Archeologiein Nederland
jaargang 2 maart

Cold case archeologie
Een ‘opgraving’ in het depot 8





Romeins grijs aardewerk
Hollandse bakstenen


Dozen vol scherven determineren 10
Dateren aan de hand van steenlengte 12
jaargang 2 maart
Cold case archeologie
Een ‘opgraving’ in het depot 8
Romeins grijs aardewerk
Hollandse bakstenen
Dozen vol scherven determineren 10
Dateren aan de hand van steenlengte 12
AWN actueel van het bestuur 2
Nieuws van de vereniging 3 | 4
Uitnodiging: ALV op 7 april 2018 te Vlaardingen 5
Afgevaardigdendag 2017 6
Cold case archeologie 8
Vrijwilliger aan het woord: Ton van Bommel 9
Romeins grijs aardewerk 10
Hollandse bakstenen 12
Nogmaals de loodsnijder, of toch iets anders? 14
Nieuws van de afdelingen 15
Geef gemeenten De Kracht van Vrijwilligers
De RCE-handreiking ‘De Kracht van Vrijwilligers’ is enkele jaren geleden ontwikkeld voor gemeenten en is nu geactualiseerd voor de Erfgoedwet. De handreiking is digitaal voor iedereen beschikbaar. Speciaal voor AWN heeft de RCE 150 exemplaren laten drukken. Op de Afgevaardigdendag hebben aanwezige afdelingen al enkele exemplaren mee kunnen nemen. Afdelingen die dat hebben gemist of die meer exemplaren willen, kunnen die aanvragen bij de landelijk secretaris.
mogelijk zou zijn. Dit zou het mogelijk maken om booronderzoek uit te voeren op locaties waar (vooralsnog) geen ontwikkelingen gepland zijn. Hierdoor kunnen historische locaties, zoals verdwenen burchten en omgrachte hoeven, mogelijk getraceerd worden. Een van de voorwaarden voor zelfstandig opgraven is dat de start van het onderzoek in Archis wordt gemeld. Archis is nog altijd niet rechtstreeks toegankelijk voor ons, wat zelfstandig onderzoek bemoeilijkt. In het periodiek overleg tussen RCE en AWN in december hebben we dit besproken. Voorlopig geldt de afspraak om de start van een eigen opgraving per e-mail te melden aan Frank Driedijk (f.driedijk@cultureelerfgoed.nl). We verzoeken afdelingen dringend die meldingen ook daadwerkelijk te doen. Het biedt ons en de RCE meer inzicht in het vrijstellingenbeleid en de selectiebesluiten van gemeenten.
De handreiking laat gemeenten zien hoe zij de bijdragen van vrijwilligers kunnen benutten voor hun archeologiebeleid. De gedrukte exemplaren zijn bedoeld om uit te reiken aan gemeenten die nog niet of weinig met vrijwilligers samenwerken. Hiermee kunnen we laten zien wat zij missen. Het advies is de handreiking persoonlijk te overhandigen aan de (nieuwe) wethouder en/of ambtenaren en je daarmee als AWN-lid te presenteren.
Illustratieverantwoording
Ton van Bommel 9 boven | William ten Brink 4-5, omslag achter, boven | Donna Fluitsma 9 onder, omslag achter, boven | Sjaak Jasperse 14 midden | Ben Klein Nagelvoort 3 | Henk Kluitenberg 6-7 | Marijn Lockefeer 15 | Jan Luken 14 onder | Henk Rebel, AWN afdeling Utrecht omslag voor, boven, 10, 11 links en midden | Rijksmuseum van Oudheden, Leiden 11 rechts | Dik Parlevliet 12-13 | Peter Seinen omslag voor, onder, 2, 8 boven | Stichting de Timmerwerf, De Lier 14 boven | Wikimedia commons 8 onder
De AWN heeft getracht alle rechthebbenden van het beeldmateriaal te achterhalen. Mochten personen of instanties desondanks van mening zijn dat rechten niet zijn gehonoreerd, dan kunnen zij contact met de AWN opnemen.
Als vrijwilligers hebben we verschillende mogelijkheden voor eigen onderzoek als vereniging. Dat zijn vooral vondstverwerking en niet-verstorend veldonderzoek, maar ook zelfstandig gravend onderzoek blijft onder voorwaarden mogelijk. In de Erfgoedwet is die mogelijkheid nu ook formeel vastgelegd. De kansen voor zelfstandig opgraven kun je als afdeling mede zelf creëren. Goede contacten met de gemeenten en met de gemeente- of regioarcheoloog zijn daarvoor essentieel. Zij hebben zicht op gebieden waar volgens een gemeentelijk besluit geen opgraving verplicht is en die toch voor vrijwilligers interessant kunnen zijn. Dat zijn bijvoorbeeld kleine terreinen die buiten de opgravingsplicht vallen, maar ook terreinen die door de gemeente worden gedeselecteerd. Het kunnen ook deelterreinen zijn binnen een grootschalige opgraving.
Archeologisch booronderzoek valt onder opgraven en is ook certificaatplichtig. Booronderzoek is daarom voor vrijwilligers alleen toegestaan op locaties die door een gemeentelijk besluit zijn vrijgegeven. In gebieden met een archeologische dubbelbestemming zal zo’n besluit genomen worden bij het verlenen van een omgevingsvergunning. We zijn in overleg met de RCE om te bekijken of voor booronderzoek een meer generiek besluit
LOI heeft in 2016 in samenwerking met AWN een hobbycursus Archeologie uitgebracht. Deel twee, ‘Verdieping in de Archeologie’, is nu ook beschikbaar. Dit deel omvat vijf hoofdstukken en gaat nader in op landschapsarcheologie en stadskernonderzoek, op het verzamelen, verwerken, conserveren en restaureren van vondsten en op de ethiek van het verzamelen.
Deze LOI-cursus en onze eigen basiscursus vullen elkaar goed aan. De LOI-cursus behandelt archeologie in de breedte. In onze eigen cursus ligt het accent op lokale en praktische kennis, de uitvoering van het archeologische proces en het kunnen meedoen als vrijwilliger. Van LOI hebben we toestemming gekregen om hun hoofdstukteksten te gebruiken in onze eigen basiscursus. De teksten van de hoofdstukken uit deel één waren reeds beschikbaar, voor deel twee geldt nu ook dezelfde afspraak. Alle afdelingen die een basiscursus aanbieden, kunnen een print van alle hoofdstukken aanvragen en dan zelf bekijken welke teksten ze voor hun deelnemers willen gebruiken. Voorwaarde is dat de LOI-teksten niet digitaal verspreid mogen worden. Een geprint exemplaar kan worden aangevraagd bij Channa Cohen Stuart, bestuurslid Educatie Vrijwilligers. AWNleden die de LOI-cursus zelf volledig willen volgen, krijgen 10 procent korting bij deelname. Informatie over aanmelding met korting kan bij het eigen afdelingsbestuur worden opgevraagd.
