen. Ze zijn in twee groepen te verdelen: ronde sporen van palen en lineaire sporen van eergetouwkrassen (afb. 5). Ze concentreren zich vooral in de hoge zone van de zandrug tussen 2,30 en 2,50 m -NAP, binnen een gebied van circa 40 x 55 m (vooral in werkputten 1, 2, 3 en 7). Het oosten van de opgraving laat duidelijk zien dat paalen eergetouwsporen naast en door elkaar voorkomen (afb. 6). Opvallend is de afwezigheid van waterkuilen. Deze zijn wel aangetroffen op andere midden -en laatneolithische vindplaatsen, bijvoorbeeld tijdens de Archolopgraving te Schipluiden.8 Het onderzoek van de botanische resten verklaart de afwezigheid in Hellevoetsluis: in de directe omgeving was zoet water ruim voorradig.9 Het graven van waterkuilen was overbodig. Palen en staken De grootste categorie sporen zijn de paal-

158

|

sporen. De vulling van de sporen is donkergrijs en sterk humeus. Incidenteel was de houten punt van de paal bewaard (afb. 6 en 7). De meeste paalsporen bestaan uit staakjes met een diameter van 5-15 cm en een diepte van maximaal 20-25 cm. De aangepunte staken zijn ten tijde van de bewoning de zandbodem ingeslagen. Behalve de staken komen sporen van palen voor met een diameter van 15-30 cm en een diepte van gemiddeld 20-45 cm (incidenteel tot wel 90 cm). In tegenstelling tot de staken zijn deze niet in de zandbodem geslagen; de palen waren daar te dik voor. Ze zijn veelal in een vooraf gegraven kuil geplaatst. Gezien het formaat en de funderingsdiepte hebben dergelijke palen deel uitgemaakt van een stevige bouwconstructie, mogelijk een huis. Het sporenvlak vertoont weliswaar een palenclustering, bijvoorbeeld in het noorden van werkputten 1 en 7; het patroon en de beperkte afmetingen (vooral de breedte) van de opgravingsputten maken het echter lastig om specifieke structuren in de sporen te onderscheiden. Duidelijk is wel dat de bewoners geĂŻnvesteerd hebben in een duurzaam

Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 158

22-03-10 13:23


gebruik van de bouwconstructies. Uit de oversnijdingen van paalsporen, bijvoorbeeld sporen 1.6, 1.9 en 1.18 in het noordoosten van werkput 1, blijkt namelijk dat de bouwers uit de Vlaardingen-tijd oude, vergane palen hebben vervangen door nieuwe (afb. 6). Uitgaande van de omvang van de sporencluster -40 x 55 m- behoorden de verzameling paalsporen binnen het onderzochte deel van de zandrug bij één tot twee huisplaatsen. Eergetouwkrassen In werkputten 1, 2 en 3 zijn (licht)grijze krassen van eergetouwen gedocumenteerd. De eergetouwkrassen van Hellevoetsluis zijn de eerste onmiskenbare sporen van ploeglandbouw ten tijde van de Vlaardingen-groep uit circa 30002800 v. Chr.10 De krassen vormen een patroon van (zuid)west-(noord)oost georiënteerde akkerstroken. De oversnijdin-

gen en de variatie - in onderlinge afstand en in oriëntatie - wijzen uit dat er in verschillende fasen is geploegd. De geringe krassen in werkput 1 lijken maximaal twee ploegfasen te vertegenwoordigen. Uit het patroon blijkt dat de afstand tussen krassen per ploegfase 40 tot 70 cm bedraagt. Uitgaande van deze afstand en het dichtere patroon van oversnijdende eergetouwkrassen in werkput 2, zijn hier in deze laatste put twee tot drie ploegfasen vertegenwoordigd (afb. 8). In het sporenvlak leek ook sprake te zijn van een oversnijding van de krassen door staken. Helaas kon dit door onderzoek van de coupes niet worden bevestigd, vanwege de zeer geringe diepte (<2 cm) van de eergetouwkrassen. Toch zijn er ook andere aanwijzingen dat de eergetouwkrassen ouder zijn dan de cluster van paalsporen: uit de vulling blijkt dat de paalkuilen bij de bouw zijn dichtgegooid met ‘vuil’, humeus zand. In een pioniersfase

Afb. 6 Sporenoverzicht in putten 1,2 en 7 (oostzijde opgraving). Collectie Archol B.V.

Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 159

|

159

22-03-10 13:23


Afb. 7a en b Coupes van een staak (spoor 10) en palen (sporen 1, 2 en 9) in put 1. Collectie Archol B.V.

met huizen zou men eerder een meer steriele, schone vulling verwachten. Het is dan ook aannemelijk dat er voor de bouw al een akkerlaag was gevormd. Een tweede aanwijzing voor een relatieve, vroege datering van de eergetouwkrassen is te vinden in het profiel van put 2. Bij het afsteken van de westelijke putwand is in het midden een gemiddeld 15 cm dikke grijze laag, direct onder de vondstlaag, waargenomen (afb. 3). Bij projectie van het profiel op het sporenvlak, blijkt de laag samen te vallen met de zone waar een verzameling van eergetouwsporen in de westelijke putwand verdwijnt. Het lijkt hier dan ook om een oude ploeglaag te gaan. Palissade In het zuiden van werkputten 2 en 7 zijn sporen van een zuidwest-noordoost georiënteerde palissade gevonden. De palissade was over een afstand van circa 10 m te volgen. De spoordieptes van de rij palen variëren tussen 40-55 cm (afb. 9). In werkput 7 is vastgesteld dat de paalsporen van de palissade hier gepaard voorkomen. In de coupe van één van de palenparen was duidelijk waar te nemen dat het ene paalspoor het andere doorsnijdt. De oversnijding duidt op een herbouwfase, in ieder geval in dit deel van de palissade. De palissade ligt op de zuidelijke flank van de kwelderrug, parallel aan het patroon van de kruisende eergetouwkrassen. Het ligt voor de hand dat de palissade het vee buiten de huisplaatsen en de

160

|

akkers moest houden. De aanleg van een dergelijke, zware palissade had ook een belangrijke structurerende werking: enerzijds voor de bewoners, als oriëntatielijn bij het inrichten van de nederzetting, anderzijds voor buitenstaanders, als markering van het leefgebied. Voedseleconomie In totaal zijn 87.872 dierlijke botresten met een gewicht van 62.062,1 g verzameld. Het grote aantal is vooral te danken aan het zeven van monsters uit de vondstlaag. De sterk gefragmenteerde zeefresten waren echter slecht te determineren in tegenstelling tot het handverzamelde bot. Analyse van het dierlijke botmateriaal leverde uiteindelijk 2.536 te determineren resten op. Van deze resten blijkt 93,6% af komstig van zoogdieren en 6,4% van vogels.11 Het zeefwerk heeft ook een uniek bestand aan goed geconserveerd vismateriaal opgeleverd. In totaal zijn 4.663 visresten onderzocht.12 Naast dierlijke resten zijn granen, noten en vruchten vertegenwoordigd. Het totale pakket wijst op een rijke voedseleconomie die vooral was gebaseerd op veeteelt en akkerbouw. Veestapel en wild Bij de zoogdieren (n= 2.374) is 84,1% afkomstig van gedomesticeerde dieren en 15,5% van wilde dieren.13 Rundvlees (42%) is van alle zoogdieren het meest gegeten, gevolgd door het vlees van zwijn

Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 160

22-03-10 13:23


of varken en hertenvlees. Schaap/geit, ree en oerrund hebben minder vaak op het menu gestaan. Er zijn ook resten van de trouwe viervoeter van de mens gevonden: de hond (afb. 10). Bijna de helft van de runderen is geslacht in het derde levensjaar, wanneer het vlees nog mals is. De runderen zijn vooral voor hun vlees gehouden. Een kleiner deel is ouder geworden dan vier jaar. Zij zijn vooral gebruikt voor het in stand houden van de kudde. Wellicht zijn enkele dieren ingezet vanwege hun trekkracht. De varkens/wilde zwijnen en schapen/ geiten lijken op relatief jonge leeftijd te zijn geslacht. Het belangrijkste product van deze dieren was blijkbaar hun vlees. Vooral de jonge leeftijd van schaap/geit (3-4 maanden) lijkt te wijzen op het lokaal houden van de dieren. Dit ondersteunt de interpretatie van een permanente nederzetting. In hoeverre toen al sprake was van het gebruik van melk (rund) en wol (schaap) is onduidelijk; weliswaar zijn hiervoor al vroeg in het Neolithicum incidenteel aanwijzingen, maar dit betekent niet dat het gebruik wijd verspreid was. De resultaten van de analyse wijzen op een stabiele veestapel. Het op zich al rijke vleesmenu werd aangevuld met wild, zoals edelhert, wild zwijn en otter. Alle lichaamsdelen van edelhert, het jachtdier bij uitstek, zijn binnen de vindplaats aangetroffen; er zijn geen aanwijzingen (zoals een nadruk op bepaalde pootdelen)

voor de aanvoer van elders gejaagde en verwerkte dieren. Dit lijkt overigens wel te gelden voor dieren als otter, bever, bunzing, wilde kat en bruine beer. Mogelijk hebben de bewoners gedurende de winter in omliggende moerassen en plassen gejaagd op deze dieren om hun dikke vacht. Een andere verklaring is dat de boeren van Hellevoetsluis de pelzen via de ruilhandel (voor graan of vee) hebben verkregen. Voor de handel kwamen de buren uit de regio in aanmerking, waarvan de voedseleconomie meer op de jacht dan op landbouwproductie was gebaseerd, zoals de bewoners van het naburige Hekelingen (zie verderop).

Afb. 8 Eergetouwkrassen in put 2. Collectie Archol B.V. Afb. 9 Coupe van de palissadesporen in put 2. Collectie Archol B.V.

Vogels Er zijn 161 resten van vogels op soort gebracht.14 De eend is het best vertegenwoordigd (64,0%), gevolgd door de gans (23,6%). Daarnaast zijn resten gevonden van de grote en de middelste zaagbek, de kraanvogel, de zeearend en de grote burgemeester. De jacht vond vooral plaats in het najaar en het begin van het voorjaar, wanneer de watervogels in Nederland overwinteren. De variatie in gegeten soorten bestond uit eend, gans en zaagbekken. De dieren vormden een welkome aanvulling op de vlees- en bijproducten van de veestapel, waarop men het gehele jaar kon rekenen. In hoeverre kraanvogel, zeearend en grote burgemeester zijn gegeten, is niet duidelijk. Het vlees van meeuwen, zoals de Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 161

|

161

22-03-10 13:23


Het kaf kan immers ook vlak voor consumptie, op een heel andere locatie dan waar het is verbouwd, van de korrels zijn verwijderd. Specifieke akkeronkruiden zijn niet aangetroffen, maar in deze periode van het Neolithicum zijn ze ook nog niet te verwachten. Er zijn wel planten van droge, open grond en deze zouden in akkers kunnen hebben gestaan.

grote burgemeester, schijnt nogal tranig te smaken. Op de vindplaats van Ypenburg zijn zoveel kraanvogelbotten aangetroffen, dat ze hoogstwaarschijnlijk zijn gegeten.15 Van deze vogel werden mogelijk ook de veren gebruikt. De zeearend is wellicht vooral gejaagd voor zijn mooie verenkleed.

Afb. 10 Procentuele verdeling van de zoogdiersoorten (totaal= 2.374). Uit: Van Dijk 2009.

162

|

Gewassen, noten en vruchten Naast de veestapel zijn de aangetroffen cultuurgewassen de belangrijkste neolithische kenmerken van de voedseleconomie. De informatie over deze voeding is vooral afkomstig van het onderzoek aan botanische macroresten.16 Er zijn twee cultuurgewassen gevonden: emmertarwe (Triticum dicoccon) en naakte, zesrijïge gerst (Hordeum vulgare var. nudum). Het gaat hier om gangbare gewassen voor het Midden- en Laat-Neolithicum. Naast granen zijn hazelnoten, sleedoornpruimen en bessen van rode kornoelje gegeten. Er zullen vast meer planten zijn genuttigd, maar daarover zijn geen aanwijzingen verkregen. Belangrijk is de vraag of de cultuurgewassen lokaal zijn verbouwd. De duidelijkste aanwijzing hiervoor zijn uiteraard de eergetouwkrassen. Ook de botanische resten bevatten aanwijzingen voor lokale verbouw, zij het in mindere mate. Zo kunnen de aarspilfragmenten van naakte, zesrijïge gerst hierop wijzen. Ook de aanwezigheid van niet helemaal rijpe gerstekorrels kan duiden op lokale akkerbouw. Omdat emmertarwe een bedekte graansoort is, kan het veelvuldig aangetroffen kaf hiervan niet als een harde aanwijzing voor akkerbouw worden gezien.

Vis Ook de variatie aan vis uit verschillende ecozones rondom de nederzetting bood een belangrijke aanvulling op het menu.17 Aan de kust werd bij de monding van de rivieren bescheiden gevist op platvis, waaronder schol, en op kabeljauw (beide < 1%). Hun aandeel binnen de visresten (n= 4.663) van Hellevoetsluis is beperkt. Vissen die dichter bij de nederzetting rondzwommen, zijn beter vertegenwoordigd: de brakwatervissen in de overgangszone van kust naar kwelder zoals de driedoornige stekelbaars (circa 20%) en de zoetwatervissen in de moerasplassen rondom de nederzetting, zoals brasem, voorn en snoek ( Cyprinidae, circa 4%). Wat het meeste opvalt in het vismateriaal is het hoge aandeel paling (20%). Tot nu toe is er geen neolithische vindplaats bekend, waar procentueel zoveel palingresten zijn aangetroffen. De paling nam blijkbaar een belangrijke plaats in binnen de visvangst van Hellevoetsluis. Gezien het hoge aandeel is de paling hoogstwaarschijnlijk gevangen met fuiken. Fuiken kunnen ook de aanwezigheid verklaren van spiering en de weliswaar opvallend goed vertegenwoordigde, maar slecht eetbare driedoornige stekelbaars. De stekelbaars is op te vatten als een lastige bijvangst van de fuikvisserij (voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten van het visonderzoek zie het artikel van Bob Beerenhout in deze bundel). Materiële cultuur De opgraving heeft een schat aan artefacten opgeleverd, zoals aardewerk, diverse werktuigen van steen, vuursteen, gewei en bot. Dankzij het zeefwerk zijn ook kleine, fragiele vondsten ontdekt zoals sieraden van bewerkte zoogdiertanden

Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 162

22-03-10 13:23


Afb. 11 Vlaardingenaardewerk met onderin een bakplaat (links) en enkele Trechterbekerscherven (rechts) (schaal 1:4). Collectie Archol B.V. Tekeningen: R. Timmermans.

en buisjes van bewerkt vogelbot. De rijke, homogene vondstlaag met diverse werktuigen past goed in het beeld van een permanent bewoonde nederzetting. Aanwijzingen voor een specifieke jaag-, vis- of verzamelspecialisatie zoals een kleine toolkit van spitsen of messen ontbreken. Aardewerk In totaal zijn 2.282 fragmenten aardewerk verzameld met een totaalgewicht

van 6,82 kg. Hiervan waren 820 scherven geschikt voor een uitgebreide analyse.18 De rest van het aardewerk, vooral af komstig van de zeef, was te sterk gefragmenteerd; dit materiaal is wel onderzocht op opvallende, daterende kenmerken. Het aardewerk vertoont de typische potvormen van de Vlaardingen-groep met zwakdrieledige vormen en uitstaande, gekromde randen (afb. 11). De bakwijze Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 163

|

163

22-03-10 13:23


van het aardewerk dat sterk in dikte -3,5 tot 20 mm- varieert, is vooral reducerend. Bij bijna de helft van het materiaal heeft alleen de buitenzijde door toevoer van zuurstof op het einde van het bakproces een (enigszins) beige kleur gekregen, bij een kleiner deel van het materiaal zijn buiten- en binnenzijde beige gekleurd. De magering van de klei wordt sterk gedomineerd door fijne mineralen. Daarnaast is ook gebruik gemaakt van steengruis, potgruis en een combinatie van steen- en potgruis. In een kleine groep opvallend dunne scherven is een typische magering van graniet aangetroffen, waarin veel glimmers zichtbaar zijn. De combinatie van deze laatste kenmerken en versieringsmotieven, zoals de diepsteekversiering, passen in de traditie van het Trechterbekeraardewerk. Binnen het aardewerkcomplex van Hellevoetsluis komen vroege kenmerken van de Vlaardingen-groep incidenteel voor: scherven met doorboringen onder de rand, minstens één fragment van een bakplaat, één hals van een kraagflesje en mogelijk enkele knobbeloren. Ook het voorkomen van enkele standvoeten is als een vroeg element te beschouwen. Toch is het aandeel van deze vroege elementen gering. Daarnaast toont de magering door het hoge aandeel potgruis (deels in combinatie met een fijne minerale magering) en het zeer geringe aandeel grof kwartsgruis ook al wat late kenmerken. Al met al is op basis van het aardewerk een datering rond de overgang van de vroege naar de late Vlaardingen-groep (dus rond 2900 voor Chr.) het meest waarschijnlijk. Een dergelijke datering is ook op basis van de Trechterbekerscherven aannemelijk.19 De resultaten van de 14C-analyse bevestigen dit: de dateringen (inclusief foutenmarge) van de vier geanalyseerde monsters liggen tussen 3330 en 2700 cal BC met een overlap tussen 3000 en 2800 cal BC.20 Vuursteen In totaal zijn 2.823 stuks vuursteen met een gewicht van 2,48 kg verzameld.21 Bij 1.173 stuks vuursteen was de grondstof te bepalen. Het vuursteen toont een grote variatie in gebruikte grondstoffen. Het

164

|

grootste deel (circa 70%) bestaat uit vooral licht- tot donkergrijze vuursteensoorten die waarschijnlijk uit de kalksteengebieden van West-België tot Limburg afkomstig zijn. Het merendeel van dit vuursteen is door de Maas en de Schelde noordwaarts getransporteerd en uiteindelijk als ‘vuursteeneitjes’ in de wijde omgeving van de nederzetting verzameld. Bijna 8% vuursteen is daadwerkelijk in de kalksteengebieden gewonnen en aangevoerd, gezien de nog aanwezige kalkresten in de cortex. Ook is er een donkergrijze zeer glasachtige vuursteensoort gevonden (circa 9%) die hoogstwaarschijnlijk aan de Noordzeekust is verzameld. Het vuursteen is daar aangespoeld na erosie en transport door de zee vanuit de krijtrotsen van de Franse Kanaalkust. Aanwijzingen voor noordelijke vuursteensoorten zijn er niet. Wanneer men de honderden stukken microdebitage buiten beschouwing laat, zijn 847 stuks vuursteen geschikt voor een analyse van het werktuigspectrum en de bewerkingstechnologie (tab. 1). De industrie was voornamelijk gebaseerd op afslagen. De verhouding afslag (frag­ menten) versus kling(fragmenten) is ongeveer 16:1. De afslagen en restkernen hebben zeer kleine afmetingen (gemiddeld 25-35 mm): deze laatste zijn duidelijk volledig opgebruikt. Deze kenmerken wijzen op een opportuun gebruik van kleine -door zee en rivieren aangevoerde- vuursteenknollen uit de wijde omgeving van de nederzetting.22 Naast de vuursteenknollen blijken ook de uit kalksteengebieden geïmporteerde vuurstenen bijlen als vuursteenvoorraad te zijn gebruikt. Ze waren niet alleen van een betere kwaliteit, maar waren vaak ook groter dan de regionaal beschikbare vuursteenknollen. Dit zal zeker bijgedragen hebben aan de populariteit van het hergebruik van versleten bijlen in de Vlaardingen-groep. De belangrijkste groep werktuigen zijn de krabbers (tab. 1 en afb. 12). Verder komt een grote groep informele werktuigen voor, waarbij de aanwezigheid van een werktuigkant of snijvlak belangrijker was dan de specifieke vorm. Bij deze

Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 164

22-03-10 13:23


werktuigen domineren de geretoucheerde afslagen boven de geretoucheerde brokken en klingen. Ook zijn er ongeretoucheerde klingen en afslagen gebruikt. Een belangrijk groep werktuigen zijn de voornoemde geïmporteerde bijlen. Enkele exemplaren met duidelijke facetten en aanzetten van een spitse top lijken tot de Buren-bijlen te horen, die kenmerkend zijn voor de Vlaardingen-groep. Tenslotte komen nog enkele typen werktuigen in kleine aantallen voor, zoals transversaalspitsen, rugmessen, een steker en een encoche (een werktuig met kernmerkende geretoucheerde holte). De afslagtechnologie, het veel voorkomende hergebruik van bijlen als vuursteenbron, de dominantie van eind- en vooral duimkrabbers in het werktuigspectrum zijn allemaal typische elementen van de vuursteenindustrie van de Vlaardingen-groep. Verder wijst het uitsluitend voorkomen van transversaalspitsen eerder op de oude fase dan de jonge fase van de Vlaardingen-groep. Steen In totaal zijn 529 natuurstenen artefacten met een gewicht van 2,8 kg gevonden. Hiervan kwamen 284 stuks in aanmerking voor uitgebreid onderzoek; de rest was daar te klein voor (<1 cm).23 Het overgrote deel (62%) van het onderzochte materiaal bestaat uit grove en fijne zandsteen. Daarnaast is vooral graniet (14%) en gangkwarts (9%) vertegenwoordigd. In totaal zijn er 49 werktuig(fragment)en van natuursteen gevonden. Het gaat voornamelijk om fragmenten van maalstenen (n=17), slijpstenen (n=18) en klopstenen (n=6). Verder zijn ook enkele afslagen en één kling gevonden. Op één klopsteen na zijn alle werktuigen gemaakt van zandsteen. De fragmentatiegraad van de artefacten is uitzonderlijk hoog: 95% van de beschreven artefacten vertoont één of meer breuken. Naast de gebruikelijke stenen werktuigtypen, heeft de opgraving enkele bijzondere vondsten opgeleverd. Het meest in het oog springend zijn een gebroken

Tabel 1 Overzicht van bewerkingsafval en het werktuigenspectrum Bewerkingsafval n % Debitageafslag 65 7,7 Decortificatieafslag 166 19,6 Afslag en afslagfragment 206 24,3 Kernpreparatieafslag 4 0,5 Kernvernieuwingstuk 6 0,7 Microkling 6 0,7 Klingfragment 7 0,8 Restkern? 6 0,7 Brok 167 19,7 Geretoucheerd stuk 73 8,6 geretoucheerde afslag 49 geretoucheerde kling 3 geretoucheerd brok 21 Krabber 91 10,7 duimkrabber 56 zijkrabber 21 zij- + eindkrabber 3 overige eindkrabber 11 Overige werktuigen 50 5,9 transversaalspits 4 bijlfragment 14 bijlafslag 23 encoche 1 steker? 1 vuurslag/boor? 5 rugmes? 2 Totaal 847 100,0

kraal van barnsteen, een gebroken kraal van git, vier stukken pyriet en een geslepen bijlfragment (afb. 13.). De herkomstgebieden van pyriet moeten we hoogstwaarschijnlijk in de Ardennen zoeken. Git en barnsteen werden vermoedelijk in aangespoelde vorm aan de kust verzameld. Het voorkomen van witte granieten in het steenmateriaal leek in eerste instantie op een noordelijke herkomst te wijzen, maar de granieten komen ook voor in de Maasgrinden van Zuid-Limburg en in de stuwwallen nabij Amersfoort. De Maasgrinden sluiten als brongebied het best aan op het beeld van de zuidelijke aanvoer in het vuursteen. Bewerkt bot, gewei en tanden Bijproducten van de vleeseconomie waren de werktuigen en sieraden die uit bot, gewei en tanden zijn vervaardigd. Er zijn twintig resten gevonden die in meer of mindere mate zijn bewerkt door mensen.24 Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 165

|

165

22-03-10 13:23


Afb. 12 Vlaardingen-vuursteen: krabbers (boven) en transversaalspitsen (onder) (schaal 1:1). Collectie Archol B.V. Tekeningen: R. Timmermans.

166

|

Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 166

22-03-10 13:23


Beitels horen met vijf stuks tot de meest voorkomende werktuigen. Voor de vervaardiging van de beitels is vooral gebruik gemaakt van twee scheenbenen, een middenhands- en middenvoetsbeen van rund (afb. 14A) en een middenvoetsbeen van edelhert. Vier voorwerpen zijn aangepunt en zijn vermoedelijk tot de priemen te rekenen (Afb. 14B). EĂŠn hiervan is hoogstwaarschijnlijk gemaakt van een middenhandsbeen van een schaap of geit (vnr. 390). Twee botjes van gans zijn bewerkt tot buisjes om te drinken of om bijvoorbeeld verf te spuwen (afb. 14D). De categorie werktuigen bevat tenslotte een basisbijl die vervaardigd is uit het afgeworpen gewei van een edelhert (afb. 14E). De bijl vertoont in de hoofdtak een doorboring van de bovenkant (anteriore zijde) naar de onderkant (posteriore zijde). De categorie sieraden bestaat uit hangers: tanden met een doorboring in de wortel (afb. 14C). Het gaat om een snijtand uit de onderkaak van een varken of wild zwijn (vnr.736), een hoektand uit de bovenkaak van een otter (vnr. 327) en een snijtand uit de bovenkaak van een hond (vnr. 62). Vergelijking en interpretatie Vergelijking van Vlaardingen-vindplaatsen Na de karakterisering van de bewoning in Hellevoetsluis-Ossenhoek, resten nu nog de vragen: hoe verhoudt de vindplaats zich tot andere vindplaatsen van de Vlaardingen-groep? Kunnen we tot nieuwe inzichten komen over de Vlaardingengroep en de relatie tussen verschillende nederzettingen en gemeenschappen binnen deze groep en met name binnen de regio van Voorne-Putten?

extractiekampen tot langdurige bewoonde nederzettingen. Deze grote diversiteit lijkt vooral ingegeven door belangrijke landschappelijke parameters. Landschappelijk gezien zijn de Vlaardingen-vindplaatsen in twee hoofdgroepen op te delen. De eerste groep kenmerkt zich door bewoning in de overwegend natte omgeving van de oeverwallen in het zoetwatergetijdengebied (Hekelingen) en van de rivierduinen in het veengebied (Hazendonk). De tweede groep kenmerkt zich door bewoning op de drogere gronden van de strandwallen (Zandwerven) en Oude Duinen (Haamstede-Brabers, Leidschendam en Voorschoten) in het kustgebied en de stroomruggen of oeverwallen in het rivierkleigebied (Ewijk).26 Deze tweede groep vertoont over het algemeen een uniform beeld. De veestapel blijkt een belangrijk aandeel in de voedseleconomie in te nemen, evenals de verbouw van granen. De uitgestrekte droge gronden blijken hier goed geschikt voor te zijn. Dankzij dit overwegend agrarische bestaan konden de bewoners hun nederzetting lange tijd en gedurende het hele jaar bewonen. In deze gebieden treffen we dan ook de volledig permanente nederzettingen aan. De eerste groep vertoont juist een grote diversiteit aan bestaanswijzen. Voor alle gemeenschappen binnen de groep gelden wel dezelfde twee uitgangspunten: een bewust gekozen mobiel en flexibel bestaan dat gericht was op de exploitatie van verschillende natuurlijke bronnen en een eveneens flexibele aanvulling met agrarische bestaanselementen zoals vee

Afb. 13 Kraalfragmenten van barnsteen (vnr. 230), git (vnr. 312) en brokken pyriet (schaal 2:1). Uit: Van Gijn en Verbaas 2009.

