Opgetekend verleden 1

Page 1



Opgetekend Verleden 1

Jaarboek van de Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie

Herwerkte uitgave


2

Š 2006 - 2de druk - herwerkte uitgave Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie v.z.w., Paardenstraatje 15, B-2800 Mechelen Redactie: Wouter Yperman, Wim Tiri, Wim Devos Lay-out: Herman De Winter Omslagontwerp: Bart Ribbens en Herman De Winter Foto’s en tekeningen: Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie (tenzij anders vermeld) D/2007/9775/1 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever. Copyright reserved. No part of this publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without the permission from the publisher.

Voor inhoud en strekking van ondertekende artikels zijn de auteurs zelf verantwoordelijk.


3

Inhoudstafel Voorwoord ........................................................................................................................................

4

Van laag naar hoog. (Muur)archeologisch onderzoek in het Paardenstraatje 11-13 in Mechelen (interimrapport) W. DE MAEYER, M. SMEETS, W. TIRI & R. RIBBENS ..................................................................

7

Appendix: In kleuren en geuren. Kleurenonderzoek van huisjes in Paardenstraatje 11-13 .............

29

Over paters en zeeridders. Het klooster van de geschoeide karmelieten in Mechelen W. DE MAEYER ...................................................................................................... .........................

31

Een 15de eeuwse loden torenhaan uit Mechelen M. SMEETS ......................................................................................................................................

43

Een 15de eeuwse scharnierbril uit het Mechelse karmelietenklooster G. VAN BULCK .................................................................................................................................

49

Een zeer fraai laatmiddeleeuws pelgrimsinsigne van O.-L.-Vrouw van 's Hertogenbosch uit het Mechels bodemarchief G. VAN BULCK .................................................................................................................................

53

"En toen viel de bom", Van adellijke abdij tot ontspannend lusthof. Woelige geschiedenis van een Cisterciënserinnenabdij in Sint-Katelijne-Waver W TIRI ...............................................................................................................................................

61

Herders in de keuken. Herbruik van Delftse tegels in het kasteel van Roosendael (Sint-Katelijne-Waver) W. TIRI ..............................................................................................................................................

83

Heeft het allemaal wel zin? Existentiële vragen bij het zeven van een middeleeuwse beerput A. ERVYNCK ....................................................................................................................................

89

Eerst blabla en dan boemboem. Preventie op de werf W. WOUTERS ..................................................................................................................................

95

Appendix: Uittreksel uit het veiligheids- en gezondheids-plan bij de heraanleg van de Hofstraat (Elewijt) Werner Wouters ...........................................................................................................................

99

Conservatie van glas: een doorzichtige methode? N. CLEEREN .................................................................................................................................... 105 Een chemische vingerafdruk van Andennewaar W. DEVOS ........................................................................................................................................ 109 De Mechelse Grote Markt. Niet zomaar een plein! V. CAULIER, W. DE MAEYER, L. LETTANY, L. TROUBLEYN & W. WOUTERS ............................ 117

.


Van laag naar hoog

7

Van laag naar hoog (Muur)archeologisch onderzoek in het Paardenstraatje 11-13 in Mechelen (interim-rapport)1 Wouter De Maeyer2, Maarten Smeets2, Wim Tiri2, Raf Ribbens2 Tussen juni en oktober 2002 werd door de MVSA, in opdracht van het IAP, een muurarcheologisch onderzoek en een opgraving uitgevoerd in het Paardenstraatje 11-13 in Mechelen (Fig. 1). Directe aanleiding hiervoor waren de geplande renovatiewerken die de familie De Coninck, eigenaar van dit pand, zou laten uitvoeren en de belangrijke resultaten die de opgraving van huis nummer 17 in deze straat hadden opgeleverd3. In juni begon het afkappen van de pleisterlaag. Aangezien men enkel op zaterdag werkte, duurde deze karwei tot begin augustus. Na het optekenen en beschrijven van de opstanden, werd de betonnen tegelvloer in de twee huizen verwijderd4. Hieronder kwam een rode tegelvloer te voorschijn. Daarop besloten we een proefsleuf5 open te leggen met als doel het oplossen van enkele vraagstellingen die bij het optekenen van de opstaande muren waren gerezen. Het resultaat kan u lezen in een volgend verslag.

Situering

Fig. 1: Zicht op de twee woningen (links nummer 11, rechts nummer 13).

Fig. 2: Uitreksel uit de Poppkaart.

Het Paardenstraatje verbindt de Lange Heirgracht met het stuk van de Veemarkt dat vanaf het begin van de veertiende eeuw de Paardenmarkt noemde. De huizen die hier besproken worden, kan men op de Poppkaart6 terugvinden onder Sectie B, nummer 505 (Fig.2).

Het Paardenstraatje historisch Het Paardenstraatje zou haar naam te danken hebben aan de aanwezigheid van paardenstallen die in relatie stonden met de activiteiten op de Paardenmarkt. Nochtans was dit niet de oudste benaming. In 1375 is er immers sprake van hereditatem prope forum pecorum in plathea dicta van den Doren inter Rumoldi Mendeken et Henrici Bilen. Uit 1439 dateert de vermelding in plathea dicta Van Den Dorre hove. Klaarblijkelijk heeft hier dus een belangrijke woning gestaan die bekend was onder de naam Hof Van den Dore. De exacte ligging is niet bekend. In 1468 is er nog steeds sprake van de strate van den Dorie, maar vanaf 1501 duikt plots de naam Perdestraetken7 op8.


Van laag naar hoog

Huis 11-13: de laatste bewoners De familie De Coninck kocht het huis nummer 11 op 29 mei 1972 van mevrouw Maria Verdickt, erfgename van de heer Frans Albort († 19 april 1967). Deze laatste had het pand gekocht, in openbare verkoop gehouden ten verzoeke van de consoorten Van Calster en Albort, op 10 mei 1922. In de verkoopsakte9 uit 1972 verwijst men naar de voorwaarden vermeld in de acte10 van 10 mei 1922. Er staat letterlijk: de pomp is gemeen voor de huizen nrs. 11 en 13 en staat op de erven van het huis nummer 13; zelve pomp en put zullen op gemeene kosten onderhouden worden. Den beerput is gemeen voor beide huizen en wordt geruimd langs het huis nummer 13; dezen put is insgelijks gemeen en zal op gemeene kosten onderhouden worden. Het huis nummer 13 is op 17 juni 1980 aangekocht. Het pand hoorde daarvóór toe aan de heer Arthur Doomst († 23 oktober 1978) en zijn vrouw Constantia Philomena Dierckx11. Zij kochten het huis op 28 november 1947.

8

Na de verkoop van deze woningen werden ze omgebouwd tot magazijn voor Sanitair De Coninck. Hierbij verbond men de huizen onderling. Na de renovatie zullen ze terug in hun oorspronkelijke functie van woonhuis hersteld worden. Verder historisch onderzoek wordt nu aangevat en zal in een volgend jaarboek gepubliceerd worden.

Huis 11-13: een (muur)archeologische reconstructie Fase 0: wat vooraf ging (Fig. 16) In de onderste laag werd een constructie gevonden die we niet kunnen thuisbrengen. Ze kon niet volledig worden opgegraven omdat ze deels buiten de proefsleuf viel. Het gaat hier om een rechthoekige bakstenen (16 à 17 x 8 à 9 x 4 cm) constructie (Fig. 3) in kruisverband en gemetst met gele kalkmortel. De zichtbare afmetingen van deze constructie zijn 150 cm lang en 70 cm breed (Fig. 16 nr. 1). De bodem bestond uit aangetrapte aarde. Ze was opgevuld met hetzelfde puin dat onder de vloer van fase 1 lag. De fundering van de zijmuur met nummer 15 was erover gemetst. Mogelijk heeft dit bouwsel een ambachtelijke functie. In 1982-83 vonden archeologen een gelijkende constructie in de ondergrond van de Brusselpoort12. Daar trof men echter een bakstenen bodem aan. Langs beide zijden van de constructie bevond er zich een zeer dikke (>1m) laag bruinzwart zand met baksteen-, kalkmortel- en daktegelbrokjes. Waarschijnlijk is dit de ploeglaag uit de 16de eeuw. Het gaat hier vermoedelijk om een plaggenbodem13.

Fig. 3: Het bakje uit Fase 0

Fig. 4: De ingesneden voegen aan de binnenkant van de voorgevel


9

Fase 1: het begin (Fig. 17 - Fig. 26) Het perceel wordt bebouwd. Dit gebeurde vermoedelijk op het einde van de 16de eeuw of aan het begin van de 17de eeuw. Een gedetailleerde studie van het aardewerk, gevonden onder de oudste vloer, moet dit nog uitmaken. Het huis had alleen een gelijkvloers en een zolder en had de breedte van de huidige nummers 11 en 13. De doorsnede van het dak was asymmetrisch. Aan de achtergevel (Fig. 18, nr. 10) kwam het immers lager dan aan de voorgevel (Fig. 22, nr.1). De muren waren gebouwd op een trapfundering waarin, naast bakstenen in de voorgevel, ook zandsteen was verwerkt. De opstand zelf was alleen uit baksteen (19 x 8 x 4 cm) en uit gele kalkmortel met kalkstippen opgebouwd. Het metselverband is vrij willekeurig hoewel toch kon opgemerkt worden dat de meerderheid van de stenen kops14 waren gelegd. Bij de voorgevel waren aan de binnenkant de voegen schuin naar onder ingesneden. Dit is zeer

Van laag naar hoog

ongebruikelijk voor de binnenkant. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat er iemand aan het oefenen is geweest (Fig. 4). In de voorgevel konden ook juist onder de daklijn enkele zandstenen blokken opgetekend worden (Fig. 22, nr.2). Verder bevonden er zich blokken langs de deur van nummer 11. Daar behoorden ze toe aan de deuromlijsting van de toegang tot deze woning (Fig. 5, Fig. 20, nr.1). Er kon ten minste ĂŠĂŠn venster (Fig. 22, nr.3) worden gereconstrueerd. Het moet er ooit uitgezien hebben zoals het venster in huis nummer 5 (Fig. 6), min of meer vierkantig met een middenstijl. De vloer die bij deze fase hoort is een rood-zwarte tegelvloer (13 x 13 x 3 cm) in dambord-patroon ge-legd in een gelige kalkmortel (Fig. 17, nr. 1, Fig. 29). Er zijn herstellingen zichtbaar in baksteen (18 x 8 x 5 cm) met geelwitte kalkmortel, zandsteen en ook gewoon met dezelfde soort tegels in een gele zandige kalkmortel (wel minder versleten). De haardplaats in deze fase is niet gekend, maar ze is zeker niet op de plaats waar later de haard komt.

Fig. 5: De zandstenen blokken langs de rand van de originele deur.

Fig. 6: Zicht op huis nr. 5. Een gelijkaardig venster heeft zich in het pand (nr.11-13) bevonden.


Van laag naar hoog

Dit huis is afgebrand. Een verbrande balk op de vloer tegen de achtergevel (Fig. 8), die bij het neerstorten er voor gezorgd heeft dat de vloer verzakte, is hiervan het bewijs. Fase 2: het dak gaat omhoog (Fig. 17-18-26) Deze fase is nog niet goed te dateren. Vermoedelijk moet ze ergens rond 1700 gesitueerd worden. De woning zelf blijft grotendeels ongewijzigd. Het enige dat gebeurt, is een kleine ophoging van de voor- en achtergevel met baksteen (17 à 18 x 8 x 4 cm) en een verhoging van de nok (Fig. 22, nr. 4). Hierdoor wordt het dak ook iets steiler. Het blijft echter een woning met alleen maar een gelijkvloers en een zolder. Het opmetsen (baksteen 16 x 7 x 4 cm) van de zijgevel gebeurde waarschijnlijk al enkele jaren voordien bij het ophogen van huis nummer 15. De voegen zijn immers naar onder ingesneden, wat erop wijst dat dit tijdelijk een buitengevel was. In de zijmuur met huis nummer 15 wordt wel een deel van de muur vervangen. Ook de zijmuur van huis nummer 11 werd volledig vervangen in deze fase door een bakstenen muur (16 x 7 x 4 cm), gevoegd met gele kalkmortel met kalkstippen. Het gaat hier om een muur met hoofdzakelijk een laag kops en een laag streks geplaatste stenen die elkaar afwisselen. Mogelijk gebeurde dit naar aanleiding van de gevolgen van de brand. De oorspronkelijke vloer die bij deze fase hoort, is verdwenen. De haard (Fig. 17, nr. 2), die bij deze verdwenen vloer hoort, is echter bewaard (Fig. 7).

Fig. 7: Fundering van de eerste haardfase uit fase 2. Rechts het asputje.

10

Hij is 2m20 breed en heeft een gebogen achterkant die afgezet is met daktegels (17,5 x ? x 2,5 cm). De fundering van de haardwangen is opgebouwd met baksteen (17 x 7,5 x 4 cm) en geelwitte kalkmortel met kalkstippen. In de rechterhoek is er een in baksteen (17 x 7,5 x 4 cm) en geelgrijze kalkmortel gemetst asputje (Fig. 17, nr. 3). In een latere fase werd deze vloer volledig uitgebroken en vervangen door een nieuwe rode tegelvloer (11,5 x 11,5 x 2,3 cm) (Fig. 18, nr. 1, Fig.27). Deze vloer is lang in gebruik geweest zoals de vele herstellingen met verschillende tegelformaten (13 à 14 x 13 à 14 x 2 cm; 16,5 à 17 x 16,5 à 17 x 2,2 cm en 20 x 20 x 2,1 cm) en zelfs natuursteen tonen (cfr. infra). De haard (Fig. 9, Fig. 18, nr. 2) die bij deze vloer hoort is 1m60 breed en dus veel kleiner dan de vorige. Het is echter nog steeds een haard met een gebogen achterwand. De vloer binnenin de haard is zeer divers en bestaat uit rode tegels (13,5 x 13,5 x 2 cm en 16,5 x 16,5 x 2,5 cm), zwarte (14 x ? x 3,5 cm) en rode bakstenen (15 x 7 x 4 cm). Dit huis was waarschijnlijk al opgedeeld in twee kamers (cfr. infra). Fase 3: een extra verdieping (Fig. 18 - 26) In de loop van de tweede helft van de 19de eeuw (cfr. infra) wordt het huis met een verdieping uitgebreid (Fig. 20, nr. 2, Fig. 22, nr. 5). Een bewijs voor deze datering is de Poppkaart. Op deze kaart (opgemaakt tussen 1842 en 1879) is het perceel waar later huis nummer 9 staat nog leeg. Het negatieve spoor van de daklijn (Fig. 21, nr. 1)15 van fase 2 is echter nog zichtbaar op de muur tussen nummer 9 en nummer 11 (Fig. 10).