Na enkele decennia door het administratiekantoor Van Dinther te zijn gevoerd, is de ledenadministratie van de AWN nu weer terug waar deze bij een vereniging eigenlijk hoort te zijn: in eigen gelederen, bij een eigen verenigingslid. In 2017 is druk gewerkt aan deze overgang, waarbij tevens een grote opschoning plaatsvond in het ledenbestand en een uitbreiding met extra gegevens werd gerealiseerd (telefoonnummers, geboortedata, e-mailadressen). De landelijke ledenadministratie wordt weliswaar centraal gevoerd, maar komt ook alle AWN-afdelingen ten goede doordat uw gegevens (en wijzigingen) direct aan de desbetreffende afdeling worden doorgegeven. Geef uw adreswijzigingen, aanvullende gegevens etc. dus voortaan door aan secretaris@awn-archeologie.nl (Henk Kluitenberg) en deze komen direct ook bij uw eigen afdeling terecht. Daarmee bewerkstelligt u ook dat de toezending van onze
Ee AWN-afdeling Twente kent vanaf 2015 een zilveren erespeld. Deze wordt om de twee jaar uitgereikt aan personen of instellingen die zich op een bijzondere wijze verdienstelijk hebben gemaakt voor de archeologie in Twente. De eerste zilveren speld werd uitgereikt aan voormalig provinciaal archeoloog Ad Verlinde, twee jaar later viel die eer te beurt aan de voormalige ambtenaar van de gemeente Enschede, Gerrie Boers. Zij ontving de erespeld op 18 december uit handen van AWN-voorzitter Kees de Rooij. Het bestuur van AWN-19 had een aantal voordrachten ontvangen, die door een onafhankelijke commissie bestaande uit regioarcheoloog Albert Vissinga en oud-bestuurslid Gert-Jan Kroese werden gewogen. Uiteindelijk werd de voordracht van de Stichting Historische Sociëteit Enschede Lonneker (SHEL) gehonoreerd: Gerrie Broers, die jarenlang archeologie in haar takenpakket had en recent met prepensioen is gegaan. Uit de verantwoording kwam naar voren dat Boers zich in de gemeente Enschede met hart en ziel heeft ingezet als het gaat om cultuurhistorie en met name de archeologie. Zo heeft ze een belangrijke rol gehad in het realiseren van twee monumenten in de ge-
bladen naar behoren kan blijven verlopen. Over de wijzigingen van lidmaatschap en contributie heeft u in nummer 5 (2017) van ons AWN Magazine kunnen lezen. Deze hadden vooral voor de eerdere studentleden consequenties. Zij hebben daar in december 2017 een brief of e-mail over ontvangen, hetgeen heeft geleid tot een grote opschoning. Daarbij zijn vele ooit als student ingeschreven leden overgegaan naar het basislidmaatschap. Studenten jonger dan 28 jaar gingen over naar het nieuwe jongerenlidmaatschap. Voortaan zal jaarlijks op leeftijd worden gecontroleerd. Hoewel de exacte gegevens nog niet bekend zijn, kan al wel worden geconstateerd dat er in 2017 een ruime aanwas van leden was. Het aantal nieuwe leden lag rond de 175, in leeftijd variërend van 14 jaar (een op 24 december 2017 veertien jaar geworden meisje) tot twee in 1934 geboren leden en zelfs één in 1930 geboren lid. Van de nieuwe
leden was 65 procent man en 35 procent vrouw. De afdelingen 12 (Utrecht) en 23 (AVPK) kenden een aanwas van circa 20 leden, drie andere afdelingen hadden een aanwas van circa 15 leden. De overige afdelingen verging het iets minder, behálve onze LWAOW, waar sprake was van maar liefst 63 nieuwe leden (hetzij als nevenlidmaatschap bij een afdeling, hetzij als hoofdlidmaatschap, wel ook gekoppeld aan een afdeling).
Naast nieuwe leden kenden we uiteraard ook opzeggingen, waaronder helaas een aantal overledenen. Dit waren er in 2017 circa 65. Als bekend is hoeveel leden zijn afgevoerd wegens niet-betaling van de contributie over 2017, kan de toename van het ledental worden bepaald. Naar verwachting zijn dit er circa 80.
Voor vragen, opmerkingen en inlichtingen kunt u terecht bij Henk Kluitenberg, 0317 · 613 050, secretaris@awn-archeologie.nl.
Gerrie Boers uit Enschede krijgt de zilveren erespeld uit handen van voorzitter Kees de Rooij.
meente, die archeologische vondsten als onderwerp hebben. Het gaat om een monument bij het Rutbeek in de omgeving van de Hegebeekweg dat het belang van de in 1946 ontdekte ‘Laag van Usselo’ onderstreept. De locatie is een rijksmonument. Daarnaast werd in 2013 een monument gerealiseerd in de wijk Cascade bij de Gronausestraat, op de plek waar sporen van een kampement uit de steentijd waren aangetroffen. Gerrie Boers stimuleerde via het project ‘Beleef de Steentijd’ dat leerlingen van basisscholen betrok-
ken zijn bij die monumenten. Verder regelde ze met archeologische bedrijven dat bij opgravingen in de gemeente ook amateurarcheologen werden ingezet.
In haar dankwoord verklaarde Gerrie Boers dat ze blij was dat ze vanuit haar functie bij de gemeente een bijdrage heeft kunnen leveren aan het onder de aandacht brengen van het belang van de archeologie bij jong en oud. Boers: “De historie onder onze voeten is net zo belangrijk als de historie om ons heen”.
Het snelgroeiende project Portable Antiquities of the Netherlands (PAN), opgezet om metaaldetectorvondsten te documenteren en online te publiceren en de informatie zo beschikbaar te maken voor wetenschap, erfgoedonderzoek, musea en andere geïnte-
resseerden, is op zoek naar vrijwilligers voor vondstregistratie. Komend voorjaar start PAN door het hele land met speciale workshops voor deze vrijwillige registratoren, die vervolgens zelf vondsten kunnen invoeren in PAN. Tot nu toe werd die invoer verzorgd door
professionals, maar PAN is klaar voor een actievere rol van vrijwilligers. Geïnteresseerden kunnen zich melden bij H. Kluitenberg (secretaris@awn-archeologie.nl). Hoe sneller hoe beter: bij voldoende belangstelling organiseert PAN een vrijwilligers workshop.
Dit najaar vond weer het jaarlijks overleg plaats met de twee koepels van archeologische bedrijven (VOiA en NVAO) en het Convent van Gemeentelijk Archeologen. Voor opgraven is nu een certificaat verplicht en we hebben bekeken wat dat in de praktijk betekent voor het meewerken van vrijwilligers bij een opgraving. De voorwaarden en regels voor het inschakelen van vrijwilligers maken nu deel uit van de beoordelingsregels voor het certificaat. Die zijn nu dus uniform vastgelegd. Centraal staat dat het meegraven door vrijwilligers een maatschappelijk doel heeft: het benutten van lokale kennis en het versterken van lokale betrokkenheid.
