2016

Page 1

WESTERHEEM HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE

65 JA ARGANG

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten. AWN-leden maken geschiedenis!

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

01-2016 omslag.indd 1

1

FEBRUARI 2016

w MIDDELEEUWSE VEENONTGINNINGEN IN ZUIDWEST-FRIESLAND w EEN LAAT-ROMEINSE STEIGER IN DE MAAS BIJ CUIJK w MIJN MOOISTE VONDST: HET BEELDJE UIT SINT-GEERTRUID

27-01-16 15:41


COLOFON Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

INHOUD

JAARGANG 65 NO.1, FEBRUARI 2016

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres W. (William) ten Brink (hoofdredacteur), Valutaboulevard 87, 3825 BS Amersfoort. E-mail: redactie@awn-westerheem.nl • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Apeldoornselaan 225 2573LJ Den Haag E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: ria.berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart.

Redactioneel .................................................................... 1 Ronald S. van der Molen Middeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland . 2 MIJN MOOISTE VONDST . .......................................... 12 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…CUIJK Een Laat-Romeinse steiger in de Maas bij Cuijk ............. 13

DE VERENIGING Verenigingsnieuws ........................................................ 32 Werk in Uitvoering ....................................................... 39 COLUMN ...................................................................... 48 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

De hoofdredacteur van Westerheem, William ten Brink, is te bereiken via een nieuw e-mailadres: redactie@awn-westerheem.nl.

Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

01-2016 omslag.indd 2

Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: P.H.A. (Paul) Flos, Avenbeeck 91, 2182 RV Hillegom, tel. 06-24343859, e-mail: prcommunicatie@awn-archeologie.nl • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917. • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com • H. (Henk) Hegeman (projecten en externe relaties) Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel.: 06-33084721, e-mail: hehehegeman@gmail.com

KIJK OP WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL VOOR:

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN • nabestellen AWN-uitgaven

AWN-LIDMAATSCHAPPEN A B C D E

basislidmaatschap................................... € 50,00 studentlidmaatschap............................... € 30,00 jeugdlidmaatschap................................... € 27,50 geassocieerd lidmaatschap..................... € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap........................ € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

© AWN 2016. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie.

ADRESWIJZIGINGEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN AAN DE AWN-LEDENADMINISTRATIE VIA: AWN@VANDINTHER.NL

Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl, IBAN: NL40INGB0000577808, t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R.H. (Ruud) Raats (veldwerkeducatie), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 06-55784878, e-mail:ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW),

LITERATUURRUBRIEKEN ............................................ 26

Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

ADRESSENLIJST HOOFDBESTUUR

FOTO OMSLAG: Archeologiedag in Zeist. Foto: Zwanet Rebel-Rebel (zie p. 42)

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: • Toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten • Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN • Stemrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

27-01-16 15:41


Redactioneel

Wat we er verder ook van vinden, het tromgeroffel van Nico Roymans (VU) rond zijn ontdekking van de exacte locatie van Caesars historische veldslag bij het Brabantse Kessel heeft het in de media fantastisch gedaan. Na de vondst van het Steentijd-grafveld in Dalfsen, de berging van de IJsselkogge bij Kampen en het juridisch geharrewar rond de skeletten onder de Nieuwe Kerk in Delft, stond archeologie opnieuw in de schijnwerpers. Matthijs van Nieuwkerk sprak in ‘De Wereld Draait Door’ zelfs opgewonden over “een zeer bijzondere dag voor de Nederlandse archeologie” en vooral de door Roymans gebruikte term genocide avant la lettre deed wonderen in de pers. Dat andere wetenschappers genuanceerder dachten over deze opwinding, kreeg in de euforie veel minder aandacht. Vragen of Roymans eigenlijk wel met iets nieuws was gekomen, of hij echt iets toevoegde aan eerder gepubliceerd onderzoek en of hij aanwijzingen niet te gemakkelijk als archeologisch bewijs presenteerde, bleven in deze mediahype onderbelicht. Tijdens het 21e Romeinensymposium, medio december, nam Roymans gas terug. De media-aandacht had hem nogal verrast. Die had hij weliswaar zelf gezocht, maar zeker niet met het woord genocide als publicitaire trigger. Roymans wilde vooral aandacht voor zijn boodschap, dat archeologie ruimte moet durven bieden aan de impact van major historical events als veldslagen en massamigratie. Daar gaat hij dan ook gewoon mee door. Voor dit jaar staat onder meer een hernieuwde analyse van Caesars eigen verslag over de veldslag op het programma, evenals onderzoek van nieuw vondstmateriaal, analyse van meer dateringsgegevens en de eerste resultaten van isotopenonderzoek. Wordt dus vervolgd.

01-2016 binnenwerk.indd 1

Dat geldt ook voor het onderzoek naar middeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland, waarover Ronald van der Molen in deze Westerheem bericht. Het is een onderzoeksgebied waarover tot nu toe maar weinig is gepubliceerd. Van der Molen presenteert voorlopige resultaten, waaruit duidelijk wordt dat turfwinning veel bodemarchief heeft vernietigd. Gebieden die bij afgravingen buiten schot bleven, worden nu alsnog ernstig bedreigd door een onomkeerbaar proces van oxidatie en krimp. Dat hierdoor archeologische vindplaatsen uit de Nieuwe tijd en de Middeleeuwen, maar ook uit de Prehistorie verloren dreigen te gaan, maakt actief en gericht onderzoek dringend noodzakelijk. Peter Seinen en Joost van den Besselaar beschrijven in hun artikel over een laatRomeinse steiger bij Cuijk, hoe de waarneming van de toppen van enkele zware, eiken funderingspalen in de Maas uiteindelijk leidde tot de ontdekking van een unieke laat-Romeinse site. Duikers van de stichting Mergor in Mosam speelden daar een hoofdrol in: zij legden zorgvuldig een belangrijk deel van de structuur vast en verzamelden waardevolle artefacten, die na analyse veel informatie opleverden over het leven op en rond de Maasoever van het laat-Romeinse Cuijk. Vanzelfsprekend staan we ook stil bij het 65-jarig jubileum van Westerheem en de AWN. Het speciale logo op de omslag zal u vast niet zijn ontgaan! In het Verenigingsnieuws vindt u ter gelegenheid van ons jubileum de eerste van een serie interviews met prominente AWN’ers: oud-vicevoorzitter Bram van der Walle. Zijn advies: “Lees Westerheem, neem er rustig de tijd voor; het loont de moeite.” William ten Brink

27-01-16 15:35


Middeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland Ronald S. van der Molen1

Het onderzoek dat in dit artikel gepresenteerd wordt, is nog in volle gang en richt zich op de veengebieden in de gemeente De Friese Meren.2 Het huidige landschap van deze gemeente bestaat voor het grootste gedeelte uit een ontgonnen veenvlakte met daarnaast een aantal dekzandvlaktes, enkele stuwwallen en een aantal beekdalen. In dit artikel staan de middeleeuwse veenontginningen centraal, waarvan in het landschap nog diverse sporen terug te vinden zijn. Ondanks het voorlopige karakter van het onderzoek is het goed om de voorlopige resultaten te publiceren, omdat vindplaatsen in de veengebieden acuut bedreigd worden en omdat over het onderzoeksgebied weinig is gepubliceerd.3

in dit gebied. We moeten hierbij niet vergeten dat de degradatie van de veengebieden niet alleen een probleem voor de archeologie is, maar dat er ook gebieden verloren gaan die voor weidevogels belangrijk zijn. Hiernaast verzakken er ook woningen door processen als paalrot.

Afb. 1 Spoor met houtresten (vlechtwerk) in een recentelijk uitgegraven slootwal bij Goingarijp. Dit spoor toont aan dat organische resten in het veen goed bewaard blijven. Foto: auteur.

2

|

Sinds de tweede helft van de 18e eeuw zijn grote delen van de veengebieden afgegraven ten behoeve van turfwinning, waarbij het bodemarchief vernietigd is. De gebieden die bij deze turfafgravingen niet aan bod zijn gekomen worden momenteel ernstig bedreigd. De degradatie van dit bodemarchief is in volle gang door een onomkeerbaar proces van oxidatie en krimp. Dit wordt versterkt door diepteontwatering. Doordat hierbij archeologische vindplaatsen verloren gaan, is het voor de archeologie belangrijk om gericht onderzoek te doen

Momenteel zijn met name vindplaatsen uit de Nieuwe tijd en de Middeleeuwen kwetsbaar omdat deze aan de oppervlakte liggen (af b. 1). Soms worden deze vindplaatsen nog redelijk beschermd omdat ze onder een boerderij, kerk of begraafplaats liggen. De meeste vindplaatsen liggen echter in landelijk gebied waar ze continu bedreigd worden door werkzaamheden van boeren, natuurorganisaties of werkzaamheden van infrastructurele aard. Doordat het proces van oxidatie en krimp onomkeerbaar is, zullen vindplaatsen uit de Nieuwe tijd en de Middeleeuwen de komende decennia steeds meer verdwijnen. Verder komen vindplaatsen uit de Prehistorie die nu nog gaaf zijn, door het inklinken van het veengebied steeds meer aan de oppervlakte te liggen, waardoor ook deze op termijn worden bedreigd. Juist de pre-

Middeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland

01-2016 binnenwerk.indd 2

27-01-16 15:35


historische vindplaatsen kunnen ons veel vertellen over het verleden. Beleidsmatig valt er daarom wat voor te zeggen om deze vindplaatsen actiever op te sporen en ze, waar nodig, te beschermen. Het aantal bekende vindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum en het Vroeg-Mesolithicum in het onderzoeksgebied zal groter worden bij een intensieve en actieve inventarisatie. Onderzoeksmethode Bij dit onderzoek zijn diverse methoden toegepast die hieronder kort worden beschreven. In eerste instantie is begonnen met een bureauonderzoek naar bekende archeologische vindplaatsen in de voormalige gemeenten Wymbritseradeel, Gaasterland-Sloten en Skarsterlân. 4 Dit bureauonderzoek vond plaats in het Fries Museum in een periode dat RAAP Archeologisch Adviesbureau bezig was met het vervaardigen van archeologische verwachtings- en advieskaarten voor deze gemeenten.5 Bij dit onderzoek zijn vooral de vindplaatsen van voormalig veldmedewerker Jan Boschker in een database geregistreerd. Daarnaast is gebruik gemaakt van een kaartenbak waar vondstmeldingen en -beschrijvingen in werden bewaard. De resultaten van dit bureauonderzoek zijn door RAAP in de desbetreffende rapportages opgenomen.6 Het bleek niet voldoende om tijdens het bureauonderzoek alleen naar de vindplaatsen te kijken die in Archis staan geregistreerd. Met name in de noordelijke provincies zijn veel vindplaatsen en waarnemingen niet geregistreerd in Archis. Doordat niet alle gegevens op één centrale plaats geregistreerd staan, is er een onvolledig beeld van alle vindplaatsen en waarnemingen. Als voorbeeld van deze kennislacune noem ik de voormalige gemeente Skarsterlân. Van deze gemeente stonden destijds slechts 15 vindplaatsen in Archis geregistreerd, terwijl er in het eindrapport van RAAP maar liefst 145 vindplaatsen staan geregistreerd.7 Hierbij moet nog worden

Afb. 2 Jan Haagsma bij het houten doopvont dat in 1883 bij verveningswerkzaamheden is aangetroffen. Foto: auteur.

opgemerkt dat waarnemingen en vondstmeldingen die binnenkwamen bij voormalig provinciaal archeoloog Jurjen Bos niet in het onderzoek zijn betrokken. In een later stadium is in de literatuur en in oude kranten gezocht naar gegevens over vindplaatsen. Met name bij het onderzoek rondom Elahuizen schetste dit een beeld van vondsten die zijn gedaan tijdens turfwinning in de 19e eeuw. Op een enkele vondst na, gingen de meeste vondsten uit deze periode verloren.8 De vondsten wijzen erop dat in het verleden veel verdween, maar vormen daarnaast ook een indicatie voor de plek waar we nederzettingen mogen verwachten. Archiefonderzoek kan ons misschien het een en ander vertellen over deze vroege vondsten. Zo hopen we op den duur ook meer duidelijkheid te krijgen over de vondstomstandigheden van een middeleeuws doopvont dat in 1883 bij het tegenwoordige Vegelinsoord is aangetroffen (af b. 2). Bij een onderzoek naar middeleeuwse veenontginningen staan uiteraard ook verkavelingspatronen centraal. In het onderzoeksgebied zijn diverse verkavelingsblokken te vinden die verschillende Middeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland

01-2016 binnenwerk.indd 3

|

3

27-01-16 15:35


Afb. 3 Zicht op een vindplaats uit de Late Middeleeuwen in de landerijen bij Elahuizen. De lange verkavelingssloot herinnert aan de middeleeuwse veenontginningen in dit gebied. Foto: auteur.

4

|

ontginningsoriëntaties hebben. Hierbij kan een verkavelingsblok, met behulp van de parochiegrenzen, in verschillende kerkelijke gebieden verdeeld worden. Door vervolgens te zoeken naar een patroon dat haaks op de ontginningssloten staat, kan een uitspraak worden gedaan over de locaties van voormalige nederzettingen. Met behulp van deze verwachtingen wordt in het veld een verkenning gedaan, waarbij we in een enkel geval inzicht krijgen in de dateringen van deze nederzettingen. Het vondstmateriaal dat bij deze karteringen wordt aangetroffen, komt weliswaar uit een verstoorde context, maar is waardevol omdat we een beeld krijgen van de diverse dateringen van een nederzetting met een glimp van de materiële cultuur. Omdat nederzettingsterreinen in hoog tempo verdwijnen, kunnen dit ook wel eens de laatste materiële resten van een nederzetting zijn, waardoor het extra waardevol materiaal is. In dit kader loopt de (nog) onbeantwoorde deelvraag over de precieze informatiewaarde van het bij veldkarteringen aangetroffen materiaal: wat hebben we eraan en hoe herkennen we nu precies een vindplaats? Hierop hopen we de komende periode meer grip te krijgen. Met name in de veengebieden, waar bemesting met terpaarde plaatsvond, is deze deelvraag van toepassing. Door deze bemesting trad er vervuiling op, waardoor het lastig kan zijn om een goede vindplaats te herkennen aan de

hand van het verzamelde materiaal. Een van de doelstellingen van ons onderzoek is hierbij het formuleren van een aantal criteria waarmee het opgebrachte materiaal uit het terpengebied onderscheiden kan worden van het materiaal dat van een vindplaats uit het veengebied afkomstig is. Deze deelvraag kan overigens ook gesteld worden in gebieden waar huisvuil uit dorpen en steden is opgebracht. De uitdaging bij het beantwoorden van deze onderzoeksvraag ligt niet in het herkennen van vindplaatsen met veel en grote scherven, maar in het herkennen van vindplaatsen of de periferie daarvan waar maar enkele scherven worden aangetroffen. Hoe herken je een dergelijke nederzettingsplek? Tot slot is de database van het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis geraadpleegd. Deze database geeft een goed beeld van vondstmateriaal dat in bepaalde gebieden is aangetroffen. In een later stadium worden deze vondsten misschien fysiek bestudeerd om zodoende meer te weten te komen over deze vindplaatsen. Middeleeuwse veenontginningen In de 10e eeuw begonnen de middeleeuwse veenontginningen in ‘Het Lage Midden’, een gebied in Friesland.9 Volgens Bakker werden deze ontginningen bevorderd door het wegebben van de plundertochten van de Noormannen, het warmer wordende klimaat en de demografische ontwikkeling van de bevolking.10 Als beginpunt van deze veenontginningen werd, waar mogelijk, gebruik gemaakt van natuurlijke waterlopen. Op deze ontginningsbasis werden dan lange sloten gegraven om de waterafvoer zo efficiënt mogelijk te laten verlopen (af b. 3).11 In de beginfase van de ontginning is, haaks op een natuurlijke of onnatuurlijke waterloop, een aantal loodrechte afwateringssloten aangelegd. Men neemt aan dat de percelen daarna een jaar braak bleven liggen.12 De afwate-

Middeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland

01-2016 binnenwerk.indd 4

27-01-16 15:35


ringssloten zorgden er in die periode voor dat de waterstand werd verlaagd en neerslag werd afgevoerd. Hierdoor werd de bodem beter toegankelijk voor mens en dier. Het regelmatige karakter van de verkavelingssloten duidt op samenwerking, maar de precieze organisatie van deze samenwerking is nog onduidelijk. Bakker komt in dit kader tot de conclusie dat de ontginningen door boerengemeenschappen zijn gerealiseerd waarbij de regionale elite een rol kan hebben gespeeld.13 In dit kader is het wellicht interessant om in de toekomst de relatie tussen stinsen (voormalig Friese burchten en landhuizen) en verkavelingsblokken in de veengebieden te bekijken.

landbouw was er een grotere vraag naar graan. De os werd in de 8e eeuw als trekdier verdrongen door het paard en een nieuw type ploeg werd geïntroduceerd. Alhoewel paarden evenveel trekkracht als ossen leveren, kunnen zij dit in een hoger tempo doen en hebben zij een groter uithoudingsvermogen. Doordat paarden kieskeuriger zijn wat voer betreft, kan deze ontwikkeling de hogere vraag naar haver en andere graansoorten verklaren. De os werd overigens niet helemaal verdrongen. Die bleef het trekdier voor de minder draagkrachtige boeren.18 Ook voor het veengebied in het onderzoeksgebied zal de ploeg een belangrijk werktuig zijn geweest.

Na een jaar was het oppervlak van het veen gedroogd, de vegetatie opgebrand en gerooid, en was zich een zode gaan vormen. Hierdoor werd de bodem voor de eerste bewoners voorzichtig toegankelijk voor akkerbouw en het weiden van vee.14 De afwateringssloten dienden ook als begrenzing van de boerenbedrijven en konden daarnaast voor scheepvaart worden gebruikt. Dat hier geen grote schepen voor nodig waren, bewijst de vondst van een punterachtig schip bij Tirns uit het laatste kwart van de 12e eeuw. Dit schip had een lengte van 7 m, was ongeveer 1,5 m breed en 70 cm diep.15 Over de afwateringssloten vermeldt Bakker dat deze om de 50 tot 150 meter werden gegraven, dat deze waar mogelijk loodrecht met de hoogtelijnen liepen, en dat er om de 300-500 m dwarssloten werden gegraven. Voor een goede afwatering was het daarnaast noodzakelijk om na 2 tot 2,5 km gebruik te maken van een nieuwe ontginningsbasis.16 Hiervoor gebruikte men bij voorkeur een veenstroompje en als dat niet aanwezig was, moest er een gegraven worden.

Vanaf de tweede helft van de 10e eeuw werd er gebruik gemaakt van plaggenbemesting, waarbij stalmest werd vermengd met humeuze gras- of veenplaggen. Hierbij was volgens Bitter per akker een areaal woeste grond van drie maal het akkeroppervlak nodig. Deze akkerbouw was intensiever en leidde tot de eeuwige roggebouw, die ook op veenbodems mogelijk was.19 Of dat in het onderzoeksgebied het geval was, is onzeker omdat er geen bemonstering voor archeobotanisch onderzoek plaats heeft gevonden. Dat er in de omgeving wel rogge werd verbouwd, blijkt uit de opgraving van een stinswier bij Sneek.20 Deze vindplaats dateert uit de 12e of 13e eeuw en bij dit onderzoek is vastgesteld dat er naast haver ook lokaal gerst, broodtarwe en lijnzaad werd verbouwd.21 De haver was niet bestemd voor menselijke consumptie, maar was belangrijk voor het brouwen van bier. Het werd daarnaast veel gebruikt als dierenvoedsel.22 Ettema wijst erop dat elk boerenbedrijf waarschijnlijk meer dan één graansoort verbouwde en dat er daarnaast nog peulvruchten, vezel- en oliegewassen werden verbouwd.23

De doelstelling van de grote veenontginningen was het winnen van land voor akkerbouw, wat tot gevolg had dat het landschap tussen 900 en 1300 opnieuw werd ingericht.17 Door demografische ontwikkelingen en veranderingen in de

Eind 10e eeuw bracht de introductie van de karploeg, met een stel wielen tussen de ploeg en het trekdier, een ware revolutie in de landbouw teweeg.24 Het stuMiddeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland

01-2016 binnenwerk.indd 5

|

5

27-01-16 15:35


ren van de ploeg werd gemakkelijker door de as van de wielen. Door een andere innovatie werd de losgeploegde grond omgekeerd. Er kon nu ook dieper en grover geploegd worden. De eg werd geïntroduceerd om akkers weer te egaliseren. Vanaf de 11e en 12e eeuw waren meer dieren nodig om de ploeg te trekken en door de toename van het aantal paarden kwam er een grotere vraag naar haver. Doordat er nu meerdere dieren voor de ploeg gespannen werden, was het moeilijker om bochten met de karploeg te nemen. Dit leidde tot de aanleg van zeer lange percelen, de strokenverkaveling.25 Ploegen maakten de bodem losser, waardoor die vochttoelatender, beter ventilerend en doorwortelbaar werd en waarbij de opgebrachte mest met de toplaag werd vermengd en onkruid vernietigd.26 Verder konden de boeren de akkers - door de inzet van paarden en de verbeterde ploeg - vaker ploegen waardoor de oppervlakte aan akkers toenam en de opbrengst steeg. De toename van de akkeroppervlakte leidde tot een probleem, omdat gerijpt graan binnen enkele dagen geoogst moet worden. Mogelijk was samenwerking in de vorm van burenbinding de oplossing. 27 De beschikbaarheid van mest was ook belangrijk, omdat akkerbouw voedingsstoffen aan de grond onttrok. De restproducten van de akkerbouw konden dienen als veevoer.28 Het vee werd vaak geweid langs de met gras begroeide oevers van veenriviertjes en daarnaast op de lage, drassige stukken land terwijl de akkerbouw plaatsvond op de hogere en dus drogere landbouwgronden.29 Van de 11e tot en met de 13e eeuw vonden er opnieuw ingrijpende veranderingen plaats. Door de introductie van verbeterde ploegen en nieuwe bemestingsmethoden werd het systeem van de permanente akkers geïntroduceerd. Hiernaast vond er een toenemende specialisatie van agrarische producten plaats. Die producten werden vervolgens naar markten verscheept.30 Naast akkerbouw hielden de bewoners in de veengebieden zich bezig met

6

|

zoutwinning, het bewerken van hennep en vlas, visserij, vogelvangst, spinnen, weven, mandenvlechten, zuivelproductie en handel.31 Vanaf de tweede helft van de 12e tot in de 13e eeuw moet in het onderzoeksgebied sprake zijn geweest van stormvloeden waarbij zout water het land binnendrong.32 Of deze stormvloeden mede de aanleiding waren om te stoppen met akkerbouw in het onderzoeksgebied is maar de vraag. Het verzilten van landbouwgrond hoefde niet het einde van de akkerbouw te betekenen. Zo kunnen vlas, gerst en haver nog een goede opbrengst leveren op een verzilte bodem.33 Over het algemeen komt in de 13e eeuw een einde aan de grote middeleeuwse veenontginningen.34 Bakker gaat ervan uit dat dit in het onderzoeksgebied eerder het geval was en dat de veenontginningen in het vierde kwart van de 12e eeuw grotendeels waren voltooid.35 Nadat in de ontgonnen gebieden aanvankelijk graan was verbouwd, kwam hier door veranderende marktomstandigheden in de loop van de 14e eeuw een einde aan. Door minder gunstige omstandigheden kon er in het veengebied namelijk niet meer geconcurreerd worden tegen de efficiënt georganiseerde akkerbouw op betere gronden.36 Zo werden er granen uit Frankrijk en het Baltische gebied geïmporteerd.37 Het gevolg hiervan was dat sommige mensen voor een ander beroep kozen. In dit kader mag het proces van specialisatie en commercialisering, in de periode van de 11e tot en met de 13e eeuw, ook niet vergeten worden.38 Verder zorgde de pestepidemie in het midden van de 14e eeuw mogelijk mede voor een stagnatie in de landbouw. Vanaf de 15e eeuw gaan bewoners in het veengebied zich meer toeleggen op de bereiding van boter en kaas.39 Voorlopige resultaten en conclusies We hebben in grote lijnen een beeld van de middeleeuwse veenontginningen in het onderzoeksgebied. Hierbij moeten

Middeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland

01-2016 binnenwerk.indd 6

27-01-16 15:35


we ons uiteraard wel afvragen of de algemene lijnen ook steeds voor het onderzoeksgebied van toepassing zijn. Enerzijds hebben we een globaal beeld over hoe de middeleeuwse veenontginningen in zijn werk gingen. Anderzijds weten we weinig over de organisatie en de inrichting van diverse nederzettingen. Zo is lintbebouwing heel typisch voor het veengebied, maar komt die pas vaak in een laat stadium van de ontginning tot ontwikkeling. 40 Slofstra merkte tijdens een lezing op dat het goed zou zijn om eens een complete nederzettingsas op te graven. 41 Door een dergelijk onderzoek zouden we ons een beter beeld kunnen vormen over de aard, structuur en organisatie van een nederzetting. Het beeld dat we nu hebben van het onderzoeksgebied is tot stand gekomen door bureauonderzoek, incidentele verkenningen en een aantal toevalsvondsten. Daarbij kent de huidige kennis nog diverse hiaten. We hebben met name een beeld over de eindontginningen van een aantal deelgebieden. Van het begin is nog weinig bekend, terwijl het grootste hiaat zich voordoet in de periode tussen de begin- en eindontginning. In het onderzoeksgebied kunnen we in grove lijnen twee ontginningsbasissen onderscheiden. De eerste ligt langs het riviertje de Boorne, met de voormalige grietenijen 42 Utingeradeel, Haskerland en Schoterland. De tweede ligt op de lijn Workum, IJlst, Sneek en GoĂŤnga, met de voormalige grietenijen Hemelumer Oldeferd en Noordwolde, Wymbritseradeel en Doniawerstal. Het is niet de bedoeling om een volledig overzicht in dit artikel te geven, daarom worden de voorlopige resultaten van een aantal deelgebieden beschreven. Ontginningen vanuit het riviertje de Boorne Even buiten het onderzoeksgebied vinden we bij Oldeboorn, langs het riviertje de Boorne, de oudste bewoningssporen. Het gaat hierbij om een tweetal vindplaatsen uit de Merovingische peri-

ode (af b. 4). 43 Alhoewel dit soort vindplaatsen te oud is om een link met de laatmiddeleeuwse veenontginningen te hebben, wijzen ze wel op vroege bewoning aan de randen van de veengebieden. Oldeboorn is in dit kader van belang, omdat deze plaats als een belangrijke ontginningskern kan worden beschouwd. 44 We vinden hier ook Karolingische sporen, zoals in een andere vindplaats bij het voormalige Stobbegat. 45 Bij beide vindplaatsen is, naast lokaal kogelpotaardewerk, ook importaardewerk uit Badorf en Mayen aangetroffen. 46 De Langen sluit hierbij niet uit dat rond Oldeboorn zout gewonnen werd. 47 Om meer grip op deze vroege vondsten te krijgen is meer en gericht onderzoek noodzakelijk.

Afb. 4 Een bij Oldeboorn aangetroffen Merovingische scherf. Foto: H. de Jong.

Vanuit het riviertje de Boorne zijn uiteindelijk de ontginningsblokken van Terkaple, Akmarijp, Snikzwaag, Westermeer, Haskerhorne, Oudehaske en Nijehaske ontstaan. Dankzij gerichte verkenningen bij Akmarijp weten we iets meer over de eindfase van de veenontginningen van dit ontginningsblok. Ter hoogte van Terkaple, een nederzetting met een tufstenen kerk, vinden we in de weilanden de voormalige kerk van Akmarijp terug. Dit kerkterrein is in de 19e eeuw afgegraven, maar tijdens archeologisch onderzoek in 1993 weer teruggevonden. 48 Op basis van de tufstenen kerk van Terkaple kunnen we dit nederzettingslint een hoogmiddeleeuwse datering geven. Tegen het eind van de Hoge Middeleeuwen moet deze kerk verplaatst zijn naar de tegenwoordige begraafplaats van Akmarijp. De nederzetting kwam door deze verplaatsing op de grens van het ontginningsblok te liggen. De veenontginningen waren voltooid. Op basis van importaardewerk uit Pingsdorf, dat op diverse plekken is aangetroffen, komen we tot de conclusie dat de ontginningen bij het huidige Akmarijp tegen het einde van de 12e eeuw waren voltooid. Interessant is dat we ook bij de eindontginning van Snikzwaag (een dorp dat zich in tegenstelling tot Akmarijp nog Middeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland

01-2016 binnenwerk.indd 7

|

7

27-01-16 15:35


gerga tegen het einde van de 12e of het begin van de 13e eeuw waren voltooid.

Afb. 5 Spoor van een zoutwinningsput bij Het Heidenschap. Foto: H. de Jong.

wel een keer kon verplaatsen) ook import­ aardewerk uit Pingsdorf aantreffen. Bij de eindontginning van Westermeer, dat weer een stuk zuidelijker ligt, vinden we geen pingsdorfaardewerk. Hier zijn bij de opgraving van een boerderijplaats in 2013 kogelpotscherven aangetroffen die een aanwijzing vormen dat de eindontginning van Westermeer op zijn vroegst in de 13e eeuw tot stand kwam. Dit beeld geldt tevens voor de eindontginning van Nijehaske, dat op dezelfde hoogte als Westermeer ligt en waar in 1988 waarnemingen zijn gedaan. 49 Ontginningen vanuit Sneek Het riviertje Het Ges kan als de ontginningsbasis van Oppenhuizen, Uitwellingerga en Broek gezien worden. Hun ontginningen zijn vanuit Sneek geïnitieerd. Bij Oppenhuizen is Karolingisch aardewerk aangetroffen. Deze vondsten zijn niet nader bestudeerd door deskundigen. Het is daarom onduidelijk of deze uit primaire of secundaire context afkomstig zijn. Tijdens waarnemingen bij de aanleg van een natuurgebied bij Uitwellingerga in 1992 is een aantal waterputten en greppels aangetroffen. Op basis van het gevonden aardewerk kunnen deze sporen in de 12e of het begin van de 13e eeuw worden gedateerd. De sporen zijn aangetroffen op een plek van waaruit verdere ontginningen niet meer mogelijk waren. Dit betekent dat de ontginningen bij Uitwellin-

8

|

Op het nederzettingslint van de voorlaatste nederzettingsfase van Broek vinden we naast kogelpot ook importaardewerk uit Pingsdorf en de Maasvallei wat wijst op een hoogmiddeleeuwse ontginningsfase. Hierna is de nederzetting verplaatst naar het lint van de eindontginning. We vinden hier wel kogelpotscherven, maar geen pingsdorfaardewerk. De ontginningen van Broek zijn daarom op zijn vroegst in de 13e eeuw voltooid. Interessant is dat het ontginningsblok van Broek aan die van Akmarijp en Snikzwaag grenst. Dit betekent dat er chronologische verschillen zijn en dat beide ontginningen niet rond dezelfde tijd waren voltooid. Ontginningen vanuit Workum Het veengebied is vanuit Workum in de richting van het plateau van Gaasterland ontgonnen. In het water van de Vlakke Brekken (bij Sandfirden) zijn vondsten uit de Karolingische tijd aangetroffen.50 Het gaat hierbij om lokaal kogelpotaardewerk en om importaardewerk uit Badorf en Mayen. Een bijzondere vondst is een scherf van het Gittermuster-type: Karolingisch importaardewerk dat zijn naam ontleent aan de Gittermuster-versiering. De vindplaats bij Sandfirden is door landafslag in het water verdwenen en is een mooi voorbeeld van een vroege nederzetting in het veengebied. Deze nederzetting ligt net als bij Oldeboorn en Stobbegat - bij een veenriviertje. De vondsten bij de Vlakke Brekken lijken te wijzen op bewoningscontinuïteit vanaf de Karolingische tijd. Gedurende de Hoge Middeleeuwen werd er zout gewonnen in het veengebied. Met name in Het Heidenschap, een streek ten zuiden van Workum, zijn diverse locaties van deze zoutwinning gedocumenteerd (af b. 5).51 Deze locaties kwamen tijdens ruilverkavelingswerkzaamheden aan het licht. Het gaat daarbij om in veen gegraven sleuven van 1,5 tot 4 m breed. Omdat deze sporen bij het verbreden van verkavelingssloten aan

Middeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland

01-2016 binnenwerk.indd 8

27-01-16 15:35


het licht kwamen, hebben we geen goed zicht op de lengte van deze sleuven. Durk van der Zee, die de sporen documenteerde, vermeldt in dit kader wel dat sommige sleuven een lengte van meer dan 20 m hadden.52 Ook bij andere plaatsen, zoals bij Oppenhuizen zijn sporen aangetroffen die met zoutwinning te maken hebben. Hier zijn door Jan Boschker ashopen aangetroffen die hij in verband brengt met middeleeuwse zoutwinning.53 Naast deze archeologische sporen zijn er ook diverse toponiemen die op middeleeuwse zoutwinning wijzen. We kunnen ervan uitgaan dat deze sporen uit de periode van voor de bedijkingen dateren, omdat de sporen van zoutwinning met klei gevuld zijn en buitendijks zijn aangetroffen.54 In de voormalige grietenij Hemelumer Oldeferd en Noordwolde zijn de eindontginningen van Kolderwolde, Oudega en Nijega bestudeerd.55 Opvallend is dat er in het gebied van deze nederzettingen en de voorgangers daarvan geen pingsdorfaardewerk is aangetroffen. Dit kan op late ontginningen wijzen, maar het is goed mogelijk dat een oudere ontginningsas in het water van de Fluessen is verdwenen. Op basis van het ontbreken van importaardewerk uit Pingsdorf kunnen we concluderen dat de ontginningen in dit gebied pas op zijn vroegst in de loop van de 13e eeuw waren voltooid. Het verdere verloop van het onderzoek We moeten nog veel in het veld verzamelde waarnemingen uitwerken tot een rapport om de verzamelde gegevens vast te leggen. Om deze rapportages met elkaar te kunnen vergelijken, moet per deelgebied of per waarneming een aantal onderzoeksvragen worden beantwoord. Hierbij proberen we ons een beeld te vormen van het toenmalige landschap, het begin en het einde van de veenontginningen en of er sprake was van bewoningscontinuĂŻteit. We proberen bovendien antwoord te krijgen op de vraag hoe de diverse vindplaatsen in lokaal verband passen in de nederzettingsgeschiedenis.

Voorlopige conclusies en aanbevelingen De grote middeleeuwse veenontginningen leidden tot een grote transformatie van het landschap, waarbij het woeste veengebied veranderde in een cultuurlandschap, zoals we dat tegenwoordig nog kennen. Door een onomkeerbaar proces van oxidatie en krimp gaat dit cultuurlandschap inclusief het bodemarchief verloren. Beleidsmatig moeten er daarom keuzes gemaakt worden, voordat het bodemarchief in dit gebied definitief verloren is. In eerste instantie gaat het hierbij om locaties uit de Nieuwe tijd en de Middeleeuwen. Daarnaast moet er ook actief onderzoek gedaan worden naar prehistorische vindplaatsen. Juist deze vindplaatsen kunnen, doordat ze eeuwenlang door een veenpakket zijn afgedekt, van hoge kwaliteit zijn. We hebben nog weinig grip op de vroegste fase van de veenontginningen. Het aantal vindplaatsen uit de Karolingische tijd is schaars, maar neemt langzaam toe. Op de fase tussen de begin- en eindontginning hebben we nog weinig grip. Er zijn weinig vindplaatsen en alleen door intensieve verkenningen kan het aantal worden vergroot. Over de eindontginningen weten we wel iets meer. Bakker gaat ervan uit dat de veenontginningen rond het vierde kwart van de 12e eeuw waren beĂŤindigd.56 Uit de voorlopige onderzoeksconclusies blijkt dat deze these niet door het onderzoek bevestigd wordt. Diverse veenontginningen zijn rond het

Afb. 6 Opgraving door RAAP Archeologisch Adviesbureau op het grondgebied van het voormalige Westermeer. Op de plek van een boerderij met stemrecht zijn naast sporen uit de Nieuwe tijd ook sporen uit de Late Middeleeuwen aangetroffen. Foto: auteur.

Middeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland

01-2016 binnenwerk.indd 9

|

9

27-01-16 15:35


vierde kwart van de 12e eeuw voltooid, maar er zijn ook eindontginningen aanwijsbaar die pas in de 13e eeuw voltooid zijn. Er lijken chronologische verschillen te zijn, waardoor verder onderzoek van eindontginningen zinvol is. Boerderijen met stemrecht lijken middeleeuwse voorgangers te hebben gehad (af b. 6). Vanuit beleidsmatig oogpunt zouden deze terreinen moeten worden aangemerkt als terreinen van hoge archeologische waarde. Hetzelfde geldt voor diverse begraafplaatsen in het onder-

zoeksgebied, want op veel begraafplaatsen zijn nog sporen van middeleeuwse kerken aanwezig. Daarnaast zijn er middeleeuwse huisplaatsen in landelijk gebied, die van goede kwaliteit zijn, maar geen archeologische status hebben. Vanwege het acute gevaar van ploegen of andere landbouwkundige werkzaamheden zouden deze vindplaatsen beschermd of (deels) onderzocht moeten worden. Koningin Wilhelminalaan 10 8501 KV Joure archeologie@rsvandermolen.eu

Noten 1 De auteur is bestuurslid van het Argeologysk Wurkferbân van de Fryske Akademy. 2 Het onderzoek richt zich voornamelijk op de voormalige gemeenten Gaasterland-Sloten, Lemsterland en Skarsterlân, die in 2013 gefuseerd zijn tot de gemeente De Friese Meren. Hiernaast wordt er ook onderzoek gedaan in buurgemeenten als de vindplaats van belang is voor het onderzoeksgebied. 3 Bakker 2003, Bakker 2005, De Cock 1984 en Halbertsma 1964. 4 De voormalige gemeente Wymbritseradeel maakt geen deel uit van het primaire onderzoeksgebied maar is voor het onderzoeksgebied wel van belang. 5 Met dank aan Evert Kramer die voor een gastvrije ontvangst zorgde. 6 Asmussen 2002, Veenstra 2002 en Exaltus & Asmussen 2003. 7 Exaltus & Asmussen 2003. 8 In het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis worden naast een middeleeuws wagenwiel nog enkele scherven bewaard. 9 Barends 2000, 57. 10 Bakker 2003, 89-90. 11 Ibid., 94. 12 Ibid., 103. 13 Slofstra 2008, 213. 14 Bakker 2003, pag. 103 en Slofstra 2008, 209. 15 RAAP Archeologisch Adviesbureau: Oudste boot van Friesland opgegraven. Op 26 juli 2015 ontleend aan: http:// www.raap.nl/pages/RAAPnieuws_oudste_boot_Friesland.html. 16 Bakker 2005, 4. 17 Ibid., 1. 18 Bitter 1991a, 364. 19 Ibid., 366. 20 Een stinswier is een berg opgeworpen grond waar een stins op staat, een verdedigbare stenen toren. Typologisch kunnen stinzen tot de mottekastelen worden gerekend. 21 Hänninen en Van Waijjen 2005, 10. 22 Ibid., 4. 23 Ettema 2005, 245. 24 Bitter 1991a, 367. 25 Ibid., 369. 26 Ibid., 364-365. 27 Ibid., 365. 28 Ettema 2005, 242. 29 Bitter 1991b, 374. 30 Bitter 1991a, 366. 31 Ettema 2005, 242. 32 Bakker 2003, 110-114. 33 Van der Meer 2006, 6. 34 Barends 2000, 57. 35 Bakker 2005, 5.

10

|

Middeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland

01-2016 binnenwerk.indd 10

27-01-16 15:35


36 Barends 2000, 60. 37 Ettema 2005, 240. 38 Bitter 1991a, 361. 39 Barends 2000, 61. 40 Bitter 1991b, 374. 41 Lezing voor het Argeologysk Wurkferbân op 17 januari 2007. 42 Een grietenij is een bestuurlijke eenheid, die werd bestuurd door een grietman, en als een voorloper van de gemeente gezien kan worden. 43 Het gaat om de vindplaatsen Douwmastate en Lekkerterp. 44 De Langen 1988, 148. 45 Het tegenwoordige Vegelinsoord. 46 De Langen 1988, 171. Halbertsma 1964, 232 en 233. Database Noordelijk Archeologisch Depot. 47 Ibid., 172. 48 De Langen, Orbons, Perger, Van der Vaart en Wispelwey 1994. 49 Mededeling H. de Jong. 50 Van der Molen 2010. 51 Van der Zee 1995. 52 Ibid., 50. 53 Het betreft hier vindplaats SA 70. 54 Mondelinge mededeling Durk van der Zee. 55 Van der Molen 2014. 56 Bakker 2005, 5. Literatuur Asmussen, P.S.G., 2002: Gemeente Gaasterlân-Sleat, provincie Fryslân: archeologische verwachtings- en advieskaart. (RAAP-rapport 702), Amsterdam. Bakker, G., 2003: Veenontginningen in Wymbritseradeel en Doniawerstal vanuit Goënga, Sneek, IJlst, Oosthem en Abbega 900-1300, It Beaken 65, 87-124. Bakker, G., 2005: De afsluiting van de Boorne naar de Middelzee. Een waterstaatkundige ommekeer in Zuidwest-Friesland omstreeks 1200-1220. Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 14. Barends, S. & e.a., 2000: Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering, Utrecht. Bitter, P., 1991a: Veranderingen in de middeleeuwse landbouw, in: J.H.F. Bloemers & T. van Dorp (redactie). Pre- & protohistorie van de Lage Landen, Houten, 361-370. Bitter, P., 1991b: Veenontginningen in de middeleeuwen, in: J.H.F. Bloemers & T. van Dorp (redactie). Pre- & protohistorie van de Lage Landen, Houten, 371-382. Cock, J.K. de, 1984. De veenontginningen rond Sneek en IJlst, It Beaken 46, 139-149. Ettema, W., 2005: Boeren op het veen (1000-1500). Een ecologisch-historische benadering, Holland 37-4, 239-258. Exaltus, R.P. & P.S.G. Asmussen, 2003: Gemeente Skarsterlân, provincie Fryslân: archeologische verwachtings- en advieskaart. (RAAP-rapport 821), Amsterdam. Halbertsma, H., 1964: Bornego; bijdrage tot de oudste geschiedenis .van het Neder-Boornegebied. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, ‘s-Gravenhage, 210-235. Hänninen, K. & M. van Waijjen, 2005: De stinswier van Sneek. Resultaten van het archeobotanisch onderzoek aan materiaal uit de 12e en 13e eeuw. (BIAXiaal 237), Zaandam. Langen, G.J. de, 1988: De ouderdom van Oldeboorn, in: M. Bierma, A.T. Clason, E. Kramer en G.J. de Langen (red), Terpen en wierden in het Fries-Groningse kustgebied, Groningen, 142-176. Langen, G.J. de, J. Orbons, T. Perger, J. van der Vaart & M. Wispelwey, 1994: Onderzoek naar de kerk op ’t Olthof van Akmarijp (Fr.), Paleo-Aktueel 5, Groningen, 102- 106. Meer, W. van der, 2006: Weiland in het Westland. Archeobotanisch onderzoek van een vroeg-middeleeuwse vindplaats aan de Hoek Zuidweg in Naaldwijk. (BIAXiaal 290), Zaandam. Molen, R.S. van der, 2010: Vlakke Brekken (Sandfirden): enkele voorlopige conclusies, in: E. Taayke, Archeologische kroniek van Fryslân over 2009. (De Vrije Fries 90), Leeuwarden, 240-243. Molen, R.S. van der, 2014: Een middeleeuwse vindplaats in het veengebied bij Elahuizen. Een vondstmelding van een schervenconcentratie aan de Wâldwei. (Archeologisch onderzoek in de gemeente De Friese Meren 2), Joure. Slofstra, J., 2008: De kolonisatie van de Friese veengebieden ca. 900-1200, in: K. Huisman, K. Bekkema, J. Bos, H. de Jong, E. Kramer en R. Salvera (red), Diggelgoud. 25 jaar Argeologysk Wurkferbân: archeologisch onderzoek in Fryslân, Leeuwarden, 206-230. Veenstra, H.W., 2002: Provincie Fryslân, gemeente Wymbritseradiel: een archeologische verwachtings- en advieskaart. (RAAP-rapport 745), Amsterdam. Zee, D. van der, 1995: Feanputten yn it Heidenskip, in: G. Elzinga, H. de Jong, H.W. Kuipers (redactie), Skeppe en skriuwe: amateur-argeologen op é tekst, Leeuwarden, 48-53.

Middeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland

01-2016 binnenwerk.indd 11

|

11

27-01-16 15:35


MIJN MOOISTE VONDST

Het beeldje uit Sint-Geertruid Marius Meulenberg1 Mijn mooiste vondst is een door de natuur gevormde figuratieve vuursteen, die lijkt op een persoon die op een kubus zit. Het is een oppervlaktevondst die tevoorschijn kwam na het rooien van een boomgaard op de Kaap te Sint-Geertruid (gemeente Eijsden-Margraten). Het 6,5 cm hoge voorwerp bevindt zich in mijn verzameling. In het verleden vond iemand deze steen belangrijk genoeg om er onder andere drie symbolen op te graveren, te weten: een V-vormige figuur op de borst, een waaiervormige triline (een symmetrisch figuur van drie lange lijnen van ongeveer dezelfde lengte) op de hals en een ‘V’op het achterhoofd. Uit zeven verschillende onderzoeken blijkt met zekerheid dat deze symbolen zijn gegraveerd. Het beeldje is alleen al daarom van belang. Archeologen in Nederland ontkennen echter al decennialang het bestaan van opzettelijk bewerkte figuurstenen. Uit drie onderzoeken blijkt dat de graveringen waarschijnlijk zijn gemaakt door de bandkeramische cultuur (VroegNeolithicum). Gezien de dwarsdoorsneden van de graveringen kan daarvoor een benen instrument zijn gebruikt, bijvoorbeeld een bandkeramisch kammetje voor het versieren van aardewerk, zoals dat in Luik is opgegraven. In culturen met een natuurgodsdienst kunnen stenen die op een mens lijken religieuze objecten zijn, bezield door de geest van een voorouder of een goddelijk wezen. Van Keltisch Schotland en het Koninkrijk Israel staat vast, dat men zulke bezielde stenen kende. Kleine antropomorfe stenen, soms met enige bewerking, waren ook belangrijk in het Neolithicum. Te Çatalhöyük werd er één meegegeven in een graf. Van meerdere antropomorfe stenen uit Neolithische, megalithische graven, is aannemelijk dat men ze zag als bezield door een godin met vermogens tot wedergeboorte. Dr. Annie E.G. van der Meer is een vooraanstaand gods-

12

|

Afb. 1 Het bewerkte stuk vuursteen. Foto: Erna Koelman.

diensthistoricus en symbooldeskundige. Zij is van mening dat men het beeldje uit Sint-Geertruid vroeger mogelijk heeft gezien als bezield door een godin of een voormoeder die in verbinding staat met de Grote Moeder. Die mogelijkheid is maatgevend voor de unieke, religieus-culturele waarde van het beeldje. Zeer bijzonder is dat de symbolen op het beeldje aangeven wie deze steen bezielde. De ‘V’ is een symbool voor vogel. De waaiervormige tri-line is een teken voor vulva. Symbolisch staat de vulva voor vrouw en nieuw leven. Van der Meer ziet de vulva als de scheppende kracht van het vrouwelijk beginsel: zij die geboorte geeft aan ruimte en tijd, aan de kosmos en aan de aarde. Volgens deze symboliek moet de combinatie van de V-tekens en de vulva op het beeldje uit Sint-Geertruid gelezen worden als vogel, vrouw, schepster van nieuw leven. Ofwel: Vogelgodin (de levenschenkende godin die de cirkel van geboorte, leven, dood en wedergeboorte beheerste). Een duidelijker bewijs kan ik mij niet voorstellen. Daarom is dit mijn mooiste vondst. Geïnteresseerd? Zie de afspeellijst met korte video’s op YouTube kanaal genaamd: Beeldje St. Geertruid. Noot 1 De auteur is civiel ingenieur TUD en professioneel beeldhouwer sinds 2006. Tussen 1983 en 1998 heeft hij een grote verzameling prehistorische vondsten uit Limburg en België opgebouwd.

Mijn mooiste vondst

01-2016 binnenwerk.indd 12

27-01-16 15:35


RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN...

CUIJK

Een laat-Romeinse steiger in de Maas bij Cuijk P.A. Seinen & J.A. van den Besselaar1

Het Brabantse Cuijk ligt op een plateau dat een restant is van het enorme zand-grind terras, dat gevormd werd in het Vroeg-Saalien (136.000-126.000 v. Chr.) en door de meanderende Maas en Rijn grotendeels is weggespoeld. De afzetting van een kleipakket in het Laat-Boreaal (8.630-7.210 v. Chr.) hield de meanderende Maas op haar plaats en beschermde het plateau tegen verder wegspoelen2. Het ruim 4 m boven de omgeving uitstekende plateau vormde samen met de aanwezigheid van een rivier een ideale vestigingsplaats sinds de Prehistorie.3 Het mag dan ook niet verbazen dat de Romeinen deze locatie na hun verovering van Zuid-Nederland benutten voor de bouw van een nederzetting (vicus) die onder keizer Trajanus uitgroeide tot een regionaal centrum (civitas)4. Na de roerige tijd van Germaanse invallen in de 2e helft van de 3e eeuw herstelde keizer Diocletianus de orde in het gebied en werd op het plateau een castellum

gebouwd. Zijn opvolgers voegden daar aan de oever nog een kade en een brug over de Maas aan toe. In de buurt van het castellum zal waarschijnlijk ook een vicus gesticht zijn, maar tot nu toe ontbreken directe bewoningssporen5. De vicus heeft wel andere sporen achtergelaten: tussen de funderingspalen van de kade werden in 1989 door duikers van de WOOR6 lagen nederzettingsafRondom de Stad

01-2016 binnenwerk.indd 13

|

13

27-01-16 15:35


Afb. 1 Het onderzoeksgebied G-6000 in de Romeinse archeologische context. Tekening: P.A. Seinen.

val aangetroffen uit de laat-Romeinse periode. In de afgelopen decennia zijn met name door de stichting Mergor in Mosam veel gegevens en materiaal verzameld. Afbeelding 1 toont het onderzoeksgebied, aangeduid met ‘Gebied-6000’7 in de archeologische context van het plateau, met Romeinse resten uit de 1e tot 3e eeuw (woning, tempels) en de 4e eeuw (spitsgrachten, funderingspalen, castellum-muren, toren, brugpijlers en de loskade). Dit artikel geeft een overzicht en beschrijft het leven van de bewoners in de vicus van het laat-Romeinse Cuijk. De eerste ontdekking Bij onderwaterverkenningen, in het kader van de speurtocht naar resten van de Romeinse brug, werden langs de westelijke Maasoever eikenhouten paalkoppen waargenomen die uit een stortsteenlaag omhoog staken. Door toename van de scheepvaart werd de stortsteenlaag geleidelijk aan weggespoeld en kwamen de palen en de daar tussen liggende afzettingen steeds meer vrij te liggen, waardoor de aard en de omvang van de archeologische resten steeds duidelijker werd. Tussen de palen werd hier en daar een laag zwart organisch materiaal zichtbaar, in eerste

14

|

instantie abusievelijk voor een veenlaag aangezien8. Door drukke werkzaamheden voor de in 1989 ontdekte resten van de Romeinse brug9, moest men zich toentertijd beperken tot wat globale inmetingen van de zichtbare paalkoppen, bemonsteringen van palen voor datering en boringen in het organisch materiaal tussen de palen ten behoeve van botanische analyses en dateringen. De metingen lieten zien dat de palen in een rijenpatroon geplaatst waren. De dateringen van de palen en het organisch materiaal gaven beide een laatRomeinse datering. De botanische analyse was ronduit spectaculair en bood een schat aan informatie over het landschap en leven op en rond het plateau in de laat-Romeinse tijd10. Verderop wordt een uitgebreide beschrijving gegeven. Nadere verkenningen Na afronding van het onderzoek aan de Romeinse brug kreeg het gebied weer de volle aandacht van de stichting Mergor in Mosam. De erosie van de beschermende stortsteenlaag was veel sneller gegaan dan aanvankelijk was ingeschat. De gewaarschuwde Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek voerde haar eerste verkenningen uit11, onder-

Rondom de Stad

01-2016 binnenwerk.indd 14

27-01-16 15:35


steund door duikers van de stichting, die hier met korte onderbrekingen, nog 20 jaar actief zouden blijven met het uitvoeren van verkenningen waarbij het erosiefront gevolgd werd. Hierbij werden nieuw vrijgespoelde paalkoppen ingemeten en werden door het water losgespoelde artefacten verzameld, geconserveerd, gedetermineerd en gedateerd. De werkwijze wordt uitgebreid beschreven in een recente publicatie12. Bij een tweede verkenning van de Rijksdienst voor Cultuurlandschap, Archeologie en Monumenten werd door middel van het inmeten van paalkoppen, bemonsteren van palen voor dateringen en boringen ten behoeve van botanische analyses, de omvang en de aard van het gebied nog eens vastgesteld. De resultaten bevestigden die van de eerste verkenningen en worden verderop opgenomen in de uitgebreide beschrijving. Als sluitstuk werd besloten een deel van het gebied te beschermen met behulp van een dikke kleilaag, op zijn plaats gehouden met geotextiel en draadgaas13. Booronderzoeken Plannen van de gemeente Cuijk om de kade om te toveren in een boulevard, waarbij ook de kademuur vernieuwd zou moeten worden, noopte - door het inmiddels in de Nederlandse wetgeving opgenomen Verdrag van Valletta - tot een archeologisch onderzoek. De eerste stap zou een booronderzoek moeten worden om beter zicht te krijgen in de omvang en de aard (de aanwezigheid van een archeologische stratigrafie) van het gebied. Na de valse start van een mislukt booronderzoek 14 werd een grootschalig onderzoek uitgevoerd 15 met boringen over een groot gebied. De resultaten leverden naast een schat aan informatie over de bodemopbouw en botanische data ook artefacten op. De resultaten van de botanische analyses en van de aangetroffen artefacten waren gelijk aan de bevindingen van eerdere verkenningen Een bonus was de ontdekking van twee rijen met paalkoppen die in het verlengde van reeds bekende palenrijen lagen16, waardoor het archeo-

logisch interessante gebied plotsklaps tweemaal zo groot werd. Deze ontdekking leverde ook aanvullende dateringsdata van funderingspalen op, waardoor een nauwkeuriger datering van de constructie van de kade kon worden bepaald (af b. 2). In 2013 werd een derde verkenning onder leiding van de Rijksdienst uitgevoerd. Het doel van het onderzoek was het nogmaals vaststellen van de aard (genese en stratigrafie) van deze in archeologisch opzicht belangrijke plek (Rijksmonument) in de Maas17. Onderzoeksresultaten voor het organische materiaal De analyses van het organische materiaal (zaden, pollen, schimmels, insecten en botresten) uit alle onderzoeken leverden een interessant beeld op over de omgeving en het leven op en rond het plateau bij Cuijk (tabel 1). Het geheel schenkt een beeld van een gevarieerd natuurlandschap met natte rivieroevervegetatie (wilg), moeras (veenmos), broekbos (els en berk) en gemengde loof bos (eik, esdoorn, iep en es) en evenzo een gevarieerd cultuurlandschap met weideland (schimmels), akkerland (ganzevoet en

Afb. 2 Een overzicht van het onderzoeksgebied G-6000. Het laat de verdelingen van de palen (bruin) en balken (grijs), alsmede die van het organisch materiaal zien. De groen gekleurde gebieden markeren die delen van de Maas waar organisch materiaal aangetroffen is. In de lichtgroene delen is dit reeds verspoeld, in de donkergroene is dit nog aanwezig. Tekening: P.A. Seinen.

Rondom de Stad

01-2016 binnenwerk.indd 15

|

15

27-01-16 15:35


TABEL 1 GROEP natuurlijke vegetatie natuurlijke vegetatie natuurlijke vegetatie natuurlijke vegetatie natuurlijke vegetatie natuurlijke vegetatie natuurlijke vegetatie natuurlijke vegetatie natuurlijke vegetatie natuurlijke vegetatie natuurlijke vegetatie natuurlijke vegetatie natuurlijke vegetatie cultuur vegetatie cultuur vegetatie cultuur vegetatie cultuur vegetatie cultuur vegetatie cultuur vegetatie cultuur vegetatie cultuur vegetatie cultuur vegetatie cultuur vegetatie cultuur vegetatie insecten schimmels

NAAM veenmos els, berk, wilg eik, esdoorn, iep, es, vlierboom, klimop struikheide adelaarsvaren ganzevoet, melde, kamille, schapenzuring, dolle kervel, kaasjeskruid donker hauwmos riccia, anjer, vlinderbloemfamilie witte klaver, vogelwikke type, walstro, ratelaar, grote brand­ netel, bijvoet knoopkruid grassen weegbree straalscherm***, koekruid***, caucalis***, bolderik*** emmer tarwe, spelt tarwe**** walnoot*, hazelnoot rogge dille*, koriander*, venkel*, bonenkruid*, munt, hennep/hop, slaapbol, vlas peen, keker erwt*, biet* appel, kroosjespruim, kers/morel** olijf*** wolfskers**, bilzekruid**, sint Janskruid, ijzerhard, slaapbol vlas, hennep, wouw vlas, slaapbol stro graankalander chaetomium, sordaria-type, podospora-type

SOORT mossen bomen/struiken bomen/struiken

INDICATOR moerasland broekland gemengd loofbos

bomen/struiken onkruiden onkruiden

heide (schapenteelt)/Paardenstal zandgrond akkerbouw

onkruiden onkruiden onkruiden

akkerbouw akkerbouw grasland (veeteelt)

onkruiden grassen onkruiden onkruiden

grasland (veeteelt) grasland (veeteelt) veeteelt graanimport (België-Frankrijk)*****

grassen bomen/struiken grassen kruiden

locale graanproductie algemene voedselcultuur Germaanse voedselcultuur Romeinse voedselcultuur

groenten bomen/struiken

romeinse voedselcultuur Romeinse voedselcultuur

bomen/struiken kruiden

Romeinse voedselcultuur Romeinse medicijnen

kruiden kruiden grassen insecten schimmels

textiel productie olie productie paardenstal graanopslag bemesting (veeteelt)

*) Romeinse introductie; **) mogelijke Romeinse introductie; ***) Romeinse import; ****) in de vorm van kaf; *****) waarschijnlijk gierst en gerst

Tabel 1 Een samenvatting van de botanische analyses 9, 12 en 14 naar naam en soort en vervolgens vertaald naar archeologische indicatoren, die iets kunnen vertellen over de omgeving en activiteiten, zoals heel basaal: natuurelementen, cultivatie, soorten voedsel, medicijnen of nijverheden, maar ook abstractere zaken als de mate van romanisering en handel.

schapenzuring), heide (struikheide) en wellicht moestuinen (biet en diverse kruiden) en boomgaarden (kroosjespruim en morel). Wat men tekort kwam (graan) of hier niet wilde groeien (olijven) werd geïmporteerd. Het graan (vermoedelijk gerst en gierst) was zeer waarschijnlijk af komstig uit België of

16

|

Noord-Frankrijk, blijkens het voorkomen van akkeronkruiden (koekruid en straalscherm) uit die streken. Ook de aanwezigheid van graankalanders zijn een aanwijzing voor graanopslag. De kruiden en groenten laten een sterke romanisering in het dieet van de Cuijkse bevolking zien (koriander, dille, bonenkruid en biet),

Rondom de Stad

01-2016 binnenwerk.indd 16

27-01-16 15:35


Figuur 1 Een verdeling over de voornaamste vondstgroepen.

met een bijna afwezige indicator voor een Germaanse cultuur (rogge)18. Botmateriaal was betrekkelijk zeldzaam en moeilijk met zekerheid te dateren. Het weinige gecalcineerde betrouwbare materiaal, af komstig uit klompjes compact organisch materiaal, laat consumptie van varken (of zwijn), schaap (of geit), rund (of paard) en ook wild (edelhert en ree) zien19. Visresten waren opvallend afwezig, gezien de nabijheid van de Maas. Waarschijnlijk zijn ze niet herkend of bewaard gebleven. Schelpdieren zijn wel gevonden20 en heel bijzonder waren wel de resten van een maaltijd Bataafse stroommosselen21. Het meest speciaal was de vondst van paardenmest met nog de karakteristieke vorm en kleur vermengd met resten van heideplantjes (struikheide) die als bodembedekking in stallen gebruikt werden22. Het is verleidelijk maar onverantwoord om hierin een aanwijzing voor de aanwezigheid van ruiterij te zien. Onderzoeksresultaten van de artefacten In bijna 20 jaar werden meer dan 3000 artefacten geborgen, waarvan bijna 2000 geconserveerd, gedetermineerd en, waar

mogelijk, gedateerd konden worden. Figuur 1 geeft een overzicht van de vondstgroepen in soorten en aantallen. Ook de artefacten geven een rijk beeld van het leven op en rond het plateau. Aardewerkresten Aardewerk vormt niet alleen in aantallen (1286) maar ook in vormenrijkdom een van de interessantste vondstgroepen. Een groot deel van het materiaal is reeds gepubliceerd 23 en geeft het beeld van een sterk geromaniseerde nederzetting. Tabel 2 geeft een overzicht van de materialen. Opvallend is het kleine percentage amfoorscherven. Wat deden de bewoners van Ceuclum met hun verpakkingsmaterialen? Ligt er nog een Cuijks Monte Testaccio 24 op het plateau verborgen? Munten Ook munten zijn met totaal 346 exemplaren sterk vertegenwoordigd en bestaan voornamelijk uit bronzen antoniniani en folles van verschillende typen (tabel 3), alsmede imitaties daarvan25. De muntplaatsen geven de relatieve afstanden tot Trier en Lyon goed weer.

TABEL 2 MATERIAAL [%] ruwwandig 42 terra sigillata 26 geverfd 14 terra nigra 6 gemarmerd 5 gladwandig 3 amforen 2

Tabel 2 De verschillende soorten aardewerk.

Rondom de Stad

01-2016 binnenwerk.indd 17

|

17

27-01-16 15:35


Tabel 3 De belangrijkste typen munten.

TABEL 3 TYPE Gloria Excertius-I imitaties indetermineerbaar Gloria Excertius-II Constantionopolis Antonianini Urbs Romana Constantionopolis-II diversen (Sestertius, AES) Helena / Pax Publica Theodora / Pietas Romana Securitas Reipublica Divi / Quadriga

aantal 65 55 51 32 32 26 26 17 14 10 7 5 3

Afb. 3 Een tegula-fragment met ingekraste tekst, schaal in centimeters. Foto: Peter Seinen.

TABEL 4 TYPE sandalen spijkerschoenen slofjes veterschoenen (vaste veter) veterschoenen (vaste veter) ruitjesschoenen

ontwerp Romeins Romeins Romeins Romeins Romeins Germaans

compleet 6 0 1 2 8 4

Tabel 4 De verschillende ontwerpen van leren schoenen.

18

|

fragmenten 0 7 3 3 5 6

Deze munttypen sluiten goed aan bij vondsten op en rond het plateau en bevestigen weer de sterke romanisering van de bevolking. Het meest interessant is de dateringsverdeling die verderop wordt besproken. Bouwmaterialen De bouwmaterialen, met in totaal 234 vondsten, laten een typisch Romeinse samenstelling zien van natuursteen (tufsteen, zandsteen en kalksteen26), baksteen (tegulae, imbrices, hypocausttegels en tubuli27) en composiet (beton en mortel28). Deze stralen ook een sterke romanisering uit, maar zijn niet nauwkeurig te dateren. Mogelijk betreft het resten van de eerste vicus, die plaats moest maken voor de bouw van het castellum. Een mooie vondst is een tegula-fragment met de aanzet van een ingekraste tekst (afb. 3). Helaas is het fragment te klein om de tekst te kunnen ontcijferen. Nijverheidsresten De overblijfselen van diverse processen (74) geven een goed inzicht in ambachtelijke activiteiten. Gietproppen van lood en brons, goudbolletjes, glasklontjes, ijzerslakken en fragmenten van ovenwanden zijn indicaties voor de aanwezigheid van loodgieters, bronsgieters, goudsmeden, glaskunstenaars en ijzerproducenten of pottenbakkers29. Heel bijzonder waren de vele leerafsnijdsels die alle aan ĂŠĂŠn schoenmaker toe te schrijven zijn30. Schoeiselresten De meest spectaculaire vondsten waren resten van leren schoeisel (45) en de hiervoor vermelde afsnijdsels (54) van het productieproces. Schoeisel uit de laat-Romeinse periode is op zich al zeldzaam en voor Nederland uniek31. Deze vondst vulde de kennisleemte voor deze periode met een groot aantal reconstrueerbare en zelfs complete exemplaren van een zestal verschillende typen (tabel 4), die laten zien dat inwoners van Ceuclum enerzijds meededen met de heersende modetrends in de rest van

Rondom de Stad

01-2016 binnenwerk.indd 18

27-01-16 15:35


het Romeinse rijk en anderzijds aan hun Germaanse af komst vasthielden. Af beelding 4 laat een gave sandaal zien. De variatie in soorten en maten bevestigde de sterke romanisering van de Cuijkse bevolking. In het schoenspectrum waren kinderen, vrouwen en mannen vertegenwoordigd. Sieraden Hoewel klein in aantal (27), behoren ook sieraden als kledingspelden, haarnaalden en mutsnaalden (brons), armbanden en kralen (glas en git) tot de vondsten32. Haarnaalden en armbanden zijn toe te schrijven aan vrouwen. De kleine maten armbanden zijn af komstig van kinderen33. Militaria De meest zeldzame vondcategorie zijn de militaria (5), waarvan alleen de resten van een drieknoppen-fibula zeker in de laat-Romeinse tijd gedateerd konden worden34. Of dit erg kleine aantal opgevat moet worden als aanwijzing voor een gescheiden inzameling van afval uit de nederzetting- en castellumbezetting of duidt op de zorgvuldigheid waarmee militairen met hun materiaal omgingen is niet duidelijk. Gereedschappen Ook gereedschappen zijn zeldzaam (6), maar ze bevatten wel een paar mooie objecten, waaronder een bronzen unsterhaak (af b. 5) voor het afwegen van bijvoorbeeld vlees, een bronzen paardenroskam (af b. 6) en een luizenkam van buxushout (af b. 7)35. Deze laatstgenoemde werd nog onderzocht op parasieten36, maar die werden niet gevonden.

met de reconstructies van 33 bekende kadeconstructies en oeverbeschoeiingen uit de Romeinse periode in WestEuropa37. Gekozen is voor de meest eenvoudige reconstructie: een eenvoudige open steiger, uitmondend in een iets breder platform, dat mogelijk direct met de oever verbonden was. Een serie afmeerpalen, die schuin de rivier inliepen, moest afgemeerde schepen beschermen tegen drijvend materiaal in de rivier. Af beelding 8 geeft een weergave van de reconstructie. De keuze voor een open steiger, zonder beschoeiingplanken is gebaseerd op het feit dat resten van dergelijke planken nooit gevonden zijn, terwijl die in het pakket organisch materiaal perfect geconserveerd hadden kunnen worden. Dit betekent tevens dat de bouw van de steiger en de stort van het organische afval in tijd niet samen hoeven te vallen. Voor gesloten kadeconstructies en beschoeiingen kan de ruimte tussen oever en beplanking worden opgevuld met allerhande afval, dat kort na de aanleg zou zijn gestort.

Afb. 4 Een complete laatRomeinse sandaal, schaal in centimeters. Foto: Carol van Driel-Murray.

Afb. 5 Een bronzen unsterhaak, schaal in centimeters. Foto: Peter Seinen.

Reconstructie van het kadewerk Van de 150 houtvondsten van nog in de bodem stekende funderingspalen (120) en losse (ex situ) horizontale delen (30), die geĂŻnterpreteerd werden als omgevallen palen of balken, kon van 105 de positie nauwkeurig geogerefereerd worden. Hieruit volgde een patroon van funderingspalen dat vergeleken kon worden Rondom de Stad

01-2016 binnenwerk.indd 19

|

19

27-01-16 15:35


Afb. 6 Een bronzen paarden roskam, schaal in centimeters. Foto: Peter Seinen.

Afb. 7 Een vrijwel complete buxushouten luizenkam, schaal in centimeters. Foto: Peter Seinen.

Dateringen Het ontbreken van een relatie tussen de bouw van de steigerconstructie en de stort van het afval komt ook tot uitdrukking in de dateringen van beide elementen. Bovendien kan het afval tientallen jaren lang verzameld zijn op de oever alvorens het in de Maas afgeschoven of afgegleden is. Dateringen zijn uitgevoerd op de eikenhouten funderingspalen, het organisch materiaal, de munten en het aardewerk. De overige artefacten zijn per soort te klein in aantal of niet nauwkeurig te dateren en worden buiten beschouwing gelaten. Figuur 2 geeft een overzicht van de dateringsverdelingen van bovengenoemde groepen.

Datering van de funderingspalen Het grote aantal dendrochronologische dateringen van de palen38 geeft een mooie scherpe datering, die uiteen valt in 325-326 en 372-373 n. Chr. Gebaseerd op de willekeurige verdeling van palen van beide dateringen wordt verondersteld dat de vroege en late datering respectievelijk de bouw van en een reparatie aan de steigerconstructie vertegenwoordigen39. Daarbij wordt verondersteld dat de palen kort nadat ze - zoals voor de fundering van de brug - in de omgeving in het Maasdal zijn gekapt 40, meteen werden verwerkt. Het ontbreken van krimpscheuren als gevolg van een droogproces voorafgaand aan hun verwerking ondersteunt deze veronderstelling41. Datering van het nederzettingsafval Datering van het afval is om een aantal redenen erg lastig. Het materiaal is niet homogeen maar bestaat uit compact, organisch materiaal (een amorfe massa met veel kleine takjes en houtskool) en houtsnippers (met afsnijdsels van takken en spaanders). Beide komen voor in geconcentreerde lagen, vaak vermengd met zand en grind (vaak los) maar ook in tussenlaagjes. De artefacten bevinden zich voornamelijk in het compacte amorfe materiaal en ook wel in mengsels. Hierin worden soms ook veel jongere artefacten gevonden. Het totaal geeft de indruk dat door de inwerking van de rivier de afzettingen in de Nieuwe Tijd sterk verstoord zijn. Datering van het organisch materiaal Het organisch materiaal bestaat dus eigenlijk uit twee verschillende categorieen, het compacte organische materiaal en de houtsnippers, waarvan monsters voor een C14-analyse genomen werden. Van het compacte materiaal werden een stukje amorf materiaal, een takje en houtskool geselecteerd en van de houtsnippers een eikenhouten spaander. De gemeten ruwe C14-dateringen (nog niet gecorrigeerd voor fractionering) lieten een sterke overeenkomst zien, respectievelijk 1815 +/- 70 BP en 1820 +/- 60 BP (2s) zien.

20

|

Rondom de Stad

01-2016 binnenwerk.indd 20

27-01-16 15:35


Afb. 8 De reconstructie van de laatRomeinse steiger. Tekening: Peter Seinen.

Door het optreden van de beruchte ‘wiggle’ in de ijkcurve42 levert dit twee mogelijke perioden van depositie op, waarvan de vroege (200 +/- 60 n. Chr.), op basis van de datering van de artefacten onwaarschijnlijk is. De late dateringen, respectievelijk 305 +/- 20 en 300 +/- 30 n. Chr. passen mooi in de periode waarin op het plateau het houten castellum gebouwd werd (kort voor of rond 300 n. Chr.) en de nieuwe vicus ontstond. De overeenkomst in datering tussen het compacte,

organische materiaal en de houtsnippers hoeft niet te zeggen dat beide als afval van de vicus beschouwd mogen worden. De enorme hoeveelheid houtsnippers zou ook gerelateerd mogen worden aan de bouw van het castellum of de constructie van de loskade (325-326 n. Chr.) Datering van de munten en aardewerkresten De datering van de munten geeft voor het grootste aantal een datering tussen

Figuur 2 Overzicht van de dateringsverdelingen.

Rondom de Stad

01-2016 binnenwerk.indd 21

|

21

27-01-16 15:35


rond 330 - 360 n. Chr., met nog wat oudere en een paar jongere exemplaren. Deze dateringsverdeling mag niet alleen gezien worden als een maat voor menselijke activiteiten op de oever, maar hangt ook samen met de beschikbaarheid van munten, bepaald door een stagnerende aanvoer als gevolg van munthervormingen of onrust in het gebied. Een aanwijzing daarvoor is het grote aantal ‘barbaarse imitaties’ (tabel 3): niet-officiële muntuitgiftes bedoeld om gebrek aan pasmunt te verhelpen. Daarom kan de reeks het best vergeleken worden met de verdeling van vondsten af komstig van het plateau en directe omgeving. Die verdeling geeft naast een identieke piek rond 330-345 n. Chr. ook pieken tussen 45 - 205 n. Chr. en 370 - 406 n. Chr. te zien. De munten in het afval vertegenwoordigen voornamelijk de piek tussen 330 - 360 n. Chr. De datering van het aardewerk is in ieder geval niet in tegenspraak met die van de munten. De piek rond 350 n. Chr. is consistent met die van de munten. De continuïteit die door de verdeling gesuggereerd wordt, is veroorzaakt door de vaak ruime dateringsmarges. Bovendien is de verzameling scherven ‘vervuild’ door scherven uit alle perioden tot en met de Nieuwe tijd. Deze ‘vervuiling’ is af komstig uit materiaal van het plateau en omgeving dat gebruikt werd voor de aanleg van latere kades en oeverversterkingen. De datering van het aardewerk loopt door tot in de Nieuwe tijd (dit is niet weergegeven in fig. 2). Deze ‘vervuiling’ geldt ook voor de munten, maar in veel mindere mate. Van veel munten is bekend dat ze uit onverstoorde brokken van de compacte organische laag komen, maar niet precies welke, zodat we genoegen moeten nemen met de grote statistische waarschijnlijkheid dat hier ook munten van 330-360 n. Chr. in zaten en dus dezelfde context hebben. Een vergelijking van de dateringen van (het merendeel van de) munten (330360 n. Chr.) met die van het compacte, organische materiaal (270 - 330 n. Chr.)

22

|

laat zien dat ze niet goed overlappen. Voor de interpretatie van de dateringverdelingen worden we gedwongen met twee scenario’s rekening te houden, of de munten en de compacte organische resten zijn tegelijkertijd gedeponeerd of ze zijn na elkaar in de Maas terecht gekomen. Indien sprake zou zijn van dezelfde datering moeten we veronderstellen dat de C14-datering van het compacte, organisch materiaal wat opgerekt moet worden naar een jongere datering dan 330 n. Chr. De foutenmarge in de ijkcurve (+/- 15 jaar) laat dat in principe toe. Indien sprake zou zijn van verschillende perioden van depositie moeten we veronderstellen dat de munten in een later stadium bij het afval terecht zijn gekomen, waarschijnlijk tijdens het afvoeren van het afval in de Maas. Voorlopig wordt ervan uitgegaan dat ze tegelijkertijd in de rivier zijn gedeponeerd. De geschiedenis van de laat-Romeinse vicus De reconstructie van gebeurtenissen op en rond het Cuijks plateau is omringd met grote onzekerheden en bestaat uit een mix van harde en zachte archeologische data en historische bronnen. Kort voor of rond 300 n. Chr. is door de keizer Diocletianus, in het kader van de reorganisatie van de grensverdediging, op het plateau van Cuijk een houten castellum gebouwd. Waarschijnlijk werd kort daarop in de buurt een vicus gesticht, waarvan echter geen bewoningssporen of begravingen zijn teruggevonden. De enige getuige van bewoning is het nederzettingsafval dat in de Maas terechtgekomen is. Uit welke periode het afval stamt en over welke periode het in de Maas terechtkwam, is niet helemaal duidelijk. Omdat de constructie van de loskade het afval tegen wegspoelen door de rivier heeft beschermd, ligt de ondergrens hiervoor waarschijnlijk na 326 n. Chr., toen de steiger werd gebouwd. Een datering van rond na 330 n. Chr. lijkt echter, gelet op de datering van de meeste munten, het meest waar-

Rondom de Stad

01-2016 binnenwerk.indd 22

27-01-16 15:35


Figuur 3 De evolutie van de steiger na het vertrek van het Romeinse gezag.

schijnlijk. Hoe de datering van de bouw van deze robuuste steiger te plaatsen valt tussen andere grote gebeurtenissen op en rond het plateau is evenmin helder. De vervanging van het houten castellum door een stenen zou kunnen samenvallen met de bouw van andere castella zoals - nog onder Constantijn I - in Maastricht, rond 333 n. Chr. of, nog waarschijnlijker als onderdeel van het bouwprogramma voor de verdediging

van de limes door Valentinianus II in 368-369 n. Chr., waarvan reparaties aan de brug ook deel uitmaakten. Deze bekende brug werd reeds in 342-345 n. Chr. gebouwd en, zoals reeds vermeld, in 368-369 n. Chr. hersteld. De steiger was een paar jaar later aan de beurt in 372-373 n. Chr. De jongste activiteit vormden de laatste reparaties aan de brug in 398. De geschiedenis van de steiger vanaf het vertrek van de RomeiRondom de Stad

01-2016 binnenwerk.indd 23

|

23

27-01-16 15:35


nen tot de dag van vandaag is voor een aantal momenten in de tijd weergegeven in figuur 3 als dwarsdoorsnede van de Maasoever. 43 Er zal in de toekomst nog wel wat aanvullend archeologisch werk verricht moeten worden om alle puzzelstukjes nog beter op hun plaats te krijgen. Samenvatting De waarneming van de toppen van enkele zware, eiken funderingspalen in de Maas bij Cuijk leidde tot de ontdekking van een unieke laat-Romeinse site. De uit de rivierbodem stekende palen hebben een dikke laag organisch materiaal tegen het wegspoelen door de rivier beschermd. Deze laag bevatte botanische resten en allerlei soorten artefacten. Voortschrijdende erosie gedurende de laatste decennia legde een groot deel van de structuur en artefacten bloot, welke zorgvuldig werden vastgelegd en verzameld door duikers van de stichting Mergor in Mosam. Analyse van al het materiaal leverde heel veel informatie op over het leven op en rond het plateau in het laat-Romeinse Cuijk.

Summary The detection of the waterlogged remains of massive oak foundation piles in the river Meuse near the Dutch city of Cuijk led to the discovery of a unique Late Roman site. The piles, driven into the river-bed, had protected vast layers of organic material containing botanical remains as well as all kind of artefacts, against erosion by the river. Increased erosion during recent decades had uncovered much of the structure and artefacts, which have been meticulously recorded and collected by divers of the Dutch foundation Mergor in Mosam. Analysis of all the data retrieved over the past decades has provided much information about the environment and life in the Roman city of Cuijk. P.A. Seinen De Verver 71 5506BJ Veldhoven Seinen@onsbrabantnet.nl J.A. van den Besselaar Zoetendaalstraat 10 5443AM Haps Ja.vd.Besselaar@home.nl

Noten 1 Peter Seinen en Joost van den Besselaar zijn respectievelijk secretaris en voorzitter van de stichting Mergor in Mosam, een stichting van duikende, archeologische vrijwilligers. 2 Goudswaard 2000, 502. 3 Van Enckevort & Thijssen 2002, 14. 4 Van Enckevort & Thijssen 2002, 34. 5 Goudswaard 2000, 442, aangevuld met een update Van Enckevort 2014. 6 De Werkgroep Onderwaterarcheologie Oostelijk Rivierengebied (Landelijke Werkgroep Archeologie Onderwater). 7 Goudswaard 2000, 458-59. 8 Ibidem. 9 Goudswaard 2000. 10 Bakels & Kuijper 2006. 11 Stassen 2002. 12 Seinen & Van den Besselaar IJNA 2014. 13 Manders 2009. 14 Booronderzoek door ArcheoPro, 2007, niet gerapporteerd. 15 Breda 2011. 16 Campenhout 2010. 17 Resultaten nog te publiceren door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

24

|

Rondom de Stad

01-2016 binnenwerk.indd 24

27-01-16 15:35


18 Bakels 2006, 13. 19 Determinaties uitgevoerd door Theo de Jong. 20 Breda 2011. 21 Van den Besselaar 2004, 25-26. 22 Zachariasse 2003a. 23 Thijssen 2011, 166-176. 24 Monte Testaccio is een reusachtige berg amforenscherven in Rome, Dressel 1878. 25 Determinaties uitgevoerd door Rob Reijnen. 26 Determinaties uitgevoerd door Henk Kars. 27 Determinaties uitgevoerd door Harry van Enckevort. 28 Ibid. 29 Ibid. 30 Van Driel-Murray 2007, 133-141. 31 Ibid. 32 Determinaties uitgevoerd door Jan Thijssen. 33 Van Driel-Murray 2007, 133-141. 34 Determinatie uitgevoerd door Stijn Heeren. 35 Zachariasse 2003b. 36 Ibid. 37 Seinen & Van den Besselaar IJNA 2014. 38 Goudswaard 2000, 460; Manders 2009, 32; Campenhout 2010, 15. 39 Seinen & Van den Besselaar 2013. 40 Goudswaard 2000, 460; Manders 2009, 32; Campenhout 2010, 15. 41 Hollstein 1965. 42 Een ‘wiggle’ is een afwijking in de ijkcurve die gebruikt wordt om gemeten C14-hoeveelheden om te rekenen naar een tijdspanne. De C14-concentratie varieerde in sommige perioden sterk. 43 Seinen & Van den Besselaar IJNA 2014. Literatuur Bakels, C. & W. Kuijper, W., 2006: Vakken in vlakken, Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten 32). Besselaar, J.A. van den, 2004: Mosselen en een anker, Jaarverslag 2004 AWN afdeling Nijmegen e.o., 25-26. Breda, W. van, 2011: Maasboulevard Loskade te Cuijk. Een booronderzoek in Gebied 6000, Amersfoort (Rapport 2164 Archeologisch Dienstencentrum). Campenhout, K. van, 2010: Onderzoek van houten palen uit Gebied 6000 aan de Maasboulevard in Cuijk, Amersfoort (Rapport 2146 Archeologisch Dienstencentrum). Driel-Murray, C. van, 2007: Mode in de nadagen van het Keizerrijk. De schoenen van Cuijk, Westerheem 56, 133-141. Dressel, H., 1878: Ricerche sul Monte Testaccio, Rome (Annali dell’Inst. di corristr. archeol. anno 1878). Enckevort, H. van & J. Thijssen, 2002: Cuijk, een regionaal centrum in de Romeinse tijd, Utrecht. Goudswaard, B., R. Kroes & H. van der Beek, 2000: The Late Roman Bridge at Cuijk, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 44, 440-560. Hollstein, E., 1965: Jahrringchronologische Datierung von Eichenhoelzern ohne Waldkante, Bonner Jahrbücher 165, 12-27. Manders, M., 2009: Fysieke beschermingsmaatregelen onderwater van palengebied 6000 in Cuijk, Amersfoort (Beknopte Rapportage Archeologische Monumentenzorg 13). Seinen P.A. & J.A. van den Besselaar, 2013: Verkenning van de laat-Romeinse kadewerken in de Maas bij Cuijk,website: http://awn-archeologie.nl/31/images/Rapport-MiM-Gebied-6000-2013-18Csmall.pdf (MiM Rapport Gebied-60002013-18). Seinen P.A. & J.A. van den Besselaar, 2014: A Late Roman quay in the River Meuse near Cuijk, Netherlands, International Journal of Nautical Archaeology 43, 330-342. Stassen, P., 2002: Zandmaas. Maaskade Cuijk Deel III. De Maaswerken, Maastricht. Thijssen, J., 2011: Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk, Westerheem 60, 166-176. Zachariasse, F., 2003a: Onderzoeksrapportjes botanische analyse Gebied 6000, Leiden. Zachariasse, F., 2003b: Een Romeinse kam uit de Maas, Jaarverslag 2003 AWN afdeling Nijmegen e.o., 11.

Rondom de Stad

01-2016 binnenwerk.indd 25

|

25

27-01-16 15:35


LITERATUURRUBRIEKEN

RECENSIE

Afb. 1 Cover van de gerecenseerde publicatie. Uit: Tot op het bot. Skeletten van middeleeuwse Haarlemmers op de Botermarkt & het Begijnhof.

Anja van Zalinge en Constance van der Linde, Tot op het bot. Skeletten van middeleeuwse Haarlemmers op de Botermarkt & het Begijnhof. Haarlem 2015. ISBN 978-94-91936-043-3. Geïll., 144 pag., € 19,95. In de loop van 2012 zijn in Haarlem, zoals in tal van andere steden, ondergrondse huisvuilcontainers geplaatst. Het aardige ervan is dat, wanneer die graafwerkzaamheden archeologisch worden begeleid, op die manier op tal van plaatsen onder straten en pleinen een kijkgat naar het verleden wordt gemaakt. Zo stuitte men in Haarlem op een tweetal locaties op de skeletten van tenminste 130 individuen die

26

daar in de Late Middeleeuwen ter aarde werden besteld. Er zijn in ons land in de loop der jaren tal van publicaties over stadskernonderzoek verschenen, waarbij men meestal aan de hand van gebruiksvoorwerpen, vaak potten, de geschiedenis van het wonen en werken van de bevolking van een stadsdeel ontrafelt. In dit geval, is die bevolking zèlf aan het woord, althans de overblijfselen. De onderzochte resten vertellen verhalen over het wonen en werken, maar ook over de manier waarop men met elkaar omging, over levensverwachting, ziekten, gebreken, etc. Die gegevens in combinatie met wat uit de schriftelijke bronnen bekend is over het wonen en werken in 14e-eeuws Haarlem, staan garant voor een boeiend verhaal met een groot publieksbereik. Het opgraven van skeletten trekt immers meer publiek dan het verzamelen van potscherven. De ziekenzorg, begrafenisrituelen, pestlijders in laatmiddeleeuws Haarlem; het passeert allemaal de revue, met daarbij veel aandacht voor de technieken en methoden van archeologisch stadskernonderzoek in het algemeen en onderzoek aan skeletten in het bijzonder. Anja en Constance zijn erin geslaagd een boekje samen te stellen dat allereerst een must is voor iedereen die Haarlem een warm hart toedraagt, maar dat ook een hartelijke uitnodiging vormt om, met deze publicatie als gids, door die stad te zwerven (afb. 1). Gerrit Groeneweg

| Literatuurrubrieken

01-2016 binnenwerk.indd 26

27-01-16 15:35


SIGNALEMENTEN

Monumentenzorg en archeologie (Gouda), nieuwsbrief 46, november 2015 Als alles volgens plan verloopt, vertrekt begin dit jaar een archeologische expeditie naar Nosy Manitsa, een eilandje voor de kust van Madagaskar. Men hoopt daar het ‘Hollantsch Kerckhoff’ te onderzoeken. De gemeente Gouda betaalt daaraan mee. De begraafplaats herinnert aan een zoektocht naar Oost-Indië in 1595, uitgevoerd met vier schepen onder leiding van twee Goudse broers. Van de oorspronkelijke 249 bemanningsleden keerden er twee jaar later slechts 87 terug in Holland. Een deel van degenen die zijn achtergebleven ligt op Nosy Manitsa begraven. ** *

Mensch – Landschaft – Meer: 75 Jahre Niedersächsisches Instituts für historische Küstenforschung (Siedlungsund Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 38). Rahden 2015. ISBN 3-86757-856-7 / ISSN 1867-2744. Geïll., 352 pag., € 54,80 De nu verschenen bundel van het Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung in Wilhelmshaven bevat, behalve een voorwoord, een twintigtal bijdragen over vooral verdwenen (meestal verdronken) nederzettingen in en langs het Duitse Noordzeegebied (af b.2). Ze zijn ondergebracht in vijf thema’s: - Ertrunken Landschaften und Siedlungsplätze; - Forschungen zur neolithischen Siedlungsund Landschaftsgeschichte; - Kommunikations- und Sozialstrukturen im 1. Jahrtausend n. Chr.; - Forschungen zu Handel und Austausch im 1. Jahrtausend n. Chr.; - Studien zur Landschafts- und Vegetationsgeschichte; - Forschungen zu Küstenveränderungen und Deichbau. ** *

Hag, L. ten (red.), Het natuurgebied rondom Nijmegen bezien als militair landschap. Symposium hotel Sionshof 12 September 2014. Nijmegen, Stichting

Duivelsberg MG 70 / AWN Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog 2014. ISBN 978-90-9029259-5. Geïll., 57 pag., € 7,- (+ € 4,- verzendkosten), E-mail: lhwtenhage@planet.nl. Ter gelegenheid van 70 jaar Market Garden heeft de AWN-werkgroep WOII-archeologie (van afdeling 16 Nijmegen e.o.) op 12 september 2015 een symposium georganiseerd onder de titel ‘Het natuurgebied rondom Nijmegen bezien als militair landschap’. De bundel bevat de (al dan niet bewerkte / geactualiseerde) teksten van de verschillende lezingen op het symposium. Zo beschrijft Ruurd Kok (RAAP) een tweetal archeologische onderzoeken van militaire landschappen uit WOII: de Atlantikwall en de Grebbenberg. Hij vraagt daarbij aandacht voor de manier waarop hobbyisten er met metaaldetectors te werk gaan en de rommel die zij daarbij achterlaten. Veldtechnisch medewerker Willem Kuppens (Bureau Archeologie van de gemeente Nijmegen) doet namens AWN-werkgroep WOII verslag van de zoektocht naar sporen op de Duivelsberg, terwijl Wolfgang Wegener (LVR-Amt für Bodendenkmalpf lege im Rheinland) verslag doet van zijn onderzoek naar sporen van WOI en WOII in het Reichwald. Daarnaast omvat de bundel bijdragen van bijvoorbeeld een historicus (Jan Brouwer), waarin deze een gedetailleerd beeld geeft van de gevechtshandelingen, maar ook van een landschapsarchitect van Staatsbosbeheer over de vraag welke waarden in een landschap behouden moeten blijven.

Afb. 2 Gouden bracteaat. Bodemvondst Sievern 1999. Uit: Mensch – Landschaft – Meer (SKN 38).

** *

Theo de Jong, Sem Peters en Ivo Vossen, Verwerkt verleden. Helmond vanaf prehistorie tot Nieuwe Tijd. Leiden, Sidestone Press 2015. ISBN 978-908890-329-8. Hardback, geïll., 320 pag., € 24,95 In de ondergrond van Helmond ligt een rijkdom aan resten uit het verleden. Die resten laten zien dat er al sinds de Steentijd mensen rondliepen op en nabij het grondgebied van de huidige stad. Ze woonden en werkten hier, zorgden voor hun kroost en familie en werden uiteindelijk na hun dood aan de aarde toevertrouwd. Al tientallen jaren worden in Helmond sporen van bewoning uit het verleden

Literatuurrubrieken |

01-2016 binnenwerk.indd 27

27

27-01-16 15:35


Afb. 3 Volgtakbijl van het gewei van een edelhert. Bodemvondst Helmond. Uit: Verwerkt Verleden.

opgetekend en verzameld. Archeologisch onderzoek heeft veel kennis aan het licht gebracht over de bewoningsgeschiedenis van het centrum en de naastgelegen dorpen en gehuchten. In Verwerkt Verleden worden de resultaten van deze onderzoeken gebundeld en op een toegankelijke manier gepresenteerd. Beginnend bij de oudste resten schetsen de auteurs in chronologische volgorde de bewoningsgeschiedenis en laten daarbij zien hoe men in het verleden leefde. Er is aandacht voor de wijze waarop onze voorouders hun nederzettingen inrichtten en voor de factoren die een rol speelden bij het kiezen van Helmond als vestigingsplaats. Daarnaast wordt uitgebreid ingegaan op de verscheidenheid in materiële cultuur die is aangetroffen en op de veranderingen die hebben plaats gevonden op het gebied van de natuurlijke omgeving, de ecologie en de voedselvoorziening (afb. 3, 4 en 5). ** *

Detector Magazine nr. 143, november 2015. ISSN 1386-5935

Afb. 4 IJzertijdaardewerk, bodemvondst Helmond. Uit: Verwerkt Verleden.

Afb. 5 Skeletrest van een hond met vergroeiing aan de rug, vermoedelijk als gevolg van overbelasting van het lichaam (trekhond), Helmond 1800-’30. Uit: Verwerkt Verleden.

28

In de collectie van het Museum Dorestad bevinden zich ongeveer vijftig sleutels waarvan er 22 in de Vroege Middeleeuwen te dateren zijn (afb. 6). Wanneer we die 22 exemplaren onder de loep nemen blijken die alle te dateren van na de bloeiperiode van dat handelscentrum. Het merendeel van de sleutels is 9e- of 10e-eeuws. Opvallend is ook dat slijtage ontbreekt op de plaats waar je die mag verwachten, namelijk aan de baard. Wel is onmiskenbaar slijtage zichtbaar aan het ophangoog van de sleutels. Blijkbaar zijn de sleutels nooit in een slot gestoken, maar werden ze opgehangen. Ze worden vaak in vrouwengraven aangetroffen. Misschien werden ze als sieraad of amulet aan een koord op de borst of aan de gordel gedragen. Opmerkelijk is dat een aantal exemplaren een duidelijke Scandinavische invloed vertoont. Veel van die sleutels, die steevast als ‘Viking-sleutel’ worden aangeduid, zijn fraai versierd. Aan de hand van de sleutels zouden we kunnen vaststellen, aldus de auteurs (Addie Keizer en Luit van der Tuuk) dat er in de late 9e en 10e eeuw meer activiteit in Dorestad was dan algemeen wordt aangenomen. In dat licht bezien, zou eens met andere ogen naar lastig te dateren vondsten van Dorestad moeten worden gekeken. ** *

| Literatuurrubrieken

01-2016 binnenwerk.indd 28

27-01-16 15:35


Tonnie van de Rijdt, Channa Cohen Stuart, Isabel van Lent en de Projectgroep Archeologie voor Gemeenten (red.), Archeologie voor gemeenten: de kracht van vrijwilligers. Samenwerking van de gemeente en vrijwilligers in de archeologie. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Amersfoort 2015. Geïll., 54 pag., geen ISBN-nummer Nederland kent enkele duizenden vrijwilligers in de archeologie. Veel van hen zijn lid van lokale heemkundekringen, provinciale en regionale werkverbanden en - uiteraard - de AWN. Vanouds verleenden veel gemeenten hen hun medewerking. Na Malta zijn de rollen omgedraaid: de gemeenten spelen nu een hoofdrol in de archeologie en leunen nu vaak op de kennis van lokale archeologen, die op hun beurt niet meer bevoegd zijn om zelf onderzoek te doen. Langzamerhand dreigde er een grijs gebied te ontstaan over wat nu wel en niet meer mogelijk was. Eén ding stond vast, de vrijwilligers in de archeologie kunnen nog steeds niet worden gemist. Samenwerking tussen gemeente, gemeentearcheoloog, opgravingsbedrijf en vrijwilliger loont voor alle partijen. Deze publicatie van de RCE gaat in op het gemeentelijke vrijwilligersbeleid voor de archeologie en laat zien wat de vrijwilligers allemaal voor de gemeente kunnen betekenen. Uiteindelijk is het de gemeente zelf die bepaalt op welke manier ze dat beleid vorm geeft. In feite vormt de brochure een pleidooi voor het betrekken van vrijwilligers bij de gemeentelijke archeologie. Deze publicatie is primair gericht op gemeenteambtenaren en beleidsmakers die te maken hebben met vrijwilligers in de archeologie. De brochure is dan ook uitdrukkelijk niet bedoeld als handreiking voor de AWN’er die - al dan niet in verenigingsverband - zelfstandig nietdestructief archeologisch onderzoek wil doen in een situatie waarin de gemeente of gemeentelijk archeoloog totaal niet is geïnteresseerd (ook dat komt voor!). Zoals niet-gravend onderzoek, uitwerking oud vondstmateriaal, monitoring gemeentelijke infrastructurele werken, etc. In de vorm van bijlagen bevat de brochure een aantal praktische handreikingen met informatie over: - organisaties van vrijwilligers in de archeologie en steunpunten/erfgoedinstellingen, - archeologisch onderzoek door vrijwilligers: wat mag wel en wat mag niet, - voorbeelden en modelovereenkomsten voor samenwerking tussen vrijwilliger en gemeente, en - nuttige websites. De handreiking is digitaal beschikbaar en te

Afb. 6 Bronzen handgreep van een zogenaamde Vikingsleutel uit Dorestad. Uit: Detector Magazine.

raadplegen of te downloaden via de site van de RCE. ** *

Jan van Oostveen, Tabak, tabakspijpenmakers en hun producten in Rotterdam (1600-1675) (BOOR notitie 19). Rotterdam 2015. Geen ISBNnummer. Geïll., 143 pag., € 19,95 Vanaf omstreeks 1600 beginnen steeds meer mensen pijp te roken, waardoor de productie van aardewerken tabakspijpen explosief toeneemt, eerst in Engeland en vrij snel ook in Nederland. In de loop van de 17e eeuw heeft elke stad van enige omvang wel een of meer pijpmakers binnen haar muren. Dat geldt ook voor de sterk groeiende stad Rotterdam. Vanaf omstreeks 1670 concentreert de pijpmakersnijverheid zich bijna geheel in Gouda. De studie van Jan van Oostveen geeft in de eerste plaats de resultaten weer van uitgebreid archiefonderzoek naar de Rotterdamse handel in tabak, de import en export van tabakspijpen en de Rotterdamse tabakspijpmakers, hun merken en hun producten. Aangezien de tabakspijpennijverheid onlosmakelijk verbonden is met de handel in tabak en in pijpaarde

Afb. 7 Tabakspijp die mogelijk door de Rotterdamse pijpenmaker Benjamin Postel geproduceerd is. Bodemvondst Rotterdam, datering 1640-1650. Uit: BOORnotitie 19.

Literatuurrubrieken |

01-2016 binnenwerk.indd 29

29

27-01-16 15:35


Afb. 8 Linker schoen uit Südmetzhausen, Uit: Lederfunde der Vorrömischen Eisenzeit und Römischen Kaiserzeit.

(de grondstof voor de pijp), worden ook die aspecten in deze publicatie behandeld. Vanzelfsprekend besteedt Jan van Oostveen uitgebreid aandacht aan de talrijke Rotterdamse tabakspijpen die bij archeologisch onderzoek in en (soms ver) buiten die stad zijn aangetroffen. Tenslotte beschrijft hij de in Rotterdam gevonden pijpen die van een merkteken zijn voorzien, maar (nog) niet aan een lokale tabakspijpenmaker kunnen worden gekoppeld (afb. 7). ** *

H.B.G. Scholte Lubberink, L.J. Keunen en N.W. Willemse, Op het kruispunt van de vier windstreken. Synthese Oogst voor Malta onderzoek de Gelderse Vallei (Utrechts-Gelders zandgebied) (Nederlandse Archeologische Rapporten 48). Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort. 2015. ISBN 97890-5799-239-1, harde kaft, geïll., 235 pag. Deel 48 in de reeks ‘Nederlandse Archeologische Rapporten’ bevat de resultaten van synthetiserend archeologisch onderzoek naar de landschaps- en bewoningsgeschiedenis van de Gelderse Vallei. Hierover was tot voor kort maar weinig bekend. Na de invoering van ‘Malta’ in 1997 is hierin verandering gekomen. Vooral in de omgeving van Barneveld, Ede en Amersfoort is sindsdien veel archeologisch onderzoek uitgevoerd. Omdat het overgrote deel van de opgegraven nederzettingen uit de perioden IJzertijd / vroeg-Romeinse tijd en Middeleeuwen (tot circa 1300) dateert, is er voor gekozen om op die twee perioden de nadruk te leggen. Daarnaast heeft men zich in het bijzonder gericht op de dekzandlandschappen van de Vallei, omdat daar de grootste potentie voor kenniswinst bestond. Het rapport laat onder meer zien dat er gedurende het Holoceen een geleidelijke grondwaterspiegel en veengroei heeft plaatsgevonden. Binnen deze langetermijnontwikkeling

30

waren er relatief natte of juist droge perioden. Dit beïnvloedde sterk de bewoonbaarheid van het bekkenlandschap. Aan de hand van diverse opgravingen wordt ingezoomd op de bewoningsgeschiedenis van de Gelderse Vallei. Door archeologische sporen te analyseren van onder meer erfinrichting, boerderijen en bijgebouwen, wordt duidelijk hoe nederzettingen zich door de eeuwen heen hebben ontwikkeld. Het boek is digitaal toegankelijk via de Ebibliotheek van de RCE (www.cultureelerfgoed.nl) ** *

Dossiers d’Archéologie no. 371, Septembre / Octobre 2015. ISSN 11417137 Hoewel het bovengronds meestal goed toeven is in Parijs, is er ook ondergronds veel te beleven. Deze uitgave is geheel gewijd aan “Paris au moyen âge; les sous-sols d’une ville hors norme” (vertaald: Parijs in de Middeleeuwen, ondergrondse ruimten van een buitengewone stad). Ondergronds Parijs heeft meer te bieden dan alleen de befaamde Métropolitain. ** *

Julia Gräf, Lederfunde der vorrömische Eisenzeit und Römischen Kaiserzeit aus Nordwestdeutschland (Studien zur Landschaft und Siedlungsgeschichte im südlichen Nordseegebiet 7). Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung, Wilhelmshaven / Rhaden 2015. ISBN 978-3-86757-337-5 / ISSN 1867-2752. Geïll., 268 pag., 7 bijlagen op A3 formaat, € 54,80 De veengebieden in het noordwesten van Duitsland hebben de laatste honderd jaar veel resten van schoeisel (afb. 8) en ander uit leer gemaakt materiaal opgeleverd. Deze studie brengt al dat materiaal in kaart, inclusief de manier waarop het gemaakt is, waarvoor het werd gebruikt en in veel gevallen – met behulp van strontiumisotopenanalyse van het materiaal van Feddersen Wierde – ook het dier waarvan de huid is gebruikt. Ondanks het beperkte aantal vondsten (de catalogus omvat 77 stuks), is het hele gebruiksscala vertegenwoordigd: kleding, transport, bewapening, et cetera. Het bestudeerde leer wordt vergeleken met materiaal uit het Romeinse Rijk, maar ook met vondsten uit aangrenzen-

| Literatuurrubrieken

01-2016 binnenwerk.indd 30

27-01-16 15:35


de gebieden: Denemarken en Nederland. ** *

Herman Lubberding met bijdragen van Henk Gelderloos (de keuken) en Wijnand Bloemink (de kappen en waardestelling), De Paebstije aen het Stroomarckt. Bouwhistorisch onderzoek in Stromarkt 19 als aanzet van de bouwgeschiedenis van de proosabdij, thans Stromarkt 19 en Sandrasteeg 8 te Deventer. Werkgroep Bouwhistorie Deventer 2015. ISBN 97890-9029275-5. Geïll., 90 pag., Deventer 2015. Geïll, 90 pag. Het pand Sandrasteeg 8 in Deventer, gebouwd in 1130, staat bekend als het oudste woonhuis van Nederland. Daar zetelde de Proost van het Deventer Lebuïnuskapitel. Van het pand ernaast (Stromarkt 19) was veel minder bekend. Uit oude stadsplattegronden leidde men af dat daar mogelijk een aanbouw van de proosabdij stond. Na verbouwingen, oorlogsgeweld, verval, verkrotting en herstel, is er uiteindelijk een Italiaans restaurant, waardoor Stromarkt 19 nog steeds bekend staat als ‘La Fontana’. Plannen tot restauratie van ‘La Fontana’ zijn voor de Werkgroep Bouwhistorie Deventer aanleiding geweest om het pand bouwhistorisch en archeologisch te onderzoeken. Uit dat onderzoek is gebleken dat op die locatie een centraal deel van de proosabdij was gelegen, met bouwsporen die teruggaan naar de eerste helft van de 12e eeuw. Gedetailleerd, toegelicht met tekst en veel duidelijke illustraties presenteert de werkgroep in het nu uitgebrachte boek de geschiedenis van dit markante stukje Deventer en het resultaat van het jarenlange onderzoek dat zij hier heeft uitgevoerd.

hand. Nadeel van het centrale haardvuur is brandgevaar wanneer men zich ter ruste wil leggen, zonder het vuur helemaal te doven. De oplossing is dan de vuurstolp, die men voor het slapengaan over de nog gloeiende houtskooltjes plaatst. Met de opkomst van de gemetselde open haard maakt het brandpreventieve karakter van de stolp plaats voor een meer decoratieve functie en wordt de klokvorm vervangen door half model, dat als een soort scherm de zwartgeblakerde haardplaats aan het zicht onttrekt. Omdat beide voorwerpen een cruciale plaats in het interieur innemen, wordt vanouds wat meer aandacht geschonken aan de vormgeving: eerst een golvende rand, versieringen met duimindrukken en symbolische afweertekens en later – zeker in Noord- en ZuidHolland – steeds uitbundiger versierd met slingerende lijnen, teksten en jaartallen in ringeloortechniek (slibdecoratie) en met afwijkend gekleurde appliques (af b. 9). Frans Laurentius besteedt er in deze editie aandacht aan. Andere onderwerpen zijn onder meer een laatmiddeleeuwse Engelse kan uit de bodem van Haarlem, metalen hanzeschotels, pelgrimstekens in middeleeuwse manuscripten en reigersmerk-porselein. Gerrit Groeneweg

Afb. 9 Vuurklokken, ronden halfrond model, gedateerd 1694, resp. 1606. Bodemvond­ sten Noord-Holland. Uit: VIND.

** *

VIND (Geschiedenis, archeologie, kunst en antiek) no. 20, 2015 Wanneer in de Late Middeleeuwen tal van woningen nog een gemetselde schouw ontberen brandt het haardvuur ergens centraal in de leef- en woonruimte. Door een simpel gat in het dak, al dan niet voorzien van luiken, kon de rook ontsnappen. In zo’n situatie is het niet moeilijk voor te stellen dat er iemand vanaf een vliegend wit paard pepernoten in het rookgat strooit. Het vullen van kinderschoentjes die voor een hedendaagse radiator zijn geplaatst, ligt toch een stuk minder voor de

Literatuurrubrieken |

01-2016 binnenwerk.indd 31

31

27-01-16 15:35


DE VERENIGING

VERENIGINGSNIEUWS Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl)

Afb. 1 Bram van der Walle. Foto: Dini van der Walle.

Vanwege het 65-jarig bestaan van Westerheem publiceren we in dit jubileumjaar in elke Westerheem een interview met een opmerkelijke AWN-er. Het spits wordt afgebeten door Bram van der Walle o.a. oudvicevoorzitter van het AWN-hoofdbestuur.

een bijeenkomst in het kasteel van Helmond in 2005, de eerste AWN-meeting waar ik als redactielid van Westerheem aanwezig was. Ik maakte toen kennis met jou, keurig in het pak, met – vond ik – iets aristocratisch in je houding. Hoe lang was je toen al AWN-lid?

Beste Bram (af b.1); zo begin ik maar, we kennen elkaar per slot van rekening al een f linke tijd. Ik herinner me

“Even diep nadenken, ja, ik geloof dat ik het ook nog weet. Hoe dan ook, ik was toen ruim 20 jaar AWNlid. Laten we het in dit gesprek alleen maar over mijn

32

| De Vereniging

01-2016 binnenwerk.indd 32

27-01-16 15:35


AWN-leeftijd hebben: die is dus 30 jaar.” Wat heb je in die 30 jaar zoal in AWN-verband gedaan, Bram? “Ik ben vicevoorzitter van het hoofdbestuur geweest en voorzitter van afdeling 17, Zuid-Veluwe en Oost Gelderland. Maar ik kijk ook met veel (niet alleen archeologisch!) plezier terug op de 20 jaren dat ik de deelname van een bijzonder groepje bevlogen AWN’ers aan opgravingen in Duitsland heb mogen organiseren; een leerzame en erg fijne ervaring was dat elke keer weer.” Dat ben ik helemaal met je eens. Ik heb die bijzondere sfeer ook een paar keer mogen ervaren. Je bent overigens een beetje karig in het opsommen van je AWN-bezigheden; in menig overleg en in nog meer commissies heb je ook je steentje bijgedragen. Zat dat altijd al in je, ben je van jongs af aan met archeologie en historie bezig geweest? “Dat kun je wel zeggen, ja. Mijn ouders hebben me steeds gewezen op het belang van cultuur en de plaats die historisch onderzoek en archeologie daarin spelen.” Terug naar het heden: 65 jaar Westerheem: wat is het eerste dat dit bij je oproept? “Het grote verschil in uiterlijk – maar ook inhoud! – van het blad van pakweg 30/40 jaar geleden en nu. Kleurig en veel gevarieerder van inhoud, een totaal ander blad. Ik moet hierbij, overigens, opmerken dat onze afdeling 17 in 2004 bij een speciale uitgave ertoe heeft bijgedragen dat Westerheem nu in kleur verschijnt. Het is misschien een idee om enkele pagina’s van een van de eerste nummers van Westerheem in een nummer uit het jubileumjaar af te drukken om een en ander te illustreren.” Toen ik als AWN-lid actief was in het veld (zo’n 30 jaar geleden) vond ik – en velen met mij – opgraven e.d. verreweg het belangrijkst. Westerheem hoorde er wel bij, maar niet meer dan dat. Ik heb de indruk dat dit langzamerhand verschoven is. Wat denk jij? “Dat zou best eens kunnen zijn. Ik acht het niet uitgesloten dat zo’n driekwart van ons ledenbestand nu (in tegenstelling tot, bijvoorbeeld de jaren ‘70/’80 van de vorige eeuw) alleen maar in de ledenbestandslijst figureert. Het zou zeker óók zo kunnen zijn dat een meerderheid alleen vanwege Westerheem AWN-lid is. Men kan namelijk op die manier – alleen passief – kennis nemen van lokale achtergronden van landelijke en/of regionale archeologie.”

Hoe sta je dan tegenover de vraag of Westerheem wel een verenigingsblad moet blijven? “Er zou iets unieks verdwijnen als Westerheem ‘verenigingsblad af’ zou zijn. Een uitstekend archeologisch magazine met gevarieerde inbreng van professionals en amateurs dat actieve vrijwilligers, maar in ieder geval geïnteresseerden verbindt, moet niet verdwijnen!” Heb je ooit zelf iets in ons blad gepubliceerd, Bram? “Ik herinner het me niet, nee. Ik denk het niet.” We moeten als redactie natuurlijk altijd kritisch blijven en openstaan voor verbeteringen. Heb jij een suggestie in die richting? “Nee, een wezenlijke verandering zou ik niet kunnen bedenken. Misschien dat sommige bijdragen wat minder ‘wetenschappelijk’ mogen zijn – ik denk dan bijvoorbeeld aan sommige ellenlange notenapparaten. Dat zou dan mooi corresponderen met de mooie en vaak toegankelijke af beeldingen in de huidige Westerheem. Teveel inspelen op de nieuwe tijden en de meer ‘digitale’ mens zal misschien zelfs het ledenaantal doen dalen! Ik zou zeggen: ‘Never change a winning horse’.” Nog een onderwerp dat al een tijdje de gemoederen in onze vereniging bezighoudt: de verhouding website en Westerheem. Heb jij daar ideeën over? “Ik zou me kunnen voorstellen dat de AWN-website een verbindende rol met Westerheem zou kunnen vervullen. Ik bedoel daarmee dat bij zaken die op de website alleen maar in hoofdlijnen ter sprake komen, verwezen wordt naar, bijvoorbeeld, een artikel of een ruimere bespreking in Westerheem. Verder is het zeer zinnig om de inhoud van oudere nummers systematisch onder de aandacht van de geïnteresseerde lezer te brengen.” Ten slotte, wat zou je de lezers als boodschap mee willen geven? “Lees ons blad. Neem er rustig de tijd voor, het loont de moeite.” Bram, dank je wel! We zijn je zeer erkentelijk voor de moeite die je hebt genomen om zo gedetailleerd op de vragen in te gaan. Marijn Lockefeer

De Vereniging |

01-2016 binnenwerk.indd 33

33

27-01-16 15:35


Afb. 2 Vrijwilligers aan het werk in het Erfgoedhuis. Foto: Laurens Mulkens.

UITNODIGING VOOR DE 65E ALGEMENE LEDENVERGADERING OP ZATERDAG 9 APRIL 2016 IN EINDHOVEN Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen u uit te nodigen voor de 65e Algemene Ledenvergadering (ALV) op zaterdag 9 april om 10.30 uur in het Erfgoedhuis van de gemeente Eindhoven, Nachtegaallaan 14, gebouw 3. In maart vorig jaar opende de cultuurwethouder Mary-Ann Schreurs met veel enthousiasme het Erfgoedhuis (af b. 2). Daar zijn gevestigd het Erfgoedteam van Eindhoven en Helmond, Eindhoven in Beeld en AWN-afd. 23 (Archeologische Vereniging Kempen Peelland). In oktober vond een tweede feestelijke opening plaats, die van de ArcheoHotspot. Het Erfgoedhuis met ArcheoHotspot is open voor publiek. Bezoekers kunnen archeologen aan het werk zien en vragen stellen over gevonden oude voorwerpen. Het bestuur werkt samen met afd. 23 aan een boeiend en interessant programma om alles te kunnen laten zien en beleven wat Eindhoven aan archeologie te bieden heeft. Er wordt gewerkt aan een mooi middagprogramma voor de ALV met een bespreking over de activiteiten van het Erfgoedhuis en de ArcheoHotspot, een stadswandeling in de omgeving met erfgoedelementen van Eindhoven en een bezoek aan het prehistorisch openluchtmuseum. Kortom het wordt weer een leerzame,

34

boeiende en gezellige dag. U bent van harte welkom. Het voorlopige programma voor de ledendag ziet er als volgt uit: 10.00 - 10.30 uur Ontvangst 10.30 - 10.35 uur Opening voorzitter 10.35 - 10.45 uur Welkomstwoord door afgevaardigde van het gemeentebestuur 10.45 - 11.00 uur Lezing/presentatie 11.00 - 12.15 uur Ledenvergadering - de stukken zullen eind maart worden toegestuurd 12.15 - 13.15 uur Lunch 13.15 - 16.00 uur Middagprogramma - zie boven. 16.00 - 17.00 uur Afsluiting met een hapje en een drankje in het Erfgoedhuis. Deelname Alle deelnemers, ook degenen die niet aan de lunch en het middagprogramma wensen deel te nemen, wordt verzocht zich via mail aan te melden bij de landelijke secretaris van de AWN, Fred van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, secretaris@awnarcheologie.nl. Dieetwensen t.a.v. de lunch graag vermelden. Voor deelname aan de lunch en het middagprogramma (introducé(s) zijn welkom) dient men per persoon € 17,50 over te maken op bankrekening NL40 INGB 0000 5778 08 t.n.v. ‘de Penningmeester AWN’.

| De Vereniging

01-2016 binnenwerk.indd 34

27-01-16 15:35


De details van het programma zijn vanaf ca. 1 maart 2016 te vinden op de website www.awn-archeologie.nl en in de stukken die na aanmelding worden toegezonden.

BRIEF AWN LEIDT TOT VRAGEN IN DE EERSTE KAMER In een brief aan minister Bussemaker (OCW) heeft de AWN gereageerd op de voorgestelde regeling voor metaaldetectie in een AMvB bij de Erfgoedwet. Als AWN vinden wij die regeling onnodig beperkend en niet in het belang van de archeologie. De brief is in cc ook gestuurd naar de commissies OCW van de Eerste en Tweede Kamer. Bij de behandeling van de Erfgoedwet op 8 december jl. in de Eerste Kamer zijn daar door de leden Atsma (CDA) en Gerkens (SP) vragen over gesteld. Gerkens stelde tevens een aantal vragen over aan gemeenten te stellen eisen voor een (deskundig) archeologiebeleid. Ook dat zijn punten die wij in een brief aan de vaste commissie OCW hadden aangegeven. De minister stelt in haar antwoord dat ze in goed overleg is met de AWN en dat overleg verder voort zal zetten. Dat geeft ons dus een goede opening om de belangen van de archeologie verder te bepleiten. De bovengenoemde brieven zijn op de AWN-website in te zien. Tonnie van de Rijdt, landelijk voorzitter

DE AFGEVAARDIGDENDAG VAN ZATERDAG 7 NOVEMBER 2015 Voor een goed gevulde zaal (af b. 3) in zalencentrum De Eenhoorn (en niet in het gebouw van de RCE!) opende AWN-voorzitter Tonnie van de Rijdt om 10.30 uur de vergadering. Ze voegde hieraan meteen de overweging toe eens na te denken over een Afgevaardigdendag op vrijdag. Dat bespaart kosten omdat het dan in het gebouw van de Rijksdienst een gewone werkdag is en geen extra ‘zaterdagse’ maatregelen genomen hoeven te worden. Na het goedkeuren van de notulen van de Afgevaardigdendag van 2014 werd een aantal aandachtspunten behandeld: - De nieuwe Erfgoedwet (in het Verenigingsnieuws van oktober is hier al e.e.a. over gezegd). De AWN heeft gelobbyd om bij gemeenten een aantal eisen in verband hiermee te kunnen neerleggen. Die verwezen de AWN echter door naar de provincie. Er wordt in deze wet gewerkt met certificaten om te mogen opgraven. Die moeten elke vier jaar worden vernieuwd. De eisen voor deze certificaten zijn opgesteld volgens de normen van de KNA en op basis van de BRL. ‘Opgraven’ wil uitdrukkelijk ook zeggen ‘rapporteren’. Verder is de positie van het bevoegd gezag gedefinieerd, zijn regels voor vrijwilligers vastgesteld en is een klachtenregeling opgesteld. Verenigingen van amateurarcheologen (vrijwilligers in de archeolo-

Afb. 3 Inderdaad, goed gevuld! Foto: Marijn Lockefeer.

De Vereniging |

01-2016 binnenwerk.indd 35

35

27-01-16 15:35


gie) zijn uitgezonderd van het opgravingsverbod, maar graven mag alleen in gedeselecteerde gebieden en niet in opdracht van derden. Bovendien horen ook vrijwilligers zich te houden aan de eisen voor documenteren, rapporteren en meldingen. Er gelden speciale regels voor de metaaldetectie, o.a. het verbod om dieper te speuren dan 30 cm. De gemeenten hebben overigens altijd het laatste woord. - Brochure ‘Handreiking voor gemeenten’. DE RCE-brochure ‘Handreiking voor gemeenten; de kracht van vrijwilligers’ is ook digitaal beschikbaar (http://cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/publications/rijksdienst_ voor_het_cultureel_erfgoed_2015_de_kracht_van_vrijwilligers_0.pdf) . In het kader van de inhoud van deze brochure heeft het bestuur van de AWN zijn beleidsplan voor 2016 geactualiseerd. Prioriteit hebben: de band met de afdelingen, het behoud en werven van leden, ervoor zorgen dat gemeenten ons (AWN) nodig hebben, de contacten met zusterorganisaties versterken en de financiën op orde brengen. AWN-afdeling 1 (Noord-Nederland) neemt het voortouw door kennis te maken met de gedeputeerde voor Cultuur en zijn ambtenaren en met de besturen van ‘interessante’ gemeenten. Het HB zal op lange termijn (beleidsplan 2017-2021) de afdelingen langsgaan, op de ALV van 2016 een document over de toekomstvisie presenteren en plant een studiedag met externe partners, afdelingen en HB. Elke afdeling kon twee exemplaren van de brochure meenemen (evenals één exemplaar van het bijzonder aardige archeologieboekje ‘Swoertje wroet in vroeger’ van Masja Parlevliet).

- loskoppelen AWN en Westerheem; - externe contacten van bestuur verminderen of aanpassen: ‘meepraten moet vergoed worden’; - kosten Westerheem drukken; - statuten (door het HB zijn de nieuwe statuten goedgekeurd) van het Pieter van de Voorde Fonds (AWN Archeologie Fonds) handhaven. Terzijde: afdelingen maken nog erg weinig gebruik van het fonds. Er zijn overigens voorwaarden verbonden aan het gebruikmaken ervan. Vacatures in het bestuur Er worden opvolgers gezocht voor de functie van secretaris, hoofdredacteur Westerheem, bestuurslid Deskundigheidsbevordering (deze functie wordt aangepast) en notulist. De functie van hoofdredacteur voor Westerheem is inmiddels vervuld, ook is er een kandidaat voor de functie van secretaris. Reuvensdagen Er wordt gesproken over de kosten van (voor) de Reuvensdagen. Het principe is voor iedereen: ‘betalen om mee te mogen doen’.

De financiën De bijdrage uit het AWN Archeologie Fonds (€ 20.000) moet worden terugverdiend. Hoe is nog niet precies duidelijk, maar er zal onvermijdelijk een contributieverhoging aankomen. Een aantal verdere mogelijkheden: - besparen op enkele van de vele AWN-activiteiten;

Het middagprogramma bestond uit een serie gevarieerde en inspirerende presentaties van activiteiten van afdelingen. Het AWN-bestuur belooft een samenvatting van de inhoud beschikbaar te stellen. Het betrof de volgende presentaties: - De Bouwmancollectie, een voorbeeld van een gedegen uitwerkproject. - Juridische problemen met uitbreidingsplannen in de kerk van Delft (af b. 4). - Experimentele archeologie (potten bakken) bij afdeling Helinium (af b. 5). - Het project Rilland. - Het onderzoek naar de Berckepoort in Dordrecht. - De reis naar Rijswijk met het oudste AWN-lid van afdeling 19 (Twente). - De werkgroep WIMA. - Het project archeologie bij Drentse basisscholen en

Afb. 4 Dick Bakkenes aan het woord over de Delftse kerk. Foto: Marijn Lockefeer.

Afb. 5 Guus van der Poel vertelt over zijn experimenteel archeologische project. Foto: Marijn Lockefeer.

36

| De Vereniging

01-2016 binnenwerk.indd 36

27-01-16 15:35


Afb. 6 Sierbeker uit Cuijk, glas, 4e eeuw n. Chr.,Foto: RMO.

Afb. 7 Tafelpoot uit Stevensweert, Romeins, zilver, 1/2e eeuw n. Chr. Foto: RMO.

AZC’s. - Booronderzoek nabij Carvium en de dam van Drusus. Geanimeerde gesprekken bij een borrel vormden de afsluiting van een geslaagde Afgevaardigdendag.

het Valkhof van Nijmegen en het Stadsdepot van Dordrecht. Meer informatie op www.rmo.nl.

Marijn Lockefeer

ARCHEOLOGIELES VOOR KINDEREN IN HET AZC IN AALDEN TENTOONSTELLING ‘MAAS & MENS’ OVER DE ARCHEOLOGIE VAN DE MAASVLAKTE IN RMO In het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden is tot eind december 2016 een fraaie tentoonstelling te zien over 300.000 jaar mensenleven met, op, langs en soms in de Maas. Haar Nederlandse naam dankt de Maas waarschijnlijk aan het Keltische ‘Mosa’, maar niet alleen de Kelten wisten de Maas op waarde te schatten. Ook Neanderthalers, de eerste boeren, Romeinen en Merovingische krijgers vonden de Maas een goede plek om langs te wonen of te begraven; voor water en grondstoffen, om rituelen uit te voeren of overheen te reizen (af b. 6 en 7). De onderwerpen van deze tentoonstelling zijn o.a. ‘zilver uit de Maas’, ‘kamperen aan de rivier’, ‘Romeinen als bruggenbouwers’, ‘brons uit het water’ en ‘een verdronken middeleeuws dorp’. Bruikleengevers zijn het Natuurhistorisch Museum van Maastricht, Museum

Het was voor gastdocent Fred van den Beemt van afd. 1 (Noord-Nederland) wel even wennen om archeologieles te geven aan de kinderen van obs ‘De Smeltkroes’ in het Asielzoekerscentrum te Aalden (af b. 8). Daar kregen de kinderen van de groepen 6, 7 en 8 les over de Prehistorie van Drenthe. Met veel belangstelling werd geluisterd over waar zij nu zijn, hoe Drenthe is ontstaan en, waar en hoe mensen in de Prehistorie hebben geleefd. Een vrouw, gestoken in de kleding van een hunebedbouwer, een re-enactor van het Hunebedcentrum, toonde haar kleding, gereedschap en sieraden (af b. 9). Tijdens de les aan voornamelijk kinderen uit Syrië, Irak, Afghanistan, Eritrea en Mali, werden verbanden gelegd tussen de oude culturen bij hen thuis en die hier in Nederland. Na het eerste deel van de les in de klas, werd het tweede deel doorgebracht in de praktijk, buiten op het veld. De kinderen hebben met de grondboor kunnen kijken wat er onder hun voeten zit en daarmee een tijdsprong

De Vereniging |

01-2016 binnenwerk.indd 37

37

27-01-16 15:35


kunnen maken van 150.000 jaar terug, toen de IJstijd Drenthe bedekte met een honderd meter dik ijspakket. In het opgeboorde zand was op een zeker moment de IJstijd goed herkenbaar. Met verbazing en verwondering namen zij het witgele zand en het keileem in de hand. Naast het grondboren hebben de kinderen zwerfstenen en vuursteenvondsten van de akker geraapt. Tot slot werd er met de metaaldetector gezocht naar de schat. Deze werd dan ook gevonden: een pot met hartjessnoepjes er in. Al met al een nuttige en uitdagende archeologieles. Fred van den Beemt

DE KRACHT VAN VRIJWILLIGERS IN DE ARCHEOLOGIE (BERICHT VAN AFD. 1, NOORD-NEDERLAND)

lokale kennis waar de gemeente haar voordeel mee kan doen. Samenwerking tussen professionals en vrijwilligers loont voor alle partijen. Maar welke erfgoedtaken kunnen door vrijwilligers worden gedaan en welke middelen zijn daarvoor nodig? De RCE heeft samen met de AWN de brochure geschreven over wat een vrijwilliger kan betekenen voor de Nederlandse archeologie. In het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis werd een studiemiddag voor de gemeentelijke en provinciale archeologiemedewerkers voor de Drentse gemeenten georganiseerd. Isabel van der Velde, voorzitter van afd. Noord-Nederland, heeft een PowerPointpresentatie gegeven over wat de AWN kan betekenen voor de gemeenten en de provincie. De afdeling zal de provincies Friesland en Groningen stimuleren om eenzelfde bijeenkomst te organiseren. Fred van den Beemt

WILLIAM TEN BRINK (AFB. 10), DE NIEUWE HOOFDREDACTEUR VAN WESTERHEEM (hij wordt in de ALV van 2016 in Eindhoven officieel benoemd)

In een kort vraaggesprek met Marijn Lockefeer stelt hij zich aan u voor. William, laten we beginnen met wat zakelijke informatie. Wie ben je?

Veel gemeenten kunnen niet meer zonder de inzet van vrijwilligers. Vaak beschikken vrijwilligers over grote Afb. 8 Fred van den Beemt met een aandachtig gehoor. Foto: obs ‘De Smeltkroes’, Aalden.

“Mijn naam is dus William ten Brink, 62 jaar oud, woonachtig in Amersfoort en, tot aan mijn vervroegd pensioen, van beroep journalist. Ik heb gewerkt voor diverse bladen en kranten, was adjunct-hoofdredacteur van het ANP en doceerde Journalistiek aan Windesheim in Zwolle.” Ik ben zeer benieuwd hoe en wanneer de archeologie je belangstelling heeft gewekt. “Nou, belangstelling was er altijd al, maar de echte switch naar geschiedenis en archeologie heb ik een aantal jaren geleden gemaakt. Nog tijdens mijn journalistieke werk ben ik in de collegebanken gekropen, rondde een studie Geschiedenis af en doe nu de masteropleiding Archeologie in Leiden.” Wat bewoog je tot die ‘switch’ zoals jij het noemt; misschien was het niet eens zo’n onlogische stap?

Afb. 9 Wat een enthousiasme! Foto: obs ‘De Smeltkroes’, Aalden.

38

“Nee, daar heb je gelijk in. Geschiedenis en archeologie hebben veel gemeen met journalistiek. Ze gaan over mensen. Journalistiek wil, net als archeologie, weten wat er precies is gebeurd, niet alleen door de feiten te reconstrueren, maar vooral ook door die feiten te

| De Vereniging

01-2016 binnenwerk.indd 38

27-01-16 15:35


Afb. 10 De redactie van Westerheem heeft afscheid genomen van hoofdredacteur Akke de Vries. Zij wordt opgevolgd door William ter Brink. Foto: Jan Coenraadts.

duiden en in context te plaatsen. En het moment was er blijkbaar om deze stap te nemen.” Heb je als journalist ook geleerd van de archeologie? “O zeker, maar archeologen kunnen ook zeker wat leren van journalisten. De resultaten en inzichten van veel onderzoek blijven veel te vaak beperkt tot een kleine kring. Archeologen moeten vaker de boer op met hun bevindingen, vind ik. Ze moeten de publieke betrokkenheid vergroten. Daaraan is echt wel behoefte.” Ben ik helemaal met je eens. Waarin ben jij archeologisch eigenlijk het meest geïnteresseerd? “Let op, voor mijn masterstudie heb ik gekozen voor de specialisatie ‘Archeologie van de Romeinse provincies, Middeleeuwen en Moderne periode’.” Nu onderbreek ik je even; als een student van mij op het gymnasium zo’n soort keuze maakt voor zijn scriptie, krijgt hij/zij van mij het commentaar: ‘Dat is wel erg breed; kan het wat specifieker? Wat is eigenlijk je onderzoeksvraag?’. “Het is inderdaad zeer breed. Het is, denk ik, een beet-

je mijn journalistieke bloed. Ik wil zoveel, ik kan moeilijk kiezen, zeker in de archeologie. Ik vind alles verrassend, spannend, uitdagend en de moeite waard. Je moet mijn kamer eens zien: twee grote stapels boeken, opgravingsverslagen en eigen aantekeningen, eentje voor een mogelijk essay over een middeleeuwse afvalput en de andere voor een scriptie over militaire wapens uit de castella langs de Limes. En een derde stapel is in wording….” Als hoofdredacteur kun je dan je hart wel ophalen; dat lijdt geen twijfel! “Dat lijkt mij ook! Het is natuurlijk ook een van de redenen om naar deze functie te solliciteren. Ik popel om te beginnen.” Dit lijkt me een mooi einde van dit vraaggesprekje. Dank je wel en heel veel succes!

Marijn Lockefeer

De Vereniging |

01-2016 binnenwerk.indd 39

39

27-01-16 15:35


WERK IN UITVOERING Stuur berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl) WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 3, 5, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 23 en 31.

Uw redacteur plaatst graag af beeldingen bij de bloemlezingen in WIU van het werk binnen de afdelingen. Die vraag ik op bij de betreffende afdeling en dat is nooit een probleem. De kwaliteit van de vervolgens ontvangen foto is nu en dan wel een probleem, waardoor regelmatig op zich leuke foto’s niet kunnen worden geplaatst. Onze auteursinstructies gelden ook voor de illustraties in WIU en daarbij zijn vooral een hoge resolutie (minimaal 300 dpi) en een goede bronvermelding belangrijk. Als vuistregel kan gelden, dat bij een fotobestand met een grootte van minder dan 500 kB sommige foto’s nog redelijk zijn te gebruiken, andere alleen heel klein kunnen worden afgedrukt en foto’s met een resolutie van ‘internetkwaliteit’ (minder dan 100 kB) vrijwel altijd ongeschikt zijn voor Westerheem. Zeker met recente smartphones en tablets kunnen goede foto’s worden gemaakt. Fotograferen in hoge(re) resolutie (vuistregel: een bestandsgrootte van rond 1 MB of meer) vraagt een paar MB’s extra, maar dan heb je ook wat. Grondspoor nr. 198, dec. 2015 (Afd. 3 - ZaanstreekWaterland e.o.) Het bestuur houdt het hoofd koel, ondanks plannen van de gemeente om het gebouw met de werkruimte te

Afb. 1 Tulptegel, 17e eeuw. Foto: Marjan van den Berg (uit Grondspoor).

40

verkopen en een in verband hiermee te verwachten nieuw huurcontract. De ‘Varia’ vertellen mij dat aan het Meer van Galilea (Israël) boerennederzettingen zijn gevonden die het begin van de landbouw (en het Neolithicum) verschuiven van 12.000 naar 23.000 jaar v. Chr. Menno de Boer kijkt even terug op het afgelopen jaar: het 55-jarig bestaan, de Monumentendag, de Archeologische Dag (bijna 100 bezoekers) en veel bezoek aan het Archeologisch Depot. Tijdens de landelijke Archeologiedag in oktober bracht de familie Bruins een grote doos met archeologisch materiaal uit Krommenie, gevonden door Jan O. Rouwendaal. Thuis was er nog veel meer. De afdeling gaat de Rouwendaalcollectie beschrijven. Regelmatig zal over de vorderingen en bijzondere vondsten worden bericht zoals nu over een groot deel van een 15e-eeuws ‘puntneuskruikje’. Elders toont G. een bijna complete wandtegel van de collectie. Het is een vroeg 17e-eeuwse tulptegel met daarop drie personen, waarvan eentje met staart en zaag de duivel zal zijn, een tweede een pastoor en een derde een staf en een kan draagt. U begrijpt het al: tegelspecialist Ali Tromp hoort en/of ziet graag meer over deze voorstelling (af b. 1). Een in de jaren ‘80 onderzocht perceel aan de Dorpsstraat in Assendelft leverde toen veel scherven op uit de 12e/13e eeuw. Daar kon recent nog het een en ander aan worden toegevoegd, waaronder de helft van de tufstenen loper van een handmolen. Bij een opknapbeurt van het museumgemaal in Akersloot kwam een f linke hoeveelheid scherven te voorschijn van op Vlaams hoogversierd aardewerk (13e eeuw) lijkend aardewerk. In 2016 gaan AWN’ers dit materiaal onderzoeken en beschrijven. Tijdens herstelwerkzaamheden aan de kerk van Zaandijk kon de fundering worden onderzocht. De kerk blijkt rond 1880 niet op maar naast de fundering van een eerdere kerk uit 1627-1630 te zijn gebouwd. De afdeling kreeg veel materiaal van oud-voorzitter Jelus Matser, dat hij verzamelde om een maquette van het oudste kerkje van Assendelft (10e eeuw) te kunnen maken. De vroeg overleden Matser was een zeer kundig maquettebouwer naar gegevens uit archeologisch onderzoek en onder meer in het Huis van Hilde zijn daarvan resultaten te zien. In de ‘smuigerzaal’ in Huize Barkeloo stelden gemeentearcheoloog Piet Kleij en depotbeheerder Cassandra Scheffer-Mud op verzoek van het Hist. Genootschap Crommenie een tentoonstelling samen over archeologisch onderzoek in Krommenie en Krommeniedijk. Er zijn ook enkele vondsten te zien uit de permanente collectie van de afdeling. Bij elkaar zagen zo’n 500 bezoekers de tentoonstelling.

| De Vereniging

01-2016 binnenwerk.indd 40

27-01-16 15:35


Afb. 2 Alblasserdam: scholieren onderzoeken uitgegraven grond. Foto’s: Teus Koorevaar (2a) en Clement van Kooten (2b) (uit Grondig Bekeken). Het Profiel nr. 4, nov. 2015 (Afd. 5 - Amsterdam e.a.) In december vond de Studiedag in Amstelveen plaats met een terugblik op 2015 (Paul Hoogers) en lezingen over middeleeuws Eindhoven (Nico Arts), de ArcheoHotspot in het Allard Pierson Museum (Donna Fluitsma), graven in het Belgische Zwevegem (Conny Dekker), vrijwilliger zijn in de archeologie (Ben Naardin) en bouwkundig onderzoek in het Duitse Oldenburg (Wim ‘t Hart). Als vervolg op de lezing van Arts was er in januari een excursie naar Eindhoven. Donna Fluitsma schreef een verslag van een lezing van Johan Langelaar (ADC) over wat er in 2011 uit 3 miljoen m3 bagger uit de Utrechtse Vecht te voorschijn kwam en dat was heel wat en van alles. Van de sleutel van een 17e-eeuwse geldkist en een Karolingisch zwaard tot aan WO II-resten als Duitse helmen, Luger-pistolen en fosforgranaten. Uiteraard ontfermde de EOD zich over het explosieve deel van de vondsten. Er is veel contact en samenwerking tussen de aan elkaar grenzende afdelingen Amsterdam, Utrecht en Naerdincklant, voor uw redacteur zichtbaar aan een f linke overlap aan informatie in de nieuwsbrieven van deze afdelingen. Om praktische redenen meld ik gezamenlijke activiteiten echter vooral onder de afdeling waar die plaatsvinden. “Vier holländische Freiwillige legen mittelalterliche Höfe frei,” schreven twee Duitse kranten over de assistentie van vier Nederlandse AWN’ers tijdens een opgraving bij een grote zandafgraving in Visbek (Nedersaksen). Archeoloog Michael Wesemann verzamelt hier al vanaf 2005 archeologische informatie voordat het zand wordt afgegraven. Eilard Naeff, Wim ‘t Hart, Paul van Wijk en Ad Brand hielpen mee een 12e-eeuwse kelder bloot te leggen, onderdeel van een zich in de loop der eeuwen verplaatsende nederzetting (9e-12e eeuw). “Ganz gut sauber putzen,” zal alle AWN’ers die ooit in Duitsland meewerkten bij opgravingen bekend in de oren klinken. Ben Naardin beschrijft hoe hij als postactieve vrijwilliger ruimschoots aan het ‘echte’ graven kwam in Net-

tersheim, Aldenhoven, Utrecht, Hengelo en Barneveld, … en nu even hard aan vakantie toe is. Weinig archeologisch betrokkenen zal het zijn ontgaan dat de eerste ArcheoHotspot in het Allard Pierson Museum werd geopend. Guus Lindeman vertelt wat zo’n 25 vrijwilligers daar doen en wat zij daar tegenkomen. Grondig Bekeken nr. 3, okt. & dec. 2015 (Afd. 11 - Leken Merwestreek) Ditmaal liggen er twee GB.’s voor, maar die van december bewaar ik voor de volgende WIU. De gemeente Dordrecht is van plan m.i.v. 2017 subsidies van minder dan € 50.000 te schrappen. Daarvoor in de plaats komen dan weliswaar projectsubsidies, maar daarvan kan een AWN-afdeling geen huur betalen. Ook wanneer de korting op de subsidie minder groot uitvalt, zal moeten worden bezuinigd en een financiële bijdrage voor assistentie aan betaalde onderzoeksprojecten moeten worden gevraagd. Veel leuker was dat in oktober algemeen voorzitter Tonnie van de Rijdt de nieuwe werkruimte aan de Groenmarkt kon openen, want deze locatie in de Dordtse binnenstad heeft veel voordelen en de afdeling verwacht dat de contacten met toeristen en inwoners zullen toenemen. Een dag eerder bezochten ambtenaren en politici de werkruimte, terwijl in november wethouder Sleeking de werkruimte bezocht en hierna met zijn hele fractie hoopt langs te komen. Een artikel van Clement van Kooten over een Romeinse nederzetting in Alblasserdam vult bijna de helft van GB. In de jaren ’60 en ‘70 van de 20e eeuw lokaliseerden AWN’ers en de ROB enkele Romeinse nederzettingen op de Alblasserdamse stroomrug, waarbij diverse resten van houten gebouwtjes op palen aan het licht kwamen. Verrassend was de vondst van een deel van een boomstamkano van inheemse makelij die ongeveer 7 meter lang zal zijn geweest en door de conserverende werking van het veen goed bewaard bleef. De kano bevindt zich nu in het Archeologisch Depot in Lelystad. Ook werden veel Romeinse scherven gevon-

De Vereniging |

01-2016 binnenwerk.indd 41

41

27-01-16 15:35


den die het mogelijk maakten de nederzetting te dateren in de Midden-Romeinse tijd: 70-270. In het najaar van 2014 begon het waterschap op deze locatie met de uitbreiding van een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het was al te laat voor een echt bodem­onderzoek, maar na overleg met de prov. archeoloog werd de AWN gevraagd in maart en april 2015 de grond in het depot te onderzoeken. AWN’ers onderzochten de uitgegraven grond, maar later rees het idee hierbij ook Alblasserdamse scholen uit te nodigen. Twee basisscholen reageerden positief en de komst van de kinderen maakte het nodig voorbereidingen te treffen, waaronder het plaatsen en inrichten van een marktkraam. In april verschenen met tussenruimten van een week drie groepen leerlingen uit groep 6/7 van De Schalm en de Joannes Beukelmanschool, in grootte variërend van 27 tot 31 kinderen.

Wethouder Dorien Zandvliet opende de eerste zoekactie. Na een uur zoeken konden de kinderen maar moeilijk afscheid nemen van het gronddepot (af b. 2). Gelukkig konden ze nog vondsten verzamelen, wassen, borstelen en spoelen. Daarna volgde uitleg over wat ze hadden gevonden: veel Romeins aardewerk, waaronder een grote scherf van een Romeinse voorraadpot. Een journalist van het AD zorgde voor een leuk artikel in zijn krant en ook plaatselijke bladen deden hun best. Een week later was er verse grond gestort en kon de tweede groep kinderen aan de slag. Ditmaal was een wandfragment aardewerk met daarop een ingekraste ‘VIII’ een bijzondere vondst. Weer een week later leverde het zoeken 50 scherven Romeins aardewerk op, dierlijk bot met snijsporen, houtskool en wat middeleeuwse scherven. Ook hierna werden nog wel leuke dingen gevonden, zoals een dik

Afb. 3 Archeologiedag in Zeist. Foto’s: Zwanet Rebel-Rebel (uit Nieuwsbrief Afd. 12).

42

| De Vereniging

01-2016 binnenwerk.indd 42

27-01-16 15:35


Afb. 4 Viking-ring uit Huizen-Bikbergen. Foto: AWN-Naerdincklant (uit Archeologica Naerdincklant).

randfragment van een Romeinse voorraadpot met ingekraste letters ‘...IBVA’ of ‘...LBVA’. Ruurd Halbertsma (RMO) denkt dat de ‘L’ kan staan voor ‘Libva’. Het zou kunnen gaan om een pot met vijgen uit Libië. Tijdens het project was er een goede samenwerking met de aannemer, het waterschap, de gemeente en de scholen. Vrijwilligers assisteerden ook bij onderzoek aan een 17e-eeuwse vuilstort in Groot Ammers, bij het dijkverbeteringstraject Kinderdijk-Schoonhoven en uiteraard waren diverse AWN’ers druk met het inruimen en inrichten van de nieuwe werkruimte. Toch alvast één item uit de GB. van december. Teun en Margriet Koorevaar bezochten de werkruimte van Afd. 17 in het depot in Arnhem (Hazenkamp 66) en konden daar meeluisteren en -kijken toen een groep gemeenteambtenaren op bezoek kwam. Wim Schennink bouwde hier een grote voorraad educatief materiaal op die ook door andere afdelingen kan worden gebruikt: graag zelfs. Vrijwel al het materiaal is door studenten voor hun minorstage speciaal voor de AWN gemaakt en te leen en/of te kopiëren. Ook ArcheoHotspots kunnen er hun voordeel mee doen. Uiteraard alles in overleg met Wim. Nieuwsbrief, nov. & dec. 2015 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) Honderden mensen bezochten de Archeologiedag in Zeist voor scholieren en hun (groot)ouders. Net als eerder was het vooral een Franse dag met marcherende Franse en Schotse soldaten en een schijngevecht. De vele kinderen konden op allerlei manieren bezig zijn met archeologie (af b. 3). Ook de Contactdag van Landschap Erfgoed Utrecht in het pas geopende Limesmuseum te Vleuten-de Meern trok veel bezoekers. De afdeling nam ook deel aan de Nationale Archeologiedagen met een lezing in de Utrechtse Pieterskerk, een Merovingers-tentoonstelling in en fietstochten rond Houten en er waren activiteiten in het Archeologisch Depot. De AWN assisteerde bij een opgraving in Leidsche Rijn van een bijgebouw van buitenplaats Leeuwenstein uit de 17e-18e eeuw: veel zeefwerk en metaaldetectie. Na informatie over Archis3 kom ik bij veldwerk in Duitsland. Carolien Casparie werkte in Kückhoven

(Noordrijn-Westfalen) waar een Romeinse waterputinstallatie werd gevonden: alles nog in goede staat. Magda Gronowska werkte in Visbek aan de onder ‘Het Profiel’ besproken kelder. Utrechtse AWN’ers waren ook in België actief, want in september reisden negen AWN’ers naar Zwevegem om daar te assisteren bij een opgraving door BAAC-België. Gevonden werden veel militaria uit WO I, maar ook kleine watergangen, houtskool- en graf kuilen uit de Romeinse tijd. Bij elke graf kuil mocht een vrijwilliger meehelpen die dus de hele aanpak kon meemaken. Elke kuil werd laag voor laag geschaafd, waarna alle grond werd afgevoerd in afgesloten plastic emmers. In het depot werd de grond gezeefd, zodat ook de kleinste resten van brandstapels en mogelijke voedselresten worden gevonden. In december was er een speciale N. over de ArcheoHotspot in Utrecht. Op drie pagina’s wordt mooi duidelijk gemaakt wat zo’n hotspot inhoudt, wat vrijwilligers er kunnen doen en wat er van ze wordt verwacht. Zes mensen gaven zich al op voor de hotspot, maar de afdeling rekent op nog meer. Aan de Basiscursus werd begonnen met dertien deelnemers, waarvan er tien een certificaat kregen. Naar aanleiding van ervaringen van AWN’ers in België en Duitsland voegde de cursusleiding het leren tekenen van coupes en vlakken als nieuw onderdeel toe aan de cursus. Tijdens de diverse graafweken bleek dat Duitse en Belgische archeologen het op prijs stellen wanneer vrijwilligers hun coupes en vlakken ook kunnen tekenen en fotograferen. De cursus werd als ’best pittig’ ervaren, maar niemand wenste dat de cursus gemakkelijker zou worden gemaakt. Archeologica Naerdincklant 2015 nr. 3 (Afd. 13 - Naerdincklant) Alweer zo’n mooie AN., waarin nu ‘het Gooi in de Vroege Middeleeuwen’ centraal staat. In ‘t Gooi is weinig grootschalig opgegraven en dan is een inventarisatie van wat er wel is gevonden des te belangrijker. ‘Piepers’ droegen hier belangrijk bij aan het vergroten van de kennis over de Vroege Middeleeuwen. Zoals steeds noem ik hieronder de artikelen en de auteurs. De eerste twee titels maken al duidelijk dat ze over de Vroege Middeleeuwen gaan. Het artikel van Griffioen richt

De Vereniging |

01-2016 binnenwerk.indd 43

43

27-01-16 15:35


zich echter op een wat latere periode: rond 1350, de eerste jaren van het opnieuw gestichte Naarden. - Het Gooi in de Vroege Middeleeuwen: geschiedenis, nederzettingen en vondsten (Anton Cruysheer & Luit van der Tuuk) (af b. 4). - Hoe God verscheen tussen Vecht en Eem in de 7e-10e eeuw (Henk Michielse) (af b. 5). - Een archeologische begeleiding aan de Katrepel te Naarden (Arthur Griffioen). De archeologietentoonstelling in Museum Hof land gaat door en is een samenwerkingsproject van Afd. Naerdincklant en Geologisch Museum Hof land in Laren. In januari organiseerde de afdeling een oriëntatieavond voor leden en belangstellenden die actief aan de slag zouden willen gaan binnen Naerdincklant. Naast lezingen organiseert de afdeling in het voorjaar 2016 een cursus numismatiek, gegeven door Jan Pelsdonk (Numismatisch Kabinet van Teylers Museum). In diezelfde periode kunnen geïnteresseerden een verdiepingsmodule ‘Gooi-o-logie’ volgen. In drie lessen worden veenontginningen (12e-14e eeuw), stadsvorming (Naarden, Muiden, Weesp en hun relatie met hun naaste omgeving) en ten slotte de modernisering van de regio (spoorlijn, villawijken, industrialisering, verstedelijking, cultuur) behandeld. Nieuwsbrief, nov. & dec. 2015 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) De gemeente Heumen vroeg de Wg Archeologie Heumen mee te denken over de visualisatie van de snelfietsroute tussen Nijmegen en Cuijk. Het traject, grotendeels door Heumen, volgt een route die al in de Romeinse tijd in gebruik was, een mooi startpunt voor een verbeelding van het verleden. AWN-afd. Nijmegen

Afb. 5 Reconstructie van een houten kerkje in de tijd van Liudger. Foto: AWN-Naerdincklant (uit Archeologica Naerdincklant). e.o. is gevraagd om mee te denken. Webmaster Aad Hendriks is bezig met een nieuwe website voor de afdeling: alle jaarverslagen vanaf 1968 staan er al op. Natuurlijk aandacht voor de Romeinenweek die in Nijmegen zeker niet ongemerkt voorbij gaat; het thema in 2016 is ‘water’. De link in de N. naar meer informatie over deze week kon mij er nog niet naar toe leiden. Nieuwsbrief, nov. & dec. 2015 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland)

Afb. 6 Romeinse tuin in Meinerswijk. Foto: Anneke Ruterink (uit Nieuwsbrief Afd. 17).

44

| De Vereniging

01-2016 binnenwerk.indd 44

27-01-16 15:35


Afb. 7 Aly Dijkstra, de AWN en Bouwhistorie Deventer op de Culturele Markt in de Lebuinuskerk. Foto: Arno Dijkhof (7a) en Arnout Heuven (7b) (uit Nieuwbrief Afd. 18). In de N. een impressie en verslag van de Dag van de Arnhemse Geschiedenis in oktober. Er waren activiteiten in Arnhem (het Rozet, in het Sint-Petersgasthuis, het ASM-terrein) en Veerhuis ‘De Praets’ (Meinerswijk). In het Veerhuis verzorgde Jan Verhagen lezingen over het castellum Arnhem-Meinerswijk en Romeinse ingrepen in de delta. Verhagen doet promotieonderzoek naar de Romeinse waterwerken in de Rijn-Maasdelta. Geert Visser vertelde over de geschiedenis van buurtschap De Praets. Tot 1935 kon De Praets op de zuidoever van de Rijn vanuit Arnhem over een schipbrug worden bereikt. Ook was De Praets tot dat jaar opstapplaats voor de Betuwse Stoomtram, er was plaats voor kermis en circus, … en Vitesse speelde er de eerste wedstrijden. Er waren excursies naar het castellum en de Romeinse tuin, dichtbij het castellum (af b. 6). In november vonden archeologen van RAAP en vrijwilligers in Ede (Sportlaan) delen van drie middeleeuwse boerderijen en nog vier uit de IJzertijd. Tijdens een open dag was er veel belangstelling. De AW Zelhem assisteerde bij onderzoek in Hummelo en Loe-

Afb. 8 ArcheoHotspot: met Theo de Jong zoeken naar het juiste dier. Foto: Laurens Mulkens (uit AVKP-actueel).

nen. Ook in Loenen trok een open dag heel wat belangstellenden. Eind november sloot de afdeling het archeologisch jaar af in het Esserenhuis in ‘s-Heerenberg, alwaar werkgroepen zich met hun werk konden presenteren. De AW van de Hist. Vereniging Bergh had een leuke locatie uitgezocht en alles goed verzorgd, maar helaas viel de opkomst tegen. Tijdens het vrijgraven van de Kochbunker besloten de gravers een WO II-werkgroep Arnhem e.o. op te richten, zoals die in Nijmegen al enige tijd bestaat. In januari was op het depot de eerste bijeenkomst. Nieuwsbrief, nov. & dec. 2015 (Afd. 18 - Zuid-Salland IJsselstreek - Oost-Veluwezoom) Het bestuur zoekt naar opvolgers voor voorzitter Aly Dijkstra en penningmeester Annemarie Brinkhorst en zou graag een bestuurslid PR/communicatie zien toetreden. In Apeldoorn-West was er onderzoek aan de Torenstraat: paalsporen uit de Vroeg-Romeinse tijd. Onder een groot deel van de oude akkers ten noorden van de Asselsestraat zullen nog sporen van bewoning in de Germaanse tijd zijn te vinden. In 2011 vond men hier voor het eerst sporen van een nederzetting uit de Romeinse tijd, maar er moet hier nog veel meer zijn te vinden. De Hist. Vereniging Deventer vierde in oktober het 40-jarig bestaan in de mooie Lebuinuskerk, waar een grote culturele markt werd gehouden. Ook de AWN en de Wg Bouwhistorie Deventer waren aanwezig op deze druk bezochte markt (af b. 7). AVKP-actueel nr. 62, nov. 2015 (Afd. 23 - AV Kempenen Peelland Het erfgoedhuis krijgt sinds de opening in oktober steeds meer bekendheid. Dat wordt duidelijk door meer bezoekers en de belangstelling van basis- en middelbare scholen (af b. 8). Regelmatige berichten in lokale bladen dragen daar zeker toe bij. Komend jaar vinden er naar verwachting in Eindhoven twee grote opgravingen plaats. De eerste is op het ‘luciferterrein’

De Vereniging |

01-2016 binnenwerk.indd 45

45

27-01-16 15:35


Afb. 9 De tijdcapsule. Foto: Laurens Mulkens (uit AVKP-actueel). (de Bergen) en is een milieusanering met een volledige opgraving. Het terrein ligt in middeleeuws Eindhoven, net buiten de stadsgracht. De tweede opgraving is in Stratum, waar men een belangrijk deel van de middeleeuwse dorpskern verwacht aan te treffen. De afgelopen maanden werd hard gewerkt aan witbakkend aardewerk (1420-1650) uit Frechen en het Belgische Maasland uit de grachten van het kasteel van Eindhoven. Van dat kasteel ligt nog veel meer schervenmateriaal te wachten (majolica en faience) en ten slotte komt de grootste categorie aan de beurt: roodbakkend aardewerk. Op dit moment wordt ook gewerkt aan aardewerk uit het Belgische Beerse. De Eindhovense stadsarcheoloog bood zijn collega in Turnhout aan mee te helpen bij het verwerken van de vondsten van een pottenbakkersoven van badorf keramiek uit vermoedelijk de 9e eeuw, waarvan de producten in wijde, ook Eindhovense, omtrek werden verspreid. In oktober eindigde de bijeenkomst ‘Liefde voor de

stad’ op de Markt, waar een tijdcapsule met boodschappen van de aanwezigen werd begraven (af b. 9). Ik schrok even van de foto waarop Tonnie van de Rijdt en een tweede dame met indrukwekkende hamers een niet onaardige pot te lijf gaan, maar de tekst stelde mij gerust: in de pot bevond zich een door Tonnie en wethouder Mary-Ann Schreurs te ondertekenen samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Eindhoven en de AVKP. In Berlicum is het Slot ‘t Groenhuiske gevonden dat ergens tussen 1200 en 1400 is gebouwd, maar pas in 1566 voor het eerst is vermeld toen het werd verkocht. In Casteren trof Archol in september een waarschijnlijk laatmiddeleeuwse hooiberg aan en sporen van een boerderij-erf uit de IJzertijd. In Helmond legden studenten van de VU een Romeinse begraafplaats bloot (wsch. 3e-eeuws). Na Mierlo-Hout en Brandevoort is dit de derde Romeinse begraafplaats in Helmond. Een door BAAC in Lierop aangesneden waterput in een

Afb. 10 Koepeloven van de IJsselkogge bij Kampen. Foto: Thomas van Damme (uit Even Bijpraten).