Fig. 8: De ingezakte vloer op de plaats waar een verbrande balk naar beneden is gekomen.


11

Hieruit kan dus besloten worden dat op het ogenblik dat op nummer 9 een huis gebouwd is, er op nummer 11 nog een laag huis (fase 2) aanwezig was. Voor deze uitbreiding werd het oude dak en de achtergevel (tot juist boven het vloerniveau) afgebroken. De scheidingsmuur met huis 15 was reeds opgemetst bij de ophoging van huis nummer 15 (Fig. 22, nr. 6). Deze bestaat uit baksteen (16 x 7 x 4 cm) en geelbruine kalkmortel. De voorgevel wordt in deze fase opgehoogd met baksteen (18 x 8 x 4,5 cm) en geelwitte kalkmortel met kalkstippen. Het metselverband is vrij willekeurig. In de voorgevel kan hier en daar een halfsteens verband herkend worden. In de zijgevel is het vooral een afwisseling tussen lagen kops en lagen streks geplaatste bakstenen. In de zijgevel zijn bovendien twee muurankers te zien die bij huis nummer 15 horen. Bij de ophoging wordt er voor gezorgd dat in de voorgevel en in de zijgevel van huis nummer 11 een richel aanwezig is waarop de zware balken, die het plafond dragen, kunnen gelegd worden. De balken steunden hierbij op de voorgevel en op de achtergevel. Deze richel ligt juist boven de nieuw geplaatste vensters (cfr. infra).

Van laag naar hoog

deuropening van 86 cm breed (Fig. 18, nr. 4). In nummer 11 was noch de vloer noch de haard (de schoorsteen werd wel terug gevonden) bewaard door latere afgraving voor het leggen van een afwatering. In nummer 13 waren de vloer en de haard in perfecte staat bewaard. De vloer bestond uit rode tegels in verschillende formaten (cfr. supra). Er waren zelfs twee zandstenen platen in aanwezig. Het kleinste formaat tegels is waarschijnlijk het oudste. Er werden hiervan onder de vloer (in de opmaaklaag) enkele tegels, waar een stukje af was, teruggevonden. De andere formaten zijn allemaal latere herstellingen. Het is zeer waarschijnlijk dat deze vloer zeer lange tijd in gebruik is geweest (> 100 jaar?). Ook de haard heeft tot in deze fase dienst gedaan, hoewel hij reeds in de vorige fase gebouwd is (cfr. supra). De trap bevond zich in deze fase op dezelfde plaats als in de volgende fase. Het gaat hier echter om een andere trap. Het trapgat zal echter wel in de volgende fase gerecupereerd worden (cfr. infra).

Ook de achtergevel wordt opnieuw gebouwd. Dit was echter alleen nog te zien in de fundering (baksteen 17 à 18 x 9 x 4,5 à 5 cm en een witte kalkmortel) en in de zijgevel. Hierin waren gaten uitgekapt om de muren in elkaar te verankeren. Het huis was opgedeeld in twee kamers met een één-steens muurtje dat op de vloer staat (Fig. 18, nr. 3). Deze komen ongeveer overeen met de huidige indeling. Tussen beide kamers was er een

Fig. 9: De tweede haardfase uit fase 2.

Fig. 10: Zicht op de muur G-H (eerste verdieping). De daklijn uit fase 2 is bewaard in de zijgevel met huis nummer 9.


Van laag naar hoog

Uiteindelijk vond de afwerking van de voorgevel plaats. Er werd een nieuwe deur (Fig. 20, nr. 3) gezet, weliswaar op de plaats van de vorige deur (cfr. supra). Ook werden er drie nieuwe vensteropeningen gemaakt op het gelijkvloers (Fig. 20, nr. 4, Fig. 22, nr. 7) en twee op de eerste verdieping (Fig. 20, nr. 5, Fig. 22, nr. 8).Hier waren tevens twee blindvensters16 aanwezig. Opmerkelijk is de grote verscheidenheid aan vensterbanken. Zo zijn er venster-banken in natuursteen (Fig. 24, nr. 1), maar ook één gewoon in baksteen (Fig. 24, nr. 2) en zelfs één in hout (Fig. 24, nr. 3). Men heeft dus alles gebruikt wat voorhanden was. De reden hiervoor blijft een mysterie voor ons. In de tuin werd tegen de achtergevel van huis nummer 13 een paadje in baksteen (18 x 8 x 5 cm) aangetroffen (Fig. 18, nr. 5). Ook de bakstenen (17 à 18 x 8 x 4,5 à 5 cm) beerput (Fig.11, Fig. 18, nr. 6) uit deze fase is bewaard langsheen de zijgevel met huis nummer 15. Deze werd echter niet opgegraven. Tegen de schuine muur17 (cfr. infra) in huis nummer 11 werd ook een bakje, gemetst in baksteen (17 x 8 x 5 cm) en grijswitte kalkmortel teruggevonden (Fig. 12, Fig. 4, nr. 7). Erin lagen nog een aantal tegels van verschillende formaten. Wat hiervan de functie is, is niet duidelijk. In de tuin ter hoogte van huis nummer 11 werd eveneens een afvalkuil (Fig. 18, nr. 8) opgegraven. De inhoud moet echter nog onderzocht worden.

12

van de verkoop aan Frans Albort, en na 1842. Deze laatste datum is het jaar van opmaak van de eerste Poppkaarten. Op deze kaart zijn de huizen 11 en 13 nog als 1 huis weergegeven (Sectie B, nr. 505). Meer waarschijnlijk is zelfs een datering van deze uitbouw in het eerste kwart van de 20ste eeuw. Archeologisch bewijs hiervoor is het stuk balatum18 dat op de rode tegelvloer werd gevonden. Deze opsplitsing ging gepaard met grote werkzaamheden. Om te beginnen werd het raam op de plaats van de huidige toegang tot nummer 13 verwijderd en vervangen door een deur (Fig. 22, nr. 9). De houten balk boven de deur is hiervan het enige overblijfsel. Er is zelfs een stukje uit de balk gekapt om de deur te doen passen. Ook bij de andere vensters is een dergelijke houten balk bewaard. De opvulling gebeurde met bakstenen (17 x 8 x 4 cm) en geelgrijze kalkmortel met kalkstippen. Op de eerste verdieping werd het raam bewaard, maar werd de vensterbank ingewerkt in de tussenmuur bij de bouw ervan.

Deze uitbreiding hangt samen met de opdeling van de oorspronkelijke woning in twee panden. Deze heeft zeker plaatsgehad vóór 1922, de acte

Vervolgens werd de achtermuur, het dak, de haard en de schoorsteen uitgebroken en werd er circa twee meter naar achter een nieuwe muur gebouwd. Hierbij werd ook de scheidingsmuur met huis 15 verlengd (Fig. 13, Fig. 21, nr. 2, Fig. 22, nr. 10). Tegelijkertijd werd de muur tussen de huizen 11 en 13 gebouwd (Fig. 20, nr. 6, Fig. 21, nr. 1). De achtermuur (Fig. 21, nr. 3, Fig. 23, nr. 2) werd gemetst met bakstenen (18 à 17 x 8 x 4,5 à 5 cm en 16 x 7 x 3,5 cm) en geelwitte tot lichtgrijze kalkmortel met kalkstippen en chamotte. Vermoedelijk werden de bakstenen van de afgebroken achtermuur herbruikt (kleinste formaat) in deze nieuwe muur. Ook de zijmuur

Fig. 11: Zicht op de beerput en het paadje.

Fig. 12: Zicht op het bakje en op de trapfundering uit fase 4.

Fase 4: een uitbreiding naar achter (Fig.19, Fig. 26)


13

met huis 15 is uit baksteen (17 à 18,5 x 8 x 4,5 à 5 cm) en geelwitte tot lichtgrijze kalkmortel met kalkstippen opgebouwd. Het metselverband is afwisselend een laag kops en een laag streks geplaatste bakstenen. Er werd eveneens een nieuw dak geplaatst. Bij deze fase hoort ook een nieuw plafond en dit zowel op het gelijkvloers als op de eerste verdieping. De balken steunen hierbij op de voor- en de achtergevel, net zoals in de vorige fase. Het plafond op het gelijkvloers werd wel met een 40-tal cm verhoogd (Fig. 20, nr. 7, Fig. 21, nr. 4, Fig. 22, nr. 11). De richel (cfr. supra) werd hierbij toegemetst. Op de eerste verdieping is er op deze balken een plankenvloer gelegd. Tegen de onderkant van de balken waren houten tengellatjes gespijkerd waartegen pleister was gesmeerd. Deze pleisterlaag werd in huis 13 minstens één keer hersteld. Er werd immers een krant (Volksgazet) in terug gevonden die dateert van 2 april 1959. De verdere binnenafwerking gebeurde door het plaatsen van enkele muurtjes. Zo werd in huis 13 een gang (Fig. 19, nr. 1), een voor- (Fig. 19, nr. 2)

Van laag naar hoog

en een achterkamer (Fig. 19, nr. 3) gecreëerd. In deze plaatsen werd een betonnen tegelvloer (voorkamer en gang: 15,5 x 15,5 x 1,5 cm; achterkamer: 20 x 20 x 2 cm) op een zeer dun laagje geel zand steens gelegd (Fig. 28). Hieronder lag een los zwart zandig ophogingspakket van ca. vier cm dik, waarin zich sintels, steenkool, kalk- en baksteenbrokjes en hout bevonden. In de bepleistering op de tussenmuur met huis 11 (in de gang) werden eveneens 2 kaders in stucwerk (Fig. 23, nr. 3) teruggevonden. In huis 11 werd alleen een tussenmuur geplaatst zodat er een voor- (Fig. 19, nr. 4) en een achterkamer (Fig. 19, nr. 5) bekomen werd. Ook hier werd een betonnen tegelvloer (voorkamer: 15 x 15 x 1,4 cm; achterkamer: 20 x 20 x 2 cm) op een dun laagje los geel zand steens gelegd. Hieronder bevond zich een ca. tien cm dikke puinige (baksteen, zandsteen, kalkmortel, leisteen, daktegel, tegels, dakpan) zwarte laag zand. In beide achterplaatsen werd telkens in de zuidoostelijke hoek een dieper liggend vlak (Fig.14, Fig. 19, nr. 6) afgeboord met bakstenen (17 x 8 x 4 cm). Dit was de plaats waar de kachel stond. De brandsporen op de muur in huis 13 en de weggebroken schoorsteen op de muur in huis 11 wijzen hier eveneens op. In huis 11 werd de toegang tot de eerste verdieping gemaakt aan de hand van een trap tegen het schuine deel19 van de achtermuur. De fundering van deze trap (Fig. 18, nr. 9, Fig. 19, nr. 7) is nog bewaard in het bodemarchief. Ook de afdruk in de pleister is nog steeds zichtbaar (Fig. 15, Fig. 21, nr. 5). Het gaat hier om een andere trap dan in de vorige fase, ondanks het feit dat hij op dezelfde plaats staat20 Het enige dat wel gerecupereerd

Fig. 13: Links op de foto is fase 4 (de uitbreiding) te zien.

Fig. 14: Plaats waar de kachel van het huis nummer 13 heeft gestaan.


Van laag naar hoog

werd, is de constructie in het plafond waar de trap doorging. In huis 13 werd er daarentegen een nieuwe toegang gecreëerd door het plaatsen van een trap (Fig. 19, nr. 8) die uitkomt in de achterkamer en die parallel loopt met de scheidingsmuur met de voorkamer. In de achtermuur is in huis 13 een houten balk (Fig. 23, nr. 4) teruggevonden. Deze wijst op een vensteropening. Ook zijn er zowel in huis 11 (Fig. 21, nr. 6) als 13 (Fig. 19, nr. 9) deuropeningen naar de binnenkoer. De buitenafwerking van de gevel bestaat uit een laag cement die is ingesneden om stenen te suggereren. Dit is verschillend voor huis 11 en huis 13 en dus na de opsplitsing gebeurd. Op het moment dat de familie De Coninck deze woningen bekwam, bewoonden respectievelijk Frans Albort en Arthur Doomst deze panden.

14

Fase 5: het magazijn (Fig. 25) Op het einde van de jaren '70 en in het begin van de jaren '80 van de 20ste eeuw werden beide huizen toegevoegd aan het magazijn van het bedrijf Sanitair De Coninck. Hierbij werd er een opening gemaakt in de scheidingsmuur tussen beide huizen om ze onderling te verbinden, zowel op het gelijkvloers als op de eerste verdieping. De kleine binnenkoer werd afgedekt en de vloer rood geschilderd. Ook werden alle kapotte plaatsen met beton hersteld en werden alle binnenmuren afgebroken.

Besluit Hoewel het historisch onderzoek naar de huizen 11 en 13 in het Paardenstraatje nog aan de gang is, kon het (muur)archeologisch onderzoek al heel wat gegevens over de bouwgeschiedenis aanreiken. Zo blijkt dat er verschillende bouwfases aanwezig zijn vanaf het einde van de 16de eeuw tot in de 20ste eeuw. Het huis evolueert van een pand met één verdieping en een laag dak naar een gebouw met een steiler dak, maar nog steeds één verdieping. In de tweede helft van de 19de eeuw komt er een verdieping bij en in het begin van de 20ste eeuw wordt het opgesplitst in 2 woningen. Van deze twee woningen zijn de laatste eigenaars gekend, Frans Albort en Arthur Doomst. Momenteel worden de panden gerenoveerd door de familie De Coninck om ze, na 20 jaar als magazijn dienst gedaan te hebben, terug in hun oorspronkelijke woonfunctie te herstellen. Het mag dus duidelijk zijn dat een op het eerste zicht vrij recente woning toch nog een hele geschiedenis in zich kan verbergen. Toch is het maar mogelijk vanaf het begin van de 20ste eeuw (fase 4) iets meer over de sociale aard van de woningen te zeggen. Het gaat hier om arbeiderswoningen. Welke status de woning voordien had, zal moeten blijken uit het historisch onderzoek.

Fig. 15: Op de muur de sporen van de trappen uit fase 3 (links) en 4 (rechts).