Vrijwilligers zijn niet bedoeld als goedkope krachten maar doen de extra taken, ter uitbreiding van en aanvulling op het PvE. Meewerken is volgens de bedrijven zelf beperkt mogelijk en meestal gebeurt dit alleen bij de grotere projecten. Vaak komt het vooral voor wanneer een gemeente er belang aan hecht en erom vraagt. Het is commercieel gezien voor bedrijven niet interessant om vrijwilligers in te schakelen, want extra onderzoek vraagt ook extra inzet van de eigen professionals. Toch werken de meeste bedrijven er graag aan mee omdat maatschappelijk draagvlak ook voor hen van grote waarde is. Uit de jaargegevens van afdelingen blijkt
dat het aantal projecten waarbij vrijwilligers assisteerden in 2016 lager was dan voorafgaande jaren. De afdelingen zelf zijn, waar samenwerking plaats vond, overwegend positief over die samenwerking. Er is met achttien verschillende bedrijven samengewerkt en acht afdelingen assisteerden gemeentelijke diensten bij veldwerk. Een knelpunt is het tijdig bij elkaar brengen van geïnteresseerde AWN’ers en mogelijkheden bij bedrijven. Daar zijn we oplossingen voor aan het zoeken. Een van de plannen is dat we regionale bijeenkomsten gaan organiseren tussen veldwerkcoördinatoren en medewerkers van bedrijven.
Omdat inzet van vrijwilligers nu uniform geregeld is, zijn de bestaande samenwerkingsovereenkomsten van AWN met bedrijven nog alleen van belang om eventueel extra afspraken te maken. Daar is op dit moment van beide kanten geen behoefte aan. We zullen nu dus geen nieuwe overeenkomsten sluiten en de bestaande gaan we niet actualiseren.
Een van de regels in de beoordelingsrichtlijn is dat de deelname van vrijwilligers na afloop van een project wordt geëvalueerd en wordt vermeld in de rapportage. Het is niet duidelijk of dat ook altijd gebeurt. We adviseren onze leden daar zelf actief aandacht aan te geven. Vraag om die evaluatie en spreek af wanneer en in welke vorm jullie het onderzoeksrapport ontvangen. Wie hier vragen heeft over kan contact opnemen met de landelijk voorzitter, Tonnie van de Rijdt.
Vrijwilligers zijn niet bedoeld als goedkope krachten, maar doen de extra’s, ter uitbreiding van en aanvulling op het PvE.
Programma
10.00 - 10.15 uur Ontvangst met een kopje koffi e of thee
10.15 - 10.20 uur Opening door de voorzitter
10.20 - 10.25 uur Introductie
10.25 - 10.30 uur Welkomstwoord
10.30 - 12.30 uur Algemene LedenVergadering zie hiernaast
12.30 - 13.30 uur Lunch
13.30 - 16.00 uur Middagprogramma georganiseerd door afdeling 8, Helinium
16.00 - 17.00 uur
Afsluiting met een hapje en een drankje
Programma en tijden onder voorbehoud
Op de website www.awn-archeologie.nl kunt u in de loop van februari/maart nadere informatie vinden, alsook de wijze van aanmelding (uitsluitend via e-mail).
Dan zal ook de complete uitnodiging worden getoond met daarin de locatie, de route en het middagprogramma. Voor inlichtingen en vragen kunt u terecht bij Henk Kluitenberg, landelijk secretaris (secretaris@awn-archeologie.nl), 0317 · 613 050.
1 Opening door AWN-voorzitter Tonnie van de Rijdt
2 Mededelingen, ingekomen stukken en vaststelling van de agenda
3 Uitreiking van de Bronzen Legpenning(en)
4 Verslag van de 66e ALV van de AWN op zaterdag 8 april 2017 in Castricum
5 Jaarverslag 2017 van het landelijk bestuur en van de bestuurlijke werkgroepen
6 Aanpassing Huishoudelijk Reglement
7 Financiën
8 Begroting 2019
9 Verkiezing bestuursleden
10 ALV 2019: voorstellen voor locatie en datum
11 Jaarverslag en financieel verslag van het AWN-Archeologiefonds (ter informatie)
12 Rondvraag
13 Sluiting
Onderwerpen en volgorde onder voorbehoud
Algemene Ledenvergadering 2017: rondvraag op de trappen van het Huis van Hilde.
Marijn Lockefeer
Op 11 november vond de jaarlijkse afgevaardigdendag van de AWN plaats, ook dit keer in het hoofdkantoor van de RCE in Amersfoort. Afgevaardigden van de afdelingen en het hoofdbestuur gingen samen in discussie over het functioneren van de AWN. Onderwerpen zoals belangenbehartiging en de organisatiestructuur passeerden de revue.
Jos Bazelmans, hoofd afdeling archeologie van de RCE, opende de prima bezette bijeenkomst met een welkomstwoord. Momenteel probeert de RCE samen met het ministerie van OCW ons cultureel erfgoed op de kaart te zetten onder het motto ‘erfgoed telt’. Voor het eerst in zeventien jaar wordt hier niet op bezuinigd, maar is er zelfs meer geld beschikbaar gesteld voor de monumentenzorg.
Bazelmans’ ‘eigen’ afdeling archeologie houdt zich bezig met de borging van de kwaliteit van rijksprojecten, het beschermen van onderzoek en het efficiënter maken van archeologisch onderzoek. Hiervoor is het werk van vrijwilligers van groot belang. Verder wees Bazelmans op de website van de RCE, 1 waar allerlei rapporten en andere wetenswaardige informatie te vinden zijn die interessant kunnen zijn voor vrijwilligers. Tot slot stond hij stil bij de noodzaak van belangenbehartiging van de archeologie, waarin voorzitter Tonnie van de Rijdt een essentiële rol speelt. De AWN heeft de afgelopen jaren steeds meer invloed gekregen op alle niveaus en is ook op politiek gebied een belangrijke speler.
De verenigingsstructuur was een belangrijk onderwerp op de agenda. De aanwezigen zijn in vier groepen gaan discussiëren over de huidige structuur, waarbij er onder andere werd gekeken naar de bindende factoren binnen de afdelingen en contacten met lokale werkgroepen en verenigingen. Men kon ook aangeven wat er goed gaat binnen de afdelingen, of tegen welke problemen men aanloopt. Tenslotte boog men zich over de vraag of de organisatiestructuur veranderd zou kunnen worden, en zo ja, wat de ideale structuur zou zijn. Uit deze discussie ontstond een zeer wisselend beeld. Vanuit een aantal afdelingen werd aangegeven dat zij organisch gegroeid zijn tot de vorm waarin zij nu bestaan, en daar zijn ze tevreden over. De contacten met lokale historische verenigingen verlopen binnen deze afdelingen ook naar wens. Dit is niet bij alle afdelingen het geval; vanuit sommige afdelingen werd aangegeven dat de ‘concurrentie’ van deze verenigingen als lastig of storend wordt ervaren. Overleg met deze partijen komt weinig voor, en van een goede samenwerking komt het dan dus ook zelden.
De samenwerking met lokale verenigingen en werkgroepen is één van de aandachtspunten die naar aanleiding van de afgevaardigdendag is vastgesteld. Uit de samenwerking met andere liefhebbers van archeologie en historie kunnen prachtige resultaten ko-
Jos Bazelmans opende de afgevaardigdendag met een welkomstwoord.
men, mits het contact tussen beide partijen goed is. Helaas lijken deze lokale groepen niet altijd geïnteresseerd te zijn in een samenwerking. Toch is het zeker de moeite waard om contact te leggen met deze verenigingen en hen uit te leggen dat het AWNlidmaatschap ook voor hen voordelen biedt.