46

| De Vereniging

01-2016 binnenwerk.indd 46

27-01-16 15:35


Afb. 11 Praktijkweekend van de cursus. Foto: Liselore An Muis (uit Even Bijpraten). bouwput blijft in situ, omdat hier relatief ondiep wordt gefundeerd. Diachron UVA en vrijwilligers groeven in Tilburg in de wijk Jeruzalem een deel van een nederzetting uit de Hoge Middeleeuwen op. Het terrein was vrijgegeven en dus was er weinig geld voor onderzoek. Toch is van de nederzetting bijna een hectare onderzocht: vijf of zes boerenerven en aardewerk uit de 12e-13e eeuw. Er is geen historische opvolger bekend van de nederzettingen op deze plaats. Het onderzoek gaat nog verder. Er was een geslaagde excursie naar het groene Zaandam (tsaar Peter-huisje) en Castricum (Huis van Hilde) en een mooie Archeoloop in Maastricht (Jezuïetenberg / Fort Sint Pieter / kazematten). De A. sluit af met de intrigerende vraag “Waarvoor ben je AWN-lid?”, een vraag waarop Tonnie van de Rijdt alvast ingaat. De komende maanden gaat het landelijk bestuur op bezoek bij alle afdelingen om te zien wat er nu gebeurt, wat de plannen voor de toekomst zijn en hoe het HB hieraan kan bijdragen. Even LWAOW bijpraten, okt. & dec. 2015 (Afd. 31 LWAOW) Veel aandacht voor de nieuwe Erfgoedwet: voor het eerst één integrale wet over ons erfgoed in de ruimste betekenis van het woord. Archeologische bedrijven krijgen een verplicht certificaat dat moet garanderen dat archeologisch onderzoek op professionele wijze wordt uitgevoerd. Amateurarcheologen in verenigingsverband kunnen worden vrijgesteld van de certificaatverplichting wanneer sprake is van beperkte archeolo-

gische waarden, verstoorde bodems en toevalsvondsten. De voorwaarden voor vrijstelling voor amateurarcheologen en detectorzoekers worden uitgewerkt in een Algemene Maatregel van Bestuur. Ook het verwijderen of verplaatsen van cultureel erfgoed onder water is straks een opgraving waarvoor een certificaat verplicht is. In de ELb. van december vind ik het programma van de Schervendag. Daarna volgt een persbericht over de berging van de IJsselkogge bij Kampen die wat later plaatsvindt dan gedacht. Heel bijzonder was de vondst van een kombuis met een koepeloven en geglazuurde tegels (af b. 10). Met 3D-onderwaterfotogrammetrie kon alles fraai worden vastgelegd. Ook wat betreft de constructie van het schip werden veel details duidelijk. De kogge wordt geborgen om het zomerbed van de IJssel te kunnen verdiepen. Natuurlijk aandacht voor de ondertekening van het Protocol Onderwaterarcheologie Texel in Oudeschild. Een jaar lang wordt ervaring opgedaan met de nieuwe regelgeving die voor de mogelijkheden van de LWAOW van groot belang is. In Bunschoten meldden zich vijf cursisten voor het praktijkweekend van de cursus voor het NAS1-certificaat. Het daar aanwezige scheepskerkhof van afgezonken botters is een goede oefenplaats. In vier tochten werd een van de wrakken in kaart en beeld gebracht. Na goedkeuring van het te maken rapport ontvangt men het certificaat (af b. 11). Jan Coenraadts.

De Vereniging |

01-2016 binnenwerk.indd 47

47

27-01-16 15:35


COLUMN

EVERT VAN GINKEL

AWN AOW: terugblik op een oud interview Eens in de zoveel tijd word ik nog aangesproken als ‘journalist’, al dan niet in vleiende zin. Toch ben ik dat al meer dan twintig jaar niet meer, voor zover ik het ooit echt ben geweest. Tussen 1984 en 1992 schreef ik eens in de zoveel maanden een stukje voor het wetenschapskatern van De Volkskrant over – meestal – Nederlandse archeologie. Vaak kon ik op die manier een collega in het zonnetje zetten die een leuke vondst had gedaan, een verhaal had gehouden op de Reuvensdagen of een boek had geschreven. Ik was een paar honderd gulden rijker, en hij of zij had een bescheiden maar welkom plekje in een landelijk dagblad. Dertig jaar geleden was de beurt aan de AWN die toen zijn vijfendertig-jarig bestaan vierde. Toenmalig algemeen secretaris Peter van der Zwaal vergastte me toen op een lang interview over zijn jarige vereniging. De kop boven het artikel luidde: `De amateur-archeoloog duwt tegen een wegrijdende trein’, naar aanleiding van een wat cynische uitspraak van Peter: “De amateur moet de trein helpen duwen, die steeds verder van hem wegrijdt.” Dat klinkt weinig positief, en het vergeelde knipsel doorlezend, valt me de sombere toon op. Amateurs krijgen weinig gelegenheid om te doen wat ze het liefste doen: opgraven. De archeologische wereld is geprofessionaliseerd, de Monumentenwet stelt scherpe grenzen. Opletten en vondsten melden, dat is alles wat de amateur nog mag doen. Er is weinig contact met andere amateurgroepen. De activistische APAN (de ‘actieve praktijkarcheologen’ die

48

|

opkwamen in het kielzog van de affaire-Vermaning) hangt als een schaduw boven de keurige AWN’ers, net als de steeds verder oprukkende detectorpiloten. Het onderwijs in de geschiedenis in het algemeen en in het vroegste deel daarvan in het bijzonder schiet te kort, waardoor het historisch besef van de Nederlander laag is. En dat verklaart mede waarom de AWN al jarenlang een stabiel ledenaantal heeft van slechts 2500 licht gefrustreerde ‘Ogen en Oren’. Waar staan we, nu de vereniging haar pensioengerechtigde leeftijd heeft behaald? Allereerst spreken we niet meer van amateurs, maar van vrijwilligers, al zijn dat maar namen. Belangrijker is, dat de AWN tegenwoordig contacten heeft en zoekt met alle mogelijke maatschappelijke partners, inclusief andere verenigingen, inclusief de detectorclubs (weet iemand wat er met de APAN is gebeurd?). De AWN zit op hoog niveau aan tafel bij de vele besprekingen rond `het bestel.’ Ze doet aan professionaliteitsbevordering en graaft mee aan de zijde van bedrijven, die in 1986 nog helemaal niet bestonden. Alleen dat ledenaantal, dat is niet echt verbeterd: 1800 tegenover 2500, wat Van der Zwaal al te laag vond. En het historisch besef van de Nederlander? Misschien moet de AWN nog eens heel hard tegen die trein duwen en ligt daar een uitdaging voor de nietgravende vrijwilliger. Hartelijk gefeliciteerd!

Column

01-2016 binnenwerk.indd 48

27-01-16 15:35


WESTERHEEM HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE

65 JA ARGANG

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten. AWN-leden maken geschiedenis!

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

02-2016 omslag.indd 1

2

A PRIL 2016

w w w w

GESCHIEDENIS VAN HET NOORD-FRIESE KUSTLANDSCHAP THAMEN: EEN ‘GEWEEZE’ DORP WIE HET EERST KOMT DIE HET EERST MAALT VIJF 17E-EEUWSE PISPOTTEN VAN NOORD-HOLLANDS SLIBAARDEWERK MET “SOETE LIEF”-OPSCHRIFT

24-03-16 17:48


COLOFON Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

INHOUD

JAARGANG 65 NO.2, APRIL 2016

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres W. (William) ten Brink (hoofdredacteur), Valutaboulevard 87, 3825 BS Amersfoort. E-mail: redactie@awn-westerheem.nl • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Apeldoornselaan 225 2573LJ Den Haag E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: ria.berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2016. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel

Redactioneel ................................................................. 49 Karel Essink, Peter Esselink en Marjan Vroom Geschiedenis van het Noord-Friese kustlandschap ....... 50 Christa de Vries

Kaurischelpen uit Merovingisch Borgharen .................... 57 WIE KENT DIT?............................................................. 67 Donna M. Fluitsma

Marco van der Harst

Wie het eerst komt die het eerst maalt . ......................... 75 Hans van Gangelen

Vijf 17e-eeuwse pispotten van Noord-Hollands slibaardewerk met “soete lief”-opschrift . ..................... 80 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…LEUTH Een Romeinse nederzetting in het achterland van Nijmegen ................................................................ 87

Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: P.H.A. (Paul) Flos, Avenbeeck 91, 2182 RV Hillegom, tel. 06-24343859, e-mail: prcommunicatie@awn-archeologie.nl • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917. • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com • H. (Henk) Hegeman (projecten en externe relaties) Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel.: 06-33084721, e-mail: hehehegeman@gmail.com

KIJK OP WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL VOOR:

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN • nabestellen AWN-uitgaven

AWN-LIDMAATSCHAPPEN A B C D E

basislidmaatschap................................... € 50,00 studentlidmaatschap............................... € 30,00 jeugdlidmaatschap................................... € 27,50 geassocieerd lidmaatschap..................... € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap........................ € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

LITERATUURRUBRIEKEN ............................................ 95 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 101 Werk in Uitvoering ..................................................... 104 COLUMN ..................................................................... 112 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

02-2016 omslag.indd 2

Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl, IBAN: NL40INGB0000577808, t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R.H. (Ruud) Raats (veldwerkeducatie), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 06-55784878, e-mail:ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW),

Thamen: de geschiedenis van een ‘geweeze’ dorp ........ 68

ISSN 0166-4301

ADRESWIJZIGINGEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN AAN DE AWN-LEDENADMINISTRATIE VIA: AWN@VANDINTHER.NL

ADRESSENLIJST HOOFDBESTUUR

FOTO OMSLAG: Onderzoek in Heeze. Foto: Ria Berkvens (zie p. 110)

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: • Toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten • Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN • Stemrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

24-03-16 17:48


Redactioneel

“In Alphen in Noord-Brabant is een groot grafveld met honderden Merovingische graven opgegraven”, zo meldt ons de Erfgoedstem van 2 maart jongsleden. Het bericht gaat verder: “In de graven zijn geen skeletten aangetroffen, maar wel talrijke schatten. Archeologen spreken van topvondsten”. Het blijft toch een beetje in het bloed van de archeoloog zitten: de een heeft het over artefacten, de ander noemt het relicten van een materiële cultuur, en het publiek heeft het over schatten. Hoe je het ook noemt, voor velen geeft het opgraven van een klein object en het ontrafelen van het verhaal achter die vondst, vaak meer voldoening dan het verrichten van bureau-, boor- en vooronderzoek of het beschermen van een ongetwijfeld belangwekkende site. Een site die in de toekomst misschien door oorlogs-, natuur- of ander geweld - of eenvoudigweg door geldgebrek - alsnog zonder nader onderzoek verloren gaat. Het Midden-Oosten, maar ook onze eigen geschiedenis, kent daarvan tal van voorbeelden. Leert het verleden ons immers niet over de toekomst? Voor die groep mensen bij wie het hart sneller gaat slaan bij een ‘schatvondst’, moet deze editie van Westerheem als een feestbundel overkomen: merovingische kaurischelpen, 17e-eeuwse pispotten, een raadselachtig mesje uit Goor, penningen uit Westfriese bodem. Wat deze laatste categorie betreft, valt het op dat Westerheem steeds vaker een medium vormt voor het publiceren van synthetiserende bijdragen over klein metaal. De ‘metaaldetectorpiloten’ zijn hun kinderschoenen aan het ontgroeien. Feitelijk is ook het grasduinen in archeologische depots een vorm van schatgraverij, al bieden daar de diversiteit aan vondsten en aantekeningen meer inzicht in het verleden van een specifieke loca-

tie, in dit geval Thamen, een verdwenen dorp onder de rook van Amsterdam. Uiteraard vraagt ook dit nummer weer aandacht voor het echte werk in de vrije natuur: het onderzoek van een Romeinse nederzetting in het achterland van Nijmegen. Het vijfde Westerheem-nummer van vorig jaar, 127 pagina’s dik (!) was geheel gewijd aan de archeologie in onze noordelijke provincies. De financiële mogelijkheden van de AWN zijn echter beperkt en zullen het komende jaar verder worden teruggeschroefd, ongetwijfeld met consequenties voor dit mooie blad. Voor het jubileumnummer voor Noord-Nederland had dit nu al tot gevolg dat twee bijdragen moesten doorschuiven: een artikel over middeleeuwse veenontginningen in Zuidwest-Friesland naar het eerste nummer dit jaar en een bijdrage over de geschiedenis van het Friese kustlandschap naar het nummer dat nu voor u ligt. Kortom, ‘onze’ auteurs zijn er weer in geslaagd om samen met de redactie een fraaie Westerheem met een gevarieerde inhoud samen te stellen. Ik wens u veel leesplezier. Gerrit Groenweg

Redactioneel

02-2016 binnenwerk.indd 49

|

49

24-03-16 17:49


Geschiedenis van het Noord-Friese kustlandschap Karel Essink, Peter Esselink en Marjan Vroom1

In dit artikel wordt een globale schets gepresenteerd van het ontstaan van de Waddenzee na het einde van de laatste IJstijd onder invloed van zeespiegelstijging en bodemdaling. Het kustlandschap met uitgebreide kustvenen en kwelders werd enerzijds sterk door de mens veranderd (veenexploitatie, dijkenbouw, landbouw en veeteelt). Anderzijds ontstonden bij stormvloeden kleinere en grotere inbraken van de zee. Tenslotte werden door landaanwinning kweldergebieden verkregen en voor een groot deel ingedijkt. De overgebleven kweldergebieden werden aan het eind van de 20e eeuw steeds meer als natuurgebied gewaardeerd.

Figuur 1 De zeespiegelstijging aan de Noordzeekust in Nederland, België en Duitsland. Bron: Atlas Nederland in het Holoceen, afb. 8.

Na de laatste IJstijd (ca. 9000 v. Chr.), toen de Noordzee grotendeels droog lag, vulde dit bekken zich in toenemende mate met water. Het gebied van het tegenwoordige Nederland kwam hierdoor op een gegeven moment aan zee te liggen. De snelheid waarmee de zeespiegel steeg

50

|

nam rond 5000 v. Chr. af van ongeveer 3 m per eeuw tot 20 à 30 cm per eeuw (figuur 1). Door deze vertraging konden langs onze kusten langgerekte strandwallen ontstaan, die later weer uiteenvielen in een aantal duineilanden en zandbanken. Achter deze barrière van eilanden en zandbanken lag een wijds kustlandschap dat tot aan de hoger, meer landinwaarts gelegen zandgronden reikte. Deze vlakten overstroomden geregeld; door vernatting kon zich in deze overgangszone op grote schaal veen vormen. Doordat de zeespiegel steeds verder steeg, nam allengs de invloed van de zee toe. Hierdoor werd op het veen zeeklei afgezet. Er ontstond een dynamisch gebied met dagelijkse droogvallingen en overstromingen door de afwisseling van eb en vloed. Dit getijdenlandschap was in wezen nog onveranderd aanwezig toen de Romeinse schrijver Plinius de Oudere (23-79 n. Chr.) schreef dat hij er moeite mee had uit te maken of dit gebied nu tot het land of tot de zee behoorde. De zeespiegel steeg niet alleen door het smelten van het landijs maar ook doordat de bodem daalde. Voor de rand van het landijs was een zogenoemde forebulge2 ontstaan; die zakte nu in (afb. 1). Dat is

Geschiedenis van het Noord-Friese kustlandschap

02-2016 binnenwerk.indd 50

24-03-16 17:49


voor Nederland belangrijk omdat het op deze forebulge van de laatste IJstijd was gelegen. Dit proces van glacio-isostasie3 veroorzaakte hier een bodemdaling die het effect van de zeespiegelstijging nog versterkte. Een derde proces dat bijdroeg aan het stijgen van de zeespiegel was het inklinken van de bodem. Door afzetting van klei op veen klonk het veen door het gewicht van die klei sterk in. Ook klei op zich kan door het eigen gewicht of door ontwatering inklinken (compactie).

Vanaf de eerste permanente bewoning van onze kustgebieden heeft de mens door ontwatering en ontginning in toenemende mate bijgedragen aan het verder inklinken van het klei- en kustveenlandschap. Een belangrijke factor daarbij was dat door de ontwatering het veen ging oxideren. Als gevolg hiervan kon het getijdengebied steeds verder landwaarts opschuiven.

Afb. 1 Schematische voorstelling van glacio-isostasie, met forebulge en hoogte van de zeespiegel. Bron: Atlas Nederland in het Holoceen, afb. 9.

Kustlandschap voor de dijkenbouw Het resultaat van al deze processen was

Afb. 2 Uitsnede uit de paleogeografische kaart van 800 n. Chr. Bruin = veen; grijs-blauw = kweldergebied; blauw = hooggelegen kwelderwallen; lichtgroen = bij eb droogvallende zand- en slikplaten; geel = kustduinen. Bron: Vos & Knol, 2014. Geschiedenis van het Noord-Friese kustlandschap

02-2016 binnenwerk.indd 51

|

51

24-03-16 17:49


Afb. 3 Terpen en wierden in het Waddengebied. Geest = pleistocene zandgronden; Peatland = veengebied; Marsh = klei en klei-opveen gebied. Bron: Gerold LĂźerssen, Waddenzee Secretariaat, Wilhelmshaven.

dat het kustlandschap in het Waddengebied rond het jaar 800 bestond uit een brede zone van kwelders en venen die een geleidelijke en brede overgang vormde tussen de Waddenzee en de hogere zandgronden (af b. 2). In Friesland reikten de kweldergebieden ten westen en oosten van de diep binnendringende Middelzee vrijwel tot aan de huidige kustlijn. In Noord-Groningen, ten oosten van de inbraak van de Lauwerszee, reikte het kweldergebied nog niet zo ver. Rond die tijd was de menselijke invloed op de landschappelijke processen nog vrij gering. De kwelders werden periodiek door zeewater overstroomd. Dat gebeurde vooral bij stormvloeden en gedurende de winter. De hoger gelegen kwelderwallen overstroomden zelden. Buiten deze kwelders was een gebied met bij laagwater droogvallende slik- en zandplaten, dat werd doorsneden door kleinere en grotere getijdengeulen. In dit kustlandschap kwamen enkele getijdenbekkens4 en inbraaksystemen voor met getijdengeulen die in het gebied van kwelders en het daarachter gelegen veen binnendrongen. De Boorne, gelocaliseerd in een Pleistoceen dalsysteem, slibde na 400 v. Chr. dicht. Hierdoor ontstonden de Marne en de Middelzee, waarlangs het Friese veengebied afwaterde. Ten noorden van het huidige Dokkum ontstond in de Vroege IJzertijd de inbraak van de Peazens, een kleine geul die in de loop van de

52

|

Middeleeuwen weer dichtslibde. De Zuiderzee ontstond rond 500 v. Chr. doordat het Oer-IJ dichtslibde en er een opening kwam tussen het Flevomeergebied en de Noordzee. Tussen Texel en Friesland vormde zich hierdoor een nieuw getijdengebied. De Lauwerszee ontstond in de Vroege Middeleeuwen (600-800) door inbraken in de monding van de veenrivier Lauwers. Een van de oorzaken hiervan was, naast de voortgaande zeespiegelstijging, het inklinken van de klei-op-veengebieden en de aangrenzende veengronden als gevolg van menselijke activiteiten zoals turfwinning en selnering5. Bewoning van de kwelders Vanaf 1200 v. Chr., misschien al vanaf 1575 v. Chr., vestigden mensen zich in het Waddengebied. Archeologische vondsten uit de Bronstijd zijn echter spaarzaam.6 Aan het begin van de IJzertijd (ca. 600 v. Chr.) werden de kwelders voor het eerst permanent bewoond. De eerste bewoners van het kweldergebied vestigden zich op de hogere oeverwallen. Vanaf ca. 500 v. Chr. bouwden ze terpen om zich te beschermen tegen overstroming van de zee. Vanwege de stijging van de zeespiegel moesten deze terpen regelmatig worden opgehoogd. Er ontstond zo een uitgebreid terpenen wierdenlandschap (af b. 3). De eerste bewoners gebruikten de kwelder voor veeteelt. In een later stadium was er ook sprake van enige akkerbouw, aanvanke-

Geschiedenis van het Noord-Friese kustlandschap

02-2016 binnenwerk.indd 52

24-03-16 17:49


lijk op de hoge oeverwallen en de terphellingen, later ook op hogere delen van de kwelder, waarbij plaatselijk de geschiktheid voor akkerbouw werd vergroot door de aanleg van greppels en door de bouw van uit kwelderplaggen bestaande lage ringdijken, die bekend zijn uit de 1e eeuw v. Chr. tot de 2e eeuw n. Chr. Op de kwelders werd elk jaar een laagje vruchtbare klei afgezet. Bedijking van de kwelders Langzaamaan nam de bewoning toe en werden de kwelders intensiever gebruikt. De vroege bewoners teelden hier zomergewassen met een zekere zouttolerantie, zoals vierrijige gerst, bonen, vlas en huttentut. In Westergo (NW-Friesland) is een stelsel van dijkjes gevonden dat al dateert uit de 1e eeuw v. Chr. In datzelfde Westergo werden in de 10e eeuw de eerste ringdijken aangelegd. De mens werd een dominante factor in de ontwikkeling van het kustlandschap. Langs de kust werden doorlopende dijken aangelegd. Vanaf de 12e eeuw speelden sommige kloosters ook een rol bij de bedijking en verbetering van de waterafvoer. Rond terpnederzettingen werden sloten gegraven, onder meer om de akkers beter te ontwateren. Hoe uitgebreid deze eerste verkaveling van het kweldergebied was, is nog onbekend. Vanaf de kwelders werd ook het meer landinwaarts gelegen veengebied gekoloniseerd. De eerste doorlopende dijken om Oostergo dateren uit de 11e eeuw. Het duurde zo’n 400 jaar voor de Middelzee volledig was ingedijkt en teruggewonnen op de zee.7 Dat begon omstreeks 1200 met een dwarsdijk ongeveer halverwege Sneek en Leeuwarden. Rond 1400 werd een dwarsdijk (Skrédyk) gelegd tussen het huidige Cornjum en Beetgum. Ten noorden van deze dijk verliep de aanslibbing zeer snel. Het hierdoor aangegroeide (opgebilde) kweldergebied werd in 1505 met een dijk (Oude Bildtdijk) omsloten, die werd aangelegd door Hollandse en Friese dijkenbouwers. In 1600 werd in drie maanden tijd het Bui-

tenbildt bedijkt. De Oude Zijl, de plaats waar het achterland afwaterde op de Waddenzee, verschoof daarbij naar de Nieuwe Zijl. De toen nog aanwezige kwelders worden op de kaart in af beelding 4 aangegeven als ‘Groen Buyten Landt’. Tenslotte werden in 1715 resp. 1754 de meest noordelijk gelegen Oude Bildtpollen en Nieuwe Bildtpollen8 ingedijkt. Daarna werd het proces van aanslibbing en kwelderaanwas door de mens versneld door het aanleggen van kades en landaanwinningswerken. De indijking van de Middelzee had ongetwijfeld invloed op het sedimentatieproces in het iets meer naar het oosten uitwaaierend mondingsgebied. Dit is het gebied van het huidige NoardFryslân Bûtendyks. De buitendijks gelegen kwelder groeide gestaag aan en bereikte een zodanige hoogte dat het aantrekkelijk werd deze in te dijken als zomerpolder ten behoeve van beweiding met vee. Af beelding 5 geeft een beeld van die aangroei van de kwelder en van de bedijkingsgeschiedenis. Het hierboven geschetste beeld van voortgaande bedijking van kweldergebieden voltrok zich in de gehele Waddenzee en was bijzonder sterk langs de vastelandskust van Friesland en Groningen. Van de rond het jaar 1600 nog aanwezige 140 km2 aan vastelandskwelders was tegen het einde van de 20e

Afb. 4 Kaart van het ingepolderde Bildt en Nieuwe Bildt. In het noordoosten zijn de ligging van de Oude Zyl en de Nieuwe Zyl aangegeven. Tekening: naar de kaart van Schotanus, 1664.

Geschiedenis van het Noord-Friese kustlandschap

02-2016 binnenwerk.indd 53

|

53

24-03-16 17:49


Afb. 5 De aangroei van de kwelder in Noard-Fryslân Bûtendyks volgens kaarten uit 1832, 1849, 1887 en 2010 en de bedijkingsgeschiedenis van de zomerpolders in het gebied. Voor zeven zomerpolders wordt het jaar van gereedkomen gegeven. Bron: naar Vroom, 2013.

eeuw niet veel meer dan 20 km2 overgebleven.9 Het merendeel van deze kwelders lag overigens niet in Friesland maar in Groningen. Landaanwinning Al vroeg werd het natuurlijke opslibbingsproces van buitendijks gelegen kweldergronden door de kustbewoners een handje geholpen.10 Op een kaart uit 1570 zien we loodrecht op de kwelderrand van Het Bildt in een regelmatig patroon zestien in het onbegroeide wad uitstekende strekdammen, duickelhoofden genaamd (af b. 6). Dit waren dammetjes van zoden op rijshout, bedoeld om de aangroei van de kwelder te stimuleren.11 Verder is een planmatig slotenpatroon ten behoeve van afwatering te herkennen. Vanaf de 17e eeuw werden de kwelders en het aangrenzende nog onbegroeide wad door de arbeiders van de kustboeren omgreppeld. Dit gebeurde in de winterperiode, als er op de boerderijen weinig te doen was. Die greppels bevorderden de ontwatering en stimuleerden de vestiging en groei van kweldervegetatie. De greppels slibden snel weer

54

|

dicht en werden daarom jaarlijks uitgegraven, waarbij het slib op de tussenliggende ‘akkertjes’ werd gedeponeerd. Deze boerenmethode versnelde de aangroei van waardevol land, dat geschikt was voor beweiding met vee en, na indijking, als bouwland. De kustboeren verwierven de eigendomsrechten van deze landaanwinning. Als gevolg van juridische geschillen over het eigendom van de aanwassen en door veranderende sociaaleconomische omstandigheden werden de kwelders vanaf ongeveer 1925 door de oevereigenaren steeds minder onderhouden. In plaats van aanwas trad er zelfs afslag van kwelders op, hetgeen tenslotte gevaar begon op te leveren voor de (nog volledig groene) zeedijken. Nadat door middel van delimitatiecontracten 12 met de oevereigenaren een regeling was getroffen omtrent hun eigendomsrechten, werd met ingang van 1935 de landaanwinning door de Staat voortgezet en geïntensiveerd volgens het concept van de Sleeswijk-Holstein methode. Daarmee kon tegelijkertijd de toen heersende grote werkloosheid worden bestreden. De nieuwe methode van land

Geschiedenis van het Noord-Friese kustlandschap

02-2016 binnenwerk.indd 54

24-03-16 17:49


aanwinnen bestond uit het bouwen van rijzendammen (dubbele palenrijen met rijshout daartussen), waarmee vakken van 400 x 400 m werden aangelegd. In de rijzendammen werden ca. 25 m brede openingen gelaten om het vloed- en ebwater door te laten. Het door de vloed meegevoerde slib bleef achter in de zo gevormde bezinkvelden. Voor het optimaliseren van de slibvangfunctie werden ook in deze bezinkvelden greppels gegraven en gronddammen opgeworpen, aanvankelijk met handkracht. Na 1950 werd het jaarlijks uitgraven van de greppels steeds meer gemechaniseerd, o.a. met op pontons gemonteerde grijperkranen. In 1968 werd het greppelonderhoud in de meest zeewaarts gelegen bezinkvelden om economische redenen gestopt. Na 1982 werd het uitgraven van de greppels in de meer landinwaarts gelegen begroeide bezinkvelden teruggebracht naar eens in de 2 tot 6 jaar en na 1998 vrijwel geheel gestaakt.13 Inpoldering van de Waddenzee In de 19e eeuw werden er plannen gemaakt om de gehele Nederlandse Waddenzee in te dijken en delen daarvan in te polderen.14 In de 20e eeuw zijn achtereenvolgens de Zuiderzee (1932) en de Lauwerszee (1969) afgesloten. De inpoldering van de Waddenzee tussen

Ameland en Friesland bleek door technische en financiële problemen niet haalbaar. Ongeveer tegelijkertijd veranderde het overheidsbeleid: landaanwinning en handhaving van het voorland voor de zeedijk verdwenen als hoofddoelstellingen. Hiervoor in de plaats kwam een nieuwe doelstelling: bescherming en herstel van natuurlijke waarden. Een eerste aanzet tot dit nieuwe beleid werd gegeven door het rapport van de Commissie Mazure (Waddenzeecommissie) dat in 1974 verscheen. Het beleid werd verder uitgewerkt in drie Planologische Kernbeslissingen Waddenzee (1980, 1994 en 2007). De bescherming en het beheer van de natuurwaarden van zowel het open wad als de kwelders vindt nu plaats in het kader van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, en sinds 2009 het Werelderfgoed Waddenzee. Het vroegere plan tot inpoldering van de kwelder Noard-Fryslân Bûtendyks ging niet door. Hier is een proef15 uitgevoerd om door uitpoldering van een zomerpolder tot kwelderherstel te komen.16

Vosbergerlaan 14 9761AK Eelde info@verdronkengeschiedenis.nl

Afb. 6 Detail van een kaart van Het Bildt uit 1570 met regelmatig slotenpatroon in de kwelder en op het wad uitstekende duickelhoofden. Tekening: De Rijke, 2001.

Geschiedenis van het Noord-Friese kustlandschap

02-2016 binnenwerk.indd 55

|

55

24-03-16 17:49


Noten 1 Karel Essink is secretaris van de Stichting Verdronken Geschiedenis te Groningen (e-mail: info@verdronkengeschiedenis.nl). Peter Esselink is eigenaar van PUCCIMAR, bureau voor ecologisch onderzoek en advies te Vries. Marjan Vroom is afgestudeerd in de Landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. 2 Forebulge: een op afstand van de ijskap naar boven gestuwd deel van de aardkorst (Vos et al., 2011). 3 Glacio-isostasie: bij het afsmelten van de ijskap veert de ingedrukte aardkorst weer op en zakt de forebulge in (Vos et al., 2011). 4 Getijdenbekken: het gebied achter een zeegat dat bij vloed volstroomt. 5 Selnering of darinkdelven: afgraven van met zeewater verzadigd veen, om daaruit via verbranding zout te kunnen winnen. 6 Vos & Knol, 2014. 7 Boetze & Westerink, 2003. 8 Pol: benaming van een stuk grond dat iets hoger ligt dan zijn omgeving en gewoonlijk door sloten of ander water is omringd. 9 Dijkema, 1987. 10 Zie het uit 1576-1579 daterende overzicht van beschikbare kennis door Andries Vierlingh. 11 Vroom, 2013, 28. 12 Oevereigenaren beriepen zich op het Ommelander Landrecht van 1601 betreffende het eigendomsrecht op groene aanwassen. In de delimitatiecontracten tussen de Staat der Nederlanden en de oevereigenaren werd dit eigendomsrecht begrensd tot een nader gedefinieerde delimitatielijn. 13 Dijkema et al., 2001; De Glopper, 1962; Klinkhamer, 1987. 14 Rapport van de Waddenzeecommissie, 1974. 15 Van der Eijk & Esselink, 2014. Dit onderzoek is mogelijk gemaakt door steun van het Waddenfonds (project WF209913). 16 Voor meer informatie over het ontstaan en de bewoningsgeschiedenis van ons noordelijk kustgebied verwijzen wij graag naar het boek van Abrahamse e.a., naar een achtergronddocument van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, en naar het boek van Schroor. Literatuur Abrahamse, J., M. Bemelman & M. Hillenga (red.), 2005: WADDEN Verhalend landschap, Baarn. Boetze, W. & B. Westerink, 2003: Hoogte op kleur, de Middelzee, Noorderbreedte 27- 4, 8-9. Dijkema, K.S., 1987: Changes of salt-marsh area in the Netherlands Wadden Sea after 1600. In: A.H.L. Huiskes, C.W.P.M. Blom & J. Rozema (red.), Vegetation between land and sea. Dordrecht, 42-49. Dijkema, K., A. Nicolai, J. de Vlas, C. Smit, H. Jongerius & H. Nauta, 2001: Van landaanwinning naar kwelderwerken, Texel. Van der Eijk, A. & P. Esselink, 2014: 10 jaar kwelderherstel in Noard-Fryslân Bûtendyks. (It Fryske Gea/PUCCIMAR rapport 12). De Glopper, R.J., 1962: Landaanwinning in Noord-Nederland, Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap 59-3, 256-263. Klinkhamer, R., 1987: Een halve eeuw landaanwinningswerken langs de Friese- en Groninger kust, Baflo. De Rijke, P.J., 2001: Hoogtepunten van de Friese cartografie: kaarten van provincie, goën, grietenijen, plattegronden van steden en dorpen, verveningen, slatten, dijken, Leeuwarden. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2014: Achtergrond document, Bewoningsgeschiedenis noordelijk kustgebied. Op 23 maart 2015 ontleend aan: http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/publications/achtergronddocument-bewoningsgeschiedenis-noordelijk-kustgebied.pdf. Schroor, M., 2009: Van keeg tot leeg. Geschiedenis van het Noorderleegs Buitenveld. (It Fryske Gea, Olterterp). Vierlingh, A., 1920: Tractaet van Dyckagie. (Rijks Geschiedkundige Publicatiën), ’s-Gravenhage. Vos, P.C. , J. Bazelmans, H. Weerts & M. van der Meulen (Red.), 2011: Atlas van Nederland in het Holoceen. Landschap en bewoning vanaf de laatste ijstijd tot nu, Amsterdam. Vos, P.C. & E. Knol, 2014: Paleogeografische kaarten van het Waddengebied tussen Marsdiep en Weser 500 v. Chr. – heden, Utrecht. Vroom, M.G., 2013: Gras upt werp. Landschapsbiografie en draagvlakanalyse voor het huidige beheer van het kwelderlandschap van Noord-Friesland Buitendijks, (Masterscriptie Landschapsgeschiedenis, Rijksuniversiteit Groningen). Waddenzeecommissie (commissie Mazure), 1974: Rapport van de Waddenzeecommissie. Advies inzake de principiële mogelijkheden en de voor- en nadelen van inpolderingen in de Waddenzee. Den Haag, (Ministerie van Verkeer en Waterstaat).

56

|

Geschiedenis van het Noord-Friese kustlandschap

02-2016 binnenwerk.indd 56

24-03-16 17:49


Kaurischelpen uit Merovingisch Borgharen De betekenis van het kaurischelp-amulet

Christa de Vries1

In de jaren 2008, 2009 en 2012 vormde een akker bij het Limburgse dorp Borgharen (Pasestraat) het toneel van archeologisch onderzoek door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) samen met onder andere de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de gemeente Maastricht. Het daar aanwezige Merovingische grafveld stond gedurende dit onderzoek centraal.2 In twee van de 24 onderzochte inhumatiegraven zijn kaurischelpen gevonden, exoten die getuigen van internationale uitwisseling van goederen in de Vroege Middeleeuwen. Opvallend is dat de schelpen aan ĂŠĂŠn van de uiteinden doorboord zijn en beide een metalen bevestigingsring hebben (afb. 1).

De doorboringen en ringetjes geven aan dat de schelpen als hangers gebruikt zijn. In de vakliteratuur over dit onderwerp wordt geopperd dat men in de Vroege Middeleeuwen geloofde dat kaurischelpen op een bovennatuurlijke manier functioneerden en daarom als amuletten beschouwd moeten worden. Maar welke bovennatuurlijke werking moet aan het kaurischelp-amulet toegeschreven worden? Dit artikel doet verslag van de verschillende interpretatiemogelijkheden van vroegmiddeleeuwse kaurischelp-amuletten, om zo de exemplaren uit Borgharen te duiden. Kaurischelpen De Cypraea (of Lyncina) wordt ook porselein- of kaurislak genoemd en maakt deel uit van de slakkenfamilie Cypraeidae.3 De schaal van het dier is langwerpig of eivormig en heeft een vlakke buikzijde. Deze buikzijde kenmerkt zich door een tweedeling middels een sleuf, waarvan de randen zijn voorzien van tandjes. De rugzijde is glad, glanzend en heeft vaak een kleurrijk gevlekt of gestreept patroon. 4 Er is relatief weinig geschreven over de

mogelijke betekenis van de vroegmiddeleeuwse kaurischelphanger. Aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw concludeerden onderzoekers als Von Martens en de malacoloog Schilder dat de schelp als vruchtbaarheidsamulet gediend zou hebben.5 Deze interpretatie is in de loop van de eeuw door verschillende auteurs overgenomen, zonder kritisch te kijken naar de argumenten.6 In 2004 ging Lennartz tegen de conventionele vruchtbaarheidssymboliek in en kende zij een alternatieve betekenis toe aan het kaurischelp-amulet.7 Al eerder waren er stemmen geweest die de kaurischelp een andere werking wilden toeschrijven, maar omvangrijke

Afb. 1 Panterkauri uit het Merovingische grafveld te Borgharen (spoor 2008-2). Links: aanzicht vlakke mondzijde; midden: aanzicht bolle rugzijde; rechts: detail restant metalen bevestigingsringetje. Foto: RCE.

Kaurischelpen uit Merovingisch Borgharen

02-2016 binnenwerk.indd 57

|

57

24-03-16 17:49


Afb. 2 Plattegrond van graf XVI (spoor 47) met aanduiding van de locatie van kaurischelp. Tekening: RCE.

onderzoeken waren nooit verschenen.8 Voor mijn onderzoeksstage bij de RCE heb ik de in de literatuur geopperde interpretaties tegenover elkaar gezet en de argumenten tegen het licht gehouden om grip te krijgen op de manieren waarop de kaurischelpen uit Borgharen geïnterpreteerd kunnen worden. Daarnaast heb ik gekeken naar de algemene West-Europese context waarbinnen de kaurischelphangers uit Borgharen gezien moeten worden. Deze context is van belang voor de manier waarop de hangers begrepen kunnen worden. De vroegmiddeleeuwse context De vondst van doorboorde kaurischelpen

58

|

in Borgharen is geen unicum. Ook elders in West-Europa zijn kaurischelpen al dan niet doorboord en voorzien van metalen ringetjes talloze malen in vroegmiddeleeuwse contexten ontdekt. Lennartz noemt alleen al voor het gebied tussen Zuid-Zweden, Italië, Groot-Brittannië en Hongarije in totaal 324 kaurischelpen in 210 vroegmiddeleeuwse vondstplekken. Kauri’s worden binnen dit gebied voornamelijk gevonden nabij grote rivieren, zoals de Main, Neckar, Donau, Bodensee en (Neder)Rijn.9 De vondsten stammen voornamelijk uit de periode tussen de tweede helft van de 6e en het einde van de 7e eeuw. Vanaf 700 kwam de kaurischelp beduidend minder vaak voor.10

Kaurischelpen uit Merovingisch Borgharen

02-2016 binnenwerk.indd 58

24-03-16 17:49


Grafcontext De kaurischelp wordt met name in funeraire context teruggevonden. Een vondst van de kaurischelp buiten een grafcontext (bijvoorbeeld Dorestad of Adorp) vormt een uitzondering.11 Binnen een grafveld gaat het altijd om zeer kleine hoeveelheden kaurischelpen. Vaak betreft het maar één graf waarin zich één kauri bevindt. Dus hoewel de kaurischelp in honderden contexten verspreid over vroegmiddeleeuws WestEuropa is aangetroffen, blijft het toch een relatief zeldzame vondst. Een van de laat 6e- tot begin 7e-eeuwse graven uit Borgharen met een kauri is graf XVI (spoor 47) (af b. 2). Onderzoek van de menselijke resten toonde aan dat het graf toebehoorde aan een vrouw van minstens 20 jaar oud. 12 Naast het menselijke materiaal en een berentand lagen er verschillende, typisch vrouwelijke voorwerpen in het graf: een mes, gordelbeslag, naalden, kralen, een ivoren ring (deel van een sierschijf?), een kam en fragmenten van een kaurischelp (af b. 3, 4, 5).13 De tweede vondst van een kauri in een graf in Borgharen is graf VI (spoor 2008-2). Ook in dit geval bevatte het graf menselijke sporen van een vrouw (9-13 jaar) en soortgelijke, typisch vrouwelijke voorwerpen.14 Het beeld van deze graven komt sterk overeen met dat van veel andere vroegmiddeleeuwse vondstplekken. Ook daar komen kaurischelpen vaak voor in combinatie met botmateriaal van vrouwen en typisch vrouwelijke voorwerpen. Om deze reden worden kaurischelpen vaak als vrouwelijke objecten beschouwd.15 Maar hoewel het object inderdaad opmerkelijk vaak in vrouwelijke context voor lijkt te komen, heeft Lennartz aangetoond dat de schelp ook sporadisch in mannengraven is aangetroffen. Ook zou de kauri veelal in kinderbijzettingen zijn meegegeven.16 De stelling dat de kaurischelp enkel toebehoort aan de (volwassen) vrouw moet dus licht genuanceerd worden.

Afb. 3 Voorbeeld van een vondst uit graf XVI (spoor 47): riemtong (vnr. 1521). Foto: Restaura.

Afb. 4 Voorbeeld van een vondst uit graf XVI (spoor 47): mes (vnr. 1555). Foto: Restaura.

Afb. 5 Voorbeeld van een vondst uit graf XVI (spoor 47): gesp (vnr. 1703). Foto: Restaura.

Een opgegraven kaurischelp is vaak doorboord en voorzien van een bevestigingsringetje (afb. 6). Hieruit maakte men op dat het object als hanger functioneerde. Deze veronderstelling komt overeen met de locatie van de vondsten in de graven. Over het algemeen wordt de kaurischelp aan de buitenzijde van één van de benen aangetroffen. De schelp heeft daar waarKaurischelpen uit Merovingisch Borgharen

02-2016 binnenwerk.indd 59

|

59

24-03-16 17:49


Afb. 6 Röntgenfoto van een kaurischelp uit het Merovingische grafveld te Borgharen (spoor 2008-2). Met links aan het uiteinde van de schelp een metalen bevestigingsring. Foto: Restaura.

schijnlijk deel uitgemaakt van een afhangend gordelgarnituur (afb. 7). Daarnaast worden kauri’s regelmatig in het hals- en borstgedeelte van het lichaam, in de hand of aan de voeten teruggevonden.17 Kaurischelpen zonder doorboringen en bevestigingsringetjes worden ook weleens aangetroffen. Het is niet duidelijk hoe deze laatstgenoemde exemplaren gebruikt werden. Mogelijk werden ze los in het graf meegegeven of in een kistje of tasje gestopt. Herkomst De slakkenfamilie Cypraeidae is onderverdeeld in 202 verschillende soorten kaurislakken, die over de hele wereld verspreid zijn.18 Elke slak heeft zijn eigen specifieke plaats van herkomst. Hoewel er in Europese wateren weliswaar enkele kaurislakken voorkomen, zijn het niet de schelpen van deze Europese soorten die in de vroegmiddeleeuwse graven in West-Europa worden aangetroffen. De kaurischelphanger kwam – verrassend genoeg – van ver. Het zijn vrijwel altijd de Cypraea pantherina, beter bekend als panterkauri, en de

60

|

Cypraea tigris, de tijgerkauri, die in vroegmiddeleeuwse graven worden aangetroffen.19 De slakken die deze schelpen produceren, leven enkel in (sub)tropische klimaten. De panterkauri komt alleen voor in de Rode Zee en de Golf van Aden, de tijgerkauri uitsluitend in de Indische Oceaan.20 Het verschijnen van deze exotische producten in West-Europa is te verklaren door internationale uitwisseling van goederen. Verschillende geleerden spreken van buitenlandse handel. 21 Anderen zien het uitwisselen van geschenken tussen verschillende culturen en het meenemen van roof- of oorlogsbuit als mogelijke verklaringen.22 Vanwege het hoge aantal teruggevonden panter- en tijgerkauri’s in West-Europa wordt handel echter gezien als de meest logische verklaring.23 Afgaande op de locaties van de vondstplekken van kaurischelpen, waren het de grote rivieren die het mogelijk maakten de kaurischelp verder over het continent te verspreiden.24 Het is niet duidelijk welke Europese havens als overslagplaatsen dienden.25 Het kaurischelp-amulet Al in de Prehistorie is men heilzame en magische krachten aan bepaalde voorwerpen gaan toeschrijven en zijn amuletten voorhanden geweest.26 De oerangst voor ziekte en dood en om door krachten van buitenaf, jaloezie of wraak sterk benadeeld te worden, ligt aan het in gebruik nemen van amuletten ten grondslag.27 In de literatuur wordt het amulet als volgt omschreven: “Een amulet kan alles zijn dat de mens om zijn hals of elders aan het lichaam hangt, aan de kleding bevestigt of elders opstelt, om ziekten te verdrijven, het lichaam te versterken of andere positieve doeleinden te bereiken. Dit komt op een natuurlijke en legale wijze, of middels bovennatuurlijke, goddelijke krachten tot stand. […] Meer specifiek duidt de term op een lichaam, dat van een karakter, af beelding of door een bepaalde figuur gekenmerkt is, om de drager middels bovennatuurlijke krachten van uitzonderlijke

Kaurischelpen uit Merovingisch Borgharen

02-2016 binnenwerk.indd 60

24-03-16 17:49


gevolgen te verzekeren.”28 Vroegmiddeleeuwse amuletten Ook in de Vroege Middeleeuwen waren amuletten aanwezig in verschillende vormen, kleuren en materialen. Uit vondsten in graven in Noordwest-Europa wordt afgeleid dat ze vooral gedragen werden door vrouwen en kinderen. In mannelijke context komen ze beduidend minder vaak voor.29 Een welbekend en veelgebruikt object waaraan een beschermende functie wordt toegeschreven, is de dierentand. Hoektanden van beren, herten, wolven, ever- of wilde zwijnen werden vaak aan de wortelzijde doorboord en (al dan niet gevat in een metalen omhulsel) gedragen als pendant. Er wordt geopperd dat het dragen van een dierentand zou helpen tegen gebitsproblemen. Daarnaast zouden ze bescherming bieden tegen onheil door het overbrengen van de kracht van het betreffende dier, gesymboliseerd door de grote, sterke hoektanden.30 Ook aan andere dierlijke materialen worden beschermende, heilzame krachten toegekend. Zo worden (sier)schijven van been en gewei gezien als manier om de drager tegen het kwaad te beschermen en hem van een lang en (her) nieuw(d) leven te verzekeren. Gewei is immers af komstig van hertachtigen, die ieder jaar van een nieuw gewei worden voorzien. De kenmerkende punt- en cirkeldecoratie op de vaker voorkomende bronzen variant van de sierschijf wordt daarentegen begrepen als de versimpelde weergave van het eeuwig doorgaande wiel en de zon.31 Daarnaast werden er bovennatuurlijke krachten aan bepaalde steensoorten, mineralen en (half)edelstenen toegeschreven. Zo werd barnsteen in de Oudheid al beschouwd als beschermmiddel tegen het kwaad.32 Tot slot zouden ook bepaalde alledaagse voorwerpen als amuletten gediend hebben. Zo kende men in de Oudheid en (Hoge) Middeleeuwen bijzondere krachten toe aan sleutels. Ze zouden bescherming bieden tegen ziekten,

geluk brengen, kwade krachten afweren en effectief zijn op liefdesgebied.33 Dit kan ook gegolden hebben voor de veelvoorkomende vroegmiddeleeuwse sleutels. Ook aan klossen wordt soms een kwaadwerende kracht toegekend.34 De bovengenoemde objecten vormen een klein deel van de grote hoeveelheid aan (mogelijke) vroegmiddeleeuwse amuletten. De betekenissen zijn vaak toegekend door te kijken naar varianten in andere (vroegere) tijdvakken. Er kan gediscussieerd worden over de krachten die aan deze voorwerpen zijn toegekend, maar dat aspect wordt in dit artikel buiten beschouwing gelaten. Hier is het van belang om zicht te krijgen op de soorten amuletten die in de vroegmiddeleeuwse periode voorhanden waren, zodat de kaurischelphanger beter in zijn context geplaatst kan worden. Vruchtbaarheidsamulet In de 19e eeuw schreef Von Martens over het wereldwijde gebruik van schelpen. Hij behandelt de door de Romein Plinius beschreven Venuscultus in Knidos, die deze in verband bracht met de concha veneris (Venusschelp). Het was voor Von Martens vanzelfsprekend dat Plinius hiermee de kaurischelp bedoelde.35 Aangezien Venus de godin was van de liefde en vruchtbaarheid, en de buikzijde van de kaurischelp bovendien visueel sterk overeenkomt met het vrouwelijke geslachtsdeel, werd geconcludeerd dat de kaurischelp in verband stond met het seksuele en vruchtbare leven van de vrouw. De kauri zou als vruchtbaarheids­ amulet gefunctioneerd hebben. Om deze interpretatie te bekrachtigen voegde Schilder in 1923/26 enkele etnologische feiten toe. Zo werd de kaurivariant Cypraea pyrum in het eigentijdse Napels gebruikt als beschermmiddel tegen onvruchtbaarheid en de Cypraea turdus in het Rode Zeegebied als liefdesamulet. In andere delen van de wereld, zoals Indië en Japan, werd de kauri respectievelijk gezien als teken van maagdelijkheid en symbool voor moederKaurischelpen uit Merovingisch Borgharen

02-2016 binnenwerk.indd 61

|

61

24-03-16 17:49


Afb. 7 Voorbeeld van een gordel met gordelgarnituur. Tekening: reconstructie uit Menghin 2007, 176.

(magische) betekenis van een object uit een bepaalde periode hoeft namelijk niet een-op-een overeen te komen met de betekenis van hetzelfde object uit latere tijden. Betekenis kan in de tussentijd immers verloren gaan, terwijl het dragen van dat object in zwang blijft.

schap. Bij Afrikaanse volkeren uit diezelfde periode fungeerde de kaurischelp als amulet om de vrouw tijdens de bevruchting, zwangerschap en bevalling te beschermen en te behoeden voor ziekten.36 Deze interpretatie heeft veel navolging gehad. Voigt en Arends pasten deze uitleg toe in hun onderzoek naar vroegmiddeleeuwse graven. Ze voegden aan Schilders uitleg toe dat de kauri enkel in vroegmiddeleeuwse vrouwengraven is aangetroffen, wat de interpretatie als vruchtbaarheidsamulet leek te versterken.37 Het was voor Voigt en Arends vanzelfsprekend dat Romeinse tradities, zoals het gebruiken van een kaurischelpamulet, als vanzelf in de Vroege Middeleeuwen terecht waren gekomen. De betekenisgeving zou in stand gebleven zijn. Dit is een vreemde gedachte. Een

62

|

Lennartz heeft geprobeerd de relatie tussen de kaurischelp en Venus (en daarmee de vruchtbaarheidsuitleg) te verwerpen. Plinius noemt inderdaad de cultus van Venus in Knidos en sprak over concha, conchifera, murex en concha veneris, maar het is niet duidelijk op welke specifieke schelp hij doelt en hoe deze eruit zag. Volgens Lennartz is er geen reden om aan te nemen dat Plinius expliciet op de kaurischelp doelt en is de aanname door Von Martens waarschijnlijk fout.38 Lennartz heeft een punt door te stellen dat Plinius niet expliciet de kaurischelp beschrijft. Bovendien is het niet zeker wat een concha veneris precies was. Het is daarentegen niet overtuigend dat de kaurischelp omwille van deze reden niet in verband kan worden gebracht met Venus. Het blijft tenslotte mogelijk: schelpen staan in relatie tot Venus, blijkt uit Plinius. En aangezien de kauri ook een schelp is, blijft hij gewoon in relatie tot de liefdes- en vruchtbaarheidsgodin staan. Daarnaast zou er volgens Lennartz geen archeologisch bewijsmateriaal zijn voor bovenstaand verband.39 Ook deze bewering klopt niet helemaal. In het peristilium (een door zuilengalerijen omgeven, niet overdekte ruimte) van het huis van Venus Marina in Pompeii bevindt zich namelijk een schildering (datering: 1e eeuw n. Chr.), waarin het verband tussen de godin en de kaurischelp zichtbaar is. 40 Venus is liggend weergegeven, omringd door eroten, schelpen en andere zeedieren. Om haar hals draagt ze een ketting met een kaurischelphangertje. 41 Het gaat slechts om ĂŠĂŠn voorbeeld, maar het verwerpt de bewering dat er geen archeologisch bewijsmateriaal voorhanden is dat een relatie tussen de schelp en godin aantoont.

Kaurischelpen uit Merovingisch Borgharen

02-2016 binnenwerk.indd 62

24-03-16 17:49


Het is dus onterecht dat Lennartz de vruchtbaarheidsuitleg van het kaurischelp-amulet verwerpt. De connectie tussen Venus, vruchtbaarheid en kaurischelp blijft bestaan en daarmee is een werking van de kaurischelp als vruchtbaarheidsamulet in principe mogelijk. Wel kun je je afvragen of een argument op basis van bovengenoemde visuele associatie valide is. Het is immers niet aantoonbaar dat men in het verleden de kaurischelp daadwerkelijk als representatie van de vulva zag. Ook de zeggingskracht van de vergelijking van het object uit verschillende tijdvakken en culturen is beperkt. Het is immers niet vanzelfsprekend dat betekenissen uit verschillende tijden en samenlevingen met elkaar overeenkomen. Recent opperde Lennartz dat de kaurischelp niet als vruchtbaarheidsamulet gefungeerd kan hebben, omdat er geen aantoonbare relatie tussen de schelp en de vruchtbaarheid zou zijn. Daarnaast maakt ook de aanwezigheid van kaurischelpen in mannen- en kindergraven de vruchtbaarheidsuitleg van de kaurischelp voor de (volwassen) vrouw onwaarschijnlijk. Bovendien zouden de jonge leeftijden van opgegraven kinderen niet passen bij een vruchtbaarheidsfunctie van het object. Dit is natuurlijk een vreemd argument. Waarom zouden kinderen van jongs af aan geen vruchtbaarheidsamuletten kunnen dragen? Zij hebben hun hele leven nog voor zich en dan is een vruchtbaar leven juist begeerlijk. Tot slot vormden kaurischelpen in graven van vrouwen die vóór, tijdens of net na het baren zijn gestorven voor Lennartz een argument om aan de betekenis van de kaurischelp als vruchtbaarheidsamulet te twijfelen. 42 Ook dit laatste argument snijdt geen hout. Het lijkt me zeer onwaarschijnlijk dat een amulet werd verwijderd, als een amulet niet op een juiste manier functioneerde. Apotropaeon Een apotropaeïsche (kwaadwerende)

werking van de vroegmiddeleeuwse kaurischelp zou volgens Lennartz wel passen bij de aanwezigheid van de schelp in de graven van zowel (zwangere) vrouwen, als jonge kinderen en mannen. Het amulet zou de drager beschermen tegen onheil en kwade krachten. 43 Voor deze uitleg verwees de auteur naar een antieke beeldtraditie: het af beelden van geslachtsdelen. De kaurischelp zou wegens de sterke gelijkenis met het vrouwelijke geslachtsdeel in diezelfde context gezien moeten worden. Uit schriftelijke (Romeinse) bronnen is bekend dat men geloofde dat af beeldingen van phallussen en vulva’s demonen en kwade krachten zouden afweren. Plinius schreef immers dat de phallus het kwaad tegenging. De menstruerende vrouw en de vulva waren in staat om oogstvelden van hagel, storm en bliksem te ontzien en schepen voor gevaarlijke zeeën te hoeden. 44 Omdat er sterke gelijkenissen zouden zijn tussen de vulva en de kaurischelp enerzijds, en kaurischelpen en Romeinse af beeldingen van vulva’s anderzijds, opperde Lennartz dat het gebruik van de Romeinse kaurischelp in diezelfde apotropaeïsche hoek moet liggen. Exemplaren uit vroegmiddeleeuwse graven zouden dezelfde betekenis hebben, want net zoals andere auteurs gaat Lennartz uit van continuïteit in traditie en betekenis. 45 Lennartz ondersteunde haar apotropaeïsche interpretatie van het kaurischelpamulet door onder andere te wijzen op een crematiegraf in Nîmes (datering: Vroege Keizertijd). In dit graf is zowel een kaurischelp als een ithyphallisch amulet aangetroffen. Het laatstgenoemde object gaf een phallus en Priapos weer, een god wiens apotropaeïsche kracht volgens Lennartz al in de antieke tijd is beschreven.46 Juist de combinatie van het phallusamulet en de kaurischelp binnen één graf, maakt het volgens Lennartz aannemelijk dat de kaurischelp in de Romeinse tijd op eenzelfde manier gefunctioneerd heeft als het phallische amulet. Lennartz vergeet alleen dat Priapos naast god van het mannelijke geslachtsdeel ook een vruchtbaarKaurischelpen uit Merovingisch Borgharen

02-2016 binnenwerk.indd 63

|

63

24-03-16 17:49


heidsgod was.47 Dit voorbeeld kan haar these dus niet ondersteunen. Lennartz argumentatie is minder overtuigend dan de interpretatie van de kaurischelp als amulet voor vruchtbaarheid. De werking als vruchtbaarheidsamulet is immers schriftelijk en archeologisch aantoonbaar, terwijl de kwaadwerende betekenis van het kaurischelp-amulet in feite enkel gebaseerd is op de visuele associatie met het vrouwelijke geslachtsdeel. Alleen als de kaurischelp daadwerkelijk gezien werd als representatie van het geslachtsdeel, is een apotropaeïsche functie van het amulet mogelijk. Wel blijft het opvallend dat de kaurischelp in de Vroege Middeleeuwen vaak, maar niet uitsluitend voorkwam in vrouwengraven. Decoratie en/of statussymbool Je kunt jezelf afvragen of de betekenis van de vroegmiddeleeuwse kaurischelp überhaupt wel in de spirituele sfeer gezocht moet worden. Niet alles hoeft immers een bovennatuurlijke verklaring te hebben. Tegenwoordig zien we kaurischelpen terugkeren als decoratieve onderdelen van armbandjes, shirtjes, hoeden of sandalen. Een magische bijbedoeling ontbreekt. Dit kan ook voor vroege tijden gegolden hebben. Het is dus niet uit te sluiten dat de vroegmiddeleeuwse kaurischelphanger gedragen werd voor de sier. Daarnaast is het denkbaar dat de kaurischelp gediend heeft om de status van de eigenaar te symboliseren. De twee soorten kaurischelpen die bekend zijn uit vroegmiddeleeuwse graven, de panter- en tijgerkauri, waren tenslotte af komstig uit respectievelijk het Rode Zeegebied en de Indische Oceaan. Middels internationale handel of andersoortige uitwisseling van goederen kwamen de kauri’s op het Europese vasteland terecht. Het dragen van een dergelijk exotisch object kan voor de eigenaar een mogelijkheid zijn geweest om op een subtiele manier duidelijk te maken dat hij of zij deelnam aan dit internationa-

64

|

le netwerk. Die hint kan vervolgens weer op het belang van de persoon of diens rijkdom wijzen. Conclusie Al met al kan gesteld worden dat vroegmiddeleeuwse kaurischelpen af komstig uit exotische gebieden voornamelijk (maar niet uitsluitend) voorkwamen in vrouwengraven en dikwijls als (gordel)hangers zijn gebruikt. Het blijft onduidelijk welke betekenis aan dit object gehecht moet worden. Het object kan allereerst als amulet gezien worden. Amuletten waren in deze periode immers geliefd. Enerzijds kan het kaurischelp-amulet met grote zekerheid in verband gebracht worden met Venus en de vruchtbaarheidssymboliek. Anderzijds zou de kaurischelp ook gezien kunnen worden als representatie van de vulva, die een kwaadwerende functie van het object mogelijk maakt. Het is echter niet aantoonbaar dat deze associatie ook daadwerkelijk gelegd is. Daarmee blijft de apotropaeïsche werking van het kaurischelp-amulet een mogelijkheid, geen zekerheid. Beide betekenisgevingen werken op een soortgelijke manier, zij het vanuit een verschillende benadering: gelukbrengend en kwaadwerend. Het is dan ook mogelijk dat beide interpretaties tegelijkertijd aan de kaurischelp werden toegekend. Toch blijft het onmogelijk om met zekerheid vast te stellen dat de kaurischelp als amulet gefunctioneerd heeft. Het is ook mogelijk dat de schelp als decoratie gedragen is. Niet alles hoeft immers een speciale betekenis te hebben. Tot slot is het symboliseren van de status van de eigenaar van het object een mogelijkheid, gezien de exotische herkomst van de aangetroffen panter- en tijgerkauri’s. Er zijn kortom verschillende mogelijkheden om de betekenis van een kaurischelp, zoals die uit de vroegmiddeleeuwse vrouwengraven uit Borgharen, te duiden. Zekerheden hebben we hierbij niet. 48 Gasthuysweydt 1 1671MD Medemblik christa.cc.devries@gmail.com

Kaurischelpen uit Merovingisch Borgharen

02-2016 binnenwerk.indd 64

24-03-16 17:49


Noten 1 Christa de Vries studeert medio 2016 af aan de Radboud Universiteit te Nijmegen als kunsthistorica (MA) met de Vroege Middeleeuwen als speciaal interessegebied. Het onderzoek dat in dit artikel gepresenteerd wordt, komt voort uit een onderzoeksstage bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in het kader van haar bacheloropleiding. 2 Lauwerier, Müller & Smal 2011, 9; Lauwerier & De Kort 2014, 5. 3 Burgess 1985, 4. 4 Schilder 1926, 313-314. 5 Schilder 1923, 204-208; Schilder 1926, 317-318; Schienerl 1988, 9. 6 Bijvoorbeeld Voigt 1952, 178; Arends 1978, 168, 177; Knol 2006, 7; Lauwerier & Laarman 2011, 114. 7 Zie Lennartz 2004. 8 Bijvoorbeeld Murray 1939, 167; Lethbridge 1941, 48. 9 Lennartz 2004, 167. 10 Ibid., 170; Drauschke 2008, 36-37. 11 Voor Dorestad: zie Van Es & Verwers 1978; Prummel 1983. Voor Adorp: zie Knol 2006; Lennartz 2004, 167 (noot 21) geeft nog enkele andere voorbeelden. Toch blijft het aantal voorbeelden beperkt. 12 Lauwerier, De Kort, Altena, Brandenburgh, Hendriks, Van der Jagt, Kars, Kootker & Panhuysen 2014, 214. 13 Lauwerier, Müller & Smal 2011, 190-192; Van der Jagt, Laarman, Kuijper, Nieman, Van Os & Zwaan 2014, 176; Kars & De Kort 2014, 126-132; Lauwerier, De Kort, Altena, Brandenburgh, Hendriks, Van der Jagt, Kars, Kootker & Panhuysen 2014, 214; Fremersdorf 1955, 114-130. 14 Müller & Smal 2011, 50-55; Panhuysen 2011, 84. 15 Lennartz 2004, 165; Voigt 1952, 177-178. 16 Lennartz, 198-201, 223, 228. De geslachten van de kinderen uit de onderzochte graven zijn volgens Lennartz onbekend. 17 Ibid., 202-206. 18 Burgess 1985, 2. 19 Lennartz 2004, 179-181, 218-232. 20 Burgess 1985, 76, 78. 21 Drauschke 2008, 37-40; Roth 1985, 161-162. 22 Drauschke 2008, 37-39; Böhme 1994, 69-110; Quast 1997, 171-190; Koch 1980, 217-230. 23 Drauschke 2008, 36-37, 40. 24 Lennartz 2004, 167, 182. 25 Ibid., 195. 26 Hansmann & Kriss-Rettenbeck 1966, 108. 27 Schienerl 1988, 9. 28 Vrij vertaald naar Ibidem, 7. Voor het oorspronkelijke citaat, zie Blumler 1710, 4. 29 Van der Jagt, Laarman, Kuijper, Nieman, Van Os & Zwaan 2014, 177. 30 Arends 1978, 156-164; Meaney 1981, 131-139, 246; Van der Jagt, Laarman, Kuijper, Nieman, Van Os & Zwaan 2014, 177; Lauwerier, De Kort, Altena, Brandenburgh, Hendriks, Van der Jagt, Kars, Kootker & Panhuysen 2014, 214. 31 Meaney 1981, 140-142. 32 Ibid., 239, 242-245. 33 Hansmann & Kriss-Rettenbeck 1966, 164. 34 Arends 1978, 233-234. 35 Lennartz 2004, 165; Von Martens 1872, 72. 36 Schilder 1926, 317-318. 37 Voigt 1952, 178; Arends 1978, 177. 38 Lennartz 2004, noot 132. 39 Ibid., 196. 40 Stahl Bernstein 1996, 103. 41 Ibid., 112-113. 42 Lennartz 2004, 201. 43 Ibid., 207. 44 Ibid., 207-208. 45 Ibid., 210-212. 46 Ibid., 209-210. 47 Hall 1974, Priapus. 48 De auteur dankt prof. dr. A.M. Koldeweij (Radboud Universiteit) en dr. R.C.G.M. Lauwerier (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) voor de begeleiding van het onderzoek. Laatstgenoemde wordt tevens van harte bedankt voor al zijn opmerkingen en aanvullingen betreffende dit artikel en het aanleveren van beeldmateriaal. Literatuur Arends, U., 1978: Ausgewählte Gegenstände des Fruhmittelalters mit Amulettcharakter, Heidelberg.

Kaurischelpen uit Merovingisch Borgharen

02-2016 binnenwerk.indd 65

|

65

24-03-16 17:49


Blumler, M.F., 1710: Amuletorum historiam eorumque censuram, Magdeburg. Böhme, H.W., 1994: Der Frankenkönig Childerich zwischen Attila und Aëtius. Zu den Goldgriffspathen der Merowingerzeit, in: C. Dobiat, Festschrift für Otto-Herman Frey zum 65. Geburtstag, Marburg, 69-110. Burgess, C.M., 1985: Cowries of the world, Kaapstad. Drauschke, J., 2008: Handelsgut, Geschenke, Subsidien. Zu den Vermittlungsfaktoren ostmediterraner und orientalischer Objekte im Merowingerreich, Archäologische Informationen 31, 33-43. Es, W.A., van & W.J.H. Verwers, 1978: De opgraving: de gevonden voorwerpen, Spiegel Historiael 13, 241-281. Fremersdorf, F., 1955: Das Fränkische Reihengräberfeld Köln-Müngersdorf, Berlijn. Hall, J., 2006: Hall’s iconografisch handboek. Onderwerpen, symbolen en motieven in de beeldende kunst, Leiden. Hansmann, L. & L. Kriss-Rettenbeck, 1966: Amulett und Talisman: Erscheinungsform und Geschichte, München. Jagt, I.M.M., van der, Laarman, F.J., Kuijper, W.J., Nieman, A.M., Os, B.J.H., van & J.C. Zwaan, 2014: Dierlijk materiaal, in: R.C.G.M. Lauwerier & J.W. De Kort (eds.), Merovingers in een villa 2. Romeinse villa en Merovingisch grafveld Borgharen – Pasestraat. Onderzoek 2012 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 222), Amersfoort, 157-190.Kars, M. & J.W. de Kort, 2014: Metaal, in: Lauwerier & De Kort (eds.), 114-134. Kars, M. & J.W. de Kort, 2014: Metaal, in: R.C.G.M. Lauwerier & J.W. De Kort (eds.), Merovingers in een villa 2. Romeinse villa en Merovingisch grafveld Borgharen – Pasestraat. Onderzoek 2012 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 222), Amersfoort, 114-134. Knol, E., 2006: Kaurischelpen in Wierdenland, Stad & Lande. Cultuur-historisch tijdschrift voor Groningen 15, 6-7. Koch, U., 1980: Mediterranes und langobardisches Kulturgut in Gräbern der älteren Merowingerzeit zwischen Main, Neckar und Rhein, Atti del 6° Congresso Internationale di Studi sull’Alto Medioevo I, Mailand 1978, Spoleto, 217-230. Lauwerier, R.C.G.M. & A. Müller & D.E. Smal (eds.), 2011: Merovingers in een villa. Romeinse villa en Merovingisch grafveld Borgharen-Pasestraat. Onderzoek 2008-2009 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 189), Amersfoort. Lauwerier, R.C.G.M. & J.W. de Kort (eds.), 2014: Merovingers in een villa 2. Romeinse villa en Merovingisch grafveld Borgharen – Pasestraat. Onderzoek 2012 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 222), Amersfoort. Lauwerier, R.C.G.M., Kort, J.W., de, Altena, E., Brandenburgh, C.R., Hendriks, J., Van der Jagt, I.M.M., Kars, M., Kootker, I.M. & R.G.A.M. Panhuysen, 2014: Het Merovingische grafveld, in: R.C.G.M. Lauwerier & J.W. De Kort (eds.), Merovingers in een villa 2. Romeinse villa en Merovingisch grafveld Borgharen – Pasestraat. Onderzoek 2012 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 222), Amersfoort, 211-220. Lauwerier, R.C.G.M. & F.J. Laarman, 2011: Dierlijk materiaal, in: R.C.G.M. Lauwerier, A. Müller & D.E. Smal (eds.), Merovingers in een villa. Romeinse villa en Merovingisch grafveld Borgharen – Pasestraat. Onderzoek 2008-2009 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 189), Amersfoort, 111-119. Lennartz, A., 2004: Die Meeresschnecke Cypraea als Amulett im Frühen Mittelalter, Bonner Jahrbücher des Rheinischen Landesmuseums in Bonn und des Rheinischen Amtes für Bodendenkmalpflege im Landschafts-verband Rheinland und des Vereins von Altertumsfreunden im Rheinlande 204, 163-232. Lethbridge, T.C., 1941: The meaning of the cowrie: Fiji, Egypt and Saxon England, Man 41, 48. Martens, E., von, 1872: Ueber verschiedene Verwendungen von Conchylien, Zeitschrift fur Ethnologie 4, 65-87. Meaney, A.L., 1981: Anglo-Saxon amulets and curing stones, Oxford. Menghin, W., 2007: Merowingerzeit. Europa ohne Grenzen, Berlijn. Müller, A. & D.E. Smal, 2011: Sporen en structuren, in: R.C.G.M. Lauwerier, A. Müller & D.E. Smal (eds.), Merovingers in een villa. Romeinse villa en Merovingisch grafveld Borgharen – Pasestraat. Onderzoek 2008-2009 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 189), Amersfoort, 45-69. Murray, M.A., 1939: The meaning of the cowrie-shell, Man 39, 167. Panhuysen, R.G.A.M., 2011: Menselijke resten (macroscopisch), in: R.C.G.M. Lauwerier, A. Müller & D.E. Smal (eds.), Merovingers in een villa. Romeinse villa en Merovingisch grafveld Borgharen – Pasestraat. Onderzoek 20082009 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 189), Amersfoort, 83-84. Prummel, W., 1983: Early medieval Dorestad, an archaeozoological study (= excavations at Dorestad 2. Nederlandse Oudheden 11), Amersfoort. Quast, D., 1997: Vom Einzelgrab zum Friedhof. Beginn der Reihengräbersitte im 5. Jahrhundert, in: K. Fuchs, Die Alamannen (tent. cat. Archäologischen Landesmuseum te Baden-Württemberg), Stuttgart, 171-190. Roth, H., 1985: Zum Handel der Merowingerzeit auf Grund ausgewählter archäologischer Quellen, in: K. Düwel & H. Jankuhn (eds.), Untersuchungen zu Handel und Verkehr der vor- und frühgeschichtlichen Zeit in Mittel- und Nordeuropa III. Der Handel des frühen Mittelalters, Göttingen, 161-192. Schienerl, P.W., 1988: Schmuck und Amulett in Antike und Islam, Aken. Schilder, F.A., 1923: Cypraea vinosa Gmel. in Geschichte und Urgeschichte, Archiv für Molluskenkunde 55, 204-208. Schilder, F.A., 1926: Die ethnologische Bedeutung der Porzellanschnecken, Zeitschrift für Ethnologie 58, 313-327. Stahl Bernstein, F., 1996: This is where I found her: the goddess of the garden, Journal of feminist studies in religion 12, 99-120. Voigt, T., 1952: Große Porzellanschneckenhäuser in vorschichtlichen Gräbern, Jahresschrift für Mitteldeutsche Vorgeschichte 36, 171-183.

66

|

Kaurischelpen uit Merovingisch Borgharen

02-2016 binnenwerk.indd 66

24-03-16 17:49


WIE KENT DIT?

Mesheft uit Goor Trudie Broekman1

Afb. 1 Het mesje uit Goor. Foto: Evert Ulrich.

Dwars door Goor (Ov.) loopt het Overijsselse riviertje de Regge. Waterschap en gemeente zijn al een aantal jaren bezig met de herinrichting van de Regge. Waar de Regge de Kerkstraat / Markeloseweg kruist, moest in het kader van die herinrichting een duiker worden vervangen. Die werkzaamheden vonden in het voorjaar van 2013 plaats. Kerkstraat en – in het verlengde daarvan – de Markeloseweg maakten deel uit van een eeuwenoude handelsverbinding tussen Deventer en Münster. Waar nu de duiker van de Regge die verbinding kruist, lag vroeger een brug, de Rosmansbrug of Berghuizerbrug. Daar stond tot ongeveer 1830 aan de oostelijke oever van de Regge de havezate Scherpenzeel, vallend onder het stadsgericht Goor. In oude rekeningen is sprake van onderhoudswerkzaamheden aan ‘de sluisse bij ’t Scharpensel’ genoemd. Dit zou duiden op scheepvaart met de voor deze streek gangbare zeilvaartuigen als potten en zompen. Bij de herinrichting is hier echter geen sluisje teruggevonden. Toen de graafwerkzaamheden werden uitgevoerd ben ik ’s avonds regelmatig gaan kijken of er iets te vinden was, zoals scherven aardewerk. Tijdens een van mijn zoektochten vond ik langs de kant van de weg tussen de nieuwe duiker en het hek bij de ingang van het huidige Huize Scherpenzeel, aan de westelijke kant van de Regge, het heft van een

mesje (afb. 1). Het mesje lag direct onder het zand waar een roestplek te zien was. De vraag is of het mesje er al lang lag of dat het met een hap zand daar is neergegooid. Hoe lang doet zand erover om een roestkleur aan te nemen van een ijzeren voorwerp? Bij het oprapen viel er meteen een stuk roest af waar ik helaas geen aandacht aan geschonken heb. Een leer voor de volgende keer. Het heft is van messing of brons met daarop sporen van roest; het heft meet 10 x 1,4 x 1,8 cm en weegt 57 gr. Op het heft is aan weerszijden een zigzag-versiering te zien. De beide zijden lijken identiek te zijn, maar zijn het niet. De versiering is handmatig ingekerfd. Tot nu toe heeft de zoektocht naar een vergelijkbaar mesje via internet en deskundigen geen herkenning opgeleverd. Wie kan mij iets vertellen over dit mesje? Stuur je reactie naar gtmbroekman47@gmail.com. Noot 1 Trudie Broekman is vrijwilliger in de archeologie bij het Goors Historisch Museum in Goor en lid van de AWN-19 , Twente.

Wie kent dit?

02-2016 binnenwerk.indd 67

|

67

24-03-16 17:49


Thamen: de geschiedenis van een ‘geweeze’ dorp Donna M. Fluitsma1

Tijdens een grote inventarisatie van het archeologisch depot van Bureau Monumenten en Archeologie van Amsterdam kwamen een paar kisten tevoorschijn met archeologisch vondstmateriaal. Er lag gelukkig een briefje in met daarop geschreven “Thamen” en een adres: “J. van Klaveren, Bovenkerkerweg 129, Nieuwer-Amstel”.

Afb. 1 Satelietfoto van de locatie waar Thamen lag, met daarop: 1 de plek waar de scherven van J. van Klaveren gevonden zijn. 2 het in 2012 afgegraven talud. 3 proefsleufonderzoek in 2004 door RAAP. 4 de plek waar de oude kerk van Thamen heeft gestaan14. Foto: Google Maps.

Van oudsher wordt het zuiden van de Bovenkerkerpolder Thamen genoemd. Tijdens de grote ontginningen van de veengebieden van Noordwest-Nederland ontstond langs de oude, begin 13e-eeuwse Bovenkerkerweg een dorpje genaamd Thamen. Door bodemdaling en vervening werd Thamen in de loop van de eeuwen verzwolgen door het water van het nabij gelegen Legmeer.

68

|

Locatie van de scherven Waar had J. van Klaveren de scherven opgeraapt? Navraag bij mensen die lokaal bekend waren, leverde het volgende op. Begin jaren ‘50 was er een boer die zijn bedrijf langs de Bovenkerkerweg had, net als Van Klaveren. Dit bedrijf lag aan de westzijde van de weg, tegenover huidig nummer 130a. Hij had genoeg van het schuine talud dat vanaf de weg

Thamen: de geschiedenis van een ‘geweeze’ dorp

02-2016 binnenwerk.indd 68

24-03-16 17:49


het land inliep, waardoor zijn koetjes scheef liepen en hij liet het afgraven. Logisch dat Van Klaveren een kijkje ging nemen, want zoveel gebeurde er niet in die tijd. Hij zag dat er van alles tevoorschijn kwam en gelukkig voor ons heeft hij ongeveer 1500 scherven opgeraapt. Later heeft hij alles aan de archeologische dienst van Amsterdam gegeven waar het al die tijd heeft gelegen, totdat het bij de AWN afd. 5 - Amsterdam in Amstelveen terechtkwam (afb. 1). Onderzoek van de scherven De scherven zijn gedetermineerd en gedateerd. De oudste scherven blijken te dateren van 1175-1225 en behoren tot het paffrathaardewerk. De grote hoeveelheid kogelpotscherven is grofweg te dateren na 1200. Kogelpotten zijn handgemaakte ronde potten die soms lokaal werden gemaakt in het huishouden, maar het grootste deel van de aangetroffen kogelpotscherven en grijsbakkend aardewerk werd gemaakt in werkplaatsen door pottenbakkers. Voor Noordwest-Nederland was Haarlem het grootste productiecentrum2. Kogelpot is gemaakt tot ca. 1350 en het grijsbakkende aardewerk is tot midden 15e eeuw vervaardigd. Er zijn delen bij van kannen, kommetjes, pannen, een schaal en zelfs een vuurklok. De datering van de vuurklok ligt tussen 1275-13003 . Het aangetroffen roodbakkend aardewerk met spaarzaam glazuur, waaronder ook delen van pannen en potten, is te dateren tussen 12751350. Roodbakkend aardewerk met glazuur, waaronder delen van grapen, is te dateren vanaf 1350. Roodbakkend aardewerk versierd met wat slib dateert van ongeveer tussen 1575-1625, maar hiervan is weinig gevonden. Verder is heel grof proto-steengoed (de vroeg 13e-eeuwse voorloper van het steengoed uit het Rijnland) aanwezig. In de loop van de 13e eeuw werd het baksel fijner en harder en dit resulteerde uiteindelijk in de mooie slanke kannen uit Siegburg (afb. 2). Sommige kannen en kommen komen uit de productiecentra Langerwehe en Siegburg. De datering hiervan is begin

Afb. 2 Siegburg uit de schervencollectie van J. van Klaveren. Foto: auteur.

14e eeuw tot halverwege de 15e eeuw (afb. 3). En als laatste zijn er nog scherven uit Raeren (België), Westerwald (Duitsland) en Frechen (Duitsland) en enige majolica-scherven, te dateren tussen 1500-1625 (afb. 4). De gevonden scherven dateren van begin 13e eeuw tot ongeveer halverwege de 17e eeuw. Kunnen we deze datering koppelen aan de historie van het gebied? Om daar een antwoord op te krijgen, zullen we in het kort de geschiedenis van Thamen beschrijven. Ontginning en ontstaan van Thamen Aan het begin van de 10e eeuw was Amstelland een bijna ondoordringbaar veengebied. Het behoorde aan de Duitse keizer Otto I. In 953 gaf hij grote delen van dit gebied aan bisschop Balderic van Utrecht met de bedoeling het te ontginnen ten behoeve van de landbouw4. Rond 900 was er een einde gekomen aan de invallen van de Noormannen en was een relatief rustige tijd aangebroken. In

Afb. 3 Langerwehe uit de schervencollectie van J. van Klaveren. Foto: auteur.

Thamen: de geschiedenis van een ‘geweeze’ dorp

02-2016 binnenwerk.indd 69

|

69

24-03-16 17:49


Zijdelmeer en het Legmeer waaruit later verschillende dorpjes ontstonden.

Afb. 4 Links: twee keer Frechen, rechts boven: drie maal Raeren, rechts onder: een scherf Langerwehe uit de schervencollectie van J. van Klaveren. Foto: auteur.

70

|

de 9e en de 10e eeuw werd het klimaat steeds milder en droger. De gevolgen waren dat de oogsten steeds beter werden, kindersterfte daalde en mensen niet meer jong aan kou en vocht stierven. Als gevolg hiervan groeide de bevolking. Dat was de reden waarom men in de 10e en 11e eeuw zocht naar nieuwe landbouwgebieden. In 1085 sloot bisschop Koenraad van Utrecht een ruilovereenkomst met het kapittel van Sint Jan de Doper waarin aangegeven staat dat het moerasgebied rond Mijdrecht voortaan bij het kapittel van St. Jan zou gaan horen5. De proost van St. Jan kreeg naast de geestelijke ook de wereldlijke macht in de vorm van onder andere de rechtspraak. De heerschappij van het kapittel van St. Jan in de proosdijlanden Mijdrecht, Thamen, Kudelstaart, Zevenhoven en Achttienhoven duurde van 1085 tot 1594. De ontginning werd gestart vanuit het gebied dat nu Mijdrecht heet. Daar was het hoogste punt in het veenland te vinden en hier werd later de eerste houten kerk gebouwd met de toepasselijke naam St. Jan de Doper. Gedurende de 13e eeuw ging de ontginning van het veenland voort. Er vestigden zich steeds meer mensen langs de Amstel, de Drecht, het

Bij het Legmeer ontstond het dorpje Thamen, dat ten zuiden van de huidige Hollandse Dijk lag, in het verlengde van de Bovenkerkerweg. Die weg is ontstaan tijdens de grote ontginningen vanuit onder andere het Sticht. Langs deze weg hebben gedurende vele eeuwen mensen gewoond in kleine boerderijtjes. De naam Thamen is afkomstig uit het Fries/Germaanse Tabe en man. Tabe betekent schitterend, stralend en man staat voor bewoner. De naam Tabeman betekent ‘bewoner van de grond van Tabe’.6 De meeste bewoners waren boeren met een gemengd bedrijfje. De akkers werden gebruikt voor de verbouw van graan en veldgewassen zoals bonen en erwten. Het vee was voor eigen gebruik: een melkkoe, kippen, een varken. Anderen leefden van de visvangst, het Legmeer was tenslotte dichtbij. Verder zal er een enkele scheepsbouwer, een smid, een timmerman en wellicht misschien een bakker geweest zijn. Het leven van de bewoners van Thamen is gedurende de eeuwen zeker niet over rozen gegaan. Het leven was hard en ze kregen van alles over zich heen waar ze eigenlijk part noch deel aan hadden. Halverwege de 14e eeuw kreeg Thamen een kerkje, een dochterkerk van de kerk in Mijdrecht 7. Voorheen moesten de gelovigen op zondag door weer en wind over modderige paden naar de kerk in Mijdrecht voor een mis. Conflicten tussen graafschap Holland en het bisdom Utrecht In de ruilovereenkomst in 1085 tussen bisschop en kapittel stond de precieze grens van het gebied dat tot het kapittel van St. Jan behoorde niet aangegeven. In het noorden op die ’grens’ ontstond Thamen. Gedurende de 13e eeuw nam het belang van de grensstreek toe. Tussen de graaf en de proost ontstonden in die eeuw meningsverschillen over de juiste grens tussen beider gebied. Mannen van de graaf hadden stukken land in het grens-

Thamen: de geschiedenis van een ‘geweeze’ dorp

02-2016 binnenwerk.indd 70

24-03-16 17:49


gebied bezet en daardoor brak in 1205 een oorlog uit tussen de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht, waarvan de omgeving ernstig te lijden had. Door de toenmalige afgezant van de paus en de koning van het Heilige Roomse Rijk graaf Willem II van Holland werd een scheidsrechter aangesteld, namelijk de abt van Sint Truiden in het bisdom Luik. Deze abt maakte een reis naar het omstreden gebied en na ondervraging van allerlei getuigen velde hij in 1264 een oordeel. De gebieden die de graaf had bezet, moesten worden teruggeven. Thamen behoorde nu definitief tot de proosdijlanden van het kapittel van St. Jan. De vrede zou niet lang duren, want in 1325 trok graaf Willem III de proosdijlanden binnen en plunderde de veendorpen waaronder Thamen. Dit als wraak omdat de proost geweigerd had maatregelen te treffen om overstromingen van de Lek tegen te gaan, waardoor in 1323 het graafschap Holland getroffen werd door een zware overstroming.

Tussen 1482 en 1483 braken de ‘Stichtse Oorlogen‘ uit. Dit was een strijd om de macht in het bisdom Utrecht tussen David van Bourgondië en Engelbert van Kleef. Het gevolg was een reeks conflicten waar men elkaar in alle lagen van de bevolking in de haren vloog. De veendorpen Mijdrecht, Wilnis, Thamen en Kudelstaart werden door soldaten gebrandschat, omdat David van Bourgondië graag de proosdijlanden in zijn bezit wilde hebben8. De bewoners raakten al hun goederen kwijt, zoals hun vee en voedsel. Er is een oorkonde die vertelt hoe erg het was voor de veendorpen9. De Reformatie De oude kerk van Thamen was halverwege de 16e eeuw totaal vervallen geraakt, zodat er geen vieringen meer in gehouden konden worden. Hij werd gesloopt, waarna op een nieuw fundament een stenen kerk werd gebouwd met pannendak en een toren waar men ten tijde van nood een klok kon luiden. De

Afb. 5 Kaart van Amstelland, met daarop: 1 de plek van het oude Thamen. 2 de nieuwe Thamerkerk in de Vinckebuurt aan de Amstel. 3 de vindplaats van de scherven van J. van Klaveren. Tekening: fragment van een kaart van Amstelland van C. Covens en F. Mortier, 1749 uit het Historisch Archief gemeente Amstelveen.

Thamen: de geschiedenis van een ‘geweeze’ dorp

02-2016 binnenwerk.indd 71

|

71

24-03-16 17:49


en de beelden van de muren getrokken. Eenzelfde lot onderging het kerkje van Thamen waar de pastoor al gevlucht was naar het rechthuis aan de Amstel van de schout. De proost die de zorg had voor de Thamense parochie heeft later uit nijd de klok uit de toren van de kerk gehaald, toen die werd toegewezen aan de gereformeerden. Het is niet zo dat de parochianen van Thamen massaal overliepen naar het nieuwe geloof. Dat proces heeft nog jaren geduurd11.

Afb. 6 De Thamerkerk in de Vinckebuurt in 1729. Tekening: C. Pronk (uit RANH. topograf. atlas ‘Uithoorn 17’).

Afb. 7 De ruïne van de kerk te Thamen bij het Legmeer in 1673. Tekening: Jacobus Stellingwerf.

72

|

bouw was waarschijnlijk in de loop van 1559 klaar, maar lang heeft het niet meer dienst gedaan voor de katholieke gelovigen. De jaren 1572-1585 waren economisch zeer slecht. Misoogsten, droogte, wateroverlast en niet te vergeten de opstand tegen Filips II, koning van Spanje. Dit betekende dat de Thamers afwisselend door de Spanjaarden en de Geuzen werden geplunderd10. De Unie van Utrecht werd gesloten in 1579 en alle gewesten trokken gezamenlijk op tegen de Spaanse overheersing. Het kapittel van St. Jan de Doper, waar onder andere het kerkje van Thamen toe behoorde, werd verboden katholieke erediensten te houden. In 1580 werd de kerk van het kapittel te Utrecht geplunderd, het altaar vernield

De turfwinning en de gevolgen voor Thamen In de loop van de eeuwen veranderde Thamen (afb. 5). Door inklinking van de bodem werd de grond te nat voor landbouw en ging men over op veeteelt. Turf werd rond 1550 de nieuwe brandstof en energiebron. Brandhout was er onvoldoende als gevolg van het kappen van bossen in het eigen gebied. Het winnen van turf begon al voor 1500, maar nam in de loop van de 16e eeuw een grote vlucht door de groei van de steden waaronder Amsterdam. Het nadeel van het turfsteken was dat het water van het Legmeer steeg en akelig dicht bij het dorpje Thamen kwam. De vervening had de vorming van steeds grotere veenplassen tot gevolg en stormen zorgden voor opstuwing van het water van het Legmeer. Met stuivertekens in hun ogen hebben de Thamers zelf uiteindelijk voor hun ondergang gezorgd12. De meeste bewoners van het oude Thamen vertrokken uiteindelijk naar een hoger gelegen terp aan de Amstel die ‘de Vinckebuurt aan de Amstel’ genoemd werd. Door de stijging van het grondwater verzwakte de fundering van het kerkje van Thamen. Het werd moeilijk om overledenen onder de vloer van het kerkje te begraven. Ter aarde bestellen bleek meer en meer een terwaterlating te zijn. De gereformeerden die aan de Amstel woonden, moesten helaas nog lang over een vaak slecht begaanbaar pad naar het oude kerkje lopen. Ook de dominee wilde er geen catechisatie meer geven. Uiteindelijk na jaren klagen kregen de Tha-

Thamen: de geschiedenis van een ‘geweeze’ dorp

02-2016 binnenwerk.indd 72

24-03-16 17:49


mers toestemming in 1662 een nieuwe kerk te bouwen in Thamen aan de Amstel (afb. 6). Het oude Thamerkerkje verviel spoedig tot een ruïne (afb. 7). 13 Begin 19e eeuw was ook deze nieuwe kerk weer aan vervanging toe. Hij was behoorlijk verzakt en levensgevaarlijk als het waaide. De oude kerk werd neergehaald en ernaast werd een nieuwe kerk gebouwd, de huidige Thamerkerk die in 1835 was afgerond. In 1811 werd Thamen bij Uithoorn gevoegd, zeer tegen de wil van de bewoners van Thamen. Al vanaf de 13e eeuw hadden de Thamers naar alle waarschijnlijkheid onderling een hechte band. Zij waren trots op hun buurtschap. De naam leeft gelukkig nog voort in de Thamerkerk, de school Thamen en de Thamerweg. Wijsheid uit de scherven Van het middeleeuwse veenweidelandschap zijn door de grootschalige ontgravingen slechts enkele stroken oorspronkelijk veen overgebleven, de zogenaamde bovenlanden. Ze fungeerden als waterkering tussen de rivier de Amstel en de veenplassen. Ter bescherming van de rivier en de dijkwegen hadden de Staten van Utrecht in 1592 verboden om de bovenlanden af te graven. Bij de Boven-

Afb. 8 Kommetje gevonden ter plaatse van het verdwenen dorp Thamen. Foto: uit J.G.N. Renaud,1976 Middeleeuws Ceramiek.

kerkerweg mocht men tot 200 meter vanuit de weg niet vervenen, maar daar werd nog wel eens de hand mee gelicht. Doordat aan weerszijden van de dijk geen vervening plaats gevonden heeft, was het mogelijk om nog scherven van middeleeuwse bewoning aan te treffen in het talud van deze veenrestdijk (afb. 8). Bouwsporen van houten boerderijen en huizen uit die tijd zijn niet bewaard gebleven. Het bouwen van een bakstenen kelder om bederfelijke waar op te slaan kwam pas in de loop van de 16e eeuw. Archeologisch adviesbureau RAAP deed in 2004 een proefsleufonderzoek in het talud aan de westkant van de Bovenkerkerweg, iets ten zuiden van de locatie waar de door ons bestudeerde scherven vandaan komen. Onder een 1 m dikke,

Afb. 9 De huidige Thamerkerk langs de Amstel. Foto: www.thamerkerk. nl.

Thamen: de geschiedenis van een ‘geweeze’ dorp

02-2016 binnenwerk.indd 73

|

73

24-03-16 17:49


recente ophogingslaag, bevond zich de top van een veenlaag met daarin baksteen en aardewerk. Deze werd geïnterpreteerd als een oude bouwvoor. Hierin vonden zij 14 fragmenten roodgeglazuurd aardewerk, 4 fragmenten protosteengoed en 1 fragment kogelpotaardewerk. Dit aardewerk dateert uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Terug naar de scherven van J. van Klaveren. Ze kwamen te voorschijn bij het afgraven van de veenlaag in het talud van de Bovenkerkerweg. RAAP heeft daar soortgelijke fragmenten gevonden. De aanwezigheid van paffrathaardewerk toont aan dat de Bovenkerkerweg reeds in het begin van de 13e eeuw in gebruik was. Wat opvalt is dat de jongste scherven dateren tot ongeveer halverwege de 17e eeuw toen er een nieuwe kerk is

gebouwd langs de Amstel. Je kunt daaruit concluderen dat de bewoners van het oude Thamen zijn vertrokken naar de droge terp bij de Amstel. In de loop van de eeuwen stroomde de Haarlemmermeer herhaaldelijk over en werd het Legmeer een grote watervlakte met alle gevaren van dien. Pas in 1875 werd besloten tot het droogmalen van het Legmeer en begin 20e eeuw vestigden er zich weer boeren. In 2012 is 200 m ten zuiden van de vindplaats van de scherven weer een talud afgegraven en daar kwam hetzelfde aardewerk te voorschijn. De plaats waar het oude Thamen ooit lag is in het begin van de 60’er jaren helemaal vergraven voor woningbouw (afb. 9). dmf luitsma@gmail.com

Noten 1 Donna Fluitsma heeft 40 jaar in de medische research gewerkt bij VU/VUmc, is bestuurslid van AWN-afd. 5 Amsterdam en vrijwilliger bij Bureau Monumenten en Archeologie van Amsterdam. 2 Info Bureau Monumenten en Archeologie Amsterdam. 3 Gawronski, 314, 27. 4 Van Wees 2004, 8. 5 Ibid., 11-13. 6 Ibid., 20; en www.betekenisnamen.nl. 7 Leijnse 2007, 6. 8 Van Wees 2004, 22-24. 9 Van Wees 2000, 22. 10 Van Wees 2004, 34-35. 11 Ibid., 36-37. 12 Ibid., 40-41. 13 Ibid., 43. 14 Waarneming 23997, Halbertsma 01-1965. Literatuur Bekius, D. & M.S. Jordanov, 2007: Plangebied Campinaterrein, gemeente Uithoorn; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek. RAAP-notitie 2161. Gawronski, J. (eds), 2012: Amsterdam Ceramics. A city history and an archaeological ceramics catalogue 1175-2011, Amsterdam. Ilson, P.J., 2011: Plangebied Bovenkerkerpolder (natuurcompensatie N201), gemeente Amstelveen; archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonder­zoek (proefsleuven). RAAP-rapport 2238. Kramer, J. de, 2010: Bovenkerkerweg en Amsteldijk Zuid, Amstelveen. Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. B&G (Becker & Van de Graaf) rapport 911. Leijnse, K., 2007: Plangebied de Vleeshoek, gemeente Uithoorn; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek met veldtoets. RAAP-notitie 2188. Müller, A., 2005: Plangebied omlegging N201, vindplaats Bovenkerkerweg; inventariserend archeologisch onderzoek (proefsleuven). RAAP-rapport 1124. Renaud, J.G.M., 1976: Middeleeuwse Ceramiek. (AWN-monografie 3). Wees, P.J.J.M. van, 1985: 400 jaar Hervormde Gemeente Thamen-Uithoorn, Uithoorn. Wees, P.J.J.M. van, 2004: Uithoorn zeven eeuwen geschiedenis Thamen – de Uithoorn – De Kwakel, Boek. Wees, P.J.J.M. van, 2000: Twee parochies verenigd in Driehuis. De Ronde Venen.

74

|

Thamen: de geschiedenis van een ‘geweeze’ dorp

02-2016 binnenwerk.indd 74

24-03-16 17:49


Wie het eerst komt die het eerst maalt Penningen uit West-Friese bodem

Marco van der Harst1

Tijdens opgravingen in Hoorn en in andere plaatsen in West-Friesland worden regelmatig penningen gevonden met een gotische tekst. Van deze penningen is altijd aangenomen dat ze iets te maken hadden met de armenzorg, maar een duidelijke relatie is nooit aangetoond. Inmiddels zijn 67 exemplaren bekend, waardoor de herkomst en het gebruik van deze penningen mogelijk kunnen worden ontrafeld.2

Lang is gedacht dat de functie van de gevonden penningen moest worden gezocht in de armenzorg.3 Dit werd mede veroorzaakt doordat op een aantal penningen de tekst ‘rog’ voorkomt. Rogge is een graansoort waarvan het meel in de Middeleeuwen werd gebruikt voor het bakken van brood. Roggebrood was goedkoper dan tarwebrood en stond daarom ook wel bekend als het ‘brood der armen’. De gevonden penningen in West-Friesland wijken echter af van armenpenningen uit andere steden. 4 Bijna alle penningen in West-Friesland zijn namelijk voorzien van een merkje in de vorm van een wapen, letter of huismerkje (af b. 1). Verder wijken de penningen af van die uit andere steden omdat niet één uniforme stempel is gebruikt. Ten slotte is in de archieven geen enkele verwijzing te vinden naar het gebruik van armenpenningen in Hoorn. Beschrijving van de penningen Het materiaal waarvan de penningen zijn gemaakt, is lood (66x) en brons (1x). De vorm van de penningen is heel divers en lijkt willekeurig. De penningen zijn aan een of twee kanten voorzien van tekst waarbij een aantal penningen is voorzien van een merk-

je in de vorm van een letter(s), wapen of huismerk. Deze merkjes lijken na de tekst op de penningen te zijn aangebracht omdat deze soms over de tekst heen zijn geslagen. De tekst op de voorzijde laat zich moeilijk lezen en was jarenlang een puzzel. Aangezien er een relatie werd gezocht met armenzorg werden de volgende letters ‘herkend’: ten eerste de letter ‘M’ die zou staan voor medelijden of mededogen.5 Ten tweede de letter ‘A’ die zou staan voor armen en verder zou de letter ‘l’ staan voor lood. Ten slotte was het idee dat de losse letters ‘R’ en ‘T’ zouden staan voor rogge en turf. Van de rest van de letters kon echter geen brood worden gebakken. Dit duurde tot 2010, toen werd geconstateerd dat de tekst op de voorzijde van een Hoornse penning als ‘half scepel’ gelezen kon worden (af b. 2).6

Afb. 1 Penning voorzien een merkje in de vorm van een wapen (links); detail van het merk (rechts). Foto’s: Archeologie Hoorn.

Wie het eerst komt die het eerst maalt

02-2016 binnenwerk.indd 75

|

75

24-03-16 17:49


Afb. 2 Penning voorzien van de tekst ‘half scepel’. Foto’s: Archeologie Hoorn.

Scepel is de oude schrijfwijze voor schep. Een schep is naast een stuk gereedschap ook een oude maateenheid. Met dit gegeven in gedachten zijn de penningen opnieuw bekeken. Hiermee konden de volgende teksten op de penningen worden herleid: ‘half scepel’, ‘scepel’, ‘sac’, ‘sacx’, ‘sack’, en de letter ‘m’ (af b. 3). Op de keerzijde van een aantal penningen is de tekst ‘rog’, ‘px rog’ of ‘xx rog’ te lezen (af b. 4). De tekst ‘rog’ lijkt inderdaad een af korting te zijn van rogge. Datering van de penningen Het dateren van de penningen op basis van de vondstomstandigheden is heel moeilijk. De meeste zijn namelijk niet in situ aangetroffen, maar in afgegraven grond op bouwterreinen. Helaas betreft het bij opgravingen meestal ook losse vondsten. Twee penningen zijn wel te koppelen aan een te dateren vondstlaag: - bij de opgraving op de hoek van de Roode Steen en het Grote Noord in

Hoorn in 2000 is een penning gevonden in een afvallaag met laat 15e-eeuws materiaal. - bij de opgraving op de Westerdijk in Hoorn in 2011 is een penning gevonden in een ophogingslaag uit de periode 1550-1600.7 - De gotische letterstijl op deze penningen sluit aan bij deze datering namelijk 15e of 16e eeuw8 (af b. 5). Daarnaast zijn penningen in De Streek - het gebied tussen Hoorn en Enkhuizen gevonden met een afwijkend lettertype, namelijk strakke hoofdletters. Deze penningen zijn op letterstijl moeilijker te dateren maar lijken 16eof mogelijk 17e-eeuws9 (af b. 6). Verspreidingsgebied van de penningen Het verspreidingsgebied van deze penningen is tot nu toe een geografisch afgebakend gebied, namelijk Hoorn en De Streek. De grootste aantallen zijn tot nu toe aangetroffen in Hoorn, Stede Broec10 en Enkhuizen (af b. 7). Dit doet vermoeden dat de herkomst van de penningen in deze steden moet worden gezocht. Wat opvalt bij de penningen uit Hoorn, is dat op de twee locaties waar de meeste vondsten zijn gedaan in de 16e eeuw graanmolens hebben gestaan. Nader onderzoek toont aan dat 66% van de penningen in Hoorn is gevonden in de buurt van een locatie waar een graanmolen stond: - Prooststeeg-molen, dertien penningen - Kerksteeg-molen, acht penningen

Afb. 3 Voorzijde penningen: met van links naar rechts: half scepel, scepel, sac en M. Foto’s: Archeologie Hoorn.

76

|

Wie het eerst komt die het eerst maalt

02-2016 binnenwerk.indd 76

24-03-16 17:49


- Nieuwsteeg-molen, één penning Hierdoor ontstond het idee dat er misschien een relatie was tussen de penningen, graan en graanmolens. Door middel van archiefonderzoek is deze relatie onderzocht. Korenaccijns in de stad Hoorn11 Van Hoorn zijn diverse keurboeken overgeleverd. In een keurboek staan de verordeningen (‘keuren’) van een stad. De oudste keur over korenaccijns dateert uit 1537.12 Hierin werd verordonneerd dat “gheen burgers enige koern ter mollen sullen brengen of zij sullen dat eerst verexcijsen ende dat loot daer van anden moller brengen”. Een nadere bepaling dateert uit 1547 (kader: van tkoern ter mollen te brengen).13 Uit de keur blijkt dat veel gefraudeerd werd met de betaling van de accijns. Voortaan moest iedereen eerst naar de accijnsmeester gaan om zowel de accijns als het maalloon van de molenaar te betalen. Als bewijs van betaling kreeg hij een lood dat hij bij de molenaar moest inleveren. Tevens werden nieuwe loden uitgegeven die werden getekend met een nieuw merk. In 1569 werden opnieuw uitgebreide bepalingen aangaande de korenaccijns opgesteld. 14 Uit de keur blijkt dat ondanks de maatregelen van 1547 nog altijd werd gefraudeerd met de betaling van de accijns. Expliciet staat vermeld dat de molenaars geen graan mogen aannemen zonder lood. Kennelijk gebeurde dat wel. In een keur uit 1602 werd nogmaals de verplichting tot het betalen van korenaccijns vastgelegd. Niemand mocht graan naar een molen brengen zonder van tevoren de accijns te hebben betaald en een lood of biljet te hebben ontvangen. Uit de keuren blijkt het onderscheid tussen korenaccijns (molengeld) en maalloon. De accijns was bestemd voor de accijnsmeester en het maalloon voor de molenaar. De oudste gegevens met betrekking tot het heffen van korenaccijns in Hoorn

dateren uit het einde van de 15e eeuw. In het Westfries Archief bevindt zich een pakket kladboekjes en kladpapieren die gaan over de heffing van accijnzen.15 De stukken zijn ongedateerd, maar op basis van het handschrift in de 15e of 16e eeuw te plaatsen. Vier boekjes en twee losse bladen gaan over de heffing van korenaccijns. Op basis van de erin voorkomende persoonsnamen kunnen ze omstreeks 1499 worden gedateerd, niet lang nadat de accijns op koren en andere goederen in 1496 werd ingevoerd.

Afb. 4 Keerzijde penningen, PX rog (links) en rog (rechts). Foto’s: Archeologie Hoorn.

VAN TKOERN TER MOLLEN TE BRENGEN Alsoe mijn heren die schout, burgermeesteren ende gerechte verstaan hebben, dat in verleden tyden ende noch dagelicx gebreken gebuert hebben ende gebueren aengaende dat koern dat dagelicx ter molen gebrocht wert, int ontfangen van den loden ende oick int betalen van dat loen van den mollers, twelck al compt tot achterdele van den pachters van den koernexcijs ende tot achterdele van den mollers, soe ist dat mijn heren voirs(eid), willende hierinne voersien omme alle bedroch ende quaet te beletten soe veel als in hem is, hebben geordineert ende gewillekeurt, ordineren ende willekeuren mits desen, dat van nu voortan nyemant van den binnenpoorters of poortersen deser stede sal enich koern moeten ter mollen brengen, hy oft zy sal eerst ende alvoeren dat loot van den excijsmeesters voors(eid) gehaelt ende den excijs betaelt hebben, mits oick terzelver tijt betalende dat maelloon van tkoern daer hy ofte zy dat loot van gehaelt heeft. Hebben oick gekeurt, dat gheen binnenpoorters oft poortersen sullen enich koern ter mollen brengen dat den uutwoners ofte lantluyden toebehoort, up peyne, waert saeke dat enich moller koern maelde ofte ontfinck van binnenpoorters ofte poortersen sonder loot, dat diezelve verbueren sal thien pont, een dardendeel voor den heer ende gerechte, een dardendeel voor den excijsmeesters, ende tlaeste dardendeel voor tgilde. Actum et publicatum den XXXen dach van Maert a(nn)o XVc XLVII stilo communi, ter consentieren van alle die burgermeesteren ende scepenen. Men sal nu voortan nyeuwe looten uutgeven mit een ander teyken, dairby die excijsmeester mach weten dat hy dat maelloon ontfangen heeft. Ende nae vier dagen sal nyemants loden van den miller ontfangen worden, of tenzy dat se mitter nuwe merck dat nu gebruyct sal werden, geteykent zijn.

Wie het eerst komt die het eerst maalt

02-2016 binnenwerk.indd 77

|

77

24-03-16 17:49


Afb. 5 Penning met gotisch lettertype. Foto: Archeologie Hoorn.

Afb. 6 Penning met strak lettertype. Foto: Archeologie Hoorn.

Uit deze kladboekjes blijkt dat ten behoeve van de korenaccijns al in 1499 loden werden gebruikt. In de aantekeningen is een aantal malen expliciet sprake van deze loden. De loden werden ontvangen bij de molen en vervolgens werden ze bij de accijnsmeester ingeleverd om de accijns te betalen. Een enkele maal werd er een vergissing gemaakt. Jan Thaemsz. liet een verndel (vierdendeel) van een last tarwe malen, maar leverde een lood voor rogge in. De loden gaven dus het soort graan aan (rogge of tarwe). Op de loden stond ook de hoeveelheid graan aangegeven. Pieter Elbertsz. betaalde accijns voor een mud en een schepel rogge. Hij leverde twee loden in. Op het ene lood moet dus hebben gestaan dat deze bestemd was voor een mud en op het andere lood dat deze voor een schepel was bestemd. Verder waren de loden volgens de aantekeningen ’getekend’ met een Romeins cijfer. Althans zo staat dat genoteerd. Er wordt een onderscheid in loden van I tot en met VII gemaakt. Dit systeem is nog niet duidelijk. Met de gegevens uit het archief kan de volgende ontwikkeling van de penningen voor korenaccijns in de stad Hoorn worden beschreven: - in 1496 werd het accijns op koren ingevoerd;

Afb. 7 Grafiek, gevonden aantallen per gemeente. Bron: auteur.

78

|

- vanaf 1499 is in de archieven terug te vinden dat er loden werden gebruikt die waren voorzien van een maateenheid en het soort graan waarvoor accijns moest worden betaald. Verder waren de loden ’getekend’ met een Romeins cijfer. Deze loden werden verstrekt door de molenaar en moesten bij de pachter worden ingeleverd om de accijns te betalen; - vanaf 1537 werden de loden verstrekt door de pachter van de accijns. Deze loden moesten bij de molenaar worden ingeleverd; - vanaf 1547 werd hier een (nieuw) merk aan toegevoegd; en - vanaf 1602 werden loden penningen vervangen door papieren biljetten. Helaas zijn van de steden Enkhuizen en Stede Broec geen archiefstukken bekend die het mogelijk maken de ontwikkeling van de penningen te beschrijven. Penningen en korenaccijns Vanuit de historische gegevens kunnen de volgende opschriften op de penningen worden verklaard. De maateenheid mud komt overeen met de letter ‘M’. De maateenheid zak komt overeen met de teksten ‘sac’, ‘sack’ en ‘sacx’. De maateenheid schepel komt overeen met de teksten ‘half scepel’ en ‘scepel’. Het soort graan waarvoor accijns moest worden betaald, is aangeduid op de penningen met de letters ‘r’ (rogge) en ‘t’ (tarwe) op de voorzijde en de tekst ‘rog’ (rogge) op de keerzijde. In de keur van 1547 wordt gesproken over penningen “mitter nuwe merck”. Helaas is vanuit historische bronnen niet te achterhalen hoe dit merk eruit heeft gezien. Daarom is geprobeerd om dit nieuwe merk via een andere bron te achterhalen. Zoals eerder vermeld in dit artikel is bij de opgraving op de hoek van de Roode Steen en het Grote Noord in Hoorn in 2000 een penning gevonden in een afvallaag met laat 15e-eeuws materiaal (dus van vóór het nieuwe soort keur van 1547). Deze penning is op de

Wie het eerst komt die het eerst maalt

02-2016 binnenwerk.indd 78

24-03-16 17:49


voorzijde voorzien van de tekst ‘sac’ en op de keerzijde staat de tekst ‘PX rog’ (af b. 8). Wat echter ontbreekt op deze penning, is een merkteken in de vorm van een wapen, huismerk of letter. Dit zou kunnen betekenen dat penningen zonder merkteken in de vorm van een wapen, huismerk of letter van vóór 1547 zijn. Er zijn echter meer dateerbare vondsten nodig om deze hypothese goed te kunnen onderbouwen. Verder is helaas niet uit de kladboeken op te maken waar de tekst ‘PX(X)’ voor staat. De tekst ‘rog’ is logischerwijs te herleiden naar de graansoort rogge. Conclusie De koppeling van gegevens uit het archief met de vondstlocatie, de vondst­ omstandigheden en de penningen leidde tot de conclusie dat de herkomst van de penningen moet worden gezocht in de steden Hoorn, Enkhuizen en Stede Broec. Het tweede dat we kunnen concluderen is dat de penningen in de 15e en 16e eeuw zijn gebruikt voor de hef-

Afb. 8 Penning afkomstig uit afvallaag met laat 15e-eeuws materiaal: voorzijde (links); keerzijde (rechts). Foto’s: Archeologie Hoorn.

fing van belasting (molengeld) op het malen van rogge en tarwe. Vanaf ongeveer 1602 zijn de penningen vervangen door papieren biljetten. Mogelijk kunnen nieuwe vondsten de nog openstaande vragen beantwoorden. Ik wil daarom vragen nieuwe vondsten en penningen te melden via onderstaand adres.

harst@live.nl

Noten 1 Marco van der Harst was tussen 1990 en 2006 actief bij de Archeologische Werkgroep Hoorn. 2 Dit artikel is een samenvatting van het rapport dat in de serie West-Friese Archeologische Rapporten zal verschijnen. Hierin is een catalogus opgenomen van alle penningen. Het is te downloaden via: www.archeologiewestfriesland.nl. 3 Walle, van de 2007, 15. 4 Pelsdonk, 2003. 5 De Beeldenaar September/Oktober 2013, 37e jaargang NR. 5, Alex Kussendrager, blz. 270. 6 Mededeling Alex Kussendrager. 7 Schrickx 2011, 110. 8 Mailwisseling dhr. J.E.C. Pelsdonk:conservator bij Teylers Museun en onderzoeker van muntvondsten. 9 Ibid. 10 In 1364 werden aan de dorpen Grootebroek en Bovenkarspel onder de naam Stede Broec, op stadsrechtenlijkende privileges geschonken door Albrecht van Beieren (WFA 1107 inv.nr.47). 11 Met dank aan Christiaan Schrickx (senior-archeoloog gemeente Hoorn) voor het archiefonderzoek. 12 WFA 0348 inv.nr. 91. 13 Pols, 1885. 14 WFA 0348 inv.nr. 55. 15 WFA 0348 inv.nr. 2531. Literatuur Kussendrager, A., 2012: De betekenis van letters op armenpenningen, De Beeldenaar 2012-6. Pelsdonk, J.E.L., 2003: Pennincxkens van loode, Rotterdam. Pols, M.S., 1885/1888: Westfriesche stadrechten, Den Haag. Schrickx, C.P., 2011: Van pottenbakkerij naar steenhouwerij. Archeologisch onderzoek op de percelen Westerdijk 1117 in Hoorn. West-Friese Archeologische Rapporten 3. Walle van der, T., 2007: Hoorn onder ons, Westerdijk en Westerpoort, Bovenkarspel.

Wie het eerst komt die het eerst maalt

02-2016 binnenwerk.indd 79

|

79

24-03-16 17:49


Vijf 17e-eeuwse pispotten van Noord-Hollands slibaardewerk met ‘soete lief’-opschrift Hans van Gangelen1

In dit artikel staan vijf pispotten van Noord-Hollands slibaardewerk met opschrift centraal, daterend uit de tweede helft van de 17e eeuw. Wat zij gemeen hebben, zijn de tekstueel verwante opschriften gerelateerd aan het naar bed dansen van de bruid als ritueel onderdeel van de toenmalige bruiloftsviering. Een koppeling wordt gemaakt met illustratieve tekstonderdelen van Bruylofts-sanghen uit contemporaine liedboeken.

De bloeiperiode van het Noord-Hollands slibaardewerk was gelegen tussen circa 1580 en 16502. In deze periode werd op diverse plaatsen in de kop van Noord-Holland roodbakkend aardewerk vervaardigd, dat met behulp van een zogenaamde ‘ringeloor’ (een holle, aan de punt afgezaagde koehoorn met een rietje erin) uitbundig werd versierd met witbakkend slibwerk. Naast geometrische motieven bestaan de decoraties vooral uit figuratieve voorstellingen van mensen, dieren, bloemen, vruchten en heraldische wapenschilden. De meeste decoraties waren niet alleen voor de sier bedoeld, maar hadden ook een symbolische betekenis die veelal betrek-

Afb. 1 Grape van Noord-Hollands slibaardewerk met opschrift “BYMINT GODT BOVVE”. Datering: 1625-1650. Bodemvondst Alkmaar. Collectie M. Corbié, Alkmaar. Foto’s: S. Venhuis.

80

|

king had op voorspoed, vruchtbaarheid, liefde, huwelijk en ideaaltypische sociale rolmodellen. Veel stukken zijn voorzien van een jaartal, dat verband houdt met een plaatsgevonden bruiloft of andere feestelijke familiegebeurtenis, waarbij het aardewerk als geschenk een rol heeft gespeeld. Regelmatig komen we op dit aardewerk ook opschriften tegen, die in de eerste helft van de 17e eeuw meestal verwijzen naar destijds gangbare christelijke leuzen, zoals ‘Bemint God boven alles’ (afb. 1). In de tweede helft van de 17e eeuw is het Noord-Hollands slibaardewerk op zijn retour. De decoraties zijn in deze periode minder uitbundig en figuratieve voorstellingen als vorm van symbolische beeldtaal worden achterwege gelaten. Wel blijft het gebruik als huwelijksgeschenk. Dit blijkt uit het veelvuldig voorkomen van vooral één- en twee-orige grapen, die voorzien zijn van een vrouwennaam in combinatie met een jaartal. Archiefonderzoek heeft in een aantal gevallen in trouwboeken geregistreerde huwelijken kunnen koppelen aan namen en jaartallen die op het aardewerk voorkomen3 (afb. 2). Dit soort slib­ aardewerk is vooral veel aangetroffen in plaatsen als Graft, De Rijp en Noordeinde, alle gelegen op het Schermereiland. De nabij gelegen plaats Alkmaar kan in veel

Vijf 17e-eeuwse pispotten van Noord-Hollands slibaardewerk met “soete lief”-opschrift

02-2016 binnenwerk.indd 80

24-03-16 17:49


gevallen waarschijnlijk als productiecentrum van genoemde aardewerkgroep worden beschouwd. Regelmatig is de vrouwennaam op het potwerk uitgebreid met de tekst “en haer lief”, een aanwijzing dat het in dit soort gevallen om een geschenk van bruiloftsgasten aan de bruid gaat. Naar bed dansen van de bruid Een bruiloftsviering in de 17e eeuw duurde meerdere dagen, waarbij door de gasten uitbundig werd gegeten, gedronken, gedanst en gezongen. Ook werd het bruidspaar toegesproken of -gezongen door familie en vrienden. Veel voorbeelden van dergelijke Bruylofts-sanghen zijn bewaard gebleven in liedboeken. Hierin komt onder meer het gebruik aan de orde van “Een ronden-dans om de Bruydt te bedde te danssen”, zoals beschreven in M. Muls’ Enchuyser Liedt-boecksen4 in navolging van J.J. Starters Friesche Lusthof5, waarin dit lied voor het eerst werd gepubliceerd. Dit naar bed dansen van de bruid gebeurde aan het einde van de eerste dag van de huwelijksviering, waarbij het bruidspaar naar het huwelijksbed werd gevoerd onder begeleiding van muziek en een wild dansende schare bruiloftsgasten.

Afb. 2 Grape van Noord-Hollands slibaardewerk met opschrift “neeltie Ariens Anno 1672”. Huwelijksgeschenk ter gelegenheid van de bruiloft van Neeltje Ariens en Claas Fransz op 11 september 1672 te Alkmaar. Bodemvondst Alkmaar (inv.nr. 95HBS-2CM). Collectie en foto: Vakgroep Archeologie gemeente Alkmaar.

Deze moedigde de bruid aan haar schroom voor de huwelijksnacht te overwinnen, waarbij zij terloops ook op schalkse wijze werd betast. Het gebruik van het naar bed dansen van de bruid bestond in de 17e eeuw al een lange tijd en is vooral in het derde kwart van de 16e eeuw in de beeldcontext van Vlaamse boerenbruiloft-taferelen afgebeeld op schilderijen en in prentvorm (afb. 3), maar ook daarna nog in de eerste helft van de

Afb. 3 Gravure uit ca. 1560-1590 van Pieter Balten: De tranen van de bruid (inv.nr. RPP-1980-113). Nederlands bijschrift: “Nu Schreyt de bruyt, nochtans ick wedde, / Sy sal weder lachen, als sy is te bedde”. Collectie en foto: Rijksmuseum, Amsterdam. Vijf 17e-eeuwse pispotten van Noord-Hollands slibaardewerk met “soete lief”-opschrift

02-2016 binnenwerk.indd 81

|

81

24-03-16 17:49


Afb. 4 Pispot van Noord-Hollands slibaardewerk met opschrift “Soete lief kam te bet 1665”. Bodemvondst Graft. Collectie A. van Helbergen te Baarn. Foto en tekening opschrift: Marlon Hoppel, Amersfoort.

17e eeuw, zij het in veel mindere mate6. Hierop is te zien hoe een angstige, betraande bruid onder de klanken van doedelzakmuziek naar het huwelijksbed wordt gevoerd, waarbij zij in haar handen een pispot en een brandende kaars in een kandelaar meevoert. De prenten gaan vergezeld van mild-satirische versregels met als strekking dat de angst en preutsheid van de bruid verdwenen zal zijn, zodra zij geproefd heeft van de huwelijksnacht. De pispot en brandende kaars in een kandelaar als slaapkamerattributen verwijzen hierbij symbolisch naar het vrouwelijk, respectievelijk mannelijk, geslachtsorgaan en naar de naderende coïtus. Vijf pispotten met ‘soete lief’-opschrift Verondersteld kan worden dat in de tweede helft van de 17e eeuw pispotten van Noord-Hollands slibaardewerk met “soete lief”-opschrift een rol hebben gespeeld als attribuut bij het rituele naar

Afb. 5 Pispot van Noord-Hollands slibaardewerk met opschrift “Soete lief komt te bet 1673”. Bodemvondst Noordeinde (inv.nr. 06285). Collectie en foto’s: Museum In ‘t Houten Huis (Jenny Mulder) en Kees de Gooijer, De Rijp.

82

|

bed dansen van de bruid, met name als ze vergezeld gaan van de toevoeging “kom te bet”. Een vijftal pispotten met variaties op dit tekstthema zijn inmiddels bekend.7 De erop aangebrachte, in slibwerk uitgevoerde dateringen beslaan de periode van 1665 tot 1696. Kennelijk zijn pispotten met “soete lief”-opschrift decennia lang een populair huwelijksgeschenk geweest. Bij vier van de vijf inmiddels bekende exemplaren betreft het opschrift een directe en onverbloemde uitnodiging van de bruidegom aan zijn bruid om het huwelijk zo spoedig mogelijk vleselijk te gaan consumeren. Aangenomen kan dan ook worden dat het in deze gevallen om een ceremonieel huwelijksgeschenk van de bruidegom aan de bruid gaat. Een vijfde pispot, met de tekst “niet al tijt soete lief koomdt te bedt”, vormt hierop een uitzondering. Op de betekenis van dit opmerkelijke opschrift zal verderop nog nader worden ingegaan. Een pispot met het opschrift ”Soete lief kam te bet 1665” (af b. 4) is gevonden in Graft. Van dezelfde slibdecorateur zijn nog twee andere pispotten bekend. Een in Noordeinde gevonden exemplaar draagt het opschrift: “Soete lief komt te bet 1673” (af b. 5). Een bij archeologisch onderzoek in Alkmaar opgegraven pispot draagt de tekst ‘Soete lief kom te bet 1673’ (af b. 6)8. In een oud havengedeelte te Enkhuizen is (letterlijk) een pispot opgedoken met de tekst “REPIV SOETELIEF KOMTEBED” (af b. 7). Dit exemplaar heeft geen jaartal maar dateert vermoedelijk uit het laatste decennium van de 17e eeuw. Het

Vijf 17e-eeuwse pispotten van Noord-Hollands slibaardewerk met “soete lief”-opschrift

02-2016 binnenwerk.indd 82

24-03-16 17:49


tekstdeel “REPIV” kan gelezen worden als ‘rep je’, waarbij de letter ‘i’ als een ‘j’ kan worden begrepen en de letter ‘e’ in het woord ‘je’ als fonetische klankletter is geschreven. In 17e-eeuwse bruiloftsliederen komen we meerdere malen een verwijzing naar een treuzelende bruid en een ongeduldige bruidegom tegen. Zo schrijft Bredero in zijn Groot Lied-boeck of Geestich Liedt Boecxken9 gepubliceerde Bruylofts-Liedeken: “Nu Vrouw-Bruyt gaat an, ay gaat! Daar dat soete Lief-kruyt staet. Siet, de Bruydegom! Siet so dickwils om, Siet, hy wencktje stom [stilzwijgend], Kom myn Liefje kom, Komt gaan wy, ’t is al laat.” In het in 1659 te Alkmaar verschenen Hoorns Liedt-Boecxken van R.J. Boerman wordt het dralen van de bruid als volgt beschreven: “O soetste Bruydtje-maet Die na de wet van de Echt Schoor-voetend’ gaet Rep wat u gangh ’t is al te langh Dat ghy u Lief verlangen doet.” Eenzelfde soort verzuchting van de bruidegom is aan te treffen in het lied De Bruydt naa Bedde, dat in diverse liedboekjes uit de periode 1658-1672 is opgenomen, waaronder ’t Hoorns vermak’lyck treck-schuytje uit 1663: “Rept mijn soete Cameraetje Repje wat dese Kamer uyt Al de nacht lust die vergaet je Die ghy niet in het bedd’ besluyt.”

Afb. 6 Pispot van Noord-Hollands slibaardewerk met opschrift “Soete lief kom te bet 1673”. Bodemvondst Alkmaar (inv.nr. 98CAN99-AY). Collectie en foto’s: Vakgroep Archeologie gemeente Alkmaar.

Een vijfde pispot, eveneens gevonden in Alkmaar, is voorzien van het intrigerende opschrift “niet al tijt soete lief koomdt te bedt 1696”10 (af b. 8). De tekst verwijst naar een in die tijd gangbaar gezegde.11 Als zodanig kan het worden aangetroffen in het in 1858 verschenen eerste deel van het Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal van P.J. Harrebomée: “Het is niet altijd: zoete lief, kom te bed!”, echter zonder nadere toelichting of bronvermelding. De uitdrukking blijkt al in 1659 voor te komen, getuige een tekstonderdeel van een lied uit De Vermakelijcke bruylofts-kroon van J.C. Mayvogel. Hierin hemelt een bij een bruiloft aanwezige vrijer tegenover zijn eveneens aanwezige vrijster de liefde binnen het huwelijk op als zijnde een paradijs op aarde. De vrijster relativeert deze visie echter op ontnuchterende wijze:

Afb. 7 Pispot van Noord-Hollands slibaardewerk met opschrift “REPIV SOETELIEF KOMTEBED”. Datering: 16901700. Bodemvondst Enkhuizen. Collectie C. Vermeer en E.A.C. Hansen, Enkhuizen. Foto’s: C. Vermeer. Vijf 17e-eeuwse pispotten van Noord-Hollands slibaardewerk met “soete lief”-opschrift

02-2016 binnenwerk.indd 83

|

83

24-03-16 17:49


Afb. 8 Pispot van Noord-Hollands slibaardewerk met opschrift “niet al tijt soete lief koomdt te bedt 1696”. Bodemvondst Alkmaar. Collectie Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam (inv.nr. F 9509), bruikleen van de Stichting Het Nederlandse Gebruiksvoorwerp. Foto’s: Sjek Venhuis en kleurcorrectie: Studio Van Stralen.

“En beelt u niet veel wonders in, Al worter dit geseyt, Dat even in de soete min De meeste vreughde leyt, ’T is altijt niet effen moy Komt soete Lief te bedt, Men siet dat dikmael om een stroy [kleinigheid] Het baken wort verset.” Kortom, de waarschuwende moraal is dat het binnen het huwelijk met de liefde niet altijd feest kan zijn. Naar het antwoord op de vraag door wie deze pispot ooit op een bruiloft aan wie is geschonken, kunnen we slechts gissen. Was het een als komische plaagstoot bedoeld cadeau van de bruid aan de bruidegom? Of misschien

toch een cadeau met moralistische ondertoon van een van de bruiloftsgasten aan het bruidspaar om hen vermanend erop te attenderen dat het huwelijksbed vooral op deugdzame wijze gebruikt diende te worden? Dit conform een advies van Johan de Brune in zijn boekwerk Emblemata of Zinne-werck12: “Het houw’licks bedt en is geen goot van vuyle lusten; Maer daer, die ’t wel gebruyckt, elck een in maeghdom blijft”. We zullen het helaas nooit weten. Een Friese huwelijkspispot uit de 18e eeuw en zevenorenpotten als late echo Uit de 18e eeuw dateert een in Sneek opgegraven en waarschijnlijk daar ook gemaak-

Afb. 9 Pispot van Fries loodglazuuraardewerk, aan de buitenzijde voorzien van stempelwerk; zijaanzicht (links); bovenaanzicht met (fragmentarische) tekst “… pot is gemaakt van …” (midden); onderzijde met opschrift “B. Voskens en Gerritje gehuwd te Sneek” (rechts). Collectie: NAD Nuis, (inv.nr. SN ‘98/74). Foto’s: L. de Jong (Archeodienst Noord).

84

|

Vijf 17e-eeuwse pispotten van Noord-Hollands slibaardewerk met “soete lief”-opschrift

02-2016 binnenwerk.indd 84

24-03-16 17:49


te pispot van witbakkend loodglazuuraardewerk, die aan de buitenzijde geheel is bedekt met stempelwerk in de vorm van rozetjes, bloem- en bladmotieven en tevens is voorzien van groenkleurend loodglazuur (afb. 9)13. Op de - helaas fragmentarisch bewaard gebleven - platte bovenrand van de pispot is te lezen: “… pot is gemaakt van …”. Op de onderkant van de pispot is eveneens een tekst aanwezig, die ten tijde van een eerdere publicatie14 nog niet ontcijferd was, behalve het woord ‘Sneek’ op het eind. Inmiddels heb ik dit opschrift kunnen ontcijferen als: “B. Voskens en Gerritje gehuwd te Sneek”. Hieruit kan worden opgemaakt dat het om een huwelijksgeschenk gaat. Verdere archiefgegevens over dit huwelijkspaar konden helaas niet achterhaald worden. Een late echo van de traditie om een gedecoreerde pispot als huwelijksgeschenk te geven, vormen de zowel in Gouda als in Friesland gemaakte zevenorenpotten. Deze zijn met name overgeleverd uit de tweede helft van de 19e en eerste helft van de 20e eeuw. Volgens een schriftelijke Friese bron uit 1878 was een pot met zeven oren “het gewone geschenk van de bruidsmoeder aan de jonggehuwden in de 18e eeuw, ten gebruike in de echtkoets, maar die op de bruiloft dienst moest doen - en nog wel doet om daaruit ‘boerenjongens’ te presenteren”15. Bij de Goudse versie van de zevenorenpotten is aan de binnenzijde op de bodem van de pot meestal een kaarsenhouder aangebracht16. Bij Friese exemplaren is dat niet het geval. Wel is daar een heel enkele keer de bovenkant van de potrand voorzien van zeven kleine kaarsenhouders, zoals bij een in Leeuwarden gemaakt exemplaar uit 1878 met de namen van de bruid en bruidegom op de potwand geschreven (afb. 10)17. Twee Friese zevenorenpotten zijn voorzien van een gebiedende “Zoete Meid”opschrift. Op een uit 1861 gedateerd exemplaar van kerfsnee-aardewerk uit de collectie van het Harlinger Aardewerk Museum luidt de tekst: “ZOETE MEID DOET WAT DE VENT ZEIT” (afb. 11)18. Een andere zevenorenpot van groen gegla-

Afb. 10 Zevenorenpot met kaarsenhouders op de rand, gemaakt in de pottenbakkerij van R.J. Dorama te Leeuwarden. Huwelijksgeschenk ter gelegenheid van het in 1878 te Leeuwarden gesloten huwelijk tussen pottenbakkersknecht Anne Jans Dekkinga en Geeltje van Dijk. Collectie Van der Meulen/Smeele, Rotterdam. Foto: J. van der Veer (uit Van der Meulen en Smeele 2005, 80). zuurd aardewerk uit circa 1900 is voorzien van het opschrift: “Zoete Meid Doet Wat De Vrijer Zijdt”19. Het illustreert treffend dat er tussen circa 1650 en 1900 nog maar weinig veranderd was wat betreft de dominante positie van de man in de echtelijke relatie. Zonland 159 9734 BR Groningen hans.van.gangelen@home.nl Afb. 11 Zevenorenpot van Fries kerfsneeaardewerk met opschrift “Zoete Meid Doet Wat De Vent Zeit 1861”. Collectie Harlinger Aardewerk Museum, Harlingen (inv.nr. 0311301). Foto: J. van der Veer (uit Van den Akker 2007, 337).

Vijf 17e-eeuwse pispotten van Noord-Hollands slibaardewerk met “soete lief”-opschrift

02-2016 binnenwerk.indd 85

|

85

24-03-16 17:49


Noten 1 Hans van Gangelen is publicist op het gebied van de materiële cultuur uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd en daarbinnen gespecialiseerd in aardewerk. Daarnaast is hij redactielid van Hervonden Stad. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauraties in de gemeente Groningen. 2 Voor een standaardwerk over Noord-Hollands slibaardewerk, zie: Van Gangelen, Kersloot en Venhuis 1997. 3 Thoen 1996; Ostkamp 2004. 4 Enkhuizen 1668. 5 Amsterdam 1621. 6 Voor 16e-eeuwse voorbeelden van dit beeldthema, zie o.a.: De Bruyn en Op de Beeck 2003, 108 (cat.nr. 8), 109, 128 (cat.nr. 131), 130 en 131; Wiemer 2012, 122 (afb. 86 en 87). Twee 17e-eeuwse voorbeelden zijn afgebeeld in: Wiemer 2012, 123 (afb. 88 en 89). Voor een artikel over dit specifieke beeldthema, zie: Renger 1977. 7 Met dank aan Peter Bitter en Sebastiaan Ostkamp , die mij geattendeerd hebben op het bestaan van de in dit artikel besproken pispotten van afb. 5, respectievelijk 4 en 7. 8 Deze pispot met opschrift is eerder gepubliceerd in Ostkamp 2004, 150 (afb. 282) en in Bitter & Van Zanten 2013, 131 en cat.nr. 21. 9 Amsterdam 1622. 10 Deze pispot met opschrift werd voor het eerst gepubliceerd in: Ostkamp 2004, 151 (afb. 284 links). 11 Van Gangelen 2013. 12 Amsterdam, herdruk 1661. 13 Schoneveld 2008, 54 (afb. 3.22). 14 Ibid. 15 Coronel 1878, 78. 16 Van der Meulen en Smeele 2012, 240 (afb. 24.39, geheel rechts). 17 Van der Meulen en Smeele 2005, 80 (afb. 3.21). 18 Van den Akker 2007, 337 (bovenste afb., inv.nr. 0311301). 19 Van der Meulen en Smeele 2005, 282 (afb. 23.23, rechts). Literatuur Akker, M. van den, 2007: Fries aardewerk. Majolica-faience-kerfsnee, Harlingen. Bitter, P. & S. van Zanten (red.) 2013: Voor De Vest. Opgravingen van vestingwerken, een klooster, een gasthuis en andere resten bij het Canadaplein (1998-2000) (Rapporten over de Alkmaarse Monumenten en Archeologie 17), Alkmaar. Bruyn, E. de & J. op de Beeck, 2003: De zotte schilders. Moraalridders van het penseel rond Bosch, Breugel en Brouwer, Gent. Coronel, S., 1878: Herinneringen aan de historische tentoonstelling van Friesland, Leeuwarden. Gangelen, H. van, 2013: ’t Is niet altijd feest … De po, het opschrift en het huwelijksritueel, Vind 11, 24-25. Gangelen, H. van, P. Kersloot & S. Venhuis, 1997: De bloeiperiode van het Noord-Hollands slibaardewerk (ca. 1580 ca. 1650), Oosthuizen/Wormerveer. Harrebomée, P.J., 1858: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal, Utrecht. Meulen, A. van der & P. Smeele, 2005: De pottenbakkers van Friesland 1750-1950. Het ambacht, de mensen, het aardewerk. (Fries Aardewerk VII), Leiden. Meulen, A. van der & P. Smeele, 2012: De pottenbakkers van Gouda 1570-1940 en hun betekenis voor de geschiedenis van de Nederlandse keramiek, Leiden. Ostkamp, S., 2004: Tortelduiven en vlammende harten. Huwelijkssymbolen op zilver en aardewerk uit Alkmaar tussen 1575 en 1675, in: P. Bitter e.a., De verborgen stad. 750 Jaar Alkmaar onder de grond, Alkmaar, 112-155. Renger, K., 1977: Tränen in der Hochzeitsnacht. Das zubettbringen der Braut, ein vergessenes Thema der niederländischen Malerei, in: . L. Gise en K. Renger (red.), Festschrift für Otto von Simson zum 65. Geburtstag, Frankfurt am Main/Berlijn/Wenen, 310-327. Schoneveld., J., 2008: Aardewerk, in: A. Ufkes e.a., Een middeleeuws leerbewerkerskwartier in Sneek. Een archeologische opgraving aan het Martiniplein te Sneek, gemeente Sneek (Fr.). (ARC-Publicaties 17), Groningen, 37-60. Thoen, I., 1996: “Soo kryght altemet de gescheurde pot een deghelijck decksel”. Zeventiende-eeuwse slibaardewerken kookpotten uit Graft. Object, methode en betekenis, (Doctoraalscriptie, Erasmus Universiteit Rotterdam, Maatschappijgeschiedenis). Wiemer M., 2012: Tot de dood ons scheidt. Satirische huwelijksafbeeldingen 1550-1700, (Masterscriptie, Universiteit van Utrecht, Geesteswetenschappen).

86

|

Vijf 17e-eeuwse pispotten van Noord-Hollands slibaardewerk met “soete lief”-opschrift

02-2016 binnenwerk.indd 86

24-03-16 17:49


RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN...

LEUTH Een Romeinse nederzetting in het achterland van Nijmegen Archeologisch onderzoek te Leuth - Sportvelden Vincent van der Veen en Nico van der Feest1

In april 2014 is door Arcadis Nederland en Aeres Milieu een archeologisch onderzoek uitgevoerd aan de Pastoor van Tielstraat te Leuth. Het betrof een ruimte 5 km ten oosten van Nijmegen, in het kader van de geplande aanpassing van de sportvelden van voetbalvereniging VVLK (afb. 1). Op deze locatie werden de resten aangetroffen van een nederzetting uit de Romeinse tijd. Het onderzoek vormde een uniek project, zowel wat betreft het korte tijdbestek waarbinnen het diende te worden uitgevoerd als de sporen en vondsten die bij het onderzoek aan het licht kwamen. In het onderstaande worden de eerste resultaten van het onderzoek gepresenteerd. Om de sportvelden op tijd te kunnen opleveren voor het nieuwe voetbalseizoen rustte er een behoorlijk grote tijdsdruk op het project. Voorafgaand aan de opgraving is begin april 2014 door Earth Integrated Archaeology een vooronderzoek uitgevoerd bestaande uit een bureau- en een verkennend booronderzoek. Het bureauonderzoek resulteerde in een middelhoge verwachting voor

resten uit de periode Late IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen en een hoge verwachting voor de periode Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Dit beeld werd gestaafd door middel van enkele verkennende boringen. De boringen schetsten een beeld van een intacte bodem, met in het noorden en centraal in het plangebied afzettingen behorend tot de Leuth-stroomrug en in het zuiden Rondom de Stad

02-2016 binnenwerk.indd 87

|

87

24-03-16 17:49


de sporen werden aangetroffen, waaronder een grote Romeinse waterput, werd direct besloten een doorstart te maken naar een vlakdekkende opgraving die twee weken zou duren. Op deze manier werd een traject dat dikwijls een jaar, zo niet langer in beslag neemt, binnen één maand tijd doorlopen (af b. 2).

Afb. 1 De situering van het plangebied. Bron: auteurs.

kom- en rivierbeddingafzettingen van een geul gevoed door de Waal. In de karterende boringen werden tijdens het veldwerk relatief veel archeologische indicatoren aangetroffen waaronder enkele aardewerkvondsten die gedateerd konden worden in de IJzertijd of Romeinse tijd. Op basis van deze gegevens werd de archeologische verwachting aangescherpt. Voor het noordelijke en centrale deel van het plangebied gold nu een zeer hoge verwachting voor Late IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen C (250 v. Chr. – 900 n. Chr.) en een hoge verwachting voor de Late Middeleeuwen B tot en met de Nieuwe tijd (1250 n. Chr. - heden). Voor het zuidelijke deel werd de verwachting bijgesteld naar laag vanwege de aanwezige restgeul.2 Er werd een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van proefsleuven, dat vanwege de tijdsdruk al een week later van start ging. Toen bij dit onderzoek verschillen-

Bodemopbouw Landschappelijk gezien lag het plangebied op de overgang van een brede oeverzone van een inmiddels verlande rivierbedding, aan de voet van de hoger gelegen Leuth-stroomrug. Het hoogteverschil tussen de hoger gelegen stroomrug en de fossiele (verlande) restgeul is duidelijk waarneembaar aan het reliëf in het veld. Het terrein loopt vanaf het zuiden sterk op naar de noordelijk gelegen Heirbaan. Ook in de bodemopbouw komt dit beeld sterk terug. Het plangebied wordt afgedekt door een modern akkerdek waaronder in het noorden opvallend grof zand met grind voorkomt. Deze grove ondergrond gaat in zuidelijke richting over in siltige kleien, afgezet door de destijds actieve riviergeul. De noordelijke grove zanden zullen in het verleden vermoedelijk ook afgedekt zijn door deze kleilagen. Door egalisatie ten behoeve van de direct ten noorden aanwezige voetbalvelden zijn deze verwijderd. Bij het archeologisch onderzoek zijn archeologische sporen op twee niveaus onderscheiden. De eerste sporenlaag is ingegraven in de grove zandondergrond, het tweede niveau in het hier

Afb. 2 Archeologen en vrijwilligers aan het werk in Leuth. Foto: auteurs.

88

|

Rondom de Stad

02-2016 binnenwerk.indd 88

24-03-16 17:49


Afb. 3 Schematische weergave van de bodemopbouw. Tekening: auteurs.

bovenop gelegen kleipakket. Dat tweede sporenniveau wordt op zijn beurt weer afgedekt door een jonger kleipakket, waarvan de afzetting waarschijnlijk tot enige erosie van de archeologische resten heeft geleid (af b. 3). Romeinse nederzetting Door bovengenoemde erosie en ongunstige bodemomstandigheden bleken de sporen vaak afgetopt en sterk vervaagd te zijn, met name in het noordelijke, grofzandige deel van het terrein. Sporen die zich in het vlak redelijk scherp aftekenden, bleken in doorsnee dikwijls nog maar enkele centimeters diep. Hierdoor is waarschijnlijk een groot deel van de ondiepere sporen verdwenen. Desondanks konden vier structuren onderscheiden worden (af b. 4).

delde doorsnede van 20 cm en een diepte van maximaal 20 cm (afb. 5). De westelijke afbakening van de structuur is niet duidelijk. Afhankelijk van de positie hiervan meet de plattegrond 9 bij 22 of 30 m. Structuur 2 bestaat uit drie rijen paalkuilen met diameters variërend van 20 tot 30 cm. De structuur meet 9 bij 18 m en kent een iets afwijkende oriëntatie ten opzichte van structuur 1, maar is nog steeds oost-west georiënteerd. Omdat de structuren elkaar deels overlappen, kunnen deze niet gelijktijdig in gebruik zijn geweest. Er zijn echter geen oversnijdingen tussen de tot de structuren behorende paalsporen aangetroffen, zodat niet bepaald kan worden welke van beide structuren ouder is. Ook leverden de sporen geen vondstmateriaal op waarmee deze gedateerd kunnen worden.

Gebouwen of toch iets anders? Over de interpretatie van de eerste twee structuren bestaat nog enige discussie. Op het eerste gezicht lijkt het te gaan om twee fragmentarisch bewaarde huisplattegronden. De grote breedte van beide structuren en het ontbreken van duidelijke middenstijlen maken een dergelijke interpretatie echter lastig. Er kan ook gedacht worden aan omheinde erven of tuinen, of aan veekralen. Structuur 1 bestaat uit twee oost-west georiënteerde rijen paalkuilen met een gemid-

Bijgebouwen Ten noordoosten van de bovengenoemde structuren zijn negen paalkuilen aangetroffen die de hoekpunten vormen van twee vierkante bijgebouwen van circa 2 bij 2 m (nr. 3 op afb. 4). Mogelijk kunnen ze als spiekers, bijgebouwen met een verhoogde vloer voor het opslaan van graan en hooi, worden geïnterpreteerd. De spiekers snijden elkaar, waaruit blijkt dat sprake is van gefaseerde bebouwing. In het oosten van het terrein is nog een klein gebouwtje aangetroffen van 4,5 bij Afb. 4 Alle-sporen-kaart met in rood en oranje de omheinde erven en gebouwtjes en in blauw de waterputten en drenkkuilen. Tekening: auteurs. Rondom de Stad

02-2016 binnenwerk.indd 89

|

89

24-03-16 17:49


Afb. 5 Twee gecoupeerde palenrijen behorend tot structuur 1 en 2, mogelijk te interpreteren als omheinde erven of veekralen. Foto: auteurs.

ten minste 4 m (nr. 4 op afb. 4). De exacte functie hiervan is onduidelijk. Waterputten en drenkkuilen Opvallend voor de vindplaats is de aanwezigheid van tien grote kuilen in het midden en oosten van het terrein, waarvan er ĂŠĂŠn in een van de grotere structuren ligt. De kuilen zijn rond tot ovaal van vorm met een diameter van 1,5 tot 3 m en hebben meerdere gelaagde vullingen waarvan de onderste vaak wat humeuzer van aard is. Dit duidt erop dat er in het verleden vermoedelijk water in stond. Een deel van deze kuilen is beschoeid, soms met eiken paaltjes en soms met vlechtwerk van wilgentenen. Een aantal kuilen diende oorspronkelijk waarschijnlijk als waterput of -kuil, waarbij de beschoeiing ervoor zorgde dat de wanden minder snel afkalfden (afb. 6). Het tamelijk provisorische karakter van de beschoeiing doet vermoeden dat de

Afb. 6 Een gecoupeerde waterput met beschoeiing van vijftien dicht op elkaar geplaatste paaltjes. Foto: auteurs.

90

|

waterputten niet erg lang in gebruik zijn geweest. Gezien de hoge grondwaterstand in het gebied vond men het waarschijnlijk niet de moeite om diepere, beter beschoeide putten te construeren. Men verkoos om regelmatig op een andere plek een nieuwe put te slaan. Naast deze waterputten zijn ook diverse grote kuilen aangetroffen zonder beschoeiing, die op basis van hun vorm en de gelaagde vulling vermoedelijk eveneens voor de watervoorziening dienden. Mogelijk gaat het hier om drenkkuilen voor vee. Het valt ook niet uit te sluiten dat de kuilen een andere functie hebben gehad. Het vondstmateriaal kan hier helaas geen uitsluitsel over geven, aangezien dit regulier aardewerkafval betreft. Gezien de afwezigheid van beschoeiing zullen deze nog korter bruikbaar zijn geweest dan de hierboven beschreven waterputten. Contouren van de vindplaats Het aantreffen van dergelijke bewoningssporen is niet verwonderlijk gezien de ligging van de locatie op de Leuth-stroomrug. In het verleden zijn in de directe omgeving diverse waarnemingen gedaan van archeologische vondsten uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd. Hierbij gaat het niet alleen om los vondstmateriaal, maar ook om sporen van een Romeins grafveld aan de oostzijde van Leuth. De centraal door Leuth lopende Heirbaan (Botsestraat) wordt bovendien als mogelijke verbindingsroute tussen Nijmegen en Xanten gezien. Middels archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de huidige weg een middeleeuwse voorganger heeft, maar een Romeinse oorsprong is vooralsnog niet aangetoond. Naar verwachting liep de nederzetting verder door ten noorden van het opgravingterrein en mogelijk ook naar het oosten en westen. Mogelijk bevonden zich hier de boerderijen van de aangetroffen bijgebouwen. Het noordelijke deel van de opgraving is echter verstoord door natuurlijke erosie en egalisatie ten behoeve van de direct ten noorden aanwezige

Rondom de Stad

02-2016 binnenwerk.indd 90

24-03-16 17:49


voetbalvelden. Hoewel de dichtheid van de sporen toeneemt naar het zuiden, worden ten zuiden van de opgraving geen bewoningsresten meer verwacht. Vanwege de restgeul-afzettingen was het hier immers waarschijnlijk te nat voor bewoning. Wel kan in deze zone nog los vondstmateriaal worden aangetroffen dat hier in het verleden is weggegooid. Vondstmateriaal De vele waterputten, drenkkuilen en afvalkuilen verspreid over het terrein hebben een grote hoeveelheid vondstmateriaal opgeleverd dat ons niet alleen iets vertelt over de datering van de nederzetting, maar ook over het leven van haar inwoners. Zo kan worden gereconstrueerd hoe het landschap eruitzag, wat men at en hoe men dit bereidde, wat voor serviesgoed men gebruikte, etc. In totaal heeft het onderzoek circa 2200 scherven aardewerk opgeleverd. In overleg met het bevoegd gezag is besloten hiervan alleen het materiaal uit de sporen te bestuderen. Dit besluit werd in eerste instantie genomen uit financiële overwegingen, maar daarnaast ook omdat het materiaal uit context het meest vertelt over de nederzetting en haar inwoners. Van het aardewerk zijn derhalve circa 1650 scherven bestudeerd, afkomstig uit de diverse over het terrein gelegen kuilen. Hiervan dateert het overgrote deel tussen de tweede helft van de 1e eeuw en de eerste helft van de 2e eeuw n. Chr., met een piek tussen 70 en 125 n. Chr. Vondsten die vroeger dateren zijn schaars en hetzelfde geldt voor vondsten van na 150 n. Chr. Van de terra sigillata kan ongeveer de helft worden toegeschreven aan Zuid-Gallische productiecentra en de andere aan die in Midden-Gallië. Daarbij domineren binnen de versierde sigillata de kommen van het type Drag. 37 en is slechts één fragment van de vroege kom Drag. 29 gevonden. Voor de nederzetting kan daarom een datering van circa 70 tot 125 n. Chr. worden geopperd. Ook de metaalvondsten kennen een vergelijkbare datering. Een vreemde eend in

de bijt is echter een bronzen kapfibula van het type Nijmegen I, die sterke overeenkomsten vertoont met een exemplaar uit Bunnik-Vechten. Haalebos dateert dit type tussen 30 v. Chr. en 40 n. Chr.3 Deze datering wordt overgenomen door Aarts en Heeren. 4 Dit maakt dat deze mantelspeld ten minste dertig jaar ouder is dan de startdatum van de nederzetting. Mogelijk hebben we dus te maken met een erfstuk dat lange tijd in gebruik bleef. Een inheems boerendorp... De aangetroffen nederzettingssporen (waaronder hekwerken, bijgebouwtjes en waterputten) lijken erop te wijzen dat de nederzetting in Leuth een sterk ruraal karakter had. Hetzelfde beeld komt naar voren uit het vondstmateriaal. Zo bevat het materiaal opvallend weinig ‘luxe’ tafelwaar zoals terra sigillata en geverfd aardewerk. Het normale gebruiksaardewerk is daarentegen aanzienlijk beter vertegenwoordigd. Daarnaast zijn veel fragmenten van handmolenstenen en een maalsteen aangetroffen voor het verwerken van graan tot meel (afb. 7). De handmolenstenen komen in verschillende diameters en vormen voor, zowel vlak, komvormig als met een opstaande rand. Wat zij gemeen hebben, is dat ze alle uit tefriet zijn vervaardigd. Dit vulkanisch gesteente wordt voornamelijk gewonnen in de Orvieto regio in Italië en de Eifel in Duitsland5, waarbij de tweede locatie gezien de relatief korte afstand tot Leuth de meest waarschijnlijke oorsprong zal zijn. Naast bovenstaande roterende handmo-

Afb. 7 Een door leden van de AWN opgegraven handmolensteen van tefriet aangetroffen op de bodem van een grote kuil. Na documentatie is getracht deze en bloc te lichten. Het poreuze gesteente liet zich echter niet optillen en viel hierbij helaas in een groot aantal fragmenten uiteen. Foto: auteurs.

Rondom de Stad

02-2016 binnenwerk.indd 91

|

91

24-03-16 17:49


was geen sprake van een lange braakperiode en waarschijnlijk werd er weinig tot niet bemest, waardoor een goede locatiekeuze noodzakelijk was.