Van laag naar hoog

15

Dankwoord We wensen Werner Wouters en Frans De Buyser te bedanken voor de discussies en verhelderende ideeĂŤn. Ook zijn we het IAP erkentelijk voor het vertrouwen dat het in ons stelde. Stefaan De Cock willen we bedanken voor zijn opzoekingswerk naar de geschiedenis van het Paardenstraatje. Wim Devos en Gaston Van Bulck lazen het artikel kritisch na. Verder verwelkomen we de goede samenwerking met de eigenaars, de familie De Coninck, zonder wie er geen onderzoek zou zijn geweest.

13

14

Dit is een bodemlaag die door de mens tot stand is gebracht. Plaggen zijn zoden die in de stallen werden gelegd en zo gemengd raakten met de mest van de dieren. Ook werd er veel afval tussen gegooid wat de aanwezigheid van de kleine bouwfragmenten kan verklaren. Op zandige bodems werd dit als meststof gebruikt voor de verrijking van de bodem. Dit wil zeggen dat de korte zijde van de steen zichtbaar is. Als er "streks" wordt geschreven is de lange zijde van de steen zichtbaar.

15

Bij de bouw van huis nummer 9 werd een deel van de zijmuur van huis nummer 11 afgebroken. Deze werd terug opgemetst met baksteen (17,5 x 8 x 4,5 cm) en geelwitte kalkmortel met kalkstippen in de muur van huis nummer 9. Van deze muur zijn (afwisselend lagen kops en lagen streks geplaatste stenen) de voegen buiten de daklijn van nummer 11 ingesneden. Binnen de daklijn is het metselwerk zeer slecht afgewerkt. Bovendien is de daklijn ook zichtbaar doordat er aan de rand zwart mos aanwezig is. Dit kan alleen maar op een buitengevel. Dus moet er op het ogenblik van de bouw van huis nummer 9 nog een laag huis (fase 2) gestaan hebben.

16

Reeds bij de bouw van het huis waren deze vensters toe. Ze zijn bijgevolg alleen langs buiten zichtbaar. Aan de binnenkant van de muur is er geen enkel spoor zichtbaar. Dit heeft te maken met de belasting op vensters die toen gangbaar was.

1

Deze opgraving werd uitgevoerd door WouterDe Maeyer, Wim Devos, Raf Ribbens, Maarten Smeets, Wim Tiri en Frank Van Vaerenbergh.

2

Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie v.z.w., Paardenstraatje 15, 2800 Mechelen

3

Momenteel maakt ons medelid Raf Ribbens hierover zijn eindverhandeling aan de K.U.Leuven.

4

Het uitbreken van deze vloer was noodzakelijk voor het aanleggen van de nutsleidingen.

5

Tussen de zijmuur met huis nummer 15 en de voorgevel van huis nummer 13.

6

Dit is de voorloper van het huidige kadasterplan.

17

Het gaat hier vermoedelijk om een uitbouw van de woning waarin zich de trap bevond.

Andere vermeldingen; 1510: Peerdestraetken, 1602: Peerdtstraetken, 1602: Peirdestraetken, 1792: Peerdestraet.

18

Vloerbekleding op basis van katoen, gedrenkt in teer en met opdruk. Het is een imitatie van linoleum (vanaf 1860 ontwikkeld). Het is echter van veel slechtere kwaliteit.

19

Dit schuine deel behoort tot een achterliggend gebouwtje (Popp Sectie B, nummer 503). De oorspronkelijke muur ervan is eveneens uitgebroken en opnieuw gemetst (en verlengd) in deze fase.

20

Op de muur waren twee verschillende sporen van trappen aanwezig.

7

8

Fonds Onsia kaft 118/2.

9

Opgemaakt op 29 mei 1972 door Meester M. Schotte (boek 7429 nummer 29).

10

Opgemaakt op 8 juli 1922 door notaris Fris (boek 2748 nummer 5).

11

Opgemaakt op 17 juni 1980 door Meester Paul Daels (boek 9013 nummer 4).

12

De Buyser en Raffo, 1989: p. 32-33 (fig. 7/1).


Van laag naar hoog

16

I

E

A

D

H

1

G

Fig. 16: Proefsleuf fase 0.

F

C

B


17

Van laag naar hoog

2

3 2

Fig. 17: Proefsleuf fase 1 en 2.


Van laag naar hoog

18

9

6

7 8

5

1

2

Fig. 18: Fase 2 en 3.


Van laag naar hoog

19

9

7 3

5

8

6

4

Fig. 19: Fase 4.

6

1

2


Van laag naar hoog

20

2 6

5

7

6

4 3 1

Fig. 20: Opstand E-F-G.


Van laag naar hoog

21

1

4

2

5

Fig. 21: Opstand G-H-I-E.

6

3


Van laag naar hoog

22

10

5

6 4

8

4 1 11

2

2

7

3 7 10 9

Fig. 22: Opstand A-B-C.


Van laag naar hoog

23

1 2

3

Fig. 23: Opstand C-D-A.

1


Van laag naar hoog

24

3 1

Fig. 24: Vooraanzicht van beide huisjes.


25

Fig. 25: Huidige kadaster met daarop het magazijn van de familie De Coninck (501a).

Van laag naar hoog


Van laag naar hoog

26

Fig. 26: Eerste verdieping muur A-B. De daklijnen van fase 1 en 2 en de uitbreiding naar achter van fase 4

Fig. 27: De rode tegelvloer uit fase 2, met latere herstellingen

Fig. 28: De vloer in betontegels uit fase 4


Van laag naar hoog

27

Fig. 29: Rood-zwarte tegelvloer in dambordpatroon uit fase 1. Links de twee haardwangen uit fase 2

Fig. 30: Overzicht van de verschillende verflagen op het raam van huis nr. 13


Van laag naar hoog

Bibliografie DE BUYSER F. & Raffo P. 1989: Het archeologisch onderzoek in de Brusselpoort. In: Tijdschrift van de Mechelse Vereniging voor Archeologie 1989/1, 26-41. FONDS ONSIA (z.j.) Kaft 118/2. POPPKAART (1842-1879) Kadastergemeente Mechelen, Sectie B. VERKOOPSAKTE van Paardenstraatje 11 opgemaakt door Meester Maurits Schotte op 29 mei 1972 (boek 7429, nummer 29). VERKOOPSAKTE van Paardenstraatje 13 opgemaakt door Meester Paul Daels op 17 juni 1980 (boek 9013, nummer 4).

28


Appendix

29

Appendix: In kleuren en geuren Kleurenonderzoek van huisjes in Paardenstraatje 11-13 Wim Tiri

Samen met het archeologisch onderzoek is er ook een beperkt kleurenonderzoek gedaan op de muren, de deuren en de ramen van de benedenverdieping van de huisjes in het Paardenstraatje 11-13. Er dient nog veel onderzoek te worden verricht, vooral dan naar de verfsamenstellingen. Toch wagen we ons hier aan enkele eerste resultaten, of hoe de kleuren ons iets kunnen vertellen over een tijdsperiode1.

De bepleistering Bij het muurarcheologisch onderzoek is op verschillende plaatsen bepleistering aangetroffen. Het is niet zeker of het hier om de originele laat 16de eeuwse of vroeg 17de eeuwse bepleistering gaat. Het betrof een dunne laag kalkmortelspecie van 3 à 5 mm dik afgewerkt met een dunne pel van ongekleurde kalk (een sinterlaag). Met deze kalklaag was het niet de bedoeling om de oneffenheden van de muren weg te werken, dan wel om ze een proper uitzicht te geven2. Deze laag werd regelmatig overschilderd met kalkwitsel (al dan niet wit of blauwachtig van kleur), een picturale beschildering is er niet gevonden. Ter hoogte van de vloer was er een licht geteerde (zwarte) muurplint aangebracht. Bij de grondige verbouwingen van het grote huis in de loop van de 19de en de 20ste eeuw werden zowel de oude als de nieuwe muren van een nieuwe (dikke) pleisterlaag voorzien. Over een op sommige plaatsen zeer poederige raaplaag3 werd een dun wit kalklaagje aangebracht. In het huis met het nummer 11 werden hierop minstens 10 kalkwitsellagen aangetroffen, in kleurschakeringen van wit tot lichtblauw. Ter hoogte van de vloer werd later tot op een hoogte van ca. 50 cm een harde grijze cementlaag aangebracht tegen opstijgend vocht.

De muur- en plafondafwerking In het trapgat van huis nummer 11 zijn resten teruggevonden van een papierbehang met grijs bloemruitmotief. Dit behang is vermoedelijk te dateren in het tweede kwart van de 19de eeuw. Het was het kamerbehang op het moment dat het huis nog één geheel vormde. Onderzoek van het genomen staal moet deze stelling bevestigen. Het behangpapier van de laatste bewoners is eerder stijlloos: van motiefloos tot bloemetjes in de jaren zestig. Door de manier van bouwen is de plafondafwerking goed kunnen onderzocht worden. Tegen de kinderbalken waren tengellatjes genageld, met ronde ijzeren nagels met platte kop. Hierover werd een dikke kalk-zandlaag aangebracht, afgewerkt met een dunne witte kalklaag. Het plafond was niet afgewerkt met stucwerk. Ook hier werden meerdere witsellagen aangetroffen.

Het schrijnwerk Kleurenonderzoek op het houten schrijnwerk5 leverde een gevarieerd kleurenpalet op. Onze aandacht ging vooral naar de oudste afwerkingslaag, die op de ramen en op het trapgat6 in nummer 11 duidelijke overeenkomsten vertoonde. Het gaat hier om een donkere groengrijze kleur. Dit is typisch voor de tweede helft van de 19de eeuw, waar donkere kleuren in interieurs de overhand hebben. Met de opsplitsing van het grote huis in twee kleinere woonheden kon elk gezin zijn woning inkleuren. In tegenstelling tot de donkere kleuren uit de 19de eeuw zijn het nu de pasteltinten die de bovenhand halen. Op het raam in het nummer 13 telden we minstens 10 verflagen in kleuren die variëren van pastelblauw tot zandgeel (Fig. 30), het raam van het nummer 11 had minstens 8 lagen in hoofdzakelijk lichte crèmekleuren.


Appendix

De deuren waren oorspronkelijk afgewerkt met een hout-imitatielaag, wat typische afwerking is voor het eerste kwart van de 20ste eeuw. Pas later kregen ze een pastelgroene kleur. Helemaal kleurloos werd het toen de huisjes toegevoegd werden aan de magazijnen van Sanitair De Coninck. Het geheel werd ondergedompeld in een neutraal wit. Van kleuren was geen sprake meer.

30

1

Zie hiervoor ook de bijdragen in M&L: BUYLE M. 2001: Van pigmenten, kalkmortels en houtwormen. De vakafdeling conserverinsploeg. In: Monumenten en Landschappen jg. 20, nr 6, 6-21. en POLMAN M. 2000: Kleuronderzoek van moderne gebouwen. De Nienke van Hichumschool in Hilversum. In: Monumenten en Landschappen jg. 19, nr. 4, 56-67.

2

Deze kalklaag kon vooral in het nummer 13 goed onderzocht worden. In dit pand konden op sommige plaatsen nog afdrukken waargenomen worden van (verdwenen) balken, zoals op de scheidingsmuur met het nummer 15.

3

Zoals de traditie het wil aangelengd met paardenhaar, voor een betere hechting.

4

Zie ook: WYLLEMAN L. 1996: De aangeklede wand. In: Monumenten en Landschappen jg. 15, nr. 4, 43-56.

5

Kwamen in aanmerking voor onderzoek: de ramen, de deuren en het trapgat (nr 11) van de benedenverdieping.

6

Gedetailleerd onderzoek toonde wel aan dat het trapgat herbruikt is in fase 4, wanneer de vloer van de eerste verdieping een 40-tal cm hoger werd gelegd. Hierbij is ook een nieuwe trap aangebracht en het trapgat verkleind.

Besluit Alhoewel het kleurenonderzoek nog niet afgerond is (de verfsoorten moeten nog gedetermineerd en het behangpapier nog nader gedateerd worden), kon vastgesteld worden dat de toenmalige bewoners de heersende modetendensen gevolgd hebben. Belangrijk voor het oudste pleisterwerk, zijn de aangetroffen negatiefsporen van verdwenen (plafond)balken en uitgebroken schouwen. Voor de 19de en 20ste eeuw zijn de resten van het aangetroffen papierbehang belangrijk. Het papier met het grijze bloemruitmotief moet gezien worden in combinatie met de donkere groengrijze kleur van de ramen en trap. De houtimitatie hoort tot de typische afwerking voor schrijnwerk uit de eerste kwart van de 20ste eeuw. Een rustig kleurenpalet, met gebruik van pasteltinten, is dan weer eigen voor het tweede kwart van de 20ste eeuw. De belangstelling voor kleur en motief spiegelt zich in het papier van de laatste bewoners: kleurrijke bloemen in alle mogelijke combinaties. Bij het in gebruik nemen van de huizen als magazijn werd alles wit geschilderd. Of hoe zakelijkheid het haalt boven de kleuren en geuren van de toenmalige bewoners.


En toen viel de bom

61

"En toen viel de bom" Van adellijke abdij tot ontspannend lusthof. Woelige geschiedenis van een Cisterciënzerinnenabdij in Sint-Katelijne-Waver Wim Tiri1 Naar aanleiding van de herbestemming van de ruïne van het abdissenkwartier van de verdwenen abdij Roosendael werden tussen 1996 en 2000 enkele archeologische waarnemingen gedaan2. Alhoewel het bodemarchief binnen de ruïne door het uitgraven van kelders rond 1840 nagenoeg verdwenen was, konden een aantal zones toch nog aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen worden. Daarnaast maakt de ruïne deel uit van een systematisch historisch onderzoek van de abdij, en het historisch park in het bijzonder3. In deze eerste bijdrage gaan we pogen een korte samenvatting te geven van de woelige geschiedenis van deze vrij onbekende abdij. Een archeologisch verslag sluit deze bijdrage af. In de volgende jaarboeken komen we hierop uitgebreider terug.

Situering4 Het abdijdomein is gelegen op een hoogte die sterk afhelt van de Lange Zandstraat naar de Nete. Hierbij bedraagt het hoogteverschil ongeveer 4 meter over een afstand van ongeveer 225 meter. De abdijgebouwen zijn gebouwd op een droge zandrug, op de grens van de 3 en 4 meter hoogtelijn. De kloostervelden en de weiden hebben een hydromorfe alluviale bodem, waarbij de velden op een leem- en de weiden op een zandleembodem voorkomen.