Een ander punt dat naar voren kwam uit de discussie is dat er vanuit de afdelingen doorgaans weinig behoefte is aan een door het hoofdbestuur gecreëerde structuur. De structuur die de AWN en de verschillende afdelingen momenteel kennen bevalt voor de meeste mensen vrij goed. Het AWN-bestuur verwacht van alle afdelingen een visie op de verenigingsstructuur.
Naast de verenigingsstructuur was ook belangenbehartiging een kernbegrip op de afgevaardigdendag. Een zestal afdelingen presenteerde voorbeelden van hoe zij zich inzetten voor de belangen van archeologie. Positieve ervaringen werden besproken, maar er was ook ruimte om te bespreken wat minder goed ging.
Paul Hoogervorst van afdeling Amsterdam en omstreken noemde als positieve punten dat het archeologiebeleid in zijn regio redelijk op orde is en dat het contact met lokale verenigingen opgezet wordt. De belangstelling om samen te werken is er gelukkig wel. Een nadeel is dat de afdeling maar een beperkt netwerk van contactpersonen heeft, waardoor onder andere het contact met politici beter kan. Verder is er sprake van een vergrijzend ledenbestand.
Pierre van Grinsven van afdeling Rijnstreek gaf aan dat deze afdeling sinds 2007 werkt met AWN-correspondenten, die een controlerende functie binnen hun gemeente hebben. Het liefst zou de afdeling een regio-archeoloog zien die vanuit een omgevingsdienst samen met gemeentelijke archeologen in een kenniscentrum te werk gaat. Net als andere afdelingen heeft ook deze afdeling nog geen goede samenwerking met historische verenigingen.
Hetty Laverman (afdeling Naerdincklant) sprak onder andere over de ‘Gooiologie’: een leergang over de geschiedenis van het Gooi die wordt aangeboden in samenwerking met andere regionale organisaties. Daarnaast is de afdeling partner van Geopark ‘Gooi en Vecht’. Deze voorbeelden laten zien hoe een goede samenwerking kan leiden tot mooie resultaten die het draagvlak
Winnie van Vegchel meldde dat de AVKP goede contacten heeft met andere organisaties. Zo doet de afdeling mee aan het project ‘Water verbindt erfgoed’.
voor archeologie kunnen vergroten. Wel wordt vanuit de afdeling aangegeven dat het contact met gemeenten beter zou kunnen. Hierbij wordt met name gedacht aan het vaker leveren van advies aan gemeenten.
Emile Eimermann vertegenwoordigde de afdeling Amersfoort. Hij vertelde over de geslaagde opgraving die in Nijkerk heeft plaatsgevonden, ondanks het feit dat de vergunning hiervoor maar moeizaam verkregen is. Uit dit project kwam een samenwerking met Historische Vereniging Oud Nijkerk voort.
Winnie van Veghel van de afdeling Archeologische Vereniging Kempen en Peelland gaf aan dat het contact met andere organisaties goed verloopt. Zo heeft de afdeling via verschillende correspondenten contact met 28 verschillende gemeenten. Ook wisselt de AVKP regelmatig van gedachten met plaatselijke verenigingen en werkgroepen. Verder maakt zij deel uit van het regionale project ‘Water verbindt erfgoed’ (zie ook AWN Magazine 2017-5), waarbij archeologie, monumenten en landschap samenkomen.
Vanuit de LWAOW en Archeos Fryslân kwam naar voren dat zij druk bezig zijn met themadagen, bijeenkomsten, publicaties en cursussen, waaronder de Basiscursus Maritieme Archeologie. Hoewel dit goed verloopt, valt het op dat de samenwerking met de gemeenten nog niet altijd goed gaat. Vaak is er bij de gemeenten te weinig kennis van de lokale archeologie. Daarnaast ontbreken er waardekaarten voor de regio.
Ter afsluiting reageerde Paul van Wijk van de werkgroep belangenbehartiging op de punten die door de afdelingen zijn aangedragen. Samenwerking en contact blijken de twee speerpunten waarmee de AWN de komende tijd nog verder mee aan de slag kan.
De visie van de afdelingen over de organisatiestructuur zullen door het hoofdbestuur verwerkt worden, waarna het onderwerp nog een keer ter sprake komt op de ALV in april.
Peter Seinen
Een van de zestig vondstdozen met surprises van het project ‘Kasteelruïne Valkenburg Limburg’ in het depot van de Afdeling Erfgoed gemeente ’s-Hertogenbosch.
In de afgelopen eeuw zijn met de opkomst van de moderne archeologie duizenden opgravingen gedaan waarvan ruim de helft nooit helemaal is uitgewerkt. Door de snelle opeenvolging van projecten werden de projectarchieven snel in grote dozen gepropt om ‘even’ plaats te maken en vervolgens vergeten te worden. Hoewel ze veilig opgeborgen zijn in depots, ging het enorme aantal toch op het geweten drukken. Voor dit hoofdpijndossier stelt de overheid slechts een klein aspirientje ter beschikking in de vorm van Odyssee-subsidies. Nu de Erfgoedwet het vrijwilligers steeds moeilijker maakt om in de archeologie actief te blijven, biedt dit stuwmeer van ‘cold cases’ wellicht kansen voor de groep enthousiaste archeologische vrijwilligers.
De inzet van vrijwilligers in ‘cold cases’ bespaart hoge kosten en vormt een ideaal werkterrein waar professionals en vrijwilligers elkaar uitstekend kunnen aanvullen. Hiervoor moet uiteraard wel het vertrouwen van professionals gewonnen worden: hebben vrijwilligers wel altijd voldoende vakkennis in huis? Het antwoord luidt natuurlijk nee, maar dat hoeft ook niet. Het archeologisch proces is goed te volgen. Voor grote delen van het uitwerkingsproces is geen specifieke archeologische kennis vereist. Daar zijn specialisten voor. Erfgoed is van ons samen en daar kunnen we ook samen aan werken.
‘Opgraving’
Ook voor vrijwilligers die het veldwerk eigenlijk niet kunnen missen biedt dit een leuke mogelijkheid. Het uitwerken van oud materiaal levert, als de dozen eenmaal geopend zijn, een fascinerende ontdekkingstocht op. Een soort tweede opgraving, maar dan niet geplaagd door regen en kou. Ook de verwoede puzzelaar kan aan zijn of haar trekken komen: maar weinig opgravingsarchieven zijn opgezet met de gedachte dat de informatie voor iedere vakgenoot eenvoudig leesbaar moet zijn.
Vanuit de AWN gaan we een poging doen om ‘cold case archeologie’ te organiseren als een activiteit waarbinnen vrijwilligers met heel verschillende vaardigheden en belangstellingen kunnen worden ingezet.