Afb. 8 De menselijke schedelresten uit de waterput. Foto: Archeoplan.

lenstenen is tevens een langgerekte, iets holle maalsteen aangetroffen waarin met een hulpmiddel met de hand graan werd vermalen. Deze maalsteen is vervaardigd uit zandsteen, dat in tegenstelling tot tefriet wel lokaal gewonnen kan zijn. Zandsteen wordt in Nederland immers geregeld aangetroffen in Rijn- en Maasafzettingen. Eveneens in zandsteen uitgevoerd zijn twee wet- of slijpstenen, duidelijk veelvuldig gebruikt gezien de sterk afgesleten oppervlakken. Om een reconstructie te kunnen maken van het cultuurlandschap en het grondgebruik binnen de nederzetting zijn verschillende pollenbakken geslagen en algemene grondmonsters genomen ten behoeve van botanisch onderzoek. Met name waterputten zijn hier geschikt voor, omdat deze sporen verhoudingsgewijs lang open lagen en hier dus veel pollen en zaden in terecht zijn gekomen. Uit het onderzoek naar deze pollen en zaden blijkt dat men in een gebied leefde, waar in de omgeving zowel graslanden, als bos (met els en wilg) en struweel voorkwamen. Rond de nederzetting bevonden zich tarweakkers en daarbinnen waarschijnlijk moestuinen, waar onder andere biet werd verbouwd. Mogelijkerwijs hebben de aangetroffen omheiningen dus bij moestuinen behoord. Op basis van de botanische analyse kan worden gesteld dat het dieet ten minste bestond uit graan en groenten, maar dat er daarnaast mogelijk wilde planten werden verzameld voor hun fruit, zaden en wortels. Uit de aangetroffen typen akkeronkruiden blijkt dat er ook in de winter gewassen werden verbouwd. Er

92

|

Naast graan, groenten en andere planten werd ook vlees genuttigd, zo blijkt uit het aantreffen van dierlijk botmateriaal in de verschillende waterputten en afvalkuilen op het terrein. Gezien de relatief geringe hoeveelheid was dit echter niet het voornaamste bestandsdeel van het dieet. Circa een derde van alle botfragmenten valt toe te schrijven aan rund. Mogelijk is dit aandeel zelfs nog groter, omdat een deel verscholen gaat in de categorie ‘indetermineerbaar’. Hiernaast komen ook de consumptiedieren schaap/geit en varken voor, maar wel in aanzienlijk kleinere hoeveelheden. Deze sterke vertegenwoordiging van rund is typisch voor rurale nederzettingen in Noordwest-Europa.6 Ook de (landbouw)huisdieren paard en hond zijn vertegenwoordigd. Vanwege tijdgebrek in het veld zijn zes waterputten en drenkkuilen machinaal gecoupeerd en is de inhoud hiervan integraal geborgen en op een later moment elders uitgezeefd over een zeef met een maaswijdte van 4 mm. Hierbij zijn drie fragmenten van kikkers en/of padden aangetroffen, die waarschijnlijk per ongeluk in de waterput zijn gevallen. Opvallend is dat er ondanks dit zeven, geen fragmenten van kleine zoogdieren, vogels en vissen zijn aangetroffen. … met Romeinse trekjes Ondanks het rurale karakter van de nederzetting lijkt het erop dat haar inwoners redelijk goed geïntegreerd waren in het Romeinse Rijk. Dit valt onder andere af te leiden uit de verhouding tussen gedraaid en handgevormd aardewerk. Verreweg het grootste deel van het aardewerk is namelijk op een draaischijf gevormd, een uitvinding die door de Romeinen in onze contreien is geïntroduceerd. Handgevormd aardewerk is wel aangetroffen, maar vormt slechts een zeer bescheiden aandeel. Dit valt overigens ook te verwachten gezien de datering van de nederzet-

Rondom de Stad

02-2016 binnenwerk.indd 92

24-03-16 17:49


ting ruwweg een eeuw na de komst van de eerste Romeinen in de regio. Daarnaast wijst de aardewerkassemblage op kleinschalige handelscontacten tussen de inwoners van de nederzetting en de militaire en civiele nederzettingen te Nijmegen. Zo is verspreid over de nederzetting bouwkeramiek aangetroffen, dat afkomstig is van de militaire steenbakkerij op de Holdeurn en aardewerk dat mogelijk afkomstig is uit de pottenbakkersovens op het Maasplein in de stedelijke nederzetting Ulpia Noviomagus.7 Tot het glas behoort daarnaast een fragment van een beker Isings 12, een vorm die hoofdzakelijk in militaire contexten wordt aangetroffen.8 Desondanks moet echter niet direct gedacht worden aan de aanwezigheid van militairen of veteranen in Leuth. De vondstassemblage geeft daar weinig reden toe. Zoals gezegd vormt ‘luxe aardewerk’ (dat in militaire en stedelijke contexten normaliter een groot deel van het aardewerk uitmaakt) te Leuth immers maar een zeer klein aandeel. Van een ijzeren pijlpunt en een bronzen paardenbit hoeft evenmin een militaire oorsprong vermoed te worden. Twee opmerkelijke vondsten Twee opmerkelijke vondsten kregen al de nodige media-aandacht, namelijk een deel van een menselijke schedel en een pluk mensenhaar. De schedelfragmenten (afb. 8) zijn afkomstig uit één van de drenkkuilen, die dateert uit circa 70 - 105 n. Chr. Ze behoren tot een deel van het achterhoofdsbeen, waarop aan verschillende kanten haksporen zijn aangetroffen. Het lijkt erop dat er bij de persoon rond zijn dood of net hierna, opzettelijk een trapeziumvormig deel uit de schedel is gehakt. De begindatering van de drenkkuil maakt een koppeling aan de Bataafse Opstand tegen de Romeinen van 69/70 n. Chr. verleidelijk. Zonder andere indicatoren van strijd moet dit echter slechts een interessante suggestie blijven. De exacte relatie met de menselijke haarlok is eveneens onduidelijk. Deze werd in een naastgelegen waterput aangetroffen, die niet nader valt te dateren dan in de

Romeinse tijd. Aangezien het haar geen haarzakjes meer bevat, is dit waarschijnlijk niet uitgerukt maar afgesneden of -geknipt. Ook hier hoeft dus geen geweld in het spel te zijn geweest. Vanwege de zeer ongebruikelijke aard van deze twee vondsten is getracht middels crowd funding geld in te zamelen voor specialistisch onderzoek. Zo zou C14-onderzoek ingezet kunnen worden om het bot en het haar nauwkeuriger te dateren en kan door isotopenonderzoek een sequentie worden gemaakt van het voedselpatroon van de eigenaar, wat mogelijk gekoppeld kan worden aan diens verblijfplaats. Haar groeit gemiddeld 1 cm per maand, zodat met de haarlok twee tot drie maanden van het leven van de persoon bestudeerd kan worden. Mocht de persoon in deze periode over grotere afstanden hebben gereisd, dan zou ook dit hiermee in kaart gebracht kunnen worden. Zelfs onderzoek naar het mitochondriaal DNA (mtDNA) behoort tot de mogelijkheden. In het haar is dit waarschijnlijk nog wel aanwezig, maar de kans dat dit ook het geval is bij het bot is kleiner. Indien er nog wel mtDNA in het bot aanwezig is, zou hiermee kunnen worden vastgesteld of de schedel en het haar in de vrouwelijke lijn aan elkaar verwant zijn. Helaas heeft het crowd funding-project niet zijn richtbedrag weten te bereiken, zodat deze vragen voor het moment nog onbeantwoord moeten blijven. Het einde van de nederzetting De enige post-Romeinse vondsten die het onderzoek heeft opgeleverd, zijn een handjevol aardewerkfragmenten uit de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd in de bouwvoor. Het gebied lijkt in de loop van de 2e eeuw te nat te zijn geworden voor bewoning. De meeste vindplaatsen uit de midden-Romeinse tijd en de Middeleeuwen in Leuth bevinden zich dan ook verder naar het noorden in en rond de huidige dorpskern van Leuth en voornamelijk langs of direct nabij de Botsestraat en de Annahoeve. Het zijn locaties op hoger gelegen zones. Rondom de Stad

02-2016 binnenwerk.indd 93

|

93

24-03-16 17:49


Een andere mogelijke verklaring voor het verlaten van het gebied is het vertrek van het tiende legioen rond 104 n. Chr. uit Nijmegen. Hoewel het legerkamp inclusief het kampdorp nog geruime tijd door andere legereenheden werd bemand, ging het hierbij waarschijnlijk om aanzienlijk kleinere detachementen. Mogelijk verdween met het vertrek van het legi-

oen ook de afzetmarkt waarvan de inwoners van de nederzetting te Leuth afhankelijk waren.

Vincent van der Veen: vincent.vd.veen@aeres-milieu.nl Nico van der Feest: nico.vd.feest@aeres-milieu.nl

Noten 1 Vincent van der Veen en Nico van der Feest zijn werkzaam bij Aeres Milieu als respectievelijk archeoloog en seniorarcheoloog. In dit artikel is gebruikgemaakt van deelrapportages van T. Vanderhoeven (glas), J. van der Laan (hout), L. Kootker (dierlijk bot), E.J. de Boer en Y.F. van Amerongen (pollen en zaden). 2 De Kramer 2014. 3 Haalebos 1986, fig. 4.1. 4 Aarts en Heeren 2011, 163. 5 Kars 1980, 393-422. 6 Cavallo et al. 2008. 7 Hendriks 2014. 8 O.a. uit de castella van Valkenburg (Van Lith 1978/9, 82, cat.nrs 2-4), Zwammerdam (Van Lith 1977b, 244, cat. nrs 3-4), Velsen (Van Lith 1977a, 23-27, cat.nrs. 45-73) en Woerden (Vanderhoeven 2008) en de canabae legionis te Nijmegen (Van Lith 2006, 135-140, cat.nrs. 234-324, Abb.3 237-290). Literatuur Aarts, J. & S. Heeren, 2011: Opgravingen bij Tiel-Passewaaij 2. Het grafveld aan de Passewaaijse Hogeweg. (ACVU HBS rapport 41/1), Amsterdam. Cavallo, C., L.I. Kooistra & M.K. Dütting, 2008: Food Supply to the Roman Army in the Rhine Delta in the First Century A.D., in: S. Stallibras & R. Thomas (eds.), Feeding the Roman Army. The Archaeology of Production and Supply in NW Europe, 69-82. Dragendorff, H., 1895: Terra Sigillata. Ein Beitrag zur Geschichte der Griechischen und Römischen Keramik, Bonn. Hendriks, J., 2014: Pottery from Ulpia Noviomagus - Nijmegen. First report on the Maasplein production site: kilns 1-2, in: B. Liesen (eds.), Römische Keramik in Niedergermanien. Produktion-Handel-Gebrauch. Beiträge zur Tagung der Rei Cretariae Romanae Fautores 21.-26. September 2014, LVR-RömerMuseum im Archäologischen Park Xanten. (Xantener Berichte Band 27), Mainz, 175-240. Kars, H., 1980: Early-Medieval Dorestad, an archaeo-petrological study. Part I General introduction. The Tephrite Querns, in: W.A. van Es, J.F. van Rechteren Altena, P.J. Woltering & W.C. Mank (eds.), Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 30, Amersfoort, 393-422. Kramer, J. de, 2014: Gemeente Ubbergen - Sportvelden Leuth, Pastoor van Tielstraat te Leuth. Een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek met boringen (IVO-O), verkennende en karterende fase, Amersfoort. Lith, S.M.E. van, 1977a: Römisches Glas aus Velsen. (Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 58), 1-62. Lith, S.M.E. van, 1977b: Glas, in: J.K. Haalebos, Zwammerdam – Nigrum Pullum, Ein Auxiliarkastell am Niedergermanischen Limes. (Caligula 3), Amsterdam, 242-248. Lith, S.M.E. van, 1978-1979: Römisches Glas aus Valkenburg Z.H. (Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 59/60), 1-150. Lith, S.M.E. van, 2006: Römische Glasgefässe aus den westlichen Canabae Legionis in Nijmegen. Gesamtkatalog der Ausgrabungen 1987-1997, Kölner Jahrbuch 39, 111-102. Stuart, P., 1977: Gewoon aardewerk uit de Romeinse legerplaats en de bijbehorende grafvelden te Nijmegen (Beschrijving van de verzamelingen in het Provinciaal Museum G.M. Kam te Nijmegen 6), Nijmegen. Stuart, P., 1977: Een Romeins grafveld uit de eerste eeuw te Nijmegen. Onversierde terra sigillata en gewoon aardewerk (Beschrijving van de verzamelingen in het Provinciaal Museum G.M. Kam te Nijmegen 8), Nijmegen. Vanderhoeven, T., 2008: Glas, in: Blom, E. & W.K. Vos (eds.), De opgravingen 2002-2004 in het Romeinse Castellum Laurium, de vicus en van het schip de ‘Woerden 7’. (ADC Monografie 2), Amersfoort, 289-294. Veen, V., van der, N.J.W. van der Feest, D. Hagens, T. Vanderhoeven, J. van der Laan, L. Kootker, E.J. de Boer & Y.F. van Amerongen, 2015: Een Romeinse nederzetting in het achterland van Nijmegen. Archeologisch onderzoek te Leuth – Sportvelden (Arcadis Archeologisch Rapport 64, conceptversie), ‘s-Hertogenbosch.

94

|

Rondom de Stad

02-2016 binnenwerk.indd 94

24-03-16 17:49


LITERATUURRUBRIEKEN

RECENSIE

Hans Post, Marjolein Haspels & Zohra Noordam, Groot Graafboek. Victor! grafisch ontwerp. 2015. ISBN 978-90824305-0-9. Geïll., 45 pag., € 9,50. Sinds koningin Máxima in oktober 2014 de Rotterdamse Markthal opende, bezochten al vele honderdduizenden mensen het opvallende gebouw. Groot en klein kijken daarbij aanvankelijk vooral naar boven, naar de spectaculaire ‘Horn of Plenty’ van kunstenaar Arno Coenen. De meesten realiseren zich daarbij niet dat archeologisch onderzoek in deze omgeving veel interessante zaken aan het licht bracht, al vóórdat de bouw van de Markthal begon. Wie in die Markthal echter door de Tijdtrap gaat, is snel bij de les. Niet voor niets won de Tijdtrap vorig jaar de Publieksprijs Archeologie. Zeker voor kinderen is het leuk om ook thuis nog iets te kunnen zien en lezen over de archeologie op deze plaats. Hierin voorziet het in het najaar van 2015 verschenen Groot Graafboek, waarin de twee Rotterdamse kinderen Fiep en Mees tijdens een illegaal bezoek aan de bouwplaats onder meer een schedel vinden (afb. 1). Daarna beleven ze een fantastisch avontuur, waarbij zij steeds dieper graven en de meest bijzondere dingen tegenkomen. Met de hulp van Reza de Mol lukt het zelfs om aan de andere kant van de aardbol China te bereiken, waarna de kinderen de volgende dag ontdekken dat ze ‘s nachts dezelfde droom hadden. Later krijgen zij met hun school een

Afb. 1 Groot Graafboek. Cover van het besproken boek.

rondleiding op de opgraving. Een archeoloog vertelt daar over veel dingen die Fiep en Mees al eerder zagen... Was het eigenlijk wel een droom? Het boek is ruim en leuk geïllustreerd met grote sfeerplaten op de linker pagina’s. Rechts staat het doorlopende verhaal, met daar omheen afbeeldingen van wat je in de bodem kunt tegenkomen: voorwerpen, levende dieren, hout- en leerresten, aardlagen, grotten en botten van dieren en mensen. Alle afbeeldingen hebben een labeltje dat korte, zakelijke informatie geeft over wat het plaatje laat zien, terwijl een leitje op elke pagina de diepte aangeeft. Een groot deel van de in het boek getoonde vondsten is ook te zien in de Tijdtrap. Financieel mogelijk gemaakt door de Stichting Archeologie in het Maasmondgebied en

Literatuurrubrieken |

02-2016 binnenwerk.indd 95

95

24-03-16 17:49


in samenwerking met het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam en het Natuurhistorisch Museum Rotterdam maakten de auteurs een aantrekkelijk boek en via de teksten in de labels kunnen kinderen er aardig wat van opsteken. “Voor wie nog verder wil graven”, vertelt het boek achterin iets over de Tijdtrap, het BOOR en het Natuurhistorisch Museum en verwijst het naar de betreffende websites. De auteurs geven niet aan voor welke leeftijd hun boek is bedoeld, maar kinde-

Jan Coenraadts.

SIGNALEMENTEN

Meer: es

ngs-

t 38). 757Geïll.,

ren van pakweg 9-11 jaar zullen dit boek wel waarderen. Of het allemaal wel of niet kan of ook echt is gebeurd? Dat zijn geen zaken waarvan kinderen lang wakker liggen. Veel belangrijker is dat een boek als dit kinderen (en hun ouders!) op een leuke en positieve manier in aanraking brengt met archeologie. Niet overbodig in een voor archeologie niet al te gunstig klimaat.

Afb. 2 Rinkelbel (been met zilveren belletjes), eerste kwart 17e eeuw. Bodemvondst Rotterdam Timmerhuis. Uit: Ontdek! dl. 3.

96

Arnold Carmiggelt en Patrick Ploegaert, Van dijk naar sloppenwijk. Archeologie onder het Timmerhuis (Ontdek! Archeologie in Rotterdam 3). Rotterdam 2015. ISBN 978-90-802118-6-5. Geïll., 60 pag., € 8,-.

en uit de 18e eeuw. Het rijk geïllustreerde boekje toont vondsten en onderzoeksresultaten van de locatie Timmerhuis. Het laat ook de evolutie zien van dit stadsdeel tussen circa 1200 en de opening van het gloednieuwe Timmerhuis.

Na de VOC-werf in Delfshaven en de middeleeuwse bewoning onder de Markthal, is nu het derde publieksboekje in de reeks ‘Ontdek!’ verschenen. Voorafgaand aan de bouw van het Timmerhuis hebben de medewerkers van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) opgravingen in de bouwput uitgevoerd. Tot enkele jaren geleden stond op deze plaats een naoorlogs gebouw: het Stadstimmerhuis, beter bekend als Stadskantoor. Het nieuwbouwplan bevindt zich direct achter het stadhuis aan de Coolsingel. Dit gebouw werd samen met het postkantoor gespaard bij het bombardement van 1940. De huizen die hier oorspronkelijk stonden waren al gesloopt. Die vormden samen het dichtbebouwde en roemruchte Zandstraatkwartier met sloppen, vermaak en prostitutie. Verder terug in de tijd stond op die plek een vrouwenklooster, het Sint Aechtenklooster, dat werd gebouwd in 1459. Bij de opgravingen zijn ook restanten gevonden van een dijk van rond 1200, die de scheiding vormde tussen de polders Cool en Rotterdam. Ook zijn er vondsten gedaan die samenhangen met het verdwenen klooster. Verder zijn er resten gevonden van bewoning uit het einde van de 16e en de 17e eeuw, die afkomstig zijn van de eerste bewoners van de Zandstraatbuurt. Spectaculair zijn de vondsten van een muntschat: 482 zilveren munten in een oude schoen (!). Leuk is de vondst van een rammelaar (afb. 2) en houten poppenlijf uit respectievelijk het eerste kwart van de 17e

** *

Tijdschrift van de rijksdienst voor het cultureel erfgoed, nr. 1, januari 2016. ISSN 1878-7827. In dit nummer maakt de lezer kennis met de twee archeozoölogen bij de RCE, Roel Lauwerier en Inge van der Jagt. In een kort interview leggen zij uit wat archeologisch botmateriaal zo belangrijk maakt. Uiteraard doen ook bedrijven en universitaire instellingen archeozoölogisch onderzoek, maar de RCE gaat daarbij een stapje verder. Zij richt zich vooral ook op aspecten die voor de monumentenzorg van belang zijn, zoals de studie van de degradatie van archeologisch botmateriaal, het ontwikkelen van nieuwe onderzoeksmethoden en het bevorderen van de kwaliteit van door andere archeozoölogen uit te voeren onderzoek. Met het monitoren van de snelheid waarmee bot- en ander materiaal onder het maaiveld degradeert, zijn we er nog niet, wanneer ook dat maaiveld zelf erodeert. Vooral wanneer dat maaiveld telkens opnieuw met ploeg, eg en nog een heel scala aan agrarische machinerieën wordt bewerkt. Onduidelijk was tot nu toe hoe snel dat proces verloopt. Om dat te bepalen heeft de RCE verschillende methodes beproefd. Uiteindelijk blijkt dat de mate het best is vast te stellen aan de hand van de restwaarde van de neerslag van radioactief afval als gevolg van de verschillende kernproeven

| Literatuurrubrieken

02-2016 binnenwerk.indd 96

24-03-16 17:49


uit de periode 1958-1962. Waar sedertdien erosie heeft plaatsgevonden, is ook het gehalte aan plutonium en Cs137 verandert. Door dat te meten kon worden vastgesteld dat die erosie sinds 1962 5-13 cm bedraagt.

Afb. 3 De neolithische Scheibenkeule uit het Drents Museum: bovenaanzicht (boven) en zijaanzicht met een recente steel (onder). Uit: Nieuwe Drentse Volksalmanak 2015.

** *

Nieuwe Drentse Volksalmanak, jaarboek voor geschiedenis en archeologie, 2015, deel 132. Assen 2015. ISBN 978-90-232546-90. Geïll., 204 pag., € 15,95.

In 2014 wist het Drents Museum een zgn. ‘Scheibenkeule’ te verwerven, een werktuig dat ooit werd gevonden bij de verwerking van aardappels op een aardappelmeelfabriek in Gasselternijveen (afb. 3). Waar de partij aardappelen vandaan kwam, blijft onbekend. Vermoedelijk van een akker in een van onze noordelijke provincies. De beter afgewerkte Scheibenkeule, vergelijkbaar met een onbewerkte Geröllkeule is een schijfvormige, doorboorde steen, die feitelijk niet in ons land thuishoort. De functie ervan is in nevelen gehuld. De beide auteurs (Jaap Beuker en Erik Drenth) constateren dat de herkomst ervan ergens in het zuiden van Centraal Europa moet worden gezocht en mogelijk in de Swifterbant-cultuur kan worden geplaatst. Een heel ander onderwerp behandelt Roel Sanders. Hij belicht in zijn bijdrage de mogelijke rol van zon, maan en sterren bij de oriëntatie van hunebedden van de TBR-westgroep. Een vijfkoppig team auteurs beschrijft het archeologisch onderzoek van een laatneolithische veenweg door het beekdal van de Slokkert nabij Veenhuizen. Omdat duurzaam behoud in situ onmogelijk bleek, is het bedreigde deel van de veenweg opgegraven over een lengte van 9 m. De constructie bestaat uit een circa 4 m breed wegdek van dwarsgeplaatste, circa 10 cm dikke, vaak gespleten stammetjes op een matrasachtige onderbouw van takken. Het geheel blijft door palen op zijn plaats. Uitgebreid gaan de auteurs in op de constructie van de veenweg, de daartoe beschikbare en gebruikte houtsoorten, en het onderhoud ervan. Enkele C14-dateringen maken duidelijk dat de veenweg aangelegd is in het LaatNeolithicum B en hooguit een 20-tal jaar in gebruik is geweest. Gertie Bergsema wijdt een artikel aan de man van Bonnerklap: menselijke skeletresten uit de IJzertijd in het Hunzedal (gem. Gieterveen). De man, met een bijzonder slecht gebit, is er vermoedelijk op niet-natuurlijke wijze om het leven gekomen. Hoewel bewijzen voor de aanwezigheid van

agressieve Noormannen in Drenthe ontbreken, heeft hun cultuur wel enkele sporen nagelaten. Zo’n relict is een zgn. Viking-sleutel die in 1921 in Schoonoord is gevonden. Eerst wordt de versiering op de greep ervan in detail geanalyseerd. Op basis van stijlkenmerken, zo concludeert Lise Gjedssø Bertelsen in haar artikel, moet de sleutel in het begin van de 12e eeuw worden geplaatst. Verder in dit fraaie jaarboek Theo ten Anscher (‘Over een bronzen lanspunt uit Westerveld’), Jaap Beuker (‘Het secreet van de Ontvanger’) en nogmaals Jaap Beuker (‘De vergeten opgraving van een 18e-eeuwse beerput in Assen’). Kortom weer een heerlijk jaarboek met veel archeologie en voor elk wat wils. ** *

Rijk aan bodemvondsten. De archeologie van Wassenaar. Stichting Historisch Centrum Wassenaar 2015. ISBN 97889491229, Geïll., 190 pag., € 19,95.

Wassenaar staat niet bepaald bekend als een oord waar bijzondere archeologische waarnemingen worden gedaan. Zelfs van het bronstijdgraf met twaalf skeletten van waarschijnlijk vermoorde mannen, vrouwen en kinderen, is men vaak al vergeten dat dit drama zich ooit ter plaatse van het huidige Wassenaar heeft afgespeeld. Dit fraai verzorgde publieksboek geeft een overzicht van de archeologie in Wassenaar, waarin alle ruim zestig belangrijkste opgravingen in Wassenaar worden beschreven. De publicatie begint met de beschrijving van de

Literatuurrubrieken |

02-2016 binnenwerk.indd 97

97

24-03-16 17:49


Afb. 4 Een uit het Westerwald (D.) geïmporteerde kan; 2e helft 17e eeuw uit de gracht van het Huis ter Weer, Wassenaar. Uit: Rijk aan bodemvondsten.

geschiedenis van Wassenaar, maar ook van de geschiedenis van het daar uitgevoerde archeologische onderzoek. Vooral de laatste veertig jaar is er door vrijwillige en beroepsarcheologen veel werk verricht. In dit boek wordt ruim aandacht besteed aan de mensen die al die ontdekkingen hebben gedaan. Daaronder zijn befaamde archeologen als de professoren Reuvens, Holwerda, Van Giffen, Renaud en Louwe Kooijmans. Maar ook de vrijwilligers, veelal verenigd in de Wassenaarse archeologische werkgroep, worden in dit boek gepresenteerd. Het onderzoek zelf passeert de revue in de vorm van een kroniek, te beginnen met de oudste waarnemingen (de interesse voor de Brittenburg in 1520 en later), gevolgd door Romeinse mijlpalen in 1544 en 1591, resten van een galg in 1775, doorlopend tot het onderzoek van de resten van de Atlantikwall in 2014. Wassenaar is rijk aan bodemvondsten (afb. 4), zoals de titel reeds aangeeft. Dat staat vast. Door deze vondsten, waarnemingen, onderzoeksresultaten en de onderzoekers zelf in dit boek aan het publiek te tonen, is de auteur erin geslaagd om archeologisch Wassenaar op indringende wijze voor het voetlicht te plaatsen. ** *

Bericht der Römisch-Germanischen Kommission 2012, Band 93. Frankfurt am Main 2015. ISSN 0341-9213 / ISBN 9783-943407-49-5. Drie forse artikelen dit keer: - Tradition und Wandel während der Bronzezeit: die Rezeption des Brandbestattungsritus in den polnischen Ländern. - Avenches - Aventicum, Hauptstadt der Helvetier. - ‘Slavische‘ Bogenfibeln: zwanzig Jahre For-

Afb. 5 De gouden pseudomunthanger van het Groningse terpengebied, 9e eeuw. Uit: Detector Magazine.

schung. ** *

as. (archäologie schweiz . archéologie suisse . archeologia svizzera), 38e rg., nr. 4. ISSN 0255-9005. Onder de titel “Verloren - Vergraben - Geopfert: Keltisches Geld in der Schweiz” wordt een beeld gegeven van de muntslag in de late La Têne binnen de landsgrenzen van het huidige Zwitserland ** *

Leids Jaarboekje deel 107, 2015. ISSN 0922-6699. Het jaarboekje van de Historische Verenging Oud-Leiden bevat, zoals gewoonlijk, een reeks van artikelen over de geschiedenis van Leiden: de stad, de Spaanse Armada, stadsrechtverlening, Rijnsburgse munten, ontginningen, de Hooglandse kerksteeg, twee grafzerken uit de Pieterskerk, etc. Het bevat ook een stukje archeologie in de vorm van het archeologisch en bouwhistorisch jaaroverzicht 2014. Daarin wordt onder andere melding gemaakt van het onderzoek van een Merovingische nederzetting. In de nabijheid daarvan kwam ook een zilveren denarius uit de eerste helft van de 9e eeuw te voorschijn: de eerste aanwijzing voor menselijke activiteit ter plaatse in de Karolingische periode. ** *

Terra Cognita nr. 34, december 2015. In dit nummer van het verenigingsblad van de archeologische vereniging Land van Heusden en Altena wordt de oppervlaktevondst van een bronzen stijgbeugelbeslag uit de 10e of 11e eeuw gemeld. De vinder, Hennie de Graaf, beschrijft het voorwerp. ** *

Detector Magazine nr. 144, december 2015. ISSN 1386-5935. Nog veel meer metaal uiteraard in dit blad. Veel varia aan klein metaal, maar ook een reeks goed afgebeelde en beschreven muntgewichtjes, een vondstcategorie die de laatste tijd

98

| Literatuurrubrieken

02-2016 binnenwerk.indd 98

24-03-16 17:49


steeds meer in de belangstelling is komen te staan. Niet zozeer in de aandacht van detectorvrijwilligers, maar ook van degenen die op zoek zijn naar het verhaal achter, de herkomst en de typologie van deze metalen schijfjes. Verder, artikelen over de munten van Vikingkoning Eric Bloodaxe, een gouden pseudomuntfibula uit Dorestad en een artikel van Johan Nicolay over een 9e-eeuwse gouden pseudo-munthanger uit Warfhuizen in het Groningse terpengebied (afb. 5).

Afb. 6 Bordje met tekst “Viva Oranje”, faience, Delft 17651800. Uit: Vormen uit Vuur.

** *

De Maasgouw 134e jrg., 2015 nr. 4. Bij het schoffelen tussen kerstbomenaanplant in 1990 bij Echt-Pey (gem. Echt-Susteren) kwam een tweetal gouden muntjes tevoorschijn. De vondst moet indruk hebben gemaakt, want 24 jaar later gaat een neefje van de vinder er nog eens met een metaaldetector overheen en vindt vijf gouden munten uit de laat-Romeinse tijd. In overleg met de grondeigenaar wordt Jan Roymans ingeseind en wordt de vindplaats minutieus onderzocht, waarbij nog eens vijf gouden munten, een gouden ring, een zilverbaartje, een zilveren draadfragment van waarschijnlijk een armband en fragmenten van zilveren vaatwerk (hakzilver) aangetroffen. Wetenschappelijk is de betekenis van deze schatvondst bijzonder, omdat: - het de eerste schat is, waarbij de archeologische context goed onderzocht kon worden (depositie in een kuil, waarschijnlijk zonder verpakkingsmateriaal) buiten een nederzetting, grafveld of heiligdom; - een gecombineerde samenstelling van gouden munten en hakzilver voor ons land uniek is; en - de vondst past in een context van schatvondsten die een duidelijke piek vormen in het begin van de 5e eeuw en daarmee inzicht geeft in de gebeurtenissen in deze periode. Er moet toen sprake zijn geweest van een kolossale drain van goud en zilver van het Romeinse centrum naar de barbaarse periferie in het kader van wanhopige pogingen de grensverdediging in stand te houden en tegelijkertijd troepen voor het leger te rekruteren. De opmerkelijke concentratie goudschatten in deze periode lijkt vooral verbonden met ultieme pogingen van keizer Constantijn III om opnieuw greep te krijgen op de grensverdediging in de Nederrijnse regio en met de chaos die ontstond na de ineenstorting van zijn gezag in 411. In die zin reflecteert de schatvondst de economische en militaire crisis van het laat-Romeinse rijk en is het een uniek

document van de laatste fase van het gezag in Nederland. Aldus Jan Roymans en Stijn Heeren in deze editie van het tijdschrift voor Limburgse geschiedenis en archeologie. ** *

Vormen Uit Vuur (uitgave van de Nederlandse Vereniging van Vrienden van Ceramiek en Glas), nr. 229, 2015/3. ISSN 0927-748X. Museum Arnhem beheert, namens de RCE een belangrijke collectie Delfts aardewerk, die destijds de Arnhemse baron Willem Frederik Karel van Verschuer (1845-1922) aan de Nederlandse staat naliet. Baron van Verschuer behoorde in zijn tijd tot de drie grootste verzamelaars van Delfts aardewerk, zijn collectie telde niet minder dan 800 objecten (afb. 6). De afgelopen jaren is de collectie volledig gefotografeerd, wetenschappelijk onderzocht en ontsloten via de websites www.delftsaardewerk. nl en www.collectiegelderland.nl. De tentoonstelling ‘Delfts aardewerk uit de collectie van Museum Arnhem; de verzameling van W.F.K. baron van Verschuer’ vormt, samen met deze ‘special’, het sluitstuk van het project. Het onderzoek is uitgevoerd door Kristin Duysters, conservator kunstnijverheid. Zij is het ook die de collectie toegankelijk maakte door de nu verschenen forse ‘special’ in de reeks Vormen uit Vuur. Zij plaatst daarbij de collectie van Verschuer in een breder kader, schetst daarbij een tijdsbeeld en laat zien hoe de verzameling zich verhoudt tot andere particuliere collecties Delfts aardewerk. ** *

Literatuurrubrieken |

02-2016 binnenwerk.indd 99

99

24-03-16 17:49


Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 44, december 2015. Een grote brand verwoestte een drietal winkelpanden aan de Langstraat in Alkmaar. Voor het Archeologisch Centrum van die stad ontstond daardoor een uitgelezen kans om de ondergrond van dit deel van het stadscentrum te onderzoeken. In plaats van de verwachte middeleeuwse bebouwing stuit men op de restanten van een grote leerlooierij. Ook schoenmakers waren er actief. Aan het begin van de 15e eeuw maakt het looien en bewerken van leer plaats voor huizenbouw. Niet minder dan negen beerputten en enkele afvalkuilen bevatten de relicten van eeuwenlange bewoning. Het meeste materiaal moet nog worden verwerkt, toch zijn de eerste topvondsten al bekend: een tweetal scherven van drinkglazen met daarop gekalligrafeerde inscripties. Ze kunnen worden toegeschreven aan een van de beroemdste inwoners van Alkmaar, namelijk de schrijfster Maria Tesselschade Roemers Visscher, lid van de bekende Muiderkring. De opgraving toonde ook aan dat de verhoogde ligging van de locatie niet het restant van een dijk is, maar deel uitmaakt van een reeks terpen waarop men de eerste woningen heeft gesticht. ** *

Daniël Postma, Het zodenhuis van Firdgum. Middeleeuwse boerderijbouw in het Friese kustgebied tussen 400 en 1300. Rijksuniversiteit Groningen 2015. ISBN 978-90-367-8280-7. Geïll., 336 pag., € 24,95.

Afb. 7 Voor- en achterzijde van een plankje dat aan een stok bevestigd lijkt te zijn geweest, afkomstig uit een mestkuil buiten de wierde van Adorp (Gr.). Mogelijk een aanwijzing voor het schoonhouden van stalgoten in het zodenhuis. Datering: 550-670 n. Chr. Uit: Het zodenhuis van Firdgum.

100

Het Fries-Groningse kustgebied vormt een van de rijkste archeologische landschappen van Nederland. Het bestond oorspronkelijk uit vruchtbare kweldergebieden: een weids en boomloos landschap waarin het goed boeren was, mits men voldoende rekening hield met

de zee. Welbekend zijn de terpen en wierden, de kunstmatig opgeworpen woonheuvels die de kustbewoners en hun kostbaarste goed tegen de hoogste vloeden beschermden. Veel minder bekend is dat ook de architectuur sterk door de zee beïnvloed werd. Vooral in de Vroege Middeleeuwen kwam de nauwe relatie tussen landschap en bouwtraditie optimaal in terpboerderijen tot uiting. Opgegraven plattegronden uit de 5e tot en met de 7e eeuw bestonden uit weinig meer dan dikke muren van gestapelde kleizoden. Ondanks hun streekgebonden uiterlijk waren deze zodenhuizen op dezelfde leest geschoeid als de ‘houten’ woonstalhuizen die elders in het zuidelijke Noordzeegebied gebouwd werden. Daarom is onderzoek aan de terpboerderij relevant. Ook voor de niet-Friese archeologie. Het kan hieraan zelfs extra bijdragen omdat terpen en wierden de archeologische resten zo uitzonderlijk goed conserveren. Waar elders van boerderijen meestal niet meer dan paalsporen worden blootgelegd, blijken in terpen de zodenmuren nog tot wel 70 cm hoogte overeind te staan! In deze eerste uitgave van het Terpencentrum van (afb. 7) de Rijksuniversiteit Groningen blijkt dat de lang vergeten zodenbouw tot in detail te achterhalen is. Gaandeweg wordt duidelijk dat de Noord-Nederlandse boerderijen in de Vroege Middeleeuwen veel duurzamer gebouwd en onderhouden werden dan tot nu toe werd gedacht. Kundig gebruikmakend van natuurlijke bouwmaterialen uit de eigen regio wist men al vroeg stabiele houtconstructies op te trekken die mede vanwege hun boogvorm significant afweken van de latere rechthoekige gebinten. Tot tweemaal toe is een vroegmiddeleeuws zodenhuis in het echt nagebouwd om zo de belangrijkste ideeën in een ambitieus archeologisch experiment op de proef te stellen. Daarmee komt de oudste middeleeuwse boerderijbouw in een volledig nieuw daglicht te staan. Gerrit Groeneweg

| Literatuurrubrieken

02-2016 binnenwerk.indd 100

24-03-16 17:49


DE VERENIGING

VERENIGINGSNIEUWS Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl)

Glimlachend: “Grappig dat je dat vindt. Ik zie juist mensen van alle leeftijden en achtergronden, betrokken bij de AWN. Hetgeen ik erg leuk vind. Ik denk dat we er, zoals jij ook al aangaf, hetzelfde over denken; archeologie is voor iedereen, daar zijn geen leeftijden aan verbonden.” Kom je uit een ‘archeologisch of historisch nest’ zoals we dat soms oneerbieding zeggen? “Ik kom niet uit een specifiek archeologisch nest, maar wel een waar natuureducatie, cultuurhistorie en erfgoed hoog in het vaandel staan. Mijn grootvader was Rentmeester van het Brabants Landschap en zijn kinderen en later ik, als kleinkind, zaten bij de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie.” Hoe ben je dan in de archeologie terechtgekomen?

Afb. 1 Isabel van der Velde.

INTERVIEW MET ISABEL VAN DER VELDE (AFB. 1) Na het vraaggesprek met Bram van der Walle (ik noem hem weleens ‘éminence grise’) leest u nu een interview met iemand die zeker niet ‘grise’ is. Ze houdt zich al wel zeer opvallend in het archeologische wereldje op, o.a. voorzitter van AWN afdeling 1. Noord-Nederland, Isabel van der Velde. Isabel, ik lees net dat je in 2012 voorzitter van AWN afdeling Noord bent geworden. Je was toen 24 jaar; opmerkelijk toch in de AWN die bepaald niet bekend staat om jonge leden?

“Ik heb zelf de koppeling van natuur en historie naar archeologie gelegd en heb archeologie gestudeerd met als afstudeerrichting Pre- en Protohistorie van Noordwest Europa en dan met name in de richting publieks- en beleidsarcheologie.” Je bent voorzitter van afdeling Noord van de AWN; het lijkt me dat je op die manier een prachtig overzicht krijgt van wat de amateurarcheologie, sorry, archeologie van vrijwilligers kan bieden; ik weet dat jij ook per se wil spreken van vrijwilligers, toch? “Dat klopt. Er is zoveel kennis onder de vrijwilligers. Het is dan ook jammer dat vrijwilligers sinds de Wet van Malta minder zijn gaan opgraven. Ik hoop dat de nieuwe Erfgoedwet (die op 1 juli van dit jaar van kracht wordt) een hoop zal gaan veranderen voor vrijwilligers. Er moeten dan uiteraard wel goede afspraken met gemeenten en archeologische bedrijven en instellingen worden gemaakt. De AWN heeft hiervoor samen met de RCE een leidraad geschreven genaamd ‘De kracht van vrijwilligers’. Hierin wordt prachtig uitgeDe Vereniging |

02-2016 binnenwerk.indd 101

101

24-03-16 17:49


legd wat we voor elkaar kunnen betekenen. Dus, om op het begin van je vraag terug te komen: ik ben door mijn vrijwilligerswerk heel veel meer te weten gekomen over wie er allemaal op welke wijze actief is in de archeologie. Zowel landelijk als in mijn eigen afdeling.” Als ik je zo hoor, kan ik bijna voorspellen wat je antwoord op mijn vraag is, of je het belangrijk vindt dat Westerheem een verenigingsblad blijft Ze knikt instemmend: “Ik vind het inderdaad belangrijk dat de AWN-vrijwilliger een stem heeft in een blad dat tevens artikelen bevat die voor een breed archeologisch geïnteresseerd publiek interessant zijn. Ik typeer hiermee Westerheem. Verder zou het wenselijk zijn dat meer archeologisch betrokken instellingen en gemeenten lid van de AWN zouden worden; dit zou de communicatie en het onderling begrip ten goede komen. Westerheem als spreekbuis. Plaats bijvoorbeeld eens een artikel van een gemeenteambtenaar die op archeologie zit, om te tonen hoe deze naar archeologie en de mogelijkheden van vrijwilligers kijkt. Daar zou bijvoorbeeld een vrijwilliger weer op kunnen reageren met een artikel.” Goed om te horen en goede suggesties, vind ik. Hoe typeer je, overigens, Westerheem nu?

Toch stel ik nu de vraag: wat kan er nog beter, anders? “Proberen een nog breder publiek te trekken door items die bijvoorbeeld jongeren aanspreken: een archeologische quiz of rebus, archeologische weetjes (in vergelijking met tijdschrift Quest), bespreking en aankondiging van archeologische programma’s op tv of internet. Verder in het algemeen: aandacht voor experimentele archeologie of re-enactment, rubriek ‘place to be’, waarin landelijk archeologische activiteiten zijn opgenomen waar mensen heen kunnen.” Nadrukkelijk voegt ze hieraan toe: “Iedereen is altijd van harte welkom bij onze activiteiten in het noorden! Ik weet dat voor veel afdelingen hetzelfde geldt, daarom zou het prettig zijn een mooi overzicht te krijgen van wat elke afdeling wanneer aanbiedt aan activiteiten.” En de rol van de website in verhouding met Westerheem? “De website zou artikelen kunnen aankondigen of samenvatten waardoor meer mensen over de actualiteiten in Westerheem lezen; ook artikelen uit een verder verleden zouden op de website ter inzage geplaatst kunnen worden. De website zou ook een forum kunnen bieden voor bijvoorbeeld discussies over artikelen, het stellen van vragen en het voorstellen van onderwerpen.”

“Allereerst is een felicitatie op zijn plaats, Westerheem bestaat dit jaar immers 65 jaar! Geweldig, dat er al zoveel jaren archeologische artikelen geschreven en uitgegeven worden door onze vereniging. Een vergelijking met het verdere verleden dan zo’n tien jaar kan ik niet maken. Maar ik weet dat Westerheem voor een breed publiek aantrekkelijk is. Daarom zullen archeologisch geïnteresseerden ook eens verder kijken dan hun eigen onderwerp. Verder vind ik het er professioneel uitzien: goede lay-out, veel foto’s en kleurrijk; dat zal pakweg zo’n 20 jaar geleden wel anders zijn geweest. Een onmisbaar tijdschrift!”

Tot slot, Isabel, wat zou je de lezers als boodschap willen meegeven?

TENTOONSTELLINGEN IN RMO IN LEIDEN

In de tentoonstelling ‘Vlijmscherp verleden’ schitteren meer dan 150 zwaarden in een verhaal over de geschiedenis en de rituele en symbolische geschiedenis van het zwaard, van Prehistorie tot en met de 20e eeuw. Bijzonder zijn het Rijkszwaard, dat symbool is voor koninklijk gezag, de ‘magische’ prehistorische zwaarden en de Vikingzwaarden uit Dorestad. In ‘Romeinse kust’ ondernemen de bezoekers een wandeling langs de Nederlandse kust in de Romeinse tijd van zo’n 200 jaar n. Chr. Ze ontmoeten de inheemse bevolking en de Romeinen die daar leefden. Archeologische vondsten, reconstructies van forten, schepen en tempels illustreren handel en scheepvaart, religie en wonen, de militaire verdediging van

Op 1 april 2016 opent het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden maar liefst vier tentoonstellingen: ‘Egypte, land van onsterfelijkheid’, ‘Vlijmscherp verleden’, ‘Romeinse kust’ en ‘Baalbek bewonderd’. De eerstgenoemde tentoonstelling gaat uiteraard over de fascinerende rituelen rondom de dood en begraving van de oude Egyptenaren. Bezoekers maken kennis met Egyptische goden, tempels, mummies, magische scarabeeën, enzovoorts. Voor kinderen is er een speciale speurtocht met Dummie de Mummie, bekend uit de boeken van Tosca Menten.

102

“Dank voor het delen van jullie passie en kennis! Dat dit nog maar vele jaren en generaties voortgang mag hebben!” Dit is een prima afsluiting van dit interview, waarvoor ik je zeer hartelijk bedank! Marijn Lockefeer

| De Vereniging

02-2016 binnenwerk.indd 102

24-03-16 17:49


de kust en de rijksgrens. Kinderen kunnen de kust ‘afspeuren’ met een spel. Kunstenaar Teun van Staveren liet zich inspireren door de Romeinse ruïnes van de stad Baalbek in Libanon. De kunstenaar is opgeleid als architect en dat laat zich in zijn schilderijen duidelijk zien. In ‘Baalbek bewonderd’ presenteert hij twintig van zijn Baalbekschilderijen. Informatie op www.rmo.nl.

ARCHEOHOTSPOT IN UTRECHT: DE PREVIEW EN DE OPENING

Afb. 2 Jong en oud aan het determineren. Foto: Alexander van de Bunt.

Op zondag 10 januari 2016 was de preview van de ArcheoHotspot Utrecht (een samenwerkingsverband van het Universiteitsmuseum, Landschap Erfgoed Utrecht en AWN Utrecht) in de bekende Winkel van Sinkel. Een legertje aan vrijwilligers stond al lang van tevoren te trappelen om mee te helpen en het publiek te informeren. Er werd driftig gedetermineerd (af b. 2)! Daarnaast was er een heel mooi initiatief van het Universiteitsmuseum. Het publiek kon door middel van een C14-experiment van oude botten van meer dan 30.000 jaar achterhalen hoe oud deze beenderen in werkelijkheid waren. Er mag worden gesproken van een zeer geslaagd vooruitkijkje. Op woensdagmiddag 27 januari volgde de officiële

Afb. 3 Van links naar rechts: directeur, gedeputeerde en archeoloog (in blauw) onder deskundig toezicht aan het restaureren. Foto: Marijn Lockefeer.

Afb. 4 Nog even knippen en dan is de ArcheoHotspot echt open. Foto: Marieke Verhoeven.

De Vereniging |

02-2016 binnenwerk.indd 103

103

24-03-16 17:49


andere Utrechtse pottenbakkers. Daarna sprak mevrouw Pennarts, gedeputeerde van de provincie Utrecht. Zij prees de initiatiefnemers van de ArcheoHotspot, beloofde steun in de vorm van geld, mankracht en archeologisch materiaal en roemde de AWN vanwege het vele vrijwilligerswerk. Om de samenwerking tussen partijen te illustreren werd gevraagd om gezamenlijk een gebroken (niet archeologische!) pot te restaureren (af b. 3). De restaurateurs werden per microfoon, gecoacht door Henk Rebel, voorzitter van de AWN-afdeling Utrecht. Na een toast op het succes van de ArcheoHotspot opende de gedeputeerde samen met een wel heel jonge vrijwilligster de Hotspot en ze bewonderde als eerste de fraai vormgegeven expositie en werkruimte(af b. 4). De AWN-depotgroep was al in de weer met Romeins aardewerk (af b.5). Marijn Lockefeer/Henk Rebel.

Afb. 5 AWN’er Ton van Bommel (links) gaat meteen aan de slag. Foto: Marijn Lockefeer. opening in het Universiteitsmuseum in aanwezigheid van zo’n 150 genodigden. Na een openingswoord van museumdirecteur Paul Voogt werd een liveverbinding geopend met stadsarcheologe Annette Bakker die werd geïnterviewd over de vondsten uit het Utrechtse depot. Het betrof een grote hoeveelheid misbaksels die in een kuil waren gestort; deze misbaksels moeten worden gerestaureerd in de ArcheoHotspot. Daarna worden ze gebruikt voor nader onderzoek in en vergeleken met de archeologische vondsten van materiaal van twee

WEBSITE Het jaar 2016 zal helemaal in het teken staan van twee belangrijke zaken: de site organiseren op basis van WordPress en de afdelingssites omzetten naar het nieuwe systeem. Verder wordt de Facebooksite verder ontwikkeld. Facebook zal meer in het teken staan van snel nieuws terwijl de website zich meer in de richting van ‘bron van kennis’ zal gaan ontplooien. Ook Westerheem zal een duidelijker rol op de site gaan vervullen. De inhoudsopgave van de site zal door al deze aanpassingen veranderen.

WERK IN UITVOERING Stuur berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl) WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen: 7 - 8 - 9 - 11 - 16 - 17 - 18 - 23 en De Motte.

Nieuwsbrief AWLV nr. 40, januari 2016 (Afd. 7 - Den Haag e.o. / AW Leidschendam-Voorburg) In ‘Van de redactie’ lees ik dat een grote kelder onder de Nieuwe Kerk ten koste dreigt te gaan van het archeologisch erfgoed. De Oudh. Wg. Delft en de AWN begonnen een rechtszaak om 500 jaar Delftse begravingen veilig te stellen. Dit alles als gevolg van een ingrijpende verbouwing voor onder meer een faciliteitenkelder, waarvoor een grondverzet nodig is van bijna 4200 m3. In en buiten de kerk verdwijnen dan

104

ruim 2000 skeletten van de voorouders in een massagraf. Onderzoek elders maakte inmiddels wel duidelijk wat onderzoek aan skeletten voor de wetenschap kan betekenen. De gemeente verleende een vergunning tegen het advies in van de eigen archeologische dienst en verlaagde om financiële redenen de archeologische eisen in belangrijke mate. Daardoor kunnen maar heel weinig graven goed worden opgegraven en van natuurwetenschappelijke analyse zal geen sprake zijn. In januari las Jan van Aken, schrijver van historische

| De Vereniging

02-2016 binnenwerk.indd 104

24-03-16 17:49


Afb. 1 Robert Hirschel leidt een groep rond door park Arentsburgh. Foto: Idsard Bosman (uit Nieuwsbrief AWLV).

romans, in de AWLV-werkruimte voor uit een van zijn boeken, waarna Claudia Vandepoel hem interviewde. Op het minisymposium dat de gemeente en de AWLV in oktober organiseerden sprak Marc Driessen over zijn opgraving in 2008, toen een Romeinse haven werd ontdekt. Joanneke Hees schetste daarna de geschiedenis van Forum Hadriani en de opgravingen aldaar, waarna Jeroen van Zoolingen en Peter Stokkel vertelden over de opgravingen rond de Rotterdamsebaan die straks onder Forum Hadriani doorgaat. De rondleidingen trokken ruim 100 deelnemers (af b. 1). Kort voor de millenniumwisseling werden tijdens een verbouwing aan de Kerkstraat in Voorburg in de kelder tegelfragmenten gevonden: de betegeling van een keukenhaard met tegels van tinglazuur en een decoratie van paars-rood mangaanglazuur. De tegels zijn tussen 1650 en 1790 mogelijk gemaakt in Rotterdam. Karin de Leeuw-van Nierop gaat nader in op de tegels en de tegelbakkerij. Titia Kiers vervolgt haar verhaal over de Muur van Hadrianus ter voorbereiding van de trip door AWN’ers. Ditmaal gaat het over het fort Brocolitia bij Carrawburgh, waarbij ook het daar aangetroffen Mithras-tempeltje wordt besproken. Terra Nigra nr. 190, november 2015 (Afd. 8 - Helinium) Dit is de laatste TN. die regulier op papier verschijnt. Na het activiteitenprogramma laat de redactie in dit nummer alle gedaantes zien waarin het mededelingenblad, later TN., zich in de loop der jaren aan de lezers presenteerde. Het eerste nummer verschijnt in

1958 en is een persbulletin, waarin de oprichting van de afdeling bekend wordt gemaakt. Na enkele jaren van gestencilde A4’tjes komen in 1962 met volgnr. 44 de eerste artikelen. Het eerste nummer met de naam Terra Nigra verschijnt in 1969, heeft volgnr. 55 en is in A5-formaat. Later wordt het formaat A4 en ontwikkelt TN. zich tot de huidige periodiek, zij het dat die hierna digitaal gaat. Wie kennis neemt van de naam van de periodiek denkt al gauw aan het gelijknamige Romeinse aardewerk. Toch ontleent de periodiek de naam niet aan dat aardewerk, maar is het gewoon de Latijnse naam voor ‘zwarte aarde’, “omdat het onderzoeken van de zwarte aarde een van de taken van Helinium is”, aldus de toenmalige redactie. Sinds 2006 zet een groep burgers, waaronder Jeroen ter Brugge, zich in voor behoud en ontwikkeling van natuur- en educatiewaarden van de Vlaardingse Broekpolder. In deze polder, ongeveer een kwart van de oppervlakte van Vlaardingen, zouden eerst woningen worden gebouwd, maar sinds de jaren 1970 zag men daar van af, waarna het lang onduidelijk bleef wat er met de polder ging gebeuren. Pas sinds 2009 is er een integraal inrichtingsplan, dat in fasen wordt uitgevoerd. Een van de projecten is een Educatief Archeologisch Erf (EAE) waarin een-op-een-reconstructies verschijnen van gebouwen en landschap uit verschillende perioden. In augustus 2016 moet het eerste gebouw, het Vlaardingencultuurhuis, klaar zijn. Daarna komen er reconstructies van gebouwen uit andere perioden. Bijzonder is dat hier het erfgoedonderwijs wordt

De Vereniging |

02-2016 binnenwerk.indd 105

105

24-03-16 17:49


Afb. 2 Nationale Archeologiedagen: speeddate met een expert in Museum Vlaardingen. Foto: Hilde van Wensveen (uit Terra Nigra). gecombineerd met natuur- en milieueducatie en met het landschap. De primaire doelgroep vormen leerlingen van basis- en voortgezet onderwijs. De bedoeling is dat kinderen werkweken of werkdagen in het EAE doorbrengen. Er zal nauw worden samengewerkt met de vakgroep experimentele archeologie van de Universiteit Leiden, maar ook zijn diverse relevante Vlaardingse instellingen en organisaties betrokken, waaronder AWN-afdeling Helinium. In het weekend kan het EAE worden bezocht door andere belangstellenden. Er komen nog voorlichtingsbijeenkomsten, maar vrijwilligers kunnen zich nu al aanmelden bij secretaris@ federatiebroekpolder.nl. Nieuw in TN. zijn bijdragen van het Bureau Oudheidkundig Bodemonderzoek Rotterdam (BOOR) die op verzoek van Rotterdamse lezers worden geplaatst en waar de redactie blij mee is. Als eerste schrijft Ton Guiran over de ontdekking in plangebied Weenaboulevard van de Wijde Aa, een voormalige zijtak van de Rotte die tot in de 7e eeuw of kort daarna nog watervoerend was. Op de oevers zou in de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen bewoning kunnen zijn geweest, waarvan men overigens nog geen sporen aantrof. Patrick Ploegaert schrijft over archeologisch onderzoek op de locatie Rotterdam-Timmerhuis, waar ook het nieuwe Museum Rotterdam komt. Van deze opgraving verscheen in 2015 van zijn hand een wetenschappelijk rapport. Opvallend waren de vondst van een 12e- of 13e-eeuwse dijk, onderdeel van de bedijking van Schieland, en een slotenverkaveling uit de 14e/15e eeuw. Kees Nieuwenhuijsen maakt een historisch uitstapje naar de Slag bij Bodegraven die volgens sommige mid-

106

deleeuwse geschiedschrijvers nog net vóór de Slag bij Vlaardingen in 1018 plaatsvond. Kees vindt dit niet erg aannemelijk en plaatst de slag in 1025, omdat dan “alle puzzelstukjes precies op hun plaats vallen” en een puzzel is het zeker om alle gegevens en opmerkingen in soms bijna duizend jaar oude geschriften op hun waarde te schatten en met elkaar te combineren. Carolien van Loon en Hilde van Wensveen blikken terug op de Nationale Archeologiedagen in Vlaardingen en doen dat met voldoening. De AWN werkte samen met het Museum Vlaardingen en de EAE (zie hierboven) en er waren tal van activiteiten. Een succes waren ook de ‘speeddates’ met experts, waar geïnteresseerde bezoekers zich uitgebreid konden laten voorlichten over dateringen, keramiek en het reconstrueren van aardewerk en ook zelf bezig konden zijn (af b. 2). Intussen maakten hun kinderen fraaie mozaïeken van oude scherven. Poldergeest nr. 20 & 21, mei / oktober 2015 (Afd. 9 Noord-Holland Noord / St. Reg. Arch. “Gheestmanambocht” / AW Kop van Noord-Holland) Voor het eerst verschijnt Poldergeest in WIU. Deze goed verzorgde periodiek is het nieuwsbulletin van drie organisaties: de Stichting Regionale Archeologie Gheestmanambocht, de Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland en de in 2011 (her)opgerichte AWNafdeling 9 Noord-Holland Noord. WIU zal zich vooral richten op datgene dat betrekking heeft op AWN-afd. 9 maar zal andere interessante onderwerpen in P. (sinds 2012 geschreven als Polder9eest) niet schuwen. Vaak overlappen zaken elkaar immers ook. Allereerst neem ik nr. 20 voor mij: een special over de polder

| De Vereniging

02-2016 binnenwerk.indd 106

24-03-16 17:49


Geestmerambacht met bijna 60 pagina’s aan zeer lezenswaardige artikelen die ik hierna noem, want ze allemaal bespreken is in het bestek van WIU niet mogelijk. Aanleiding tot dit jubileumnummer was het 10-jarig bestaan van de SRA Gheestmanambocht. In juni 2015 werd het feestnummer officieel overhandigd aan burgemeester Cornelisse van de gemeente Langedijk. - Tien jaar SRA ‘Gheestmanambocht’ (Ger Kalverdijk) - Op verkenning in het Geestmerambacht (Jaap van Rossum; af b. 3) - Samenhang tussen landschap en archeologie in de Kop van Noord-Holland (Frans Diederik) - Archeologie van het Geestmerambacht (Silke Lange) - Het Geestmerambacht in de Middeleeuwen (Henk Komen) - Vergeten archeologie in het Geestmerambacht (John van Lunsen) - K leimeer, het groene hart van het Geestmerambacht. Van plas tot polder tot natuurgebied (Harry Raat & Ger Kalverdijk) - Malen of ten onder gaan. Een overzicht van de molens van en in de polder Geestmerambacht (Bart Slooten) - Stichting Langedijker Verleden en de geschiedenis van ‘t Regthuis (Dick Zuiderbaan) - E .H.P. Cordfunke blijft nog veel over archeologie vertellen (interview door Silke Lange). In P. nr. 21 vestigt Silke Lange in haar column de aandacht op de vondst van de kano van Uitgeest die we alleen dankzij de alertheid en moed van kraanmachinist René Groot nu kunnen bewonderen in het Huis van Hilde. In ‘Het aanzien van een kasteel in Oudkarspel’ vertelt John van Lunsen het een en ander over enkele bewoners en over enkele tekeningen en schilderijen van het kasteel. Wie de naam ‘Frisii’ leest denkt al gauw aan Friezen in de Romeinse tijd, maar hier gaat het om een geschiedenisgroep die sinds 2010 het leven in de IJzertijd reconstrueert en weergeeft, speciaal gericht op Noord-

Afb. 3 Het ‘herbouwde’ kasteel Nuwendoorn bij Eenigenburg. Foto: Jaap van Rossum (uit Poldergeest nr 20).

Holland. De groep neemt o.m. deel aan publieksevenementen in Archeon, Eindhoven (EM), Dongen (ijzertijdboerderij) en vorig jaar ook in het Deense Hjemsted (Hjemsted Oltidspark). In de nieuw gestarte rubriek ‘Gevonden voorwerpen’ bijt John van Lunsen het spits af met drie voorwerpen: een groot fragment muurwerk uit een grondstort in de Wieringermeerpolder van het ‘rode dorp’ van Schermereiland Alkmaar, een in 1950/51 gevonden laatmiddeleeuwse zandsteen met gezicht uit Westwoud en een grafzerk uit 1673 van het in 1971 gesloopte kerkje van Zijdewind. Frans Diederik meldt dat Archeocultura in de gemeente Schagen kon vaststellen dat er in 13e eeuw bewoning was achter de Kalverdijk. Marc van Raaij schrijft over een 16e-eeuwse boerderijplattegrond in Limmen die al veel kenmerken had van een stolpboerderij. Tot nog toe is het de oudste ‘stolpachtige’ boerderij in Noord-Holland en dat hierover een artikel voor Westerheem in voorbereiding is, maakt mij blij. De al eerder genoemde John van Lunsen vervolgt zijn reeks ‘Begraafplaatsen 1799’ met deel 2 over ‘Het Botgat, begraven in een vallei in de duinen’. Het eerste deel verscheen in P. nr. 18. In augustus 1799 vond in Noord-Holland een invasie plaats van Engelse militairen. Onder dekking van kanonnen van de Engelse vloot verliep de strijd aanvankelijk gunstig voor de aanvallers die Den Helder konden bezetten. Het was een poging de in ballingschap levende Prins van Oranje weer aan de macht te brengen die uiteindelijk echter jammerlijk mislukte. Nicole van der Ham zet een in 2010 gevonden vroegmiddeleeuwse beker uit Schoorldam in het zonnetje (af b. 4). Ernst Taayke vindt het een uniek voorwerp dat uit 450-725 dateert. Marjolijn Kok sluit niet uit dat het hier gaat om een ‘rituele depositie van domestieke aard’. Deze bijzondere beker bevindt zich in het Prov. Bodemdepot van Noord-Holland, maar verdient volgens de auteur een plaatsje in een vitrine van de vaste expositie van het Huis van Hilde. Nicole schreef ook een geschiedenisverhaal waarin ‘de mok’ centraal

Afb. 4 Beker uit Schoorldam, 450-725. Foto: Nicole van der Ham (uit Poldergeest nr. 21).

De Vereniging |

02-2016 binnenwerk.indd 107

107

24-03-16 17:49


Afb. 5 Opening van de werkruimte. Foto: Teus Koorevaar (uit Grondig Bekeken).

staat. Enkele lezingen en huishoudelijke zaken besluiten deze P. Grondig Bekeken nr. 4, december 2015 (Afd. 11 - Leken Merwestreek) In oktober opende landelijk voorzitter Tonnie van de Rijdt tijdens de Nationale Archeologiedagen (NAdagen) de nieuwe werkruimte (af b. 5). Een dag eerder kwamen politici en ambtenaren uit de omgeving op bezoek die onder meer een presentatie zagen van Jeroen Nipius. Een paar weken later kwam de wethouder langs die zich onder de indruk toonde van wat de afdeling doet. Ter gelegenheid van de opening was er een kleur-/schrijfwedstrijd voor kinderen en konden bezoekers raden hoeveel scherven er in een grote glazen pot zaten. Altijd interessant: de antwoorden varieerden van 42 tot 110, maar het waren er 65, toch in de buurt van het gemiddelde antwoord. De winnaars van beide wedstrijden kregen elk twee wintertickets voor Archeon. Tijdens de NA-dagen waren er in Dordrecht drie activiteiten waarvoor mensen konden intekenen: - ‘Dordt doorboren’, waarbij kon worden geboord rond de Grote Kerk (25 deelnemers); - ‘Archeologierondje Dordt’, een archeologische wandeling door de binnenstad (60 deelnemers); en - ‘Dordrecht ondergronds in depot’, waarbij mensen kennis konden maken met de collectie archeologie in het Stadsdepot, dat normaal niet toegankelijk is voor publiek (80 deelnemers). De afdeling doet een volgende keer zeker weer mee met de NA-dagen en daarvoor is dan ook de nieuwe

108

werkruimte beschikbaar. Ook in Gorinchem konden belangstellenden tijdens de NA-dagen het archeologiedepot bezoeken. De AWN hield in Dordrecht een spreekuur, waar bezoekers hun eigen vondsten konden laten determineren. Daarbij waren aardige zaken als 13e/14e-eeuwse steengoed kruikjes uit Dordrecht, een afgebroken gietijzeren klepel van een kerkklok (gevonden tijdens werkzaamheden aan de voet van de oude toren van Lekkerkerk; nader onderzoek wees uit dat er meer gevallen bekend zijn van het af breken van de staart van een klepel), een porseleinen olifant (eind 19e-begin 20e eeuw) en twee samen gevonden minikruikjes: een Romeinse grafgift met een helaas onduidelijke vindplaats. In ‘De leeuw van Crayestein boven water’ vertelt Cees

Afb.6 Joan en Teus aan de afwas. Foto: Teus Koorevaar (uit Grondig Bekeken).

| De Vereniging

02-2016 binnenwerk.indd 108

24-03-16 17:49


Afb. 7 Hamaland zoeken in Terwolde. Foto: Chris Nieuwenhuize (uit Nieuwsbrief Afd. 18).

van der Esch hoe een in 1889 in de Merwede gevonden stenen leeuw (l. 61,5 cm) van ‘126 jaar in duistere opslagruimten’ promoveerde tot een 13e-eeuws tentoonstellingsobject in het vernieuwde Biesboschmuseum. Kasteel Crayestein werd in het midden van de 13e eeuw gebouwd op de plaats waar nu de mond van de Derde Merwedehaven is. In 1561 wordt het zwaar vervallen slot nog genoemd en waarschijnlijk is het toen of kort daarna gesloopt. De leeuw zal met een soortgenoot de toegang tot het kasteel hebben bewaakt. Het feit dat het wapenschild aan de nek van de leeuw hangt, geeft aan dat het een heel oude leeuw is, want latere leeuwen houden het schild in de klauwen. In ‘De toevalsvondst van de Arkelse Onderweg’ vertelt Toos Busch hoe de AW van Gorinchem een tijdens de aanleg van een fundering aangetroffen dik pakket scherven uit 1725-1745 (datering aan de hand van pijpen) kon onderzoeken. Weinig voorwerpen waren compleet, wel echter twee glazen bekers uit het laatste kwart van de 17e eeuw. Vervolgens twee bijdragen van Teus Koorevaar. De eerste brengt ons op de hoogte van een overeenkomst tussen de gemeente Molenwaard en enkele verenigingen, waaronder de AWN, waarbij is vastgelegd dat de verenigingen een aantal werkzaamheden uitvoeren die moeten leiden tot een Cultuurhistorische kaart van Molenwaard. Na de oplevering ontvangen de verenigingen op basis van hun aandeel in het werk een deel van het in de offerte genoemde bedrag van € 15.000. Verder vertelt Teus over het Project Dijkverzwaring KIS aan de Lekdijk, waarvan de grond wordt uitgezocht in een gronddepot in Hardinxveld-Giessendam

(af b. 6). Ten slotte doet Bep Opmeer verslag van een excursie naar Leerdam (rondleiding / Glasblazerij). Nieuwsbrief, januari 2016 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) De afdelings-ALV vindt plaats op 19 april. Verder in de N. aankondigingen van lezingen en aankondigingen van twee boeken van de hand van onze oud-hoofdredacteur Paul van der Heijden: over Romeinse wegen in Nederland en over de limes in Gelderland. Nieuwsbrief, januari 2016 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Na nieuws over lezingen volgt de mededeling dat voorlopig op elke vierde zaterdagmiddag van de maand in het Arnhems Arch. Depot wordt gewerkt aan de uitwerking van vondsten van de opgraving in Ede. Dit omdat de ‘stek’ in Ede wordt verlaten. Ter opwekking (of mogelijk tot spijt) van de werkers: de vondsten zijn al gewassen. Na de verhuizing binnen het Depot lagen de reguliere werkdinsdagen een tijd stil, maar op 12 januari was de inrichting zo ver gevorderd dat die weer kunnen plaatsvinden. Eind februari vond de feestelijke uitreiking van de diploma’s plaats van de door Afd. 16 en 17 georganiseerde archeologiecursus. De afdeling zoekt nog steeds naar twee nieuwe bestuursleden. Nieuwsbrief, december 2015 (Afd. 18 - Zuid-Salland IJsselstreek en Oost-Veluwezoom) Tijdens de afdelings-ALV in februari namen penningmeester Annemarie Brinkhorst en voorzitter Aly Dijkstra afscheid van het bestuur. In Terwolde vond het Hamaland-project een vervolg in

De Vereniging |

02-2016 binnenwerk.indd 109

109

24-03-16 17:49


het karteren van een deel van een grote akker aan de Rozendaalse en de Twelloseweg (af b. 7). Ook hier was verreweg de grootste groep aardewerk van meer recente datum. Echter, vergeleken met twee eerdere karteringen was hier de relatief grote hoeveelheid materiaal uit de 13e eeuw of eerder opvallend (proto-steengoed 4%; paffrath 5%; kogelpot 3%; pingsdorf 1%: bij elkaar 14% van de vondsten). Afgezien van enkele badorfscherven was er ook hier weinig aardewerk dat duidelijk van vóór het jaar 1000 dateerde. Het oudste aardewerk werd gedetermineerd door de Archeologische Dienst van Zutphen. Masja Parlevliet, stadsarcheoloog van Apeldoorn, is na al het gedoe rond enkele bijzondere vondsten blij met de stichting van het Nationaal Archeologiefonds voor archeologische vondsten van (inter)nationaal belang. Dat is uw redacteur ook, maar hij wil daar nog wel aan toevoegen het een schande te vinden dat zo’n fonds a. nodig is en b. zo lang op zich liet wachten. De N. eindigt met de aanwezigheid van Caesar rond Oss, de berging van de Kamper kogge en de lijst met exposities. AVKP-actueel nr. 63, januari 2016 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) A. begint met een zoektochtje, althans voor mij. Er wordt namelijk gesproken over activiteiten die - af hankelijk van de mate en het tijdstip van informatievoorziening - van sterretjes zijn voorzien, maar zelfs met mijn nieuwe bril bleven die onvindbaar. Activiteiten zijn er overigens wel in het Oostbrabantse. Zo wil Ron Schlooz een game maken, gebaseerd op computerbeelden van historisch Eindhoven en roept hij anderen op mee te denken. Schlooz is ook begonnen aan de productie van een virtuele driedimensionale reconstructie van het Kasteel van Eindhoven, ook inpandig en ook hier zijn vrijwilligers welkom. Begin februari was er een excursie naar Haarlem met o.m. een rondleiding op de opgraving in de Sint Bavo en een bezoek aan het Arch. Museum en de Arch. dienst. Het nieuwe logo van het Erfgoedhuis is aangebracht bij de bewegwijzering naar het Erfgoedhuis, waardoor het gebouw gemakkelijker wordt gevonden. Op initiatief van Theo van der Vleuten komen er eenvoudige exposities in het Erfgoedhuis die twee maanden blijven staan. Bij de thema’s wordt gebruik gemaakt van vondstmateriaal uit het archeologisch depot van Eindhoven. Ook in A. aandacht voor de in november 2015 overleden archeoloog Jos Deeben. Deze is niet alleen geboren in Eindhoven, maar voerde als vrijwilliger samen met zijn kompanen - groenteboer Piet Derks en Wijnand van der Sanden (nu PA van Drenthe) - veel veldverkenningen uit in de regio en ook in Eindhoven. Deeben richtte zich vooral op het onderzoek van de Steentijd in het zuiden van ons land en was hoofd Archeologie van de RCE in Amersfoort. Hij is begraven in Valkenswaard, dichtbij zijn al eerder overleden vriend Piet Derks. In december 2015 voerden zo’n 20 vrijwilligers van HK Heeze-Leende-Zesgehuchten en AWN’ers onder

110

leiding van regioarcheoloog Ria Berkvens in Heeze een archeologisch onderzoek uit bij de fundamenten van D’n Toversnest, een voormalig liefdesgesticht. Na melding van een onbekende kelder, aangetroffen tijdens sloopwerkzaamheden, bleek het mogelijk een archeologisch onderzoek te starten (af b. 8). De sloop gaat door, maar de vrijwilligers krijgen de gelegenheid mee te kijken wanneer er nog diepere sleuven worden gemaakt voor de nieuwe funderingen. Een vrijwillige cultuurhistoricus legt de bouwgeschiedenis en het gebruik van het vroegere liefdesgesticht met school in een rapport vast, waarbij ook de resultaten van het veldonderzoek worden meegenomen. In Son zijn bij archeologisch onderzoek bij café De Zwaan - naast de laatmiddeleeuwse kerktoren - bij het opgraven van de kerkhofmuur resten van twee Romeinse crematiegraven gevonden. Midden in de bouwput van De Zwaan vond men een grote middeleeuwse boomstamwaterput en sporen van een boerderij waarschijnlijk uit de 13e eeuw. Twee andere waterputten zijn niet opgegraven omdat ze niet door de bouw werden verstoord. Interessant is dat de middeleeuwse sporen zich op een stuifzandpakket bevinden, maar de Romeinse sporen zich grotendeels daaronder bevinden. Na de Romeinse tijd moet het in Son dus f link hebben gestoven. Half januari was er een Archeoloop bij Toterfout, een naam die heemkundigen nog niet goed konden verklaren. Met wat sneeuw en fraai weer was het er desondanks mooi. Tonnie van de Rijdt en Ria Berkvens gingen mee met een excursie door het Dommeldal t.g.v. een werkbezoek van gedeputeerde Henri Swinkels.

Afb. 8 Onderzoek in Heeze. Foto: Ria Berkvens (uit AVKP-actueel).

| De Vereniging

02-2016 binnenwerk.indd 110

24-03-16 17:49


Het blijkt dat de toenemende teelt van bomen nadelige gevolgen heeft voor het open landschap en grote bomen ook het archeologisch bodemarchief ernstig beschadigen. Tonnie noemt als voorbeeld het voorkomen van Romeinse scherven in Finland, kennelijk meegekomen met wortelkluiten. In de altijd leerzame rubriek ‘RO-beleid’ lees ik dat de Heemkundekring Son en Breugel de zienswijze bij een ontwerpbestemmingsplan intrekt omdat een compromis is gevonden. Zij het onder het voorbehoud nog bezwaar in te kunnen dienen op de beslissing van de gemeente n.a.v. een hieronder genoemd proefsleuvenonderzoek. Het probleem ontstond toen een in het bestemmingsplan agrarisch bouwblok werd omgezet in een woonbestemming. Tot dan toe hadden agrarische bouwblokken een vrijstelling voor archeologisch onderzoek en de gemeente had die vrijstelling ongewijzigd gelaten bij de omzetting in een andere bestemming. Daartegen maakte de Heemkundekring in een zienswijze bezwaar. Een langdurige juridische kwestie dreigde, waar niemand op zat te wachten. In overleg met de gemeente en de gemeentelijke adviseur is meegezocht naar een goed compromis en dat werd gevonden. Het te bebouwen bouwvlak is door middel van één proefsleuf onderzocht en daarbij werden o.a. een waterkuil en een ijzertijdscherf gevonden. Omdat er geen aanwijzingen voor grotere structuren waren, is als advies gegeven alleen het exacte bouwvlak vrij te geven. Wanneer meer huizen worden gebouwd, moet eerst nader onderzoek plaatsvinden. De Oude Waerelt nr. 45, december 2015 (Hist. Ver. De Motte - Goeree-Overflakkee) De AW van De Motte is al ruim vijf jaar bezig met de beschrijving van het bodemvondstenmateriaal van Goeree-Overf lakkee. De vondsten komen voor een groot deel uit eigen opgravingen en ook van schenkingen. Het werk zorgde inmiddels voor een archief van duizenden vondstkaarten. Rias Olivier toont en bespreekt een aantal niet eerder op het eiland gevonden voorwerpen. Als eerste twee randfragmenten van jydepotten uit Ouddorp. Na het einde van de 16e eeuw komt dit donkere en wat op kogelpotten lijkend aardewerk uit Jutland aantoonbaar voor in ons land, vooral in de kustprovincies en daar meer op het platteland dan in de grote steden. Langs de kust ten zuiden van Rotterdam waren jydepotten tot nu toe alleen bekend van Goes en Wemeldinge. Een 15e-eeuwse scherf uit Goedereede is van een gatenpot. Bij bodemonderzoek op Goeree-Overf lakkee zijn tot nu toe weinig bloempotten aangetroffen en dan zijn het veelal ongeglazuurde roodbakkende potten uit de 17e-19e eeuw. Bijzonder is dan een archeologisch vrijwel complete pot uit Dirksland die, behalve de standring, aan de hele buitenzijde donkerbruin tot zwart is geglazuurd. De binnenkant is niet geglazuurd. Op basis van de eigen kenmerken en begeleidende vondsten is de pot voorlopig gedateerd in de tweede helft van de 18e eeuw. Eveneens uit Dirksland komt een kommetje, waarvan de literatuur meldt dat het een geschilderd bloemmo-

Afb. 9 Kwispedoor uit Middelharnis, 1725-1775. Foto: S. Olivier (uit De Ouwe Waerelt).

tief heeft (eind 19e-begin 20e eeuw). Nadere bestudering leerde echter dat de bloemen vissen zijn. Uitgekauwde pruimtabak, slijm en spuug deponeerde men vroeger in een kwispedoor. Dit was een vaasachtige pot met een brede uitstaande rand “om de tref kans te vergroten”. De kwispedoor uit Middelharnis is de eerste die als bodemvondst bekend is van GoereeOverf lakkee en is gemaakt van witbakkende klei met tinglazuur; de datering is 1725-1775 (af b. 9). Van rood aardewerk zijn delen van buikwarmers uit Middelharnis en Sommelsdijk. Ze werden bij een vuur of in water verhit, in een doek gewikkeld en op de buik van de zieke gelegd. Buikwarmers, ook wel ‘kolieksteen’ genoemd, zouden buikpijn verlichten. Deze dateren uit het midden van de 18e eeuw. Heel aardig is een roodbakkende grape (laatste kwart 14e eeuw) uit Battenoord met een haakoor, waardoor de pot opzettelijk lijkt op bronzen kookpotten uit die tijd. Een andere imitatie komt van Ooltgensplaat. Het is de voet van een donkergrijs gebakken kan, waarvan de vorm ook sterk aan bronzen kannen doet denken. Ruim 30 jaar lang was een 16e-eeuwse plaquette van roodbakkend, ongeglazuurd aardewerk uit Ooltgensplaat een raadsel voor de onderzoekers van De Motte. Pas tijdens de inventarisering t.b.v. deponering in het Prov. Bodemvondstendepot in Alphen a/d Rijn werd duidelijk dat het een dekseltje was van een spreeuwenpot, waarmee het ‘roofgat’ werd afgesloten. Al vanaf de 14e eeuw komen spreeuwenpotten voor in Nederland en ze zijn vaak te zien op schilderijen. Spreeuwenpotten aan een gevel of een muur moesten spreeuwen verleiden er te nestelen. De jonge spreeuwen werden kort voor het uitvliegen via het roofgat uit de pot gehaald en belandden vervolgens in soep en pasteitjes. Ook tegenwoordig worden er nog spreeuwenpotten gemaakt en gebruikt, maar nu in het belang van de spreeuw. Jan Coenraadts.

De Vereniging |

02-2016 binnenwerk.indd 111

111

24-03-16 17:49


COLUMN

EVERT VAN GINKEL

My first expo Van de collega’s van wie de Nederlandse archeologie het afgelopen anderhalf jaar afscheid heeft moeten nemen, nadat ze veel te jong en na een schokkend korte periode van ziekte waren overleden, was Pim Verwers (1942-2016) degene die ik het langst heb gekend. Ik bewaar uitsluitend luchtige herinneringen aan hem, want ik heb hem nooit anders gekend dan opgeruimd en luimig - hoewel op zijn indrukwekkende begrafenis duidelijk werd dat hij (zoals iedereen) ook minder olijke kanten moet hebben gehad, die hij echter buitengewoon goed verborg. Ik leerde hem kennen via zijn oudere broer Jan, bij wie ik te Leiden zou afstuderen. Die had me in 1980 aan een stage geholpen voor mijn bijvak Museologie. Of, liever gezegd: hij zag een kans om via mij een toezegging na te komen die hij had gedaan aan de gemeente Oss, waar het Leidse Instituut voor Prehistorie (IPL) sinds 1974 opgravingen uitvoerde. Als Oss ooit een eigen museum zou inrichten, dan zou het IPL helpen bij de totstandkoming van de archeologische afdeling. In 1980 was het zover: de jonge archeomuseoloog kon terecht in het Jan Cunencentrum (nu: Museum Jan Cunen). Laat ik een heel lang verhaal zo kort mogelijk maken en zeggen dat ik vol enthousiasme begon, het zaaltje zo goed mogelijk inrichtte en iedere fout maakte die mogelijk was bij een dergelijk project. Nog tijdens het openingswoord van de wethouder timmerde ik héél zachtjes spijkers in een wandje (“O, was ú dat?” vroeg hij me jaren later).

112

|

Stagebegeleider Jan was helaas niet heel tevreden met het resultaat en verwees me door naar broer Pim. Die was toen provinciaal archeoloog van Noord-Brabant en had als zodanig meegewerkt aan de nieuwe archeologische afdeling van het Noordbrabants Museum. Hij had dus recente ervaring met opzet en organisatie van zo’n tentoonstelling. Nooit ben ik als onbenullig student hartelijker ontvangen en meer op mijn gemak gesteld dan op die voorjaarsdag door Pim. Hij pakte mijn stapel ontwerpschetsen, schoof wat met afmetingen en layout, en liet me zien hoe ik met eenvoudige middelen het ontstane rommeltje aan foto’s en teksten kon opschonen. Ook de kruikjes, bijltjes en scherfjes konden wat minder strak in het gelid op de vitrineplanken, dat soort dingen. Het herstelwerk op zaal was daarna snel uitgevoerd. Jan was content en ik had een schat aan ervaring opgedaan die me bij de tientallen archeo-expo’s die ik in de 35 jaar die volgden zou uitvoeren, goed van pas is gekomen. En ik had er een joviale oudere collega bij. De laatste keer dat ik hem sprak, toonde hij zich teleurgesteld over een van mijn Westerheemcolumns. Ik had in een eerdere af levering gesuggereerd dat een beetje erotiek de leeswaardigheid ten goede zou komen. Maar, aldus Pim: “ik sla de nieuwe Westerheem open… ga metéén naar de laatste pagina.. en… GEEN WOORD!!” Het spijt me, Pim.

Column

02-2016 binnenwerk.indd 112

24-03-16 17:49


WESTERHEEM HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE

65 JA ARGANG

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten. AWN-leden maken geschiedenis!

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

03-2016 omslag.indd 1

3

JUNI 2016

w w w w w

DE WINTERTENT VAN JAN DRIESSENS TOM HAZENBERG OVER TENTOONSTELLING ‘ROMEINSE KUST’ BESCHREVEN PERKAMENT EN EEN BOEKBAND LANDLUST TE SCHALKWIJK KEURLODEN VOOR HARINGNETTEN

30-05-16 12:40


COLOFON Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

INHOUD

JAARGANG 65 NO.3, JUNI 2016

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres W. (William) ten Brink (hoofdredacteur), Valutaboulevard 87, 3825 BS Amersfoort. E-mail: redactie@awn-westerheem.nl • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Binnenweg 3, 7553 BG Hengelo. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Apeldoornselaan 225 2573LJ Den Haag. E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: ria.berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2016. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel

Redactioneel ................................................................. 113 J. Deeben & D.D.L. Stoop De wintertent van Jan Driessens Een gespecialiseerde Federmesser-vindplaats uit Baarlo (gemeente Peel en Maas, Limburg) .................... 114 William ten Brink Tom Hazenberg over tentoonstelling ‘Romeinse kust’: “Expositie toont kracht van samenwerking in archeologie” . ............................................................ 122

ADRESSENLIJST HOOFDBESTUUR Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: vacature, e-mail:secretaris@awn-archeologie.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl, IBAN: NL40INGB0000577808, t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R.H. (Ruud) Raats (educatie vrijwilligers), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 06-55784878, e-mail:ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160,

e-mail: voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: P.H.A. (Paul) Flos, Avenbeeck 91, 2182 RV Hillegom, tel. 06-24343859, e-mail: prcommunicatie@awn-archeologie.nl • W. (William) ten Brink (hoofdredacteur), Valutaboulevard 87, 3825 BS Amersfoort, tel. 06-46139670, e-mail: redactie@awn-westerheem.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com • H. (Henk) Hegeman (projecten en externe relaties) Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel. 06-33084721, e-mail: hehehegeman@gmail.com

Marloes Rijkelijkhuizen & Jan Willem Klein Beschreven perkament en een boekband Twee bijzondere vondsten van de opgraving Middelburg Bachtensteene ............................................ 125

KIJK OP WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL VOOR:

Pieter Frederiks Landlust te Schalkwijk De vondst van keramische tegels bij de restauratie van het rijksmonument . ................................................ 129

AWN-LIDMAATSCHAPPEN

WIE KENT DIT?............................................................ 136 Christiaan Schrickx Keurloden voor haringnetten Overblijfselen van de haringvaart uit Enkhuizer bodem... 137 WIE KENT DIT?............................................................ 147 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…OCKENBURGH Under Construction: Den Haag Ockenburgh en de Romeinse kustlimes ...................................................... 149 LITERATUURRUBRIEKEN ........................................... 159 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 163 Werk in Uitvoering ...................................................... 170

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN • nabestellen AWN-uitgaven

A B C D E

basislidmaatschap................................... € 50,00 studentlidmaatschap............................... € 30,00 jeugdlidmaatschap................................... € 27,50 geassocieerd lidmaatschap..................... € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap........................ € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: •T oezending Westerheem •A WN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten •T oegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN •S temrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN:

Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

ADRESWIJZIGINGEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN AAN DE AWN-LEDENADMINISTRATIE VIA: AWN@VANDINTHER.NL

TEKENING OMSLAG: Gravure met uitbeelding van het breien van haringnetten. Tekening: Adolf van der Laan (1720, collectie Fries Scheepvaartmuseum). (zie p. 140)

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

ISSN 0166-4301

03-2016 omslag.indd 2

COLUMN ..................................................................... 176

p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

30-05-16 12:40


Redactioneel

Maar liefst vijf artikelen en één interview zijn te vinden in deze nieuwe Westerheem. De variatie is zowel groot in onderwerp, schrijvers als onderzoek. Onze hoofdredacteur William ten Brink neemt ons in deze Westerheem aan de hand van een interview met Tom Hazenberg mee naar de momenteel lopende tentoonstelling ‘Romeinse kust’ in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Aan de hand van vondsten, waarvan er weer vele gedaan zijn door amateurarcheologen van de AWN, en de verhalen hierachter, wordt duidelijk dat de Romeinen de kustverdediging in Nederland groots hebben opgezet. Dat blijkt ook uit het artikel van Jeroen van Zoolingen en Ab Waasdorp over het enkele jaren gelden ontdekte ruiterfort bij Ockenburg. Hierbij werd ook een tijdelijk constructiekamp opgegraven dat waarschijnlijk speciaal werd gebruikt voor de aanleg van het fort maar mogelijk ook voor andere delen van deze Romeinse kustverdediging. Bijzonder is het verhaal van wijlen Jos Deeben en Dion Stoop over een Federmesser-vindplaats bij Baarle, ontdekt in de jaren ‘70 van de vorige eeuw door amateurarcheoloog Jan Driessens. Steentijdsites komen we namelijk nog maar zelden tegen bij het reguliere archeologische onderzoek, vooral in de regio waar ik werkzaam ben – de zandgronden van Zuidoost-Brabant. Wel worden nog steeds vindplaatsen ontdekt door amateurarcheologen bij veldkarteringen. Als vindplaatsen worden ontdekt, is dat meestal reden om plannen aan te passen en de site in situ te behouden. De reden is dat de kosten van het dure Steentijdonderzoek te zwaar wegen ten opzichte van de realisatie van een project. Een meer recentelijk onderzoek door

amateurarcheologen vond plaats door de archeologische werkgroep ‘Leen de Keijzer’ uit Houten. Pieter Frederiks van de werkgroep beschrijft het onderzoek dat werd uitgevoerd tijdens de restauratie van het van oorsprong 14e-eeuwse veerhuis/herberg Landlust te Schalkwijk, waarbij een paar mooie tegelwanden- en vloeren tevoorschijn kwamen. Het archeologische deel raakt hier sterk aan de bouwhistorie, wat laat zien dat archeologie niet direct boven de grond stopt. Deze overlap naar andere disciplines zien we ook steeds meer in de dagelijkse praktijk van de professionele archeologie. Steeds meer gemeentearcheologen houden zich bijvoorbeeld bezig met historische geografie, monumenten en bouwhistorie, en gaan erfgoedbreed werken. Ook het artikel over het perkament en een boekband die in een beerput in Middelburg werden gevonden bij een archeologisch onderzoek door ArcheoMedia, laat duidelijk raakvlakken zien met andere wetenschappen zoals de paleografie en archiefonderzoek. De inbreng van specialisten Marloes Rijkelijkhuizen en Jan Willem Klein zorgen voor het verhaal achter de vondsten, waardoor ze bijzonder worden. Christiaan Schrickx geeft uitleg over heel locatie specifieke vondsten, namelijk keurloden voor haringnetten, die volop zijn aangetroffen bij archeologisch onderzoek in, dé haringstad van Nederland in de 16/17e eeuw, Enkhuizen. Deze keer hebben we twee oproepen bij nog onbekende vondsten, waar we uw hulp voor vragen om zo meer te weten te komen over hun verhaal en betekenis. Wij wensen u veel leesplezier. Ria Berkvens Redactioneel

03-2016 binnenwerk.indd 113

|

113

30-05-16 12:43


De wintertent van Jan Driessens Een gespecialiseerde Federmesser-vindplaats uit Baarlo (gemeente Peel en Maas, Limburg) J. Deeben & D.D.L. Stoop1

Het idee voor dit artikel kwam van Jos Deeben (1955-2015). Als hoofd Archeologie bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed kwam hij weinig meer toe aan het werken aan Zuid-Nederlandse vuursteenvindplaatsen. Door het uitwerken van de vindplaats te Baarlo wilde hij aandacht schenken aan een interessante site én aan een gepassioneerde amateur. Door het onverwachts overlijden van Jos Deeben werd dit artikel helaas een dubbel eerbetoon, zowel gewijd aan hem als aan Jan Driessens.

Jan Driessens (1929-2002) was een van de meest actieve amateurarcheologen in Zuid-Nederland. In de jaren ‘70 en ‘80 verzamelde hij grote aantallen vuurstenen werktuigen, zowel in Brabant als in Limburg. Zijn collectie is al door veel archeologen bestudeerd en verschafte veel informatie over steentijdvindplaatsen in Zuid-Nederland. Hij documenteerde de door hem verzamelde vondsten uitstekend. Naast het individueel nummeren van alle werktuigen vermeldde hij de RD-coördinaten, het kaartblad, de gemeente, het aantal bezoeken en de oppervlakte van de vuursteenspreiding. In combinatie met de grote hoeveelheid vindplaatsen maakt dit zijn collectie uitermate geschikt om oppervlaktevindplaatsen nader te analyseren. De collectie Driessens werd betrokken bij het ‘Latere Band Project’ van het toenmalige Instituut voor Pre- en Protohistorie (IPP) en door Jos Deeben en Nico Arts geïnventariseerd. De bijdrage van Deeben aan onze kennis over deze periode is van groot belang. Met zijn vroegtijdig overlijden verloor de Nederlandse steentijdarcheologie een van zijn grondleggers.

114

|

Dit artikel richt de focus op een van de vele door Jan Driessens ontdekte vindplaatsen: Baarlo-I. Het baseert zich op

De wintertent van Jan Driessens

03-2016 binnenwerk.indd 114

30-05-16 12:43


een klein deel van de collectie Driessens, bewaard in het Limburgs Museum te Venlo. Ligging Driessens ontdekte de vindplaats in 1972. Tot 1986 bezocht hij de akker bij Baarlo 36 keer en verzamelde er in totaal 269 vondsten. Hij duidt de vindplaats aan als ‘58EN25’ (een verwijzing naar het kaartblad waarop de vindplaats voorkomt). In dit artikel wordt de site verder aangeduid als Baarlo-I, in aansluiting bij de gangbare site-aanduidingen voor onder andere Limburg en Brabant. De vindplaats bevindt zich ten westen van de dorpskern van Baarlo, ter hoogte van het gehucht Rinkesfort, ca. 200 m. ten zuiden van de Kwistbeek (afb. 1). Het materiaal is gevonden op een akker langs een weg die aangeduid wordt als ‘de Meren’. Dit toponiem verwijst waarschijnlijk naar enkele natuurlijke depressies ten noordoosten van de vindplaats die in het verleden watervoerend waren

(afb. 2). De vondsten komen van het zuidoostelijk deel van een dekzandkop die in het zuidoosten aan de Meren grenst en in het noorden aan de Kwistbeek. De locatie van de vindplaats maakt aannemelijk dat de bewoning op het vennetje was gericht en niet op de Kwistbeek. Een van de depressies is als vennetje aangegeven op de topografische kaart van 1897, waarop ook de dekzandrug nog duidelijk is aangegeven, toen dus nog niet (deels) geëgaliseerd. De ruggen, gelegen naast natuurlijke depressies zoals het vennetje van Baarlo, waren aantrekkelijk voor jagers-verzamelaars van het Laat-Glaciaal. Hier kwamen namelijk twee ecologische zones (het natte, lage gebied bij de meren en de hogere dekzandrug) samen, zodat beide konden worden benut. Natuurlijk speelde hierbij ook de aanwezigheid van drinkwater een rol. Om de waarde van de site beter in te kunnen schatten zijn enkele boringen uitge-

Afb. 1 Locatie van de vindplaats BaarloI, geprojecteerd op een actuele topografische kaart. Bron: www. kadaster.nl, geraadpleegd op 25/03/2016.

De wintertent van Jan Driessens

03-2016 binnenwerk.indd 115

|

115

30-05-16 12:43


Afb. 2 Locatie van de vindplaats BaarloI, geprojecteerd op een actuele topografische kaart en een relatieve hoogtekaart. Bron: www.kadaster. nl en www.arcgis. com, geraadpleegd op 25/03/2016.

116

|

voerd. Die maakten duidelijk dat het oorspronkelijke bodemprofiel volledig is verstoord. Omdat de sporen van de holocene bodemvorming op de top van de zandkop zijn verdwenen, mag worden aangenomen dat de zandkop oorspronkelijk hoger was. In een latere fase is de kop waarschijnlijk deels geëgaliseerd, waarbij de vuurstenen werktuigen in de bouwvoor terecht kwamen. Dit was waarschijnlijk ook van invloed op de horizontale spreiding van het materiaal. Volgens de notities van Driessens bevonden alle vondsten zich binnen een gebied van 21,5 bij 14,2 m, waarbinnen één concentratie werd vastgesteld. De oriëntatie van het vondstrijke gebied is niet vermeld, maar het is waarschijnlijk dat dit parallel lag aan de lichte depressie direct ten zuidoosten van de vindplaats. Er zijn geen aanwijzingen dat andere amateurarcheologen materiaal van deze vindplaats hebben verzameld, dus is het waarschijnlijk dat Driessens zelf het grootste deel van het materiaal verzamelde tijdens zijn vele bezoeken aan de vindplaats.

Het vondstmateriaal Op basis van het relatief grote aantal verkenningen dat Driessens uitvoerde en de aanwezigheid van kernen en enkele blokvormige afslagen die groter zijn dan 50 mm, mag worden aangenomen dat de vondsten het oorspronkelijke materiaal op de site goed representeren. De typologische samenstelling van het door Driessens verzamelde materiaal is weergegeven in tabel 1. Veel van de artefacten zijn geel tot geelbruin tot oranje verkleurd. De originele grijze kleur van het vuursteen is soms als een grijze band onder de cortex te zien. Deze verkleuring kan worden toegeschreven aan ijzerinfiltratie als gevolg van schommelingen in de grondwaterstand. Die zal pas zijn opgetreden nadat de vindplaats is verlaten. Het materiaal vertoont, wat betreft grondstof en bewerkingstechniek, sterke onderlinge overeenkomst. Typologische of technologische aanwijzingen voor jongere of oudere perioden zijn er niet. Op basis hiervan wordt al het materiaal aan

De wintertent van Jan Driessens

03-2016 binnenwerk.indd 116

30-05-16 12:43


een enkele archeologische cultuurgroep toegeschreven: het ‘klassiek Federmesser’. Op basis van het relatief kleine aantal artefacten gaat het waarschijnlijk ook om één enkele gebruiksfase, hoewel de aard van het archeologische materiaal het niet mogelijk maakt dit met zekerheid vast te stellen. Desondanks mag worden gesteld dat dit de site tot een bijzondere vindplaats maakt. De meeste vindplaatsen die we kennen, waren lang in gebruik en vaak wordt het beeld vertroebeld door lastig te interpreteren vondsten uit andere perioden. Dit probleem doet zich veel voor in Limburg omdat het pleistocene oppervlak buiten het Maasdal vaak min of meer gelijk is aan het huidige oppervlak. Grondstof De cortex die op de vuursteen aanwezig is, is een zogenoemde ‘gerolde cortex’. Deze soort cortex is vaak glad omdat deze door water is afgerond.3 Het is typerend voor vuursteen dat door rivieren is getransporteerd. Dit wijst erop dat de

grondstof voor de steenbewerking lokaal is verzameld uit afzettingen van het Maasterras. De Maas erodeert stroomopwaarts afzettingen waarin van nature vuursteen aanwezig is en deponeert deze afzettingen weer in en langs zijn bedding. In de droge bedding konden de vuursteenknollen vervolgens worden verzameld. Opvallend zijn de afwezigheid van de doorzichtige zwarte vuursteen die algemeen voorkomt op Federmesser-vindplaatsen en de aanwezigheid van een enkele afslag van Wommersomkwartsiet. Omdat het om een oppervlaktevindplaats gaat, is het niet zeker dat de afslag bij het laatpaleolithisch materiaal hoort. De doorzichtige zwarte vuursteen is met name in oudere perioden gebruikt, toen deze hoge kwaliteit vuursteen in ruimere mate beschikbaar was. Dit houdt mogelijk verband met het ontbreken van een dicht vegetatiedek dat het zoeken naar vuursteen bemoeilijkt. 4 Wommersom-kwartsiet is met name gebruikt tijdens het jongere Mesolithicum en wordt in relatief grote hoeveelheden aangetroffen op Zuid-Nederlandse vindplaatsen. Afval Het grootste deel van het materiaal (235 stuks; 88,7%) bestaat uit afval (d.w.z. ongeretoucheerde, niet nabewerkte arte-

Type Afslagen Klingen

PercenAantal tage[%] 94 39,33 28

11,72 2,09

Kernen

5

Brokken

22

9,21

Splinters

86

35,98

Overig Afval Schrabbers

4

1,67

239

88,85

22

73,33

Spitsen

4

13,33

Geretoucheerde afslagen

3

10,00

Geretoucheerde klingen

1

3,33

30 269

11,15 100,00

Werktuigen Totaal

Tabel 1 Artefacten van Baarlo-I. Tabel: auteur.

De wintertent van Jan Driessens

03-2016 binnenwerk.indd 117

|

117

30-05-16 12:43


grote aandeel aan klingen en afslagen met cortex op de dorsale zijde duidt er bovendien op dat het gaat om relatief kleine knollen die niet zijn voorbewerkt, voordat ze op de vindplaats werden aangevoerd. Dit in tegenstelling tot vergelijkbare vindplaatsen verder van de Maasbedding, waar knollen wel werden voorbewerkt.9 Het voorkomen van deze kleinere vuursteenknollen strookt met de veronderstelling dat de dichtere begroeiing tijdens jongere perioden van het Laat-Glaciaal de zichtbaarheid van het vuursteen aan het oppervlak bemoeilijkte. Figuur 1 Het voorkomen van cortex op afslagen en klingen te Baarlo-I. Bron: auteur.

118

|

facten). Daarnaast zijn 30 werktuigen beschreven. De grootste categorie binnen het afval wordt gevormd door splinters (86 exemplaren)5. Het kleine formaat van deze splinters maakt duidelijk dat Driessens een bijzonder scherp oog had voor het vinden van vuursteen. In totaal zijn 94 afslagen en 28 klingen op de vindplaats aangetroffen. Sommige afslagen zijn wel tweemaal zo lang als breed maar parallelle zijden (die ook kenmerkend zijn voor klingen) ontbreken vaak. Over het algemeen hebben deze 28 klingen dan ook het karakter van ‘klingvormige afslagen’. Kernpreparatie- en kerncorrectiestukken6 ontbreken in het vondstmateriaal. Dit duidt erop dat de productie van halffabricaten (afslagen/klingen) niet direct was gericht op het produceren van lange, lamelachtige klingen, maar op klingvormige afslagen. Dit is typerend voor de latere fase van de Federmesser-traditie.7 Cortex komt over het algemeen meer voor op afslagen dan op klingen. Het grootste deel van de afslagen heeft cortex op de dorsale zijde. Dit duidt erop dat in de eerste fase van kernbewerking de cortex werd verwijderd door afslagen te verwijderen, waarna in een tweede fase klingen (of klingvormige afslagen) werden verwijderd (figuur 1). Op klingen en afslagen zonder cortex wordt vaker abrasie8 waargenomen, wat erop duidt dat deze techniek met name in de tweede fase werd toegepast. Het

Werktuigen Alle afslagen en klingen die na het afslaan zijn nabewerkt (geretoucheerd), zijn als werktuig beschreven (af b. 3). Het grootste deel van de als werktuigen herkende vuursteenartefacten van Baarlo-I bestaat uit schrabbers, die 73,3 % van het totale aantal werktuigen uitmaken. Naast deze schrabbers zijn er vier fragmenten van spitsen, een afgeknotte kling en een afgeknotte afslag (af b. 3, nr. 4 en 6). Twee artefacten zijn als Tjonger-spits (Federmesser) beschreven (afb. 3, nr. 1 en 2). Deze spitsen zijn langs één enkele kant steil geretoucheerd. Ze onderscheiden zich van de Gravette-spits door de kromlopende retouche, waardoor een rechte, snijdende zijde ontstaat aan de ongeretoucheerde zijde. Twee fragmenten van steil-geretoucheerde klingen kunnen mogelijk fragmenten zijn van zulke Tjonger- of Gravette-spitsen (afb. 3, nr. 3 en 5). Een tweede mogelijkheid is dat het gaat om opzettelijk gebroken klingen die als inzetstukken voor projectielen of snijdende voorwerpen dienden. Alle projectielen zijn gefabriceerd op regelmatige klingetjes met nauwelijks cortex (bij één exemplaar komt ca. 10% cortex voor op de dorsale zijde, de andere hebben geen cortex). Voor de fabricage van deze projectielen lijkt een voorkeur te bestaan voor klingen van ca. 10 mm breed en 2-3 mm dik. Wanneer men de kenmerken van het uitgangsmateri-

De wintertent van Jan Driessens

03-2016 binnenwerk.indd 118

30-05-16 12:43


aal bestudeert, lijkt het erop dat de meest regelmatige klingen werden geselecteerd voor de productie van spitsen. Op een enkele geretoucheerde afslag komt een stekerachtige breuk voor, op basis waarvan deze mogelijk als steker is te interpreteren, dit is echter erg subjectief (af b. 3, nr. 29). Verreweg het grootste deel van de artefacten is beschreven als schrabbers (af b.

3, nr. 7 t/m 28). Naast de vier projectielen (spitsen) is dit de enige categorie functionele werktuigen. Het gaat in totaal om 22 exemplaren. Vijftien schrabbers zijn gemaakt van afslagen en vier schrabbers van klingen. Bij de overige drie schrabbers kon dit niet worden vastgesteld. Op basis van technologische kenmerken komen de schrabbers sterk overeen met

Afb. 3 Werktuigen Baarlo-I: 1-2: Tjongerspitsen; 3 en 5: Fragmenten steilgeretoucheerde artefacten, 4 afgeknotte kling; 7-28: schrabbers; 29: mogelijke steker, Tekening: R. Machiels & D. Stoop.

De wintertent van Jan Driessens

03-2016 binnenwerk.indd 119

|

119

30-05-16 12:43


Figuur 2 Verhitting bij artefacten van Baarlo-I per artefactcategorie. Bron: auteur.

de afslagen die aan de eerste fase van de kernbewerking zijn gekoppeld (het verwijderen van de cortex). Een enkele schrabber is gefabriceerd op een kling met kernvoet die waarschijnlijk uit de tweede fase (het fabriceren van de klingen) afkomstig is. Het lijkt er dus op dat de dikkere afslagen met cortex de voorkeur genieten voor het maken van deze schrabbers. Het gebruik van deze korte, dikke afslagen heeft als voordeel dat schrabbers relatief snel en eenvoudig te fabriceren zijn, maar een nadeel is dat ze minder vaak kunnen worden aangescherpt, zoals bij de klingschrabbers. Toch zullen ook deze schrabbers wel een of meer keren zijn aangescherpt voordat ze werden weggegooid. Verhit vuursteen Een groot deel van het verzamelde materiaal bestaat uit verhit vuursteen. Deze verhitting had tot gevolg dat er stukjes uit de vuursteen sprongen (potlids) die kleine kratertjes in de steen achterlieten. Wanneer de vuursteen nog verder wordt verhit, begint die wit te verkleuren en ontstaan scheurtjes in de steen. Hierdoor krijgt de steen het uiterlijk van gebroken porselein. Vergelijkbaar hoge percentages verhit vuursteen werden eerder vastgesteld bij vindplaatsen in Geldrop, Niederbieber, Teltwisch, Wierden-Enterse Akkers en Doetinchem-Dichteren.10 Verhitting komt met name veel voor bij de splinters en afslagen, werktuigen zijn beduidend minder vaak verhit (figuur 2). Vergeleken met jongere perioden komen relatief hoge aantallen verhit vuursteen

120

|

voor bij de Federmesser-groepen. Dit wordt in verband gebracht met de grootschalige bosbranden aan het einde van het Allerød-interstadiaal, toen dit materiaal nog aan de oppervlakte lag. Eerder stelde ook H. Löhr vast dat het percentage verhitte vuursteen bij Federmesservindplaatsen beduidend hoger ligt dan bij de oudere Hamburg- of de latere Ahrensburg-culturen.11 Wanneer alle verbrande stukken een natuurlijke oorzaak zouden hebben, zou men verwachten dat de percentages per categorie ongeveer gelijk zijn. Dit is echter niet het geval. Vooral die voorwerpen die tijdens de vuursteenbewerking ‘wegsprongen’ (splinters, afslagen en klingen) lijken te zijn verhit. Dit in tegenstelling tot de kernen en werktuigen die slechts bij uitzondering zijn verhit. Op basis hiervan ligt het meer voor de hand dat de verhitting een andere oorzaak had, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een kampvuur. Ook Jan Driessens was deze mening toegedaan. Hij sprak van een ‘wintertent’, waarbij binnenin de tent het vuur hoog werd opgestookt om de kou buiten te houden12. Naast de grote hoeveelheid vuursteen werden op de vindplaats ook zes stukken van een andere soort steen verzameld. Het gaat om steen die niet in de plaatselijke afzettingen voorkomt en daarom door de mens moet zijn aangevoerd. Hieronder bevinden zich twee platte stenen die mogelijk een rol speelden bij de vuursteenbewerking en drie gebroken stenen. In één geval is de steen wit verkleurd door verhitting, wat op een gebruik als kook- of haardsteen kan wijzen. Discussie en conclusie Twee zaken vallen op aan Baarlo-I. Allereerst het hoge percentage schrabbers. Stekers, boren en andere werktuigen zijn hier afwezig en dit houdt waarschijnlijk verband met de specifieke functie van de vindplaats. Dergelijke kleine vindplaatsen worden vaker gedomineerd door een enkel werktuigtype. Stapert noemt dit soort sites ‘special activity sites’,13 ze zijn mogelijk gekoppeld aan

De wintertent van Jan Driessens

03-2016 binnenwerk.indd 120

30-05-16 12:43


het gebruik van de locatie om een specifieke reden, dus niet voor een langdurig verblijf. De aanwezigheid van de relatief grote hoeveelheid schrabbers vertelt ons ook iets over welke activiteit hier kan hebben plaatsgevonden. Schrabbers worden in de eerste plaats gebruikt voor het bewerken van huiden. Bij goed opgegraven vindplaatsen uit deze periode in België stelden onderzoekers vast dat werktuigen vaak werden gemaakt, gebruikt en weggegooid op dezelfde plek.14 Op de locatie zouden huiden van jachtwild bewerkt zijn, waarvoor een aantal kleine korte schrabbers werd gebruikt. Het bewerken van huiden gebeurde en gebeurt bij subrecente gemeenschappen van jagers-verzamelaars die onder koude omstandigheden leven vrijwel uitsluitend door vrouwen.15 Dit strookt niet helemaal met het model waarin de jagers (mannen) de jachtbuit meenemen naar het basiskamp, waar de jachtbuit verder wordt verwerkt. Eerder lijkt het zo te zijn dat het dier in de meer directe omgeving geschoten, geslacht en verwerkt is. Hierbij kunnen vrouwen de mannen hebben vergezeld om de jachtbuit direct te verwerken. Een tweede opvallend kenmerk is het hoge percentage aan verhitte artefacten. De verhitting van het vuursteen leidde tot het uitspringen van potlids en een witte verkleuring. Opvallend is dat deze verhitting vooral zichtbaar is bij het afslag- en splintermateriaal. Dit duidt er mogelijk op dat de verhitting al tijdens de bewerking optrad, waardoor zwaardere kernen en werktuigen minder zijn verhit. Dit zou wijzen op een kampvuur ter plekke, dat de verhitting veroorzaakte. De aanwezigheid van dit kampvuur is ook datgene waaraan de vindplaats zijn bijnaam de ‘wintertent’ ontleent. Hoewel de aanwezigheid van een tent niet hard kan worden gemaakt, lijkt het erop dat Jan Driessens er niet ver af zat met zijn interpretatie. De site kan dan ook worden gezien als een waardevolle bijdrage van een gepassioneerde amateur aan het kennisbestand van laatpaleolitisch Nederland.16

Noten 1 Jos Deeben was hoofd archeologie bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Dion Stoop is junior projectmedewerker bij RAAP. 2 Deeben 1994, 3. 3 Dit in tegenstelling tot ‘ruwe’ cortex die bijvoorbeeld op gemijnde vuursteen voorkomt. 4 Deeben & Rensink 2005. 5 Splinters zijn kleine afslagen of fragmenten kleiner dan 2 cm2. Ze zijn door hun kleine formaat vaak niet nader te beschrijven. Ze worden over het algemeen vaker aangetroffen bij zeefonderzoek dan bij oppervlaktekarteringen. 6 Bij kernpreparatie en -correctie worden afslagen verwijderd om een betere controle te krijgen over de vorm van een kern. Ze worden vaak aangetroffen in combinatie met regelmatige klingen. Om dergelijke regelmatige klingen systematisch te maken is een grote mate van controle over de vorm van de kern noodzakelijk. 7 Azilien récent; zie Valentin 2008. 8 Het opruwen van het slagvlak door er met een steen langs te schuren. 9 Rensink 2007. 10 Deeben et al 2006, 75. 11 Löhr 1979. 12 Dit is onwaarschijnlijk aangezien vuursteen meestal buiten de tent wordt bewerkt vanwege het gevaar van rondspringende splinters. 13 Stapert 1985, 57. 14 De Bie & Caspar 2000. 15 Keeley 2010, 232. 16 Met dank aan Jos Deeben voor het initiëren van de tekst. Daarnaast dank aan Nico Arts en Bastiaan Steffens voor het becommentariëren van eerdere versies. Ten slotte natuurlijk dank aan Jan Driessens voor het verzamelen van het materiaal. Zonder hem was de vindplaats waarschijnlijk verloren gegaan. Literatuur Bie, M. de & J.P. Caspar, 2000: Rekem; a federmesser camp on the Meuse River Bank (Archeologie in Vlaanderen Monografie 3), Leuven. Deeben, J., 1994: De Laat-Paleolithische en Mesolithische sites bij Geldrop (N-Br), deel 1. Archeologie 5, Meppel, 3-57. Deeben, J. & E. Rensink, 2005: Het Laat-Paleolithicum in ZuidNederland, in: J. Deeben, E. Drenth, M-F. Van Oorsouw and L. Verhart (eds), De Steentijd van Nederland, Meppel (Archeologie 11-12), 171-200. Deeben, J., O. Brinkkemper, B.J. Groenewoudt & R.C.G.M. Lauwerier, 2006: Een Federmesser-site van de Enterse Akkers (gemeente Wierden, Overijssel), in: B.J. Groenewoudt, R.M. van Heeringen & G.H.Scheepstra (eds), Het zandeilandenrijk van Overijssel, Nederlandse Archeologische Rapporten 22, 49-82. De Grooth, M.E.Th, 2013: Vuursteengebruik in Bandkeramische vindplaatsen, Archeologie 14, 29-56. Keeley, L.H., 2010: The Probable Sexual Division of Labor in Magdalenian Hide Working: Ethnological Evidence, in: E. Zubrow, F. Audouze & J.G. Enloe, The Magdalenian household, Unraveling Domesticity (227-234), New York. Löhr, H., 1979: Der Magdalenien-Fundplatz Alsdorf, Kreis Aachenland. Ein Beitrag zur Kenntnis der funktionalen Variabilität jungpaläolithischen Stationen (Dissertation, Eberhart-Karis-Universität – np), Tübingen. Rensink, E., 2007: Beschrijving Federmesser-vindplaats Heythuysende Beekkant, (Intern Rapport Rijksdienst voor het cultureel erfgoed). Stapert, D., 1985: A Small Creswellian site at Emmerhout (Province of Drenthe, the Netherlands), Palaeohistoria 27, 1-66. Valentin, B., 2008: Jalons pour une Paléohistoire des derniers chasseurs, Cahiers Archéologiques de Paris 1, Paris.

De wintertent van Jan Driessens

03-2016 binnenwerk.indd 121

|

121

30-05-16 12:43


Tom Hazenberg over tentoonstelling ‘Romeinse kust’: “Expositie toont kracht van samenwerking in archeologie” William ten Brink1

Voortvarende en integrale aanpak van honderd jaar achterstallig archeologisch veldwerkonderzoek in de kuststreek van Romeins Nederland heeft in nog geen vijf jaar tijd geleid tot een rijkdom aan nieuwe inzichten, een boekenplank vol boeiende publicaties en een verrassende tentoonstelling in het Rijksmuseum van Oudheden. Nog niet eerder zijn alle Romeinse vindplaatsen langs de kust aaneengeregen tot één publieksverhaal. “Krachtige samenwerking leidde in relatief korte tijd tot zeer waardevolle samenhang”, zegt initiatiefnemer Tom Hazenberg van Hazenberg Archeologie (afb. 1).

het licht ziet in het jaar dat de AWN haar 65e verjaardag viert. De opgravingen in Velsen, een prominent onderdeel van de expositie, stonden immers aan de wieg van de vereniging. Al in 1945 vond AWNerelid H.J. Calkoen de eerste Romeinse scherven op de plek van de huidige Velsertunnel. Vrij snel daarna zag een groeiend aantal vrijwilligers de noodzaak om zich te organiseren, vooral om bij de grote naoorlogse infrastructurele werken te kunnen redden wat er te redden valt. “Velsen ís AWN”, zegt Hazenberg dan ook. “Maar ook op andere plaatsen langs de Romeinse kust hebben vrijwilligers hun aandeel geleverd aan de nieuwe en aansprekende verhalen die we nu kunnen vertellen.” Afb. 1 Tom Hazenberg en Tanja van der Zon: “Expositie is feest van herkenning voor veel vrijwilligers in de archeologie”. Foto: William ten Brink.

De tentoonstelling ‘Romeinse kust’, tot en met 25 september 2016 te zien in het RMO, is wat hem betreft de sierlijke kroon op al dat werk. “We laten er overtuigend mee zien wat onze archeologische gemeenschap - professionals én vrijwilligers - te bieden heeft, niet alleen wetenschappelijk, maar vooral ook voor een breed publiek.” Het is veelzeggend dat de tentoonstelling

122

|

Onuitgewerkt de kast in Tussen 1900 en 2000 is er langs de Romeinse kust, van Texel tot Aardenburg, weliswaar veel opgegraven, maar het meeste onderzoek verdween onuitgewerkt in kasten en laden. In het kader van het landelijke programma Odyssee van NWO is de uitwerking van belangrijk achterstallig en ongepubliceerd archeolo-

“Expositie toont kracht van samenwerking in archeologie”

03-2016 binnenwerk.indd 122

30-05-16 12:43


gisch veldwerk alsnog ter hand genomen door een grote groep archeologen die samenwerkten als ‘Romeinse Kustwacht’. Hazenberg: “Zij zorgden met nieuw onderzoek en regelmatige publicatie daarover voor duiding van een enorme brij aan gegevens, voor transitie van oud naar nieuw onderzoek en vooral voor nieuwe, vaak verrassende interpretaties.” Belangrijk was volgens hem daarbij, dat de archeologen zich niet blind staarden op individuele opgravingen, maar vooral op zoek gingen naar samenhang. “Dat maakte de weg vrij voor een integrale analyse en leverde uiteindelijk een helder en gestructureerd verhaal op over onze Romeinse kust. Een verhaal dat soms eerdere ideeën bevestigt, maar vooral puzzelstukjes op hun plaats legt als startpunt voor nieuwe gedachten.” Als voorbeeld noemt Hazenberg de structuren die de grote opgravingen in Voorburg aan het licht brachten en die nu voldoende argumenten opleveren om aan te nemen dat ook deze Romeinse haven een rol speelde bij de doorvoerroutes richting Britannia. Ook zijn er volgens hem nieuwe inzichten ontwikkeld rond economische integratie in het zuidwesten, waar niet alleen zeevaart, maar ook de productie van bijvoorbeeld zout, de vissaus allec en de surplusproductie in landbouw en veeteelt een grote rol speelden. Hazenberg: “Al met al leidt honderd jaar archeologisch onderzoek en een grondige nieuwe beoordeling daarvan via de tentoonstelling tot een prachtige synthese, waar bezoekers in een half uur doorheen kunnen slenteren. Zo hoort het, zo móet het in de archeologie. Wij moeten vooral het verhaal vertellen en het publiek betrekken.” Heel wat voeten in de aarde ‘Romeinse kust’ biedt dat verhaal. Een verhaal met meerdere thema’s, met onvermijdelijke chronologie en geografie, met heel veel vindplaatsen en met meer dan 220 vondsten zoals wapens, kostbaarheden, huisraad en handelswaar die vertellen over bestuur, strijd, scheepvaart, wonen, handel en religie. Maar al die opgravingen

in één verhaal: hoe wil je dat vertellen, hoe maak je daar een logische expositie van die niet alleen te begrijpen is, maar het publiek ook nog boeit? Tanja van der Zon, projectleider van het RMO, ging die uitdaging aan. “We hebben gekozen voor een nieuwe benadering: een wandeling langs 200 kilometer Romeinse kustlijn, rond 200 n. Chr. Dat lijkt simpel, maar de uitwerking had heel wat voeten in de aarde en het eerste ontwerp van de tentoonstelling was gewoon saai. Maar dat was wél het moment om qua creativiteit lef te tonen en alles uit de kast te halen.” De kustwandeling onderscheidt drie etappes en volgt de - naar de Peutingerkaart vormgegeven - kaart van de Noordzeekust. Van der Zon: “Bezoekers krijgen ook een kaartje mee en erváren de wandeling, geholpen door de grafische vormgeving van het Bureau Kinkorn uit Tilburg die een echte tocht suggereert: zeezicht op de wanden, zand in de vitrines, rivieren op de vloer. Vanuit Texel en

Afb. 2 Impressie van de kade van Forum Hadriani bij Voorburg. Bron: Mikko Kriek.

“Expositie toont kracht van samenwerking in archeologie”

03-2016 binnenwerk.indd 123

|

123

30-05-16 12:43


de ‘Noordkop’, het gebied van de vrije Friezen, wandelen bezoekers via de militairbestuurlijke zone van de zwaarbewaakte Romeinse rijksgrens naar het relatief

Afb. 3 Een van de speciaal voor de expositie vervaardigde 3D-visualisaties: Romeins castellum met haven in Velsen. Tekening: Graham Sumner.

Afb. 4 Een van de pronkstukken: het model van een in Londen opgegraven Romeins zeeschip (Blackfriars), in bruikleen van het RömischGermanisches Zentralmuseum in Mainz. Foto: RMO.

Noten 1 William ten Brink is hoofdredacteur van Westerheem. 2 ‘Romeinse kust’ kwam tot stand dankzij bijdragen van het Mondriaan Fonds en de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland. De tentoonstelling is tot en met 25 september 2016 te zien in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Daarna volgen in elk geval exposities in het Huis van Hilde in Castricum en in Muzee Scheveningen in Den Haag.

124

|

vreedzame ‘land van Nehalennia’, waar wonen, werken, handel en scheepvaart centraal stonden. Ze steken de Rijn over en het brede Helinium, zijn zich constant bewust waar ze zijn, ze beléven de Romeinse kust.” Bezoekers komen zo langs Schagen, Velserbroek en Velsen, Leiden, Valkenburg, Katwijk, Den Haag, Voorburg, Naaldwijk, Voorne Putten, Goedereede, MiddenZeeland, Colijnsplaat en Domburg en eindigen ten slotte in Aardenburg. Speciaal voor de tentoonstelling gemaakte archeologisch-historische reconstructietekeningen en 3D-visualisaties van Mikko Kriek (afb. 2), Graham Sumner (afb. 3) en Kelvin Wilson, maquettes van forten, het kanaal van Corbulo, de tempel van Domburg en een uniek model van een Romeins zeewaardig schip (afb. 4) ondersteunen het verhaal visueel. Van der Zon: “Voor veel vrijwilligers in de archeologie zal het een feest van herkenning zijn: tal van objecten of soortgelijke vondsten hebben zij vast zelf ooit in handen gehad. Het is, mede door de mooie mix van al dat materiaal uit provinciale en gemeentelijke depots en lokale musea, echt een archeologische expositie geworden.” Internationaal verder De tentoonstelling ‘Romeinse kust’ mag dan de kers zijn op de taart van vijf jaar nieuw en in samenhang uitgewerkt oud archeologisch onderzoek, toch is initiatiefnemer Tom Hazenberg nog lang niet klaar. “Ik zie ‘Romeinse kust’ niet alleen als succesverhaal, maar ook als pilot. Nieuw onderzoek, een gedegen gezamenlijke aanpak door professionals en vrijwilligers en het direct betrekken van publiek via publicaties en een tentoonstelling laat zien wat je kunt bereiken als je alle stakeholders weet te bewegen. Nu het vervolg: na de Romeinse kust in Nederland willen we internationaal verder met het project ‘North Sea in Roman Times’. We hebben het Nederlandse verhaal nu weliswaar verteld, maar het grotere verhaal is nog lang niet af. Wat is beter om daar aan bij te dragen dan het actief exporteren van het succes van onze aanpak?”2

“Expositie toont kracht van samenwerking in archeologie”

03-2016 binnenwerk.indd 124

30-05-16 12:43


Beschreven perkament en een boekband Twee bijzondere vondsten van de opgraving Middelburg Bachtensteene Marloes Rijkelijkhuizen & Jan Willem Klein1

In 2012 heeft ArcheoMedia op de locatie Bachtensteene 14-18, in de oude kern van Middelburg, een opgraving uitgevoerd. Aan de hand van projecties op oude kaarten werd vermoed dat in het plangebied de uiterste zuidwestelijke grens van de ringwalburg zou worden doorsneden op de scheiding tussen gracht, wal en binnenterrein en ter hoogte van het zuidelijk poortgebouw. De gracht en wal zijn niet aangetroffen, evenmin als het poortgebouw. Wel is de voormalige hoofdweg door de ringwalburg, de Burgt, opgegraven alsook resten van de houten bebouwing op het binnenterrein (afb. 1).

Afb. 1 Opgraving in 2012 aan de Bachtensteene 14-18, in de oude kern van Middelburg. Foto: ArcheoMedia. Beschreven perkament en een boekband

03-2016 binnenwerk.indd 125

|

125

30-05-16 12:43


Een belangrijk gebouw dat zich in ieder geval vanaf 1301 binnen de grenzen van het plangebied bevond, was het Gravensteen. Het is de opvolger van het castrum van de graven van Vlaanderen, dat vermoedelijk dateert uit het einde van de 10e eeuw. Dit gebouw werd de stadsgevangenis en is in 1528 op dezelfde plek herbouwd en in 1829 afgebroken. Tijdens het onderzoek zijn resten van dit Gravensteen met bijbehorende beerkelders aangetroffen. Daarnaast zijn ook andere stenen gebouwen met water- en beerputten opgegraven.2 Uit een van de beerputten, behorende bij het Gravensteen, kwamen twee bijzondere voorwerpen: een fragment van een beschreven blad perkament (afb. 2 en 3) en een fragment van een leren boekbandbekleding. De inhoud van de beerbak kon niet stratigrafisch worden geborgen. De vondsten suggereren dat de beerbak lang in gebruik was, namelijk vanaf het tweede kwart van de 16e eeuw tot aan het begin van de 19e eeuw.

Afb. 2 Fragment van het perkamenten blad. Foto: Marloes Rijkelijkhuizen.

Afb. 3 Detailopname van het perkamenten blad. Foto: Marloes Rijkelijkhuizen.

126

|

Perkament Net als leer wordt perkament gemaakt van dierenhuid, maar in tegenstelling tot leer wordt perkament niet gelooid. Het basisprocedÊ is als volgt. De huid wordt enkele weken in een kalkbad gedaan. Hierdoor laten de haren en de vleesresten gemakkelijk los. Vooral de haren zijn dan eenvoudig te verwijderen. De huid wordt vervolgens opgespannen en met verschillende schraapmessen worden de opperhuid, de laatste vleesresten en andere onregelmatigheden er goed afgeschraapt. Tussentijds wordt de huid geschuurd met puimsteen en kalk. De schone huid laat men, strak gespannen, drogen. Uit dit vel perkament kunnen stukken worden gesneden die voor de pagina’s van een handgeschreven boek kunnen dienen. Er zijn nog wat verrichtingen nodig om het perkament te verfijnen, maar in beginsel wordt perkament op deze manier vervaardigd. Perkament heeft een hoge recyclewaarde. Van beschreven perkament kan men het schrift wegkrabben en het opnieuw

Beschreven perkament en een boekband

03-2016 binnenwerk.indd 126

30-05-16 12:43


beschrijven. Je kunt oude handgeschreven boeken ook uit elkaar halen en de bladen perkament gebruiken voor boekbanden. Maar je kunt er ook repen uit snijden om katernen op te naaien. Daarnaast werden repen perkament ook gebruikt om orgelpijpen winddicht te maken, om boekenleggers van te knippen of om priesterboorden mee stijf te maken. Tenslotte kun je er uitstekend lijm van koken. De hoge recyclewaarde van perkament is een van de oorzaken dat je het zo zelden in opgravingen tegenkomt. Het fragment perkament is aan beide zijden beschreven. De tekst is in het Latijn. Het fragment is klein, circa 9 bij 6 cm, maar een groot aantal woorden is nog aanwezig, waardoor de tekst aan één zijde gelezen kon worden. De tekst aan de andere zijde was echter te verweerd om te transcriberen. De tekst aan de voorzijde bevat de laatste verzen van het evangelie volgens Johannes 2 (de bruiloft te Kana). Hierop volgen de verzen 1, 2 en 16 van Psalm 65. De transcriptie luidt (met aangevulde tekst tussen haakjes; de sterretjes geven de overgang weer tussen de twee teksten): Hoc (fecit initium signorum Jesus) in Chana Ga(lilaeae: et manifesta-) vit gl’am (gloriam) s(uam, et crediderunt in) eum discipu(li ejus.) **** (iubilate) Deo universa terra (iubilate Deo universa) Terra psalmü(m) di(cite nomini eius: veni) Te et aud(ite) et na(rrabo vobis, omnes) Qui time(tis Deum, quanta fecit Dominus animae meae) De psalmtekst is kleiner geschreven dan de evangelietekst en het fragment is afkomstig uit een Missale Romanum, een Romeins misboek. Het fragment hoort bij het Tijdeigen van de mis voor de Tweede zondag na Epiphania (Driekoningen = 6 januari). Het handschrift is van goede kwaliteit en toont professioneel schrijfwerk, vermoedelijk uit het midden van de 15e eeuw of mogelijk zelfs iets eerder. Een misboek bevat de teksten die tijdens de mis op zon- en feestdagen in de roomskatholieke eredienst gebruikt werden.

Het is het belangrijkste liturgische boek, waarin het hele kerkelijk jaar is vertegenwoordigd. In de Middeleeuwen bestond het missaal uit een kalender, het Tijdeigen (Proprium de tempore), de Ordo missae, Eigen der Heiligen (Proprium de sanctis) met teksten over specifieke heiligen en tenslotte het Gemeenschappelijk der Heiligen (Commune sanctorum) voor heiligen die geen ‘eigen’ teksten hebben.

Afb. 4 Fragment van de leren boekbandbekleding. Foto: Marloes Rijkelijkhuizen.

Boekband Boeken werden meestal zonder boekband gekocht en de koper van het boek kon het boek laten inbinden bij de boekbinder met een band naar keuze. Boekbanden kunnen bestaan uit houten platten overtrokken met leer, maar werden Beschreven perkament en een boekband

03-2016 binnenwerk.indd 127

|

127

30-05-16 12:43


ook vervaardigd uit andere materialen, zoals perkament, schildpad of textiel. Veelvoorkomende versieringen bij leren boekbanden zijn ingedrukte lijnen en stempelversiering. Boekbanden hadden meestal metalen sloten en beslag. Uit archeologische context zijn niet veel boekbanden bekend. Een klein fragment is opgegraven in Groningen en uit een gracht in Haarlem kwamen onlangs losgesneden boekbanddelen tevoorschijn.3 Completere exemplaren zijn onder andere gevonden in Dordrecht, Vlaardingen en Middelburg. Van een van de eerder gevonden boekbanden uit Middelburg zijn zelfs de houten platten bewaard gebleven. Een tweede boekband uit deze opgraving in Middelburg is versierd met dierfiguren binnen een frame van horizontale en verticale lijnen. Hierbij zijn tevens enkele andere fragmenten van boekbanden gevonden. Deze boekbanden waren gemaakt van verschillende soorten leer: van rund, kalf en geit. 4 Het hier beschreven, rechthoekige fragment uit de beerbak heeft een lengte van circa 15 cm en een breedte van circa 9,5 cm, maar is incompleet en afkomstig van een grotere boekband (afb. 4). Het is versierd met clusters van twee en aan de rand drie verticale ingedrukte lijnen, de zogenaamde filetlijnen. Enkele clusters

van twee of drie ingedrukte horizontale lijnen kruisen de verticale lijnen. De boekband is gemaakt van schapenleer. Vernietigd of weggegooid? Hoe de boekrestanten in de beerput terechtkwamen, is onbekend. Het is ook niet zeker of het fragment perkament en het bandfragment tot hetzelfde boek hebben behoord. Maar het ligt bijna voor de hand. Dat er in deze opgraving boekmateriaal in de vorm van fragmenten perkament en leer van een boekband gevonden is, is bijzonder. Meestal vinden we in opgravingen wel boekbeslag, zoals koperen hoekbeslag of klampen, maar perkament en leer zijn vergankelijker. Mogen we nu veronderstellen dat er een heel boek in de beerput is gegooid? Dat zou kunnen. Een liturgisch boek als een missaal was na de Beeldenstorm (1566), het beleg van Middelburg en de inname van de stad door de Prins van Oranje (1572-1574) overbodig geworden. De protestantse volkswoede zal zich hebben gericht op sacrale, katholieke objecten. Het weggooien van het missaal in een beerput kan dan als een soort ontwijdingsritueel worden gezien. Het hoeft echter niet zo te zijn. Misschien was het wel afvalmateriaal van een boekbinder die daar in de buurt woonde.5

Noten 1 Marloes Rijkelijkhuizen is werkzaam als specialist bewerkte, dierlijke en natuurlijke materialen en is als gastonderzoeker verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast werkt zij bij het Streekarchief Rijnlands Midden. Jan Willem Klein is gespecialiseerd in middeleeuwse paleografie en codicologie. Hij is werkzaam bij Streekarchief Midden-Holland. 2 De Rijk, in voorbereiding. 3 Rijkelijkhuizen 2014. 4 Goubitz 2006. 5 Met dank aan: Patrice de Rijk, ArcheoMedia. Literatuur Goubitz, O., 2006: Het leder, in: J. Dijkstra, S. Ostkamp & G. Williams, Middelburg-Berghuijskazerne. (ADC Archeo­Projecten, rapport 595). Rijk, P. de, in voorbereiding: Archeologisch onderzoek aan het Bachtensteene 14-18 te Middelburg (gemeente ­Middelburg). Archeologische Begeleiding en Opgraving rapportage, Capelle aan den IJssel (ArcheoMedia r­ apport A12-063-R). Rijkelijkhuizen, M.J., 2014: Objecten van leer – Opgraving Wilsonsplein Haarlem (WSP-0-2011). Elpenbeen ­rapportage (intern rapport RAAP).

128

|

Beschreven perkament en een boekband

03-2016 binnenwerk.indd 128

30-05-16 12:43


Landlust te Schalkwijk De vondst van keramische tegels bij de restauratie van het rijksmonument Pieter Frederiks1

De Archeologische werkgroep Leen de Keijzer te Houten brengt tot en met augustus 2016 de expositie ‘Tegels spreken’2. De tentoonstelling onthult de kleurrijke geschiedenis van wand-, vloer- en haardtegels, vooral aan de hand van archeologische tegelvondsten in de gemeente Houten. Een belangrijk onderdeel van de expositie is gewijd aan wandtegels, die zijn gevonden in het monumentale Landlust te Schalkwijk, gemeente Houten (afb. 1). Tijdens de restauratie van het voorhuis in 2015 zijn enkele even interessante als verrassende ontdekkingen gedaan. Het betreft de vondst van wandtegels en plavuizen in de voormalige gelagkamer. De vondsten werpen in zekere zin nieuw licht op de bouwhistorie. Alle vondsten zijn, voor zover mogelijk en relevant, in situ ingemeten, gefotografeerd en bemonsterd. In dit artikel ga ik in op de aard van de gevonden tegels, de vondstomstandigheden en de betekenis voor de kennis over de bouwhistorie van Landlust. Bouwhistorie van Landlust Het rijksmonument Landlust, gelegen op een natuurlijke verhoging in de uiterwaarden nabij het pontveer in de Lek tegenover Culemborg, behoorde oorspronkelijk tot het graafschap Culemborg. De graven van Culemborg hadden belang bij het beheersen van de verkeersverbinding met de stad Utrecht. Op een Culemborgse kaart uit 1575 is een mogelijke voorganger van het huidige Landlust afgebeeld (afb. 2). Pas in de Franse tijd (1795 – 1813) werd het gebied toegevoegd aan Stichtse gemeenten op de noordoever van de rivier.3

Landlust Landlust is van oorsprong een veerhuis/ herberg annex boerderij en behoort tot het dwarshuistype4. Landlust kent een H-vormige plattegrond en bestaat uit het voorhuis, het stalgedeelte en het tussendeel.

Afb. 1 Boerderij/herberg Landlust vóór de restauratie. Foto: Hylkema Consultants.

Landlust te Schalkwijk

03-2016 binnenwerk.indd 129

|

129

30-05-16 12:43


Afb. 2 Kaart uit 1575 van Culemborg, geschilderd door Johan Deys. Foto: Gelders Archief.

In het voorhuis werd gewoond en men bestierde er eeuwenlang5 een herberg met gelagkamer6 (afb 3). De ruime gelagkamer was voorzien van een schouwpartij, tegen de brandmuur aangebouwd. Het kolossale schoorsteenblok boven de schouw is op de verdieping nog aanwezig, maar de schouw zelf is verdwenen7. Het tussendeel fungeerde onder meer als doorrijschuur, waarin bezoekers hun koets konden stallen zonder de paarden te hoeven uitspannen. Hier zijn ook sporen gevonden van een karninstallatie, aangedreven door een paard. Het huidige stalgedeelte van de boerderij (de deel) vindt vermoedelijk zijn oorsprong in het eerste kwart van de 18e eeuw.

130

|

Restauratie Zomer 2015 is de restauratie van Landlust begonnen. Voorafgaand aan de restauratie is uitgebreid bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd door de bouwhistoricus Drs R.G.M. Pince van der Aa van het Utrechtse Architektenbureau Hylkema Consultants bv. gespecialiseerd in restauratie van monumenten. Uit het onderzoek bleek onder andere dat de oudste delen van Landlust - drie gemetselde en gestucte tongewelven met een bakstenen trap - hoogst waarschijnlijk uit het eerste kwart van de 15e eeuw stammen (afb. 4). Na een brand8 in de Franse tijd is het gedeeltelijk verwoeste voorhuis rond 1815 in empirestijl9 herbouwd. Daarbij werd veel bouwmateriaal hergebruikt. Opvallend is dat bij de herbouw een andere rooilijn10 werd gekozen, waardoor een gedeelte van de gewelven en de fundering van het oorspronkelijke gebouw buiten het huidige voorhuis zijn komen te liggen. Mogelijk was er meer ruimte nodig voor het toenemende verkeer met karren op de Veerweg. Of was er toen al extra ruimte nodig voor een buitenterras aan de voorkant? Opdrachtgever van de herbouw was de gefortuneerde rentenier tevens eigenaar Anthonie Luden uit Brussel.11 De zuidelijke Nederlanden waren destijds nog onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden. Wandtegels in de voormalige gelagkamer Na verwijdering van de betonnen vloer en een laag zand in de gelagkamer kwam aan de ‘schuifdeurwand’ de bovenste rij van blauw beschilderde wandtegels tevoorschijn (afb. 5 en 6). De wand was betegeld vanaf de schuifdeur tot aan de voorgevelmuur met vier rijen geglazuurde wandtegels. De rand van de bovenste tegelrij was schuin afgesmeerd met harde kalkspecie. De tegels zullen als een soort plint hebben gediend. Dat is niet ongewoon want zo’n stenen plint vergemakkelijkte het schoonmaken van de vloer. Spatwater kon het stucwerk van de muren niet aantasten.12

Landlust te Schalkwijk

03-2016 binnenwerk.indd 130

30-05-16 12:43


Opvallend was dat de wandtegels bij de schuifdeur vertikaal waren afgekapt door de tegelzetter, kennelijk om ze passend te maken. Op de onderste twee rijen wandtegels was een laag blauwwitte kalk aangebracht. De kwaststrepen waren nog zichtbaar. Bij het verwijderen van de kalk­ laag kwamen gave tegels tevoorschijn. Het doel van de kalklaag is niet duidelijk. De bovenste rijen tegels waren niet van witkalk voorzien. De wandtegels vertonen geen sporen van hergebruik. Ongeveer 10 jaar geleden zijn de zuilen aan de voorgevel vernieuwd en nieuwe gemetselde funderingen aangebracht. Daarbij werd het verlengde van de niet volledig uitgebroken schuifdeurmuur blootgelegd, waar men dezelfde soort wandtegels vond. Na het fotograferen en inmeten hebben we de vrij hardgebakken wandtegels gemakkelijk los kunnen maken. Ze waren met een specie van schelpenkalk aangebracht. Er zijn ongeveer 75 min of meer gave tegels geborgen, met een maat van ongeveer 13 x 13 x 0,7 cm. De tegels tonen voornamelijk in blauw geschilderde landschappelijke voorstellingen. Ze worden heel toepasselijk ‘terpentegels’ genoemd (afb. 7). De hoeken van de tegels vertonen gestyleerde ‘spinnen’ en kleine putjes.13 Volgens Peter Sprangers, kenner van Utrechtse historische wandtegels, zijn het faience-tegels, geproduceerd in de periode 1720 tot 1750. Met het oog op de schilderstijl en het onderwerp zijn de tegels hoogstwaarschijnlijk gemaakt in de Utrechtse tegelbakkerij van Adriaen van Oort, destijds gevestigd aan de Agter ’t Weijstraat, nabij de Tolsteegpoort te Utrecht.14

in de gelagkamer vertoonde, na verwijdering van de betonnen vloer en zand, de bovenkant van drie of vier rijen wandtegels. De tegels waren aangebracht op de schouwwand en liepen in een haakse hoek door op de beide, deels uitgebroken dwarse steunmuren van het zware schoorsteenblok van de schouw (af b. 8 en 9). Het betreft geglazuurde wandtegels met in blauw geschilderde voorstellingen van personen, beroepen, kinderspelen (af b. 10). Er zijn ongeveer 50 min of meer gave, beschilderde schouwtegels geborgen met een maat van circa 12,7 x 12,7 x 1,3 cm. De hoeken van de blauw beschilderde schouwtegels vertonen zogenoemde gestileerde ‘ossenkop-

Afb. 3 Model van Landlust (bewerkt). Gelagkamer in okergeel. Foto: Hylkema Consultants.

Afb. 4 Tongewelven Landlust. Foto: Kirsten Hermsen.

Gelet op de ouderdom en de plaats van de wandtegels ligt het voor de hand dat de betegelde schuifdeurwand na de brand voor totale afbraak is gespaard en bij de herbouw in het voorhuis is opgenomen. Wandtegels bij de (voormalige) schouw De brandmuur bij de voormalige schouw Landlust te Schalkwijk

03-2016 binnenwerk.indd 131

|

131

30-05-16 12:43


Afb. 5 Gelagkamer, schuifdeurwand. Foto: Kirsten Hermsen.

Afb. 6 Gelagkamer (detail), schuifdeurwand. Foto: Kirsten Hermsen.

pen’, met putjes in de hoeken. De tegels hebben tapse kanten. Er zijn geen sporen van hergebruik. Op de zogenoemde roetbaan in het midden van de brandmuur waren bruingevlamde tegels aangebracht. Dit type wandtegel was een specialiteit van de Utrechtse tegelbakkerij in de Bemuurde Weerd.15 Na het fotograferen en inmeten zijn de beschilderde tegels voorzichtig verwijderd. Ze waren op de schouwwanden gemetseld met een korrelige specie van zand en schelpenkalk en vertoonden hier en daar beschadigingen. Er waren oude reparaties aan het tegelwerk zicht-

132

|

baar. Op afbeelding 9 is te zien dat de jongere ‘terptegels’ als reparatie tussen oudere ‘ossenkoptegels’ zijn gemetseld. De oorspronkelijke soort tegels waren mogelijk niet meer in de handel verkrijgbaar. Het is een slordige reparatie. Behalve beschilderde tegels hebben we een aantal gevlamde wandtegels onbeschadigd los kunnen maken, evenals een aantal 18e-eeuwse ‘witjes’, niet beschilderde geglazuurde wandtegels. Ook deze waren aangebracht op de brandmuur te zien in afbeelding 8. Volgens Sprangers zijn de beschilderde faience-tegels geproduceerd tussen 1620 - 1640, mogelijk in Utrechtse tegelbakkerijen op het Maria Bolwerk en de Bemuurde Weerd. Beide bakkerijen maakten weliswaar wandtegels met specifieke onderwerpen en volgens een herkenbare schilderstijl, maar tegelbakkers in andere productiecentra kopieerden soms elkaars producten en troggelden elkaars tegelontwerpers en schilders af.16 De toepassing van wandtegels in de gelagkamer wijzen op een zekere welstand van de herbergier van Landlust. Dat past ook in de groeiende welvaart in de noordelijke Nederlanden in de eerste helft van de ‘gouden’ 17e eeuw. De keuze om de schouw, als centraal element in de herberg, te versieren met wandtegels zal het aanzien van de ‘openbare’ gelagkamer hebben vergroot. De beschilderde wandtegels fungeerden ook als een soort prentenboek. De tegels vormden een aanleiding om verhalen te vertellen, aangezien veel mensen in die tijd nog niet geletterd waren. Versierde wandtegels zijn van grote didactische waarde geweest.17 Wandtegels in de schouw waren ook praktisch en hygienisch. Roet- en vetaanslag in een betegelde schouw kon relatief gemakkelijk verwijderd worden. De restauratieplannen van Landlust voorzien in herstel van de schouwpartij. De gevonden wandtegels zullen in deze haardplek verwerkt gaan worden.

Landlust te Schalkwijk

03-2016 binnenwerk.indd 132

30-05-16 12:43


Hoe werden de gevonden 17e-eeuwse Utrechtse tegels gemaakt?18 Het productieproces begon met het reinigen en mengen van kleisoorten. Vervolgens werd de kleimassa met een zware roller tot dunne, gelijkmatige platen gewalst. De wandtegels werden uit de kleiplaten gesneden met behulp van een mal. Dat was een vierkant plankje waarvan de hoeken waren voorzien van spijkertjes. Bij het snijden hielden de spijkertjes de klei op z’n plaats, maar veroorzaakten wel putjes in hoeken van de tegels. De nog natte tegels werden gedroogd en voor de eerste keer gebakken in een oven. Daarna bracht men aan één zijde van de tegel een witte tin-glazuren ondergrond aan. Dat was de basis voor de tegelschilder. De tegelschilder gebruikte het zogenoemde ‘ponsief’ als hulpmiddel om een afbeelding op de tegel aan te brengen. Het ponsief is een stevig stuk doorzichtig papier waarop, door middel van gaatjes, de omtrek van een voorstelling is aangebracht. De tegelschilder legde dit ponsief op de geglazuurde wandtegel. Op het ponsief werd houtskoolpoeder gestrooid, zódanig dat de afbeelding in puntjes op de tegel achterbleef. De schilder verbond de puntjes met verf en vulde de voorstelling verder in. De afbeelding op de wandtegels, aangebracht met hetzelfde ponsief, kon in detail en kwaliteit behoorlijk verschillen, afhankelijk van de vaardigheid en inspiratie van de tegelschilder. Na beschildering werd de tegel voor de tweede keer in de oven gebakken. De tinglazuren ondergrond en de afbeelding versmolten met elkaar tot een glasachtige laag.

het huidige vloerniveau. Kennelijk kregen de bewoners last van hoge rivierstanden. Waarschijnlijk werd het hogere vloerniveau gekozen na de herbouw van het voorhuis, in het eerste kwart van de 19e eeuw. De aangetroffen ongeglazuurde ‘Hollandse’ plavuizen lagen in diagonaal verband,

Afb. 7 Landschapstegels met spinnenkop. Foto: Peter Koch.

Plavuizen in het voorhuis Bij het blootleggen van de onderste rij schouwtegels in de gelagkamer kwam een plavuizen vloer tevoorschijn op een diepte van ongeveer 50 tot 55 cm onder de top van de zandlaag. Het vloerniveau van Landlust moet oorspronkelijk circa 70 tot 75 cm lager hebben gelegen dan Landlust te Schalkwijk

03-2016 binnenwerk.indd 133

|

133

30-05-16 12:43


afwisselend rode en donkere (gesmoorde) vloertegels (afb. 8 en 9). Opvallend was dat de plavuizen tegen de wandtegels waren aangelegd en het onderste kwart van de wandtegels bedekten. Dat doet vermoeden dat er nog een oudere vloer moet zijn geweest. Helaas zijn daarvan geen overtuigende sporen gevonden. Een aantal plavuizen is gelicht en bewaard. Ze lagen in een mengsel van kalk en fijn zand. De maten van de vloertegels zijn ongeveer 22 x 22 x 2,5 cm en 15 x 15 x 2,5 cm.

Afb. 8 Gelagkamer met schouwmuur. Foto: Kirsten Hermsen.

Afb. 9 Gelagkamer met schouwmuur (detail). Foto: Kirsten Hermsen.

134

|

Conclusies De vondst van 17e- en 18e-eeuwse wandtegels en vloertegels, tijdens de restauratie van het rijksmonument Landlust was bijzonder en wierp nieuw licht op de bouwhistorie. Duidelijk werd dat al in het begin van de 17e en in de 18e eeuw wandtegels werden toegepast in de gelagkamer en in de schouw. De wandtegels zijn waarschijnlijk geproduceerd door Utrechtse tegelbakkers, die vanaf het eerste kwart van de 17e eeuw actief waren in de stad. De wandtegels, vooral in de schouw, wijzen op een zekere welstand van de bewoners van Landlust. De gelagkamer, als centrale ruimte in de herberg, zal meer aanzien hebben gekregen. Het vloerniveau van het voorhuis werd bij de herbouw omstreeks 1815 verhoogd met ongeveer 75 cm. De bewoners zullen last hebben gehad van hoge rivierstanden. Delen van de oorspronkelijke plavuizen vloer waren nog aanwezig. Het onderkelderde deel van het voorhuis links van de gelagkamer moet van oudsher een opkamer zijn geweest. De wanden waren niet betegeld. Bij de herbouw van het voorhuis omstreeks 1815 moeten delen van de oorspronkelijke muren zijn hergebruikt. Daarbij werden de wandtegels gespaard, ze verdwenen onder het ophoogzand. Van de destijds bij herbouw weggebroken schouw werden de resten van de beide betegelde steunwanden (de wangen) van het schouwblok teruggevonden. pieternel.frederiks@wxs.nl

Landlust te Schalkwijk

03-2016 binnenwerk.indd 134

30-05-16 12:43


Noten 1 Pieter Frederiks (1943), planoloog, gepensioneerd, sinds 2004 lid van de Archeologische Werkgroep ‘Leen de Keijzer’ en lid van de AWN Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie. 2 De expositie is iedere dinsdag en zaterdag tot 15.00 uur te zien op de archeologiezolder van het Oude station, Stationserf 99 te Houten. www.archeologiehouten.nl. 3 Mededeling van de gemeente Culemborg, voorjaar 2015. 4 Dwarshuisboerderij is een boerenhoeve waarbij het woongedeelte dwars op het achterhuis (stal of deel) is geplaatst. 5 De oudste vermelding van de herberg is in 1725 (reisverslag van de Franse baron César de Sausure: Lettres et voyanges en Allemagne, en Hollande et en Angleterre. Zp, zj.) Maar de herberg moet veel langer in bedrijf zijn geweest. Herberg en pontveer waren functioneel nauw verbonden. Na zonsondergang sloten de stadspoorten van Culemborg en werd het pontveer stilgelegd. Late reizigers konden in de herberg overnachten. 6 Gelagkamer: ruimte in een café waar de klanten worden bediend. 7 Hoogst waarschijnlijk bij de herbouw van het voorhuis omstreeks 1815. 8 Er zijn brandsporen op de scheidingsmuur en resten van verbrand puin onder de vloeren. In de geraadpleegde archieven in Culemborg, Utrecht, Houten en Wijk bij Duurstede is niets te vinden over de brand. De archieven vertonen overigens forse hiaten. Geen precieze datering bekend. 9 De empirestijl in Nederland is een bouwstijl uit het begin van de Franse overheersing, gebaseerd op hernieuwde kennismaking met de antieke bouwkunst. Empire verwijst naar het Napoleontische keizerrijk. Smits e.a. 1991, blz 253. 10 De rooilijn van een gevel bepaalt de plaats van de voor- of achtergevel van een gebouw. 11 Anthonie Luden was eigenaar tot 1841. Landlust bleef in de familie Luden tot 1882, toen de familie Van Leur het eigendom verwierf. 12 Lemmen 1997, p. 36. 13 Korf 1973, p. 12. 14 Sprangers 2013, p. 30. 15 Sprangers 2013, p. 20/21. 16 Sprangers 2013, p. 53. 17 Korf 1973, p. 7. 18 Korf 1973, p. 13.

Afb. 10 Ossenkoptegels: v.b.n.o. een boerin, een rattenvanger en een Jan Hen. Foto: Peter Koch.

Literatuur Korf, D., 1973: Tegels. Bussum. Lemmen, H. van, 1997: De Nederlandse tegel. Rijswijk. Pince van der Aa, R.G.M., 2014: Bouwhistorische opname boerderij/ herberg “Landlust”. (Hylkema Consultants bv) Utrecht. Pluis, J., 2013: De Nederlandse tegel. Decors en benamingen 15701930. Leiden. Smits, J.A.M. en O.J. Wttewaall, 1988: Houten. Ontstaan en groei. Monumenteninventarisatie provincie Utrecht. Zeist. Sprangers, P., 2013: Utrechtse tegels 1600 - 1900. Utrecht.

Landlust te Schalkwijk

03-2016 binnenwerk.indd 135

|

135

30-05-16 12:43


WIE KENT DIT?

Bakstenen met kuiltjes Peter Seinen1 Afb. 1 Een van de roodbakkende bakstenen met meerdere ronde kuiltjes van enkele centimeters diepte. Foto: auteur.

De algemene begraafplaats van de gemeente Boekel bezat in de jaren ‘30, toen er nog sprake was van een Katholieke begraafplaats, een heilige Calvarieberg. Rondom plaatsten geestelijken en notabele families hun graven. In de zestiger en zeventiger jaren werden in het kader van de uitbreiding van de begraafplaats zowel de Calvarieberg als de meeste grafmonumenten geruimd. De graven daaronder bleven echter vaak onaangetast en hun locaties werden vergeten. Bij de ontwikkeling van het terrein voor nieuwe begravingen werd in 2014 een van deze achtergebleven grafkelders ontdekt. Om deze begraving op een correcte manier (ethisch en archeologisch) te documenteren en te ruimen werd de hulp ingeroepen van Heemkundekring Sint Achten op Boeckel, en Fokko Kortlang (adviesbureau ArchAeO) voor de archeologische begeleiding. De graf kelder bestond uit een gemetseld koepelgewelf (135 x 105 x 100 m3) en was gevuld met slechts een enkele begraving. Naast enkele houtfragmenten van een grafkist, wat loden ornamenten en dunmetalen sierbeslag werden botresten aangetroffen, die volgens afspraak werden herbegraven.