De Vlaardingen-groep kenmerkt zich door een wijde verspreiding over het westelijke en zuidelijke deel van Nederland tot halverwege BelgiĂŤ.25 De culturele kenmerken, zoals de aardewerktraditie, lijken te duiden op een homogene groep van gemeenschappen. Uit het patroon en systeem van de nederzettingen in het Nederlandse kust- en rivierengebied blijkt echter dat elke gemeenschap binnen de groep er een zeer diverse bestaanswijze op na kon houden, van kortstondige Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 167

|

167

22-03-10 13:23


Afb. 14 Werktuigen en sieraden van bewerkt bot, tanden en gewei: A beitels, B priemen, C hangers, D buisjes en E basisbijl (schaal 1:2). Collectie Archol B.V. Tekeningen: R. Timmermans.

168

|

Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 168

22-03-10 13:23


en importgranen. De gemeenschappen konden naargelang het landschap en de eigen wensen zelf de meest optimale mix van breed-spectrumeconomie en het aandeel agrarische elementen bepalen. De ene keer meer exploiterend, de andere keer meer producerend.27 De vindplaats Hekelingen op nog geen 15 km van Hellevoetsluis is vooral aan de exploiterende kant te plaatsen. Hier blijkt een 200 m lange zone op de noordelijke oeverwal van een kreek herhaaldelijk bezocht te zijn. De verschillende bewoningsfasen zijn te herkennen aan de gescheiden vondstconcentraties met haardplekken en staakjes, vermoedelijk van hutten, op de oeverwal.28 De resten wijzen op de speciale functie van de jachtkampen. Zo is Hekelingen-3 in de vroege zomer bezocht voor het vangen van steur en in de herfst voor de jacht op pelsdieren.29 Het dierlijke bot en de visresten lijken voor Vlaardingen ook op een belangrijk aandeel van de jacht en visvangst (met fuiken en visweren) te wijzen. De palenclusters op de kruinen van de oeverwallen in combinatie met de gedomesticeerde dieren zoals rund, varken en schaap/geit en de aangevoerde granen laten ook ruimte open voor de interpretatie van een meer (semi-)permanent bewoonde nederzetting met breedspectrumeconomie.30

Interpretatie en positie van Hellevoetsluis binnen de regio Uitgaande van deze landschappelijke tweedeling van Vlaardingen-vindplaatsen valt de bewoning van HellevoetsluisOssenhoek op een uitgestrekte verzoete kwelder met een groot aandeel veeteelt (afb. 15),31 productie van graan en een plaatsvast nederzettingskarakter duidelijk in de categorie van vindplaatsen op droge gronden. De bewoners van de permanente, agrarische nederzettingen op deze droge gronden konden zelfstandig leven, zonder al te veel bemoeienissen met de meer op het jagen en verzamelen gerichte gemeenschappen uit de natte gebieden. Andersom lijkt dit niet zo vanzelfsprekend. De jagers-verzamelaars uit het Neolithicum waren na een lang proces van toenemende gewenning aan agrarische producten steeds meer afhankelijk van de gemeenschappen op de droge gronden voor de aanvoer van granen en mogelijk zelfs vee. Probleem bij deze afhankelijkheidstheorie was dat de droge en natte gronden relatief ver uit elkaar leken te liggen. Zo zocht men tot voor kort de bron van graan, vee en vuursteen voor Hekelingen in de Zeeuwse kwelders en zelfs op de Vlaamse dekzandgronden.32 De ontdekking van de permanente, agrarische bewoning te Hellevoetsluis op nog geen 15 km van Heke-

Afb. 15 Vergelijking veestapel van Vlaardingen-nederzettingen in natte versus droge gebieden. Uit: Van Dijk 2009.

Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 169

|

169

22-03-10 13:23


lingen heeft deze afstanden aanzienlijk ingekort. Hopelijk zal toekomstig onderzoek in de regio nog meer vindplaatsen opleveren en het gat tussen de twee uitersten van exploiterende en producerende nederzettingstypen opvullen. Conclusie De opgraving Hellevoetsluis-Ossenhoek heeft belangrijke nieuwe inzichten opgeleverd over de Vlaardingen-bewoning op Voorne-Putten: niet ver van de seizoensmatig bewoonde jagers-verzamelaarskampen in Hekelingen zijn de nederzettingsresten gevonden van een boerengemeenschap. De resten van Hellevoetsluis bevinden zich op een uitgestrekte zandrug. De clustering en het formaat van de funderingspalen in de top van deze rug getuigen van duurzame (huis)constructies. Naast de palenclusters zijn sporen van akkers gevonden in de vorm van eergetouwkrassen. Woon- en akkergebied waren omgeven door een palissade. De opbrengsten van de akkers -emmertarwe en naakte, zesrijĂŻge gerst- en de vee-

stapel, bestaande uit rund, wild zwijn/ varken en schaap/geit, voorzagen de bewoners grotendeels in hun dagelijkse voedselbehoefte. De ideale ligging van de nederzetting in een verzoet kwelderlandschap, op korte afstand van de zee enerzijds en moerassen anderzijds, stond bovendien garant voor verrijking van het menu met diverse soorten vis, watervogels, noten en vruchten. Wellicht verkregen de boeren van Hellevoetsluis een deel van het wild, zoals pelsdieren, via de ruilhandel (tegen graan; mogelijk ook vee) met buren die meer op jagen en verzamelen waren gericht zoals in Hekelingen. Al deze kenmerken samen getuigen van een permanent bewoonde nederzetting die sterke overeenkomsten vertoont met de Vlaardingen-bewoning op de strandwallen en Oude Duinen van het kustgebied. Tiziano A. Goossens Projectleider Archol B.V. Postbus 9515 2300 RA Leiden t.goossens@archol.nl

Noten 1 Dorst 2005, Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (B.O.O.R). 2 De goede conservering en fysieke kwaliteit van de vindplaats gaven uiteindelijk aanleiding het terrein de status van een zeer hoge archeologische waarde te verschaffen (AMK 16212). 3 De hier gepresenteerde resultaten zijn overgenomen uit Goossens 2009. 4 Van Staalduinen 1979, 51-52. 5 Tijdens de opgraving zijn ook monsters voor pollenonderzoek genomen. Uit inventarisatie bleek echter dat deze te weinig pollen en andere microfossielen bevatten voor een analyse (Kooistra 2009). 6 In enkele putten is aan de zuidzijde tevens een gat van ĂŠĂŠn tot enkele vierkante meters omvang gegraven om overtollig regen- en grondwater op te vangen en via slangen en pompen af te voeren (zie afb. 5). 7 De hier gepresenteerde resultaten zijn overgenomen uit Van Hoof 2009a. 8 Hamburg & Louwe Kooijmans 2006. 9 Kooistra 2009. 10 Eergetouwkrassen zijn ook bekend van de vindplaatsen Zandwerven en de Velserbroekpolder te Westerbroek. Onduidelijk is echter of de daar aangetroffen krassen tot de Vlaardingen-groep of de Enkelgrafcultuur behoren (Drenth & Lanting 1997, 56-57). 11 Het grootste deel van het botmateriaal (80,8%), afkomstig uit zeefresiduen, is sterk gefragmenteerd. Het overige botmateriaal (19,2%) dat met de hand is verzameld, bevat naar verhouding grotere -en dus beter te determineren fragmenten. Alle handverzamelde resten zijn onderzocht. Dit leverde 2.152 te determineren botresten (27.350,6 g) op. Van het botmateriaal uit de zeefresiduen is de helft onderzocht, resulterend in 384 te determineren resten (2.682,3 g). Voor deze selectie is systematisch bot in een schaakbordpatroon uit de verzamelvakken gekozen (Van Dijk 2009). 12 De selectie uit de verzamelvakken bestond bij aanvang uit de helft van zowel de handverzamelde als de gezeefde visresten (n= 2.193). De visresten zijn wederom in een schaakbordpatroon uit alle verzamelvakken gekozen. In een later stadium zijn daar de visresten (n= 2.470) van monsters uit visrijke locaties aan toegevoegd. 13 De hier gepresenteerde resultaten zijn overgenomen uit het onderzoek van Van Dijk 2009. 14 Gezien de gebruikelijke fragiele staat van vogelbotten zou dit aantal in werkelijkheid zeker hoger kunnen liggen. 15 De Vries 2004. 16 De hier gepresenteerde resultaten zijn overgenomen uit Kooistra 2009. 17 De hier gepresenteerde resultaten zijn overgenomen uit Beerenhout 2009. 18 De hier gepresenteerde resultaten zijn overgenomen uit Van Hoof 2009b.

170

|

Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 170

22-03-10 13:23


19 Het versierde Trechterbekeraardewerk van Hellevoetsluis vertoont kenmerken van fasen 4 en 5 volgens de typologie van Brindley 1986. 20 Overzicht van de 14C-dateringen en hun context (uit Kooistra 2009): Vnr. Put Spoor Context 462 2 26 paalkuil 510 2 5030 vondstlaag 682 7 5030 vondstlaag 802 7 69 paalkuil

Materiaal Corylus avellana, schaaldelen Corylus avellana, schaaldelen Corylus avellana, schaaldelen Cerealia

nl g Lab. nr. 3 0,053 Poz-25251 10 0,108 Poz-25309 10 0,119 Poz-25310 5 0,023 Poz-25252

14C-jaren BP 4275 ± 35 4400 ± 40 4250 ± 35 4310 ± 35

Cal. in jaren v.Chr. (95,4%) 3010 - 2750 3330 - 2900 2920 - 2700 3020 - 2880

21 De hier gepresenteerde resultaten zijn overgenomen uit Van Hoof 2009c. 22 Het opportune karakter komt ook in het gebruikssporenonderzoek naar voren. Een aantal werktuigen blijkt voor verschillende doeleinden gebruikt te zijn binnen de nederzetting. De meeste gebruikssporen zijn gevormd bij de bewerking van huiden, gevolgd door bot (bijdrage van O. Metaxas in Van Hoof 2009b) 23 De hier gepresenteerde resultaten zijn overgenomen uit Van Gijn en Verbaas 2009. 24 De hier gepresenteerde resultaten zijn overgenomen uit Van Dijk 2009. 25 Van Gijn & Bakker 2005, 292-306. 26 Van Gijn en Bakker 2005, 296. 27 Bakels en Zeiler 2005. 28 Louwe Kooijmans 1986, 13-23. 29 Van Gijn & Bakker 2005, 299. 30 De Ridder 2001. 31 Van Dijk 2009. 32 Louwe Kooijmans 1986, 23; Van Gijn & Bakker 2005, 299. Literatuur Bakels, C.C en J. Zeiler, 2005: De vruchten van het land. De neolithische voedselvoorziening. In: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens en A. van Gijn (red.): Nederland in de prehistorie, Amsterdam, 311-335. Beerenhout, B., 2009: Vissen. In: T.A. Goossens (red.), Opgraving in Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis, Archol-rapport 87, 145- 171. Brindley, A.L., 1986: Hunebed G2: excavation and finds, Palaeohistoria 28, 27-92. Dijk, J. van, 2009: Zoogdieren, vogels en reptielen. In: T.A. Goossens (red.), Opgraving in Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis, Archolrapport 87, 113-145. Dorst, M.C., 2005: Hellevoetsluis-Ossenhoek, een karterend en waarderend, inventariserend veldonderzoek van een archeologische vindplaats op Afzettingen van Calais door middel van grondboringen, BOORrapporten 311. Drenth, E. & A.E. Lanting, 1997: On the importance of the ard and the wheeled vehicle for the transition of the TRB West Group to the Single Grave culture in the Netherlands. In: P. Siemen (red.), Early Corded Ware Culture. The A-Horizon – fiction or fact?, Arkæologiske Rapporter Esbjerg Museum 2, 53-73. Gijn, A. van en J. A. Bakker, 2005: Hunebedbouwers en steurvissers. Midden-Neolithicum B: trechterbekercultuur en Vlaardingen-groep. In: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red.), Nederland in de prehistorie, 281-306. Gijn, A. van en A. Verbaas, 2009: natuursteen. In: T.A. Goossens (red.), Opgraving in Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis, Archol-rapport 87, 91-99. Goossens, T.A. (red.), 2009a: Geologie van de vindplaats Hellevoetsluis-Ossenhoek. In: T.A. Goossens (red.), Opgraving in Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis, Archol-rapport 87, 39-49. Hamburg, T. and L.P. Louwe Kooijmans, 2006: Features. In: L.P. Louwe Kooijmans and P.F.B. Jongste: Schipluiden. A neolithic settlement on the Dutch north sea coast c. 3500 cal BC, Analecta Praehistorica Leidensia 37/38 2005/2006, Leiden. Hoof, L.G.L., 2009a: Resultaten: sporen en structuren. In: T.A. Goossens (red.), Opgraving in Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis, Archolrapport 87, 51-69. Hoof, L.G.L., 2009b: Aardewerk. In: T.A. Goossens (red.), Opgraving in Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis, Archol-rapport 87, 73-81. Hoof, L.G.L., 2009c: Vuursteen. In: T.A. Goossens (red.), Opgraving in Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis, Archol-rapport 87, 81-91. Kooistra, L., 2009: Botanische resten. In: T.A. Goossens (red.), Opgraving in Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis, Archol-rapport 87, 99-113. Louwe Kooijmans, L.P., 1986: Het loze vissertje of boerke Naas? Het een en ander over het leven van de steentijdbewoners van het Rijnmondgebied. In: M.C. van Trierum, & H.E. Henkes (red.): Landschap en bewoning rond de mondingen van Rijn, Maas en Schelde, Rotterdam Papers V, 7-25. Ridder, T. de, 2001: Van donk tot stad. Water: vriend en vijand, VLAK-overdruk nr. 3, Vlaardingen. Staalduinen, C.J. van, 1979: Toelichtingen bij de Geologische kaart van Nederland 1:50.000. Blad Rotterdam West (37W), Rijks Geologische Dienst, Haarlem. Vries, L.S. de, 2004: Luilekkerland aan de kust. De faunaresten van de neolithische nederzetting bij Rijswijk-Ypenburg, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 106.

Steentijdboeren in Hellevoetsluis

Special binnenwerk.indd 171

|

171

22-03-10 13:23


Vlaardingen- en Enkelgrafcultuur in Velserbroek, gemeente Velsen T.J. ten Anscher & W.J. Bosman

Bij de aanleg van een recreatieplas in het zuidoosten van de gemeente Velsen werden sporen van neolithische bewoning gevonden. Een kleinschalige opgraving bracht de oudst bekende bewoning uit de wijde omgeving aan het licht, bestaande uit restanten van de Vlaardingen- en Enkelgrafcultuur. Aanleiding In de winter van 1989-’90 werd het weidegebied tussen de nieuwbouwwijk Velserbroek en het Recreatiegebied Spaarnwoude op grote schaal ontgraven (afb. 1). Doel was het creëren van een aantrekkelijke landschappelijke overgangszone. De bijbehorende aanleg van de Westbroekplas, een recreatieplas met een omvang van circa 12 ha, werd grotendeels bekostigd door het winnen van zand. Omdat de bovenste meters van de bodem uit afwisselend klei, zand en veen waren opgebouwd, werd dit pakket ‘in het droge’ ontgraven. Met het vervolgens inzetten van de zandzuiger werd de diepte van de plas op circa 15 m gebracht. Het gewonnen zand was afkomstig van één van de oudste strandwallen, de strandwal van Haarlem. Van menselijke activiteiten gedurende de oudste strandwalvorming is in de wijde omgeving van zuidelijk Kennemerland nauwelijks iets bekend. Dit was voor Bosman reden om frequent geoarcheologische inspecties uit te voeren. Hierbij werd een aantal vindplaatsen ontdekt, in ouderdom variërend van laat-neo-

172

|

litisch tot aan het begin van de jaartelling. Eén daarvan, ‘Westbroek-vpl 3’ bevatte een archeologische laag, grondsporen en fragmenten dateerbaar aardewerk. Bovendien stelde de Haarlemse amateur­ archeoloog Theo Nieuwenhuizen uit één van de sporen een vuurstenen pijlpunt veilig. Veldonderzoek Direct werden het Recreatieschap Spaarnwoude (de opdrachtgever) en de Universiteit van Amsterdam op de hoogte gebracht. Dankzij de inzet van projectleider W. de Vries werd een kort respijt verkregen. De prehistorici van wat toen nog het I.P.P. heette (het A.E. van Giffen Instituut voor Prae-en Protohistorie van de UvA), waren net als Bosman meteen overtuigd van het belang van de ontdekking. Op korte termijn kon onder leiding van Ten Anscher, I.P.P., een noodopgraving worden uitgevoerd. Hierbij werd hij geassisteerd door IPP-veldtechnici en amateurs van de AWN-afdeling Haarlem. Bosman nam de landschappelijke inbedding en de fysische geografie onder zijn hoede. Het onderzoek is in de tweede helft van maart 1990 uitgevoerd waarbij in totaal circa 300 m2 werd onderzocht. Met behulp van een door de uitvoerder ter beschikking gestelde graafmachine werd de bovengrond verwijderd tot de top van een donkergrijze archeologische laag direct onder het diepste kleipakket. Dit

Vlaardingen- en Enkelgrafcultuur in Velserbroek, gemeente Velsen

Special binnenwerk.indd 172

22-03-10 13:23


niveau, op ca. 2,30-2,40 m min NAP, is zorgvuldig schavend met schop en troffel op vondsten onderzocht. De vondsten zijn per vak van 1 x 1 m en per onderscheiden grondlaag verzameld. Op het scheidingsvlak met het onderliggende fijne duinzand werd een sporenvlak aangelegd, dat vanwege de versluierende werking van bioturbatie en bodemvorming plaatselijk verdiept moest worden. Behalve het sporenvlak is ook het NW-profiel getekend en gefotografeerd. De archeologische laag ging in zuidelijke richting over in een met organisch materiaal gevulde depressie. Deze voor pollen en andere botanische resten kansrijke locatie is bemonsterd. Paleogeografie De vindplaats bevindt zich op het noordoostelijke uiteinde van ‘de strandwal van Haarlem’ (afb. 2). Deze kustlijn is de op één na oudste binnen de holocene reeks in het middendeel van Hollands kustbarrière. De oudst bewaard gebleven strandwal is de ‘wal van Spaarnwoude’, drie kilometer (zuid)oostelijker. Deze stabili-

seerde zich rond 4000 v.Chr. Een kleine duizend jaar later ontstond de meer robuuste strandwal van Haarlem. Beide strandwallen grensden aan hun noordzijde aan een fors zeegat waaruit later het Oer-IJ estuarium zou ontstaan.1 De verplaatsing van deze ‘Haarlem Inlet’ in zowel zeewaartse als noordelijke richting had tot gevolg dat beide strandwallen opgesplitst raakten in afzonderlijke zandruggen. De permanent droog liggende westelijke uitloper van de Haarlemse wal bleek heel aantrekkelijk voor bewoning in Brons- en IJzertijd.2 Westbroek-vpl 3 is aangetroffen op het plaatselijk hoogste punt van de oudste, oostelijke rug. In noordelijke richting (richting Haarlem Inlet) bleef het oppervlak consequent dalen. Tijdens het Laat-Neolithicum werd dit gebied van lage duinen omzoomd door moeras en van het zeegat gescheiden door kwelders en wadden.

Afb. 1 De onderzoekslocatie aan de rand van de Westbroekplas in aanleg. Op de achtergrond Velserbroek in wording. Foto Wim Bosman.

Lithologie en stratigrafie Het meest opvallende kenmerk van de vindplaats is de archeologische laag. Deze bestaat grotendeels uit fijn zand dat zeer Vlaardingen- en Enkelgrafcultuur in Velserbroek, gemeente Velsen

Special binnenwerk.indd 173

|

173

22-03-10 13:23


Afb. 2 Vindplaats 'Westbroek-vpl 3' geprojecteerd op de paleogeografische reconstructie van 4250 BP (circa 2800 v.Chr.). Tekening Wim Bosman naar Van der Valk 1996.

174

|

rijk is aan organische stof en daardoor donkerbruingrijs tot zwart van kleur is. Deze laag en het onderliggende zand zijn sterk gebioturbeerd, vooral als gevolg van mollengangen en boomwortelstelsels. Tot ruim een halve meter beneden de archeologische laag heeft zich een voor westelijk holoceen Nederland sterke podzolbodem ontwikkeld. Op de flanken van het lage duin vervaagt de bodem en richting het zeegat gaat de archeologische laag over in veen. Ter plekke van de opgraving is geen nader

onderzoek uitgevoerd naar de strandwalopbouw. Waarnemingen in de nabijheid laten zien dat de sedimentaire opbouw plaatselijk afwijkt van reguliere strandafzettingen. Dit valt echter buiten het kader van dit artikel en – belangrijker – het heeft voor de toenmalige gebruikers/ bewoners geen verschil gemaakt. De cultuurlaag werd bedekt door een 1,5 m dik pakket van meestal fijn gelaagde kleien, humeuze kleien en lagen organisch materiaal voornamelijk bestaande uit riet(zegge)veen. Het maaiveld bevond

Vlaardingen- en Enkelgrafcultuur in Velserbroek, gemeente Velsen

Special binnenwerk.indd 174

22-03-10 13:23


zich op circa 0,8 m min NAP. Het pakket als geheel behoort tot de Naaldwijk Formatie en laat zich onderscheiden in het Schoorl Laagpakket (duinzand) en het Walcheren Laagpakket (voornamelijk de kleien). Ingeschakeld zijn niveaus van het Hollandveen Laagpakket, die behoren tot de Nieuwkoop Formatie. In de klei die de archeologische laag toedekt, bevindt zich nog geen 20 m noordelijker een uitgestrekt zandpakket, bestaande uit fijne duin- en strandzanden. Deze zanden hebben een verbreiding van meer dan 450 bij 500 m en zijn tot 1,5 m dik. Het betreft zand dat hier als gevolg van een kustdoorbraak is gedeponeerd.3 Grondsporen In de top van de archeologische laag werden talrijke runderhoefindrukken aangetroffen. Zij waren met klei gevuld en ingetrapt vanuit het bovenliggende, niethumeuze kleiniveau. Op het grensvlak van de archeologische laag met het lichtgekleurde duinzand kwam een haaks patroon van NNO-ZZW en WNW-ZZO georiënteerde eergetouwkrassen aan het licht. In experimenten is het onmogelijk gebleken om met een eergetouw in één ploeggang voren te maken met een hart op hart afstand van minder dan 20 cm; in dat geval schiet het eergetouw in de oude ploegvoor. Omdat de krassen niet zelden een onderlinge afstand hebben van circa 10 cm, vertegenwoordigen de sporen dus minimaal twee ploeggangen. De eergetouwkrassen wijzen op een eerste ontginning en eventueel een herontginning na een periode van braak. Zij maken ook duidelijk dat de bovenliggende archeologische laag een akkerlaag was. In het noordwesten, waar nauwelijks eergetouwkrassen aanwezig waren, bevond zich een tiental staaksporen, circa 6 cm in diameter en tot 25 cm diep. In een enkel geval bevatte het puntig toelopende uiteinde nog een restant vermolmd hout. Mogelijk maakten deze staaksporen ooit deel uit van een akkerafscheiding, maar een overtuigend patroon viel er niet in te ontdekken.

Verder zijn acht spits toelopende paalkuilen ontdekt (doorsnede 15-25 cm, de resterende diepte bedroeg 10-40 cm), inclusief de drie paalkuilen die de directe aanleiding voor het onderzoek vormden. Zij waren door de akkerlaag heen ingegraven. Hun vulling bestond uit zand met een wisselend humusgehalte. Op iets houtskool en wat kleine vuurstenen afslagen na waren zij vondstloos. De paalkuilen lagen binnen een relatief klein gebied van circa 8 bij 2,5 m, maar lieten de reconstructie van een deel van een hut- of huisplattegrond niet toe. Ten slotte zijn twee grotere komvormige kuilen herkend. De eerste (diameter 80 cm, restdiepte 65 cm) lag circa 4 m zuidelijk van de paalkuilen en had dezelfde vulling. Deze grote kuil was vondstloos. De tweede (60 x 40 cm, restdiepte 20 cm) bevond zich circa 4 m zuidelijker. Deze kuil viel op vanwege zijn lichtgrijze zandvulling en zal daarom ouder zijn geweest dan de akkerlaag. Hierin stond de onderste helft van een pot. Het bovendeel ervan was waarschijnlijk door het eergetouw kapot geploegd. Vondsten Het vondstmateriaal is nog niet compleet uitgewerkt en als gevolg van instituutsverhuizingen momenteel onvindbaar. Onoverkomelijk is dit gelukkig niet. De dag- en weekrapporten in de velddocumentatie verschaffen voldoende informatie. Samen met de veldtekeningen en de tekeningen van alle significante artefacten is een goed beeld van de vindplaats te verkrijgen. Er zijn enkele honderden vondsten geborgen, vooral vuursteen en aardewerk, maar ook natuursteen en botmateriaal. Houtskool is niet systematisch verzameld maar was frequent aanwezig in de akkerlaag. Het schaarse botmateriaal bestaat uit slecht geconserveerde gebitselementen van rund en varken. Een stuk lydiet is benut als zoetsteen en twee kwartsieten zijn als klopsteen (retouchoir) gebruikt. Verder omvat het natuursteen vooral kwarts en nauwelijks kwartsiet of ander gesteenten. De vuurstenen artefacten zijn over het algemeen Vlaardingen- en Enkelgrafcultuur in Velserbroek, gemeente Velsen

Special binnenwerk.indd 175

|

175

22-03-10 13:23


gemaakt van gerolde vuursteenkeitjes maar drie ervan blijken afgeslagen van een geslepen bijl. Op de artefacten is de cortex vaak nog aanwezig. Het merendeel van de afslagen lijkt niet te zijn gebruikt. Behalve de al eerder genoemde vuurstenen pijlpunt zijn nog 20 werktuigen herkend: schrabbers, mesjes en afslagen met gebruiksretouche, waaronder één van een geslepen bijl. De pijlpunt is een zogenaamd ‘dennenboompje’,

kenmerkend voor de Enkelgrafcultuur (EGK). Het voornamelijk onversierde aardewerk omvat vele tientallen scherven. Hierbinnen zijn duidelijk twee componenten herkenbaar. Onmiskenbaar Vlaardingenaardewerk (VL) is aanwezig met zeker 20 scherven van vijf of zes potten. Het betreft over het algemeen vrij grote scherven die overwegend in het onderste traject van de akkerlaag zijn gevonden. De

Afb. 3 VL-aardewerk van 'Westbroek-vpl3'. Tekening Theo ten Anscher, digitale verwerking Paul van der Kroft.