Historisch overzicht Abbatissa et sorores monasterii Rosevallis Over de beginjaren van de abdij is zeer weinig geweten. In elk geval moet het ontstaan van de abdij waarschijnlijk gezocht worden in een "cluyse" , gelegen "tenden de Boestraete, tegenover de Curelant" te Walem. Deze "cluyse" is mogelijk de rechtstreekse voorloper van het "cloistere"5. Volgens Gramaye6 moet deze kluis er

al geweest zijn in 1138. Rond 1200 was er zeker een klooster aangezien Gillis Berthout omstreeks 1220 zijn twee dochters geplaatst had in claustro iuxta Waleem constructo, in quo etiam filias nostras locavimus7, en omdat Hugo van Bierbeke als biechtvader van de abdij van Villers verbonden was aan een klooster iuxta Waleem8. De eerste helft van de 13de eeuw is voor de abdij meer dan vruchtbaar. Zo doet Gillis Berthout tussen 1226 en 1236 omvangrijke schenkingen, zoals ondermeer de tienden van Slijpe9, Berlaar en Geel10: … Unde notum esse volumus tam futuris quam presentibus, quod nos, intuitu miserationis divine, ac pro animarum predecessorum nostrorum salute, decimas de Berlar et de Ghela conventui monialum Cisterciensis ordinis de CLAUSTRO IUXTA WALHEM in honore sanctissime Dei Genitricis Marie constructo, in quo etiam filias nostras locavimus, libere et absolute perpetuo cum omnibus attinentiis suis possedendas in elemosinam pie contulimus … Over het belang van Roosendael, kan een oorkonde van 23 mei 1229 aangehaald worden. Hierin gebiedt paus Gregorius de aartsbisschop van Reims de abdij in bescherming te nemen11.


En toen viel de bom

… sicut ex inculcata querela diectas in Christo filias Sorores MONA-STERII DE WALEHAM CISTERCIENSIS ORDINIS, Cameracensis diocesis … Uit het voorgaande blijkt dat de stichtingsdatum van de abdij kan gesitueerd worden omstreeks 1220 en 1228. Over de eerste abdissen van Roosendael is weinig of niets bekend. Of zijn dochter Oda Berthout werkelijk de eerst abdis was, is niet met zekerheid te zeggen.

Abdissen uit het geslacht Berthout Akten uit 1238 vermelden in ieder geval abdis Catharina, nicht van Oda Berthout. Zij slaagt er in de eigendommen van de abdij stelselmatig uit te breiden met behulp van o.m. schenkingen van tienden uit Leffinge, Waarloos en Mechelen. Paus Innocentius IV bevestigt op 17 februari 1244 in een bul de vrijheden en goederen van Roosendael. Als voornaamste goed wordt een hoeve beschreven, gelegen te Grobbendonk en één in Itegem12. Na Catharina (†1258) volgen verschillende abdissen elkaar op. Op enkele uitzonderingen na is van hen, buiten hun naam, relatief weinig bekend. De rekeningen van de abdij, die nuttige informatie kunnen bevatten, zijn verloren gegaan. Na het overlijden van abdis Catharina volgt een periode gekenmerkt door tal van moeilijkheden, met als gevolg dat schenkingen verminderen en dat huurgelden en tienden achterwege blijven. Pas ten tijde van abdis Yda Baerts (1379-1389) komt er een heropbloei met de aankoop op 27 maart 1387 van de

62

Midzeelhoeve en de Cleine Offendonckhoeve (beiden in Sint-Katelijne-Waver) en 29 bunder grond in het land van Duffel. De periode tussen 1387 en het midden van de 15de eeuw blijft vrij onbekend. Vermeldenswaard zijn een aantal oorkonden van 1226 tot 1363 waarin sprake is van een aantal abdijgebouwen13. Zo schenkt Jan Otter uit Walem bij testament (notariële acte van 10 oktober 1336) veertig schellingen jaarlijkse rente op een huis van Hendrik Vander Manden uit Walem aan de wijnkamer van de abdij. In een acte van 30 juli 1358 bevestigen de schepenen van Rumst dat Jacob van Pullaer hi sculdech es den ambachte van der fermerien van Rosendale, tiende oude groete jaarlijks uitgaande van drie hout land, gelegen ter Ghempe (Rumst), en een dagwant land, gelegen op Naddonck aan de Hoedongherdijk. De schepenen van Duffel bevestigen in een acte van 27 april 1361 de verkoop van een sister rogge door ridder Jan van Duffel aan het wolambacht van de abdij ten werchuse ter weverien behoef. Er is dus sprake van een wijnkamer, een ziekenhuis en een weverij; waar deze gebouwen stonden, wordt echter niet vermeld.

De "pampieren gedemanieert" (Fig. 1) Vanaf de 15de eeuw is de geschiedenis van het klooster beter te volgen. Abdis Christina Vastrix (1460-1490) maakt een einde aan een stille periode van stagnatie op geestelijk en materieel vlak. Tijdens haar dertigjarig abbatiaat bereikt Roosendael een periode van welstand en bloei. Ook onder haar opvolgsters

Fig. 1: Afbeelding van de abdij vóór haar verwoesting in 1578 ( naar J.B. Gramaye, 1610)


En toen viel de bom

63

blijft de vooruitgang aanhouden. Zo wordt over abdis Margaretha van Baesrode (1505-1530/1) vermeld dat zij construit à Roosendael de nouveaux édifices et en répara ou entretient d'autres. Er wordt echter niet vermeld om welke gebouwen het gaat. Abdis Elisabeth van Axel (1530/1-1564/5) laat in de kerk 4 altaren wijden door kardinaal Granvelle, de eerste aartsbisschop van Mechelen. Onder het bestuur van Catharina Cloet(s) (1564/5-1574) breekt een periode van tegenslagen en achteruitgang aan. Na een visitatie van het klooster door de abt van Morimond - waarbij wordt vastgesteld dat het slot van de toegangspoort niet onderhouden is - worden nieuwe regels uitgevaardigd. Zo mag de abdis haar werklieden controleren in de bakkerij, de brouwerij, andere gebouwen en buiten de abdij. Buiten de voorste poort mag zij niet komen. Is er bezoek, dan verloopt het gesprek in het spreekhuis voor het traliehek. In augustus 1566 wordt het klooster voor een eerste keer geplunderd door de beeldenstormers. Tien jaar later, op 18 oktober 1576 doen de Spaanse troepen onder leiding van Juliaan Romero dit over. Op 26 augustus 1578 wordt het klooster voor de derde maal gebrandschat, nu door de benden van paltsgraaf Casimir. De nonnen hebben samen met abdis Anna Tuckx inmiddels hun toevlucht gezocht binnen de muren van Mechelen, in hun refugie aan de Bleekstraat14. Na de instelling van het Calvinistisch bewind te Mechelen in 1580 vlucht de klooster-gemeenschap naar het land van Kleef (Duitsland). Pas in 1585, na de Reconciliatie van Mechelen, keren ze naar hun refugie terug en blijven er tot de voltooiing van het klooster in 1660. Tijdens hun vlucht ging

het kloosterarchief verloren: het was op een schip overgeladen dat onderweg echter zonk waardoor "alle pampieren gedemanieert werden". In de refugie werden vele charters herschreven en/of vertaald. Inmiddels is de abdij totaal vervallen. Ploegaerts omschrijft het als volgt: "la réédification du monastère et de l'église "totalement et jusqu'aux fondaments démoly et ruyné, coust indiciblement beaucoup", tant aux matériaux à acheter, qu'aux maçons, charpentiers et escailteux"15. Waar precies de verschillende gebouwen gesitueerd kunnen worden, is onbekend. Een tekening van vóór de verwoesting in 1576 geeft hierover wel een idee.

Een tweede "stichting" Onder leiding van Robertus Henrion, abt van Villers en algemeen commissaris van de Orde, en Catharina de Fraisne (1598-1618) wordt de abdij vanaf 1609 volledig hersteld. De abdis is hiervoor echter genoodzaakt eigendommen te verkopen om voldoende fondsen te vergaren. De refter, het dormitorium (ende daer op doen setten het schaliedack) en het werkhuis met kapittelzaal worden heropgebouwd. Een dreigende oorlog tussen Noord en Zuid brachten de werken tot stilstand, waardoor de kerk afgewerkt blijft tot aan de vensters16. Korte tijd wordt de abdij bewoond, maar abdis Joanna van Eywerven besluit terug te keren naar de refugie Mechelen omdat rondtrekkende krijgsbenden een te groot gevaar vormen. Zij slaagt er wel in 72.000 gulden te vergaren, maar laat geen nieuwe gebouwen optrekken. Joanna overlijdt in 1639 en wordt net als haar twee voorgangsters begraven in de (oude)

Fig. 2: "De abdy van Roosendael langst de voôrzyde" (ets van Van de Eynde, ca 1700)


En toen viel de bom

64

Fig. 3: Plattegrond van de abdij omstreeks 1675, met aanduiding van de verschillende bouwcampagnes (Goetstouwers 1949: 263). 1: Johanna van laethem (1639-1662); 2: Maria van Eywerven (1663-1679; 3: Norbertina de berghe (1742-1754); 4: Ludwina Van der Nath (1719-1742).


65

Sint-Pieterskerk te Mechelen. In 1639 wordt Joanna van Laethem benoemd tot 33ste abdis. Omdat de oorlog tussen Noord en Zuid niet eindigt en er dus weinig hoop is om naar de abdij terug te keren, besluit ze het geld dat door haar voorgangster is verzameld, aan te wenden om aan de refugie een kapel te bouwen. De werken vangen aan in 1640 en bedroegen ongeveer 24.000 gulden. De inwijding vindt een jaar later plaats door de abt van Villers; Hendrik Van der Heyden. Na het verdrag van Münster in 1648 worden de werken aan de abdij hervat en in datzelfde jaar komt de voogdij over Roosendael terug in handen van de abdij van Sint-Bernardus in Hemiksem (Fig. 2). De kerk, die ten tijde van Catharina de Fraisne tot aan de vensters is opgebouwd, wordt gesloopt om plaats te maken voor een nieuw en grootser gebouw. Met de bouw van de kerk kan het pandhof worden afgewerkt. Gelijktijdig laat Joanna van Laethem de refter, de kapittelzaal, het werkhuis (het labeur), het dormitorium en de

En toen viel de bom

cellen herstellen en van een vloer voorzien. Tenslotte laat ze o.m. de brouwerij met moutvloer en het bakhuis bouwen. Op 25 juni 1660 kan de klooster-gemeenschap (17 lekezusters en 31 nonnen), in aanwezigheid van een groot aantal geestelijken en onder ruime belangstelling, haar intrek nemen in de nieuwe gebouwen. Abdis Maria van Eywerven (1663-1679) volgt Joanna van Laethem op en werkt het bouwprogramma van het klooster verder af . Een plattegrond, gebaseerd op een plan van 1675 (Fig. 3) geeft een onvolledig beeld van de abdijgebouwen. Zo zijn o.a. weergegeven: de kerk (Fig. 3, A), het pandhof (Fig. 3, B), de keuken (Fig. 3, G), de kapittelzaal (Fig. 3, H), de wassery (Fig. 3, D), de novizen (noviciaat), de nieuwe abdij (het abdissenkwartier, Fig. 3, E) en de brouwerij (Fig. 3, C). Na het overlijden van abdis Maria van Eywerven wordt Anna van Rethaen (1683-1698) benoemd tot abdis. Haar verkiezing verloopt zeer woelig omdat tegen de wens van vele kloosterlingen in aanvankelijk Renoite Manriquez wordt aangeduid

Fig. 4: Zicht op de abdij omstreeks 1730, met centraal het imposante abdissenkwartier (uit: "Le grand théatre sacré" van J. Le Roy).


En toen viel de bom

als abdis. Ondanks grote armoede slaagt Anna er in de kerk te verfraaien met een reeks schilderijen, verschillende hoeven te verbouwen en zelfs schulden te delgen. Tijdens het bestuur van Norbertina van Diependael (1698-1712), Ludwina Van der Nath (1719-1742) en Norbertina de Berghe (17421754) wordt de abdij geteisterd door de troepen van Lodewijk XIV, Marlborough en legers van Lodewijk XV. Veel wordt er gedurende deze vijftig jaar niet gebouwd; enkel Ludwina Van der Nath liet naast het abdissenkwartier een schoone remisie voor de vremde peerden en andere nootszaeken optrekken18 (Fig. 3, I). Onder haar bestuur heeft Norbertina een schilderij in vogelperspectief laten maken van de abdij (Fig. 7). Dit schilderij stond als voorbeeld voor verschillende etsen en tekeningen (Fig. 4). Abdis Agnes Haegens (1754-1789) laat belangrijke bouwwerken uitvoeren. In 1775 komt in de kruidentuin een kruis op arduinen sokkel (met als jaarschrift CrUCIfIXUM DILIgITe). In 1777 wordt de monumentale (en nu geklasseerde) inkompoort gebouwd (met haar wapen-schild en met als jaarschrift CustoDIt spes et arCet porta MunIt Ut pLUs serVet (Afb. 5). In 1781 wordt het koetshuis opgetrokken (in de gevel: Anno domini MDCCLXXXI, Fig. 3, K). Er wordt eveneens een kostschool opgericht om het afschaffingsdecreet van Jozef II te omzeilen.

66

eigendom van de abdij19 (Fig. 6). Hieruit blijkt dat Roosendael o.a. volgende goederen bezat: - 516 bunders gelegen rond het klooster - 320 bunders in en rond Melsbroek, Boortmeerbeek en Wiekevorst - de hoeve "het Mechelhof" te Leffinge, 64 gemet grond en een aantal percelen in andere dorpen - 21 hoeven waarvan 9 te Sint-Katelijne-Waver en 2 te Duffel - een windmolen te Battenbroek en één te Berlaar (Hooik).

Van abdij tot buitengoed Enkele jaren na de opstelling van de inventaris vestigt generaal Pichegru zijn hoofdkwartier in de abdij en op 19 maart 1795 wordt alles in beslag genomen. Om de oorlogen te kunnen financieren wordt de abdij tot Nationaal Goed verklaard en verkocht. De kloosterzusters worden op 7 januari 1797 manu militari uit hun abdij verdreven.