‘Opgraving’inhetdepot EeneersteAWNproject
Kasteelruïne Valkenburg in Limburg is het eerste project dat onderhanden genomen wordt. Deze voor Nederland unieke middeleeuwse hoogteburcht heeft een al eeuwenlange onderzoekhistorie, waar in de zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw nog grootschalige opgravingen aan werden toegevoegd, onder leiding van grote namen als Jaap Renaud, Hans Janssen, Tom Bauer en Paul Zoetbrood. Van uitwerking is het nooit gekomen, maar de tijd gaat wel dringen. Een aantal directe betrokkenen verkeert gelukkig nog in goede gezondheid, maar is wel op leeftijd. Nu kan de meeste informatie nog uit het archief gehaald worden. Dit gaat ongetwijfeld nieuwe inzichten met betrekking tot de bouwhistorie van de burcht geven. Daarnaast kan onderzoek van het aardewerk nieuwe inzichten in datering en typologie opleveren.
We gaan hard aan de slag om de bijna vijftig jaar oude gegevens om te zetten in informatie. Eind 2018 hopen we een heel stuk op weg te zijn.
Over de auteur
Peter Seinen is voormalig onderzoeker bij Philips R&D en werkt als vrijwilliger voor de stichting Mergor in Mosam (onderwaterarcheologie) en AWN-vereniging Kempen en Peelland.
Open dag was de trigger Ik weet nog goed hoe het begonnen is met de archeologie. Ik was er altijd in geïnteresseerd en had er het nodige over gelezen, maar ik wist niet dat je er ook actief mee bezig kon zijn. Ik woonde in 1985 in Diemen en had het gerucht gehoord dat er daar opgravingen plaatsvonden. Ik ben toen gaan kijken op de open dag. Er waren AWN’ers aan het werk en ik begreep dat ik daar ook aan mee kon doen. Diezelfde dag nog heb ik me opgegeven als lid en dat ben ik gebleven tot op de dag van vandaag.
Natuurlijk moest ik veel leren, en omdat er toen nog geen cursussen waren moest ik dat doen door veel te lezen over de praktische archeologie en vooral door er zelf mee bezig te zijn. Ik heb daar in Diemen veel geleerd van Paul Hoogers en Erik Schmitz, maar ook door simpelweg scherven te wassen. De opgraving in Diemen werd destijds zelfstandig uitgevoerd door de AWN en betrof een site uit de late middeleeuwen. Die periode heeft nog steeds mijn grootste belangstelling.
Ook na mijn verhuizing naar Driebergen bleef ik actief in Diemen, hoewel ik na 2000 mijn activiteiten langzamerhand ging verleggen naar het Utrechtse gebied. Maar er was wel een belangrijk verschil met vroeger. Zelfstandig graven door de AWN was nauwelijks nog mogelijk, zodat het inmiddels meer ging om het assisteren bij professionele opgravingen. Ik was actief in de regio Leidse Rijn in de tijd dat daar geweldige ontdekkingen werden gedaan: twee grote Romeinse schepen, de Romeinse limesweg en meerdere Romeinse wachttorens. Het geluk kon niet op, leek het wel. Hoe ik er allemaal tijd voor heb gehad, naast een drukke baan en een gezin, ik zou het niet meer weten.
Na 2004 ben ik ook in het buitenland actief geweest, waaronder driemaal in Vindolanda in Engeland. Het was er vaak slecht weer, en als je bovenop Hadrian’s Wall stond kon je de buien uit het noorden zien aankomen. Prachtig, maar na de stortbuien in het derde jaar was het genoeg. Dan maar dichter bij huis
blijven, maar in Nederland waren toen de mogelijkheden voor vrijwilligers om te graven heel beperkt. Natuurlijk, er waren de AWNgraafkampen, en daar heb ik regelmatig aan meegedaan. Ook hebben we in Duitsland de laatste jaren met een vaste AWN-groep gegraven, en een keer in België bij Kortrijk. Maar die graafkampen, dat ging om één week per jaar en dat is toch wel weinig.
De afgelopen recessie heeft gevolgen gehad voor de archeologie: minder bouwactiviteiten, dus dan ook minder archeologie. Er is nu een duidelijke kentering: niet alleen trekt de bouw aan, maar ook lijkt er bij archeologische bedrijven meer geneigdheid te zijn om te werken met vrijwilligers. Wij van de afdeling Utrecht hebben meegedaan aan graafwerkzaamheden in fort Vechten, zeefactiviteiten op het Domplein en in Vleuten en de vondstverwerking van diverse opgraaflocaties. Verder was er ook een leuke opgraving bij de Uithof waaraan ik heb meegedaan.
De ArcheoHotspot in Utrecht was absoluut een opsteker en die activiteit heeft ook een aantal nieuwe AWN-leden opgeleverd. In 2017 konden we meedoen aan twee zeer interessante opgravingen; die in Odijk met ADC en in Austerlitz met BAAC. De laatste jaren coördineer ik de inzet van de vrijwilligers en dat werkt prima. Dan hoeft de projectleider het niet zelf te doen.
Leuk om te vermelden is dat we in 2018 voor de tiende keer een archeologische dag in de Boswerf in Zeist gaan houden. Dat is altijd een feest! En het trekt ieder jaar meer bezoekers. Verder gaat dit jaar het ‘Kalee-project’ van start; binnenkort zult u daar vast meer over horen.
U merkt het al, ik zit voorlopig niet stil. En natuurlijk poets ik iedere avond mijn legpenning.
Sinds hij AWN-lid is geworden in 1985 heeft Ton van Bommel meegedaan met vele opgravingen in binnen- en buitenland.
Henk Rebel
Begin januari 2017 is door AWN-afdeling Utrecht een langdurig onderzoek gestart naar Romeins grijs aardewerk en zijn mogelijk oxiderend gebakken variant. Onder leiding van voorzitter en projectleider Henk Rebel van de afdeling Utrecht gingen de vrijwilligers aan de slag met het determineren. Maar liefst negentien AWN-leden werken in vijf deelgroepjes aan dit omvangrijke project. De resultaten van dit onderzoek zullen worden gepresenteerd voor verder archeologisch onderzoek.
Voor het determineren van Romeins aardewerk bestaat een procedure die nauwkeurig gevolgd moet worden. Om te beginnen moest het te onderzoeken materiaal afgebakend worden. Uit elke doos aardewerk komen scherven van allerlei aardewerkcategorieën, en het liefst zouden de vrijwilligers al deze scherven uitwerken. Helaas is er hiervoor geen tijd en kennis. Hoewel alles in een database gecategoriseerd is, 1 werd het onderzoek verder beperkt tot het grijze aardewerk, en zo nodig de oxiderend gebakken variant daarvan. Binnen deze categorie bestaan er meer-
dere soorten aardewerk, namelijk Low Lands Ware of LLW (zie kader), Bataafs Grijs en overige, regionaal gebakken soorten. Doel van het onderzoek is onder andere om vast te stellen of er significante verschillen zijn in de samenstelling van aardewerk op verschillende vondstlocaties.
Bij verschillende instanties is voor aanvang van het onderzoek gevraagd om voorbeeldscherven van grijze, regionaal gebakken scherven. We kregen hierop te horen dat het beter is om een eigen referentiecollectie op te bouwen omdat het scala aan Romeinse scherven niet voor elke streek in Nederland hetzelfde is.
Het type LLW zou doorgaans het makkelijkst te determineren zijn, omdat deze te herkennen is aan de aanwezigheid van het glimmende mineraal mica in het baksel. Mica is echter niet de enige glimmende mineraalsoort die in baksels voorkomt: ook kwartsdeeltjes kunnen licht reflecteren. In dit geval gaat het niet om LLW, maar om ‘normaal’ ruwwandig aardewerk. Het is
De glimmende micadeeltjes in het aardewerk verraden dat dit Low Lands Ware is.