136

|

De grafkelder werd afgebroken, waarbij iets bijzonders aan sommige van de gebruikte stenen opviel: de roodbakkende bakstenen (20x10x5 cm3) hadden soms een of meer ronde kuiltjes van enkele centimeters diepte en circa 3 cm diameter (afb. 1). Tot op heden hebben we nog geen steekhoudende verklaring voor deze vorm kunnen vinden. Omdat er mogelijk sprake is van hergebruik van baksteen, staat een relatie met gewelfbouw niet vast. Graag zouden wij meer te weten willen komen over de oorsprong en de functie van deze bijzondere bakstenen. Reacties graag naar redactie@awn-westerheem.nl.

Noot 1 Peter Seinen is bestuurslid van de stichting Mergor in Mosam. De stichting voert kleinschalige onder­waterarcheologische projecten uit.

Wie kent dit?

03-2016 binnenwerk.indd 136

30-05-16 12:43


Keurloden voor haringnetten Overblijfselen van de haringvaart uit Enkhuizer bodem Christiaan Schrickx1

Bij opgravingen in Enkhuizen worden net zoals in andere historische steden regelmatig keurloodjes gevonden. Deze loodjes worden traditioneel aangeduid als lakenloden, naar het voornaamste product waaraan de loodjes als bewijs van keuring waren bevestigd. De lakense stoffen werden tijdens verschillende stadia van productie nauwkeurig gecontroleerd op bijvoorbeeld de kwaliteit van het weefsel en van de verf.

Afb. 1 Plattegrond van Enkhuizen uit 1666 met in blauw de havens van de stad. De gele stippen geven de opgravingen aan waar keurloodjes voor haringnetten zijn gevonden. Tekening: collectie Westfries Archief.

Het lakenlood was een bewijs van goedkeuring. De loodjes werden echter ook aan andere goederen dan wollen stoffen bevestigd, zoals linnen stoffen (gemaakt van vlas) en zeildoek. Om die reden wordt ook wel van textielloden gesproken. In dit artikel wordt aan de hand van vond-

sten uit Enkhuizen uiteengezet dat een grote groep loodjes nog een andere functie had, namelijk als bewijs van keuring van haringnetten (af b. 1).

1: Schootsveld 2015 2: De Baan 2005 3: Molenweg 2010 4: Uitbreiding Albert Heijn 2013 5: Vijzelstraat 2011 6: Rioolbegeleiding KaasmarktNoorderhavendijk 2010 7: Burgwal 2014 8: Paktuinen 2013 9: Rioolbegeleiding Oosterhavenstraat 2013

Enkhuizen als haringstad Enkhuizen maakte in de 16e en 17e Keurloden voor haringnetten

03-2016 binnenwerk.indd 137

|

137

30-05-16 12:43


(ca 360 haringtonnen), was ongeveer 20 meter lang en kende een bemanning van 12 tot 14 vissers (af b. 3). Dat houdt in dat tijdens de hoogtijdagen 4200 tot 4400 Enkhuizer vissers actief waren. Een haringbuis beschikte over circa 45 netten van ieder 30 meter lang, die gezamenlijk de vleet (drijfnet) vormden. De netten bestonden uit vier boven elkaar vastgemaakte delen, die vierendeels werden genoemd. Op het totale aantal haringbuizen in de stad waren dus vele duizenden netten tegelijk in gebruik.

Afb. 2 Het embleem van het College van de Grote Visserij met de wapens van de steden Delft, Rotterdam, Schiedam, Den Briel en centraal onderaan Enkhuizen. In het midden een haringbuis met de Hollandse leeuw met twee gekroonde haringen. Tekening: collectie Archief Delft.

138

|

eeuw een grote bloeiperiode door, wat grotendeels te danken was aan de haringvisserij. Door de uitvinding van het haring­k aken, de ontwikkeling van de haringbuis (het vissersvaartuig waarmee men op de haringvangst ging) en de toepassing van grote haringnetten was het mogelijk de haring verder op de Noordzee te vangen. Deze visserij werd de Grote Visserij genoemd. In 1566 of 1567 werd het College van de Grote Visserij opgericht, bestaande uit de steden Den Briel, Delft, Rotterdam en Schiedam namens het Zuiderkwartier en Enkhuizen namens het Noorderkwartier (af b. 2). Hoewel verschillende andere steden hebben gepoogd zitting in het college te krijgen, bleven de initiatiefnemende steden de dienst uitmaken. Enkhuizen was verreweg de belangrijkste haringstad, wat onder meer blijkt uit het totaal aantal haringbuizen. Op het hoogtepunt in de 17e eeuw zouden in Enkhuizen 300 tot 325 buizen aanwezig zijn geweest, wat meer dan de helft van de totale Hollandse haringvloot was. 2 Een standaard haringbuis had een volume van 30 last

Garen voor visnetten Haringnetten werden gemaakt van garen dat af komstig was van hennep. De hennepteelt concentreerde zich in de 16e en 17e eeuw vooral in het oosten van Zuid-Holland en aangrenzend Utrecht in onder andere de Krimpenerwaard, Lopikerwaard en de Lekstreek. Rivieren als de Hollandse IJssel en de Lek leverden stromend water waarin de hennep werd geroot. Van de hennepvezels werd touw en garen gemaakt. Het ambacht van de touwslagerij kwam daarom in en rondom een aantal steden in deze regio tot grote bloei, vooral in Oudewater en Woerden. Volgens Guicciardini (ca. 1560) waren “in dese twee steden bijkans alle netten ende koorden die de Hollanders en de Zeelanders tot hare menichvuldighe visschery daghelijkcks gebruycken, gemaeckt worden”.3 Omdat de binnenlandse productie aan hennep niet aan de vraag kon voldoen, werd veel hennep geïmporteerd, onder andere uit het Oostzeegebied. De hennepvezels werden eerst gehekeld (uitgekamd) en daarna tot draad gesponnen. De draden werden vervolgens op een spinbaan getwijnd tot garen. Er waren twee soorten spinbanen: kleine banen voor fijngaren en grote banen voor grofgaren. De kleine banen lagen verspreid in steden achter de huizen. Hier waren vooral vrouwen en kinderen werkzaam (af b. 4). Het garen werd vervolgens verwerkt tot visnetten en zeilen (fijngaren) of touw (grofgaren).

Keurloden voor haringnetten

03-2016 binnenwerk.indd 138

30-05-16 12:43


Het breien van de netten werd in de 16e eeuw op huishoudelijk niveau door vrouwen en dochters gedaan (af b. 5). 4 In de 17e eeuw werkten zij veelal in dienst van kooplieden of reders. Keurloden uit Schiedam Schiedam, een van de steden van het College van de Grote Visserij, stond bekend om de productie van haringnetten. In deze stad werden zeker vanaf 1565 loden gebruikt voor de keuring van de netten. Dat jaar vaardigde het stadsbestuur een keur uit waarin de eisen waaraan de netten moesten voldoen gedetailleerd werden vastgelegd.5 De netten moesten naar de keurmeesters worden gebracht ter controle van de lengte en breedte, de kwaliteit van het garen en of ze goed waren gebreid. Ter goedkeuring bevestigden de keurmeesters een lood aan de netten: “bij de voorn(oemde) keurm(eesters) aen alsulcke harinck netten gheslaghen sal werden een teijcken ofte loot met drije nacht glaesen tot verseeckerheijt dat die selve netten haer lanck­t e ende breete hebben gheschoelt ende bequaem zijn totte neringhe van de vischerijen”. Ook netten die elders waren gemaakt en in die stad werden gebracht om daar te worden verkocht, moesten worden gekeurd. Deze kregen een lood met één nachtglas: “daer sullen zij lieden aenslaen een teijcken ofte loot met een nachtglas”. Een nachtglas is een zandloper waarmee ’s nachts de tijd aan boord van een schip werd gemeten. Het was verder uitdrukkelijk verboden netten te verkopen zonder dat deze waren gekeurd. In de keur stelde men tot slot vier keurmeesters aan, die aangeduid werden met de letters A, B, C en D. Aangezien het vervaardigen van netten een typische vrouwentaak was, werden in Schiedam als keurmeester ook vooral vrouwen aangesteld.6 Ze ontvingen volgens de keur uit 1565 voor ieder gekeurd net twee penning als betaling. Na 1650 werd in de kelders van het stadhuis een zogenoemd telhuis inge-

Afb. 3 Twee haringbuizen, geschilderd op een uithangbord uit de 18e eeuw. Schilderij: anoniem (collectie Rijksmuseum Amsterdam).

Afb. 4 Schilderij van een kleingarenbaan in Gouda. Schilderij: Joris Herst (1795, collectie Museum Gouda). Keurloden voor haringnetten

03-2016 binnenwerk.indd 139

|

139

30-05-16 12:43


richt waar de keuring plaatsvond en tevens netten werden gebreid en geboet.7

Afb. 5 Gravure met uitbeelding van het breien van haringnetten. Tekening: Adolf van der Laan (1720, collectie Fries Scheepvaartmuseum). Afb. 6 Keurloden uit Schiedam met op de voorzijde drie zandlopers en de letters SD en op de achterzijde de letters van de keurmeesters, diameter 18 tot 25 mm. Letter A, opgraving Vijzelstraat in Enkhuizen in 2011 (a); letter B, opgraving De Baan in Enkhuizen in 2005 (b); letter C, opgraving Albert Heijn in Enkhuizen in 2013 (c) en letter D, opgraving Paktuinen in Enkhuizen in 2013 (d). Foto’s: Archeologie West-Friesland en 6b: Provinciaal Archeologisch Depot, Castricum.

140

|

(a)

(b)

(c)

(d)

In de bovengenoemde keur staat als omschrijving een lood met drie nachtglazen genoemd. De haringnetten die buiten de stad waren gebreid en in Schiedam werden verkocht, kregen een lood met één nachtglas. Keurloden uit Schiedam komen veel voor bij opgravingen in Enkhuizen (af b. 6). Daarnaast zijn vondsten gedaan in dorpen in de omgeving ervan, zoals Bovenkarspel. Deze loden hebben op de voorzijde een stempel met drie zandlopers en de letters SD van Schiedam. Vaak is maar een deel van het stempel zichtbaar. Op de achterzijde staat een grote letter A, B, C of D. Deze letters hebben, zoals blijkt uit de keur, betrekking op de keurmeester. Loden met één nachtglas zijn tot nu toe onbekend. Keurloden uit Oudewater Oudewater staat van oudsher bekend om de productie van garen en touw. De plundering in 1575 door de Spaanse troepen betekende een terugval, maar de productie herstelde zich snel. In 1585 werd het toezicht op de productie van netten aangescherpt omdat steeds vaker uit omliggende plaatsen garen van slechte kwaliteit in de stad werd gebracht om daar tot netten te worden gesponnen en “mitter stede segel van Oudewater gesegelt te worden”.8 Deze netten deden de naam van ‘Oudewaters want’ schade aan en de vrees bestond dat de gehele nering hieraan ten gronde zou gaan. In de resolutie werd vastgelegd dat al het kleingaren dat in de stad werd gebracht eerst door de keurmeesters moest worden gekeurd. De netten van dit garen moesten “besegelt worden met een ander zegel vander stede, hebbende een bijslach oft onderscheijtsel gelijck eertijts plach te zijn, dat men weten mach dat het gaern van deselve netten buijten der stede gesponnen is”.

Keurloden voor haringnetten

03-2016 binnenwerk.indd 140

30-05-16 12:43


In 1624 stelde het stadsbestuur uitgebreide nieuwe ordonnanties op, zowel voor de lijndraaierij als voor de ‘kleine nering’ waarmee het garen spinnen en netten breien werd bedoeld.9 Voor het opstellen van de nieuwe voorschriften werd een soortgelijke reden opgegeven als in 1585. Alle haringnetten moesten in het stadhuis door de keurmeesters worden gekeurd. Bij goedkeuring moest een van de gerechtsboden deze “doen segelen met het loot deser stede”. Tevens moesten zij “op de rugge vant selve loot (...) slaen d’eerste letter van heuren naem ofte bijnaem”. Zo was te herleiden w ie welke net ten had goedgekeurd. De afgekeurde netten kregen een teken met rode oker. Keurloden uit Oudewater zijn bij diverse opgravingen in Enkhuizen aangetroffen (af b. 7). Verder is een vondst gedaan in Grootebroek. Er zijn twee typen loden uit Oudewater. Bij het eerste type staat op de voorzijde een hoog poortgebouw met daarop een leeuw (het stadswapen van Oudewater) met aan weerszijden de letters O en W van Oudewater. Op de achterzijde staat een letter G. Dit type is duidelijk in de minderheid ten opzichte van het tweede type. Bij het tweede type staat op de voorzijde eveneens het poortgebouw met leeuw, maar deze loden hebben de randtekst OVDEWATER. Op de achterzijde staat in alle gevallen een grote letter G. Uit particuliere collecties zijn loodjes bekend met op de achterzijde de letter T. Uit de keur blijkt dat de letter slaat op de gerechtsbode die het lood had aangebracht. Keurloden uit Montfoort Bij twee opgravingen in Enkhuizen zijn keurloden uit Montfoort, een plaats even ten oosten van Oudewater, gevonden (af b. 8). De loden lijken sterk op die uit Oudewater, maar zijn niet voorzien van een randtekst en op de achterzijde hebben ze geen stempel. Op de voorzijde van de loden staat een hoog poortgebouw met aan weerszij-

(a)

(b)

(c)

Afb. 7 Keurloden uit Oudewater met op de voorzijde het stadswapen (poortgebouw met leeuw), diameter 25 tot 30 mm. Type 1 met aan weerszijden van het stadswapen de letters O en W en op de achterzijde de letter G, opgraving Albert Heijn in Enkhuizen in 2013 (a); type 2 met op de voorzijde de randtekst OVDEWATER en op de achterzijde de letter G, opgraving Paktuinen in Enkhuizen in 2014 (b); en het wapen van Oudewater (c). Foto’s: Archeologie West-Friesland.

(a)

(b)

Afb. 8 Keurlood uit Montfoort met op de voorzijde het stadswapen (poortgebouw met aan weerszijden een molenijzer), diameter 25 mm, opgraving Schootsveld in Enkhuizen in 2014 (a) en het wapen van Montfoort (b). Foto’s: Archeologie West-Friesland. Keurloden voor haringnetten

03-2016 binnenwerk.indd 141

|

141

30-05-16 12:43


den twee molenijzers (het stadswapen van Montfoort).

(a)

(b)

Afb. 9 Keurlood uit Woerden met op de voorzijde het stadswapen en de initialen IZ en op de achterzijde geen stempel, diameter 20 tot 30 mm, opgraving Paktuinen in Enkhuizen in 2014 (a) en het wapen van Woerden (b). Foto’s: Archeologie West-Friesland.

(a)

(b)

Afb. 10 Keurlood uit de Krimpenerwaard met op de voorzijde het stadswapen (drie halve manen) en op de achterzijde een letter, diameter 18 mm, opgraving Burgwal in Enkhuizen in 2014. Het loodje is mogelijk toe te schrijven aan Krimpen aan de Lek (a) en het wapen van Krimpen aan de Lek (b). Foto’s: Archeologie West-Friesland.

142

|

Keurloden uit Woerden Ook in Woerden, ten noorden van Oudewater, vormde de lijndraaierij eveneens een belangrijk ambacht. In een keur uit 1612 vernemen we voor het eerst over het gebruik van keurloden voor haringnetten. 10 In de keur wordt gesteld dat dagelijks wordt ondervonden dat in het breien van de netten meer en meer fraude en bedriegerijen plaatsvinden. De netten zouden aan beide uiteinden de juiste lengte hebben, maar in het midden niet. De burgemeesters zouden hierover veel klachten ontvangen. In de keur wordt de juiste lengte en breedte voorgeschreven. Aan de twee telsters wordt opgedragen de lengte en breedte van de netten op een of twee plaatsen aan beide uiteinden en in het midden te tellen (het aantal mazen en scholen). Uitdrukkelijk werd hen verboden “eenich loot ofte teycken aende netten te steecken ofte te slaen ten sij, dat de selffde haere behoorlijcke lenghden ende wijtten hebben”. Het was niet toegestaan een net te verkopen “sonder die vande ghesworen telster getelt ende met het stede merck gheteijckent te sijn”. Bij twee opgravingen in Enkhuizen zijn keurloden uit Woerden onder de vondsten vastgesteld (af b. 9). Op de loden staat op de voorzijde het wapenschild van Woerden met daar boven de letters IZ. Het wapen wordt met een dwarsbalk met drie rijen ruiten weergegeven, een variant waarvan de oudste af beelding uit 1610 zou dateren.11 Op de achterzijde van de loden staat geen stempel. De betekenis van de letters IZ is vooralsnog onduidelijk; mogelijk zijn het de initialen van de keurmeester. Keurloden uit de Krimpenerwaard In de Krimpenerwaard, de streek ten zuiden van Gouda, lagen diverse plaatsen waarin de verwerking van hennep

Keurloden voor haringnetten

03-2016 binnenwerk.indd 142

30-05-16 12:43


tot touw en visnetten plaatsvond. Incidenteel komen in Enkhuizen loodjes voor uit dit gebied. Dit type lood heeft op de voorzijde een stempel met drie halve manen en op de achterzijde staat een letter (af b. 10). De drie halve manen werden door meerdere plaatsen als wapen gehanteerd, namelijk in Ouderkerk aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Krimpen aan de Lek en Lekkerkerk. Bij het hier afgebeelde loodje lijkt sprake te zijn van drie liggende halve manen, wat overeenkomt met het wapen van Krimpen aan de Lek. Het plakkaat van 1624 In 1624 vaardigden de Staten van Holland en West-Friesland op verzoek van het College van de Grote Visserij een plakkaat uit.12 Dit gold dus voor alle plaatsen in het Noorder- en Zuiderkwartier. Het werd overgenomen in het keurboek van Enkhuizen onder de titel ‘Ordonnantie voor de buysse-nette-looder’.13 Het plakkaat werd opgesteld omdat veel netten van slechte kwaliteit waren en evenmin de juiste maten in omloop waren. De kwaliteitseisen en de lengte en breedte werden vastgelegd. Bij goedkeuring moest “daer aen gef lagen werden een loodt ofte teycken; te weten, elcke Stadt, Dorpe, ofte plaetse, op d’eene zijde haer eyghen Wapen, en aen d’ander zijde , de eerste letter van de naem van de Keurmeester ofte Vrouwe die de selve geloot ofte gekeurt sal hebben”. In 1624 werd dus een uniform keurlood voorgeschreven met het stadswapen op de ene en de letter van de keurmeester op de andere zijde. Dit komt overeen met de inhoud van de ordonnantie in Oudewater die enkele maanden eerder was opgesteld (af b. 11). Keurloden uit Enkhuizen Het plakkaat uit 1624 werd zoals gezegd opgenomen in de keuren van Enkhuizen. In 1639 stelde Enkhuizen aanvullende bepalingen op. Zij besloten dat de netten bij levering hermeten en gewogen moesten worden. Verder bepaalden zij dat: “omme seker te gaen

dat de netten geloodet zijn, de looden soo wel van de ingebraghte, als van de ingebreyde netten, buyten uyt en voor oogen sullen moeten hangen”.14 Uit Enkhuizen kennen we veel kleine loodjes met op de ene zijde de drie haringen van het stadswapen en op de andere zijde initialen met eventueel een jaartal (af b. 12). Bekend zijn bijvoorbeeld de stempels PH, PAF 1616, PAF 1617 en II 1629. Daarnaast zijn veel particuliere vondsten gedaan die de lijst aanvullen met bijvoorbeeld GG 1634 en FGC 1671. De oudste loodjes dateren van vóór 1624.

Afb. 11 Kaart van Holland uit circa 1700, met de plaatsen Enkhuizen (1), Edam (2), Woerden (3), Oudewater (4), Montfoort (5), Schiedam (6) en Krimpen aan de Lek (7). Foto: Archeologie WestFriesland.

Keurloden uit Edam De inhoud van het plakkaat uit 1624 moet in veel plaatsen waar haringnetten werden vervaardigd, zijn opgenoKeurloden voor haringnetten

03-2016 binnenwerk.indd 143

|

143

30-05-16 12:43


men in de keurboeken. In het kader van dit artikel is dit niet voor al die plaatsen nagegaan. Achterhaald kan worden dat in ieder geval in Edam een keur is opgesteld: “dat niemant eenige buijsnetten sal mogen aff leveren, directelijck noch indirectelijck, die in de jurisdictie deser stede sullen wesen gebreijt, voor ende alleer deselve netten bij Claes Moenssoon van Aeckswijck als geswooren looder daertoe gestelt, sullen wesen geloot”.15

(a)

(b)

Bij een opgraving in Enkhuizen en bij een waarneming in Stede Broec zijn keurloden uit Edam gevonden (af b. 13). Op de voorzijde van de loodjes staat het wapen van Edam. Op de andere zijde staan bij het ene loodje de initialen AI en bij het andere loodje de initialen CI. De loodjes voldoen geheel aan de voorgeschreven keurloden volgens het plakkaat. (c)

(d)

Afb. 12 Keurloden van Enkhuizen met op de voorzijde het stadswapen (drie haringen), diameter ca. 15 tot 21 mm. En met op de achterzijde de initialen PAF en het jaartal 1617, opgraving Paktuinen in Enkhuizen in 2014 (a); de initialen PH, opgraving Paktuinen in Enkhuizen in 2014 (b); de initialen II en het jaartal 1629, opgraving Paktuinen in Enkhuizen in 2014 (c) en het stadswapen van Enkhuizen (d). Foto’s: Archeologie West-Friesland.

144

|

Neergang van de haringvisserij Vanaf de tweede helft van de 17e eeuw vond een sterke neergang van de haringvisserij plaats. Vooralsnog zijn geen loodjes bekend uit de 18e en 19e eeuw, maar volgens de historische bronnen is het systeem van de loden nog heel lang gebruikt.16 In 1801 verscheen een uitgave van de besluiten van de Eerste Kamer. Hierin staan uitgebreide voorschriften onder de rubriek “Van het haringwand”.17 Het garen moest bijvoorbeeld van Hollandse hennep of Oosterse Rijnhennep zijn gemaakt, mocht niet zijn gesorteerd (fijne hennepvezels eruit genomen) en niet vermengd zijn met vlas. Iedere stad met haringnettenspinnerijen was verplicht keurmeesters aan te stellen om de kwaliteit van het garen te controleren. Na het breien werden de netten door een teller of telster gekeurd. Iedere stad waar netten werden gebreid, was verplicht hen aan te stellen. Bij goedkeuring brachten zij aan het net een lood aan: “worden aangeslagen een lood of teken, waar op aan de eene zyde de naam of het

Keurloden voor haringnetten

03-2016 binnenwerk.indd 144

30-05-16 12:43


(a)

wapen van iedere stad of plaats, en aan keude andere zyde de eerste letter van den naam van den teller of telster”.18 In een gedrukt reglement uit 1827 staat dat: “geen nieuw gebreid haringnet mag door den eigenaar ontvangen of gebruikt worden, zonder dat hetzelve, door een daartoe bevoegd Teller of Telster goedgekeurd, en daaraangeslagen is een lood, waarop aan de eene zijde de naamletter der plaats en aan de andere zijde de naamletters van den teller gedrukt zijn. De stempel daartoe, zal door de plaatselijke besturen worden verschaft”. Kennelijk volstond een naamletter van een stad in plaats van een stadswapen. Conclusie In dit artikel hebben we geconstateerd dat een vrij grote groep loodjes is gebruikt als keurloden voor haringnetten. De oudste vermelding van het gebruik van loden dateert uit 1565 in Schiedam. Niet lang daarna waren ook keurloden in plaatsen als Oudewater, Montfoort en Woerden in gebruik. Enkhuizen volgde begin 17e eeuw. In 1624 werd voor geheel Holland het keuren van haringnetten met keurloden voorgeschreven. Deze loden waren voorzien van het stadswapen en de naamletter van de keurmeester. In de 19e eeuw was dit verplicht in heel Nederland. Enkhuizen was in de 16e en 17e eeuw de belangrijkste haringstad van Holland. De garenfabricage is altijd relatief kleinschalig gebleven en de eigen spinbanen konden niet in de behoefte aan garen voor visnetten voorzien. In de stad werden, zelfs bij aankoop van garen van elders, niet genoeg haringnetten voor de eigen vissersvloot gebreid. Hierdoor moesten veel haringnetten worden aangekocht. In andere visserssteden kon waarschijnlijk wel geheel of grotendeels in de eigen behoefte worden voorzien. Het is dus geen toeval dat juist in Enkhuizen veel keurloden voor haringnetten uit diverse steden worden aangetroffen. Momenteel zijn loodjes uit

(b)

(c)

Afb. 13 Keurloden uit Edam met op de voorzijde het stadswapen (koe met drie sterren), diameter 16 tot 17 mm. En met op de achterzijde de initialen AI, opgraving Paktuinen in Enkhuizen in 2014 (1); de initialen CI, waarneming in Stede Broec in 2013 (2) en het wapen van Edam (3). Foto’s: Archeologie West-Friesland.

Schiedam, Oudewater, Montfoort, Woerden, Enkhuizen en Edam geïdentificeerd. Waarschijnlijk kunnen op basis van nieuwe vondsten nog veel meer keurloden aan specifieke plaatsen worden toegeschreven. Dit artikel, dat zeker geen compleetheid nastreeft, geeft een eerste aanzet tot herkenning van deze loodjes.19 Gemeente Hoorn, Bureau Erfgoed Nieuwe Steen 1 1625 HV Hoorn c.schrickx@hoorn.nl Keurloden voor haringnetten

03-2016 binnenwerk.indd 145

|

145

30-05-16 12:43


Noten 1 Christiaan Schrickx is werkzaam als seniorarcheoloog bij Gemeente Hoorn, Bureau Erfgoed, Archeologie / Archeologie West-Friesland. 2 Willemsen 1988, 55. 3 Lesger 2001, 30. 4 De Wit 2005, 77; De Wit 2008, 150. 5 Archief Schiedam, Verzameling Handschriften, inv.nr. 15, Stadboek, toeg.nr. 244. 6 De Wit 2005, 77; De Wit 2008, 153. 7 De Wit 2005, 78; De Wit 2008, 152. 8 Regionaal Historisch Centrum (RHC) Rijnstreek en Lopikerwaard, O001, inv.nr. 2, pag. 215-216. Zie ook: Boon 1975, 206. 9 RHC Rijnstreek en Lopikerwaard, O001, inv.nr. 32, fol. 42v-57r. 10 RHC Rijnstreek en Lopikerwaard, W001, inv.nr 24, fol. 147r-148r. 11 Plomp 1986. 12 Het plakkaat werd bij de vergadering van het College van de Grote Visserij op 15, 16 en 17 april 1624 in Delft behandeld. NA, 3.11.03, inv.nr. 18. Op 7 mei 1624 keurden de Staten van Holland het plakkaat goed. NA, 3.01.04.01, inv.nr. 382, fol. 240v. Het plakkaat werd gepubliceerd op 17 mei 1624. 13 Handtvesten Enchuysen 1667, 232-233. 14 Keuren Enckhuysen 1655, 112-113. 15 Privilegien Edam, 138 (fol. 101). 16 Van een bepaald type 19e-eeuws lood uit Enkhuizen wordt verondersteld dat dit gebruikt zou zijn bij het keuren van netten. Dit type is een ronde schijf met drie kleine stempels op één zijde: het wapen van Enkhuizen, een letter H en een jaartal (twee cijfers). Dat dit een keurlood voor netten zouden zijn, gaat terug op De NoordNederlandsche Gildepenningen uit 1878. Deze loden hebben echter niet altijd een bevestigingsgat. 17 Besluiten Eerste Kamer 1801, bijlage 44-47. 18 Ibid., bijlage 46. 19 De auteur houdt zich aanbevolen voor de melding van vondsten die een toevoeging vormen op de in dit artikel besproken typen loodjes (c.schrickx@hoorn.nl). Literatuur Anoniem, 1655: Keuren ende ordonnantien der stede Enchuysen. Anoniem, 1667: Handtvesten, privilegien, willekeuren ende ordonnantien der stadt Enchuysen. Anoniem, 1801: Besluiten der Eerste Kamer van het vertegenwoordigend lichaam des Bataafschen volks, 35e deel 1e stuk. Anoniem, 1827 Reglement op de uitoefening der groote of zout-haring-visscherij voor de provincie Holland. Boon, J.G.M., 1975: 1570-1580 Oudewater. Vrijheid en Gezag. Duijn, D.M., 2011: Een nieuwbouwwijk uit de Gouden Eeuw. Archeologisch onderzoek aan de Molenweg binnen de Vest van Enkhuizen (WAR 33). Duijn, D.M., 2012: Huis en haven onder de straat. Archeologisch onderzoek tijdens rioolwerkzaamheden van de Noorder Havendijk tot de Compagniesbrug in Enkhuizen (WAR 46). Duijn, D.M., 2014: Eenvoudige huizen langs een gracht. Archeologisch onderzoek op de hoek van de Wortelmarkt en het verlaat in Enkhuizen (WAR 68). Feis, B.R., 1980: ‘Vijf eeuwen touwfabricage in Oudewater’, Heemtijdinghen 16 nr. 1, 1-10. Lesger, C., 2001: Handel in Amsterdam ten tijde van de Opstand, Hilversum. Plomp, N., 1986: ‘Het wapen van Woerden’, Heemtijdinghen 22 nr. 4, 85-97. Willemsen, R., 1988: Enkhuizen tijdens de Republiek. Een economisch-historisch onderzoek naar stad en samenleving van de 16e tot de 19e eeuw. Wit, A. de, 2005: ‘Zeemansvrouwen aan het werk. De arbeidspositie van vrouwen in Maassluis, Schiedam en Ter Heijde (1600-1700)’, Tijdschrift sociale en economische geschiedenis 2005 nr. 3, 60-60. Schrickx, C.P. en D.M. Duijn, 2016: Nouveau Riche aan de Nieuwe Haven. Archeologisch onderzoek naar woon- en pakhuizen en het kantoor van de WIC tussen de Paktuinen en Nieuwe Haven in Enkhuizen (WAR 87). Vereniging Oud Edam, 1993: Privilegien ende Hantvesten midtsgaders Keuren ende Ordonnantien der stede van Edam 1357-1640. Wit, J.M. de, 2008: Leven, werken en geloven in zeevarende gemeenschappen: Schiedam, Maassluis en Ter heijde in de zeventiende eeuw.

146

|

Keurloden voor haringnetten

03-2016 binnenwerk.indd 146

30-05-16 12:43


WIE KENT DIT?

Een steengoed kannenbuis in een waterput Peter Seinen1

Afb. 1 Steengoed kannenbuis uit de waterput in Nijmegen. Foto: auteur.

Bijna bovenop een heuvel op landgoed Watermeerwyk in Nijmegen staat een waterput. Deze vreemde locatie op een heuvel zonder zichtbare bebouwing er omheen heeft voorbijgangers altijd al gefascineerd. Afgelopen jaar deed zich aan AWN-afdeling 16, Nijmegen de gelegenheid voor om de put nader te onderzoeken. Omwille van hun ervaring met onderwateronderzoek werd de hulp ingeroepen van de

stichting Mergor in Mosam (onderwaterarcheologie). Historische bronnen lieten zien dat op deze plek waarschijnlijk al in 1881 een put stond2. Na het leeghozen van de nog steeds watervoerende put werd haar constructie duidelijk. De put was vanaf een diepte van circa 200 cm gefundeerd op een ronde houten ring van 230 cm in diameter waarop rode bakstenen in kopverband

Wie kent dit?

03-2016 binnenwerk.indd 147

|

147

30-05-16 12:43


waren gemetseld. De kleine afmetingen van de bakstenen (20 x 10 x 5 cm3) maakten een middeleeuwse oorsprong onwaarschijnlijk. De put was opgemetseld tot een hoogte van 260 cm, waarbij het binnen- en buitenoppervlak boven het maaiveld (circa 60 cm) met cement waren afgestreken. Op de rand van de put was een ring met omhoogstekende ijzeren pennen opgemetseld waar vermoedelijk een (houten) afdichting op vast gezeten heeft. Op een diepte van 157 cm onder de rand van de put, ruim onder de waterspiegel, werd in de wand de opening van een keramieken waterbuis zichtbaar. De buis bestond uit een taps toelopende grijze, steengoed cilinder met ribbels op het buitenoppervlak (afb. 1). De lengte bedroeg 25- 27 cm waarbij het smalle gedeelte een breukvlak vertoonde. Onduidelijk is of deze breuk bij de fabricage gemaakt is of

in de put is ontstaan. Het steengoed leidingwerk dat buiten de put aansloot op een vergelijkbare buis, bleek een halve diameter te zijn verzakt. De buitendiameters bedroegen 9,5 en 7,8 cm en de binnendiameters 5,8 en 4,5 cm. Logischerwijs zou verwacht worden dat buiselementen over elkaar heen geschoven kunnen worden. Waarschijnlijk hebben we dus maar één deel van het element. Over deze zogenaamde kannenbuizen van steengoed is weinig bekend3. Waarschijnlijk heeft de put gediend als een soort watertoren voor lager gelegen bebouwing. Meer details over de waterput zijn te vinden in de projectrapportage4. Graag zouden we meer te weten komen over de producent van deze steengoed buizen en vooral over de datering. Reacties graag naar redactie@awn-westerheem.nl.

Noten 1 Peter Seinen is bestuurslid van de stichting Mergor in Mosam. De stichting voert kleinschalige onder­waterarcheologische projecten uit. 2 Op een wandelkaart van Montenberg staat een put aangegeven, die qua locatie goed past. 3 Een van de weinige referenties naar steengoed kannenbuizen geeft Mennicken, zonder datering. 4 Rapportage van Seinen te vinden op de website van Mergor in Mosam. Literatuur Mennicken, R. , 2013: Raererer Steinzeug, Europäisches Kulturerbe, Raeren. Montenberg, D.G., 1898: Album van Nijmegen en omstreken in wandelingen geschetst, Nijmegen & Arnhem. Stichting Mergor in Mosam, 2015: Archeologie op landgoed “Watermeerwyk”. Op 15 januari 2016 ontleend aan: http://www.mergorinmosam.nl/verslagen/Seinen-MiM-Rapport-WMP-11-07-2015.pdf.

148

|

Wie kent dit?

03-2016 binnenwerk.indd 148

30-05-16 12:43


RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN...

DEN HAAG OCKENBURGH Under Construction: Den Haag Ockenburgh en de Romeinse kustlimes Jeroen van Zoolingen en Ab Waasdorp1

Het terrein van de vroegere camping Ockenburgh, het huidige vakantiepark Kijkduin aan de zuidwestrand van Den Haag levert al sinds het tweede kwart van de vorige eeuw Romeinse archeologica op. Nadat er verschillende vondsten waren gedaan was het aan Holwerda om er in de jaren ‘30 de eerste grootschalige opgraving uit te voeren. Zijn bevindingen bleven lange tijd gelden, totdat de Afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag in de jaren ‘90 de vindplaats opnieuw onder handen nam en er verrassende nieuwe resultaten boekte.

Zo bleek er niet sprake van een inheemse nederzetting, maar van een ruiterfort en een aanzienlijk kampdorp. Het meest recente onderzoek vond plaats in 2014 en leverde zelfs intrigerende aanwijzingen voor iets uiterst zeldzaams: een Romeins constructiekamp. In de 20e eeuw hebben verschillende opgravingen op Ockenburgh plaatsgevonden, waarvan die door Holwerda2 in de jaren ‘30 en die door de gemeente

Den Haag3 in de jaren ‘90 de belangrijkste zijn. Eerstgenoemde heeft vooral greppels en kuilen gedocumenteerd, en hier en daar palenrijen. Holwerda heeft deze sporen menen te moeten groeperen in huizen met een soms heel onregelmatige en inmiddels ongeloofwaardige plattegrond. In de jaren ‘90 werd hetzelfde beeld gedocumenteerd, met ditmaal een andere interpretatie: de sporen moeten worden toegeschreven aan die van een ‘standaard’ vicus, of kampRondom de Stad

03-2016 binnenwerk.indd 149

|

149

30-05-16 12:43


Afb. 1 De spitsgracht van het Romeinse kamp tijdens onderzoek in 2014. Foto: Gemeente Den Haag.

150

|

dorp. Typerend zijn lange, naast elkaar gelegen huizen op diepe erven. Het geheel ontstond na het midden van de 2e eeuw n. Chr. en blijft bewoond tot in de late 3e of zelfs vroege 4e eeuw. Naast de sporen van een vicus, is in de jaren ‘90 van de vorige eeuw ook de plattegrond van een klein Romeins fort opgegraven. 4 Het betreft een zogeheten praesidium, een ruiterfort, bedoeld voor circa zestien soldaten en hun paarden. Het fort functioneerde tussen 150 en 180 n. Chr. en lijkt onderdeel uit te maken van een systeem van kustverdediging en -bewaking, dat in de tweede helft van de 2e eeuw n. Chr. is ingericht. Vergelijkbare forten worden verwacht aan de Scheveningseweg in Den Haag en in De Kleine Pan in Wassenaar. Het is echter niet de enige militaire structuur op Ockenburgh. Onder de resten van de vicus gaat nog een vroegere Romeinse fase schuil in de vorm van een typerende militaire spitsgracht (af b.

1). De hypothese is dat het gaat om de sporen van een tijdelijk kamp van het Romeinse leger. Ontdekking van het kamp Al tijdens het veldwerk in de jaren ‘90 viel een aantal sporen op door hun stratigrafische positie onder de vicus. Het gaat in de eerste plaats om de restanten van een spitsgracht die een rechthoekig terrein van 0,7 x 0,9 ha omsluit (af b. 2). Daarbuiten werd, opnieuw onder de vicus-sporen, een laag klei aangetroffen die doelbewust lijkt te zijn aangebracht. Binnen de contouren van de gracht tekende zich een aantal specifieke paalsporen af. Deze paalsporen vormen plattegronden, vermoedelijk van opslagstructuren of magazijnen. De klei lijkt een maatregel te zijn om de bodem te fixeren in een gebied dat vatbaar was voor zandverstuiving. Het wijst ondubbelzinnig op een Romeinse ontginning van het terrein voordat het in gebruik is genomen.

Rondom de Stad

03-2016 binnenwerk.indd 150

30-05-16 12:43


De spitsgracht rondom het kamp werd in een aantal profielen aangesneden en heeft een uiterlijk zoals we dat mogen verwachten: een kaarsrecht tracé en V-vormig in doorsnede (afb. 3).5 Het spoor is door de opvulling met hoofdzakelijk stuifzand, nauwelijks te onderscheiden van het natuurlijke duinzand. Alleen doordat de spitsgracht een onderliggende ijzertijdlaag snijdt, wordt deze herkenbaar. Het tracé is zodoende te volgen over tientallen meters. In detail valt op dat de contouren van het spoor niet heel strak zijn, maar onregelmatig. Aan de buitenzijde van de gracht werden zelfs spit- of haksporen zichtbaar (afb. 4). Boeiend is

dat deze sporen alle nagenoeg 12 cm breed waren. Deze maat en vorm komen overeen met de Romeinse pikhouweel, de dolabra, standaard uitrustingsstuk van een Romeinse soldaat (afb. 5). Het valt verder op dat de haksporen zich nog scherp aftekenen in de relatief compacte ijzertijdlaag, doordat ook zij zijn opgevuld met schoon stuifzand. Ze zijn niet geërodeerd en moeten daarom snel zijn opgevuld. Dit betekent dat de haksporen te dateren zijn net voor het moment waarop de spitsgracht dicht is geraakt of gegooid. Omdat het aannemelijk is dat de spitsgracht in het losse duinzand een bekleding van de wanden

Afb. 2 Plattegrond van het constructiekamp (rood) en ruiterfort (grijs) op Ockenburgh, met werkputten Holwerda (grijs), gemeente Den Haag (blauw en groen) en AWN (oranje). Tekening: Gemeente Den Haag.

Rondom de Stad

03-2016 binnenwerk.indd 151

|

151

30-05-16 12:43


Afb. 3 De spitsgracht in een van de profielen. Foto: Gemeente Den Haag.

zal hebben gekend, is het denkbaar dat de dolabra gebruikt is bij het verwijderen van deze bekleding. Dat dit is gebeurd met een pikhouweel en niet met een schep is wel voor te stellen. Waaruit deze bekleding, die verder geen sporen heeft achtergelaten, bestond, is niet meer te achterhalen. Gedachten lopen uiteen van planken tot plaggen of matten. Eenzelfde discussie is eerder gevoerd over de grachtwanden van het ruiterfort op Ockenburgh. Daar wordt een bekleding middels planken verondersteld, op grond van duidelijke sporen langs de grachtwand.

Hoewel er verschillende vondsten uit de spitsgracht werden verzameld, gaat het in de meeste gevallen om opspit uit de ijzertijdlaag of om materiaal uit de vicus dat in de nazakking van de spitsgracht terecht is gekomen. Dit materiaal geeft dan ook geen datering aan de gracht. Toch zijn er vondsten gedaan die ondubbelzinnig aan de spitsgracht zijn toe te schrijven. In de eerste plaats gaat het om twee geverfde bekers die uit het midden van de gracht werden verzameld. De bekers zijn beide van het type Stuart 2 (karniesrand) en vervaardigd in techniek b (wit baksel, met donkere deklaag) (afb. 6). De

Afb. 4 Haksporen langs de rand van de spitsgracht. Foto: Gemeente Den Haag.

152

|

Rondom de Stad

03-2016 binnenwerk.indd 152

30-05-16 12:43


kleinere is voorzien van een kleibestrooiing, de grotere heeft een kerfsnedeversiering. Dit type beker dateert tussen 90-180 n. Chr.6, maar is vooral populair tussen 160-180. In deze periode is het zowel in het ruiterfort van Ockenburgh, als in de Romeinse stad bij Voorburg-Arentsburg de meest voorkomende geverfde beker.7 Gezien de iets bruine kleur van de kleinere beker en de kleibestrooiing, lijkt dit een vroeg exemplaar te betreffen uit de eerste helft van de 2e eeuw. De grotere heeft een ruimere datering en komt ook in de tweede helft van de 2e eeuw voor. Omdat de bekers tegen elkaar aan werden gevonden is het aannemelijk dat ze gelijktijdig in gebruik zijn geweest en in elk geval samen zijn weggegooid. Het wijst op een datering rond het midden van de 2e eeuw. Ander materiaal uit de spitsgracht betreft een aantal relatief grote fragmenten van een Scheldevallei-amfoor, die geheel onderin de gracht werd aangetroffen. Het gaat om een bodem en een stuk van de wand. Het ontbreken van de rand maakt een scherpe datering onmogelijk, maar ver voor het midden van de 2e eeuw n. Chr. lijkt uitgesloten. Het is ook nu opmerkelijk hoe groot de scherven zijn. Dit toont aan dat ze niet bij het gebruikelijke, meer gefragmenteerde nederzettingsafval horen, maar dat de amfoor in één keer is weggegooid op de plek waar hij later werd opgegraven. Waarschijnlijk is dat gebeurd bij het afbreken en verlaten van het kamp.

kamp werd aangelegd? Tijdelijke kampen kunnen verschillende functies hebben gehad. Zo zijn er marskampen en belegeringskampen die dienden als verschansingen tijdens veldtochten en -slagen. Daarnaast komen constructiekampen regelmatig voor, bedoeld als werkplaats en onderkomen voor bij een bouwproject betrokken manschappen. Trainingskampen werden aangelegd als oefening voor de soldaten, vaak in de nabijheid van een fort.8 Hoewel er meer worden vermoed9, is in Nederland slechts één tijdelijk kamp opgegraven, te weten in Ermelo.10 Daar gaat het om een marskamp van circa 9 ha dat is aangelegd ten noorden van de limes. Het dateert ergens uit de regeringsperioden van Antoninus Pius (138161 n. Chr.) en Marcus Aurelius (161-180 n. Chr.), vermoedelijk tussen 160 en 175 n. Chr., en lijkt het restant te zijn van een uitval tegen plunderende Chauken. Het kamp bood plaats aan een legereenheid van 6000 tot 8000 soldaten op mars. Daarmee is het vele malen groter dan de structuur op Ockenburgh.

Afb. 5 Een replica van de Romeinse pikhouweel, dolabra. Foto: Gemeente Den Haag.

Reconstructie van een tijdelijk kamp De hierboven beschreven Romeinse sporen moeten worden geïnterpreteerd als de restanten van een tijdelijk kamp uit het midden van de 2e eeuw. In de eerste plaats zijn zowel de spitsgracht (afb. 7) en de rechthoekige lay-out typerend voor een Romeins kamp. In de tweede plaats wijzen zowel het schaarse vondstmateriaal, als de korte duur tussen de ontmanteling van de gracht en de aanvang van de vicus (beide kort na het midden van de 2e eeuw) op de tijdelijke aard van het geheel. De vraag rijst nu waarom dit Rondom de Stad

03-2016 binnenwerk.indd 153

|

153

30-05-16 12:43


Bovendien is ook de ligging ervan in vijandelijk gebied niet vergelijkbaar. Er zijn dus meer en andere voorbeelden van tijdelijke kampen nodig om dat van Ockenburgh mee te vergelijken en daarvoor moeten we naar het buitenland kijken, in het bijzonder naar Brittannië. Hoewel tijdelijke kampen in alle delen van het Romeinse rijk zijn aangelegd, is veruit het merendeel daarvan in Engeland, Schotland of Wales gevonden. In totaal gaat het om bijna 500 kampen11, hoewel ook dit indrukwekkende aantal nog maar een deel is van de oorspronkelijke hoeveelheid.

Afb. 6 Twee bekers van geverfd waar, onderin de spitsgracht. Foto: Gemeente Den Haag.

Afb. 7 Bij het afsteken van de profielen in 2014 is de spitsgracht duidelijk herkenbaar (Bron: Gemeente Den Haag)

154

|

De meeste Britse kampen zijn ontdekt op luchtfoto’s (van opgravingen is nauwelijks sprake). De classificatie van de tijdelijke kampen gebeurt daarom vooral op grond van omvang. Grofweg kan gesteld worden dat de grootste exemplaren tot de mars- of campagnekampen gerekend worden, in grootte gevolgd door belegeringskampen, constructieof werkkampen, en trainings- of oefenkampen. Met een afmeting van 0,7 tot 0,9 hectare behoort het kamp van Ockenburgh tot de kleinere exemplaren. Gezien ook de ligging van het kamp binnen de grenzen van het Romeinse rijk en de nabijheid van een klein ruiterfort met een nagenoeg gelijke aanvangsdatering12, gaat de gedachte vooral uit naar een functie als constructiekamp. Ook in constructiekampen bestaat echter weer variatie. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om de precieze omvang en vorm. Zo verschillen de als constructiekamp geïdentificeerde structuren langs de Muur van Hadrianus en de Muur van Antoninus in grootte, wat weer wordt toegeschreven aan een verschil in bezetting en taken. Hoewel de kampen bij de Muur van Antoninus gemiddeld een stukje groter zijn dan die langs de Muur van Hadrianus, lijkt hier geen daterend beginsel aan ten grondslag te liggen. Dat kan ook blijken uit de twee opvallend kleine kampjes (Croy Hill en Bar Hill) die bij de Muur van Antoninus zijn

Rondom de Stad

03-2016 binnenwerk.indd 154

30-05-16 12:43


aangetroffen. Met een grootte van 0,3 ha zijn ze maar een fractie van de andere die tussen de 2 en 2,5 ha groot zijn. Een intrigerende interpretatie van deze kampen is dat ze het onderkomen zijn geweest van de landmeters betrokken bij de aanleg van de muur.13 Zowel deze gedachte, als het duidelijke onderscheid tussen deze en andere constructiekampen langs de muur toont de gespecialiseerde - mogelijk zelfs projectmatige aanpak van het geheel. Dat constructiekampen verschillen laat ook Sommer zien. Hij richt zich weer op de afmetingen en betoogt dat er een verhouding bestaat tussen de omvang van een constructiekamp enerzijds en het permanente fort (of meer algemeen: de taak) waaraan gewerkt wordt anderzijds. Hij stelt een relatie tussen kamp en fort variĂŤrend van 1:2 tot 2:1 voor, waarbij de afstand tussen beide minder dan 1 km is.14 Die afstand komt perfect met die op Ockenburgh overeen, maar dat geldt allerminst voor de verhouding: de grootte van het ruiterfort van 0,16 ha maakt die tot 5:1! Dat maakt het idee dat het constructiekamp er uitsluitend voor de bouw van het ruiterfort zou zijn op zijn minst twijfelachtig. Kan het zijn dat het Ockenburghse constructiekamp onderdeel uitmaakte van een groter project, bijvoorbeeld de uitrol van de eerste fase van de kustverdediging? Under construction: de Romeinse kustlimes Centrale constructiekampen zijn niet onbekend in het Romeinse rijk. Een goed voorbeeld is het constructiekamp Breitung bij Weissenburg in Duitsland. Dit circa 3,8 ha grote kamp was rond 120 n. Chr., voor een periode van 2-3 jaar, de huisvesting van een eenheid die speciaal was samengesteld om te assisteren bij de aanleg van infrastructuur, dan wel de inrichting van verschillende kleinere vooruitgeschoven versterkingen (Ellingen, Oberhochstatt en Burgsalach).15 De overeenkomst met Ockenburgh is treffend.16 Blijkens het Duitse voorbeeld

werden dergelijke kleinere fortjes gebouwd door een gespecialiseerde eenheid, die daarvoor elders en meer centraal gelegen was gestationeerd.17 Kijken we nu specifiek naar het constructiekamp van Ockenburgh dan moeten we ook wel concluderen dat daar geen grote eenheid in gehuisvest kan zijn. Reden is niet eens het in vergelijking met Breitung veel kleinere oppervlak, maar eerder de aard van de op het binnenterrein aanwezige bebouwing. Al kort kwamen de paalsporen hiervan ter sprake. Het gaat om een zogeheten Hallenbau, een opslagstructuur of magazijn. Deze functie past evenwel bij een constructiekamp dat is uitgerust met een werkplaats annex depot, voor verwerking en opslag van de ter plekke benodigde materialen. De aanwezigheid van een dergelijke voorziening naast de feitelijke bouwplaats is goed voor te stellen. Bij de grootschalige uitrol van een kustverdediging moeten enkele kanttekeningen worden geplaatst. Door erosie is een groot deel van de Romeinse kustlijn verdwenen. We zullen daarom nooit precies kunnen achterhalen hoe de inrichting van de kustlimes er hier heeft uitgezien (af b. 8). Slechts door parallellen te trekken met bijvoorbeeld de Cumberland Coast (de westelijke voortzetting van de Muur van Hadrianus, af b. 9)18 krijgen we een idee van wat er geweest kan zijn. Naast grote en kleine forten, moeten we daarbij ook denken aan een verbindende patrouilleweg, wellicht een aarden wal met bijbehorende gracht, of een palissade. Langs dit alles zullen op een vaste afstand tussen de forten, wachttorens en vuurbakens zijn ingericht, die ervoor bedoeld waren om de communicatie langs de linies naar het binnenland te versnellen. Wat er werkelijk tussen Rijn en Maas (en verder naar het zuiden toe) is ingericht blijft onbekend, maar het moge duidelijk zijn dat de bouw van dit alles een aanzienlijke inzet van het leger zal hebben gevraagd. Ter vergelijking, voor de bouw van de Rondom de Stad

03-2016 binnenwerk.indd 155

|

155

30-05-16 12:43


Afb. 8 Model van het mogelijke militaire kustverdedigingssysteem in de civitas Cananefatium. Tekening: Gemeente Den Haag.

Afb. 9 Schematische weergave van de Romeinse verdedigingswerken langs de Cumberland Coast. Tekening: Gemeente Den Haag.

156

|

Rondom de Stad

03-2016 binnenwerk.indd 156

30-05-16 12:43


Muur van Hadrianus werden eenheden uit drie legioenen gereserveerd! Naast de daadwerkelijke bouwers, planners en ingenieurs, werd het systeem waarschijnlijk ook direct ‘in werking’ gesteld, en werden er dus soldaten gestationeerd. Behalve het bewaken van de kust, zullen zij ook de taak hebben gehad om de bouw te beveiligen. De beslissing dus om een kustverdediging of –bewaking in te richten, zal hebben geleid tot een grootschalig project. Het moment waarop tot de aanleg besloten werd, zal gezien de vondsten op Ockenburgh ergens voor het midden van de 2e eeuw n. Chr. zijn geweest. Wanneer we nu kijken naar wat er rond het midden van deze eeuw verder nog gebeurde in de regio, dan kunnen we een opmerkelijke bouwimpuls vaststellen. Zo wordt in de Romeinse districtshoofdstad bij Voorburg (Forum Hadriani) een haven aangelegd, waarvan de kadewerken dendrochronologisch gedateerd zijn in 160 n. Chr.19 Deze haven vormde een onmisbare schakel in de logistiek van het werkende systeem van een kustverdediging. Intrigerend is ook de vroegste mijlpaal uit het Wateringseveld uit 151 n. Chr., welke erop wijst dat dit onderdeel van de regionale infrastructuur in dat jaar is voltooid. Deze mijlpaal is er één van velen die door, of in naam van keizer Antoninus Pius werden opgericht. 20 Als bestand vormen zij een prachtige weerslag van wat hij volgens historische bronnen veelvuldig heeft gedaan: het deelnemen aan de bouw en het herstel van publieke werken. De piek in deze activiteit ligt rond het midden van de jaren 140, waarmee het niet ondenkbaar is dat kort na zijn aantreden in 138 verschillende bouwbesluiten het licht zagen. De inrichting van de kustlimes kan er daar één van zijn geweest. Maar welke aanleiding was er om deze limes in te richten? Vaak wordt gedacht dat een kustverdediging een antwoord

is op (dreigende) invallen van piraten. Verschillende van dit soort raids zijn ook bekend uit historische bronnen, maar juist rond het midden van de 2e eeuw n. Chr. lijkt alles vredig. In zijn proefschrift staat ook Wouter Dhaeze21 stil bij de opmerkelijke datering van de versterkingen bij Ockenburgh. Hij stipt aan dat er weinig directe bedreigingen bekend zijn, maar plaatst tegelijkertijd de kanttekening dat er elders in het Romeinse rijk wel degelijk schermutselingen plaatsvonden, waarvan de repercussies wellicht ook in ons gebied voelbaar zijn geweest. Daarbij moeten we ons realiseren dat er buitengewoon weinig 2e-eeuwse bronnen zijn die ons iets over dit deel van het Rijk vertellen. We moeten de kwestie wellicht ook wel omdraaien door niet op zoek te gaan naar een onbekende dreiging, maar door de inrichting van de kustlimes te zien als de aanwijzing dat er daadwerkelijk een dreiging bestond. Tot slot Op Ockenburgh bevond zich rond het midden van de 2e eeuw n. Chr. een gespecialiseerd constructiekamp van het Romeinse leger. We weten niet hoe lang dit kamp in kwestie gefunctioneerd heeft. We weten ook niet of het kamp alleen functioneerde voor de aanleg van het ruiterfort van Ockenburgh of dat er nog gewerkt werd aan andere structuren. Maar we kunnen aannemen dat met de ‘oplevering’ van het ruiterfort het constructiekamp overbodig was geworden en al snel werd verlaten. Daarbij zijn eventuele bruikbare materialen, zoals een beschoeiing van de gracht, met zorg verwijderd. Nadien is de gracht opgevuld met stuifzand. Dat het kamp in onbruik is geraakt hoeft echter niet te betekenen dat er tussen de bezetting ervan en de daaropvolgende activiteiten op het terrein veel tijd zit. In het duingebied kan een dergelijke gracht al in één seizoen zijn dichtgestoven. archeologie@denhaag.nl Rondom de Stad

03-2016 binnenwerk.indd 157

|

157

30-05-16 12:43


Noten 1 Jeroen van Zoolingen studeerde Archeologie en Prehistorie aan de Universiteit Leiden, met als specialisatie provinciaal-Romeinse archeologie. Sinds 2004 werkt hij als archeoloog voor de Afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag. Ab Waasdorp studeerde Oude geschiedenis en Provinciaal Romeinse archeologie aan de Universiteit van Amsterdam en werkt sinds de vroege jaren ‘80 van de vorige eeuw als archeoloog bij de gemeente Den Haag. 2 Holwerda 1938. 3 Waasdorp en Van Zoolingen 2015. 4 Waasdorp 2012. 5 Van Zoolingen 2014. 6 Haalebos 1990, 141. 7 Van der Linden 2012, 65-68. 8 Jones 2012, 18-31. 9 Bijvoorbeeld in Valkenburg (Z-H), waar de meest recente (proef)opgravingen op het vliegveldterrein een serie V-vormige grachten heeft opgeleverd. Zie Vos en Van der Linden 2011, 19-21. 10 Hulst 2007. 11 Voor een recent overzicht van tijdelijke kampen in Groot-Brittannië, zie Jones 2012. 12 Waasdorp 2012, 132-133. 13 Jones 2005. 14 Sommer 1984, 55-57. 15 Het ging om de cohors IX Batavorum. Hüssen 2002, 538. 16 Waasdorp 2012, 125-130. 17 Hüssen 1990, 14-15. 18 Symonds 2009. 19 Driessen en Besselsen 2014. 20 Waasdorp 2003, 20-24. 21 Dhaeze 2011, 162 Literatuur Dhaeze, W., 2011: De Romeinse kustverdediging langs de Noordzee en het Kanaal van 120 tot 410 na Chr., Gent. Driessen, M.J. en E. Besselsen (red.), 2014: Voorburg-Arentsburg - Een Romeinse havenstad tussen Rijn en Maas. (Themata 7), Amsterdam. Haalebos, J.K., 1990: Het grafveld van Nijmegen-Hatert. Een begraafplaats uit de eerste drie eeuwen na Chr. op het platteland van Noviomagus Batavodorum. (Beschrijvingen van de verzameling in het provinciaal Museum G.M. Kam te Nijmegen 11), Nijmegen. Holwerda, J.H., 1938: Een Bataafsch dorp op Ockenburgh bij Den Haag, in: J.H.Holwerda (red.), Oudheidkundige Mededeelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 19, Leiden, 11-60. Hulst, R.S., 2007: Het onderzoek van het Romeinse marskamp bij Ermelo-Leuvenum, Nederland. (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 146), Amersfoort. Hüssen, C.M., 1990: Römische Okkupation und Besiedlung des mittelraetischen Limesgebietes, in: Bericht der Römisch-Germanischen Kommission 71, Frankfurt am Main, 5-22. Hüssen, C.M., 2002: Neue Forschungsergebnisse zu Truppenlagern und ländlichen Siedlungen an der Donau und im raetischen Limesgebiet, in: Ph. Freeman e.a., Limes XVIII. Proceedings of the XVIIIth international congress of Roman frontier studies held in Amman, Jordan (September 2000)(BAR International series 1084, Oxford, 535-547. Jones, R.H., 2005: Temporary camps on the Antonine Wall, in: Z. Visy (red.), Limes XIX. Proceedings of the XIXth International Congress of roman Frontier Studies held in Pécs, Hungary, September 2003, Pécs, 551-560. Jones, R.H., 2012: Roman camps in Britain, Stroud. Linden, E. van der, 2012: Aardewerk, in: J.A. Waasdorp (red.), Den Haag Ockenburgh. Een fortificatie als onderdeel van de Romeinse kustverdediging. (Haagse Oudheidkundige Publicaties 13), Den Haag. 56-78. Sommer, C.S., 1984: The military vici in Roman Britain. Aspects of their origins, their location and layout, administration, function and end. (BAR British Series 129), Oxford. Symonds, M.F.A., 2009: The Cumberland Coast, in: M.F.A. Symonds en D.J.P. Mason (red.), Frontiers of Knowledge, A research framework for Hadrian’s Wall, Durham, 56-62 Vos, W.K. en E. van der Linden, 2011: Rondom Romeinse rijtjeshuizen. Archeologisch onderzoek naar de Romeinse vicus van Valkenburg (ZH) ‘De Woerd’. (Hazenberg Archeologische Series 2), Leiden. Waasdorp, J.A., 2003: IIII M.P. naar M.A.C. Romeinse mijlpalen en wegen. (Haagse Oudheidkundige Publicaties 8), Den Haag. Waasdorp, J.A. (red.), 2012: Den Haag Ockenburgh. Een fortificatie als onderdeel van de Romeinse kustverdediging. (Haagse Oudheidkundige Publicaties 13), Den Haag. Waasdorp, J.A., en R.J. van Zoolingen, 2015: Den Haag Ockenburgh II. Een Romeinse militaire vicus vlak bij de kust. (Haagse Oudheidkundige Publicatie 18), Den Haag. Zoolingen, R.J. van, 2014: Den Haag Ockenburgh. Waardestellend onderzoek naar de sporen van een Romeins kamp. (Haagse Archeologische Rapportage 1409), Den Haag.

158

|

Rondom de Stad

03-2016 binnenwerk.indd 158

30-05-16 12:43


LITERATUURRUBRIEKEN

SIGNALEMENTEN Paleo-aktueel 26. Rijksuniversiteit Groningen / Groninger Instituut voor Archeologie & Barkhuis 2015. ISBN 9789491431968 / ISSN 1572-6622. Paperback, Geïll., 148 pag., € 19,95. Te bestellen op www.paleo-aktueel.nl. Dit keer veel archeologie binnen onze landsgrenzen in de jaarbundel: - Een vindplaatscomplex uit het late MiddenPaleolithicum bij Zeijen (Dr.) (Dick Stapert e.a.). - Palynologisch onderzoek van enkele Drentse hunebedden (Willy Groenman-van Waateringe). - De houten knots van Klazienaveen (Dr.) (Wijnand van der Sanden). - Toegevoegde waarde of waardeloze toevoeging? Ervaringen met 3D-documentatie in het veld (Sarah Willemsen en Jorn Seubers). - Buitenbeentjes, bloempotten en verloren schapen. North African Red Slip ware (ARS) ten noorden van de Limes (Tineke Volkers). - Depot Jonkersvaart (Gr.): twee 9e-eeuwse zilveren muntfibula’s en een Romeinse bronzen munt (Henny Groenendijk en Martin vd Bosch). - Wat stro, struikhei en dorsresten verbindt (Mans Schepers e.a.). - Gasselte-boerderijen: migratie van zand naar klei (Esther Scheele en Remco Rollingswier).

Afb 1 Houten schaar van een eergetouw (soort ploeg), 14e eeuw, Ellersinghuizerveld (gem. Vlagtwedde, Gr.). Uit: PaleoAktueel 26.

- Een bijzondere Vikingvondst van Texel (Nelleke IJssenagger). - Een mislukte kraak uit de 14e eeuw – over een onderzoekje in 1941 in Veenhuizen (Dr.) (Vincent van Vilsteren). - Houten duigenbakjes uit de Late Middeleeuwen en Vroegmoderne Tijd (Yotti van Deun en Frits Vrede). - Een 14e-eeuws eergetouw uit het Ellersing-

Literatuurrubrieken |

03-2016 binnenwerk.indd 159

159

30-05-16 12:43


huizerveld (afb. 1, gem. Vlagtwedde, Gr.) (Henny Groenendijk en Elzo Renken). - Een bijzonder ‘veenfenomeen’ in Corpus den Hoorn (Froukje Veenman). - Het maritieme cultuurlandschap van Schokland (Yftinus van Popta). ** *

A. van Benthem (red.), met bijdragen van N. van Asch, A. van Benthem, M. van Dinter, H. van Engelsdorp Gastelaars en R.C.A. Geerts, Hoef en Haag, gemeente Vianen; Een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 4047). Amersfoort 2016. ISBN 1875-1067. Geïll., 81 pag. Afb. 2 Pronkbijl uit Swalmen, vuursteen uit Romigny-Lhéry (F.). Uit: Maasgouw 135e jrg., nr. 1.

Afb. 3 Rode jaspis gem met daarin gegraveerd een ‘cornicen’, een hoornblazer uit het Romeinse leger, 2e eeuw n. Chr., gevat in een 19e-eeuwse gouden ring, voor 1891 gevonden in vermoedelijk Sinzig (Kr. Ahrweiler, D.), nu in een Engels museum. Uit: Germania 92.

160

De gemeente Vianen ziet haar inwonertal graag met 1.500 toenemen en heeft de ambitie om daartoe in de Vijfheerenlanden aan de Lek een nieuw dorp te bouwen: ‘Haag en Hoef’. Naar verwachting start men dit jaar met de bouw van de eerste woningen. Binnen dit plan zijn er twee locaties waar archeologische sporen dreigen te worden uitgewist als gevolg van de voorgenomen nieuwbouw. De ene locatie bevat resten uit de Vroege IJzertijd, terwijl op de andere plaats in de bodem mogelijk nog sporen aanwezig zijn van een laatmiddeleeuwse versterking of van daaraan voorafgaande agrarische bebouwing. Omdat de op die tweede locatie aangetroffen sporen uiteindelijk geen relevante ruimtelijke samenhang vertonen en geen toegevoegde waarde hebben voor het begrip van de ontwikkeling van de plaatselijke nederzettingsgeschiedenis vindt daar geen nader onderzoek meer plaats. De locatie met het materiaal uit de Vroege IJzertijd wordt wel behoudenswaardig geacht. Daar bevindt zich een ijzertijdnederzetting, bestaand uit twee lagen, met scherven in de bovenste en paalsporen, kuilen en greppel in de wat dieper gelegen laag. Of het bodemarchief in situ behouden kan blijven, hangt af van de mogelijkheid van verplaatsing van het op die locatie geplande waterbassin. ** *

VIND nr. 21, 2016, € 9,95. Veel korte artikelen over hedendaagse en oude schilderkunst, de imitatie van Duits steengoed in Congo, vroege gefrankeerde briefpost vanuit Nederland, de historie van de Maya’s

(het verbaast mij dat zij konijn aten), een Zeppelin die in 1916 boven Ameland ten onder ging, stormvloeden en de strijd tegen het water, etc. Ook een artikel over de nieuwe erfgoedwet met als ondertitel ‘Erop of eronder voor amateurarcheologen’. Zowel de AWN bij monde van Tonnie van de Rijdt, als de vereniging De Detector Amateur pleiten ervoor om binnen de wettelijke regelgeving een rol toe te delen aan amateurarcheologen. Zij beschikken niet alleen over kennis van de lokale situatie, maar in veel gevallen ook over een specialistische kennis van het archeologisch materiaal. Schrijnend is dat niet alleen bij archeologisch onderzoek maar zelfs bij vondstmeldingen daaraan wordt voorbijgegaan. ** *

De Maasgouw (Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap), 135e jaargang 2016 nr. 1. ISSN 1380-4170. Dat archivalisch onderzoek een rol kan spelen bij middeleeuwse en post-middeleeuwse archeologie en andersom is bekend. Zelfs over de Romeinse tijd ondersteunen archeologische en historische bronnen elkaar. Minder vanzelfsprekend is het raadplegen van geschreven bronnen en ‘oral history’ bij het verklaren van prehistorische verschijnselen. In dit geval het secundair gebruik van geslepen neolithische bijlen in de volksdiergeneeskunde (afb. 2). Leo Verhart legt het hierin uit. ** *

Germania; Anzeiger der römischgermanischen Kommission des deutschen archäologischen Instituts, Jahrgang 92, 2014. ISBN 978-3-94340758-7 / ISSN 0016-8874. Geïll., 335 pag., € 31,-. De uitgave bevat onder andere discussiebijdragen over de neolithisering van het zuidelijke Oostzeegebied, over een mogelijk Romeins legerkamp en over nederzettingskeramiek in en om Mecklenburg-Vorpommern (afb. 3). ** *

Jos Bazelmans en Jan Kolen, Werk van eeuwen. Gesprekken met Tjalling Waterbolk. Koninklijke Van Gorkum B.V.,

| Literatuurrubrieken

03-2016 binnenwerk.indd 160

30-05-16 12:43


Assen 2015. ISBN 978-90-23254-16-4. Geïll., 264 pag., € 24,95. Tjalling Waterbolk behoort tot de ’groten’ van de Nederlandse archeologie. In het boek Werk van eeuwen gaan Jos Bazelmans en Jan Kolen met hem in gesprek. Een groot deel van Tjallings leven passeert daarbij de revue, ook de periode voordat hij zich actief met de archeologie bezig houdt, een periode uiteraard die een grote impact heeft op zijn latere werk aan onder meer het Biologisch Archeologisch Instituut (BAI) in Groningen. Speciale aandacht is er voor zijn jeugd in en om Havelte op het Drentse platteland: hoe de jeugdige Tjalling zijn tijd doorbrengt met het oogsten van de rogge, het spotten van vogels, het stropen van konijnen en het snijden van houten fluitjes. Die belangstelling voor de natuur is gebleven, leidt tot de studie biologie met speciale belangstelling voor plantengemeenschappen en vormt de basis voor het veelzijdige werk van Waterbolk, met uiteindelijk zijn bijdrage aan onze huidige kennis over de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke dateringsmethoden en de studie van de verspreiding van de landbouw. De meer duistere kanten van de Nederlandse archeologie worden in de gevoerde gesprekken niet vermeden, zoals de positie ervan in en kort voor de Tweede Wereldoorlog, over de dubieuze rol die Assien Bohmers daarin had, maar ook over de houding van Van Giffen die in die periode niet geheel onomstreden was. Het werkgebied van Waterbolk komt aan bod; het strekt zich uit van de Eufraat tot de Waddenzee, maar het platteland van Drenthe blijft hem toch het meest aan het hart te liggen. Het uitgebreide interview wordt afgesloten met een bundel foto’s uit het lange leven van Waterbolk, met een beknopt curriculum vitae en met een overzicht van de publicaties die (mede) van zijn hand zijn verschijnen. ** *

Vormen uit Vuur (Nederlandse Vereniging van Vrienden van Ceramiek en Glas), nummer 230, 2016/1. ISSN0927-748x. In 2013 is in de binnenstad van Deventer een omvangrijke opgraving uitgevoerd. Vooral uit de vroegmoderne periode levert het onderzoek interessante vondstcomplexen op. Onder de zestig daarbij aangetroffen beerputten is er één die opvalt door de grote hoeveelheid scherven van porseleinen serviesgoed (afb. 4). Ook de kop van een porseleinen beeldje dat daar-

uit tevoorschijn is gekomen, wijst op het exclusieve karakter van de beerputinhoud. Het materiaal wordt gedateerd in de periode 16801720 en kan aan één specifiek (rijk) huishouden worden gekoppeld. ** *

Schabbink, M. (red.), Vier eeuwen boeren. Synthese Oogst voor Malta onderzoek: Archeologische sporen van boerderijen en erven 1250-1650 (Nederlandse Archeologische Rapporten 049). RCE Amersfoort 2015. ISBN 97890-57992476. Geïll., 244 pag. Over boerderijen tot 1250 en na 1650 is veel informatie voorhanden. Voor de tussenliggende periode geldt dat niet. Het onderzoek dat hier wordt gepubliceerd, richt zich dan ook op vier eeuwen ‘onzichtbare’ boerderijen. Een belangrijke verklaring voor deze (archeologische) onzichtbaarheid is een veranderende bouwmethode. In de periode 1250-1650 vervangt men de methode van het ingraven van stijlen geleidelijk door het plaatsen van stiepen. Die bouwwijze laat echter nauwelijks archeologische sporen achter. De studie naar de ‘verdwenen’ boerderijen is uitgevoerd in het kader van het onderzoeksprogramma ‘Oogst voor Malta’ van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Binnen dit programma worden de resultaten van reeds eerder uitgevoerde opgravingen onder de loep genomen. Onderzoeksgegevens worden op die manier omgezet in kennis. Het nu uitgevoerde multidisciplinaire onderzoek laat per regio zien wat archeologisch onderzoek tot nu toe heeft opgeleverd aan kennis over (sporen van) boerderijen uit de periode 1250-1650. Het voert ons van langhuizen tot stolpboerderijen in het westelijk kustgebied en tot kop-halsrompboerderijen in het noordelijk kustgebied. In de regio’s waar de hallenhuisboerderij gangbaar was – de zandgronden van Noord-, Midden- en Oost-Nederland maar ook het zuidwestelijk kustgebied en het hele rivierengebied – is de ontwikkeling van boerderijvormen het best te volgen.

Afb. 4 Kopje, Chinees porselein (Jingdezhen) 1620-1610; bodemvondst Deventer. Merkteken ‘Da Ming Chenghua Nian Zh’ ofwel: ‘gemaakt tijdens keizer Chenghua van de grote Ming-dynastie’. Uit: Vormen uit Vuur 230.

** *

Luc Armkreutz, Fred Brounen, Jos Deeben, Roy Machiels, MarieFrance van Oorsouw en Bjørn Smit, Vuursteen verzameld. Over het zoeken en onderzoeken van steentijdvondsten en –vindplaatsen (Nederlandse

Literatuurrubrieken |

03-2016 binnenwerk.indd 161

161

30-05-16 12:43


Archeologische Rapporten 050). RCE Amersfoort 2016. ISBN 978-9057992506. Zw/w.-ill., 520 pag., € 35,-.

Afb. 5 Vuurstenen pijlpunten uit VeldhovenHabraken; LaatNeolithicum. Uit: Vuursteen verzameld.

In Vuursteen verzameld zijn 90 rijk geïllustreerde artikelen bijeengebracht over de Nederlandse steentijd. Vuurstenen en stenen artefacten zijn het centrale thema van de eerste twee delen (afb. 5). Daarin is er onder meer aandacht voor de grondstof (voorziening, soorten), productie (technologie), typologie (morfologische kenmerken), datering (typen per periode of cultuur), verspreiding (uitwisseling, patronen), verzamelen (hoe, waar), documenteren (registratie, tekenen), onderzoek (individuele artefacten, vondstcomplexen) en analyse (binnen en tussen vindplaatsen). Het derde deel gaat in op de kenniswinst uit onderzoeksresultaten van het afgelopen decennium. Steen en vuursteen spelen ook hier een voorname rol. Ook laten de auteurs hier zien hoe (vuur)steen wordt gehanteerd en functioneert in een veranderende biologische, fysisch-geografische, sociale en bovennatuurlijke omgeving of context. Trefwoorden als jadeitite, bot, fytoliet, donk, grafveld, huisplattegrond, isotopenonderzoek en paleogeografie geven een indruk van het scala aan onderwerpen dat aan bod komt. Voor € 41,95 (België € 54,50) wordt u dit Standaardwerk toegezonden. Het verschuldigde bedrag overmaken op rekeningnummer NL81INGB0008987358 t.n.v. Marie-France van Oorsouw onder vermelding van uiteraard uw adresgegevens en ‘Vuursteen verzameld’. ** *

Arjen V.A.J. Bosman, Rome aan de Noordzee. Burgers en barbaren te Velsen. Sidestone Press Leiden 2016. ISBN 97890-8890-363-2. Geïll., 136 pag., € 24,95. Tot en met 25 september is in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden de tentoonstel-

Afb. 6 Bronzen zwaardschedebeslag met afbeelding van een everzwijn aangevallen door twee jachthonden; bodemvondst Velsen 2. Uit: Rome aan de Noordzee.

162

ling ‘Romeinse Kust’ te zien. Voor de tentoonstelling zijn voorwerpen bijeengebracht die afkomstig zijn uit plaatsen en gebieden aan zee, van Texel tot Zeeland. Voorwerpen uit de eigen collectie zijn aangevuld met objecten uit musea in de kustregio’s. Een kleine, maar zeker niet onbelangrijke plaats aan die Romeinse kust was ooit het Fort Velsen. Arjen Bosman wijdde er een boek aan, waarvan het eerste exemplaar bij de opening van de tentoonstelling is uitgereikt. In 15 n. Chr. mobiliseer t Rome een legermacht om haar rijk verder noordwaarts uit te breiden. In het kader van die operatie is toen aan de Noordzeekust ter plaatse van het huidige Velsen een uniek fort met haven aangelegd. Honderden Romeinse soldaten en mariniers worden er gelegerd. Al snel komen echter de Friezen in opstand tegen de Romeinen. Hoewel de historische bronnen hierover schaars zijn, kunnen we de veldslag die geleverd is, volgen aan de hand van archeologische bodemvondsten. Meer dan 500 loden slingerkogels zijn nodig om de belagers bij het fort weg te houden, maar uiteindelijk is het tevergeefs. De Romeinen trekken zich terug en laten een onbewoonbare, vergiftigde plaats achter. Nog geen tien jaar daarna volgt een tweede poging. Opnieuw beginnen de Romeinen een grootscheepse oorlogscampagne in noordelijke richting. Velsen wordt opnieuw een strategisch punt. Voor het nieuwe fort wordt een andere plek gekozen, 600 meter ten westen van het eerdere fort (afb. 6). Na een aantal jaren stopt keizer Claudius de pogingen om het Romeinse rijk noordwaarts uit te breiden en Velsen wordt voor de tweede maal verlaten. Vanaf dat moment is de Rijn definitief de noordgrens van het Rijk. Dit boek vertelt het verhaal van de Romeinen in Velsen. Wat doen die Romeinen hier? Wat hebben ze gebouwd en in de bodem achtergelaten? Hoe leven de militairen in hun forten en de Friezen in hun boerderijen? Waarom trekken ze zich terug achter de Rijn, de noordgrens van het Romeinse rijk? Hoe is het verder gegaan met de Friezen en hun enorm belangrijke heilige plaats in de Velserbroek waar fantastische objecten geofferd zijn? Voor het eerst wordt na ruim 50 jaar onderzoek een uniek en compleet overzicht gepresenteerd. Helder en duidelijk verteld en rijk geïllustreerd laat Arjen Bosman, dé kenner van Romeins Velsen, de forten tot leven komen. Gerrit Groeneweg

| Literatuurrubrieken

03-2016 binnenwerk.indd 162

30-05-16 12:43


DE VERENIGING

VERENIGINGSNIEUWS Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl)

water te maken heeft. Ik koos dus voor een beroep op het water als stuurman grote handelsvaart en voor de watersport. Na mijn huwelijk kwam daar een eind aan en heb ik carrière gemaakt in de Haagse Rijksoverheidsdienst tot mijn pensionering in 1999. Inmiddels waren de kinderen uit huis en mijn vrouw en ik kozen voor een woning in Sint-Maartensdijk op het eiland Tholen.” Sorry dat ik interrumpeer, maar we hebben hier weer een connectie: ik heb in mijn jeugd in Halsteren gewoond; het eiland Tholen was voor ons een leuke plek om rond te fietsen en met vriendjes in de oesterputten van het stadje Tholen zelf te zwemmen.

Afb. 1 Ron aan het zoutzieden. Foto: Niek Beeke.

INTERVIEW MET RON WIELINGA, TOT VOOR KORT VOORZITTER VAN DE AFDELING ZEELAND (AFB. 1) Ron, om te beginnen: kun je iets over je zelf vertellen. Je leeftijd weet ik, die heb je me een tijdje geleden toevertrouwd: dezelfde als de mijne: geboortejaar 1942. “Echt waar?” reageert Ron verbaasd. “Toevallig; ook een oorlogskindje. Waar ben jij geboren?” In een klein dorp in het oosten van Brabant. Jij? “Ik heb mijn jeugd doorgebracht in Amsterdam. Van jongs af aan was ik gefascineerd door alles wat met

Lachend: “Je snapt dat ik dat laatste na mijn pensionering niet heb gedaan. Maar verder met mijn verhaal: ik nam mij voor om mij maatschappelijk nuttig te maken. Die gelegenheid deed zich voor bij de oprichting van de Heemkundekring Stad en Lande van Tholen. De beoogde voorzitter trok zich terug en zo werd ik voorzitter van deze nieuwe Heemkundekring. Na twee jaar diende zich een plaatselijke kandidaat aan voor het voorzitterschap en heb ik mijn functie overgedragen. Direct daarna werd ik benaderd voor het voorzitterschap van de afdeling Zeeland van de AWN. Deze functie heb ik 11 jaar bekleed, in mei heb ik mij teruggetrokken.” Was die Heemkundekring een ‘toevalstreffer’ of kom je uit een archeologisch of historisch geïnteresseerd en stimulerend nest waardoor je de keuze voor Heemkunde bewust hebt gemaakt? “In het geheel niet. Mijn ouders, waarmee ik goed contact had, waren gericht op overleven met vijf kinderen na 1945. Mijn historische interesse heb ik te danken aan de lessen geschiedenis op de lagere school en de H.B.S. Archeologie had geen betekenis voor mij in die jaren. Later was het een onderwerp, waar ik wel belangstelling voor kreeg.” De Vereniging |

03-2016 binnenwerk.indd 163

163

30-05-16 12:43


Je bent dus echt een laatbloeier, maar je hebt, gezien je activiteiten, een aardige inhaalslag gemaakt. De paar keer dat ik de ZAAD (Zeeuwse Amateur Archeologie Dag) ­ heb bezocht was je daar steeds prominent aanwezig. “Inderdaad, anders dan bij de meeste AWN-leden is mijn diepere archeologisch interesse na mijn 60e ontstaan. Maar mede door Westerheem heb ik mijn kennisachterstand gedeeltelijk kunnen wegwerken.” Deze opmerking is een mooi bruggetje naar mijn volgende vraag: wat is je eerste reactie op het feit dat dit de 65e jaargang van Westerheem is? “Ik vind het een hele prestatie om een verenigingsblad zolang interessant en levend te houden. Ik heb Westerheem niet anders gekend als het huidige Westerheem en vind het een uitstekend archeologisch tijdschrift met een hoog wetenschappelijk niveau. Hulde aan de redactieleden door de jaren heen.” In dank aanvaard. Ik ga nog even met dit onderwerp door: hoe heb jij de betekenis van Westerheem ervaren in de afgelopen jaren? “Eigenlijk onveranderd als een interessant archeologisch tijdschrift. De gouden jaren van opgravingen door amateurarcheologen heb ik niet meegemaakt. Ik kan mij voorstellen dat destijds het belang van Westerheem meer ondergeschikt was aan het zelfstandig uitvoeren van opgravingen. Overigens moet ik hierbij opmerken, dat zeker 75% van de lezers van Westerheem niet actief is en het dus met Westerheem moeten doen om hun archeologische honger te stillen.” Ron, vind je het belangrijk dat Westerheem een verenigingsblad blijft?

muleerd worden om hun bevindingen te publiceren, waarbij de wetenschappelijke normering minder streng wordt toegepast.” Ik mag wel zeggen dat wij ons best doen om vrijwilligers over te halen om te publiceren. Ook bieden we vaak aan om hen te helpen met een artikel. Maar ja, ik begrijp best dat er een drempel ligt. “Toch moeten jullie, als redactie, de vrijwilligers blijven stimuleren om te publiceren. Dan wordt het nog meer een verenigingsblad!” Beloofd! Nu een andere invalshoek: hoe zie je de rol van de AWN-website in verhouding met Westerheem. “Ik denk dat de rol van de website in de komende jaren steeds belangrijker wordt en op den duur misschien zelfs de functie van Westerheem zal overnemen. Een zelfde ontwikkeling zien we bij de kranten. Mogelijk zal de hoge gemiddelde leeftijd van de AWN’er deze ontwikkeling vertragen,” zegt hij glimlachend. De slotvraag (net als in College Tour): wat zou je de lezers als boodschap mee willen geven. “Uit onderzoek is gebleken dat meer dan 50% van de lezers van Westerheem het blad slechts doorbladert. AWN-leden, neem de tijd en de rust om de hele inhoud te lezen, het is altijd de moeite waard.” Ron, zeer bedankt voor je tijd en ook voor je goede raad aan de Westerheem-redactie. N.B. Ron heeft op 28 mei uit handen van Tonnie van de Rijdt de ‘Bronzen Legpenning’ uitgereikt gekregen. In de volgende Westerheem hierover meer.

“Het lidmaatschap van de AWN is verbonden met Westerheem. Ik denk dat het aantal leden van de AWN bij het verdwijnen van Westerheem als verenigingsblad aanzienlijk zou teruglopen.”

Marijn Lockefeer

Heb je wel eens gepubliceerd in Westerheem of meegewerkt aan een publicatie?

65E AWN LEDENVERGADERING IN EINDHOVEN

“Enkele jaren geleden heb ik meegewerkt aan een publicatie van dr. Adrie de Kraker over de productie van middeleeuws zout uit verzilt veen.”Quasi-serieus voegt hij eraan toe: “uiteraard een hoogtepunt in mijn prille archeologisch bestaan!”

Het Eindhovense Erfgoedhuis was op 9 april j.l. druk bezet (af b. 2) toen AWN-voorzitter Tonnie van de Rijdt de ALV opende. Daarvoor had Paul Flos al een oproep aan de vergadering om met ideeën te komen om het 65-jarig bestaan van Westerheem luister bij te zetten. Het verslag van de ALV van 2015 wordt goedgekeurd met speciale dankzegging aan Ineke van de Scheur die voor de laatste keer notuleert. Secretaris Fred van den Beemt heeft voor het laatst de ALV voorbereid en mede georganiseerd. Joop Bosch (afd. 1) doet melding van lovende woorden over de AWN, uitgesproken op een vergadering over de nieuwe Erfgoedwet in Amersfoort. In het Jaarverslag van het bestuur werd gesproken

Jij bent erg positief over ons blad, maar…wat kan anders, wat kan beter? “Mogelijk ten onrechte heb ik vaak het idee, dat Westerheem een blad is waarin de professionele archeoloog zijn onderzoeksresultaten kan publiceren. De lat ligt erg hoog voor de doorsnee vrijwilliger in de archeologie. Wellicht moeten vrijwilligers meer gesti-

164

| De Vereniging

03-2016 binnenwerk.indd 164

30-05-16 12:43


Afb. 2 Zo te zien een serieus onderwerp. Foto: Marijn Lockefeer. over de ronde langs de afdelingen, maar vooral over de kracht van de vrijwilligers die op verschillende terreinen ligt: (weliswaar beperkt) onderzoek in het veld en onder water, schervenavonden, de snelle bereikbaarheid van vrijwilligers als het om lokale kennis gaat, het delen van kennis met beroepsarcheologen en vooral ook met het publiek, het fungeren als waakhond en hoeder, en het spelen van een rol in de lijn wetenschap-beleid-publiek. De AWN moet zeker ook aan de afdelingen een meerwaarde bieden en uitwisseling tussen afdelingen stimuleren (Cor Westra (afd. 11) gaf daarvan een goed voorbeeld). De retributie aan de afdelingen mag zeker niet omlaag, het Archeologiefonds moet steun bieden en verjonging moet prioriteit krijgen. Er moet worden nagedacht over het differentiëren van het lidmaatschap en misschien ook over een nieuwe naam voor onze vereniging (Jeroen ter Brugge, afd. 8). Lokale historische verenigingen groeien, waarom wij niet? Het nieuwe beleidsplan waar het bestuur samen met de afdelingen dit jaar aan is begonnen, zal de komende tijd veel aandacht en inspanning vergen; alle hiervoor genoemde punten zullen zeker aandacht krijgen. Veldwerkeducatie en ArcheoHotspots: Henk Rebel (afd. 12) vermeldde dat de graafweken in Duitsland die de afdeling Utrecht heeft georganiseerd, zo’n succes waren dat de contacten zijn gecontinueerd. In ver-

band met de graafweken van de Werkgroep Veldwerkeducatie werd opgemerkt dat het fonds dat daarvoor bestemd is, niet is gebruikt. Het lijkt de bedoeling dat dit (structureel) wél gebeurt. De nieuwe Erfgoedwet biedt ruimere mogelijkheden om te graven en samenwerking met de detector­ enthousiastelingen lijkt hierbij zeer wel mogelijk. Henk Rebel vertelde een wervelend verhaal over de zeer goed lopende ArcheoHotspot in Utrecht; hij legde uit dat de speciale opzet van deze Hotspot mede verantwoordelijk is voor het succes. De ALV nam afscheid (af b. 3) van Ineke van de Scheur (jarenlang notuliste), Akke de Vries (hoofdredacteur van Westerheem), Cees Daleboudt van de Werkgroep Deskundigheidsbevordering en Fred van de Beemt (secretaris). De functie van Cees wordt ondergebracht bij Ruud Raats, voor het secretariaat is nog geen kandidaat gevonden en Akke de Vries wordt opgevolgd door William ten Brink. Paul van Wijk en Jan Venema werden herbenoemd. In de rondvraag werden opmerkingen gemaakt over de weinige ruimte die afdelingen in het jaarverslag krijgen, onnauwkeurigheden in de financiële administratie van de vereniging, het af halen van de rapporten (Fre Spijk) en de schrijfwedstrijd. De lunch werd genoten in de Velosoof. U raadt het: te midden van racefietsen (af b. 4). In de middag werd het Prehistorisch Dorp Eindhoven

De Vereniging |

03-2016 binnenwerk.indd 165

165

30-05-16 12:43


zijn interessante verhaal over zijn ideaal om een 3D-programma te maken waarin men virtueel in middeleeuws Eindhoven kan rondlopen. Een smakelijke borrel met Romeinse hapjes (af b. 7) sloot een interessante ALV af. Marijn Lockefeer

ZOMERKAMPEN NJBG (NEDERLANDSE JEUGDBOND VOOR GESCHIEDENIS) Afb. 3 Terecht bloemen voor (van links naar rechts): Fred van de Beemt en echtgenote, Ineke van de Scheur, Cees Daleboudt en Akke de Vries. Foto: Marijn Lockefeer.

Vijf jaar geleden is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de NJBG en de AWN; hierdoor zijn leden van beide verenigingen nu ook welkom op elkaars activiteiten. Dit jaar organiseert de NJBG de volgende zomerkampen. Juniorenkamp ‘Leven in de Prehistorie’ (leeftijd 8-12) Dit zomerkamp vindt plaats in de prehistorische nederzetting Flevoland. Hier maken kinderen kennis met het leven in de Steentijd, de periode van de Swifterbantcultuur (5100-3400 v. Chr.). We gaan onder andere brood bakken in een prehistorische broodoven en varen in nagemaakte boomstamkano’s. Ook slapen we een week lang in prehistorische boerderijen. Datum: 25 tot 29 juli 2016 Kosten: € 300,Medioren-graafkamp (leeftijd 12-15) Een week lang zal de NJBG meewerken op een echte archeologische opgraving. De precieze locatie van het kamp is nog niet bekend. Tijdens dit kamp leren kinderen schaven, couperen en tekenen. ‘s Avonds worden er natuurlijk spelletjes gedaan en is er nog een aantal kleine excursies. Datum: 31 juli tot 6 augustus 2016 Kosten: € 275,-

Afb. 4 Van ‘hongerklop’ geen sprake! Foto: Marijn Lockefeer. bezocht, een stadswandeling in Eindhoven gemaakt, en (in het Erfgoedhuis) een programma gepresenteerd met de volgende onderwerpen: schedelreconstructie, bodemradar, 3D-reconstructie van Eindhoven, archeologie van Eindhoven en impressies van de ArcheoHotspots van Amsterdam en Utrecht. Nico Arts presenteerde zijn archeologie-overzicht op de hem bekende ontspannen, maar degelijke manier (af b. 5). Ine Boersma maakte duidelijk op welke wijze een schedel/gezichtsreconstructie tot stand komt in een persoonlijk verslag van het gehele proces (af b. 6). Wat je met een bodemradar kunt en niet kunt, werd helemaal duidelijk door Ruud Hemelaar. Tot slot kreeg Rob Schlooz veel vragen naar aanleiding van

166

Mediorenkamp Haps (leeftijd 12-15) Dit zomerkamp vindt plaats in het nagebouwde ijzertijddorpje (800-12 v. Chr.) Haps in Apeldoorn. Kinderen zullen tijdens dit kamp allerlei aspecten van het ijzertijdleven verkennen. Eén dag gaan we zwemmen. Ook organiseren we een excursie langs prehistorische graf heuvels in de omgeving met een echte archeoloog. Datum: 1 tot 7 augustus 2016 Kosten: € 275,16+ kamp Eindhoven Museum (leeftijd 16-26) Dit kamp staat in het teken van experimentele archeologie in het Eindhovens Museum. Iedereen bedenkt een eigen experiment en daarnaast gaan we gezamenlijke experimenten uitvoeren. We zullen in

| De Vereniging

03-2016 binnenwerk.indd 166

30-05-16 12:43


het museum bezoekers uitleg geven over onze activiteiten en we dragen ook de hele week nagemaakte ijzertijdkleding. Datum: 8 tot 14 augustus 2016. Kosten: € 50,Voor opgave of meer informatie over de zomerkampen: njbg.nl. Lasse van den Dikkenberg

AWN-VELDWERKWEKEN 2016 IN DUITSLAND

Afb. 5 Nico Arts, gesecondeerd door Marcus. Foto: Marijn Lockefeer.

Een opgraving in Midden-Duitsland Rheinland-Westfalen ontwikkelt tussen de Stad Euskirchen en Weilerswist een groot industriegebied van 205 ha. Bij vooronderzoek zijn daar verscheidene vondstplaatsen uit de Prehistorie en de Romeinse tijd ontdekt. Er zijn al twee nederzettingen uit de Urnenveldtijd opgegraven en enkele Romeinse graven. Komende zomer zal er een opgraving plaatsvinden met te verwachte sporen uit de Urnenveldtijd en het Neolithicum. Deze liggen in het noordwesten van het betreffende terrein, bekend onder de naam Prime Site Rhine Region. Aan deze opgraving kan één groepje van vier personen deelnemen gedurende week 35­ (29 aug-4 sep) 2016. De archeologen van Aussenstelle Nideggen van de LVR hebben een prima gebouw voor de AWN’ers gratis beschikbaar gesteld, met drie slaapkamers, woonkamer, badkamer en keuken. Het is wel nodig dat een van de deelnemers zich redelijk kan redden in het Duits. Enige opgraafervaring en opgraaf kennis wordt erg op prijs gesteld. Een opgraving in Noord-Duitsland Ten zuiden van de stad Oldenburg, in Visbek, heeft een opgraving plaats gevonden met sporen en vondsten uit de Vroege tot en met de Late Middeleeuwen. Net buiten het opgegraven vlak liggen nog sporen van een woonhuis. De stenen kelder daarvan is in 2015 met behulp van 10 AWN’ers opgegraven. Nu zijn twee afvalkuilen aan de beurt met mogelijke verrassingen. De archeologische dienst van Nieder-Sachsen, Aussenstelle Oldenburg, heeft geen geld en voert deze opgraving opnieuw grotendeels met vrijwilligers van de AWN uit. In week 28 tot en met week 32 (11 juli - 14 aug) kunnen steeds drie of vier AWN’ers een week meewerken aan deze opgraving. We gaan uit van vier verschillende groepjes, maar als er leden zijn die meer dan een week willen opgraven, is dat misschien ook mogelijk! Hier kunnen dus zestien tot twintig AWN’ers terecht!

Afb. 6 Ine toont trots haar modellen. Foto: Marijn Lockefeer.

Afb. 7 Smakelijk Romeins erfgoed. Foto: Marijn Lockefeer.

De Vereniging |

03-2016 binnenwerk.indd 167

167

30-05-16 12:43


Afb. 8 Archeologische vrijwilligers leveren vaak een belangrijke bijdrage. Foto: NOA.

Het vorig jaar gebruikte eenvoudige hotel voldeed aan onze wensen. Interesse in een steentijd-opgraving in België? Het werk bij een steentijdopgraving wijkt sterk af van een gewone opgraving. Als er leden zijn die dat interessant vinden, kunnen ze contact opnemen met Henk Rebel via awnutrecht@yahoo.com. Let op! Bij de opgraafweken in het buitenland worden de AWN’ers onderdeel van een lopende opgraving. Dat betekent dat niet de educatie voorop staat, maar het deelnemen aan de voorhanden zijnde archeologische handelingen. Het is daarom nodig, dat de groep deelnemers in ieder geval uit een mix bestaat van meer en minder ervaren leden. Toezicht door meer ervaren leden is nodig, want vorig jaar groeven AWN’ers door het opgraafvlak zonder toestemming te hebben gevraagd!!! Dat komt niet ten goede aan de bereidheid vrijwilligers toe te laten. Voorwaarden • De organisatie berust in principe bij de AWN. De AWN maakt de afspraken met de betreffende archeologen. Er wordt gezocht naar een goedkope wijze van overnachten. De AWN kiest ervoor deelnemers als groep op te laten trekken vanwege geza-

168

menlijk vervoer (vanwege de kosten), eten, excursies en gezelligheid. Om te stimuleren dat leden deel kunnen nemen aan lopende opgravingen in het buitenland, neemt het hoofdbestuur (een deel van) de benzinekosten voor haar rekening! Die vergoeding kan worden aangevraagd bij Henk Rebel. • Van elk groepje zal één persoon de leiding op zich moeten nemen. Dat is ook de persoon die het aanspreekpunt is voor de archeoloog op de opgraving. Het is voor de archeoloog namelijk ondoenlijk om van alle deelnemers vragen te beantwoorden. Dat zou het proces teveel vertragen en daar is geen geld voor. De ‘leider’ van elk groepje is dus ook het aanspreekpunt vanuit de groep naar de archeoloog toe. Het is wenselijk dat de ‘leider’ zich redelijk kan redden in het Duits. Om deel te kunnen nemen aan een opgraving zijn nodig: • Een afschrift van een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering. • Een afschrift van de ziektekostenverzekering. • Een geldig identiteitsbewijs of paspoort. • Veiligheidsschoenen type S3. • Om ’s maandagsmorgens op tijd bij de opgraving te zijn, is het nodig om al op zondag met de gehele groep naar de overnachtingsplaats af te reizen. • Bij de meeste archeologische diensten begint de

| De Vereniging

03-2016 binnenwerk.indd 168

30-05-16 12:43


Feierabend op vrijdag al vroeg. Het is daarom mogelijk om (eventueel direct na het avondeten) op vrijdagavond weer naar huis terug te keren. Indeling van de groepen Het is mogelijk dat ieder lid zich individueel aanmeldt. Er wordt dan voor gezorgd, dat er groepjes worden gevormd van leden die enigszins bij elkaar in de buurt wonen, of die een goede mix vormen. De leden van zo’n groepje overleggen daarna met elkaar hoe de organisatie verder verloopt. Het is ook mogelijk om met een complete groep van drie of vier personen in te schrijven. Dat kunnen leden van één afdeling zijn of leden die al meerdere opgravingen met elkaar hebben opgetrokken. Aanmelding Met vragen en/of voor aanmelding kunt u terecht bij Henk Rebel: awnutrecht@yahoo.com. Vermeld daarbij je naam, adres, m/v, geb. datum, mobielnummer, e-mailadres, AWN-afdeling, opgraafervaring, wel/niet Basiscursus archeologie gevolgd, wel/niet auto voor vervoer beschikbaar, welke opgraving uw interesse heeft en welke week, mate van aanspreekbaarheid in het Duits.

tiële vragen te formuleren. Dat heeft een onderzoeksagenda van ruim 100 vragen opgeleverd. De nieuwe onderzoeksagenda is bedoeld om overheden en archeologen beter van dienst te zijn bij het maken van keuzes op het gebied van de archeologie. Voor gemeenten is de agenda van belang als richtsnoer voor het maken van eigen keuzes en het formuleren van eigen beleid. Zo kan de nieuwe onderzoeksagenda richting geven aan een gemeentelijke of regionale onderzoeksagenda. De archeologische vrijwilligers kunnen daaraan een bijdrage leveren, door advies en het delen van kennis (af b. 8). Nieuw in de agenda zijn bovendien de handreikingen die per vraag zijn aangegeven. Wat is er nodig om de vraag te beantwoorden? Hoe moet er dan onderzoek worden gedaan, welke methode en technieken zijn onmisbaar? Ook in deze ‘vertaling’ van vraag naar de opgravingspraktijk kunnen de archeologische vrijwilligers een belangrijke bijdrage leveren. Liesbeth Theunissen (RCE)

JOS EIJSACKERS KONINKLIJK ONDERSCHEIDEN

Henk Rebel

NIEUWE NATIONALE ONDERZOEKSAGENDA ARCHEOLOGIE (NOAA 2.0) ONLINE! Op 1 april is de nieuwe nationale onderzoeksagenda archeologie (NOaA 2.0) voor iedereen beschikbaar gekomen. De nieuwe agenda is een gebruiksvriendelijk, digitaal informatiesysteem. Neem even een kijkje op www.NOAA.nl voor een eerste indruk. In deze digitale omgeving kunnen beleidsmakers en archeologen terecht om de belangrijkste onderzoeksvragen die wij hebben over ons verleden te raadplegen. Dat helpt bij het maken van keuzes. Voor veel informatie over het verleden zijn we aangewezen op de resten uit het verleden die nog altijd in de bodem aanwezig zijn. Die resten zijn bronnen van informatie. Een archeologische opgraving kan ons veel gegevens verschaffen over dit verleden. Dan moeten we wel de juiste vragen op ons bodemarchief loslaten. Wat willen we weten over het verleden, en hoe komen we dat te weten? Wat zijn bovenregionaal belangrijke vragen waar je lokaal op aan kunt haken? De gegevens uit de opgravingen zijn bouwstenen die het mogelijk maken het verhaal van onze geschiedenis aan te vullen en misschien zelfs te corrigeren. Daarom is het archeologische veld onder leiding van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aan de slag gegaan om vanuit een nationaal perspectief de essen-

In de lintjesregen van Koningsdag 2016 heeft Jos Eijsackers door burgemeester Bezuijen van de gemeente Rijswijk een koninklijke onderscheiding van lid in de Orde van Oranje Nassau opgesteld gekregen. Jos Eijsackers was in 1984 betrokken bij de oprichting van de Archeologische Werkgroep Rijswijk (AWR) en behoort daar sindsdien tot de pioniers van het eerste uur. Vanaf 1997 is hij na zijn pensionering actief als secretaris/penningmeester in het bestuur van de vereniging. Hij functioneert daarnaast als organisator en veldwerkleider. Naast de grote betekenis voor de AWR is er ook zijn vrijwillige inzet in het uitwerken van gemeentelijke archeologische projecten voor Bureau Monumentenzorg en Archeologie. Hij is zeer bedreven in het overdragen van kennis over de archeologische historie van Rijswijk aan anderen en vooral aan jongeren. Hij heeft in 2012 een bijdrage geleverd aan het onderwijsproject ‘Erfgoedspoor’. In het verlengde hiervan heeft hij in 2014 nog twee uur gloedvol op de lokale omroep over de specifieke archeologische omstandigheden van Rijswijk gesproken.

De Vereniging |

03-2016 binnenwerk.indd 169

169

30-05-16 12:43


WERK IN UITVOERING Stuur berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl) WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen: 8 - 11 - 12 - 13 - 16 - 17 - 23 en 31

Terra Nigra nr. 191, februari 2016 (Afd. 8 - Helinium). De eerste TN die helemaal digitaal verschijnt. Ruimschoots de helft van de 42 pagina’s wordt ingenomen door een uitgebreid verslag van de reis die leden van Helinium maakten in het zuidwesten van Turkije. Geen Nederlandse archeologie, maar daarom niet minder fascinerend. Alle deelnemers droegen bij aan dit verslag. Het tegenwoordige Turkije lag in het brandpunt van veel ontwikkelingen in het Midden-Oosten of kwam daar op zijn minst mee in aanraking. Vroege landbouwsamenlevingen en stadstaten, Hettieten, Babyloniërs, Assyriërs, Egyptenaren, Lydiërs, Perzen, Grieken, Romeinen, Byzantijnen en Turken (om de bekendste te noemen) heersten langer of korter over (delen van) Klein-Azië en droegen zo allemaal in meer-

dere of mindere mate bij aan de geschiedenis van dit gebied en aan wat wij daar nu nog van kunnen zien (af b. 1). Wanneer het archeologen wordt vergund daar rustig te mogen werken, mag het Midden-Oosten, waaronder zeker ook Turkije, ‘een Mekka van de archeologie’ worden genoemd, al heeft juist de naam Mekka in verband met archeologie een bijsmaakje. Jurrien Moree geeft een overzicht van de activiteiten van Helinium t/m september 2016 en presenteert het plan binnen de afdeling een groot project uit te voeren rond het schilderij ‘De Boerenbruiloft’ van de Brabantse schilder Pieter Bruegel de Oude (geboren tussen 1525 en 1530 en overleden in 1569; hij schreef zijn naam consequent zonder ‘h’), niet te verwarren met zijn zonen Pieter Brueghel de Jonge en Jan Brueghel

Afb. 1 Rotsschilderingen bij Karahayit (Turkije), naar schatting 10.000-6000 v. Chr. Foto: Rutger Terluin, bewerkt door Carolien Bijvoet (uit Terra Nigra).

170

| De Vereniging

03-2016 binnenwerk.indd 170

30-05-16 12:43


de Oude. In 2017 zou Helinium ‘De Boerenbruiloft’ tot leven kunnen brengen door middel van een tableau vivant. Het schilderij geeft veel informatie over het leven in de Nederlanden omstreeks 1567, waarbij bovendien sprake zal zijn van een symbolische inhoud. Op weg naar de uiteindelijke presentatie van het tableau in 2017 (het schilderij is dan 450 jaar oud) kunnen de deelnemers veel kennis op doen over de 16e-eeuwse maatschappij in de Nederlanden. Tal van lezingen, workshops en andere activiteiten zouden kunnen plaatsvinden in het kader van ‘De Boerenbruiloft’. Gedacht wordt ook aan een excursie naar Wenen, waar in het Kunsthistorisches Museum naast De Boerenbruiloft ook andere schilderijen van Pieter Breugel de Oude hangen. Bovendien heeft Oostenrijk ook op archeologisch gebied heel wat te bieden. Een excursie in maart naar het LVR-Landesmuseum in Bonn (Neolitische Revolution) voerde de deelnemers alvast wat in de richting van Wenen en in april waren er nog excursies naar de Tweede Maasvlakte in Rotterdam en het Belgische Koksijde. Daarna staan nog een excursie naar de limes tussen Leiden en Utrecht, een fietstocht door de provincie Utrecht en een archeologische reis naar de Franse Dordogne gepland. Dan zou ik van deze reislustige afdeling de vele werkavonden op de woensdagen en overige activiteiten op de eerste zaterdagen van elke maand in de werkruimte in boerderij Hoogstad nog bijna vergeten. Grondig Bekeken nr. 1, maart 2016 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Het jaar 2015 was een spannend en druk jaar voor de afdeling met een gedwongen verhuizing zonder zekerheid of tijdig een goede vervangende locatie kon worden gevonden. Uiteindelijk werd die toch gevonden op de Groenmarkt. Gelukkig blijft de gemeente Dordrecht de AWN na 2017 wel financieel steunen, want ook dat dreigde te vervallen. Bevrijd van deze zorgen kan de afdeling door zich nog meer te laten zien de ‘archeologische vonk’ naar meer, bij voorkeur ook jongere mensen laten overspringen. Dan naar de vele werkgroepen binnen de afdeling. Wg Dordrecht-Buitengebied - Cees van der Esch achterhaalde dat bij dijkverzwaring bij de Raai van Bildersteeg in een grijze kleilaag gevonden pingsdorf-, badorf-, andenne- en kogelpotmateriaal uit Tiel is ­aangevoerd. Wg Alblasserwaard-VIII - Teus Koorevaar gaat kort ­ in op de projecten Alblasserdam RWZI, Leerdam Noordwal-Bergstraat, Dijkverbetering KinderdijkSchoon­hoven en Groot Ammers Graaf land-Molen­ kade. Tijdens het laatste project vond men onder meer twee onthoofde heiligenbeeldjes uit eind 16e-17e eeuw ­ (af b. 2). Als participant in het Gebiedsplatform Alblasserdam-Vijf heerenlanden was de AWN betrokken bij de projecten ‘Kadeversterking Hoge Boezem’, ‘Achterwaterschap van de Overwaard’ en het uitbaggeren van de Hoge Boezem van de Nederwaard. In 2015 werd tientallen malen advies gegeven of gecorrespondeerd

Afb. 2 Twee onthoofde heiligenbeeldjes uit Groot Ammers, eind 16e-17e eeuw. Foto: Teus Koorevaar (uit Grondig Bekeken). over locaties en archeologische rapporten. LWAOW-Alblasserwaard - Er werd gedoken in het riviertje de Giessen: van stremself lesje tot jeneverkruik. Een bijzondere f les is mogelijk een ‘rozenolie­ f les’, gebruikt voor eau de cologne. Rokus van de Giessen legt uit dat duiken in de Giessen lastig is door wortelgroei van waterplanten en de tot een meter dikke modderlaag. Daaronder is een kleibodem met vaak de oudste voorwerpen. Sommige opgedoken scherven hebben een rechthoekig gat, gemaakt door de punt van een vaarboom. Team Archeologie Dordrecht - Er zijn elf nieuwe projecten opgestart, waarvan er negen door de gemeente zelf worden uitgevoerd en er inmiddels drie zijn afgerond. Op de nieuwe website www.archeologiedordrecht.nl vindt u hierover ongetwijfeld nadere informatie en bovendien kunt u daar onderzoeksrapporten in de serie ‘Dordrecht Ondergronds’ downloaden. Interessant en goed bekeken is ‘ArcheotopstukDordt’ waar bijzondere in Dordrecht gevonden voorwerpen in de schijnwerper worden gezet. Hier worden twee vondsten van Huis te Merwede genoemd: een beukelaar (een klein rond schild) en een 14e-eeuwse houten blokf luit (vermeld en getoond in het in 1999 verschenen boek ‘Opgedolven Klanken’ als een van de twee tot dan bij opgravingen gevonden middeleeuwse blokf luiten; de andere werd in het Duitse Göttingen gevonden). Van de f luit is een replica gemaakt die in februari 2016 was te horen in het Dordrechts Museum. AW Schoonhoven (AWS) noemt drie gevallen waarin de archeologische belangen te weinig doorklonken: in het eerste geval ging het om een rijksmonument, namelijk het opmetselen van een deel van een 14e-eeuwse waterpoort aan de Oude Haven. Het oorspronkelijke plan kon worden aangepast. In het tweede geval is voor de bouw van een onderkelderde snackbar zonder grondig voorafgaand onderzoek een deel van een bruggeschans, behorend bij de Veerpoort, verwijderd. In het derde geval is de gemeente voornemens buiten Schoonhoven, op een middeleeuws kloosterterrein aan de Hem, de aanleg van een boomgaard en de herbouw van een schuur toe te staan. Dit terwijl voor de locatie een hoge archeologische waarde geldt. De

De Vereniging |

03-2016 binnenwerk.indd 171

171

30-05-16 12:43


Afb. 3 Romeins beeldje, gevonden in Vechten, ca. 150-175. Foto: onbekend (uit Nieuwsbrief AWN-12).

AWS vindt dat in de laatste twee gevallen sprake is van onzorgvuldig vooronderzoek. AWS tekende met de Hist. Vereniging protest aan en verzoekt beide locaties alsnog aan te wijzen als gemeentelijk monument. Wg Archeologie Nederlek (WAN) betrekt een nieuw onderkomen in Lekkerkerk. Er wordt gezocht naar samenwerking met archeologisch geïnteresseerden binnen de Hist. Kring van de gemeente Krimpen aan den IJssel en op Koningsdag en Monumentendag presenteerde de WAN zich aan het publiek. De WAN was betrokken bij de archeologische begeleiding door RAAP voor de bouw van een appartementencomplex in het centrum van Lekkerkerk. Het blijkt dat dit terrein al in de 13e/14e eeuw werd bewoond. Eveneens in Lekkerkerk was de WAN betrokken bij de begeleiding door ArcheoMedia van het Project Oude Dorpskern Burg. Roosstraat/Kerkplein. Op verschillende dieptes werden resten van graven gevonden. AW Gorinchem assisteerde in juli bij het onderzoek door Arcadis van een 17e/18e-eeuwse vuilnisbelt. Hollandia Archeologen wilde aan de Hazewindhondstraat de 14e-eeuwse stadsmuur traceren, maar vond die niet. Wekelijks werd op maandag- en woensdagavonden en de vrijdagmiddag gewerkt aan zaken als restaureren van aardewerk en metaal en het digitaliseren van bodemvondsten. Nieuwsbrief, maart 2016 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) Wat de Eiffeltoren is voor Parijs is de Domtoren voor Utrecht. Over die laatste toren schreven René de Kam

172

en Frans Klipp een dik boek en is vanaf eind juni t/m september 2016 een overzichtstentoonstelling over de geschiedenis van de toren te zien in het Centraal Museum Utrecht. Volgens het spreekwoord vangen hoge bomen veel wind. Des te merkwaardiger dat juist deze hoge toren behoort tot de weinige grote gebouwen in Utrecht die niet werden beschadigd tijdens de uitzonderlijk zware storm in 1674. Van de aan de toren gebouwde Domkerk resteerde toen immers slechts een ruïne. Ook aan dit opvallende feit besteedt de expositie aandacht, want samen met het KNMI is geprobeerd op deze vraag een bevredigend antwoord te vinden. Eind 2015 overleed het actieve afdelingslid Kees Hoo­ geveen. Een door hem tijdens een opgraving door RAAP in Vechten gevonden deel van een Romeins beeldje is ‘artefact van de maand’. Ester van der Linden gaat nader in op dit bijzondere voorwerp. Op de achterkant staat namelijk opvallend netjes de tekst SERVANDVS CCAA FECIT. Deze Servandus uit Keulen was tussen 150 en 175 een belangrijke producent van beeldjes. Meestal staat zijn naam niet zo uitgebreid op zijn producten, maar over dit beeldje (wellicht van Apollo) was hij misschien extra tevreden. Het beeldje wordt bewaard in het depot voor bodemvondsten van de provincie Utrecht (af b. 3). Berichten en mededelingen gaan over tentoonstellingen in het Huis van Hilde (Blik op de Bronstijd), in Leersum (vondsten uit het grafveld van Leersum, Elst en Rhenen), over nieuwe boeken, een studiedag in het Brabantse Oirschot en het Archeologieplatform in Amersfoort (Lood en oud ijzer) besluiten de N.

| De Vereniging

03-2016 binnenwerk.indd 172

30-05-16 12:43


Archeologica Naerdincklant, 2016-1 (Afd. 13 - Naerdincklant) Norbert Voorbach verliet het bestuur en zoals meer afdelingen zoekt ook Naerdincklant naar nieuwe bestuursleden, in het bijzonder naar een nieuwe secretaris. Het bestuur bestaat nu uit Sander Koopman (vz), Anton Cruysheer (secretaris a.i.), Ton Kok (pmr) en Justin Kok (lid). Olaf Langendorff en Joost Buitenhof werden benoemd tot veldwerkcoördinator en Mark Eijbers tot vondstencoördinator. Bij archeologie denken veel mensen vooral aan direct zichtbare zaken als al dan niet machinaal graafwerk en interessante, gevonden voorwerpen, maar achter de schermen maakt de professionele archeologie gebruik van heel wat specialistische technieken, veelal af komstig uit naastliggende wetenschapsgebieden. Enkele van deze technieken worden besproken in dit eerste nummer van AN. in 2016. Zo gaat het artikel ‘De Laarder Wasmeren; een heel bijzonder stuifzandgebied’ (Jan Sevink) over palynologie en OSL-datering, die meer duidelijkheid brachten over het ontstaan van het landschap en speciaal over de ouderdom van stuifzanden (af b. 4). ‘Het AHN2 en het raadsel van het toponiem Bussum Fransche Kamp’ (Jos Bazelmans) gaat over de toepassing van gedetailleerde digitale hoogtegegevens. Zo maakte AHN2 het mogelijk sporen van een Frans militair kamp uit 1809 te ontdekken. ‘Acht jaar commercieel isotopenonderzoek in Nederland. Een overzicht van de huidige stand van zaken’ (Lisette Kootker) vertelt hoe onderzoek naar de verhou-

ding van strontiumisotopen in tandweefsel informatie kan geven over waar mensen opgroeiden en later heen gingen, dus over migratie. ‘Archeologisch DNA-onderzoek op menselijke resten’ (Eveline Altena) richt zich op het DNA-onderzoek. In 2008 verzorgde dezelfde auteur een bijdrage over dit onderwerp in de Westerheem-special ‘DNA en archeologie’. Sindsdien werd DNA-onderzoek alleen maar belangrijker en een update is na acht jaar nuttig. In ‘De toepassing van digitale media bij archeologievereniging AWN Naerdincklant’ gaan Justin Kok & Sander Koopman kort in op het gebruik van digitale media binnen hun afdeling Naerdincklant. In de loop van dit jaar verschijnen nog AN-nummers over numismatiek en onderwaterarcheologie. Nieuwsbrief, april 2016 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) De afdelings-ALV vond in februari plaats met daarna een lezing door Joep Hendriks over het vroeg-Merovingische grafveld van het Lentseveld. De afdeling startte een Facebookgroep: https://www.facebook.com/groups/ awnafdelingnijmegeneo/. Jaarverslag 2015 en Nieuwsbrieven, februari-maart / maart-april 2016 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) In maart vond de ALV van de afdeling plaats in de werkplaats in het Arnhemse depot, waarna AWN’er Frank Veldt vertelde over Amphipolis (Centraal-Mace-

Afb. 4 Karrenspoor dat tussen Groot Wasmeer en Vuilwaterplas verdwijnt onder een dijkje. Foto: J. Sevink (uit Archeologica Naerdincklant).

De Vereniging |

03-2016 binnenwerk.indd 173

173

30-05-16 12:43


(a)

(b)

Opgravingsplattegrond, © RCE

Afb. 5 Funderingen (a) en visualisatie (b) van castellum Meinerswijk. Foto: Jan Coenraadts.

donië), de grootste graf heuvel die tot nu toe in Griekenland werd gevonden. Er wordt nog steeds opgegraven en de werkzaamheden en resultaten worden door archeologen over de hele wereld gevolgd. Frank zou je inmiddels een halve Griek kunnen noemen, want hij brengt al vele jaren het zomerse halfjaar door in (Noord-)Griekenland. Eveneens in maart vond de opening plaats van de visualisatie van het principium van het castellum Meinerswijk, waar ook het boek ‘De limes in Gelderland’ werd gepresenteerd (af b. 5). Inmiddels ging de al in vorige af leveringen genoemde Werkgroep WO II van start. Elke vierde zaterdag van de maand wordt in het Depot gewerkt aan de vondsten uit Ede en op alle dinsdagen aan projecten rond Arnhem, zij het dat ook veel energie werd gestoken in de aankleding van de nieuwe werkruimte. Ook in Arnhem wordt gewerkt aan een ArcheoHotspot en wel in/bij het Erfgoedcentrum in het cultuurgebouw Rozet. In dit voorjaar zou al een eerste versie, een ‘pop-up’ moeten draaien. Drie hbo-studenten zijn al enige tijd bezig om een en ander uit te werken. Bepalend voor het succes is natuurlijk dat zich voldoende vrijwilligers melden om de Hotspot te kunnen bemannen. AVKP-actueel nr. 64, april 2016 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) In februari was er een excursie naar Haarlem (opgraving Sint-Bavo / Archeologisch Museum / rondleiding door de gerestaureerde kerk van de Arch. Dienst / stadswandeling / Teylers Museum), in mei was er een excursie naar ‘s-Hertogenbosch (Groot Tuighuis met ArcheoHotspot / computeranimaties van Den Bosch n.a.v. schilderijen van Jeroen Bosch / opgravingen Pieckepoort) en in juli is er een naar Nijmegen (Dui-

174

velsberg / Nationaal Bevrijdingsmuseum Groesbeek). Een Archeoloop voerde de wandelaars langs de vestingwerken in Den Bosch en Vught. Een basisschool mag in het kader van een geschiedenisproject de reconstructie Marcus van Eindhoven lenen, want het personage Marcus staat centraal in hun project. De vitrines in het Erfgoedhuis worden heringericht, zodat een beter overzicht ontstaat. De Leidse studente Digna voert dit werk uit als stageopdracht, daarbij gesteund door Nico Arts en Ben van den Broek. Tijdens de Romeinenweek wordt in het Erfgoedhuis speciale aandacht gegeven aan vondsten uit de Romeinse tijd. Wanneer alles dat voor 2016 in het schema staat werkelijk in dat jaar wordt uitgevoerd, krijgt men het nog behoorlijk druk in de regio Eind­ hoven. In de rubriek ‘Berichten uit de regio’ informatie over een bronzen speerpunt uit Gemert (1600-800 v. Chr.), een muntvondst in De Mortel (alle vroeg 12e-eeuws en geslagen door bisschoppen) en het waarnemen van een muurfundering in kasteel Heeze-Eymerick. Bij dat laatste bleek zich onder een tuinmuur een ruim anderhalve meter dikke fundering te bevinden. Projectie over een historische kaart uit de 17e eeuw wees uit dat het gaat om de fundering van de eerste grote ommuring van kasteel Eymerick, gebouwd rond 1350. In maart bezocht een internationaal gezelschap cultuurambtenaren het Erfgoedhuis. Algemeen thema was de samenhang van kunst, wetenschap en technologie en deze dag ging het speciaal over jongeren en cultuur. Wat dat aangaat, konden de ambtenaren in Eindhoven heel wat interessants zien en horen. Frank de Kleyn maakte gebruik van de mogelijkheid om daarna een “wonderlijke klim” op het dak van de Bossche Sint Jan-kathedraal te lopen en raadt iedereen aan dit ook te doen.

| De Vereniging

03-2016 binnenwerk.indd 174

30-05-16 12:43


In maart was er in het Erfgoedhuis een werkconferentie over een meer regionaal beleid en voorziening voor erfgoed, waar onder meer Tonnie van de Rijdt sprak over de wensen van vrijwilligers en de knelpunten die zij soms ervaren. Ten slotte brengen de enthousiaste gravers Carolien Casparie, Ruud Hemelaar en Hanneke van Alphen een ode aan het kunnen opgraven in het buitenland. In hun geval ging het om opgravingen bij Pulheim en Kückhoven en men haalde daar zelfs de krant en het WDR-avondnieuws. Tegelijk is het een oproep aan ons HB meer aandacht te geven aan het organiseren van dit soort activiteiten. Even LWAOW bijpraten, februari & april 2016 (Afd. 31 - LW Archeologie Onder Water) Tijdens de Schervendag in de kantine van het ADC in Amersfoort ontving de Duikclub Texel de Jef van den Akker-Award. De award is een waardering voor amateurarcheologen die zich verdienstelijk maken op het gebied van de maritieme archeologie. De Duikclub kreeg de onderscheiding voor de rol die zij speelde bij het initiëren van de samenwerking in het pilot-project voor behoud van maritiem erfgoed bij Texel. Nico Brinck sprak over een niet correcte melding van de vondst van vijf kanonnen uit de Noordzee, waarvoor een Engelse duiker 2 jaar de cel in moet. Hierbij ging het om drie Amsterdamse kanonnen. Thijs Coenen gaf een overzicht van door de RCE in 2014-2015 uitgevoerd veldwerk in het Oostvoornse Meer (aantasting van houten wrakken door paalworm) en de Noordzee bij Texel (onder meer de bedreiging van beschermde wrakken). Anne Doedens en Jan Houter maakten duidelijk waarom de Engelse vloot in 1666 in het Vlie ongehinderd schepen kon vernielen, gevolgd door vandalistische uitstapjes op Vlieland en Terschelling. Onze vlootvoogden Tromp en De Ruiter hadden het toen in Vlissingen namelijk f link met

elkaar aan de stok en dus geen tijd voor Engelse aanvallers. Jeroen Vermeersch gaf een overzicht van het bergen van de Kampense kogge en wat kleinere wrakken aldaar. Er wordt nog aanvullend onderzoek uitgevoerd op langs de oever aangetroffen houten palen: mogelijk een oude oeverbescherming. Bas Kremer vertelde het plan om een sonaronderzoek uit te voeren in een deel van de Waddenzee (Paessensrede en Smeriggat), waar nog maar weinig bekend is over mogelijk aanwezige scheepswrakken. Ten slotte gaf Peter Seinen een toelichting op onderzoek naar een oude waterput in Watermeerwijk. In februari 2016 vond in Amersfoort het Glavimans Symposion plaats met als thema ‘Oorlogs­erfgoed uit en in het natte milieu’. De LWAOW-stand was aanwezig op de jaarlijkse duikbeurs Duikvaker in Houten. In eerdere af leveringen van WIU kwam de Basiscursus Maritieme Archeologie al ter sprake en inmiddels rondden drie groepen cursisten hun onderzoek af met ‘goed’ beoordeelde verslagen. De elf deelnemers komen nu in aanmerking voor het NAS 1-certificaat. Belangrijk is natuurlijk hoe in de nieuwe Erfgoedwet het onderwateronderzoek is geregeld, want dat bepaalt de mogelijkheden voor vrijwilligers om hieraan mee te doen. Een ‘pilot’ bij Texel is gestart om na te gaan welke mogelijkheden er binnen de wettelijke kaders zijn om vrijwilligers en amateurarcheologen in te zetten bij beheer en bescherming van erfgoed onder water. Het houdt maar niet op bij Kampen, want ik eindig met een krantenbericht over een daar gevonden 15e-eeuwse steiger: uitzonderlijk groot en in goede staat (af b. 6). Zelfs de ring om de boten aan vast te leggen was nog aanwezig. De 15 m lange steiger ligt een dijk in de weg en wordt daarom in delen verwijderd en elders verder onderzocht. Jan Coenraadts.

Afb. 6 De 15e-eeuwse steiger bij Kampen. Foto: Freddy Schinkel (uit Even bijpraten).

De Vereniging |

03-2016 binnenwerk.indd 175

175

30-05-16 12:43


COLUMN

EVERT VAN GINKEL

Mysterie te Leiden “Naar het oordeel van de schrijver” aldus wijlen Jay Butler in zijn Nederland in de Bronstijd, “bestaat er in de Nederlandse Bronstijd geen groter mysterie dan dat van (…) de man die (…) even ten zuiden van de huidige grens tussen Drenthe en Overijssel, een merkwaardige ceremonie verrichtte.” Die ceremonie behelsde onder meer het in een moeras leggen van een enorm bronzen zwaard, dat als `het zwaard van Ommerschans’ in de geschiedenis van onze voorgeschiedenis is opgenomen. Het maakt deel uit van een zestal sterk op elkaar lijkende exemplaren die waarschijnlijk door dezelfde maker zijn gegoten, waarvan twee zelfs in dezelfde mal. Twee ervan komen uit Frankrijk, twee uit Engeland en twee uit Nederland, terwijl als herkomstgebied Bretagne wordt vermoed. Naar de vroegst bekende stukken worden ze als het “Plougrescant/ Ommerschans”-type aangeduid. Vanwege zijn omvang en uitvoering beschouwde de Franse prehistoricus De Mortillet het zwaard van Plougrescant niet als “une arme usuelle”, maar als “un simulacre, un objet rituel”. Archeologen van vandaag denken er niet anders over. Naar de mening van deze schrijver bestaat er in Nederland geen betere gelegenheid om in aanraking te komen met de mysteriën van deze zwaarden, van de Europese Prehistorie in het algemeen en van de Bronstijd in het bijzonder, dan op de tentoonstelling Vlijmscherp Verleden in het Leidse Rijksmuseum van ­Oudheden. Daar staat de hele Plougrescant-Ommerschans-familie in een halve cirkel bij elkaar, voor de eerste en ongetwijfeld voorlopig laatste keer. Dat wil zeggen: juist het zwaard van Ommerschans ontbreekt

176

|

in zijn originele vorm – het bevindt zich al bijna een eeuw lang in een privécollectie. Dat we het moeten doen met een overigens buitengewoon fraaie gips­ kopie, in 1927 in hetzelfde museum vervaardigd, draagt (voor mij tenminste) alleen maar bij aan het mysterie. Aan alle zes de zwaarden zit een bijzonder ontdekkingsverhaal vast. Van de vondstomstandigheden van dat van Plougrescant weten we niets, van dat van Ommerschans niet veel meer, behalve dat het met andere intrigerende voorwerpen op een platform van berkenstammetjes in het veen lag. Van het zwaard van Beaune is alleen de helft gevonden, maar de 19e-eeuwse Britse eigenaar heeft er een overtuigende onderkant aan laten smeden die alleen door bronsanalyse als recente aanvulling kon worden ontmaskerd. Het zwaard van Jutphaas, kort na de oorlog opgebaggerd uit de Rijn, tooide jarenlang een jongenskamer. Het sierlijk verbogen en turquoise gepatineerde exemplaar uit Rudham diende om een schuurdeur open te houden. Het stuk uit Oxborough tenslotte werd in 1988 ontdekt doordat een wandelaar erover struikelde; het had meer dan drie millennia in het veen gestoken. Tot zover de verhalen in de kantlijn. Het gaat natuurlijk om de zwaarden zelf: weergaloze vensters op de magisch-rituele gedachtenwereld van de Europese bronstijdmens, op zijn technisch kunnen, zijn “moderne” gevoel voor verhoudingen en symmetrie, zijn interregionale contacten. En in mijn ogen is de groep van zes van een verpletterende schoonheid – vergeef me de aanstellerij, en ga vooral kijken of ik gelijk heb.

Column

03-2016 binnenwerk.indd 176

30-05-16 12:43


WESTERHEEM HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE

65 JA ARGANG

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten. AWN-leden maken geschiedenis!

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

04-2016 omslag.indd 1

4

AUGUSTUS 2016

w w w w

URNENVELDEN HERGEBRUIKT EEN ROMEINSE EUROPOORT AAN DE SCHELDE EEN ZELDZAME GOUDEN VIKINGRING UIT WIJK BIJ DUURSTEDE HET LEVEN IN ’S-HERTOGENBOSCH ROND 1500

01-08-16 10:40


COLOFON Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

INHOUD

JAARGANG 65 NO.4, AUGUSTUS 2016

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres W. (William) ten Brink (hoofdredacteur), Valutaboulevard 87, 3825 BS Amersfoort. E-mail: redactie@awn-westerheem.nl • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Binnenweg 3, 7553 BG Hengelo. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Apeldoornselaan 225 2573LJ Den Haag. E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: ria.berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.

Redactioneel ................................................................ 177 Lasse van den Dikkenberg Urnenvelden hergebruikt Hergebruik van urnenvelden in de Midden- en Late IJzertijd en de Romeinse tijd in Zuid-Nederland....... 178 Antony Kropff Een Romeinse Europoort aan de Schelde...................... 185 Luit van der Tuuk Een zeldzame gouden Vikingring uit Wijk bij Duurstede ....................................................... 196 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN… 'S-HERTOGENBOSCH Het leven in ’s-Hertogenbosch rond 1500 ................... 202 LITERATUURRUBRIEKEN ........................................... 210 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 212 Werk in Uitvoering ...................................................... 217 COLUMN .................................................................... 224 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2016. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

ADRESWIJZIGINGEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN AAN DE AWN-LEDENADMINISTRATIE VIA: AWN@VANDINTHER.NL

04-2016 omslag.indd 2

FOTO OMSLAG: Heiloo-Zuiderloo: schaven. Foto: Wouter van der Meer (uit Poldergeest). (zie p. 219)

ADRESSENLIJST HOOFDBESTUUR Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: H. (Henk) Kluitenberg, Grebbeweg 24-A, 3911 AW Rhenen, tel. 0317-613050, e-mail: h.kluitenberg@caesar-advies.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl, IBAN: NL40INGB0000577808, t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R.H. (Ruud) Raats (educatie vrijwilligers), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 06-55784878, e-mail:ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW),

Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: P.H.A. (Paul) Flos, Avenbeeck 91, 2182 RV Hillegom, tel. 06-24343859, e-mail: prcommunicatie@awn-archeologie.nl • W. (William) ten Brink (hoofdredacteur), Valutaboulevard 87, 3825 BS Amersfoort, tel. 06-46139670, e-mail: redactie@awn-westerheem.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com • H. (Henk) Hegeman (projecten en externe relaties) Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel. 06-33084721, e-mail: hehehegeman@gmail.com

KIJK OP WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL VOOR:

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN • nabestellen AWN-uitgaven

AWN-LIDMAATSCHAPPEN A B C D E

basislidmaatschap................................... € 50,00 studentlidmaatschap............................... € 30,00 jeugdlidmaatschap................................... € 27,50 geassocieerd lidmaatschap..................... € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap........................ € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: •T oezending Westerheem •A WN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten •T oegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN •S temrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

01-08-16 10:40


Redactioneel

Al sinds ik in mijn vroege tienerjaren een weekendje naar Madrid ben geweest, ben ik geĂŻntrigeerd door de schilder Jeroen Bosch. Daar zag ik zijn meesterwerk Tuin der Lusten. Al die mannetjes, de vreemde fantasiedieren (als twee dansende personen gevangen in een tulp waarop een uil dommig naar de toeschouwer gluurt), de idiote compilatie (als een mes tussen twee oren waar een klein mannetje opklautert) en niet te vergeten de felle kleuren die direct je aandacht in een ruimte opeist. Er is zo veel te zien. Je blijft ernaar kijken, het blijft boeien en je blijft dingen ontdekken. Ook voor de tentoonstelling van Jeroen Bosch in het Noordbrabants Museum stond ik voorin de rij. Helaas geen Tuin der Lusten, dat drieluik was te fragiel om vanuit het Prado naar Nederland te transporteren. Maar genoeg mooie kunstwerken om me aan te vergapen. De mooiste werken vond ik nog wel zijn schetsen waar tientallen fantasiefiguren kriskras naast elkaar en op zijn kop zijn getekend. De figuren die je later ook in de schilderijen van de meester kan herkennen. Uren heb ik door de expositie gelopen, maar toch heb ik de link met archeologie gemist. Verrast en verrukt was ik dan ook met het artikel van Ronald van Genabeek, waarin hij Den Bosch in de tijd van de schilder reconstrueert en zelf wat verbindingen kon maken tussen de archeologie en de schilderijen. Van een persoon liggend en bloedend op de snede van een mes tot een archeologische vondst met exact hetzelfde merkteken op het mes. Naast het verhaal van Van Genabeek voor Rondom de Stad is deze Wester-

heem gevuld met nog veel meer mooie artikelen. Lees het verhaal van de vikingring gemaakt van gedraaide gouddraden. Zelfs voor de huidige tijd is het een prachtig sierraad die ik met veel plezier zou dragen. Of het artikel over de urnenvelden, die nu nog zo zichtbaar in het landschap aanwezig zijn. Ook na de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd moeten het voor de mensen herkenbare locaties in het landschap zijn gebleven, zoals ik ook nu altijd nog even stilsta wanneer ik er in een wandeling door het bos op eentje stuit. En ten slotte moet ik het artikel van Antony Kropff over de Romeinse haven niet vergeten. Opnieuw neemt de auteur ons mee n aar de bijzondere wereld van de Romeinen in Nederland. Ik wens jullie ook dit keer weer veel plezier met het lezen van de artikelen. Jacobine Melis Redactioneel

04-2016 binnenwerk.indd 177

|

177

01-08-16 10:41


Urnenvelden hergebruikt Hergebruik van urnenvelden in de Midden en Late IJzertijd en de Romeinse tijd in Zuid-Nederland. Lasse van den Dikkenberg1

In de Late Bronstijd (1100-800 v. Chr.) en de Vroege IJzertijd (800-500 v. Chr.) zijn over een groot deel van Europa urnenvelden aangelegd. Dit zijn collectieve begraafplaatsen waar, vermoedelijk, een groot deel van de bevolking werd begraven. De graven, crematiegraven in urnen, lagen onder kleine grafheuvels die in clusters bij elkaar werden aangelegd (afb. 1). Rond 500 v. Chr. raken deze grafvelden in onbruik. Toch blijven het zichtbare monumenten in het landschap die soms tot op de dag van vandaag nog herkenbaar zijn.

legd op deze plekken.2 Een systematische studie naar dit hergebruik ontbreekt echter nog. Voor mijn afstudeerscriptie heb ik nu een synthese van dit hergebruik op de zandgronden van NoordBrabant en Noord Limburg gemaakt.3

Afb. 1 Foto opgraving Someren, aansnijden kringgreppels. Foto: VUhbs.

178

|

Uit eerder onderzoek bleek dat urnenvelden in de Midden en Late IJzertijd soms werden gebruikt als nederzettingsterrein. In de Romeinse tijd worden er vaak juist nieuwe graven aange-

Methoden en onderzoek Het onderzoek betreft een literatuurstudie waarbij ik het hergebruik van urnenvelden heb geĂŻnventariseerd op basis van veertien gepubliceerde urnenvelden die hergebruikt waren in de Midden en/of Late IJzertijd en/of de Romeinse tijd. Criteria voor de gekozen vindplaatsen zijn dat het grootschalige opgravingen moeten zijn die goed en duidelijk gepubliceerd waren. De data van de veertien vindplaatsen zijn aangevuld met data uit het proefschrift van Gerritsen voor een overzicht van de urnenvelden en overzichten van de nederzettingen en grafvelden uit de Midden en Late IJzertijd in het gebied. Uit de publicatie van Jansen en Fokkens is een overzicht gebruikt van de daar aanwezige Romeinse nederzettingen en tevens is een publicatie van Hiddink gebruikt voor een overzicht van de Romeinse grafvelden in het onder-

Urnenvelden hergebruikt

04-2016 binnenwerk.indd 178

01-08-16 10:41


zoeksgebied. 4 Het onderzoek richt zich op de twee hoofdvormen van hergebruik die we uit eerder onderzoek al kenden: het hergebruik van een urnenveld als nederzettingsterrein en het hergebruik van urnenvelden als grafveld.5 Verder heb ik gekeken naar de ontwikkeling van het hergebruik door de tijd heen. Eerst worden de twee vormen van hergebruik besproken. Daarna wordt het hergebruik van urnenvelden als nederzettingsterrein verder besproken. Dan wordt het hergebruik van urnenvelden als grafveld onderzocht. Hierna volgt een discussie over de mogelijke betekenissen van de vormen van hergebruik in de verschillende perioden. Het artikel sluit af met de conclusies van het onderzoek. Hergebruik van urnenvelden De vindplaatsen zijn redelijk evenwichtig verdeeld over het onderzoeksgebied (af b. 2). Uit dit gebied zijn in totaal 234 urnenvelden bekend. Hiervan zijn er slechts 22 hergebruikt in de Midden en/ of Late IJzertijd en/of de Romeinse tijd.6 We moeten dus concluderen dat minder dan 10% van de urnenvelden werd hergebruikt. Dit onderzoek richt zich dus, vanuit het aantal urnenvelden bekeken, op de uitzonderingen. Van de veertien vindplaatsen is per periode bekeken welke vormen van hergebruik voorkwamen in welke periode

(figuur 1). Zoals werd verwacht op basis van eerder onderzoek, zien we dat in de Midden en Late IJzertijd het hergebruik van urnenvelden als nederzettingsterrein domineert. We zien echter dat er ook nog steeds hergebruik van urnenvelden als grafveld plaatsvindt en ook in de Romeinse tijd komen beide fenomenen voor. Wel zien we dat nu het hergebruik van urnenvelden als grafveld het meest plaatsvindt.

Afb. 2 Kaart onderzoeksgebied met de veertien onderzochte vindplaatsen. Bron: Googleearth.

Hergebruik van urnenvelden als nederzettingsterrein Op basis van de overzichten van Gerritsen en van Jansen en Fokkens zijn percentages berekend van het aantal nederzettingen die bij een urnenveld werden aangelegd in de verschillende perioden. Hieruit bleek dat in de Midden-IJzertijd 44% van de nederzettingen (totaal =9) bij

Figuur 1 Hergebruik urnenvelden per periode (aantallen hergebruikte urnenvelden). In blauw hergebruik van urnenvelden als grafveld, in oranje hergebruik van urnenvelden als nederzettingsterrein. Bron: auteur. Urnenvelden hergebruikt

04-2016 binnenwerk.indd 179

|

179

01-08-16 10:41


Afb. 3 Opgraving Huifakker in Breda, een kringgreppel van het urnenveld wordt hier doorsneden door een Romeins huis. Foto: gemeente Breda.

een ouder urnenveld lag. In de Late IJzertijd lag nog 27% van de nederzettingen (totaal =11) bij een urnenveld. In de Romeinse tijd ligt nog slechts 9% van de nederzettingen (totaal =33) bij een urnenveld.7 We kunnen dus concluderen dat het hergebruik van urnenvelden als nederzettingsterrein sterk afneemt door de tijd heen. Opvallend was dat bij veel van de nederzettingen de huizen naast het urnenveld werden aangelegd, terwijl de spiekers vaak juist op en tussen de urnenveldgraven werden gebouwd. Het lijkt er dus op dat er in sommige gevallen bewust werd aangesloten bij een urnenveld waarbij ervoor werd gekozen om de huizen naast het urnenveld te plaatsen terwijl de spiekers wel op het urnenveld werden neergezet.8 In sommige gevallen liggen echter ook de huizen op het urnenveld. Zo verdwenen sommige kringgreppels van het urnenveld in Haps volledig onder de nieuwe midden-ijzertijdhuizen.9 Ook bij de opgraving Breda-Huifakker werd een urnenveld deels overbouwd door een Romeinse nederzetting (af b. 3). Hergebruik urnenvelden als grafveld Het hergebruik van urnenvelden als grafveld leek op basis van de veertien onderzochte urnenvelden meer voor te komen in de Romeinse tijd dan in de Midden en Late IJzertijd. Wanneer we

180

|

dit aanvullen met data uit de publicaties van Gerritsen en Hiddink zien we echter een ander beeld. In de Midden en Late IJzertijd (400-100 v. Chr.) werd 13,3% van de grafvelden (totaal =15) aangelegd bij een urnenveld. In de Romeinse tijd is dit nog 5,4% van de grafvelden (totaal =311).10 Anders dan werd verwacht, komt het hergebruik als grafveld dus relatief gezien vaker voor in de Midden en Late IJzertijd dan in de Romeinse tijd. We werken natuurlijk met zeer kleine datasets: van de Midden en Late IJzertijd is deze conclusie maar gebaseerd op twee grafvelden die bij een urnenveld lagen. Dit kunnen we echter wel enigszins aanvullen met data van de veertien onderzochte vindplaatsen. Hiervan hadden namelijk al zes vindplaatsen graven uit de Midden en Late IJzertijd.11 Vaak worden nieuwe graven, zoals bijvoorbeeld bij het Romeinse grafveld in Uden (af b. 4), aansluitend bij het urnenveld aangelegd.12 Er lijkt dan bewust aangesloten te worden bij het urnenveld. In andere gevallen wordt het urnenveld overbouwd door een nieuw grafveld. Zo werd in EschHoogkeiteren een aantal Romeinse tumuli direct over een aantal kringgreppels heen aangelegd.13 Omdat we veel Romeinse grafvelden kennen die bij urnenvelden werden aangelegd, was het mogelijk om dit hergebruik nader chronologisch te bekijken. De data van de veertien onderzochte vindplaatsen zijn aangevuld met data uit de publicatie van Hiddink (figuur 2).14 Het blijkt dat urnenvelden met name in de 2e eeuw n. Chr. werden hergebruikt als locatie voor Romeinse grafvelden. In de 3e eeuw n. Chr. neemt het hergebruik echter sterk af en verdwijnt het volledig in de 4e eeuw n. Chr. De afname van dit hergebruik hangt samen met het ontvolken van het Maas-Demer-Schelde gebied in de 3e eeuw n. Chr.15 Discussie Van beide vormen van hergebruik kunnen we stellen dat ze in alle perioden

Urnenvelden hergebruikt

04-2016 binnenwerk.indd 180

01-08-16 10:41


Afb. 4 Urnenveld van Slabroek met in blauw en groen het urnenveld en in rood het Romeinse grafveld. Tekening: Van den Broek 2011, 152.

voorkomen. Het beeld dat in de Midden en Late IJzertijd urnenvelden niet als grafveld werden gebruikt, maar alleen als nederzettingsterrein klopt dus niet. Het lijkt er zelfs op dat grafvelden in deze tijd juist vaker bij urnenvelden werden aangelegd. Dit hergebruik komt dus

niet pas op in de Romeinse tijd, maar er lijkt, een weliswaar beperkte, voortzetting te zijn van het hergebruik van urnenvelden als grafveld.16 Het hergebruik van urnenvelden als nederzettingsterrein komt voor in alle perioden. Vooral in de MiddenIJzertijd komt dit

Figuur 2 Grafiek hergebruik urnenvelden als grafveld in de Romeinse tijd. Bron: auteur.

Urnenvelden hergebruikt

04-2016 binnenwerk.indd 181

|

181

01-08-16 10:41


Afb. 5 Vlaktekening urnenveld Hilvarenbeek-Laag Spul. Tekening: Gerritsen 2003, 124; naar Verwers 1975.

182

|

veel voor. Omdat in deze tijd zelfs bijna de helft van de nederzettingen bij een urnenveld werd aangelegd gaat het mogelijk om een bewuste keuze. In sommige gevallen moet een urnenveld hierbij wijken voor de nieuwe nederzetting. Vaak zien we echter ook dat de boerderijen juist naast, aansluitend bij, het urnenveld werden gebouwd. De spiekerstructuren daarentegen worden vaak juist op en tussen de urnenveldgraven aangelegd. Soms lijkt men spiekers bewust te bouwen bij de oudere grafstructuren. Zo volgen de spiekers die gevonden zijn bij het urnenveld van Hilvarenbeek-Laag Spul (af b. 5) de oriĂŤntatie van de langbedden van het urnenveld.17 Waarschijnlijk hebben we hier dus te maken met een ideologische keuze. In Oss-Zevenbergen zijn ook spiekers gevonden die in een oud grafheuvellandschap lagen. Volgens Fokkens werden deze spiekers hier geplaatst, omdat men hoopte, door aan te sluiten bij de voorouders, de vruchtbaarheid van het land te bevorderen. Hij wijst hierbij op etnografische voorbeelden waarbij de dodencultus in verband stond met de vruchtbaarheidscultus.18 Mogelijk speel-

de eenzelfde ideologische verwevenheid tussen de dodencultus en de vruchtbaarheidscultus ook een rol bij de plaatsing van spiekers in urnenvelden. Het hergebruik van urnenvelden als grafveld kent net als het hergebruik van urnenvelden als nederzettingsterrein verschillende types. Soms werd een urnenveld daadwerkelijk overbouwd met nieuwe grafstructuren. Maar vaak zien we dat de nieuwe graven bewust bij het urnenveld worden aangelegd. Er lijkt dan sprake te zijn van het opnieuw in gebruik nemen van het urnenveld. Het hergebruik neemt door de tijd heen af en het verdwijnt waarschijnlijk in de 3e eeuw n. Chr., vermoedelijk door de ontvolking van het gebied in deze periode.19 De Merovingische periode is nu niet onderzocht, maar tot nu toe waren er geen aanwijzingen dat urnenvelden in deze periode nog werden hergebruikt.20 Het zou echter interessant zijn om te onderzoeken of het hergebruik van urnenvelden als grafveld weer opkomt in deze periode of dat het definitief verdwijnt aan het eind van de Romeinse tijd. In Engeland kennen we wel veel sporen van hergebruik van onder andere oude graf heuvels in de Merovingische periode. 21 Recent onderzoek in Vlaanderen heeft aangetoond dat daar ook graf heuvellandschappen werden hergebruikt als locatie voor grafvelden in deze periode. Het onderzoek in Vlaanderen toonde ook aan dat mensen in het verleden geen onderscheid maakten tussen grafheuvellandschappen en urnenvelden. In mijn studie zijn alleen urnenvelden onderzocht, maar in het vervolg kunnen dit soort studies zich dus beter richten op het onderzoeken van zowel grafheuvels als urnenvelden, om zo een grotere dataset te verkrijgen.22 Conclusie Het beeld dat we hadden van hergebruik van urnenvelden is complexer dan in eerste instantie werd verwacht. Hergebruik van urnenvelden als grafveld blijkt niet een typisch Romeins fenomeen te zijn, zoals werd verwacht op basis van

Urnenvelden hergebruikt

04-2016 binnenwerk.indd 182

01-08-16 10:41


eerdere studies. Het blijkt ook dat hergebruik van urnenvelden als nederzettingsterrein in alle perioden voorkomt. Wat de diversiteit betreft zijn de resultaten vergelijkbaar met die van het onderzoek in Vlaanderen.23 Zowel het hergebruik van urnenvelden als nederzettingsterrein als het hergebruik van urnenvelden als grafveldlocatie komen voor op verschillende manieren. In beide gevallen zien we dat soms de aanleg van een nieuwe nederzetting of een nieuw grafveld leidt tot een vernietiging van het oudere urnenveld. In andere gevallen zien we juist dat de nieuwe structuren aansluiten bij het oudere urnenveld. Een probleem met deze studie waren vooral de kleine datasets, met name van Midden en lateijzertijdvindplaatsen. Door meer recente opgravingen te gebruiken en door hierbij ook hergebruik van grafheuvellandschappen in het onderzoek mee te nemen, zou een vervolgstudie meer kunnen opleveren zodat met name de verhoudingen tussen het hergebruik in verschillende perioden met meer zekerheid vastgesteld kunnen worden. In ieder geval heeft de studie aangetoond dat we bij vervolgonderzoek de diversiteit van mogelijk hergebruik niet moeten onderschatten en dat urnenvelden zeker niet geheel verdwijnen als grafveldlocatie in de Midden-IJzertijd. Samenvatting Urnenvelden uit de Late Bronstijd en de Vroege IJzertijd werden rond 500 v. Chr. verlaten. Eerder onderzoek toonde aan dat deze urnenvelden in de Midden en Late IJzertijd soms als nederzettingsterrein werden gebruikt en dat in de

Romeinse tijd deze urnenvelden soms opnieuw als grafveld in gebruik werden genomen. Dit onderzoek, gericht op de zandgronden van Zuid-Nederland, toont aan dat het hergebruik gevarieerder is dan in eerste instantie verwacht werd. In de Midden en Late IJzertijd worden urnenvelden soms nog steeds hergebruikt als grafveld. Dit gebruik loopt vervolgens door in de Romeinse tijd en het verdwijnt in de 3e eeuw n. Chr. met het ontvolken van het Maas-DemerSchelde gebied. In de Midden en IJzertijd zien we dat nederzettingen vaak bij urnenvelden werden aangelegd, maar dit gebruik komt ook nog voor in de Romeinse tijd. Summary Late Bronze Age and Early Iron Age urnfields were abandoned around 500 BC. Previous studies indicated that these urnfields were occasionally used as settlement sites in the Middle and Late Iron Age. In the Roman period these urnfields were sometimes reused as burial sites. This new study, focussing on the sandy soils of the Southern Netherlands, indicates that there was more variation in the reuse than previously thought. During the Middle and Late Iron Age urnfields are also used as burial sites, this continues in the Roman period until it stops in the 3rd century AD with the depopulation of the MaasDemer-Schelde area. During the Middle and Late Iron Age the urnfields were often used as location for new settlements and this also continues into the Roman period. l.van.den.dikkenberg@umail.leidenuniv.nl

Noten 1 Lasse van den Dikkenberg is Research Master student archeologie aan de Universiteit Leiden en lid van de werkgroep erfgoed educatie van de AWN. 2 Roymans 1995, 6, 9; Gerritsen 2007, 349. 3 Van den Dikkenberg 2015. 4 Gerritsen 2003, 50, 53, 133, 293-8; Hiddink 2003, 67-75; Jansen & Fokkens 2010, 79. 5 Roymans 1995, 9; Gerritsen 2007, 349. 6 Gerritsen 2003, 293-8.