De laatste abdis van de abdij Roosendael wordt in 1789 benoemd, namelijk Theresia de Coninck (1789-1795). Onder haar abbatiaat verblijven er 32 koordames in de abdij. Zij gaf opdracht aan J. Van Haecht, landmeter, een inventaris op te stellen van de landen, weyden en bosschen in

Het is de Antwerpenaar Petrus de Meulenaer die de abdij aankoopt samen met o.m. deze van Postel en de Sint-Joriskerk te Antwerpen20. Het merendeel van de gebouwen verdween onder de slopershamer. De schoone kerk (wegens zijn bouwvalligheid ingevallen op 1 augustus 1819), de vier panden, de brouwerij, de bakkerij, het kwartier der abdis, den bouw der werkzusters, werden geslecht vóór het jaar 185021. De inkompoort, het koetshuis, het pesthuis en een belangrijk stuk van het abdissenkwartier blijven behouden. De linkervleugel van dit abdissenkwartier wordt verbouwd tot hofwoning en wordt zo "le château Rozendael"22 (Fig. 9). Het zgn. pesthuis (Fig. 3, L) wordt ingericht als oranjerie23. Boven de resten van de verdwenen abdij wordt een

Fig. 5: Detail van de inkompoort (Foto: W. Tiri)

Fig.6: "Caerte Figuratief" (J. Van Haecht, 1788-1791)


67

Fig. 7: Zicht op de abdij (anoniem, schilderij van omstreeks 1720) (Foto Stefaan Dewickere)

En toen viel de bom


En toen viel de bom

Engels landschapspark aangelegd, aangekleed met verschillende uitheemse bomen. Door het huwelijk van Emilie de Meulenaer, de oudste dochter van Petrus de Meulenaer, met J. de Knyff komt het domein Rozendael in bezit van deze laatste familie. Hun dochter, Zoë de Knyff brengt haar leven door op het kasteel. Wanneer Zoë in 1867 overlijdt, komt het domein in handen van haar nicht, Odonie de Knyff. Zij huwt met de heer de Villers du Fourneau. Deze verkopen het kasteel in 1872. Van deze verkoop bestaat nog de notarisaffiche, waarvan de bovenste helft bewaard is gebleven (Fig. 10). Hierop komen o.m. de vereenvoudigde inkompoort, het kasteel24 en een deel van het koetshuis voor. Door deze verkoop komt het domein op 20 augustus 1872 in het bezit van Baron Gustaf van

68

Reynegom de Buzet. Deze familie laat belangrijke wijzigingen aan het interieur uitvoeren en bewoont het kasteel tot 1881. Op 13 april 1881 wordt het domein andermaal verkocht aan de Brusselse rentenier Alphonse Pirard. Hij gebruikt het kasteel als zomerresidentie. Bij de beschietingen van het fort van Walem in 1914 verwoest een brandbom het kasteel (Fig. 9). Alphonse Pirard laat daarom op de fundamenten van het voormalige gastenkwartier van de abdij een nieuw buitenverblijf optrekken. Het voormalige kasteel wordt aan zijn lot overgelaten en vervalt tot ruïne. Het ganse domein wordt, bij overlijden van Marguerite Pirard op 5 juli 1959 - zijn dochter - geschonken aan het aartsbisdom Mechelen-Brussel. Onder leiding van kanunnik Frateur wordt een vakantiecentrum ingericht. Het beheer wordt bij zijn dood in 1981 overgenomen door de vzw Roosendael.

Het archeologisch onderzoek25

Fig. 8: Voorgevel van "Le Château Rozendael" (fot van omstreeks 1910)

Fig. 9: Achtergevel van het kasteel na de verwoesting (foto ca 1915)

Het archeologisch onderzoek spitste zich hoofdzakelijk toe op de ruïne van het in 1914 verwoeste kasteeltje. De eerste werkzaamheden bestonden hoofdzakelijk uit het puinruimen. Hierbij werd de volledige kelderverdieping van dit buitengoed uitgegraven. De opgravingen naar oudere abdijresten vonden vooral plaats in de onverstoorde zones (de noordoostelijke hoek en een klein stukje aan de oostzijde) van de ruïne. Samen met een uitbreiding aan de oostelijke buitenzijde kon op deze plaatsen de ondergrond archeologisch benaderd worden. Op beide plaatsen werd vastgesteld dat het loopniveau tussen de 14de eeuw en nu met ongeveer 1,5 meter werd verhoogd.

Fig. 10: "Chateau de Roozendael" Sis sur les limites de Wavre Sainte Cathérine et Waelhem, près Malines (verkoopsaffiche, 1872)


En toen viel de bom

69

"Monasterium Rosae Vallis" Binnen de huidige ruïne kon een gedeelte van een fragmentair grondplan worden ingetekend. Vermoedelijk mag dit geïdentificeerd worden met een abdijgebouw, afgebroken in 1578 en afgebeeld op een ets van de abdij voor haar verwoesting26. Alleen de westelijke en noordelijke (buiten)muren, die ruim 30 cm dik in opstand (baksteen 19 à 19,5 x 8 x 5 cm en een zandgele kalkmortel27) en minstens 60 cm in fundament waren, werden teruggevonden. De fundamenten ervan waren opgetrokken in vrij onregelmatig gemetste kloostermoppen en waren rechtstreeks op de moederbodem gezet. Vastgesteld werd dat aan de buitenzijde tegen de noordelijke fundering een 60 cm dikke zwarte organische afvallaag was aangesmeten28. In de sleuf aan de oostkant van de ruïne werd een binnenmuur (met schouwaanzet) aangetroffen, eveneens 30 cm dik. Een recent gemetste (beer)put maakte het niet mogelijk om het verloop van deze muur verder te volgen29 (Fig. 11). De oriëntatie van dit gebouw week lichtjes af van deze van het latere abdissenkwartier. Naar een kamerindeling is het vooralsnog gissen. De noord-westelijke gelegen kamer is op grondplan vrij volledig bewaard; ze heeft een grootte van ongeveer 5 x 7 m, met aan de oostelijke muur een eenvoudige schouw met afgeronde (bakstenen) wangen. De hier teruggevonden vloer is een allegaartje van rode geoxideerde ongeglazuurde vloertegels30 en bakstenen, gelegd in verschillende patronen (Fig. 12). De verschillende tegelen baksteenformaten geven aan het geheel een slordige indruk. Mogelijk is dit het gevolg van herstellingen, en/of de toepassing van de strikte kloosterregel die armoede voorschrijft. Een ander vloerdeel in een aangrenzende sleuf is mooier afgewerkt31.

hebben we niet uitgebroken), de boven-ste had een centraal deel in vierkante tegels (18, 5 x 18,5 x 2,5 cm) en een afboording in rechthoekige tegels (24 x 11 x 3 cm). In beide vloerdelen waren ronde openingen gekapt, met telkens een doormeter van 60 cm. De functie hiervan is onbekend. In een van deze openingen lag een fragment van een gotisch maaswerk in zandsteen. De bepleistering van de kamers, nog aanwezig op de bewaarde muurhoogten, bestond uit een eenvoudig witte pleisterlaag. Een dikke puinlaag dekte deze muur- en vloerfragmenten af. De weinig aangetroffen ceramiek uit deze laag was niet jonger dan de 16de eeuw en komt dus vrij goed overeen met de verwoesting van de (eerste) abdij in 1578. Uit deze puinlaag kwam ook een klein maar volledig vensterglaasje (4,3 x 5,5 x 0,33 cm) in donkergroen glas. Het bijzondere aan dit glaasje is de tekening: een kruis van vier gestileerde lelies32 (Fig. 13). Gelijkaardige voorbeelden zijn er (nog) niet voorhanden. Voorlopig kan het gedateerd worden aan de hand van gelijkaardige motieven op tegels, teruggevonden in verschillende (cisterciënzer)abdijen33, uit het laatste kwart van de 13de en het begin van de 14de eeuw. In 1609 laat Abdis Catharina de Fraisne de abdij grotendeels heropbouwen. Meestermetser Cornelis Herrebouts bouwde in 1613 een edificie

In een tweede zuidelijke kamer werden twee vloeren gevonden. De onderste (Fig. 14) was gelegd in keperverband (20 x 9 x ? cm - de vloer Fig. 11: Detail van het opgravingsplan aan de oostzijde van de ruïne. De vloeren en garceerde muurdelen behoren tot een abdijgebouw van vóór 1578


En toen viel de bom

tot residentie van de abdisse van hondert roeyen werks aen 12 rijsgulden per roeye ende van de tweede stagie aen 13 rijnsgulden per roeye, samen met de schouwen en allerlei aen 15 gulden 10 st34. De bouwcampagne komt vermoedelijk overeen met een algehele ophoging en nivellering van het bouwterrein door middel van zwarte zanderige plaggen. Hierop ontstond er door de werk-zaamheden een fijn kalk-puinlaagje, dat zich in de profielen van de opgravingssleuven bijna horizontaal aftekent. Helaas ontbreekt elk archeologisch materiaal om deze laag te dateren. De oostelijke en zuidelijke (funderings)muren van de buitengevel zijn vermoedelijk restanten van de bouwcampagne van abdis de Fraisne (baksteen 16 x 7,5 x 4 cm, gele zanderige kalkmortel). Hiervoor worden brede funderingssleuven uitgegraven. De werkzijde is trapsgewijze uitgegraven, de andere gewoon recht. Deze manier van werken is ook duidelijk zichtbaar aan de funderingsmuur zelf. Het metselverband aan de "trapzijde" is keurig, dat aan de andere zijde ruw (hier stond de muur tegen de sleufwand waardoor de overtollige kalkmortel niet kan weggewerkt worden). Aan de zuidoostelijke hoek35 van de ruïne werden de resten vrijgelegd van een klein laag keldertje met eenvoudig bakstenen vloertje en (verdwenen) tongewelf. De vulling bestond hoofdzakelijk uit (bak)steenpuin36. Opmerkelijk waren de vondsten gedaan op de vloer van dit keldertje: zonder volledig te zijn vermelden we twee identieke vleugelglazen "à la façon de Venise" (met een getorste stam en ingedraaide - voor het ene een blauw-witte en voor het andere glas een roodwitte - glasdraad en met kleurloze gewafelde vleugeltjes, te dateren 2de kwart van de 17de eeuw). De datering van deze glazen komt overeen met

Fig. 12 : Vloerrestant in de oostelijke zoeksleuf. Ter hoogte van de maatlat was er de schouw (Foto W.Tiri)

70

de korte periode van rampspoed, waarbij de bouw van de abdij is stilgelegd. Na het verdrag van Münster in 1648 dat een langdurige vrede tot stand bracht werden de kloostergebouwen van abdis de Fraisne grotendeels gesloopt. Dit gebeurde in 1660 om plaats te maken voor een grootse en nieuwe abdij. Zo weet Bernardus De Grande over het nieuwe abdissenkwartier te vertellen dat abdis van Laethem (1639-1662) "voor haer dood, van den grond af opgemaeckt d'abdye bestaende in een winkelhake aen de kerk de welke zy in't jaer 1661 den 3 november aanbesteed heeft voor alles tot de sleutels toe in de hand, zeven en twintig duizend en zes hondert guldens. Den architect daervan was zekeren de Neve"37.

Fig. 13 : Vensterglaasje (Foto IAP)

Fig. 14 : De oudste vloer van de zuidelijke kamer


En toen viel de bom

71

De bouwcampagne van abdis van Laethem laat zich duidelijk opmerken in de funderingen: deze zijn gezet in smalle funderingssleuven van zo'n 50 cm, wat ook overeenkomt met de breedte van de funderingsmuren38 (baksteen 16 x 7,5 x 4 cm en een harde witte kalkmortel). Het dient wel gezegd dat bij de bouw ook heel wat funderingsmuren uit de periode van abdis de Fraisne herbruikt zijn (cfr. supra). Het imposante abdissenkwartier uit deze periode had een gevelbreedte van ruim 50 m (Fig. 15). De onderzochte ruïne behoorde tot de linkervleugel van dit gebouw. De oorspronkelijke buitengevelafwerking was op de meeste plaatsen nog duidelijk waarneembaar39. Onderaan was de gevel begrensd door een hoge plint die oorspronkelijk tot de onderkant van de vensterbanken van de ramen van de benedenverdieping reikte. De plint was opgetrokken in zorgvuldig gekapte zandsteenblokken die laag per laag een andere vorm hebben. Enkel bij de voorgevel rustte de zandstenen plint op een arduinen basis (Fig. 16). De rest van het gebouw was opgetrokken in baksteen (15,5 à 16 x 7 à 7,5 x 4 cm in kruisverband). De voegen zijn afgewerkt met dagstrepen, een techniek die er in bestond tijdens het metselen met een dagsnede-ijzer in de platvolle voeg "dagstrepen" te snijden. Dit gebeurde alleen bij de horizontale voegen, waardoor een strakke horizontale rechtlijnigheid werd

bekomen. Nadien werd het gehele baksteenparament van een bruinrode (ossebloed) kleur voorzien40. Een zelfde manier van afwerking is te zien op de toren van het zgn. pesthuis. Ook bij de zandstenen plint zijn al de voegen (ook de verticale) ingesneden en is het geheel in een lichte okergele kleur geschilderd. Deze techniek van insnijden en afwerking met dagstrepen komt veelvuldig voor in de 17de en het begin van de 18de eeuw. Ook de beschildering in een bruinrode kleur is eigen voor de 17de eeuw. Centraal in dit abdissenkwartier is er een gang waarop de verschillende kamers ("salons") uitgeven (Fig. 18). Zowel de noordelijke als de zuidelijke funderingsmuren zijn opgebouwd uit baksteen van 17 x 7,5 x 4 cm, in een harde witte kalkmortel41. De onderste helft is ruw opgemetst, terwijl de bovenste helft keurig is afgewerkt met een bakstenen parament in kruisverband. In beide muren zijn aan weerszijde minstens 3 funderingsverstekken aangebracht (Fig. 17). Voor de westelijke (afsluit)muur kan hetzelfde verhaal verteld worden, met dat verschil dat de noordwesthoek een gedeelte van een boogconstructie verbergt. Dit was bij de bouw van het abdissenkwartier een gemakkelijkheidsoplossing omdat zo een stuk van een oudere waterput kon worden overbrugd (cfr. infra). In de oostelijke

Fig. 15 : Het abdissenkwartier omstreeks 1720 (Foto S. Dewickere)


En toen viel de bom

72

Fig.16: Detail afwerking voorgevel (Foto W.Tiri)

Fig. 17: Doorsnede zuidmuur middengang. 1 aanvulling kasteelfase, 2 vloerniveau abdij