De buitenste laag van dit fragment Low Lands Ware is roodgekleurd doordat het gebakken is in een zuurstofrijke omgeving (oxiderend).
dus zaak om de baksels uitgebreid te bekijken onder de microscoop. 2
Zonder referentiecollectie kan het lastig zijn om aardewerksoorten te herkennen. De meeste problemen ervaren we bij de scherven onder de noemer ‘Bataafs grijs’. Bataafs grijs is een heterogene groep baksels, wat betekent dat zij uit verschillende herkomstgebieden komen met elk hun eigen vormtypes. Tijdens het uitwerken van de vondstlocatie Werkhoven – Reinhardshoeve vonden we zes scherven die niet van het LLW-type waren. Na deze voorgelegd te hebben aan Julie van Kerckhove en Joep Hendriks, 3 bleken vijf scherven uit Noord-Frankrijk te komen, waar
Al in de twintiger jaren van de vorige eeuw wordt dit soort aardewerk door Holwerda als ‘terra nigra-achtig’ beschreven. In 2008 brengen archeologen De Clercq en Degryse een artikel uit over dit aardewerk waarin zij de kleisamenstelling, herkomst en vormenspectrum ontleden. Ze komen tot de conclusie dat de klei voor dit soort aardewerk te vinden is aan de rechterzijde van de monding van de Schelde, een gebied van Bergen op Zoom tot Tegelen in België. Om verdere spraakverwarring te voorkomen stellen zij voor dit aardewerk vanaf dat moment Low Lands Ware te noemen, omdat het uit de twee Lage Landen komt.
LLW bestaat voor 80 procent uit mineralen en voor 20 procent uit klei. In die samenstelling wordt de klei ook gedolven. Het meest opvallende kenmerk is de aanwezigheid van kleine micaplakjes, gelijkmatig verdeeld door de klei. Er zijn twee grijze baksels te onderscheiden: één met alleen zeer fijne, hoekige kwartsen en één met daarnaast iets grotere ronde kwartskorrels. Reducerend (grijs) gebakken LLW dateert van 70 tot na 270. Oxiderend (rood) gebakken baksels komen op rond 150 en worden gebruikt tot in de derde eeuw. LLW komt vooral voor als voorraadpot (Holwerda AR, 140-142), voetkommen met een gewelfde schouder (Holwerda AR 133-136) en borden Holwerda (AR 151-160).
Een voorbeeld van een vrijwel complete voorraadpot, type Holwerda 142. Dit type komt vaak voor onder de Low Lands Ware.
dit type veel is geproduceerd. Eén scherf bleek uit het rivierengebied te komen, maar is gemaakt van een hoogwaardiger kleisoort dan gewoonlijk. Een eerste aanvulling op onze eigen referentiecollectie!
De in de Basiscursus Archeologie geleerde tekenmethode met tekenkam, schuifmaat en rimchart 4 blijkt veel te tijdrovend, en dus werd er gekozen voor een ongebruikelijke methode. Met een tegelsnij/zaagmachine en een fijne diamantzaag wordt van elke randscherf een klein schijfje afgesneden dat vervolgens overgetrokken kan worden. Voor alle duidelijkheid: deze methode is alleen toegestaan omdat we in ons onderzoek te maken hebben met materiaal dat door ongecoördineerd rapen per akker is verkregen.
Met een tang worden kleine stukjes aardewerk afgebroken waardoor de kleuren van de baksels goed zichtbaar worden. Die kleuren zijn bewust veroorzaakt; door het toevoegen/afsluiten van zuurstof wordt de kleur van het baksel rood of juist grijs. Grijs aardewerk is over het algemeen sterker, terwijl rood aardewerk minder vochtdoorlatend is. Hebben de pottenbakkers daarom de beide pluspunten door de baktechniek gecombineerd? We zijn benieuwd of er lezers zijn die deze vraag kunnen beantwoorden.
Over de auteur
Henk Rebel is sinds 2010 voorzitter van AWN-afdeling Utrecht e.o. en projectleider van het ‘Onderzoek Romeins grijs aardewerk in het Kromme Rijngebied’.
Noten
1 We mogen gebruik maken van de database van aardewerkspecialist Joep Hendriks.
2 Baksel: aardewerk met eenzelfde kleisamenstelling, minerale verschraling en techniek (baktemperatuur, bakwijze, afwerking, enz.), bijv. oxiderend Low Lands Ware.
3 Julie van Kerckhove en Joep Hendriks zijn beiden als Romeins aardewerkspecialisten verbonden aan de VU en hebben nevenfuncties. We zijn ze allebei heel dankbaar voor hun support en feedback.
4 Een rimchart is een kaart waarmee de binnendiameter van een randscherf te bepalen is.
Turen naar details in het baksel van Romeinse scherven.
Dik Parlevliet
Diverse artikelen zijn verschenen over het dateren van gebouwen met de afmetingen van bakstenen. Bakstenen zijn in de loop der tijd kleiner geworden en daarmee vaak heel nauwkeurig gedateerd en historisch geïnterpreteerd. Een dateringstabel is echter nooit gepubliceerd, zodat iedereen vermoedelijk zijn eigen gegevens gebruikt of een eigen interpretatie van de lijsten met baksteenformaten en hun datering. 1 Omdat een grafisch overzicht een beter inzicht geeft, zijn de gegevens van Hollandse bakstenen in een tabel gezet.
De Hollandse gegevens zijn aangevuld met eigen metingen die in Leiden gedaan zijn. De grijze band in de grafiek is een eigen benadering van de normale afmetingen. Helaas wordt er door de huidige meetmethode van minimum- en maximumwaarden een meet-onnauwkeurigheid toegevoegd. De methode is daarmee gevoelig voor toevallige uitschieters. Om te voorkomen dat hierdoor een vertekend beeld ontstaat is het belangrijk om bepaalde metingen niet mee te nemen in het onderzoek.
Bij nog bestaande bouwwerken is het makkelijk om meerdere lagen bakstenen te meten, maar met archeologische resten is dit vaak niet mogelijk.
Op basis van de baksteenmetingen wordt een normaalverdeling berekend. Bakstenen die veel afwijken van de norm worden niet meegenomen in verder onderzoek omdat zij een te groot eff ect hebben op de gemiddelde waarde. Voor de eigen metingen in Leiden is gekozen om minstens tien stenen te meten met een nauwkeurigheid van 2,5 millimeter. Alle metingen die meer dan twee standaarddeviaties afweken van de norm zijn verwijderd. 2 Een Excelbestand waarmee dit te berekenen is, is online te vinden. 3 Door tien metingen te doen wordt het uiteindelijke resultaat nauwkeuriger. De afmetingen van de bakstenen worden hierdoor op zo’n 0,1 millimeter nauwkeurig, wat voldoende is om mee te werken.
In de grafiek is voor de minimum/maximum-waarden uit de literatuur het gemiddelde van die twee genomen. Daarmee werd de grijze baan in de grafiek smaller en dus nauwkeuriger. Van stenen die sterk van elkaar verschillen zijn geen gemiddelden genomen omdat deze mogelijk afkomstig zijn uit diverse perioden.