Urnenvelden hergebruikt

04-2016 binnenwerk.indd 183

|

183

01-08-16 10:41


7 Gerritsen 2003, 50,53, 293-8; Jansen & Fokkens 2010, 79. 8 Gerritsen 2003, 124; Tol 1999, 94. 9 Verwers 1972, 79. 10 Hiddink 2003, 67-75; Gerritsen 2003, 133, 293-8. 11 Berkvens & Kooistra 2004, 192-3; Gerritsen 2003, 50, 89, 129-130, 294; Hiddink 2003, 67; Hiddink & de Boer 2006, 8-15; Kortlang 1999, 197; Van der Velde et al. 2009, 195; Wesselingh 1993, 115-131; Tol 1999, 92. 12 Van den Broeke 2011, 152. 13 Hurk 1980, 382-386. 14 Hiddink 2003, 67-75. 15 Hiddink 2003, 5. 16 Roymans 1995; Gerritsen 2007, 349. 17 Gerritsen 2003, 124. 18 Fokkens 2013, 150-152. 19 Hiddink 2003, 5; Hurk 1980, 382-386. 20 Roymans 1995, 9. 21 Williams 1997, 6-7, 14. 22 Van Beek & Mulder 2014, 311, 316. 23 Van Beek & Mulder 2014, 317. Literatuurlijst Beek, R. van & G. de Mulder, 2014: Circles, Cycles and Ancestral Connotations. The Long term History and Perception of Late Prehistoric Barrows and Urnfields in Flanders (Belgium), Proceedings of the Prehistoric Society 80, 299–326. Berkvens, R. & L.I. Kooistra, 2004: De laat-prehistorische bewoning: interpretatie en conclusies, in: C.W. Koot, R. Berkvens (eds), Bredase akkers eeuwenoud 4000 jaar bewoningsgeschiedenis op de rand van zand en klei. Rapportage Archeologie Monumentenzorg 102, Breda, 191-210. Broek, A. van den, 2011: De Culturele biografie van het grafveld Slabroekse Heide. Een grafveld op de Maashorst uit de prehistorie en Romeinse tijd, Leiden, (MA-scriptie Universiteit Leiden). Dikkenberg, L. van den, 2015: Verleden hergebruikt De betekenis van urnenvelden in de Midden- en Late IJzertijd en in de Romeinse tijd op de Zuid-Nederlandse zandgronden, Leiden (BA-scriptie). Fokkens, H., 2013: Post alignments in the barrow cemeteries of Oss-Vorstengraf and Oss-Zevenbergen, in: D. Fontijn, A.J. Louwen, S. van der Vaart en K. Wentink (eds.), Beyond Barrows Current research on the structuration and perception of the Prehistoric Landscape through Monuments, Leiden, 141-154. Gerritsen, F.A., 2003: Local Identities Landscape and Community in the Late Prehistoric Meuse-Demer-Scheldt Region, Amsterdam (PhD-Thesis). Gerritsen, F.A., 2007: Familiar landscapes with unfamiliar pasts? Bronze Age barrows and Iron Age communities in the southern Netherlands, in: C. Haselgrove, R. Pope (eds.), The earlier Iron Age in Britain and the near Continent, Oxford, 338-353. Hiddink, H., 2003: Het grafritueel in de Late IJzertijd en Romeinse tijd in het Maas-Demer-Scheldegebied, in het bijzonder van twee grafvelden bij Weert, Amsterdam. Hiddink, H.A. & E. de Boer 2006: Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Weert-Laarveld , Proefsleuf 1-146, Zuidnederlandse Archeologische Notities 68, Amsterdam. Hurk, L.J.A.M. van der, 1980: The tumili from the Roman period of Esch, province of North Brabant 3, Berichten Rijksdienst Oudheidskundig Bodemonderzoek 30, 367-392. Jansen, R. en H. Fokkens, 2010: Central places of the 1st and 2nd century AD in the Maaskant region (Southern Netherlands), Probleme der Küstenforschung 33, 68-81. Kortlang, F., 1999: The Iron Age urnfield and settlement from Someren-Waterdael, in: F. Theuws, N. Roymans, E.M. Moorman, W. Roebroeks (eds), Land and ancestors. Cultural dynamics in the Urnfield period and the Middle Ages in the southern Netherlands, (Amsterdam Archaeological Studies 4), Amsterdam, 133-198. Roymans, N., 1995: The cultural biography of urnfields and the long-term history of a mythical landscape, Archaeological Dialogues 1995-1, 2-38. Tol, A.J., 1999: Urnfield and settlement traces from the Iron Age at Mierlo-Hout, in: F. Theuws, N. Roymans, E.M. Moorman, W. Roebroeks (eds), Land and ancestors. Cultural dynamics in the Urnfield period and the Middle Ages in the southern Netherlands (Amsterdam Archaeological Studies 4), Amsterdam, 87-132. Velde, H.M. van der & W. Roessingh, H.C.G.M. Vanneste, 2009: Synthese, in: W. Roessingh, H.C.G.M. Vanneste (eds), Cuijk – Heeswijkse Kampen De archeologische opgraving van vindplaats 4 en 7, ADC Rapport 1173, Amersfoort. Verwers, G.J., 1972: Das Kamps Veld in Haps in Neolithikum, Bronzezeit und Eisenzeit, Leiden, Analecta Praehistorica Leidensia 5, 1-170. Verwers, G.J. & C.C. Bakels, 1975: Urnenveld en Nederzetting te Laag Spul Gemeente Hilvarenbeek, Leiden, Analecta Praehistorica Leidensia 8, 23-43. Wesselingh, D., 1993: Oss-IJsselstraat Iron Age graves and a native Roman settlement, Leiden, Analecta Praehistorica Leidensia 26, 111-138. Williams, H.M.R., 1997: Ancient Landscapes and the dead: the reuse of prehistoric and Roman monuments as early Anglo-Saxon burial sites., Medieval Archaeology 41, 1-31.

184

|

Urnenvelden hergebruikt

04-2016 binnenwerk.indd 184

01-08-16 10:41


Een Romeinse Europoort aan de Schelde Antony Kropff1

Sinds de Nehalennia-altaren uit de Schelde werden geborgen, weten we dat er in de Scheldemonding een Romeinse zeehaven was. Onlangs werd geopperd, dat de recent opgegraven Romeinse haven van Voorburg-Arentsburg ook een rol heeft gespeeld als overslaghaven voor maritieme handel en transport. Was er in het Nederlandse rivierengebied een aantal maritieme havens actief? We onderzoeken het overzeese transport vanuit het Nederlandse rivierengebied tussen circa 150 en 250 n. Chr. Welke goederen werden via de rivieren aangevoerd en waar werd vracht van rivierschepen overgeslagen op zeeschepen? Export vanuit het Nederlandse rivierengebied Eigen export Van de Beneden-Rijndelta werd onlangs vastgesteld, dat het gebied het Romeinse leger kon bevoorraden met onder andere emmer, gerst en hout. Ongeveer 50% van de totale behoefte aan granen kon zo gedekt worden. Daarnaast bleef aanvoer van elders wat betreft vee, broodtarwe en spelt nodig.2 Een bijdrage aan de export hoeft uit deze regio niet te worden verwacht. Een eventuele surplusproductie in het oostelijke deel van het Nederlandse rivierengebied zal waarschijnlijk zijn gebruikt om tekorten in het westen aan te vullen. In de Schelderegio was wél sprake van surplusproductie. Dat kunnen we opmaken uit schriftelijke bronnen uit de Romeinse periode, uit archeologische vondsten en uit een belangrijke epigrafische bron: de altaren voor Nehalennia. Het Zeeuwse gedeelte van het Scheldegebied rekenen we in het kader van deze bijdrage tot het Nederlandse rivierenge-

bied, hoewel het daar strikt genomen niet toe behoorde: het gebied lag destijds in Gallia Belgica. Om een indruk van de economische structuur van het gebied te krijgen, betrekken we de gehele Schelderegio in de beschouwing. Zout en allec (een vissaus) werden in het Menapische stamgebied (waartoe Zeeland behoorde) geproduceerd, zout in de omgeving van Koudekerke (Zeeland) en Zeebrugge (West-Vlaanderen).3 Dat het daarbij niet alleen ging om productie voor lokaal gebruik, blijkt uit de nog te bespreken Nehalennia-altaren van zouthandelaren en uit inscripties in Rimini (Italië) van twee salinatores (producenten van zout). 4 Zoutpannen voor directe zoutwinning

Afb. 1 Zoutproductie met briquetage techniek. Foto: Comité des Salines.

Een Romeinse Europoort aan de Schelde

04-2016 binnenwerk.indd 185

|

185

01-08-16 10:41


Figuur 1 Histogram muntverlies Domburg.

waren in onze streken door het klimaat niet mogelijk. Wel kon in zoutpannen het zoutgehalte van het zeewater worden opgevoerd, waarna zout kon worden gewonnen door verhitting van dat zoute water door middel van aardewerkcontainers in ovens (de briquetage– techniek) (af b. 1). Er zijn zoveel zoutcontainers gevonden dat de productie grootschalig moet zijn geweest. De bijna industriële omvang van de winning van zout blijkt ook uit de 1.500 m 2 beslaande zoutpan-installatie in Zeebrugge, met ovens en briquetage-materiaal op enige afstand5 en uit de dubbele batterij van elk vijftien zoutovens met forse omvang in Leffinge.6 De vier zouthandelaren die we kennen door een Nehalennia-altaar, kunnen dit zout o.a. naar Engeland hebben geëxporteerd.7 De zouthandelaren zouden zich in theorie ook bezig hebben kunnen houden met de import van Brits zout via de haven in de Scheldemonding, omdat in Essex (niet ver van Londen) zout werd geproduceerd. Aan deze kleinschalige productie kwam echter in de 2e eeuw een einde. Daarna volgde in de 3e eeuw een verbod op de export van Brits zout.8 Export van zout ligt dus

186

|

meer voor de hand. Ook wat betreft allec valt export aan te nemen. Er zijn grote hoeveelheden mossel- en kokkelschelpen gevonden op sites waar ook een oven werd aangetroffen9. Bovendien toont een doliumrand uit Aardenburg een graffito dat laat zien, dat het voorraadvat ooit 300 liter allec bevatte.10 Verder moeten we de Menapische ham niet vergeten, die tot in Rome zeer werd gewaardeerd.11 Daarnaast was er in het gebied van de Nerviërs kennelijk voldoende wolproductie die in ieder geval één exportproduct opleverde dat we in het prijsedict van Diocletianus terugvinden: de Nervische mantel met kap, een van de duurste mantels uit het prijsedict.12 We mogen ervan uitgaan dat ook wol, wollen kledingstukken en linnen werden geëxporteerd. Als laatste exportproduct van de Morini kunnen nog ganzen worden genoemd, die in Rome erg gewild waren.13 Ook hun veren en dons waren gewild als vulmiddel van matrassen en kussens.14 Doorvoer Uit gebieden buiten het Nederlandse rivierengebied werden over de Rijn en

Een Romeinse Europoort aan de Schelde

04-2016 binnenwerk.indd 186

01-08-16 10:41


de Maas producten aangevoerd die voor export bestemd waren. Een deel van de exporten uit het Rijnland valt in Britannia eenvoudig archeologisch vast te stellen, bijvoorbeeld aardewerk, glas, terracotta figuurtjes, wijn in vaten uit het Rijnland en lava-maalstenen uit Mayen aan de Middel-Rijn.15 Wat het aardewerk betreft, werd er onder andere terra sigillata uit het Rijnland geïmporteerd, maar het ging na 150 n. Chr. om een relatief beperkte hoeveelheid. Geverfde waar, vooral metaalglanswaar, uit de Moezelen Rijnstreek werd op ruime schaal geïmporteerd. Wijn uit het Rijnland werd op beperkte schaal in vaten geïmporteerd, zoals we weten door de in Britannia als waterput ingegraven exemplaren en door afbeeldingen op altaren en (graf)stenen uit het Rijnland.

figuur 1 van in Domburg gevonden munten.18 De votief-altaren (afb. 2) werden geplaatst door de verschepende handelaren als tegenprestatie voor bescherming door de godin. De tempels moeten in verband hebben gestaan met een (niet teruggevonden) haven en een handelsnederzetting. Dat kunnen we ook opmaken uit de aardewerkscherven die gedurende acht jaar op het strand van Domburg zijn verzameld door mevrouw Gerhardt. Zij vond onder andere 335 scherven uit de Romeinse periode, daterend tussen circa 100 en

Afb. 2 Nehalennia-altaar (RMO Leiden). Foto: RMO Leiden.

Vanuit de villazone op de lössgronden in Zuid-Limburg en België zijn over de Maas granen aangevoerd, zoals blijkt uit graanresten met onkruidzaden uit dit gebied.16 Veel van de genoemde exportproducten werden via de Rijn en de Maas aangevoerd. De vraag of die granen ook naar Britannia zijn verscheept, kan niet met zekerheid worden beantwoord.17 De Scheldehaven en Nehalennia. Waar werd de vracht op zeeschepen overgeslagen? Aan de Romeinse Scheldemonding (nu de Oosterschelde) lag een belangrijke haven voor maritieme handel en transport. Dat blijkt uit de vele Nehalennia-altaren die er na 1970 geborgen zijn. De godin Nehalennia bood blijkens de altaren bescherming aan zeevarenden en scheepsvracht. We vinden haar cultus tot nu toe alleen aan de Schelde. Dat baseren we op de gevonden altaren en op tempels die we op grond van die altaren en ander vondstmateriaal bij Domburg en Colijnsplaat mogen aannemen. Sommige altaren zijn gedateerd door een keizerlijke consulaatsvermelding; deze altaren bestrijken de periode 188227 n. Chr. Dat komt overeen met de eerste piek tussen 180 en 217 n. Chr. in Een Romeinse Europoort aan de Schelde

04-2016 binnenwerk.indd 187

|

187

01-08-16 10:41


Afb. 3 Opgraving haven Voorburg-Arentsburg 2007-2008. Foto: Universiteit Leiden.

250 n. Chr. Daarvan is 29% terra sigillata, wat in deze context wijst op een nederzetting met een handelsfunctie.19 De haven lag waarschijnlijk bij Colijnsplaat, aan de zuidoever van het Scheldeestuarium. Deze situering van de haven, achter twee militaire steunpunten was vanuit het oogpunt van beschutting en bescherming ideaal. 20 De Romeinen gaven de voorkeur aan dergelijke plekken voor een havenlocatie. Bekende voorbeelden van Romeinse estuariumhavens zijn Londen aan de Thames en Rezé aan de Loire. De inscripties op de altaren laten zien dat er vanuit de Scheldehaven door handelaren uit het noordwestelijke deel van het rijk verschillende producten werden verscheept. We vinden handelaren in allec (3 handelaren), zout (4 handelaren), aardewerk en terracotta (1 handelaar) en wijn (2 handelaren). Verder treffen we nog twaalf handelaren aan die zich eenvoudigweg negotiator noemen, vier van hen vermelden dat zij handel dreven op Britannia. Ook treffen we nog de altaren van drie reders en een scheepskapitein aan. Wat de vestigingsplaats betreft zien we

188

|

Trier, Keulen, Augst, Nijmegen, Dormagen, Ganuenta en de regio’s rond Besançon en Rouen.21 Verder kunnen we uit de eigennamen en de aard van de steen (kolenkalk, gewonnen aan de Maas tussen Namen en Huy) opmaken dat zestien dedicanten tot de Civitas Tungrorum behoorden en uit de omgeving van Tongeren kwamen. Uit de altaren blijkt, dat we rekening moeten houden met aanvoer van vracht vanuit het Rijn- en Maasgebied. Een maritieme haven in Voorburg? Er is in Voorburg-Arentsburg in 2007 2008 een Romeinse haven opgegraven die volgens de onderzoekers ook functioneerde als overslaghaven voor zeetransport. We bekijken of deze Romeinse haven aan het Corbulokanaal die functie kan hebben vervuld. De haven (af b. 3) is rond 160 n. Chr. aangelegd door een natuurlijke geul uit te baggeren en van kadewerk te voorzien.22 In het opgravingsverslag worden de functies van de haven besproken. Opmerkelijk genoeg wordt er geen verband gelegd tussen de aanleg van de haven rond 160 n. Chr. en de bouw van de stadsmuur circa tien jaar later.23 Een

Een Romeinse Europoort aan de Schelde

04-2016 binnenwerk.indd 188

01-08-16 10:41


dergelijk verband komt vaker voor zoals in Xanten en Keulen.24 Er is in de Voorburgse haven bouwmateriaal gevonden dat met de stadsmuur en -poorten in verband kan worden gebracht, waaronder het halffabricaat van een grote zuiltrommel en een blok tufsteen.25 Wellicht al tijdens, maar zeker na het gebruik als bouwhaven zal de haven andere functies hebben gehad. De opgravers denken aan de bevoorrading van militaire steunpunten in het kustgebied zoals Ockenburgh en Den Haag-Scheveningseweg. Dat is gezien overeenkomende aardewerk- en muntvondsten in de haven en in deze steunpunten plausibel. Overslaghaven? Minder plausibel is de veronderstelde functie van overslaghaven voor maritiem transport, voornamelijk naar Britannia. 26 Als aanwijzingen daarvoor worden onder andere genoemd de open verbinding met zee, overeenkomende aardewerkimporten in de haven van Voorburg enerzijds en in de haven van Londen-St Magnus House anderzijds en het feit dat beide havens gezien de diepte door kustvaarders konden worden aangedaan. De gebruiksperiode van beide havens komt echter niet overeen. De haven van Voorburg-Arentsburg werd rond 160 n. Chr. in gebruik genomen. Waarna er in 230 n. Chr. al sprake was van een verlandingsproces, ondanks een tweede uitbaggering rond 210 n. Chr.27 De opgraving van de Londense haven van St Magnus House bracht met commerciĂŤle havenactiviteit samenhangende kadewerken aan het licht die pas tussen 225 en 245 n. Chr. werden aangelegd.28 Dit verschil in operationele periode maakt een belangrijke overzeese handel tussen Voorburg-Arentsburg en Londen-St Magnus House minder waarschijnlijk. Kustvaarders? Een kustvaarder als de Blackfriars I die bij de Londense haven is gevonden, kon ook de Voorburgse haven aandoen, zo

wordt verondersteld. Dat is niet waarschijnlijk, gezien de breedte van 6,5 m van het schip en de diepgang van 1,5 m onder vracht.29 De aangenomen waterdiepte van de Voorburgse haven is 0,5 tot 1,5 m, afhankelijk van het getij en de waterstanden.30 Een dergelijk schip kon in dat geval alleen onder optimale omstandigheden en met beperkte vracht in de haven van Voorburg afmeren. Dat staat een doelmatige overslag op kustvaarders in de weg. Bovendien was het kanaal van Corbulo richting de Rijn niet bevaarbaar voor schepen van dit type.31 Zelfde aardewerkspectrum? De overeenkomende aardewerkimporten in de havens van Voorburg-Arentsburg en Londen-St Magnus House zouden de maritieme functie van de Voorburgse haven ondersteunen. Het terra sigillata (een belangrijk export-aardewerk) in de haven van Londen verschilt echter sterk van dat in de haven van Voorburg-Arentsburg. In Londen is veel terra sigillata uit Lezoux (Centraal GalliĂŤ) aangetroffen. Dit aardewerk komt vooral in de provincies Britannia en Gallia voor en is in de Rijnprovincies relatief schaars.32 Slechts 3,3% van het terra sigillata in de Voorburgse haven stamt uit Lezoux.33 In Voorburg-Arentsburg is de terra sigillata uit Trier een heel belangrijke component. Het Trierse terra sigillata in de haven van Londen zal niet in Voorburg zijn verscheept. In Voorburg dateert het aardewerk vooral uit de 2e eeuw 34 , terwijl het in de Londense haven gevonden versierde terra sigillata uit Trier voor een groot deel uit de 3e eeuw stamt. Ook bij het gestempelde terra sigillata ligt het accent in Londen later dan in Voorburg.35 Overigens, in Londen beslaat het terra sigillata 63% van het totale aardewerk36, in Voorburg slechts 6%37. Dat is normaal voor een rurale nederzetting, maar niet voor een handelsplaats, zoals de handelsnederzetting Goedereede-Oude Oostdijk38 en het Domburgse strand.39 Een Romeinse Europoort aan de Schelde

04-2016 binnenwerk.indd 189

|

189

01-08-16 10:41


Afb. 4 Opgraving platbodem De Meern 1. Foto: Ronald CorreljĂŠ.

Als we de verschillen in operationele periode, toegankelijkheid voor zeeschepen en aardewerkspectrum overzien, dan kunnen we concluderen dat vanuit de Voorburgse haven waarschijnlijk geen maritieme handel op Londen plaatsvond en dat meer in het algemeen een functie van overslaghaven voor zeetransport niet plausibel is. Rivieren als handelsroutes Voorburg-Arentsburg (Forum Hadriani) komt als overslaghaven voor het Rijn- en Maasgebied niet in aanmerking, maar het lijkt toch voor de hand te liggen, dat exportproducten uit het Rijnland en het Maasgebied via de mondingen van die rivieren werden verscheept. Maar is dat ook zo? Rijn In Nederland zijn relatief veel Romeinse schepen gevonden: vooral de Leidsche Rijn en de Oude Rijn zijn een waar scheepskerkhof. Het gaat om negentien vrachtschepen, waaronder elf grote platbodems vooral uit De Meern, Woerden en Zwammerdam. Acht van deze schepen zijn in de tweede helft van de 2e eeuw n. Chr. in gebruik geweest. 40 De platbodems waren geschikt voor bulktransport. In schip De Meern 4 is bij-

190

|

voorbeeld basalt aangetroffen, in twee andere schepen uit Zwammerdam ander bouwmateriaal. Gezien de datering van een flink aantal schepen in de tweede helft van de 2e eeuw hingen de bulktransporten waarschijnlijk samen met het feit dat in die periode een aantal castella deels in steen werd herbouwd 41 . Daarvoor moest natuursteen uit de Eifel worden aangevoerd en dakpannen uit de Holdeurn bij Nijmegen. Hieruit kan al worden afgeleid, dat de schepen in een militaire context hebben gefunctioneerd. Een andere aanwijzing daarvoor is de manier waarop de schepen uiteindelijk werden afgedankt: een deel is bewust onklaar gemaakt en afgezonken als beschoeiing van de oever of kade bij een castellum. Met een tweetal schepen is iets bijzonders aan de hand. Het schip De Meern 1 (afb. 4) is niet afgezonken maar door een ongeluk vergaan. Aan boord gevonden gereedschappen en militaria suggereren een werkschip van een timmermansploeg ingezet bij onderhoudswerkzaamheden voor het leger of voor soldaten die met dit werk waren belast.42 De Woerden I is ook een bijzonder schip. Het bevatte graanresten. 43 We zouden hier kunnen denken aan een civiel handelstransport, ware het niet dat het schip ook is afgezonken als oeverbeschoeiing bij het castellum te Woerden. De transformatie van limesforten van hout naar steen in de tweede helft van de 2e eeuw zal voor een grote vraag naar scheepsruimte hebben gezorgd. Ten minste 180 scheepsladingen tuf- en basaltsteen en nog eens 20 scheepsladingen dakpannen waren voor de bouw van het stenen castellum Woerden IV nodig. 44 Kortom, in de benedenloop van de Rijn zijn geen civiele handelsschepen gevonden. Dit deel van de Rijn lijkt voornamelijk gebruikt te zijn als militaire infrastructuur, als bevoorradingsroute voor castella en andere militaire installaties. Een overslaghaven voor maritiem transport in of bij de Rijnmonding is tot nu

Een Romeinse Europoort aan de Schelde

04-2016 binnenwerk.indd 190

01-08-16 10:41


toe niet gevonden. Daarbij moeten we ons afvragen of het mondingsgebied van de Rijn geschikt was voor een maritieme overslaghaven. De Rijnmonding vormde geen ruim estuarium van voldoende omvang, een plek waaraan de Romeinen traditioneel de voorkeur gaven voor een havenlocatie. Verder zijn er aanwijzingen dat de monding van de Rijn gevoelig was voor aanslibbing. 45 Voor vrachtverkeer tussen het Rijnland en Britannia zal in deze periode waarschijnlijk de Waal zijn gebruikt, waarbij goederen uiteindelijk in de Scheldehaven werden overgeslagen - daarover verderop meer. We hebben dus voor de periode 150-250 n. Chr. geen historische, epigrafische of archeologische bronnen waaruit aanvoer of overslag van producten voor overzeese handel via de Rijnmonding kan worden afgeleid. Maas en Helinium Opgravingen hebben informatie opgeleverd met betrekking tot nederzettingen aan de Maas, bijvoorbeeld Maastricht en Cuijk. Er blijft nog sprake van een kennislacune met betrekking tot het Maasdal. 46 Wat betreft het Helinium (de monding van Maas en Waal) is de situatie ook niet rooskleurig: erosie, havenaanleg, baggerwerkzaamheden en de aanleg van de Maasvlakte hebben mogelijk veel archeologische sporen vernietigd. Uit voorwerpen die bij de aanleg van de Beneluxhaven en ander graaf- en zuigwerk in de Nieuwe Waterweg werden geborgen, blijkt een militaire context van de Heliniumoever. 47 Sporen van een overslaghaven in het Helinium zijn niet gevonden, zodat nu niet kan worden vastgesteld of de Helinium-monding een rol bij de export speelde. De rol van de Maas en de zijrivieren als handels- en transportroute staat voor vervolgonderzoek op de agenda. 48 De Schelde, een Romeinse Europoort? We keren terug naar de overslaghaven bij Colijnsplaat aan de Schelde. De haven verscheepte producten uit het Schelde-

gebied, maar sloeg ook goederen over uit Rijn- en Maasgebied, zo bleek uit een aantal Nehalennia-altaren. Van Rijn en Maas naar de Schelde Transport met platbodems over de Noordzee vanuit de Rijn- of Maasmonding naar de Schelde valt niet aan te nemen, aangezien deze schepen niet bestand waren tegen deining en golfslag en dus niet gebruikt konden worden op zee. 49 Een waterverbinding tussen de Schelde en het Helinium en dus ook (via het Corbulokanaal) met de benedenloop van de Rijn werd in het verleden eenvoudigweg aangenomen, als voorloper van de middeleeuwse vaarroute de Striene.50 Deze hypothese is later verworpen.51 Op de huidige paleogeografische kaart van Nederland rond 100 n. Chr. komt de waterverbinding tussen Schelde en Helinium niet voor.52 Er is echter alle reden om een mogelijke verbinding over water tussen Schelde en Helinium nog eens te onderzoeken. De platbodem Woerden 1 vervoerde namelijk graan met zaden van akkeronkruiden af komstig uit het Belgische lรถssgebied. De meest plausibele route die het schip genomen kan hebben, zou via de Schelde, het Helinium, het Corbulokanaal en de huidige Oude Rijn geweest kunnen zijn.53 Verder is in de schepen De Meern 1, 4 en 6 eikenhout verwerkt, afkomstig uit Vlaanderen. We mogen ervan uitgaan, dat deze schepen in het Scheldegebied zijn gebouwd. Schepen van dit type kunnen niet over de Noordzee van de Schelde naar de Rijn zijn gebracht. Daarom wordt aangenomen, dat deze rivieren via al dan niet gegraven binnenwateren met elkaar verbonden waren.54 Een belangrijke aanwijzing voor een dergelijke waterverbinding is de vondst van een van noord naar zuid verlopend gegraven kanaal in de Hoekse Waard, mogelijk uit de Romeinse tijd.55 Poort tot Gallia Belgica De Scheldemonding is in vele opzichten Een Romeinse Europoort aan de Schelde

04-2016 binnenwerk.indd 191

|

191

01-08-16 10:41


een geschikte plaats voor een overslaghaven voor overzees transport. De rivier lag tussen Gallia Belgica waar civiele activiteiten zich volledig hadden ontplooid en Germania Inferior, in zekere zin een militair territorium. De Schelde speelde geen belangrijke rol binnen de militaire infrastructuur, lag minder perifeer dan de Rijn en bestreek in de benedenloop een omvangrijker gebied dat handelsgoederen voortbracht. Het is opmerkelijk dat twee exportproducten (ham en mantels) uit de Schelderegio in het prijsedict van Diocletianus (af b. 5) voorkomen terwijl producten uit de rest van het Nederlandse rivierengebied daarin ontbreken. Ook andere epigrafisch en/of archeologisch aantoonbare producten uit de regio (zout en allec) speelden een rol in het handelsverkeer vanuit de Scheldemonding. Het is aannemelijk dat de Nehalenniatempels in Domburg en Colijnsplaat deel uitmaakten van een cluster handelgerelateerde voorzieningen als een haven, kades, pakhuizen en horrea, kantoren van reders, handelskantoren, enzovoorts.56 Het belang en de mogelijke omvang van deze aangenomen handelscluster kunnen worden afgeleid uit het grote aantal geborgen altaren. In de Scheldehaven begon het zeetransport, maar of de oversteek naar Britannia

Afb. 5 Steen met een deel van het prijsedict van Diocletianus in het Pergamonmuseum te Berlijn. Foto: Wikipedia.

192

|

rechtstreeks, of via de haven van Boulogne werd gemaakt, weten we niet.57 Conclusie De overzeese handel vanuit het Nederlandse rivierengebied vond tussen circa 150 tot 250 n. Chr. voornamelijk plaats vanuit een haven in de Scheldemonding. Deze haven speelde een belangrijke rol bij de export van handelsgoederen, afkomstig uit het Scheldegebied: zout, allec, ham en ander verduurzaamd vlees, wol, wollen mantels en ander textiel. Een aantal van deze producten is aantoonbaar in het hele Romeinse rijk verhandeld. Geen andere regio in het westelijke stroomgebied van de rivieren die in Nederland uitmonden, beschikte over een dergelijk groot en gevarieerd goederensurplus, geschikt voor export. De Scheldehaven werd echter ook gebruikt door handelaren uit het Rijn- en Maasgebied, zoals uit de Nehalennia-altaren uit Domburg en Colijnsplaat blijkt. De benedenloop en monding van de Romeinse Rijn (de huidige Leidsche- en Oude Rijn) werden voor handelstransporten met overzeese bestemming waarschijnlijk niet intensief gebruikt. Dit had waarschijnlijk te maken met de rol van dit deel van de rivier als militaire infrastructuur, het ontbreken van voldoende scheepscapaciteit en vooral door het ontbreken van een geschikte overslaghaven voor maritiem transport in het mondingsgebied. Export van producten uit het Rijn- en Maasgebied vond waarschijnlijk grotendeels ook via de Scheldehaven plaats. We kunnen er inmiddels van uitgaan dat een waterverbinding tussen het Helinium en de Schelde samen met het Corbulokanaal goederentransport van de Rijn en het Helinium naar de Scheldemonding mogelijk maakte. De onlangs gepresenteerde hypothese dat de haven van Voorburg-Arentsburg een functie had als overslaghaven in de handel op Britannia moet vooralsnog van de hand worden gewezen, daarvoor zijn onvoldoende aanwijzingen. Over de rol van de monding van Maas en Waal (Helinium) in de maritieme handel vallen min-

Een Romeinse Europoort aan de Schelde

04-2016 binnenwerk.indd 192

01-08-16 10:41


Afb. 6 Kaartje met alle genoemde locaties, rivieren, estuaria en kanalen. Bron: romeinsekust.nl.

der definitieve uitspraken te doen, maar uit het relatief grote aantal handelaren uit het Maasgebied dat (zoals blijkt uit hun Nehalennia-altaren) de Scheldemonding uitkoos voor maritieme transporten, valt wel op te maken dat haven en handels-

cluster ook op hen een grote aantrekkingskracht uitoefenden58. Richard Holstraat 125 2551HR Den Haag antonykropff@hetnet.nl

Noten 1 Antony Kropff studeerde klassieke archeologie met antieke numismatiek als specialisatie in Leiden. Hij publiceerde eerder over de 3e-eeuwse muntcirculatie en schreef een aantal artikelen voor Westerheem, o.a. een serie over Forum Hadriani en over de Rijnlimes in het westen van het land. 2 Van Dinter et al. 2014, 32. 3 Van den Broeke 1996a, 199. 4 De Clerq en Van Dierendonck 2008, 22. 5 Van den Broeke 1996b, 55, noot 20. 6 Thoen 2000, 141. 7 De Clerq en Van Dierendonck 2008, 22.

Een Romeinse Europoort aan de Schelde

04-2016 binnenwerk.indd 193

|

193

01-08-16 10:41


8 Fawn et al., 1990; Saile 2015, 204. 9 Van Beek 1983, 4. 10 De Clerq en van Dierendonck 2008, 23-24. 11 Martialis, Epigrammata boek XIII, 54; Lauffer 1971, 104, 4.8. 12 Lauffer 1971, 156. 19.44. 13 Plinius, Naturalis Historia X, XXVII. 14 Lauffer 1971, 151, 18.1.a, 260. 15 Morris 2010, 53-81, 102-107. 16 Brouwers, Jansma en Manders 2013, 23. 17 Jones 1996, 213, 214 noot 82; Van der Veen 1992, 154-155. 18 Boersma 1967, 70. 19 Besuijen 2009; Van de Vrie 1987, 15-16. 20 Dhaeze 2011, 111-113, 285-286; De Clerq en Van Dierendonck 2008, 29. 21 Stuart en Bogaers 2001, 32-38, 47-48. 22 Driessen en Besselsen 2014, 20-21, 46, 107, 152. 23 Bink en Franzen et al. 2009, 57. 24 Schäfer 2014, 125; Wawrzinek 2014, 191 noot 2. 25 Driessen en Besselsen 2014, 552-553. 26 Driessen en Besselsen 2014, 159-161. 27 Ibid., 163-164. 28 Miller, Schofield en Rhodes 1986, 63-64. 29 Blackfriars ship I. Op 2 april 2016 ontleend aan: www2.rgzm.de/navis/home/..%5Cships%5Cship020%5CShip020.htm. 30 Driessen en Besselsen 2014, 161. 31 De Kort en Raczynski-Henk 2014, 55. 32 Morris 2010, 60-62, 103. 33 Driessen en Besselsen 2014, tabel II-1.6.1, p. 474. 34 Ibid., tabel II-1.6.3, p. 479. 35 Miller, Schofield en Rhodes 1986, 139, 142-145, fig. 81, 82. 36 Ibid., 98, fig. 74. 37 Driessen en Besselsen 2014, 328. 38 De Bruin et al. 2012, 117, 136-137. 39 Besuijen 2009, 95-98; De Vrie 1987, 15-16. 40 Brouwers, Jansma en Manders 2013, 14, 16, 22-26. 41 Norde 2006, 55. 42 Van Holk 2006, 37. 43 Haalebos 1997. 44 Blom en Vos 2008, 419. 45 De Bruin et al. 2012, 140-141. 46 Van Enckevort et al. 2005, 4, 19, 29. 47 Bogaers 1974; Haalebos 1974. 48 Stoepker 2006, 127. 49 Jansma, Haneca en Kosian 2014, 493 50 De Clerq en van Dierendonck 2008, 8. 51 Vos en Van Heeringen 1997, 66-67. 52 Vos en De Vries 2013. 53 Bazelmans 2006, 4. 54 Jansma, Haneca en Kosian 2014, 491-493; Brouwers, Jansma en Manders 2013, 19. 55 Kranendonk et al. 2006, 54-57. 56 Besuijen 2008, 25. 57 Trimpe Burger 1997, 28-29. 58 De auteur dankt Aagje Feldbrugge, conservator archeologische voorwerpen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen Literatuur Bazelmans, J., 2006: Het schip van Vleuten, een vreemde eend in de bijt, in: R. Oosting, J. van den Akker, (eds), Rivierscheepvaart. Inleidingen gehouden tijdens het negende Glavimans Symposion Vleuten-De Meern, 16 mei 2003, Amersfoort, 3-5. Beek, B.L. van, 1983: Salinatores and Sigillata: the coastal areas of North Holland and Flanders and their economic differences in the 1st century AD, Helinium 23, 3-12. Besuijen, G., 2008: Rodanum. A study of the Roman settlement at Aardenburg and its metal finds, Leiden. Besuijen, G., 2009: De collectie Gerhardt. Romeins en middeleeuws aardewerk van het strand van Domburg, Zeeland 18.3, 95-98. Bink, M., P.F.J. Franzen et al., 2009: Forum Hadriani-Voorburg, Definitief Archeologisch Onderzoek. (BAAC rapport A-05.0125), ’s-Hertogenbosch. Blom, E. & W.K. Vos, 2008. Woerden- Hoochwoert. De opgravingen van 2002-2004 in het Romeinse castellum Lau-

194

|

Een Romeinse Europoort aan de Schelde

04-2016 binnenwerk.indd 194

01-08-16 10:41


rium, de vicus en van het schip de ‘Woerden 7’, Amersfoort. Boersma, J.S., 1967: The Roman coins from the province of Zeeland, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 17, Amersfoort, 65-99. Bogaers, J.E., 1974: Romeinse militairen aan het Helinium, Westerheem 23, 70-78. Broeke, P.W. van den, 1996a: Southern sea salt in the Low Countries. A reconnaissance into the Land of the Morini, in: M. Lodewijckx (ed), Archaeological and historical aspects of West-European societies, Leuven. Broeke, P.W. van den, 1996b: Turfwinning en zoutwinning langs de Noordzeekust, Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 5, 48-59. Brouwers, W., E. Jansma en M. Manders, 2013: Romeinse scheepsresten in Nederland, Archeobrief 17:4, 13-27. Bruin, J. de, G.P.A. Besuijen, H.A.R Siemons & R.J. van Zoolingen, 2012: Goedereede-Oude Oostdijk, Een havenplaats uit de Romeinse tijd, Leiden. Clerq, W. de & R. van Dierendonck, 2008: Extrema Galliarum. Zeeland en Noordwest-Vlaanderen in het Imperium Romanum, Zeeuws Tijdschrift 58:3-4, 5-34. Dhaeze, W., 2011: De Romeinse kustverdediging langs de Noordzee en het Kanaal van 120 tot 410 na Chr, Gent. Dinter, M. van, L.I. Kooistra, M.K. Dütting, P. van Rijn & C. Cavallo, 2014: Could the local population of the Lower Rhine Delta supply the Roman Army? (Part 2), Journal of Archaeology in the Low Countries V:1, 5-50. Driessen, M. & E. Besselsen (eds), 2014: Voorburg-Arentsburg. Een Romeinse havenstad tussen Rijn en Maas (Themata 7), Amsterdam. Enckevort, H. van, Groot, T. de, Hiddink, H., Vos, W., 2005: De Romeinse tijd in het Midden-Nederlandse Rivierengebied en het Zuidnederlands dekzand en lössgebied, NOaA hoofdstuk 18 (versie 1.0), (www.noaa.nl). Fawn, A.J., K. A. Evans, I. McMaster & G. M. R. Davies, 1990: The Red Hills of Essex: Salt Making in Antiquity (Colchester Archaeological Group, Annual Bulletin 30), Colchester. Haalebos, J.K., 1974: Romeinse rommeltjes uit Rozenburg, Westerheem 23, 78-82. Haalebos, J.K., 1997: Ein Römisches Getreideschiff in Woerden (NL), Jahrbuch des Römisch Germanischen Zentralmuseums 43, Mainz, 475-509. Holk, A.F.L van, 2006: Een Romeinse aak bij Vleuten-De Meern, in: R. Oosting & J. van den Akker, (eds), Rivierscheepvaart. Inleidingen gehouden tijdens het negende Glavimans Symposion Vleuten-De Meern, 16 mei 2003, Amersfoort, 25-38. Jansma, E., K. Haneca & M. Kosian, 2014: A dendrochronological reassessment of three Roman boats from Utrecht (The Netherlands): evidence of inland navigation between the lower-Scheldt region in Gallia Belgica and the limes of Germania Inferior, Journal of Archaeological Science 50, 484-496. Jones, M.E., 1996: The end of Roman Britain, Ithaca. Kort, J.W. de & Y. Raczynski-Henk, 2014: The Fossa Corbulonis between the Rhine and Meuse estuaries in the Western Netherlands, Water History vol. 6-1, 51-71. Kranendonk, P., P. van der Kroft, J.J. Lanzing & B.H.F.M. Meijlink, 2006: Witte vlekken ingekleurd. Archeologie in het tracé van de HSL-Zuid, Amersfoort, 54-57. Lauffer, S., 1971: Diokletians Preisedikt. Berlin. Miller, L., J. Schofield & M. Rhodes, 1986: The Roman Quay at St Magnus House, London. Morris, F.M., 2010. North Sea and Channel Connectivity during the Late Iron Age and Roman Period (175/150 BC – AD 409. (BAR International Series 2157), Oxford. Norde, E., 2006: Verstening en verscheping; het ontstaan van het Zwammerdammer type, in: R. Oosting en J. van den Akker, (eds), Rivierscheepvaart. Inleidingen gehouden tijdens het negende Glavimans Symposion VleutenDe Meern, 16 mei 2003, Amersfoort, 39-58. Saile, T., 2015: Competing on unequal terms: saltworks at the turn of the Christian Era, in R. Brigand & O. Weller (eds.), Archaeology of Salt, approaching an invisible past. Leiden, 199-210. Schäfer, A., 2014: Köln: Römischer Hafen und Rheinseitige Stadtbefestigungen. Zur Rolle des Römischen Heeres als Bauträger, in: H. Kennecke (ed), Der Rhein als europäische Verkehrsachse. Die Römerzeit. (Bonner Beiträge zu Vor- und Frühgeschichtlichen Archäologie), Bonn, 117-143. Stoepker, H. (ed), 2006: Synthese en evaluatie van het inventariserend archeologisch onderzoek in de Maaswerken 1998-2005, Maastricht. Stuart, P. & J.E. Bogaers, 2001: Nehalennia. Römische Steindenkmäler aus der Oosterschelde bei Colijnsplaat. Leiden. Thoen, H., 2000: Zoutwinning: de teloorgang van een antieke industrie langs de Vlaamse kust, Vlaanderen 49, 139-142. Trimpe Burger, J.A., 1997: De Romeinen in Zeeland, Goes. Veen M. van der, 1992: Crop Husbandry Regimes. An Archaeobotanical Study of Farming in Northern England: 1000 BC - AD 500, Sheffield. Vos, P.C. & R.M. van Heeringen, 1997: Holocene geology and occupation history of the province of Zeeland (SW Netherlands), in: Fischer, M.M. (ed), Holocene evolution of Zeeland (SW Netherlands). (Mededelingen NIT GTNO 59), Haarlem, 5-109. Vos, P. & S. de Vries, 2013: 2e generatie palaeogeografische kaarten van Nederland (versie 2.0), Deltares, Utrecht. Op 17 december 2015 gedownload van www.archeologieinnederland.nl. Vrie, D. van de, 1987: Scherven op het strand. De verspoelde Romeinse nederzettingen in het deltagebied. (doctoraalscriptie Universiteit van Utrecht). Wawrzinek, C., 2014: In portum navigare: Römische Häfen an Flüssen und Seen, Berlijn.

Een Romeinse Europoort aan de Schelde

04-2016 binnenwerk.indd 195

|

195

01-08-16 10:41


Een zeldzame gouden Vikingring uit Wijk bij Duurstede Luit van der Tuuk1

In het najaar van 2012 vond een detectorzoeker in de uiterwaarden van de Lek in de buurt van Wijk bij Duurstede een bijzondere gouden vingerring die meteen als ‘Vikingring’ werd aangemeld.2 Meerdere keren is op dezelfde plaats gezocht, maar op een enkele fibula na werd verder niets meer ontdekt. Er is dus sprake van een losse vondst. Het gouden sieraad zat in een zanderige bodem op een diepte van ongeveer 20 tot 30 cm (afb. 1).

Afb. 1 De bijzondere gouden vingerring die in de uiterwaarden van de Lek werd gevonden. Foto: auteur.

De gesloten ring is opgebouwd uit drie in elkaar gedraaide gouddraden en weegt ruim 12 gram. Dat is uitzonderlijk zwaar voor dit soort ringen die meestal minder dan 10 gram wegen. De inwendige diameter van de ring is 19,9

Afb. 2 Op dit detail is het ruwe oppervlak met kleine putjes en oneffenheden goed te zien. Foto: auteur.

196

|

tot 21,8 mm (een gemiddelde mannenmaat) en de uitwendige diameter is 27,9 tot 29,0 mm. De afzonderlijke ronde draden hebben een lengte van ongeveer 80 mm en een grootste diameter van 2,7 mm. Naar de uiteinden toe zijn de draden dun uitgehamerd en aan die einden samengesmeed tot een glad geheel met een diameter van 2,9 mm. Afgezien van de glad gepolijste uiteinden zijn de afzonderlijke gouddraden enigszins hoekig. Ze hebben een ruw oppervlak met kleine putjes en oneffenheden (afb. 2). Blijkbaar zijn er stukjes goud uitgehamerd en verder niet meer afgewerkt. Ook zijn er enkele onbeduidende scheurtjes zichtbaar die vermoedelijk tijdens het samensmeden van de uiteinden zijn ontstaan. Het meest opvallende gebruiksspoor is de duidelijke slijtage van het gladde gedeelte aan de onderzijde van de ring waar de ineengevlochten gouddraden samenkomen (af b. 3). Deze diagonaal lopende slijtage, waardoor de ring zichtbaar dunner is geworden, maakt duidelijk dat het sieraad langdurig aan een koord gedragen is. Op dit gladde gedeelte zijn geen bewerkingssporen zichtbaar, maar wel krassen die uit normaal gebruik kunnen zijn

Een zeldzame gouden Vikingring uit Wijk bij Duurstede

04-2016 binnenwerk.indd 196

01-08-16 10:41


Afb. 3 Onderzijde van de ring waar de slijtage duidelijk zichtbaar is. Foto: auteur.

voortgekomen. Dit soort kleine beschadigingen kunnen ook later zijn ontstaan, bijvoorbeeld door verplaatsing in de stromende rivier waarin het sieraad mogelijk terecht is gekomen. Herkomst en datering De opbouw van deze vingerring met de drie in elkaar gedraaide draden is typisch voor vingerringen, armbanden en halsringen die uit Scandinavische graven en schatvondsten bekend zijn. Beroemd is de grootste goudschat ooit gevonden in Hoen (Noorwegen) met verschillende armbanden en halsringen. Deze sieraden zijn ook bekend van Tarup (Denemarken) en Asarve (Gotland, af b. 4).3 Het is maar een kleine greep uit een enorme hoeveelheid vondsten. Alleen al op dit Zweedse eiland zijn er vele tien-

tallen aan het licht gekomen. Dit soort ringen is niet alleen overal in ScandinaviĂŤ gevonden, maar ook in de door Noormannen gekoloniseerde gebieden in Rusland en de Danelaw, het door Noormannen bezette deel van Engeland. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de ring uit Wijk bij Duurstede van Scandinavische afkomst is. Hierbij moet wel aangetekend worden dat er veel geschreven is over arm- en halsringen uit de Vikingperiode, maar over vingerringen betrekkelijk weinig gepubliceerd is. Die worden meestal beschouwd als een kleine vorm van arm- of halsringen. De verschillende soorten Scandinavische vingerringen zijn enkele jaren geleden beschreven door Graham-Campbell. 4 Hij onderscheidt vijf typen op grond van hun opbouw:

Afb. 4 Goud- en zilverschat van het Zweedse eiland Gotland. Foto: Historisca museet, Stockholm.

Een zeldzame gouden Vikingring uit Wijk bij Duurstede

04-2016 binnenwerk.indd 197

|

197

01-08-16 10:41


A. een platte strip, al of niet plaatselijk verbreed; B. een enkele draad; C. een enkele, getordeerde draad; D. m eerdere in elkaar gedraaide draden, zoals het exemplaar uit Wijk bij Duurstede; en E. meerdere gevlochten draden. Bij al deze typen kunnen er ingeponste versieringen zijn aangebracht, hoewel die het meest voorkomen bij ringen die uit een platte strip zijn vervaardigd (type A). De uiteinden van alle gesloten ringen kunnen aan de achterzijde geknoopt of in elkaar gedraaid zijn, maar kunnen ook aan elkaar gehaakt of aaneengesmeed zijn. De door Graham-Campbell beschreven typen zijn aan de hand van voornamelijk uit Engeland bekende gesloten vondsten gedateerd tussen de 9e en de 12e eeuw. Gouden ringen van het type D zijn bekend vanaf de late 9e tot in de 11e eeuw, hoewel er incidenteel jongere exemplaren uit de 12e eeuw zijn beschreven. Afb. 5 Verspreiding van de in Nederland gevonden gouden vingerringen uit de Vikingperiode. Bron: auteur.

Afb. 6 Gouden ring uit Wijk bij Duurstede met ingeponste versieringen. Foto: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

198

|

Zilver en goud Uit de vele zilvervondsten die in Scandinavië zijn gedaan, blijkt dat zilver daar in de Vikingperiode (9e tot en met de 11e eeuw) een grotere rol speelde dan goud. Ook de meeste ringen zijn van zilver, hoewel er ook wel gouden exemplaren bekend zijn.5 Op IJsland zijn bijvoorbeeld maar drie gouden objecten uit de Vikingperiode gevonden, waaronder een vingerring. Toch komen we goud regelmatig in IJslandse saga’s tegen. In Engeland lijkt goud voor de daar gevestigde Denen een grotere rol te hebben gespeeld dan in hun vaderland. Zo zijn er van de 32 in het British Museum gecatalogiseerde vingerringen uit de Vikingperiode twaalf van goud: dat is een niet te verwaarlozen percentage van 37,5%. Voorts valt op dat van de tientallen vingerringen uit Groot-Brittannië en Ierland de gouden exemplaren meestal uit losse vondsten bekend zijn.6 Misschien kunnen we die observatie naar Nederland doortrekken, want ook de weinige exemplaren uit ons land zijn losse vond-

Een zeldzame gouden Vikingring uit Wijk bij Duurstede

04-2016 binnenwerk.indd 198

01-08-16 10:41


sten zonder duidelijke context (af b. 5). Behalve de in dit artikel besproken ring werd er in Wijk bij Duurstede een exemplaar van het type A met ingeponste versieringen gevonden (afb. 6).7 Een fragment van hetzelfde type A met een soortgelijke versiering werd in Huizen (NH) ontdekt (af b. 7).8 In Gaasterland (Fr.) werd een ring van het type D gevonden, waarbij tussen twee in elkaar gedraaide draden twee dunnere getordeerde draden zijn verweven (af b. 8).9 Ten slotte werd er bij Stroe op Wieringen een gouden ring gevonden die mogelijk van Scandinavische af komst is. Deze is vervaardigd uit een enkele draad die aan de bovenzijde tot een sierlijke knoop ineen is gedraaid (afb. 9). Al met al is de oogst van gouden Scandinavische ringen uit eigen bodem ronduit schraal te noemen. Commerciële functie of amulet? Bij gesloten schatvondsten hebben we al gauw met vergaard kapitaal te maken. In een tijd waarin er nog geen bankrekeningen bestonden, werd dit dikwijls in de vorm van edele metalen bewaard. Dat waren meestal munten, sieraden of baren die in een buidel, een kistje of een potje werden opgeborgen. Recent zijn er in Engeland 56 complete gouden vingerringen uit de Vikingperiode geïnventariseerd. Ongeveer een kwart van de onderzochte ringen was ingekerfd om ze te testen. Vermoedelijk hebben ze een rol in het handelsverkeer gespeeld. Een andere aanwijzing daarvoor is de gewoonte om gouden en zilveren voorwerpen in stukken te knippen om ‘gepast’ te kunnen betalen, een gebruik dat niet aan deze ringen voorbij is gegaan. In Engeland werd een handvol fragmenten van vingerringen gevonden dit van dit ‘hakgoud’ afkomstig was.10 Hoewel deze ringen dus vaak een commercieel doel dienden, lijkt de vingerring uit Wijk bij Duurstede eerder een symbolische, misschien rituele, functie te hebben gehad, bijvoorbeeld als amulet. Want de plaatselijke slijtage wijst erop dat het exemplaar langdurig aan

Afb. 7 Fragment van een gouden ring uit Huizen (NH). Foto: Mark Eybers.

Afb. 8 Gouden ring uit Gaasterland (Fr.). Foto: Christina Kohnen, Keulen.

Afb. 9 Gouden ring van Wieringen uit de 7e of 8e eeuw. Foto: Dick Burghout.

Afb. 10 De dwerg Andvari met een mythische gouden ring op een runensteen uit Årsunda, Gästrikland (Zweden). Foto: Machiel de Vos.

Een zeldzame gouden Vikingring uit Wijk bij Duurstede

04-2016 binnenwerk.indd 199

|

199

01-08-16 10:41


een koord of een riempje werd gedragen en hoogstwaarschijnlijk nooit als vingerring is gebruikt. Ringen speelden een belangrijke rol in de Scandinavische belevingswereld. Koningen gaven gouden ringen aan hun trouwe volgelingen, als beloning, maar ook als een zichtbaar symbool van hun loyaliteit. In mythen en legenden komen dan ook regelmatig ringen voor. Soms worden speciaal armringen genoemd, maar in andere gevallen is het niet altijd duidelijk wat voor soort ringen er bedoeld wordt. Vaak hebben ze een religieuze of magische functie. Een mooi voorbeeld is de mythische gouden ring van Andvari (afb. 10), een dwerg die onder water leefde in de gedaante van een snoek. Deze ring, waarmee Andvari goud kon maken, werd hem door de god Loki ontfutseld. De dwerg sprak echter een vloek uit over de ring die sindsdien voor veel onheil zou zorgen. We komen dit verhaal in de IJslandse Edda tegen in het Vers van Regin, maar dezelfde ring figureert ook in de Thidrekssaga en zelfs in het Nibelungenlied.11

Afb. 11 Utrechtse tolbepalingen in een oorkonde van keizer Hendrik V, gedateerd op 2 juni 1122. Foto naar: het Utrechts Archief.

200

|

Dorestad of toch niet? Het is verleidelijk om deze Vikingring, of beter gezegd, deze ring van Scandinavische oorsprong uit de Vikingperiode, met Dorestad in verband te brengen. Is het toeval dat er juist in Wijk bij Duurstede twee exemplaren zijn gevonden? Dorestad wordt met de handel op Scandinavië, Vikingplunderingen en Deense heersers als de ‘warlord’ Rorik in verband gebracht. Toch is het aannemelijk dat deze ring op zijn vroegst in de late 9e eeuw kan worden gedateerd, in een tijd dat Dorestad als handelscentrum had afgedaan. Ook al was er niet veel meer over van de

handelsplaats, er waren nog altijd Scandinavische kooplieden in onze streken te vinden. Volgens een Utrechts toldocument werden zij, in tegenstelling tot andere ingezetenen van Utrecht, van tol vrijgesteld (afb. 11). Deze vrijstelling die op een vroeger privilege moet teruggrijpen, werd in 1122 door keizer Hendrik V uitgevaardigd. In Utrecht had zich dus een Scandinavische gemeenschap gevestigd, mogelijk van kooplieden die een bijzondere positie hadden verworven.12 Waarschijnlijk waren zij ook in Tiel neergestreken. De geestelijke kroniekschrijver Alpertus van Metz wond zich nogal op over de afwijkende gewoontes van de ‘allochtonen’ die in deze handelsplaats woonden. Volgens hem waren het ruwe, onbetrouwbare, goddeloze, overspelige kooplieden zonder tucht die zich nog het liefste aan gezamenlijke drinkgelagen overgaven. En in het bijzonder merkte hij de afwijkende gewoonten en instellingen op waarmee zij zich van andere handelsplaatsen onderscheidden. De drinkgelagen op feestdagen en de vrije seksuele moraal doen denken aan Scandinavische gebruiken, zoals we die kennen van IJslandse saga’s en Arabische getuigenissen. Het is dus goed denkbaar dat er een Deens element in de Tielse koopliedenpopulatie aanwezig was.13 Conclusie Hoewel het waarschijnlijk is dat de vingerring uit Wijk bij Duurstede lange tijd een symbolische functie heeft gehad, wil dat nog niet zeggen dat die als zodanig in gebruik was toen de eigenaar hem verloor. De vindplaats maakt het zeer onwaarschijnlijk dat we met een grafgift te maken hebben. Dergelijke ringen worden ook maar zelden als rituele offergaven beschouwd. Slechts van enkele

Een zeldzame gouden Vikingring uit Wijk bij Duurstede

04-2016 binnenwerk.indd 200

01-08-16 10:41


exemplaren die in een water of een moeras waren gedeponeerd, wordt vermoed dat ze zo’n functie hebben gehad.14 Misschien moeten we toch aan handelswaar denken, ook al maakt de ring geen deel uit van een gesloten schatvondst. Het is onbevredigend, maar we zullen in het duister blijven tasten over de omstandigheden waaronder deze prachtige ring zo’n tien eeuwen geleden in de bodem terecht is gekomen.15 Museum Dorestad Muntstraat 42 3961 AL Wijk bij Duurstede info@museumdorestad.nl

Afb. 12 Zilveren vingerring. Foto: Cees-Jan van de Pol.

ZILVEREN RING UIT BETUWE Eind vorig jaar vond een detectorzoeker in de Betuwse klei een unieke zilveren vingerring van het type A met ingeponste versieringen (afb. 12). Zilveren ringen van Scandinavische oorsprong uit de Nederlandse bodem zijn minstens even zeldzaam als de gouden exemplaren uit dit artikel.

Noten 1 Luit van der Tuuk is conservator in Museum Dorestad (Wijk bij Duurstede) en publiceert regelmatig over vroegmiddeleeuwse archeologie en geschiedenis. Vorig jaar verscheen zijn boek Vikingen. Noormannen in de Lage Landen. 2 De ring bevindt zich in de particuliere collectie van de vinder. 3 Skovmand 1942, fig. 19; Graham-Campbell 1980, pl. 237; Thunmark-Nylén 1998, pl. 143, 23-28. 4 Graham-Campbell 2011 (2), 104-109. 5 Hardh 1996, 131-134. 6 Graham-Campbell 2011 (2), 104-105. 7 Roes 1965, 6. 8 Cruysheer & Van der Tuuk 2014, 5-6. 9 Besteman, Kramer & Leenheer 2009. 10 Kershaw, in voorbereiding. 11 Graham-Campbell 2011 (1), 105-133. 12 Muller & Bouman 1920 , no. 309. 13 Van Rij 1980, 81. 14 Kershaw, in voorbereiding. 15 De auteur dankt Barry Ager, James Graham-Campbell, Thomas Kamphuis, Addie Keizer en Jane Kershaw voor hun medewerking aan dit artikel. Literatuur Besteman, J., E. Kramer & C. Leenheer, 2009: ‘Zeldzame Vikingring’, Detector Magazine 107, 32-35. Cruysheer, A. & L. van der Tuuk, 2014: ‘Gouden Vikingring uit de gemeente Huizen’, De Ratel, Historische Kring Huizen, 5-6. Graham-Campbell, J., 1980: Viking Artefacts: A select catalogue, London. Graham-Campbell, J., 2011 (1): ‘The Serpent’s Bed’: Gold and silver in Viking-age Iceland - and Beyond’, in: Viking Settlements & Viking Society. Proceedings from the 16th Viking Congress, 105-133. Graham-Campbell, J., 2011 (2): The Cuerdale Hoard and Related Viking-age Silver and Gold from Britain and Ireland in the British Museum, London. Hardh, B., 1996: Silver in the Viking Age. Acta Archaeologica Lundensia, 8-25, Stockholm. Kershaw, J., ‘Gold as a Means of Exchange in Scandinavian England (c. 850-1050 AD)’, in: J. Kershaw, G. Williams & S. Sindbæk (eds.), Silver, Butter, Copper, Cloth: Monetary and Social Economies in the Viking World (OUP), in voorbereiding. Lindahl, F., 2003: Symboler i guld og sølv. Nationalmuseets fingerringe 1000-1700-årene, Kopenhagen. Muller Fz., S. & A.C. Bouman (eds.), 1920: Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I, Utrecht. Rij, H. van (ed.), 1980: Gebeurtenissen van deze tijd, Alpertus Mettensis / Alpertus van Metz, Amsterdam. Roes, A., 1965: Vondsten van Dorestad. Archaeologica Traiectina VII, Groningen. Skovmand, R., 1942: ‘De danske Skattefund fra Vikingetiden og den ældste Middelalder indtil omkring 1150’, Aarbøger for Nordisk Oldkyndighed og Historie, 1-275. Thunmark-Nylén, L., 1998: Die Wikingerzeit Gotlands, Stockholm. Een zeldzame gouden Vikingring uit Wijk bij Duurstede

04-2016 binnenwerk.indd 201

|

201

01-08-16 10:41


RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN...

‘S-HERTOGENBOSCH Het leven in ’s-Hertogenbosch rond 1500 Ronald van Genabeek1

Zoals u wellicht niet is ontgaan, herdenkt ’s-Hertogenbosch dit jaar de vijfhonderdste sterfdag van de schilder Jheronimus Bosch. In en rond de stad zijn tal van festiviteiten georganiseerd waarvan een grote, inmiddels weer gesloten, overzichtstentoonstelling in het Noordbrabants Museum de belangrijkste publiekstrekker was.2 Veel van de activiteiten staan in het teken van de schilderijen van Bosch en van de tijd waarin hij leefde.

De periode rond 1500 was de bloeitijd voor de stad zowel op cultureel als economisch gebied. Veel panden in de stad bevatten nog delen uit deze periode en bij opgravingen is veel materiaal verzameld uit de 16e eeuw. De afdeling Erfgoed van de gemeente ’s-Hertogenbosch, waaronder de archeologen en bouwhistorici vallen, heeft het Jeroen Boschjaar aangegrepen om de kennis die in de afgelopen decennia over de stad rond 1500 is verzameld, aan een breed publiek te presenteren. Dit gebeurt door middel van een tentoonstelling en een groot aantal driedimensionale digitale reconstructies van

202

|

gebouwen en delen van de stad. In dit artikel passeert een aantal aspecten uit deze tentoonstelling de revue. We laten zien hoe door de combinatie van archeologische, bouwhistorische en geschreven bronnen het verhaal van de stad rond 1500 wordt verteld. Torens en kantelen Toen Jheronimus Bosch in 1516 stierf, had ’s-Hertogenbosch bijna 20.000 inwoners en behoorde daarmee tot de grootste steden binnen onze huidige landsgrenzen. Er was sprake van economische bloei die te danken was aan de gunstige ligging aan de noordrand van

Rondom de Stad

04-2016 binnenwerk.indd 202

01-08-16 10:41


de Brabantse zandgronden, dicht bij de Maas. Om dezelfde reden was de stad ook van groot strategisch belang. ’s-Hertogenbosch was omgeven door een bijna vijf km lange stadsmuur met tientallen torens en stadspoorten. Het merendeel van de stadsmuren is nog aanwezig hoewel ze veel van hun middeleeuwse uitstraling hebben verloren. In de loop van de 16e eeuw zijn de kantelen van de muren en de spitsen van de torens verwijderd omdat de vestingwerken aangepast werden aan de eisen van de tijd. De middeleeuwse muren waren niet bestand tegen het steeds zwaarder wordende geschut en zijn vanaf ongeveer 1540 aan de binnenzijde voorzien van een aarden wal. Op de wal werden kanonnen opgesteld, evenals op de afgetopte en met aarde opgevulde muurtorens. Door het aanbrengen van het wallichaam werd de middeleeuwse muur aan de stadszijde grotendeels begraven. In 2014 is door het weggraven van een klein deel van de wal aan de zuidzijde van de stad de binnenkant van de middeleeuwse muur weer zichtbaar gemaakt. De Sint Jan Wie aan het begin van de 16e eeuw

’s-Hertogenbosch naderde zag een stad die niet alleen werd gedomineerd door de vele stadspoorten en vestingtorens maar ook door tientallen kerken en kapellen. Uit historische bronnen blijkt dat aan het begin van de 16e eeuw bijna één op de twintig inwoners kloosterling of priester was. De vele kloosters waren soms uitgebreide complexen die een groot deel van het stedelijk gebied in beslag namen. Naast de kloosterkapellen waren er veel kapellen die waren gesticht door religieuze broederschappen. De grootste daarvan is de Sint Jacobskerk die rond 1430 is gesticht door een broederschap van bedevaartgangers naar Santiago de Compostella. Het gebouw bestaat nog steeds en is nu het onderkomen van de afdeling ‘erfgoed’. De meest indrukwekkende kerk was uiteraard de Sint Jan, die prominent boven alle andere gebouwen van de stad uitstak. Rond 1516 werd nog druk gebouwd aan de kapconstructie van het schip en aan de middentoren, maar de rest van de kerk was al gereed.3 De bouw van de Sint Jan werd onder meer bekostigd uit de inkomsten van vele pelgrims die jaarlijks naar het mirakelbeeld van Maria kwamen. Net als de stadsmuren gaf de monumentale kerk de stad pres-

Afb. 1 Detail van een driedimensionaal model van de Bossche Markt rond 1500 gebaseerd op bouwhistorisch en iconografisch bronnen materiaal. Tekening: R. Glaudemans, afd. Erfgoed ’s-Hertogenbosch.

Rondom de Stad

04-2016 binnenwerk.indd 203

|

203

01-08-16 10:41


Afb. 2 Grote beerput uit het eind van de 15e eeuw aan de Stoofstraat. Foto: afd. Erfgoed ’sHertogenbosch.

Afb. 3 Brok aaneengesmolten brandresten uit 1463, aangetroffen bij de opgraving van het Minderbroedersklooster. Foto: W. Hartman, afd. Erfgoed ’s-Hertogenbosch.

204

|

tige. Ook Jheronimus Bosch werkte hieraan mee. Hij leverde onder meer de beschilderde zijluiken van diverse altaren en ontwerpen voor glas-in-loodvensters. Hij was echter niet de enige kunstenaar die zijn stempel drukte op het gebouw. Ook bouwmeesters als Jan Heins of Alart du Hameel, de messinggieter Aert van Tricht en beeldsnijder Adriaan van Wesel werden ingehuurd om hun bijdrage te leveren. Rondom de bouw van de Sint Jan ontstond zo een groep getalenteerde ambachtslieden die ook elders in de stad opdrachten kreeg. Beerputten Het straatbeeld werd rond 1500 gekenmerkt door smalle huizen van twee of drie verdiepingen met houten gevels die vaak iets uitkraagden (af b. 1). De smal-

le percelen waren langgerekt en strekten zich uit van de straat tot aan het riviertje de Binnendieze, de gekanaliseerde versie van de Dommel, de Aa en vele zijtakken daarvan, die door de binnenstad stroomde en de structuur van de stad heeft bepaald. Via dit riviertje konden goederen worden aan- en afgevoerd. Bovendien zorgde het voor de aanvoer van water dat gebruikt werd bij de vele ambachten in de stad en de mogelijkheid om afvalwater af te voeren. Dit laatste werd in ieder geval vanaf de 15e eeuw al als een probleem gezien, aangezien het afval zorgde voor stank en het water onbruikbaar maakte voor diverse ambachten. Bovendien leverde de ophoping van afval in de rivier belemmeringen op voor de scheepvaart. Om die reden verbood het stadsbestuur dan ook het lozen van afval op de Binnendieze. Vanaf het einde van de 15e eeuw werden in de stad massaal grote beerputten aangelegd waarin een deel van het afval terecht kwam. Opvallend is de grote omvang van de beerputten in ’s-Hertogenbosch. Putten met een diameter van 4 meter zijn geen uitzondering (af b. 2). Naast de beerputten waren er diverse punten in de stad waar burgers hun afval heenbrachten dat dan vervolgens werd afgevoerd om terreinen op te hogen of stadswallen aan te leggen. Stenen huizen met houten gevels De huizen waren voorzien van houten voorgevels. De achtergevels en zijgevels waren van baksteen. Houten gevels hadden te maken met de ambachten die in de huizen werden uitgevoerd. Hiervoor was namelijk voldoende licht nodig dat door middel van zoveel mogelijk vensters binnentrad. Alleen in houten gevels was het mogelijk om voldoende glasoppervlak te creëren. Het voorhuis was bovendien heel hoog wat de hoeveelheid daglicht vergrootte. In het achterste deel van het voorhuis bevond zich de binnenhaard waar gekookt werd en waar het grootste deel van het huiselijk leven zich afspeelde.

Rondom de Stad

04-2016 binnenwerk.indd 204

01-08-16 10:41


Onder het achterhuis was vaak een kelder aangelegd die op de meeste plaatsen in de stad deels boven het maaiveld uitstak aangezien men anders last had van het grondwater. Boven deze kelder lag een opkamer die soms functioneerde als ‘nette kamer’. De bovenverdiepingen dienden voor opslag, als slaapvertrekken van knechten of werden verhuurd. Rond 1500 waren de meeste huizen voorzien van een dak dat was gedekt met leien of daktegels. Voor het aanbrengen hiervan verstrekte de stad subsidie om te voorkomen dat brand grote delen van de stad in as kon leggen, wat onder andere in 1463 was gebeurd. Door onoplettendheid van een lakenverver brak in dat jaar brand uit in de Verwerstraat. Door felle wind en droogte breidde het vuur zich snel uit richting de Markt waarbij honderden huizen en onder andere het stadhuis en het klooster van de Minderbroeders in as werden gelegd. Bij opgravingen op het terrein van het Minderbroederklooster werd een brandlaag aangetroffen met de resten die bij deze brand waren achtergebleven. Hierin bevonden zich brokken aaneengekoekt puin met stukken gesmolten daklei (af b. 3). Hieruit valt af te leiden dat bij de brand temperaturen tot zo’n 11001200 graden Celsius bereikt werden. De stadsbrand moet dus het karakter hebben gehad van een ware vuurstorm. Jheronimus Bosch moet als jongen van een jaar of 13 deze brand hebben meegemaakt. Het moet grote indruk hebben gemaakt want op veel van zijn schilderijen beeldt hij de hel af als een brandende stad zoals hij die destijds heeft gezien (af b. 4). Messen Ondanks de risico’s werden allerlei brandgevaarlijke ambachten niet systematisch uit de dichtbebouwde binnenstad verbannen. Veel van deze ambachten waren namelijk veel te belangrijk voor de welvaart van de stad. ‘s-Hertogenbosch dankte haar bloei waarschijnlijk aan het feit dat zij niet gericht was op één bedrijfstak maar op een combi-

natie van verschillende industrieën, haar functie als centrum voor een groot achterland en de (inter)nationale handelscontacten. Enkele belangrijke bedrijfstakken waren textielproductie, leerverwerkende industrie en metaalnijverheid. Vooral messen en spelden werden tot ver in het buitenland geëxporteerd. Een bepaald type grote messen wordt in Zuid-Amerika nog steeds ‘belduque’ genoemd: afgeleid van de 16e-eeuwse Spaanse naam voor ’s-Hertogenbosch. Het is niet helemaal duidelijk waarom de Bossche messen zo populair waren en op welk gebied de Bossche messenmakers nu precies uitmuntten. Enkele aanwijzingen werden in 2004 gevonden toen in de Stoofstraat het atelier van een messenmaker werd bloot gelegd uit het midden van de 16e eeuw. 4 Behalve de werkplaats zelf werd in de bijbehorende beerput een grote hoeveelheid halffabricaten, grondstoffen en afvalproducten aangetroffen. Hieruit werd duidelijk dat de messenmaker alle stadia van de productie zelf uitvoerde: van het smelten van het ruwe ijzererts en het smeden

Afb. 4 Detail van het drieluik met Sint Ontcommer door Jheronimus Bosch met daarop een hellevuur. Bron: Gallerie dell’Accademia, Venetië.

Rondom de Stad

04-2016 binnenwerk.indd 205

|

205

01-08-16 10:41


Afb. 5 Mes gemerkt met de letter ‘M’ gevonden in ’s-Hertogenbosch. Foto: afd. Erfgoed ’s-Hertogenbosch.

Afb. 6 Mes gemerkt met de letter ‘M’ op een schilderij van het Laatste Oordeel door Jheronimus Bosch. Bron: Groeningemuseum Brugge.

Afb. 7 Vetvanger met gleufjes en gaten voor het opleggen van braadspitten. Foto: afd. Erfgoed ’s-Hertogenbosch.

206

|

van de messen tot het maken van de heften. Op deze manier werd de kwaliteit van alle stappen door dezelfde persoon bewaakt. Tussen het afval bevonden zich ook stukjes hout, been en hoorn waarvan heften werden vervaardigd. Veel heften werden gemaakt van buxushout dat uit het Middellandse Zeegebied werd aangevoerd. Enkele halffabricaten waren gemaakt van letterhout en palissanderhout dat uit Zuid-Amerika was geïmporteerd. Er was blijkbaar in het midden van de 16e eeuw al een internationaal handelsnetwerk waarbij grondstoffen uit onder meer Zuid-Amerika naar ’s-Hertogenbosch werden vervoerd, daar werden verwerkt tot messen en vervolgens weer naar Zuid Europa werden geëxporteerd. Om de kwaliteit aan te geven werden de messen voorzien van een makersmerk en vaak een herkomstmerk van ’s-Hertogenbosch: de boschboom. Op zijn schilderijen beeldt Jheronimus Bosch regelmatig reusachtige messen af. Vaak zijn deze voorzien van een merkteken dat we ook van enkele opgegraven messen kennen: de ‘M’ (af b. 5 en 6). Typisch Bosch In tegenstelling tot de vele messenmakers die vooral voor de export produceerden, werkten de pottenbakkers vrijwel uitsluitend voor de lokale markt. Hun producten bestonden vooral uit eenvoudig roodbakkend aardewerk dat onder meer voor voedselbereiding en opslag werd gebruikt. Een typisch Bosch product was een vetvanger gecombineerd met een braadspit (af b. 7).5 Deze bestond uit een rechthoekige bak met aan drie zijden opstaande randen waarvan de korte zijden waren voorzien van sleuven en gaten waarin braadspitten werden gelegd. Het geheel kon tegen het haardvuur aangeschoven worden waardoor het vlees gaar kon worden. De hoge achterkant van het braadspit zorgde voor het terugstralen van de warmte. Het afdruipend vet kon uit de rechthoekige bak geschept worden om

Rondom de Stad

04-2016 binnenwerk.indd 206

01-08-16 10:41


Afb. 8 Funderingen van het Keizershof aan de Keizerstraat in ’s-Hertogenbosch in 2000. Foto: afd. Erfgoed ’s-Hertogenbosch.

weer over het vlees heen te gieten. Dit soort voorwerpen worden in ’s-Hertogenbosch regelmatig aangetroffen maar zijn buiten de stad vrijwel niet bekend. Het was dus een product van een lokale pottenbakker dat in de stad blijkbaar goed werd verkocht maar niet door pottenbakkers in andere steden werd nagemaakt. Wat de reden daarvoor is weten we niet. Mogelijk was het concept niet zo ideaal als het lijkt. Een ander product van de Bossche pottenbakers zijn borden die zijn versierd met symbolen van heiligen. Ze werden gemaakt van rood aardewerk dat werd voorzien van een laagje geel slib. Hierin werden dan teksten of voorstellingen gekrast met meestal een religieuze betekenis. Vooral de tekst ‘MARIA’ en symbolen voor Christus, Catharina, Barbara of Agatha waren populair.6 Als symbool voor Catharina gebruikte men de martelwerktuigen: twee raderen met punten en een zwaard. Volgens de legende werd zij gemarteld met een rad dat was voorzien van scherpe punten. Het rad brak echter waarna ze uiteindelijk met een zwaard werd onthoofd.

opleverde, zorgde voor een stedelijke bovenlaag die vooral bestond uit families die rijk waren geworden door handelsactiviteiten. Deze woonden vaak in grote huizen met meerdere vleugels. Een monumentale traptoren verbond de verschillende verdiepingen met elkaar maar was vaak veel hoger dan het huis en verleende de eigenaren daardoor extra status. Veel van deze huizen waren volgens de laatste mode ingericht in renaissancestijl.

Afb. 9 Kacheloventegel met de voorstelling van vrouw Minne, gevonden in de beerput van het Keizerhof. Foto: afd. Erfgoed ’sHertogenbosch.

Pronken met symbolen De welvaart die de handel en nijverheid Rondom de Stad

04-2016 binnenwerk.indd 207

|

207

01-08-16 10:41


In 1526 liet de rijke koopman Hendrick Proenink van Deventer een groot woonhuis ombouwen tot stadspaleis bestaande uit vier vleugels rond een binnenplaats. In dit huis, dat later de bijnaam het Keizershof kreeg, logeerden af en toe koninklijke gasten. In 2000 is het complex in zijn geheel opgegraven (af b. 8). Daarbij kwamen niet alleen de funde-

Afb. 10 Huwelijksbokaal van Floris van Egmond en Margaretha van Bergen uit 1500, vervaardigd in Siegburg, gevonden in de beerput van het Keizershof. Foto: G. de Graaf, afd. Erfgoed ’s-Hertogenbosch.

208

|

ringen tevoorschijn maar ook een enorme beerput waarin veel bijzondere vondsten werden aangetroffen. Twee vrijwel gave kacheloventegels wijzen op minimaal twee tegelkachels. EĂŠn daarvan was versierd met een voorstelling van Venus ofwel Vrouw Minne: een vrijwel naakte dame die symbool stond voor begeerte en onkuisheid (af b. 9).7 Mogelijk waren op de tegelkachel meerdere van dergelijke moralistische voorstellingen aangebracht die de toeschouwer moesten waarschuwen voor de verlokkingen van het leven, een thema dat ook in de schilderijen van Jheronimus Bosch veel voorkomt. Een andere kacheloventegel was versierd met het wapenschild van de hertog van Gulik.8 Deze belangrijke edelman heeft echter nooit in het Keizershof gewoond. Waarschijnlijk omringde Hendrick Proening van Deventer, die zelf niet van adel was, zich graag met symbolen die verwijzen naar zijn contacten met de hoge adel. Een ander voorbeeld daarvan is een grote bokaal uit Siegburg die uit de beerput tevoorschijn kwam (af b. 10).9 Deze is in 1500 gemaakt ter gelegenheid van het huwelijk van Floris van Egmond en Margaretha van Bergen. Waarschijnlijk werden dergelijke bekers uitgereikt aan belangrijke bruiloftsgasten. Door met een dergelijke bokaal te pronken liet de eigenaar zien wat voor belangrijke relaties hij had. Mode De stedelijke elite gebruikte niet alleen zijn huisraad als statussymbool. De belangrijkste manier om zijn sociale positie te tonen was door middel van kleding en schoeisel. Helaas blijft van kleding in de bodem over het algemeen maar weinig bewaard. Alleen van kledingaccessoires als gespen, kledingspelden en riembeslag wordt regelmatig iets terug gevonden. Het gaat daarbij meestal om voorwerpen van tin/lood of van messing. Daarbij moet wel worden bedacht dat deze oorspronkelijk blonken als zilver of goud, waardoor ook de

Rondom de Stad

04-2016 binnenwerk.indd 208

01-08-16 10:41


gewone man aan de mode mee kon doen. In de beerput van het Keizershof werd een groot stuk van een leren riem aangetroffen die was versierd met tin/loden beslag in de vorm van een initiaal. Blijkbaar was ook bij de stedelijke elite niet alles zilver wat blonk. Schoenen blijven in de bodem vooral onder natte condities beter bewaard. Rond 1500 vindt een belangrijke verandering plaats in de schoenmode. Tot die tijd hadden veel schoenen een spitse neus en ook de trippen die men op straat onder de schoenen aan trok hadden vaak een spitse punt. Het was niet gemakkelijk om hier normaal op te lopen waardoor je zelfs aan de manier van lopen kon zien dat iemand modieus gekleed was. Vanaf ongeveer 1500 komen hele stompe neuzen in zwang. Net als op vele gebieden vindt dus ook in de schoenmode in die periode een drastische verandering plaats.

Om de bezoekers van de tentoonstelling een beeld te geven van hoe mensen in de tijd van Bosch gekleed gingen, is de kleding van enkele ‘gewone mensen’ op zijn schilderijen gereconstrueerd waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van de originele vondsten. Aan de hand van deze figuren wordt het verhaal van het dagelijks leven in de stad van Bosch verteld. De tentoonstelling ‘De Stad van Bosch’ is te zien in het Groot Tuighuis, het onderkomen van de afdeling Erfgoed van de gemeente ’s-Hertogenbosch, Bethaniestraat 4, 5211 LJ ’s-Hertogenbosch. Voor openingstijden en adres zie www.stadsarchief.nl/bam/de-stad-vanbosch

Postbus 12345 5200GZ ’s-Hertogenbosch r.vangenabeek@s-hertogenbosch.nl

Noten 1 Ronald van Genabeek is gemeentelijk archeoloog van ’s-Hertogenbosch. 2 Voor meer informatie over de activiteiten zie: www.bosch500.nl. 3 Boekwijt, Glaudemans en Hagemans 2010, 183. 4 Van Genabeek 2012. 5 Janssen & Nijhof 1992. 6 Nijhof & Janssen 2000. 7 Janssen 2008 (2). 8 Met dank aan Martien Veeckens voor het determineren van dit wapenschild. 9 Janssen 2008 (1). Literatuur Boekwijt, H., R. Glaudemans & W. Hagemans, 2010: De Sint-Janskathedraal van ’s-Hertogenbosch. Geschiedenis van de Bouw. Alphen a/d Maas. Genabeek, R. van, 2012: Messen uit de Stoofstraat. De beerput van een messenmaker uit de 16de eeuw. In: R. van Genabeek, E. Nijhof, F. Schipper & J. Treling (red.), Putten uit het Bossche verleden. Vriendenbundel voor Hans Janssen ter gelegenheid van zijn afscheid als stadsarcheoloog van ’s-Hertogenbosch. Alphen a/d Maas / ’s-Hertogenbosch, 144-161. Janssen, H.L., 2008 (1): Een bokaal uit Sieburg. Huwelijksgeschenk voor Floris van Egmond? Bossche Bladen 20082, 49-55. Janssen, H.L., 2008 (2): De betovering van de liefde? Een mal van het Loeffplein. Bossche Bladen 2008-4. 142-145. Janssen, H.L. & E. Nijhof 1992: Four 16th century redware spit-supports from ‘s-Hertogenbosch. In: D. Gaimster & M. Redknap (eds.), Everyday and Exotic Pottery from Europe c. 650-1900. Studies in honour of John G. Hurst. Oxford, 345-358. Nijhof, E. & H.L. Janssen 2000: Tekens voor Heiligen. Symbolen voor de heilige Catharina, Barbara en Agatha in ’s-Hertogenbosch in de eerste helft van de 16de eeuw. In: D. Kicken, A.M. Koldeweij & J.R. ter Molen (red.), Gevonden Voorwerpen. Opstellen over middeleeuwse archeologie voor H.J.E. van Beuningen. (Rotterdam Papers 11), Rotterdam, 257-281.

Rondom de Stad

04-2016 binnenwerk.indd 209

|

209

01-08-16 10:41


LITERATUURRUBRIEKEN

SIGNALEMENTEN Peter Bitter en Guus van den Berg (met medewerking van Rob Roedema, Sjaak Waterlander en Karin Beemster), Stukjes van het centrum. Opgravingen bij de Payglop, Langstraat en Gedempte Nieuwe Sloot in 2012 (RAMA 23). Gemeente Alkmaar 2016. ISBN 978-90820837-6-7. Geïll., 241 pag., € 32,50

Afb. 1 Majolica drinkbeker 1550-1650, bodemvondst Alkmaar. Uit: RAMA 23.

210

|

Deze editie in de reeks Rapporten over de Alkmaarse Monumenten bevat de resultaten van een drietal verschillende opgravingen: Pay­ glop 25, de Langstraat en de Gedempte Nieuwe Sloot. Dankzij het onderzoek van het perceel Pay­glop 25 is zes eeuwen bewoningsgeschiedenis in beeld gebracht van een erf in het centrum van Alkmaar met vondsten vanaf de 14e eeuw. Opvallend genoeg heeft deze opgraving geen beerput opgeleverd, wat op een compleet opgegraven perceel toch ongebruikelijk is. Mogelijk is de put verdwenen bij de aanleg van een kelder. Wel zijn er enkele kuilen met huisafval uit de 16e en 17e eeuw gevonden. Opmerkelijk is ook de vondst van een majolica drinkbeker. (afb. 1) Onderzoek elders in Alkmaar, in de Langestraat, leverde enkele aanvullingen op de resultaten van een omvangrijk archeologisch en bouwhistorisch onderzoek dat in 1992-1993 op die locatie is uitgevoerd. Een nu onderzochte beerput behoort bij een kapitaal huis met voorname bewoners. Naast sporen van alledaags voedsel omvat het afval ook de fragmen-

Literatuurrubrieken

04-2016 binnenwerk.indd 210

01-08-16 10:41


ten van een aantal typisch luxe waren uit de 17e, 18e en 19e eeuw. Bij zowel het voedsel (vooral vis en gevogelte) als bij het serviesgoed valt de grote variatie in het oog. De meest opvallende vondsten bij de archeologische begeleiding van de aanleg van een rioleringsstelsel ter hoogte van de Gedempte Nieuwe Sloot dateren uit de 10e, 11e en 12e eeuw. Het oudste zijn de resten van vermoedelijk een huisplatform van donkerbruine kleiplaggen, afdekt door een pakket overstromingsafzettingen. Elk van de hier gebundelde drie onderzoeksverslagen wordt afgesloten met een samenvatting, telkens gevolgd door bijlagen met sporen, profielen, vondsten etc. en beschrijving van aardewerk- en glasvondsten volgens het ‘Deventer systeem’. ** *

Erfgoed Alkmaar nr. 45, april 2016 De nieuwsbrief van de gemeente Alkmaar (voorheen Nieuwsbrief Monumenten & Archeologie, nu verruimd tot al het erfgoed) bevat weer twaalf pagina’s actualiteit over archeologisch en bouwhistorisch onderzoek in en om die stad. Tijdens de opgraving in de Langestraat zijn verschillende leren voorwerpen naar boven gekomen, inclusief de restanten van het bedrijfsafval van een leerlooierij en een schoenmakerswerkplaats. Karin Beemster beschrijft een aantal bijzondere leervondsten van die vindplaats, waaronder een opvallend verfijnd kalfsleren damesschoentje uit vermoedelijk het tweede kwart van de zeventiende eeuw. ** *

Detector Magazine 146, mei 2016. ISSN 1386-5935 Het grote nieuws voor de metaaldetectie is uiteraard de in de uitvoeringsregeling van de nieuwe Erfgoedwet vastgelegde vrijstelling. Detectie is nu vrij toegestaan tot een diepte van 30 cm met uitzondering van provinciale of gemeentelijke monumenten en terreinen waarop een opgraving gaande is. Daarboven kan de gemeente ook andere terreinen van de vrijstelling uitsluiten. Vondsten uit het vrijgestelde onderzoek hoeven niet te worden overgedragen aan een archeologisch depot, maar moeten wèl worden gemeld. De vrijstelling geldt (voorlopig) niet voor onderwaterlocaties.

De 13e-eeuwse Sint Maartenkerk in Hallum wordt gerestaureerd. In verband daarmee is de vloer ervan verwijderd. Op verzoek van het kerkbestuur hebben vrijwilligers de grond binnen het gebouw onderzocht, waarbij ongeveer 60 onbeschadigde zilveren munten en zo’n 400 duiten zijn ‘opgepiept’, afkomstig uit een periode van ruim 650 jaar. Onder het muntgeld bevindt zich een Leeuwarder halve stuiver uit 1498. Die vondst werpt een nieuw licht op de einddatum van de stedelijke muntslag van Leeuwarden. ** *

Tom Hazenberg en Paul van der Heijden, Varen op de Romeinse Rijn - De schepen van Zwammerdam en de limes (Stap in het Verleden 7). Hazenberg Archeologie Leiden 2016. ISBN 978-90-818683-7-2. Gebonden, geïll., 44 pagina`s, € 12,50. De ontdekking van zes Romeinse schepen in Zwammerdam in de periode 1971 – 1974 kreeg nationale en internationale aandacht. De archeologen die de opgraving begeleidden, kregen zelfs tweemaal koninklijk bezoek. Niet alleen was de belangstelling groot. Belangrijker nog was dat het onderzoek naar de Romeinse scheepvaart op de Rijn en naar de vroegste Nederlandse scheepsbouw letterlijk boven water kwam. Dit publieksboekje zet alles nog eens helder en rijk geïllustreerd op een rijtje: de Rijn als internationale transportroute, de scheepstypen die gebruik maken van die vaarweg, de schippers die de Rijn bevaren, de producten die zij vervoeren, enzovoorts. Door middel van heldere scheepstekeningen kan het brede publiek voor het eerst een goed beeld krijgen van de drie kano’s en de drie vrachtschepen uit Zwammerdam, inclusief uiteraard de zeer zeldzame vijf meter lange stuurriem van één van die schepen. Het boek is rijk geïllustreerd met nieuwe platen van Mikko Kriek, aangevuld met afbeeldingen en foto’s van de uitgevoerde opgravingen. Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken |

04-2016 binnenwerk.indd 211

211

01-08-16 10:41


DE VERENIGING

VERENIGINGSNIEUWS Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl)

werkplaats in de binnenstad en help met het organiseren van de wekelijkse activiteiten. Van 2001 tot 2013 was ik bestuurslid van afdeling Lek- en Merwestreek. Op het gebied van archeologie zijn mijn bezigheden vooral onderzoek en beschrijven van opgravingen van onze afdeling uit de zeer actieve periode 1980 - ± 1995. Daarnaast zijn mijn ‘lief hebberijen’: restaureren en conserveren van diverse materialen, het opbouwen van onze vergelijkingscollecties – maar ik ben geen ‘specialist’, mijn interesses zijn nogal wijd gespreid. Langzamerhand kwamen meer organisatorische en huishoudelijke taken op me af, die nu beetje bij beetje door anderen worden overgenomen.”

Afb. 1 Corrie Lugtenburg en Irmel Dolman (rechts) bespreken metaalvondsten. Foto: Teus Korevaar.

DEZE KEER EEN INTERVIEW MET IRMEL DOLMAN (AFB. 1), VOORMALIG BESTUURSLID VAN DE AFDELING LEK- EN MERWESTREEK. Ha Irmel, wil je ons in het kort vertellen wie je bent en wat je band is met de AWN? “Ik ben in 1937 in Bremen Dld. geboren en was tot mijn pensionering werkzaam in het onderwijs. Vanaf 1969 werkte ik als docente handvaardigheid bij het voortgezet onderwijs in Nederland. Sinds 2001 ben ik actief lid van de werkgroep Dordrecht. Ik beheer onze

212

|

Dat vind ik niet zo vreemd: je hebt een uitgebreid takenpakket! “Het werd inderdaad wel wat veel. Met hulp van een lid beheerde ik ook nog onze bibliotheek, ook daarvoor heb ik een opvolger gevonden, die meteen de hele documentatie op zich genomen heeft. Zo hebben er in de laatste jaren gelukkig meer leden ‘taken’ van mij overgenomen, zoals bijv. metaal conserveren en registreren, depotopslag van uitgewerkte opgravingen.” Mooi dat het werk wel doorgaat. Je hart lag blijkbaar ook bij het onderwijs: heb je daar nog wat mee gedaan? (knikt instemmend) “Jazeker; in de laatste 8 jaren deed ik samen met collega’s schoolprojecten voor leerlingen van het basisonderwijs, maar deze taak kan ik nu aan enthousiaste opvolgers doorgeven. In die periode nam ik ook leerlingen van het Voortgezet onderwijs voor maatschappelijke stage (MaS) onder mijn hoede. Ze werden vooral ingezet bij lopende projecten en kregen daarmee meer inzicht in ons werk. Dit werk is helaas door bezuinigingen van het ministerie van onderwijs tot stilstand gekomen.” Je directe band met de AWN is nog niet ter sprake gekomen; kun je daar wat over zeggen? “Mijn band met de AWN werd door die zeer uiteenlopende activiteiten zeer intens. Maar ik heb maar inci-

De Vereniging

04-2016 binnenwerk.indd 212

01-08-16 10:41


denteel aan veldwerk deelgenomen, ook omdat opgravingen in Dordrecht e.o. minder vaak plaatsvinden, en nu uiteraard vanwege mijn gevorderde leeftijd.”

te weten gekomen, ook al was het soms erg droge kost. En opgraven: ja, dat is voor mij eigenlijk nooit zo’n item geweest. Dat kwam er niet van.”

Ik durf het bijna niet te vragen: heb je nog (andere) hobby’s? “Naast werk als amateurarcheoloog speel ik viool in een amateursymfonieorkest : de Orchest Vereeniging Dordrecht (1883) . Verder gids ik in het seizoen voor de VVV. Als er nog tijd over is, doe ik iets aan pottenbakken en zilversmeden - maar daar komt de laatste tijd niet veel van terecht.” (begint te lachen) “En wat verder te vermelden is: ik ben 50 jaar getrouwd, heb twee getrouwde kinderen en een kleinzoon!”

Als je geen bezwaar hebt gaan we even door over Westerheem: in het algemeen: vind je het belangrijk dat Westerheem een verenigingsblad blijft? (beslist) “Ja zeker! Ik weet van me zelf dat ik een digitale versie niet meer lezen zal. Ten eerste ben ik een bijna-digibeet, ten tweede lees ik graag liggend in de tuin of op de bank of…”

Och ja, het belangrijkste wordt nu even tussen neus en lippen gezegd! Maar nu even terug in de tijd: kom je uit een archeologisch of historisch geïnteresseerd ‘nest’? “Van thuis heb ik geen contact met archeologie gehad. In de bovenbouw van mijn schooltijd vond ik wel kunstgeschiedenis en lessen over archeologie bijzonder boeiend. ‘Jullie moeten maar het boek van Ceram lezen: Götter, Gräber und Gelehrte!’ zei de lerares. En die zin heeft me mijn verdere leven begeleid, tot dat ik met een archeologievriend van onze afdeling vorig jaar naar Kreta reisde, om Evan’s Knossos in het echt te zien.” Dat herken ik :’Gods, Graves and Scholars’ was mijn kennismaking met dezelfde Ceram. Heb je in je opleiding nog iets met archeologie gedaan? “Door mijn Nederlandse opleiding voor docente handvaardigheid kreeg ik naast kunstgeschiedenis ook een zeer uitgebreide kennis van materialen en technieken. Die kwam na mijn pensionering bijzonder goed van pas.” Ik wil nu even door met een standaardvraag in deze interviewserie: wat is je eerste reactie op het 65-jarig bestaan van de AWN en dus Westerheem? “Het is voor mij heel bijzonder dat in Nederland naast beroepsarcheologie ook amateurs zeer gedreven met ons tastbaar verleden bezig zijn. De term ‘amateur’ vind ik zeer treffend: amateur = lief hebber. Dat betekent geenszins dat we maar ‘amateuristisch’ aan de slag gaan. Ik heb bij de AWN zeer gedegen specialisten leren kennen. Dat de AWN al zo lang bestaat en zich tot een ‘instituut’ ontwikkeld heeft, mag ons met trots vervullen.” Toen ik als AWN-lid actief was in het veld (zo’n 30 jaar geleden) vond ik – en velen met mij – opgraven e.d. verreweg het belangrijkst; Westerheem hoorde er wel bij, maar niet meer dan dat. Ik heb de indruk dat dit langzamerhand bij velen aan het verschuiven is: wat vind jij? “Mijn benadering is anders: in het begin van mijn lidmaatschap zag ik de lectuur van Westerheem meer als een plichtoefening, vooral omdat ik een nieuweling in de archeologie was en mijn geografische kennis van Nederland nogal beperkt was ( ‘is’ vinden vrienden) (glimlacht). Maar dankzij die plichtlectuur ben ik veel

Heb je weleens gepubliceerd in Westerheem of meegewerkt aan een publicatie? “Toen onze afdeling Lek- en Merwestreek haar 50-jarig jubileum vierde, heb ik in 2011 een bijdrage over een klein onderzoek naar spelden geschreven. Voor de rest schrijf ik bij tijd en wijle in ons eigen periodiek Grondig Bekeken verslagen over activiteiten en eigen onderzoeken.” Irmel, hoe karakteriseer je Westerheem (eventueel met een vergelijking erbij van vroeger en nu)? “Eerder had ik al de nummers van vroeger soms ‘erg droge kost’ genoemd. Ik heb ook vaak ‘selectief’ gelezen, wanneer onze regio daarmee weinig te maken had – en dat is ook nu nog het geval. Ik pik de krenten voor mij eruit, soms meer soms minder.” Misschien als aanvulling op de vorige vraag: wat is anders (beter), wat kan nog beter? “Dat kan ik niet beoordelen. Wat ik graag meer zou lezen: informatie op het gebied van ‘deskundigheid’, technische weetjes. Cursussen zijn weliswaar zeer nuttig, maar vaak moet men het laten afweten, omdat het tijdstip niet uitkomt. En gedrukte informatie heb je altijd ter beschikking.” Een duidelijke suggestie! Ander onderwerp: hoe zie je de rol van de AWN- website in verhouding met Westerheem? “Alle goede bedoelingen van informanten ten spijt: ik vermijd het om mijn kostbare tijd aan facebook enz. te verspillen. Maar ik denk, dat voor een vereniging een goede, actuele en informatieve website onmisbaar is.” Tenslotte, Irmel: wat zou je de lezers als boodschap mee willen geven? “We mogen met z’n allen best trots zijn op een vereniging met 65 jaar traditie.” (enthousiast) “Doe geregeld aan activiteiten van je afdeling mee. Een vereniging leeft van de aanwezige leden! De algemene ledenvergadering biedt altijd naast de nodige organisatorische agenda een goed verzorgd middagprogramma. Kom dus volgend jaar naar Haarlem.” Dat is nog eens een afsluiting van een interview! Irmel, zeer bedankt en blijf enthousiast. Marijn Lockefeer

De Vereniging

04-2016 binnenwerk.indd 213

|

213

01-08-16 10:41


ACTIVITEITEN HELINIUM Afdeling Helinium gonst weer van de activiteiten in zomer en najaar. Hieronder vindt u informatie over een aantal lezingen en excursies. Excursie: Met Helinium op reis door de tijd naar Assen. Met de auto of trein bezoeken we op zaterdag 27 augustus het Drents Museum in Assen om daar de tentoonstelling ‘Maya’s - Heersers van het Regenwoud’ te zien. In een spectaculaire vormgeving geïnspireerd op een Mayatempel presenteert het Drents Museum in Assen de archeologische tentoonstelling ‘Maya’s Heersers van het Regenwoud’. Met een bijzondere mix van meer dan 200 objecten is de tentoonstelling een ontdekkingstocht door de Mayacultuur en tegelijkertijd een schatkamer van prachtige Maya-objecten. Veel van de objecten die uit Midden-Amerika naar Assen komen, zijn nog nooit in Europa te zien geweest. De tentoonstelling geeft een beeld van de intrigerende en hoogstaande beschaving en focust vooral op de bloeiperiode van de Maya’s van 250 tot 900 n. Chr. Hoe kon de Mayabevolking in grote steden midden in het onherbergzame en gevaarlijke regenwoud overleven? Dat is de centrale vraag. Met de maïscyclus als

rode draad - zaaien, groeien, oogsten en wedergeboorte - komen uiteenlopende aspecten van de Mayacultuur aan bod: het leven aan het hof van de koning, de kalenders en uitgebreide kennis van het heelal, de prachtige beeldhouwwerken met historische verhalen en de geheimzinnige godenwereld. De schijnwerpers staan ook op bijzondere objecten: prachtige sieraden van jade en schelpen, bijzonder gedetailleerde beeldhouwwerken, kleurrijk beschilderd keramiek en grote steles (gedenkzuilen) met hiërogliefen. Het Drents Museum werkt nauw samen met het Historisches Museum der Pfalz in Speyer (Duitsland), waar de tentoonstelling na Assen te zien is, en met de vooraanstaande Duitse wetenschapper prof. dr. Nikolai Grube, internationale expert wat betreft de Mayacultuur en het hiërogliefenschrift. Dankzij deze nauwe samenwerking is het mogelijk de nieuwste inzichten op het gebied van Maya-archeologie in de tentoonstelling op te nemen. Dat is onder meer te zien in de virtuele 3D-reconstructie, waarin de Mayastad Uxul in Mexico weer tot leven komt. De meeste bruiklenen komen uit Guatemala, van Museo Nacional de Arqueología y Etnología en Fundación La Ruta Maya (beide Guatemala City). Daarnaast zijn er onder meer objecten van Mexicaanse herkomst te zien uit het Ethnologisches Museum (Berlijn) en het Rautenstrauch-Joest-Museum (Keulen). Aanmelden vóór zaterdag 20 augustus bij - uitsluitend - Jurrien Moree (010 - 460 47 37). Dan kunnen we de voordeelkaarten voor de trein benutten; bij vol-

Afb. 2 Boerderij Hoogstad: het bedrijvige centrum van Helinium. Foto: Hilde van Wensveen.

214

|

De Vereniging

04-2016 binnenwerk.indd 214

01-08-16 10:41


Afb. 3 Fietsexcursies: een vast onderdeel van Heliniums activiteiten. Foto: Rutger Terluin.

doende auto-aanbod echter gaan we met de bolides! Vergeet de Museumkaart niet; voor de tentoonstelling ‘Maya’s - Heersers van het Regenwoud’ geldt een toeslag van €3. Datum: Zaterdag 27 augustus 2016 Vertrektijd: Circa 08.00 uur met de trein vanaf station Vlaardingen Oost of 08.00 uur met de auto vanaf Hoogstad Opgave/info: 010 - 460 47 37 (Jurrien Moree)

de dagen in het teken van ‘Iconen en symbolen’. Ook Helinium is weer actief. Op zaterdag zal een stand worden ingericht onder de Touwbaan, waar ook de vrijwilligersmarkt plaats zal vinden. Samen met de archeologische dienst van de gemeente Vlaardingen (VLAK) zullen er presentaties en activiteiten rond archeologie georganiseerd worden (af b. 3). Datum: Tijd: Plaats: Informatie:

Zaterdag 10 september 2016 11.00 uur tot 16.00 uur Touwbaan Vlaardingen 06 - 31098315 (Hilde van Wensveen)

Fietsexcursie: Met Helinium op reis door de tijd naar Utrecht (af b. 2) Op deze dag is de provincie Utrecht aan de beurt om op de fiets te verkennen en wel het oude rivierenlandschap bij Houten in het hart van de provincie. We volgen TRAP-route 37, dus naast de archeologie komt ook de historie volop aan bod. Als er tijd over is, brengen we nog een bezoek aan het plaatsje Schoonhoven. Datum: Zaterdag 3 september 2016 Vertrektijd: 8.00 uur Vertrekplaats: Boerderij Hoogstad Westlandseweg 258 3131 HX Vlaardingen Aanmelden Voor 29 augustus 2016 bij Jurrien Moree, informatie:010 - 460 47 37 Open Monumentendag in Vlaardingen In 2016 vinden de Open Monumentendagen plaats op zaterdag 10 en zondag 11 september. Dit jaar staan

Lezing Boerenbruiloftproject ‘Volksmuziek in de Nederlanden in de 16e eeuw’ Door Theo Schuurmans en Peter Moree, ‘veelinstrumentenbespelers’. Ze zijn heel hun leven al bezig met muziek. Zij maken deel uit van de groep ‘Pekel’ en bespelen de doedelzak bij het Boerenbruiloftproject. Zij vertellen hun verhaal aan de hand van schilderijen waarop doedelzakken uit Breughels tijd zijn afgebeeld. Daarnaast nemen ze nog wat instrumenten uit die periode mee om te laten zien en om te laten horen: cister, luit, snorrebot, mondharp en wellicht nog meer. Datum: Woensdag 14 september 2016 Tijd: 20.00 uur Plaats: Boerderij Hoogstad Westlandseweg 258 3131 HX Vlaardingen Informatie: 010 - 460 47 37 (Jurrien Moree)

De Vereniging

04-2016 binnenwerk.indd 215

|

215

01-08-16 10:41


Lezing door Dorothea Schulz (lid van Helinium) Zolang zij Egypte blijft bezoeken, kan Helinium meereizen …. met Dorothea als reisleidster. De titel van de lezing: ‘Wordt vervolgd … ……ad-Dachla oase, de Romeinse Villa van Serenos van Amheida en andere bijzonderheden in de Egyptische woestijn’. We zien de gereconstrueerde Villa van Seren0s (Romeinse tijd, 4e eeuw) terug, wat is er in 2015 aan schilderwerk gedaan? Is de koepel gedecoreerd? Wellicht maken we ook weer een uitstapje naar de woestijn. Datum: Woensdag 5 oktober 2016 Tijd: 20.00 uur Plaats: Boerderij Hoogstad Westlandseweg 258 3131 HX Vlaardingen Informatie: 010 - 460 47 37 (Jurrien Moree)

IN MEMORIAM HUIB DE KOK (AFB. 4)

donken al in het Neolithicum werden gebruikt als kampement voor rondtrekkende jagergemeenschappen en dat de Schoonrewoerdse Rug rond 2000 v. Chr. voor het eerst door (klokbeker) boeren werd bewoond en geëxploiteerd. Leendert droeg in 1974 zijn proefschrift The Rhine-Meuse Delta op aan zijn ouders en aan Huib de Kok. Huib en Leendert zijn altijd met elkaar bevriend gebleven. Huib hield zich niet alleen met archeologie bezig. Het was een markante persoonlijkheid die hield van het leven in al zijn facetten, van mensen, hun werk, hun verhaal en achtergrond, de natuur en de wonderen van de schepping. En hij kon over dit alles prachtig vertellen en schrijven. Huib hield talloze dialezingen en praatjes over archeologie en de streekhistorie. En wat zeer belangrijk is, hij inspireerde ook de jeugd en hielp ze verder. Hij gaf het vuur door. Op belangrijke momenten heeft Huib zijn kennis en netwerk actief ingezet voor de streek, en de juiste mensen met elkaar tot actie verbonden. Zo initieerde hij in 1982 na een periode van een slapende AWN-afdeling zelf een nieuw bestuur. In 1988 werd zijn boerenhofstee aan de Binnendams omgevormd tot het succesvolle museum De Koperen Knop. Ondersteund door een stichting van eigenaren en vrienden, draait het museum helemaal op vrijwilligers. In 1998 was hij in het kader van het Landschapsplan Alblasserwaard-Vijfheerenlanden inspirator en drijvende kracht achter de oprichting van de Stichting Boerderij & Erf, waaraan hij daarna nog lang als adviseur verbonden bleef. In 2000 werd Huib benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.

Afb. 4 Huib de Kok (links) onthult samen met Leendert Louwe Kooijmans in 2013 het informatiepaneel bij de Hazendonk, symbool van wat samenwerking tussen vrijwilligers en professionals kan opleveren. Foto: Teus Koorevaar.

Op 2 mei jl. overleed Huib de Kok, de oprichter en inspirerende trekker van de AWN-afdeling Lek- en Merwestreek. Hij werd bijna 92 jaar. Huib ontdekte met zijn werkgroep voor het eerst prehistorische nederzettingssporen op de donken en stroomruggen in de Alblasserwaard. Als meelhandelaar kwam Huib bij veel boeren over de vloer en kreeg daardoor gemakkelijk toegang tot de in hun weiland gelegen archeologische terreinen. Zijn vondsten wekten de belangstelling van de wetenschap (Rijksuniversiteit Leiden) en leidden in 1965 tot een nauwe samenwerking tussen de werkgroep van Huib de Kok en promovendus Leendert Louwe Kooijmans. Er volgden opgravingen in Molenaarsgraaf op de Schoonrewoerdse Rug en de Hazendonk, waaruit bleek dat de

216

|

In het eerste Jaar van de Boerderij (2003), schreef Huib zijn omvangrijkste publicatie en in zeker zin zijn cultuurhistorisch testament: Boer en boerderij, opgedragen ‘aan mijn vrienden, de boeren!’. Iedere streeklief hebber zou dat in huis moeten hebben. Huib ligt begraven achter de kerk van Giessen Oudekerk, vlak aan de Giessen waaraan hij altijd heeft gewoond en gewerkt, waar hij zo van hield en waarvan de taal hem zo eigen was. We wensen zijn vrouw Janny en de kinderen sterkte in het verder gaan zonder Huib, maar in dankbaarheid voor wat hij voor ons en voor de streek teweeg heeft gebracht. T. Koorevaar, AWN Lek- en Merwestreek

De Vereniging

04-2016 binnenwerk.indd 216

01-08-16 10:41


WERK IN UITVOERING Stuur berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl) WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 5 - 7 (AWLV) - 8 - 9 - 11 - 12 - 16 - 17 - 18 - 31 en De Motte.

Afb. 1a Flesje, opgedoken uit de Giessen, h. 19,5 cm. Foto: LWAOW Alblasserwaard (uit Grondig Bekeken).

Afb. 1b Eau de cologne flacon van het huis Farina, 1811. Bron: Wikipedia (uit Grondig Bekeken).

Ik ga even terug naar het in de vorige WIU besproken nummer van Grondig Bekeken (Afd. 11). Hierin stond een uit de Giessen opgedoken f lesje van een mij tot dan onbekende vorm. Wellicht geldt dit ook voor andere lezers en daarom hier alsnog een af beelding van het f lesje en een overeenkomend f lesje dat men tegenkwam in Wikipedia (af b. 1). Het Profiel, mei 2016 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) De nieuwsbrief van de afdeling herkreeg de vertrouwde naam ‘Het Profiel’. Het bestuur bestaat uit Paul Hoogers (vz), Donna Fluitsma (secr), Ben Naardin (pmr), Connie Dekker en Catrina den Besten. Na stukken met betrekking tot de afdelings-ALV doet Donna Fluitsma verslag van de opgraafweek in het Belgische Zwevegem nabij Kortwijk. In dit gebied vonden veel oorlogshandelingen plaats, waarvan de Guldensporenslag (1302) en WO I het meest bekend zijn. Uit WO I werd dan ook het een en ander gevonden. Het meeste materiaal was echter uit de Romeinse tijd, maar het zag er toch weer anders uit dan wat tijdens eerdere opgraafweken in Trier en Belginum was gevonden. Donna’s groepje kon al voor de vijfde keer door bemiddeling van Henk Rebel aanwezig zijn op een opgraving, waarvoor hun dank aan Henk. In januari ontving stadsarcheoloog Nico Arts zo’n 20 deelnemers uit Amsterdam aan een excursie naar het Erfgoedhuis Eindhoven en een uitgebreide stadswan-

deling door Eindhoven. Hierna volgt Informatie over het Romeinse schip in De Meern en Castellum Hoge Woerd aldaar en wordt de aandacht gevestigd op mogelijkheden voor AWN’ers in België en Duitsland te assisteren bij een opgraving. Op de grens tussen Nes a/d Amstel en de gemeente Ronde Venen passeert de Amstel de vroegere Nessersluis. Als herinnering aan de in 1674/75 aangelegde schutsluis namen Ronde Venen en het Waterschap het initiatief een ‘landmark’ te plaatsen. Twee houten sluisdeuren gaan hier over in bankjes, zodat men hier al zittend en rustend kan genieten van het uitzicht over het water (af b. 2). De sluis verdween rond 1870. Hoewel niet bekend is hoe de sluis er precies uitzag, weet Guus Lindeman heel wat van de geschiedenis van de sluis. Nieuwsbrief nr. 41, april 2016 (Afd. 7 - AW Leidschendam-Voorburg) Henk Tukker vertelt over het archeologisch onderzoek dat voorafging aan de renovatie van winkelcentrum Leidsenhage in Leidschendam. Een proefsleuvenonderzoek toonde aan dat op deze plaats een nederzetting was van de Vlaardingencultuur, waarna Transect hier in maart een opgraving startte. Elf vrijwilligers van de AWLV assisteerden bij dit onderzoek. Waarschijnlijk stond hier indertijd een boerderij in de lengterichting van de strandwal. Onder de honderden vondsten zijn ook twee tarwekorrels en de Universiteit van Groningen onderzoekt nu of het mogelijk was tarwe te verbouwen op de zilte grond van een strandwal. Er was veel belangstelling van winkelend publiek waarbij de vrijwilligers veel vragen beantwoordden.

Afb. 2 Kunstwerk Landmark Nessersluis. Foto: Wim Groeneweg (uit Het Profiel).

De Vereniging

04-2016 binnenwerk.indd 217

|

217

01-08-16 10:41


Afb. 3 Mysterieus glazen voorwerp. Foto: Joanneke Hees (uit Nieuwsbrief AWLV). Twee open dagen trokken honderden belangstellenden, waaronder veel kinderen, deels belust op dinosaurusresten. De samenwerking tussen de archeologen van Transect en de vrijwilligers van de AWLV was prima. Hoewel er nog veel moet worden uitgewerkt, wordt de opgraving nu al als een succes beschouwd. In het kader van de Romeinenweek konden kinderen van 10-13 jaar samen met AWLV’ers meehelpen bij archeologisch onderzoek van RAAP op de plaats waar het Kanaal van Corbulo een bocht maakt (Oude Trambaan-Rijnlandstraat). De reden van deze wat vreemde bocht in het kanaal is nog onbekend. Na informatie over onder meer de tentoonstelling ‘Romeinse kust’ met o.m. de maquette van de AWLV van het Kanaal van Corbulo, kom ik aan bij de door het Erfgoedpodium georganiseerde Erfgoeddag ‘Schatten aan de Vliet’ waarmee het toeristisch seizoen in LeidschendamVoorburg opende. Ook de AWLV was hierbij betrokken en er was een uitgebreid programma van activiteiten, waarbij leden van de AWLV rondleidingen verzorgden over Forum Hadriani in Park Arentsburgh. In 1996 voerde de AW Leidschendam een onderzoek uit bij houtzaagmolen De Salamander, waarbij veel kleipijpen uit de 17e-19e eeuw zijn gevonden. Ton Gribnau en Ronald Zalmé bestudeerden het materiaal en konden AWLV-voorzitter Kees van der Bruggen begin dit jaar het eerste exemplaar van hun rapport overhandigen. Het rapport is in te zien via de website van de werkgroep (www.awlv.nl). In diezelfde periode voerde de werkgroep nog een opgraving uit in Voorburg (hoek Herenstraat-Rozenboomlaan) die nu tijdens de werkavonden wordt uitgewerkt. Uit een van de dozen kwam een glazen potje, indertijd ‘inktpot’ genoemd. De AWLV kan zich, gelet op de vorm, niet voorstellen dat het werkelijk een inktpot was. Een dop van een glazen pot lijkt het ook niet te zijn geweest. Maar wat was het wel? (afb. 3). AWLV’er Wim van Horssen ontvangt graag uw suggestie op: lucus@live.nl. Delft ligt dichtbij het werkgebied van de AWLV en het zal weinigen verbazen dat het plan voor de bouw van een evenementenkelder onder en naast de Nieuwe

218

Kerk duidelijk aanwezig is in deze nieuwsbrief. Het archeologisch onderzoek waarin is voorzien, is zo beperkt van omvang dat het weinig zinvol lijkt. In eerste instantie oordeelde de rechter dat de procedure volgens de regels is gegaan. Gelet op de honderden begravingen vinden de Oudheidkundige Werkgemeenschap Delft en de AWN echter dat in Delft geen sprake is geweest van een werkelijke belangenafweging en dat de Raad van State zich hierover moet uitspreken. Op de website van de AWN (www.awn-archeologie.nl) vindt de lezer meer informatie over deze betreurenswaardige en ergerlijke gang van zaken. Veel leuker is het boek van Robert van Lit over bodemvondsten en de archeologie van Wassenaar. Het doet terugverlangen naar de nog niet zo verre goede oude tijd waarin ‘amateurs nog mochten graven en eigenaren vaak geneigd waren toestemming te geven voor onderzoek’. Nu houden de amateurs zich vooral bezig met verwerken, beschrijven en onderzoeken van al gedaan onderzoek. Ook mooi en belangrijk, maar toch... De N. besluit met informatie over Hadrian’s Wall, dit ter gelegenheid van de reis die leden van de AWLV organiseerden. Aan de orde komen nu de forten Housesteads en Vindolanda. Mooi hoor. Gisteren zag ik overigens in een detective twee jongelui op ‘quads’ vlak langs de muur scheuren en ik hoop maar dat dat alleen in films gebeurt. Activiteiten tot begin januari 2017 (Afd. 8 - Helinium) Niet minder dan zes A-viertjes met activiteiten: werkavonden, Helinium-zaterdagen, veel excursies, lezingen, activiteiten in het kader van Open Monumentendag en Nationale Archeologiedagen, oud eten, kerstdiner en de nieuwjaarsborrel in 2017... Polder9eest nr. 22, mei 2016 (Afd. 9 - Noord-Holland Noord) Het Jaarverslag van Afd. Noord-Holland Noord leert dat de afdeling zes werkgroepen telt: AW Schagen, AW Oud-Limmen, Stichting Regionale Archeologie Baduhenna (Baduhenna), Stichting Regionale Archeologie Gheestmanambocht (RAG), Arch. Regiowerkgroep Oer-IJ (AR Oer-IJ) en de Stichting Wg Oud-Castricum. De activiteiten variëren van uitwerking van oud onderzoek tot een opgraving, grotendeels uitgevoerd door leerlingen van basisscholen. Er staat veel in deze P. en uw redacteur kan er slechts een greep uit doen. Ron Duindam legt verbanden tussen onderzoeken bij Akersloot (2004), Limmen (Hooghuizen Limmen, 2011 en Visweg-Hogeweg, 2012) en Heiloo (Craenenbroeck, 2015). Hoewel de strandwal van Limmen jonger is dan die van Akersloot kan worden geconcludeerd dat op beide sprake is van de vroegste bewoningssporen in de omgeving: de overgang van Laat-Neolithicum naar Vroege Bronstijd. In de rubriek Gevonden voorwerpen passeren acht vondsten de revue: van een zilveren gesp uit Zijpe (18B) via een grafzerk uit de Herv. Kerk van Nieuwe Niedorp (1667) en Friese potten bij Schagen (1e eeuw n. Chr.) tot een gotische ‘stoepbank’ (15e-16e eeuw) uit

| De Vereniging

04-2016 binnenwerk.indd 218

01-08-16 10:41


grondstort in het Robbenoordbos (Wieringermeer). Stoepbanken bevonden zich aan beide zijden van een voorgevel. Johan Lutjeharms (1910-2001) was technisch ambtenaar bij het Waterschap, maar ook een gerespecteerd amateurarcheoloog. Als zodanig voerde hij een reeks onderzoeken uit die echter niet zijn gepubliceerd. In dit nummer en in volgende nummers van P. wordt aandacht besteed aan enkele van zijn onderzoeken. Ditmaal gaat het om een onderzoek uit 1951 van de fundamenten van kasteel Torenburg (Alkmaar). Silke Lange is bezig met een voor houtspecialisten ‘hemelse’ opdracht: inventarisatie van alle houten gebruiksvoorwerpen tot 1300, opgegraven tussen 1996 en nu. In het depot in Castricum zag zij de jonge depotmedewerker Kees Zwaan terug, al heel jong gegrepen door de archeologie. Silke leerde Kees - toen 13 - kennen in 2004 tijdens een opgraving in LimmenDe Krocht en juist toen zij hem weerzag leverde Restaura een gerestaureerde pot af, opgegraven in Limmen-De Krocht... Silke doet ook verslag van een bijzondere opgraving die plaatsvond in september 2015 onder leiding van twee archeologen en met begeleiding door vrijwilligers van Stichting Baduhenna. Binnen de gemeente Heiloo ontstond het idee een opgraving voor kinderen te organiseren en desgevraagd reageerden de basisscholen enthousiast. Men besloot de opgraving uit te voeren met kinderen van groep 7 en 8. De RAG vroeg een vergunning aan bij de RCE om het onderzoek te mogen uitvoeren op een voormalig bollenveld dat grenst aan de vindplaats van een nederzetting uit de Vroege Middeleeuwen. De verwachting op archeologie was daar matig vanwege het vele verploegen. Nadat de kraan een vlak had blootgelegd, konden kinderen het terrein op om het vlak te schaven, vakken uit te zetten, sporen te documenteren en te couperen. Vondstkaartjes werden ingevuld en de vondsten met vondstkaart in een zakje gedaan (af b. 4). Grond werd gezeefd en er was ruim gelegenheid de gedachten te laten gaan over hoe mensen vroeger leefden en het landschap toen en nu. De opgraving trok veel belangstelling en zelfs het Jeugdjournaal kwam langs. Op de Open Monumentendag kon het publiek de resultaten van het onderzoek bekijken en worden voorgelicht door de kinderen. Die lieten zien en horen dat zij heel wat van de opgraving hadden opgestoken, zoals het verschil tussen zand, klei en veen of het ontstaan van oer. Enkele scholen verdiepten het thema nog op school en Stichting Baduhenna heeft nu een jongerengroep die elke zaterdag met archeologie bezig is. Er zijn op het terrein sporen gevonden van landinrichting in de Romeinse tijd, de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Dwars door de werkput van 20 m liep een Romeinse greppel. De kinderen worden ook betrokken bij de uitwerking van het vondstmateriaal en het maken van een reizende expositie met vondsten, foto’s en verhalen van de kinderen. De expositie zal o.m. de bibliotheek en het gemeentehuis aandoen. John van Lunsen schrijft over Groot Keins / Leeuwenhorn, het buurtschapje Klein Keins / Keinse en de

Afb. 4a Heiloo-Zuiderloo: Jeugdjournaal op bezoek. Foto: Wouter van der Meer (uit Poldergeest).

Afb. 4b Heiloo-Zuiderloo: schaven. Foto: Wouter van der Meer (uit Poldergeest).

Afb. 4c Heiloo-Zuiderloo: zeven. Foto: Wouter van der Meer (uit Poldergeest).

De Vereniging |

04-2016 binnenwerk.indd 219

219

01-08-16 10:41


aan de bestaande nederzetting Wijk, maar aan een bijna onbewoond terrein aan de overkant van de Kromme Rijn. Na informatie over exposities en boeken besluit de N. met een oproep voor een enthousiaste medewerker voor de PR-stand van de AWN landelijk.

Afb. 5 ArcheoHotspot in Utrecht. Foto: Carolien Casparie (uit Nieuwsbrief ).

kapellen op die plaats ten noorden van Schagen. Keinse is vanaf de 16e eeuw bekend als bedevaartplaats met een waterput waarvan het water als geneeskrachtig gold. Elders schrijft John over historisch onderzoek van een stolpboerderij en bijbehorend langhuis aan de Westfriesedijk bij Barsingerhorn. Hier zal voor het eerst zijn gebouwd omstreeks 1590-1600. Dat gebouw is in 1871 afgebroken, waarna de stolp werd gebouwd. Het langhuis dateert van ca. 1790 en is deels gebouwd op een fundering van het afgebroken gebouw. Jasper Leek mocht een kijkje nemen bij de stortplaats van een nieuwbouwproject in Schagen (Hofstraat), in de buurt van het Schager Slot. Hij verzamelde daar scherven uit 1675-1850 met als oudste scherf een fragment Delftse faience (1675-1700). Nieuwsbrief, mei 2016 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) De werkgroep die de ArcheoHotspot voorbereidde, concludeert dat die volledig voldoet aan de gestelde doelen (af b. 5). De vele bezoekers konden meehelpen met de verwerking van Romeins materiaal. Daarna is gewerkt aan het restaureren van aardewerk van Leeuwenstein, een buiten in Leidsche Rijn. Verder komt er nog een grote hoeveelheid aardewerk van een Utrechtse pottenbakker, wiens kapotte misbaksels zoveel mogelijk worden gerestaureerd. Voor de vrijwilligers zijn er kleine cursussen over publiekspresentatie, de achtergronden van de Nederlandse archeologie en aardewerkkennis van de periode waaraan wordt gewerkt. Alle 43 vrijwilligers kregen een AWN-proefabonnement voor een half jaar aangeboden. Niet heel verrassend was de ervaring dat prachtig zomerweer zorgt voor minder bezoek. In oktober 2015 werd het vijf eeuwen oude Wijkse Poortboek door het Utrechts Archief overgedragen aan het Regionaal Archief Wijk bij Duurstede. In het poortboek zijn alle rechten en plichten van de poorters van Wijk bij Duurstede vastgelegd. Merkwaardig is dat de Wijkse stadsrechten in 1300 niet werden toegekend

220

Jaarverslag 2015 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) Een goed gevuld jaarverslag met veel verslagen van archeologisch onderzoek. De afdeling had met de laatste jaarwisseling 132 leden. Het bestuur bestond in 2015 uit: Marijke Pennings (vz), Miriam de Groot (v-vz), Leo ten Hag (secr.), Mike den Hartog (pmr), Harry Brink en Frans Peters. Intussen trad voorzitter Marijke Pennings na 12 jaar bestuurswerk af; een opvolger is er nog niet. Zoals gezegd een goed gevuld jaarverslag: 46 pagina’s. Vanwege de beperkte ruimte moet ik het houden bij een opsomming van het gebodene, waarbij ik soms nader op het genoemde in ga. In het verslag over de Schervenavond kom ik o.m. de af beelding van een maalsteen uit de Romeinse Tuin in Cuijk (Maasstraat) tegen, waarvan men aanneemt dat die is gebruikt om olie te winnen uit noten. De afmetingen zijn: Ø (boven/onder) 34,5/30,5 cm, h. 15 cm (af b. 6). Dit type maalsteen was in gebruik vanaf de Late Middeleeuwen. Arjan den Braven geeft een nieuwe interpretatie van een oude kelder op het Kelf kensbos in Nijmegen. Dacht men eerst dat het de kelder was van een pastorie rond 1250, nu denkt men dat de kelder al rond het midden van de 11e eeuw buiten gebruik raakte. Wellicht is er een verband met Godfried met de Baard die de palts in 1047 in brand stak. Uit Cuijk komen dikwijls bijzondere zaken. Zo tonen Jenny Berendes & Ton van der Zanden o.m. een fraaie denarius uit de tijd van Augustus, maar toch slaat de vondst van een ‘multi-muntgewicht’ alles (af b. 7). Wanneer Paul Belien, deskundige van het NUMIS database systeem (275.000 munten, penningen en

Afb. 6 Maalsteen uit Cuijk, wsch. 17; gebruikt voor oliewinning uit noten; Ø 34,5 cm. Foto: Aad Hendriks (uit Jaarverslag).

| De Vereniging

04-2016 binnenwerk.indd 220

01-08-16 10:41


Afb. 7a Keerzijde van multi-muntgewicht, gevonden bij Cuijk; wsch. 16A. Foto: Don Melskens (uit Jaarverslag).

Afb. 7b Voorzijde van multi-muntgewicht. Foto: Don Melskens (uit Jaarverslag).

daaraan verbonden voorwerpen) niet eerder zo’n muntgewicht zag, mag het heel bijzonder heten. Op de keerzijde staan blokbeeldenaars van 5 verschillende gouden munten uit 4 landen, zodat met dit gewicht 5 gouden munten konden worden gewogen. Het muntgewicht is 15x15 mm, 3,4 mm dik, weegt 3,11 gram en is gemaakt van messing. Gewichten met 2 of 3 af beeldingen zijn overigens wel bekend. Leden van de Wg Arch Cuijk (WAC) werkten mee aan een opgraving door ArcheoProjecten in de ‘Cuijkse tuinen’, waar o.m. aardewerk met mooie geometrische figuren uit Bronsen IJzertijd werd gevonden. Bewoners van een huis aan de Grotestraat meldden dat er in hun tuin werkzaamheden zouden worden uitgevoerd die het bodemarchief konden beschadigen. Aangezien er in 1991 tijdens een onderzoek door de WAC in de naaste omgeving 30 graven uit de 1e eeuw n. Chr. te voorschijn kwamen, werd meteen een verkennend onderzoek uitgevoerd dat zoveel Romeinse vondsten opleverde, dat is afgesproken dat de WAC ook de verdere werkzaamheden zal volgen. Arjen de Haan’s natuurmuseum ‘De Ammoniet’ werd geopend. Leo ten Hag dook in het archief van de afdeling en diepte daaruit een geval van ernstige besmetting met het archeologievirus op. Verspreider van dit virus was de vorig jaar overleden Wim Tuijn en die zag (gelukkig) kans het virus wijd te verbreiden. Wim nam na 30 jaar bestuurswerk - waarvan 29 jaar als voorzitter - in 1998 afscheid van het bestuur met een toespraak. Opvolger Peter Vissers schreef toen een uitgebreid dankwoord: “Het is allemaal jouw schuld...”. Mike den Hartog schreef deel 2 van ‘Metaal met een verhaal’: Market Garden als medische operatie. Letterlijk in dit geval, want het gaat hier om medische troepen, door paratroopers wat denigrerend als ‘pillrollers’ aangeduid. Op het slagveld verdwenen zulke spotnamen meestal snel, want het werk van de veelal ongewapende of hooguit van een pistool voorziene ‘medics’

was, in het bijzonder tijdens acties, zwaar en verre van ongevaarlijk. Rob de Loos beschrijft een vuursteenartefact, gevonden tussen het grind aan de Kraayenbergse Plassen (ten noordwesten van Cuijk). Het bleek een ‘dikke vuistbijl’ te zijn, een ‘biface lanceolé’. Deze zijn bekend uit het Acheuleen, maar het gebruik loopt door tot het eind van het Midden-Paleolithicum. Dick Roetman trok weer in het veld met Glenn Tak, gepensioneerd, maar door Archeomedia nog wel te verleiden soms nog iets te doen. Veel AWN’ers zullen Glenn ooit zijn tegengekomen, al dan niet in/rond Nijmegen. Ook uw redacteur bewaart erg leuke herinneringen aan zijn eerste AWN-opgravingskamp aan het begin van de jaren negentig op het Kops Plateau, alwaar Glenn Tak en Paul Beekhuizen de leiding hadden. Ditmaal was het werkterrein Voorschoten voor een proefsleuvenonderzoek: “Het waren vijf fantastische dagen”. Peter Seinen schrijft over een eenzame waterput in Watermeerwyk bij Berg en Dal. In samenwerking met Mergor in Mosam kon de AWN hier een onderzoek uitvoeren. De hoog gelegen waterput is lastig te dateren en zou kunnen hebben gediend als watertoren. Onder de vondsten was een steengoed kannenbuis. Henk Stuij vond in Bemmel op een nu wegens ontgrondingen afgesloten terrein talloze vondsten uit vrijwel alle perioden. Jan Thijssen bekeek de vondsten van Henk en herkende o.m. een dakpanstempel van het Tiende Legioen met een tot dan onbekend stempel. Nieuwsbrief, april 2016 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Na informatie over een lezing over een mogelijk castellum in Driel lees ik dat de uitwerking van de vondsten van de opgraving Ede-Park Reehorst zo voorspoedig verliep dat werkzaterdagmiddagen in april en mei konden worden afgelast. In de Romeinenweek was er een

De Vereniging |

04-2016 binnenwerk.indd 221

221

01-08-16 10:41


Afb. 8 Wandeling ter afsluiting van project Engelanderholt. Foto: Ronald Betman (uit Nieuwsbrief ). wandelexcursie rond het Romeinse verleden van Herwen en waren er activiteiten bij Castellum Meinerswijk (Arnhem) en in de Romeinse tuin. Voor 30 juli staat een IJzertijd-evenement aangekondigd bij de ijzertijd-boerderij in het Wekeromsezand bij Lunteren. Op 17 september is er een excursie naar het Huis van Hilde in Castricum en op 15 oktober de Dag van de Arnhemse Geschiedenis. Nieuwsbrief, april-mei 2016 (Afd. 18 - Zuid-Salland IJsselstreek en Oost-Veluwezoom) De afdeling zoekt nog steeds nieuwe bestuursleden. In maart overleed AWN-lid Daan Voute, huisarts te Lochem; hij werd 86 jaar. In de jaren zeventig was hij de drijvende kracht achter de restauratie van de Grote Kerk van Lochem. De afdeling verloor in hem een

gewaardeerd lid. Oosterdalfsen is al een hele tijd in het nieuws. Na spectaculaire vondsten van de Trechterbekercultuur werden in 2015 negen graven uit de Merovingische tijd ontdekt. Bij elkaar kwamen er heel wat kostbaarheden uit de graven te voorschijn: wapens, een barnsteen ketting en vergulde mantelspelden en broches. Daarom wordt de vondst ook wel de ‘Schat van Dalfsen’ genoemd. Archeoloog Bouma weet, dat het hier - ondanks de wapens - niet gaat om een ‘vechtlustig volkje’, maar om de elite uit die tijd. Voor OostNederland is dit een unieke vondst. In juni stond in Zutphen voor de tweede keer een Middeleeuwen Symposium op het programma, te houden in de Walburgiskerk, met als thema ‘Dynamiek van de laatmiddeleeuwse Nederlanden’. Door de inzet van een vrijwillige Archeologiewacht kan het Apeldoorns archeologisch erfgoed bewaard blijven voor de toekomst. De vrijwilligers van de Archeologiewacht Apeldoorn werken onder begeleiding van Stichting Erfgoedbeheer. De vrijwilligers komen een paar keer per jaar bij elkaar om onderhoud uit te voeren op archeologische terreinen, zodat die bijvoorbeeld niet dichtgroeien en de monumenten onzichtbaar worden. Na informatie over graafweken in Duitsland en België arriveer ik bij het verborgen verleden van Engelanderholt. In 2014 en 2015 deed de AW Apeldoorn met anderen - o.m. het IVN Apeldoorn - onderzoek naar de historie van een groot bosgebied ten zuiden van Apeldoorn. Het was een pilot o.a. opgezet door de Provincie Gelderland en in samenwerking met grote bosbeheerders als Staatsbosbeheer, Geldersch Landschap en de Veluwse Bosgroepen. Het doel was om met vrijwilligers zoveel mogelijk van de geschiedenis van de terrei-

Afb. 9 Multibeam van de ligging van de IJsselkogge en twee kleine vaartuigen. Opname: Isalacogghe (uit Even bijpraten met LWAOW).

222

| De Vereniging

04-2016 binnenwerk.indd 222

01-08-16 10:42


nen te achterhalen. Het project was een succes, want zo’n 40 mensen stortten zich op het verzamelen van gegevens, waaronder een rij graf heuvels uit de Bronsen/of IJzertijd, een bronsschat uit dezelfde periode en de meer recente bewoningsgeschiedenis van enkele monumentale huizen. Ook een f link aantal AWN’ers deed mee aan het onderzoek en aan het opstellen van het eindrapport. Met de presentatie van dit kloeke en ruim geïllustreerde rapport werd in april het project afgesloten. In twee sessies - eentje voor ‘professionals’ en eentje voor overige geïnteresseerden - trok de presentatie zo’n 150 belangstellenden en beide sessies werden afgesloten met een wandeling door het gebied (af b. 8). Een ander onderzoek is de al vaker in WIU genoemde zoektocht naar Hamaland, waarvoor in maart een kartering werd uitgevoerd op een akker, ook nu weer bij Terwolde. Het terrein - waar al eerder middeleeuws materiaal was gevonden - bleek werkelijk bezaaid met kogelpot-, pingsdorf-, paffrath- en protosteengoedscherven: in nog geen drie uur bijna 5000 scherven! De bewoning lijkt al te beginnen in de 9e-10e eeuw, aannemelijk gemaakt door scherven met radstempelversiering, waarvan sommige met rode verf (Hunneschans-keramiek). Dan zit je dus echt in de tijd van Hamaland. De bewoning lijkt te eindigen in de 14e eeuw. Bijzonder was de vondst van ruim 60 bolletjes van 2-3 cm van een nog niet gedetermineerde zwarte substantie die ooit vloeibaar lijkt te zijn geweest. De N. eindigt met informatie over een boek, een archeologieplatform in het RCE-gebouw over de vroegere ‘Duistere middeleeuwen’ en een lijstje met tentoonstellingen. Even LWAOW bijpraten, mei 2016 (Afd. 31 - LW Archeologie Onder Water) Willem de Rhoter schrijft over de Basiscursus Maritieme Archeologie in april, waarover u in WIU al eerder las. In het geplande windpark Fryslân bij de Afsluitdijk bevinden zich minstens twee waardevolle scheepswrakken en ze zijn onderzocht door Periplus Archeomare. Het ene lijkt uit de 18e eeuw te dateren, het andere is lastig te dateren. Twee andere wrakken in de buurt blijven buiten beschouwing, omdat ze verder van de geplande turbines liggen. In verband met de voorbereidende werkzaamheden voor het op te richten erfgoedpark ‘Batavialand’ (Lelystad) is het Maritiem Depot van de RCE (voorheen NISA) al vanaf januari 2016 gesloten. Het Maritiem Depot wordt ondergebracht in Batavialand, een samenwerkingsovereenkomst tussen de RCE, de provincie Flevoland, museum Nieuw Land en de Bataviawerf. Het erfgoedpark zal de komende jaren gestalte krijgen. Experts in Lelystad zien mogelijkheden om de 15e-eeuwse Kamper kogge te conserveren. Tot juni onderzochten deskundigen de kogge en het ziet er dus goed uit. In 2011 ontdekten archeologen het wrak op sonar en multibeambeelden tijdens onderzoek voor verdieping van de IJssel (af b. 9). Koggeschepen waren de Hanzeschepen bij uitstek. Overigens ligt en vaart in Kampen al een replica van een kogge, gebaseerd op

een bij Nijkerk gevonden wrak. In april brachten leden van de LWAOW een bezoek aan scheepstimmerwerf Nieuwboer in Spakenburg. Het is een werf waar al sinds 1583 schepen worden gebouwd en gerepareerd, veelal botters. Na de ontvangst was er een rondleiding op de werf, waarbij f linke hagelbuien uitlokten het interieur van de oude gebouwen nader te onderzoeken, hetgeen de aandacht voor de constructies nog verdiepte. ‘s Middags werd een zeiltocht gemaakt met een botter, waarna nog een bezoek werd gebracht aan de oude visafslag, waar voorzitter Jan Venema zich door het indrukken van de knop een makreel aanschafte. De Ouwe Waerelt nr. 45, april 2016 (Hist. Ver. De Motte - Goeree-Overflakkee) Op de voorkant van DOW prijken ietwat dreigende beelden van Paaseiland, want daar draait het om in Tommie’s Jonge Waerelt, het jeugdkatern van DOW (af b. 10). Wat doet het Paaseiland op Goeree-Overf lakkee? Ongeveer 40 jaar geleden werd in Ouddorp een kleine versie van een Paaseiland-beeld gevonden, ooit opgevist uit de Noordzee door een visser. Het is niet bekend hoe dit beeldje in de Noordzee terecht kwam. Tot eind september is het te zien in Streekmuseum Goeree-Overf lakkee in Sommelsdijk: een heel aardig museum waar nog veel meer is te zien, ook op archeologisch gebied. In DOW vind ik diverse interessante artikelen maar alleen een artikel over ‘t Oude Raedthuys (aan de Kaai) van Oude Tonge is verwant aan archeologie. De huidige gevel dateert uit 1893, maar in 1611 is hier al sprake van de bouw van een ‘gemeen dorpshuys’, dat echter in 1647 af brandt, samen met een groot deel van het dorp. Een jaar later verschijnt een nieuw dorpshuis, gebouwd op de funderingen van het oude gebouw, dat nadien verschillende keren wordt verbouwd. Sinds een gemeentelijke herindeling in 1966 wordt het gebouw niet meer als gemeentehuis gebruikt. Jan Coenraadts.

Afb. 10 Front van DOW: Paaseiland op Goeree (uit De Ouwe Waerelt).

De Vereniging |

04-2016 binnenwerk.indd 223

223

01-08-16 10:42


COLUMN

EVERT VAN GINKEL

Op hoop van zegen Ik kan wel zwemmen maar ik doe het niet graag; duiken doe ik nooit want dan komt er water in mijn ogen; ik kan de veerboot naar Texel nét aan, die naar Vlieland maakt me al wit om de neus. Je zou dus denken dat ik weinig op heb met scheeps- en maritieme archeologie, maar het tegendeel is het geval. Doordat voormalig rijksonderwaterarcheoloog Thijs Maarleveld mijn studiegenoot was, kwam ik spelenderwijs in contact met de ruige wereld van duikende archeologen, het ondoorzichtige kille medium waarin ze werken en hun voornaamste onderzoeksobjecten: scheepswrakken, hun uitrusting en hun lading. Een vrolijk ploegje, die archeoduikers van dertig jaar terug! Ze waren net iets groffer in de mond en hadden net iets grotere glazen in de hand dan de gemiddelde vakgenoot, en ze hadden die zeebonkenhumor die je leerde waarderen als je als landrot aan boord ging van een vissersbootje om een kanon uit de Waddenzee te takelen en je meteen groen wegtrok zodra er een lichte bries opstak. Wat me aansprak, was het Pompeii-karakter van die wrakken, die tijdscapsules die je op het vasteland vrijwel nooit tegenkomt. Complete warenhuizen en werkplaatsen tegelijk, die in een paar uur of minuten onder verschrikkelijke omstandigheden aan het natte, donkere en goed conserverende waterbodemarchief waren toevertrouwd. Daar kon zo’n na dertig jaar vervallen ijzertijdboerderij met hoogstens een haardplaats, wat huttenleem en een paar gebouwofferde scherven in een paalkuil niet tegenop. Die bijzondere site-formationgeschiedenis zag je ook in Ketelhaven, waar de Rijksdienst voor de IJsselmeerpol-

224

|

ders een scheepsarcheologisch museum in stand hield. Eenmaal binnen kwam je langs vitrines vol complete scheepsladingen en – inventarissen, schaalmodellen van in de polders opgegraven schepen, en als pièce de résistance een complete 17e-eeuwse vrachtvaarder achter dikke plastic gordijnen, die eens in de zoveel minuten werd beregend. Het meest levende archeologische museum van Nederland indertijd. Sindsdien lijkt de maritieme archeologie vooral een last te zijn geworden. Vanwege het bovenregionale karakter moet deze discipline vooral op rijksniveau worden beheerd, maar de Staat der Nederlanden, die graag mag zwaaien met ons rijke maritieme verleden en de VOC-mentaliteit, vindt beheer en onderzoek van dit erfgoed erg duur. Zeker, werken onder water en het behoud van hout dat eeuwen onder water heeft gelegen, is kostbaar. Maar het is wel uniek erfgoed, zowel in wetenschappelijke als maatschappelijke zin. Waar de archeologie te land sinds twintig jaar een gigantische schaalvergroting heeft gekend, hebben we vandaag de dag geen volwaardige maritiem-archeologische dienst meer en geen scheepsarcheologisch museum. Wél grootse, maar nooit waargemaakte ambities en honderden gefrustreerde amateurduikers die graag in het opengevallen gat zouden duiken. ‘De ribhoute zijn rot… de dele zijn rot…’ stamelt een hoofdpersoon in het vissersdrama Op Hoop van Zegen. ‘D’r was geen kallefatere meer an…’ Laten we hopen dat onze maritieme archeologie nog wél opgekalefaterd kan worden. Nederland is dat aan zijn archeologische stand verplicht.

Column

04-2016 binnenwerk.indd 224

01-08-16 10:42


WESTERHEEM HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE

65 JA ARGANG

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten. AWN-leden maken geschiedenis!

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

05-2016 omslag.indd 1

5

OKTOBER 2016

w DE HOLDEURN REVISITED w CASTRA HERCULIS w SYSTEMATISCHE METAALDETECTIE VAN EEN CANADEES KAMPEMENT UIT MEI 1945 w RONDOM DE STAD HAARLEM

26-09-16 07:57


COLOFON Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

INHOUD

JAARGANG 65 NO.5, OKTOBER 2016

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres W. (William) ten Brink (hoofdredacteur), Valutaboulevard 87, 3825 BS Amersfoort. E-mail: redactie@awn-westerheem.nl • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Binnenweg 3, 7553 BG Hengelo. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Apeldoornselaan 225 2573LJ Den Haag. E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: ria.berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

Redactioneel ................................................................ 225 Twan Ernst De Holdeurn revisited Romeinse keramische dakpannen als bron van informatie................................................................ 226 Jan G.M. Verhagen & Stijn Heeren Castra Herculis: de naam van de Romeinse militaire versterking in Nijmegen herontdekt.............................. 239 Ruurd Kok, Pierre van Grinsven en Han Maksymiak Systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945 op l andgoed Oud-Poelgeest te Oegstgeest ....................... 250 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN… HAARLEM De opkomst en ondergang van een 17e-eeuwse inbreidingswijk in Haarlem ........................................... 261 LITERATUURRUBRIEKEN .......................................... 269 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 274 Werk in Uitvoering ..................................................... 279 COLUMN .................................................................... 288 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

© AWN 2016. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

ADRESWIJZIGINGEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN AAN DE AWN-LEDENADMINISTRATIE VIA: AWN@VANDINTHER.NL

05-2016 omslag.indd 2

FOTO OMSLAG: Teun Heeren die als jongen in het kamp is geweest. Foto: Ruurd Kok. (zie p. 259)

ADRESSENLIJST HOOFDBESTUUR Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: H. (Henk) Kluitenberg, Grebbeweg 24-A, 3911 AW Rhenen, tel. 0317-613050, e-mail: h.kluitenberg@caesar-advies.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl, IBAN: NL40INGB0000577808, t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R.H. (Ruud) Raats (educatie vrijwilligers), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 06-55784878, e-mail:ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW),

Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: P.H.A. (Paul) Flos, Avenbeeck 91, 2182 RV Hillegom, tel. 06-24343859, e-mail: prcommunicatie@awn-archeologie.nl • W. (William) ten Brink (hoofdredacteur), Valutaboulevard 87, 3825 BS Amersfoort, tel. 06-46139670, e-mail: redactie@awn-westerheem.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com • H. (Henk) Hegeman (projecten en externe relaties) Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel. 06-33084721, e-mail: hehehegeman@gmail.com

KIJK OP WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL VOOR:

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN • nabestellen AWN-uitgaven

AWN-LIDMAATSCHAPPEN A B C D E

basislidmaatschap................................... € 50,00 studentlidmaatschap............................... € 30,00 jeugdlidmaatschap................................... € 27,50 geassocieerd lidmaatschap..................... € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap........................ € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: •T oezending Westerheem •A WN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten •T oegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN •S temrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

26-09-16 07:57


Redactioneel

Op het moment dat ik dit schrijf, heb ik net mijn eerste week achter de rug als vrijwilliger in de opgravingen van het Romeinse fort Vindolanda, NoordEngeland. Geloof het of niet, het nieuws over ons nieuwe blad ‘Archeologie in Nederland’ is ook hier, aan de voet van Hadrian’s Wall, al doorgedrongen! Een van de begeleiders van het project vroeg me er nieuwsgierig naar. Zelfs op handen en voeten in mijn modderige kuil, voelde ik me enorm trots! En terecht, want we zijn hard op weg naar het eerste nummer van ‘Archeologie in Nederland’, dat we u in februari 2017 presenteren. Nadat beide uitgevers, AWN en Matrijs, begin augustus met een samenwerkingsovereenkomst het licht formeel op groen zetten, konden we als redactie concreet aan de slag. We hebben een nieuwe redactionele organisatie opgezet en eind september onze eerste redactievergadering gehouden om de bladformule handen en voeten te geven. We hebben zelfs al voorzichtig gekeken naar de invulling van ons allereerste nummer. Onze redactieraad heeft ons begin september al uitvoerig voorzien van waardevolle ideeën en suggesties. Uiteraard is er ook veel gesproken over de manier, waarop we de kwaliteit van ‘Archeologie in Nederland’ als tijdschrift voor vrijwilligers en professionals hoog willen houden. Helaas is er hier en daar kennelijk toch wat zorg ontstaan, dat bijdragen van vrijwilligers er straks minder toe doen dan die van professionals. Die zorg wil ik heel graag wegnemen. Met kwaliteit bedoelen we vooral, dat de bijdragen aan ons blad van waarde moeten zijn voor de kennis van de Nederlandse archeologie. Als dat het geval is, bieden we auteurs zo nodig royale hulp om met elkaar tot een consistente en aantrekkelijke publicatie te komen. Zo werkten we tot nu toe immers ook bij ‘Westerheem’.

Voor u ligt de een-na-laatste ‘Westerheem’, opnieuw met een aantrekkelijke variatie aan mooie artikelen. Jan Verhagen en Stijn Heeren verrassen ons met hun artikel over de ligging Castra Herculis, waarover we door een schrijffout bij het kopiëren van de Peutingerkaart lange tijd op het verkeerde been zijn gezet. Castra Herculis, zo menen de auteurs, lag bij Nijmegen-Valkhof en niet bij ArnhemMeinerswijk. En nu we toch bezig zijn: Levefanum lag niet bij het latere Dorestad, maar bij Arnhem-Meinerswijk. Boeiend en verhelderend is ook het artikel van Twan Ernst, die in ‘De Holdeurn revisited’ aandacht besteedt aan nieuw onderzoek van grof keramiek. Romeinse dakpannen blijken niet alleen door hun stempels, maar juist ook door vormkenmerken een waardevolle bron van informatie. Omdat het onderzoek van grof keramiek nog in de kinderschoenen staat, is de potentie van deze materiaalcategorie groot, zo toont Ernst in zijn artikel aan. Ruurd Kok, Pierre van Grinsven en Han Maksymiak schrijven over systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945 op landgoed Oud-Poelgeest in Oegstgeest. Zij laten zien, wat dergelijk onderzoek, samen met vrijwilligers, kan opleveren. Hoewel de meeste onderzoeksvragen jammer genoeg niet konden worden beantwoord, leverde de aanpak een uitstekend beeld op van de mogelijkheden en beperkingen van gericht onderzoek in het terrein naar resten uit de Tweede Wereldoorlog. Dat en nog veel meer in ‘Westerheem’. Veel leesplezier! William ten Brink, hoofdredacteur Redactioneel

05-2016 binnenwerk.indd 225

|

225

26-09-16 08:21


De Holdeurn revisited Romeinse keramische dakpannen als bron van informatie Twan Ernst1

Sinds een tiental jaren wordt bij archeologisch onderzoek in Nederland Romeins keramisch bouwmateriaal (ook wel grofkeramiek genoemd) uitgebreider bestudeerd.2 Vroeger ging de aandacht hoofdzakelijk uit naar stempels. De onderzoekspotentie van grofkeramiek bleek in 2006 in Groot-Brittannië te liggen bij tegulae: de Romeinse platte rechthoekige dakpan met opstaande randen (afb. 1).

Afb. 1 De verschillende kenmerken van een tegula. Een rekenmerk of telmerk staat overigens meestal op de ‘kopse’ kant en niet op de zijkant. Tekening: Kars & Vos 2004, 30.

226

|

Waar tegulae op het eerste gezicht eenvormig lijken, leverde dat onderzoek een chronologische typologie op.3 Om te beoordelen in hoeverre deze ontwikkeling zich ook in Nederland heeft voorgedaan, zijn de gestempelde dakpannen van het belangrijkste militaire productiecentrum van Germania inferior bekeken: De Holdeurn, gelegen bij Nijmegen. Ook is meer inzicht in de ontwikkeling van deze steenbakkerij

en een nauwkeuriger datering van de stempels verkregen (af b. 2). Het militair keramisch productiecentrum De Holdeurn Aanwijzingen voor een Romeinse steen- en pottenbakkerij aan weerszijden van de Oude Kleefsebaan in Berg en Dal (Groesbeek) duiken al sinds de late 18e eeuw op. De site kreeg vooral bekendheid door de grootschalige

De Holdeurn revisited

05-2016 binnenwerk.indd 226

26-09-16 08:21


opgravingen van twee terreinen op landgoed de Holdeurn in de jaren 19381942 door W.C. Braat en J.H. Holwerda. 4 Daarbij kwamen onder meer vijf grote steenovens tevoorschijn, die met een grote hoeveelheid militair gestempelde bouwkeramiek gebouwd waren (af b. 3). Dit productiecentrum voor baksteen, dakpannen en gebruiksaardewerk is in het laatste kwart van de 1e eeuw n. Chr. opgezet door het in Nijmegen gelegerde Tiende Legioen. Vanaf het midden van de 2e eeuw was het bedrijf de centrale grof keramische bakkerij voor de provincie Germania inferior. Gedetacheerde soldaten van het Nedergermaanse leger, die in het Latijn als Vexillarii werden aangeduid, produceerden hier onder de overkoepelende namen Vexillarii Exercitus Germanici Inferioris en Exercitus Germanicus Inferior. Tot ongeveer halverwege de 3e eeuw maakten tevens legereenheden van het Eerste Legioen (erenaam Antoniniana) uit Bonn en het Dertigste Legioen (erenaam Ulpia Victrix) uit Xanten onder hun eigen naam hier hun pannen en tegels. Ondanks de opgravingen van 1938-1942 is maar beperkt inzicht verworven in de datering van de verschillende stempels

die de detachementen gebruikten. Een probleem dat wordt veroorzaakt doordat bij de bouw en renovaties van de ovens op grote schaal gestempeld bouwmateriaal is hergebruikt. Ook na de publicatie door beide onderzoekers in 1946 is hierin maar weinig vooruitgang geboekt. Zodoende worden nog altijd vrij lange, deels overlappende dateringen voor de verschillende detachementen5 gebruikt (tabel 1).

Afb. 2 Deel van een terracotta miniatuur tempel. Het incomplete model is gevonden bij een Romeins heiligdom uit de tweede eeuw n. Chr. in Nijmegen-West. Bewaard is o.a. een deel van het natuurgetrouw weergegeven pannendak. Foto: Rob Mols - Bureau Archeologie en Monumenten gemeente Nijmegen. Museum Valkhof 1045-Mp1.6.942.

Oude vondsten, nieuw onderzoek Tijdens de opgravingen van 1938-1942 is uitsluitend gestempelde grof keramiek verzameld. Omdat toetsing van

Afb. 3 De door Holwerda en Braat opgegraven ‘oven E’ werd al in 1845 onderzocht door L.J.F. Janssen, maar destijds voor een hypocaustum aangezien. Tekening: Janssen - Oudheidkundige mededeelingen IV, 1846. De Holdeurn revisited

05-2016 binnenwerk.indd 227

|

227

26-09-16 08:21


Tabel 1 De momenteel toegepaste dateringen van de door de legereenheden gebruikte stempelaanduidigingen.

Tabel 2 Overzicht kenmerken baksels.

GEHANTEERDE DATERINGEN STEMPELS DE HOLDEURN Detachement

Datering na Chr.