Fig. 18: Poging tot reconstructie van de plattegrond van het abdissenkwartier


En toen viel de bom

73

(afsluit)muur zijn twee afvoerkanalen met buizen in rood geglazuurd aardewerk teruggevonden. Mogelijk zijn dit restanten van de waterafvoer van het dak42. Enkele dichtgemetselde deuropeningen van de gelijkvloerse verdieping konden worden gelokaliseerd. De gang was op deze verdieping 2,7 m breed en had een houten vloer. De draagbalken hiervan rustten op het hoogste funderingsverstek. De kalkbepleistering links en rechts in de gang geeft het niveau van het oorspronkelijke loopvlak aan; dit bevindt zich gemiddeld 2,1 m boven de huidige keldervloer. Een gelijkaardige vloerconstructie bestond ook in de keuken van de abdij van Ename43. Haaks op de middengang was er een dwarsgang met een breedte van 2 meter die de verbinding vormde met het toenmalige koetshuis. Eén van de kamers (Fig. 18, A) kon op sporen uit de abdijfase worden onderzocht. Deze kamer44, 5,1 op 7 m heeft in de noordoostelijk hoek een deuropening van 1,1 m breedte die uitkomt op de middengang. De dorpel is uitgebroken, maar de negatiefsporen in de muur geven aan dat de bovenzijde gelijk kwam met de onderzijde van de bepleistering. Deze bepleistering - op de oostelijke muur over een lengte van 5 m en tot op een hoogte van 1 m bewaard45 - is van een polychrome lineaire beschildering voorzien. Door de afwezigheid van oudere bepleistering en/of beschildering is het mogelijk dat deze lineaire beschildering behoort tot de eerste binnenafwerking na de bouw in 1661 (Fig. 19)

textiele en papieren wandbekleding. Goudleder is altijd een luxeproduct geweest, dus enkel voor zeer welgestelden. Als er één kamer in aanmerking komt voor dit kostbare behangsel, dan is het wel de pronkkamer of de "salette"47. Dat deze kamer een representatieve functie heeft, wordt door bovengenoemde inventaris ook bevestigd: boven de schouw hing er een spiegel en links en rechts hiervan schilderijen. Er stonden "deux tables de marbre en douze faútúilles garnie en vlours de soÿ cramoÿsie douze toiles rouges pour les còuvriere". Het is abdis Van der Nath die het abdissenkwartier heeft laten heraankleden49. Het goudleder kan dan mogelijk in haar opdracht aangebracht zijn. Hoeveel ramen deze kamer heeft gehad, is (archeologisch) niet meer vast te stellen. De inventaris uit 1795 vermeldt voor kamer 6 "deux rideaux blanc des fenaitres" . Als voor elk raam 1 gordijn wordt geteld, dan heeft dit salon 2 ramen gehad. Andere vertrekken op de gelijkvloerse verdieping moeten nog nader onderzocht worden. De inventaris van 1795 geeft al wel een idee: in drie salons is er sprake van een lambrisering (la chambre boisée), één kamer had zelfs een lambrisering met beschildering op doek (une chambre boisée en paijsage peinture en de trampe sur toille (sic)).

"Le château Rozendael"

Een inventaris uit 179646 vermeldt dat de muren van een kamer behangen zijn "en beau cuire" (Fig. 18, B). Goudleder kent een bloeiperiode in het midden van de 17de eeuw. In de 18de eeuw was het minder gevraagd door de opkomst van

Vrij kort na de verkoop van de abdij aan Petrus de Meulenaer worden praktisch al de gebouwen gesloopt. Enkel de inkompoort, het koetshuis, het pesthuis en de linkervleugel van het abdissenkwartier blijven behouden. Het is deze vleugel die omstreeks 1840 werd verbouwd tot "le château Rozendael".

Fig. 19: Detail van de binnenafwerking (Foto W.Tiri)

Fig. 20: Kunstig afgewerkte draagbalk (Foto W.Tiri)


En toen viel de bom

Aan de hand van oude foto's en een postkaart (Fig. 8) en een bouwtekening, kan het gebouw beschreven worden. Het pand is opgetrokken in neo-classicistische stijl met de voorgevel georiĂŤnteerd naar de Nete. Deze gevel heeft een fronton met overhangende dakgoot geschraagd door kunstig afgewerkte draagbalkjes50 (Fig. 20). De ramen zijn rechthoekig en allen voorzien van luiken. De toegang bestaat - net zoals bij het "pesthuis" - uit drie rondbogige deuren met vierkante zuilen. Op het gelijkvloers bevinden zich links en rechts van de toegang telkens 2 ramen; op de eerste verdieping zijn er in totaal 7. Vier treden leiden tot de toegangsdeuren. Met de verbouwing tot hofwoning worden nieuwe raam- en deuropeningen gekapt en anderen gedicht. Dit laat zijn sporen na. En om dit alles te camoufleren, wordt de buitengevel van een dikke pleisterlaag voorzien en witgeschilderd51. De zandstenen plint krijgt een donkergrijze kleur. De belangrijkste (en wellicht de moeilijkste) verbouwing voor het kasteel was het uitgraven van kelderruimten tussen de funderingsmuren (Fig. 21). Dit gebeurde om te voldoen aan het toenmalige wooncomfort, waarbij keuken en andere dienstvertrekken discreet in de halfondergrondse kelderverdieping werden onderge-

74

bracht. Bij de verbouwing tot kasteel werden de voorraadkelders van een bakstenen ton-gewelf voorzien (herbruikte baksteen: 16,5 x 7 x 4 cm, gele kalkmortel). De werkruimten (keuken, afwaskeuken en dienstgang) kregen een vlak (houten?) plafond. Om praktische redenen werd het vloerniveau van de gelijkvloerse verdieping met een halve meter verhoogd. Om de stabiliteit van het gebouw niet teveel te belasten, werd de bestaande circulatie gerespecteerd. Centraal is er een gang, met in het noorden hiervan een wijnkelder en een "hobbykelder" en in het zuiden een keuken met wasplaats en twee voorraadkelders. Aangezien de vrijgekomen muren nooit de bedoeling hadden om als muur zichtbaar te blijven (het waren immers funderingen), dienden er een aantal kunstgrepen te worden uitgevoerd. De onderste 1,13 m (t.o.v. het huidig keldervloerniveau) werd min of meer recht afgekapt, waarbij uitstekende stenen en mortel werden verwijderd. Hoe de oorspronkelijke situatie was, toonde een stuk onbewerkte muur achter de diensttrap. Om ook hogerop rechte muren te krijgen werden tussen het eerste en tweede funderingsverstek rode ongeglazuurde tegels op hun zij gezet. Vanaf de tweede funderingstrap werd er een vals muurtje tegen gemetseld. Hierbij werd gebruik gemaakt van bakstenen met verschillende afmetingen samengevoegd met een zeer zanderige kalkmortel (Fig. 17). Het geheel werd afgewerkt met een dikke pleisterlaag die regelmatig werd herschilderd met kleuren die variĂŤren tussen wit en roze. Een diensttrap gaf toegang tot de gelijkvloerse verdie-

Fig. 21: Algemeen plan van de kelderverdieping van het kasteel. 1: niet uitgegraven (kelder)ruimten; 2: recuperatie uit de voormalige abdijgebouwen (vooral arduin); 3: toevoegingen uit de kasteelperiode.

Fig. 22: De dienstrap (Foto W.Tiri)


75

ping (Fig. 21, A). Van deze trap bleef enkel de stenen onderbouw bewaard (een bakstenen sokkel met vier treden in zandsteen). De houten bovenbouw verdween bij de brand van 1914. Vermoedelijk maakte de trap een kwartdraai naar rechts om zo aan te sluiten bij een dienstgang op het gelijkvloers (Fig. 22, Fig. 23). De toegang tot de kelders werd verzekerd door een arduinen trap gelegen in het westen. Deze trap, bestaande uit vijf traptreden (allen uit gerecupereerde vensterbanken) bleef goed bewaard en gaf uit op een dubbele deur. Deze deur zat in een arduinen omlijsting waarbij op elke blok het steenkappersmerk LM voorkomt . Slijtage van de dorpel geeft aan dat enkel de linkerdeur gebruikt werd (Fig. 21, B, Fig. 24). Op het einde van de middengang lag de kolenkelder, die door middel van een deur, kon worden afgesloten. Dat deze kelder oorspronkelijk een andere functie had, getuigt een gedicht kelderraam. Een uitgekapte opening gaf toegang tot de in het zuidwesten gelegen keuken (Fig. 21, D). Ook deze ruimte was voorzien van een vloer in arduinen en kalkstenen tegels . De afwerking van de muren bleef hier beperkt tot het rechtkappen van de onderste 1,5 m. Drie vensters (1,05 m breed) in de westmuur lieten wat daglicht toe in

Fig. 23: Noordoostelijke hoek van de eetkamer op de gelijkvloerse verdieping. 1: gedichte deur uit de abdijperiode; 2: verbouwing (vergroting eetkamer); 3: verdwenen kinderbalken.

En toen viel de bom

deze anders donkere ruimte. Ook deze openingen waren in de muur uitgekapt, afgewerkt met een arduinen omlijsting en een venstertablet met witte tinge-glazuurde tegeltjes. Voor het plaatsen van de schouw (Fig. 21, C) werd in de muur een nis uitgekapt van zo'n 40 cm diep. Hierin werd een schouw geplaatst, opgetrokken in zwarte zgn. klompjes van 14 x 6 x 3 cm en samengevoegd met een gele tot oranje-roze kalkmortel. Ook de vloerplaat bestaat uit deze zwarte klompjes. In deze schouw stond waarschijnlijk de cuisinère. Rechts van de schouw was er plaats voor 3 bewaarbakken, waarbij deze in de hoek de oudste is. Ook deze bakken waren opgetrokken met dezelfde klompjes. Tegen de westmuur waren er oorspronkelijk twee gemetste werktafels. Eén bleef fragmentarisch bewaard. De tafel steunde op 3 sokkels met een kern in rode baksteen (16 x 8 x 4,5 cm) en was afgewerkt met zwarte steentjes (15,5 x 7,2 x 4 cm), allen gemetst met witgele kalkmortel. Het werkblad bestond uit een opeenstapeling van baksteen, dakleien en tegels. De "verbindingsgang" uit het abdissen-kwartier werd opgedeeld in drie verschillende ruimten: een tussengang, een afwaskeuken en een bergplaats. De tussengang (Fig. 21, F) verzekerde de verbinding tussen de keuken en een aangrenzende voorraadkelder. Net als in de keuken lagen ook hier arduinen vloertegels met onder de venster een strook bakstenen. Een opvallende tegel is wel een graftegel met als opschrift: "Tackx sterft den 9 meert A° 1718 RIP". Een raamopening, voorzien van 6 diefijzers, liet licht toe in deze gang. Een venster tussen deze gang en de

Fig. 24: De dienstgang op de gelijkvloerse verdieping (Foto W.Tiri)


En toen viel de bom

afwaskeuken maakte het mogelijk dat ook deze laatste ruimte van het daglicht kon profiteren. Dit venster stond op een ingezet muurtje van 93 cm hoog en had geen venstertablet. Van deze vensters werden verschillende (gesmolten) fragmenten teruggevonden. Het glas was beschilderd met gele verf en imiteerde ijzeren smeedwerk. De afwaskeuken (Fig. 21, G) - met een vloer van arduinen tegels en platen van verschillende afmetingen - had een grootte van 2 op 3 meter. Deze ruimte was aangepast aan het moderne comfort. Oorspronkelijk hing er in de zuidoostelijke hoek alleen een arduinen wastafel. Water diende aangevoerd te worden. Een (dubbele) pomp samen met een afloop in steengoedbuizen kwam er pas rond de eeuwwisseling (waarschijnlijk omstreeks 1881 door Pirard). Aan de muur boven de wastafel waren twee rijen 18de-eeuwse (gerecupereerde) Delftse tegels aangebracht54. In de bepleistering van de noordelijke muur werden sporen aangetroffen die wijzen op een verdwenen houten rek. Krassen en putjes in de muur zijn een stille getuige van het veelvuldig ruw wegzetten van kookpotten (die in situ zijn aangetroffen).

76

Naast de afwaskeuken was er een kleine provisiekamer (Fig. 21, H), ook wel "de winkel" genoemd, omdat hier een heel grote reserve van alle mogelijke etenswaren werd bewaard, net zoals in een echte winkel. De winkel kon op slot en was helemaal aan de binnenkant van het kasteel55. Dat er een deur was, getuigen een slot (met sleutel) dat er werd teruggevonden. In de noordelijke achtermuur werden vier balkgaten aangetroffen, naast enkele nagels in de muur. Dit was de plaats van twee schappen waarop voedsel kon worden gestockeerd. Bij de verwoesting van het kasteel was deze ruimte leeg, op enkele conservenblikjes en een gebroken jeneverfles na. De voorraadkelders bevonden zich aan de zuidkant van het kasteel (Fig. 21, J) en kregen ook hier natuurlijk licht door ingekapte kelderramen (met diefijzers). In het noorden, onder de ontvangsthal, was er een wijnkelder56 (Fig. 21, I). De afwerking van deze kelders was eenvoudig: een bakstenen tongewelf, samen met de muren voorzien van een lichte kalklaag en een vloer uit ongeglazuurde roodgebakken tegels (14 x 14 x 2 cm). In de grote zuidelijke kelder was de vloer door de aanleg van een waterput en een verbinding met een cisterne gedeeltelijk hersteld met bakstenen. Deze verbouwing gebeurde gelijktijdig met de plaatsing van de pomp in de afwaskeuken. In de noordwestelijke hoek van het kasteel lag een geheime kelder (Fig. 21, K). Deze kelder had noch een verbinding met de centrale dienstgang noch een rechtstreekse toegang van buitenaf. "Geheime" kelders waren niet ongebruikelijk, zo had ook het kasteel van een baron in Vollezeele een kelder die uitkwam in het salon van madame57. Net als bij de keuken waren er drie in de muur uitgekapte vensters. De dorpel van het rechtervenster vertoonde slijtsporen, en was mogelijk dan ook een toegang tot deze ruimte. In tegenstelling tot de andere kelders bleven de muren onbepleisterd en werd de ruimte ingedeeld in kleinere compartimenten.