176

|

Vlaardingen- en Enkelgrafcultuur in Velserbroek, gemeente Velsen

Special binnenwerk.indd 176

22-03-10 13:23


scherven zijn uitgesproken dikwandig, van 7 mm bij de rand tot meer dan 20 mm bij de bodem. De gemiddelde wanddikte bedraagt 10-12 mm. De buitenzijde van de potten is geglad of gepolijst. De verschraling bestaat meestal uit grotere brokjes graniet, soms in combinatie met kwarts. De onderste pothelft uit de eerder genoemde kuil (afb. 3.1) is verschraald met grote brokken chamotte. Het moeten, voor zover te reconstrueren, forse potten zijn geweest met een doorsnede van meer dan 25 cm. Zeer kenmerkend is een buikige pot met een zwak S-profiel en een lage, licht uit-

staande hals en met een knobbel op de schouder (afb. 3.2). Daarnaast zijn brede afgeknot-peervormige potten aanwezig, al dan niet met een wandknik en met een rij doorboringen onder de rand (afb. 3.33.5). Een groot bodemfragment wijst echter ook op de aanwezigheid van slankere potten (afb. 3.6). De bodems zijn zwaar en dik, en voorzien van een standvoet. EĂŠn scherf (waarschijnlijk van de pot met de knobbel) heeft een groot reparatiegat. Het herkende EGK-materiaal omvat een vijftiental relatief kleine en meer gesleten, dunwandige scherven van 4-7 mm. Vlaardingen- en Enkelgrafcultuur in Velserbroek, gemeente Velsen

Special binnenwerk.indd 177

|

177

22-03-10 13:23


In elk geval chamotte is als verschraling gebruikt. De scherven hebben vermoedelijk aan vijf potten met S-profielen toebehoord. Volgens de typologie van Glasbergen & Van der Waals 1955 zijn zeker scherven van Standvoetbekertype 1b aanwezig (met horizontale groeflijnen in combinatie met gladde spatelindrukken of dunne groeflijntjes in een visgraatmotief), en mogelijk van type 1d (met spatelindrukken in een visgraatmotief), en type 1e (met groeflijnen en schuine spatelindrukken of smalle groeflijntjes in maar één richting). Drie 8 mm dikke ‘besmeten’ wandscherven zijn eveneens tot de EGK-component gerekend. Deze wandafwerking is ook elders van grove EGK-waar bekend. Daterende aanwijzingen Het gelijktijdige voorkomen van VL- en EGK-aardewerk is een kenmerk van de jongste fase van de Vlaardingen-cul­ tuur(VL-2b). Zou het aardewerk van Westbroek uit één periode kunnen zijn? Zo niet, dan is de volgende vraag: bij welke bewoningsfase horen dan de grondsporen? Het VL-aardewerk van Westbroek behoort tot het ‘klassieke’ Vlaardingen en is goed vergelijkbaar met het materiaal van de typesite Vlaardingen en met dat van Voorschoten. Het betreft VL-fase 1 in de terminologie van Glasbergen et al. 1967, VL-1b volgens Louwe Kooijmans 1976, en VL-1c volgens Lanting & Van der Plicht 1999/2000. Voor VL-1c denken Lanting & Van der Plicht aan een datering rond 2850 tot na 2800 v. Chr. De overgang van VL-1c naar VL-2a (circa 2700-2600 v. Chr.?) is niet goed gedateerd. Volgens de fasering van Drenth & Lanting 1991 komen de te Westbroek herkende EGK-typen vanaf EGK-2 tot en met EGK-4 voor. Als we Lanting & Van der Plicht 1999/2000 aanhouden, betekent dat een datering tussen circa 2750-2400 v. Chr. Gelijktijdigheid van beide Westbroek-componenten zou dus waarschijnlijker zijn als ook VL-2 herkend zou zijn, en als we iets meer greep zouden kunnen krijgen op de wel erg lange theoretische tijdsduur van de EGK-component.

178

|

Circa 25 m ten zuiden van de ploegkrassen ligt een depressie, die met gyttja (een onderwaterafzetting van organisch materiaal) is gevuld. Het profiel is ter hoogte van dit duinpannetje bemonsterd. Vanaf 3,12 m min NAP komt in deze laag ingewaaid graanpollen voor. Om een idee te krijgen van de ouderdom van het graanpollen en daarmee ook van de akker, zijn een brokje houtskool van eik op 3,18 m min NAP, en een knopschub van els op 3,27 m min NAP 14C-gedateerd. Hun ouderdom ligt respectievelijk tussen circa 2550-2400 v. Chr. (3970 ± 50 BP; UtC-2509) en 26002200 v.Chr. (3930 ± 140 BP; UtC-2508). Deze uitkomsten zijn goed te rijmen met het EGK-aardewerk. Vanwege deze uitkomsten zal dit aardewerk waarschijnlijk in de late EGK (EGK-3 of -4) thuishoren. De eventuele toewijzing van de akker aan VL is hiermee onwaarschijnlijk geworden. Verkoolde voedselresten van de VL-pot met de knobbel leverden een datering op tussen 3100-2900 v. Chr. (4360 ± 70 BP (UtC-1933). Deze datering is te oud voor VL-1c. De discrepantie is evenwel goed verklaarbaar gelet op de bijbehorende, zeer negatieve Delta 13-waarde (-30.2 pro mille), die doet vermoeden dat het aankoeksel visresten heeft bevat. 14C-dateringen van monsters met visresten kunnen enkele eeuwen te oud uitvallen. Conclusie Al met al is het aannemelijk dat Westbroek-vpl 3 twee verschillende bewoningsfasen vertegenwoordigt. Rond 2800 v.Chr., tijdens VL-1c, heeft men zich ver noordwaarts gewaagd over de nog jonge strandwal van Haarlem. Westbroek-vpl 3 is de tot nog toe noordelijkste VL-vindplaats van het West-Nederlandse strandwallencomplex. Het enige grondspoor dat met zekerheid aan VL is toe te wijzen, is de kuil waarin ooit een complete pot stond. Vanwege het relatief geringe aantal scherven en hun grote formaat (nauwelijks kapot gelopen) is een kortstondig, en mogelijk zelfs éénmalig bezoek aannemelijk. Een verkenningstocht wellicht?

Vlaardingen- en Enkelgrafcultuur in Velserbroek, gemeente Velsen

Special binnenwerk.indd 178

22-03-10 13:23


De EGK-bewoning is waarschijnlijk 300 à 400 jaar jonger. Kennelijk horen daar de eergetouwkrassen, de staaksporen en alle overige kuilen bij. De aanwezigheid van een akker en de paalkuilen, die op een onderkomen wijzen, pleiten voor een residentiële nederzetting. Het zwaartepunt ervan zal ten noorden van de opgraving hebben gelegen, en kort voor de ontdekking van de vindplaats verloren zijn gegaan. Bij zo’n agrarische nederzetting hoort ook vee, al is niet te bewijzen dat de resten van varken en rund bij de EGKbewoning behoren. De pijlpunt maakt duidelijk dat vanuit deze nederzetting ook is gejaagd. Het ziet ernaar uit dat deze EGK-nederzetting niet lang heeft bestaan, misschien slechts gedurende één generatie. Dit vermoeden is gebaseerd op de relatieve schaarste aan vondsten, de afwezigheid van de jongste EGK-typen (all-over-

ornamented bekers) en op het geringe aantal ploegfasen van de akker. Zonder twijfel kwam aan de bewoningsmogelijkheid ter plaatse een einde door vernatting gevolgd door de komst van het water dat de kleidepositie veroorzaakte. Het heeft in elk geval niet geleid tot het einde van de exploitatie van deze omgeving, getuige de runderhoefindrukken uit een volgende fase van het Laat-Neolithicum. De in aantal toenemende vindplaatsen uit latere tijden bewijzen het uiteindelijke gelijk van deze pioniers. Theo ten Anscher RAAP Archeologisch Adviesbureau t.ten.anscher@raap.nl Wim Bosman Gemeente Velsen Monumentenzorg & Archeologie wbosman@velsen.nl

Noten 1 Van der Valk 1996. 2 Bosman & Soonius 1990; Bloemers & Therkorn 2003. 3 Bosman 1996. Literatuur Bloemers J.H.F. & L.L. Therkorn, 2003: Wisselende seizoenen en verborgen landschappen; Wetland archeologie in de Velserbroek, Haarlem. Bosman, Wim, 1996: Velserbroek Plandelen H & K, Velsen. Bosman, Wim & Carla Soonius, 1990: Bronstijdboeren met hun schaapjes op het droge in Velsen, Westerheem, 39, 1-6. Drenth, E. & A.E. Lanting, 1991: De chronologie van de Enkelgrafcultuur in Nederland: enkele voorlopige opmerkingen, Paleo-Aktueel 2, 42-46. Glasbergen, W., W. Groenman-Van Waateringe & G.M. Hardenberg-Mulder, 1967: Settlements of the Vlaardingen Culture at Voorschoten and Leidschendam (I & II), Helinium 7, 1967, 3-31 (I); 97-120 (II). Lanting, J.N. & J.van der Plicht, 1999/2000: De 14C-chronologie van de Nederlandse pre-en protohistorie, III: Neolithicum, Palaeohistoria 41/42, 1-110. Louwe Kooijmans, L.P., 1976: Local Developmants in a Borderland. A Survey of the Neolithic at the Lower Rhine, OMROL 57, 227-297. Van der Valk, L., 1996: Coastal Barrier deposits in the central Dutch coastal plain, Meded. Rijks Geol. Dienst, 57, 133-200. Waals, J.D. van der, & W. Glasbergen, 1955: Beaker types and their distribution in the Netherlands, Palaeohistoria 4, 5-46.

Vlaardingen- en Enkelgrafcultuur in Velserbroek, gemeente Velsen

Special binnenwerk.indd 179

|

179

22-03-10 13:23


Vlaardingen-cultuur in Wijchen en omgeving Ben Teubner & Wim Tuijn

Al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn er door ontzandingen ten behoeve van de aanleg van wegen, industrieterreinen, woonwijken en recreatiegebieden veel oude bewoningssporen verloren gegaan. In ons werkgebied is dit vooral het geval in de gemeente Wijchen en Beuningen. Helaas was er meestal nauwelijks sprake van systematisch onderzoek. Desondanks kon er bij kleine opgravingen door ROB en IPL, maar vooral door oplettendheid van amateurarcheologen toch nog belangrijke informatie en vondsten uit diverse tijdvakken worden verzameld. Het hierna volgende overzicht richt zich speciaal op de vindplaatsen binnen het werkgebied van AWN-afdeling Nijmegen e.o. waar aardewerk van de Vlaardingen-cultuur werd aangetroffen. Andere perioden worden hier niet behandeld. Wat verstaat men onder Vlaardingenaardewerk In zijn algemeenheid gaat het om eenvormig aardewerk met S- of tonvormig profiel en vlakke bodems. Het tamelijk dikwandige en overwegend met kwartsbrokjes, gemagerde aardewerk is óf oxyderend óf reducerend gebakken en is zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde glad afgewerkt. Versiering komt nagenoeg niet voor. Opmerkelijk is de grote variatie in kenmerken tussen de vindplaatsen. Op grond van verschillen in aardewerkstijl onderscheiden Annelou van Gijn en Jan Albert Bakker vier fasen binnen de Vlaardingen-periode1: – Fase 1a is alleen op de Hazendonk

180

|

gevonden en kenmerkt zich door duidelijke S-profielen, rolopbouw en randperforaties; – Fase 1b toont kwartsmagering en een nogal variabele vorm (van S-profiel tot zakvorm); randperforaties komen veelvuldig voor, kraaghalsflesjes, bakplaten en knobbeloren incidenteel; – Fase 2a wordt gekenmerkt door het gebruik van scherfgruis als magering en meer bekerachtige vormen; kraaghalsflesjes, bakplaten en knobbeloren komen niet meer voor. – Fase 2b vertoont hetzelfde beeld als fase 2a, terwijl daarnaast duidelijk sprake is van invloed van de Enkelgrafcultuur. Wijchen-Centrum (zie afb. 1, nr. 1) In 1991 werd in verband met het nieuw aan te leggen winkelcentrum, op verzoek van de toenmalige R.O.B (nu R.C.E) door de AWN afd. Nijmegen e.o. een proefsleuf gegraven. Net ten oosten van de Markt vermoedde men namelijk een Merovingisch grafveld. Behalve het genoemde grafveld trof men op een diepte van 2,703,00 m een concentratie Vlaardingenceramiek uit fase 1b aan. Van de scherven kon nog een compleet profiel van een pot gereconstrueerd worden.2 Wijchens Meer (zie afb. 1, nr. 2) In 2007 leverde onderzoek in opdracht van de gemeente Wijchen door een groep amateurduikers van de Stichting Mergor in Mosam naar resten van de Romeinse

Vlaardingen-cultuur in Wijchen en omgeving

Special binnenwerk.indd 180

22-03-10 13:23


villa in het Wijchens Meer naast veel Romeins en jonger materiaal ook een aantal Vlaardingen-scherven uit fase 1b op.3

woordigd. Daarnaast kon een behoorlijke hoeveelheid scherven van potten en bakplaten van de Vlaardingen-cultuur fase 1b geborgen worden.5

Wijchen-Abersland (zie afb. 1, nr. 3) In mei 1985 moesten ter voorbereiding van bouwwerkzaamheden in de wijk Abersland wegtracés en riolering worden aangelegd. Dit gaf een uitgelezen kans om ter plaatse profielen te bekijken en materiaal te verzamelen. Naast bronstijd-, ijzertijd- en middeleeuws aardewerk, kwamen ook enkele scherven en vuurstenen werktuigjes van de Vlaardingen-cultuur fase 1b te voorschijn.4

Wijchen-Randweg Noord (zie afb. 1, nr. 5) In de zomer van 1976 werd bij de aanleg van de Noordelijke Randweg ter hoogte van de Elzenweg een aantal oudheidkundige ontdekkingen gedaan. Naast sporen uit de Bronstijd en IJzertijd, kwamen er ook sporen uit het Neolithicum te voorschijn. Er konden diverse fragmenten van potten en bakplaten van de Vlaardingencultuur fase 1b worden verzameld.6

Wijchen-Homberg (zie afb. 1, nr. 4) In 1971 gaven plannen tot aanleg van een nieuwe woonwijk ten westen van de dorpskern te Wijchen aanleiding tot onderzoek naar mogelijke oudheidkundige sporen. Daarbij bleek dat de tegen de spoorlijn aangelegen stuifzandheuvel de ‘Homberg’ rijk was aan prehistorische vondsten. Vooral het aardewerk uit de Midden-Bronstijd was goed vertegen-

Wijchen-Hoogbroek (zie afb. 1, nr. 6) In 1970 werden bij ontgrondingswerkzaamheden voor zandwinning op het terrein ‘Hoogbroek’ en in 19767 en 19788 bij de aanleg van het grote recreatiegebied de Berendonck (op een uitloper van het Wijchense stuifzandgebied ‘Hoogbroek’) veel archeologische vondsten gedaan. Naast bronstijd- en ijzertijdaardewerk werden er ook scherven van potten en

Afb. 1 Overzichtskaart vindplaatsen Vlaardingen-aardewerk Wijchen e.o. ( J. Hendriks, Bureau Archeologie Nijmegen) 1. Centrum; 2. Meer; 3. Abersland; 4. Homberg; 5. Randweg Noord en 6. Hoogbroek. Buiten Wijchen: 7. Hernen; 8. OverasseltKraayenberg; 9. BeuningenEwijkse Veld; 10. Beuningen-de Ooigraaf’; 11. Beuningen-de Blankenburg; 12. Groesbeek; 13. Heijen; 14. Siebengewald; 15. Afferden; 16. Wylermeer. (J. Hendriks, Bureau Archeologie Nijmegen)

Vlaardingen-cultuur in Wijchen en omgeving

Special binnenwerk.indd 181

|

181

22-03-10 13:24


bakplaten en vuurstenen werktuigjes van de Vlaardingen-cultuur fase 1b/2a aangetroffen. Vermeldenswaardig is nog dat onder dit vuursteenmateriaal zich een afslag van een bijl bevond, die secundair als schrabber is gebruikt. Vervolgens kwamen in 1981, na een onderzoek door het I.P.L., bij de aanleg van grote waterpartijen bij bovengenoemd recreatiegebied, wederom scherven van de Vlaardingen-cultuur fase 1b te voorschijn.9 Hernen (zie afb. 1, nr. 7) In 1974 werd bij de aanleg van Rijksweg 75 te Hernen (gemeente Wijchen) de stuifzandrug doorsneden. Aan de noordzijde van de heuvel werden aardewerkscherven gevonden van de Vlaardingencultuur fase 1b, bestaande uit dikke naar buiten gebogen randfragmenten met doorboringen en een gedeelte van een z.g. bakplaat.10 Overasselt-Kraayenberg (zie afb. 1, nr. 8) In april 1986 werd ten behoeve van woningbouw op de Kraayenberg een bouwput aangelegd. Onderzoek in de bouwput leverde veel informatie op over de Middeleeuwen, de Romeinse tijd en het Neolithicum, waaronder de Vlaardingencultuur fase 1b. Tussen de Vlaardingenscherven bevonden zich ook enkele fragmenten van een kraaghalsflesje.11 In 1988 werd het ernaast gelegen terrein eveneens bebouwd. Verspreid over het terrein, in het gele zand en als bijmenging in enkele bronstijdkuilen werd opnieuw een aantal Vlaardingen-scherven geborgen.12 Beuningen-Ewijkse Veld (zie afb. 1, nr. 9) In 1978 werden bij het ontzanden ten behoeve van wegenaanleg in het Ewijkse Veld de restanten van een ‘Atlantische’ zijtak van de Rijn teruggevonden. Deze bleken te bestaan uit één of meerdere smalle en ondiepe stroombeddingen. Een deel van het afval van een Vlaardingen-nederzetting kwam in die stroombedding terecht. Dankzij de natte omstandigheden en de afsluitende klei is ook het organische materiaal goed bewaard gebleven. De eigenlijke neder-

182

|

zetting is overigens niet gelokaliseerd.13 Het in de stroombedding gevonden aardewerk behoort tot Vlaardingen-fase 1b. Aardewerk van fase 2a komt op deze plek in Ewijk niet voor. Ook het bekeraardewerk ontbreekt, zodat de indruk bestaat dat deze nederzetting tussen 3200 en 3000 v. Chr. bewoond is geweest. Wat opvalt is, dat de botresten van het Ewijkse Veld erop wijzen dat veehouderij (rund, varken, schaap/ geit, hond) belangrijker was dan de jacht (edelhert, oeros, ree, bever, wild varken en vogels) en dat visvangst, althans hier, tengevolge van het dichtslibben van de kreek, geen enkele betekenis had. Naast het aardewerk en het vele botmateriaal14 werden er ook veel zaden15, hout en natuursteen, waaronder (bewerkte) vuurstenen afslagen en werktuigen geborgen. Beuningen-de Ooigraaf (zie afb. 1, nr. 10) In 1989 gingen wederom oude woongronden verloren. Nu werd het Woerdje aan de Ooigraaf het slachtoffer van de bouwwoede.16 Men begon daar met de aanleg van het westelijke deel van het industrieterrein ‘de Schoenaker’ en dat ging gepaard met grondverzet voor o.a. de aanleg van wegen, watergangen en leidingen. De Ooigraaf werd deels omgeleid en gedempt en het Woerdje zelf werd evenmin gespaard. Wel heeft de ROB nog een kleine opgraving uitgevoerd ter plaatse van de nieuw te graven watergangen. Daarbij zijn de resten van bewoning uit de Late IJzertijd en de Romeinse periode te voorschijn gekomen. Het overige grondverzet is door de AWN afd. Nijmegen e.o. nauwlettend gevolgd. Het speurwerk betrof in eerste instantie de resten van een inheems-Romeinse nederzetting, waarvan de sporen op betrekkelijk geringe diepte in de bodem aanwezig bleken. Maar bij diepere grondwerkzaamheden kwamen op een aantal plaatsen ook neolithische bewoningssporen aan het licht. Helaas bleek ook hier systematisch onderzoek in de meeste gevallen niet mogelijk. Desondanks konden een grote hoeveelheid aardewerkfragmenten, wat vuurstenen werktuigen en afslagen en een kleine hoeveelheid beenderen en

Vlaardingen-cultuur in Wijchen en omgeving

Special binnenwerk.indd 182

22-03-10 13:24


gewei worden geborgen. Het materiaal uit de neolithische nederzetting van het Woerdje aan de Ooigraaf vertoont naast een paar kenmerken van de Vlaardingen-cultuur ook een aantal elementen van de late Michelsberg-/ Hazendonk-cultuur. Het geheel wekt de indruk ouder te zijn dan de neolithische nederzetting van het Ewijkse Veld. De Vlaardingen-nederzetting aan de Ooigraaf zou zodoende in de overgangsfase van 1a naar 1b kunnen worden geplaatst.

Beuningen-de Blankenburg (zie afb. 1, nr. 11) In het voorjaar van 1980 werd in Beuningen een begin gemaakt met het bouwrijp maken van de nieuwe woonwijk Blankenburg ten noorden van de Koningsstraat.17 Bij het leggen van het hoofdriool werd op een diepte van 2 Ă 2,5 meter een oude opgevulde rivierbedding aangetroffen. Naast schelpen van een kleine soort riviermossel werden ook enkele beenderresten (onder andere van bever en hert) en een paar frag-

Afb.2 Vlaardingenvondsten van diverse vindplaatsen in en rond Wijchen uit Afferden.

Vlaardingen-cultuur in Wijchen en omgeving

Special binnenwerk.indd 183

|

183

22-03-10 13:24


menten van aardewerk met kwartsgruisverschraling gevonden. Vondsten en vondst­omstandigheden vertonen een sterke gelijkenis met die van het Ewijkse Veld en we kunnen dus wel aannemen dat de bewoning in fase 1b plaatsvond. Groesbeek (zie afb. 1, nr. 12) In het voor- en najaar van 1985 zijn op enkele akkers in de gemeente Groesbeek oudheidkundige vondsten uit de prehistorie en de Romeinse tijd gedaan. Het merendeel van de vondsten kon worden gedateerd in het Laat-Neolithicum. Twee bladspitsen zijn echter van vroegere datum. Ze zijn te associëren met het op dezelfde akker gevonden aardewerk van de Vlaardingen-cultuur fase 1b.18 Heijen (zie afb. 1, nr. 13) In 1991 kon, na het steken van asperges, op een steile stuifzandhelling op de Brem te Heijen een aantal aardewerk- en vuursteenfragmenten worden verzameld.19 Het merendeel van het aardewerk vertoont de kenmerken van de Vlaardingen-cultuur 1b/2a. Uit het karakter van de vondsten blijkt duidelijk, dat we hier te doen hebben met een door aspergeteelt sterk verstoorde Vlaardingen-nederzetting. Siebengewald (zie afb. 1, nr. 14) In 1987 zijn in Siebengewald (gemeente Bergen) vondsten gedaan uit het Neolithicum.20 De vindplaats bevindt zich op een grofzandige, pleistocene rivierafzetting, grenzend aan een geul die in een later stadium opgevuld is geraakt met rivierklei. Onder de vondsten bevonden zich een hoeveelheid vuurstenen werktuigen en aardewerkfragmenten van zowel de bekerculturen als de Vlaardingen-cultuur fase 1b/2a. Afferden (zie afb. 1, nr. 15) In het voorjaar van 1992 werd bij de aanleg van een rioolpersleiding tussen Siebengewald en Afferden over de gehele lengte een 15 m brede strook bovengrond verwijderd en in het midden verdiept.21 Bij de doorsnijding van de Rijksweg Nijmegen/Venlo ter hoogte van Afferden kwamen, behalve wat vuursteen en enke-

184

|

le brokken maalsteen, een aantal aardewerkfragmenten te voorschijn, die beantwoorden aan de kenmerken van de Vlaardingen-cultuur fase 1b (zie afb. 2). Wylermeer (zie afb. 1, nr. 16) Om een zandstrand aan te kunnen leggen werd in 1984 bij het recreatiegebied het Wylermeer te Beek bij Nijmegen de waterspiegel van deze plas tijdelijk verlaagd.22 Hierbij kwam een grote hoeveelheid vuursteen- en aardewerkfragmenten letterlijk boven water. Tussen het aardewerk uit de Late Middeleeuwen, de Romeinse tijd en Late IJzertijd bevond zich ook een aantal scherven uit het Neolithicum, waaronder twee fragmenten die kenmerkend zijn voor de Vlaardingen-cultuur fase 1b. Conclusie Wat direct opvalt is, dat er in Wijchen een bijzondere concentratie aan vondstplekken van de Vlaardingen-cultuur is aangetroffen. Blijkbaar heeft men vooral op de oevers van de oude Maasarm, nu het Wijchens Meer, gewoond. Hetzelfde verschijnsel doet zich voor in Beuningen bij het Ewijkse Veld, de Ooigraaf en de Blankenburg, in Heijen, Siebengewald, Afferden en het Wylermeer. Ook daar woonde men op de oude stroomruggen: hoog en droog en toch in de buurt van voedselrijk water. Een uitzondering op deze regel lijkt Groesbeek te zijn, waar men niet op een stroomrug woonde, maar een flink stuk daar vandaan. Waren deze bewoners uit de Vlaardingen-cultuur minder gericht op jacht en visserij en meer op veeteelt? Of bood de ‘Groesbeek’ te weinig ruimte om het vee te weiden en woonde men daarom wat hoger op de lössvlakte met meer ruimte voor het vee? Voor zover wij weten, is er helaas geen organisch materiaal aangetroffen, zodat hierover geen uitsluitsel kan worden gegeven. Opvallend is ook, dat het aardewerk qua stijl voornamelijk in fase 1b thuis hoort. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de (tijdelijke) bewoning op de oeverwallen met name tussen 3200-3000 v.Chr. plaatsvond. Een uitzondering hierop is de neolithische nederzetting op de Ooigraaf

Vlaardingen-cultuur in Wijchen en omgeving

Special binnenwerk.indd 184

22-03-10 13:24


te Beuningen, waarvan het aardewerk wijst op de overgangsfase van de Michelsberg-/Hazendonk- naar de Vlaardingencultuur, dus rond 3400 v. Chr. Het omgekeerde is mogelijk het geval met de nederzettingen op het Hoogbroek en in Heijen. Deze lijken juist iets jonger te zijn dan de meeste andere Vlaardingennederzettingen in het land van Maas en Waal. Hier werden tussen het met kwartsbrokjes gemagerde aardewerk ook scherven aangetroffen die met scherfgruis gemagerd waren. Het ligt dan ook

Noten 1 Van Gijn en Bakker 2005, p. 294. 2 Tuijn 1991, p. 29. 3 Mededeling AWN afd. Nijmegen e.o. 4 De Groot 1985. 5 Janssen en Tuijn 1978, p. 240-243. 6 Janssen 1976. 7 Koolen 1976, p. 15. 8 De Groot 1978, p. 8-9. 9 De Groot 1982, p. 17-18. 10 Tuijn 1974, p. 18. 11 De Jong 1986, p. 26.

voor de hand dit aardewerk qua stijl te plaatsen in fase 1b/2a, de overgang naar het laat-Neolithicum, rond 2900 v. Chr. Ben Teubner Jozef Israëlsstraat 93 6523CH Nijmegen ben.teubner@upcmail.nl Wim N. Tuijn Molukkenstraat 160 6524 NJ Nijmegen

12 De jong 1988, p. 12. 13 Janssen 1989. 14 Clason 1989. 15 Pals 1989. 16 Tuijn 1989; Janssen 1993. 17 Janssen 1980. 18 Borst Pauwels 1985, p. 24. 19 De Groot 1991. 20 Verscharen 1987. 21 De Groot 1992. 22 De Hartog 1986.