Tiende Legioen

70-104

Vexillarii

140-260

Exercitus

175-260

Consul Junius Macer

circa 180

Consul Didius Julianus

181-185

Eerste Legioen

2e/3e eeuw

met erenaam Antoniniana: 196-222

Dertigste Legioen

120 t/m 3e eeuw

met erenaam Ulpia Victrix voor 150?

buitenlandse inzichten de insteek van dit onderzoek was, zijn uitsluitend tegulae bekeken. Deze dakpannen hebben het voordeel dat het formaat niet gebaseerd lijkt te zijn op de Romeinse standaardmaten. Ze hebben bijzondere kenmerken als uitsnijdingen en randvormen en op veel locaties is het de meest voorkomende of enige vorm van Romeinse grof keramiek die wordt gevonden. In het archeologisch depot in Nijmegen zijn uitsluitend complete dakpannen bekeken. Dit kon moeilijk anders. Wegens plaatsgebrek is in 1988 besloten om alle stempels uit de fragmentarisch bewaarde stukken te zagen! Voorafgaande aan deze actie werden wel een aantal kenmerken, zoals de afmetingen van het fragment, signaturen6 en eventuele bijzonderheden genoteerd. Uiteindelijk bleven 53 gestempelde tegulae voor dit onderzoek over waarvan het baksel, vormkenmerken en bijzonderheden zijn genoteerd.7 Om de betrouwbaarheid te vergroten en de geconstateerde trends van deze ‘steek-

BAKSELS HOLDEURN TEGULAE Detachement

Overheersende kleur

Structuur

Tiende Legioen

helder oranje

grof zandig

Dertigste Legioen VV

oranje-bruin

grof zandig

Vexillarii

lichtbruin-beige

grof zandig

Exercitus (groot)

oranje-rood?

grof zandig

Exercitus (middel)

oranje-rood

fijn

Exercitus (klein)

bleek beige

rommelig

Eerste Legioen

?

fijn

Dertigste Legioen

oranje-rood

fijn

228

|

Opmerking ronde stempels eerder dan rechthoekige

proef’ te controleren, zijn enkele tientallen elders gevonden militaire ‘Holdeurn dakpannen’ in dit onderzoek meegenomen.8 Baksels Het is gebruikelijk baksels te beoordelen door met een handlens een beschrijving te maken van een verse breuk. Dit was bij complete dakpannen niet mogelijk. De beschrijving is veelal beperkt tot de kleur en afwerking van het materiaal. De baksels van de Holdeurn kenmerken zich door een sterke aanwezigheid van veelal wit grof zand of grind, waarin regelmatig (grote) kalkinsluitsels zichtbaar zijn. Volgens een aantal recente opgravingen komen deze kalk­ insluitsels in de grof keramiek van het Tiende Legioen in mindere mate voor.9 Uit tabel 2 valt grofweg een tweedeling binnen de Holdeurn tegulae af te leiden: dakpannen met een grof zandige structuur en een ruwe afwerking, en exemplaren met een fijne structuur en een gladde afwerking. Daarnaast valt op dat de tegulae van een aantal eenheden opvallend roder van kleur zijn (af b. 4). De Vexillarii stukken wijken door een wat blekere kleur over de gehele linie van de rest af. Waar grof keramiek van de Holdeurn wordt opgegraven, zijn deze verschillen in baksels ook geconstateerd. Als daarnaast rekening wordt gehouden met de kleur en het korrelige of gladde oppervlak, dan is het verschil tussen Vexillarii en Exercitus nog duidelijker.10 Dergelijke verschillen in baksels en

De Holdeurn revisited

05-2016 binnenwerk.indd 228

26-09-16 08:21


Afb. 4 Kleurverschil is normaal gesproken geen betrouwbare graadmeter bij bakselonderzoek. Toch geeft het vaak een goede indicatie voor een indeling in bakselsoorten. Oranje is de overheersende kleur bij het Tiende Legioen (rechts achter), Vexillarii grofkeramiek is meestal bleek van kleur (rechts voor), terwijl bij Excercitus keramiek een rodere kleur overheerst (links). Foto: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

kleurstelling hangen waarschijnlijk samen met de (chronologische) exploitatie van verschillende kleigroeven in de directe omgeving en doorgevoerde kwaliteitsverbeteringen. Vorm onderuitsnijdingen Tegulae zijn op de hoeken voorzien van uitsparingen aan de boven- en onderzijde om de dakpannen op elkaar aan te laten sluiten. Onderzoek in GrootBrittannië door P. Warry heeft aanwijzingen opgeleverd voor een chronologische indeling op basis van de vorm van deze uitsparingen.11 De hoekvormen op de Holdeurn zijn vergelijkbaar met de Britse indeling. Ook hier is een verschuiving naar jongere typen te constateren (tabel 3). In Groot-Brittannië vindt rond 100 n. Chr. een switch van A naar type B plaats (af b. 5). Die transitiefase is daar omstreeks 120 voltooid.12 In Nederland valt deze fase niet bij het Tiende Legioen te constateren, dat omstreeks 104 n. Chr.

uit Nijmegen vertrekt. De na 120 met LEGXXXVV gestempelde dakpannen van het Dertigste Legioen vertonen eveneens A en B typen. Het transitieproces is hier dus langer doorgegaan, wat mogelijk verband houdt met de komst van dit legioen uit Brigetio (het huidige Szöny in Hongarije), waar deze wijziging wellicht nog niet was doorgedrongen.13 De introductie van het C-type lijkt

Tabel 3 Overzicht toe­ gepaste hoekuitsnijdingen onderzijde. In rood de meest voor­ komende vorm.

VORM ONDERHOEKEN HOLDEURN TEGULAE Detachement

Hoekvorm

Tiende Legioen

A

B

Dertigste Legioen VV

A

B

Vexillarii

A (1x)

B

Consul Didius Julianus

B

Exercitus (groot)

B

Exercitus (middel)

B

C

Exercitus (klein)

B

C

Eerste Legioen

B

C

Dertigste Legioen

B?

C

De Holdeurn revisited

05-2016 binnenwerk.indd 229

|

229

26-09-16 08:21


wel uitsluitend bij militaire tegulae aanwezig is.14 De situatie in Nederland lijkt overeen te komen, aangezien het C-type in civiele context eerder en omvangrijker voorkomt.15

Afb. 5 De verschijningsvormen van de verschillende hoekuitsnijdingen type A, B en C. Tekening: Kars & Vos 2004, 32.

samen te vallen met het gebruik van een kleiner model Exercitus dakpan. Dit type wijkt van de voorgaande typen af doordat de uitsnijding tot aan de bovenzijde van de rand reikt. Bij de dakpannen van de Holdeurn is de verticale uitsparing van dit model vaak zeer minimaal uitgevoerd wat het herkennen ervan bemoeilijkt. Enerzijds staat vast dat op de Holdeurn de door Warry vastgestelde ontwikkeling wordt gevolgd, anderzijds lijkt de C-vorm over een lange periode ingevoerd en zodoende is vorm B lang geproduceerd. Het is dus niet verwonderlijk dat type B op veel militaire sites langs het Nederlandse deel van de limes het meest voorkomt. Interessant is dat de B-vorm ook in Groot-BrittanniĂŤ vrij-

Randvormen De vorm van tegulaeranden krijgt bij analyse vaak aandacht. Door een grote variatie in uitvoering heeft dit nog niet veel resultaat opgeleverd. Wel wordt het kwartronde profiel geassocieerd met het Tiende Legioen uit Nijmegen. Op de Holdeurn is dit profiel inderdaad uitsluitend aanwezig bij de dakpannen van het Tiende Legioen. Vondsten in Xanten tonen echter aan dat deze randvorm bijvoorbeeld ook door het cohort I Flavia is toegepast.16 Zo expliciet als bij het Tiende Legioen zijn geen andere relaties tussen randvorm en legereenheid mogelijk, maar bepaalde vormen lijken wel frequenter aanwezig bij sommige detachementen (af b. 6). Dakpannen van het Dertigste Legioen kenmerken zich door een naar verhouding brede, geblokte rand, zowel met als zonder eretitel in het stempel, bij de laatste is de hoogte van de rand wel aanmerkelijk lager. De Vexillarii tegulae vertonen dikwijls een rand met aan de binnenzijde een ronde hoek, een

Afb. 6 Het door ADC opgezet schema voor de aanduiding van randvormen. Onder 1,1 het geblokte profiel dat veel voorkomt bij het Dertigste Legioen; 2,3 is het kwartronde profiel van het Tiende; 2,4 de typische rand van Vexillarii dakpannen en 2,5 of 2,7 (met vingergeul) kenmerkt vaak de Exercitus tegulae. Tekening: Kars & Vos 2004, 31.

230

|

De Holdeurn revisited

05-2016 binnenwerk.indd 230

26-09-16 08:21


Figuur 1 Verhouding lengte versus randhoogte tegulae bij de diverse detachementen.

vlakke bovenzijde en een scherpe hoek aan de buitenzijde. De Exercitus tegulae zijn vaker voorzien van een randmodel waarbij het hoogste punt aan de binnenzijde ligt, terwijl bovenop de rand

een geul met een vinger is aangebracht. Grootte De grootte van tegulae is een onderbelicht aspect. Verder dan ‘de algemene

Afb. 7 De ontwikkeling in grootte wordt duidelijk door (v.l.n.r.) tegulae van het Tiende Legioen, Vexillarii, Exercitus en Dertigste Legioen naast elkaar te leggen. Foto: auteur. De Holdeurn revisited

05-2016 binnenwerk.indd 231

|

231

26-09-16 08:21


Afb. 8 Op de Holdeurn zijn twee verschillende figuurstempels gevonden, waaronder 6 identieke exemplaren van een hollende stier met (offer) linten (vittae). Het is het wapendier van het Tiende Legioen Gemina. Foto: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden. Inv. nr. HO* 53.

Afb. 9 Bij onderzoek voor 1938 is een fragment met de afbeelding van een zesbladige bloem gevonden. De zesbladige bloem is vaak in militaire stempels afgebeeld, in het bijzonder bij het Dertigste Legioen. Foto: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden. Inv nr. HO* 58.

232

|

indruk dat tegulae in de loop van de tijd kleiner zijn geworden’ reikt kennis in Nederland veelal niet.17 Daarbij wordt verwezen naar een publicatie van M. Feugère. De daarin gehanteerde formaten voor Midden- en Zuid-Frankrijk zijn echter niet toepasbaar op ons deel van het Romeinse rijk.18 Daarentegen is de gemiddelde lengte die Warry aangeeft 19 wel prima te vergelijken met de afnemende lengten in Nederland. De verkleining van tegulae gaat ook op voor andere delen van de dakpan; de randen worden lager, de uitsnijdingen korter en de dikte geringer. Figuur 1 met de geregistreerde lengten geeft een opvallend beeld. Verschillende legereenheden zijn duidelijk van elkaar te onderscheiden. Op basis van baksel en onderuitsnijding wijken de Vexillarii dakpannen af. Qua formaat is deze groep ook duidelijk te onderscheiden. Hetzelfde geldt voor de Exercitus en LEGXXX gestempelde dakpannen. Verondersteld mag worden dat er alleen sprake is van gezamenlijke productie door de verschillende detachementen als hetzelfde formaat wordt gehanteerd, anders is onderlinge uitwisseling onmogelijk. Uitgaande van een voortgaande reductie van de lengte door de tijd, lijkt dus sprake van minstens drie chronologisch opeenvolgende productiefasen (af b. 7). Dit uitgangspunt, dat gevolgen heeft voor onze kennis van het productiecentrum de Holdeurn, leidt tot exacter dateringen van de gestempelde bouwkeramiek en zo tot een beter inzicht in de militaire bouwgeschiedenis langs de limes. Om deze productieopzet te onderbouwen is dit gegeven afgezet tegen de reeds bekende (archeologische) gegevens. De link tussen de verschillende standaardformaten en stempels op de Holdeurn20 De vermelde baksel- en vormkenmerken leveren aanknopingspunten om de gehanteerde dateringsopzet (tabel 1) verder aan te scherpen. Sterker nog:

De Holdeurn revisited

05-2016 binnenwerk.indd 232

26-09-16 08:21


achter wat tot op heden een wirwar aan stempels leek, lijkt een logische opzet schuil te gaan. De drie formaten die deel uitmaken van de gecentraliseerde productie leveren hiervoor aanwijzingen (af b. 8, 9 en 10). De introductie van het eerste standaardformaat De aanvang van de grootschalige centrale productie door de Vexillarii Exercitus Germanici Inferioris is lastig vast te stellen. Dat het Dertigste Legioen daarin een essentiële rol speelde blijkt o.a. uit de gezamenlijke verwerking van Vexillarii en LEGXXXVV stempels in een gebouw op de Holdeurn. Haalebos vermoedde, net als Braat en Holwerda, dat stempels met de V.V. toevoeging (erenaam Ulpia Victrix) tot de oudste stempels van dit legioen behoren.21 De productie door het Dertigste Legioen, in Nijmegen en/of Xanten, is ongetwijfeld al kort na haar komst naar Germania inferior (120 n. Chr.) begonnen, zo wijst de vondst van hetzelfde stempeltype in de Nijmeegse legioenvesting uit. 22 Vormkenmerken als opvallende grootte (lengte 55 cm, breedte 42-43 cm) en de vroege vorm van de uitsparingen (A en B) van de tegulae23 onderstrepen dit. Een LEGXXXVV stempel is aangebracht op het standaard ‘Vexillariiformaat’ zoals een dakpan uit Tegelen aantoont.24 Al deze rechthoekige stempels met reliëf letters en erenaam, al dan niet in een kader met eventueel de ‘oren’ van een tabula ansata 25, vertonen veel overeenkomsten met de uit Brigetio (de vorige standplaats van het legioen) bekende stempels. In Nederland is sprake van een gering aantal vroege rechthoekige LEGXXXVV stempeltypen, wat op een beperkte afzet wijst. Het heeft er alle schijn van dat het Dertigste Legioen eerst de centrale levering van grof keramiek in dit deel van de limes verzorgde, voordat korte tijd later soldaten onder de algemene aanduiding Vexillarii, de productie overnamen. De complete tegulae van de Vexillarii

Afb. 10 Bijzonder is een Vexillarii tegula waarbij de onder-uitsnijdingen ontbreken. Dit fenomeen is ook geconstateerd bij fragmenten uit Naaldwijk Hoogeland-Oost, Forum Hadriani en Leidsche Rijn. Het is niet uitgesloten dat het hierbij ook om Vexillarii dakpannen gaat. Foto: auteur.

vallen op door de grote eenvormigheid in formaat (lengten tussen 47 en 49,5 cm), randvorm en onderuitsnijding. Deze uitvoering kan beschouwd worden als de standaard voor hun dakpannen.26 Slechts één tegula met Exercitus Germanici Inferior-stempel past bij de vormkenmerken (grootte, baksel en randmodel) van de Vexillarii dakpannen. Deze stempels met reliëf letters in omgekeerde volgorde (retrograde) komen in groten getale voor in de fundamenten van het paleis van de Romeinse stadhouder (praetorium) in Keulen. Daarentegen zijn ze beperkt vertegenwoordigd in de ovens op de Holdeurn. Ze zijn alleen talrijk in een oude, later overbouwde oven. Deze groep dateert dus voor de grote ombouw van het productiecentrum, door Holwerda op omstreeks 175 n. Chr. geschat. Die ombouw valt vrijwel samen met de invoering van een kleiner standaardformaat. De Holdeurn revisited

05-2016 binnenwerk.indd 233

|

233

26-09-16 08:21


Detachement

Stempelvorm

Dertigste Legioen VV

rechthoek reliëfletters

Indicatie mogelijke datering 120 - circa 130

Vexillarii

rond reliëfletters

circa 125 - circa 170

Vexillarii

rechthoek reliëfletters

na 130 - circa 170

Exercitus

rechthoek retrograde reliëfletters (en normaal?) vanaf 170 - tot circa 178

Junius Macer

rechthoek verdiepte letters

circa 178 - 180

Marcus Didius Julianus rechthoek verdiepte letters

180/181 - 184/185

Exercitus

rechthoek verdiepte letters

vanaf 178 of 185 - 195? (circa 225)

Exercitus

Eerste Legioen

rond verdiepte letters met bijstempel rond, rechthoek retrograde reliëfletter , 'schrijfletters', bladstempels(?) LEGIM retrograde

na 185? - 205 (circa 225) circa 200 - 205 (circa 225) circa 200 - 210?

Eerste Legioen

met Antoniniana eretitel

circa 210? - 220

Dertigste Legioen

met Antoniniana eretitel

circa 220? - 222

Dertigste Legioen

Met Severiana Alexandriana aanduiding

222-235

Dertigste Legioen

zonder Antoniniana eretitel

vanaf 222? tot circa 260

Exercitus

Tabel 4 Dateringsvoorstel stempels op basis van het uitgevoerde onderzoek. Tussen haken de dateringen indien de detachementen gezamenlijk in plaats van gescheiden produceerden.

234

|

Tussen beide formaten zit de Didius Julianus-dakpan (lengte 45-46 cm, breedte 33-34 cm). Voor de regeringsjaren van consul Julianus worden de jaren 180/181-184/185 aangehouden.27 Het tweede standaardformaat De veronderstelde chronologie in (her) bouw van de ovens en de verdeling van de kleinere Exercitus tegulae passen prima bij een indeling op basis van vormkenmerken. Sterk vertegenwoordigd, zijn de stempels met verdiepte letters die door formaat (41,5 - 43 cm), baksel en randvormen afwijken van het kleinere formaat (41 cm) en de meestal naar verhouding smalle (27 - 29 cm) dakpannen waarop een ronde stempel met bijstempel is aangebracht. Op de kleinste Exercitus dakpannen (40 cm) zijn de stempels weer in reliëf letters uitgevoerd en de stijl sluit aan op de eveneens in reliëf letters uitgevoerde afdrukken van het Eerste Legioen. Opvallend is dat nagenoeg alle Exercitus stempelvarianten in het praetorium in Keulen zijn vertegenwoordigd. De verbouwing van het praetorium speelde zich in het laatste kwart van de 2e eeuw af. Dit kan mogelijk een veel kortere productieperiode met deze stempels

betekenen dan tot heden wordt aangenomen. Daarnaast is de Exercitus bouwkeramiek bij de herbouw in Keulen aangevuld door het Eerste Legioen uit Bonn.28 Verwacht zou mogen worden dat bouwkeramiek van de op de Holdeurn actieve detachementen van het Eerste en Dertigste Legioen ook is aangevoerd. Deze ontbreken echter in het Keulse praetorium. Het belangrijkste argument voor de datering van de dakpannen van het Eerste Legioen vormt de erenaam Antoniniana die in een belangrijk deel van hun stempels is vermeld. Hierbij wordt een datering tussen 196 en 222 n. Chr. voor mogelijk gehouden. 29 Braat en Holwerda wezen op het gering aantal stempels van dit legioen in de oudste ovens. De vormkenmerken helpen niet om meer greep op deze stempels te krijgen, omdat (buiten een vervormd misbaksel) niet één complete dakpan in Nederland beschikbaar is, hoewel in de inventaris wel fragmenten tot 42 cm vermeld worden. Die lengte is hetzelfde als het standaardformaat dat al eind 2e eeuw op de Holdeurn in gebruik is. Een interessante aanwijzing voor de rol van dit legioen is een vondst die in 1986 in Keulen werd gedaan. Bij riolerings-

De Holdeurn revisited

05-2016 binnenwerk.indd 234

26-09-16 08:21


werkzaamheden kwamen dertig Antoniniana stempels van het Eerste Legioen tevoorschijn die typisch voor de Holdeurn zijn. Het vondstmateriaal kan waarschijnlijk gekoppeld worden aan het badgebouw dat bij het praetorium hoorde en aan het begin van de 3e eeuw werd verbouwd.30 Het is tot dusver de enige locatie in Keulen waar Nijmeegse grof keramiek van het Eerste Legioen is gevonden. Hier ontbreekt de in het praetorium gebruikelijke grof keramiek met Exercitus en legioenstempels uit Bonn. De context in Keulen zou

er op kunnen wijzen dat de complete productie-eenheid in Bonn tijdelijk is verplaatst naar de Holdeurn, waar dit legioen (mede?) de bediening van de ovens voor hun rekening ging nemen. Het grote aandeel Antoniniana afdrukken en de seriematige verwerking van diverse gelijkvormige stempeltypen in Keulen en in de ovens D en E op de Holdeurn, wijzen bovendien op gelijktijdig gebruik van meerdere stempels. Samen met het gering aantal verschillende typen in Nederland wekt dit de indruk van een korte productieperiode.

Afb. 11 Getekende impressie van het ovencomplex op de Holdeurn op het hoogtepunt van de productie rond 200. Tekening: Bob Brobbel.

De Holdeurn revisited

05-2016 binnenwerk.indd 235

|

235

26-09-16 08:21


pleiten voor een langere productieperiode.32

Afb. 12 Aangenomen wordt dat de afwezigheid van dierpootafdrukken wijst op vervaardiging in een professionele bakkerij. Dierpootafdrukken, met name honden en soms katten, komen op de Holdeurnse grofkeramiek echter regelmatig voor. Vee of wild, een enkel klein zoogdier uitgezonderd, ontbreekt. Foto: auteur.

Het derde standaardformaat Op het kleinste standaardformaat worden uitsluitend LEGXXX stempels aangetroffen. Al deze dakpannen vertonen een grote uniformiteit in uiterlijk. Braat en Holwerda rekenen deze dakpannen tot de slotfase van de productie op de Holdeurn. De lengte van de tegulae (36,8 - 39 cm) past daar goed bij. Overigens zijn niet alle stempels op dit formaat aangebracht. Op basis van één beschadigd en vervormd exemplaar en de lengte van één fragment is duidelijk dat de Antoniniana dakpannen van het Dertigste Legioen dezelfde lengte (circa 42 cm) hebben als die van het Eerste Legioen.31 Overschakeling naar een kleiner formaat zal daarom pas na afschaffing van de Antoniniana erenaam hebben plaatsgevonden. Op Nederlandse sites komen de stempels van het Dertigste Legioen meer voor dan die van het Eerste Legioen, wat kan

236

|

Terugblik op de Holdeurn Op grond van bovenstaande analyse is de in tabel 4 voorgestelde nauwkeuriger periodisering van de stempels opgezet. De veranderingen in baksels en vormkenmerken laten zich in veel gevallen koppelen aan de archeologische contexten op de Holdeurn en elders langs de limes. Duidelijk naar voren komt de gescheiden Vexillarii productie, de eindfase met het Dertigste Legioen en de aparte status van de met de Ulpia Victrix-toevoeging gestempelde grofkeramiek van dit legioen. De verschillende fasen worden afgesloten door de invoering van een kleiner standaardformaat tegulae. De Exercitus dakpannen vallen in twee fasen uiteen, waarbij het grootste formaat vooraf gaat aan de omvangrijke vernieuwing van het productiecentrum omstreeks 180 n. Chr. (af b. 11). Die vernieuwing behelst dus meer dan alleen het vervangen van de ovens. Naast het kleinere dakpanmodel is ook sprake van een gewijzigd (verbeterd) baksel en een nieuwe hoekvorm (C). Deze wijzigingen vallen samen met de Exercitus stempels met verdiepte letters die massaal in de ovens zijn verwerkt. Afgaande op het grote aantal stempeltypen leidt de vernieuwing van de productiefaciliteiten tot een sterke stijging van de afzet in het vierde kwart van de 2e eeuw; zelfs stroomopwaarts van de Rijn met de provinciehoofdstad Keulen als hoofdafnemer. Gedurende deze fase (circa 185 - 225) is sprake van één uniform dakpanformaat. De meeste dakpanstempels behoren tot de middelste van de drie standaardmaten, waardoor het niet mogelijk is om precies vast te stellen hoe lang de diverse stempelstijlen in gebruik zijn geweest. Wel zijn er aanwijzingen dat omstreeks 200 het Eerste Legioen een belangrijk aandeel van de productie voor zijn rekening ging nemen. Een

De Holdeurn revisited

05-2016 binnenwerk.indd 236

26-09-16 08:21


chronologisch gescheiden productie door de verschillende detachementen kan in deze fase niet worden uitgesloten en ligt eigenlijk meer voor de hand. Het Dertigste Legioen neemt in elk geval de eindfase voor haar rekening. Hoewel het gevaarlijk kan zijn om op basis van stijlkenmerken relaties tussen de verschillende stempels te leggen, tekent zich met de voorgestelde datering en fasering duidelijk ‘kopieergedrag’ af. Hetzelfde stempel op verschillende formaten komt niet voor, wat essentieel is voor deze indeling. Aanvullend bewijs voor gescheiden productiefasen vinden we tevens in de wijziging van het baksel en in de geleidelijke verschuiving van de toegepaste onderuitsnijdingen van A naar C. Tot slot Het onderzoek van grof keramiek staat

feitelijk nog in de kinderschoenen, waardoor de potentie van deze materiaalcategorie groot is. Bovendien is het op Romeinse vindplaatsen vaak rijkelijk aanwezig. Productiecentra als de Holdeurn spelen daarbij een sleutelrol. Wel moeten we rekening houden met variaties tussen de diverse civiele en militaire grof keramische bakkerijen (af b. 12). Met het in kaart brengen van de verschillende baksels en vormkenmerken krijgen we meer grip op de grof keramiek. Ook op plaatsen waar dit bouwmateriaal uiteindelijk verwerkt werd.33

Schoolstraat 122 5951 CX Belfeld Tel. 077-4753540 twanernst@ziggo.nl

Noten 1 De auteur bestudeert sinds 2011 de Romeinse grofkeramische nijverheid met de nadruk op de producten – in het bijzonder de tegulae - in met name het Midden- en Noord-Limburgse Maasdal. 2 Mede onder impuls van de oproep in Kars & Vos 2004. 3 Warry 2006. 4 Holwerda & Braat 1946. Voor een overzicht van de onderzoeksgeschiedenis zie: Van Diepen & Polak 2009. 5 Voor de leesbaarheid worden de legereenheden of detachementen onder de namen Vexillarii Exercitus Germanici Inferioris en Exercitus Germanicus Inferior in tekst en tabellen als ‘Vexillarii’ en ‘Exercitus’ aangeduid. Voor de erenaam Ulpia Victrix wordt ‘VV’ gebruikt. 6 Signaturen zijn vluchtige vaak met een of meerdere vingers door de pannenbakker aangebrachte veegtekens. 7 Tijdens het onderzoek werden een aantal fouten in de registratie van Braat en Holwerda gecorrigeerd. Zo ontbrak het formaat 29x36 cm met Exercitus stempel. Inv. nr. 107 betrof een incomplete lengte. Inv. nr. 466 was niet 36 maar 42,5 cm lang. 8 Het betreft dakpannen uit Cuijk, Hoeksche Waard, Holdeurn (collectie RMO), Keulen, Leidsche Rijn, Maastricht(?), Nijmegen, Tegelen, Utrecht, Valkenburg, Voorburg, Woerden en Zaltbommel. 9 Weiss-Konig 2004, 17 en 2008, 30. Voor de aanwezigheid van kalk zie ook Gazenbeek in: Driessen & Besselsen 2014, 537. 10 Blom & Vos 2008, 197-200; tevens eigen waarneming 24-10-2013; met dank aan Eva Kars. 11 Warry 2006; McComish 2012, 81-83, 214-216 en Mills 2013, 454-460 leveren zowel aanvullend bewijs als kritiek op de door Warry gehanteerde perioden. 12 A-vormen komen volgens Warry na 100 amper nog voor in Brittannië (email dd. 12-08-2012). 13 In Brigetio is in elk geval de A uitsnijding toegepast; met dank aan Dr. Bernd Steidl (Archäologische Staatssammlung München) voor de verstrekte informatie. 14 Mills 2013, 466. 15 Eigen waarneming auteur. 16 Schmitz 2012, 356-357. 17 Gazenbeek in Aarts 2012, 116. 18 Feugère 2000. 19 Warry 2006, 51 figure 3.31. 20 Een uitgebreidere versie over dit onderwerp die dieper ingaat op de bewijsvoering met betrekking tot de verschillende legereenheden wordt door de auteur geplaatst op Academia.edu.

De Holdeurn revisited

05-2016 binnenwerk.indd 237

|

237

26-09-16 08:21


21 Haalebos 1977, 186. Holwerda & Braat 1946, 109-110. 22 Haalebos 2000, 24. Inmiddels zijn minstens 50 exemplaren van dezelfde stempel gevonden. 23 RMO, inv. nr. NK5; het achteraf aangebrachte spijkergat toont aan dat het om een gebruikte dakpan gaat, niet om ovenafval. Museum Valkhof, inv.nr. BB.I.XXX/1. 24 Onderzoek door de auteur onder de werktitel ‘Romeinse pannenbakkers langs de Maas’. 25 Een tabula ansata is een rechthoekig naamschildje met driehoekige ‘handvaten’. 26 Een identieke lengte heeft een tegula van het 15e cohort uit het 1e kwart van de 2e eeuw. 27 Schmitz 2004, 239. 28 Ibid , 268; Schäfer 2004, 296. 29 Haalebos-Franzen 2000, 123. 30 Schmitz 2004, 270. 31 Inv. nr. 1378 (XXXII, 4); bijna compleet exemplaar: inv. nr. 1491 (XXXII, 24). Wellicht dient dit stempel van links naar rechts gelezen te worden waarbij de laatste letter dan de A van Antoniniana is. 32 Zandstra & Polak 2012, 235. 33 Met dank aan het Gelders Archeologisch Centrum voor de verleende service. Literatuur Aarts, A.C., 2012: Scherven, schepen en schoeiingen: LR62: Archeologisch onderzoek in een fossiele rivierbedding bij het castellum van De Meern, Utrecht. Blom, E. & W.K. Vos (red.), 2008: Woerden-Hoochwoert: De opgravingen 2002-2004 in het Romeinse castellum Laurium, de vicus en van het schip de ‘Woerden 7’, Amersfoort. Bogaers, J.E., 1972: Severiana Alexandriana, Westerheem 21, 206-208. Diepen, L. van & M. Polak, 2009: Resten van de steen- en pottenbakkerij van het Romeinse leger op Landgoed Holthurnsche Hof in Berg en Dal (gem. Groesbeek), Nijmegen. Driessen, M. & E. Besselsen, 2014: Voorburg-Arentsburg: Een Romeinse havenstad tussen Rijn en Maas, Amsterdam. Feugère, M., 2000: Les longeur des tegulae: un indice chronologique?, Instrumentum 11, 24-25. Haalebos, J.K., 1977: Zwammerdam Nigrum Pullum: Ein Auxiliarkastell am Niedergermanischen Limes, Amsterdam. Haalebos, J.K., 2000: Romeinse troepen in Nijmegen, Bijdragen en Mededelingen Gelre 91, 9-36. Haalebos, J.K. & P.F.J. Franzen e.a., 2000: Alphen aan den Rijn-Albaniana 1998-1999: Opgravingen in de Julianastraat, de Castellumstraat, op Het Eiland en onder het St.-Jorisplein, Nijmegen. Holwerda, J.H. & W.C. Braat, 1946: De Holdeurn bij Berg en Dal: Centrum van pannenbakkerij en aardewerkindustrie in den Romeinschen tijd, Leiden. Kars, E. & W. Vos, 2004: Romeinse baksteen in Nederland: Een introductie en pleidooi voor nieuwe onderzoeksmethoden, ADC info 2003, 29-35. McComish, J., 2012: An analysis of Roman ceramic building material from York and its immediate environs, York. Mills, P., 2013: The supply and distribution of ceramic building material in Roman Britain, Late Antique Archaeology 10, 451–469. Schäfer, F. F., 2004: Das Praetorium in Köln und weitere Statthalterpaläste im Imperium Romanum: Eine bau­ geschichtliche Untersuchung und eine vergleichende Studie zu Typus und Funktion, Keulen. Schmitz, D., 2002: Militärische Ziegelproduction in Niedergermanien während der römischen Kaiserzeit, Kölner Jahrbuch 35, 339-374. Schmitz, D., 2004: Die gestempelter Ziegel des römischen Köln, Kölner Jahrbuch 37, 223-447. Schmitz, D., 2012: Gestempelte Ziegel von Auxiliarkohorten auf dem Gebiet der Colonia Ulpia Traiana, Xantener Berichte 24, 337-374. Warry, P., 2006: A dated typology for Roman roof-tiles (tegulae), Journal of Roman Archaeology 19, 246-265. Warry, P., 2006: Tegulae : manufacture, typology and use in Roman Britain, Oxford. Weiss-König, S., 2004: Inventariserend Veldonderzoek waarderende fase ‘De Holdeurn’ in Berg en Dal, gemeente Groesbeek, provincie Gelderland, Nijmegen. Weiss-König, S., 2008: Archeologische begeleiding en definitief archeologisch onderzoek ‘De Holdeurn’ te Berg en Dal, Zevenaar. Zandstra, M.J.M. & M. Polak, 2012: De Romeinse versterkingen in Vechten-Fectio : Het archeologisch onderzoek in 1946-1947, Nijmegen.

238

|

De Holdeurn revisited

05-2016 binnenwerk.indd 238

26-09-16 08:21


Castra Herculis: de naam van de Romeinse militaire versterking in Nijmegen herontdekt Jan G.M. Verhagen & Stijn Heeren1

Zowel Nijmegen als Xanten bestonden in de Romeinse tijd uit een burgerlijke stad en een flinke militaire versterking, op korte afstand van elkaar. In Xanten heette de stad Colonia Ulpia Traiana en de militaire versterking (Castra) Vetera. In Nijmegen kenden we tot nu toe alleen een naam van de stad: Ulpia Noviomagus. De naam van de militaire versterking bleef lange tijd onbekend, maar is door een recente studie herontdekt: Castra Herculis.

Deze naam is in het verleden aan diverse andere plaatsnamen gekoppeld en de identificatie als Arnhem-Meinerswijk werd zonder al te veel kritiek lange tijd aanvaard. Dit illustreert hoe moeilijk het soms is om het verleden goed te reconstrueren. Hier volgt de geschiedenis van een zoektocht. De bronnen De naam Castra Herculis kennen we uit twee vermeldingen in Romeinse bronnen. De eerste bron betreft de Peutingerkaart (Tabula Peutingeriana) (af b. 1),

waarop Castra Herculis wordt weergegeven als een plaats die op 8 leugae (Gallische mijlen) van de stad Noviomagus (Nijmegen) en 13 leugae van Carvo ligt, tot voor kort geĂŻdentificeerd met Kesteren. De tweede bron is een vermelding door Ammianus Marcellinus, die schrijft dat keizer Julianus in het jaar 359 Castra Herculis samen met zes andere, eerder verlaten plaatsen weer door het Romeinse leger liet bezetten. Deze locaties werden versterkt. Afgebrande graanschuren werden herbouwd en vervolgens tot

Afb. 1 Gedeelte van de Peutingerkaart met daarop het Nederlandse deel van de limes. Tekening: Conrad Miller, 1887, Biblio­theca Augustana, Augsburg.

Castra Herculis: de naam van de Romeinse militaire versterking in Nijmegen herontdekt

05-2016 binnenwerk.indd 239

|

239

26-09-16 08:21


de nok toe gevuld. Castra Herculis is de meest noordwestelijk gelegen plaats in deze reeks. Verder naar het zuidoosten gaat het om Quadriburgium (waarschijnlijk Qualburg bij Kleef), Tricensima (vrijwel zeker de laat-Romeinse naam van Xanten), Novaesium (Neuss), Bonna (Bonn), Antunnacum (Andernach) en Vingo (Bingen).2 Daarnaast is er nog een derde bron: de Griekse schrijver Libanius die uit Antiochië kwam, maar ook in Nicea en Constantinopel werkte. Hij schreef over de bouw van schepen en de graantransporten vanuit Engeland over de Rijn in 358359.3 Daarbij noemt hij de plaats πόλιν δε Ἡράκλειαν (polin de Herakleian), welke naam algemeen wordt gelijkgesteld aan Castra Herculis. De passage door Libanius levert geen informatie over de ligging van deze plaats, anders dan dat deze bij de rivier moet liggen. Veel identificaties, geen overtuigende oplossing Al eeuwenlang zijn veel uiteenlopende suggesties gedaan voor de identificatie

van Castra Herculis. De oudst bekende is die op de kaart van Ortelius uit 1594.4 Daar wordt Castra Herculis ten zuidoosten van Roermond, bij Herkenbosch, gesitueerd (afb. 2). Dit lijkt louter gebaseerd op de naam, terwijl de afstanden vermeld op de Peutingerkaart geen enkele rol lijken te spelen, ook niet bij de situering van andere Romeinse plaatsnamen. Bogaers, die zelf Druten als mogelijke identificatie zag,5 somde in 1968 de eerder gedane suggesties op: Doesburg, Kesteren (o.a. vanwege naamsgelijkheid), Opheusden, Randwijk, Heteren, Dodewaard, Zetten, Herveld, Valburg, Elst (Merm), Driel, Huissen, Malburgen, Haalderen, Doornenburg, Aerdt en Winssen. Cowan legde in 1974 opnieuw de identificatie met Kesteren op tafel.6 Opvallend is dat Bogaers slechts in de marge iets zegt over Nijmegen, terwijl Kroon al in 1935 een verband legde tussen Castra Herculis en Nijmegen, waarbij hij Noviomagus op de St. Jansberg bij Mook plaatste, zodat de afstand van 8 leugae op de Peutingerkaart leek te kloppen.7 Kroon koppelde Castra Herculis aan laat-Romeinse vondsten op het wes-

Afb. 2 Situering van Castra Herculis bij Herkenbosch, ten oosten van de samenvloeiing van de Roer met de Maas. Tekening: Abraham Ortelius, Belgii Veteris Typus, 1594.

240

|

Castra Herculis: de naam van de Romeinse militaire versterking in Nijmegen herontdekt

05-2016 binnenwerk.indd 240

26-09-16 08:21


Afb. 3 Bouwfragment van tufsteen met inscriptie van het eerste legioen, gevonden bij het proefsleufonderzoek van Willems in 1979. De inscriptie LEGIMPF is een afkorting van Legio I Minervia Pia Fidelis, waaruit we afleiden dat dit bouwfragment uit het eerste kwart van de 3e eeuw dateert. Foto: Historisch Museum, Arnhem.

telijk deel van de Hunerberg en het aansluitende Valkhof. Er ontspon zich een discussie tussen hem en Stolte over de vraag of de naam betrekking had op het Valkhof of op de legioensvesting van het Tiende Legioen op de Hunerberg.8 De ontdekking van het castellum Meinerswijk Geen van de identificaties kreeg brede aanhang, zodat in overzichten van de Romeinse castella in de Rijndelta de naam Castra Herculis vóór 1979 geen plek kreeg. In dat jaar kwam daarin verandering door de vondst van het castellum van Arnhem-Meinerswijk door Willems. In het kader van zijn omvangrijke studie naar het Romeinse verleden van het rivierengebied had hij naspeuring gedaan op terreinen die in de jaren ‘50 van de vorige eeuw door de Stichting voor Bodemkartering als oude woongronden waren getypeerd. In de bouwvoor in Meinerswijk zaten zo veel Romeinse bouwfragmenten dat een proefsleuf gerechtvaardigd was. Hierbij stelde hij een stratigrafie vast met sporen van verschillende bouwfasen van tufsteenmuurwerk en een gracht, die moeilijk anders konden worden geduid dan als af komstig van een castellum (af b. 3). Omdat Willems zich al geruime tijd met het hele Romeinse verleden van Neder-

land bezighield, was het voor hem niet moeilijk aan dit castellum de naam Castra Herculis te koppelen. Met Nijmegen als Noviomagus en de toen nog gangbare identificatie van Carvo als Kesteren was hij daar snel uit. De afstand tot Nijmegen op de Peutingerkaart paste redelijk goed. Ook met de vermelding van de naam Castra Herculis in de andere bron, de passage door Ammianus Marcellinus uit 359, vond hij aansluiting. Zijn belangrijkste argument is het aantreffen van een constructie in de castellumgracht, bestaande uit een stapeling van tufsteen. Willems legde die tufsteenconcentratie uit als onderdeel van een laat-Romeinse bouwfase.9 De logica van de identificatie van deze resten als Castra Herculis werd onder archeologen in ruime mate gedeeld en het overzicht van de castella langs de Rijn leek een stuk completer te zijn geworden. Er komt twijfel Het castellum van Meinerswijk was langs de Rijn in de provincie Gelderland het eerste en tot nu toe enige waarvan in situ resten waren aangetroffen. Voor de gemeente Arnhem was dit vanaf het eind van de jaren ‘80 reden om na te denken over mogelijkheden om de resten voor een groter publiek zichtbaar te maken. Hiervoor was meer inzicht in de structuur van het castellum nodig. Daar-

Castra Herculis: de naam van de Romeinse militaire versterking in Nijmegen herontdekt

05-2016 binnenwerk.indd 241

|

241

26-09-16 08:21


Afb. 4 Plattegrond van de in 1991/1992 door Hulst blootgelegde principia (hoofdgebouw) van het castellum in Arnhem-Meinerswijk. Tekening: Maarten Slooves, Grave, naar Hulst 2001. 1. ingang 2. binnenplaats 3. porticus (zuilengalerij) 4. opslagruimten 5. basilica (zaal voor bijeenkomsten) 6. suggestus (podium voor de commandant bij zijn toespraken) 7. aedes principiorum (vaandel­ heiligdom) 8. porta decumana (poort aan de van de vijand afgekeerde zijde van het castellum). om werden in 1991-1992 onder leiding van Hulst de resten van het belangrijkste deel van het castellum (de principia en een stuk van de castellummuur) oppervlakkig opgegraven. Overigens: de visualisatie van de Romeinse versterking is begin 2016, ruim 25 jaar na de eerste initiatieven, gerealiseerd. Bij het aanvullende onderzoek kon Hulst geen laat-Romeinse bouwfase vaststellen.10 Terwijl Willems zijn identificatie van Castra Herculis baseerde op het in de gracht van het 3e-eeuwse castellum aangetroffen bouwmateriaal, dat kenmerken van een constructie heeft, beschrijft Hulst het als puin in een gracht. Hij spreekt in zijn opgravingsverslag in het geheel niet over Castra Herculis, noch over een andere naam voor dit castellum. Bij zijn onderzoek zijn nauwelijks scherven uit de laat-Romein-

242

|

se tijd aangetroffen. Het aardewerk dat in de 4e eeuw werd gedateerd, bedroeg slechts 2% van alle aardewerkfragmenten.11 Van een militaire bezetting uit die tijd zijn helemaal geen sporen teruggevonden. Toch was er jarenlang geen discussie over de identificatie van Meinerswijk als Castra Herculis (afb. 4). In de driedelige geschiedschrijving van Arnhem brengen Verhagen en Wientjes in 2008 naar voren dat een reis van Nijmegen via Meinerswijk naar het westen zou betekenen dat het traject Driel-Meinerswijk heen en weer werd bereisd, wat zij niet als logische route zien.12 Mede daarom gaan zij ervan uit dat Castra Herculis elders moet worden gezocht. Nog steeds belang hechtend aan de afstanden op de Peutingerkaart, zochten zij de oplossing dicht bij Arnhem, namelijk in Driel of Heteren.

Castra Herculis: de naam van de Romeinse militaire versterking in Nijmegen herontdekt

05-2016 binnenwerk.indd 242

26-09-16 08:21


Meer twijfels De twijfels over de juistheid van de identificatie van Castra Herculis door Willems waren niet de enige problemen met betrekking tot het verbinden van Romeinse namen op de Peutingerkaart met vindplaatsen in de oostelijke helft van Nederland en het aangrenzende stukje Duitsland. De identificaties van Levefanum als Rijswijk (bij Wijk bij Duurstede) en Carvo als Kesteren werden al ongeveer een eeuw geleden geopperd en waren via citaat op citaat de gangbare identificaties geworden. Weliswaar waren er op beide plekken vondsten gedaan, maar die konden niet voldoende tot castella worden herleid. Bogaers en Rüger voorzagen deze identificaties in 1974 nog van vraagtekens.13 De bij Rijswijk en Kesteren gedane vondsten betroffen voornamelijk opgebaggerde Romeinse bouwfragmenten en gebruiksvoorwerpen, waaronder militaire vondsten. Deze worden echter op veel plaatsen bij baggerwerkzaamheden in het rivierbed gevonden en ook wel bij heiligdommen.14 De aangetroffen vondsten zijn daarom onvoldoende om aan te nemen dat we met een castellum van doen hebben. Een ander probleempunt was de vindplaats Carvium ad molem. Deze naam staat vermeld op een in 1938 bij Herwen opgebaggerde grafsteen van de uit Genua afkomstige legioensoldaat Marcus Mallius en wordt vertaald als ‘Herwen bij de dam’.15 Met de dam wordt de dam van Drusus bij de toenmalige splitsing van Rijn en Waal bedoeld, waarvan de bouw in de periode 12-9 v. Chr. begon. Met name door deze vermelding, maar ook door de grote hoeveelheid bouwdelen, inscriptiestenen en militaria, wordt aangenomen dat het hier om een castellum gaat dat de dam moest beschermen (afb. 5).16 Dat Carvium, een belangrijke plaats met een castellum en een dam, niet op de Peutingerkaart voorkomt, is ronduit opmerkelijk. Tenzij Carvium identiek is aan Carvo! Dit idee is in 1939 al door Holwerda geopperd, maar hij zocht deze plaats langs de Linge. Dit kwam voort

uit zijn opvatting dat de grafsteen van Marcus Mallius, waarop Carvium staat vermeld, een cenotaaf zou zijn en zou verwijzen naar een plek elders.17 Ook Byvanck was van mening dat de plaatsnamen identiek waren, maar hij plaatste beide namen te Kesteren.18 Later is dit idee losgelaten. Overigens stelt Bogaers expliciet dat Carvo en Carvium juist niet identiek zijn, zonder daarvoor argumenten te geven.19 Ook de identificatie van Arenatium met Rindern (D) leverde problemen op. Stolte was in 1939 op basis van de afstanden al van mening dat Arenatium in Kleef moet worden gezocht en niet in Rindern.20 Tacitus beschreef dat Arenatium een vesting van het Tiende Legioen had, dat tijdens de

Afb. 5 Bij Herwen opgebaggerde grafsteen van Marcus Mallius waarop de plaatsnaam Carvio ad molem vermeld staat. De volledige tekst luidt in vertaalde vorm: “Marcus Mallius, Marcus’ zoon, van de tribus Galeria, uit Genua, soldaat van het eerste legioen, van de centuria van Ruso, oud 35 jaar, met 16 dienstjaren, ligt te Carvium bij de dam begraven. Krachtens zijn testament hebben zijn twee erfgenamen (deze gedenksteen) laten oprichten. Foto: Museum Het Valkhof, Nijmegen.

Castra Herculis: de naam van de Romeinse militaire versterking in Nijmegen herontdekt

05-2016 binnenwerk.indd 243

|

243

26-09-16 08:21


Afb. 6a Trajectschema van Katwijk aan Zee (Lugduno) tot Xanten (Colonia Traiana) van de Peutingerkaart en het Intinerarium Antonini, onder elkaar uitgezet met de vermelde plaatsen. De identificaties van de met een lichtgroene achtergrond aangegeven deeltrajecten kunnen als weinig omstreden worden aangemerkt. De schaartjes markeren de plekken waar mogelijk sprake is van fouten. Bron: Verhagen, 2014.

Afb. 6b Trajectschema van Katwijk aan Zee (Lugduno) tot Xanten (Colonia Traiana) na correctie van de veronderstelde fouten in de Peutingerkaart. Bron: Verhagen, 2014.

Bataafse Opstand werd aangevallen.21 De Romeinse archeologische resten in Rindern hebben echter geen militair karakter.22 Er zijn in situ overblijfselen gevonden van thermen en een hypocaust. Boven-

244

|

dien is een hergebruikte molensteen met de inscriptie FINE VICI (einde van de vicus) gevonden.23 Het heeft er dus alle schijn van dat het in Rindern om een burgerlijke nederzetting gaat.

Castra Herculis: de naam van de Romeinse militaire versterking in Nijmegen herontdekt

05-2016 binnenwerk.indd 244

26-09-16 08:22


Een nieuwe methode Bij de identificatie van Romeinse plaatsnamen kunnen de afstanden in leugae op de Peutingerkaart (en ook in het Itinerarium Antonini, het Reisboek van Antoninus) worden benut, door ze met de werkelijke afstanden tussen de vindplaatsen te vergelijken. Het probleem is dat er fouten in de transcripties van de bronnen zitten, de bronnen al flink zijn uitgekauwd en er soms fantastische interpretaties waren. Serieuze wetenschappers schrikken er vaak voor terug om iets met deze afstanden te doen. Dat is jammer, want het is wel degelijk mogelijk de beschikbare kwantitatieve gegevens te benutten, mits men zich bewust is van de beperkingen. In het verleden werden de afstanden te hooi en te gras gebruikt, met wisselende redeneringen. Onlangs is een rationele methodiek geĂŻntroduceerd om de afstanden in de klassieke bronnen te kunnen toetsen aan de afstanden tussen de archeologische vindplaatsen.24 Deze methode geeft inzicht in de waarschijnlijkheid van diverse identificaties van Romeinse plaatsnamen met huidige locaties. Hierbij worden ook omwegen, noodzakelijk door landschappelijke beperkingen zoals meanderende rivieren met hun oeverwallen naast drassige kommen,

meegewogen. Hiermee kunnen fouten in de transcripties van de bronnen en onjuiste identificaties van Romeinse plaatsnamen beter worden opgespoord. Deze methode is toepasbaar voor afstanden in het hele Romeinse Rijk, maar in dit geval in de vorm van een casus toegepast op de Nedergermaanse limes. Het voert te ver om de elders gepubliceerde methode hier uit de doeken te doen.25 We volstaan daarom met de vermelding dat uit de casus bleek dat met name voor het traject Vechten-Nijmegen in het verleden onwaarschijnlijke associaties tussen Romeinse en moderne plaatsnamen zijn gemaakt. Ook de optelsom van de deelafstanden op de Peutingerkaart tussen Fletione (Vechten) en Noviomagus (Nijmegen) was te groot om te kunnen kloppen. Door tevens een vergelijking te maken tussen de afstanden vermeld op de Peutingerkaart en die in het Itinerarium Antonini konden de Romeinse plaatsnamen in dit deel van de limes opnieuw worden geĂŻdentificeerd (af b. 6). Wanneer we het loslaten van de onwaarschijnlijke associatie Levefanum / Rijswijk (Gld.) combineren met de aanname Carvium = Carvo, levert dit voor de associatie van Romeinse en moderne plaatsnamen het volgende resultaat op:

Afb. 7 Nieuwe identificatie van de Romeinse plaatsnamen in Gelderland. De getallen geven de afstanden in leugae (Gallische mijlen) weer, gebaseerd op de vermeldingen op de Peutingerkaart en in het Reisboek van Antoninus. Bron: Verhagen 2014, geactualiseerd juli 2016. 1. legioensvesting; 2. laat-Romeinse versterking; 3. civitas hoofdstad; 4. castellum in situ; 5. verondersteld castellum; 6. castellum in situ zonder bekende naam.

Castra Herculis: de naam van de Romeinse militaire versterking in Nijmegen herontdekt

05-2016 binnenwerk.indd 245

|

245

26-09-16 08:22


Afb. 8 Belangrijkste Romeinse nederzettingen uit de midden- en laatRomeinse tijd in Nijmegen in hun landschappelijke context. Zowel de midden-Romeinse legioensvesting als de laat-Romeinse versterking dragen de naam Castra Herculis. Tekening: J.G.M. Verhagen.

- Levefanum ligt bij Arnhem-Meinerswijk (castellum), in plaats van bij Rijswijk (baggervondsten); - Carvo = Carvium ligt bij Herwen (verspoeld castellum) in plaats van bij Kesteren (baggervondsten); - Castra Herculis ligt bij Nijmegen-Valkhof (laat-Romeinse versterking) in plaats van Arnhem-Meinerswijk (vroeg- en midden-Romeins castellum); - A renatium ligt bij Kleve-Qualburg (militaire resten) in plaats van Rindern (burgerlijke resten). Met betrekking tot deze laatste plek kan nog worden vermeld dat in november 2015 op 4 km ten noordoosten van Qualburg bij Westrich-Hof een tot nog toe onbekende legioensvesting van circa 16 hectare is gevonden! Deze blijkt een belangrijke component uit de 1e eeuw n. Chr. te hebben met grachten in verschillende fases.26 Puzzelstukjes vallen op hun plaats De nieuwe situering van Castra Herculis op het Valkhof in Nijmegen, verkregen op basis van de bovenstaande exercitie met de Peutingerkaart en het Itinerarium Antonini, lost diverse knelpunten op die bestonden bij de oude associatie van Castra Herculis met Arnhem-Meinerswijk.

246

|

Ten eerste de kwestie van laat-Romeinse vondsten. In Arnhem-Meinerswijk zijn nauwelijks 4e-eeuwse vondsten aangetroffen. Op het Valkhof daarentegen is een grote laat-Romeinse versterking met delen van een burgerlijke nederzetting en grote grafvelden aangetoond.27 Gezien de 4e-eeuwse getuigenis van Ammianus Marcellinus past NijmegenValkhof veel beter bij Castra Herculis dan Arnhem-Meinerswijk: een puzzelstukje valt op zijn plaats. Ten tweede het woord castra. In het Latijn is castra de aanduiding voor een groot legerkamp, namelijk het fort van een legioen, bestaande uit ca. 5000 man. Voor de kleinere versterkingen die een cohort (1/10 van een legioen, ca. 500 man) moesten huisvesten, wordt het woord castellum gebruikt. Arnhem-Meinerswijk is een castellum. De omvang is niet volledig bekend maar het feit dat het poortgebouw (porta decumana) direct achter de principia (hoofdgebouw) ligt, zonder de in ‘normale’ castella gebruikelijke rij barakken daartussen, geeft aan dat het om een klein castellum gaat. Het is bijzonder onwaarschijnlijk dat de Romeinen het woord castra hebben gebruikt voor een van de kleinere versterkingen van de

Castra Herculis: de naam van de Romeinse militaire versterking in Nijmegen herontdekt

05-2016 binnenwerk.indd 246

26-09-16 08:22


limes. Ook dit puzzelstukje past beter in Nijmegen dan in Meinerswijk (afb. 7). Wel is hier nog een klein probleem: ook op het Valkhof is geen sprake van een echte castra, al is de legerplaats zeker groter dan een standaard castellum. Op zich is de toepassing van castra op een ander vindplaatstype juist voor de laatRomeinse tijd niet zo’n groot probleem, want de klassieke Latijnse terminologie is in de Late Oudheid van betekenis veranderd. Diverse grote plaatsen werden als castrum (een andere schrijfwijze) aangeduid. Ook in de militaire organisatie waren veranderingen opgetreden en traditionele legioenen waren inmiddels vervangen door ofwel limitanei (provinciale troepen) of comitatenses (veldlegers).28 De laat-Romeinse versterking van Nijmegen is de grootste in de regio en de naam castra, als afgeleide van de vroegere betekenis, zeker waardig. Het probleem wordt nog verder opgelost als we niet kijken naar de laat-Romeinse situatie, ten tijde van onze tweede bron Ammianus Marcellinus, maar naar de tijd van onze eerste bron, de Peutingerkaart. De kaart zoals wij die (in kopie) kennen, dateert uit de 4e eeuw maar de eerste versie is waarschijnlijk reeds vervaardigd in opdracht van keizer Augustus, ten tijde van de grote Romeinse veldtochten kort voor het begin van de jaartelling. De limes langs de Nederrijn is voor een groot deel later op de kaart bijgetekend, in de late 1e of 2e eeuw n. Chr. De situatie in de laatRomeinse tijd is, althans voor het Nederrijnse deel, niet verwerkt op de kaart. Tricensima, de laat-Romeinse naam van Xanten, en bijvoorbeeld Quadriburgium (het huidige Qualburg), beide in de 4e eeuw door Ammianus Marcellinus genoemd, komen er niet op voor. Het is daarom aannemelijk, dat Castra Herculis van de Peutingerkaart, evenals Vetera (Veteribus) voor de legioensvesting bij Xanten-Birten, hier betrekking heeft op de midden-Romeinse tijd. Teruggaande naar de 1e eeuw ligt er wel een ‘echte’ castra in Nijmegen, namelijk

op de Hunerberg, op een steenworp afstand van het Valkhof. In de Flavische periode en het begin van de regering van Trajanus, van ca. 70 tot 104, ligt in deze castra het Tiende Legioen. (Marcus) Ulpius Trajanus is ook de naamgever van de stad Ulpia Noviomagus, gelegen in Nijmegen-West (afb. 8). Veel eerder al, van ca. 19 tot 16 (of 12) v. Chr., lag er op de Hunerberg een dubbel legioenskamp. In de tussenliggende periode ligt er geen garnizoen, maar bleef het kamp wel bestaan.29 Ook na vertrek van het Tiende Legioen in 104 n. Chr. is de castra leeg, maar blijft de versterking overeind. Of Castra Herculis al de naam was van de Augusteïsche versterking of pas in de Flavische periode werd toegepast op de legioensvesting van het Tiende Legioen, is onbekend. De verwijzing naar Hercules past in ieder geval nergens beter dan in Nijmegen, hoofdplaats van de Bataven, voor wie Hercules de belangrijkste godheid was (afb. 9) en standplaats van een legioen. Aan het einde van de 3e eeuw is er een heropleving in de castra op de Hunerberg te zien: enkele complete fibulae en een handvol munten uit die periode zijn aanleiding om een kortstondige herbezetting te veronderstellen. Wellicht was de bouwploeg die de laat-Romeinse versterking op het Valkhof aanlegde, tijdelijk in de oude castra gelegerd.30 In ieder geval nemen we aan dat met de verplaatsing van de militaire versterking van de Hunerberg naar het Valkhof (afb. 8), ook de naam Castra Herculis (vast verbonden met de militaire aanwezigheid op deze stuwwal) enkele honderden meters van plaats veranderde. Het is niet ondenkbaar dat de gehele Hunerberg al die tijd als militair territorium (prata legionis) heeft gegolden en dat de naam niet alleen betrekking had op de castra in enge zin, maar ook op de omliggende bebouwing, waartoe onder andere een forum en een amphitheatrum behoorden. Tenslotte komt Castra Herculis als Nijmegen-Valkhof beter met de zes andere

Castra Herculis: de naam van de Romeinse militaire versterking in Nijmegen herontdekt

05-2016 binnenwerk.indd 247

|

247

26-09-16 08:22


Afb. 9 Bronzen beeldje van Hercules Magusanus, aangetroffen bij het Hercules-heiligdom te Empel. Foto: Het Noordbrabants Museum, in bruikleen van de Afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten van de gemeente ‘s-Hertogenbosch.

door Ammianus Marcellinus genoemde plaatsen overeen dan Arnhem-Meinerswijk. De genoemde zeven plaatsen waren alle vóór de 4e eeuw n. Chr. belangrijke knooppunten en/of militaire sterktes. Mede aan de hand van de nieuwe identificatie van Arenatium kan worden gesteld dat de vijf noordelijkste van de zeven door Ammianus Marcellinus genoemde laatRomeinse versterkingen zijn gebouwd op of nabij de plaatsen van voormalige Romeinse legioensvestingen.31 Conclusie en terugblik Over de betekenis en het latere gebruik van naam Castra Herculis reconstrueren wij het volgende: - Het gedeelte op de Peutingerkaart dat over het Nederrijngebied gaat en waarop Castra Herculis voor het eerst ver-

meld wordt, is in de 1e of 2e eeuw n.Chr. opgesteld. - De naam Castra Herculis kan redelijkerwijs alleen maar op Nijmegen betrekking hebben, omdat de plaats fungeerde als standplaats van een legioen (castra) en hoofdplaats van de Bataven (die Hercules Magusanus als hoofdgod vereerden). - Toen de legerplaats op de Hunerberg aan het eind van de 3e eeuw n. Chr. verruild werd voor een nieuwe versterking op het Valkhof, is de naam Castra Herculis gehandhaafd en mee verhuisd. - Bij het kopiëren van de Peutingerkaart in de laat-Romeinse tijd of Middeleeuwen is de afstand Noviomagus-Castra Herculis foutief overgenomen. Door deze schrijffout zijn we lange tijd op het verkeerde been gezet: Castra Herculis is op allerlei andere plaatsen gezocht. Zou alleen het bericht van Ammianus Marcellinus bewaard zijn gebleven, dan zou de naam Castra Herculis allang aan Nijmegen-Valkhof zijn toegekend. Zou alleen de Peutingerkaart zijn overgebleven, dan hadden we de waarheid waarschijnlijk nooit gekend. Kortom, hoe kenbaar is het verleden? Jan G.M. Verhagen Ooyselandweg 5 6905 DT Zevenaar jangmverhagen@planet.nl Stijn Heeren Staatsspoor 33 6846 GA Arnhem s.heeren@vu.nl

Noten 1 Jan G.M. Verhagen is buitenpromovendus aan de VU University Amsterdam, Faculty of Earth and Life Sciences, Cluster Earth and Climate en verbonden aan het Research Institute for the heritage and history of the Cultural Landscape and Urban Environment (CLUE+). Stijn Heeren is in 2009 gepromoveerd aan de VU University Amsterdam, Faculty of Humanities, Department of Archaeology / Research Institute for the heritage and history of the Cultural Landscape and Urban Environment (CLUE+). Hij kreeg in 2011 de W.A. van Es-prijs voor zijn dissertatie. 2 Ammianus Marcellinus, Res gestae, XVIII 2.4. 3 Libanius, Oratio XVIII 82-87. 4 Abraham Ortelius, Belgii Veteris Typus 1594. 5 Bogaers 1968, 151; Bogaers en Rüger 1974, 72. 6 Cowan 1974, 155. 7 Kroon 1935.

248

|

Castra Herculis: de naam van de Romeinse militaire versterking in Nijmegen herontdekt

05-2016 binnenwerk.indd 248

26-09-16 08:22


8 Stolte 1938. 9 Willems 1980, 338. 10 Hulst 2001. 11 Hulst 2001, 406. 12 Verhagen & Wientjes 2008, 28. 13 Bogaers & Rüger 1974, 67 en 70. 14 Roymans & Derks 1994. 15 Vollgraff 1938. 16 Bechert & Willems 1995, 64-65. 17 Holwerda 1939, 33. 18 Byvanck 1943, 393. 19 Bogaers 1968, 151. 20 Stolte 1938, 705. 21 Tacitus, Historiae V, 20. 22 Bogaers / Rüger 1974, 93-95. 23 www.livius.org/place/arenacum-rindern/ (10-2-2015). 24 Verhagen 2014. 25 https://vu-nl.academia.edu/JanVerhagen (2-1-2016). 26 http://www.lokalkompass.de/bedburg-hau/kultur/sensation-in-bedburg-hau-mehrere-grosse-roemische-militaerlagerentdeckt-d603149.html (6-12-2015). 27 Van Enckevort & Thijssen 2014; Steures 2012. 28 Brulet 1995. 29 Willems et al. 2005. 30 Heeren, in druk. 31 Verhagen 2014, 557. Literatuur Bechert, T. & J.W.H. Willems, 1995: De Romeinse rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust, Nijmegen. Bogaers, J.E., 1968: Castra Herculis, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 18, 151-162. Bogaers, J.E. en C.B. Rüger, 1974: Der Niedergermanische limes. Materialen zu seiner Geschichte, Keulen. Brulet, R., 1995: Het laat-Romeinse verdedigingssysteem tussen Moezel en Noordzeekust, in: T. Bechert & W.J.H. Willems (red.), De Romeinse rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust, Utrecht, 103-119. Byvanck, A.W., 1943: Nederland in den Romeinschen tijd, Leiden. Cowan, H.K.J., 1974: The Betuwe on the Tabula Peutingeriana. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 24, 151-157. Enckevort, H. van & J. Thijssen, 2014: Het Valkhof en omgeving tot het einde van de Romeinse tijd, in: H. Peterse, D. Verhoeven et al. (red), Het Valkhof 2000 jaar geschiedenis, Nijmegen, 23-41. Heeren, S., Fibulae, in: Polak M. (red.) Opgravingen op het terrein van het voormalige Canisiuscollege in Nijmegen, 1987-1997. Vondsten uit castra en canabae, II (in druk). Holwerda, J.H., 1939: Zwei neue Inschriftsteine aus Holland. Germania 23, 31-33. Hulst, R.S., 2001: The castellum at Arnhem-Meinerswijk: the remains of period 5. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 44, Amersfoort, 397-434. Kroon, F., 1935: Het Nederlandsche gedeelte van de Tabula Peutingeriana. Tijdschrift van het Koninklijk Aardrijks­ kundig Genootschap, tweede serie, 52, 319-334. Roymans, N. & T. Derks (red.), 1994: De tempel van Empel. Een Hercules-heiligdom in het woongebied van de Bataven, ’s-Hertogenbosch. Steures, D.C., 2012: The Late Roman cemeteries of Nijmegen. Stray finds and excavations 1947-1983 (Nederlandse Oudheden 17), Amersfoort/Nijmegen. Stolte, B.H., 1938: De Romeinsche wegen in het Land der Bataven en de Tabula Peutingeriana. Tijdschrift van het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap, tweede serie, 55, 700-716. Verhagen, J.G.M. & R.C.M. Wientjes, 2008: De vroegste ruimtelijke ontwikkeling van Arnhem, in: Keverling Buisman, F. et al. (red.) Arnhem tot 1700, Utrecht . Verhagen, J.G.M., 2014: Using distances to identify Roman places in Itineraria - a case study on the lower Rhine limes, Archäologisches Korrespondenzblatt 44, 543-562. Vollgraff, C.W., 1938: De dijk van Drusus. Mededeelingen der koninklijke Nederlandsche akademie van wetenschappen afd. letterkunde, Nieuwe Reeks, 1, 555-577. Willems, W.J.H., 1980: Arnhem-Meinerswijk: een nieuw castellum aan de Rijn, Westerheem 29, 334-348. Willems, W.J.H., H. van Enckevort, J.K. Haalebos & J. Thijssen (red.), 2005: Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland (deel 1. Prehistorie en oudheid), Wormer.

Castra Herculis: de naam van de Romeinse militaire versterking in Nijmegen herontdekt

05-2016 binnenwerk.indd 249

|

249

26-09-16 08:22


Systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945 op landgoed Oud-Poelgeest te Oegstgeest Ruurd Kok, Pierre van Grinsven en Han Maksymiak1

“Opvallend is de geringe aandacht van amateurarcheologen voor archeologie van de Tweede Wereldoorlog”, zo werd in 2011 geconstateerd bij een inventarisatie van tijdens archeologisch onderzoek aangetroffen oorlogsvondsten.2 Ter gelegenheid van het Westerheem-themanummer over archeologie van de Tweede Wereldoorlog is in 2014 een enquête gehouden onder amateurarcheologen om te onderzoeken waarom ze zich wel of waarom juist niet bezighouden met archeologisch onderzoek naar de oorlogsjaren.3

Afb. 1 De inscriptie CANADA, MAY 10 45 tussen andere inscripties op een beuk bij OudPoelgeest. Foto: Ruurd Kok.

250

|

Veel amateurarcheologen bleken niet goed op de hoogte van de in hun regio aanwezige oorlogssporen. Zo gaf AWNafdeling Rijnstreek aan dat in hun werkgebied geen oorlogsresten aanwezig zijn, met de kanttekening dat gebieden met deze resten niet toegankelijk zijn voor onderzoek (zoals bunkers in de duinen en het vliegveld Valkenburg). In Leiden en omgeving zijn echter zeker oorlogssporen te vinden en zo ontstond bij

de eerste auteur de wens om samen met de AWN-afdeling Rijnstreek eens één van deze terreinen te onderzoeken. Een foto in een boek over kasteel OudPoelgeest 4 deed de rest. Het toont een in mei 1945 op een boom aangebrachte inscriptie als stille getuige van het Canadese kampement dat hier heeft gelegen (afb. 1). Zo ontstond het plan om samen met amateurarcheologen van AWN Rijnstreek een metaaldetectieonderzoek te doen naar de resten van dit kampement. Daarmee ging een al langer gekoesterde wens van de eerste auteur in vervulling om eens samen met ervaren metaaldetectorzoekers onderzoek te doen op een vindplaats uit de oorlog. Na diverse besprekingen met de AWN, toestemming van de RCE, de gemeente en de terreineigenaar is het onderzoek op een zaterdag in april 2015 uitgevoerd. Op enkele dagen na exact 70 jaar nadat de Canadese bevrijders van Leiden en Oegstgeest hun tenten opsloegen op het landgoed (afb. 2). Doel en opzet van het onderzoek De doelstelling van het onderzoek is in het door de RCE goedgekeurde Plan van

Systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945

05-2016 binnenwerk.indd 250

26-09-16 08:22


Aanpak als volgt geformuleerd: het in kaart brengen van wat er in het terrein van Oud-Poelgeest bewaard is gebleven aan resten uit de Tweede Wereldoorlog in het algemeen en van het Canadese kampement in het bijzonder. Dergelijke resten vormen tastbare relicten van oorlog en bevrijding in de Leidse regio en kunnen als zodanig een rol spelen in het (blijven) vertellen en beleven van de lokale oorlogsgeschiedenis. Het verhaal van de oorlog vormt een van de vele tijdlagen en verhaallijnen op het terrein van kasteel Oud-Poelgeest. Daarnaast zijn als afgeleide doelen geformuleerd: - het bevorderen van belangstelling voor de lokale oorlogsgeschiedenis; - het bevorderen van samenwerking tussen lokale amateurarcheologen en andere onderzoekers; - het onderzoeken van de mogelijkheden en beperkingen van gericht onderzoek in het terrein naar resten uit de Tweede Wereldoorlog. Leidend voor het onderzoek waren de in het Plan van Aanpak geformuleerde onderzoeksvragen. Voorafgaand aan het veldonderzoek is een bureauonderzoek uitgevoerd, waarbij beschikbare historische bronnen zijn bestudeerd om een beeld te schetsen van het gebruik van het terrein tijdens de oorlogsjaren, met nadruk op de periode van het Canadese kampement. Ook is gekeken naar het risico op de aanwezigheid van explosieven. Krantenartikelen geven informatie over de diverse opsporingswerkzaamheden in 1988, 1989, 1996 en 1997. Hieruit blijkt dat munitie vooral is aangetroffen in slootbagger langs waterkanten en dus oorspronkelijk in het water moet zijn gedumpt. Bij het systematische metaaldetectieonderzoek is door zes ervaren detectorzoekers gericht gezocht naar metaalvondsten aan of nabij het maaiveld. Er is niet dieper gegraven dan circa 30 cm onder het maaiveld. Om zicht te krijgen op de vondstspreiding en zo eventueel uitspraken te kunnen doen over ligging en inrichting van het Canadese kampe-

ment, zijn in het onderzoeksgebied (1,5 ha) in totaal dertig vakken uitgezet van 20 x 25 m (afb. 3). De vondsten zijn per vak systematisch verzameld en geregistreerd (één vondstnummer per vak). Ook vondsten die ouder en jonger zijn dan de Tweede Wereldoorlog zijn verzameld. Vooraf was bedacht het onderzoek gefaseerd uit te voeren: eerst een verkenning van het betreffende vak om zicht te krijgen op aanwezigheid van vondsten en ligging van eventuele vondstconcentraties, gevolgd door het intensief afzoeken van de zones met de grootste concentratie vondstmateriaal uit de oorlogsjaren. Gezien het feit dat de aanwezige bodembedekkers de mogelijkheden sterk beperkten, is er in het veld gekozen om alle geschikte locaties binnen de vakken gelijk in één keer af te zoeken. Voordat de resultaten van het veldonderzoek worden besproken, wordt eerst een beeld geschetst van het Canadese kampement.

Afb. 2 Het onderzoeksteam bij een oriënterend bezoek aan het terrein in april 2015. Foto: Ruurd Kok.

Het Canadese kampement bij OudPoelgeest Kasteel Poelgeest is in 1665 gebouwd nabij de locatie van een voorganger die is gesloopt bij het Beleg van Leiden in 1574.5 De huidige tuin- en parkaanleg dateert uit de 19e eeuw. Het kasteel is gebouwd op een oude strandwal aan de Mare, een waterloopje dat is opgenomen in de omstreeks 1650 gegraven Haar-

Systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945

05-2016 binnenwerk.indd 251

|

251

26-09-16 08:22


Afb. 3 Het onderzoeks­ gebied met de vakindeling.

lemmer trekvaart. Het park was eind jaren ‘30 sterk verwaarloosd. Tijdens de mobilisatie in 1939 trokken Nederlandse soldaten in het kasteel, tijdens de bezetting gevolgd door Duitsers. Berichten dat vrijwel alle bomen in de Hongerwinter door burgers zijn gekapt, lijken sterk overdreven. Een geallieerde luchtfoto van 18 maart 1945, zo’n anderhalve maand voordat de Canadezen hier hun tenten opsloegen, toont de lange schaduwen van vele bomen die op dat moment nog in het park staan. Ook op foto’s van het kampement zijn veel bomen te zien. De luchtfoto uit maart 1945 toont de situatie zoals de Canadezen die aantroffen. Op de luchtfoto zijn enkele sporen zichtbaar van Duitse activiteit in het park. Centraal in het westelijk deel van het park zijn twee U-vormige structuren te zien, met de open zijde richting een bospad. Het gaat hier waarschijnlijk om door de Duitsers aangelegde kuilen met een opgeworpen wal eromheen, die dienden als scherfvrije opstelplaats voor voertuigen, zogenaamde Splitterboxen. In een krantenartikel uit 1997 herinnert een ooggetuige zich: “De Duitsers had-

252

|

den inhammen gegraven om hun voertuigen te beschermen tegen bombardementen”.6 Krantenberichten uit die dagen geven een beeld van de bevrijding van Leiden. De Kroniek van de week van 9 mei 1945, meldt bijvoorbeeld: “Onder ongekend groot enthousiasme der bevolking hebben de Canadeesche troepen gisteren hun intocht in de sleutelstad gedaan”. Het bericht schrijft dat: “het 1e Canadeesche antitankregiment en het 2e Canadeesche L.A.A.-regiment onder bevel van Lt. Col. Bishop, te dezer stede [zijn] aangekomen. Beide regimenten, die gisterenmorgen om 9 uur uit Kootwijk vertrokken, hebben hun kwartieren in het bosch van Oud-Poelgeest opgeslagen.” Het 1st Anti Tank Regiment en het 2nd Light Anti Aircraft Regiment, zijn eenheden van de Royal Canadian Artillery die waren ingedeeld bij de 1st Canadian Infantery Division en die als onderdeel van deze divisie tussen 11 en 13 april de IJssel waren overgestoken voor de bevrijding van de Veluwe (Operatie Cannonshot). Een bij Oud-Poelgeest gemaakte foto laat zien dat het antitankregiment was uitgerust met een bijzonder type

Systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945

05-2016 binnenwerk.indd 252

26-09-16 08:22


zelfrijdend geschut, de Archer.7 Andere foto’s van het kampement tonen Canadese soldaten poserend bij hun voertuigen, al dan niet met nieuwsgierige burgers erbij. Het kamp komt ook voor in de bevrijdingsfilm die de Leidse fotograaf Herman Kleibrink heeft gemaakt, met onder andere beelden van soldaten die piepers jassen. De officiële verslagen van beide eenheden, de zogenaamde War Diaries, geven een beeld van hun taken en werkzaamheden: de circa 1.200 mannen moesten voor het gebied tussen Amsterdam en Rotterdam Duitse munitiedepots en andere opslagplaatsen in kaart brengen, bewaken en leeghalen. Dagboekfragmenten van burgers beschrijven hoe het kamp vanaf het begin veel belangstellenden trok. Dit leidde al snel tot waarschuwingen in de krant om toch vooral niet te bedelen om sigaretten en etenswaren. Een bijzondere ooggetuige is de latere schrijver en schilder Jan Wolkers, die zijn omzwervingen op het landgoed in diverse romans en essays heeft verwerkt. Zo beschrijft hij in het boekenweekgeschenk Zwarte Bevrijding (1995) hoe het in het bos stonk “naar sperma en chocolade”. Hij vervolgt: “Over het mos lag een verlepte bloei van condooms. Ongewild

ben ik daar getuige geweest van zo’n geëxalteerde vrijpartij in het riet waar het te drassig was om tenten op te zetten”, waarna de vrijpartij kleurrijk wordt beschreven. Andere berichten laten zien dat dit geen artistieke inkleuring van de werkelijkheid is, zoals een zedenpreek in De Burcht van 23 juni 1945 onder de titel “De houding van onze meisjes”. De meisjes worden zelfs vermeld in het War Diary van de 57 Battery, 1 A/Tk Regt, waarin op 14 mei staat genoteerd: “This Bty [Battery] never had such hospitality as now, with pre-war liquor, fine homes and friendly young females. Curfew rather curtails the activities but it is hoped that this will soon be lifted.” (Vertaling: “Deze batterij heeft niet eerder zulke gastvrijheid gehad, met vooroorlogse drank, goed onderdak en vriendelijke jongedames. De activiteiten worden nogal beperkt door de avondklok, maar we hopen dat die snel zal worden opgeheven”) Een van de foto’s geeft een goed beeld van wat er aan metaalvondsten van het Canadese kampement kan worden aangetroffen (afb. 4). We zien zes man poserend rond een tafel met eten en nog enkele personen in de achtergrond. Diverse metalen voorwerpen zijn duideAfb. 4 Canadese soldaten poserend rond een tafel, met op de achtergrond kasteel Oud-Poelgeest. Foto: onbekend, collectie Alphons Siebelt.

Systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945

05-2016 binnenwerk.indd 253

|

253

26-09-16 08:22


Figuur 1 Overzicht van de functiegroepen.

lijk herkenbaar, niet alleen eetgerei zoals bestek, etensblikken (messtins), borden en mokken, maar ook persoonlijke spullen zoals gespen, baretemblemen en het slot van een – Duitse! – koppelriem. Achter de mannen zijn tenten en legervoertuigen zichtbaar, waarvan ook onderdelen gevonden kunnen worden. Het zicht op de zuidwestelijke zijgevel van het kasteel in de achtergrond wijst erop dat de foto in het zuidwestelijk deel van het park is genomen. De wal die eveneens zichtbaar is, zou heel goed een van de Duitse Splitterboxen kunnen zijn die op de luchtfoto van 18 maart in dit deel van het park zijn te zien. De (lucht)foto’s, krantenberichten en ooggetuigenverslagen geven weliswaar een beeld van de Canadezen op Poelgeest, maar geen zicht op de ligging en inrichting van het kampement. Metaalvondsten uit de oorlog kunnen hier wellicht iets over zeggen. De vraag is uiteraard welke metaalvondsten er van het kampement bewaard zijn gebleven in de bovenste laag van de bodem. Het park is immers na de oorlog opgeruimd en sinds de oorlog openbaar toegankelijk

254

|

geweest. Krantenberichten spreken niet alleen van herhaalde zoekacties naar explosieven door de Explosieven Opruimingsdienst (EOD), maar ook dat “OudPoelgeest regelmatig wordt bezocht door amateurarcheologen, die gewapend met een metaaldetector de grond afspeuren naar antieke munitie” en kennelijk niet zonder resultaat: “nog tot diep in de jaren ‘90 werd er rond het kasteel oorlogsmateriaal gevonden”.8 Vooralsnog zijn geen vondsten van metaaldetectorzoekers bekend die af komstig zijn van het terrein. Resultaten veldonderzoek Algemeen Het veldonderzoek is uitgevoerd op zaterdag 25 april 2015. Een dag eerder is het vakkensysteem grotendeels uitgezet in het onderzoeksgebied; dit bleek zeer arbeidsintensief vanwege de aanwezige begroeiing. In totaal zijn 30 vakken uitgezet, waarvan er 25 zijn onderzocht. In 22 vakken zijn vondsten aangetroffen, drie vakken waren leeg (de vakken A4, B4 en C2). Er zijn uiteindelijk 22 vondstnummers uitgegeven voor 262 vond-

Systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945

05-2016 binnenwerk.indd 254

26-09-16 08:22


sten. In totaal is er ruim 22 kg aan metaalvondsten verzameld. De datering van de metaalvondsten is problematisch. Omdat het gaat om oppervlaktevondsten kunnen ze enkel op basis van opschriften en/of typologische kenmerken worden gedateerd. Voor diverse vondsten geven opschriften een datering. Het meeste materiaal heeft echter geen opschriften en is gedurende een lange periode in gebruik (geweest), waardoor niet te bepalen valt of het uit de oorlogsjaren dateert of niet. Dit geldt in het bijzonder voor eet- en drinkgerei. De meeste vondsten dateren waarschijnlijk uit de periode na de oorlog en kennen bovendien een grote verscheidenheid. Functiegroepen Bij de determinatie zijn de metaalvondsten onderverdeeld in zes functiegroepen, te weten: wapens en toebehoren, constructie, huishouden, kleding, persoonlijk en vervoer (figuur 1). Binnen deze categorieën is aangegeven of een vondst van militaire oorsprong is. Uit het overzicht van metaalvondsten blijkt dat de overgrote meerderheid van het metaal helaas niet aan een functiegroep kon worden toegewezen. Hieronder vallen uiteenlopende stripjes, plaatjes, ringetjes en dergelijke. Het meest voorkomend is de categorie ‘constructie’ waaronder al het materiaal wordt verstaan dat met bouw te maken heeft, zoals spijkers en schroeven, deur- en raambeslag et cetera. De categorie ‘huishouden’ bestaat veelal uit keukengerei zoals (fragmenten van) borden, bakjes, deksels, pannen en dergelijke. De categorie ‘persoonlijk’ omvat sieraden, munten en persoonlijke verzorging. De categorie ‘vervoer’ behelst voornamelijk auto- en fietsonderdelen. In het overzicht zijn ook de niet-metaalvondsten opgenomen, zoals glas, rubber, plastic en overig. Wanneer we kijken naar de vondsten in deze functiegroepen valt op dat enkele logisch aansluiten bij het gebruik van het terrein als openbaar toegankelijk wandelpark. Typische ‘parkvondsten’

zijn kroonkurken en een hondenpenning. Specifiek voor dit terrein is de Scouting-medaille. Ook fietsonderdelen zijn te verklaren, maar vreemder zijn de auto-onderdelen. Deze zouden deels af komstig kunnen zijn van Canadese legervoertuigen, maar dat geldt zeker niet voor de wieldop van een Fiat en een kentekenplaat uit oktober 1952. De grote hoeveelheid constructiemateriaal laat zich waarschijnlijk verklaren door de nabijheid van het kasteel en de tuinmanswoning, waar in de loop der jaren diverse restauraties en verbouwingen zijn uitgevoerd. Vooroorlogs Verschillende vondsten kunnen met zekerheid voor de oorlog worden gedateerd. Enkele opmerkelijke vondsten zijn een hanger en een plaatje voor rijwielbelasting. De hanger is gemaakt van een penning die is uitgegeven ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Koningin Emma in 1928. Het messing rijwielbelastingplaatje is voorzien van de jaartallen 1938 en 1939

Afb. 5 Rijwielbelastingplaatje. Foto: Leo den Hollander, AWN Rijnstreek.

Afb. 6 Monddeksel voor het Nederlandse geweertype M95. Foto: Leo den Hollander, AWN Rijnstreek.

Systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945

05-2016 binnenwerk.indd 255

|

255

26-09-16 08:22


Tabel 1 Overzicht van gevonden hulzen. Hulstype

Bodem­stempel

9x19mm parabellum B ^ E-43

Fabrikant

Land van herkomst

Productiejaar

Bijzonder­ heden

Royal Ordnance Factory, Blackpole, Worcestershire

Groot Britannië

1943

niet afgevuurd

1942

niet afgevuurd

9x19mm parabellum 42 9x19mm parabellum H ^ N-43

ROF, Hirwaun, South Wales

Groot Britannië

1943

niet afgevuurd

9x19mm parabellum B ^ E-43

ROF, Blackpole, Worcestershire Groot Britannië

1943

niet afgevuurd

9x19mm parabellum H ^ N-43

Groot Britannië

1943

niet afgevuurd

Canada

1944

niet afgevuurd

9x19mm parabellum H ^ N-42

ROF, Hirwaun, South Wales Defence Industries LTD, Brownsburg, Montreal ROF, Hirwaun, South Wales

Groot Britannië

1942

niet afgevuurd

9x19mm parabellum B ^ E-43

ROF, Blackpole, Worcestershire Groot Britannië

1943

niet afgevuurd

9x19mm parabellum H ^ N-42

ROF, Hirwaun, South Wales

Groot Britannië

1942

niet afgevuurd

9x19mm parabellum B ^

ROF, Blackpole, Worcestershire

Groot Britannië

9x19mm parabellum R ^ L-43-Z11-380

ROF, Woolwich, Arsenal, Kent

Groot Britannië

1943

7.7x56mmR

D1-Z-1943

Defence Industries, Verdun

Canada

1943

8x57mm

P163-S*-37-11

Duitsland

1937

niet heel

V11-U ◊

niet heel

V11-U ◊

6,5x53,5mmR

24-24-A60-72

6,5x53,5mmR

1886

6,5x53,5mmR

onleesbaar

6.5x52 mm

* SMI * 924

7.7x56mmR

B ^ E-1942-□-G

niet heel

V11-1943

9x19mm parabellum DI - 44

57 x 8

190-35-P-S*

niet heel

43-V11-CP

niet heel

1943-V11-R ^ L

niet heel

V11-U ◊

niet heel

1943-H ^

7.7x56mmR

1943-V11-U ◊

7.7x56mmR

1943-V11-GB

7.7x56mmR

1943-V11-U ◊

7.7x56mmR

30-30-D-13

7.7x56mmR

44-V11-RG

7.7x56mmR

1943-V11-U ◊

7.7x56mmR

1943-V11-U ◊

256

|

Metallwarenfabrik Treuenbritzen, Selterhof Kimberly Branch Mint, Kimberly Factory, Pretoria Kimberly Branch Mint, Kimberly Factory, Pretoria Artillerie Inrichtingen, Hembrug Artillerie Inrichtingen, Delft

niet afgevuurd

Zuid Afrika

afgevuurd .303- clip 5 st, Lee Enfield

ijzerresten clip

Zuid Afrika Nederland

1924

Nederland

1886

Artillerie Inrichtingen, Nederland Hembrug Societá Metallurgia Italie CamItalie po Tizorro ROF, Blackpole, Groot Britannië Worcestershire

afgevuurd, Mannlicher afgevuurd, Mannlicher Mannlicher

1924 1942

Mannlicher Carcano niet afgevuurd, tracer

1943 Polte Armat.- und Machinenfabrik AG, Magdeburg Crompton Parkinson Ltd, Guisely, Yorkshire Royal Laboratory, Woolwich, Arsenal, Kent Kimberly Branch Mint, Kimberly Factory, Pretoria ROF, Hirwaun, South Wales Kimberly Branch Mint, Kimberly Factory, Pretoria Greenwood and Battley, Leeds Kimberly Branch Mint, Kimberly Factory, Pretoria Dominion Cartridge Co, Brownsburg, Quebec ROF, Radway Green, Cheshire Kimberly Branch Mint, Kimberly Factory, Pretoria Kimberly Branch Mint, Kimberly Factory, Pretoria

Duitsland

1935

Groot Britannië

1943

Groot Britannië

1943

afgevuurd

Zuid Afrika Groot Britannië

1943

Zuid Afrika

1943

niet afgevuurd

Groot Britannië

1943

niet afgevuurd

Zuid Afrika

1943

niet afgevuurd

Canada

1930

niet afgevuurd

Groot Britannië

1944

niet afgevuurd

Zuid Afrika

1943

niet afgevuurd

Zuid Afrika

1943

niet afgevuurd

Systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945

05-2016 binnenwerk.indd 256

26-09-16 08:22


p

,

(af b. 5). Dit in 1938 uitgegeven exemplaar is ontworpen door de vormgever J.C. Wienecke en was geldig tot en met 31 juli 1939.9 Een relatie met Nederlandse militairen is niet waarschijnlijk. Fietsen die mogelijk een maand later bij de algemene mobilisatie zijn gebruikt, behoorden voorzien te zijn van een ander plaatje. Tweede Wereldoorlog Afgezien van de munitievondsten kunnen slechts vier vondsten met zekerheid in de oorlogsjaren worden gedateerd. Het gaat om een zinken oorlogsmuntje (10 cent), de knoop van een uniformjas, een monddeksel en een gesp. Alleen de laatste drie vondsten zijn militair van aard. Alle drie zijn af komstig uit het Nederlandse leger. De knoop is door de klimmende leeuw duidelijk herkenbaar als onderdeel van een Nederlands uniform. Het monddeksel, ook wel loopbeschermer genoemd, bood bescherming aan de loop van het Nederlandse geweer M95 (afb. 6).10 Bij het gevonden exemplaar ontbreekt de zogenaamde korrelbeschermer, het beugeltje dat de korrel – het uitsteeksel op het uiteinde van de geweerloop – beschermde wanneer het monddeksel op de loop was aangebracht. Ook de gesp is onderdeel van een Nederlandse uitrusting. Het betreft de gesp waarmee de lengte van de draagriem van een draagzak tot gasmasker op lengte versteld kon worden. Het is zowel gebruikt op de bereden als onbereden versie van de gasmaskertas voor gasmasker G.11 De Nederlandse vondsten kunnen in de meidagen van 1940 zijn achtergelaten, toen verschillende Nederlandse eenheden op en rond het kasteel actief zijn geweest.12 Het monddeksel kan ook later in de bodem terecht zijn gekomen, aangezien het Nederlandse geweer als buitwapen door de Duitsers kan zijn gebruikt. Daarnaast zijn 33 hulzen gedetermineerd.13 Om veiligheidsredenen zijn deze vondsten apart gehouden, waarbij ze per abuis geen vondstnummer heb-

ben gekregen. Een overzicht van de hulzen is opgenomen in tabel 1. Het merendeel van de munitie is van geallieerde makelij: van vijftien hulzen is een Britse producent achterhaald, van zeven een Zuid-Afrikaanse en van drie een Canadese. Slechts drie stuks zijn Nederlands en twee Duits. Een huls is van Italiaanse herkomst, wat bijzonder opvallend is. Waarschijnlijk betreft het hier door de Duitsers gebruikte munitie. Bij het geallieerde materiaal zijn twee kalibers aangetroffen. De 9x19 mm munitie (elf stuks) werd gebruikt in karabijnen, pistolen en machinepistolen zoals de stengun. De 7.7x56mmR hulzen (ook aangeduid als .303 British; negen stuks) werden onder andere gebruikt in het Lee-Enfield geweer en de brengun. Opvallend is een complete clip met vijf patronen van dit kaliber. De hulzen zijn niet afgevuurd, op een enkele huls na. Dit wijst erop dat de munitie in het kamp verloren is gegaan, bijvoorbeeld bij het schoonmaken van wapens. Als we kijken naar de foto van de Canadese soldaten rond een tafel vol etenswaren (afb. 4), is het goed mogelijk dat een deel van het gevonden civiele materiaal, zoals eetgerei, ook in het Canadese kampement is gebruikt. Aangezien het gaat om detectievondsten en om materiaal met een lange gebruiksperiode vallen dergelijke vondsten echter niet zonder

Afb. 7 Plaatje van Meterfabriek Excelsior zoals aangetroffen in het veld. Foto: Ruurd Kok.

Systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945

05-2016 binnenwerk.indd 257

|

257

26-09-16 08:22


Afb. 8 Medaille uitgereikt bij een 10e deelname aan de Sint Jorismarsen. Foto: Leo den Hollander, AWN Rijnstreek.

mer na het volbrengen van zijn/haar 10e wandeling.15 Ook een deel van de andere vondsten is waarschijnlijk afkomstig van Scoutingactiviteiten, die zich zo’n vijftig jaar lang jaarlijks in het park hebben afgespeeld.

meer toe te wijzen aan het kampement. Naoorlogs Het merendeel van de aangetroffen vondsten dateert waarschijnlijk uit de periode na de Tweede Wereldoorlog. Enkele opmerkelijke vondsten zijn een plaatje en een medaille. Het driehoekige plaatje heeft als opschrift ‘Excelsior, Ned[erlands] Fabr[ikaat], Meterfabriek Dordrecht, 1960’ (afb. 7). Deze fabriek was bekend om zijn stofzuigers. Op internet zijn oude stofzuigers te vinden die waren voorzien van een dergelijk plaatje. Hoe een stofzuigerplaatje in het bos terecht komt, is onduidelijk. Een naoorlogse vondst die zeer karakteristiek is voor het park van Oud-Poelgeest is de medaille van de Sint Jorismarsen (af b. 8). Dit scoutingevenement werd jaarlijks vanaf 1946 tot en met 2012 georganiseerd en er namen duizenden scouts aan deel. Vanaf 1963 was OudPoelgeest het vertrekpunt.14 Het landgoed rond kasteel Oud-Poelgeest werd omgebouwd tot een Scoutingterrein vanwaar de groepen starten voor de wandelroutes van 5, 10 en 15 km. In het park werden tenten opgezet en vonden diverse activiteiten plaats. De gevonden medaille is uitgereikt aan een deelne-

258

|

Vondstspreiding Bij de uitwerking is ook gekeken naar de verspreiding van de vondsten. De grootste dichtheid is gevonden bij het kasteel en langs de oprijlaan. Het middenstuk lijkt relatief leeg terwijl bij de oostrand weer meer vondsten zijn gedaan. Ook is specifiek gekeken naar de vondstspreiding binnen enkele functiegroepen om te zien of zich hier opmerkelijke concentraties voordoen, die wellicht zijn te koppelen aan specifieke activiteiten. Opvallend in dit verband zijn de hoge concentraties constructiemateriaal in de vakken A1 (dichtst bij het kasteel) en C1 (tuinmanswoning) die ongetwijfeld te koppelen zijn aan werkzaamheden aan deze gebouwen. Opvallend is ook de hoeveelheid munitie: zowel hulzen, kogelpunten als complete patronen. Het is de vraag of de vondsten afkomstig zijn uit bagger uit de kasteelgracht en/of sloten die over het terrein is verspreid. Eerdere munitievondsten zijn immers vooral in de watergangen en in bagger aangetroffen. Een concentratie pistoolkogels die bij een boom in vak B2 is aangetroffen, wijst echter op het ter plaatse achterlaten van munitie. Als deze kogels in bagger hadden gezeten, waren ze immers meer verspreid geraakt. Conclusie Ondanks de grote hoeveelheid metaalvondsten zijn er weinig die getuigen van het Canadese kamp van 1945. Alleen de geallieerde munitievondsten kunnen met zekerheid worden toegewezen aan het kampement. De vele andere vondsten laten zien dat het park bij het Kasteel Oud-Poelgeest jarenlang intensief is bezocht en ook werd gebruikt als dumpplaats voor afval. Veel metaalvondsten konden niet worden gedetermineerd

Systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945

05-2016 binnenwerk.indd 258

26-09-16 08:22


vanwege de slechte staat waarin deze verkeerden. Het is belangrijk te constateren dat het hier gaat om oppervlaktevondsten die niet in gesloten context zijn aangetroffen. Zoals het kampement in Oegstgeest moeten er vele zijn geweest, vanaf het moment dat de geallieerden in het najaar van 1944 delen van Nederland hadden bevrijd. Alhoewel op diverse plaatsen tijdens archeologisch onderzoek bij toeval resten en sporen van dergelijke kampementen zijn aangetroffen, is – voor zover bekend – geen van deze kampementen eerder systematisch onderzocht. Aangezien dergelijke kampen te beschouwen zijn als kortstondig gebruikte, tijdelijke nederzettingen is het in principe mogelijk om op basis van de vondstspreiding uitspraken te doen over de ligging en inrichting ervan. Het kamp in Oud-Poelgeest blijkt helaas geen geschikte locatie voor dergelijk onderzoek. Afgezien van beperkingen door de dichte bodembedekking op het landgoed, is het beeld van de vondsten hier lastig te lezen door het intensieve gebruik van het park voor diverse activiteiten voor, tijdens en na de oorlog. De vondsten weerspiegelen dat gebruik. Mogelijk dat in de bodem gesloten contexten bewaard zijn gebleven met mate-

riaal van het kampement. Goede kandidaten hiervoor zijn de door de Duitsers aangelegde Splitterboxen die na de oorlog zijn dicht gegooid en mogelijk nog vondstmateriaal bevatten. Hierbij moet direct worden opgemerkt dat een ooggetuige zich herinnert na de oorlog juist in deze kuilen naar oorlogssouvenirs te hebben gegraven.16 Ondanks het feit dat de meeste onderzoeksvragen niet kunnen worden beantwoord, heeft het onderzoek enkele vondsten opgeleverd die een illustratie vormen van het gebruik van het park door de tijd heen. Wanneer de inhoudelijke onderzoeksvragen worden losgelaten en er wordt gekeken naar de meer algemene doelstellingen van het onderzoek, dan kan zonder meer worden gesteld dat het onderzoek een goed beeld heeft gegeven van de mogelijkheden en beperkingen van gericht onderzoek in het terrein naar resten uit de Tweede Wereldoorlog. Ook kan worden vastgesteld dat het onderzoek zeker een bijdrage heeft geleverd aan het bevorderen van belangstelling voor de lokale oorlogsgeschiedenis. Een kennis van een van de zoekers bleek als jongen het kampement te hebben bezocht en kwam bij het onderzoek kijken (afb. 9). Naar aanleiding hiervan is

Afb. 9 Teun Heeren die als jongen in het kamp is geweest. Foto: Ruurd Kok.

Systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945

05-2016 binnenwerk.indd 259

|

259

26-09-16 08:22


hij geïnterviewd door de Historische Vereniging Oud Oegstgeest, wat heeft geleid tot publicatie van zijn verhaal.17 Het tijdens het bureauonderzoek verzamelde, historische materiaal wordt uitgewerkt tot een afzonderlijke publicatie. Tot slot kan worden gesteld dat het onderzoek een bescheiden, maar geslaagd voorbeeld is van de samenwerking tussen lokale amateurarcheologen en andere onderzoekers. De relatie tussen metaaldetectorzoekers en (amateur) archeologen kan in veel gevallen

omschreven worden als gespannen. Het onderzoek laat zien dat samenwerking mogelijk is, waarbij ieder vanuit zijn eigen expertise een zinvolle bijdrage kan leveren. Ook een lokale deskundige, de auteur van een recente publicatie over Oud-Poelgeest, is nauw bij het onderzoek betrokken geweest en heeft zijn kennis en informatie gedeeld. Door samen het veld in te gaan, leer je elkaar pas kennen en waarderen. awnrijnstreek@yahoo.com

Noten 1 Ruurd Kok is archeoloog met een bijzondere belangstelling voor archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Hij was op persoonlijke titel initiatiefnemer en organisator van het metaaldetectieonderzoek op Oud-Poelgeest. Pierre van Grinsven is bestuurslid van de AWN-afdeling Rijnstreek en trad op als veldwerkcoördinator voor het metaaldetectieonderzoek op Oud-Poelgeest. Han Maksymiak is al detecterend voor eigen genot gegrepen door de historie en zich als AWN-correspondent gaan inzetten voor het archeologisch, gemeenschappelijk belang, in het bijzonder voor dat van zijn dorp Warmond. 2 Kok & Wijnen, 2012. 3 Kok, 2014. 4 Lugt, 2014. 5 Noordholland de Jong & Rink-Ensink, 2000 en Lugt, 2014. 6 Keulemans, 1997. 7 Kok, 2015. 8 Keulemans, 1998. 9 Rijwielbelasting.nl. Op 11 mei 2016 ontleend aan: http://www.rijwielbelasting.nl/catalogus1938-39.html. 10 Met dank aan Arjen Bosman voor specificatie van de determinatie, zie ook www.leger1939-1940.nl. 11 Met dank aan Arjen Bosman voor de determinatie, per mail d.d. 25 januari 2016. 12 Lugt, 2014. 13 De determinatie is uitgevoerd door Han Maksymiak, met behulp van het forum van www.bodemvondsten­ wereld.nl. 14 Sint Joris Challenge : Geschiedenis. Op 11 mei 2016 ontleend aan: http://www.sintjorischallenge.nl/informatie/ geschiedenis 15 Scoutpedia.nl: Sint-Jorismarsen. Op 11 mei 2016 ontleend aan: https://nl.scoutwiki.org/Sint-Jorismarsen. 16 Keulemans, 1997. 17 Harkema & Niekus, 2015. Literatuur Harkema, I. & J. Niekus, 2015: ‘Ik ben een vrijbuiter geweest, altijd’, Over Oegstgeest 27.2, 10-16. Kok, R.S., 2014: Een enquête onder amateur-archeologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Over de beperkte bekendheid en de grote zeggingskracht van oorlogsresten in de bodem, Westerheem 63.6, 361-372. Kok, R.S., 2015: ‘Archers’ op Poelgeest. Bijzonder Canadees geschut bij de bevrijding van Leiden en Oegstgeest, Over Oegstgeest 27.1, 6-8. Kok, R.S. & J.A.T. Wijnen 2012: Oorlog op de plank: inventarisatie en potentie van oude archeologische opgravingen met sporen en vondsten uit de Tweede Wereldoorlog. (RAAP-rapport 2546), Weesp. Keulemans, M., 1997: Leger zoekt weer in Poelgeest. Speuren naar restanten uit Tweede Wereldoorlog, gepubliceerd in Leidsch Dagblad op 20 maart 1997. Keulemans, M., 1998: ‘Oud-Poelgeest bomvrij.’ Leger vindt ‘slechts’ 23 kogels op landgoed, Leidsch Dagblad op 19 januari 1998. Lugt, F., 2014: Oud-Poelgeest. Van middeleeuws kasteel tot rustplaats in de Randstad, Oegstgeest. Noordholland de Jong, Th. & B. Rink-Essink, 2000: Oud-Poelgeest te Oegstgeest, in: J. Stöver (Red.), Kastelen en buitenplaatsen in Zuid Holland, Zutphen, 126-131. Wesseling, M., 2014: Het kasteelpark, in: F. Lugt, Oud-Poelgeest. Van middeleeuws kasteel tot rustplaats in de ­Randstad, Oegstgeest, 107-131. Wolkers, J., 1995: Zwarte bevrijding, Amsterdam.

260

|

Systematische metaaldetectie van een Canadees kampement uit mei 1945

05-2016 binnenwerk.indd 260

26-09-16 08:22


RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN...

HAARLEM De opkomst en ondergang van een 17e-eeuwse inbreidingswijk in Haarlem S.A.L. Peters1

In de periode na de val van Antwerpen, tussen 1585 en 1622, verdubbelde het inwoneraantal van Haarlem. Het bevolkingsaantal groeide vooral sterk door immigranten uit Frankrijk, Vlaanderen en Brabant. Een belangrijk deel van de immigranten was werkzaam in de textielnijverheid. Voor al die nieuwe mensen moest, bij voorkeur binnen de muren van de stad, huisvesting worden gevonden. Daarom werden in de jaren 16081612 onbebouwde terreinen in de stad geïnventariseerd, verkocht en met woningen volgebouwd. Vooral in het zuidwesten van de stad, waar de Schuttersdoelen en de Lakenramen gevestigd waren, zag men nog bouwmogelijkheden. Het stadsbestuur nam in 1610 het besluit om hier een grootscheeps nieuwbouwplan te realiseren. Uiteindelijk zouden er ongeveer 180 nieuwe woningen gebouwd worden. Tijdens opgravingen op het Wilsonsplein konden de archeologische resten van deze inbreidingswijk onderzocht worden. Het Wilsonsplein bevindt zich aan de

zuidwestzijde van de Haarlemse binnenstad. Tot in de 14e eeuw lag dit gebied buiten de stadsversterkingen. Over het landgebruik vóór de bouw van de tweede stadsmuur is weinig bekend. Een sterke toename van het inwoneraantal maakte stadsuitbreidingen vanaf het midden van de 14e eeuw noodzakelijk. In de tweede helft van de 14e eeuw en in de 15e eeuw verdrievoudigde het stedelijke gebied. De ruimte binnen de nieuwe stadsmuur werd in de loop van de tijd vooral ingevuld met woningen en kloosters, maar het gebied Rondom de Stad

05-2016 binnenwerk.indd 261

|

261

26-09-16 08:22


Afb. 1 Op de plattegrond van Jacob van Deventer (ca. 1560) is in het zuidwesten aan de stadsmuur de Schutterstoren getekend (detail). Daarboven het oefenterrein van het Sint-Jorisgilde en de Ramen. Tekening: Jacob van Deventer, collectie Noord-Hollands Archief.

rond het Wilsonsplein bleef tot in de 17e eeuw onbebouwd. Een van de redenen hiervoor was de economische neergang en stagnatie van de bevolkingsgroei vanaf de tweede helft van de 15e eeuw. Op de kaart van Jacob van Deventer is de topografie van de stad omstreeks 1560 schetsmatig weergegeven (af b. 1). In het zuidwesten van de stad zijn twee, door een gracht van elkaar gescheiden, stukken land te zien. Op het terrein ten noorden van de gracht staan ramen getekend. Het waren rechtop in de grond staande houten palen met dwarslatten. Ze werden door lakenwevers gebruikt om de geweven en geverfde lakens in de zon en wind te drogen en op maat uit te spannen. Ten zuiden van de gracht lag het oefenterrein van de schutters van het Sint-Jorisgilde. 2 De schutterij oefende hier met de voetboog.3 Na de val van Antwerpen vestigde zich een groot aantal immigranten in Haar-

262

|

lem waardoor het aantal stedelingen tussen 1585 en 1622 verdubbelde. Het merendeel van de vooral Franse, Vlaamse en Brabantse immigranten was werkzaam in de textielnijverheid. Tijdens een vergadering van het stadsbestuur op 19 april 1608 kwam aan de orde dat er in Haarlem binnen de muren te weinig bouwruimte was. Aan de burgemeesters werd opgedragen om hier een oplossing voor te vinden. Zij zagen bouwmogelijkheden op vroegere kloosterterreinen, maar hun oog viel vooral op de onbebouwde gronden van de ramen en de schuttersdoelen. De schuttersdoelen waren bij de stadsbrand van 1576 verwoest en buiten gebruik gesteld. Het terrein van de lakenwevers werd aangekocht en de ramen werden verplaatst naar een nieuwe locatie buiten de stad. 4 Uit stadsrekeningen blijkt dat de verkaveling van de verworven gronden en de verkoop van de nieuw te bebouwen percelen aan particulieren in 1610 voortva-

Rondom de Stad

05-2016 binnenwerk.indd 262

26-09-16 08:22


rend ter hand werden genomen. In totaal kwamen 181 kavels in de verkoop. De stad nam de aanleg van straten, het graven van een nieuwe gracht en de bouw van verschillende bruggen en een nieuwe stadspoort, de Raampoort, voor zijn rekening. In 1610 werden door de stedelijke keurmeesters 90.091 stenen, waaronder Friese klinkers, Leidse hardsteen en dubbele Goudse steen gekeurd. Ook uitgaven van per schip aangevoerde materialen zoals zand en balken en de salarissen van werklieden als ‘delvers’, ‘pioniers’ en ‘hoosers’ zijn geregistreerd. In de voorwaarden van de veiling is te lezen dat de nieuwe woningen voor 1 mei 1612 gereed moesten zijn.5 Een bouwplan van het gehele Raamgebied ontbreekt, maar er is wel een tekening bewaard gebleven die de situatie bij de Raampoort, ter plaatse van het latere Wilsonsplein, weergeeft (af b. 2). Op deze tekening staat het jaartal 1581, maar uit de weergave van de Raampoort kan worden opgemaakt dat deze pas in 1610 of kort daarna gemaakt kan zijn. Aan de linker- en de bovenzijde is de stadswal te zien met de Doelmolen en de Raampoort. Vanuit de stad loopt een weg naar de poort waaraan aan weerszijden percelen met enkele woonhuizen zijn ingetekend. De percelen zijn genummerd en in enkele gevallen voorzien van namen, vermoedelijk van de eigenaars. Het is, vooral door het vreemde perspectief, moeilijk na te gaan of het hier om een ontwerpschets gaat of dat deze percelen daadwerkelijk zo zijn uitgegeven. Over de woningen ter plaatse van het latere Wilsonplein zijn we verder vooral geïnformeerd door enkele 17e-eeuwse, in vogelvluchtperspectief getekende, stadsplattegronden. Er lijkt dan sprake te zijn van een huizenblok dat uit twaalf woningen bestond.6 Ook zijn er enkele tekeningen gemaakt door Wybrand Hendriks in de jaren 1800-’15, kort voor, tijdens en na de af braak van de panden. Door het ontbreken van een nauwkeurig ingemeten en maatvaste historische

Afb. 2 Plattegrond met Raampoort, Doelmolen en vier woonhuizen (ca. 1610, noorden is onder). Tekening: anoniem, collectie Noord-Hollands Archief.

Afb. 3 De opgraving op het Wilsonsplein. Foto: J. de Nieuwe. Rondom de Stad

05-2016 binnenwerk.indd 263

|

263

26-09-16 08:22


Afb. 4 Plattegrond met de belangrijkste sporen en structuren die bij het archeologisch onderzoek op het Wilsonsplein zijn aangetroffen. In blauw de gedempte gracht tussen de Schuttersdoelen en de Ramen. De ronde en vierkante structuren zijn waterputten, waterkelders en beerputten. Met stippellijnen zijn de gereconstrueerde plattegronden van vier woonhuizen aangegeven. Tekening: auteur.

plattegrond is het helaas niet goed mogelijk om de bij archeologisch onderzoek aangetroffen resten van bebouwing aan de historische tekeningen te koppelen.7 Archeologisch onderzoek In 2011 en ‘12 is voorafgaand aan de bouw van een bergbezinkbassin archeo-

logisch onderzoek uitgevoerd op het Wilsonsplein (af b. 3).8 Hierbij kwam de gracht die de scheiding vormde tussen de Schuttersdoelen en de Lakenramen aan het licht (af b. 4). Ook zijn er funderingen en in totaal veertig waterputten, waterkelders en beerputten van het woonblok vrij gelegd.

Afb. 5 De determinatie van het vondstmateriaal uit de gracht bij Bureau Archeologie in Haarlem. Foto: auteur.

264

|

Rondom de Stad

05-2016 binnenwerk.indd 264

26-09-16 08:22


Tussen Schuttersdoelen en Lakenramen 1585-1610 Tegen het einde van de 16e eeuw werd de gracht tussen de Schuttersdoelen en Ramen van houten beschoeiingen voorzien. Uit de verschillende gedateerde houtmonsters blijkt dat de beschoeiing mogelijk meerdere bouwfasen had: na 1584, in 1588/1589, in 1593/1594 en na 1597. Het is echter ook mogelijk dat het om één bouwfase gaat van na 1597, waarbij ook ouder hout is verwerkt. Deze gracht is gedurende een korte periode, tussen op zijn vroegst 1585 en 1610 gebruikt als stortplaats van stadsvuil.

Het gaat voornamelijk om huishoudelijk afval. Zo is er een minimum aantal van 136 grapes, 42 pispotten, 69 borden en 47 kannen gevonden (af b. 5). Ook het dierlijk slachtafval en de botanische resten tonen aan dat het om afval en beer van (meerdere) huishoudens gaat. Omdat het gebied van de Schuttersdoelen en de Ramen tot 1610 nog grotendeels onbebouwd was, moet het afval uit een ander deel van de stad zijn aangevoerd. De hoeveelheid materiaal en de korte periode waarin het gestort werd, lijkt erop te wijzen dat de gracht opge-

Figuur 1 Verdeling van het minimum aantal grapes per type ­ uit de gracht (ca. 1585-1610). Bron: auteur.

Rondom de Stad

05-2016 binnenwerk.indd 265

|

265

26-09-16 08:22


Afb. 6 Monniksbeker van rood- en witbakkend aardewerk. Foto: L. Mulkens.

vuld diende te worden. De aanname dat het om een demping gaat, wordt nog versterkt door een reglement in het Haarlemse keurboek van 1557.9 Hierin is vastgelegd dat het niet is toegestaan om in waterlopen binnen de stad vuilnis te storten of beer te lozen. Tussen het afval zijn diverse gedateerde objecten aangetroffen. Het betreft zogenaamde boerendanskruiken uit het Belgische Raeren en met sgraffitotechniek en slibversierde borden uit het Duitse Werra-gebied. Enkele van de jaartallen zijn: 1583, 1590, 159(?) en 1607. Door de grote hoeveelheid materiaal en de korte looptijd geeft dit vondstcomplex een goed beeld van de materiële cultuur en voedingsgewoonten (dierlijk bot en botanische resten) in Haarlem tegen het einde van de 16e en het begin van de 17e eeuw. Een van de opvallende zaken is het groot aantal kookpotten dat in deze relatief korte periode werd weggegooid (figuur 1).

266

|

Tussen de vondsten bevinden zich enkele politiek getinte objecten zoals een monniksbeker en een haardsteen met wapenspreuk. De monniksbeker is opgebouwd uit een plat stuk roodbakkende klei dat in een conische vorm is gemodelleerd (af b. 6). Rond de basis van de beker is een band van witbakkende klei aangebracht waarop enigszins provisorisch versieringsmotieven van krullijnen zijn aangebracht. Verder zijn nog twee armen aanwezig die een staf met een gezicht vasthouden en rond het middel van de monnik zit een band met driehoekige elementen. Aan de achterzijde van dit object bevindt zich nog de aanzet van een drinkopening. Waarschijnlijk diende dit voorwerp om drank uit te schenken. Dergelijke schertsbekers hadden naast hun functie als drinkgerei waarschijnlijk een humoristische bedoeling. Ze werden als min of meer goedmoedige spot op de geestelijkheid gebruikt.10 De haardsteen, een deksteen, diende als bekroning van de andere haardstenen in de achterwand van een stookplaats (af b. 7).11 De bovenzijde van de steen heeft een dakvormige afsluiting, in de vorm van een timpaan. Op de steen is het gekroonde wapenschild van keizer Karel V te zien met aan de rechterzijde nog één van de twee zuilen van Hercules, vastgehouden door een leeuw. Om de zuil slingert zich een spreukband met het opschrift ‘(PLVS) OLTRE’. In het timpaan is een buste van keizer Karel V te zien met het jaartal 1583. Vergelijkbare dekstenen zijn onder andere gevonden in Antwerpen, Rotterdam, Alkmaar en Leiden. Een identiek exemplaar uit Antwerpen is gedateerd in 1552. Twee stenen uit Rotterdam zijn gedateerd in 1554 en 1558 en zijn beide voorzien van het wapen van Karel V. De exemplaren uit Leiden en Alkmaar dragen het jaartal 1589 en laten het wapen van Philips II zien. Deze stenen hebben aan de bovenzijde een ronde in plaats van een dakvormige afsluiting. Opvallend genoeg toont de Haarlemse steen het wapen van Karel V en het jaartal

Rondom de Stad

05-2016 binnenwerk.indd 266

26-09-16 08:22


Afb. 7 Haardsteen (in tekening gedeeltelijk gereconstrueerd) met het wapen van Karel V en zijn devies, PLUS OLTRE, ‘steeds verder’. Foto: L. Mulkens. Tekening: M. de Leeuw.

1583, terwijl deze al in 1558 overleden was. Een bijzondere vondst is verder een laat 16e-eeuws majolica bord met een van oorsprong Arabisch geometrisch motief, een arabesk. Dit bord is af komstig uit een atelier in het Italiaanse Montelupo (af b. 8). Dagelijks leven in een nieuwbouwwijk 1610-1810 Bij de opgraving zijn paalfunderingen en muurresten van vier woningen teruggevonden. Het gaat om de restanten van het huizenblok dat tussen 1610 en ‘12 gebouwd werd. De paalfunderingen waren nodig omdat de woningen aan de Lange Raamstraat gedeeltelijk over de kort daarvoor gedempte gracht werden gebouwd. Verder zijn er vier waterputten, acht waterkelders, acht tonputten en negentien beerputten aan het licht gekomen. Uit het dendrochronologisch onderzoek blijkt dat vijf tonputten uit het einde van de 16e of het begin van de 17e eeuw dateren. De tonnen kunnen in eerste instantie gebruikt zijn als verpakkingsmiddel voor bijvoorbeeld wijn of bier. De herkomst van deze tonnen ligt in Tsjechië/ Oost-Duitsland, Oostenrijk/Zwitserland, Frankrijk en de Belgische Maas-

vallei. Ze werden secundair als beerput gebruikt en kregen (later) soms een bakstenen koepel. De bakstenen beerputten waren relatief klein en hadden een diameter van 1,36 tot 1,80 meter en hoogtes tot aan de aanzet van de koepel, tussen 74 cm en 1,20 meter. Alle putten en kelders zijn primair of secundair gebruikt voor het verzamelen van beer en huishoudelijk afval. In een aantal gevallen zijn deze putten en kelders aantoonbaar één of meerdere malen geleegd. Toch geven de verschillende vondstcomplexen een goed beeld van de materiële cultuur en voedingsgewoonten van de bewoners van dit huizenblok

Afb. 8 Majolica bord met decoratie in Arabische stijl, zgn. arabesk uit Montelupo. Foto: L. Mulkens.

Rondom de Stad

05-2016 binnenwerk.indd 267

|

267

26-09-16 08:22


in de periode 1610-1810. Ook zijn er in vijf (vroeg) 17e-eeuwse beerputten kantklossen en weefspoelen gevonden die op textielnijverheid wijzen. Uit historische bronnen is bekend dat in dit deel van de stad veel mensen werkzaam waren in de textielnijverheid. Straatnamen als de Wolstraat, Drapenierstraat, Korte en Lange Lakenstraat herinneren daar tegenwoordig nog aan. Omstreeks 1810, ongeveer 200 jaar na

de bouw, is het dan grotendeels verpauperde huizenblok afgebroken. Sindsdien is het terrein in gebruik als plein, het Wilsonsplein. Sem Peters Bureau Archeologie Gemeente Haarlem Postbus 511 2003 PB Haarlem speters@haarlem.nl

Noten 1 Sem Peters is archeoloog bij Bureau Archeologie van de gemeente Haarlem. 2 Het Frans Halsmuseum heeft een schilderij uit 1583 door Cornelis Corneliszoon waarop de schutterij is afgebeeld. ‘Het banket van het korporaalschap van Jonge Jan Adriaensz van Veen van de Haarlemse St. Joris schutterij, 1583’. Inv. Nr. OS-I-48. 3 Speet 1995. 4 Speet 1995. 5 Temmink 2015, 63-85. 6 Op de plattegrond van Pieter Wils uit 1646 lijkt het huizenblok het meest waarheidsgetrouw weergegeven te zijn. 7 De oudste kadasterkaart van Haarlem werd in 1822, kort na de afbraak van het huizenblok, getekend. 8 Peters 2015. Het onderzoek werd uitgevoerd door BAAC. Het veldteam is bijgestaan door leden van de Archeologische Werkgroep Haarlem (AWH) en Bureau Archeologie van de gemeente Haarlem. 9 Van Oosten 2014, 315. 10 Ostkamp 2007, 27-58. 11 Lägers 2006. Literatuur Lägers, H., 2006: Hertsteen en Cronement. Haardstenen uit de zestiende en zeventiende eeuw. (Utrechtse materiaalcatalogus nr. 2), Utrecht. Oosten, R. van, 2014: De stad, het vuil en de beerput. Een archeologisch-historische studie naar de opkomst, verbreiding en neergang van de beerput in stedelijke context (13de tot 18de eeuw), (Proefschrift, Universiteit Leiden). Ostkamp, S., 2007: De ‘sprekende monnik’ uit Culemborg. Een reformatorische beker van Floris van Pallandt, ­Vormen uit Vuur 198, 26-41. Peters, S., 2015: Haarlem, Wilsonsplein. De opkomst en ondergang van een 17e eeuwse inbreidingswijk. (BAAC-rapport 11.0245), ’s-Hertogenbosch. Speet, B., 1995: Vijfhoek, Raaks en Doelen. Met bewoningsgeschiedenis van de panden rond de Botermarkt, Haarlem. Temminck, J., 2015: Het eerste officiële bouwplan van Haarlem. De opkomst van het Raamkwartier. (Haerlem Jaarboek 2014), Haarlem, 63-85.

268

|

Rondom de Stad

05-2016 binnenwerk.indd 268

26-09-16 08:22


LITERATUURRUBRIEKEN

SIGNALEMENTEN Bonner Jahrbücher (Bonner Jahrbücher des Rheinischen Landesmuseums in Bonn und des Rheinischen Amtes für Bodendenkmalpflege im Landschaftsverband Rheinland). Band 214, 2014. Darmstadt. ISSN 2190-3301 / ISBN 978-3-8053-5041-9. Geb., geïll., 493 pag.,€ 92,50 Zoals gewoonlijk weer een forse bundel met vooral veel bijdragen over laat-Romeins Rijnland, zoals: een vijftal votief teksten, een glaswerkplaats bij Goch-Aperden en radversierde terra sigillata uit Oost-Gallië (Argonne) eveneens gevonden bij Goch-Aperden, glasschalen en hun chemische samenstelling en een kapiteel uit de schatkamer van de Dom van Essen. Maar ook Steentijd en Middeleeuwen komen aan bod met onderwerpen als het onderzoek van de steentijdvindplaats in Overath, de middeleeuwse stuwdambouw in Blankenheim, muntschalen uit de schat van Hemmersbach en mogelijk negentiende-eeuwse vervalsingen van vroegchristelijke olielampjes in de vorm van een vis. Verder zoals gewoonlijk veel boekbesprekingen en jaarverslagen. Voor ons land is vooral een bijdrage over de Brittenburg aan de Hollandse kust interessant. Deze laat-Romeinse versterking was misschien bedoeld als tegenhanger voor het uit historische bronnen bekende fort Lugdunum op de andere Rijnoever. De vorm

van de Brittenburg is overgeleverd in vier beeldtradities uit verschillende periodes. Deze lijken alle op de vorm van een typisch fort uit de late oudheid te duiden, gekenmerkt door een hoge muur, een binnenruimte met barakken en een centrale dubbele horreum. De beide auteurs (Tünde Kaszab-Olschewski en Gerald Volker Grimm) stellen in hun artikel een nauwe correlatie vast tussen de historische beschrijvingen over de precieze positie van het fort, de peiling van Zacharias Heyns en cartografische bevindingen. Uit hun overwegingen volgt de conclusie dat de overblijfselen van de Brittenburg niet - zoals tot nu toe meestal wordt aangenomen - in zee zijn verdwenen, maar nog steeds onder de duinen bij Katwijk liggen. ** *

as. (archäologie schweiz), 39e jrg., nr. 2, 2016. ISSN 0255-9005. Onder de titel ‘Berner Platte; ein archäologisches Menu’ plaatst deze editie de archeologie in het kanton Bern centraal. Verschillende aute u rs l aten u ite en lop ende onderzoeksresultaten zien. ** *

Literatuurrubrieken

05-2016 binnenwerk.indd 269

|

269

26-09-16 08:22


voorstelling op porselein verstandig is om eerst goed te lijken naar wat precies is afgebeeld, om pas daarna uit te zoeken wat de betekenis van de voorstelling in de symboliek van de betreffende cultuur kan zijn. Zo wordt op Chinees porselein vaak een aalscholver afgebeeld: symbool van het stabiele, gelukkige huwelijk. Toch menen samenstellers van archeologische rapportages, ongetwijfeld gespeend van enige ornithologische kennis, daarin vaak zwanen, reigers of kraanvogels te herkennen. ** *

Afb. 1 Een in Zutphen opgegraven schoteltje waarvan de voorstelling in het opgravingsrapport wordt beschreven als ‘ Zwaan met kikker op een rots(?) aan vijver’. In werkelijkheid is hier een aalscholver met een zojuist gevangen vis afgebeeld. Uit: Vormen uit Vuur.

Vormen uit Vuur nr. 231, 2016/2. ISSN 0927-748x. In deze uitgave van de Nederlandse Vereniging van Vrienden van Ceramiek en Glas is onder andere een artikel van Michiel Hulst opgenomen over de vondst van zestiendeeeuws vensterglas en gebrandschilderd glas in Egmond-Binnen, evenals een bijdrage van Jaap Beuker over vreemde vogels op porseleinen schotels. Het glas dat Michiel beschrijft, is in 1997 gevonden bij het archeologisch onderzoek van de bakstenen fundering van een huis. De kelder van dat huis is in de tweede helft van de zestiende eeuw volgestort met puin en bouwmateriaal, waarschijnlijk naar aanleiding van een brand waarbij het huis grote schade moet hebben opgelopen. Tussen dat puin is een grote hoeveelheid vensterglas gevonden, waarvan een deel met brandschildering. Bijzonder is hier dat de afgebeelde voorstellingen konden worden gereconstrueerd. De grote hoeveelheid gebrandschilderd glas laat bovendien zien dat in het huis verschillende soorten paneeltjes waren aangebracht die samen beslist geen eenheid hebben gevormd. In zijn artikel over vreemde vogels stelt Jaap Beuker dat het bij de interpretatie van een

270

|

Manuel Zeiler und Eva Cichy, Der Wilzenberg bei SchmallenbergGrafschaft, Hochsauerlandkreis (Frühe Burgen in Westfalen 6). Münster / Westfalen 2016. ISSN 0939-4745. Geïll., 48 pag. De Wilzenberg, oostelijk van SmallenbergGrafschaft, is een versterking met bouwfasen uit IJzertijd en Middeleeuwen. Het boekje maakt deel uit van een reeks bezoekersgidsjes waarin oude en vaak verdwenen versterkingen in Westfalen worden beschreven en in kaart gebracht op basis van informatie uit oude bronnen en archeologisch onderzoek. Inmiddels zijn in deze reeks al 38 boekjes verschenen. Soms is er aanleiding om een gidsje te actualiseren, zoals in dit geval met het geheel herziene deel 6. ** *

Jaarboek 2015 van het Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (Publications de la Société Royale Historique et Archéologique dans le Limbourg) (deel 151). 2016. ISSN 0167-6652. Het jaarboek wordt geopend met een artikel van Titus Panhuysen over de geschiedenis van het archeologische onderzoek rondom het Maastrichtse Vrijthof. De oudste geschiedenis van Maastricht en daarmee ook het stadskernonderzoek in die plaats, richt zich op de directe omgeving van twee kernen: het Vrijthof met de Sint-Servaaskerk en de oude Romeinse kern bij de Onze Lievevrouwekerk aan de Maas. De kern onder en rondom de Onze Lievevrouwekerk bevindt zich binnen de omwalling van het laat-Romeinse castrum. De kerk van Sint-

Literatuurrubrieken

05-2016 binnenwerk.indd 270

26-09-16 08:22


Servaas is halverwege de 6e eeuw gebouwd op de plaats van het grafmonument van SintServatius. Niet minder dan 64 pagina’s worden door Marion Aarts, Béatrice de Fraiture, Karen Jeneson en Leo Verhart gevuld met de Archeologische Kroniek van Limburg over 2014. De samenstellers dringen er op aan om in de programma’s van eisen een vraagstelling op te nemen die op eerder onderzoek voortbouwt, terwijl de gemeentebesturen dringend worden verzocht in het programma van eisen vast te leggen dat onderzoeken methodisch op elkaar moeten aansluiten. Een verdere eis moet zijn dat in de eindconclusie van het jongste rapport de resultaten van eerdere onderzoeken in het plangebied zijn verwerkt. Zij geven verschillende voorbeelden aan van opgravingen waarbij die samenhang heeft ontbroken. In de kroniek besteden zij ook aandacht aan een onderzoek waarbij het wel goed ging: het onderzoek van het Merovingisch grafveld van Maastricht-Borgharen. ** *

De Maasgouw, 135e jrg nr. 2, 2016. ISSN 1380-4170 Nog meer archeologica uit Limburg. In dit tijdschrift voor Limburgse geschiedenis en archeologie beschrijven Maarten Dolmans en Wiel Luys hun zoektocht naar de Romeinse weg tussen Aken en Xanten. Opvallend is dat de investeringen die de Romeinen in het wegennet doen, sterk wisselen, af hankelijk van landschap, gebruiksintensiteit en ondergrond. Opvallend is ook de grote variatie bij hetzelfde weggedeelte. Daardoor zijn op sommige plaatsen wel greppels aangetroffen en/of een grindpakket en op andere plaatsen niet. Ook in de wegbreedte is er geen eenduidigheid, maar dat heeft ongetwijfeld te maken met de grotere verkeersdrukte in de buurt van (hoofd)steden. Bijzonder aan de Romeinse Via Traiana is, dat sommige delen van die route heden ten dage nog steeds in gebruik zijn. Verder is steeds duidelijker geworden waar de verschillende halteplaatsen gelegen zijn. Van grote delen van het tracé is op dit moment overigens nog steeds niet precies bekend waar de weg heeft gelegen. ** *

Arbeits- und Forschungsberichte zur Sächsischen Bodendenkmalpflege 55/56. Landesamt für Archäologie Sachsen Dresden 2016. ISBN 978-3-94770-24-7 / ISSN 0402-7817. Geb., geïll., 300 pag., € 80,-Hoewel Saksen niet bij de deur ligt, bevat ook dit dubbelnummer weer zaken die ook voor de Nederlandse archeologie interessant kunnen zijn: - Eine Siedlung der jüngeren Bronzezeit mit spätneolitischen Siedlungsspuren bei Folbern, Lkr. Meissen - Studien zur römischen Fundmünzen in Mitteldeutschland. Eind Beitrag zu den römisch-germanischen Beziehungen zwisschen dem 1.Jahrhundert v. Chr. und dem 3.Jahrhundert n.Chr. - Die spätgermanische Siedlung mit Eisenverhüttung beim überbaggerten Metzdorf nördlich von Uhyst an der Spre, Lkr. Bautzen - A rchäologischen Ausgrabungen südlich des Dresdner Altmarktes 1994-1997 - Totenkronen aus Dresden. Vergleich von Konstructiven Merkmalen, Typologie und Funktion in der neuzeitlichen Sepulkralkultur - A nthropologische Untersuchung der hochmittelalterlichen und Frühzeitlichen Skeletfunde aus Dohna (Sachsen)

Afb. 2 Bierfles uit Beek van brouwerij Smeets uit Gulpen, 1896-1921. Uit: Publications.

** *

VIND (Geschiedenis, archeologie en antiek), nr. 22, 2016 € 9,95 Wanneer het archeologisch onderzoek aan de Waalse Kerk in Gent is afgerond, doorzoeken vier detectoramateurs bijna een jaar lang alsnog de eerder niet-doorzochte grond. Zij weten daarbij een verbluffende hoeveelheid (laat)middeleeuws klein metaal en ander materiaal te verzamelen. De auteurs hebben hun vondsten inmiddels vastgelegd in hun boek Gezocht en Gevonden. Daarbij vertellen zij ook uitgebreid over de geschiedenis van de stad Gent en van haar markante bewoners. Een artikel in af levering 22 van VIND geeft alvast een voorproefje op het boek dat dan nog moet verschijnen. Een 16e-eeuwse schotel van loodglazuur aardewerk is het onderwerp van een korte bijdrage van Hans van Gangelen. Op het bord is in slibdecoratie de godin Diana uitgebeeld, gekleed volgens de toen gangbare mode. De verstandige, in haar kuisheid wilskrachtige maangodin, is een zedelijk voorbeeld voor

Literatuurrubrieken

05-2016 binnenwerk.indd 271

|

271

26-09-16 08:22


Uit de Middeleeuwen dateert een erf met daarop een huis dat uit twee bouwfasen bestaat en een waterput. Het huis is in de tweede heft van de 12e eeuw bewoond. Het wordt in het begin van de 13e eeuw vervangen door of verbouwd tot een nieuw huis. In een bij het huis liggende greppel is een grote hoeveelheid aardewerk uit de periode 1150-1200 verzameld. De kans is groot dat er zich buiten het onderzochte gebied nog archeologische resten bevinden die aan de woning kunnen worden gelinkt. ADC adviseert daarom om ook bij toekomstige bodemverstorende werkzaamheden nabij het onderzochte gebied archeologisch onderzoek te verrichten.

Afb. 3 Bord van looglazuuraardewerk uit de Duitse Werra-regio uit 1691. Bodemvondst Graft. Uit: VIND.

een liefdevolle huwelijksrelatie. Die rol blijft haar tot in de 18e eeuw toebedeeld. Zo schrijft men in 1729 nog over een bruid ‘Dit leven was haar vreugt / Alzints Diaan gelyk in kuischheit en in deugt’. Het bord met de boodschap is een bodemvondst uit Graft (N.H.) en is ongetwijfeld ooit als huwelijksgeschenk bedoeld geweest. ** *

A. van Benthem (met een bijdragen van Ab Griffioen), Een middeleeuws erf aan de Sutjensstraat te Weert. Een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven gevolgd door een opgraving (rapport 4121). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2016 Binnen een plangebied in Weert moet de bestaande bebouwing plaatsmaken voor woningbouw. De plannen worden uitgevoerd op een hoge dekzandrug. Zo’n locatie is al vanaf de Prehistorie voor bewoning geschikt. De voorgenomen ontwikkeling zou eventueel aanwezige bewoningssporen beschadigen en/of vernietigen. Om die reden werd besloten om er een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Omdat daarbij inderdaad behoudenswaardige archeologische waarden zijn aangetroffen, vindt vervolgens een opgraving plaats. Bij het onderzoek hebben medewerkers van het ADC resten uit de Volle/Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd aangetroffen. Die resten bestaan uit de sporen van een sloot, greppels, huisplattegronden en een waterput. Daarnaast is vondstmateriaal in de vorm van aardewerk, baksteen, houtskool, huttenleem, metaal, bot, slak, hout en natuursteen aangetroffen.

272

|

** *

Iris Aufdehaar, Sievern, Ldkr. Cuxhaven - Analyse einer Zentralregion von der ausgehenden Vorrömischen Eisenzeit bis in das 6. Jh.n.Chr. (Studien zur Landschafts- und Siedlungsgeschichte im südlichen Nordseegebiet 8). Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung, Wilhelmshaven. Rahden 2016. ISSN 1867-2752 / ISBN 978-3-86757-338-2. Geb., geïll., 394 pag., € 54,80 Vanouds gaat men ervan uit dat de streek rondom Sievern in de eerste eeuw van onze jaartelling van bijzondere betekenis moet zijn geweest. Men focust zich daarbij vooral op een drietal versterkingen uit die periode en de verschillende goudschatten die in de nabijheid van die versterkingen zijn gevonden. Onduidelijk bleef evenwel de rol die de streek destijds heeft gespeeld. Was het bijvoorbeeld een politiek, cultureel of handelscentrum en in hoeverre zou dat centrum vergelijkbaar zijn met Zuid-Scandinavische centra. Met behulp van metaaldetectie, geofysisch onderzoek, boringen, opgravingen etc. is een viertal periodes onderzocht (0-150 n. Chr., 150-325/350, 325-500 en tot slot de zesde eeuw). Uiteindelijk stelt men vast dat er weliswaar parallellen zijn met Zuid-Scandinavië, maar dat er ook grote verschillen zijn, zoals een lagere graad van specialisatie en minder continuïteit. Dit alles leidt tot de conclusie dat er eerder sprake is geweest van een centrale regio dan van een centrumplaats. ** *

Literatuurrubrieken

05-2016 binnenwerk.indd 272

26-09-16 08:22


Guido van den Eynde en Lauran Toorians (red.), Op zand, veen en klei. Liber amicorum Karel Leenders bij gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. Zuidelijk Historisch Contact Tilburg & Uitgeverij Verloren Hilversum 2016. ISBN 978-90-8704-591-3. Ingen., geïll, 336 pag., € 35,--. Van amateurhistoricus en -archeoloog op de middelbare school in Breda ontwikkelde Karel Leenders zich tot een uiterst breed georiënteerde historicus en historisch-geograaf. Zijn onderzoeksgebied breidde zich gestaag uit van Breda en omgeving tot geheel westelijk Noord-Brabant, de aangrenzende delen van de provincies Antwerpen, Zeeland en Zuid-Holland. Bekendheid verkreeg hij vooral door zijn studie naar de veenvorming en turfwinning in westelijk Noord-Brabant. De verscheidenheid van de bijdragen in het boek weerspiegelt de veelzijdigheid van de kennis en interesse van Leenders. Dat de nadruk daarbij op westelijk Noord-Brabant is komen te liggen mag niemand verbazen. De bundel bevat de volgende bijdragen: - K arel Leenders: van sterrenkundige tot historisch geograaf. Een biografische schets (Ton Kappelhof) - De bijdrage van Karel Leenders aan de historische geografie (Jelle Vervloet) - Bewoning op de kwelder; een knelpunt in de occupatie van het kustlandschap (Guus J. Borger) - Het landschap verkend; kaarten en landschappen in West-Brabant (Hans Rennes met een bijdrage van Martijn Storms) - De verbeelding van de Brabantse historie op oude kaarten. Notities bij het kaartblad van het hertogdom tot 1795 (Mathieu Franssen) - Het ‘eeuwige Strijen’. Speurtocht naar de gravin, haar schenking en haar familie (Bas Aarts) -H ilvarenbeek, een ‘ constructie’ op de grens van oost en west Noord-Brabant (Hein Vera) - De boerenopstand op Jekschot in 1363 (Martien van Asseldonk) - De haven van Bergen op Zoom in archeologisch perspectief (Marco Vermunt) - ‘De thooren van der water molen’ en de ontwikkeling van het kasteel in Breda in het begin van de zestiende eeuw (Guido van den Eynde i.s.m. Jaques Brinkhof) - Gemeentelijke erfgoedzorg in ZuidoostBrabant (Ria Berkvens) - Inheemse bomen en struiken. Het landschap van westelijk Noord-Brabant als cultuurhistorisch erfgoed (Bert Maes)

Afb. 4 Gouden bracteaat. Uit: Sievern.

-D e naam Nispen en het element apa ‘waterloop’ (Lauran Toorians) Voor iedereen die geïnteresseerd is in de historische geografie, cartografie, archeologie, erfgoedzorg, ecologisch erfgoed, naamkunde en/of de geschiedenis van het gebied tussen de mondingen van Maas en Schelde is dit boek een bijzonder aangename verrassing. ** *

Arnhems Historisch tijdschrift, 35e jrg., nr. 4, december 2015. Het vier keer per jaar verschijnende tijdschrift van het Arnhems Historisch Genootschap Prodesse Conamur bevat een artikel van Martijn Defilet (stadsarcheoloog van Arnhem), René van der Mark (senior archeoloog bij BAAC) en Leo Smole (projectleider archeologie Arnhem) over het archeologische onderzoek op het terrein van het in oorsprong uit 1310 daterende ‘Prinsenhof’. Later volgt over dit onderzoek een verslag in de rapportage-reeks van BAAC. Zoals verwacht blijkt de bovengrond f link te zijn verstoord door oorlogshandelingen, maar op grotere diepte zijn de archeologische resten nog volop aanwezig, vooral in de vorm van stadsmuur en -poort.

Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken

05-2016 binnenwerk.indd 273

|

273

26-09-16 08:22


DE VERENIGING

VERENIGINGSNIEUWS Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl)

DE GEÏNTERVIEWDE IS DEZE KEER JAN VERHAGEN, VOORZITTER (VOOR DE TWEEDE KEER!) VAN AWN-AFDELING 17 (AFB. 1).

Je maakt me nieuwsgierig. Ik ben AWN-lid geworden via de vondst van een laatRomeinse haarnaald in de tuin van een vriend. Sindsdien ben ik altijd actief geweest in afdeling 17, waarvan ik van 1983 tot 1998 veldwerkcoördinator was en waar ik nu dus weer voorzitter ben.

Jan, vertel eens wat over jezelf en je band met de AWN. En nu ben je ook werkzaam als zelfstandig beroepsarcheoloog. Hoe is deze switch met je onderwijsbaan tot stand gekomen? Wel: mijn uitgebreide ervaring als amateurarcheoloog (‘vrijwilliger’ zeggen we nu) heeft ertoe geleid dat ik na mijn carrière als biologieleraar en directielid die overstap heb gemaakt, in 2004. Ik heb toen ruim zes jaar bij de gemeente Arnhem gewerkt als veldarcheoloog. Sinds 2011 werk ik als zelfstandige.

Afb. 1 Jan Verhagen (gehurkt) onderzoekt boormonsters bij verspoeld castellum Carvium (Herwen). Foto: Wil Kuijpers

Mijn jeugd heb ik doorgebracht in Breda. In Nijmegen heb ik biologie gestudeerd; ik ben het voortgezet onderwijs ingegaan en heb daarin 31 jaar gewerkt. En wat de AWN betreft: ik ben op een bijzondere manier in contact gekomen met de AWN……..

274

|

Een opmerkelijke overstap, inderdaad, zeker op latere leeftijd! En dan ben je, begrijp ik, nog aan een promotieonderzoek bezig; je moet dus ook je master archeologie hebben behaald. Jazeker, en ook weer op een niet zo gangbare manier: via de EVC (Erkenning Verworven Competenties) heb ik in 2012 aan de VU (Letteren) mijn master behaald. Ik ben nu dus alfa en bèta tegelijkertijd, zeer toepasselijk voor de archeologie: deze heeft vraagstellingen vanuit de sociaal-culturele hoek, maar leunt qua methodiek sterk op de natuurwetenschappen en de fysische geografie. Nog even terug naar je promotieonderzoek: het onderwerp? ‘De Romeinse waterwerken in de Rijn-Maasdelta’; ik hoop in het voorjaar van 2017 mijn proefschrift aan de leescommissie te kunnen aanbieden. Een onbescheiden vraag, Jan: hoe oud zul je dan zijn? Dan ben ik bijna 68; ik ga dan met pensioen, maar niet (lacht) met ‘archeologisch pensioen’! Kom jij eigenlijk uit een archeologisch of historisch geïnte-

De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 274

26-09-16 08:22


resseerd nest? Wel stimulerend, maar niet specifiek archeologisch of historisch. O ja, leuk om te vertellen, misschien: bij ons thuis stond altijd een kruikje op de schoorsteen mantel, in 1931 opgegraven door mijn grootvader in IJsselstein (U.). Mijn moeder, (denkt even na) negen jaar op dat moment, kreeg het van hem. Toen ik me bij de AWN aansloot, kwam ik erachter dat het een protosteengoed kannetje was. Ik was overigens wel al heel vroeg gespitst op krantenberichten waarin iets over opgraven stond. Latente belangstelling voor archeologie was dus steeds wel aanwezig. Wat was je eerste reactie op het 65-jarig bestaan van de AWN en met name van Westerheem? (gedecideerd) Dat Westerheem nog lang niet aan pensioen toe is! Toen ik in 1980 bij de AWN kwam, leerde ik Westerheem kennen als een blad waarin zowel amateurs als beroepsarcheologen publiceerden. Het was toen hét blad voor de Nederlandse archeologie. Door de groeiende interesse voor het cultuurhistorisch erfgoed ontstond er ruimte voor meer bladen. Eén daarvan was Scarabee (later Archeologie Magazine), in full colour en met ook veel aandacht voor klassieke archeologie buiten Nederland. Dit betekende concurrentie voor Westerheem, dat toen nog in zwart-wit uitkwam. Ook de Archeobrief, die zich presenteert als het vakblad voor de Nederlandse archeologie, betekende concurrentie. Maar Westerheem overleeft deze stormen, en nu ons AWN-blad al weer de nodige jaren in kleur verschijnt, heeft het absoluut nog bestaansrecht. Maar hoe kijk je dan aan tegen de recente ontwikkeling dat Westerheem en Archeobrief worden samengevoegd? Ik begrijp dat de overweging om samen te gaan met de Archeobrief vooral een economische achtergrond heeft en dat het niet direct door inhoudelijke redenen is ingegeven. Als een tijdschrift als Westerheem op zich prima functioneert, maar de bekostiging steeds moeilijker wordt, dan zul je toch op zoek moeten gaan naar een oplossing. De samensmelting met de Archeobrief, een goed tijdschrift van een prima uitgever, is dan toch een mooi resultaat. Een win-win situatie, met een groter potentieel aan auteurs én aan lezers. Jammer natuurlijk dat aan een lange traditie een eind komt. Want Westerheem, met de mix van artikelen, geschreven door vrijwilligers en beroepsarcheologen, heeft een meer dan voldoende niveau en weet nog altijd volop te boeien. Een compliment voor de achtereenvolgende redacties is daarom zeker op zijn plaats! Bedankt, Jan, voor je waarderende woorden. Nog een vraag in dit verband: toen ik zo’n dertig jaar geleden als AWN-lid actief was in het veld, vond ik opgraven e.d. verreweg het belangrijkst. Westerheem hoorde er wel bij, maar niet erg veel meer dan dat. Is dat niet langzamerhand aan het verschuiven? (neemt een denkmoment) Ik vraag me af of dit zo is. Ook ik was vanaf het begin actief in het veld, al in de

jaren ’80, maar een groot deel van onze leden was dat niet. Zij moesten het dus vooral van Westerheem, lezingen e.d. hebben. Natuurlijk, als gevolg van de Malta-wetgeving is het veldwerk van de AWN minder geworden. Maar de samenhang met de rol van Westerheem zie ik niet zo. Ik heb niet het gevoel dat opgravingen doen en Westerheem aan twee zijden van de wip zitten. Duidelijk, en een mooi beeld die vergelijking met een wip. Nog even het volgende: Heeft de recente ontwikkeling hier nog invloed op? En Westerheem was een verenigingsblad; lijkt het nieuwe blad op deze manier genoeg ‘vereniging’ in zich te hebben? De recente ontwikkeling maakt dit niet wezenlijk anders. Weliswaar is de lezersgroep van de Archeobrief voor een groter deel actief in de (beroeps)archeologie, maar de meeste van deze archeologen hebben graag ook een breed beeld van wat er in de archeologie gebeurt en hoe het bestel onder Malta functioneert. De AWN kan een belangrijke rol in het nieuwe tijdschrift blijven spelen. De AWN-ers zijn immers al heel lang de ’ogen en oren’ van de Nederlandse archeologie. Maar de AWN-ers vormen ook het geweten van de Nederlandse archeologie. Het systeem van de AMZ (Archeologische Monumentenzorg) waaruit vrijwel alle onderzoeken voortkomen, blijft alleen overeind als er een maatschappelijk draagvlak onder ligt. Als AWN spelen we een belangrijke rol in dit draagvlak. In sommige gemeenten blijkt dit hard nodig te zijn. Binnen een grote vereniging opereer je altijd beter dan in kleiner verband. Een prima actie van het hoofdbestuur was onlangs de brief aan de minister over de metaaldetectie, met goed resultaat: niet scheiden, maar binden! Een goede verstandhouding en een goede communicatie zijn op het maatschappelijk vlak essentiële randvoorwaarden. Westerheem en AWN hebben dus wat te bieden in het nieuwe tijdschrift. Heb je weleens gepubliceerd in Westerheem of meegewerkt aan een publicatie? Ja, vanaf 1984 heb ik verschillende artikelen in Westerheem gepubliceerd. Het belangrijkste was het uitgebreide artikel in 1992 over de lokalisatie door AWN-17 van de resten van de burcht ‘Sevenaer’ en de bijzondere bouw ervan, met bouwnaden in de lengterichting van het muurwerk. Het betrof een kasteel met in de 15e eeuw een buitenmuur van bijna vijf meter dik! In 2012 is op deze plek in Zevenaar (waar ik woon) een parkeergarage gerealiseerd, met een reconstructie en visualisatie van de burcht, waarvoor de provincie Gelderland een aanzienlijke subsidie verstrekte. (enthousiast) Alleszins de moeite van een bezoekje waard. In 2004 mocht ik vanuit afdeling 17 de special van Westerheem i.v.m. het 30-jarig jubileum van AWN-17 redigeren. Het werd de eerste af levering van Westerheem met af beeldingen in kleur. De benodigde extra financiële middelen hiervoor werden verkregen door bijdragen van de gemeenten Arnhem, Wageningen en Zevenaar, de Gelderse Archeologische Stichting,

De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 275

|

275

26-09-16 08:22


verschillende particuliere sponsors en het hoofd­ bestuur en afdelingsbestuur. Tenslotte: Jan, wat zou jij met al jouw ervaring de lezers als boodschap mee willen geven? We klagen soms dat er in het Malta-tijdperk minder opgegraven kan worden. Maar dat valt best mee. Jaarlijks worden er vele honderden terreinen met een hoge archeologische verwachting vrijgegeven, omdat de omvang onder het minimumoppervlak voor onderzoeksverplichting ligt. Vaak willen terreineigenaren best ruimte geven voor een AWN-onderzoek. In gemeentes met eigen archeologen (in onze afdeling Arnhem en Ede) blijkt goed maatwerk met AWN-onderzoeken te kunnen worden gerealiseerd. Grondboringen doen naar grachten op plekken van verdwenen kastelen, veldverkenningen, het zijn allemaal mogelijkheden. Actief op zoek zijn naar deze mogelijkheden vanuit lokale historische kennis is dan van belang. In 1997 gaf de AWN de ‘Losbladige AWN-handleiding Archeologisch Veldwerk’ uit. Qua methodiek biedt deze handleiding nog altijd een goede basis. Maar helaas is ze lang niet meer verkrijgbaar. Onze afdeling is bezig met het maken van een vervangende handleiding. Maar het zou natuurlijk beter zijn als de landelijke AWN (de werkgroep Deskundigheidsbevordering?) in deze leemte zou voorzien. Tot slot: (formuleert zeer nadrukkelijk) het kan niet genoeg benadrukt worden dat de AWN een vereniging is voor zowel vrijwilligers (in de archeologie) als beroepsarcheologen; beide groepen staan samen voor het behoud en de waarde van ons archeologisch erfgoed als bron van kennis en beleving! Jan, bedankt voor je gedreven en uitgebreide reactie op mijn vragen. Als je het mij vraagt, is dit interview een waardevol document geworden. Fijn dat ik je mocht interviewen. Marijn Lockefeer

EVEN VOORSTELLEN : HENK KLUITENBERG, ONZE NIEUWE LANDELIJKE AWNSECRETARIS (AFB. 2) Als opvolger van Fred van den Beemt begin je niet aan een eenvoudige klus. Een alom gerespecteerd iemand als hij vervang je niet zomaar. Zijn enorme inhoudelijke kennis en zijn omvangrijke netwerk zult u bij mij niet aantreffen. Gelukkig heeft Fred aangegeven, dat ik altijd bij hem te rade kan gaan (zolang het geen zes keer per dag is). Wat heeft de AWN dan wel aan mij? Een secretaris heeft binnen een vereniging een functie als een spin in het web. Alle meldingen, vragen, problemen komen in eerste instantie bij hem/haar binnen

276

|

Afb 2. ‘Henk Kluitenberg. Foto: Henk Kluitenberg en moeten worden doorgespeeld naar de desbetreffende persoon of afdeling. Dit doorspelen naar anderen is een van mijn sterke punten, naast een ruime bestuurservaring (vele malen penningmeester en/of secretaris bij diverse verenigingen) en een goede administratieve kundigheid. Ook pretendeer ik goed te kunnen organiseren en projectmatig te kunnen werken, voor een secretaris wel handig. Waarom dan bij de AWN en niet elders? Van jongs af aan heb ik een ruime belangstelling gehad voor paleontologie, archeologie en klassieke oudheid (tot en met de Middeleeuwen). Helaas lagen mijn bekwaamheden elders en moest ik na de HBS in Amsterdam wiskunde in Delft gaan studeren. Uiteindelijk is dat ook gelukt, maar mijn belangstelling bleef latent aanwezig, totdat mijn oudste dochter in Leiden Midden-Oosten-archeologie ging studeren. Mijn onderbuikgevoelens kwamen naar boven, maar ik was door mijn werk als informatie-analist al te veel ontspoord om aan te kunnen haken. Het statutair moeten aftreden van Fred opende voor mij, als geïnteresseerde leek, de weg om iets terug te kunnen doen voor al die mensen, wier resten in de grond bewijzen zijn van hun bijdragen aan de maatschappij, waarin wij nu leven. En dan ikzelf: Als in 1950 geboren Fries ben ik wat eigenzinnig, maar wel gevoelig voor argumenten. Ik ben ruim 35 jaar getrouwd met een Armeense uit Iran, heb vier kinderen, waarvan de jongste twee nog studeren en houd mij verder bezig met diverse andere (bij)zaken : tuinieren, verzamelen (munten, suikerzakjes, postzegels, etc.), f luiten van voetbalwedstrijden, onderhouds-

De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 276

26-09-16 08:22


werk aan ons huis en nog veel meer. En ik doe alles met humor! Tot voor kort was ik werkzaam als informatie-analist en kwaliteitszorgadviseur, sinds 1985 vanuit mijn eigen adviesbureau Caesar Advies. Daarnaast heb ik ook nevenactiviteiten als database-ontwerp, Cobol-programmering en gebruikersbegeleiding met voldoening uitgevoerd. Mag ik nog vermelden, dat ik ook als makelaar actief kan zijn (SVM-diploma 1996)? Terug naar de archeologie: Inhoudelijk heb ik voor onze vereniging niet of nauwelijks meerwaarde. Daarom nodig ik alle leden graag uit om mij voortdurend bij te spijkeren! Sta dan niet versteld van mijn ‘domme’ vragen. Graag sluit ik af met een citaat van Jurjen Bos : “Archeologen zijn rare mensen ; ze zijn tevreden als aangetoond wordt, dat ze ongelijk hebben” (Archeologie van Friesland, 1995). Dit geldt ook voor mij. Ik hoop de AWN de komende jaren van dienst te kunnen zijn. e-mail: h.kluitenberg@caesar-advies.nl, telefoon: 0317-613050

ARCHEOLOGIE OP DE BASISSCHOOL HONOURS STAGE BIJ DE NJBG Twee eerstejaars archeologiestudenten aan de Universiteit van Leiden hebben voor het Honours College een

maatschappelijke stage gelopen bij de NJBG (Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis). Dit is een geschiedenisvereniging voor en door jongeren, die sinds 2011 een samenwerkingsovereenkomst heeft met de AWN. Voor deze stage hebben de studenten, Floriske Meindertsma en Lysanne Michels, in juni en juli een reeks archeologielessen gegeven aan de bovenbouw van basisscholen in Delft, Utrecht en Breda-Bavel) afb. 3). Voor deze lessen hebben ze inspiratie opgedaan uit de lespakketten van de AWN. De lessen werden aangepast aan de beschikbare tijd en eisen van de scholen. Eerst werd er een introductie gegeven over wat archeologie inhoudt en het werk dat archeologen doen. Met deze informatie konden de kinderen zelf als (experimentele) archeologen aan de slag. Zo plakten ze scherven aan elkaar tot hele potten en kleiden ze hun eigen ijzertijdpotten. Ook hebben de studenten een ‘scherventafel’ gemaakt. Hierop lagen scherven uit de Middeleeuwen en Gouden Eeuw, die we hadden geleend van de archeologische dienst in Delft en in ­Breda. De scherven konden worden onderverdeeld in drie categorieën aan de hand van hun functie: kookgerei, servies en opslag. De klas werd ook onderverdeeld in drie groepen, zodat elke groep zijn eigen scherven zocht. Na afloop hielden de stagiaires nog een quiz om te zien hoeveel de kinderen hadden onthouden van de les en om hun algemene kennis over geschiedenis te testen. Zowel de kinderen als de leerkrachten waren erg geïnteresseerd in en enthousiast over de lessen; al met al was het een groot succes! Floriske Meindertsma en Lysanne Michels

Afb. 3 Scherven plakken op basisschool ‘De Toermalijn’ in Bavel. Foto: Maartje Damen

De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 277

|

277

26-09-16 08:22


Afb. 4 Ron toont trots zijn Bronzen Legpenning. Foto: Alex Groosman.