Fig. 25: De "hobbykelder" met links en rechtseen bloembed en centraal een wegje (Foto W.Tiri)

In het eerste (gedeeltelijk) onderzochte compartiment werden twee bloembedden - bruine humusrijke grond - teruggevonden, met centraal een wegje afgeboord met houten opstaande plankjes (Fig. 25). Deze aanwezigheid lijkt vreemd, en of deze kelder daarom daadwerkelijk een "hobbykelder" was, moet nog worden bewezen. In elk


En toen viel de bom

77

geval waren zowel Jean de Knyff als Alphonse Pirard fervente tuinliefhebbers. Jean de Knyff was lid van de Cercle d'Horticulture de Malines. De leden van deze kring hielden zich bezig met het verzamelen van zoveel mogelijk exotische planten. Een andere favoriete bezigheid was het kweken van paddestoelen (en voor dit laatste was de kelder bijzonder geschikt: constante temperatuur, weinig zonlicht en vochtige omgeving). Alphonse Pirard hield zich meer bezig met de parkaanleg. Mogelijk gebruikte hij de kelder voor het stekken en laten overwinteren van planten. De eetkamer van het kasteel bevond zich schuin boven de keuken, vlakbij de diensttrap, zodat gerechten makkelijk aangebracht konden worden. Deze kamer was in opstand relatief goed bewaard58. Er bleven in elk geval genoeg archeologische sporen over om een reconstructie te maken. De noordoosthoek van de kamer werd ingenomen door een inspringende dienstgang. Deze gang had een planken vloer die rustte op vijf balken59. Uit de vulling van deze gang kwamen o.m. een aantal inmaakpotjes en een theevuurtje in onversierd witbakkend porcelein. Tegen de oostmuur, in het midden, stond een schouw. Tussen deze schouw en de dienstgang was er een ingemaakte kast waarin zich het pronkservies bevond. Dit servies - overdadig versierd met blauwe meiklokjes - werd uitsluitend verkocht in het "seul dépot" gevestigd in de Rue Druout 17 te Parijs60. Vermoedelijk werd het aangekocht door Alphonse Pirard wanneer hij in 1881 eigenaar werd van het kasteel Rozendael. Tegen de muren hing (Mechels) goudlederbehang61, eenvoudig geprofileerd randlijstwerk sierde het plafond en een parketvloer was bevestigd op de onderliggende kinderbalken. Deze kamer werd minstens één keer verbouwd62. Zo werd o.m. de plankenvloer vernieuwd. Hiervoor diende tegen de oostmuur een nieuwe fundering te worden gemetst (met machinaal gevormde baksteen) voorzien van balkgaten. Deze verbouwing is toe te schrijven aan baron Gustaf van Reynegom de Buzet. Met de afbraak van een gedeelte van het voormalige aangrenzende koetshuis omstreeks 1870, verloor de verbindingsgang zijn functie en was het mogelijk om de (eet)kamer te vergroten. En dat niet alleen deze

kamer werd aangepast, maar heel het kasteel, getuigen de verschillende deurklinken met zijn initialen die teruggevonden zijn.

De waterputten Naast de dienstgang van het kasteel en gedeeltelijk onder de westelijke buitenmuur werd in 1997 een bakstenen waterput aangetroffen. Mogelijk en gezien zijn ligging - is deze put ouder dan het abdissenkwartier uit 1660. De inhoud van de waterput werd uitgegraven volgens duidelijk onderscheiden pakketten en volledig uitgezeefd boven zeven met een maaswijdte van respectievelijk 2 en 0.5 mm. Ongeveer 4/5 van het residu is ondertussen uitgesorteerd en heeft een uitgebreide collectie aan o.m. zaden, beentjes van knaagdieren, vis, textiel, metaal en hout (fleskurken, schaafsel, fragmenten van deuromlijstingen) opgeleverd. De volledige studie van het residu zal toelaten de flora en de fauna van de 19de eeuw te reconstrueren, wat dan weer interessant is voor de parkstudie. Een tweede waterput - te situeren in de (vermoedelijke) zuidwestelijke hoek van het voormalige pand - is opgetrokken in zandsteen. Ook hier is de put bijna volledig uitgegraven en de inhoud gespoeld. Belangwekkende vondsten zijn er niet te vermelden, buiten het feit dat de vulling voor 99% uit organisch materiaal bestaat, afkomstig van de rondliggende landschapstuin. Op de bodem lag een kelkbeker in grijs aardewerk, te dateren in de 14de eeuw. De datering van de putvulling is eerder recent, wat er op kan duiden dat de put lange tijd na de afbraak van het klooster in gebruik is geweest.

Besluit Ondanks het feit dat in en rond de ruïne het bodemarchief nagenoeg verdwenen was, hebben de opgravingen een klein stukje van de geschiedenis van de abdij aangevuld, versterkt en zelfs verworpen. De verschillende (gekende) bouwfasen kunnen archeologisch aangetoond worden. De ontstaansgeschiedenis van de abdij is door de opgraving niet verduidelijkt. Over de oudste abdij(gebouwen) is in archieven niet veel te vinden. De gevonden muur- en vloerresten moeten haast zeker tot een groot gebouw behoord hebben, maar helaas is niet te achter-


En toen viel de bom

halen welk de functie was. Was dit misschien het kloosterpand, of het grote gebouw zoals afgebeeld op de tekening met de abdij van vóór 1578? De veelvuldige vloerherstellingen wijzen op enerzijds de armoede die de kloosterregel voorschreef en anderzijds op het lange gebruik van het gebouw. De datering is mogelijk 14de eeuw. Zeker in 1578 moet het een bouwval geweest zijn. De funderingen en het kleine keldertje zijn getuigen van een korte opbloei, maar onder abdis van Laethem kende de abdij een enorme bloei. De ruïne van het oude klooster werd afgebroken en een heel nieuw klooster werd opgetrokken. Deze bouwcampagne heeft duidelijk haar sporen nagelaten, en is ook in de archieven goed gedocumenteerd. Van het abdissenkwartier is de buitenafwerking (een kleurrijke voorgevel), de binnenindeling en de aankleding zeer goed gekend.

78

8 9 10 11 12 13 14

15 16 17

18

Met de komst van de Fransen werden de nonnen verdreven en sloopte men de abdij eerloos. Van de linkervleugel van het abdissenkwartier is een statig buitengoed gemaakt, en over de resten van de verdwenen gebouwen is een Engels geïnspireerd landschapspark aangelegd.

19

20 21 22

Het is dit park dat momenteel de kern uitmaakt van het jeugdverblijfcentrum Roosendael. En hiermee is de cirkel rond gemaakt. Terwijl de taak van het klooster vroeger was om (verdwaalde) reizigers op te vangen, doet het jeugdcentrum dit ook, en wel op dezelfde plaats als waar vroeger het gastenkwartier stond. Of is dit eerder toeval?

23 24

25 1 2

3

4 5 6 7

Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie v.z.w., Paardenstraatje 15, 2800 Mechelen Met dank aan de vzw Roosendael en aan de jongeren van de vzw Jeugd en Kultureel Erfgoed (Jeugd Cultuur en Wetenschap). Met dank aan de heer Karel Caelen. Zijn bevindingen worden in een volgend jaarboek gepubliceerd. Met dank aan Diane Kockelkoren voor de nuttige informatie. Goetstouwers, 1953: p. 199. Gramaye, 1700: p. 12. R.A.A., Fonds Roosendaal, oorkonde van 1227.

26

27

Goetstouwers, 1953: p. 201 en Goetstouwers, 1952: p. 27. Goetstouwers, 1956: deel I, oorkonde 2. Id., oorkonde 3. Id., oorkonde 7. Id., oorkonde 25. Id, oorkonden 239, 337 en 345. Dit refugiehuis bestond uit twee afzonderlijke gebouwen. De nonnen waren hier zeer krap behuisd. Zo werd de kapel eveneens benut als eetplaats en in elke slaapkamer sliepen 7 zusters. De inkompoort (het laatste overblijfsel) is een paar jaar geleden helaas gesloopt. Ploegaerts, 1936. A.A.M., Fonds Rozendaal, Kroniek 2: folio 22 recto. Bij renovatiewerkzaamheden aan een bijgebouw van de poort is er een zandstenen sluitsteen gevonden met het jaartal 1669, een verwijzing naar de tweede abdij. A.A.M., Fonds Rozendaal, kroniek 2: folio 90 verso. J. Van Haecht, Caerte Figuratief, (1788-1791), bewaard in het Archief van Bornem, Fonds Roozendaal, nr. 425. De Clercq, 1972: p. 77-89. Janssens, 1886: p. 64. Tot de belangrijkste ingrepen behoren het uitgraven van een kelderverdieping tussen de funderingsmuren en het heroriënteren van de voorgevel naar de Nete. Van der Jeught, 1997. Dit kasteel is op de tekening omwille van esthetische redenen omgedraaid; de voorgevel was immers gericht naar de Nete (Koninklijke Bibliotheek Brussel, prentenkabinet, nr. E 14567 C). Het is zeker niet de bedoeling in dit verslag volledig te zijn. Een uitvoerige beschrijving van de bevindingen zal deel uit maken van de volgende jaarboeken van de Mechelse Vereniging voor Stadsarcheolgie. Dit is uiteraard een voorzichtige hypothese, aangezien voor deze periode geen betrouwbare tekeningen bestaan. In de kelderkeuken (sleuf 1b) is een buitenmuurfragment gevonden (19 x 8 x ? cm met een zandgele kalkmortel) met een gelijkaardige oriëntatie. Een klein vloerfragment (in keperverband?) is hierbij bewaard gebleven. Mogelijk behoort deze muur tot een zelfde gebouw, of een gebouw uit dezelfde periode.


En toen viel de bom

79

28

29

30

31

32

33

34 35

36

37 38

39

40 41

Deze zwarte (zand)laag is naast potscherven rijk aan organisch materiaal (mosselschelpen, visgraten en botresten), in functie hiervan zijn 2 (natte) stalen genomen voor verder archeozoölogisch onderzoek. Aan de hand van het aangetroffen materiaal is ze te dateren in de 14de eeuw. Onder deze muur zijn restanten gevonden van een nog oudere muurconstructie, opgetrokken in zgn. kloostermoppen (25 x 13 x 5 cm). Ook hier was verder onderzoek niet mogelijk. Tegels (21 x 21 x 3 cm en 18,2 x 18,2 x ? cm) en bakstenen (17 x 7,5 à 8 x ? cm, 25 x 11 x 6 cm, 25 x 12 x ? cm). Hier lagen twee vloeren boven elkaar. De oudste had een afboording in baksteen (23 x 11 x 6 cm) en een centraal deel in tegels (21 x 21 x 3 cm), de tweede vloer bestond eveneens uit baksteen (18 x 8 x 4 cm). Dit vensterglaasje maakt momenteel deel uit van een thesisverhandeling, in samenwerking met het IAP. Wij lopen op geschiedenis, Vloeren en tegels uit Cisteriënzerabdijen (tentoonstellingscatalogus, Duinenabdij Koksijde, 1998). S.A.M., Prot. J. Harlinghen 1615, Fol. 27. Deze plaats komt overeen met de (verdwenen) centrale ingangspartij van het latere abdissenkwartier. Dit keldertje heeft waarschijnlijk ook niets te maken met het abdissenkwartier gebouwd in 1660, aangezien een (gedichte) opening aan de westzijde uitgeeft op een funderingsmuur uit die periode en de vondsten te plaatsen zijn in het tweede kwart van de 17de eeuw, de periode net na abdis de Fraisne. Tussen het puin zijn ook fragmenten gevonden van een (graf?)monument in witte en zwarte gepolijste marmer. A.A.M., Fonds Rozendaal, kroniek B: folio 73-78. Ook dit is te merken aan de ruwe metseltechniek van de fundering, althans het gedeelte dat "ondergronds" zit. Eens boven het loopvlak kan worden gebouwd, zijn de funderingen verzorgd afgewerkt (dit is dus een andere manier van werken dan deze van de bouwperiode van abdis de Fraisne, cfr. supra). Deze buitenafwerking komt overeen met de toestand op het schilderij uit het begin van de 18de eeuw. Van den Bossche, 1986: p. 37. De beschrijving van de funderingsmuren van de middengang geldt evenzeer voor de andere

42

43 44 45

46

47 48 49

50

51 52

53

ruimten. Om herhaling te voorkomen beperkt de bespreking van de fundamenten zich dan ook tot deze van de middengang. Verder onderzoek was onmogelijk omdat deze zone verstoord was door de bouw van een recent gemetste beerput. Ervynck en Van Neer, 1992: p. 420. Het betreft de middelste kamer aan de voorzijde van het gebouw. Door het verhogen van het vloerniveau en het inzetten van een bakstenen tongewelf omstreeks 1840 bleef het onderste gedeelte van de muurbepleistering uit de abdijperiode bewaard. Naar aanleiding van de consolidatie van het gewelf van een onderliggende kelder kon de bepleistering nauwkeurig onderzocht worden. RAA, Provinciaal Archief, reeks A, 93, 20, chambre n° 6. De inventaris is partieel. Er waren in het klooster immers meer dan 90 kamers; van slechts 18 is er een boedelbeschrijving opgemaakt: 7 salons, 1 vestibule en 10 slaapkamers. Vermoedelijk is het de inventaris van het abdissenkwartier, aangezien dit het rijkst aangeklede gebouw van het klooster was en hier dus ook meer te "rapen" viel. Vandenbroucke, 1990: p. 41-62. Uitbraaksporen op de oostelijke muur duiden inderdaad op de aanwezigheid van een haard. Een los kakigrijs zandpakket van 10 tot 30 cm dikte, aangetroffen in een zoeksleuf tegen de oostelijke buitenmuur in de ruïne, kan op basis van de aanwezige archeologica gedateerd worden in het begin van de 18de eeuw. Dit komt overeen met de regeerperiode van abdis van der Nath (1720-1742). Een gelijkaardig voorbeeld zijn de consoles in het fronton van de gebouwen rond het Kardinaal Mercierplein te Mechelen (gebouwd tussen 1840 en 1842). Buyle, 1996: p. 19-20. Dit steenkappersmerk komt voor op de verschillende arduinen onderdelen gebruikt in het kasteel en het koetshuis maar kon nog niet nader geïdentificeerd worden. Bij de bouw van het kasteel is veel materiaal gehaald uit de abdijruïne, het is niet onmogelijk dat de keukenvloer afkomstig is uit het pand. Het was immer abdis van Laethem die "den grooten pand aen de Kerke niet alleelyck gemaekt heeft maer ook doen plaveyen van blauw en witten arduyne steen van eenen voet". (A.A.M., Fonds Rozendaal, kroniek B:


En toen viel de bom

55

56

57 58 59 60

61

62

63

folio 73-78). Een graftegel uit een tussengang (cfr. infra) verdedigt deze hypothese. 54 Zie verdere bijdrage in dit jaarboek. De Keyser, 1995: p. 162, getuigenis van een keukenmeid tewerkgesteld op het kasteel van een adellijke familie in Vollezeele. Deze wijnkelder is de enige intact gebleven kelder. Hierdoor werd ze tot 1995 "herbruikt" voor opslag van drank. Sommige wijnrekken zijn nog aanwezig, de wijnflessen zijn verdwenen. De Keyzer, 1995: p. 162. Deze eetkamer is de verbouwde "chambre tapissé en beau cuire" uit de abdijperiode. De balkgaten bleven bewaard en hebben een breedte van 3 tot 7 cm. Dit "Dépot" was rond de eeuwwisseling één van de belangrijkste Parijse verkoopcentrales voor ceramiekwaren. Het merk "Terre de Fer" verwijst naar een zeer populaire soort aardewerk, gemaakt door verschillende bekende fabrieken in de tweede helft van de 19de eeuw. Waarschijnlijk is het aardewerk gemaakt te Gien (Department loiret, onder Parijs). Met dank aan Mario Baeck uit OnzeLieve-Vrouwe-Waver en Marc de Jonghe uit Oud-Heverlee. Getuigenis van Dhr. Janssens die als kind uit de ruïne materiaal haalde om er kampementen mee te bouwen. Bij de verbouwing in 1840 is aan de oorspronkelijke kamerindeling waarschijnlijk niet veel gewijzigd. Wegens inspoeling van zand zijn de werkzaamheden vroegtijdig stopgezet. Desondanks hadden we de bodem van de put bijna bereikt.