Literatuur Borst Pauwels, H., 1985: Laat-Neolithische vondsten op de stuwwal bij Groesbeek. Jaarverslag 1985 AWN afd. Nijmegen e.o., 22-27. Clason, A. T., 1989: Nogmaals het Ewijkse Veld: twee reacties, Westerheem 38, 288-290. Groot, M. de, 1985: Neolithische vondsten op het Abersland te Wijchen-Zuid. Jaarverslag 1985 AWN afd. Nijmegen e.o., 18-19. Groot, M. de, 1978: Oudheidkundige ontdekkingen op het Hoogbroek te Wijchen. Jaarverslag 1982 AWN afd. Nijmegen e.o., 8-11. Groot, M. de, 1982: De laatste Prehistorische-kruimels van de Berendonck. Jaarverslag 1982 AWN afd. Nijmegen e.o.,15-19. Groot, M. de, 1991a: Prehistorisch “goud”van de Brem te Heijen. Jaarverslag 1991 AWN afd. Nijmegen e.o., 30-32. Groot, M. de, 1991b: De persleiding Siebengewald/Afferden. Jaarverslag 1992 AWN afd. Nijmegen e.o., 38-39. Gijn, A. van, en J. A. Bakker, 2005: Hunebedbouwers en steurvissers Midden-neolithicum B: trechterbekercultuur en Vlaardigen-groep. Nedeland in de prehistorie, Amsterdam. Hartog, M. den, 1986: Vondsten uit het Wylermeer. Jaarverslag 1986 AWN afd. Nijmegen e.o., 14-17. Janssen, A. J., 1976: Wijchen, randweg oost. Jaarverslag 1976 AWN afd. Nijmegen e.o., 16-18. Janssen, A. J., en W. N. Tuijn, 1978: De Homberg te Wijchen, Westerheem 27, 238-255. Janssen, A. J., 1980: Vlaardingen-kultuur op de Blankenburg te Beuningen. Jaarverslag 1980 AWN afd. Nijmegen e.o., 28. Janssen, A. J., 1989: Een Neolithische nederzetting in het Ewijkse Veld, Westerheem 38, 133-145. Janssen, A. J., 1993: Neolithische vondsten van het Woerdje aan de Ooigraaf te Beuningen, Westerheem 42, 287-294. Jong, J. P. M. de, 1986: Op de Craayenberg. Jaarverslag 1986 AWN afd. Nijmegen e.o., 24-26. Jong, J. P. M. de, 1988: Op de Kraayenberg II. Jaarverslag 1988 AWN afd. Nijmegen e.o., 11-13. Koolen, M., 1976: Vondsten op “Hoogbroek” te Wijchen. Jaarverslag 1976 AWN afd. Nijmegen e.o.,11-15. Pals, J. P., 1989: Nogmaals het Ewijkse Veld: twee reacties, Westerheem 38, 287. Tuijn, W. N., 1974a: Het Maas-Neolithicum in het Ewijkse Veld. Jaarverslag 1974 AWN afd. Nijmegen e.o., 11-13. Tuijn, W. N., 1974b: Rijksweg 75 door Hernen II. Jaarverslag 1974 AWN afd. Nijmegen e.o., 18-20. Tuijn, W. N., 1989: De Ooigraaf, weer een archeologisch monument exit. Jaarverslag 1989 AWN afd. Nijmegen e.o., 11-16. Tuijn, W. N., 1991: Het Merovingisch grafveld van Wijchen. Jaarverslag 1991 AWN afd. Nijmegen e.o., 28-30.

Vlaardingen-cultuur in Wijchen en omgeving

Special binnenwerk.indd 185

|

185

22-03-10 13:24


Spoorloze boeren in Noord-Brabant? Aardewerk en andere neolithische vondsten in Meerhoven (gemeente Eindhoven) Nico Arts

Op de zandgronden van Noord-Brabant vormen de verschillende episoden van het Neolithicum de duistere millennia van onze voorgeschiedenis. Dat komt niet door een gebrek aan archeologische vondsten, want daarvan zijn er vele duizenden bekend. Meestal betreft het slechts (vuur) stenen bijlen en pijlspitsen, terwijl er ook vindplaatsen bekend zijn met allerlei andere stenen artefacten. Aardewerk is echter extreem zeldzaam, terwijl grondsporen nagenoeg ontbreken. Voorwerpen van organisch materiaal, meestal hertshoorn, zijn uitsluitend bekend uit beekdalen. Over het algemeen is het nauwelijks mogelijk nadere uitspraken te doen over bijvoorbeeld de structuur van nederzettingen, de levenswijze of het grafritueel. De wel beschikbare gegevens zijn nog nooit systematisch bestudeerd. Dat er in Noord-Brabant samenlevingen van neolithische boeren hebben geleefd staat ondubbelzinnig vast. Terwijl een kleine honderd kilometer meer naar het zuidwesten op de lössgronden de eerste boeren van Nederland leefden, vertoefden in Noord-Brabant nog groepjes jagers en voedselverzamelaars. Mogelijk bestonden er contacten tussen hen en de vroegste boeren. Hierop zouden de typische bandkeramische pijlspitsen kunnen wijzen, die in enkele mesolithische vindplaatsen zijn aangetroffen. Ook van de vroeg-neolithische Rössen-cultuur zijn in Noord-Brabant verschillende vondsten bekend, maar deze bestaan uitsluitend

186

|

uit de zogenaamde Rössener Breitkeilen (langwerpige doorboorde stenen gereedschappen) of fragmenten daarvan. In de meeste gevallen zijn die zonder ander (gelijktijdig) archeologisch materiaal gevonden, waardoor ze vooralsnog als ‘losse’ vondsten zijn te beschouwen. Mogelijk betreft het voorwerpen die hier als gevolg van activiteiten van jagers en verzamelaars terecht zijn gekomen. Veel meer informatie is overgeleverd van de midden-neolithische Michelsberg-cultuur, maar dit betreft wederom slechts één aspect, namelijk materiële overblijfselen, ook in dit geval voornamelijk stenen artefacten. Regelmatig zijn die vervaardigd van uit de mijnen van Rijckholt afkomstige vuursteen.. Het betreft zowel gepolijste bijlen, pijlspitsen, schrabbers en werktuigen op lange klingen. De talrijke vindplaatsen met vuursteenvondsten van de Michielsberg-cultuur zouden er op kunnen wijzen dat de bewoners van de Noord-Brabantse zandgronden pas gedurende het Midden-Neolithicum de leefwijze van het boerenleven geadopteerd hebben. Ook van andere midden-neolithische en ook laat-neolithische episoden kennen we in Noord-Brabant vele vondsten, zoals de fraaie klingen van vuursteen uit Le Grand-Pressigny (Fr.) en Romigny-Lhéry (Fr.) en bijlen van vuursteen van de Lousberg bij Aken (D.). Ook zijn er enkele ‘vreemde’ vondsten bekend, die eigenlijk in het noorden van Nederland thuis

Spoorloze boeren in Noord-Brabant?

Special binnenwerk.indd 186

22-03-10 13:24


Afb. 1. Beekdalen en dekzandruggen in het oosten van Meerhoven (gemeente Eindhoven) met de contouren van de 160 opgravingsputten uit de jaren 2000-2007. De twee plaatsen die met een asterix (*) staan aangegeven zijn vindplaatsen van neolithisch (Vlaardingen) aardewerk; de plaatsen die met een bolletje staan aangegeven zijn vindplaatsen van stenen artefacten die met zekerheid uit het Neolithicum dateren. Tekening: Janneke Bosman en Nico Arts. horen, zoals fragmenten van knophamerbijlen en vuurstenen bijlen van de Trechterbekercultuur. Met name uit het LaatNeolithicum zijn behalve allerlei vuurstenen artefacten ook enkele fragmenten van pot- en klokbekers bekend, maar aardewerk blijft een zeldzame categorie vondstmateriaal. Gedurende het Midden en Laat-Neolithicum komen veel bijlen en andere voorwerpen voor die gemaakt zijn van allerlei exotische vuursteentypen, waarvan er nog maar enkele zijn geïdentificeerd. De meeste vindplaatsen van neolithisch vondstmateriaal hebben in Noord-Brabant slechts één vondst opgeleverd, vaak is dat een complete of gebroken bijl of een pijlspits. Losse pijlspitsen kunnen afkomstig zijn van tijdens de jacht misgeschoten en verloren pijlen. Althans een deel van de ‘losse’ bijlen kan opzettelijk en met rituele doeleinden in het landschap zijn gedeponeerd. Een klein aantal terreinen heeft verschil-

lende neolithische artefacten opgeleverd, maar het betreft telkens slechts relatief geringe aantallen met een dunne spreiding. Dergelijke terreinen kunnen doorgaans het beste als nederzettingsterreinen worden geïnterpreteerd. Vaak bestaan de vondsten van deze terreinen

Afb. 2. De opgraving in Meerhoven (gemeente Eindhoven) in de zomer van 2000. Foto: Theo de Jong.

Spoorloze boeren in Noord-Brabant?

Special binnenwerk.indd 187

|

187

22-03-10 13:24


Afb. 3. De in elkaar gedrukte ‘Vlaardingen’-pot van Meerhoven in situ. Foto: Theo de Jong.

Afb. 4. De gerestaureerde ‘Vlaardingen’-pot van Meerhoven. Foto: Laurens Mulkens.

188

|

niet alleen uit allerlei werktuigen, maar eveneens uit het afvalmateriaal van de vuursteenbewerking. Hieronder bevinden zich dikwijls fragmenten van vuurstenen bijlen die als kern zijn hergebruikt, alsmede afslagen en werktuigen met delen van het oorspronkelijke gepolijste oppervlak van een bijl (de zogenaamde bijlafslagen, of de werktuigen die daarvan zijn gemaakt). Tenslotte is een klein aantal vindplaatsen met neolithisch (vuur)steenmateriaal bekend, met een relatief geringe oppervlakte maar met een zeer groot aantal vondsten. Juist ten zuidoosten van Eindhoven ligt zo’n vindplaats, namelijk op enkele zandkopjes bij de Huisvenakkers in Geldrop. Hier zijn de afgelopen halve eeuw niet alleen vele tientallen gepolijste vuurstenen bijlen verzameld, maar ook allerlei andere fraaie werktuigen zoals bewerkte klingen en pijlspitsen, alsook veel afvalmateriaal van de vuursteenbewerking. Hoe de betekenis van dergelijke kleine, maar zeer vondstrijke vindplaatsen, het beste kan worden geïnterpreteerd, is niet zonder meer duidelijk. Meerhoven Meerhoven is de nieuw bedachte naam van een grote woonwijk in aanbouw in het zuidwesten van Eindhoven. Het is een zogenaamde Vinex-locatie met een oppervlakte van circa acht vierkante kilometer. Een groot deel van Meerhoven bestond, tot voor de aanleg van de nieuwe woonwijk, uit een vliegveld en een militair oefenterrein, voor het overige uit agrarisch gebied. In de jaren 2000-2007 heeft hier, voorafgaand aan de aanleg van Meerhoven, grootschalig archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek is bijna uitsluitend uitgevoerd in het voormalige agrarische gebied, bestaande uit een deels van esdekken voorzien dekzandlandschap met beekdalen (afb. 1). De gebieden van het voormalige vliegveld en het militaire oefenterrein waren in landschappelijk opzicht zodanig zwaar aangetast, dat eventuele archeologische vindplaatsen geheel verstoord zouden zijn. Tijdens het archeologisch onderzoek zijn in totaal zo’n 160 werkputten aangelegd

Spoorloze boeren in Noord-Brabant?

Special binnenwerk.indd 188

22-03-10 13:24


waarbij in totaal bijna 21 hectare is opgegraven (afb. 2). Tijdens de opgravingen zijn talrijke sporen en vondsten gedocumenteerd en verzameld. Deze overblijfselen dateren uit het Laat-Paleolithicum, het Mesolithicum, het Neolithicum, de Bronstijd, de IJzertijd, de Romeinse tijd, de Late Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd, terwijl er eveneens overblijfselen zijn opgegraven uit de Tweede Wereldoorlog.1 Onafhankelijk van het archeologisch onderzoek zijn tijdens de voorbereidingen van de aanleg van Meerhoven op meer dan 150 plaatsen niet ontplofte bommen uit de Tweede Wereldoorlog gedetecteerd, opgegraven en meestal ter plekke tot ontploffing gebracht. Strikt genomen waren deze bommen archeologische vondsten, want ze waren ouder dan vijftig jaar. Deze bommen waren bedoeld voor het vliegveld Welschap, maar vele zijn (in 1943 en 1944) elders in de omgeving terecht gekomen. De meeste zijn destijds ter plekke ontploft, op archeologische vindplaatsen hebben deze in forse verstoringen geresulteerd. Ook de recente bomexplosies hebben de archeologische ondergrond plaatselijk verwoest. Overigens vond de speurtocht naar niet ontplofte bommen plaats juist voordat het archeologisch onderzoek startte. De bedoeling is dat in de loop van 2010 een publieksboek verschijnt, terwijl dan ook de technische rapportage over het archeologisch onderzoek in Meerhoven gereed komt. In dit artikel komen uitsluitend de vondsten uit de Steentijd aan de orde, met name die uit het Neolithicum. Benadrukt dient te worden dat de in Meerhoven gebezigde methode van opgraven, o.a. door het gebruik van een grote graafmachine, bij voorbaat ongeschikt was voor het onderzoek van overblijfselen uit de Steentijd. Het is daarom vrijwel zeker dat er vondsten op de stort terecht zijn gekomen. Hoeveel dat er zijn, weten we niet. In elk geval is het zeker dat er geen dichte vondstconcentraties aan neolithisch vondstmateriaal over het hoofd zijn gezien, en dat het wel verzamelde vondstmateriaal een zeer betrouwbare en grote steekproef is van het oorspronkelijk aanwezige materiaal.

Afb. 5. Het ‘Vlaardingen’-aardewerk van Meerhoven. Boven: de complete pot (met één gaatje onder de rand), onder: fragment van een tweede pot (met meerdere gaatjes onder de rand). Het schaalstokje heeft een indeling in centimeters. Tekening: Nico Arts en Henk Goossens. Neolithisch aardewerk Ofschoon tijdens de opgravingen in Meerhoven op allerlei plaatsen neolithische vuurstenen artefacten zijn gevonden, zijn op slechts twee plekken vondsten van neolithisch aardewerk aangetroffen. In beide gevallen gaat het om kleine concentraties schervenmateriaal: in één geval betreft het de fragmenten van een complete pot (afb. 3 en 4), in het andere geval gaat het om de bovenste delen van een pot. In beide gevallen gaat het om broos aardewerk dat met grof, kapot geslagen kwartsgruis is gemagerd. Spoorloze boeren in Noord-Brabant?

Special binnenwerk.indd 189

|

189

22-03-10 13:24


Afb. 6. Neolithische vuurstenen artefacten uit Meerhoven. Links een ‘dolk’, rechts drie pijlspitsen, onder een als kern gebruikt vuurstenen bijltje van Rijckholt-vuursteen. Het schaalstokje heeft een indeling in centimeters. Tekeningen: Nico Arts.

190

|

Spoorloze boeren in Noord-Brabant?

Special binnenwerk.indd 190

22-03-10 13:24


In de complete pot bevindt zich onder de rand één gaatje, in de fragmentarische pot een hele reeks (afb. 5). In beide gevallen zijn de gaatjes in de nog zachte klei aangebracht. Het gaat hier om voorbeelden van het in Noord-Brabant nauwelijks bekende Vlaardingen-Stein-aardewerk. Op grond van het recent verschenen overzicht dienen de vondsten van Meerhoven gerangschikt te worden onder vormgroep D, daterend uit de middelste en laatste fase van de ontwikkeling van het Vlaardingen-Stein-aardewerk,2 globaal dateerbaar tussen circa 3.000 en 2.500 v.Chr. De beide aardewerkvondsten van Meerhoven zijn niet ver van elkaar (afb. 1) buiten de context van een zichtbaar grondspoor gevonden, ‘los’ in het dekzand. Ongetwijfeld gaat het hier om in de bodem begraven voorwerpen, waarvan de sporen van de kuil waarin ze terecht kwamen door uitloging van de bodem onzichtbaar zijn geworden.3 De complete pot van Vlaardingen-Steinaardewerk is een raadselachtige vondst. Deze lag los in het dekzand zonder enig ander associeerbaar en gelijktijdig vondstmateriaal. Kennelijk is hier een complete pot in de bodem begraven. Wellicht gaat het hier om een graf waarvan de inhoud bestond uit het lichaam van een dode met bijgiften, en waarvan de pot het enige voorwerp was van anorganisch materiaal. De grafkuil, de overblijfselen van het lichaam en eventuele gebruiksvoorwerpen van organisch materiaal zouden dan geheel zijn vergaan, waarbij de archeologische verkleuringen volkomen zijn uitgeloogd en onzichtbaar zijn geworden. Het enige wat overbleef waren de scherven van de in elkaar gedrukte pot. Neolithisch vuursteen In de meeste opgravingsputten van Meerhoven zijn allerlei vuurstenen en andersoortige stenen artefacten gevonden. De meeste zijn als vlakvondst verzameld, een klein aantal komt uit een grondspoor. Deze grondsporen dateren doorgaans uit veel latere perioden dan de Steentijd. De (vuur)stenen artefacten uit de sporen zullen zijn verspit en toevallig in die sporen terecht zijn gekomen.

Het vuursteenmateriaal van Meerhoven bestaat uit een bonte mengeling van allerlei artefacten uit verschillende fasen van de Steentijd. In totaal gaat het om 2276 stuks; het betreft hoofdzakelijk vuursteenmateriaal maar er bevinden zich ook enkele voorwerpen bij van andere steensoorten. De oudste vondsten stammen uit het Laat-Paleolithicum, namelijk een steker en een 8 cm lang gedeelte van een hele grote Gravette-spits van vuursteen uit Obourg (Henegouwen, België). Verder bevindt zich tussen het afvalmateriaal een 20-tal afvalproducten van Obourg-vuursteen dat waarschijnlijk eveneens uit het Laat-Paleolithicum stamt. Het meeste vondstmateriaal van (vuur) steen dateert uit het Mesolithicum. Kenmerkend voor deze periode in het zuiden van Nederland is het voorkomen van artefacten van een kwartsietsoort die alleen bij Wommersom (bij Tienen, België) voorkomt. In Meerhoven zijn in totaal 333 artefacten van Wommersom-kwartsiet gevonden. Van dezelfde herkomst is het zogenaamde glimmerzandsteen, waarvan in Meerhoven slechts 3 artefacten zijn gevonden. Vermoedelijk stamt een 11-tal artefacten van matzwarte ftaniet uit Ottignies (bij Brussel) ook uit het Mesolithicum. Het voorkomen van veel locaal vuursteenmateriaal van een slechte kwaliteit lijkt eveneens kenmerkend voor het Mesolithicum van de Zuid-Nederlandse zandgronden. Uiteraard bevinden zich tussen de vondsten ook allerlei, voor het Mesolithicum typische artefacten zoals trapezia, kleine steilgeretoucheerde klingen en pseudoburijnen. Met zekerheid uit het Neolithicum stamt een reeks zeer verspreid gevonden artefacten (afb. 1). Hieronder bevinden zich een bijlafslag van Lousberg-vuursteen, tenminste één (recent gebroken) kling van vuursteen uit het Noord-Franse Rhomigny-Lhéry en allerlei werktuigen en afvalprodukten van gemijnde vuursteen uit het Zuid-Limburgse Rijckholt (afb. 6 en 7). Deze lijken alle uit het MiddenNeolithicum te stammen, maar enige voorzichtigheid is geboden omdat over de Spoorloze boeren in Noord-Brabant?

Special binnenwerk.indd 191

|

191

22-03-10 13:24


Afb. 7. Neolithische vuurstenen artefacten uit Meerhoven. Boven twee schrabbers (beide van Rijckholtvuursteen), linksonder een recent gebroken kling van vuursteen uit Rhomigny-Lhéry (Fr.), rechts een gedeelte van een lang ‘klingmes.’ Het schaalstokje heeft een indeling in centimeters. Tekeningen: Nico Arts.

typologie en chronologie van stenen artefacten uit het Neolithicum veel nog niet bekend is. Opmerkelijk is de vondst van een fragment van een Rössener Breitkeil, die dus uit het Vroeg-Neolithicum stamt. Deze is gevonden in een vuurhaard die volgens een 14C-datering uit het midden van de Bronstijd dateert. Uit latere fasen van het Neolithicum stammen met zekerheid twee pijlspitsen, namelijk een ‘driedoorn’ en een spits met concave basis (afb. 6). Deze laatste zou ook uit de Vroe-

192

|

ge Bronstijd kunnen dateren. In beide gevallen kan het gaan om verloren attributen van de jacht. Overigens is de spits met concave basis vermoedelijk gemaakt van een bijlafslag. Het meeste neolithische vuursteenmateriaal van Meerhoven lijkt uit het MiddenNeolithicum te dateren. Aantrekkelijk is te veronderstellen dat deze uit dezelfde tijd dateren als het Vlaardingen-Steinaardewerk, maar daar bestaat weinig zekerheid over.

Spoorloze boeren in Noord-Brabant?

Special binnenwerk.indd 192

22-03-10 13:24


Conclusie Het in Meerhoven opgegraven neolithische vondstmateriaal is over een groot gebied gevonden. Er is nergens sprake van een duidelijke concentratie van vondstmateriaal. Kennelijk gaat het hier om een nederzettingsterrein met een zeer dunne spreiding van stenen voorwerpen. Er is echter geen enkel grondspoor gezien, zoals bijvoorbeeld het paalspoor van een huis, dat met de neolithische bewoning in verband kan worden gebracht. Aannemelijk is dat deze sporen in de bodem zijn uitgeloogd waardoor ze onzichtbaar zijn geworden. De beide vondsten van neolithisch aardewerk, bijvoorbeeld, zullen zich in een door mensen gegraven grondspoor hebben bevonden. In dit verband is de recente ontdekking op de Habraken in het westen van Veldhoven, slechts enkele kilometers ten westen van Meerhoven, opmerkelijk. Tijdens archeologisch onderzoek in 2007 en 2009-2010 is daar een neolithisch nederzettingsterrein ontdekt dat niet alleen VlaardingenStein-aardewerk opleverde, 4 maar eveneens de paalsporen van tenminste twee midden-neolithische gebouwen (afb. 8). Een verklaring voor dergelijke plaatselijke verschillen in conservering van grondsporen is nog niet voorhanden. Misschien heeft dit ook met het seizoen van de opgraving te maken: in vochtige zandgrond zijn sporen immers beter herkenbaar dan in droge zandgrond. Uiteraard speelt ook de hier al genoemde uitloging van de bodem een rol die met name in

Meerhoven mede zal zijn veroorzaakt door de decennia lange verlaging van de grondwaterspiegel. De vondsten van neolithisch aardewerk in Meerhoven zijn voor het zuiden van Nederland zeldzaam. De kwaliteit van dit aardewerk is echter zodanig dat het niet verwonderlijk is dat het zo weinig is gevonden. Het aardewerk verpulvert namelijk gemakkelijk. Overigens is het mogelijk dat in de regio veel vaker dergelijk neolithisch aardewerk is gevonden, maar dat dit is gedetermineerd als het eveneens grof verschraalde Bronstijd-aardewerk van de Hilversum-cultuur.

Afb. 8. MiddenNeolithische huisplattegronden op de Habraken in Veldhoven tijdens de opgraving in december 2009. Foto: Nico Arts.

Nico Arts Afdeling Archeologie gemeente Eindhoven Deken van Somerenstraat 6 5611 KX Eindhoven n.arts@eindhoven.nl

Noten 1. Over Meerhoven is al eerder gepubliceerd (o.a. Bosman 2007). 2. Beckerman en Raemaekers 2009. 3. Zie over dergelijke onzichtbaar geworden sporen: Huisman en Deeben 2009. 4. Van der Weerden 2008. Literatuur Beckerman, S.M. en D.C.M. Raemaekers, 2009: Vormvariatie van Vlaardingen-aardewerk. Een nieuwe typologie van het aardewerk van de Vlaardingengroep (ca. 3400-2500 v. Chr.). Archeologie 13, 63-82. Bosman, J., 2007: Waterkuilen in de leem. De archeologie van het beekdal van de Rundgraaf in Meerhoven, Westerheem 56, 180-189. Huisman, D.J. en J. Deeben, 2009: Soil features. In: D.J. Huisman (red.), Degradation of archaeological remains. Den Haag, 147-176. Weerden, J.F. van der, 2008: Veldhoven Habraken. Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (BAAC rapport 06.371-2). ’s-Hertogenbosch.

Spoorloze boeren in Noord-Brabant?