IN MEMORIAM JO STOEL, HOUDSTER VAN DE BRONZEN LEGPENNING VAN DE AWN

UITREIKING BRONZEN LEGPENNING AAN RON WIELINGA (AFB. 4)

Mij is gevraagd haar nalatenschap te ordenen en te beschrijven. Ik leerde haar tijdens de jaarvergadering als landelijk secretaris van de AWN kennen en raakte met haar bevriend. Mevrouw Stoel had geen kinderen of nabije verwanten. In de loop der jaren werd ik haar mentor, later haar bewindvoerder.

Direct na afloop van de jaarvergadering van afdeling Zeeland stroomde de vergaderzaal vol met een aantal voor Ron Wielinga - onverwachte gasten die zijn afscheid als bestuurslid luister kwamen bijzetten. Hieronder waren o.a.: Tonnie v.d. Rijdt, Wim Scholten (directeur Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ)) en Jan Kuipers (documentalist SCEZ). Tijdens haar toespraak, waarin zij Ron prees voor zijn inzet en leiderschap van elf jaar voorzitterschap van de afdeling Zeeland, overhandigde Tonnie hem de Bronzen Legpenning voor zijn bijzondere verdiensten t.a.v. de archeologie in Zeeland). Hierbij onderstreepte ze onder andere zijn (zeer) enthousiaste uitstraling in contacten met derden, zijn talent voor korte en bondige formuleringen, zijn rustige en evenwichtige persoonlijkheid en het kunnen reduceren van moeilijke probleemstellingen tot hapklare brokken. Ron heeft gedurende zijn 11-jarig voorzitterschap de AWN op bijzondere wijze gepromoot naar de SCEZ en de Provincie Zeeland. Zijn bijdragen aan de archeologie in Zeeland kwamen op heldere wijze tot uitdrukking in zijn drijvende kracht achter de zgn. zoutwinnings-experimenten, het project ‘Inventarisatie Binnendijken Zeeland’ en de totstandkoming van de tweede publicatie over het verdronken dorp Oud-Valkenisse. Hiermee gaf hij als voorzitter van afdeling Zeeland tevens invulling aan een gedeelte van de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie Zeeland 2010-2015.

Bob Beerenhout (archaeo-ichthyoloog)

Niek Beeke, AWN afdeling Zeeland

Op 17 augustus is mevrouw Jo Stoel in Grubbenvorst overleden. In 1997 ontving zij uit handen van Pieter van de Voorde (toen AWN-voorzitter) de Bronzen Legpenning vanwege haar vele verdiensten; zij was toen 75 jaar. Jo Stoel was onderwijzeres en heeft voor haar verdiensten voor de jeugd in Lomm de gouden medaille van de Orde van Oranje Nassau ontvangen. Ook na 1997 bleef ze actief, met name door het kritisch volgen van de Maaswerken in haar toenmalige gemeente Arcen-Velden waar zij in het kerkdorp Lomm een woning had. Zo werd het tracé van de hoogwatergeul aangepast omwille van behoud van de restanten van de watermolen van Lomm, die zij had opgespoord en als referent van de ROB (RCE) had aangemeld, waarna die als rijksmonument werden aangemerkt. Later volgde zij vanaf een rollator de archeologische activiteiten in het gebied. In 2012 werd Jo Stoel in een verpleeghuis opgenomen. Haar uitgebreide archief is ondergebracht bij het stadsarchief Venlo.

278

|

De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 278

26-09-16 08:22


WERK IN UITVOERING Stuur berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl) WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 3 - 8 - 11 - 12 - 16 - 17 en 23.

Afb. 1 Kees van Roon: 120 Grondsporen. Foto: Saïd Mooijman (uit Grondspoor).

Grondspoor nr. 200, juni 2016 (Afd. 3 - Zaanstreek Waterland) Dit is de 200e Grondspoor en dat is een goed moment voor een terugblik. Vanaf 1962 kende G. zeven redacteuren, van wie Kees van Roon het langst in functie was en nog is (af b. 1). Hij begon in 1985 met nummer 80 en verzorgde dus al 120 nummers. Hij doet het met plezier, maar vindt wel dat het onderhand tijd wordt dat zich een opvolger aandient. Kees maakt van de gelegenheid gebruik om alle voorzitters, secretarissen, penningmeesters en redacteuren van de afdeling sinds de oprichting in 1960 op een eervolle rij te zetten. Penningmeester Freek Stam nam die functie in 2015 over van Joop Stolp en heeft maar drie voorgangers. Overigens was Joop bij elkaar ook bijna 20 jaar voorzitter van de afdeling. Langstzittend bestuurslid binnen de afdeling is echter Egbert Helderman: hij was bijna een halve eeuw (1960-2009) tweede secretaris en veldwerkcoördinator. Hierna een ruime greep

uit deze goedgevulde G. Een van de vele publicaties van Helderman was die over een in Uitgeest gevonden bodemfragment van Arretijns terra sigillata met het stempel ‘Cn Ateius’. Ook op enkele andere plaatsen in Noord-Holland (onder meer in het castellum van Velsen) en Friesland zijn scherven met dit stempel gevonden, daterend uit 10-20 n. Chr. Geen rubriek Varia ditmaal, wel aandacht voor de vondst van 160 menselijke resten in het Engelse Pocklington (ten noordwesten van Hull). Behalve menselijke resten kwamen uit de 75 vierkante graf heuvels fraaie bijgaven, waarvan een in G. getoonde armband met koraal getuigt. Het geheel is een zeldzame vondst die voorlopig is gedateerd in de Midden-IJzertijd en behoort tot de Arras-cultuur. DNA-onderzoek moet duidelijk maken of deze mensen inheems waren of af komstig uit Noord-Frankrijk. De onderzoeksresultaten kunnen ook van belang zijn voor deze kant van de Noordzee. Ali Tromp vond in de collectie Rouwendaal een leuke tegel, waarop een knikkerspel wordt afgebeeld. Het gaat om ‘negenkuilen’ of ‘koemierollen’, een spel met negen kuiltjes. Knikkeren is al heel oud, want in Egypte vond men knikkers uit 4000 v. Chr. Tegenwoordig lijkt er weinig meer te worden geknikkerd. Elders in G. toont Ali een bijbeltegel met een af beelding waarop Delila het lange haar van Simson af knipt en daaronder de tekst ‘Judicum 16:19’. De tekst lijkt te verwijzen naar Judae Leo (1482-1542), kerkhervormer in Zwitserland ten tijde van Zwingli en leider van de Zürichse bijbelvertaling. De Bijbel is bij ons pas vanaf 1618 vertaald en waarschijnlijk dacht de sponsenmaker dat het ‘Judicum’ op zijn voorbeeldprent op een bijbelboek sloeg. Oud-bestuurslid Walter Prinsze vertelt hoe het in 1960 kwam tot een afdeling Zaanstreek-Waterland. Verder verhaalt Walter hoe verrast prof. Glasbergen van het IPP was toen AWWN’ers in Krommenie terra sigillata vonden. Het leidde tot een opgraving, waarbij resten van een boerderij van 24x6 m werden ontdekt. Helaas werden de ontdekkers niet bij het onderzoek betrokken. Puzzelen met ruim 100 stukjes ‘huttenleem’ leidde tot de restauratie van een ring met een doorsnede van 26 cm en een hoogte van 11 cm. Het zou een steunring voor wankele potten kunnen zijn, maar hij zou ook kunnen zijn gebruikt bij het maken van potten. Ook nu is de functie van de ring nog onduidelijk, waardoor men nog steeds ‘in de ban van de ring’ is.

De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 279

|

279

26-09-16 08:22


Menno de Boer vestigt de aandacht op een vrij grote kogelpot (h. 29 cm; Ø buik 30 cm) uit Den Ilp uit een vroeg 11e-eeuwse context met duidelijke Paffrath-kenmerken. Marjan van den Berg is bezig met het afronden van haar studie archeologie. Haar afstudeerscriptie gaat niet over de Zaanstreek maar over migratie in het Nederrijngebied in de Midden en Late IJzertijd. Het onderwerp migratie versus bewoningscontinuïteit blijft immer interessant, ook na de IJzertijd. Strontiumonderzoek toonde aan dat de zo bekend geworden ‘Hilde’ uit Castricum (4e eeuw) vermoedelijk uit het oosten van Duitsland kwam. Jammer dat in de IJzertijd de meeste doden werden gecremeerd, wat het onderzoek belemmert. Daar wil ondergetekende nog wel even op inhaken. Want wat dat aangaat hebben archeologen in pakweg het jaar 3000 nog meer pech, want huidige crematies laten veelal geen enkel spoor achter, terwijl het aantal begravingen sterk is afgenomen. Maar mogelijk - mocht men al in onze tijd zijn geïnteresseerd - is in de loop van die duizend jaar zo zwaar in archeologie geïnvesteerd dat men dan alles al weet... Van de hand van Joop Stolp verscheen vorig jaar het boek ‘Namen in Noord-Holland, Spitten in een vèr verleden’. In deze G. gaat hij in op de naam ‘NoordHolland’. Het eerste deel van de naam is duidelijk, maar het tweede deel minder. Opvallend is dat de naam ‘Holland’ ook in Oost-Engeland voorkomt (in Lincolnshire, ten westen van de grote inham The Wash) als naam van een landstreek die lijkt op het westen van Nederland. Er zijn aanwijzingen dat de naam in Engeland mogelijk al zo’n 500 jaar eerder in gebruik was dan in Nederland. Boeiende leesstof!

Afb. 2 Majolicaschotel uit Assendelft; ca. 1600. Foto: Gerard Graas (uit Grondspoor).

280

Freek Stam zocht het in de vakantie in Toscane en Umbrië, bij de Etrusken. Resten van de Etruskische beschaving zijn niet alleen in musea maar ook in het fraaie landschap te zien. Henk Stuurman geeft ter overweging dat gevonden verbrand bot ook kan wijzen op een gebruik van bot als brandstof. Niet alleen in het paleolithische Oekraïne en Frankrijk en - volgens Herodotos - bij de Skythen, maar volgens Charles Darwin ook nog in 1830 op de Falkland-eilanden, werden botten als brandstof gebruikt. Zweedse experimenten leren dat de helft van het hout zonder warmteverlies door bot kan worden vervangen. Gerard Graas vertelt over twee mooie schotelfragmenten: een 16e-eeuws bord uit Zaandam met een intrigerende sgraffito-af beelding en een ongeveer 14 cm breed fragment van een in Assendelft gevonden majolicaschotel met een luipaard uit ca. 1600 (af b. 2). Nadat Kees van Roon uit de doeken doet hoe men in de Middeleeuwen werkte met een steenmortier, vertelt oud-landelijk voorzitter en oud-afdelingsvoorzitter Saïd Mooijman hoe hij amateurarcheoloog werd in de Zaanstreek. In Santpoort liep hij de daar actieve AWWN’ers nog mis, maar in Krommenie e.o. haalde hij die schade ruimschoots in. Maybritt de Kort sluit deze G. af met een verslag van de kinderboekenmarkt op de Zaanse Schans, waar het thema ‘ouwe meuk’ luidde. De ruim 200 kinderen konden hier scherven opgraven en werken met een grondboor en een metaaldetector en hadden een leuke dag, evenals de begeleidende AWN’ers. Terra Nigra nr. 192, juni 2016 (Afd. 8 - Helinium) Het bestuur beraadt zich op de vraag wanneer de afdeling een eigen rechtspersoon moet worden met eigen statuten. Waarschijnlijk zal deze vraag al vrij snel worden beantwoord, op zijn laatst tijdens de volgende afdelings-ALV. De afdeling maakte weer een fraai overzicht van de vele activiteiten, waarover het Verenigingsnieuws u in ons vorige nummer al uitvoerig berichtte. In het Jaarverslag lees ik dat de woensdagavonden in de werkruimte goed worden bezocht. Veel tijd is gestoken in het uitzoeken van grondmonsters van grondboringen door Helinium bij de Zweth, maar tegelijk zijn er meer projecten onderhanden. In 2014 startte een booronderzoek bij een terp aan de Zweth, dat het afgelopen jaar een vervolg kreeg (af b. 3). Enkele leden werkten mee in Dalfsen, bij een onderzoek door IDDS in Vlaardingen (Park Drieënhuizen) en een onderzoek in Rijswijk (‘t Haantje). Op verzoek van SOB Research assisteerde de afdeling bij het uitzoeken van 28 ‘bigbags’ van een project in Strijen. Diverse jongeren meldden zich aan voor een maatschappelijke stage en draaien zo een tijd mee in de vereniging. Er waren excursies naar Herne (Westfälisches Landesmuseum), Leiden (RMO en Lakenhal), een tweedaagse reis naar Tongeren (Gallo-Romeins Museum + stadsmuur) en Maastricht (stadswandeling + Centre Ceramique), eveneens twee dagen langs de limes (van Katwijk tot Leiden), een uitstapje naar Zee-

| De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 280

26-09-16 08:22


Afb. 3 Grondboringen bij de Zweth. Foto: Hilde van Wensveen (uit Terra Nigra). land (langs ringwalburchten en meer) en een grote reis naar Zuidwest-Turkije. Wanneer er mogelijkheden voor promotie zijn, presenteert de afdeling zich graag. Voor het maken van filmopnamen werd een middag gevaren met de boomstamkano die werd gemaakt n.a.v. de opgegraven kano van de Vergulde Hand. Ook het sociale aspect vergeet men in Vlaardingen e.o. niet, getuige de 33 eters tijdens de Midzomer Barbecue en dan was er ook nog een kerstdiner. Arie Ouwendijk vertelt dat de voorbereidingen van Open Monumentendag al ver zijn gevorderd. Financiële belemmeringen lijken goeddeels opgelost. Aan de ‘OMD’ is al enkele jaren een ‘Klassendag’ verbonden om ook kinderen uit de hoogste groepen van de basisschool kennis te laten maken met ‘het monument’. Stadsarcheoloog (en oud-redacteur van Westerheem) Tim de Ridder zoekt in Vlaardingen al heel wat jaren naar de exacte locatie van de vroeg 11e-eeuwse burcht van graaf Dirk III. Alle mogelijkheden om hiermee weer een stapje verder te komen worden met graagte benut. Toen de vloer van de Grote Kerk werd vervangen, vond een uitgebreid booronderzoek plaats. Het rapport is in 2015 afgerond en Tim de Ridder en Marcel van Dasselaar geven hier een samenvatting. Het ligt voor de hand dat de locatie van de kerk dezelfde is als die van de 11e-eeuwse burcht of er op zijn minst erg dicht bij ligt. ArcheoMedia moest de boringen handmatig uitvoeren, waarvoor eerst openingen in de betonvloer werden gemaakt. Samen met vrijwilligers zijn er 32 boringen gezet, waarvan 19 in de kerk (af b. 4). De kerk blijkt op een kruispunt van twee oeverwalafzettingen te liggen. C14-onderzoek toonde aan dat er rond 1000 een waterloop is dichtgeraakt of dichtgemaakt en de grond is opgehoogd, mogelijk samenhangend met eerder geconstateerde ophogingen in die

periode. De burcht lijkt hier niet te hebben gelegen, maar misschien was er wel een voorganger van de 15e-eeuwse kerk. Vóór 1000 werd hier al begraven, zodat het redelijk lijkt te veronderstellen dat in die periode al sprake was van een kerkje op deze plaats. Hilde van Wensveen maakt duidelijk dat Vlaardingen een nieuw archeologisch depot heeft dat op 18 maart 2016 in gebruik werd genomen. Gedeputeerde Janssen van de provincie Zuid-Holland had de eer samen met een klas kinderen naar de sleutel te mogen zoeken en de openingshandeling te verrichten. Elke donderdagmiddag kunnen Vlaardingers in het depot de resten van het Vlaardingse verleden bekijken. Addy Meewisse blijft nadenken over hoe men vroeger laaggebakken keramiek zal hebben gebakken. Het laatste zelfgebakken aardewerk was niet grijs en er zal dus teveel zuurstof bij zijn gekomen. Het proces zal zeker nog worden herhaald. In dit artikel laat Addy manieren passeren waarop in andere culturen potten werden of nu nog worden gebakken. Albert Luten vraagt om hulp bij toekomstige geocaching in Vlaardingen e.o. in relatie met archeologie. Een geocache is een ‘verstopplek’, die met behulp van GPS kan worden gevonden, waarna een opdracht moet worden uitgevoerd. De aard van de opdrachten kan de mensen op het spoor van de archeologie zetten en hier ligt dus een kans om de archeologie te promoten. Vervolgens presenteert TN. enkele samenvattingen van archeologische rapporten, die ik alleen noem: - J. Sprangers: een onderzoek door RAAP in plangebied Marathonweg-Noord (Vlaardingen); -M aaike Sier: een opgraving bij de Laurenskerk door BOOR (Rotterdam); -L .R. van Wilgen: een IVO door proefsleuven in Babberspolder-Oost (Vlaardingen) door SOB Research. Hierna besluiten de boeken en knipsels TN.

De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 281

|

281

26-09-16 08:22


Grondig Bekeken nr. 2, juni 2016 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) GB. opent met een In Memoriam voor de in mei overleden Huib de Kok, oprichter van de afdeling. Met zijn werkgroep ontdekte hij de eerste sporen van prehistorische bewoning op donken en stroomruggen in de Alblasserwaard. De wetenschap raakte zeer geïnteresseerd en zijn vriend Leendert Louwe Kooijmans maakte door zijn onderzoek de Hazendonk internationaal bekend. Al vaker kwamen in WIU voorwerpen aan de orde die leden van de LWAOW opdoken uit de Giessen. Een van die vondsten is een mooie baardmankruik en Corrie Lugtenburg las daarover een artikel, waarin stond dat de VOC soms kwik vervoerde in zulke kruiken. Corrie vroeg het na en desgevraagd bevestigden het Scheepvaartmuseum in Amsterdam en het Maritiem Museum Rotterdam dat onder meer baardmankruiken hiervoor werden gebruikt. Vervolgens verdiepte ze zich in het onderwerp kwik en kon daardoor tal van wetenswaardigheden melden in haar artikel: van kwikwinning, kwikvellen en medicinaal gebruik tot een kwikfontein op een wereldtentoonstelling (Parijs 1937, nu aanwezig in Barcelona in museum Fundació Joan Miró) en nog meer. Cees van der Esch volgde vier jaar graafwerk in de

Afb. 4 Boringen in de kerk van Vlaardingen. Foto: Marcel van Dasselaar (uit Terra Nigra).

282

Noordwaard (Biesbosch) en constateert dat daarbij erg weinig tevoorschijn kwam van verdronken nederzettingen uit de Groote Waard. In zijn artikel schrijft hij wat deze vier jaar in archeologische zin opleverde. Hier twee van de vondsten. Er kwam aardewerk uit 1300-1360 uit het Gat van Lijnoorden, misschien af komstig uit Almonde of Dubbelmonde. Bij Werkendam bleek een daar aangetroffen zware betonnen structuur een tankversperring te zijn, een ‘aspergeversperring’. Het is nog niet duidelijk of de inmiddels gesloopte versperring is aangelegd door de Duitsers of de Nederlanders, maar in ieder geval wel door een Nederlandse aannemer. Onderdelen van de versperring zijn via het Archeologisch Depot van Noord-Brabant in bruikleen gegeven aan het Oorlogsmuseum in Overloon. Soms zet Cees een vraagtekentje bij de alert­ heid van degenen die besluiten tot niet archeologisch begeleiden, terwijl de locatie wel in Archis voorkomt. Clement van Kooten doet verslag van in 2014 bij sloopwerkzaamheden gevonden molenstenen van een in 1910 ontmantelde grutterij te Nieuw-Lekkerland. Grutten is de naam voor graan in gepelde en gebroken vorm: gerst, boekweit en haver. Deze grutterij verwerkte vooral boekweit. Afgedankte molenstenen werden vroeger wel gebruikt in de fundering van huizen, maar belandden ook wel als siersteen in een tuin. Molenkenner Ge Zandvliet woont naast het gesloopte huis en op zijn verzoek deponeerde de kraanmachinist een molensteen op zijn erf. Het blijkt een ‘wolfje’ te zijn, een verbastering van ‘zwölf’, wat slaat op een diameter van 12 Keulse palm (af b. 5). De zeer jonge Iris Moll won een kleurwedstrijd tijdens de Nationale Archeologiedagen 2015 en daarmee een toegangskaart voor zichzelf en een begeleider voor het Archeon. Het was een leuk uitstapje en de jonge Iris maakte er van alles mee. Zwaardvechten met zo’n zwaar zwaard valt voor iemand van haar kleine postuur niet mee, maar boogschieten ging een stuk beter. Irmel Dolman en Cor Westra bezochten namens hun afdeling de Reuvensdagen en doen verslag van de vele lezingen die zij daar volgden. Nieuwsbrief, juli 2016 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) De afdeling ontving een verzoek van de Utrechtse stadsarcheologen om in augustus mee te werken aan de verwerking van vondsten van een opgraving in de Bemuurde Weerd, het oude (vanaf de 13e eeuw) pottenbakkerskwartier van Utrecht. In de ArcheoHotspot wordt intussen hard gewerkt aan het plakken van aardewerk van een pottenbakkerij uit de wijk Lauwerecht. De resultaten worden meegenomen in het opgravingsverslag. De afdeling hield een enquête onder de vrijwilligers van de hotspot om te peilen waarover men tevreden is en waar iets aangepast zou moeten worden. Twee punten sprongen eruit: 1. vrijwilligers en bezoekers vinden het werken met echt archeologisch materiaal het allermooist; 2. een groot deel van de vrijwilligers wil niet meeverhuizen wanneer de hotspot naar een locatie buiten het centrum

| De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 282

26-09-16 08:22


Afb. 5 Ge Zandvliet en het ‘wolfje’. Foto: Clement van Kooten (uit Grondig Bekeken). van Utrecht zou gaan. Dat geldt in nog versterkte mate voor de AWN’ers onder de vrijwilligers, waardoor de situatie kan ontstaan dat de AWN niet meer betrokken is bij de hotspot. Zover zou het niet moeten komen en de afdeling hoopt dan ook dat de hotspot in het stadscentrum kan blijven. Het zou jammer zijn wanneer een succesverhaal - waar ook een enthousiast krantenknipsel in de N. van getuigt - plotseling eindigt bij gebrek aan een geschikte locatie in een van de grootste Nederlandse stadscentra. Tijdens een contactdag van het Landschap Erfgoed Utrecht (LEU) vertelde stadsarcheoloog Erik Graafstal wat er gebeurde na de vondst in 1997 van het Romeinse schip De Meern 1 tot de opening van Castellum Hoge Woerd in augustus 2015. Het conserveren van het schip in Lelystad duurde elf jaar en daarna werd een plan uitgevoerd om het schip te exposeren. Een dikke laag zand ging over de resten van het al in de jaren ‘70 gevonden castellum met daarboven brede stalen platen. Voor het gebouw in het castellum moest voorzichtig worden geheid (met gegoten heipalen) om archeologische resten te ontzien. In de museumruimte is De Meern 1 nu te bewonderen. Binnen het gebouw vinden ook bijeenkomsten plaats. Onderzoek

toonde aan dat het schip verongelukte en niet bewust is afgezonken. De romp van het schip is gemaakt van drie grote ‘Nederlandse’ eiken, gedateerd op 148 n. Chr. Aangezien het schip rond 200 verging was het toen minstens 40 jaar oud en dat is een langere levensduur dan men tot dan aannam voor Romeinse schepen. Bijzonder is het vele timmergereedschap dat in het schip werd gevonden, waarvan veel lijkt op wat nu in de bouwmarkt ligt. Wellicht was het een boot van vaklui die houten bouwwerken langs de limes repareerden (af b. 6). Opgraaf bedrijf RAAP digitaliseerde al hun archeologische rapporten en schonk de gedrukte versies aan de AWN. De afdeling stuurde een overzicht mee van rapporten die betrekking hebben op het eigen werkgebied en dat zijn er ruim honderd. Een kostbaar bezit, want een digitaal rampje is zó gebeurd. Nieuwsbrief, juni 2016 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) In juli was er een excursie naar Ravenstein (Philips van Kleef bolwerck uit 1509). De afdeling kreeg van de Archeologische Dienst van Museum und Park Varusschlacht te Kalkriese de vraag of een of twee AWN’ers een of meer weken zouden willen meewerken aan een

De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 283

|

283

26-09-16 08:22


Afb. 6 De Meern 1. Foto: Lex Feenstra (uit Nieuwsbrief ).

opgraving aldaar. Kosten van overnachting worden betaald. Zoiets lees ik graag, want het houdt in dat AWN’ers inmiddels een goede naam kregen over onze oostgrens. Nieuwsbrief, juni/juli & juli 2016 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Veel zaken passeerden inmiddels al, maar daaraan is moeilijk te ontkomen met één Westerheem per twee maanden plus een deadline van twee maanden vóór de verschijning van elk nummer. De zomeropgraving stond gepland in twee weken in juli in het park Reehorst in Ede. In nauwe samenwerking met de gemeente en RAAP krijgen de AWN’ers een eigen opgravingsput die zoveel mogelijk zelfstandig wordt onderzocht. In augustus vond de zoektocht rond Herwen-de Bijlandt naar de omgeving van het castellum in de Romeinse tijd en kort daarna een vervolg. Voorzitter Hans Dobbe vertelt dat in 2015 na lange afwezigheid de Wg Archeologie Wageningen weer is opgericht. In een leeg op te leveren opslag wachtten nog 64 dozen met materiaal uit de jaren ‘80 en ‘90 op wat aandacht. Met regio-archeoloog Peter Schut kon het aantal dozen tot bijna een kwart worden verminderd en dit materiaal wordt op dinsdagochtenden nader bestudeerd in de AWN-werkruimte in het Arnhemse Depot. Ook hielpen leden van de WAW mee bij

284

het schoonmaken van twee neolithische graf heuvels binnen Wageningen. De nog jonge Wg WO II in Arnhem vond in een van de twee ontgraven Koch-bunkers in de tuin van Museum Arnhem (Utrechtseweg) een stengun in goede conditie, maar zonder magazijn. Onderzoeksleider Leo van Midden vermoedt dat na de oorlog een jongetje in de bunker met dit machinepistool speelde en het daar achterliet. Naderhand zijn de bunkers volgestort met aarde. Naar verwachting stelt het Museum Arnhem de bunkers binnenkort open voor publiek. In Erfgoedcentrum Rozet is een werkgroep bezig met voorbereidingen om in oktober een ArcheoHotspot te openen. In deze N. wordt gevraagd om een vrijwillig fotograaf en tekenaar voor het Depot Arnhem, om bestuursleden en een PR-medewerker voor de landelijke PR-stand van de AWN. Ook dit jaar organiseren afdelingen 16 en 17 een beginnerscursus archeologie. In september organiseerde de afdeling een excursie naar het Huis van Hilde in Castricum, genoemd naar het goed bewaarde skelet van een vrouw uit de 4e eeuw. Er is een gezichtsreconstrucie van gemaakt die de naam ‘Hilde’ kreeg en inmiddels is het een ware icoon van de Noord-Hollandse archeologie. Eind juni startte een archeologische opgraving in Ede (Sportlaan), waar veel AWN’ers aan meewerkten en in juli was er een open middag. Eind juli organiseerde Geldersch Landschap & Kasteelen in samenwerking met de gemeente Ede, PRAE, de AWN, Beleef Lunteren en Museum Lunteren een dag met ijzertijdactiviteiten voor jong en oud. Omstreeks het moment dat u dit nummer van Westerheem ontvangt, vindt de Dag van de Arnhemse Geschiedenis plaats, waarbij ook de AWN is betrokken. De activiteiten vinden vooral plaats in ArnhemZuid (Castellum Meinerswijk en het Eldense Veerhuis) en in het Arnhemse cultuurgebouw Rozet. Tussen die locaties vindt vervoer per huif kar plaats. AVKP-actueel nr. 61, juni 2016 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Zoals altijd is de A. goed gevuld en daarom een greep uit de inhoud. Ook in Afd. 23 was aandacht voor het sociale aspect binnen de afdeling, getuige de jaarlijkse barbecue in juli. Tijdens Open Monumentendag gaf het Erfgoedhuis een overzicht van het Eindhovense wederopbouwerfgoed en was het startpunt van enkele routes langs bezienswaardigheden en monumenten. In de Petruskerk in Woensel was een kleine archeologische tentoonstelling te zien over de archeologie van middeleeuws Woensel. In Eindhoven startten twee opgravingen: Luciferterrein en Stratum (Past, Sickingstraat). De eerste vond plaats in een deel van de middeleeuwse stadskern dat buiten de gracht lag. Deelnemen door vrijwilligers kan pas na verwijdering van de verontreinigde bovenlaag. Bij het tweede project gaat het om een groot terrein in de middeleeuwse dorpskern van Stratum, naar verwachting vooral om erven achter de middeleeuwse bebouwing. Eveneens

| De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 284

26-09-16 08:22


Afb. 7 Aan de detectie. Foto: Wim Heijmans (uit Actueel).

in Eindhoven vonden in september archeologische waarnemingen plaats tijdens herinrichting van het gebied in en langs het dal van de Groote Beek. Na steengoed, witbakkend aardewerk en majolica worden de tafels nu vol gelegd met roodbakkend aardewerk van het Kasteel van Eindhoven. Door zoveel mogelijk te passen wil men het minimum aantal potten vaststellen. De Eindhovense basisschool De Hasselbraam had in mei een project over geschiedenis en archeologie en het begon allemaal met een inleiding door de stadsarcheoloog voor 270 kinderen, waarna enkele groepen een rondleiding kregen. Ook kon van een pot uit ca. 1525 de functie worden geraden: van de honderd inzendingen was er eentje goed. In Best organiseerden Heemkundekring Dye en Stichting De Kapellekes een cursus over oude boerderijen die duidelijk maakte dat er archeologisch zeker wel iets aanwezig is. Een proefsleuvenonderzoek (RAAP) in de buurt van het station van Geldrop leverde sporen en vondsten op vanaf de 14e tot en met de 15e eeuw. Het zullen resten zijn van het gehucht Papevoort. In Heeze was sprake van een IVO door een groot aantal proefsleuven (VUhbs) op een 20 ha groot plangebied. Daarbij werden een urnenveld ontdekt uit de Late Bronstijd-Vroege IJzertijd en nederzettingssporen uit de Late IJzertijd-Romeinse tijd. Uit een laag boven een waterkuil kwam een vijf-ribbige La Tene-

armband. In Mierlo bracht een proefsleuvenonderzoek (VUhbs) een groot aantal sporen van een of meer grachten aan het licht. De vondsten uit de gracht(en) dateren tussen de 13e en de 18e eeuw. Het zou kunnen toebehoren aan het in de 16e eeuw vermelde ‘Het Cleijn Slotje’, dat vermoedelijk ouder was dan het Kasteel van Mierlo. Voordat het onderzoek plaatsvond was er een langdurige discussie met het archeologisch bureau dat het vooronderzoek uitvoerde. Dat meende dat hier nader archeologisch onderzoek overbodig was vanwege een geheel verstoorde ondergrond. De ODZOB, de gemeente en de heemkundekring waren het hier niet mee eens. Het onderzoek maakte duidelijk dat het hier inderdaad niet om verstoringen, maar om grachtvulling ging. Op basis van 89 grondboringen, grondradarmetingen en enkele proefputjes door vrijwilligers van heemkundekring Myerly en de AVKP en een kadasterkaart uit 1832 kon een reconstructie worden gemaakt van onderdelen van het vroegere kasteelterrein van Kasteel Mierlo. Het kasteel is waarschijnlijk in de 14e eeuw gebouwd door iemand van het geslacht Dickbier en verdween kort na 1800. Een proefsleuvenonderzoek moet meer duidelijk maken over de aangeboorde resten op het ongeveer 2 ha grote terrein en de afdeling hoopt daar ook weer aan mee te kunnen doen. In het voorjaar van 2016 werd aan het einde van een

De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 285

|

285

26-09-16 08:22


Afb. 8 Skara Brae. Foto: Wim van Erp (uit Actueel).

286

| De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 286

26-09-16 08:22


Afb. 9 Oerle: paalkransonderzoek. Foto: Herbert Vorwerk (uit Actueel). archeologisch onderzoek in Son-Betonson in een verdiept staldeel van een Romeinse boerderij het hoofd van een Romeins terracotta godenbeeldje gevonden. Het is van een Gallisch-Romeinse huisgodin die op een huisaltaar zal hebben gestaan. De opgraving bracht sporen uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd aan het licht. Het terrein bij de Dommel was kennelijk in verschillende perioden aantrekkelijk voor bewoning. In 2015 bestond de Wg Archeologie van de Udense heemkundekring 25 jaar. Was er in 1990 nog nauwelijks iets bekend over archeologie in Uden, dan is dat nu heel anders. Ook in deze rubriek was Uden regelmatig aanwezig. Om het jubileum te vieren bood de heemkundekring een workshop archeologie aan aan ‘Stichting C’ die op lokaal niveau het cultureel vraag en aanbod samenbrengt. De stichting vierde het 10-jarig bestaan en stelde voor 180 kinderen van drie basisscholen een archeologisch lesprogramma op. Na een inleidende les konden de kinderen voorwerpen opgraven en met een detector werken (afb. 7). Een van de scholen ging er dieper op in en die kinderen nummerden en plakten scherven, tekenden en fotografeerden. Alle kinderen kregen een flesje met zand van een middeleeuwse nederzetting mee naar huis en diverse kinderen gaven te kennen later archeoloog te willen worden. In het gemeentehuis van Veldhoven was deze lentezomer een tijdens een opgraving in Oerle-Zuid gevonden Romeins voorraadvat (dolium) te zien, gevuld met ijzerschroot. Enkele tientallen meters van de vindplaats bevond zich een Romeinse nederzetting en het dolium met inhoud is toegevoegd aan de vaste opstelling van het Noordbrabants Museum. Over het dolium schreef dr. H.A. Hiddink een boekje dat ook kan worden gedownload via een link in de A. Zestien personen bezochten in mei de Orkney en Shetland-eilanden en bezochten daar in acht dagen 41

sites. De eilanden staan bekend om de vele prehistorische resten, waaronder het vrijwel compleet teruggevonden neolithische dorp Skara Brae (Orkney, 31002500 v. Chr.) een voorname plaats inneemt (af b. 8). Toch was er tijdens de boeiende reis nog gelegenheid zeehonden en vogels te spotten, want ook daar zijn de eilanden om bekend. Vrijwel in de achtertuin van Ine Boermans krijgen graf heuvels van onder meer Toterfout-Halve Mijl nieuwe paalkransen. Door zigzagbewegingen van het archeologisch beleid mocht er na de eerste restauratie jarenlang niets meer aan de graf heuvels worden gedaan en nu die in een wat treurige staat zijn gekomen, moet er wel degelijk iets gebeuren. Ter voorbereiding vond een kleinschalig archeologisch onderzoek plaats onder leiding van Liesbeth Theunissen en Jan-Willem de Kort van het RCE en uitgevoerd door de gemeente Veldhoven en vrijwilligers van het IVN en de AWN (af b. 9). Het blijkt dat de angst dat nieuwe palen archeologische sporen zouden vernietigen grotendeels misplaatst was. De uitkomsten van dit onderzoek staan model voor het ontwikkelen van landelijke richtlijnen voor paalkransvervangingen. De bestaande wandel- en crosspaden worden door de gemeente verlegd om de graf heuvels rust te gunnen. Bestuurslid en veldwerkcoördinator Henk Wijn verhuisde naar Soest en wordt opgevolgd door drie veldwerkcoördinatoren met elk een eigen regio. Het beleidsplan 2016-2021 is vastgesteld, maar de doelstellingen en de koers blijven ongewijzigd. Er is geen vaste RO-groep meer: voortaan worden naar behoefte deskundigen ingeschakeld. Belangrijk voor het reilen en zeilen van de afdeling is de goede samenwerking met het erfgoedteam van de gemeente Eindhoven in het Erfgoedhuis. Jan Coenraadts

De Vereniging

05-2016 binnenwerk.indd 287

|

287

26-09-16 08:22


COLUMN

EVERT VAN GINKEL

Start de persen! Toen ik nog lang geen columns schreef voor Westerheem maar wel stukjes over Nederlandse archeologie voor de Volkskrant, stond de moderne publieksarcheologie nog in de kinderschoenen. Het verschijnen van Verleden Land in 1980 (het kan niet vaak genoeg worden gezegd) had archeologen en het publiek de ogen geopend voor wat er allemaal aan aardige verhalen over bodemvondsten te vertellen was, maar de verteltechnieken was men nog niet helemaal meester. Ook de toenmalige Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA) waagde voorzichtige stappen op dit nog nauwelijks verkende pad. Op haar initiatief verscheen in 1986 het eerste en tevens laatste `SNAjaarboek’ met de toen nogal fantasieloze titel Vondsten uit het verleden. Het was een herdruk van artikelen die eerder in het tijdschrift Natuur en Techniek waren verschenen, aangevuld met een paar speciaal geschreven korte artikelen. Ik besprak het kleurig uitgevoerde jaarboek welwillend (zij het niet kritiekloos) in mijn krant, waarbij ik de mogelijkheid opperde dat de tijd misschien rijp was voor een publiekstijdschrift over Nederlandse archeologie. Ook de meest fanatieke Westerheemlezer zal erkennen dat `ons’ blad dat predicaat in die tijd niet verdiende. Op mijn suggestie kwamen reacties uit allerlei hoeken, waaronder een grote uitgeverij van juridische tijdschriften die kennelijk haar persen aan de gang wilde houden. Uiteindelijk was het Lou Lichtenberg die een paar jaar later de handschoen oppakte en Scarabee op poten zette, de voorganger van het nog

288

|

steeds bestaande Archeologie Magazine. Als ik me niet vergis, viert het volgend jaar zijn 25-jarig bestaan. Een grote prestatie, al behelst het blad nu meer onderwerpen dan archeologie alleen en heeft de Nederlandse tak er nooit heel veel kolomruimte ingenomen. Nu is dan toch het medium waaraan ik dertig jaar geleden zo’n nonchalant zinnetje wijdde – een publieksgericht tijdschrift over Nederlandse archeologie - aanstaande. Kort voordat de deadline voor deze column daagde, kwam het bericht dat Westerheem zal fuseren met Archeobrief, óók van oorsprong een SNA-initiatief, dat alweer een tijd geleden is overgenomen door uitgeverij Matrijs. Doel is een tijdschrift dat op een aansprekende manier de wetenschappelijke resultaten én de maatschappelijke aspecten van de Nederlandse archeologie zal overdragen aan een net iets breder publiek dan de twee huidige lezersgroepen bij elkaar. “Denk: Archäologie in Deutschland”, hoorde ik al. Nou, dat denk ik graag, al is Nederland niet alleen qua taalgebied en bevolkingsgrootte een ander land dan de oosterbuur. Maar de combinatie van goed vertelde en rijk geïllustreerde verhalen over de duizenden mogelijke onderwerpen en dan ook nog eens aangeraakt door het toverstokje van een goede bladenmaker. Zo’n tijdschrift is niet alleen een plezier om in de bus te horen vallen, maar is ook van onschatbaar belang voor het vak dat nog steeds op zoek is naar zijn plaats in de samenleving. Ik hoop binnenkort mijn eigen woorden in dat blad te lezen. Veel geluk en start de persen!

Column

05-2016 binnenwerk.indd 288

26-09-16 08:22


WESTERHEEM HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE

65 JA ARGANG

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten. AWN-leden maken geschiedenis!

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

06-2016 omslag.indd 1

6

DECEMBER 2016

60 JAAR AFDELING ZEELAND 18-11-16 12:18


COLOFON Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

INHOUD

JAARGANG 65 NO.6, DECEMBER 2016

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres W. (William) ten Brink (hoofdredacteur), Valutaboulevard 87, 3825 BS Amersfoort. E-mail: william.ten.brink@archeologienl.nl • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Binnenweg 3, 7553 BG Hengelo. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Apeldoornselaan 225 2573LJ Den Haag. E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: ria.berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

Redactioneel ............................................................... 289 Arco Willeboordse Bericht over het voorgeborchte der kinderen Kinderpotten uit Sint-Anna ter Muiden en elders............ 290 Bram Silkens & Ilja Mostert Non-destructief onderzoek naar motte­kastelen op Walcheren. Twee case studies................................. 308 Bas Chamuleau, Annette Wagner en Nathalie de Visser De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief Resultaten van recent dijkenonderzoek in Zeeland ......... 323 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…DORDRECHT Het Hof van Hollandt aan de Kuipershaven 11 te Dordrecht ................................................................ 340 LITERATUURRUBRIEKEN ........................................... 350 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 354 Werk in Uitvoering ...................................................... 361 COLUMN .................................................................... 368 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

© AWN 2016. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

ADRESWIJZIGINGEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN AAN DE AWN-LEDENADMINISTRATIE VIA: AWN@VANDINTHER.NL

06-2016 omslag.indd 2

FOTO OMSLAG: Inmeten van de derde veendijk door de Werkgroep Archeologie Hulst in 2015. Foto: WAH.

ADRESSENLIJST HOOFDBESTUUR Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: H. (Henk) Kluitenberg, Grebbeweg 24-A, 3911 AW Rhenen, tel. 0317-613050, e-mail: h.kluitenberg@caesar-advies.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl, IBAN: NL40INGB0000577808, t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R.H. (Ruud) Raats (educatie vrijwilligers), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 06-55784878, e-mail:ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW),

Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: P.H.A. (Paul) Flos, Avenbeeck 91, 2182 RV Hillegom, tel. 06-24343859, e-mail: prcommunicatie@awn-archeologie.nl • W. (William) ten Brink (hoofdredacteur), Valutaboulevard 87, 3825 BS Amersfoort, tel. 06-46139670, e-mail: william.ten.brink@archeologienl.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com • H. (Henk) Hegeman (projecten en externe relaties) Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel. 06-33084721, e-mail: hehehegeman@gmail.com

KIJK OP WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL VOOR:

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN • nabestellen AWN-uitgaven

AWN-LIDMAATSCHAPPEN A B C D E

basislidmaatschap................................... € 50,00 studentlidmaatschap............................... € 30,00 jeugdlidmaatschap................................... € 27,50 geassocieerd lidmaatschap..................... € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap........................ € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: •T oezending Westerheem •A WN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten •T oegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN •S temrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

18-11-16 12:18


Redactioneel

Afscheid en doorgaan Dit is de laatste uitgave onder de naam Westerheem. De redactie heeft mij gevraagd het redactioneel voor dit nummer te schrijven. Dat doe ik graag. AWN is in 1951 opgericht als Archeologische Werkgemeenschap voor West Nederland (AWWN). Daar dankt Westerheem zijn naam aan. Een eerste gestencild nummer verscheen in februari 1952. Precies 65 jaar later verschijnt ons verenigingsblad in een nieuwe vorm. Vanaf februari 2017 ontvangt u vijf keer per jaar Archeologie in Nederland en het extra katern AWN-Magazine. We nemen afscheid van de naam en daarmee ook van een stukje van ons eigen erfgoed. Belangrijker dan de naam is waar Westerheem voor staat. Westerheem is al die jaren een vast baken geweest bij alle veranderingen in de archeologische wereld. Bij de start gold als doel: resultaten van het werk van amateurarcheologen vastleggen en als verenigingsorgaan de band tussen leden versterken. Dat geldt nog steeds en blijft gelden, zij het dat we ons niet beperken tot het werk van amateurarcheologen. Vanaf het begin publiceerden ook beroepsarcheologen in het blad en met de professionalisering van de archeologie is dat aantal toegenomen. Bijdragen van vrijwillige archeologiebeoefenaars, zoals we ons nu bij voorkeur noemen, blijft ook in Archeologie in Nederland een essentieel onderdeel. In Westerheem is veel kennis vastgelegd over een periode waar uitwerken van veldonderzoek en rapportages nog weinig systematisch plaats vond. De artikelen zijn voor leden en afdelingen een bron voor (lokale) kennis. Niet alleen voor onze eigen leden. Studenten en onderzoekers vragen nog altijd artikelen op uit oude Westerheems. We gaan er dan ook voor

zorgen dat deze bron van kennis voor de toekomst behouden blijft en via internet te raadplegen is. Met Archeologie in Nederland hebben vrijwilligers en beroepsarcheologen nu ĂŠĂŠn gezamenlijk blad als forum. Vrijwilligers en professionals maken samen het blad en het is voor beiden bestemd. Zo was het vanaf het begin bedoeld. Winst is ook dat we in de nieuwe opzet meer ruimte hebben voor verenigingsnieuws en meer kunnen laten zien wat leden en afdelingen doen. In die 65 jaar is het uiterlijk van Westerheem grondig veranderd. Van een gestencild blaadje naar een volwassen tijdschrift. Op die lijn gaan we door. De huidige redactie gaat over naar het nieuwe tijdschrift. Het bericht over het samengaan van Westerheem en Archeobrief in augustus jl. was voor onze leden een verassing en niet iedereen was daar blij mee. Op de ALV in april zijn de contacten met Archeobrief gemeld, maar niet dat dat al zo snel tot een fusie zou leiden. Dat was toen ook nog allerminst duidelijk. Daarna is het snel gegaan en heeft het landelijk bestuur tot die fusie besloten in het volste vertrouwen daarmee AWN en de archeologie het beste te dienen. Op de Afgevaardigdendag vorige maand is kritisch gesproken over dit besluit en zijn de vragen en zorgen van leden besproken. Aan het slot was er applaus voor deze fusie. Lees daarvoor het verslag op pagina 356. Deze laatste Westerheem is een extra dik en uitnodigend nummer. Het geeft speciaal aandacht aan het 60 jarig bestaan van Afdeling Zeeland en dat levert drie prachtige Zeeuwse bijdragen op. Veel leesplezier met dit nummer en ik kijk uit naar ons nieuwe blad. Tonnie van de Rijdt landelijk voorzitter Redactioneel

06-2016 binnenwerk.indd 289

|

289

18-11-16 12:16


Bericht over het voorgeborchte der kinderen Kinderpotten uit Sint-Anna ter Muiden en elders Arco Willeboordse1

Bijna negen jaar geleden, in juli 2007, zond het Vaticaan een opmerkelijk persbericht de wereld in: op advies van de Internationale Theologische Commissie inzake het ‘voorgeborchte’ werd door paus Benedictus XVI aan alle kerkdienaren voorgesteld om het hypothetische beeld van een onderafdeling van het voorgeborchte, speciaal bestemd voor de zielen van ongedoopte kinderen, voortaan niet langer te gebruiken.2 “Het buitensluiten van onschuldige kinderen uit het paradijs is in tegenspraak met de bijzondere liefde die Christus voor de kleinsten koestert”, lichtte de kerkvorst toe.3 Daarmee kwam een (ongetwijfeld voorlopig) einde aan een discussie, die sinds de 12e, maar eigenlijk al vanaf de 4e eeuw duurde. 4

Afb. 1 Kinderpot met schedeldakje uit Sint-Anna ter Muiden. Foto: gemeente Sluis.

290

|

Tot de zeer weinige archeologische voorwerpen die we met de onderafdeling voor kinderen in het voorgeborchte in verband kunnen brengen, behoren de zogeheten kinderpotten. Enkele werden in het noorden van Nederland gevonden en andere in Zeeland en Vlaanderen: in Welzinge en Sint-Anna ter Muiden. De aandacht gaat in dit opstel naar de laat-

ste: de vondst, de opgravingen, parallellen en vooral het verhaal erachter. We concentreren ons wat betreft dat verhaal vooral op vier groepen betrokkenen: - de ongedoopte kinderen, over wie we in wezen het minste weten; - de laatmiddeleeuwse kerk, de bepalende instelling in geloofs-, hiernamaalsen dus ook begrafenisaangelegenheden; - de ouders, verwanten en vrienden, wier reactie op de kerkelijke visie en rituelen in het geval van de ongedoopten varieerde van nauwgezet conformisme tot eigen gedachten en praktijken (en misschien zelfs inherent verzet); - de 20e-eeuwse ontdekkers van de potten en wij, vroege 21e-eeuwers, die ons staande voor een kinderpot vragen stellen. De vondst en de opgraving De vondst Op woensdag 10 januari 1962 begonnen vijf arbeiders in het kader van een project

Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 290

18-11-16 12:16


voor werklozen aan opruimingswerkzaamheden rond de kerk van Sint-Anna ter Muiden (3 km ten westen van Sluis in Zeeuws-Vlaanderen). Er werd flink wat werk verzet, want het terrein moest worden omgespit, schoongemaakt en geëgaliseerd. Vijf dagen later stuitte het vijftal bij toeval op (zoals het in het later opgemaakte verslag heette) “2 stuks aardenwerk-potten”, die er oud uitzagen - één had zelfs een deksel. De mannen wisten eerst niet wat ze er mee aan moesten en gaven het door aan hun werkbaas. Die stelde op zijn beurt de burgemeester van Sluis ervan in kennis (Sint-Anna behoorde tot de gemeente Sluis). Burgemeester Van Hooteghem had gevoel voor oudheidkundige zaken; dat bewees hij al eerder toen bij de wederopbouw van Sluis vele oude voorwerpen werden gevonden. Ook dit keer was hij attent en op 18 januari stuurde hij een briefje naar de directeur van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Dat het om iets bijzonders ging, was al bij de vondst van de eerste pot duidelijk geweest. De arbeiders hadden toen met veel zorg het deksel daarvan gelicht, en, zoals het in een omschrijving van twee jaar later staat: “Hoe verbaasd keken zij, als zij in die pot een schedeltje en wat verstorven beenderrestjes ontwaarden van een heel klein kindje.” Ook in de tweede bevonden zich skeletresten. Klaarblijkelijk waren het, zoals na enig onderzoek bleek, de stoffelijke overschotten van onvoldragen, doodgeboren baby’tjes.5 Afb. 1 ROB-directeur P. Glazema liet er geen gras over groeien en deelde de burgemeester vier dagen later mee dat hij besloten had tot opgravingen door zijn dienst - al over drie weken. Wetenschappelijke leiding: Glazema zelf en technische leiding: S. Bokma. De snelheid van Glazema’s reactie had waarschijnlijk te maken met zijn persoonlijke interesse voor gewijde plaatsen en dodenbezorging. Menige bijdrage uit zijn bibliografie getuigt daarvan. Daarnaast was er natuurlijk ook het wetenschappelijke en publieke belang. Een korte nota over het

doel van de opgravingen van 24 januari 1962 (anoniem, maar het verraadt Glazema’s hand) is helder: “Belang van St Anna ter Muiden is vooral: men kan hier een groot gedeelte van het oude kerkhof onderzoeken en op die manier na gaan of er nog meer kinderpotten zijn, waar ze zich bevinden, en in hoe grote getale.” En een korter vervolg: “De opgraving zal zich uitstrekken over het geheel beschikbare terrein, teneinde de cultuurgeschiedenis van deze oude kerk en begraafplaats zoveel mogelijk na te gaan”.6 De opgraving De opgravingen gingen van start op 12 februari en leverden veel nieuwe informatie op. Naast veel los aardewerkmateriaal werden aan de oostkant van het terrein fundamenten blootgelegd van het oorspronkelijke gebouw, namelijk de vierschepige, 14e-eeuwse en in de Tachtigjarige Oorlog verwoeste Sint-Annakerk. Er werden graf kelders ontdekt, zowel beschilderd als onbeschilderd: één buiten en een hele reeks binnen de fundamenten. In sommige daarvan lagen geraamten. Verder werd een grote, beschadigde grafzerk uit 1473 gevonden met een wapenschild, de af beelding van een man en een vrouw en een tekstfragment (de zerk bevindt zich thans in het portaal van de kerk). Een opmerkelijke vondst was die van een naakt, volgens de ontdekkers ‘gothisch’, vrouwenbeeldje waarvan het hoofd ontbrak. Waarschijnlijk gaat het om een deel van een Adam-en-Evatafereel dat de kerk of het portiek zal hebben gesierd. Ondanks alle nieuwe gegevens werd één doelstelling van de opgraving niet bereikt. Slechts één andere kinderpot werd aangetroffen. Het totaal kwam op drie, waarvan twee compleet. De opgraving werd eind mei 1962 beëindigd.7 De voorwerpen en parallellen De voorwerpen De kinderpotten zijn roodbakkende grapes, kookpotten dus, en van een alleBericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 291

|

291

18-11-16 12:16


Afb. 2 Kinderpot met schedeldakje uit Sint-Anna ter Muiden. Foto: M. Jansen (uit Geerse 2008).

daags materiaal. Eén pot is geheel intact en van de tweede ontbreekt het grootste gedeelte van de rand en de beide (ronde) oren. Zij worden gedateerd in de 15e eeuw. De potten werden gevonden aan de noordoostkant van het terrein, op de hoek van de Nederherenweg en de Molenweg. De eerste weg bestaat nog steeds; de tweede, vroeger een met keien verharde weg, is gedurende de 19e eeuw verdwenen. De loop ervan is echter nog te onderscheiden als perceelscheiding en bomenrij. Een gedeeltelijk bestraat tracé ervan werd bij de opgravingen blootgelegd. De eerste pot, die van 15 januari dus, werd op ongeveer 1 meter van de oude Molenweg gevonden. In ieder geval gaat het om de rand van het kerkhofterrein, waarvan de begrenzing op deze plaats slechts weinig veranderd is. Twee potten werden sinds 1962 bewaard in de consistorie van de Hervormde kerk te Sint-Anna ter Muiden. Dit jaar verhuisden ze op initiatief van beheerder H. Hendrikse naar het archeologisch depot van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland te Middelburg. De derde pot (af b. 2) werd jarenlang tentoongesteld, eerst in het Belfort te Sluis en vanaf 2011 in het Archeologisch Museum te Aardenburg. De pot is mat oranje van kleur en ongeglazuurd. 8 Hij heeft een bolle buik met een omgeslagen mond­rand, twee ronde oren, waarvan één volledig en de ander deels afgebroken, en rust op vijf

292

|

korte poten. Het voorwerp is een kookpot, maar lijkt nooit als zodanig gebruikt te zijn. De mond heeft een diameter van 27 cm. De pot was afgesloten met een deksel en vrijwel volledig gevuld met grond. Daarin werd op enkele centimeters van de bovenrand een schedeldakje zichtbaar. Om de inhoud van de pot in een zo onaangetast mogelijke staat te houden, is er verder geen grond meer uitgehaald. In 2007 werd het voorwerp aan een röntgenonderzoek onderworpen. Helaas werd daarbij niet duidelijk of zich in de pot een compleet babygeraamte of slechts enkele skeletdelen bevinden.9 Benamingen Vondsten van potten bij kerkhofafscheidingen, al dan niet met botresten, zijn op meer plaatsen bekend, in Nederland en Vlaanderen. Ze zijn bij toeval gevonden of in de context van een opgraving. De verslaglegging van de meeste vondsten van kinderpotten is beperkt of zelfs afwezig. Het meest is bekend van de vondst uit Zottegem, niet toevallig de meest recente. Het onderzoek naar dit type funerair aardewerk is eveneens schaars. In de weinige literatuur staat het fenomeen bekend onder verschillende benamingen, te weten begrafenispot, haagbegraving, zoombegraving, neonatale bijzetting en kinderpot. Aangezien de laatste de meest courante is, wordt deze benaming in dit opstel gebruikt. De naam ‘kinderpot’ werd in een archeologisch-historische context waarschijnlijk voor het eerst gebruikt in 1962 door J. Catz in een artikel over de opgravingen in Sint-Anna ter Muiden. Twee jaar later werd de term overgenomen door R. de Meester de Betzenbroeck, over hetzelfde onderzoek. Een grotere verspreiding bereikte het begrip toen W. Dezutter hem gebruikte in een proefschrift over graf kelders in Zeeuws-Vlaanderen. In de Encyclopedie van Zeeland uit 19821984 kreeg het fenomeen een apart lemma, met de aantekening van de toenma-

Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 292

18-11-16 12:16


lige provinciaal archeoloog J. Trimpe Burger dat de term “geen officiële benaming” was. Inmiddels bereikte de term die status wel en kan men in de Van Dale lezen: “pot waarin vroeger doodgeboren kinderen werden begraven.”10 Parallellen Kinderpotten zijn behalve in Sint-Anna ter Muiden op meer plaatsen in Nederland en Vlaanderen aangetroffen: - In 1846 werd in Oudemirdum (Gaasterland, Zuid-West-Friesland) een grote kogelpot gevonden. Mogelijk werd er op een later, onbekend, tijdstip nog één opgegraven, maar slechts één is bewaard gebleven. Deze lag in de onmiddellijke nabijheid van een begraafplaats. - Uit 1870 dateert de vondst van een kogelpot uit Harich (Gaasterland), eveneens bij een kerkhofafscheiding. - Een kogel- en kinderpot uit Niekerk (Westerkwartier, West-Groningen) werd in 1910 ontdekt. Deze lag naast een grote veldkei bij de grens van het kerkhof. - In Oostdongeradeel (Noord-Friesland) werd eveneens een kogelpot ontdekt die omschreven wordt als kinderpot. Verdere gegevens ontbreken. - Te Tjerkgaast (Scharsterland, ZuidWest-Friesland) werden in 1946 bij de restauratie van de kerkhofomheining tussen zwerf keien vier kogelpotten ontdekt.11 - Op het kerkhof van de Engelmunduskerk te Velsen, waar kindergeraamten werden gevonden, werd ook een peervormige donkergrijze pot opgegraven uit het midden van de 14e eeuw. De pot diende mogelijk als laatste verblijfplaats van een kindje en stond enigszins schuin in een ingegraven kuiltje onder een skelet met Pingsdorf- en Badorfscherven. - In de jaren zeventig en tachtig zijn in Twente, meer bepaald in Hengelo, Losser en Oldenzaal, enkele scherven van kogelpotten gevonden, steeds op de grens van kerkhoven, evenwel zonder botresten. Of het dus om kinderpotten

gaat is niet zeker, maar wel een reële mogelijkheid.12 In het zuiden zijn met zekerheid op drie plaatsen kinderpotten gevonden: - De vondsten uit Sint-Anna ter Muiden in 1962 werden reeds vermeld.13 - In 1976 kwam bij Welzinge, ten zuidoosten van Middelburg een gedeeltelijk geglazuurde grape tevoorschijn. Hij werd gevonden tezamen met een aantal skeletten nabij de oude begraafplaats van het vroegere dorp.14 - In de jaren tachtig werd op het kerkhof van de abdij van Boudelo (ten noordwesten van Sint-Niklaas, Noord-OostVlaanderen) een rode twee-orige grape gevonden met daarin het schouderblad van een foetus; de rest van het skeletje lag erbuiten. Eveneens in Boudelo werd een rode grape aangetroffen met de stoffelijke overschotten van twee foetussen (af b. 3).15 - Te Zottegem werd in 2007 bij een noodopgraving aan een belangrijke uitvalsweg aan de rand van de Vrijheid Zottegem een grape gevonden met de resten van een kinderlijkje dat tijdens of kort na de geboorte is overleden.16 Overeenkomsten/verschillen Welke eerste conclusie kunnen we uit de vondsten trekken? De geregistreerde en gepubliceerde vondsten van kinderpotten zijn beperkt in aantal. Het is zeer wel denkbaar dat er vroeger veel meer kinderpotten geweest zijn. Maar bij opgravingen zijn die niet aan het licht gekomen of als zodanig geïdentificeerd.

Afb. 3 Kinderpot met twee skeletjes uit Boudelo. Foto: Stedelijk Museum, Sint-Niklaas.

Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 293

|

293

18-11-16 12:16


de vondstpatroon moeten af leiden is evenmin duidelijk. Een aantal potten is intact gevonden, andere zijn gebroken, van weer andere resteren slechts enkele scherven. Ze worden gedateerd in de 12e tot 14e eeuw (kogelpotten) en de tweede helft van de 15e/eerste helft van de 16e eeuw (eenorige potten/grapen).

Afb. 4 Kinderpot uit Velsen. Foto: Historische Kring Velsen.

294

|

Het ligt voor de hand te veronderstellen dat er in de toekomst meer worden gevonden. Maar er moet ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat kinderbegravingen in aardewerk erg ongebruikelijk waren met een navenant lage vondstfrequentie tot gevolg. De kinderpotten die wel gevonden en herkend zijn, werden aangetroffen in drie geografische clusters: een noordelijk cluster met vindplaatsen in Friesland en West-Friesland (Oudemirdum, Harich, Niekerk, Oostdongeradeel, Tjerkgaast en Velsen), een oostelijk cluster in Twente (Hengelo, Losser en Oldenzaal) en een zuidelijk cluster in Zeeland en Vlaanderen (Welzinge, SintAnna ter Muiden, Boudelo, Zottegem). De vondstconcentraties zijn vermoedelijk toevallig en zeggen waarschijnlijk vooral iets over de staat van onderzoek. De potten zijn gebruiksvaatwerk van een eenvoudige soort, oorloze kogelpotten, een-orige potten en twee-orige grapen. In het noorden en oosten gaat het vooral om kogelpotten, in het zuiden om grapen. Ze zijn op een enkele uitzondering na ongedecoreerd en ongeglazuurd. Bij één voorbeeld (Sint-Anna ter Muiden) is sprake van een deksel. Opvallend is dat het bij de vondsten in Friesland, Groningen en Twente gaat om kogelpotten en bij de VlaamsZeeuwse vondsten om grapen. Uitzonderlijk in dit verband is een een-orige pot uit Boudelo. Wat we uit dit opvallen-

De aardewerkvondsten zijn meest op bijzondere plaatsen aangetroffen. Soms gaat het om gewijde grond, zoals een kloostergang (Boudelo) of een kerk (Velsen, af b. 4). Maar meestal gaat het om een grenszone: in één geval de rand van een juridisch gebied (Zottegem) en de overige vlakbij of aan de rand van een kerkhof (Oudemirdum, Harich, Niekerk, Tjerkgaast, Twente, Welzinge en Sint-Anna). Een ander opvallend kenmerk is dat de potten in het noorden wel en die in het zuiden geen gebruikssporen vertonen (op één exemplaar in Sint-Anna ter Muiden na).17 Dat lijkt te wijzen op een bewuste keuze. Naar de reden waarom kunnen we slechts gissen. Over het waardevolste onderdeel van de potten, de inhoud, bestaat over het algemeen evenmin veel detailinformatie. De pot uit Oudemirdum wordt beschreven als geheel gevuld met as (gezien het taboe op crematie komt dat nogal ongerijmd voor). Bij een kinderpot uit SintAnna is het grootste gedeelte van het skelet aanwezig. In een andere pot uit Sint-Anna ter Muiden is alleen het schedeldakje zichtbaar en is mogelijk de rest van de pot slechts gevuld met grond. In een kinderpot uit Boudelo zat een schouderblad, terwijl de overige delen van het skeletje er omheen lagen. Een andere pot uit Boudelo bevat de resten van de foetussen van een tweeling. Over de precieze ligging en positie van het kinderlijkje in deze pot is daarom weinig bekend. Van de potten uit SintAnna en Tjerkgaast wordt in de schaarse literatuur geopperd dat zij (vermoedelijk) gehurkt begraven zijn. Waarop dit is gebaseerd is onduidelijk. Van

Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 294

18-11-16 12:16


andere, bijvoorbeeld de Welzingse pot, resteert slechts een gedeelte van het skeletje. Van de potten uit Twente zijn zelfs geen botresten bekend.

Samenvattend vallen de volgende overeenkomsten op: - de potten worden gevonden in drie geografische concentraties: het noorden

OVERZICHT KINDERPOTTEN IN NEDERLAND EN VLAANDEREN (vondstjaar / vindplaats / type / datering / vondst-omgeving / bijzonderheden // bron) CLUSTER-NOORD 1846 / Oudemirdum (Gaasterland, Zuid-West-Friesland) / grote kogelpot / XII(?) / bij een kerkhofafscheiding / mogelijk werd er op een later, onbekend tijdstip nog één opgegraven, maar slechts één is bewaard gebleven; deze lag in de onmiddellijke nabijheid van de begraafplaats // P. Glazema, Kerken en dodenbezorging in de Middeleeuwen in: J.E. Bogaers, e.a. (red.), Honderd Eeuwen Nederland, ’s-Gravenhage, 1959, 243-244; H.L. Kok, Funerair Encyclopedisch woordenboek over de dood, Maastricht, 2000, 161; A. Carmiggelt, Begraven op terpen in Ferwerderadiel: het dodenbestel in Fryslân, ± 400-1200, Abcoude, 2000, 74.

waaronder één met deksel, bevinden zich in het archeologisch depot van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland te Middelburg, evenals een kinderskelet, de derde wordt tentoongesteld in het archeologisch museum te Aardenburg; deze is gevuld met grond waarin het schedeldak van een baby // zie artikel hierboven.

1870 / Harich (Gaasterland) / kogelpot / XII(?) / bij een kerkhofafscheiding /----- // id.

Jaren 80 / Boudelo (ten noordwesten van Sint-Niklaas, Noord-Oost-Vlaanderen) / grape, spaarzaam geglazuurd, roodgebakken / binnen de kloostermuren / resten van de foetussen van een tweeling; in de grape lag een munt (dubbele mijt van Filips de Schone, 1497 of 1499) // G. Asaert, De abdij van Boudeloo. Catalogus van de bodemvondsten, Sint-Niklaas, 1982, 108; http://www.klein-sinaai.be/geschiedenis/opgravingen-baudeloo/344-de-vondsten-op-het-kerkhofvan-boudelo (10 april 2016).

1910 / Niekerk (Westerkwartier, West-Groningen) / kogelpot / XII(?) / bij een kerkhofafscheiding / naast een grote veldkei // id. ???? / Oostdongeradeel (Noord-Friesland) / kogelpot / XII(?) / ? / wordt omschreven als kinderpot; verdere gegevens ontbreken // id. 1946 / Tjerkgaast (Scharsterland, Zuid-West-Friesland) / vier kogelpotten / XII-XV(?) / bij een kerkhofomheining / bij de restauratie van de kerkhofomheining tussen zwerfkeien // id. 2004? / Velsen (West-Friesland) / peervormige, donkergrijze kogelpot / ca. 1350 / oostelijk deel zuiderzijbeuk Engelmunduskerk / in een uitgegraven kuiltje nabij een gemetseld kindergraf; bodem met drie uitgeknepen voetjes // Historische Vereniging Velsen. CLUSTER-OOST jaren ‘70 en ‘80 Hengelo, Losser en Oldenzaal / enkele scherven van kogelpotten / XIV-XV / op de grens van kerkhoven / zonder botresten; onzeker of het om kinderpotten gaat, maar een reële optie // H.L. Kok, Funerair Encyclopedisch woordenboek over de dood, Maastricht, 2000, 161. CLUSTER-ZUID 1962 / Sint-Anna ter Muiden / drie grapen, roodgebakken, ongeglazuurd / XVd-XVIa / twee potten,

1976 / Welzinge (ten zuidoosten van Middelburg) / grape, gedeeltelijk geglazuurd, roodgebakken / ca. 1500 / nabij de oude begraafplaats van het vroegere dorp / gevonden tezamen met een aantal skeletten // B. Oele, Over vliedbergen en Welzinge. Een nagelaten brief van F.P. Polderdijk, Nehalennia, 123, 199, 20-21.

1981(?) / Boudelo / pot, eenorig, roodgebakken / XVd-XVIa / binnen de kloostermuren / schouderblad van een foetus in de pot; de overige skeletdelen lagen er rond // G. Asaert, De abdij van Boudeloo. Catalogus van de bodemvondsten, Sint-Niklaas, 1982, 109; http://www.klein-sinaai.be/geschiedenis/opgravingen-baudeloo/344-de-vondsten-op-het-kerkhof-vanboudelo (10 april 2016). 2008 / Zottegem (Zuid-Oost-Vlaanderen) / grape, oranje / XVB-XVIA / aan de rand van de Vrijheid Zottegem (banmijl) / voldragen baby, enkele weken oud // J. Deschieter, T. De Wandel, Over een baby in een kookpot onderweg naar de limbo. Een neonatale bijzetting uit de late middeleeuwen in de Hoogstraat te Zottegem, Handelingen van het Zottegems Genootschap voor Geschiedenis en Oudheidkunde 14, 2009, 453-468; S. Balace, A. De Poorter, Tussen hemel en hel. Sterven in de middeleeuwen, 600-1600, Amsterdam, 2011, 266 (87).

Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 295

|

295

18-11-16 12:16


Afb. 5 Abrahams schoot, de limbus der kinderen. Bladzijde uit het Psalterium van de H. Lodewijk, midden 13e eeuw (uit: Boase 1975).

296

|

(Friesland/West-Friesland), het noordoosten (Twente) en het zuiden (Zeeland/Vlaanderen); - de vindplaatsen betreffen overwegend kleine plaatsen in een rurale omgeving; - de potten zijn begraven net buiten de kerkhofgrens; - i n de potten werden kinderlijkjes geborgen; - de kinderpotten zijn van een eenvoudig type aardewerk; - z ij komen voor in twee soorten: gebruikte kogelpotten in het noorden (en misschien noordoosten) en ongebruikte grapen in het zuiden; - de potten uit het noorden worden gedateerd in de 12e (ook wel 14e-15e) eeuw, die in het zuiden in de 15e-begin 16e eeuw.

De visie en houding van de kerk Hoe moeten we de kinderpotten van Sint-Anna verklaren? Wat zijn ze? Waarom liggen ze aan de rand van het kerkhof en niet op de begraafplaats zelf? En waarom liggen de botresten niet in een kist, maar in een alledaags stuk vaatwerk? Iets daarover is hierboven al gezegd. Meer fundamentele antwoorden moeten we in de eerste plaats zoeken in de opvattingen van de laatmiddeleeuwse kerk, over de plaats van de mens in deze wereld en in het hiernamaals. In het bijzonder een aantal theologische leerstellingen en begrippen is van belang. Zij behoren tot de hoekstenen van het laatmiddeleeuwse katholieke geloofsgebouw. Vooral in de 12e en 13e eeuw zijn ze door theologen in (bijna) al hun consequenties doordacht, omschreven, opgetekend en uitgedragen. In het bijzonder de zienswijze van Thomas van Aquino, na Augustinus wellicht de belangrijkste christelijke theoloog, is bepalend geweest. Voor het goed, of liever iets beter verstaan van het verschijnsel kinderpotten is het (enigszins volgens de methode van Thomas van Aquino zelf) noodzakelijk de begrippen precies te omschrijven - op een leerstellige wijze vanwege hun normatieve status en inhoudelijke samenhang. De erfzonde Er zijn vele soorten zonden. De zonden van de mens zijn te verdelen in twee categorieÍn: de collectieve zonde en de persoonlijke zonde. De eerste ontstond door de overtreding van het eerste mensenpaar van een verbod van God. Zij zijn hiervoor gestraft met de verdrijving uit het paradijs en een leven in moeite en pijn. De zonde ging via overerving over op de mensheid, Adam en Eva’s nakomelingen. De erfzonde kan hersteld worden dankzij de interventie van Gods Zoon die door Zijn lijden verlossing van de straf mogelijk maakte. De doop De mens wordt van erfzonde gereinigd

Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 296

18-11-16 12:16


door de doop. De doopwassing houdt in dat God de dopeling zijn zonden vergeeft en hem Zijn heilmakende genade schenkt. Alleen dan kan hij intreden in Zijn geloofsgemeenschap (de Kerk) en staat het eeuwige heil voor hem open. Het is dan ook gewenst dat het doopsel kort na de geboorte wordt toegediend, als eerste sacrament. Alleen aldus gezuiverd mag de dopeling de andere sacramenten ontvangen. De doop maakt de mens vrij, zorgt voor een rein en schuldeloos begin en activeert eigenschappen als bewustzijn, inzicht en kracht om de waarheid en de weg naar het licht te zoeken en te blijven volgen. Zij heft de geschonden staat van de mens echter niet op en deze blijft door zijn zwakheden geneigd tot het kwaad. De vrije wilskeuze en vatbaarheid voor verleidingen leiden bijna altijd tot de tweede categorie zonden: individuele, vrijwillig begane overtredingen. Daarom is de menselijke schuld de som van de vrije wil en zonde. Kinderen zijn vanaf de conceptie tot de doop belast met erfzonde (in strikte zin zelfs al vóór de conceptie). Doodgeboren ongedoopte kinderen blijven bijgevolg in een volledig onreine staat, onvrij, zonder bewust te hebben kunnen kiezen voor de weg van Christus. Het heilig oliesel De doop is het eerste sacrament dat de mens ontvangt. Zoals gezegd maakt het hem bewust en geeft het hem vrijheid te kiezen voor het goede of slechte. Het heilig oliesel is (meestal) het laatste sacrament waarmee de mens bediend wordt. Want zoals de doop de mens een goed levensbegin geeft, bereidt het heilig oliesel de mens voor op een goede dood. Eenzelfde parallellie is er met de zonden: gelijk God de mens door de doop bevrijdt van de collectieve zonde, zo vergeeft Hij ieder mens door het oliesel van zijn persoonlijke zonden. Het oliesel kan alleen bediend worden na een schuldbelijdenis, een biecht. Daarmee getuigt de mens, achteromkijkend, van zijn persoonlijke verantwoor-

delijkheid (het gevolg van zijn vrije wil) en, vooruitkijkend, van zijn vertrouwen in God en niet te vergeten de Kerk, waarvan een dienaar hem de absolutie schenkt. Na deze vergeving (een gave van de H. Geest) volgt de overgave aan de dood. Doop en oliesel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: zonder de doop geen bevrijding van erfzonde, geen bewuste keuze voor het juiste pad, geen oprechte overgave aan God, geen goddelijk, maar ‘kwaad’ sterven. Het eerste sterven, de scheiding van lichaam en ziel, het tweede sterven en de wedergeboorte Er zijn twee stervensmomenten, evenals er twee categorieën menselijke zonden zijn. Het eerste sterven is de schuld van de mens en het kwade, en het gevolg van de zondeval en de bedorven staat van de wereld. Het vindt plaats na het aardse bestaan en leidt tot de scheiding van ziel en lichaam. Het lichaam blijft op de aarde, terwijl de ziel, gevuld met scheppingsenergie, naar het hiernamaals gaat. Pas op de Jongste Dag bij de definitieve overwinning van Christus en het uitspreken van het Laatste Oordeel kunnen beide weer worden verenigd. Eigenlijk eerst dan, bij het tweede sterven, dat tegelijkertijd een wedergeboorte is (namelijk een sterven en herleven in God), mag weer met recht gesproken worden van (op z’n protestants gezegd) ‘heel de mens’ (af b. 5). De ziel in het hiernamaals: hemel, hel en vagevuur Degenen die godvrezend, godvruchtig en medemenselijk hebben geleefd, het kwade hebben gemeden, weerstand hebben weten te bieden aan het boze en zich niet hebben opgezadeld met nieuwe schulden en zonden, kortom zij die zich jegens God, Zijn Kerk en Zijn schepselen ware christenen hebben betoond - zij worden beloond met de eeuwige verrijzenis. Deze uitverkorenen krijgen een plaats in de hemel, Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 297

|

297

18-11-16 12:16


van hun schuld en aardse zonden worden sommigen kort, anderen lang bestraft. De eersten gaan geheel geschoond en geheel zondeloos naar de hemel, voor anderen gebeurt dat pas na het Laatste Oordeel.

Afb. 6 Begraving uit: Getijden van Neville, c. 1450 (uit: Balace & De Poorter 2011).

298

|

genietend van een eeuwig, tijdloos aanschouwen van God. Zij echter die zich tijdens hun aardse leven hebben laten verleiden door het kwaad, de Kerk en hun medegelovigen hebben misbruikt en Gods genade en Christus’ lijden hebben veracht en zo zonde op zonde hebben gestapeld - zij, de verdorvenen, worden verworpen en veroordeeld tot eeuwige bestraffing in de hel. Eeuwig, dat wil zeggen: tot de Jongste Dag, waarna zij veroordeeld worden tot de tweede dood en, samen met de duivel en zijn trawanten, vergaan. Anderen, die weliswaar zonden hebben begaan, maar toch voldoende trouw zijn geweest aan de Kerk en aan God (het overgrote deel van de mensheid dus) ontvangen voorlopig noch het eeuwige heil noch de altijddurende pijniging. Hun wacht een periode van boetedoening en loutering. Deze wordt aangeduid met de term purgatorium, het louterings- of vagevuur. Dit bestaat uit vlammen die de individuele mens reinigen van zijn persoonlijke zonden (ook weer overeenkomstig het reinigende doopwater dat de mens zijn erfzonde ontneemt). Af hankelijk van de aard en de omvang

Het voorgeborchte Het vagevuur wordt in middeleeuwse officiële kerkstukken alleen omschreven als een louteringsperiode, dat wil zeggen een toestand en een tijd. In tegenstelling tot de hemel en de hel (hoedanigheden die in het orthodoxe (katholieke) christendom bijna reeds vanaf het begin werden geaccepteerd) bracht het purgatorium het pas bij het Concilie van Trente in 1563 tot officiële leerstelling en kracht van kerkelijk dogma. In de praktijk van alledag werd er echter wel al vanaf de 11e eeuw van uitgegaan en werd het door de kerk zelfs actief gepropageerd. Het kreeg dan ook grote invloed. Vanaf de tweede helft van de 12e eeuw is het concept zelfs nog uitgebreid en wordt niet alleen meer gewag gemaakt van een gesteldheid en een tijdvak, maar ook van een plaats. Deze plaats is het voorgeborchte. Het wordt ook wel, naar een tekst uit Lucas 16: 22-23, de schoot van Abraham genoemd (af b. 5).18 Het denkbeeld van een zielenlocatie loste twee problemen op: 1. Waar verblijven verdienstelijke niet-gedoopten uit de tijd vóór de eerste komst van Christus, zoals de aartsvaderen en de profeten? En 2. Naar welke plaats gaan de ongedoopte kinderen van gedoopte, christelijke ouders? Beide groepen kregen in het voorgeborchte ieder een onderafdeling toebedeeld, een limbus, dat wil zeggen rand, grens of zoom, meer bepaald een gebied grenzend aan de hemel en de hel. Bovenaan, dicht bij de hemel, ligt de limbus patrorum, de zone van de ongedoopte vaderen. De plaats van de ongedoopte kinderen heet de limbus infantum, of ook wel (omdat jongeren evenals vrouwen als minder waardevol golden): limbus puerorum. Dit oord ligt onderin het vagevuur, dicht bij de hel.19

Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 298

18-11-16 12:16


Het lichaam in de wereld: begraving en begraafplaats Zoals gezegd worden na het overlijden ziel en lichaam van elkaar gescheiden. Na het aardse leven volgt voor het lichaam de aardse dood in letterlijke zin: het bederfelijke en verderfelijke bestanddeel van de mens blijft achter op de aarde en vervalt zonder ziel tot inactiviteit, anders gezegd: het vervalt op een ‘natuurlijke’ wijze, zonder menselijke inbreng. De andere methode, verbranding, is er alleen voor de allerslechtsten, de heksen, ketters en heidenen. Het slechtste, meest verachtelijke, meest vergankelijke en met het boze en de Boze geassocieerde element, het vlees, verrot. De botten, nog het meest standvastige deel van het lichaam, blijven bestaan, vooral die van goede en heilige mensen. Ofschoon het lichaam veruit inferieur is aan de ziel, dient het met zorg te worden behandeld en tot de Jongste Dag, wanneer het verenigd wordt met de ziel, te ruste te worden gelegd. Er zijn maar twee plaatsen die daar vanwege hun gezegende status toe geëigend zijn: de kerk en het kerkhof. In de aardse wereld vol kwaad (zonden, verleidingen, lage wezens, demonen) zijn dit de enige aan God gewijde en door God begenadigde ruimten, waar het gereinigde stoffelijke lichaam van een ware christen aan de aarde mag worden toevertrouwd.20 Het kerkhof is eens, op een geheiligd tijdstip, ingewijd door geheiligde personen: ‘sufficante’ kerkdienaars, met gebruikmaking van geheiligde ‘dingen’ en ‘tekens’ (de indeling is van Augustinus): verheven teksten, gebeden, handelingen en voorwerpen (bijvoorbeeld kaarsen en wijwater). De wijding voorziet in de rust voor de doden in hun ‘habitaculum’ (kleine woning) tot het Laatste Oordeel. Die rust wordt permanent bedreigd door Gods tegenstander en zijn helpers (en ook mensen), maar het gevaar is vooral aanzienlijk op bijzondere momenten, zoals begrafenissen. Een belangrijke voorzorg tegen deze boze bedreigingen is de precieze

en volledige uitvoering van alle bijbehorende voorschriften en rituelen. Het toelaten van onreine, met zonde besmette lichamen op het kerkhof zet de deur open voor demonen en brengt de wedergeboorte van de ter aarde bestelde goede christenen in gevaar. Ongedoopte, door de erfzonde bevlekte kinderen kunnen dan ook niet worden toegelaten (af b. 6).21 Een andere houding Het bovenstaande is vooral beschreven vanuit het officiële, normatieve perspectief van de Kerk. Officieel en normatief na lange, moeilijke en omstreden discussies over de bovengeschetste geloofsbegrippen tussen theologen. En in de periode daarna tussen de belangrijkste geestelijke autoriteiten over de vertaling van het woord in de praktijk, van theologische formuleringen en definities in de kerkelijke ritus. De verordening van de vooraanstaande Parijse hoogleraar in de theologie Johannes Beleth (gestorven ca. 1165) is een illustratie van zowel de draagwijdte van de kerkvisie ten aanzien van ongedoopte kinderen als de onverbiddelijkheid waarmee kerkleiders (althans sommigen) deze meenden te moeten uitvoeren. Beleth verbood om zwangere, overleden vrouwen in de heilige kerk op te baren, omdat hun ongeboren kinderen nog niet gedoopt waren. Een dode moeder droeg met haar dode baby immers de erfzonde in zich. Ook tot de uiterste consequentie werd bevolen: voordat de vrouw in de gewijde grond mocht worden begraven, moest het kind uit haar lichaam worden gesneden. Overigens werd beslist niet overal een dergelijke radicale devootheid gepraktiseerd.22 Vooral op principiële gronden, maar zeker ook als gevolg van zulk rigidevroom gedrag zijn de uitleg en de implicaties van de geloofsleer op dit punt in bepaalde kringen altijd controversieel gebleven, zowel binnen de kerk als erbuiten en zowel bij hogere geestelijken en lagere clerici als bij leken. Onvermijdelijk heeft dit geleid tot meerdere Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 299

|

299

18-11-16 12:16


Afb. 7a Babyskeletje, oorspronkelijk in een kinderpot uit SintAnna ter Muiden. Foto: Stichting Cultureel Erfgoed, Middelburg.

visievarianten en bijbehorende begrafenispraktijken. Reacties: conformisme, negatie en twijfels Het zojuist genoemde perspectief moet direct of geleidelijk, door allen of velen overgenomen zijn, dat wil zeggen door zowel lagere kerkdienaren in de dorpen en steden als hun parochianen. Dat gaf aanleiding tot verscheidene reacties. Door sommigen werden de kerkelijke bepalingen genegeerd en doodgeboren kinderen gewoon bij de kerk of op het kerkhof begraven. Archeologisch is het uiteraard nauwelijks aantoonbaar of het om doodgeboren en ongedoopte kinderen gaat. Anders staat het met kerkregelgetrouwe reacties. De ontzegging van begravin-

Afb. 7b Kinderpot uit Sint-Anna ter Muiden. Foto: Stichting Cultureel Erfgoed, Middelburg.

300

|

gen in gewijde grond leidde tot onverschilligheid van de ouders met betrekking tot het kinderlijkje, reden waarom stoffelijke overschotten van jeugdigen worden gevonden in afvalkuilen en beerputten. Anderzijds werden lijkjes begraven buiten het kerkhof, in ongewijde grond, zoals onder huizen, in binnenhoven of - de reactie die ons hier verder interesseert - als de hier besproken ‘zoombegravingen’ . Naast het kerkelijke perspectief en de kerkelijke norm waren er meer perspectieven en normen - bij andere segmenten van de maatschappij natuurlijk, maar ook binnen de Kerk. Zelfs de laatmiddeleeuwse kerkelijke verdedigers van het formele theologische standpunt ten aanzien van het lot van de ongedoopte kinderen moeten zich ongemakkelijk gevoeld hebben. Anders zou niet te verklaren zijn waarom de ‘voorhel der kinderen’ pas veel later, tijdens de Contrareformatie, als conciliair dogma werd vastgesteld. Af beeldingen van de kinderlimbus zijn in tegenstelling tot die andere afdelingen van het voorgeborchte, de limbus der vaderen en de zee van reinigende vlammen, beperkt in aantal. Ook dat wijst op onzekerheid. Het is nauwelijks denkbaar dat het alleen zou liggen aan het minder spectaculaire onderwerp, en evenmin aan de geringere omvang of relevantie van zijn ‘bewo-

Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 300

18-11-16 12:16


ners’. Deze iconografische leemte is mogelijk ook een uiting van de ambivalentie ten opzicht van de officiële kerkvisie. Blijkbaar stuitte de kerk op dit punt op bij parochianen levende bezwaren, andersoortige waarden of kritische denkbeelden. Heel deze mix van reserves, ongemak, worsteling, twijfel, ambivalentie en in extremis zelfs verzet moet gevoed zijn door signalen van ouders en verwanten van doodgeboren baby’s en door ‘andersdenkende’ theologen, die hun signalen verwoordden. Signalen voortkomend uit primaire emoties en ervaringen. Bij deze critici moeten we natuurlijk niet denken aan een coherente groep en bij de reacties niet aan een reeks frequente, formele klachten of verzoeken tot amendering. Wie die ouders waren weten we niet. En ofschoon, zoals we hierboven zagen, ook andere intenties een rol zouden hebben kunnen gespeeld, zal de wijze van begraving toch vooral voortgekomen zijn uit primaire ouderliefde.23 Kunnen we nog iets verder gaan? Vanwaar de aarzelingen, onvrede en oppositie? Ten diepste zou dat terug te voeren kunnen zijn op de discrepantie tussen het systematische kerkelijk formalisme (dat de laatmiddeleeuwse kerktheoretici overigens gemeen hadden met andere contemporaine theorievormers en systeembouwers, zoals juristen en natuurwetenschappers) en anderzijds de klinische onvolledigheid van de visie. Want, om slechts twee kritiekpunten te benoemen: 1. de Kerk had zich dan wel uitgesproken over het hiernamaals, waar de nietgedoopte kinderzielen op een aparte plaats verbleven, maar niet wat er met de ziel gebeurde na het Laatste Oordeel. En 2. ze had wel bepaald waar de nietbegenadigde kinderlichamen niet mochten worden begraven, maar wat er dan wel mee moest gebeuren werd door de kerktheoretici niet meegedeeld, laat staan beargumenteerd.

Parochianen moeten daarom niet alleen twijfels gehad hebben, maar bleven ook met vragen zitten, die de Kerk niet of hoogstens onbevredigend beantwoordde. Eigen invulling 1: waar en waarom begraven? Ondanks deze kritiek, zelfs binnen de eigen gelederen, hield de Kerk vast aan haar formalistische, bijna automatistische, in ieder geval volgens menigeen onvolledige en ongetwijfeld ook als nogal troosteloos, dus onbevredigend ervaren visie. Om die reden ontstonden in aansluiting op de officiële kerkvisie alternatieven ten aanzien van de plaats, de intenties en de wijze van begraven (af b. 7). De plaats - Geen begraving of begraving op een ‘heidenkerkhof’ Was het kerkhof verboden voor ongedoopten, over waar zij dan wel begraven mochten/moesten worden deed de Kerk geen uitspraak. Het initiatief tot het beantwoorden van die vraag viel daarom toe aan anderen: de lagere geestelijkheid, de plaatselijke wereldlijke autoriteiten en de ‘mindere leken’. In vele parochies werd een bepaalde plek aangewezen voor het begraven van dode niet-gewijden. Dit werd vaak het heidenkerkhof genoemd. Deze ongewijde grond was ondermeer geschikt voor ongedoopte kinderen.24 Het stoffelijk overschot werd hier begraven aan de rand van het kerkhof, zowel er juist buiten als er tegenaan. Op de grens dus tussen de wereld waar het kwaad heerste en de sacrale ruimte van het kerkterrein. Juist dicht genoeg bij de heilige, beschermde (en hopelijk beschermende) grond voor een rustig aards tehuis tot het einde. Een aardse verblijfplaats tussen het goede en het boze, in een fraaie symmetrie met de verblijfplaats van de kinderziel tussen de hemel en de hel. - De windrichting Hetzelfde ordeningsprincipe schijnt van toepassing op de positie ‘in de Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 301

|

301

18-11-16 12:16


wereld’. De kinderpotten uit Sint-Anna ter Muiden zijn gevonden nabij de noordoosthoek van het kerkhof. Dit combineerde het noorden als oord waar het duister heerst en het oosten, waar het licht en het Licht vandaan komen. Of de ligging van de kinderpotten uit Sint-Anna ten opzichte van de windstreken uniek is, of dat ook andere potten eenzelfde kenmerk vertonen is bij gebrek aan voldoende vondstgegevens niet bekend. Deze begraaf locatie sloot zo aan op zowel de kerkelijke hiernamaalsvisie als de eredienst: de kinderlimbus, het kerkhof, de begrafenis en de idee van het kwaad in de wereld. De begrafenis van de ongedoopte werd ingegeven door bepaalde intenties en ging gepaard met een aantal handelingen en gebaren. Veel bijzonderheden bestaan er echter helaas niet over. Vandaar dat een aantal mogelijkheden hieronder wat breder beschreven worden. - De drempel/grens Een andere plaats waar ongedoopten, in wezen tegen het verbod van de Kerk in, werden begraven, was bij de drempel van de kerk. Hier doet zich het bovennatuurlijke en zelfs magische gelden, waarmee doodgeboren, ongedoopte kinderzielen werden geassocieerd. De drempel wordt al sinds heel vroeg, al ver voor het christendom, beschouwd als een bijzondere plaats, een plaats van overgang tussen het goede en het kwade, tussen het wereldlijke en geestelijke, tussen de beschermende warmte van het huis, in dit geval het huis van God, en het onveilige van de kale, kille aarde.25 Ook de banmijl van een rechtsgebied kon zo’n met magisch-religieuze autoriteit beladen plaats zijn. Het is ook precies daar dat de kinderpot in Zottegem werd begraven.26 De intenties - Ouderliefde De begraving van het ongeboren kind aan de rand van het kerkhof of een andere met gezag geladen plaats bood (enige) verlichting en bemoediging voor de

302

|

ouders, de familie en de rest van de sociale omgeving waar het kind toe behoorde. En wellicht droeg zij ook bij (of toch nog bij - dat was immers onduidelijk) aan het redden van het kind op de Laatste Dag. De ‘zoombegravingen’ moeten op zijn vroegst zijn voorgekomen vanaf de 12e-13e eeuw, toen kerkgeleerden preciezer, logischer, wetenschappelijker dan voorheen het hiernamaals probeerden te omschrijven, waarna anderen deze definities omzetten in kerkelijke regels en weer anderen ze vertaalden in gewenste of zelfs verplichte rituele praktijen. In samenhang daarmee kwam er meer aandacht voor het lichamelijk lijden, het ‘goede’ sterven, een volwaardige dodenbezorging en na de begrafenis dodenherdenkingen (die tot dan toe in wezen door de kerk waren gewantrouwd, onder andere omdat zij doorspekt zouden zijn met ‘superstities’, voorchristelijk bijgeloof). Dit alles werd in toenemende mate geïntegreerd in de eredienst. Dat wil zeggen: uitgebreider stervens-, begrafenis- en herdenkingsrituelen ten behoeve van de ziel, om zijn boetestraf in het vagevuur te beperken, te verlichten en te versnellen en om zijn heil en rust te bevorderen. Ofschoon er geen harde bewijzen voor bestaan, is het moeilijk voor te stellen dat deze gedachten, rituelen en herdenkingen niet ook gedeeltelijk golden voor de ongedoopten. Zij behoefden weliswaar niet te boeten (omdat ze geen persoonlijke zonden hadden begaan) en waren gelukkig, maar ze waren tegelijk ook verstoken van alle heil. Wanneer er dus iets gedaan kon worden om hen in het hiernamaals te helpen, zal in ieder geval een deel van de ouders en de familie dat niet nagelaten hebben. - Terugkerende kinderziel Een tweede verklaring voor het begraven van ongedoopten aan de rand van het kerkhof kan zijn gelegen in de zakelijkheid van het hiernamaalsgeloof en het denkbeeld van bijstand en ondersteuning op afstand. Het houdt in - uitgaande van de systematische orde van

Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 302

18-11-16 12:16


Afb. 8 De aartsengel Gabriel legt een kinderziel in Abarahams schoot. Sculptuur van de Saint-Trophime, Arles, 12e eeuw. Foto: turistika.cz

de schepping - dat men invloed kon uitoefenen op het leven na de dood. Deze ‘onderhandelingsvroomheid’ komt onder andere tot uitdrukking in het doen van goede daden, het laten verrichten van zielenmissen, het kopen van af laten en dergelijke ten behoeve van de overledene. Op deze wijzen probeerden de nabestaanden in de Late Middeleeuwen vanuit het heden de positie van de gestorvene te manipuleren, zowel in geestelijke als ‘hiernamaals-geografische’ zin. De kinderlimbus in het voorgeborchte was voor de ongedoopte kinderen het hoogst bereikbare. Ze waren er gelukkig en buiten het bereik van de duivel en zijn trawanten. Volgens één opvatting zouden ze zelfs ooit, na het Laatste Oordeel, zittend op Abrahams knie en heel in de verte, hun ouders en God zien (af b. 8 en 9).27 Het begraven van de kinderen bij het kerkhof gaf de nabestaanden een extra zekerheid dat de ongedoopte overledenen ook daadwerkelijk naar deze plaats zouden gaan. - Angst Andere overwegingen voor het begraven, gepaard gaande met handelingen en rituelen, hebben een negatiever

karakter. In zowel religieuze als seculiere teksten van de 12e eeuw duiken allerlei getuigenissen op over zielen die het vagevuur verlaten om terug te keren naar de aarde. Daar smeken ze hun verwanten om voor hen te bidden, missen te lezen en offergaven te brengen teneinde hun rust te bevorderen. De oorsprong van dit denkbeeld is erg oud, maar waar ze in de 12e/13e eeuw nog door de kerkelijke en wereldlijke elite werden afgedaan als volkse, ‘domme’ waanvoorstellingen, werden ze in de 14e/15e eeuw in toenemende mate beschouwd als realiteit. De zielen doen zich voor als verschijningen, alleen of in groepsverband en vooral op bijzondere plaatsen, meestal in rand- en grensgebieden. Bijvoorbeeld op de grens van de bewoonde en de onbewoonde wereld – en ook op de grens van de wereld van de levenden en die van de doden, zoals het kerkhof. Tussen die rusteloze schimmen komen ook de zielen van ongedoopte kinderen voor. Het begraven van hen, omkleed met (enig) ritueel, was mogelijk dus niet alleen ingegeven door een positief bevorderen van hun rust, maar ook om te voorkomen dat ze in deze wereld bleven (of zelfs uit het voorBericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 303

|

303

18-11-16 12:16


Afb. 9 Abrahams schoot. Kapiteel van de priorij van Alspach, 12e eeuw. Foto: Unterlinden museum, Colmar; wikiwand.com

304

|

geborchte terugkeerden) en de rust van de levenden en de andere doden verstoorden. - Wrok van de kinderziel Een vierde intentie lijkt een nog iets grotere beïnvloeding door het volksgeloof te weerspiegelen. Het krijgen van ongelukkige kinderen werd vaak gezien als een straf van God voor de zonden van de ouders. Hetzelfde werd gezegd wanneer een kind dood geboren werd. In wezen kwam het erop neer dat het kindje het slachtoffer was van de zondige ouders. Begrafenisrituelen dienden – overeenkomstig de vorige beweegreden – te voorkomen dat de rusteloze en zich wellicht verongelijkt voelende kinderziel een wrok ten opzichte van zijn vader en moeder ontwikkelde en hen als geest zou lastig vallen. - Heksenzalf Tenslotte mag ook een laatste oogmerk niet ongenoemd blijven. Lijkjes van ongedoopte kinderen spelen een rol in de laatmiddeleeuwse hekserij, als ingrediënt van zalfjes en elixers, waarmee de heksen konden vliegen of zich immuun konden maken bij ondervragingen door rechters.28 In hoeverre dit een veilige begraving op een relatief beschermde plaats in een pot met deksel beïnvloed heeft is uiteraard niet meer na te gaan.

De genoemde beweegredenen lijken met elkaar in tegenspraak: - aan de ene kant ouderliefde, aan de andere kant angst voor het gestorven, ongedoopte kind; - enerzijds de gelukkige kinderziel op een aparte plaats in het voorgeborchte en anderzijds de op aarde terugkerende, rusteloze schim. Dergelijke op het eerste gezicht moeilijk te combineren opvattingen komen in de Late Middeleeuwen echter veel voor, zelfs binnen hetzelfde sociale milieu. De intenties hebben met elkaar het streven naar zekerheid en houvast gemeen. Begrijpelijk, gezien de snelle maatschappelijke en religieuze ontwikkelingen in de 14e, 15e en 16e eeuw. Het voor de zekerheid begraven van ongedoopte kinderen in een aarden pot aan de rand van het kerkhof is slechts een van de vele uitingen van een onzekere houding in een steeds ingewikkelder samenleving en een steeds moeilijker te begrijpen tijd. Een tijd ook waarin dé autoriteit in zaken van leven en dood, steeds meer aan gezag inboette. Eigen invulling 2: hoe begraven? Mogen de intenties waarom en de plaats waar de ongedoopten ter aarde besteld werden (enigszins) duidelijk zijn, dat geldt veel minder voor de wijze waarop de doodgeborenen begraven werden. - Voorwerp Werden de meeste lijkjes in een kistje begraven? Waarom zijn er in de afgelopen eeuw bijvoorbeeld bij ontruimingen en opgravingen aan de rand van kerkhoven überhaupt zo weinig begravingen gevonden? Een verklaring zou de geringe bekendheid en aandacht voor dit specifieke voorwerp en dit specifieke aspect van de funeraire cultuur bij kerkhofopgravingen kunnen zijn. Maar waarschijnlijker is dat de verantwoordelijken bij begraafplaatsruimingen in de afgelopen eeuwen de zoombegravingen eenvoudigweg niet herkenden of in het slechtste geval hun belang niet erkend hebben.29

Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 304

18-11-16 12:16


Waarom werden de lijkjes begraven in een pot (af b. 10)? Er zijn geen indicaties dat die keuze is ingegeven door religieuze, dat wil zeggen christelijke, laat staan kerkelijke gebruiken en ook niet door een magisch-stoffelijke traditie uit de volkscultuur, bijvoorbeeld de magische symboliek van het materiaal of de vorm. Vooralsnog lijkt een praktische overweging waarschijnlijker: de potten waren goedkoop en direct voor handen. Het zou kunnen dat het gebruik van doodskistjes dan wel potten (de eerste moesten speciaal gemaakt worden) bepaald is geweest door hun materiële waarde. In dat geval zou het verschil in begrafenispraktijk te verklaren zijn uit sociaal-financiële overwegingen: de kapitaalkrachtigsten de kistjes, de armsten de potten. - Handelingen Harde informatie over de rituelen die met de begrafenis van ongedoopten gepaard gingen, is er alleen uit recente tijden, de 19e eeuw, waarin ze al bezig zijn te verdwijnen. Die gegevens komen uitsluitend van enkele Friese plaatsen en het is allerminst zeker of ze op andere plaatsen op een zelfde wijze of zelfs überhaupt werden uitgevoerd. Het is evenmin bekend of het gaat om handelingen verricht door rooms-katholieken of protestanten. In enkele Friese dorpjes werden ongedoopten begraven in de avondschemering. Alweer is hier sprake van een ‘grensgeval’, dus niet alleen wat betreft een locatie, maar ook een moment: tussen dag en nacht, tussen licht en duister. En opnieuw in symmetrie met de situatie in het hiernamaals. De begrafenis ging niet gepaard met klokgelui. Het gegalm is in eerste instantie bedoeld om de gelovigen en de parochie (of als het gaat om protestanten, de gemeente) te herinneren aan de tijd en daarmee aan Gods plan met de wereld. Dit zwijgen van de klok en dus het zwijgen van de Kerk zou opnieuw uitgelegd kunnen worden als een uiting van de twijfel en de ambivalentie ten opzichte van het lot van de ongelukkigen. Maar aannemelijker lijkt in deze de

gedachte dat bepaalde rituelen minder zin hadden en minder nodig waren – en wellicht ook dat erfzondigen minder rechten op een volledig rituele begeleiding hadden.30 Slot Kinderpotten zijn op meerdere plaatsen in Nederland en Vlaanderen gevonden: in het noorden in Friesland en WestFriesland, in het oosten in Twente en in het zuiden in Zeeland en Vlaanderen. Het zijn ontroerende voorwerpen die ons dichtbij de mensen uit de Late Middeleeuwen brengen, gewone mensen, ouders, hun familie en sociale omgeving. Mensen die geconfronteerd werden met het verlies van een doodgeboren kind. Gewone mensen die van de parochiepriester te horen kregen dat een reguliere begrafenis in gewijde grond op het kerkhof niet overeenkwam met de door theologen geformuleerde kerkelijke voorschriften inzake het hiernamaalsleven van kinderen. Namelijk dat hun doodgeboren kindje niet gedoopt mocht worden, blijvend belast was met de erfzonde en dus niet begraven mocht worden in geheiligde grond. Deze geloofsinhoudelijk logische, maar menselijk gesproken bepaald kille visie leidde tot uiteenlopende reacties. Sommige ouders negeerden de beperkingen die de Kerk oplegde en wisten toch een gewijde plaats voor hun kindje te regelen. Anderen dumpten de lijkjes in beerputten en afvalkuilen. Weer anderen

Afb. 10 Kinderpot met een kinderskeletje uit Boudelo. Foto: Stedelijk Museum, SintNiklaas.

Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 305

|

305

18-11-16 12:16


gingen op zoek naar een alternatieve plaats met een bijzondere religieuze werking, te weten de rand van het kerkhof. Aldaar werden in de afgelopen anderhalve eeuw verscheidene kinderpotten gevonden en opgegraven, soms met skeletresten, vaker zonder. Het zou kunnen dat de vondstschaarste wijst op een ongebruikelijke en zeldzame begrafenispraktijk. Maar het is ook mogelijk dat veel kinderpotten, of wat ervan was overgebleven, aan de aandacht van archeologen ontsnapt of niet als zodanig her-

kend zijn. Is dat laatste het geval, dan liggen er vermoedelijk nog vele te wachten op ontdekking. Het zou bovendien de moeite lonen nog eens de verslagen van kerkhofopgravingen door te nemen met dit gegeven als uitgangspunt. Wie weet leidt dit vervolgonderzoek tot nieuwe, verrassende uitkomsten.

Arco Willeboordse Willemsweg 32 4507 AT Schoondijke arcowilleboordse@live.nl

Noten 1 Arco Willeboordse is werkzaam voor de gemeente Sluis, conservator van museum het Belfort te Sluis en het Archeologisch Museum te Aardenburg en voorts medewerker van Het Bolwerk, museum voor de Staats-Spaanse linies te IJzendijke. Hij doet onderzoek naar en schrijft over o.a. geschiedenis en archeologie van met name Zeeuws-Vlaanderen. 2 www. katholieknederland.nl/rkkerk/ media/persberichten/2007 (8 maart 2016). 3 http://www.volkskrant.nl/buitenland/paus-maakt-einde-aan-het-voorgeborchte~a867638/ (23 maart 2016). 4 Kleijwegt 2004, 917-918. 5 Meester de Betzenbroeck 1964, 42. 6 Gemeentearchief Sluis. Archief vrml. gemeente Sluis, dossiernr. 18. 7 Catz 1962, 77-78. R. de Meester de Betzenbroeck, 42-45 (noemt onjuist vier potten). Dezutter, 196-198. 8 Volgens NN, 1962, 25-26 zou het gaan om een gedeeltelijk geglazuurde pot. Dit blijkt onjuist. 9 Fa. Restaura 2011. 10 Zie eindnoot 6. Teunis 1982-1983, II, 163. http://willydezutter.be/?tag=kinderpot (25 maart 2016); Van Dale, deel j-r, 1429. 11 Glazema 1959, 243-244. Kok 2000, 161. Carmiggelt, 74. 12 Kok 2005, 65-67. 13 Twee potten bevinden zich in het archeologisch depot van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland. Vriendelijk dank aan de depotbeheerder, dhr. H. Hendrikse, die mij hierop wees. 14 Oele 1999, 20-21. 15 Asaert 1982, 108-109; http://www.klein-sinaai.be/geschiedenis/opgravingen-baudeloo/344-de-vondsten-op-hetkerkhof-van-boudelo (10 april 2016). 16 Deschieter & De Wandel 2009, 453-468. 17 Vriendelijk dank aan mw. I. van Dijk, die mij hierop attendeerde. 18 Lucas 16:22-23 “Het geschiedde, dat de arme [Lazarus] stierf en door de engelen gedragen werd in Abrahams schoot. Ook de rijke [man] stierf en hij werd begraven. En toen hij in het dodenrijk zijn ogen opsloeg onder de pijnigingen, zag hij Abraham van verre en Lazarus in zijn schoot”. 19 Binski 1996, 185. 20 Wortelboer 2005, 303, 341, 357-358. NN 1966, 295-297. Cavagna 2011, 199-211. 21 Schmitt 1995, 132. Ohler 1995, 145. 22 Ranke-Heinemann 1990, 67. 23 De opvatting dat deze pas tijdens of zelfs na het Ancien Régime ontstaan zou zijn, wordt algemeen als achterhaald beschouwd. Leroy Ladurie 1984, 264-272 vs. Aries en Lebrun.

306

|

Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 306

18-11-16 12:16


24 De Keyser 1960, Opdedrinck 1959, 16. 25 De Lancre 1912, geciteerd in: Summers 1928/1971, 229. 26 Deschieter & De Wandel 2009, 460. 27 Ariès 1987, 35. 28 Summers 1928/1971, 21-28, 227-230. 29 Van Hinte 1982, 101. 30 Dezutter 1969/1970, 197. Van Hinte 1982, 104-105. Glazema 1959, 244. Schmitt 1995, 80. Literatuur Asaert, G., 1982: De abdij van Boudeloo. Catalogus van de bodemvondsten, Sint-Niklaas. Ariès, Ph., 1973: L’Enfant et la vie familiale sous l’Ancien Régime, Paris. Ariès, Ph., 1987: Het uur van onze dood. Duizend jaar sterven, begraven, rouwen en gedenken, Amsterdam. Balace, S., A. De Poorter, 2011: Tussen hemel en hel. Sterven in de middeleeuwen, Brussel. Baschwitz, K, 1981: Heksen en heksenprocessen. De geschiedenis van een massawaan en zijn bestrijding. Binski, P., 1996: Medieval Death. Ritual and Representation, London. Boase, T.S.R., 1975: De dood in de middeleeuwen, Bussum, 31. Carmiggelt, A., 2000: Begraven op terpen in Ferwerderadiel: het dodenbestel in Fryslân, ± 400-1200, Abcoude. Catz, J.P.A. van, 1962: Opgravingen te St. Anna ter Muiden, Rond de Poldertorens, 4/2, 77-78. Cavagna, M., 2011: De hel: een plaats van hoop in: S. Balace, A. De Poorter, Tussen hemel en hel. Sterven in de middeleeuwen, 600-1600, Amsterdam, 199-211. Deschieter, J, Wandel, T. De, 2009: Over een baby in een kookpot onderweg naar de limbo. Een neonatale bijzetting uit de late middeleeuwen in de Hoogstraat te Zottegem, Handelingen van het Zottegems Genootschap voor Geschiedenis en Oudheidkunde, 14, 453-468. Dezutter, W.P., 1969/1970: Beschilderde middeleeuwse grafkelders in Zeeuwsch-Vlaanderen. Een kunsthistorische en archeologische studie, onuitgegeven licentiaatsthesis, Rijksuniversiteit Gent. Fa. Restaura, 2011: Röntgenonderzoek aan een kinderpot uit de collectie van de gemeente Sluis (SBS 2011-1), Haelen. Geerse, J., 2008: Zevenxzeven. Verhalen bij religieus erfgoed, Middelburg, 78. Glazema, P., 1959: Kerken en dodenbezorging in de Middeleeuwen in: Bogaers, J.E., e.a. (red.), Honderd Eeuwen Nederland, ’s-Gravenhage. Hinte, J. van, 1982: Haagbegraving, Rond de Poldertorens, 24/2. Keyser, R. De, 1960: Dorpskernen in ons noorden, Rond de Poldertorens, 2/1, 1-6. Kleijwegt, M., 2004: [lemma] Kind in: Schöllgen, G., e.a. (red.), Reallexikon für Antike und Christentum, Band XX,, Stuttgart. Kok, H.L., 2000: Funerair Encyclopedisch woordenboek over de dood, Maastricht. Kok, H.L., 2005: Thanatos. De geschiedenis van de laatste eer, Heeswijk-Dinther. Lancre, P. de, 1912: Tableau de l’inconstance des mauvais anges et demons, ed. Paris. Lebrun, L., 1971: Les Hommes et la mort en Anjou, aux XVIIIe et XVIIIe siècles, Paris. Meester de Betzenbroeck, R. de, 1964: De opgravingen te St. Anna ter Muiden in 1962, Rondom de Poldertorens, 6/2, 42-46. NN, 1962: Archeologisch Nieuws. Zeeland. St. Anna ter Muiden, Nieuwsbulletin KNOB, 15/2, 25-26. NN, 1966: De nieuwe katechismus, geloofsverkondiging voor volwassenen in opdracht van de bisschoppen van Nederland, Hilversum. Oele, B., 1999: Over vliedbergen en Welzinge. Een nagelaten brief van F.P. Polderdijk, Nehalennia, 123. Ohler, N., 19952: Sterben und Tod im Mittelalter, München. Opdedrinck, H.J., 1959: Westkapelle. De burgerlijke gemeente, Rond de Poldertorens, 1/3, 1-79. Ranke-Heinemann, U., 1990: Eunuchen voor het hemelrijk. De rooms-katholieke kerk en seksualiteit, Baarn. Schmitt, J.C., 1995: Bijgeloof in de middeleeuwen, Nijmegen. Summers, M. (vertaling, introductie), 1928 (repr. New York, 1971), The Malleus Maleficarum of Heinrich Kramer and James Sprenger, Londen. Teunis, A. (eindred.), 1982-1983: Encyclopedie van Zeeland, I-III, Middelburg. Geerts, G., Heestermans, H., (hoofdred.), 1992: Van Dale. Groot Woordenboek der Nederlands taal. Twaalfde, herziene druk, Utrecht/Antwerpen. Wortelboer, H., 2005: De Rooms-katholieke kerk. Het complete handboek, Kampen. Websites http://katholieknederland.nl (8 maart 2016) http://www.klein-sinaai.be/geschiedenis (10 april 2016) http://volkskant.nl (25 maart 2016) http://volksverhalen.be (11 oktober 2016) http://willydezutter.be (25 maart 2016).

Bericht over het voorgeborchte der kinderen

06-2016 binnenwerk.indd 307

|

307

18-11-16 12:16


Non-destructief onderzoek naar motte­ kastelen op Walcheren. Twee case studies. Bram Silkens & Ilja Mostert1

De kenmerkende Zeeuwse vliedbergen2 zijn intrigerende elementen in het landschap. Ze verleiden bewoners en bezoekers van de Zeeuwse contreien tot de meest uiteenlopende verklaringen en theorieĂŤn over functie en gebruik. In de Middeleeuwen zijn in Zeeland circa 200 kasteelbergen in gebruik geweest, waarvan het merendeel op Walcheren (afb. 1) en Zuid-Beveland. De meeste zijn in de loop der tijd verdwenen onder anonieme akkers, weilanden, tuinen of erven. Vandaag resten nog slechts 19 vliedbergen.

Twee recente onderzoeken, waarin verschillende non-destructieve technieken werden gecombineerd om dit verdwenen erfgoed weer zichtbaar te maken, willen we hier onder de aandacht brengen. Het eerste is een studie naar enkele verdwenen neerhoven uitgevoerd door Ilja Mostert, in samenwerking met de Walcherse Archeologische Dienst.3 Het tweede onderzoek focust op een vondstmelding van grote hoeveelheden middeleeuws aardewerk op een akker aan de Zwanenburgseweg te Oostkapelle. Hier sloegen de AWN-afdeling Zeeland, de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland en de Walcherse Archeologische Dienst de handen in elkaar om deze bijzondere vondstlocatie in beeld te krijgen. De Zeeuwse Ambachtsherenrepubliek De grote rijkdom aan bergjes hangt samen met de specifieke gebeurtenissen die op Walcheren en Zeeland Bewestenschelde tussen de 10e en 14e eeuw hebben plaatsgevonden. Na enkele eeuwen van overstromingen werd het vanaf de 6e eeuw weer mogelijk om op Walcheren te wonen. Na het uiteenvallen van het Frankische rijk werd Zeeland Bewestenschelde bij het Duitse Rijk

308

|

betrokken. Koning Hendrik II beleende de graaf van Vlaanderen in 1012 met de Zeeuwse gebieden. De meiers bleven met de grond beleend door de graaf van Vlaanderen. Deze lokale machthebbers groeiden uit tot de latere ambachtsheren. Het zijn deze ambachtsheren en enkele specifieke elementen in Zeeland Bewestenschelde die aan de basis liggen van de vele kasteelbergjes. Strijd tegen het water Een eerste factor is de strijd tegen het water. De organisatie van de aanleg van dijken en dammen lag bij de lokale ambachtslieden. De grote overstromingen in de 11e en 12e eeuw legden flinke druk op een sterk groeiende bevolking en een steeds intensiever grondgebruik. De machtspositie van deze lokale heren kon aanzienlijk groeien als gevolg van hun individuele waterstaatkundige maatregelen. Door de aanleg van dijken en dammen werd voorkomen dat zout water toegang had tot het achterland en de akkergronden. Ambachtsherenrepubliek Een tweede factor is de politieke situatie. Eeuwenlang bleef het gebied een twist-

Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 308

18-11-16 12:16


appel tussen de graven van Vlaanderen en Holland. Zeeland Bewestenschelde was niet alleen strategisch belangrijk, maar ook de aanwezigheid van wol en koren was van groot belang. In 1128 werd het graafschap Holland beleend met Zeeland Bewestenschelde. Door het ontvangen van schenkingen en toezeggingen van beide graafschappen waren de lokale ambachtsheren in de gelegenheid hun posities te verbeteren. De militaire dreiging in het conflict tussen Vlaanderen en Holland en de groeiende macht en status van de ambachtsheren hadden tot gevolg dat vanaf het begin van de 12e eeuw talloze kasteelbergjes werden opgeworpen. 4

Na het verdrag van Brugge (1167) werd Zeeland Bewestenschelde daadwerkelijk bestuurd door zowel de graaf van Vlaanderen als de graaf van Holland. In de praktijk betekende het dat het hele gebied staatkundig niemandsland was geworden en beide graafschappen het lokale bestuur overlieten aan de ambachtsheren. Deze konden het reilen en zeilen van hun ambacht naar eigen inzicht invullen, wat Zeeland Bewestenschelde de titel ‘ambachtsherenrepubliek’ opleverde.5 Erfrecht De versnippering van de verschillende ambachten en de daaraan gekoppelde

Afb. 1 Walcheren met ondermeer de door De Man vermelde vluchtbergen. In blauw de onderzoekslocatie aan de Zwanenburgseweg, in groen de Bieweg en in rood de onderzochte locaties in de scriptie van Ilja Mostert. Bron: Schuiling, 1912, bewerking WAD.

Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 309

|

309

18-11-16 12:16


bouw van mottekastelen kan mede verklaard worden door het erfrecht dat in Zeeland gold. Hierbij werd de grond en de functie van ambachtsheer steeds verdeeld onder diens zonen, die elk op hun beurt het ambacht weer herverdeelden onder hun zonen. De ambachten waren niet per se familie gebonden. Het waren vermogensobjecten geworden die verkocht of geschonken konden worden. Zo was het mogelijk dat ambachten van verschillende herkomst met elkaar konden samensmelten.6 Einde van de macht Vanaf de 13e eeuw slonk de macht van de ambachtsheren door de opkomst van de steden, de versterking van de macht van de landsheren en het teruglopen van de inkomsten uit grondbezit.7 Nadat de graaf van Holland Zeeland Bewestenschelde in 1323 definitief in bezit kreeg, was de rol van de kleine landadel helemaal uitgespeeld. Slechts een enkele adellijke familie was vermogend genoeg om mee te gaan in de mode door de kasteelcomplexen grootschalig (in steen) te vervangen. De meeste mottekastelen verloren hun militaire functie en verdwenen of krompen tot bescheiden boerenerven. In de 17e en 18e eeuw kenden enkele van deze boerenerven een revival als luxueuze buitenplaats van de door handel rijk geworden ‘nouveau riches’. Mottekastelen en dorpsvorming Het opwerpen van mottekastelen in de 12e en 13e eeuw en de inrichting van het kerkelijk leven hebben een belangrijke rol gespeeld in de vorming van de ruimtelijke structuur op Walcheren. Door de groeiende bevolking en de rol die de Gregoriaanse hervormingsbewegingen speelden, groeide het aantal parochies zienderogen. Vanuit de vijf oude kerken die in de 11e eeuw aanwezig waren, ontsproten tegen het einde van de 13e eeuw 36 nieuwe parochies. Binnen de grenzen van een parochie konden meerdere ambachten aanwezig zijn. De situering van kasteelbergen in de

310

|

nabijheid van bestaande dorpen is opvallend. De correlatie tussen een mottekasteel en het ontstaan en ontwikkeling van het dorp is niet te leggen door de gebrekkige contemporaine bronnen. De aanwezigheid van de kerk geeft wel de mogelijkheid om via een omweg een verband te leggen. Het patroonsrecht De kerkelijke hervormingen hadden onder andere tot gevolg dat het voor leken niet was toegestaan kerkelijk goed in eigendom te hebben. Tevens mocht het geestelijk ambt alleen worden toegewezen door of namens de bisschop, iets wat voor de hervormingen door de ‘kerkheer’ geschiedde. Aangezien de financiële positie van de abdijen zijn grenzen kende, waren de geestelijke instellingen genoodzaakt met ambachtsheren samen te werken waarbij de heren als medepatronen werden erkend. Dit hield onder andere in dat de ambachtsheer een stem had in de benoeming van de pastoor: het patroonsrecht. De stichting van een kerk of kapel en de daarmee samenhangende parochie was voor een ambachtsheer een manier om zijn positie te verbeteren. Een kerkgebouw was een voorwaarde om een schepenbank te benoemen. Een privilege waar veel ambachtsheren naar streefden.8 Kerk als katalysator dorpsvorming De groei van nieuwe parochies beleefde zijn hoogtepunt tussen 1150 en 1270 waarbij het merendeel van de stichtingen in de 13e eeuw geschiedde. In deze eeuw was de realisatie van de meeste mottekastelen al een feit, maar van enige dorpsvorming was nog geen sprake. Aangezien de kapitaalkrachtige ambachtsheer vaak de (mede)kerkstichter was, werd de kerk in zijn ambacht gebouwd. Bij voorkeur in de nabijheid van zijn eigen mottekasteel, zoals bij Biggekerke, Kleverskerke en Ritthem het geval is. De kerk was de spil in het dagelijks leven en de katalysator voor de ontwikkeling van een nederzetting.9 Ook de grootte van de kreekrug waarop

Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 310

18-11-16 12:16


het dorp lag, was van belang. Hoe groter de kreekrug, hoe groter de mogelijkheden waren om uit te breiden. Bij het wegvallen van de kerk, stagneerde ook de dorpsontwikkeling. Een voorbeeld is het gekrompen dorp Boudewijnskerke, waar de kerk tijdens de Opstand werd gesloopt. Bij het overgrote deel van de oorspronkelijke bergjes werd nooit een kerk gebouwd, waardoor de transformatie van het huis van de ambachtsheer tot een dorp nooit heeft plaatsgevonden. Het merendeel lag als een losstaand element in het landschap, gelegen op een kleine kreekrug. Zeeuwse kasteelbergen Definitie mottekasteel “Een motte is een geheel of gedeeltelijk kunstmatige heuvel met een regelmatige vorm en steile zijden, die gewoonlijk door een droge of natte gracht omgeven wordt. De constructie heeft tot doel de op zijn afgeplatte top bestaande versterkingen beter te verdedigen en de omgeving te beheersen. Vaak is er een lager

gelegen voorburcht aan de motte toegevoegd”.10 Deze definitie van Besteman geldt ook voor de Zeeuwse bergen (af b. 2). De bergjes werden in eerste instantie voor militaire doeleinden opgeworpen, waarbij de berg minstens 3 m hoog moet zijn geweest. Een hoogte van meer dan 12 m is niet bekend. De grond die voor het opwerpen van de berg nodig was, werd gewonnen door het graven van een gracht.

Afb. 2 Impressie van een mottekasteel met opperhof en neerhof zoals deze in Zeeland in grote getale moeten hebben gestaan.

Houtbouw Uit opgravingen blijkt dat in een eerste bouwfase de toren veelal in hout werd opgetrokken. Hiervoor zijn enkele verklaringen te geven. Het net opgeworpen aardlichaam kon geen zware (bakstenen) constructies verdragen, waardoor lichtere houtbouw noodzakelijk was. Zodra de heuvel was gezet, kon de houten toren worden vervangen door een exemplaar van steen. Een andere mogelijke verklaring kan het feit zijn dat in Zeeland geen natuursteen voorkomt en baksteen pas in het begin van de 13e eeuw wordt geïntroduceerd. Gezien de Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 311

|

311

18-11-16 12:16


Afb. 3 Kaart van de gebroeders Hattinga uit 1750. Hier wordt de berg aan de Bieweg ook al aangegeven. Bron: KZGW ZI-I-8

relatief kleine bergjes in Zeeland, zeker in vergelijking met bijvoorbeeld de grote stenen burchten van Leiden en Oostvoorne, is het waarschijnlijk dat ze in opdracht van kleine landedelen zijn opgeworpen. De hoge kosten die steenbouw hier met zich meebracht, zullen debet zijn geweest aan de keuze voor het bouwen in hout. Steenbouw Nadat de baksteen zijn intrede had gedaan, was het alleen voor de meest draagkrachtige heren mogelijk de houten toren te vervangen door één van steen.11 Dit is het geval bij de Berg van Troje te Borssele. Een dergelijk mottekasteel noemt men een ‘shell-keep’. Niet alle stenen torens gaan terug op een

Afb. 4 De Bieweg en omgeving op de bodemkaart van Bennema & Van der Meer. De berg staat ingetekend op de rand van een kreekrug. Het neerhof lag in een lager gelegen poelgebied. Bron: Bennema, 1952

312

|

houten voorganger, zoals recent is aangetoond bij onderzoek op het Domburgse Land van Vliedduin. Door het bouwen in steen werd het mogelijk om grotere gebouwen te realiseren, waarin de twee functies van wooncomfort en verdedigbaarheid gemakkelijker waren te combineren. Naast het statusverhogende aspect was steenbouw ook noodzakelijk geworden door de introductie van nieuwe, betere wapens. De mogelijkheden die het bouwen in baksteen bood, leidden vanaf het begin van de 13e eeuw tot een nieuw type kasteel en luidde het einde in voor de militaire functie van de mottekastelen.12 De zwakke plek van een opgeworpen aarden motte was het gevaar voor ondermijning. Met de bouw van grote, bakstenen waterburchten werd dit gevaar omzeild. Voorhof Vaak was aan de voet van de berg een voorburcht, voorhof of neerhof gelegen, die als woonplaats van de heer diende.13 Aangezien de Zeeuwse mottes veelal door de kleinere landadel werden gebouwd, is over de invulling van de voorhof historisch niets overgeleverd. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de heren van Voorne die veel hoger op de sociale ladder stonden. De rentmeesterrekeningen van de burcht te Oostvoorne geven een kijkje in de woningen en activiteiten die plaatsvonden op het voorhof: zo vinden we er naast de woning van de heer, een grote zaal, kapel, bakhuis, stallen, brouwerij, broodhuis en een groot aantal gebouwen gelinkt aan diverse ambachten.14 De voorburcht was in Oostvoorne omgeven door een gracht met brug en door een aarden wal en palissade bekroond.15 In geval van gevaar kon de toren op de motte, het best verdedigbare punt van het kasteelcomplex, worden bereikt door een over de gracht gelegen brug die de berg en het voorhof verbond. Tegenwoordig is van een dergelijk beeld in het landschap amper iets te zien. De berg is in een aantal gevallen nog wel aanwezig, maar deze is door natuurlijke erosie en afgravingen terug-

Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 312

18-11-16 12:16


gevallen tot soms een fractie van zijn oorspronkelijke hoogte. Van het voormalige voorhof is in nagenoeg alle gevallen niets herkenbaars meer over. Methodologische studie naar neerhoven Onderzoeksstrategie Ilja Mostert en de Walcherse Archeologische Dienst hebben in 2010 een onderzoeksproject opgezet naar de neerhoven behorende bij de Walcherse vliedbergen. Waar de bergen door hun prominente positie in het landschap de nodige aandacht en in recente jaren ook bescherming kregen, geldt dat niet of nauwelijks voor de erven die bij deze bergjes hoorden. Om beter zicht te krijgen op de precieze locatie en de conserveringstoestand van deze neerhoven werd een testcase uitgewerkt op vijf bergjes. Deze staan vrij in het land en konden zonder veel belemmeringen aan een bureau- en veldonderzoek worden onderworpen. Het gaat hierbij om de bergjes aan de Bergweg in Biggekerke, de Bieweg en de Bosweg in Zanddijk bij Veere, de Meinersweg in Koudekerke en het bergje te Kleverskerke (af b. 1). Voorafgaand aan het veldonderzoek werd aan de hand van historische bronnen en kaartmateriaal, luchtfoto’s, bodemkaarten en een gedetailleerd hoogtemodel uit het Actueel Hoogtebestand Nederland een verwachtingsmodel opgesteld. Dat model werd in het veld getoetst door middel van veldkartering, metaaldetectie en gericht booronderzoek naar de gracht rond het voormalige voorhof. Door de opgedane kennis uit het bureauonderzoek was het mogelijk het booronderzoek voor alle vijf de onderzoekslocaties te beperken tot één zijde van de berg. De vermoedelijke locatie werd in het veld benadrukt door een hoge concentratie middeleeuws aardewerk die uitsluitend aan één kant van de berg aanwezig was. Casestudy: Bieweg te Zanddijk Als voorbeeld van het onderzoek presenteren we kort de resultaten van de onder-

zoekslocatie aan de Bieweg in Zanddijk. De Bieweg kaart en luchtfoto Op de kaart van Visscher (1656) loopt aan de west- en noordzijde van de berg een weg. Hattinga schetst rond 1750 hetzelfde beeld. Op deze laatste kaart vertoont deze weg een opvallende kromming ten zuiden van de berg (af b. 3). Hiermee wordt de suggestie gewekt dat de weg in het verleden om iets heen heeft gelopen. Eén van de mogelijkheden zou het voorhof van het mottekasteel kunnen zijn. Uit de gedetailleerde bodemkaart van Bennema en Van der Meer blijkt dat de berg (aangeduid met ‘ster-symbool’) op een jonge kreekrug (MMr3) ligt. Ten zuiden van de berg liggen jonge overgangsgronden (MMt3d). De paars ingekleurde zone geeft een restgeul aan. Dit betekent dat in de Middeleeuwen de kreek op kleine schaal watervoerend is geweest en een mogelijke gracht heeft gevoed (af b. 4). De voormalige kreek heeft grote delen van het onderliggende Hollandveen weggeschuurd, waardoor de locatie ongeschikt werd voor de grootschalige middeleeuwse veenwinningsactiviteiten. In tegenstelling tot andere onderzochte locaties,

Afb. 5 De berg aan de Bieweg geprojecteerd op het Actueel Hoogtebestand Nederland. Het verhoogde voorhof ten zuiden van de berg is nog duidelijk zichtbaar. Bron: AHN, bewerking WAD

Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 313

|

313

18-11-16 12:16


mogelijke gracht rondom het hof. Op een luchtfoto uit 2014 is het verloop van de voormalige gracht goed zichtbaar als een lichte verkleuring op de akker (af b. 6).

Afb. 6 Boorpuntenkaart van het onderzoek aan de Bieweg op een luchtfoto 2014. De boringen met grachtvullingen zijn blauw aangeduid. Bron: CHS Zeeland, bewerking WAD

zoals de berg bij Biggekerke waar moerneringsactiviteiten eventuele resten van een voorhof weggegraven hebben, lijkt bij de Bieweg geen sprake van moernering geweest te zijn. Hierdoor kunnen mogelijke middeleeuwse sporen nog bewaard zijn gebleven. Het meest in het oog springend zijn de luchtfoto’s en de hoogtekaart uit het Actueel Hoogtebestand Nederland. Op deze laatste kaart is de berg als hoogste punt rood weergegeven. Ten zuiden hiervan is een opvallende ovaalvormige verhoging zichtbaar (af b. 5). Deze verhoging, naar alle waarschijnlijkheid het verdwenen voorhof, is omringd door een lagergelegen strook en is te interpreteren als de

314

|

Onderzoek op het terrein Bij een eerste globale prospectie is een overduidelijke aardewerkconcentratie aan de zuidzijde van de berg gevonden. Aan de andere zijden van de berg is nagenoeg geen middeleeuws materiaal aangetroffen. De zuidelijke zone werd in vakken van 10 bij 10 m opgedeeld waarbij al het aardewerk systematisch werd verzameld. De vondstassemblage bestaat uit grijs aardewerk, pingsdorf, paffrath, Maaslands wit, kogelpot en spaarzaam rood geglazuurd aardewerk. Door de fragmentarische aard is slechts een globale datering tussen de 11e en 13e eeuw te geven, een tijdspanne die goed aansluit bij de periode waarin de motte waarschijnlijk in gebruik is geweest. Het aardewerk concentreert zich in een zone die volgens het verwachtingsmodel aangeduid kan worden als het mogelijke voorhof (af b. 7). Om de verwachte locatie en de aard van de middeleeuwse gracht te bevestigen, zijn over hetzelfde gebied drie boorraaien gezet. Aan zowel de oost-, zuid- en westzijde kwamen sterk humeuze vullingen aan het licht, met plantenresten en resten van baksteen, schelp en houtskool (af b. 6). Naar alle waarschijnlijkheid gaat het hier om de voormalige gracht die rond het voorhof lag. De grachtvulling is laagsgewijs opgebouwd met kleiige en zandige bandjes. Dit doet vermoeden dat de gracht niet in één keer is gedempt, maar geleidelijk is dichtgeslibd. Conclusie Uit de verschillende onderzoeksmethodes is het duidelijk dat het voorhof bij het bergje aan de Bieweg aan de zuidzijde heeft gelegen. Wie dit bergje heeft laten opwerpen is uit historische bronnen niet bekend. Wellicht was een lid van de bekende adellijke familie Van

Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 314

18-11-16 12:16


Borssele de opdrachtgever. Deze familie woonde in de nabijheid en liet in 1250 n. Chr. kasteel Sandenburch bouwen. Het mottekasteel aan de Bieweg was voor die tijd al gebouwd. Het voorhof was ca 60 bij 50 m. groot waarop een boerderij en enkele bijgebouwen van de lokale heer moeten hebben gestaan. Er is helaas weinig archeologisch onderzoek gedaan naar de voorhoven in het algemeen. Nieuw onderzoek moet meer informatie geven over de aard van de bebouwing waardoor vanzelf ook inzicht wordt verkregen over hoe het leven op een voorhof eruit heeft gezien. Het onderzoek bij vijf Walcherse bergjes spitste zich voornamelijk toe op het lokaliseren van het voorhof. Door het combineren van luchtfoto’s, bodem-, hoogte- en historische kaarten werd een vrij betrouwbaar verwachtingsmodel opgesteld. Non-destructief onderzoek in de vorm van een gedetailleerde veldkartering en een gericht booronderzoek biedt de mogelijkheid de locatie van het hof nauwkeuriger te bepalen. Bij de bergjes aan de Bieweg en de Bergweg kon op deze manier het voorhof worden gelokaliseerd. Bij de bergjes aan de Bosweg en in Kleverskerke was het resultaat minder duidelijk en van de berg aan de Meinersweg lijkt het voorhof door latere veenwinning verdwenen te zijn. In de toekomst zou geofysisch onderzoek ook een geschikte methode kunnen zijn om in landelijke gebieden deze neerhoven, maar ook verdwenen vliedbergen, in kaart te brengen. Op deze manier zouden naast de heuvels, ook de onderbelichte neerhoven een betere bescherming kunnen krijgen. Het onderzoek aan de Zwanenburgse Weg Introductie: aanleiding tot het onderzoek Het onderzoek kadert binnen een initiatief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, de AWN vrijwilligers in de archeologie en de Walcherse Archeologische Dienst. De aanleiding was een vondstmelding van eigenaar Ad Wou-

Afb. 7 Prospectiekaart van het Middeleeuwse aardewerk (1000-1500) aan de Bieweg. Rood duidt op een hoge concentratie. Afbeelding: WAD

ters van grote hoeveelheden middeleeuws aardewerk en een fragment van een benen kam. Het perceel bevindt zich in een gebied met belangrijke archeologische vindplaatsen uit de Romeinse tijd en IJzertijd met ten zuiden van het onderzoeksgebied het aardewerkdepot van Grijpskerke-Kievitshoekweg. Het terrein grenst aan oostelijke zijde aan het Hof Zwanenburg, een 18e-eeuwse buitenplaats, die teruggaat op een oudere, mogelijk middeleeuwse, voorganger. Het gevonden aardewerk, te dateren tussen de 9e en 13e eeuw, werd door de melder verspreid over het hele perceel gevonden, met een schijnbare concentratie in de zuidoostelijke hoek van het terrein. Op het perceel is een opmerkelijke cirkel-/ovaalvormige verkleuring zichtbaar in combinatie met zichtbare Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 315

|

315

18-11-16 12:16


onderzoek werd uitgevoerd in februari 2012.

Afb. 8 Zwanenburg op de bodemkaart van Bennema & Van der Meer. Het onderzoeksgebied ligt op een kruising van smalle kreekruggen. Het terrein wordt vergraven (g) aangeduid. Bron: Bennema, 1952

groeiverschillen in de aanwezige gewassen. De diameter van de verkleuring bedraagt een kleine 30 m en lag, getuige dhr. Wouters, oorspronkelijk een stuk hoger dan de rest van het perceel. Door herhaaldelijk ploegen is deze verhoging genivelleerd. Dit sterke verval en het ontbreken van bescherming noodzaakte een non-destructieve studie van het terrein door middel van een uitgebreide veldverkenning en een beperkt booronderzoek. Doel hierbij is het bepalen van de aard, datering en begrenzing van de vindplaats. Het

Korte schets Hof Zwanenburg en omgeving Voorafgaand aan het veldonderzoek werd het perceel bekeken op historisch kaartmateriaal, bodemkaarten, luchtfoto’s en het Actueel Hoogtebestand Nederland. De uitgebreide studie naar het Hof Zwanenburg uit 2009 van R.H.M. van Immerseel was hierbij een grote hulp. 16 Op geen van de geraadpleegde historische kaarten is een aanwijzing voor de aanwezigheid van een vliedberg met voorhof te vinden. Wel wordt Hof Zwanenburg al op de oudst beschikbare kaart van “de heerlijckheijt van oostcappelle” uit eind 16e eeuw aangeduid als bescheiden boerderijcomplex. Ook op de kaart van Christoffel Bernards uit 1641 en deze van Visscher-Roman uit 1650 is deze boerderij weergegeven. Het is goed mogelijk dat het huidige Hof Zwanenburg zijn roots heeft in een middeleeuws voorhof. Van de oudste geschiedenis van het Hof is weinig bekend. Ten westen van de woning is enige jaren geleden op één plek aardewerk gevonden uit de 11e/12e eeuw, waaronder pingsdorf- en kogelpot-

Afb. 9 Detail van het onderzoeksterrein aan de Zwanenburgseweg uit het Actueel Hoogtebestand Nederland. De motte is hier ook als een lichte verhoging herkenbaar. Bron: AHN

316

|

Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 316

18-11-16 12:16


Afb. 10 Overzicht van de prospectievakken op het onderzoeksterrein. Afbeelding: WAD

aardewerk. Ten oosten van de schuur bleek zich een grote hoeveelheid aardewerk uit de 15e eeuw te bevinden, waaronder grote fragmenten van kookpotten van roodbakkend aardewerk en steengoedfragmenten. Opvallend is de vestigingsplaats van het Hof Zwanenburg in het lage poelgebied tussen hoger gelegen kreekruggen. Logischerwijs zocht men

immers de hogere, en bijgevolg drogere, plekken op in het landschap. Vandaag is van de illustere buitenplaats weinig meer te zien. De oude percelering en tuinopbouw zijn door de herverkaveling na de inundatie grotendeels uitgevlakt. Op de bodemkaart van Bennema en Van der Meer wordt de omgeving van het onderzoeksgebied aangegeven als een zone

Afb. 11 Veldkartering aan de Zwanenburgseweg. Foto: AWN Zeeland

Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 317

|

317

18-11-16 12:16


deze sporen als een genivelleerde berg en gedempte gracht te interpreteren.

Afb. 12 Overzicht van de aardewerkverspreiding aan de Zwanenburgseweg. Periode 1500-1800. Afbeelding: WAD

Afb. 13 Overzicht van de aardewerkverspreiding aan de Zwanenburgseweg. Periode 1200-1500. Afbeelding: WAD

318

|

met oude kleiplaatgronden. Opmerkelijk is dat de bodem hier als ‘vergraven’ staat aangegeven (afb. 8). Naar alle waarschijnlijkheid wordt verwezen naar de activiteiten die met het voormalige buiten samenhangen, maar ook oudere resten kunnen onder deze noemer geplaatst worden. Op de geraadpleegde luchtfoto’s zijn vage sporen te zien die een mogelijke structuur in de ondergrond suggereren. Een gedetailleerde opname uit het Actueel Hoogtebestand Nederland geeft een indicatie. Centraal op het perceel, ter hoogte van de verkleuring op het terrein, is een iets verhoogde cirkelvormige zone herkenbaar met er omheen een opvallende laagte (afb. 9). De verleiding is groot

Doelstelling en Methodologie Een systematische veldkartering in vakken van 5 x 5 m moest het precieze verspreidingspatroon van de vondsten in kaart brengen. In totaal zetten de onderzoekers 312 vakken uit over het hele perceel (af b. 10). Al het vondstmateriaal werd verzameld om een zo volledig mogelijk beeld van de locatie te krijgen (af b. 11). Over de centrale verkleuring moesten twee boorraaien, oost-west en noord-zuid georiënteerd, de aard ervan duiden en de stratigrafische positie van eventuele bewoningsniveaus of spoorvullingen in kaart brengen. Het onderzoeksterrein werd eveneens afgezocht met de metaaldetector en metaalvondsten werden driedimensionaal ingemeten met GPS. De AWN-leden wasten nadien het verzamelde vondstmateriaal en werkten alles uit onder begeleiding van archeologen van de WAD. Resultaten veldonderzoek Veldkartering De resultaten uit de veldkartering zijn sprekend. In totaal werden 1986 fragmenten aardewerk verzameld (7058 gr), 1854 fragmenten bouwmateriaal (19377 gr), 1207 stuks dierlijk bot en schelp (4889 gr), 236 stuks natuursteen (2805 gr), 24 glasfragmenten en 20 stuks metaal (299 gr). Binnen het aardewerk werd een opdeling gemaakt in drie grote tijdsperiodes: 900-1200, 1200-1500 en 1500-1800. Het aardewerk uit de periode 1500 tot 1800 (469 fragmenten of 25% van het totaal) zit duidelijk geclusterd in de zuidoostelijke hoek van het terrein (af b. 12). Dit is de plek waar in die periode het hoofdgebouw van de buitenplaats Zwanenburg heeft gestaan. Op de rest van het terrein zijn in de vakken slechts enkele geïsoleerde scherven gevonden. In de 16e- – 19e eeuw was dit perceel in eerste instantie in gebruik als akkerland en later was het onderdeel van de tuinen van het buiten. Voor de

Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 318

18-11-16 12:16


periode 1200-1500 is het vondstmateriaal beperkter (113 stuks of 6% van het totaal). De meeste vondsten lijken zich aan de oostzijde van het terrein te bevinden, waar naar alle waarschijnlijkheid het voorhof heeft gelegen dat later uitgegroeid is tot het buiten Zwanenburg (af b. 13). Het is de oudste periode, 9001200, waaruit het gros van de aardewerkvondsten vandaan komt. In totaal werden 1377 fragmenten geborgen, goed voor 69% van het totaal. Deze vondstassemblage bestaat ongeveer voor de helft (53%, 753 stuks) uit pingsdorf fragmenten, voor 29% uit kogelpot (416 stuks), 15% uit blauwgrijze waar (213 stuks), 2% uit Maaslands wit (24 stuks) en voor 1% uit badorfaardewerk (12 stuks). De verspreidingskaart van het aardewerk uit deze periode is opmerkelijk en lijkt het vooraf opgestelde verwachtingsmodel van een omgrachte terp/vliedberg te bevestigen (af b. 14). De vondsten concentreren zich in een cirkelvormige zone rond de in het veld waargenomen verkleuring. Deze zone kan waarschijnlijk geĂŻnterpreteerd worden als de gracht, waarin veel materiaal tijdens en bij het opgeven van de site

terecht is gekomen. Binnen de verkleurde zone valt het percentage aardewerk sterk terug, aangezien hier oorspronkelijk een aarden heuvellichaam lag. Het hoogtepunt van de Zeeuwse mottekasteeltjes (tussen de 11e en 13e eeuw) sluit perfect aan bij het gevonden materiaal. De aanwezigheid van een beperkt aantal badorfscherven (te dateren rond 900-1000), die allemaal geclusterd werden gevonden binnen de contouren van de vermoedelijke gracht, suggereert

Afb. 14 Overzicht van de aardewerkverspreiding aan de Zwanenburgseweg. Periode 900-1200. Afbeelding: WAD

Afb. 15 De opbouw van de tweeperiodenberg te Abbekinderen. De motte is duidelijk opgeworpen op de kernheuvel met bewoningsresten uit de 10e-11e eeuw. Bron: Trimpe-Burger, 1958 Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 319

|

319

18-11-16 12:16


ook een oudere bewoningsfase. Zogenaamde tweeperiodenbergen zijn een veel voorkomend verschijnsel in Zeeland. Als voorbeeld kan de door J.A. Trimpe-Burger onderzochte berg van Abbekinderen aangehaald worden. Bovenop een woonterp uit de 10e – 11e eeuw werd een nieuwe heuvel aangelegd, daterend tussen de 11e en 13e eeuw (af b. 15).17 Booronderzoek Om de theorie van een motte te toetsen, werden over de kernzone van de verkleuring twee haaks op elkaar geplaatste boorraaien uitgezet, bestaande uit 7 noord-zuid en 4 oost-west georiënteerde boringen (af b. 16). Hierbij werd gekeken naar een eventuele aanwezigheid van een voormalig heuvellichaam en de loop van mogelijke grachten. In nagenoeg alle boringen werd onder een dunne bouwvoor een 1,00-1,30 m dik, sterk gestratificeerd zandpakket aangetroffen. Het pakket is sterk ijzer- en fosfaat-

houdend en in de bovenste meter redelijk compact. De sterke gelaagdheid, compactie en fosfaatrijke grond zouden de aanwezigheid van intentioneel opgebrachte pakketten kunnen suggereren. In één boring (boring 7) werden donkergrijze heterogene, humeuze kleilagen aangetroffen, die als mogelijke resten van een gracht zouden kunnen worden geïnterpreteerd. Het is duidelijk dat er op deze locatie nog een uitbreiding van het booronderzoek zal moeten plaatsvinden om deze theorie verder te kunnen toetsen. Conclusie De vondstmelding en het daaruit volgende onderzoek aan de Zwanenburgseweg heeft het bestaan van een tot dan onbekend motteterrein aan het licht gebracht. Volgens de oudst beschikbare kaarten stond eind 16e eeuw op het perceel grenzend aan de oostelijke zijde van het onderzoeksterrein al een boerderij,

Afb. 16 Overzicht van de boringen op het onderzochte perceel aan de Zwanenburgseweg. Afbeelding: WAD

320

|

Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 320

18-11-16 12:16


later uitgegroeid tot het Hof Zwanenburg. De vondst van de motte geeft aan dat dit laat 16e-eeuwse boerderijcomplex naar alle waarschijnlijkheid teruggaat op de bebouwing van een voormalig middeleeuws voorhof. De kaart van J.C. de Man uit 1888 die een inventaris maakt van nog bekende vliedbergen eind 19e eeuw, laat op deze plek geen berg zien. Ook op geen van de oudere kaarten wordt deze als dusdanig aangeduid. Het zou erop kunnen wijzen dat de motte al snel, aan het eind van de 13e eeuw in onbruik is geraakt en afgevlakt. Dit vertaalt zich in het vondstmateriaal waarbij de concentratie aardewerk uit de periode 900-1200 zich voornamelijk ter hoogte van de gracht van het voormalige opperhof bevond. De clustering van het materiaal uit 1200-1500 ten oosten van de berg zou kunnen duiden op een gecontinueerd gebruik van het voorhof na het opgeven van het opperhof. Of de berg nog zichtbaar is, is moeilijk te achterhalen maar de gracht lijkt, door het ontbreken van de grote hoeveelheden jonger materiaal, in elk geval tegen die tijd al gedempt te zijn. Eind 16e eeuw bevestigt het historisch kaartmateriaal de aanwezigheid van een boerderijcomplex hier en is te zien dat het vondstmateriaal uit de 16e-19e eeuw zich hoofdzakelijk in de zuidoostelijke hoek van het terrein concentreert. De motte is ingepland op een kruising van kleine kreekruggen, ten noorden van de weg die zeer waarschijnlijk in de Middeleeuwen al de verbinding tussen Oostkapelle en Serooskerke vormde. Hoe het oorspronkelijke voorhof eruit heeft gezien en hoe groot de gemeenschap moet zijn geweest kon niet meer achterhaald worden door de latere doorontwikkeling naar het Hof Zwanenburgh. Het geeft wel een mogelijke continuering van de bewoning aan van de Middeleeuwen tot nu. Wie de versterking heeft laten bouwen is niet bekend. In de onmiddellijke omgeving geeft de kaart uit Schuiling (af b. 1) nog drie andere motte-terreinen aan die elk door

een andere ambachtsheer zullen zijn opgeworpen. Bij archeologisch onderzoek voor de aanleg van de N57 bij Serooskerke werden op twee locaties een huisplattegrond en verschillende sporen uit de 10e-12e eeuw gedocumenteerd.18 Dit geeft aan dat het gebied in die tijd al een belangrijke bewoningscluster vertegenwoordigde. Conclusies en toekomstig onderzoek Waar de nog zichtbare bergen doorgaans een zekere bescherming genieten, geldt dat allerminst voor de voormalige neerhoven of de in het verleden geëgaliseerde bergjes. Toekomstig onderzoek kan helpen om deze monumenten weer in beeld te brengen en te vrijwaren van verdere degradatie. De case study aan de Bieweg en het onderzoek aan de Zwanenburgseweg laten zien dat door een combinatie van beschikbare data en een beperkt nondestructief veldonderzoek een helder beeld van de ligging, omvang en datering van een verdwenen mottekasteel kan worden gevormd. Oude kaarten kunnen door onregelmatigheden in het wegenpatroon of percelering de aanwezigheid van een verdwenen structuur suggereren. Het microreliëf, dat door de komst van het gedetailleerde AHN uiterst nauwkeurig gevisualiseerd kan worden, kan voor het oog verborgen landschapskenmerken weer laten uitkomen. De waarde van luchtfoto’s en bodemkaarten behoeft weinig uitleg. De laatste jaren is het geofysisch onderzoek sterk in opmars. Hoewel het binnen onze twee case studies om financiële redenen niet aan bod is gekomen, kan deze vorm van non-destructief onderzoek aangemerkt worden als een waardevolle manier om deze, vaak relatief geïsoleerde, locaties in beeld te brengen.

b.silkens@middelburg.nl i.mostert@zeeuwsarchief.nl Hofplein 16 4331ck Middelburg Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 321

|

321

18-11-16 12:16


Noten 1 Bram Silkens voltooide in 2000 de opleiding Archeologie aan de Universiteit Gent. Hij is veldarcheoloog bij de Walcherse Archeologische Dienst (WAD). Ilja Mostert heeft archeologie gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Voor zijn masterscriptie heeft hij onderzoek gedaan naar de voorhoven van de voormalige mottekastelen. Tegenwoordig is hij werkzaam bij het Zeeuws Archief. 2 Vliedberg is de gebruikelijke naam voor de kunstmatige heuvels die voornamelijk verspreid liggen over de provincie Zeeland. De meeste van deze heuvels vinden hun oorsprong als onderdeel van middeleeuwse mottekastelen. Een verkeerde interpretatie als vluchtheuvel bij overstromingen heeft hen de naam ‘vliedberg’ opgeleverd. 3 Mostert, 2013. 4 Dekker 2002, p. 31. 5 De Graaf 2004, p. 157. 6 Dekker 1971, p. 405. 7 Vervloet 1980, p. 201. 8 Henderikx 1996, p. 20. 9 Vervloet 1980, p. 205. 10 Besteman 1981, p. 41. 11 Vervloet 1980, p. 196. 12 Janssen 1996, p. 45. 13 Arkenbout 1983, p. 12. 14 Arkenbout, 1974 & Kamphuis, 1998. 15 Vervloet 1980, p. 196. 16 Van Immerseel, 2009. 17 Trimpe-Burger 1958, p. 123-138. 18 Dijkstra 2011, pp. 351-355 & 547-550. Literatuur Arkenbout, A.A. & H. van der Graaf, 1974: De burcht van Oostvoorne, in: Holland: regionaal-historisch tijdschrift, vol. 6, p. 97-126. Arkenbout, A.A. & H. van der Graaf, 1983: De burcht te Oostvoorne, Oostvoorne. Nederlandse Kastelen, deel IL, Den Haag, 32p. Besteman, J.C., 1981: Mottes in the Netherlands: a provisional survey and inventory, in: J.T. Hoekstra e.a.: Liber Castellorum. 40 variaties op het thema kasteel, Zutphen, 40-60. Dekker, C., 1971: Zuid-Beveland. De historische geografie en de instellingen van een Zeeuws eiland in de middeleeuwen, Assen. Dekker, C., 2002: Een schamele landstede. Geschiedenis van Goes tot aan de Satisfactie in 1577, Goes, 28-35. Dijkstra, J., F.S. Zuidhoff (red), 2011: Kansen op de Kwelder. ADC monografie 10, Amersfoort. Graaf, R. de, 2004: Oorlog om Holland 1000-1375 (Middeleeuwse studies en bronnen XXXVIII), Hilversum, 151-209. Henderikx, P.A., J.A. Lantsheer, A.C. Meijer, J.A. van Werkum & A. Wiggers (red.), 1996: Duizend jaar Walcheren. Over gelanden, heren en geschot, over binnen en buitenbeheer (Werken uitgegeven door het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen Deel 8), Middelburg. Janssen, H.L., 1996: Tussen woning en versterking. Het kasteel in de Middeleeuwen, in: H.L. Janssen, J.M.M. Kylstra-Wielinga & B. Olde Meierink (red.): 1000 jaar kastelen in Nederland. Functie en vorm door de eeuwen heen, Utrecht, 15-111. Kamphuis, J., 1998: Oostvoorne, De Burcht, Delft. Mostert, I., 2013: Werven en voorhoven. Een interdisciplinair onderzoek naar de mottekastelen op Walcheren. Walcherse Archeologische Rapporten 37, Middelburg. Schuiling R., 1912: De Nederlandsche vluchtheuvels, geografisch beschouwd, in: Tijdschrift Aardrijkskundig Genootschap, 2e serie, XXIX, pp. 599-622: krt. Trimpe Burger, J.A., 1958: Onderzoekingen in vluchtbergen, Zeeland, in: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (BROB), jaargang 8-1957-1958, Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort, 114-157. Van Immerseel, R.H.M. 2009: Historisch onderzoek verborgen buitenplaats Zwanenburg, Stichting PHB Vervloet, J.A.J., 1980: De kasteelbergen in Zeeland; een algemeen overzicht, in: Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, Geografische Tijdschrift 14, 194-207.