Dateren aan de hand van steenlengte. De grijze band geeft de marges aan waarbinnen bakstenen normaal gesproken vallen per periode.
Voor de oudste periode zijn dit soort grote verschillen onderling echter wel gebruikelijk.
Als in plaats van de afmetingen de inhoud van de stenen wordt gebruikt, zoals voorgesteld door Alders, dan wordt de grijze baan in het grafi sch overzicht breder en dus minder nauwkeurig. 4 Het werken met de inhoud is dus geen verbetering. Ook de grafieken waarin de breedte en dikte van bakstenen werd onderzocht leverden bredere grijze banden op dan in de lengte-grafiek, en dus zijn deze minder zinvol. Een uitzondering is misschien de diktegrafiek voor de dertiende eeuw, maar daarvan zijn nog te weinig meetgegevens beschikbaar.
Overeenkomsten en verschillen
Via een kleurmarkering is een onderscheid gemaakt in Rijnland, Delfl and en Schieland om te zien in hoeverre deze regio’s van elkaar verschillen. Rijnland en Delfl and lijken goed overeen te komen, zoals Kuile al concludeerde.5 Leiden heeft een aparte kleur gekregen in de grafiek omdat men daar van mening is dat er kleinere stenen werden gebruikt dan buiten de stad. Er zitten inderdaad uitschieters tussen 1350-1450, maar de meeste lengtes liggen toch binnen de norm. In die uitschieters is ook geen trend zichtbaar die aansluiting kan geven met de dertiende eeuw. Afwijkende maten zijn ook moeilijk voorstelbaar omdat Leiden
Dateren aan de hand van steendikte. Voor dertiende-eeuwse bakstenen is dateren op deze wijze mogelijk, maar voor andere perioden is het niet nauwkeurig.
zijn stenen afnam van buiten de stad, waar iedereen zijn stenen kocht. Deze steenbakkers zouden dan alleen voor Leiden een aparte maat hebben gemaakt, wat onwaarschijnlijk is.
Uit de grafiek blijkt vooralsnog dat stenen met een lengte van kleiner dan 19 centimeter pas na 1450 dateerbaar zijn. Stenen met een lengte tussen 19,5 en 28 centimeter zijn tot zo’n 25 jaar nauwkeurig te dateren. Deze nauwkeurigheid is vergelijkbaar met C14dateringen, maar toch te grof voor de wensen van (bouw)historici. Stenen met een lengte van 29 centimeter en meer vallen onder de kloostermoppen en zijn dertiende-eeuws. Misschien is een datering binnen deze eeuw mogelijk met de dikte van stenen, die richting 1200 steeds meer gaat afwijken van het gebruikelijke kwart van de lengte.
In dit overzicht zijn de gegevens uit de literatuur opgenomen zonder verdere controle. Het is zinvol om de metingen te herhalen met de gemiddelde waarde en de datering nog eens te controleren. In Leiden zou men kunnen kijken of voor de uitschieters een andere verklaring te vinden is. Men mag toch verwachten dat zowel voor steenbakkers als afnemers een gemiddeld gelijke afmeting belangrijk was. Dan blijft alleen de variatie in krimp van de verschillende kleisoorten over.
Over de auteur
Dik Parlevliet is lid van de AWN Rijnstreek.
Noten
1 Alders (1985), 270. Berends (1989), 18. Cordfunke (2015), 192. Kuile (1937), 97-98. Orsel (2007), 22. Orsel (2011), 184-189.
2 Dit resulteert wel in een te lage standaarddeviatie, maar die is voor de meting niet nodig.
3 www.historievankatwijk.nl.
4 Alders (1985), 269.
5 Kuile (1937), 99.
William ten Brink
De oproep van Jan Luken van AWN-afdeling Zaanstreek-Waterland en omstreken in de rubriek ‘Wie kent dit?’ van het vorige AWN Magazine heeft leuke en interessante reacties opgeleverd. Ze zijn ook zó verschillend, dat één ding wel duidelijk is: het laatste woord over de vondst van deze ‘loodsnijder’ is nog lang niet gezegd.
Volgens Luken zelf is het tijdens een opgraving gevonden ‘haakvormige brok roest’ als gezegd waarschijnlijk een loodsnijder. Met zulk gereedschap werd vroeger een kerf gesneden in bladlood om het vervolgens ietsje te buigen en af te scheuren. Timmerman Bart van der Werf bedacht zich na het lezen van ‘Wie kent dit?’ dat lood in vroegere tijden vaak kunstig werd besneden. Hij suggereert dat de boogvorm van de snijder diende om meer richting te geven. “De boog biedt de mogelijkheid om met een tweede hand het gereedschap te sturen.” Jeanine Haarbrink uit Zeist houdt de veronderstelde loodsnijder echter op een stuk gereedschap dat werd gebruikt bij het maken van rieten daken. Gelijke porties riet werden volgens haar in de ronding van het gereedschap verzameld en vervolgens op het dak bevestigd.
Zinksnijder
“De loodsnijder kennen we hier niet, wel een zinksnijder”, meldt Sjaak Jasperse uit Terneuzen. Natuurlijk werd lood volgens hem wel gesneden, maar veel liever geknipt, omdat lood nu eenmaal een zacht materiaal is en het ri-
Nog een andere visie: de loodsnijder is een meetinstrument.
sico van scheuren op de loer ligt. Jasperse denkt dat het stuk gereedschap niet als lood-, maar als zinksnijder dienst heeft gedaan. “Het gebogen, hoge stuk zit er niet voor niets aan. Men moest ook wel eens dieper snijden en de boog diende dan als steun en geleiding tegen het materiaal aan. Het aanpassen van een al bewerkt en samengesteld stuk, bijvoorbeeld een zinken goot, zou een toepassing kunnen zijn.”
Er zijn volgens Jasperse, die zelf in een smederij werkte, verschillende uitvoeringen van de gebogen zinksnijder, waaronder een versie van drie aaneengelaste delen en een veel duurdere versie die werd gesmeed uit één stuk.
Ook volgens Jan den Hoed, secretaris van timmermuseum Stichting De Timmerwerf in De Lier, gaat het bij de vondst van AWN Zaanstreek-Waterland niet om een loodsnijder. Hij denkt dat het een meetinstrument is met meerdere functies. “In onze collectie hebben wij een complete uitvoering van dit instrument, inclusief de houten stok met maatverdeling. Het behoorde oorspronkelijk tot de inventaris van onze uit 1642 daterende werkplaats”. De maatvoering in duimen en ellen is scherp afgetekend op de stok en loopt door tot in de metalen haak. Aan het door de AWN’ ers opgegraven voorwerp ontbreekt volgens Den Hoed nog een onderdeeltje in de gebogen kop, dat waarschijnlijk door roest verloren is gegaan.
Een andere visie: de loodsnijder is een zinksnijder, zoals deze voorbeelden in een oude catalogus.