Special binnenwerk.indd 193

|

193

22-03-10 13:24


De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr. Leendert P. Louwe Kooijmans

Samenvatting Bij de opgraving van een middeleeuwse nederzetting bij Kootwijk zijn in 1972 bij toeval de resten van een pot ontdekt, die aan een vroege fase van de Vlaardingengroep kan worden toegeschreven, met een indirecte absolute datering tussen 3450 en 3100 cal BC. De pot symboliseert het einde van een lang neolithisatietraject met overwegend zuid-contacten, dat al rond 5000 cal BC is begonnen en gedocumenteerd is door schaarse toevalsvondsten van aardewerk, bijlen en klingartefacten. Hij vertegenwoordigt een periode, waarin de Veluwe tijdelijk binnen een noordelijke culturele invloedssfeer (TRB)

194

|

komt te liggen. Minstens zo interessant is de interpretatie van de pot als een intentionele pot-depositie, passend in een neolithische traditie die hetzelfde tijdtraject omvat en ook nog in later tijd (potbekers) is te vervolgen. Inleiding Regelmatig worden bij grootschalige opgravingen sporen aangetroffen uit een geheel andere periode, dan die waarop het onderzoek was gericht. Het grote voordeel van een vondst onder dergelijke omstandigheden is, dat voor een wijde ruimte rond de vondstlocatie is vastgesteld dat die voor de bewuste periode

De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 194

22-03-10 13:24


archeologisch geheel leeg was en het echt om een object in the middle of nowhere gaat, zonder sporen van activiteiten in de naaste omgeving. Voor de interpretatie is dat een gunstige conditie. De Vlaardingen-pot uit Kootwijk is hiervan een goed voorbeeld. Dergelijke vondsten geven ons de indruk dat er veel meer aan kleinschalige verschijnselen in de bodem verborgen zit, dan wij bevroeden, verschijnselen die onder de categorie off-site vallen en die activiteiten weerspiegelen in het vrije veld. De pot had mij al sedert de eerste bekendmaking geïntrigeerd, maar van een kennismaking met het origineel was het nooit gekomen, totdat dit onlangs noodzakelijk werd voor een overzicht over depositierituelen in het Neolithicum dat ik wilde maken in het kader van het ‘Oogst van Malta’-programma ‘From forager to farmer’. Dank zij de hulp van André Numan, Anthonie Heidinga en Elly van der Velde is het gelukt om de bewuste vondst weer op tafel te krijgen, met hetgeen er over de vondstomstandigheden bekend is. De vondst (afb. 1) Tussen 1971 en 1974 vond in de stuifzanden ten oosten en ten zuiden van het gehucht Kootwijk door het Amsterdamse

Instituut voor Prae- en Protohistorie en onder leiding van Anthonie Heidinga een grootschalig opgravingsonderzoek plaats van de daar gelegen nederzettingen uit de 8e-10e eeuw, met als belangrijkste Kootwijk2. De pot, of beter de resten daarvan, werd gevonden op 7 september 1972 in ‘spoor 99’, in werkput 21 en in ‘wijk 3’ in het centrum van de nederzetting. Bij nader inzien bleek er echter geen sprake te zijn van een grondspoor, maar slechts van een concentratie scherven. Zij kregen de vondstnummers V-1322 en V-1354. De kleine scherven werden voor een deel samengevoegd tot grotere fragmenten en daarbij bleek het inderdaad om de resten van één pot te gaan, waarvan een deel waarschijnlijk door natuurlijke verstoringen in de loop der tijd verloren was gegaan. Jan Albert Bakker (pers. med.) liet er door wijlen de heer W.J. Manssen een reconstructietekening van maken en determineerde de pot als behorend tot de Vlaardingen-cultuur. Heidinga vermeldt de vondst in zijn proefschrift dan ook als ‘pot Vlaardingencultuur’.1 De tekening werd helaas pas na het schrijven van dit artikel (in Groningen!) teruggevonden, toen de schrijver reeds een nieuwe had gemaakt. Gelukkig komen beide, onafhankelijke reconstructies in maatvoering en vorm goed overeen.2 Door Manssen is alleen de rand minder uitstaand en de

Afb. 1 Selectie van scherven van de Vlaardingen-pot van Kootwijk, foto’s auteur.

De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 195

|

195

22-03-10 13:24


Afb. 2 Uitsnede van de topografische kaart 1:25.000 met de locatie van de middeleeuwse nederzetting ‘Kootwijk-2’ (ellips) en de vindplaats van de VL-pot (+).

Afb. 3 Reconstructie van de Vlaardingenpot van Kootwijk, schaal 1:3 tekening Erick van Driel, Faculteit der Archeologie, Leiden. buikdiameter 26 cm, randdiameter 22 cm

buik daardoor boller getekend. De scherven worden bewaard in Museum Nairac in Barneveld, waar het grootste randfragment deel uitmaakt van de permanente expositie. Wetenschappelijk gezien leidde de pot verder een betrekkelijk onopvallend bestaan. De locatie (afb. 2) De nederzetting Kootwijk-2 was gelegen in het noordelijke deel van het Kootwijker Zand.3 Centrumcoördinaat van de site en daarmee ook de locatie van de pot is 182.70 – 465.90. De plaats ligt in het relatief vlakke dekzandgebied met hoogtes rond de 35 m, direct ten westen van de

grote stuwwal van de oostelijke Veluwe. Heidinga betoogt dat zowel de middeleeuwse bewoners als die uit het Neolithicum waarschijnlijk werden aangetrokken door het naast elkaar voorkomen van relatief rijke bodems op gestuwde afzettingen ten noorden van de site en schralere dekzandgronden ten zuiden daarvan. 4 Deze gestuwde afzettingen, behorend tot de ‘stuwwal van Kootwijk’, bevinden zich in de ondergrond en zijn niet in het reliëf zichtbaar. Gezien de interpretatie van de vondst is het overigens de vraag of we wel van ‘bewoning’ mogen spreken. Beschrijving (afb. 3) Alle kenmerken van de scherven wijzen er inderdaad op dat het één pot betreft. Er zijn met name grote stukken van de rand, maar ook twee delen van de onderzijde van de pot: één wandstuk met bodemaanzet en één grotere scherf, die het profiel bestrijkt van de buikronding tot even boven de voet. De bodem zelf ontbreekt. Er is ongeveer 50 cm van de rand in scherven aanwezig, dat wil zeggen ongeveer 70%, en naar schatting circa 30% van de gehele pot. Met uitzondering van enkele (circa 2) cm van de buikronding is het hele profiel in de scherven gedocumenteerd. Door de afmetingen van de randfragmenten zijn de binnendiameter van de hals en de buitendiameter van de buik vrij nauwkeurig te bepalen. Ook de stand van de scherven

196

|

De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 196

22-03-10 13:24


is goed bepaald. De hoogte van de pot is ongeveer 21 cm geweest (het hiaat in het profiel maakt een exacte bepaling niet mogelijk), de buikdiameter was circa 26 cm, de randdiameter 22 cm. Voor al deze maten geldt een foutenmarge van 1 à 2 cm. Door het ontbreken van de bodem moest de diameter daarvan afgeleid worden uit de grote wandscherf met bodemaanzet, hetgeen geen nauwkeuriger uitkomst gaf dan een diameter van 4 à 6 cm. De pot is spaarzaam verschraald gemagerd met matig grof (3-4 mm) gebroken witte kwarts en lijkt op basis van het breukpatroon uit rollen te zijn opgebouwd, maar duidelijke rolaanzetten zijn niet zichtbaar. De pot is zorgvuldig vormgegeven: de wanddikte is uniform 7-8 mm, de (waarschijnlijk) vlakke bodem was bij de wandaanzet 12 mm dik. De buitenzijde is gepolijst en ook de binnenzijde is met zorg glad afgewerkt. Wel zijn de verschralingsdelen nog aan het oppervlak zichtbaar, maar zij steken daar niet buiten uit. Aan de buitenzijde is de pot rossig bruin van kleur en dus oxiderend gebakken, aan de binnenzijde grauw en dus reducerend gebakken: waarschijnlijk was hij op de kop in een open vuur geplaatst. Uit de scherven is af te leiden dat de pot zeer regelmatig van vorm is geweest, met een S-vormig profiel, een buikronding boven het midden van de hoogte, een lage, ingesnoerde hals en een iets naar buiten gebogen korte rand. Ongeveer 1 cm onder de rand zijn op onderlinge afstand van 2,2 - 1,5 cm gaatjes aangebracht met een doorsnede van 2 mm. Daarbij is de gehele potwand doorboord. Van de uitgedrukte klei zijn alle sporen bij de afwerking van de pot uitgewist. Interpretatie: een doelbewuste depositie? Bij het onderzoek te Kootwijk, de opgravingen in 1971-1974 en de na-onderzoeken tot in 1981 werden enkele andere neolithische vondsten gedaan – een halve potbeker en fragmenten van een golf­ randbeker (EGK) en van een klokbeker – maar binnen de 3 ha grote opgraving

van Kootwijk-2 werd alleen een TRB?pijlspits gevonden.5 Zo maar, midden in een landschap, dat nu verborgen ligt onder de stuifzanden, is een pot achtergelaten, waarschijnlijk begraven, omdat er anders helemaal niets van zou zijn overgebleven. De rand is grotendeels bewaard, maar de bodem ontbreekt. Dat is een kenmerkend patroon voor potten die ooit op de kop ingegraven zijn, zoals potbekers,6 en ik veronderstel dan ook dat dit bij de pot van Kootwijk het geval is geweest. De oververtegenwoordiging van randscherven kan moeilijk het gevolg zijn geweest van selectief verzamelen, omdat daarvan bij een opgraving geen sprake is. Een alternatieve interpretatie zou die van een grafgift kunnen zijn uit een verder volledig uitgewist graf. Dat is een plausibele optie voor artefacten die we inderdaad uit goed gedocumenteerde grafcontext kennen, zoals bijlen, hamerbijlen, klingdolken en bekers uit de bekerperiode, maar voor de Vlaardingengroep ontbreekt dat referentiekader. Ook de hierna genoemde parallellen passen veel beter in een niet aan graven gebonden depositiepatroon, maar voor we de gedachten laten gaan over de inpassing van dit verschijnsel in een wijdere context, moeten we ons eerst richten op meer triviale zaken zoals de culturele toewijzing en de datering. Culturele toewijzing Het S-profiel, de aanwijzingen voor een vlakke bodem en vooral de rij randperforaties wijzen onmiskenbaar op de Vlaardingen-groep, geheel conform de eerder genoemde beoordeling van Bakker. De betrekkelijk geringe wanddikte, de zorgvuldige vormgeving en de mogelijke rolopbouw zijn daarvoor echter nogal ongebruikelijk. Goed vergelijkbare, even grote en grotere potten kennen we uit Voorschoten-Boschgeest, fase 1 en van de Hazendonk, fase VL-1b.7 Bij de pot van Kootwijk zijn de doorboringen iets lager – in de halsronding – aangebracht dan in de genoemde voorbeelden. Vanwege de vindplaats midden op de Veluwe, buiten het bekende Vlaardingengebied en aan de rand van de verbreiding

De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 197

|

197

22-03-10 13:24


een serie onversierde potten met randperforaties en ook dat aspect kan aan Vlaardingen zijn ontleend.

Afb. 4 AHN-hoogtemodel van de Veluwe met TRB-sites en de locatie van Kootwijk (ster). TRB-sites volgens ARCHIS, geselecteerd en gecontroleerd. Met dank aan Quentin Bourgeois. © hoogtemodel: www.ahn.nl.

198

|

van de gelijktijdige Trechterbekercultuur (TRB, afb. 4) staat echter ook de eventuele relatie daarmee ter discussie. Wat de vorm betreft is dat zeker niet het geval: dergelijke rondbuikige potten komen in de TRB niet voor. Verder is het aardewerk van de Trechterbekercultuur over het algemeen verschraald met fijn vergruisde graniet, maar bij een enkel trechterbekercomplex op de Veluwe is kwartsverschraling toegepast, namelijk in het nederzettingsmateriaal uit de vroege Havelte-fase van het Beekhuizer Zand bij Harderwijk.8 De potten van de even oude vlakgraven in de omgeving daarvan zijn eveneens met gebroken kwarts verschraald.9 Het uitzonderlijke gebruik van kwarts is niet te verklaren door het ontbreken van graniet in de omgeving, en is wel in verband gebracht met contacten met de Vlaardingen-traditie.10 Het materiaal van het Beekhuizer Zand omvat ook

Absolute datering Voor een absolute datering van zo’n losse pot zijn we aangewezen op de typochronologie van het VL-aardewerk en dat is een weerbarstige materie door de beperkte vormvariatie en het ontbreken van versiering. Recentelijk heeft Sandra Beckerman gelukkig een gedetailleerde studie gemaakt op basis van de beschikbare min of meer complete potprofielen.11 Zij onderscheidt vijf ‘vormgroepen’ (A-E), alle variaties op het thema ‘S-profiel’. De Hazendonk-stratigrafie laat zien dat sommige vormen chronologische betekenis hebben: het relatief wijde, hooghalzige type A is vroeg (VL-1a) en de slanke bekervorm type E is laat (VL-2b). Onze bolle pot behoort tot type B, dat uitsluitend in VL1b voorkomt. Op typologische gronden is er geen reden om een aparte fase VL-1c te onderscheiden, zoals Lanting & Van der Plicht12 op grond van de 14C-dateringen voorstellen, en evenmin om VL-2 in tweeën te delen op basis van het al of niet voorkomen van bekeraardewerk, zoals al heel vroeg door Glasbergen et al.13 werd voorgesteld op basis van de stratigrafie van Voorschoten-Boschgeest. Beckerman komt zo tot een indeling in drie fasen: vroeg (= VL-1a), midden (= VL-1b) en laat (= VL-2).14 De grenzen daartussen zijn betrekkelijk onscherp omdat er geen sprake is van echte ‘gidskenmerken’. Naast de potvorm hebben ook de randperforaties en kwartsverschraling chronologische betekenis: in de late fase komen beide maar weinig voor. Dat er fijnere sequentie van vondstcomplexen mogelijk is op basis van 14C-dateringen en stratigrafie, en de verhouding en tussen de verschillende aardewerk-kenmerken, is een andere kwestie. De absolute datering van deze fasen wordt vooral bemoeilijkt door de sterke fluctuaties (wiggles) in de 14C-calibratiecurve in de betreffende periode (afb. 5). Een ondergrens voor de absolute datering van de pot van Kootwijk vormt het einde van de vroege fase. Het begin van die fase

De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 198

22-03-10 13:24


kunnen we ophangen aan de einddateringen van de Hazendonk-sites Schipluiden en Ypenburg, respectievelijk circa. 3400 en ca. 3450.15 Op beide sites komt bij het aardewerk een enkele vorm voor die typologisch niet past in het Hazendonk-repertoire, maar wel bij vormgroep A van het Vlaardingen-aardewerk. In Schipluiden zijn dat een randscherf van een pot met hoge, uitstaande hoge rand en een kleine, vlakke bodem met uitgeknepen voet,16 in Ypenburg twee randscherven met hoge, uitstaande rand, waarvan één met een rij kleine indrukken (half uitgevoerde perforaties) onder de rand.17 Het materiaal toegewezen aan de fase ‘Vlaardingen-1a’ van de Hazendonk is niet direct 14C-gedateerd, maar bevindt zich in een, mogelijk vrij snel gevormde, humeuze kleiafzetting tussen de complexen ‘Hazendonk 3’ en ‘Vlaardingen-1b’, die beide goed gedateerd zijn, respectievelijk in de perioden 3700-3500 en 3400-3000 cal BC. Op basis van deze gegevens zal de pot van Kootwijk niet ouder zijn dan 3300 cal BC.

Een bovengrens voor de datering kunnen we ontlenen aan Hekelingen-III. Daar zijn stratigrafisch drie perioden van bewoning te onderscheiden, die resp. rond 2900, 2800 en 2700 cal BC zijn gedateerd. Periode 1 bezit nog alle kenmerken van de ‘midden-fase’, periode 3 behoort tot de late fase. Dat wordt ook weerspiegeld in de verandering van potvormen: alleen in periode 1 komt het vormtype D voor.18 De dateringen van Voorschoten-Boschgeest vormen bij dit alles een probleem. Het zeer geringe verschil tussen de 14C-dateringen van de verschillende niveaus is namelijk niet in overeenstemming met de markante typologische verschillen in het aardewerk. De dateringen van de onderste lagen zijn duidelijk te jong in vergelijking met Hazendonk en Hekelingen-III.19 Al met al moet de pot van Kootwijk stammen uit de periode 3300-2900 cal BC, een scherpere datering is helaas niet mogelijk. Er zijn wel enkele overwegingen om eerder aan het eind dan aan het begin van deze periode te denken. Ten

Afb. 5 Calibratiecurve voor het traject 5000-3900 BP, met de begin- en einddateringen voor de Nederlandse TRB, naar Brindley 1986. De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 199

|

199

22-03-10 13:24


eerste is het een weinig algemene vorm in het repertoire, ook op de Hazendonk, wat kan wijzen op een beperkt tijdtraject. Hekelingen-III, periode 1, toont een relatief laat voorkomen aan en op grond van de continuïteit van bewoning zou dat ook voor Voorschoten kunnen gelden. Relatie tot TRB: chronologisch en cultuurgeografisch Brindley dateert de TRB-westgroep tussen 3400 en 2850 cal BC.20 Lanting & Van der Plicht voeren argumenten aan voor een iets langer doorlopen en een later begin van de Enkelgrafcultuur, omstreeks 2800, maar wij zijn hier vooral geïnteresseerd in het begin.21 Op de Veluwe is TRB met name in het noorden gedocumenteerd: Uddelermeer, Harderwijk, Elspeet, Niersen, Ugchelen (afb. 4). Beide laatste sites liggen niet meer dan 10 km ten oosten van Kootwijk, het Uddelermeer slechts 8 km noordelijk 22 Dank zij het vormenrijke en gedetailleerd versierde aardewerk is de TRB – in tegenstelling tot het weerbarstige Vlaardingen-aardewerk – wél typochronologisch fijn in te delen: Bakker onderscheidde zeven fasen (A-G), Brindley op basis van iets andere criteria eveneens zeven ‘horizonten’ (1-7).23 Voor zover gedateerd, behoren alle Veluwse sites thuis in fase E/5, met uitzondering van de nederzetting Elspeet (fase B/C).24 Is de pot van Kootwijk gelijktijdig met deze TRB-sites en dus van het naast elkaar voorkomen van VL en TRB? De eerder genoemde wiggles in de calibratiecurve gelden natuurlijk ook voor de TRB. Dat probleem wordt door Brindley omzeild door interpolatie tussen de beide ‘sluitjaren’ (3400 en 2850) in combinatie met een schatting van de duur van elk van haar horizonten. Fase E/5 wordt zo ruwweg gedateerd tussen 3050 en 2950 cal BC en dat valt samen met het jongere deel van de hierboven voorgestelde datering van de pot van Kootwijk, tussen 3300 en 2900. Het oudere deel valt samen met de datering van de vroegste TRB in MiddenNederland (Elspeet en Laren N.-H.). De pot van Kootwijk lijkt er op te wijzen dat

200

|

het centrale en zuidelijke deel van de Veluwe ten minste tot aan fase E/5 niet binnen de invloedssfeer van de TRB viel, maar binnen die van de Vlaardingengroep. Het patroon is evenwel iets complexer: er was sprake van regelmatige, de cultuurgrenzen overschrijdende interactie. Verder zuidelijk zijn twee trechterbekers met Bauchfransen-versiering gevonden in Rhenen en een geïsoleerde, heel vroeg te dateren beker op ’t Klumke bij Oosterhout, ten noorden van Nijmegen (zie ook hierna).25 Incidentele TRB-scherven in VL-context op de Hazendonk (fase VL-1b) en Hellevoetsluis, laten zien dat de contacten nog veel verder reikten.26 Dat blijkt ook uit de verbreiding van de noordelijke knophamerbijlen in het zuiden. Omgekeerd bereikten de zuidelijke Buren-bijlen en bijlen uit Lousberg-vuursteen de trechterbekergemeenschappen in het noorden.27 Welke vorm(en) die contacten (kunnen) hebben gehad, laten we hier even buiten beschouwing. De neolithisatie van de Veluwe Wij zijn al sedert de vroege jaren van Holwerda zó vertrouwd met de noordelijke Trechterbekercultuur als het vroegste Neolithicum op de Veluwe, dat we er aan moeten wennen dat daar een heel traject van neolithisatie vanuit het zuiden aan vooraf is gegaan, waarvan de pot van Kootwijk min of meer de afsluiting vormt. Dat traject begint met de vondsten van Ede-Frankeneng en Ede-Rietveld.28 De eerste omvat een aan La Hoguette verwante ovoïde pot met zogenaamde Winkelband-versiering in de vorm van cannelures, en fragmenten van een schaal met ingedrukte zonmotiefjes, die ontleend zijn aan de Late Bandkeramiek of de Blicquy-groep in de zuidelijke lösszone. De tweede is het fragment van een eenvoudige pot met een 14C-datering rond 5000 cal BC, toe te schrijven aan het begin van de Swifterbant-traditie. Daarop volgt dan de welbekende import-horizont van verschillende bijltypen: een tweetal bandkeramische dissels en een zestal Rössener Breitkeile en tenminste één fragment van een zogenaamde hohen durchlochte

De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 200

22-03-10 13:24


Afb. 6 De Vlaardingenpot van Berghem, schaal 1:3, naar Verwers & Beex 1978. buikdiameter 31,5 cm.

Schuhleistenkeil uit Nieuw-Millingen.29 Die importen passen in een wijd patroon dat de gehele Nederlands-Noord-Duitse laagvlakte omspant. Weer veel minder bekend is dat er een hele reeks van de grote, op gemijnde vuursteen vervaardigde artefacten, kenmerkend voor de hierop volgende periode MichelsbergHazendonk, in de loop van de 19e eeuw in de stuifzanden van de Veluwe is verzameld: Roekel, Weekrom, Otterlo.30 Die laten zien dat dit gebied in die tijd tot het zuidelijke Neolithicum gerekend mag worden. De bovengenoemde verbreiding van Buren-bijlen en bijlen uit Lousbergvuursteen tonen de voortzetting van die zuidelijke netwerken in de Vlaardingentijd, met de pot van Kootwijk als bevestiging. Het is pas in de loop van de Trechterbekercultuur, meer dan vijftien eeuwen na de eerste neolithische contacten, dat daarvoor noordelijke relaties in de plaats komen. Neolithische potdeposities De pot van Kootwijk staat als doelbewuste potdepositie in het Midden-Neolithi-

cum- B niet alleen. Er is een reeks van vergelijkbare of aanverwante vondsten uit dezelfde periode in de wijdere omgeving, waarvan ik hier een aantal kort bespreek. Andere voorbeelden zijn te vinden in de bijdragen van Arts en Verhart aan deze bundel. Berghem (afb. 6) Een fraaie tegenhanger voor Kootwijk is een geĂŻsoleerde pot uit Berghem bij Oss, gevonden omstreeks 1975 in een zandafgraving.31 Het is een grotere uitvoering van de Kootwijkse pot, 31,5 cm in buikdiameter, met randperforaties bĂłven de halsronding en verschraald met gebroken kwarts.32 Het ontbreken van de bodem is opmerkelijk en doet ook hier een kopstaande begraving vermoeden. Neede (afb. 7) In 1934 werd bij Neede, bij het uitgraven van een kelder, een pot gevonden die volgens mededeling op de kop was begraven.33 Dit kan dan ook een verklaring zijn voor het ontbreken van de bodem. De pot heeft een S-profiel, met lage buikronding

De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 201

|

201

22-03-10 13:24


en een hoge, iets uitstaande hals, conform ‘vormtype A’ van Beckerman. Op grond daarvan, de rolopbouw, kwartsverschraling en randperforaties past de pot het best in de vroege Vlaardingen-fase.

Afb. 7 Neede, incomplete pot, gevonden 1934, toegeschreven aan een vroege fase van de Vlaardingen-groep, schaal 1:3, naar Louwe Kooijmans 1976. (rand- en buikdiameter 27 cm.)