322

|

Non-destructief onderzoek naar mottekastelen op Walcheren

06-2016 binnenwerk.indd 322

18-11-16 12:16


De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief Resultaten van recent dijkenonderzoek in Zeeland Bas Chamuleau, Annette Wagner en Nathalie de Visser1

Zeeland en dijken zijn nauw met elkaar verbonden. Toch is dijkenonderzoek nog maar recent een ‘hot item’ in Zeeland. Daarbij wordt niet enkel de dijk op zich bekeken maar vooral het systeem waar een dijk onderdeel van uitmaakt. Met name het onderzoek naar waarom die dijk op die plek werd aangelegd is belangrijk. Dat laatste is in Zeeland totaal anders dan in de rest van Nederland. Dat hangt samen met de vorming van het landschap door de eeuwen heen. Het dijkenonderzoek staat weliswaar nog in de kinderschoenen, maar is goed op weg. Dit artikel gaat specifiek in op het belang van dit onderzoek en waar onderzoek in de toekomst op gericht zou moeten zijn. Dijken in Zeeland zijn beeldbepalend landschappelijk cultuurhistorisch erfgoed. Ze zijn als het ware de ruggengraat van de geschiedenis van de vorming van de provincie Zeeland. Maar de cultuurhistorische waarde van dijken staat onder druk.2 Het klimaat verandert en wij krijgen steeds meer zachtere winters, warmere zomers en langere droge perioden, gepaard met meer neerslag, meer extreme regenbuien en een stijgende zeespiegel. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en waterstaatkundige werken kunnen ervoor zorgen dat dijken verdwijnen. Dijken die hun waterkerende functie verloren, worden niet meer onderhouden waardoor de kruinlijn kan vervormen. Overheden moeten ervoor zorgen dat waterkerende dijken en dijkrelicten worden gezien als cultureel erfgoed door die een dubbelbestemming te geven in bestemmingsplannen en aan te geven in omgevingsplannen. Waterschap Scheldestromen en Rijkswaterstaat houden in hun plannen al rekening met cultuurhistorische fenomenen. Zo werd voor de

laatste dijkverzwaring in Zeeland (20072015) een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd naar en op de zeedijken. Bedijkingsgeschiedenis De eerste sporen van dijken in Zeeland dateren uit de Midden-Romeinse tijd en werden aangetroffen bij Serooskerke (Walcheren) bij onderzoek in 2008 in het kader van de aanleg van de N57.3 Uit het onderzoek bleek dat al rond 175 n. Chr. de invloed van de zee via een geul in het schorren- en slikkenlandschap duidelijk aanwezig was. Inheemse bewoners legden rond 200 op de oostelijke oever van die geul met schorrenplaggen een 80 cm hoog terpje aan met een diameter van 8 m. Sporen van twee Romeinse dijkjes stonden met dit terpje in verbinding. De oudste dijk was opgebouwd uit plaggen van veen en schorrenklei, de jongste - net als het terpje - alleen uit plaggen van schorrenklei. Ze lagen in een kweldergebied en werden opgeworpen om droge voeten te houden. Dat dit niet altijd lukte, blijkt uit het feit dat na een overstroming een twee-

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 323

|

323

18-11-16 12:16


Afb. 1 Overzichtskaart van Zeeland met de locaties waar recent dijkonderzoek heeft plaatsgevonden. 1. Sint Philipsland (SCEZ, 2009) 2. Wemeldinge (Chamuleau, 2010) 3. Perkpolder (BAAC, 2010) 4. Veendijken Saefthinge (SCEZ, WAH, 2010-2016) 5. Ouwerkerk-Viane (Chamuleau, 2011) 6. Tweede Bathpolder (Chamuleau, 2011) 7. Terneuzen Graaf Jansdijk (Chamuleau, 2011) 8, Ritthem Fort Rammekens (WAD, 2012/3) 9. Kreekrakpolder (SCEZ, 2012) 10. Heinkenszand-Westerguitpolderdijk (Chamuleau 2012) 11. Kamperland Anna Jacobapolderdijk (Chamuleau, 2012) 12a. Breskens-Schallegatpolder en 12. BreskensNieuwe Sluis (Archeodienst, 2013) 13. Nieuwerkerk-Platte Capelledijk (Artefact!, 2013) 14. Krabbendijke-Karelpolder (Chamuleau, 2013) 15. Goes-Kattendijksedijk (Chamuleau, 2014) 16. Ellewoutsdijk-Hattumpolderdijk (SCEZ, 2014) 17. Kortgene-Schapendijk (Artefact!, 2014) 18. Yerseke-Landbouwhaven (Chamuleau, 2014) 19. Heinkenszand/’sHeerenhoek- Sloeweg Poldersedijk (19a); Stelledijk (19b); Oude Kraaiertsedijk (19c); Nieuw Kraaiertsedijk (19d) (SCEZ, 2014/5) 20. Sint Annaland-Anna Vosdijk (Artefact!, 2015) 21. Zierikzee-Haven Val (Chamuleau, 2015) 22. Perkpolder Zeedijk (SCEZ, 2016) 23. Breskens Zeedijk (SCEZ, 2016) 24. Arnemuiden Clasinastraat (ADC, 2012) 25. Serooskerke N57. Bron: Edufact.

de dijk nodig was. Na 250 overstroomde het hele gebied en werden dijken en terpje afgedekt met een kleilaag. De bedijkingsgeschiedenis in de Middeleeuwen begon in de 10e en 11e eeuw met het drooghouden van de gronden in het huidige Zeeuws-Vlaanderen door de gra-

324

|

ven van Vlaanderen. Vlaamse abdijen hadden daar gronden die ze exploiteerden om inkomsten te genereren. Dijken komen in verschillende maten en vormen voor en ook de opbouw varieert. Zo werden in de 16e en 17e eeuw om militaire redenen veel liniedijken aangelegd. Ook de dijkbekleding wijzigt door de jaren heen. Zo werden bijvoorbeeld tussen 1906 en 1939 lage betonnen Muraltmuurtjes aangelegd op de kruin van de dijken. Die bleken niet bestand tegen de watersnoodramp van 1953 waardoor ze daarna niet meer werden aangebracht. Vooral de meest recente dijkverzwaringen - op dit moment geen onderwerp van studie - maken gebruik van steeds vernuftiger materialen. Treffend is dat het systeem van kustbescherming anno 2016 teruggrijpt naar de natuurlijke variant uit de Prehistorie: het opwerpen van strandwallen voor de kust om de erosieve werking van het water tegen te gaan. In de toekomst zal dit aangevuld worden door verbreding van de oevers langs de getijdengeul. Dat kan door achter de huidige zeekeringen ruimte vrij te maken voor waterberging. Daartoe zullen secundaire waterkeringen worden aangepast of worden aangelegd. De primaire waterkeringen zullen permanent of incidenteel water in de tussenliggende ruimte kunnen doorlaten. Hierdoor ontstaat er een natuurlijke buffer tussen zee en land die voor meer veiligheid en grotere duurzaamheid zorgt. Recent dijkenonderzoek in Zeeland Een volledig overzicht van al het recent uitgevoerde dijkenonderzoek in Zeeland is te zien op afbeelding 1. Een aantal van deze locaties komt aan bod in dit artikel maar lang niet alle, want elke dijk heeft een eigen verhaal. In dit artikel wordt één dijkonderzoek uitgelicht: het onderzoek aan de Emelissedijk bij Wissenkerke. Het structurele dijkenonderzoek in Zeeland kreeg in 2009 vorm door de oprichting van een werkgroep ‘Dijkenproject Zeeland’ bestaande uit leden van AWNZeeland en de Stichting Cultureel Erf-

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 324

18-11-16 12:16


goed Zeeland (SCEZ) ondersteund door de Provincie Zeeland. Het project ‘Inventarisatie en beschrijven van de Zeeuwse Binnendijken’ was geboren. Alle data uit het project zouden worden opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur voor Zeeland (CHS) om zo de kennis over de waterstaatsgeschiedenis van Zeeland te vergroten. In 2010 startte een onderzoek naar de binnendijken op Sint Philipsland en na inventarisatie en historisch onderzoek volgden grondboringen in enkele dijklichamen waarin geen kabels of leidingen waren opgenomen. Het met de hand boren in droge binnendijken was zwaar en bleef te ondiep. Daardoor konden uit de boormonsters geen opbouwfasen worden afgelezen en leverde het pilotproject te weinig bruikbare informatie op. Daarom is deze werkwijze gestaakt en gekozen voor een andere: het doen van waarnemingen tijdens werkzaamheden aan of door dijken. Regelmatig worden infrastructurele werken uitgevoerd waarbij dijken betrokken zijn. Opdrachtgevers zijn in het kader van bestemmingsplannen verplicht archeologisch onderzoek te laten verrichten naar de mogelijke archeologische waarde van een dijk. Leden van de AWN volgen al deze werken en doen waarnemingen tijdens dijkdoorgravingen of assisteren bij archeologisch onderzoek. Hierbij gaat het om het uitwisselen van lokale kennis van de waterstaatgeschiedenis, het gezamenlijk beoordelen en om aanvullend historisch onderzoek. Deze werkwijze levert veel informatie op over de bedijkingsgeschiedenis en de waardering van het waterstaatkundig element. Tot nu toe voerde de AWN, al of niet in samenwerking met archeologische bedrijven, zo’n 30 onderzoeken uit. Centrale vragen bij dit dijkenonderzoek zijn: waarom is de dijk op deze plaats aangelegd, wie legde de dijk wanneer aan, hoe is de dijk samengesteld en aangepast en welke kunstwerken bevinden zich in of onder de dijk? Onderzoek dijkensystemen Om inzicht te verkrijgen in de vroegste

bedijkingen worden eerst de ontwikkelingen beschreven die aan het bedijken voorafgingen en die bepalend waren voor de aanleg van de eerste interlokale dijken. In 2014 kon de SCEZ enkele dijken onderzoeken die door de verbreding van de N62 (Sloeweg) werden aangetast. Een van de dijken was heel bijzonder: de Poldersedijk, gelegen tussen ’s Heer Arendskerke en Heinkenszand. Deze bevatte de eerste ringdijk langs de westkust van het toenmalige eiland Zuid-Beveland (afb. 1). Deze dijk werd omstreeks de 12e eeuw aangelegd rond een groot schorweidegebied dat nu ‘De Poel’ heet, nu van 0 tot 1,5 m -NAP. Tussen de westkust van Zuid-Beveland en de oostkust van Walcheren lag in de Romeinse tijd een water met geulen die in verbinding stonden met de monding van de Schelde (ten noorden van Walcheren). Dit was een groot en diep water in een tijd dat de Westerschelde nog niet bestond. Het door de dijk omsloten gebied, het oudland, heeft een bodemopbouw vanaf het Pleistoceen gevolgd door het laagpakket van Wormer, het Hollandveenlaagpakket en het laagpakket van Walcheren. Vanaf circa 500 v. Chr. kwam het veenlandschap, dat heel Zeeland vanaf ca. 4500 v. Chr. bedekte, geleidelijk aan vanaf de kust onder invloed van het getij. Rond 800 n. Chr. kwam Saeftinghe binnen het bereik van het getij en rond 1200 bereikte het zeewater het noordoosten van Zeeland. Het veenlandschap vertoonde een reliëf door veenruggen en de daartussen gelegen dalen, waarin veenstromen overtollig water afvoerden. Zuidelijk van de bovenloop van de Schelde mondden deze veenstromen hoofdzakelijk in deze rivier uit (nu Oosterschelde). De veenstromen kwamen lager te liggen door het voortdurende inklinken ten gevolge van een verbeterde drainage van het veen, waardoor ze binnen het bereik van de rivier en later van het getij kwamen. Dit versnelde de ontwatering van het veenlandschap waardoor een zichzelf versterkend proces van verdrinken en verlanden plaatsvond. De veenstromen functio-

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 325

|

325

18-11-16 12:16


Afb. 2 De 12e-eeuwse ringdijk west op Zuid Beveland. Bron: Dekker 1971.

neerden hierbij als getijdegeulen. Zij groeiden met de schorontwikkeling mee waardoor ze groter werden. 4 Deze getijde-/schorgeulen lieten niet alleen getijinvloed toe op de centrale delen van het schor, maar voerden ook water af van het veen en later van het daarop gevormde schor. Het aflopende waterdebiet bepaalde uiteindelijk de omvang van de geulen. Bij stagneren van het waterafvoerdebiet verzandden die. De kreekruggen in de omgeving van het onderzoeksgebied zijn gevormd in de tijd dat hun functie steeds verder afnam. Er werd genoeg sediment aangevoerd om de daling van de veenbodem te compenseren, waardoor het schor zich ontwikkelde tot boven het gemiddeld hoogwaterniveau. De veronderstelde veenrug(-gen) oostelijk gelegen van de Poldersedijk (De Poel) is waarschijnlijk kort voor de algemene bedijking tot binnen het niveau gedaald van de hoogste vloeden en die zetten hierop een dunne laag zware klei af. Langs de randen van De Poel is de afzetting van het laagpakket van Walcheren aanmerkelijk dikker. Het gebied van De Poel wordt aan de noordzijde en de oostzijde begrensd door kreekruggen.5

326

|

Langs de zuid- en westgrens van De Poel stroomden tot aan de 15e eeuw geulen en er ontstonden aanwassen van het Zwakesysteem. Het Zwakesysteem was de groep van dynamische getijdengeulen tussen de voormalige eilanden Walcheren, Zuid-Beveland en Borsele. De huidige polders worden gezamenlijk als ‘Zwakegebied’ aangeduid (af b. 2). De aangetroffen ringdijk van Zuid-Beveland bracht de eerste scheiding aan tussen de onbedijkte (schorre)weiden en de getijinvloed vanuit het Zwakesysteem. Al het gevormde land, dat door geleidelijke sedimentering tot circa 0,70 m boven het gemiddelde hoogwaterniveau uitkwam, werd hier als rijp schor bedijkt en vanaf de 9e eeuw raakte dit gebied bevolkt. Archeologische resten uit deze periode zijn ook in De Poel aangetroffen. Rond de 12e eeuw zijn in de buurt enkele nederzettingen met een parochiekerk gesticht.16 De ambachtsheren, leenmannen van de graaf, maakten hier de dienst uit. De graafschappen van Vlaanderen en Holland betwistten elkaar vanaf 1012 het Zeeuwse domein, waardoor de ambachtsheren hun machtsinvloed konden uitbreiden. Vanwege het wildernisregaal, waarbij de graaf rechten had op niet ont-

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 326

18-11-16 12:16


gonnen gronden, wilden de lokale heren de niet ontgonnen gronden in cultuur (laten) brengen. Ver van de directe invloed van de graaf, zullen zij niets hebben nagelaten om hun invloed hierop te vergroten. Het beschermen van het niet ontgonnen land was van belang om het in cultuur te brengen. Het bezit en de exploitatie, en het streven van de bezittende stand om het grondgebied uit te breiden, droeg er toe bij dat er samenwerking ontstond om het aanleggen van dijken mogelijk te maken. De heren van Schengen, destijds de ambachtsheren van Noordwest Zuid-Beveland, waren volgens een oorkonde uit 1147 van de St. Pieter te Utrecht, betrokken bij dijkherstel van Wolfaartsdijk. Door het winnen van het veen werd de bodem hier met circa 1 m verlaagd en kreeg het normale getij weer invloed op de vergraven onbedijkte gebieden. Dit dreigend gevaar werd vertolkt in een laat 12e-eeuwse verordening van graaf Boudewijn IX waarin hij het binnendijks moeren beperkte.6 In de 12e en 13e eeuw verboden de Cisterciënzers het moeren op door hen beheerde gronden.7 Dit betekent dat men het moeren al tijdens de vroegste bedijkingen als gevaarlijk voor het land zag. De wateroverlast door het moeren en de daaruit voortvloeiende bedreigingen, zullen lokale heren als een groot probleem hebben ervaren voor hun leengoed. Op Zuid-Beveland zijn vanaf de 10e eeuw lokale dijkjes langs de restgeulen aangelegd en ook werden restgeulen afgedamd om de getij-invloed te beperken. Ze zullen een zekere bescherming hebben geboden aan de landbouw die zich hier al vóór de 10e eeuw ontwikkelde. Tijdens een rustige periode in de strijd tussen Holland en Vlaanderen vanaf de tweede helft van de 11e eeuw tot het midden van de 12e eeuw, waarbij de ambachtsheren hun machtspositie konden uitbreiden, leek de tijd rijp voor de lokale heren om de steeds toenemende wateroverlast en bedreiging aan te pakken. Daarbij zullen zij in de 11e en 12e eeuw de horigheid van het volk hebben ingezet om lokale dijken en dammen steeds verder met elkaar

te verbinden.8 Het opwerpen van een doorlopende aarden wal op de hogere delen van het schor, beperkte de invloed van het getij op het gebied. In een geleidelijk proces zullen deze dijken aaneen zijn geregen totdat er een gesloten ringdijk rond een eiland ontstond. Deze lage dijkjes van circa 1,5 tot 2 m hoog, beschermd door gestapelde schorrenzoden tegen het buitentalud, zullen geen extreem hoogwater hebben kunnen keren. Uit onderzoek naar de hoogte van kernen van de oude nederzettingen blijkt dat die op Zuid-Beveland tussen 1,6 en 3 m +NAP lagen.9 Met een gemiddelde hoogte van circa 2 m +NAP zullen de woonhoogten in het onbedijkte land boven de hoogste vloeden hebben gelegen. Daarvan zullen de dijkhoogten zijn afgeleid, niet wetende dat door het bedijken van steeds meer land de vloedhoogte door opstuwing ging toenemen. Als gevolg van het bedijken en de daarbij behorende verbetering van de afwatering klonk het binnendijks gebied vanaf die tijd versneld in waardoor er inversie van het landschap ontstond. Het afsluiten van het land van de getij-invloed had als gevolg dat de natuurlijke afzetting van sedimenten werd verhinderd, waardoor het land niet meer aangroeide. Het inklinken van het veen in de bodem, ook onder de dijkjes, versterkte dit waardoor deze steeds lager kwamen te liggen. De zool van de aangetroffen oudste dijk onder de Poldersedijk lag op ca. 0,5 m -NAP. Daarmee is het oudste dijkje minstens 2 m gezakt. De gevolgen daarvan vonden wij terug in het totale dijkprofiel dat aan de voet circa 30 m breed was en de kruin, die op circa 4,5 m +NAP lag. Tussen de aanleg van het eerste dijkje in vermoedelijk het midden van de 12e eeuw en de aanleg van de voorliggende polder rond 1400, is deze dijk negen keer aangepast door verhogingen en verbredingen. Dit maakt deze vroege en zo vaak aangepaste dijk heel bijzonder. De bodemdaling had grote gevolgen voor de zeeweringen en men wilde daardoor steeds meer bescherming tegen overstromingen. In 250 jaar werd veel verbeterd

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 327

|

327

18-11-16 12:16


daan waardoor vanaf die tijd dijktaluds aan de waterkant werden afgevlakt. Daarna vonden zes ophogingen en dijkverbredingen plaats. Bij de eerste hiervan werd de dijk beschermd door een bekleding met veenplaggen. Daarop volgde een aanpassing waarbij zware klei werd toegepast. Bij de laatste, negende aanpassing, gaat het waarschijnlijk om de verbreding van de kruin ten behoeve van een rijweg. Dit kan zijn gebeurd toen de dijk niet meer als waterkering functioneerde. We krijgen hiermee inzicht in hoe de kennis over dijkbouw en dijkbeheer in circa 250 jaar toenam en werd toegepast. Afb. 3 Reconstructie van het 12e-eeuwse Zwakesysteem. Het Zwakesysteem was de groep van dynamische getijdengeulen gelegen tussen de voormalige eilanden Walcheren, Zuid-Beveland en Borsele. Tekening: Chamuleau 2016.

ten aanzien van de waterstaat. Uit het onderzoek bleek dat er in het aanleggen van de eerste interlokale dijken drie strategische varianten bestaan. De onderzochte westelijke dijk van Zuid-Beveland werd als bescherming aangebracht van de daarachter gelegen schorrenweiden met moerneringsputten. Ten noorden van Kapelle werd een groot schorrengebied met moerneringen juist buiten de ringdijk gehouden. En langs de oostkust van Walcheren werd de bedijking aangelegd om erosie van de kust tegen te gaan.(af b. 3). Negen keer dijkversterking Het is voor Zeeland uniek dat in een nog functionerende (binnen)dijk een eerste interlokale dijk aanwezig is. Het oudste dijkje heeft een hoogte van ca. 2 m en een aanlegbreedte van ca. 8 m. Uit het lopende onderzoek bleek dat het Zwakesysteem voor de westkust van ZuidBeveland zich vanaf rond 800 verlegde in westelijke richting. Daardoor ontstond door verzanding langs de kust van Zuid-Beveland een groot beschermend voorland dat hier in de 12e eeuw het stadium van hoog schor had bereikt. Uit het veldonderzoek bleek dat de dijk regelmatig moet zijn aangepast. De eerste twee aanpassingen hebben te maken met een verbreding van de dijk om de golfoploop tegen de dijk af te vlakken. Kennelijk was hiermee ervaring opge-

328

|

Veendijken langs de Schelde Uit diezelfde periode (12e eeuw) dateert een ander soort dijk, de veendijk. Een veendijk is in Zeeland vrij zeldzaam.10 Tot 2016 werden drie restanten van dijken met een kern van veen waargenomen langs de Schelde ten oosten van de Hedwigepolder, waarvan de eerste in 1976 en de andere twee in 2010 en 2011. Dat langs de Schelde veendijken zijn toegepast, was ook al waargenomen tijdens het leggen van een gas- en waterleiding in de Carterspolder (Woensdrecht) in 2007 en 2009.11 Toen werd in de sleufwanden het profiel van een veendijk aangetroffen, die was aangelegd op de oostelijke oever van de Schelde (Noord-Brabant). Hier lagen de veenblokken gestapeld op de oorspronkelijke veenlaag, die hier en daar was aangetast. De veendijk had nog een hoogte van ca. 1 m. Nader onderzoek hiervan lag niet binnen de mogelijkheden. Meldingen over dijkrestanten op de westelijke Scheldeoevers van Saeftinghe en de Hedwigepolder waren aanleiding om in 2010 en 2011 een veldonderzoek te doen. Dit onderzoek werd uitgevoerd door de Werkgroep Archeologie Hulst, Bas Chamuleau en de SCEZ. Voor de Scheldedijk van de Hedwigepolder bevinden zich twee dijkrestanten in de slikken. De dijkopbouw bestaat uit gestapelde veenblokken ter grootte van een spadesteek. Het zichtbare dijkdeel

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 328

18-11-16 12:16


van de tweede dijk heeft een lengte van ca. 150-200 m en een breedte van ca. 10 m. Het hoogste deel steekt enkele decimeters boven de slikken uit. Het restant belemmert nu nog het afstromen van water uit de hoger gelegen schorren dat langs de veendijk naar de rivier stroomt. Dit is een situatie die volkomen uniek is voor de Zeeuwse waterstaat. De veendijk is aangelegd op de linkeroever van de Schelde. In die tijd (mogelijk de 12e eeuw) liep de hoofdstroom van de Schelde nog in noordelijke richting tot aan Bergen op Zoom en boog daarna af naar het westen. De Westerschelde was nog van weinig betekenis. Kennelijk verlegde de Schelde zich hier na de aanleg van deze dijk niet meer in westelijke richting. Het restant van de veendijk, gelegen voor de Scheldedijk van de Hedwigepolder, omvat nog slechts de dijkvoet. Alleen bij bijzonder laag water ligt het dijklichaam volledig bloot. Aan de voet van de dijk bevinden zich veenschollen die werden gebruikt om de teen van de dijk te beschermen tegen afslag, de zogenaamde kreukelberm.12 Deze veenschollen zijn ook aangetroffen bij het dijkrestant bij Oud Rilland. Om een dijklichaam op te werpen werd het bouwmateriaal hiervoor uit de schorre voor de dijk gewonnen. Dit zijn de zogenaamde dijkputten (ook ‘schaapstallen’ genoemd). Voor de gevonden restanten van de veendijk langs de Schelde liggen veenontgravingen en de dammen tussen de veenputten tekenen zich duidelijk af boven het oppervlak van de slikken. Mogelijk betreft het hier de veenputten waaruit het bouwmateriaal voor de dijk is gewonnen. In de 12e eeuw waren de sediment­ afzettingen - ten gevolge van de oprukkende zee - op het veen in het oosten van de Zeeuwse delta nog gering. Het veen was gemakkelijk onder het dunne laagje rivierklei weg te halen. Het afwerken van het opgeworpen dijkje met veenklompen, een kleilaag en graszoden leverde mogelijk meer problemen op. Veel later dan de 12e eeuw zal het dijkje niet zijn aangelegd. Vanaf de 13e eeuw is het veen te kostbaar en is er een leven-

dige handel in veen als brandstof. In deze gebieden wordt dan grootschalig ‘gemoerd’ om de opkomende steden te voorzien van brandstof. In dit deel van de delta zal het veen niet zijn gebruikt voor zoutproductie. Het dijkrestant, ontdekt in 1976, verdween inmiddels door erosie. Van de tweede dijk resteert alleen de dijkvoet.13 De derde dijk is nog redelijk intact. De kern van deze dijk lijkt uit veenplaggen te bestaan en is nog tot een hoogte van 1,40 m intact met een breedte van 15 m. Veendijken werden afgedekt met kleiplaggen. In 2015 werd de oostelijk gelegen veendijk - de al in 2010 aangetroffen derde dijk - ingemeten door de Werkgroep Archeologie Hulst (af b. 4). Later in 2015 werd in samenwerking met Hogeschool Zeeland, de noordwestelijk gelegen veendijk in de afwateringsgeul van het Sieperdaschor ingemeten met GPS. De veendijk was nu goed zichtbaar over een lengte van ca. 200 m. De plannen om een deel van de Hedwigepolder te ontpolderen bieden misschien mogelijkheden de veendijkrestanten nader te onderzoeken. Uitgelicht: De opgraving van de Emelissedijk bij Wissenkerke (NoordBeveland) In dit artikel staat de opgraving van de Emelissedijk bij Wissenkerke centraal

Afb. 4 Doorsnee door de 12e-eeuwse Poldersedijk. Foto: Chamuleau 2014.

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 329

|

329

18-11-16 12:16


nische resten, houtsoortbepalingen en twee 14C-dateringen.

Afb. 5 Inmeten van de derde veendijk door de Werkgroep Archeologie Hulst in 2015. Foto: WAH.

330

|

omdat dit onderzoek een voorbeeldfunctie heeft voor (toekomstig) dijkenonderzoek in Zeeland. Vanwege de aanleg van een duiker liet Waterschap Scheldestromen een opgraving uitvoeren aan de Emelissedijk nabij de Zandhoekweg. In deze opgraving werd niet enkel de dijk in al haar fasen gedocumenteerd maar werd ook uitgebreid specialistisch onderzoek uitgevoerd. Dit laatste danken wij vooral aan de Provincie Zeeland die het archeobotanisch onderzoek financierde in het kader van de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie Zeeland (POAZ).14 [af b. 6] De Emelissedijk is volgens historische bronnen in 1598 aangelegd tijdens de herbedijking van Noord-Beveland en is de oudste bedijking van de Oud-NoordBevelandpolder. Het eiland verdronk bij de stormvloeden van 1530-1532. Achttien jaar diende deze dijk als primaire zeewering totdat hij door de indijking van de Nieuw-Noord-Bevelandpolder in 1616 een binnendijk werd. In tegenstelling tot veel andere dijken die hun waterkerende functie verloren, is deze dijk niet afgegraven en dit maakte hem bij uitstek geschikt om dijkbouwtechnieken uit de vroege Nieuwe Tijd te bestuderen. Door middel van een opgraving werden de gegevens van de constructie en de opbouw van de Emelissedijk en het oude oppervlak daaronder gedocumenteerd. Het specialistisch onderzoek bestond uit onderzoek van macrobota-

De opbouw van de dijk De dijk werd in zes stappen van boven naar beneden, trapsgewijs, opgegraven. Uit de periode vóór 1530-1532 werd één spoor gevonden: een greppel onder het dijktalud aan de landzijde. De huidige vorm van de Emelissedijk ontstond in vier fasen (af b. 6 en 7).15 De dijk werd aangelegd op een schor waarvoor een geul(restant) werd afgedamd; mogelijk betrof dit een oudere kreek of een zijtak van het Hollegat. Dit is ook het geval bij de aanleg van de Anna Vosdijk in Sint Annaland op Tholen. Hier werd de dijk op de stroomgordel aangelegd, hoewel die lager was gelegen. De afdamming bestond uit een zogenaamde kleikist, een ruimte tussen twee met rijshout of stenen beklede dammen die met kleizoden werd gevuld. De bodem bestond waarschijnlijk uit een krammat of zinkstuk, de zijwanden uit rijshouten vlechtwerk (zie inzet ‘Vierlinghs Kleikist’). Bij de Emelissedijk gaat het om plaggen en rijshout. Een bodem kon echter niet worden waargenomen. [af b. 7, 8, 9] De voet van de dijk bevond zich op een diepte van 2,22 m -NAP en was op dit niveau 34 m breed. Op het natuurlijke, schelphoudende zand waren een takkenpakket (rijshout, af b. 8) en humeuze plaggen aangebracht. Dit takkenpakket is het fundament van de dijk. De gebruikte techniek in de fundering van de Emelissedijk wijkt af van de door Vierlingh beschreven techniek door de asymmetrische opbouw van de dubbele kleikist ten opzichte van de houten zijbermen en de omvang van de zijbermen. De dubbele kleikist verloopt namelijk in de lengterichting van de dijk, terwijl de zijbermen schuin op die lengterichting zijn georiënteerd.16 Vierlinghs kleikist Kleikisten werden vanaf de vroege Nieuwe Tijd, mogelijk reeds eerder, ingezet om geulen af te dammen. Een van de oudst bekende beschrijvingen van de

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 330

18-11-16 12:16


toepassing van zo’n kleikist is af komstig van Andries Vierlingh (ca. 1507-ca. 1579). Vierlingh was in dienst van het Huis van Oranje waar hij onder andere in de periode 1537-1567 de functie van rentmeester van Steenbergen en in 1552 tevens die van dijkgraaf van de GraafHendrikspolder bij Steenbergen vervulde. In zijn jonge jaren was hij na de stormvloed van 1530 betrokken bij herstelwerkzaamheden aan de dijk in Middelburg (Arnemuiden) en ook later was hij bij verschillende inpolderingen en zeewerken met de leiding belast of als grondeigenaar of adviseur betrokken. Zijn hierbij opgedane kennis en ervaring maakten van hem de expert bij uitstek op het gebied van onder andere landaanwinning, inpolderingen en dijkbouw. Deze indruk wekte hij althans in een nagelaten manuscript uit de late jaren ’70 van de 16e eeuw. Dit manuscript is in de vroege 20e eeuw onder de titel Tractaet van Dyckagie gepubliceerd.17 De kist diende om de opening van de kreek of geul zo ver te versmallen dat het restant bij laag water in één keer kon worden gedicht. Een kritiek punt hierbij is het voorkómen van uitschuring in de met de kist versmalde geul of kreek. Doordat het stroomgat kleiner wordt gemaakt neemt hier immers de stroomsnelheid van het water toe met erosie in de opening als gevolg. Af hankelijk van de omvang van die erosie konden ook de oevers instabiel worden waardoor een in aanbouw zijnde dijk gedeeltelijk verloren kon gaan. Om dit te voorkomen werden de oevers van de kreek of geul met rijshout verstevigd. Ook werd het niveauverschil geëgaliseerd zodat de dijk op een horizontaal oppervlak kon worden gefundeerd. Dit is duidelijk zichtbaar bij de Emelissedijk. De geul liep hier schuin onder de dijk door waardoor de houten bermen als driehoekige vlakken in de opgegraven dijkcoupure zichtbaar werden. Aan de variërende dikte (0,15– 0,5 meter) van de pakketten rijshout is het verloop van de oever af te lezen. Wat Vierlingh beschrijft is een compen-

dium van de waterstaatkundige kennis van zijn tijd, de do’s en dont’s in de omgang met het water. Zijn eigen kennis en ervaring worden hierin gecombineerd met informatie die hij uit andere bronnen verzamelde of die hem is aangedragen. Vierlinghs Zeeuwse praktijkervaringen (Walcheren en Zuid-Beveland) dateren uit 1530(-1531). Mededelingen uit de periode omstreeks 1570 lijken, voor zover deze betrekking hebben op Zuid- en NoordBeveland, allemaal op geschreven en/of mondelinge overlevering te berusten. Bij de planning en uitvoering van de Emelissedijk is hij, gelet op zijn sterfdatum, vrijwel zeker niet meer betrokken geweest. Toch is het alleszins aannemelijk dat men hierbij uitgebreid heeft teruggegrepen op de door Vierlingh gedane aanbevelingen en best practices. Het initiatief voor de herdijking van Noord-Beveland ging immers uit van zijn vroegere werkgever, het Huis van Oranje, en ook zijn belangrijke sleutelfiguren voor de herwinning afkomstig uit de staf in Steenbergen. De kleikist onder de Emelissedijk was minimaal 6 m lang (dat was de breedte van de civieltechnische ontgraving op dit niveau) en ca. 1,80 m breed (af b. 9). De houten fundering bestond uit drie delen rijshout, opgebouwd uit minimaal

Afb. 6 Zuidprofiel van de Emelissedijk, gezien vanaf vlak 5. Foto: ArcheoMedia 2008.

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 331

|

331

18-11-16 12:16


Afb. 7 Schematisch overzicht van de waarnemingen aan de Emelissedijk. Tekening: ArcheoMedia 2016.

zes à zeven lagen dwars op elkaar gestapelde takken en twijgen en plaatselijk mogelijk ook dun stamhout.18 Omdat de takkenlagen dwars over elkaar waren gelegd, ontstond een dikke mat van pseudovlechtwerk. Uit de monsters die van dit takkenpakket zijn genomen, bleek dat voor dit rijspakwerk elzenhout is gebruikt. Het hout was door de permanente ligging onder de grondwaterspiegel goed bewaard gebleven waardoor het nog heel hard was. Dit was zo atypisch voor elzenhout uit archeologisch onderzoek dat in eerste instantie werd gedacht aan een 19e-eeuwse dijkreparatie. Omdat het hout niet geschikt was voor een dendrochronologische datering is op een van de monsters een 14C-datering uitgevoerd om dit te controleren. Deze 14C-datering leverde een ouderdom op van 1483– 1646 cal n. Chr. Hiermee was duidelijk

332

|

dat het rijspakwerk wel degelijk uit de aanlegperiode van de dijk moest stammen en niet uit een latere, tijdens het veldwerk niet als zodanig herkende reparatie. Ook bij de Schapendijk in Kortgene (Noord-Beveland) bevond zich elzenhout in het rijswerk. 14C-onderzoek leverde hier een datering op in de eerste helft van de 17e eeuw. Het takkenpakket is onder de oost- en westkant van de dijk en tevens in het hart van de dijk aangetroffen. Het rijspakwerk aan beide zijden van de dijk werd op zijn plaats gehouden door noordoost–zuidwest georiënteerde rijen verticaal staande takken en rechtopstaande houten palen van maximaal 3,55 m lengte met een diameter van ca. 2-8 cm. Enkele palen waren (deels) aangepunt of vierkant bekapt. Van zestien ervan is de houtsoort bepaald. In elf gevallen gaat het om hout van een den-

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 332

18-11-16 12:16


nensoort (Pinus spec.), ofwel grenenhout, en vijf keer betreft het elzenhout. In verband met de al eerder genoemde uitzonderlijke hardheid van dit hout is één elzenhouten paal eveneens door middel van 14C gedateerd. De uitkomst van die datering, 1441–1631 cal n. Chr., komt goed overeen met die van de takkenbundel en bevestigt dat het hout uit de aanlegfase van de dijk stamt en niet van een latere reparatie. De westelijke en oostelijke kleikisten bleken in het centrum niet met elkaar verbonden te zijn. Tussen de zones met rijspakwerk bevond zich een pakket opgebrachte klei met zandlaagjes en humeuze plaggen. Het pakket humeuze plaggen werd bij elkaar gehouden door rijen verticaal staande takken die het plaggengedeelte in segmenten verdeelden. De plaggenzone werd afgedekt door een takkenpakket waarvan de takken in de breedterichting van de dijk lagen. Deze plaggenzone liep in tegenstelling tot het rijspakwerk wel parallel met de lengterichting van de dijk. De kern van de dijk wordt gevormd door het takkenpakket (inclusief kleikisten) dat wordt afgedekt door een pakket donkerblauwe, grijze klei/veenplaggen. Deze plaggen zijn ten westen vlak vóór het rijspakwerk aangetroffen evenals bovenop het takkenpakket. Op sommige plaatsen zijn tussen de plaggen dunne lagen of concentraties zeewier aangetroffen (af b. 10).19 Aan de westzijde van de dijk zijn mogelijk tipmarks van kruiwagens aangetroffen (af b. 11). De plaggen zelf laten geen herkenbare ordening zien en zijn deels scheef gesteld. Deze rommelige opbouw duidt erop dat de plaggen willekeurig zijn neergelegd en niet met structuur opgestapeld. Opvallend is dat de bovenkant van dit plaggenpakket naar de uiteinden van de dijktaluds toe een vrij glad, gesloten oppervlak vertoont. Waarschijnlijk komt dit doordat de dijkwerkers de gestorte plaggen hebben aangestampt om zodoende het oppervlak te verdichten. In het middendeel daarentegen is dit niet het geval. Hier zijn de

bovenste kleiplaggen individueel herkenbaar en zijn de tussenruimtes opgevuld met zandige schorrenplaggen van het bovenliggende pakket. Waarom dit middendeel van de dijk afwijkt, is onduidelijk. Het kan een bewuste keuze zijn geweest om hier als het ware een soort vertanding tussen de twee plaggenpakketten te realiseren ten behoeve van een betere stabiliteit. Het kan er echter ook op duiden dat een gesloten oppervlak van het kleiplaggenpakket voor het centrale deel van de dijk niet noodzakelijk werd geacht, dan wel dat de druk van de bovenliggende lagen zo groot was dat het oppervlak van het onderliggende, nog niet geconsolideerde pakket kleiplaggen hierdoor openscheurde en verzakte. De scheuren werden vervolgens

Afb. 8 De kleikist tussen de rijshoutpakketten. Foto: ArcheoMedia 2016.

Afb. 9 Detail van het rijshout in het vlak. Foto: ArcheoMedia 2008.

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 333

|

333

18-11-16 12:16


opgevuld door nazakkende schorrenplaggen. De stapeling is dan (ook?) vervormd door de druk van de dijk. Het plaggenpakket had, gemeten vanaf het funderingshout, een hoogte van 2,31 m. De breedte van de kern bedraagt circa 22,5 m. In dit kleipakket zijn vier fragmenten aardewerk aangetroffen. Twee ervan dateren uit de Late Middeleeuwen en de overige twee uit de periode 14e/15e17e eeuw. De einddatering van het jongste aardewerkfragment stemt goed overeen met de 14C-datering van het funderingshout en past ook bij de in geschreven bronnen overgeleverde datum van de dijkaanleg in 1598. De kern was opgehoogd met een dunne laag van grijze klei- en zandplaggen die uit het schor waren gestoken. De laag bevatte roestige plekken. Dit geheel vormde de eerste fase van de Emelissedijk: aan de voet 16,5 m, aan de kruin 5 m en een kruinhoogte van 2,61 m +NAP. De ophoging en verbreding van de dijk bestond uit zandige plaggen uit het schor, afgedekt met kleiplaggen in de tweede fase, zowel aan de zeezijde als aan de landzijde. De kruin kwam nu tot 3,8 m +NAP. De dijk werd daarna nog twee keer verbreed en verhoogd tot circa 4,2 m +NAP, met name aan de zeezijde. In de derde en vierde fase werden de taluds aan beide zijden afgevlakt. De eerste drie fasen kunnen zeer waarschijnlijk toegewezen worden aan de periode dat de dijk een primaire zeeweringsfunctie had. Dat zou voor de vierde fase ook het geval kunnen zijn, maar deze aanpassing zou ook het gevolg kunnen zijn van een 19e-eeuwse aanpassing ten behoeve van de verbreding van de dijkweg. Archeobotanisch onderzoek 20 Door middel van archeobotanisch onderzoek is getracht de herkomst van de voor het dijklichaam gebruikte plaggen te achterhalen. Uit de kern (oudste fase van de dijk) zijn drie monsters onderzocht, één van de zeezijde en twee van de landzijde van de Emelissedijk. Wat opvalt is de sterke aanwezigheid van

334

|

resten van cultuurgewassen en akkeronkruiden in twee van de onderzochte plaggen uit de kern van de dijk. In één plag waren dit onkruiden van wintergraanakkers, in de andere van zomergraanakkers, hetgeen kan wijzen op een beakkering in een drieslagstelsel. Dit houdt in dat er drie manieren zijn waarop zulke plaggen in de dijk terecht kunnen zijn gekomen. De eerste mogelijk-

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 334

18-11-16 12:16


Afb. 10 Schematische weergave van een driedubbele kist tussen houten bermen onder de kern van een dijk. De twee horizontale lijnen geven het hoogteverschil weer tussen de bodem van de te overbruggen geul en het maaiveld aan de landzijde. Naar Vierlingh ca. 1579. Tekening: Archeomedia 2016.

heid is dat de plaggen van elders zijn aangevoerd, uit een omgeving met cultuurland; de tweede mogelijkheid is dat het hier plaggen betreft uit de oude cultuurbodem van het in 1532 verdronken eiland. Een derde mogelijkheid biedt een nieuw perspectief op het gebruik van onbedijkte schorren, en wel dat er rekening mee gehouden moet worden dat (hoge) delen van de hoge kwelders

al in cultuur gebracht en beakkerd waren, voordat de nieuwe dijk was aangelegd. In de akkeronkruiden werden ook archeobotanisch zeldzaam voorkomende soorten ontdekt: groot spiegelklokje en klein kruiskruid, beide voor de eerste maal met zekerheid in Zeeland. Een andere archeobotanische zeldzaamheid is de vondst van onverkoolde zaden van

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 335

|

335

18-11-16 12:16


deels buitendijks is verzameld. Dat ook de mogelijk binnendijks gestoken plaggen uit de directe omgeving van de dijk af komstig zijn, wordt aannemelijk gemaakt door enkele daarin aangetroffen organismen die onder brakke omstandigheden leven en waarvan sommige in hun levenscyclus (deels) af hankelijk zijn van zeewater.

Afb. 11 Tipmarks van kruiwagens. 12a: overzicht, 12b: detail a. Foto: ArcheoMedia 2008.

336

|

de parasitaire plant groot warkruid; de Wissenkerkse vondst is de eerste in Nederland in een context van na de Vroege Middeleeuwen. De overige vier groot warkruid-vondsten zijn door hun context in de Late IJzertijd (1x), Romeinse tijd (2x) en de Vroege Middeleeuwen (1x) gedateerd.21 In het plaggenmonster dat van de zeezijde is genomen overheersen mariene organismen. Naast de soorten die wijzen op een zeemilieu (diverse soorten slakken en schelpen, zeeklit, gaatjesdragers, wadslakjes en mosselkreeftjes), zijn hier echter ook meer soorten van de minder frequent overstroomde hoge kwelder aanwezig. Typerend voor dit kweldermilieu is het gewoon muizenoor (Myosotella myosotis), waarvan weinig fossiele vondsten uit ons land bekend zijn. De twee aan de landzijde genomen monsters daarentegen laten naast soorten die kenmerkend zijn voor een marien milieu, onder andere ook verschillende exemplaren van het opgezwollen brakwaterhorentje (Ecrobia ventrosa) zien. Interessant is dat deze soort voornamelijk binnendijks voorkomt in brak water. Met de geringere hoeveelheid wadslakjes in beide monsters zou dit kunnen betekenen dat het materiaal voor de constructie van de dijk deels binnendijks en

De logistiek van de dijkbouw Na de stormvloeden van 1530-1532 is het verdronken Noord-Beveland gedurende ruim 60 jaar ‘drijvende’ geweest. Toch stond het niet de gehele periode onder water. Het archeobotanisch onderzoek liet zien dat het natuurlijke landschap in die periode uit een stelsel lage en hoge, minder vaak overstroomde kwelders bestond, deels met brakke omstandigheden. Geringe hoeveelheden oeverplanten van zoet water en planten van vochtige graslanden duiden erop dat ook deze milieus in de omgeving aanwezig waren, met tredplanten als getuigen van de (periodieke) aanwezigheid van mens en/of dier. Dit komt goed overeen met de in geschreven bronnen overgeleverde beweiding door kuddes schapen. Uit bewaard gebleven stukken blijkt dat reeds vanaf 1549 pacht door schapenherders werd betaald. Het laat zien dat nog geen twee decennia na de overstromingen de exploitatie van het verdronken land tot op zekere hoogte weer mogelijk was. Waarschijnlijk was in eerste instantie sprake van seizoensgebonden exploitatie, vanaf het late voorjaar tot de herfst/(begin) winter. Het belopen door schapen had een gunstig effect op het schor. Het leidde tot een verdichting van het maaiveld waardoor de bovenste bodemlaag verstevigd werd. Dit was gunstig voor de toekomstige herbedijking omdat het land hierdoor ‘rijper’ werd en minder vatbaar voor erosie/ afspoeling. De eerste concrete plannen voor de herbedijking van Noord-Beveland dateren uit 1593. Waarschijnlijk geholpen door herders die het gebied door de beweiding goed kenden, is in of vanaf dat jaar

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 336

18-11-16 12:16


de latere Oud-Noord-Bevelandpolder door landmeters in kaart gebracht. 22 Ook verkocht het Huis van Oranje in 1593 al een deel van hun land in de toekomstige polder om geld te genereren voor de herbedijking. De verkoop van hun resterende bezittingen op dit eiland in oktober 1596, waarbij enkele kavels door boeren werden gekocht, vond plaats nadat de Staten van Zeeland op 5 april van dat jaar octrooi hadden verleend om tot herbedijking over te gaan. De benodigde financiële middelen waren daarmee voorhanden. Toch duurde het nog tot maart 1598 voordat men met het feitelijke werk begon. Die tijd was blijkbaar nodig om de logistieke voorbereidingen te treffen die aan zo’n grote onderneming zijn verbonden. Dit betrof onder andere het verkrijgen van de benodigde materialen. Door de landmeetkundige opname was bekend op welke plaatsen binnen het tracé van de toekomstige dijk geulen moesten worden overbrugd. Hiervoor waren grote hoeveelheden hout nodig en mogelijk ook stenen.23 Beide materialen waren op het verdronken Noord-Beveland niet (meer) aanwezig en moesten dus van elders aangevoerd worden. Voor de opgegraven dijkcoupure is op basis van de waarnemingen in het veld een schatting gemaakt hoeveel rijshout hier verwerkt is.24 Overigens is ook het gebruik van elzenhout voor het rijspakwerk op zich een interessante observatie. Heel vaak wordt wilgenhout voor vlechtwerk gebruikt, bijvoorbeeld ook in de matten rijshout die tot voor kort veelvuldig gebruikt werden. Mogelijk speelt de grote duurzaamheid van elzenhout dat permanent onder water staat, een rol bij de keuze voor deze houtsoort. Waar dit hout vandaan kwam, is nog onduidelijk. Aanvoer uit het buitenland ligt niet zonder meer voor de hand. De dichtstbij gelegen plaats waar elzen kunnen zijn geoogst, is het niet ondergelopen deel van Zuid-Beveland. Een andere mogelijke plaats van herkomst is Zuid-Holland waar een groot deel van de dijkwerkers werd gerekruteerd. Ook het gebruik

van dennenhout is in dit opzicht relevant. Het is de vraag in hoeverre deze boom in Nederland van nature voorkwam na de Romeinse tijd. De oudste aanplant dateert van 1515 bij Breda. In 1598 was nog geen sprake van grootschalige dennenaanplant en zal men zich de nodige kosten en moeite hebben moeten getroosten om dit hout te verkrijgen. De vraag is dan ook wat de reden is om naast elzenhout ook dennenhout te gebruiken. Dennenhout kan onder water duizenden jaren keihard blijven en is dus heel geschikt om, ter versteviging van het dijklichaam, onder het grondwaterniveau aan te brengen. Het gebruik van vooral grenen staken om het rijspakwerk op zijn plaats te houden, lijkt in dat opzicht een bewuste (constructie)technische keuze te zijn geweest om maximale stabiliteit te garanderen. Het zou de moeite waard zijn deze hypothese door middel van aanvullend 14C-onderzoek te testen en ook bij andere dijkcoupures waarin houtwerk wordt aangetroffen, te onderzoeken welke houtsoort(en) voor welke doeleinden is gebruikt. Op deze manier kan een beter inzicht ontstaan in de logistiek van de dijkbouw in de vroege Nieuwe Tijd, in aanvulling op de gegevens uit geschreven bronnen. Dijkenonderzoek in de toekomst Het is duidelijk dat dijkenonderzoek in Zeeland een flinke bijdrage levert aan de geschiedenis van het ontstaan van deze provincie. Elke dijk vertelt een eigen verhaal, maar een dijk staat nooit alleen. Hij is onderdeel van een groter functioneel geheel. Dat deze functie in de loop der decennia of eeuwen veranderde, maakt het des te spannender én aantrekkelijker om deze gegevens te behouden door ze in te passen in plannen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed stelde in 2013 een Handreiking op voor de omgang met dijken als cultureel erfgoed: ‘Een toekomst voor dijken’. Hoewel het behouden van de dijk natuurlijk voorop staat, is het doel ook om dijken goed te onderzoeken om een plan voor behoud op te

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 337

|

337

18-11-16 12:16


De onderzoekstechnieken verbeterden de laatste jaren sterk door de ontwikkeling van grondradar al dan niet in combinatie met luchtfotografie (via drones). Waar men tot voor kort nog veel boringen moest zetten om de kleilaag van een dijk te meten, kan dit nu veel simpeler via een radartechniek. Nu wordt dit type onderzoek toegepast bij primaire zeeweringen. Misschien is het de moeite waard te onderzoeken of het voor historisch dijkenonderzoek ook voordeel biedt. Naast het onderzoek naar de samenstelling (lagen) van het dijklichaam zelf, moet het onderzoek meer zijn gericht op het systeem waarin deze dijk een functie had en welke relicten nu nog in het veld aanwezig - daar op kunnen wijzen. Dit kan gaan van de aanwas of opwas tot het terugvinden van bijvoorbeeld dijkputten, hout en, heel belangrijk, het botanisch onderzoek. Nu is alleen de Emelissedijk archeobotanisch onderzocht. Dit zou een standaardprocedure moeten worden om tot een gedragen en breed dijkenonderzoek te komen in Zeeland en daarbuiten. Dit onderzoek leerde ook dat niet enkel de verticale opbouw (profielen) moet worden gedocumenteerd, maar ook het horizontale vlak. Het toepassen van dendro(chrono)logisch onderzoek, 14C-dateringen en OSL-dateringen zijn daarbij onmisbaar. Afb. 12 Tipmarks van kruiwagens. 12a: overzicht, 12b: detail a. Foto: ArcheoMedia 2008.

stellen. In bestemmingsplannen, omgevingsplannen en visies mogen dijken als cultureel erfgoed niet meer ontbreken: vanaf de dijken en terpen uit de Romeinse tijd tot aan de modernste vorm van zeeweringen.

Bas Chamuleau (chamuleau@zeelandnet.nl) Annette Wagner (wagner@arnicon.nl) Nathalie de Visser (nathaliedevisser@edufact.nl)

Noten 1 De auteurs van dit artikel symboliseren de driehoekspoot in het archeologiestelsel: de vrijwilliger tevens dijkenspecialist, de uitvoerend archeoloog en de beleidsarcheoloog. Bas Chamuleau is dijkenspecialist en vrijwilliger bij de AWN. Hij voert het Project Inventariseren Zeeuwse binnendijken uit. Annette Wagner is senior KNA archeoloog bij Archeomedia BV en deed recent onderzoek naar de Emelissedijk. Nathalie de Visser is senior KNA archeoloog bij Edufact! Advies in Erfgoed en adviseur archeologie & cultuurhistorie bij Waterschap Scheldestromen. 2 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 2013. 3 Zuidhoff en Dijkstra 2011. Dit fenomeen is niet uniek. In Vlaanderen (Raversijde en Stene bij Oostende) werden ook dijkjes uit de Romeinse tijd aangetroffen. 4 Schor is de benaming voor kwelder.

338

|

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 338

18-11-16 12:16


5 De kreekruggen hebben hier een hoogte gehad van omstreeks 1,6 m +NAP en liggen nu op ca. 0,8 – 1m +NAP. De lage Poelgronden liggen op ca. 1-1,5 m -NAP. 6 Gottschalk 1984, 65. 7 Koch e.a. 1970-2005, dl. II, nr. 583 (8-2-1237). 8 Chamuleau 2015-2016: Uit dit onderzoek blijkt dat met de beschikbare arbeidskrachten dit een geleidelijk proces moet zijn geweest. 9 Chamuleau 2016. 10 Veendijken kunnen geen weerstand bieden tegen de zware golfslag in het estuarium. 11 Dit betreft de rechteroever van de Scheldeloop. Waarneming Chamuleau in 2008. 12 Kreukelberm of plasberm is een bescherming van de dijkvoet. 13 Chamuleau & Jongepier 2015. 14 Het gaat om 31 archeobotanische monsters macroresten en hout en twee 14C-dateringen. 15 De fasering is te onderscheiden in twee bouwfasen tijdens de aanleg van de dijk en twee aanpassingsfasen die later zijn uitgevoerd in verband met het inzakken van de dijk boven de kleikistconstructies. 16 Engelse 2016, naar analyse van Chamuleau. 17 A. Vierlingh, Tractaet van Dyckagie, s.a. (ca. 1579). Het manuscript is onvoltooid gebleven en pas in 1920 door J. de Hullu en A.G. Verhoeven, voorzien van noten en commentaar, uitgegeven. 18 Het verschil tussen dikke takken en dunne stammen was in het veld niet altijd duidelijk te zien. 19 De omvang van deze zeewierconcentraties was zo gering dat geen sprake is van een zeewierlaag als apart structuurelement binnen de kern van de dijk. De aanwezigheid van het wier kan erop duiden dat de plaggen aan de zeekant zijn gestoken. In dat geval is het zeewier waarschijnlijk gewoon met de plaggen meegekomen. 20 Het archeobotanisch onderzoek is uitgevoerd door O. Brinkkemper. De tekst over dit onderzoek berust mede op zijn rapport zoals opgenomen in Engelse 2016. 21 De overige vondsten zijn gedaan in Oss-Ussen IV (200-12 v.Chr.), Hoogeloon Kerkakkers (12 v. – 270 n. Chr.) en Dalfsen-Gerner Marke (600-1000). 22 Datering naar Wilderom 1975, 103-104. 23 Stenen konden zijn gebruikt om zinkstukken op hun plaats te houden. In de opgegraven dijkcoupure van de Emelissedijk was dit niet het geval. Onbekend is of dit voor de gehele dijk rondom de Oud-Noord-Bevelandpolder geldt. 24 De resulterende hoeveelheid, ca. 600 stammen van gemiddeld ca. 2,5 m lengte en een diameter van 10 cm plus 375.000 takken met een gemiddelde lengte van ca. 1 m en een diameter van ca. 1,5 cm, is te groot om zomaar ergens spontaan te kunnen oogsten. Literatuur Beurden, L. van, 2002: Botanisch onderzoek in het Maas-Demer-Schelde gebied, in: H. Fokkens & R. Jansen (red.), 2000 jaar bewoningsdynamiek. Brons- en ijzertijdbewoning in het Maas-Demer-Scheldegebied, Leiden, 287-314. Chamuleau, S.S.J., 2011a: Waterstaatkundige werken in Zeeland tijdens de Vroege Middeleeuwen (300 - 1000 n. Chr.), Zuidwesterheem 23, nr. 67, Middelburg. Chamuleau, S.S.J., 2014a: Rijswerken in de Slikken. Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 2, Hilversum, 56-68. Chamuleau, S.J.J. & J. Jongepier, 2015: Kreekrakpolderdijk. Archeologische waarnemingen dijkprofiel Kreekrakpolderdijk, Rilland, Westelijke Spuikanaalweg, gemeente Reimerswaal, Zeeland, Krabbendijke. Dekker, C., 1971: Zuid Beveland. De historische geografie en de instellingen van een Zeeuws eiland in de Middeleeuwen, Assen. Dijkstra, J. & F.S. Zuidhoff (red.), 2011: Kansen op de Kwelder. Archeologisch onderzoek op Walcheren langs de N57 (ADC rapport), Amersfoort. Engelse, R.F., 2016: Archeologisch onderzoek aan de Emelissedijk(/Zandhoekweg) te Wissenkerke (gemeente NoordBeveland). Opgraving en archeologische begeleiding (ArcheoMedia rapport A10-001-R), Capelle aan den IJssel. Henderikx, P.A., 1992: Walcheren van de 6e tot de 12e eeuw. Nederzettingsgeschiedenis, Amsterdam. Henderikx, P.A., 2001: Land , water en bewoning. Waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis in de Zeeuwse en Hollandse delta in de Middeleeuwen, Hilversum. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2013: Een toekomst voor dijken. Handreiking voor de omgang met dijken als cultureel erfgoed, Amersfoort. Vierlingh, A., s.a. (ca. 1579): Tractaet van dyckagie (eds. J. de Hullu en A.G. Verhoeven 1920), Den Haag, pl.9, fig. 41. Vos, P.C. & R.M. van Heeringen, 1997: Holocene evolution of Zeeland (Nederlands instituut voor toegepaste Geowetenschappen TNO), Haarlem. Wilderom, M.H., 1975: Enkele waterstaatkundige bijzonderheden over Noord–Beveland, Historisch Jaarboek voor Zuid– en Noord–Beveland 1, 100–108. Zuidhoff, F. & J. Dijkstra, 2011: De oudste dijk van Zeeland? Vondst van een dijkje en terp uit de Romeinse tijd op Walcheren, Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 20, nr. 2, 53-61.

De ruggengraat van het Zeeuwse landschap in breed perspectief

06-2016 binnenwerk.indd 339

|

339

18-11-16 12:16


RONDOM DE STAD

GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN...

DORDRECHT Het Hof van Hollandt aan de Kuipershaven 11 te Dordrecht Een bijzonder vondstcomplex uit het 17e- en 18e-eeuwse havenetablissement Marc Dorst1

In september 2015 is door het vakteam ‘erfgoed’ van de gemeente Dordrecht onderzoek gedaan in het gemeentelijk monument ‘Kuipershaven 11’. Dit pand kent een rijke geschiedenis: gebouwd als bijgebouw in de 16e eeuw en ontwikkeld tot havenetablissement in de 17e eeuw. In het huis zijn nog veel bouwelementen uit de 16e en 17e eeuw aanwezig. Bijzonder aan het archeologisch onderzoek was dat het is uitgevoerd op de eerste verdieping. Hier waren verschillende vloeren aanwezig en tussen twee daarvan ook een zandpakket met vondsten. Door de combinatie van het (bouw) historisch en archeologisch onderzoek is geprobeerd vast te stellen welke activiteiten er op de eerste verdieping gedurende de verschillende eeuwen hebben plaatsgevonden. Ontwikkeling van de Kuipershaven Tot in de 16e eeuw bestaat de Kuipers-

340

|

haven uit de middeleeuwse stads-of kademuur die de grens vormt tussen de stad en de Oude Maas. De percelen maken hier deel uit van het oude, middeleeuwse bebouwingslint langs de Wijnstraat. Hier staan grote koopmanshuizen waarvan de achtererven doorlopen tot aan de stadsmuur. Het perceel van het onderzoeksgebied behoorde tot het huis (en herberg) Den Toelast aan de Wijnstraat 61-63, nu Bordeaux genoemd. Rond het einde van de 16e eeuw blijkt achter de huizen aan de Wijnstraat bebouwing aanwezig. Deze vormt een

Rondom de Stad

06-2016 binnenwerk.indd 340

18-11-16 12:16


nieuw bebouwingslint aan de straat langs de stadsmuur (af b. 1). De parallel aan de Kuipershaven staande pandjes zijn de oudste en waren van oorsprong kleine bijgebouwen van de rijke koopmanswoningen aan de Wijnstraat. Ze hadden direct een woonfunctie en waren vermoedelijk bedoeld voor bezoekers of familie en niet voor (inwonend) personeel. Dit kan onder andere opgemaakt worden uit de aanwezigheid van luxe sierpapier op de plafondbalken met af beeldingen van exotische dieren (af b. 2). Het sierpapier dateert uit de tweede helft van de 16e eeuw en is vermoedelijk onderdeel van de oudste fase van het pand. Op basis van historische aktes en kaarten kan worden aangenomen dat het pand is gebouwd tussen 1561 en 1581. Dendrochronologisch onderzoek van de kapconstructie leverde echter een datum op van 1518. Aangezien de aanwezigheid van een pand op deze locatie niet overeenkomstig is met gegevens in het kohier van de tiende penning uit 1561, is er mogelijk sprake van hergebruikt hout. Nadat in 1609 de Wolwevershaven wordt gerealiseerd, vervalt de functie van stads- en kademuur en wordt deze afgebroken. Er ontstaat een nieuwe kade die in 1620 de ‘Nieuwe Opslach’ wordt genoemd. Het deel van de kade vóór de Kuipershaven 11 werd in de 17e eeuw de ‘Engelsche kaeije’ of ‘cleijne Visch­marckt’ genoemd. De eerste naam is afgeleid van het feit dat de schepen die op Engeland voeren hier hun ligplaats hadden. De tweede is afgeleid van de (zoetwater)vismarkt die hier gehouden werd. Tot in de 19e eeuw wordt deze ook wel ‘Boerenvischmarckt’ genoemd. De geschiedenis van het pand Vanaf 1608 is de eigendomsgeschiedenis goed bekend.2 In een verkoopakte staat vermeld dat marktschuitevoerder Jan Jansz. Verveer aan Jacob Craentgens verkoopt: “..domum cum suis genaempt Den Toelast staande en gelegen omtrent het Groothoofd, mitsgaders het cleijn huijsken ende erve met de lootse ende erve naast en

Afb. 1 Uitsnede van een kaart van Guicciardini uit 1581 waarop de bebouwingssituatie rondom de (latere) Kuipershaven te zien is. Aan de straat langs de stadsmuur zijn enkele, parallel aan de straat georiënteerde huizen te zien. Het pand Kuiperhaven is in paars aangegeven. Gedurende deze periode behoorde het nog tot het perceel/huis aan de Wijnstraat 61-63. Tekening: Guicciardini, bron: Regionaal Archief Dordrecht inventarisnr. 551_15031.

achter den voorzegde huize van den Toelast”. Jacob Craentgens was herbergier in De Toelast en het genoemde kleine huisje met erf en loods is de huidige Kuipershaven 11. Op 10 maart 1615 wordt De Toelast verkocht aan Maeijken Paets, de weduwe van wijlen Matheeus Trip. In 1629 erf Mathijs Paes, waard in De Toelast, het huis en “… mitsgaders den spijcker [=pakhuis] daer aenbehoorende staende ende gelegen ontrent tgrootehooft..”. Het pandje Kuipershaven 11 behoort nog steeds tot de herberg De Toelast en was toen blijkbaar in gebruik als pakhuis. In 1651 wordt het achterste deel van het perceel met het kleine huisje gekocht door de weduwe van Jan van Diemen: “…het huijs ende erffve met sijnen toebehooren staende opt Groothooft aen de Rondom de Stad

06-2016 binnenwerk.indd 341

|

341

18-11-16 12:16


Afb. 2 Enkele fragmenten van het sierpapier op de plafondbalken op de eerste verdieping van de Kuipershaven 11. Foto: J.M. Snoep, Dordrechts Museum.

Afb. 3 De Kuipershaven 11, bij de zwarte pijl, in de periode 1900-1906. Foto: Regionaal Archief Dordrecht inventarisnr. 552_402007.

342

|

havensijde tegens over de herberge van den Toelast.” Zij was degene die een uithangbord aan de gevel bevestigde: “…daer uijthanght het Hof van Hollandt.” Vanaf deze datum was er blijkbaar sprake van een zelfstandig bedrijf in het pand. De nieuwe haven was succesvol en zorgde voor een toeloop van arbeiders en bezoekende schippers die blijkbaar een goede klandizie vormden. Uit een boedelinventarisatie uit 1726 weten we dat het in hoofdzaak een tabakswarenwinkel was waar ook nevenproducten verkocht werden, zoals schrijfwaren, gewichten, touw ect. Het is goed mogelijk dat er ook (al) sprake was van een tapperij, eventueel met logement.

In 1688 wordt het bezit De Toelast daadwerkelijk gesplitst. Op 17 februari kopen de zwagers Govert Denijs en Jan Jansz. van de Schaar: “…een geheel huijs ende erve staende ende gelegen op de haven recht tegensover de Rivier Vismarct daer uijthanght ‘het hoff van Hollandt’ streckende van vooren uijt de straet tot achter tegens het erff van de huijse genaemt ‘den Toelast’ tusschen den ganck van de Toelast aen d’eene ende thuijs van Geerit Vingerhoet aen ander sijde.” Op dezelfde dag koopt wijnkoper Jacob Jacobsz. te Rotterdam: “…een geheel huijs ende erve met sijnen toebehooren van out genaemt ‘den Toelast’ staende ende gelegen in de Wijnstraet ontrent het Grootehooft tusschen den huijse van Samuel de Jager, cuijper aen d’eene ende thuijs van Geerit Vingerhoet aen de andere sijde, steckende voor uijt de straet tot achter tegens het koock­huijs vant jegenwoordich vercocht aen Govert Denijs en Jan van der Schaar”. In 1703 verdelen de zwagers hun bezit en komt het Hof van Holland in bezit van Govert van Nijsse die het tien jaar later verkoopt aan Jan Pietersz. van der Sluijs uit Geertruidenberg. In de boedel­ inventarisatie die voor zijn testament in 1726 wordt opgemaakt, wordt gesproken van: “..den tabaks-winkel…”. Andere producten die genoemd worden zijn garen, schrijfgerei, trechters, glazen en f les-

Rondom de Stad

06-2016 binnenwerk.indd 342

18-11-16 12:16


sen, gieters, klompen, kaatsballen, viskaar en “eenig bier aan de loop”. Er was dus de mogelijkheid om iets te drinken in het pand. Op zolder waren turf, kaarsen, een partij schoppen, “[h]oosvaaten en houte suijgers” opgeslagen. Het voorhuis was in gebruik als tabakswinkel en er was een keuken met de ‘gebruikelijke’ inhoud. De eerste verdieping werd gebruikt als ‘mooie kamer’ met een ‘sakerdane’ (teakhout) kast, gordijnen en rabatten voor de bedstede en voor de ramen, rabat voor de schoorsteen en schilderijen aan de muur.3 Tussen 1750 en 1757 komt het pand in bezit van Nicolaas van der Sluijs. Na het overlijden van Nicolaas wordt het pand door de weduwe verhuurd aan Gijsbert de Kraaij die het in 1778 koopt. In 1783 blijkt het huis in bezit van Juffrouw Cornelia Buijtenhek, weduwe van Gijsbert de Kraaij die zich dan tot het plaatselijke Gerecht wendt: “Dat zij suppliant geerne logement en slaapsteede zoude houde, ten haren huijse op de Boerevismarkt van ouds genaamt ‘het hof van Holland’.” Vanaf deze datum is er dus ook met zekerheid sprake van een logement in het pand. Op 5 januari 1807 worden in het logement Bellevue aan het Groothoofd de voorwaarden opgesteld voor de veiling van het pand: “Een hegt, sterk en wel ter nering staande huis en erf waar in de tapnering zedert veele jaare met goed succes is gedreven, staande en gelegen binnen de stad Dordrecht op de zogenaamde Boerenvismarkt...” De koper is de schipper Wessel Krul. Het is niet duidelijk of hij het logement liet voortbestaan of dat het vanaf deze

datum als woonhuis in gebruik is genomen. Op een prentenkaart uit de periode 1900-1906 is het pand goed te zien (af b. 3). Rechts naast het pand is een poortje te zien dat toegang gaf tot de (voormalige) gang naar het Huis De Toelast aan de Wijnstraat 61-63. Op de gevel van de Kuipershaven 11 is een bord te zien met een helaas onleesbare tekst. Gedurende het begin van de 20e eeuw hield het loodswezen kantoor in het pand en was op de begaande grond nog een café aanwezig. Dit is aangegeven in een bouwbestek uit 1936. Hierin staat ook dat de eerste verdieping was onderverdeeld in twee kamers en dat in de oostelijke kamer een haard aanwezig was. In de zuidoosthoek was de (oorspronkelijke) spiltrap aanwezig die tijdens de verbouwing in 1936 verplaatst werd naar het midden van het pand. Het archeologisch onderzoek op de eerste verdieping; de vloeren Op de eerste verdieping waren boven elkaar drie vloeren aanwezig (afb. 4). Tijdens de bouw in de 16e eeuw is direct op de moer- en kinderbalken van de eerste verdieping een houten ondervloer gelegd. Om te zorgen dat er geen stof en zand door de vloer kon vallen, is deze afgewerkt met een dunne leemlaag. Ter egalisatie is een zandlaagje aangebracht, waarop een vloer van keramieken plavuizen is gelegd. Enkele hadden spatten loodglazuur, maar vrijwel alle hadden vijf putjes in het loopoppervlak: één centraal en één in iedere hoek van de tegel. Ze komen overeen met proenlittekens op majolicaborden en kunnen zijn ontstaan bij het opstapelen in de oven tij-

Afb. 4 Schematische dwarsdoorsnede van de bouwelementen en de vloeren op de eerste verdieping. Tekening: auteur.

Rondom de Stad

06-2016 binnenwerk.indd 343

|

343

18-11-16 12:16


Afb. 5 De 16e–eeuwse plavuizenvloer met daarin aangegeven de 17e–eeuwse aanpassingen en onderverdeling tijdens de tweede gebruiksfase. Tekening: Nipides, 2015.

dens het bakproces. De vloer zal dateren uit de aanlegfase van het huis tussen 1561 en 1581. In deze fase was sprake van één open ruimte met een haardplaats in de westelijke zijgevel. In de tweede gebruiksfase van de vloer is sprake van een onderverdeling in verschillende ruimtes. Dit kan worden opgemaakt uit de verschillende sporen op de plavuizenvloer (af b. 5). De onderverdeling is vermoedelijk aangebracht toen het pand in 1651 in gebruik werd genomen als havenetablissement. Bij de verbouwing is een centrale baan plavuizen uit de vloer gehaald en in een ande-

Afb. 6 Het plafond, gefotografeerd staande in het gangetje met links de oostelijke kamer en rechts de westelijke kamer. Foto: auteur.

344

|

re oriëntatie herplaatst. Ingekraste gaten en een donkere verkleuring aan weerszijden hiervan, geven de locaties aan van dunne (houten) wanden. De ruimte werd hierdoor onderverdeeld in een smal gangetje met aan weerszijden kamers met een breedte van 3,7 m. Deze onderverdeling is ook herkenbaar op het plafond. Overeenkomstig met de sporen op de plavuizenvloer die de gang markeren, was op het plafond nog een restant van de 17e–eeuwse rankenbeschildering te zien (af b. 6). Ter hoogte van de oostelijke kamer was deze niet (meer) aanwezig en ter hoogte van de westelijke kamer bevond deze zich nog onder een latere verflaag. Op een gegeven moment was de plavuizenvloer blijkbaar te gebrekkig en is er een verhoogde houten vloer aangelegd. De haard in de westelijke zijmuur is hierbij gehandhaafd (afb. 5). Voor de verhoging zijn in de lengterichting van het pand en direct op de plavuizenvloer een aantal dunne balken van naaldhout aangebracht. Ter hoogte van het centrale gangetje waren deze ingekast in de plavuizenvloer. Ter hoogte van de (doorge-

Rondom de Stad

06-2016 binnenwerk.indd 344

18-11-16 12:16


zakte) vloerdelen in de beide kamers werden ze ondersteund door houten klossen (af b. 7). Hierop is vervolgens een plankenvloer van naaldhout gelegd. Vanaf dit moment is er op de eerste verdieping weer sprake van één ruimte. Gedurende de gebruiksperiode van de houten vloer heeft zich in de ruimte eronder een zandpakket verzameld. Het gaat om ingelopen zand en vuil dat onder de schoenen van de gebruikers heeft gezeten. 4 Ten slotte is hierop, vermoedelijk pas in 1936 een tweede houten vloer gespijkerd. In de eerste houten vloer zijn reparaties aanwezig; zo zijn bijvoorbeeld de steeds breder wordende kieren met houten strips dichtgezet. De vondsten De ruimte tussen de vloeren vormde een mooie ’vondsten-val’; verschillende voorwerpen die gebruikers van de eerste verdieping verloren, verdwenen via de kieren onder de vloer en bleven hier droog en veilig voor schoonmaak bewaard. Het vondstcomplex zou een goed beeld kunnen geven van de activiteiten op de eerste verdieping gedurende de gehele gebruiksduur. Het pakket zand is, verdeelt naar zones, droog gezeefd (maaswijdte 2 mm) waarbij vondsten zijn verzameld zoals keramiek, glas, metaal, hout, papier, textiel, bot, schelp en steen (af b. 8). De vondsten zijn te verdelen naar verschil-

lende functies. De grootste groep bestaat uit rookgerei: 418 fragmenten van pijpenstelen en 19 fragmenten van pijpenkoppen. De enigszins te dateren exemplaren komen uit de periode 1750-1825. Daarnaast is er een sigarettenpijp-mondstuk van (waarschijnlijk) schildpad, uit het eerste kwart van de 20e eeuw gevonden. De tweede grootste vondstgroep betreft munten. Er zijn 57 munten gevonden uit de periode 1678-1906. Vijf munten dateren uit het laatste kwart van de 17e eeuw. Uit de eerste helft van de 18e eeuw zijn munten nog maar in kleine aantallen aanwezig. Veruit de meeste dateren uit de periode 1767 en 1797. Tussen 1780 en 1792 is er bijna van elk opvolgend jaar wel één munt aanwezig. Uit de periode ná 1797 zijn slechts twee munten aanwezig (1878 en 1906). Dit kan zijn veroorzaakt doordat de kieren zijn dichtgemaakt en er, vermoedelijk in 1936, een nieuwe vloer op getimmerd is. Met ten minste 33 exemplaren is de duit veruit de meest voorkomende muntsoort. Daarnaast zijn vier zilveren munten gevonden: één (bezem)stuiver en drie 2-stuiver stukken. Het overgrote deel is afkomstig uit de verschillende provincies van de Republiek, waaronder (in aflopende aantallen): Zeeland, Utrecht, Gelderland,Overijssel,HollandenGroningen. Er zijn 13 buitenlandse munten aanwezig: uit Duitsland (en het Hertogdom Gulik), de Oostenrijkse Nederlanden, de Zuidelijke Nederlanden, Frankrijk en Zweden

Afb. 7 De dragende balken voor de 17e–eeuwse houten vloer op de 16e–eeuwse plavuizenvloer. Foto: auteur, tekening: Nipides 2015.

Rondom de Stad

06-2016 binnenwerk.indd 345

|

345

18-11-16 12:16


Afb. 8 Een overzicht van een aantal vondstgroepen uit het zandpakket onder de 17e–eeuwse houten vloer. Foto: auteur 346

|

(afb. 8). In het muntspectrum is mogelijk de aloude Rijn-Merwede (Waal) handelsroute vanuit Duitsland, Gelderland, Utrecht via overslag in Dordt naar Zeeland herkenbaar. De volgende functiegroep betreft voorwerpen die te maken hebben met eten en drinken. Fragmenten van een bord, een kopje en drinkglazen zijn slechts in kleine aantallen aanwezig omdat ze veelal te groot zijn om door kieren van de vloer te vallen. Er zijn slechts acht scherven keramiek gevonden en het betreft delen van een faience bord en een kopje van Europees porselein. Onder de 44 glas fragmenten zijn resten van een beker, een kelkglas en een f les. Veel scherven behoren tot één en hetzelfde bekerglas, namelijk een lage beker met een versiering van gegraveerde chinoiserievoorstelling van f lorale ranken, golflijnen, geradeerde cirkels en een cirkel met een voorstelling van een landschap met pagode. Deze dateert uit de periode 1700-1750 en is gemaakt in Bohemen. Er zijn enkele etensresten aangetroffen, waaronder botresten van grote zoogdieren, een vorkbeen van een taling en mosselschelp. Een opvallende vondstgroep betreft voorwerpen die te maken hebben met het spelen van (gok)spellen. Het gaat om een benen dobbelsteen, speelkaarten, een damschijf en (vermoedelijke) houten speelschijfjes (af b. 8). In kleinere aantallen is een breed scala aan voorwerpen aanwezig (af b. 8). Hieronder zijn knikkers, fragmenten van een schrijf lei en griffels, een benen kam, een mogelijke oorlepel, resten textiel, knopen, spelden en naalden, een schaartje, twee sleutels, kralen, een broche, een opwindsleutel van een zakhorloge, scherven van (petroleum)lampen, twee brokjes barnsteen, enkele loodkogels en snippers papier uit boeken met tekst in het Latijn en gotisch Duits. Resultaten en discussie De vraagstelling van het onderzoek luidde: was het mogelijk om de gebruiksduur van de vloeren en de (aard van de) activi-

Rondom de Stad

06-2016 binnenwerk.indd 346

18-11-16 12:16


teiten op de eerste verdieping te bepalen? Het eerste bleek goed mogelijk, maar het tweede was, ondanks de grote hoeveelheid aan zowel historische als archeologische informatie een stuk lastiger. De plavuizenvloer dateert uit de eerste bouwfase van het huis en was in gebruik tussen circa 1561 en 1688. De vloer kende twee gebruiksfases. Gedurende het oorspronkelijke gebruik als bijhuis van de Toelast was er tot 1651 op de eerste verdieping sprake van één (luxe) ruimte die waarschijnlijk gebruikt werd als logeer-/woonruimte voor bezoek/familie. In 1651 krijgt het huisje een bedrijfsfunctie wanneer de weduwe van Jan van Diemen het pand aan de nieuwe Wolwevershaven gaat uitbaten onder de naam ‘het Hof van Hollandt’. De ruimte op de eerste verdieping wordt onderverdeeld in twee kamers die gescheiden waren door een smalle gang. In de westelijke kamer was een haard aanwezig. Door wie en in welke hoedanigheid de kamers gebruikt werden, is onduidelijk gebleven door onvoldoende (bouw)historische en archeologische informatie. De bovenverdieping kan zowel gebruikt zijn geweest als woonruimte van de weduwe Van Diemen, maar ook een publieke functie in het havenetablissement gehad hebben. Wanneer het bedrijf in 1688 in handen komt van Govert Denijs en Jan Jansz. van de Schaar vinden ook aanpassingen op de eerste verdieping plaats. Er wordt een nieuwe, verhoogde houten vloer aangelegd. Vanaf nu is er weer sprake van één ruimte met in de westmuur nog steeds een haardplaats. Onder de vloer was een laag zeer fijn zand aanwezig. Dit is accumulatief ontstaan doordat gebruikers de eerste verdieping blijkbaar veelvuldig met vuile schoenen betraden. Dit zou kunnen betekenen dat er vanaf 1688 sprake is van een publieke ruimte. De aard van het vondstcomplex in het zandpakket geeft hierover echter wel aanwijzingen, maar geen uitsluitsel. Het is duidelijk dat er op de eerste verdieping gegeten, gedronken en gerookt werd en dat er spellen gespeeld

werden. De grote hoeveelheid munten (van lage waarde) kan zijn gebruikt als inzet bij gokspellen. De aanwezigheid van knopen, een kam, kralen, broche, schrijflei en griffels zijn lastig te interpreteren. Hiervan is moeilijk te zeggen of het gaat om verloren, persoonlijke bezittingen van bezoekers, of van bewoners, of dat het mogelijk (deels) verloren handelswaar uit de winkel is. In de verspreiding van de vondsten is alleen een verschil herkenbaar tussen het oostelijk en westelijk deel op de eerste verdieping (af b. 9). Vrijwel alle categorieën laten hetzelfde verspreidingsbeeld zien waarbij sprake is van een groot aantal vondsten in het westelijke deel en een kleiner aantal in het oostelijke deel. De verschillen zijn het grootst binnen de vondstgroepen kleipijpen, munten en spelattributen. Dit is toe te schrijven aan de aanwezigheid van een haardplaats in de westmuur. Het westelijk deel op de eerste verdieping was het warme deel waar gerecreëerd werd. Welke activiteiten er in het oostelijk deel plaatvonden is niet duidelijk. Echter, de vondstspreiding biedt geen verduidelijking over wie er gebruik maakten van de bovenverdieping. Uit de boedelinventarisatie uit 1726 kennen we de melding dat de eerste verdieping werd gebruikt als ‘mooie kamer’. Er is een teakhouten kast aanwezig en er is sprake van gordijnen en rabatten voor de bedstede, ramen en de schoorsteen en schilderijen aan de muur. Deze benaming duidt meestal op de pronkkamer: de beste kamer in het huis die ingericht was met de fraaiste bezittingen van de eigenaar. Dergelijke kamers werden met name gebruikt voor de ontvangst van bezoek. Deze beschrijving lijkt meer te wijzen op een privaat gebruik door de bewoner/eigenaar dan op een publieke ruimte met een recreatieve functie in de sfeer van een logement en/ of tapperij. Pas als het pand in 1783 in bezit komt van Juffrouw Cornelia Buijtenhek weten we met zekerheid dat er sprake is van een publiek gebruik als Rondom de Stad

06-2016 binnenwerk.indd 347

|

347

18-11-16 12:16


Afb. 9 Een vondstspreidingsoverzicht in aantallen van enkele vondstgroepen. In rood is de haardplaats aangegeven Tekening: auteur.

logement. De enige aantoonbare verandering in het vondstcomplex is dat er vanaf 1780 sprake is van een toename van het aantal munten dat onder de vloer terecht komt. Dit kan echter ook te maken hebben met toenemende slijtage aan de vloer; hoe breder de kieren tussen de planken, hoe meer er onder de vloer kan verdwijnen. Vanaf circa het begin van de 19e eeuw is er een nog duidelijker verandering aanwezig; na 1797 zijn er slechts twee munten aanwezig. Hier lijkt sprake van een duidelijke verandering van gebruik, mogelijk nadat het pand in 1807 werd gekocht door schipper Wessel Krul. Het probleem is echter dat we geen historische vermeldingen hebben over wat hij met het pand deed. Was het Hof van Hollandt voor hem gewoon een inkomstenbron waarbij er niets veranderde? Ging hij er zelf ook (boven) wonen? Een bijkomend probleem bij de interpretatie van deze verandering is dat er sprake is van een reparatie aan de vloer. Op een gegeven moment zijn de steeds breder wordende kieren tussen de planken dichtgemaakt door middel van houten strips. Wanneer dit is gebeurd tijdens

348

|

deze wisseling van eigenaar, dan kan dit ook een verklaring zijn voor de scherpe afname van de munten (e.a. vondsten). De jongst te dateren voorwerpen onder de vloer dateren uit het eerste kwart van de 20e eeuw. De tweede houten vloer die op de oudere gespijkerd is, is daarom waarschijnlijk aangelegd tijdens de historisch bekende, grootschalige verbouwing in 1936. Conclusie De aanname dat de aanwezigheid van een grote hoeveelheid aan gedetailleerde (bouw)historische informatie het duiden van een gesloten archeologisch vondstcomplex gemakkelijker zou maken, blijkt niet zonder meer waar. Hiervoor zijn een aantal oorzaken aan te wijzen. Ten eerste gaat het hier om een zeldzaam vondstcomplex. Soortgelijke verzamelingen objecten onder een vloer uit de periode eind 17e eeuw – 1800 zijn niet bekend. Hierdoor weten we niet wat de ’standaard’ samenstelling is van een dergelijk afvalcomplex in een huishoudelijke context en in een publieke (logement/kroeg) context. Hierbij moet ook de vraag worden gesteld worden of deze gebruikerscon-

Rondom de Stad

06-2016 binnenwerk.indd 348

18-11-16 12:16


texten (privé/publiek) überhaupt wel zouden moeten resulteren in onderling te onderscheiden vondstcomplexen. Op basis van de historische informatie over dit pand is het verleidelijk om het vondstcomplex te interpreteren als de neerslag van een bedrijf waar in publieke sfeer gerecreëerd werd. Het is echter niet onwaarschijnlijk dat er in een private ‘mooie kamer’ niet dezelfde activiteiten plaatsvonden en dat het dus een vergelijkbaar vondstcomplex kan opleveren. Kortom, de aard van de voorwerpen binnen dit complex zijn mogelijk niet discriminerend genoeg om een dergelijk onderscheid te kunnen maken. Een ander probleem is de datering van de individuele vondsten in relatie tot de gebruiksduur van de vloer en de bekende (mogelijke) veranderingen van gebruik van de verdieping. Van veel voorwerpen is slechts een ruime dateringsmarge te bepalen. Voor de meeste geldt een dateringsmarge van 50 jaar of meer en slechts enkele zijn binnen een marge van 25 jaar te dateren. Munten geven in dit geval nog de hardste dateringsgrenzen met een marge van één of enkele jaren. Hierdoor zijn de vondsten niet eenduidig in te delen naar de verschillende eigenaren en gebruiksfases van de eerste verdieping. Andersom geredeneerd; de gebruiksduur van een houten vloer is meestal niet lang genoeg om dit mogelijk te maken. Echter, in dit geval lijkt het vondstcomplex te wijzen op een (onrealistische) gebruiksduur van circa 248 jaar. Men moet zich dus

afvragen of de oorspronkelijke vloer niet tussentijds is vervangen. Daarnaast is gebleken dat slijtage en reparaties zeer waarschijnlijk van invloed zijn op de aantallen en de aard van de voorwerpen die onder de vloer kunnen verdwijnen. Kortom: de historische en archeologische data zijn niet zodanig ‘passend’ in elkaar te schuiven dat een betrouwbare, gedetailleerdere interpretatie van de aard van dit vondstcomplex mogelijk is. Een constatering kan zijn dat het een les is om soortgelijke vondstcomplexen kritisch te benaderen. Ze lijken erg ‘zuiver’ en eenduidig, maar kennen toch hun eigen (specifieke) haken en ogen. Een tweede constatering is dat een grote hoeveelheid, ondersteunende (bouw)historische informatie ook erg sturend kan werken ten aanzien van de interpretatie van een vondstcomplex. Voor dit specifieke geval betekent dit het volgende. We weten dat hier gedurende de 17e en 19e eeuw het havenetablissement het Hof van Hollandt bedrijf hield. Door de eeuwen heen is er sprake van winkel, tapperij, logement en waarschijnlijk ook wonen. Het is echter op basis van het vondstcomplex niet met zekerheid te zeggen of er op de bovenverdieping sprake was van privaat wonen, publiek bedrijf of een mogelijk wisselende functie daartussen. M.C. Dorst Vakteam Erfgoed, gemeente Dordrecht Spuiboulevard 300 3311 GR Dordrecht

Noten 1. De auteur is binnen het vakteam erfgoed van de gemeente Dordrecht werkzaam als archeoloog. 2. A. Balm-kok, 2015, ongepubliceerd bewonersonderzoek. 3. A. Balm-kok, 2015. 4. Dit is af te leiden uit: de korrelfractie van het zand (zeer fijn), het feit dat er enkele (oudste) munten in geoxideerde toestand vastgeplakt op de onderliggende plavuizenvloer lagen en de vondsten door het hele zandpakket aanwezig waren en niet als een vondstlaag in/op de toplagen. Literatuur Balm-Kok, A., 2015: Het Hof van Holland. Dordrecht Monumenteel 56, pag. 33-36. Kornafel, R., 2014: Het huis aan de Kuipershaven 11 te Dordrecht. Bouwhistorische verkenning en waardestelling. Ongepubliceerde bouwhistorische verkenning. Dorst, M.C. 2015: Kuipershaven 11, Dordrecht. Archeologisch onderzoek in het 17e – 18e–eeuwse havenetablissement ‘Hof van Hollandt’. Dordrecht Ondergronds 69. https://www.archeologiedordrecht.nl/wijkensites.dordrecht/up/ZsdwickJkB_1508_rapport_DO69_webversie.pdf Rondom de Stad

06-2016 binnenwerk.indd 349

|

349

18-11-16 12:16


LITERATUURRUBRIEKEN

SIGNALEMENTEN Afb. 1 Houten mesheft met een gestileerde doedelzakspeler. Beerputvondst Vlissingen 1500-1550. Uit: Van Vissersdorp tot havenstad.

Jeroen Oosterbaan en Arthur Griffioen, Van vissersdorp tot havenstad. 750 jaar stadvorming aan de Groote Markt te Vlissingen (rapport 65). Archeodienst 2015. ISSN 1877-2900. Geb., geĂŻll., 376 pag., CD-ROM, â‚Ź 59,95 De laatste jaren zien indrukwekkende rapportages over archeologisch onderzoek in

350

|

Zeeland regelmatig het daglicht. Dit is er weer zo een. In 2011 en 2012 voerde Archaeological Research Consultancy (ARC) in twee fasen een grootschalig onderzoek uit in en om de stadskern van Vlissingen. Na af loop van het veldwerk en de opmaak van het evaluatierapport in 2013 is echter dat opgravingsbedrijf failliet verklaard. Gelukkig is, na een lange onderbreking, de uitwerking van de onderzoeksresultaten door Archeodienst opgepakt, met deze fraaie publicatie als eindresultaat. Anders dan de titel van het boek suggereert heeft het onderzoek zich niet beperkt tot alleen de Groote Markt, maar zijn ook locaties onderzocht die op of juist buiten de grens van het laatmiddeleeuwse Vlissingen liggen, waardoor niet alleen een deel van de stadskern, maar ook stedelijke structuren als de omwalling in beeld komen. De auteurs betrekken bovendien de resultaten van eerder, elders in Vlissingen uitgevoerd onderzoek in hun studie. Kortom, de studie brengt de geschiedenis van de stad in kaart, een geschiedenis waarvan in het huidige stadsbeeld nagenoeg niets meer herkenbaar terug te vinden is. De gevonden voorwerpen, sporen en structuren bieden inzicht in nagenoeg de complete stadsvorming van Vlissingen. De ouderdom van de vondsten reikt terug tot 1200, terwijl de oudste sporen uit de periode 13041450 dateren. De jongste vondsten en sporen zijn aan de Tweede Wereldoorlog te koppelen. Hiermee is in totaal een aaneengesloten

Literatuurrubrieken

06-2016 binnenwerk.indd 350

18-11-16 12:16


periode van (bijna) 750 jaar stadsvorming aan het licht gekomen. Zoals ook enkele andere Zeeuwse havensteden is Vlissingen, vooral in de 16e eeuw, een belangrijke schakel in het internationale scheepvaartverkeer. Dat blijkt ook uit de inhoud van de 85 onderzochte beerputten. Behalve een keur aan aardewerk zijn er ook rijstkorrels en vijgenpitten gevonden. De meest opzienbarende vondst is die van een Chileense wijnpalm. Een catalogus waarin 200 voorwerpen volgens het zgn. ‘Deventer-systeem’ zijn afgebeeld en beschreven, maakt deel uit van dit voor Zeeland, maar ook voor daarbuiten, bijzonder boeiende opgravingsverslag. ** *

Bernard Meijlink, Bram Silkens en Nina Linde Jaspers, Verhalen uit de Fles. 700 jaar Vlissingen. De ontwikkeling van een havenstad door archeologische vondsten verteld. Amsterdam 2015. ISBN 978-90824844-0-3. Geïll., 97 pag.,€ 16,Lijvige rapporten vormen de weerslag van vijftien jaar archeologie in Vlissingen. De wetenschappelijke rapporten waarin de onderzoeksresultaten zijn vastgelegd, zijn door hun prijs en vooral de omvang van de daarin opgenomen gedetailleerde informatie, moeilijk bereikbaar voor het grotere publiek. Om dat publiek te bereiken is dit boekwerkje verschenen. Verluchtigd met tal van foto’s en getekende reconstructies bevat het een bloemlezing van de meest opvallende verhalen achter de vondsten en uit het archeologische onderzoek in Vlissingen. De tekst van het boekje vraagt een kleine toelichting. De naam van de stad zou te herleiden zijn tot een f les (verloor Alva niet immers op 1 april zijn bril en op 6 april zijn f les?). Een f les siert ook het stadswapen van Vlissingen en de inwoners worden vanuit de omliggende dorpen voor f lessentrekkers uitgemaakt. Opvallend in de titel is ook het getal 700, terwijl de hiervoor gesignaleerde publicatie het over 750 jaar stadsvorming heeft. ‘Verhalen uit de f les’ omvat de periode 13081945: 637 jaar om precies te zijn.

Na alle belangstelling voor de Limes langs de Rijn is het nu tijd om die andere grens in het licht te zetten, de Noordzeekust. Dit te meer omdat een aantal oude, onuitgewerkte opgravingen inmiddels alsnog zijn bewerkt. De Nederlandse Noordzeekust blijkt een dynamische regio te zijn geweest met een rijke historie. Al eeuwenlang spoelen er langs de kust Romeinse sporen bloot, bijvoorbeeld de Brittenburg bij Katwijk en de altaren voor de godin Nehalennia die in de 16e eeuw op het strand van Domburg aan het licht zijn gekomen. Van recenter datum is de opgraving van een aantal forten bij Velsen. De Nederlandse Noordzeekust (vanaf de Belgische grens tot en met Texel) speelt immers een belangrijke rol als buitengrens van het Romeinse Rijk. Een grens die zowel dient als verdedigingsgordel tegen vijandelijke invallen, maar ook als grens met havens met verbindingen naar het zuiden en die het handelsverkeer op Brittannië mogelijk maken. Het grondgebied van het huidige Zeeland speelt daarbij een belangrijke rol. In het signalement van dit boekje in de ‘Zeeland-special’ van Westerheem mag die rol best worden benadrukt. In Zeeland houdt men er trouwens stilletjes nog steeds rekening mee dat de naam van een vaargeul in de Oosterscheldemonding, de ‘Roompot’, is afgeleid van ‘Romanorum Portus’, ook al wordt die hypothese door deskundigen verworpen. Opschriften op de aan Nehalennia opgedragen altaren in heiligdommen in Domburg en Colijnsplaat herinneren aan een intensief handelsverkeer over zee. Tegelijkertijd bewaakt men vanuit het castellum van Aardenburg het meest zuidelijke deel van de Noordzeekust. Achter die kustlijn wordt uit verdronken veen op grote schaal zout gewonnen (o.a. in Colijnsplaat, Koudekerke, ’s-Heer-Abtskerke en Aardenburg); schelpdieren vormen er de basis voor vissaus (allec), terwijl uit de lege schelpen kalk wordt gebrand (Serooskerke), de akkerbouw f loreert met waarschijnlijk een grootschalige productie van wol voor de Romeinse lakenindustrie (Ellewoutsdijk).

Afb. 2 Wandtegel. Bodemvondst Vlissingen. Uit: Van Vissersdorp tot havenstad.

Afb. 3 Houten model van de romp van een scheepje 1575-1675 uit een Vlissingse beerput. Uit: Van Vissersdorp tot havenstad.

Afb. 4 Jonaspijp. Beerputvondst Vlissingen. Uit: Verhalen uit de fles.

** *

Tom Hazenberg en Tanja van der Zon, Romeinse kust. Museum van Oudheden, Leiden 2016. ISBN 978-90-71201-31-8. Geïll., 75 pag., € 9,95

Literatuurrubrieken

06-2016 binnenwerk.indd 351

|

351

18-11-16 12:16


Dit boekje, verluchtigd met ‘artist impressions’ en foto’s van archeologische vondsten, leidt het publiek langs die westgrens. Het biedt, gebaseerd op recent onderzoek, een actueel overzicht van de Romeinse kust, de daar levende stammen en hun omgang met het Romeinse leger. ** *

De Maasgouw, 135e jrg. 2016, nr. 3. ISSN 1380-4170 Het tijdschrift van het Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap opent met een artikel over twee nog niet eerder beschreven stuivers, die beide omstreeks 1600 in Roermond zijn geslagen. ** *

Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, 8e jrg. 2016, nr. 3. ISSN 1878-7828 Tessa de Groot presenteert nieuwe inzichten over de Romeinse villa bij Meerssen in Limburg. Recent onderzoek werpt een nieuw licht op de inrichting en omvang van de villa. Het daarbij behorende badgebouw blijkt op een andere plaats te hebben gestaan dan men eerst veronderstelde. Een ander artikel, getiteld: ‘Een Hollandse Melkmeid in een IJslandse krater’ gaat over het onderzoek van het Nederlandse schip ‘De Melkmeid’ dat in 1659 voor de kust van IJsland is vergaan. ** *

Afb. 5 Deukbeker, geverfde waar, 2e-3e eeuw n. Chr. Bodemvondst ’sHeer-Abtskerke, Zeeland. Uit: Romeinse kust.

352

|

Archeobrief, 20e jrg. 2016, nr. 2. ISSN 1386-2065 Vanzelfsprekend gaat ook Archeobrief niet voorbij aan het vermelde onderzoek naar de ligging en omvang van de Romeinse villa te Meerssen, waarvan ook het Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed melding maakt. Het ‘gat van Alkmaar’, een drietal afgebrande winkelpanden in het centrum van die stad, is een opgravingsgebied dat eveneens op verschillende manieren in de publiciteit is geweest. Hoogtepunten van het archeologische onderzoek zijn de sporen van een 14e-eeuwse leerlooierij en een afvalput met daarin drie gekalligrafeerde wijnglazen die toegeschreven kunnen worden aan de schrijfster Maria Tesselschade Roemer Visscher. Zij heeft het betreffende pand bewoond tot haar dood in 1649. Andere onderwerpen in deze editie zijn een Neanderthalerkampement in Assen, Maltarapporten als bouwstenen voor nieuwe kennis en het inzetten van drones voor het maken van luchtfoto’s bij opgravingen in Den Haag. ** *

Heemschut, 93e jrg. 2016, nr. 3. ISSN 0017-9515 Her archeologische onderzoek van het ‘gat van Alkmaar’ trok veel aandacht. De media, inclusief de periodieken die zich op archeologen en kunsthistorici richten zoals Archeobrief en VIND, maken er melding van. Maar wie heeft dat onderzoek betaald, hoe is hier het principe ‘de veroorzaker betaalt’ toegepast? Juridisch gezien vormt niet de brand, maar de herbouw van de afgebrande panden aanleiding voor het archeologische onderzoek. De eigenaar van die Alkmaarse panden, feitelijk slachtoffer van de brand, krijgt voor dat archeologische onderzoek een rekening gepresenteerd van niet minder dan € 120.000. De brandverzekering biedt hier geen uitkomst, immers het pand heeft brandschade, niet de archeologisch interessante ondergrond! Maar is het ook billijk dat gedupeerden van een brand bij het aanvragen van een bouwvergunning voor herstel of nieuwbouw als verstoorder van archeologisch erfgoed worden aangemerkt en dus moeten opdraaien voor de kosten daarvan? Uiteindelijk is de rekening voor de vastgoedeigenaar teruggebracht naar €60.000. De auteur van dit artikel over deze zaak in het tijdschrift ‘Heemschut’ geeft eigenaren van

Literatuurrubrieken

06-2016 binnenwerk.indd 352

18-11-16 12:16


monumentale panden een aantal suggesties om rekening te houden met dit soort risico’s.

Afb. 6 Beeldje van Bacchus, 170-290 n. Chr., Aardenburg (Zeeland). Uit: Romeinse kust.

** *

as. (Archäologie Schweiz), 39e jrg., 2016, nr. 3. ISSN 0255-9005 Fricktal in het Zwitserse kanton Aargau is een streek die rijk is aan goed geconserveerde archeologische vindplaatsen. Het fraai uitgevoerde tijdschrift geeft een beeld van de landschaps- en bewoningsgeschiedenis van deze regio in de Romeinse tijd. Een andere bijdrage heeft betrekking op bijna 80 kilo metaal, die is opgepiept op een plaats waar in 1315 een memorabele veldslag zou hebben gewoed. Aanwijsbare sporen van de veldslag zijn niet teruggevonden, wel een grote hoeveelheid klein metaal uit de periode 1250-1500. ** *

Archeologie Magazine, 2016, nr. 4. ISSN 1566-7553. Ruurd Halbertsma, conservator bij het RMO, schrijft over een belangrijke verzameling Romeinse voorwerpen, af komstig van de Romeinse nederzetting Fectio (Vechten) aan de Limes, die het museum in 2016 heeft verworven. Topstukken daarbij zijn twee fragmenten van gedecoreerde helmen. Een ander artikel gaat over het onderzoek van de ondergrond van een pand dat in het hart van Amsterdam is gesloopt. Bij dat onderzoek stuit Jerzy Gawronski niet alleen op een 17e-eeuwse zeepfabriek, maar ook op de restanten van een 16e-eeuwse bierbrouwerij, compleet met loden leidingen en koperen goten. Niet minder verrassend is de vondst in de ondergrond van een voormalige camping bij Monster. Het terrein wordt bestemd als natuurgebied, booronderzoek wijst uit dat het terrein archeologisch niets gaat opleveren. Wegstuivend zand, de vondst van een gouden munt door een detectoramateur en bevindingen van amateurarcheologen uit Den Haag, tonen het tegendeel aan. Het gebied wordt alsnog onderzocht met sporen van eergetouwen uit de IJzertijd en waterputten uit de Vroege Middeleeuwen als resultaat. Verder onderzoek volgt. Iedereen kent wel de befaamde uit touw en twijgen gemaakte prehistorische fuik die jaren geleden in Bergschenhoek uit het slijk tevoorschijn kwam en nu in het RMO te zien

is. Leo Verhart verhaalt in dit nummer over de omstandigheden waaronder die vondst is gedaan en hoe de fuik daarna wordt geborgen. ** *

Inbrabant, 7e jrg. 2016, nr. 3. ISSN 18794599 Op 25 november 2015, de vooravond van de Reuvensdagen, overleed Jos Deeben. Zijn plotselinge dood veroorzaakt een schokgolf door archeologisch Nederland. Nico Arts, Wijnand van der Sanden en Frans Theuws schetsen zijn levensverhaal in het licht van de ontwikkelingen in de Noord-Brabantse en Nederlandse archeologiebeoefening. ** *

Terra Cognita (Archeologische vereniging ‘Land van Heusden en Altena’), nr. 35, juli 2016 Cees van Maastrigt, voorzitter van de archeologische vereniging, beschrijft een aantal (soms) merkwaardige, laatmiddeleeuwse drinkbekers en drinkgebruiken. In een ander artikel besteedt hij aandacht aan vondsten en voorwerpen waarachter een verhaal schuilgaat, zoals vuist- of gerechtshanden en schatvondsten. Hennie de Graaff wijdt een artikeltje aan ringbroches; sieraden uit de Late Middeleeuwen die nogal eens bij metaaldetectie tevoorschijn komen. Gijs-Jan van Hemert bewerkt ten slotte een artikel uit de Volkskrant, waaruit blijkt hoe ‘propere’ Romeinen via hun badhuizen elkaar op grote schaal met lintworm en schaamluis besmetten. Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken

06-2016 binnenwerk.indd 353

|

353

18-11-16 12:16


DE VERENIGING

VERENIGINGSNIEUWS Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl)

DE GEINTERVIEWDE IS DEZE KEER JOANNEKE VAN DEN ENGEL-HEES (AFB. 1) Dit interview is het laatste in de reeks vraaggesprekken naar aanleiding van het 65-jarig bestaan van de AWN en Westerheem. De geïnterviewde is Joanneke van den Engel-Hees. Ze is o.a. al jaren penningmeester en redacteur van de Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg.

Ha Joanneke, hierboven is al iets gezegd over je archeologische bezigheden, maar het zijn en waren er veel meer. Laten we bij het begin beginnen: wie ben je en hoe ben je in de AWN verzeild geraakt? “Ik ben in 1979 geboren en ik heb altijd in Voorburg gewoond totdat ik in Leiden Griekse en Latijnse Taal en Cultuur ging studeren. Op mijn 15e ben ik lid geworden van de Archeologische Werkgroep Voorburg (nu dus Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg). Dat was in 1994 en ik ben er nooit meer weggegaan omdat ik het een heel gezellige groep mensen vind.”

Afb. 1 Joanneke geeft een kinderworkshop ‘Archeologie’ tijdens de tentoonstelling ‘Archeologen een het werk’ in het Centraal Museum in Utrecht. Foto: PUG-collectie, Erfgoed gemeente Utrecht.Coenraadts. Foto: Wil Kuijpers

354

|

De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 354

18-11-16 12:16


En de AWN? “Ja, omdat ik mee wilde doen aan een opgravingskamp in Nijmegen ben ik ook lid geworden van de AWN. De AWN heeft een belangrijke invloed gehad op mijn carrière en op mijn leven…” En, naar ik begrijp, ook op je privéleven… (Ze moet lachen) “Ja, ja, ik ben getrouwd met een archeoloog die ik heb ontmoet tijdens een graaf kamp.” Hoe ging het verder tijdens en na je studie? “Ik was uiteraard erg geïnteresseerd in de Romeinse geschiedenis van Voorburg, Forum Hadriani. Ik heb mijn afstudeerscriptie dan ook geschreven over de opgravingen van prof.dr. C.J.C Reuvens, op landgoed Arentsburg in Voorburg, een van de eerste officiële opgravingen in ons land, tussen 1827 en 1834.” Boeiend, hè, die geschiedenis van de archeologie? “Nou! De archeologie stond in die tijd nog in zijn kinderschoenen, dus: hoe pakte Reuvens die opgraving aan, waar haalde hij zijn werknemers vandaan en hoe interpreteerde hij zijn vondsten?” Na je afstuderen ben je aardig actief geweest in het archeologische, toch? “Dat is een understatement! De archeologie werd meer dan mijn hobby, het werd ook mijn werk. Zowel in werktijd als in vrije tijd ben ik er intensief mee bezig. Ik heb inmiddels aan diverse museale projecten gewerkt bij, onder andere, het Rijksmuseum van Oudheden en de gemeente Utrecht. Archeologische vondsten onderzoeken, beschrijven en tentoonstellen, daar ligt mijn hart. In de tussentijd ben ik 9 jaar secretaris van de AWN-afdeling Den Haag e.o. geweest, was ik lid van de Commissie Deskundigheidsbevordering van de AWN en ben ik, zoals eerder vermeld, actief in de AWLV.” Je hebt dus nooit met de klassieken voor de klas gestaan, zoals ik. Ach ja, ik had geen archeologie als hoofdvak! Later heb ik daar weleens spijt van gehad. Maar …. laten we het niet over mij hebben. Joanneke, kom je uit een archeologisch of historisch geïnteresseerd ‘nest’? “Belangstellend in geschiedenis zeker! Mijn vader had bouwkunde gestudeerd, dus in vakanties gingen we vaak ‘stadjes kijken’.” Ze glimlacht. “We kwamen dan ook wel eens op archeologische sites. En mijn moeder is onlangs zelfs mee geweest met de reis die we met de AWLV naar de muur van Hadrianus hebben gemaakt! Beiden hebben me zeker gestimuleerd in mijn archeologische interesse.” Als ik het goed heb, ben je dus al zo’n twintig jaar AWNlid: wat was je eerste reactie op het 65-jarig bestaan van de AWN en Westerheem? “Ik vind het heel goed dat de amateurarcheologie in Nederland al zo lang bestaat, ook na alle ontwikkelingen die de archeologie heeft doorgemaakt. Vroeger waren de amateurs belangrijk voor de archeologie ,

omdat er maar een handjevol beroepsarcheologen was. Dat is intussen sterk veranderd, maar amateurs kennen vaak hun gebied veel beter dan de archeologen van een bedrijf dat steeds ergens anders graaft. Verder zijn ze essentieel voor het plaatselijk draagvlak voor de archeologie. Laat maar eens zien waarom die vage sporen in de grond zo nodig voor veel geld onderzocht moeten worden en wat ze vertellen over de geschiedenis van je eigen gemeente!” Ik ben het helemaal met je eens! Hierop aansluitend: toen ik zo’n dertig jaar geleden actief was in het veld, vonden velen met mij het opgraven en onderzoeken verreweg het belangrijkst. Westerheem was hoogstens een ‘toetje’: dit lijkt mij langzamerhand wat verschoven (ook door Malta, uiteraard). Jouw mening? “De graafmogelijkheden voor amateurs zijn inderdaad behoorlijk teruggelopen, dus moet je als werkgroep of afdeling kijken wat je nog meer kunt doen om in het vak bezig te blijven. Maar zelf ben ik sowieso altijd iets minder van het graven, vaak in de modder, geweest. Af en toe is het leuk om te doen, maar ik ben meestal meer bezig met de vondsten, al dan niet in museumcollecties en hoe je aan het publiek kunt laten zien”, zegt ze enthousiast. “Met wat zo’n scherf of bot zegt over het leven van de mensen heel lang geleden. Een tijdschrift als Westerheem is natuurlijk niet gericht op een breed publiek, maar op de lief hebbers, maar je moet wel op de hoogte blijven van je vak om te kunnen laten zien wat er zo interessant aan is.” En nu dan de fusie van Westerheem en Archeobrief: hoe sta jij daar tegenover? Voor alle duidelijkheid: ik vind beide tijdschriften kwalitatief van hoog niveau met een goede afwisseling van meer specialistische en wat algemenere, goed leesbare artikelen. Ze passen op zich wel bij elkaar. Ik begrijp dat het uit financiële overwegingen noodzakelijk is om een fusie aan te gaan, maar ik hoop dat het inhoudelijk ook goed zal uitpakken. Toch zal het even wennen zijn dat Westerheem straks niet meer bestaat, na zoveel jaar!” Vind je het belangrijk dat het nieuwe magazine (deels) een verenigingsblad blijft? (Ze denkt even na) “Ik hoop wel dat vrijwilligers zullen blijven publiceren in het nieuwe tijdschrift. Nu al schrijven veel beroepsarcheologen artikelen in Westerheem, wat aan de ene kant natuurlijk een goed teken is: het tijdschrift staat goed aangeschreven en wordt veel gelezen. Aan de andere kant is Westerheem ook een belangrijk bindmiddel voor de leden. Het werkt inspirerend om te zien waar afdelingen elders in het land mee bezig zijn.” Laat ik je dan bij dezen geruststellen: aan het laatste aspect zal in het nieuwe magazine via een speciaal katern voor de AWN-leden veel aandacht zijn! Heb jij zélf trouwens weleens gepubliceerd in Westerheem of meegewerkt aan een publicatie?

De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 355

|

355

18-11-16 12:16


“Ik heb een paar jaar geleden een artikel geschreven voor het Romeinennummer over de PUG-collectie, een oude archeologische collectie die door het Provinciaal Utrechts Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen is verzameld en tegenwoordig wordt beheerd door de gemeente Utrecht. Ik ben al een aantal jaren bezig met deze fraaie verzameling, eerst als projectmedewerker registratie, en nu als vrijwillig conservator. We hebben een tentoonstelling gehad over deze collectie in het Centraal Museum, waar ik in het museum zelf een werkruimte had en het publiek kon zien wat er op tafel lag en vragen kon stellen. Dat was zó leuk!” Hoe karakteriseer je Westerheem in enkele woorden? “Als een heel goed en leesbaar tijdschrift met artikelen over alle perioden: sommige artikelen zijn voor de ‘die hards’, maar er staat altijd iets naar je smaak in. Bij mij blijft het soms even op de stapel liggen – ik heb zoveel tijdschriftabonnementen- , maar ik lees hem toch altijd van voor naar achteren.” Wat vind je dat er beter kan (kon), rekening houdend met de recente ontwikkelingen? “Ik vind het mooi dat Westerheem de laatste jaren helemaal in kleur verscheen, met voldoende ruimte voor de af beeldingen.” Ze pakt een nummer uit 2001 uit de kast. “Kijk, nog helemaal in zwart-wit. De huidige Westerheem is een stuk moderner en aantrekkelijker. De column vind ik ook een leuke toevoeging; die lees ik vaak als eerste.

AFGEVAARDIGDENDAG 12 NOVEMBER

Afb. 2 Leonard de Wit spreekt de afgevaardigden toe. Foto: Marijn Lockefeer

356

|

Hoe zie je de rol van de AWN-website naast het nieuwe magazine waarbij een uitgebreid Verenigingsnieuws hoort? “Natuurlijk wordt de website steeds belangrijker, ook al omdat vanwege de lange tijd tussen deadline en publicatie actuele activiteiten van afdelingen vaak niet in Westerheem terecht komen. Een website kan veel gemakkelijker actueel zijn. Maar aan de ander kant denk ik er vaak niet aan op de website te kijken, terwijl het papieren tijdschrift vanzelf in de bus valt. Ook omdat de AWN een hoog aantal oudere leden heeft, denk ik dat een soort verenigingsnieuws op papier nog steeds relevant is voor de binding van de leden met de AWN.” Tenslotte. Joanneke, wat zou je de lezers als boodschap mee willen geven? “Dat vrijwilligers ondanks alle professionalisering nog lang niet hebben afgedaan! Zorg voor een goede onderlinge samenwerking, waardoor je activiteiten kunt ontwikkelen waar beroepsarcheologen vaak niet aan toe komen door tijd-en geldgebrek, zoals rondleidingen, publieksboeken en tentoonstellingen. Vrijwilligers kunnen op veel vlakken een waardevolle bijdrage leveren.” Wat ben ik het daar hartgrondig mee eens en…wat een mooie afsluiting van dit laatste interview van de reeks. Heel fijn dat je dit wilde doen, Joanneke! Marijn Lockefeer

In het fraaie RCE-gebouw in Amersfoort vond de jaarlijkse Afgevaardigdendag plaats. Hoewel meer zaken werden besproken, wordt in dit verslag voornamelijk aandacht besteed aan twee, voor de AWN cruciale, items: het beleidsplan voor de komende jaren en het samengaan van Westerheem en Archeobrief tot ‘Archeologie in Nederland’. De opening van de vergadering door Leonard de Wit, Hoofd Strategie en Internationaal van de RCE (hij karakteriseerde zichzelf als ‘horende tot de bloedgroep ROB) (af b. 2) was meteen al een opmaat tot een van de belangrijkste taken van de AWN, al jaren figurerend in elk beleidsplan: pleitbezorger zijn voor de archeologie. De AWN verdient complimenten voor haar rol bij het tot stand komen van de nieuwe Erfgoedwet, meer dan de professionele archeologie waar tegengestelde belangen belemmerend werken. Ook bij belangrijke actuele archeologische zaken treedt de AWN nadrukkelijk op de voorgrond: haar optreden bij de discussie rond de Grote Kerk in Delft is opmerkelijk. Terecht dus dat er in de nieuwe Erfgoedwet wettelijke ruimte voor vrijwilligers komt. Volgens Leonard komt er in de politieke situatie van

De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 356

18-11-16 12:16


Afb. 3 De opkomst was uitstekend.Foto: Marijn Lockefeer

een nieuw kabinet ruimte voor goede ideeën; van deze ruimte moet gebruik gemaakt worden. Bij de discussie over het concept beleidsplan (waarvan elke afdeling binnenkort de bijgestelde versie ontvangt, en daarop nog kan reageren) viel in de eerste plaats de positieve inbreng van de vergadering op: als er al kritiek was, was die opbouwend, en het regende zinvolle suggestie en aanvullingen (af b. 3). Enkele in het oog springende items: in het kader van de ruimte die ontstaat voor vrijwilligers viel regelmatig de term ‘proactief ‘, net zoals ‘assertief ’: het is ontzettend belangrijk om proactief en assertief te handelen bij gemeentelijke bestemmingsplannen, bij de benadering van gemeentelijke functionarissen, bij het (vooruit)denken over mogelijkheden voor vrijwilligers bij taken die bij de professionals blijven liggen (vondstverwerking, verder onderzoek, rol bij promotieonderzoek) en bij pleitbezorging en educatie. In dit kader werd een ‘Onderzoeksagenda voor Vrijwilligers’ voorgesteld en een effectiever gebruik van de media. Als voorbeeld voor het werven van nieuwe leden (een in alle opzichten belangrijke zaak, prominent aanwezig in het beleidsplan) ) werd de Utrechtse Archeohotspot ten tonele gevoerd: door alle activiteiten en door het enthousiasme van de deelnemers (de archeologische leiding, de Utrechtse AWN-ers, de coördinatoren en de deelnemers) heeft de AWN er twaalf nieuwe

leden bij gekregen; and more is yet to come! Het beleidsplan 2017-2021 zal overigens in de ALV op 8 april 2017 worden vastgesteld. De brief van het landelijk bestuur van de AWN over het samengaan van Westerheem en Archeobrief riep kritische reacties op. Hierop heeft het landelijk bestuur, bij monde van zijn voorzitter Tonnie van de Rijdt, in een uitgebreid schrijven uitleg gegeven over de gang van zaken. Dit bleek bij de meesten van de afgevaardigden afdoende. En de ongeruste vragen over het wegvallen van het verenigingsaspect van de AWN in het toekomstige tijdschrift plus angst omtrent het verdwijnen van de Westerheemkwaliteit werden in bijna alle gevallen omgezet in enthousiasme voor de komende opzet, zelfs zo dat na de presentaties van William ten Brink hoofdredacteur van Westerheem en vanaf volgend jaar van Archeologie in Nederland (af b. 4), en Toine Maas, directeur-bestuurder van de Stichting Matrijs, applaus klonk! Zij hadden een voorbeeld meegebracht van hoe het nieuwe magazine er uit gaat zien, zowel van het tijdschrift ‘Archeologie in Nederland’ op zich als van het ‘AWN Magazine’, dat er als apart en substantieel magazine naast komt. William ten Brink vergeleek het maken van Archeologie in Nederland met een culinair hoogstandje: van verschillende hoogwaardige ingrediënten een sterren-

De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 357

|

357

18-11-16 12:16


Afb. 4 Een gedreven hoofdredacteur aan het woord. Foto: Marijn Lockefeer

Afb. 5 Toine Maas wijst vol trots op de nieuwe lay out van het AWN-magazine. Foto: Marijn Lockefeer

Afb. 6 De nieuwe secretaris en notulist achter de bestuurstafel. Foto: Marijn Lockefeer

Afb. 7 Ellen van der Steen (afdeling 23) presenteert de nieuwsbrief van haar afdeling Kempen en Peelland. Foto: Marijn Lockefeer

358

|

De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 358

18-11-16 12:16


maaltijd maken. In het nieuwe AWN Magazine komt veel ruimte voor de AWN-leden; het wordt een minstens 16 pagina’s groot magazine met rubrieken als: ‘Mijn mooiste vondst’, ‘Wie kent dit’ en ‘Een vrijwilliger aan het woord’. Er is ook ruimte voor een artikel over interessante zaken uit een afdeling. Afdelingen wordt via een mail hierop gewezen; tevens wordt vanuit de redactie hulp aangeboden bij het schrijven van zo’n artikel. Suggesties voor nieuwe rubrieken zijn welkom. (Uit de vergadering kwam de suggestie voor een jongerenrubriek). Toine Maas citeerde de woorden van columnist Evert van Ginkel die sprak over de wonderen die “bladmakers met een toverstokje” kunnen verrichten. Hij wees hierbij op de nieuwe lay out van ‘oude’ Westerheemartikelen die uitvergroot tentoongesteld stond (afb. 5) en grote instemming van de zaal had: meer afbeeldingen met langere bijschriften, afwisseling van lage en korte artikelen, meer speelsheid in de vormgeving. Hij rekent erop dat Archeologie in Nederland (dat niet in kiosken komt, maar op geselecteerde verkooppunten zoals musea) meer abonnees krijgt dan Westerheem en Archeobrief samen, misschien ook wel omdat de inhoud van het AWN Magazine veel aantrekkelijker wordt. Het wordt geen elitair magazine en geen blad voor ‘het grote publiek’ (reactie op veronderstellingen uit de vergadering), maar een kwaliteitsblad voor de echt geïnteresseerde archeologieliefhebber. Voorlopig wordt niet aan advertenties gedacht. Er zullen van het eerste nummer dat half februari 2017 verschijnt, flink wat extra exemplaren worden gedrukt en verspreid.

Het Zuid-Hollandse deltagebied wordt al duizenden jaren bewoond. De mensen die hier leefden hebben hun sporen nagelaten in de bodem. Archeoloog Jurrien Moree (BOOR) vertelt in een reeks lezingen in Museum Vlaardingen over de archeologische vondsten en verhalen. Iedereen is van harte welkom en de toegang is gratis.

Tenslotte nog enkele bijzondere zaken: de nieuwe secretaris, Henk Kluitenberg, wordt voorgesteld evenals de nieuwe notuliste, Louise Olerud. (afb. 6), de nieuwe website gaat op 1 januari de lucht in en de webmasters van de afdelingen worden uitgenodigd voor een instructie- en informatiebijeenkomst en zes afdelingen presenteerden hun afdelingsbladen c.q. nieuwsbrieven (afb. 7).

zaterdag 7 januari 2017: deel 3: Bronstijd en IJzertijd zaterdag 4 februari 2017: deel 4: Romeinse tijd zaterdag 4 maart 2017: deel 5: Late Middeleeuwen tot rond 1200 zaterdag 8 april 2017: deel 6: Late Middeleeuwen vanaf de ontginningen

Marijn Lockefeer

OPROEP: NAALDBANDEN VOOR OUDE WESTERHEEMS Heeft iemand nog naaldbanden over voor het opbergen van oude Westerheems? Zo ja, dan graag een telefoontje naar onze penningmeester Harmen Spreen, tel.020-4537021.

AGENDA 7 januari (en verder) Afd. Helinium -lezingenreeks ‘Archeologie in onze regio’

De archeologische geschiedenis van onze regio is rijk en gaat duizenden jaren terug. In Vlaardingen zijn nederzettingsresten aangetroffen die, naar de eerste vindplaats van deze soort, de naam Vlaardingen-cultuur hebben gekregen. Deze cultuur dateert van 3.500 tot 2.500 jaar voor Chr. en behoort tot de Nieuwe Steentijd. Op grond van aangetroffen verblijfssporen is het aannemelijk dat in de Midden-Steentijd jagers-verzamelaars de rivierduinen in dit gebied hebben benut voor tijdelijke kampementen die dienden als uitvalsbasis voor visvangst en jacht. Ook van latere perioden is veel teruggevonden bij archeologisch onderzoek: boerderijen uit de IJzertijd, prachtig aardewerk uit de Romeinse tijd, restanten van middeleeuwse kastelen en glaswerk uit de vroegmoderne tijd om maar wat te noemen. Veel van deze vondsten zijn te bewonderen in het Rijksmuseum van Oudheden, in regionale musea en in de archeologische depots. De gratis lezingen starten om 15.00 uur in het Erfgoedlab van Museum Vlaardingen, Westhavenkade 56, op de volgende data:

NB: de eerste en tweede lezing over de Steentijden zijn al eerder gehouden! 8 februari 2017 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Herre Wynia, stadsarcheoloog van Utrecht: ‘Een greep uit archeologische begeleiding en onderzoek in en rond Utrecht in de afgelopen periode’. Herre Wynia geeft ons een boeiende update van de archeologische begeleidingen en opgravingen van de laatste jaren. Hij vertelt onder andere over de bijzondere vondsten uit de Catharijnesingel (zoals een vroegmiddeleeuws schip) en over de voorlopige resultaten van de opgraving van buitenplaats Leeuwenstein in Leidsche Rijn. Bij deze laatste opgraving heeft een aantal AWN-vrijwilligers geholpen met de vondstverwerking. Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 Utrecht Aanvang: 20.00 uur Entree: € 4,- voor niet-leden, € 2,50 voor leden

De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 359

|

359

18-11-16 12:16


WERK IN UITVOERING Stuur berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl) WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 3 - 11 - 12 - 13 - 16 - 17 - 18 - 23 - 31.

Afb. 1 Tegelfragment met Hollandse knopstoel. Foto: Kees van Roon (uit Grondspoor).

Grondspoor nr. 201, september 2016 (Afd. 3 - Zaanstreek - Waterland) In juli gooiden vandalen bijna alle ruiten van de werkruimte in. Uiteraard deed de afdeling hiervan aangifte bij de politie en inmiddels is de schade hersteld. Zoals vaak toont ook dit nummer van G. interessante (fragmenten van) tegels. Zo vond Gerard Graas in aangeleverd tegelmateriaal een halve tegel in regencestijl (1715-1730), een overgangstijd in de bouwkunst tussen Barok en Rococo. In Nederland werden tegels met de voor deze periode kenmerkende omlijsting gemaakt tussen 1770 en 1810. Verder toont G. enkele

360

voorbeelden van fragmenten van vooral Bijbelse tegels uit een enorme hoeveelheid tegelfragmenten, opgeslagen in metselaarskuipen en waarschijnlijk af komstig uit gesloopte huizen in de Zaanstreek. Al dit materiaal wordt gesorteerd, gewassen, gepast en gedetermineerd. Kees van Roon kreeg in Wormerveer van Arjan Rijst een halve tegel mee, gevonden onder zijn huis aan het Noordeinde. Op de af beelding zit een man op een Hollandse knopstoel (af b. 1). Speuren op internet leverde maar twee andere voorstellingen op van tegels met knopstoelen. De schildering valt op door dik aangezette lijnen en de afdeling heeft enkele diertegels die ook zo zijn geschilderd. Ten slotte laat G. drie voorbeelden zien van spiegels (het ronde, vlakke binnenstuk) van 17e-eeuwse majolicaborden uit de in deze rubriek al meer genoemde Rouwendaal-collectie. De vlaggen (de opstaande rand om de spiegel) van de borden ontbreken grotendeels, wat een nauwkeurige datering moeilijk maakt. Menno de Boer bezocht een congres over dijken, dammen en duikers, georganiseerd door de Stichting voor de middeleeuwse archeologie (www.middeleeuwsearcheologie.nl), en vond het een leerzame en gezellige dag. Te oordelen naar de door Menno genoemde sprekers en hun onderwerpen was het inderdaad erg leerzaam. Walter Prinsze vestigt de aandacht op een pas naderhand als een fragment van een La Tènearmband herkend stukje blauw glas uit Marken-Binnen (ten noorden van Krommenie), volgens de auteur in 2008 het enige tot nu toe boven het Noordzeekanaal gevonden exemplaar. De al eerder genoemde Gerard Graas was wekenlang bezig met het uitsorteren van een enorme hoeveelheid aardewerkscherven uit de ‘Bemuurde Weerd’ in Utrecht, in de Middeleeuwen hét Utrechtse productiecentrum van aardewerk. De aardewerkstort is aangeleverd door opgravingsbedrijf Hollandia, woog bijna 1350 kg en bevatte bijna 28.000 scherven en botten! In vrijgegeven terreinen in Assendelft vonden AWN’ers de afgelopen jaren veel vondsten uit de eerste eeuwen na Chr. Zo ook op locatie De Bult, waar enkele Romeinse terra nigra-scherven werden gevonden. In juni organiseerden Freek, Menno en Gerard voor een school in Wormerland een archeologiemiddag. Ongeveer 20 kinderen en hun meegekomen ouders kregen een korte lezing en daarna konden de kinderen in de zandbak zoeken naar aldaar tevoren gedeponeerde scherven en botten. Vervolgens werden de scherven geplakt en uitgezocht van welk dier de bot-

| De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 360

18-11-16 12:16


Afb. 2 Voorbereiding voor het maken van fibula’s en enkele resultaten. Foto: Teus Koorevaar (uit Grondig Bekeken).

ten waren geweest. Omdat het aantal schoolbezoeken aan de werkplaats terugloopt vanwege de vele schoolbezoeken aan het Huis van Hilde, kan een archeologiemiddag een goede aanvulling zijn op een bezoek aan Hilde. Grondig Bekeken nr. 3, oktober 2016 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) De afdeling beschikt in de werkruimte weer over een eigen telefoonaansluiting en internet/wifi. Ook is er een netwerk-dataopslag waarnaar iedereen via het netwerk data kan ophalen of invoeren. Hiervoor zijn uiteraard goede werkafspraken nodig en daar wordt aan gewerkt. De voor het eerst gegeven basiscursus was met 20 tevreden deelnemers een succes en dat is reden hiermee verder te gaan. Iedere tweede zaterdag van de maand organiseert de afdeling een archeologisch spreekuur. Ondanks aankondiging in lokale bladen is het aantal bezoekers bescheiden. De afdeling verwacht dat een toename van de bekendheid ervoor zorgt dat er meer mensen op af komen. Voor het eerst organiseerde de afdeling een archeologische stadswandeling die goed beviel. Tijdens het Monumentenweekend gaf de AWN in

Dordrecht uitleg aan ruim 800 bezoekers in en over de kelders van de Berckepoort. In 1989 voerde de AWN hier een onderzoek uit dat mooie vondsten opleverde. De AWN was ook aanwezig in de kelders van het Museum aan de Maas (Wolwevershaven) en gaf daar uitleg over sporen van de stadsmuur die daar nog aanwezig zijn in achtergevels. Een interessant monument is dat van de veeneiken in Molenwaard die van Teus en Arie een opknapbeurt kregen. Dit najaar startte de afdeling de pilot van een cursus archeologie voor leerlingen van basisscholen. Als eerste kwam groep 7 van de JF Kennedyschool (Dordrecht) aan de beurt. Drie van de vijf lessen vinden plaats in de werkplaats, waar na een korte theorieles ‘doe-activiteiten’ volgen. De kinderen werken met vuursteen, maken prehistorisch aardewerk en Romeinse fibula’s en munten, trekken een toga aan en nog veel meer (af b. 2). Twee lessen trekken de kinderen erop uit om kennis te maken met bovengrondse archeologie, meetopdrachten aan een kasteelruïne, een demonstratie en practicum over middeleeuwse wapens en het herkennen en sorteren van allerlei archeologisch materiaal. De bedoeling is deze cursus op structurele basis aan te bieden aan basisscholen.

De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 361

|

361

18-11-16 12:16


Irmel Dolman constateert dat ‘gewone’ dingen niet meer zo gewoon zijn. Dit naar aanleiding van een jongvolwassene die vroeg, waarvoor vingerhoeden werden gebruikt. Eigenlijk niet zo’n vreemde vraag in een tijd waarin weinig meer met de hand wordt genaaid. Daarom geeft Irmel in GB. een korte inleiding over vingerhoeden, gevolgd door een overzicht van de in de AWN-collectie aanwezige vingerhoeden. Veel AWN-afdelingen hebben nog wel wat oude kisten of dozen staan met niet of nauwelijks bestudeerde vondsten uit oude onderzoeken. Vaak is en wordt hard gewerkt om die oude vondsten alsnog te beschrijven. Echter, wanneer er veel tijd ligt tussen het opslaan en het beschrijven van vondsten valt dat soms niet mee. Wanneer de begeleidende informatie dan ook nog summier is en er vrijwel geen mensen meer zijn die uit de eerste hand iets kunnen vertellen over de vondst, wordt het nog lastiger. Irmel liep hier tegenaan toen zij de herkomst wilde achterhalen van een hoeveelheid bodemfragmenten van steengoed. Zij waarschuwt dat er in het magazijn meer van deze ‘oude lijken’ liggen en roept op tot verder ‘cold-case’ onderzoek. Zoals meestal vult Teus Koorevaar een groot deel van GB met zijn bijdragen. Ditmaal gaat het onder meer om een uit de Giessen opgebaggerde vuurdover uit eind 13e-14e eeuw. De dover was sterk afgesleten, maar komt overeen met een hier eveneens getoond, veel gaver exemplaar uit Brandwijk. Volgens de vinder is de dover zeer waarschijnlijk af komstig van een oude woonterp aan de Giessen. Hierna passeert een scherf uit Wijngaarden met het jaartal 1572 de revue, waarschijnlijk van een baardmankruikje uit Keulen. Dat jaartal is voor Holland een bijzonder jaartal

(inname van Den Briel en de moord op de ‘martelaren van Gorkum’). In het productiegebied waren de Watergeuzen en hun daden echter minder roemrucht, zodat een scherf met dit jaartal toch eerder als een toevalligheid mag worden gezien. Behartenswaardig zijn de opmerkingen van Teus over archeologische vervuiling van het bodemoppervlak. Dit vanwege de dikwijls omvangrijke grondverplaatsingen met daarin aanwezige bodemvondsten. In de toekomst zullen bijvoorbeeld Romeinse vondsten kunnen worden gedaan op plaatsen waar nooit Romeinen waren. Hij oppert het idee om verplicht te stellen van stortgrond van archeologische terreinen of opgravingen de herkomst en de verspreiding vast te leggen. Nieuwsbrief, oktober 2016 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) Zijdebalen is een oud industrieterrein binnen de Bemuurde Weerd van Utrecht, een middeleeuwse pottenbakkerswijk waar nu een woonwijk wordt aangelegd. Vanwege die pottenbakkers werden er veel misbaksels en scherven gevonden. Nu is de vroegste pottenbakker van Utrecht gevonden die zo op het eerste gezicht vooral kogelpotten met bezemstreekversiering lijkt te hebben gemaakt, maar een rapport moet nog verschijnen. Toch maakten de pottenbakkers ook wel eens wat anders en auteur Ton van Bommel laat hiervan een curieus voorbeeld zien, namelijk een kandelaar in de vorm van een kasteel. Helaas kan ik u de foto niet tonen, omdat er voor de wat wijdere kring nog embargo op rust. Jammer is dat de goed lopende ArcheoHotspot wegens een verbouwing het Utrechtse centrum tijdelijk verlaat en zeer waarschijnlijk verhuist naar Cas-

Afb. 3 Portugese crusado van João II (1481-1495), Ø 22 mm, 3,521 gram. Foto: Teylers Museum (uit Archeologica Naerdincklant).

362

| De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 362

18-11-16 12:16


Afb. 4 Lakenlood met wapen (Amsterdam?) en afbeelding van een schip. Foto: E. Natte (uit Archeologica Naerdincklant).

tellum Hoge Woerd in Vleuten/De Meern. Op zich een mooie locatie, maar de meeste vrijwilligers waaronder veel AWN’ers - kunnen/willen niet mee vanwege de langere reistijd en hogere vervoerskosten. Hopelijk zijn ze na een jaar wel weer beschikbaar wanneer de hotspot weer terugkomt naar Utrecht. Een en ander houdt in dat er noodzaak en gelegenheid is voor andere activiteiten voor AWN’ers. Zo gaat de AWN het grijs Romeins aardewerk in het Kromme Rijngebied onderzoeken. Voorzitter Henk Rebel schreef al een voorlopig plan, want het is de bedoeling dat het onderzoek op wetenschappelijk verantwoorde wijze plaatsvindt. Ook zoekt de AWN nog naar een activiteit die de niet-AWN-vrijwilligers behoudt voor de ArcheoHotspot. Overigens werden na een archeologiecursus al verschillende vrijwilligers lid van de AWN. In september was er ook dit jaar een succesvolle Archeologiedag in Zeist. Het aantal jonge en oudere bezoekers was weer groter dan het voorafgaande jaar en de kinderactiviteiten werden zeer gewaardeerd. De N. sluit af met enkele mededelingen en aankondigingen, onder meer dat de nieuwe release van Archis3 sinds 2 oktober online is. Kijkt u eens op <http:// archeologieinnederland.nl/nieuws/archis3-update3-oktober>. Archeologica Naerdincklant nr. 2, augustus 2016 (Afd. 13 - Naerdincklant) Dit nummer heet Numismatiek. Het grootste deel van AN. gaat daar ook over en is - zeker voor beginnende zoekers - de moeite waard om te downloaden. Zoals eerder meld ik veelal alleen de titels en de auteurs die wel voor zichzelf spreken. Overigens gaat het langste artikel in deze AN. over een inventarisatie

van graf heuvels in ‘t Gooi en rondom Baarn en ook dat is interessant. - Het herkennen van middeleeuwse munten (Jan Pelsdonk is conservator Numismatisch Kabinet van Teylers Museum). - Verslag van de cursus Numismatiek (Aart Nierop is cursist en lid van AWN Naerdincklant). In maartapril organiseerde de afdeling een cursus Numismatiek: twee avonden theorie en een excursie naar Teylers Museum in Haarlem, ook los van munten een hoogst aangename plaats om te zijn. - Metaaldetectie op social media in Nederland en Vlaanderen (Anton Cruysheer is lid van AWN Naerdincklant en archeoloog, maar elders werkzaam). - Steengoed en vol met goud: de schatvondst Loosdrecht, 1941 (Jan Pelsdonk, zie boven). De munten werden gevonden in een 15e-eeuws steengoed kannetje uit het Rijnland. Deze schatvondst bevindt zich in Teylers Museum, op vier weggeraakte munten na. De vergrote af beeldingen van de fraaie en veelal gave munten maken dit artikel extra interessant; als voorbeeld een Portugese crusado uit 1481-1495 (af b. 3). - Een munt gevonden, en nu? (Paul Beliën, conservator Nationale Numismatische Collectie bij De Nederlandse Bank). Doorgewinterde zoekers en vinders weten natuurlijk de weg op internet of in andere literatuur, maar voor anderen kan dit artikel heel nuttig zijn. Belangrijk is de vondst van een munt van vóór 1600 te melden bij NUMIS dat als tegenprestatie de gemelde munt voor de melder determineert en muntinformatie verschaft. Overigens krijgt en registreert NUMIS wel graag meldingen van schatvondsten van na 1600, maar dus geen losse munten van na 1600. Een melding aan NUMIS vervangt niet de melding aan Archis. Dat moet dus apart wor-

De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 363

|

363

18-11-16 12:16


den gedaan. - E en overzicht van de Gooise en Baarnse graf heuvels (Sander Koopman is voorzitter van AWN Naerdincklant, betrokken bij Geologisch Museum Hof land en docent bij IVN Gooi). De auteur maakte aan de hand van zijn inventarisatie de eerste regionale graf heuvelkaart. Het is het omvangrijkste artikel in deze AN. - Vondstmeldingen AWN Naerdincklant eerste helft 2016 (Mark Eijbers is vondstencoördinator van AWN Naerdincklant). Vanwege de aard van de rubriek altijd interessant. Mij viel vooral een, met de detector gevonden, fraai lakenloodje uit Loosdrecht op met af beeldingen van een wapen (Amsterdam?) en een schip (af b. 4). Nieuwsbrief, september 2016 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) In september vond de jaarlijkse Schervenavond plaats met ook enkele presentaties van de leden. Op het moment van het schrijven van WIU is mij het verloop van de avond niet bekend, maar meestal levert het interessante zaken op. In november was er een excursie naar Cuijk (Museum Ceuclum - Romeinse tuin) en Beers (resten Romeinse brug). In september was op de Limes Netwerkdag in De Meern een van de lezingen extra interessant voor Afd. Nijmegen namelijk die van Jona Lendering met

de titel “Help, de burger gelooft ons niet meer!”. Ik citeer uit de N.: De Nijmeegse aquaductenaffaire toont dat burgers niet altijd geloven wat over Romeins Nederland wordt gezegd en bijval kunnen krijgen van de pers. Het geval staat niet op zichzelf: ook in andere oudheidkundige velden groeit wetenschapsscepsis. Hoe kunnen we die kritiek smoren vóór ze ontstaat?” Tot zover het citaat. Uw redacteur kan de verleiding niet weerstaan om hier even op in te haken. Het sceptische - te vaak ‘factfree’ en negatief gerichte - denken in onze maatschappij wint de laatste jaren enorm terrein. Dat ten nadele van veel voor de gemeenschap als geheel belangrijke zaken, waartoe we ook een wetenschap als archeologie mogen rekenen. Die archeologie - en daarmee de AWN - heeft en krijgt er de handen vol aan om in zo’n pseudorealistisch, zogeheten ‘cool’ en dus voor cultuur en wetenschap koel klimaat het belang van archeologisch onderzoek duidelijk te maken. Wat dat aangaat kan de inzet van AWN-afdelingen voor archeologie-onderwijs aan jonge en oudere kinderen (en indirect hun ouders!) niet hoog genoeg worden gewaardeerd. Deze rubriek besteedt daar daarom graag en regelmatig aandacht aan. Nieuwsbrief, september 2016 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Eind september was er een zeer geslaagde excursie

Afb. 5 Romeinse galei Victoria. Foto: LWL-Römermuseum Haltern am See.

364

| De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 364

18-11-16 12:17


Afb. 6 Zilveren denier van Hendrik II (1002-1024), geslagen in Deventer; a. vz, b. kz. Foto: Michiel Kluin (uit Nieuwsbrief).

naar het Huis van Hilde: een mooi gebouw net naast de trein, een fraaie expositie en een - uiteraard - erg interessant depot met onder meer een prachtige jurk. Grote en kleine bezoekers aan de IJzertijddag bij Lunteren hadden daar - zeker toen in de middag de zon doorbrak - een afwisselende, interessante en gezellige dag. De dag was georganiseerd door Geldersch Landschap & Kasteelen in samenwerking met diverse andere organisaties waaronder de AWN. Ook volgend jaar komt er een IJzertijddag. De voorbereidingen voor de cursus archeologie van de afdelingen 16 en 17 zijn in volle gang. Inmiddels is op 7 oktober de ArcheoHotspot Arnhem geopend in Erfgoedcentrum Rozet en zijn vrijwilligers daarvoor van harte welkom. In september kreeg Tolkamer een bijzonder bezoek. Vanuit de thuishaven Haltern am See (aan de Lippe, zijrivier van de Rijn) voer de galei Victoria naar Tol-

Afb. 7 Kasteel van Eindhoven. Foto: Eindhoven in Beeld (uit AVKP-actueel).

kamer en legde daar aan bij de net geopende passagiersterminal. De fraaie replica van een Romeins oorlogsschip is eigendom van het LWL-RÜmermuseum in Haltern. Met deze schepen patrouilleerden de Romeinen op de Donau en de Rijn (af b. 5). Het slanke schip is gebouwd in 2009 en 16 m lang. Er kan mee worden gezeild, maar zeker tijdens militaire acties zullen deze schepen zijn geroeid door de maximaal 20 roeiers. Vrachtschepen, zoals in het westen van Nederland gevonden, waren veel breder en vaak ook langer dan dit snelle schip en hadden een platte bodem. Overigens is ook het museum in Haltern zeker een bezoek waard. In augustus voerden AWN’ers van de WIMA van de AV Kempen en Peelland (Afd. 23) uit Eindhoven een grondradaronderzoek uit op de Westberg in Wageningen. De Wg Archeologie Wageningen vraagt zich al lang af waar het middeleeuwse kerkje precies stond en dit non-destructief onderzoek zou die vraag misschien kunnen beantwoorden. De WIMA is een werkgroep die is gespecialiseerd in innovatieve technieken en naar hun rapport wordt vol verwachting uitgezien. De Wageningse werkgroep ijvert voor een informatiebord op deze plaats. Nieuwsbrief, september 2016 (AWN-18 - Zuid-Salland, IJsselstreek en Oost-Veluwezoom) Het bestuur bestaat uit Gerard Tiemessen (secr), Chris Nieuwenhuize (lid en wnd pmr) en Hans Louwhoff. De functies van voorzitter en penningmeester zijn niet bezet en de afdeling is wat dit aangaat zoekende. Het uitwerken van de vondsten van Terwolde (project Hamaland) gaat nog door, maar alles is al gewassen, geteld en gewogen en voor een deel gefotografeerd. Voor het dateren werd de hulp van Emile Mittendorff

De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 365

|

365

18-11-16 12:17


Afb. 8 Kleine Flint-Oval bijl (neol) uit Uden. Foto: Hanneke van Alphen (AVKP-actueel).

(Archeologie Deventer) ingeroepen. Hij dateerde veel van het pingsdorfmateriaal in de 10e en 11e eeuw, maar enkele oudere scherven in eind 9e-begin 10e eeuw. De bewoning lijkt hier begin 14e eeuw te eindigen. Iemand uit de buurt vond op dezelfde akker een zilveren denier, tijdens Hendrik II (1002-1024) geslagen in Deventer (af b. 6). Hetzelfde soort munten is in Deventer geslagen door Adela van Hamaland (9731018) en zo dicht bij Hamaland waren de onderzoekers nog niet eerder. Ruim 100 rolletjes lood van 1,5 tot 4 cm lang - waarschijnlijk netverzwaringen waren ook een bijzondere vondst, omdat die ook bekend zijn van Dorestad. In november volgt een kartering in Wilp op een plaats waar eerder aardewerken 9e-eeuwse metaalvondsten zijn gedaan. Huib de Kruijf en Maarten Fabery de Jonge onderzochten de afgelopen jaren in de wijk Grooterkamp in Gorssel 7 grotere werkputten en 30 particuliere kavels en wezen ruim 100 spoornummers toe. Vondsten waren: ruim 1000 scherven aardewerk (19,2 kg), 89 stuks vuursteen, waaronder diverse werktuigen, veel natuursteen, bot, metaal en er werden 32 monsters genomen. Nu wordt het tijd om de vondsten te deponeren, te documenteren en te archiveren en voor een mooi rapport te zorgen, waarvoor enkele deskundigen al hun medewerking toezegden.

366

AVKP-actueel nr. 66, september 2016 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) De drie maanden durende opgraving van de Pieckepoort in ‘s-Hertogenbosch werd in door Afd. Erfgoed in één minuut samengevat en dat leverde een aardig filmpje op. De opgraving vond bewust plaats in het Jeroen Bosch 500 jaar, want poort en schilder beleefden hun bloeitijd in dezelfde periode. Eind dit jaar ligt het Erfgoedhuis aan een openbaar toegankelijk terrein, waardoor het naar verwachting meer bekendheid en meer publiek krijgt. De opgraving in Eindhoven-Stratum is uitgesteld tot september, maar ook dat is nog onzeker. Tijdens deze opgraving is er voor leden van de afdeling een veldcursus. Bijna 100 kinderskeletten van de opgraving Catharinakerk uit de periode 1500-1850 gingen in augustus naar de Universiteit van Leiden om nader te worden bestudeerd op groeistoornissen als gevolg van stress. Ben van den Broek gaf in september toelichting over de vondstverwerking van keramiek en glas uit de opgravingen op het terrein van het Kasteel van Eindhoven (af b. 7). Hans van Gemert en Dirk Vlasblom verzamelden tijdens grondwerkzaamheden in het Genderpark in Eindhoven-Strijp op een voormalige stortplaats veel voorwerpen uit de periode 1920-1945. Een deel daarvan was in de zomer te zien in het Erf-

| De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 366

18-11-16 12:17


goedhuis. Archeologisch onderzoek op het Luciferterrein (Eindhoven) bracht een diep gelegen grote kuil met venige bodem aan het licht. Potscherven wijzen op de 15e eeuw. Anton Vissers is bezig met een Frankische riemgesp uit het midden van de 5e eeuw, af komstig uit Deurne of naaste omgeving. Ook toont Anton een in Liesel gevonden natuurstenen sluitsteen, misschien af komstig uit de 19e-eeuwse kerk (ca. 1840). Maar vroeger waren hier ook een blokhuis (vóór 1468) en een kapel (mogelijk ca. 1350). Dus... In Uden werd tijdens het frezen van een weiland een gepolijst ‘Flint-Oval’ bijltje gevonden uit het Midden of Laat-Neolithicum. Het is bruin gepatineerd door ijzerinfiltratie (af b. 8). Waarschijnlijk is het puntgave bijltje nooit gebruikt en is het een depositie in het beekdal van de Leigraaf, waar meer (deposities van) stenen bijlen zijn gevonden en ook een bronzen kokerbijl. Ten aanzien van de herinrichting van de Venloop bij Uden stelde de Omgevingsdienst ZOB aan de hand van de CHW vast dat hier sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde en er dus geen vergunning nodig was voor de ontgronding. Goof van Eijk was het hier niet mee eens en met de AVKP is gezocht naar een manier dat er toch archeologische begeleiding kon plaatsvinden en met succes. De opdrachtgever schakelt een archeologisch bedrijf in met voor lokale archeologische vrijwilligers de mogelijkheid bij het onderzoek te assisteren. Theo van der Vleuten en Tonnie van de Rijdt staan stil bij het overlijden van Jos: een stille kracht, maar overal inzetbaar en met een oplossing voor elk probleem: van het regelen van een zak met zand tot computerproblemen. In september ging de afdeling op excursie naar Neanderthalers en Romeinen in en rond Tongeren en Tongerlo. Informatie over de nieuwe Erfgoedwet maakt duidelijk wat de belangrijkste zaken zijn waarmee vrijwilligers krijgen te maken. Hierna een verslag over een excursie naar het fort Eben-Emael (net over de grens bij Maastricht). Ook nu nog ligt sommige zuiderburen de onwaarschijnlijk snelle verovering door de Duitsers in 1940 van dit enorme en onneembaar geachte fort - in een kwartier! - zwaar op de maag. Elk nadeel heeft zijn voordeel, want juist daarom bleven het fort zware en langdurige bombardementen bespaard en is het nog intact. Na aandacht voor het opgaan van Westerheem en Archeobrief in het nieuwe tijdschrift Archeologie in Nederland gaat het bestuur in op de resultaten van de reacties op de vraag “Waarom AWN/AVKP-lid?”. Ook de wensen van de reagerende AVKP’ers t.a.v. de AVKP en de AWN zijn op een rijtje gezet. Via de algemene AWN-website vindt u de afdelingswebsite en daar zijn de laatst verschenen AVKP-actueel’s in te zien, zij het met de vermelding dat ik daar op het moment van schrijven editie 65 en 66 nog niet zag staan.

op het eerste gezicht niet gunstig is voor de vrijwillig naar archeologie duikenden. De AWN is nog in gesprek met de minister en de RCE over het ontbreken van een vrijstelling voor verenigingen voor archeologie onder water. Begin oktober hield Albert Buursma een lezing over de scheepsramp van 1883 die bijna de hele vissersvloot van Paesens en Moddergat wegvaagde: 17 van de 22 schepen en 83 van de 109 opvarenden. Bijzonder was dat Albert zijn verhaal vertelde op het schip De Boschwad midden op de Waddenzee. Egge Knol is bezig met een studie over zeekapen in de Waddenzee en vertelde bij de Engelsmanplaat over de geschiedenis van die kapen, maar ook over aanverwante zaken als reddinghuisjes. Er was gelegenheid de Engelsmanplaat op te gaan en om onder begeleiding van een gids te zoeken naar sporen van de ‘verdronken geschiedenis’. Acht cursist-duikers van de LWAOW kregen een goede beoordeling voor hun verslag van een onderwateronderzoek en verwierven daarmee het internationaal erkende NAS 1-certificaat. Jan Coenraadts.

Even LWAOW bijpraten nr. 4, september 2016 (Afd. 31LW Archeologie onder water) Ook Eb. geeft aandacht aan de nieuwe Erfgoedwet die

De Vereniging

06-2016 binnenwerk.indd 367

|

367

18-11-16 12:17


COLUMN

EVERT VAN GINKEL

Zeeuwse nachten Ik ben er alweer een hele tijd niet geweest, maar vroeger kwam ik regelmatig voor mijn publieksarcheowerk in Zeeland. Hoe het er nu is, weet ik dus niet, maar zo’n 20-25 jaar terug was het of je, uitstappend in Middelburg, in een wereld terechtkwam die weer 20-25 jaar verder terug lag in de tijd die je had achtergelaten in de Randstad. De lucht, het licht, de wolken boven het kanaal voor het station, de straffe grijze dames en heren op hun fietsen met tassen en zonder degelijk slot - het had iets van een nostalgische speelfilm. Dat gold nog sterker voor de Zeeuwse nachten. De nacht van de Reuvensdagen 1984 bijvoorbeeld, toen ik voor het laatst jonge jenever dronk – niet mijn beste Zeeuwse nacht. De zomernacht in een leegstaand middeleeuws huis in Veere in 1996, waar we van de gemeentearchivaris mochten blijven slapen toen we er een tentoonstelling inrichtten, en stil in de verwaarloosde tuin naar de verlichte toren van het stadhuis en de vleermuizen keken. De herfstnacht in een bezoekerscentrum in Nisse, dat we inrichtten en waar een medewerker een fles Kanne Brood-Drank (‘helpt de spijsvertering te verbeteren en het lichaam wordt gereinigd’) in zijn eentje leegdronk. Ik zie en ruik het nog als de dag van gisteren. Toch vallen die nachten in het niet bij de nacht die ik in maart 1994 doorbracht in de crypte van de abdij van Middelburg. Daar moesten we een tentoonstelling inrichten over de 9e-eeuwse ringwalburcht die de ruimtelijke basis was voor de latere stad. We hadden deze opdracht toen heel hard nodig, en ik had een prachtig ontwerp gemaakt, met indirect licht, levens-

368

|

grote figuren, een maquette, alles wat ik kon verzinnen. Op basis daarvan kregen we de opdracht, maar al snel bleek dat ik mijn hand had overspeeld. De units die ik had verzonnen, waren technisch veel ingewikkelder dan ik gewend was, en we moesten voortdurend noodoplossingen bedenken, in een gure winter, in een van de oudste ruimtes van het land. Ondergronds werkte ik met één assistent de hele dag door bij het licht van bouwlampen en de warmte van heteluchtkanonnen. Alleen voor de lunch kwamen we naar boven; we aten altijd een Abdijtoast in het Abdijrestaurant op het Abdijplein, waar de korrelsneeuw opwaaide en nauwelijks mensen liepen. Ik had afgesproken met de heer M.P. de Bruin, mijn opdrachtgever en historisch geweten van de stad, om op 15 maart om 9.15 uur precies de sleutel van de crypte te overhandigen, waarna hij het resultaat zou beoordelen. We hadden de hele 14e doorgewerkt, en toen de avond, en toen de nacht. Er kwam geen einde aan. De 12e-eeuwse muren kropen op me af. Het werd één uur, half drie, half vijf. Om kwart voor zes was het eindelijk klaar en wankelden we naar ons pensionnetje. Ik sliep niet meer. Om 9.15 trof ik volgens afspraak de heer De Bruin en gaf hem de sleutel. We wandelden door de tentoonstelling. M.P. de Bruin was een man van weinig woorden, had ik al gemerkt. Des te meer troffen mij déze weinige woorden, de beloning voor een van de langste nachten die ik heb doorwaakt: `Ik zal u dit zeggen – ik ben er als een kind zo blij mee.’ Anders ik wel.

Column

06-2016 binnenwerk.indd 368

18-11-16 12:17


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.