Stichting De Timmerwerf beschikt volgens deskundigen van de vereniging Ambacht & Gereedschap over het enige bekende exemplaar in Nederland, vertelt Den Hoed. “Maar niemand kan een duidelijke verklaring geven waar het precies voor gebruikt werd. Er zijn in Nederland twee kerken waarin een zeventiende-eeuws Gildebord hangt met een afbeelding van dit gereedschap, de kerk in Den Briel en de Pieterskerk in Leiden. De borden zijn afkomstig van het timmermansgilde, dus het móet wel om timmermansgereedschap gaan, temeer daar op de afbeeldingen ook een steekpasser en een schietlood staan.”
Vorige maand overhandigde wethouder Geldof van Utrecht symbolisch een plastic zakje met aardewerk aan medewerkers van de ArcheoHotspot. Het betrof hier unieke ontwerpen van prachtig art nouveauaardewerk dat tussen 1884 en 1905 werd gemaakt in de Faience- en Tegelfabriek ‘Holland’. Daaronder bevinden zich serviesontwerpen van architect Hendrik Berlage en meubelontwerper Jac. Van den Bosch. Ze geven een dieper inzicht in een van de interessantste aardewerkfabrieken uit de art nouveau-periode in Nederland. De nog ongeglazuurde scherven (ongeveer 5000) van schalen, vazen, borden en ander serviesgoed bevatten ontwerpen met (gestileerde) vogels, insecten en planten. Ze zijn soms geschilderd, maar soms zijn alleen maar schetsen en tekens in potlood of houtskool te zien.
De vrijwilligers van de ArcheoHotspot verdrongen zich rondom de tafel waarop de eerste scherven waren uitgespreid en bewonderden de variëteit en kwaliteit van de ontwerpen. Het uitzoeken van dit kwetsbare aardewerk moet door hen met zorg (en handschoenen aan!) worden gedaan.
Om een aantal vragen over deze bijzondere vondsten te beantwoorden is verder onderzoek nodig. Waarom, bijvoorbeeld, is deze collectie ooit begraven? Om welke ontwerpstadia gaat het? Het onderzoek in de ArcheoHotspot in het Castellum Hoge Woerd zal zeker een belangrijke rol in de beantwoording spelen.
Een van de ongeveer 5000 scherven van art nouveau-producten uit de Faience- en Tegelfabriek ‘Holland’.
Wethouder Openbare Ruimte en Groen Geldof overhandigt een zakje aardewerk aan twee medewerkers van de ArcheoHotspot Castellum Hoge Woerd.
Adressenlijst hoofdbestuur
Alg. voorzitter A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040 · 241 59 10, e-mail: vdrijdt@iae.nl
Vice-voorzitter W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026 · 361 03 34, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl
Alg. secretaris H. (Henk) Kluitenberg, Grebbeweg 24-A, 3911 AW Rhenen, tel. 0317 · 613 050, e-mail: h.kluitenberg@caesar-advies.nl
Alg. penningmeester H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020 · 453 70 21, e-mail: hspreen@xs4all.nl, IBAN: NL40INGB0000577808, t.n.v. penningmeester AWN
Bestuursleden
Veldwerkeducatie C. (Channa) Cohen Stuart, Lindeboom 45, 4101 WG Culemborg, tel. 06 · 4505 9916, e-mail: channacs@me.com
LWAOW W. (Willem) de Rhoter, Noordersingel 74, 8917 BB Leeuwarden, tel. 06 · 2376 0356, e-mail: rhoterw@hetnet.nl
PR en Communicatie P.H.A. (Paul) Flos, Avenbeeck 91, 2182 RV Hillegom, tel. 06 · 2434 3859, e-mail: prcommunicatie@awn-archeologie.nl Hoofdredacteur Archeologie in Nederland en AWNMagazine W.G. (William) ten Brink, Valutaboulevard 87, 3825 BS Amersfoort, tel. 06 · 4613 9670, e-mail: william.ten.brink@archeologienl.nl
Belangenbehartiging J.P. (Paul) van Wijk, Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel. 053 · 431 40 41, e-mail: pw566@hotmail.com
Projecten en externe relaties H. (Henk) Hegeman, Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel. 06 · 3308 4721, e-mail: hehehegeman@gmail.com
Kijk op www.awn-archeologie.nl voor: – de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van AWN – nabestellen AWN-uitgaven
AWN-lidmaatschapen 2018
A basislidmaatschap € 55,00
B jongerenlidmaatschap 14 t/m 27 jaar € 30,00
C huisgenootlidmaatschap € 25,00
Basisleden en jongerenleden hebben de volgende rechten:
– Toezending van de tijdschriften Archeologie in Nederland en AWN Magazine (5 maal per jaar) – AWN-verzekering (tot en met 75 jaar) bij AWNactiviteiten en AWN-opgravingen
– Toegang tot de landelijke en de afdelingsactiviteiten van de AWN
– Toegang tot de Algemene Ledenvergadering met stemrecht
Huisgenootleden hebben alleen de drie laatstgenoemde rechten. Een huisgenootlidmaatschap kan alleen gekoppeld worden aan een basislidmaatschap op hetzelfde adres.
Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen op elk gewenst moment ingaan. Bij een aanmelding vóór 1 augustus worden de reeds verschenen edities (maximaal 3) van onze tijdschriften nagezonden. Een ná 31 juli ingaand lidmaatschap geeft recht op 60% korting, tenzij de eerder dat jaar verschenen tijdschriften nagezonden moeten worden.
Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt, tenzij u graag bij een andere afdeling wilt worden ingedeeld. Dit kunt u bij uw aanmelding aangeven.
Meer informatie over lidmaatschappen: H. Kluitenberg, landelijk secretaris AWN, Grebbeweg 24-A, 3911 AW Rhenen, tel. 0317 · 613 050 (tijdens kantooruren), e-mail: secretaris@awn-archeologie.nl
Voor het nasturen van tijdschriften kunt u contact opnemen met de landelijk secretaris, H. Kluitenberg (zie hierboven).
De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).
De archeologie in Nederland is voortdurend in ontwikkeling. Sinds bij wet is vastgelegd dat archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voordat de bodem verstoord wordt, vinden er meer projecten plaats dan ooit. Tegelijkertijd is er veel aandacht voor nieuwe onderzoekstechnieken waarbij niet gegraven hoeft te worden. Ook oude opgravingen blijken vaak nog een schat aan informatie te bevatten. De kennis die archeologisch onderzoek oplevert, leert ons over de vele duizenden jaren bewoning door de mensen die voor ons kwamen. Wie waren deze mensen? Wat aten zij, hoe woonden ze en wat voor kleding droegen ze? Wat kunnen we herleiden van hun gewoonten en rituelen? Het archeologisch onderzoek van de Nederlandse bodem leidt voortdurend tot nieuwe ontdekkingen en inzichten.
De AWN is de belangenorganisatie voor belangstellenden in de archeologie, archeologiebeoefenaars en archeologievrijwilligers. De vereniging wil een schakel zijn tussen archeologie en publiek en tussen archeologie en beleid en ziet het als haar maatschappelijke taak om archeologie als bron van kennis over ons verleden te laten leven in het heden en te behouden voor de toekomst. Dit doet de AWN door bij te dragen aan de kennis over archeologie, die kennis uit te dragen en publieke betrokkenheid te bevorderen, en door de belangen van het archeologisch erfgoed te behartigen.