Afb. 8 Hazendonk, fase VL1a-(b), schaal 1:3, naar Louwe Kooijmans 1976. (hoogte en randdiameter 28,2 cm)

202

|

Hazendonk (afb. 8) Bij de eerste campagne van de Hazendonkopgraving, in 1974, werden de resten van een waarschijnlijk complete pot34 aangetroffen onder het veen op de noordhelling van de donk, in een stratigrafische positie direct ónder het VL-1b-niveau. Typologisch en technologisch past hij goed in VL-1a of begin -1b. Vergelijkbare min of meer complete potvondsten zijn er op de Hazendonk niet gedaan en deze pot lag apart buiten hoofdverspreiding van het VL-1a+b nederzettingsmateriaal. Het is dus geen ‘toevallig’ complete pot tussen afval, waarvoor we op nederzettingsterreinen altijd beducht moeten zijn. Een interpretatie als doelbewuste depositie lijkt het meest plausibel, zeker in het licht van de andere hier besproken vondsten. In de lange, episodische gebruikstijd van de Hazendonk kan de pot heel goed één apart moment vertegenwoordigen tussen de fasen Hazendonk 3 en VL-1b in. Groot-Linden – Kraaienberg (afb. 9) Op de Kraaienberg bij Groot-Linden tekende zich bij een noodopgraving van een (deel van een) nederzettingsterrein van de Michelsberg-cultuur in 1977 een afgerond rechthoekige kuil af, die oorspronkelijk afmetingen gehad zal hebben van circa 80 x 150 cm. 35 Alleen de onderste 20 cm van de opvulling was bewaard was gebleven en daarin bevond zich een flinke hoeveelheid aardewerk van een andere vorm en makelij dan het Michelsberg-aardewerk. Soortgelijk materiaal bevond zich niet in het opgegraven gebied. Het ging dus om een geïsoleerd verschijnsel binnen een waarnemingsgebied van circa ca 800 vierkante meter, dat echter voor een deel reeds was verstoord door ontgrondingswerkzaamheden. In het materiaal waren de resten te onderscheiden van ongeveer 15 potten, waarvan één vrijwel compleet en drie voor 20 à 50% bewaard, die een duidelijke verwantschap

De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 202

22-03-10 13:24


bezitten met de pot uit de grafkelder van Stein. Deze incompleetheid kan mede het gevolg zijn van de rigoureuze onthoofding van de kuilvulling, maar ook van het depositieproces. Het vondstcomplex is moeilijk te verklaren als ‘gewone’ nederzettingskuil. Ten eerste kennen we die nauwelijks uit het zuidelijke Neolithicum (Modderman sprak van ‘niet-kuilgravende culturen’), ten tweede komen complete potten in zo’n context niet voor en ten derde ontbreekt elk ander afval, zoals vuursteen en natuursteen. Het complex is uiteindelijk geïnterpreteerd als de resten van potten die in en op de rand van de betreffende kuil waren geplaatst en zo zijn achtergelaten, waarna natuurlijke vervalprocessen hun werk hebben gedaan. Dat zal men intentioneel hebben gedaan, uit voor ons moeilijk te achterhalen motivatie, maar als zodanig is de vondst een bijzondere expressie van de praktijk van het depositieritueel. Een geheel ander aspect is, dat het materiaal van Stein door de vondst eindelijk een counterpart kreeg en daarmee een ‘verspreiding’, wat aanleiding was om een ‘Stein-groep’ voor te stellen als Limburgse tegenhanger van ‘Vlaardingen’.36 Verder zuidelijk zijn er op diverse plaatsen geïsoleerd potten uit het Midden-Neolithicum-B gevonden: in Meerveldhoven lag een pot op zijn zij in een kuil,37 in Moergestel bevond zich een vergelijkbare pot in een kleine kuil, en in het Limburgse Maasdal zijn er de vondsten van Well-Aijen en Ittervoort.38 De incomplete resten van de pot van Ittervoort lagen verspreid in een ronde kuil met een doorsnede van 1,1 m en een oorspronkelijke diepte van circa. 80 cm in een gebied zonder verdere sporen met een doorsnede van zeker 25 m.39 Het meest intrigerend is echter een pot die wél bij de vorige past wat betreft datering, locatie en context, maar culturele relaties heeft in een geheel andere richting. Het is de reeds genoemde trechterbeker van ’t Klumke bij Oosterhout. Oosterhout – Klumke (afb. 10) De trechterbeker van ’t Klumke werd gevonden als een geïsoleerde scherven-

concentratie aan de westrand van een (overdekte) zandhoogte waarop verder oostelijk een Hazendonk-nederzetting had gelegen, gezien de scherven van kenmerkend aardewerk die wijd verspreid werden gevonden.40 Er was geen ingraving waarneembaar en de scherven lagen horizontaal in de grond, op basis waarvan werd geconcludeerd dat de beker op een voormalig oppervlak moet zijn achtergelaten. De betrekkelijk hoge ligging in het profiel wijst op een relatief jonge middenneolithische ouderdom (ibid. 23), dat wil zeggen t.o.v. het Hazendonk-materiaal elders van de site. De beker is niet compleet maar kon wel in tekening worden gereconstrueerd. 41 Hij is zwak geprofileerd, 22,5 cm hoog met een buikdiameter van eveneens 22,5 cm. De buik is met verticale groeven (zogenaamde Bauch-

Afb. 9 Groot Linden – Kraaienberg, reconstructie van het depositieproces van een rituele kuil van de Stein-groep, naar Louwe Kooijmans & Verhart 1990.

De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 203

|

203

22-03-10 13:24


fransen) versierd en onder de rand zijn wijd gestelde kleine, ondiepe indrukken aangebracht. De rand is dun uitgetrokken, de bodem vlak en enigszins hol als gevolg van het droog- en bakproces. De wand is 9 mm dik en de verschraling bestaat uit kwartsgruis (bijzonder voor een trechterbeker!) met een gemiddelde grootte van 2 mm. Raemaekers stelt dat de beker de beste parallellen heeft in het gebied ten noorden van Nijmegen, en wel in de late fase van de Swifterbant-cultuur. 42 Het is echter een probleem dat we van die fase nog maar weinig weten. Met name door de holle bodem en de Bauchfransen past de beker echter niet meer bij ‘Swifterbant’, alleen de indrukken onder de rand heeft de beker gemeen met sommige Swifterbant-potten. Ik heb Jan Albert Bakker, de Nederlandse TRB-specialist, geconsulteerd en kan niet beter doen dan hem citeren: “die verticale groeflijntjes onder de rand zijn zeldzaam hier, zoniet uniek. Qua grootte … neigt hij naar de voorraadtrechterbekers, die slecht bekend zijn. Ik denk dat een datering in Deens Vroeg-Neolithicum-C / MiddenNeolithicum-I, d.w.z. bij ons Vroeg(st) Drouwen in aanmerking komt, al heb ik nauwelijks vergelijkingsmateriaal. Dat de bodem licht ‘ingetrokken’ (eingezogen) is, acht ik geen bezwaar”. In absolute ouderdom betekent dit 3600-3400 cal BC. Vergelijkbare bekers, met Bauchfransen en eendere randversiering zijn wel algemeen op de welbekende site Hüde-I, in de oeverzone van de Dümmer, ten noorden van Osnabrück, maar dat is dan ook meteen de enige plaats ten westen van de Elbe, waar die vroege TRB-fase duidelijk vertegenwoordigd is.43 De stratigrafie en chronologie van Hüde zijn echter nogal problematisch. Tussen overwegend Swifterbant-materiaal, lag daar aardewerk dat typologisch toe te wijzen is aan de periode van Bischheim (circa 4500 cal BC) tot en met TRB-Drouwen D (circa 3100 cal BC), dat alles haast onscheidbaar in een dikke cultuurlaag. Een lange reeks 14C-dateringen bevestigt de grote tijdsdiepte (circa 5000-3200 cal BC).44 Net als de pot van Kootwijk, plaatst de beker van Klumke ons voor een verras-

204

|

sing: een voor ons zeer vroege trechterbeker naast een Hazendonk-woonplaats, waarmee hij gelijktijdig kán zijn, maar hij zou ook heel goed iets jonger kunnen zijn en een afzonderlijk depositiemoment kunnen representeren. 45 Het is een uniek, vroeg noordelijk signaal in het uiterste westen van de NederlandsNoordduitse Laagvlakte. Het laat zien dat er naast de zuidelijke contacten die leidden tot de ontwikkeling van de Hazendonk-groep, ook noordelijke contacten waren. Hier is het extra interessant dat het te Klumke om een intentionele depositie lijkt te gaan en dat depositie in het vrije veld, met name van potten in venen, een typische noordelijke traditie is, die daar met de vroege TRB begint. Geheel in de lijn van de betekenis die in Zuid-Scandinavië aan vergelijkbare deposities wordt gegeven, vatten wij deze Nederlandse potten ook op als afdekking of als container van offergaven aan hogere, aan de natuur toegeschreven machten of krachten: the spirits of nature.46 Het is nog niet duidelijk of de praktijk van doelbewuste depositie zijn wortels heeft in het Mesolithicum, of dat die zich pas in het begin van de Swifterbantcultuur ontwikkelt, als vroeg aspect van het neolithiseringsproces. In elk geval tekent de depositiepraktijk zich vanaf die tijd – het begin van het 5e millennium – duidelijk en in toenemende diversiteit af. Zowel in de randzone van de woonplaatsen vond depositie plaats, als ook ver daar vandaan, in het vrije veld. De getuigen daarvan zijn voor ons vooral goed herkenbaar bij depositie in venen en moerasgebieden, waar zij enerzijds optimaal geconserveerd zijn, anderzijds ook opvallen omdat er daar geen functionele verklaring is voor het voorkomen van de betreffende objecten. Op de zandgronden is de kans op conservering veel beperkter en zijn doelbewuste deposities beperkt tot onvergankelijk materiaal: vooral bijlen, maar ook, zoals we zagen, potten. Oude voorbeelden daarvan zijn Bronneger, Urk en HardinxveldDe Bruin, alle vroeg-Swifterbant. Vervolgens zijn er in Nederland en het

De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 204

22-03-10 13:24


noorden van België een aantal potdeposities van de Michelsberg-cultuur en daarop sluiten de hierboven genoemde voorbeelden aan. Uit de bekertijd kennen we tenslotte, met name op de Veluwe, de spectaculaire potbeker-begravingen. Het is verleidelijk om bij dit alles aan een continuïteit van een betekenisvol ritueel te denken, maar het valt ook op hoe de potdeposities zich in bepaalde perioden concentreren: de vroege Swifterbant-periode, 4800-4400 cal BC, de hier besproken tweede helft van het vierde millennium met vroeg-Vlaardingen, vroeg-TRB en Stein, en dan ten derde de tientallen potbekers en wikkeldraadpotten tussen 2500 en 1800 cal BC. Ook uit de tussenliggende tijden kennen we wel doelbewust begraven potten, maar naar het schijnt toch meer incidenteel. Er lijkt sprake van verschillende momenten van inspiratie: één gekoppeld aan de beginnende neolithisatie en een tweede die misschien samenhangt met de contacten met de noordelijke depositietraditie, belichaamd door de trechterbeker van ’t Klumke. Voor meer inzicht is het nodig de deposities te inventariseren en daarbij voor zover mogelijk te proberen het profane van het rituele te onderscheiden. 47 Conclusie Met de pot van Kootwijk is de noordgrens van de VL-groep verschoven naar het midden van de Veluwe. Hij vertegenwoordigt het eindstadium van een lang neolithisatieproces, dat we vanaf 5000 cal BC kunnen traceren. Met een aantal andere geïsoleerde potvondsten is een traditie van potdeposities in het MiddenNeolithicum-B gedocumenteerd, die past in een lang traject van gevarieerde neolithische intentionele depositie. Dankwoord Bij deze dank ik Anthonie Heidinga voor zijn toestemming om de pot van Kootwijk te publiceren, André Numan voor het verzamelen van gegevens en Elly van der Velde voor de vriendelijke hulp in Museum Nairac. Erick van Driel dank ik voor de mooie reconstructietekening,

Quentin Bourgeois voor toestemming om de door hem gemaakte verspreidingskaart met AHN-ondergrond bij dit artikel te mogen afbeelden (afb. 5) en Jan Albert Bakker voor zijn expertise met betrekking tot de trechterbeker van OosterhoutKlumke.

Afb. 10 Klumke, vroege trechterbeker, schaal 1:3, naar Raemaekers 2007. buikdiameter 22,5 cm, hoogte 22,5 cm

Leendert P. Louwe Kooijmans Het Jachthuis Imbosch 5 6961 LJ Eerbeek louwekooijmans@planet.nl

Noten 1 Heidinga 1984, 6. Later heb ik (Louwe Kooijmans 1983) voorgesteld om van ‘Vlaardingen-groep’ te spreken, gezien het beperkte verspreidingsgebied en de veronderstelde nauwe relaties met ‘Stein’ in Limburg en het veel verder verwijderde ‘Wartberg’ in Hessen. Tezamen vormen ze een ‘WSV-complex’ tussen SOM en TRB. 2 De tekening was opgevraagd t.b.v. de studie van Beckerman & Raemaekers (2009) en is door hen afgebeeld in fig. 16.1. De pot is evenwel gerecon­strueerd met een iets holle (‘ingetrokken’) bodem, waarvoor de aanwijzingen echter ontbreken. 3 Heidinga 1984, fig. I, 1:3. 4 Heidinga 1984, 82. 5 Heidinga 1984, 6. 6 Hulst 1970, 28-29.

De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 205

|

205

22-03-10 13:24


7 Resp. Glasbergen et al. 1967, fig. 7 en 8, met knobbeloren; Louwe Kooijmans 1974, fig. 48; 1976, fig. 23. 8 Modderman e.a. 1976, speciaal p. 56. 9 Manssen 1980. 10 Manssen 1980; Louwe Kooijmans 1983, 59. 11 Beckerman 2006; Beckerman & Raemaekers 2009. 12 Lanting & Van der Plicht 1999, 68 e.v. 13 Glasbergen et al. 1967. 14 Beckerman & Raemaekers 2009. 15 Resp. Mol et al. 2003; Bruning & Houkes 2008; Lanting & Van der Plicht 1999, 33 nemen m.i. ten onrechte een datering van VL-1a omstreeks 3200-3100 aan. 16 Raemaekers & Rooke 2003, fig. 6.5. 17 Raemaekers 2008, 193. 18 Wassink 1984. 19 Contra Lanting & Van der Plicht 1999, 69-70. 20 Brindley 1986. 21 Lanting &Van der Plicht 1999, 67. 22 Bakker 1979; Manssen 1980. 23 Bakker 1979, 62; Brindley 1988. 24 Manssen 1980. 25 Resp. Van Tent & Vogelzang 1996, 48-49; Raemaekers 2007. 26 Resp. Louwe Kooijmans 1976, fig. 23; Goossens 2009. 27 Bakker1979, 1982, 2006; Louwe Kooijmans 1983. 28 Schut 1988 en Brounen et al. in press; Hulst 1994. 29 Schut 1991. Bij studie in Museum Nairac bleek dat het fragment uit Nieuw-Millingen – Mottenkuil geen Plätbolzen is, zoals Schut vermeldt. Het heeft namelijk een asymmetrische doorsnede met parallel aan het conische steelgat een vlakke en een ronde zijde. Het is dus het einde van een (nogal smalle) doorboorde schoenleestbijl. Helaas zijn – zoals vaak met bijlvondsten – niet alle plaatsvermeldingen

controleerbaar. 30 Verhart 1980; eigen waarnemingen in het Rijks­ museum van Oudheden, waar het materiaal wordt bewaard. 31 Verwers & Beex 1978, 5-6. 32 In de kroniek staan geen maten vermeld, maar aardewerk blijkt systematisch 1:4 te zijn afgebeeld, hetgeen spoort met de wel gegeven afstand tussen de randperforaties. 33 Louwe Kooijmans 1976, 281-282; Bakker 1979, 121. 34 Deze cryptische omschrijving vraagt om toelichting. De pot komt uit een van de kleine verkenningskuilen en moet zich nog voor de helft ‘achter het profiel’ in de grond bevinden. 35 Louwe Kooijmans & Verhart 1990, 61-66; Verhart in deze bundel fig. 5. Zie noot 4 voor ‘Stein’. 36 Louwe Kooijmans 1983. 37 Arts in deze bundel. 38 Resp. Verwers 1988, 21-22; Verhart in deze bundel. 39 Heijmans et al. 2007, 100, 184, kaart 3. 40 Ball 2007, 23. 41 Raemaekers 2007, 41. 42 Raemaekers 2007, 48. 43 Kampffmeyer 1991, zie ook de analyse van Raemaekers1999, 72-91. 44 Kampffmeyer 1991, Abb 250. 45 De datering voor de Hazendonk-groep in het algemeen is 3850-3400 cal BC. De enige betrouw­ bare directe 14C-datering voor de Hazendonkbewoning op ’t Klumke (Poz-15677 4880 ± 40) levert na calibratie 3770-3630, met een geringe mogelijkheid van een jongere ouderdom. 46 Ebbesen 1993; Koch 1998. 47 De auteur bereidt een artikel voor over Neolithische deposities in het beneden-Rijngebied

Literatuur Bakker, J.A., 1979: The TRB West Group. Studies in the chronology and geography of the makers of the hunebeds and Tiefstich pottery. Proefschrift Amsterdam (= Cingula 5). Bakker, J.A., 1982: TRB settlement patterns on the Dutch sandy soils. Analecta Praehistorica Leidensia 15, 87-124. Bakker, J.A., 2006: The Buren Axe and the cigar chisel: striking export products from the West European flint mines – associations and distribution along their northern fringe. In: Proceedings of the VIII International Flint Symposium, Bochum, 1999. Stone Age - Mining Age – Der Anschnitt, Beiheft 19, 247-275. Bakker, J.A. & W.A.B. van der Sanden, 1995: Trechterbekeraardewerk uit natte context: de situatie in Drenthe, Nieuwe Drentse Volksalmanak 112, 132-148. Ball, E., 2007: Sporen en structuren. In: E. Ball & P. van den Broeke: Opgravingen op ’t Klumke te Nijmegen-Oosterhout. Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen 6), 21-38. Beckerman, S.M., 2006: De chronologie van de Vlaardingen-groep op basis van morfologische kenmerken van het aardewerk, MA thesis Groningen. Beckerman, S.M. & D.C.M. Raemakers, 2009: Vormvariatie van Vlaardingen-aardewerk; een nieuwe typochronologie van het aardewerk van de Vlaardingen-groep (ca. 3400-2500 v.Chr.), Archeologie 13, 47-66. Brindley, A.L., 1986: Typochronology of TRB West Group pottery, Palaeohistoria 28, 93-107. Bounen, F.T.S., E. Drenth & P. Schut, in press: La Hoguette north of the Rhine. The Ede Frankeneng site revisited. In: B.Vanmontfort et al. (red.), Early Pottery Traditions in the Lower Rhine Area, Leiden, (Archaeological Studies Leiden University 19)

206

|

De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 206

22-03-10 13:24


Bruning, L. & R. Houkes, 2008 Stratigrafie, fasering en datering. In: H. Koot, L. Bruning & R.A. Houkes (eds), Ypenburg-locatie 4. Een nederzetting met grafveld uit het midden-neolithicum in het West-Nederlandse kustgebied, Den Haag, 31-57. Ebbesen, K., 1993: Sacrifices to the powers of nature, in: S. Hvass / B. Storgaard (red.), Digging into the past. 25 Years of archaeology in Denmark, Aarhus.122-125. Glasbergen, W., W. Groenman-van Waateringe & G.M. Hardenberg-Muller, 1967: Settlements of the Vlaardingen culture at Voorschoten and Leidschendam, Helinium 7, 3-31, 97-120. Goossens, T.A. (red.), 2009: Opgraving Hellevoetsluis-Ossenhoek. Een nederzetting van de Vlaardingen-groep op een kwelderrug in de gemeente Hellevoetsluis. Leiden Archol-rapport). Heidinga, H.A., 1984. De Veluwe in de vroege middeleeuwen. Proefschrift Amsterdam. Heijmans, H., E. Drenth, D. Keijers & J. Schreurs (red.), (2007). Archeologisch onderzoek Ittervoort. Oude bedrijvigheid industrieterrein Santfort ontsloten. Ittervoort. Hulst, R.S., 1970: Archeologische Kroniek van Gelderland 1966-1967, Bijdragen en Mededelingen van de Vereniging Gelre 64, 26-48. Hulst, R.S., 1994: Archeologische Kroniek van Gelderland 1993, Bijdragen en Mededelingen van de Vereniging Gelre 85, 162-171. Kampffmeyer, U., 1991: Die Keramik der Siedlung Hüde I am Dümmer, Untersuchungen zur Neolithisierung des Nordwestdeutschen Flachlandes, proefschrift Göttingen. Koch, E., 1998: Neolithic bog pots from Zealand, Møn, Lolland and Falster. Kopenhagen (Nordiske Fortidsminder B16). Lanting, J.N. & J. van der Plicht, 1999: De 14C-chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie, III: Neolithicum, Palaeohistoria 41/42, 1-110. Lehmann, L.Th., 1965: Placing the potbeaker, Helinium 5, 3-31. Louwe Kooijmans, L.P., 1974: The Rhine/Meuse Delta; four studies on its prehistoric occupation and Holocene geology. Proefschrift Leiden. Louwe Kooijmans, L.P., 1976: Local developments in a borderland, OMROL 57, 227-298. Louwe Kooijmans, L.P., 1983: Tussen SOM en TRB, enige gedachten over het laat-neolithicum in Nederland en België, Bulletin des Musées Royaux d’art et d’histoire 54, 55-67. Louwe Kooijmans, L.P. & L.B.M. Verhart, 1990: Een middenneolithisch nederzettingsterrein en een kuil van de Stein-groep op de voormalige Kraaienberg bij Linden, Gemeente Beers (N.-Br.), Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 70, 49-108. Manssen, W.J., 1980: A flat grave cemetery of the funnel beaker culture near Harderwijk, Helinium 20, 105-113. Modderman, P.J.R., J.A. Bakker & H.A. Heidinga, 1976: Nederzettingssporen uit het midden-neolithicum (TRB), late bronstijd en middeleeuwen in het Beekhuizer Zand onder Harderwijk, (prov. Gelderland), Analecta Praehistorica Leidensia 9, 39-73. Mol, J., L.P. Louwe Kooijmans & T. Hamburg, 2003: Stratigraphy and chronology of the site. In: L.P. Louwe Kooijmans & P.F.B. Jongste (eds), Schipluiden, a Neolithic settlement on the Dutch North Sea coast c. 3500 cal BC, Leiden (Analecta Praehistorica Leidensia 37/38), 19-38. Raemaekers, D.C.M., 2007: Het midden-neolithische aardewerk. In: E. Ball & P. van den Broeke: Opgravingen op ­ ’t Klumke te Nijmegen-Oosterhout. Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen 6), 39-48. Raemaekers, D., 2008: Het aardewerk. In: H. Koot, L. Bruning & R.A. Houkes (red.), Ypenburg-locatie 4. Een nederzetting met grafveld uit het midden-neolithicum in het West-Nederlandse kustgebied, Den Haag, 189-202. Raemaekers, D. & M. Rooke, 2003: The Schipluiden pottery. In: L.P. Louwe Kooijmans & P.F.B. Jongste (eds), Schipluiden, a Neolithic settlement on the Dutch North Sea coast c. 3500 cal BC, Leiden (Analecta Praehistorica Leidensia, 37/38), 113-128. Schut, P., 1988 : Poteries du Néolithique ancien à Ede (Prov. de Gueldre), Helinium 28, 223-231. Schut, P., 1991: Een inventarisatie van neolithische bijlen uit Gelderland ten noorden van de Rijn. (NAR 11) Amersfoort. Tent, W.J. van & F. Vogelzang, 1996: Archeologische Kroniek van de provincie Utrecht over de jaren 1970-1979 (Stichting Publicaties Oud-Utrecht) Utrecht. Verhart, L.B.M., 1980: Vuursteenmijnbouw, -bewerking en -handel in de late steentijd. Leiden (eigen uitgave). Verwers, W.J.H. & G.A.C. Beex, 1978: Archeologische Kroniek van Noord-Brabant 1974-1976. Verwers, W.J.H., 1988: Archeologische Kroniek van Noord-Brabant 1983-1984. Waals, J.D. van der, 1972: Die durchlochten Rössener Keile und das frühe Neolithikum in Belgien und den Niederlanden, in: J. Lüning (red.), Die Anfänge des Neolithikums vom Orient bis Nordeuropa, Tiel 5a: westliches Mittel­ europa, Köln (Fundamenta Reihe A, Band 3), 3-27. Wassink, J.C.L, 1984. Het aardewerk van Hekelingen III. Typescript Rijksmuseum van Oudheden.

De VL-pot van Kootwijk en enkele andere potdeposities uit de tweede helft van het vierde millennium v. Chr.

Special binnenwerk.indd 207

|

207

22-03-10 13:24


De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven Leo Verhart

Afb. 1 De grafkelder van Stein in de huidige situatie in het archeologisch reservaat Stein. De keienvloer is in situ gebleven. Van de vier grondverkleuringen van paalgaten zijn op drie sporen houten afgezaagde palen geplaatst.

208

|

Inleiding De Vlaardingen-cultuur is een typisch West-Nederlands verschijnsel, vooral geassocieerd met een natte woonomgeving. Maar wat gebeurde er op de droge zandgronden in het zuiden en zuidoosten? Woonden daar ook mensen die wij een identiteit zouden toedichten als Vlaardingen-cultuur en zo niet, wat speelde zich daar dan allemaal af? Met die vragen en de antwoorden heeft zich een groot aantal archeologen bezighouden. Natuurlijk de opgravers van Vlaardingen zelf die voor de oorsprong en contacten naar het zuiden keken, maar veel was er in die vroege jaren zestig niet bekend van de Belgische en Nederlandse zandgronden. In België zijn nauwelijks vindplaatsen bekend die dateren uit het Laat-Neolithicum en zeker zijn er geen vindplaatsen met sporen van de Vlaardingen-cultuur.1 In het midden van de jaren vijftig begon de latere Leidse hoogleraar P.J.R. Modderman, ontdekker van de Vlaardingencultuur in Hekelingen, zich actief met het Limburgse Neolithicum bezig te houden. Na zijn baanbrekende werk - in nauwe samenwerking met H.T. Waterbolk op het gebied van de Bandkeramiek raakte hij steeds meer geïnteresseerd in wat zich ná de aankomst van deze boerenkolonisten in het zandgebied ten

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 208

22-03-10 13:24


noorden van de löss had afgespeeld. Hij voerde inventarisaties uit en enkele opgravingen, maar meer dan wat scherven, veel vuursteen en een enkel grondspoor, leverde dit niet op.2 Zijn opvolger, L.P. Louwe Kooijmans, begon zich na zijn onderzoek in het natte westen ook voor dit gebied te interesseren, maar aanvankelijk vanuit het idee meer te willen weten van het achterland van de door hem ontdekte Hazendonkgroep in de Alblasserwaard, de voorloper van de Vlaardingen-cultuur. Dat leverde in het begin niet veel op. Buiten de vuursteenmijnen was het dekzandlandschap ten noorden van de löss een weerbarstige archeologische informatiebron met telkens weer het bekende beeld van veel vuursteen, weinig aardewerk en een enkel grondspoor. Organisch materiaal ontbrak ten enen male. Een lastig probleem was dat veel vindplaatsen ook vaak een lange, frequent onderbroken gebruiksduur lieten zien, waardoor het onmogelijk was een scherp beeld te krijgen van de omvang en aard van iedere bewoningsfase. Dat gold zowel voor de Michelsberg-cultuur als de opvolger, de vermeende tegenhanger van Vlaardingen. Louwe Kooijmans opperde de mogelijkheid dat die tegenhanger van Vlaardingen in de toekomst te vangen zou zijn onder de naam Wartberg-Stein-

Vlaardingen.3 Van die tegenhanger was één duidelijk spoor teruggevonden: de grafkelder van Stein. Één stip op een verder witte kaart Op 3 april 1963 ontdekte men tijdens de opgraving van de bandkeramische nederzetting in Stein een klein stenen vloertje. 4 De opgraver, P.J.R. Modderman, meende met een graf van doen te hebben en besloot het weer toe te dekken zodat het in alle rust onderzocht kon worden na afloop van de bandkeramische opgraving. Nadat het onderzoek van de nederzetting in juni was afgerond, werd het stenen vloertje verder in alle rust onderzocht. De stenen bleken op de bodem van een kuil te liggen waarvan de insteek niet meer zichtbaar was en het vloertje had een afmeting van 5,50 bij 1,75 meter. (afb. 1) In het middendeel werden aan de buitenzijde elk twee tegenover elkaar liggende grondsporen aangetroffen die geïnterpreteerd zijn als restanten van zware palen. Modderman ging ervan uit dat die palen onderdeel waren van een overdekking van de kuil zodat er een soort grafkelder ontstond. Dit resulteerde in een grafmonument, in idee overeenkomend met de hunebedden, de westfälisch-hes­ sische Steinkisten en de allées couvertes van de Seine-Oise-Marne-cultuur. Op een plaveisel van maaskeien werden

Afb. 2 Een selectie van de vondsten uit de grafkelder. Links het aardewerk en rechts de inventaris (foto Rijksmuseum van Oudheden).

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 209

|

209

22-03-10 13:24


in een grijzige zandlaag menselijke crematieresten ontdekt en een serie artefacten. Behalve een pot en een kraagflesje kwamen er 96 verbrande transversale pijlspitsen, een kraal en 11 verbrande benen spitsen te voorschijn. (afb. 2) Op 1 meter afstand werd een ronde kuil ontdekt met een identieke grijze vulling als het graf. De kuil was afgedekt met enkele stenen. Op nog grotere afstand, 20 meter, werd een grote randscherf gevonden, gelijkaardig in de makelij van de pot in de grafkelder. Tenslotte is er nog een vuurstenen bijl die als losse vondst werd ingeboekt, maar vermoedelijk uit de grafkelder afkomstig is. In veel opzichten was de grafkelder zelf een unieke vondst, maar ook het aardewerk was vrij nieuw. Een oude vondst van een randscherf in een dichtgegooide mijnschacht in Rijckholt bleek als enige overeenkomsten te tonen met het aardewerk uit Stein.5 Houtskool uit de kelder leverde een 14C-datering op van 4780 ± 60 BP (36503525 BC). Deze hoge ouderdom deed vermoeden dat het gedateerde houtskool van een oude boom afkomstig was. Deze aanname werd bevestigd door een later uitgevoerde datering van een stuk verbrand menselijk bot. Dit bleek een ouderdom te hebben van 4570 ± 60 BP (34253325 BC).6 De grafkelder wordt algemeen geïnterpreteerd als een collectief graf, vergelijkbaar met het hunebed. Het onderzoek van de crematieresten leverde een ander beeld op.7 Er blijken minimaal vijf volwassen personen en één kind te zijn bijgezet. De hoeveelheid crematieresten maakt het niet aannemelijk dat dit aantal veel groter is geweest. Wel moet er rekening mee worden gehouden dat bijzetting in de vorm van inhumaties geen sporen heeft achtergelaten en het aantal bijgezette personen dus hoger kan zijn geweest. Hiertegen pleit echter - als we hunebedinventarissen en enkele Noord-Franse Seine-OiseMarne-graven als uitgangspunt nemen het geringe aantal grafgiften. Inventarisaties en opgravingen De ontdekking van de grafkelder in Stein stimuleerde Modderman mede om een

210

|

zoektocht te beginnen naar sporen van bewoning uit het Midden-Neolithicum in Limburg, de periode ná de Bandkeramiek. Studenten werden ingezet om materiaal van amateurs te bestuderen8 en Modderman begon zelf aan een inventarisatie van bijlen, gemaakt van Lousbergvuursteen. Door al deze werkzaamheden werden contacten opgebouwd met Limburgse amateurarcheologen die op hun beurt weer resulteerden in kennis over archeologisch interessante terreinen. In 1967 besloot Modderman zijn kans te wagen bij Koningsbosch en samen met H.M.E. van Haaren een opgraving uit te voeren. Door de Echtse amateurarcheoloog L. Keuren was daar in de loop van bijna 10 jaar een serie rijke oppervlaktevindplaatsen ontdekt. De meest veelbelovende twee werden door middel van kleine opgravingsputten onderzocht. De resultaten vielen echter tegen. Weliswaar was er veel vuursteen aan het oppervlak opgeraapt, maar tijdens de opgraving bleek dat andere vondstcategorieën zeldzaam waren, dat de vindplaatsen langdurig in gebruik waren geweest en dat grondsporen in de bodem niet meer zichtbaar waren. Bij de opgraving werd een kleine hoeveelheid aardewerk ontdekt. Een deel is verschraald met kwarts en toont overeenkomsten met de potten uit de grafkelder van Stein, maar ook verschillen. Er komen enkele naar buitenstaande randen voor en de vorm van de bodems is vergelijkbaar met de pot uit de grafkelder. Een nieuw element is een groepje randscherven met hooggeplaatste knobbeloren en gaatjes onder de rand. Ze zijn mogelijk van één pot af komstig. Op grond van de makelij van het aardewerk zouden ze als nieuw element ook aan Stein kunnen worden toegeschreven. De vele vondsten van Lousberg-bijlen op het terrein zijn een indicatie dat dergelijke bijlen ten tijde van de Stein-groep in gebruik waren. Behalve het Stein-aardewerk zijn er scherven gevonden die niet aan een cultuur toegeschreven konden worden, verder een scherf van de Michelsberg-cultuur en ijzertijdaardewerk.

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 210

22-03-10 13:24


Afb. 3 De verspreiding van Lousberg-bijlen (naar Bakker 2006, met aanvullingen).

Na de teleurstellende opgravingen in Koningsbosch probeerde Modderman het in 1969 opnieuw en voerde een kleine opgraving uit op de Keuperheide tussen Neer en Kessel.9 De aanleiding was de ontdekking van vroegneolithisch Limburger-aardewerk, maar er werden bij het onderzoek ook sporen uit het MiddenNeolithicum ontdekt: Michelsberg-aardewerk en enkele scherven die aan de Stein-groep en Vlaardingen-cultuur kunnen worden toegewezen. Een uitvloeisel van het onderzoek in Koningsbosch was dat Modderman een inventarisatie uitvoerde naar het voorkomen van Lousberg-bijlen in Nederland. Hij meende, gezien het grote aantal dat in Koningsbosch was aangetroffen, dat dit een gidsartefact kon zijn voor het Midden-Neolithicum. De vuursteen voor deze bijlen werd gewonnen op de Lousberg in Aken en de bijlen zijn daar ook grotendeels als halffabrikaten geproduceerd.10 De exploitatie vond grotendeels plaats in het laatste deel

van het Neolithicum, de periode waarin de Stein-groep optreedt. 11 Van de Lousberg werden de halffabrikaten naar de boerengemeenschappen getransporteerd waar de bijlen werden geslepen en gebruikt. De verspreiding van deze bijlen vertoont een opvallend patroon. (afb. 3) Ten noorden van de grote rivieren ontbreken ze vrijwel en ook in westelijke richting nemen de aantallen snel af. De scherpe begrenzing van de verspreiding suggereert dat de bijlen circuleerden in het territorium van een cultureel begrensde groep. De verspreidingsgrens in het noorden zou dan gezien kunnen worden als de culturele scheidslijn tussen de Trechterbekercultuur en de Stein-groep. Naar het westen toe is die grens veel minder scherp en ook lastiger te benoemen. Het zou de scheidslijn kunnen zijn tussen Vlaardingen en Stein, maar deze groepen hebben op andere terreinen zoveel gemeen. De meeste bijlen van de West-Nederlandse Vlaardingen-vindplaatsen zijn gemaakt van lichtgrijze Bel-

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 211

|

211

22-03-10 13:24


plete potten afgedekt en andere potten deels bewaard gebleven. Tot een van die laatste vondsten behoort een met touwindrukken versierde scherf van een beker van de Enkelgrafcultuur (EGK). Deze wordt tot bekertype 1a gerekend. Dit is de enige aanwijzing voor de ouderdom van de kuil, want houtskool ontbrak. Erg scherp is de datering overigens niet. De 1a-bekers zijn langdurig in gebruik geweest tussen 2850-2450 v.Chr.15

Afb. 4 Een selectie van kraagflesjes uit Limburg uit Kessel (1), Echt-Koningsbosch (2) en Neer (3-4).

gische vuursteen en het lijkt erop dat in het westen de vuursteenvoorziening meer op West-België gericht was dan op het zuiden. Er is slechts één stuk Lousberg-vuursteen bekend uit Vlaardingen-context. Het is een klingetje uit de vindplaats Hekelingen-III. Ook aan het aardewerk werd na de opgravingen van Modderman in Koningsbosch en op de Keuperheide weer aandacht besteed. Niet zozeer aan het slecht herkenbare Stein-aardewerk zelf, maar aan de makkelijker te identificeren kraagflesjes. Er zijn er buiten de grafkeldervondst een zestal bekend.12 Ze komen in Midden- en Zuid-Limburg voor. (afb. 4) In Noord-Brabant en het zuidoostelijke deel van Gelderland ontbreken ze, met uitzondering van één exemplaar uit Wijchen.13 In 1977 werd er in de Maaskant een opvallende vondst gedaan. Tijdens het onderzoek van een nederzetting met sporen uit meerdere fasen van het Neolithicum werd op de Kraaienberg bij Groot-Linden een kuil van 1,9 bij 2,9 meter ontdekt met daarin een groot aantal scherven en enkele stenen.14 Uit de scherven konden minimaal 7 potten gereconstrueerd worden die aan de Stein-groep kunnen worden toegewezen. (af b. 5) Sommige potten waren vrijwel compleet. De vondst wordt geïnterpreteerd als een oorspronkelijk open kuil waar de potten in de kuil zelf en op de rand waren geplaatst. (Zie bijdrage Louwe Kooijmans afb. 9.) Door het instorten van de wanden zijn vrijwel com-

212

|

Het Maasdal-project In 1983 publiceerde de opvolger van Modderman als hoogleraar in Leiden, L.P. Louwe Kooijmans, een artikel over de relatie tussen de Vlaardingen-cultuur in het westen en de Stein-groep in Limburg.16 Hij bracht beide in verbinding met de Duitse Wartberg-groep. De overeenkomsten in materiële cultuur en grafgebruik rechtvaardigden in zijn ogen een dergelijke toewijzing. Mede door dit artikel en de daarin aangeroerde problematiek werd zijn belangstelling voor het Limburgse Neolithicum gewekt en een begin gemaakt met de inventarisatie van de omvangrijke collectie van de Heemkunde Vereniging Roerstreek. Deze inventarisatie zou de opmaat zijn voor nieuwe projecten in Limburg. Er kwam aandacht voor de ruimtelijke analyse van steentijdvindplaatsen17, onderzoek startte naar de Zuid-Limburgse vuursteenmijnen18 en de inventarisatie werd uitgebreid naar geheel Limburg en delen van Noord-Brabant en Gelderland onder de naam Maasdal-project.19 De systematische inventarisaties in het kader van het Maasdal-project leverden een schat aan nieuwe gegevens op. Op verschillende schaalniveaus, met ook een oplopend niveau aan detail, werden gegevens geïnventariseerd en opgenomen in databanken. Daaruit zijn onder andere verschillende verspreidingskaarten te genereren die een indruk geven over de omvang van de bewoning en de veranderingen die door de tijd plaatsvonden. Voor de Stein-groep zijn in het Maasdalproject drie gidsartefacten gedefiniëerd. Het gaat om met kwarts verschraald aar-

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 212

22-03-10 13:24


dewerk, transversale spitsen en gesteelde pijlspitsen in de vorm van een dennenboom. Het aardewerk van de Stein-groep is buitengewoon lastig te herkennen. Het is onversierd en met kwartsgruis verschraald. Dat komt in meer perioden voor. In de oudere Michelsberg-cultuur wordt het gebruikt maar dan is aan de verschraling vaak een component zand toegevoegd en is het aardewerk dunner en harder gebakken. In de Bronstijd komt ook veel met kwarts verschraald aardewerk voor, maar dit is te herkennen aan een eventuele bijmenging van grind, een

ruw wandoppervlak van de pot en haarscheuren om de stukken kwarts die door het buitenoppervlak steken. Ook in de IJzertijd komt nog sporadisch met kwarts verschraald aardewerk voor. Het is dus heel lastig kleine kwartsverschraalde scherven aan de Stein-groep toe te wijzen. Transversale spitsen lijken wel een duidelijk element van de Stein-groep, terwijl het derde gidsartefact, de dennenboomvormige spits, een vrij zeldzaam voorkomend werktuig is. Door een combinatie van gidsartefacten kan voor het Maasdal een verspreidings-

Afb. 5 Een selectie van Stein-aardewerk uit de kuil van Groot-Linden. (Naar Louwe Kooijmans & Verhart 1990).

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 213

|

213

22-03-10 13:24


Tabel 1 H et aantal vuurstenen bijlen per onderzoeksregio en het aandeel van Lousberg en Valkenburg-vuursteen Regio Grave Regio Venray Regio Belfeld-Swalmen Regio Roerstreek

Aantal bijlen 25 74 46 261

kaart van nederzettingen gemaakt worden. Dit levert een patroon op met een dunne strooiing van vindplaatsen, afhankelijk van de criteria die worden toegepast. In meer detail kan die verspreiding in een kernregio worden bestudeerd. In vier kernregio’s (Grave, Venray, de Roerstreek en de Graetheide) zijn zoveel mogelijk amateurcollecties en museumverzamelingen bestudeerd. Het aantal vindplaatsen neemt daardoor toe en ook de informatiewaarde is groter dan voor de macroregio die gebaseerd was op literatuurgegevens en het oude pre-Archisbestand van toen ROB, nu RCE. In de kernregio Venray konden 17 vindplaatsen gedocumenteerd worden die als neder-

n 0 2 6 12

Lousberg % 0,0 2,7 13,0 4,6

Valkenburg n % 2 8,0 4 5,4 7 15,2 23 8,8

zettingen zijn te interpreteren. De verspreiding vertoont een opvallend patroon. (afb. 6) Het merendeel ligt in de zone van relatief goede akkergronden, terwijl slechts een klein aantal in de beekdalen is te vinden. Dit laatste gebied was in voorgaande perioden, Mesolithicum en in de Michelsberg-fase, een intensief gebruikt jachtgebied. De verspreiding is een aanwijzing dat jacht nauwelijks nog een rol speelt in de voedselvoorziening en akkerbouw en veeteelt de belangrijkste middelen van bestaan zijn. In dat opzicht is de vondst van 96 transversale pijlspitsen en vergelijkbaar benen wapentuig in de grafkelder van Stein opmerkelijk. De gegevens over die agrarische levenswijze zijn ech-

Afb. 6 De verspreiding van nederzettingen van de Stein-groep in de regio Venray. De meeste nederzettingen liggen op de overgang van de rivier de Maas en de mondingen van de west-oost stromende beken. Deze zone bezit de meest vruchtbare akkergronden. In de beekdalen komen nog enkele nederzettingen voor, maar veel minder in aantal dan in de oudere Michelsberg-periode.

214

|

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 214

22-03-10 13:24


ter minimaal. In een pollendiagram uit Maastricht-Randwijck blijkt dat bos gekapt wordt en akkers worden aangelegd.20 Het belang van akkerbouw en veeteelt is ook voor deze periode net over de grens in Duitsland aangetoond.21 Met uitzondering van de vindplaats Maastricht-Hoogeweerth kennen we geen botten uit de Stein-periode. De dunne spreiding aan vindplaatsen in de macroregio staat in schril contrast met het patroon van andere materiaalcategorieën. Het vuursteen van de Stein-groep is nauwelijks te onderscheiden, maar de indruk is dat grote aantallen steentijdvindplaatsen aan deze periode kunnen worden toegewezen. Een tipje van de sluier kan opgelicht worden aan de hand van het dichte verspreidingspatroon van vuurstenen bijlen, totaal 1522 stuks. (afb. 7) In het tijdstraject dat de Stein-groep Limburg bewoont, worden twee vuursteenmijngebieden geëxploiteerd. Het gaat om de omgeving van Valkenburg en de Lousberg bij Aken. Het is onzeker of er dan nog in Rijckholt vuursteen wordt gewonnen. De aantallen bijlen van Lousberg- en Valkenburg-vuursteen in Limburg nemen naar het noorden toe in aantallen af. Een staatje met de aantallen bijlen en vuursteenherkomst in drie kernregio’s en een momenteel lopende inventarisatie tussen Belfeld en Swalmen laat dat zien.22 (tabel 1) In de Michelsberg-periode komen bijlen van Valkenburg- en Lousberg-vuursteen zelden voor en lijken dus inderdaad aan de Stein-groep te kunnen worden gekoppeld.23 Ontdekkingen in het veld: kuilen, scherven en losse potten De tijd heeft niet stilgestaan en inmiddels zijn er door waarnemingen van amateurs en bij opgravingen nieuwe sporen van de Stein-groep ontdekt. Veel hebben die tot op heden niet bijgedragen aan een vergroting van onze kennis over verschillende aspecten van de Stein-samenleving en de aard van de nederzettingen. Paalsporen en huisplattegronden ontbreken ten enen male. In het gunstigste geval

wordt een kuil ontdekt en alles wat rest is vuursteen, een handjevol scherven en soms een halve pot. Enkele van die kuilen met wat scherfmateriaal zijn door amateurs gedocumenteerd bij Afferden, Siebengewald en Sittard-Overhovenerheide.24 De laatste jaren zijn er bij enkele opgravingen ook sporen van de Steingroep aan het licht gekomen. Een korte opsomming: Maastricht-Randwijck 25 Bij het onderzoek van een ijzertijdneder-

Afb. 7 Verspreiding van bijlen binnen het werkgebied van het Maasdal-project. De verdichtingen in het kaartbeeld zijn in de meeste gevallen het resultaat van intensieve verzamel- en meldingsactiviteiten van amateurs.

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 215

|

215

22-03-10 13:24


zetting kwam een kuiltje tevoorschijn met daarin met kwarts verschraald aardewerk. Er werden minimaal drie stuks vaatwerk herkend, potten met een naar buiten staande rand en met een vlakke bodem. Houtskuil uit de kuil leverde een 14C-datering op van 4180 ± 60 BP (28902660 BC).26 Maastricht-Hoogenweerth27 Bij de verwijdering van bovengrond voor de winning van grind langs de Maas werden enkele kuilen ontdekt met daarin resten van met kwarts verschraald aardewerk. Het aardewerk wordt tot de Steingroep gerekend. Uit een van de kuilen kwam ook een randfragment van een kraagflesje tevoorschijn. Behalve aardewerk werden er botten en vuursteen aangetroffen. De botten zijn niet nader bestudeerd en het vuursteen was gedeeltelijk afkomstig van bijlproductie te plaatse. Hiervoor is vuursteen van het Rijckholttype gebruikt. Ittervoort28 Op het industrieterrein Santfort bij Ittervoort werden enkele ver uiteen gelegen kuilen gedocumenteerd met daarin scherven van de Stein-groep. Paalsporen en andere grondverkleuring die met een nederzetting in verband te brengen zijn, ontbreken. In een min of meer ronde kuil met een diameter van 1,1 meter en een diepte van 45 centimeter werden de scherven aangetroffen die van één pot afkomstig bleken te zijn.29 (afb. 8) Sittard/Geleen-Hof van Limburg 30 Tijdens de opgraving van een terrein met sporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd werden ook enkele neolithische grondsporen aangesneden. Het gaat om een grote kuil, onregelmatig van vorm van circa 6 bij 6 meter en enkele paalsporen. Op de bodem van de kuil, waarvan de functie niet kon worden vastgesteld, kwamen enkele scherven, mogelijk afkomstig van 2-4 potten. De randscherven zijn weer van het bekende S-vormige model en er werd ook een groot stuk van een vlakke bodem geborgen. Houtskool uit de kuil leverde een datering op van 4140 ±

216

|

60 BP (2885-2596 BC). Opvallend is de afwezigheid van vuursteen in de kuil. Dit werd wel in de nabijheid van de kuil verspreid over het opgravingsareaal aangetroffen. Well-Aijen31 In het kader van de Maas-werken zullen er de komende jaren omvangrijke delen van het Maasdal worden vergraven. Een van die locaties is bij Well-Aijen gelegen en tijdens proefsleuvenonderzoek werden verspreid over het terrein scherven van de Stein-groep ontdekt. In een kleine ronde kuil werd de helft van een pot aangetroffen die op zijn kop in de grond lag.32 (afb. 8) De kuil wordt als een paalgat geïnterpreteerd in een gebied met sporen uit de IJzertijd, maar zonder verdere neolithische sporen. De rand en schouder van de pot zijn bewaard gebleven en de onderzijde ontbreekt. Dit moet al oudtijds zijn gebeurd omdat de veel voorkomende verklaring dat de bodem is verploegd hier door de grote diepte (90 cm onder maaiveld) niet opgaat. In de pot is dicht onder de rand een reparatiegat aangebracht. Deze laatste vondst brengt ons bij een opvallend verschijnsel. Bij opgravingen worden behalve het fragmentaire aardewerk, het handjevol vuursteen en het ontbreken van duidelijke grondsporen, regelmatig vrijwel complete potten aangetroffen die doelbewust in de bodem zijn geplaatst. Dit is een verschijnsel waarin de Steingroep niet uniek is (zie ook bijdrage van Louwe Kooijmans). Uit de voorgaande Michelsberg-periode kennen we dit en ook in het Laat-Neolithicum zijn deposities van solitaire potbekers bekend. Van die laatste categorie is een groot deel onderste boven, met de bodem dus naar boven, begraven. Dit sluit een interpretatie als in de grond gegraven voorraadvaatwerk dus uit. De potten van de Steingroep lijken deels op dezelfde wijze in de grond te zijn geplaatst. Uit Limburg en Brabant is een viertal vindplaatsen bekend. De vondsten van Well-Aijen en Ittervoort zijn al aan bod geweest. De derde komt uit Moergestel en

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 216

22-03-10 13:24


Afb. 8 Twee voorbeelden van los gevonden potten van de Stein-groep. Onder een exemplaar uit Well-Aijen (naar Bloo 2005); boven Ittervoort (naar Heijmans et al. z.j.).

de vierde, een pot uit Meerhoven wordt in de bijdrage van Nico Arts in deze bundel behandeld.33 Deze losse complete potten lijken niet aan een normaal dagelijks gebruik gekoppeld te kunnen worden en zijn niet in een herkenbare nederzetting teruggevonden. Hoewel er natuurlijk legio alternatieve verklaringen mogelijk zijn, gaat het hier waarschijnlijk om een depositie met mogelijke rituele achtergronden. Het verschijnsel van de depositie van individuele potten past in een traditie zoals zichtbaar in de vondst van de kuil met meerdere exemplaren van de Kraaienberg bij Groot-Linden. De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 217

|

217

22-03-10 13:24


De Steingroep in een breder perspectief In 1983 publiceerde L.P. Louwe Kooijmans een artikel waarin hij de Stein-groep in een breder kader plaatste.34 Het bleek lastig de Stein-groep in tijd en ruimte te plaatsen. In veel opzichten is dat ook nu nog het geval. Weliswaar is het beeld van de Steingroep niet alleen meer gebaseerd op het naamgevende graf uit Stein zelf. We kennen nu ook gegevens van nederzettingen, maar - toegegeven - veel is dit niet. In materiële zin is de Stein-groep ook lastig te herkennen. Het onversierde aardewerk heeft niet veel duidelijke karakteristieken. Het zijn potten met een vlakke bodem en naar buitenstaande randen, gemaakt van bros, met kwarts verschraald aardewerk. Als we het materiaal van Echt-Koningsbosch ook als Stein-groep beschouwen dan kunnen ook gaatjes onder de rand en hooggeplaatste knobbeloren karakteristiek zijn. Bakplaten ontbreken en kraagflesjes zijn zeldzaam. Die laatste groep varieert bovendien in vorm. Over de vuursteenindustrie zijn we ook slecht geïnformeerd. De grote lange klingen als basis voor de productie van werktuigen - zo kenmerkend voor de Michelsberg-periode - ontbreken. Kleine afslagen zijn het uitgangsmateriaal om krabbers en andere geretoucheerde werktuigen te maken. Transversale- en dennenboomvormige pijlspitsen lijken de dominante spitstypen. De bijlen zijn vooral van Valkenburg en Lousberg-vuursteen gemaakt. Vondsten van losse potten en een kuil met een groter aantal potten zijn mogelijk rituele deposities. Inmiddels zijn er meer dateringen bekend dan alleen die van de grafkelder van Stein. Het zijn er slechts vijf en ze tonen aan dat de Stein-groep tussen ca.

3400 en 2600 v.Chr. geplaatst kan worden. (tabel 2) Daarbij is er hier van uitgegaan dat de oudste datering uit de grafkelder een te hoge ouderdom heeft vanwege een oudhout-effect. In tijd loopt dit parallel met de Vlaardingen-cultuur. Beide lijken vooraf te gaan door de Hazendonk-groep waarvan ook vondsten uit Limburg bekend zijn.35 De eindfase wordt gevormd door toenemende invloed van de EGK op de bekers met een geleidelijke overgang naar de klokbekers, hoewel vondsten van de vroege EGK in het zuiden niet talrijk zijn.36 De verspreiding van de Stein-groep is door onderzoeksfactoren in sterke mate beperkt tot Nederlands Limburg en oostelijk Brabant. Uit België kennen we maar één duidelijke vindplaats, Geistingen, net over de Nederlands-Belgische grens.38 Nu is er van het late deel van het Neolithicum van België niet veel bekend.39 Een belangrijke oorzaak lijkt dat het aardewerk van de Stein-groep zo slecht herkenbaar is. Toch zijn er in Belgisch Limburg enkele vindplaatsen waar Stein-achtig aardewerk is aangetroffen, zoals in Dilsen-Driepaalhoeve, Dilsen-Vossenberg II, OpglabbeekRuiterskuilen II en mogelijk OpoeterenHeuvelsven. 40 Dat de Stein-groep zich uitstrekt over een deel van NoordwestBelgië is dus aannemelijk. In de verspreiding van andere materiaalcategorieën lijkt de Stein-groep inderdaad een groter gebied te kunnen beslaan. De verspreiding van bijlen van Valkenburgvuursteen strekt zich over België uit tot in Luxemburg in zuidelijke richting en in oostelijke richting tot in het Rijnland.41 Onduidelijk is wat zich ten westen van de Maas in België afspeelt. De verspreiding van Lousberg-bijlen laat een meer oostwaarts patroon zien.42 In België komen ze vooral in de provincie

Tabel 2 Datering Stein graflekder (hout) Stein grafkelder (crematie) Ittervoort Maastricht-Randwyck Sittard/Geleen-Hof van Limburg

218

|

Datering 4780 ± 60 BP 4570 ± 60 BP 4303 ± 40 BP 4180 ± 60 BP 4140 ± 60 BP

Gecalibreerd BC 3650-3525 3425-3325 3019-2877 2890-2660 2885-2596

Lab. nr. GrN-4831 GrN-16185 UtC-1478 GrN-14237 GrN-27837

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 218

22-03-10 13:24


Limburg voor en meer zuidelijk, richting Wallonië, ontbreken ze vrijwel. Ook ten noorden van de Maas en Rijn zijn ze niet talrijk. Nu hoeft de verspreiding niet tot een bepaald cultuurgebied beperkt te zijn. Een goed voorbeeld daarvan zijn de sigaarvormige beitels die een verspreiding hebben van Noord-Frankrijk tot op de Veluwe, groter dan de verspreiding van de cultuur waartoe ze gerekend worden. (afb. 9) Het gaat om de Groupe de (Gord-) Deûle-Escaut, een cultuur die voorkomt in het zuiden van West-België en NoordFrankrijk en min of meer gelijktijdig is aan de Stein-groep.43 Deze dateert uit het tweede deel van het Neolithicum en de meest noordelijke sporen van deze groep zijn aangetroffen op de vindplaats van Waardamme-Vijvers in de omgeving van Brugge. 44 Het aardewerk van die vindplaats vertoont echter weinig verwantschap met dat van de Vlaardingen-cultuur en Stein-groep. Wat zich er in oostelijk Noord-België afspeelt in deze periode blijft nog in nevelen gehuld. Verder weg naar het zuiden kennen we de Seine-Oise-Marne-cultuur (SOM), de mogelijke culturele bron van de Stein-groep. De meest noordelijke vindplaatsen, met name grotten met graven, zijn te vinden in het bekken van Luik. 45 Het SOM-aardewerk is echter nogal plomp en vertoont weinig overeenkomsten met dat van de Stein-groep. Het enige dat Stein met de SOM verbindt, buiten dan een collectief graf in de vorm van een kelder, zijn de verbrande benen spitsen die vrij talrijk in Noord-Franse graven voorkomen.46 In oostelijke richting is onze kennis nog geringer. In het Duitse Rijnland zijn bij grootschalige verkenningen en opgravingen in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw grote aantallen nederzettingen aan het licht gekomen, voornamelijk daterend uit het Vroeg en Midden-Neolithicum. Jongere neolithische vondsten worden tot het Jungneolithikum gerekend, maar herkenbare culturele kenmerken, buiten EGK en Klokbeker, zijn mager en niet direct met de Stein-groep in verbinding te brengen.47 Er is slechts één vind-

Afb. 9 De verspreiding van sigaarvormige vuurstenen beitels (naar Bakker 2006).

Afb. 10 Verspreiding van aardewerk toegewezen aan de Stein-groep zonder gaatjes onder de rand (blauw) en van vondsten van randscherven met gaatjes onder de rand (rood).

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 219

|

219

22-03-10 13:24


plaats, Hasselweiler-1, die als ‘Vlaardingen’ is gekarakteriseerd, maar dit materiaal kan misschien ook tot de Stein-groep worden gerekend. 48 Het Rijnland heeft zo weinig vondsten opgeleverd uit het laatste deel van het Neolithicum dat het wel als een (lege) regio tussen grote cultuurgebieden wordt be­schouwd.49 Nog meer naar het oosten is de Wartberggroep te vinden die enkele overeenkomsten met de Stein-groep vertoont en waarmee verbindingen met de Stein-groep worden verondersteld.50 Bij het aardewerk komen S-vormige potten voor met knobbeloren.51 Daarnaast echter is andersoortig aardewerk teruggevonden, veelal versierd. Dit laatste element ontbreekt geheel bij de Stein-groep. Daarnaast sluiten ze geografisch niet op elkaar aan. Het kerngebied van Wartberg ligt in de omgeving van Kassel, circa 250 kilometer ten oosten van de Nederlandse grens. De oostelijke grens van de Steingroep blijft dus duister. Stein, een zuidelijke tegenhanger van Vlaardingen of meer? Terug naar de Vlaardingen-cultuur en de vraag naar verschillen en overeenkomsten met de Stein-groep. Die zijn er, maar de vraag is wat voor consequenties we daaraan moeten verbinden. De vuurstenen werktuigen die gebruikt worden zijn qua vorm bijna identiek. Transversale spitsen zijn het meest markant en komen bij beide groepen voor. De andere werktuigtypen laten geen grote verschillen zien. Wel wordt een andere vuursteensoort gebruikt. Van de beenindustrie kennen we van Stein alleen de spitsen uit de naamgevende grafkelder. Parallellen daarvoor zijn niet in de rijke beenindustrie van de Vlaardingen-cultuur te vinden. Er zijn wel voorbeelden bekend uit het zuidelijke SOM-gebied.52 De Stein-groep is eigenlijk alleen te onderscheiden aan de hand van het aardewerk en dan ook nog aan het ontbreken van kenmerken. Zowel het aardewerk van de Vlaardingen-cultuur als dat van de Steingroep is overwegend verschraald met kwarts, de potten hebben vlakke bodems,

220

|

de randen staan naar buiten en versiering ontbreekt. De kleur van het Stein-aardewerk is meestal geel tot bruin, terwijl het Vlaardingen-aardewerk donkerder van kleur is. Dit kan aan bodemsoort en grondwaterstand liggen waarin de scherven worden gevonden, maar ook de baktemperatuur en de hoeveelheid zuurstof tijdens het bakproces kunnen deze kleurverschillen bepalen.53 Het enige dat aardewerk van Vlaardingen van dat van Stein onderscheidt, zijn de gaatjes onder de rand, maar dit is geen absoluut criterium. Ten eerste komen die gaatjes onder de rand per Vlaardingen-vindplaats in wisselende aantallen voor. Op de Hazendonk heeft bijna 80% van de randscherven uit de klassieke Vlaardingen-laag gaatjes, terwijl op andere gelijktijdige vindplaatsen het aandeel veel lager is. In de latere fase van de Vlaardingen-cultuur heeft het aardewerk geen gaatjes meer. Ten tweede blijken randscherven met gaatjes onder de rand wel degelijk in het zuiden voor te komen. Ze zijn aangetroffen in de opgegraven vindplaatsen EchtKoningsbosch en Geistingen, maar er zijn er nog een tiental bekend uit het Maasdal.54 (afb. 10) In bepaalde gebieden is het zelfs lastig complexen aan Stein en Vlaardingen toe te wijzen. Uit de verspreidingskaart blijkt dat in het oostelijke rivierengebied, de Maaskant en Noord-Limburg beide groepen samen voor te komen. Als er geen onderscheid is te maken tussen de Vlaardingen-cultuur en de Steingroep op grond van het aardewerk, zijn ze dan hetzelfde? Kan het zijn dat de Steingroep de droge variant is van een natte Vlaardingen-cultuur? Moeten we dan niet spreken van de Vlaardingen-Steincultuur of Stein-Vlaardingen-groep? De vraag naar de relaties is al vaker gesteld, maar steeds met onbevredigende antwoorden.55 Hoewel vanuit het aardewerkperspectief een koppeling geen probleem lijkt te vormen, vertelt de herkomst van het vuursteen een wat ander verhaal. Op de Vlaardingen-vindplaatsen in West-Nederland komt geen vuursteen voor dat typisch is

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 220

22-03-10 13:24


voor het Maasdal. Men zou verwachten dat binnen een cultuur met gelijkvormig aardewerk ook de vuursteenvoorziening overeenkomsten vertoont. In het westen is het vuursteen echter afkomstig uit zuidwestelijke richting. Het is natuurlijk altijd mogelijk dat regio´s hun eigen accenten leggen, bijvoorbeeld in de vuursteenvoorziening. In dat kader past dan ook het ontbreken van bijlen van Lousberg-vuursteen in het westen. Hoewel er dus legio overeenkomsten zijn, is het voorlopig nog te vroeg om van de Vlaardingen-Stein-cultuur te spreken.

Meer onderzoek in het Maasdal en in het oostelijke rivierengebied, de duidelijkste contactzone die we hebben tussen Vlaardingen en Stein, kan mogelijk nieuwe gegevens leveren om definitieve uitspraken te doen over die relaties en de consequenties die daaruit getrokken kunnen worden.56 Leo Verhart Limburgs Museum Postbus 1203 5900 BE Venlo l.verhart@limburgsmuseum.nl

Noten 1 Nog tijdens het onderzoek in Vlaardingen reisde de opgraver W. Glasbergen met een groep studenten af naar Vlaanderen op zoek naar sporen van de Vlaardingen-cultuur. Musea werden bezocht en amateur-collecties doorgewerkt, maar artefacten van de Vlaardingen-cultuur werden niet ontdekt. Ook recent onderzoek heeft nog geen sporen van de Vlaardingen-cultuur aan het licht gebracht. Het is juist opvallend hoe gering het aantal laatneolithische vindplaatsen is in de zandstreken van België (Vanmontfort 2004). 2 Modderman & Deckers 1984; Van Haaren en Modderman 1973. 3 Louwe Kooijmans 1983. 4 Hendrix 2000-2001; Modderman 1964; Verhart 1981. 5 Van Giffen 1925. 6 Lanting & Van der Plicht 1999/2000, 72-73. 7 Het onderzoek is uitgevoerd door G. Maat en zijn rapport wordt besproken in de publicatie van Hendrix (2000-2001, 333-334). 8 Zo schreef o.a. O. Harsema een scriptie over de neolithische vondsten in het Leudal. 9 Modderman & Deckers 1984. 10 Pisters 2008. 11 Weiner 1998; Weiner & Weisgerber 1980. 12 Echt-Koningsbosch (Van Haaren & Modderman 1973); Maastricht-Hoogenweerth (Brounen, Knipels & Orbons 1990) Kessel-Zegerke (Willems 1983); Neer (Bloemers 1971-1972). 13 Kaelas 1955, afb. 17:9. 14 Louwe Kooijmans & Verhart 1990. 15 Lanting & Van der Plicht 1999/2000. 16 Louwe Kooijmans 1983. 17 Wansleeben 1987. 18 Onderzoek uitgevoerd door Fred Brounen. 19 Verhart 2000; Wansleeben & Verhart 1990, 1998. 20 Bakels, Alkemade & Vermeeren 1993, 40-41. 21 Kalis & Meurers Balke 1997. 22 Het onderzoek in de regio Belfeld-Swalmen wordt uitgevoerd door leden van de Heemkundevereniging

Maas- en Swalmdal en is nog niet afgesloten. Op 05.11.2009 waren 46 bijlen geregistreerd, echter afkomstig uit een klein deelgebied. Dit kan de verklaring zijn voor de hoge percentages. 23 Op de Michelsberg-terreinen o.a. Gassel (Verhart & Louwe Kooijmans 1989), Kraaienberg (Louwe Kooijmans & Verhart 1990), Maastricht-Klinkers (Schreurs 2005), St. Odiliënberg-Neliske (Verhart 2000). 24 Van Hoof 2007. 25 Dijkman 1987 26 Lanting & Van der Plicht 1999/2000, 73. 27 Brounen, Pisters & Orbons 1990. 28 Drenth 2003; Heijmans et al., z.j. 29 Spoor 12 (Heijmans et al., z.j., 100-101). 30 Hoof & Van Wijk 2005. 31 Tichelmann et al., 2005. 32 Bloo, 2005, 110-111. 33 Voor de pot van Moergestel zie: Verwers 1988, 21-22, afb, 9. 34 Louwe Kooijmans 1983. 35 Amkreutz & Verhart 2006. 36 Drenth 2005; Lanting & Van der Plicht 1999/2000. 37 Lanting & van der Plicht 1999/2000; Schreurs 2005; Van Hoof 2007. 38 Heymans & Vermeersch 1983. 39 Vanmontfort 2004. 40 Creemers 1985. 41 Marichal 1983. 42 Gronenborn 1992. 43 Blanchet 1984, Vanmontfort 2004. 44 Demeyere et al. 2006; Crombé & Sergant 2008. 45 Cauwe 2004 ; De Laet 1975, 203-204. 46 Bailloud 1974. Voor een meer recent voorbeeld zie Joseph & Pinard 2008. 47 Zimmermann et al., 2005. 48 Een lastige bijkomstigheid is dat dit scherfmateriaal nergens is afgebeeld. Alleen het vuursteen is bestudeerd en gepubliceerd maar daarmee kan geen onderscheid in Stein en Vlaardingen worden gemaakt. (Schwitalla 1997).

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 221

|

221

22-03-10 13:24


49 Zimmermann et al., 2005, 55. 50 Louwe Kooijmans 1983. 51 Schwellnus 1979. 52 Bailloud 1974, Joseph & Pinard 2008. 53 Pers. med. Simone Bloo. 54 Wel moet er rekening mee worden gehouden dat enkele van deze gepubliceerde scherven mogelijk van jongere datum zijn. Ook Wikkeldraadaardewerk heeft gaatjes onder de rand. Fragmenten van dergelijk aardewerk, zonder wikkeldraadversiering, zijn

dan niet makkelijk te identificeren. 55 Van Gijn & Bakker 2001; Louwe Kooijmans 1983; Schreurs 2005. 56 Voor het schrijven van dit artikel heb ik van verschillende personen medewerking gekregen. Ik dank hen hartelijk voor die altijd bereidwillige hulp. In alfabetische volgorde: Luc Amkreutz, Nico Arts, Simone Bloo, Fred Brounen, Guido Creemers, Leon van Hoof, Olav Odé, José Schreurs, Bart Vanmontfort, Milco Wansleeben en Ivo van Wijk.

Literatuur Amkreutz, L. & L. Verhart, 2006: De Hazendonkgroep en het midden-neolithicum van Limburg, Archeologie in Limburg 104, 10-17. Bailloud, G., 1974: Le neolithique dans le Bassin parisien (IIe supplément à Gallia Préhistoire). Paris. Bakels, C.C., M.J. Alkemade & C.E. Vermeeren, 1993: Botanische Untersuchungen in der rössener Siedlung Maastricht-Randwijck, Archaeo-Physica 13, 35-48. Bakker, J.A., 2006: The Buren Axe and the Cigar chisel: striking export products from the West European flint mines – associations and distribution along their northern fring. In: Proceedings of the VIII International Flint Symposium, Bochum, 1999. Stone Age - Mining Age – Der Anschnitt, Beiheft 19, 247-275. Blanchet, J.-C., 1984: Les premiers métallurgistes en Picardie et dans le nord de la France. Chalcolithique, âge du Bronze et début du premier âge du fer, Mémoires de la Société Préhistorique Française 27. Paris. Bloemers, J.H.F., 1971-1972: Archeologische kroniek van Limburg over 1969-1970: Neer, Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 107-108, 20. Bloo, S.B.C., 2005: Prehistorisch aardewerk uit Well-Aijen. In: G. Tichelman (red.) Well-Aijen. Inventariserend veld­ onderzoek (ADC-Rapport 404), 101-127. Brounen, F.T.S., B. Knippels & J. Orbons, 1990: Neolithische afvalkuilen en sporen van bijlproductie bij Hoogenweerth, Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 126, 212-213. Cauwe, N., 2004: Les sépultures collectieves néolithiques en grotte du Bassin mosan, Anthropologica et Praehistorica 115, 217-224. Creemers, G., 1985: Steentijdmateriaal van het zuidoostelijk Kempens Plateau (Limburg). Ongepubliceerd proefschrift. Leuven. Crombé, Ph. & J. Sergant 2008: Tracing the Neolithic in the lowlands of Belgium: evidence from Sandy Flanders, Analecta Praehistorica Leidensia 40, 75-84. De Laet, S. J., 1974: Prehistorische kulturen in het zuiden der Lage Landen. Wetteren. DeMeyere, F., J. Bourgeois, Ph. Crombé & M. Van Strydonck, 2006: New evidence of the (final) Neolithic occupation of the sandy lowlands of Belgium: the Waardamme “Vijvers” site, West Flanders, Archäologisches Korrespondenzblatt 36, 179-194. Drenth, E., 2005: Het Laat-Neolithicum in Nederland. In: J. Deeben, E. Drenth, M.A.F. van Oorsouw & L.B.M. Verhart (red.): De Steentijd van Nederland. Zonder plaats (Archeologie 11/12), 333-365. Drenth, E., H. Heijmans & D. Keijers, 2003: Sporen van de Stein-groep te Ittervoort, gemeente Hunsel, provincie Limburg, Nederland, Notae Praehistoricae 23, 135-140. Dijkman, W., 1987: Maastricht-Randwyck, Notae praehistorica 7, 6-7. Giffen, A.E., 1925: De Zuid-Limburgsche voorhistorische vuursteenindustrie tusschen Rijckholt en St. Geertruid, Tijdschrift Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap 42, 481-503. Glasbergen, W., 1954: Barrow excavations in the Eight Beatitudes. The Bronze Age cemetery between Toterfout & Halve Mijl, North Brabant. I. The excavations, Palaeohistoria 2, 1-134. Gronenborn, D., 1992: Beilklingen aus Lousberg-Feuerstein in Hessen, Archäologisches Korrespondenzblatt 22, 183-190. Gijn, A.L. van, & J.A. Bakker, 2001: Hunebedbouwers en steurvissers – Midden-neolithicum B: Trechterbekercultuur en Vlaardingen-groep. In: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red.), Nederland in de prehistorie. Amsterdam, 281-306. Haaren, H.M.E. van & P.J.R. Modderman, 1973: Ein mittelneolithischer Fundort unter Koningsbosch, Prov. Limburg, Analecta Praehistorica Leidensia 6, 1-49. Hendrix, W.P.A.M., 2000-2001: De neolithische grafkelder van Stein, Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg. 136-137, 327-352. Heijmans, H., E. Drenth, D. Keijers & J. Schreurs (red.), z.j.: Archeologisch onderzoek te Ittervoort. Oude bedrijvigheid op het industrieterrein Santfort ontsloten. Ittervoort. Hoof, L. van & I. van Wijk, 2005: Een kuil van de Stein-groep op de Hof van Limburg (gem. Sittard-Geleen, prov. Limburg, NL) en haar regionale context, Notae Praehistoricae 25, 187-192.

222

|

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 222

22-03-10 13:24


Hoof, L. van, 2007: Evaluatie van het onderzoek naar de late prehistorie in Limburg sinds 1995. (www. limburg.nl/­ upload/pdf/KEC_CE_Late%20Prehistorie.pdf.) Joseph, F. & E. Pinard, 2008: Les ensembles funéraires du Néolithique moyen et récent de Longueil-Sainte-Marie, les Gros Grès-IV, le Parc aux Boeufs (Oise), Bulletin de la Société Préhistorique française 105, 87-101. Kaelas, L. 1955: Wann sind die ersten Megalithgräber in Holland entstanden? Palaeohistoria 4, 47-79. Kalis, A.J. & J. Meurers-Balke, 1997: Landnutzung im Neolithikum. In : J. Richter (ed.): Geschichtlicher Atlas der Rheinlande Beiheft II/2.1-II/2.2. Keulen, 25-47. Lanting, J.N. & J. van der Plicht, 1999/2000: De 14C-Chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie III: Neolithicum, Palaeohistoria 41/42, 1-110. Louwe Kooijmans, L.P., 1983: Tussen SOM en TRB. Enige gedachten over het Laat-Neolithicum in Nederland en België, Bulletin van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, 54, 55-68. Louwe Kooijmans, L.P. & L.B.M. Verhart, 1990: Een middenneolithisch nederzettingsterrein en een kuil van de Stein-groep op de voormalige Kraaienberg bij Linden, Gemeente Beers (N.-Br.), Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 70, 49-108. Marichal, H., 1983: De exploitatie, de verspreiding en het gebruik van Valkenburg-vuursteen tijdens het neolithicum in Zuid-Limburg, Nederland, Archeologie in Limburg, 18, 6-23. Martial, E., I. Praud & F. Bostyn, 2004: Recherches récentes sur le Néolithique final dans le nord de la France, Anthropologica et Praehistorica 115, 49-71. Modderman, P.J.R., 1964: The neolithic burial vault at Stein, Analecta Praehistorica Leidensia 1, 3-16. Modderman, P.J.R., 1980: De verspreiding van Lousbergvuursteen in Nederland en België, Westerheem 29, 216-219. Modderman, P.J.R. & P.H. Deckers, 1984: Verblijfssporen uit mesolithicum, neolithicum en bronstijd op de Keuperheide, gem. Helden (L.), Analecta Praehistorica Leidensia 17, 29-55. Panhuysen, T. & W. Dijkman, W., 1987: Afvalkuilen uit Neolithicum en IJzertijd te Randwijck. In: H. Stoepker (red.), Archeologische kroniek van Limburg over 1986, Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 123, 216-216. Pisters, H., 2008: De realatie tussen de neolithische vuursteenwinning van de Lousberg bij Aken, Simpelveld en Valkenburg a/d Geul, Archeologie in Limburg 109, 14-23. Schwellnus, W., 1979: Wartberg.Gruppe und hessische Megalithik. Ein Beitrag zum späten Neolithikum des hessichen Berglandes. (Materialien zur Vor- und Frühgeschichte von Hessen, Band 4). Wiesbaden. Schwitalla, G.M., 1997: Das Steinmaterial der alt- und mittelneolithischen Siedlungsplätze Hasselweiler 1 und 2, Gem. Titz, Kr. Düren. In Lüning, J. (Hrsg.) Studien zur neolithischen Besiedlung der Aldenhovener Platte und ihrer Umgebung, Rheinische Ausgrabungen 43, 319-398. Schreurs, J., 2005: Het Midden-Neolithicum van Zuid-Nederland. In: J. Deeben, E. Drenth, M.A.F. van Oorsouw & L.B.M. Verhart (red.): De Steentijd van Nederland. Zonder plaats (Archeologie 11/12), 301-332. Tichelman, G., et al., 2005: Archeologisch onderzoek in het kader van de Maaswerken: Inventariserend Veldonderzoek (IVO) waarderende fase Well-Aijen (ADC-rapport 404). Amersfoort. Vanmontfort, B., 2004: Les Flandres durant de la fin du 4e et le début du 3e millénaire avant notre ère. Inhabitées ou invisibles pour l’archéologie? Anthropologica et Praehistorica 115, 9-25. Verhart, L.B.M., 1981: De transversale spitsen uit de grafkelder van Stein, Westerheem 30, 5-13. Verhart, L.B.M. 2000: Times fade away. The neolithization of the southern Netherlands in an anthropological and geographical perspective (Archaeological Studies Leiden University 6). Leiden. Verhart, L.B.M. & L.P. Louwe Kooijmans, 1989: Een midden-neolithische nederzetting bij Gassel, gemeente Beers (N.-Br.), Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 69, 75-116. Verwers, W.J.H., 1988: Archeologische kroniek van Noord-Brabant 1983-1984 (Bijdrage tot de studie van het Brabants Heem, deel 32), 21-22. Wansleeben, M., 1987: Spatial analysis of late mesolithic and neolithic surface scatters, a test case of the Roerstreek (Middle Limburg), Analecta Praehistorica Leidensia 20, 11-26. Wansleeben, M. & L.B.M. Verhart, 1990: Meuse Valley Project: the Transition from the Mesolithic to the Neolithic in the Dutch Meuse valley. In: P.M. Vermeersch & P. Van Peer (eds) Contributions to the Mesolithic in Europe. Leuven, 389-402. Wansleeben, M. & L.B.M. Verhart, 1998: Geographical analysis of regional data. The use of site typology to explore the Dutch Neolithization process. Internet Archaeology 4. (http://intarch.ac.uk/) Weiner, J. & G. Weisgerber, 1980: Die Ausgrabungen des jungsteinzeitlichen Feuersteinbergwerks Lousberg in Aachen (D3). Ein Vorbericht. In: G. Weisgerber (red.), 5000 Jahre Feuersteinbergbau. Die Suche nach dem Stahl der Sterinzeit. Bochum, 92-119. Weiner, J., 1998: Der Lousberg in Aachen. (Rheinische Kunststätten, Heft 436) Willems, W., 1983: Archeologische kroniek van Limburg over 1980-1982: Kessel, Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 119, 205-206. Zimmermann, A., J. Meurers-Balke & A.J. Kalis, 2005: Das Neolithikum im Rheinland, Bonner Jahrbücher, 205, 1-63.

De zuidelijke tegenhangers van de Vlaardingen-cultuur: een schamel spoor van scherven

Special binnenwerk.indd 223

|

223

22-03-10 13:24


Column

Brandweerman Inmiddels zullen veel mensen het wel weten. Ik kom uit Vlaardingen en stond als jongetje op de rand van de opgravingsputten in 1964. Daar wist ik het zeker. Ik wilde geen brandweerman worden, piloot of politieagent. Nee, archeoloog moest het zijn. Die mannen met hun scheppen die in alle rust speurden naar werktuigen uit een ver verleden, die naar de grond tuurden of zaten te peuteren in de putwanden. Dat wond me meer op dan een brand of overval. Hoe onwaarschijnlijk ook, ik werd het en Vlaardingen liet me nooit meer los, althans niet de plaats maar de cultuur. Het begon met twee jaren op de Hazendonk met wel drie niveaus met Vlaardingen-cultuur en zo ging het door. Het leek wel of ik er een neus voor had: in Ewijk een ontgrondingsput, een klein verkenningssleufje in Leidschendam en een hele oeverwal in Hekelingen. Ik zou me er jaren mee bezighouden: de uitwerking, het tekenen van plattegronden en profielen en de studie van het vuursteen, mijn grote liefde. Niet dat ik genoeg kreeg van dat graven en werken in het natte westen, maar de steentijd van Limburg begon aan me te trekken. Geen Vlaardingen-cultuur meer dacht ik aanvankelijk, maar nee. In de donkere en vochtige kelders, vaak bijgelicht met een zwak peertje, lag er ineens weer een op je hand: een Vlaardingen-scherf. Afkomstig uit een beschimmeld zakje, een siga-

Special binnenwerk.indd 224

renkistje, een oude Blue Band-doos of een sinaasappelkratje. Veel waren het er niet, maar toch. Iedere scherf deed me weer terugdenken aan die mooie tijd. Het alsmaar wroeten in die natte bodem, uitglijden voorkomend, zorgvuldig werkend om vertrapte opgravingsvlakken te vermijden, vechtend tegen het immer stijgende grondwater en het aan de praat houden van primitieve pompen of een wonder van moderne techniek: de bronbemaling. Geweldig was het. Natuurlijk het regende wel eens, was het koud en waren er meer ongemakken, maar het was een heerlijke tijd. We werkten met een klein groepje, vaak geĂŻsoleerd op een afgelegen locatie en waren eigelijk alleen maar bezig met het verleden. De dagelijkse wereld van toen was ver weg. We bleven dagen van huis, alleen in de weekenden keerden we terug. Daar bereikten ons de noodsignalen uit de samenleving: de dringende telefoontjes met prangende vragen en de briefjes van mensen die om aandacht schreeuwden. Dan was ik even de brandweerman die uit moest rukken en de uitslaande brandjes van de waan van de dag moest blussen om de maandag erop weer terug te keren naar de Vlaardingen-wereld ver weg van de hectiek van alledag. Want hoe dringend die vragen ook leken, vaak stelde het weinig voor. Als ik terugbelde, bleek het vaak al opgelost te zijn of, nog erger, had men het al aan iemand anders gevraagd.

22-03-10 13:24


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.