80

Bibliografie R.A.A.: Rijksarchief Antwerpen S.A.M.: Stadsarchief Mechelen AARTSBISSCHOPPELIJK ARCHIEF MECHELEN (A.A.M), Fonds Rozendaal, Kroniek 2: Op den voortganck van het wijdt-vermaert clooster ende abdye van Roosendael der Ordre van Cisteaux buyten Mechelen (copie van vermoedelijk Norbertina van Diependaal naar het origineel van B. De Grande (1664) bewaard in de abdij van Bornem) M. BUYLE, 1996: Gekleurde muren. In: Monumenten en Landschappen jg. 15, 4,p.12-21. M. DE CLERCQ, 1972: Sociale studie over de Antwerpse kopers van nationale domeinen in het departement der Beide-Nethen (1797-1808), onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U.Leuven, Leuven. D. DE KEYSER, 1995: "Madame est servie". Leven in dienst van adel en burgerij (1900-1995), Leuven. A. ERVYNCK & W. VAN NEER, 1992: De voedselvoorziening in de abdij te Ename. In: Beenderen onder een keukenvloer (1450-1550 A.D.). In: G. DE BOE (ed.) Archeologie in Vlaanderen2, p. 419-434. A. GOETSTOUWERS, 1949: De oorsprong der abdij Roosendaal. In Bulletin de Commission Royale d'Histoire 119, 257-298. A. GOETSTOUWERS, 1952: Gilis Berthout en de eerste heren van Berlaar, Geel en Duffel. In: Handelingen Oudheidkundige Kring van Mechelen 56, p. 24-45. A. GOETSTOUWERS, 1953: Het "Vita" der gelukzalige Ida van Leuven. Chronologische aantekeningen. In: Bijdragen tot de geschiedenis, bijzonderlijk van het oud hertogdom Brabant Reeks III, Jaar V, p. 197-201. A. GOETSTOUWERS, 1956: De oorkonden der abdij Rozendaal, (Commissie voor geschiedkundige en folkloristische opzoekingen der provincie Antwerpen) deel 1, Tongerlo.


81

GRAMAYE, 1700: Antiquitates illustrissimi ducatus Brabantiae. Historiae et antiquitatum urbis et provinciae Mechliniensis libri III, Leuven / Brussel. L. JANSSENS, 1886: Het klooster van Rozendal bij Waalhem, Mechelen. T. PLOEGAERTS, 1936: Les moniales de l'ordre de CĂŽteaux, Westmalle. H. VAN DEN BOSSCHE, 1986: Gent, Gewad 33: een pronkgevel "tot cierat ende decoratie deser stede". In: Monumenten en Landschappen jg. 5,5, 26-40. P. VANDENBROUCKE, 1990: De "salette" of pronkkamer in het 17de-eeuwse Brabantse burgershuis. Familie- en groepsportretten als iconografische bron omstreeks 1640-1680. In: Monumenten en Landschappen jg. 9,6, 41-62. F. VAN DER JEUGHT, 1997: Het pesthuis van Roosendael. Een nieuwe hypothese over de oorspronkelijke bestemming van het gebouw. In: JKE-MozaĂŻek, 1-3.

En toen viel de bom


Herders in de keuken

82


Herders in de keuken

83

Herders in de keuken. Herbruik van Delftse tegels in het kasteel van Roosendael (Sint-Katelijne-Waver) Wim Tiri1

In de 19de en 20ste eeuw werden heel wat kastelen, herenhuizen en musea aangekleed met gerecupereerde "Delftse" tegels. Dit gebeurde niet alleen omwille van hun kunsthistorische waarde, maar ook om hun functionaliteit en hun kwaliteit. Deze herbruik werd ook teruggevonden in de zgn. afwaskeuken van "le château Rozendael". De tegels waren duidelijk ouder dan het kasteel zelf. Over de herkomst van deze tegels bestaat wellicht weinig twijfel: de afgebroken abdij.

De afwaskeuken Het is Petrus de Meulenaer die omstreeks 1840 de linkervleugel van het voormalige abdissenkwartier tot "le château Rozendael" laat verbouwen. Deze verbouwing is vrij grondig2 met onder meer het uitgraven van kelderruimten en het heroriënteren van de voorgevel.

Bij de verbouwingen heeft de Meulenaer het nodige materiaal gevonden in de bouwvallen van de abdij, aangezien de laatste restanten pas omstreeks 1850 verdwenen. De gebruikte bakstenen, de arduinen vloeren (mogelijk ook de rode ongeglazuurde tegels) in de kelderruimten en zelfs de muurtegels zijn overduidelijk afkomstig van andere (verdwenen) abdijgebouwen. Een duidelijk voorbeeld van recuperatie is de aanwezigheid van een graftegel in een tussengang in de kelder. Waarom zou het bouwmateriaal van ver moeten aangevoerd worden als het ook dichtbij te vinden was? De afwaskeuken of bijkeuken heeft een grootte van 2 op 3 meter. Deze afgezonderde (smalle) ruimte is de enige plaats in de keuken waar water voorhanden is. Een (dubbele) pomp heeft een gescheiden aanvoer voor grondwater en regenwater. De pomp is vermoedelijk geplaatst door Alphonse Pirard. Voor de plaatsing van de pomp dient het water geput te worden uit een waterput rechts van de dienstingang. De arduinen wastafel is er om de afwas te doen en de groenten te wassen. Aan de muur boven de wastafel zijn twee rijen Delftse tegels aangebracht tegen het opspattend vocht (Fig. 1).

"Delftse" tegels Tegels vinden we terug doorheen de hele geschiedenis. In Egypte en Mesopotamië worden ze gebruikt voor het aankleden van tempels en paleizen. Ook de latere Islamitische gebouwen worden versierd met veelkleurige tegels. Door handelscontacten met deze Arabieren in de 13de en de 14de eeuw worden Spaanse en Italiaanse werkplaatsen beïnvloed. Naast uitbundig versierd vaatwerk vervaardigen deze ateliers ook kleurrijke tegels in de zgn. majolicatechniek3. Zeevaarders brengen dit dure Fig. 1: Zicht op de afwaskeuken (Foto W.Tiri)


Herders in de keuken

en exclusieve aardewerk via Antwerpen naar onze streken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat al snel de eerste Italiaanse pottenbakker, Guido Di Savino, zich omstreeks 1510 in Antwerpen komt vestigen. Hij gaat aan het werk onder de naam Guido Andries als galeijerspotmakere. Hij legt de basis voor een bloeiende majolicanijverheid in Antwerpen. Door de godsdienstige en economische crisis vestigt diens zoon Joris Andries zich in 1564 in Middelburg, waar hij de basis legt voor een bloeiende tegelproductie in de Noordelijke Nederlanden.

84

Het productieproces is vrij eenvoudig. Een goed gemengde en gemagerde witte klei wordt uitgerold en door middel van een mal in de gewenste vorm gesneden. In deze mal zitten in de vier hoeken spijkertjes om het vervormen te voorkomen4. Deze natte tegel wordt na het drogen in een oven gebakken. Na een wasbeurt worden ze aan de bovenkant "gewit" met tinglazuur. Een tegelschilder brengt de nodige decoratie aan, al dan niet met behulp van een spons5. Na het schil-

Terwijl de eerste decoratieschema's nog erg aanleunen bij de Italiaanse en Spaanse vormentaal, is er al snel een Vlaamse vermenging. Tot de bekendste vormen horen de veelkleurige kwadraat- en medaillontegels (met centraal een ingevuld kwadraat of cirkel) en de ornamenttegels (waarbij verschillende tegels een herhalend patroon vormen). Samen met de politieke onrust in de 17de eeuw worden de tegelmotieven eenvoudiger en rustiger. Ook de veelkleurigheid ruimt plaats voor het eenkleurig blauw op een witte achtergrond. De invloed van het blauw Chinees porselein is hierbij zeker niet onbelangrijk. Vanaf de tweede helft van de 17de eeuw worden ook tegels in mangaanpaars geschilderd. Fig. 2: Het hoekmotief van de tegel is een kwartrozet

Fig. 3: Detail van de twee rijen Delftse tegels boven de wastafel (Foto W.Titi)


Herders in de keuken

85

deren kunnen de tegels nog "gekwaart" worden. Dit is het aanbrengen van een dun laagje loodglazuur op de tekening. Tenslotte worden de tegels een tweede keer gebakken. Alhoewel meestal gesproken wordt van "Delftse tegels" is deze associatie echter verkeerd. In Delft zijn weinig tegels gemaakt. De tegel-bakkerijen bevinden zich in Amsterdam en Rotterdam, Utrecht en Friese steden als Harlingen, Makkum en Bolsward. Wandtegels vinden toepassingen voor plinten, lambriseringen en friezen. Op schilderijen van o.m. Johannes Vermeer, Jan Steen en Pieter de Hooch komen de blauwe tegels voor in o.m. keuken- en herbergtaferelen.

Tegels met herders Dertig tegels6 met kleine blauwe landschapjes, ingesloten in een cirkel omgeven door een mangaanpaarse achtpas, boorden de wastafel in de afwaskeuken af. Dit type tegel wordt in tegelboeken ook wel "schulpbordje met herder" of "gespikkelde bordjes in "t 8kant" genoemd. Het hoekmotief van de tegel is een kwartrozet, of "roosje" zoals de tegelboeken van Tichelaar in Makkum ze benoemen7 (Fig. 3). Het schulpbordje is verkregen door middel van een sjabloon, een metalen plaat van zink, messing of koper, iets groter dan de tegel, waarbij de met paars te besprenkelen zones zijn uitgezaagd. De losse delen zijn door bruggetjes van draad met elkaar verbonden. Dit type tegel wordt geproduceerd van 1680 tot 1770. Meer waarschijnlijk is echter een datering tussen 1720 en 1760. Een tegel met gelijkaardig hoekmotief in het boek van J. Pluis wijst hierop8. Het productiecentrum moet hoogst waarschijnlijk gezocht worden in Rotterdam.

Fig. 4 : Herder met schalmei

Centraal op de tegels staat steeds de herder, maar wel in verschillende variaties9: Herder met schalmei (1x) (Fig. 2) Herder met hoorn (1x) (Fig. 3) Herder met staf (9x) (Fig. 4) Herderin (8x) (Fig. 5) Priester (?) met staf (1x) (Fig. 6) Koning (?) (1x) (Fig. 7) Soldaat (1x) (Fig. 8) Het versieren van tegels met herders en herderinnen is een merkwaardig tijdsverschijnsel uit de 18de eeuw, de periode dat het landleven wordt geïdealiseerd en Franse hofdames zich als popperige figuurtjes in herdersscènes liet afbeelden. Op de tegels zijn personages veelal geschilderd in lichtelijk amoureuze of galante houdingen. Het afgebeelde vee is goed herkenbaar, wat op een goede kwaliteit wijst10.

Haegens of Van der Nath Dat de tegels in de wasplaats herbruik zijn, is duidelijk11. Waar Petrus de Meulenaer ze gevonden heeft, is moeilijk of niet te achterhalen. Vermoedelijk zullen ze wel uit de verdwenen abdij afkomstig zijn. Bij de opgraving in en om het abdissenkwartier zijn verschillende fragmenten gevonden van gelijkaardige tegels, en dit al dan niet in een archeologische context. Dit kan een aanwijzing zijn. Welke abdis ze dan heeft laten plaatsen, en vooral waar, is een andere vraag. Als we er van uitgaan dat de datering van de tegels moet gezocht worden tussen 1720 en 1760, komt dit overeen met de regeerperiode van abdis Ludwina Van der Nath (1720-1742). Zij laat tussen het abdissenkwartier en het gastenverblijf een koetshuis met stallingen bouwen. Dat hierbij ook het abdissenkwartier verbouwd wordt, is archeolo-

Fig. 5: Herder met hoorn

Fig. 6: Priester (?) met staf


Herders in de keuken

86

gisch aangetoond12. Maar ook de regeerperiode van abdis Agnes Haegens (1754-1789) komt in aanmerking. Van haar is geweten dat ze verschillende belangrijke bouwwerken, zoals de inkompoort en het koetshuis, heeft laten uitvoeren. Of ze ook verbouwingen laat uitvoeren in andere abdijgebouwen is niet meteen duidelijk. Ook de boedelinventaris van 1796 helpt ons niet verder13. Er wordt geen enkele kamer beschreven met "carreaux". Zijn ze uit de voormalige kloosterkeuken of werden ze gebruikt als plint? Dat zullen we waarschijnlijk nooit weten, helaas.

Fig. 7: Koning (?)

Fig. 9: Herders met staf

Fig. 8: Soldaat


Herders in de keuken

87

Fig. 10: Herderinnen

1 2 3

4

5

6 7 8

Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie v.z.w., Paardenstraatje 15, 2800 Mechelen Zie "En toen viel de bom, van adellijke abdij tot ontspannend lusthof", elders in dit jaarboek. Majolica is een verwijzing naar Majorca (Mallorca), dat in de 14de en de 15de eeuw dienst doet als doorvoerhaven voor de handel in aardewerk. Dit aardewerk is gemaakt van een wit klei, bedekt met tinglazuur als witte ondoorschijnende laag, waarop veelkleurige decors worden aangebracht. Deze spijkertjes veroorzaken kleine gaatjes in het oppervlak van de tegel, dat als putje in het glazuur zichtbaar blijft. Een spons is een blad papier met een doorgeprikte tekening. Met houtskoolpoeder wordt de tekening op de tegel doorgestoven. Met blauwe "verf" worden de puntjes nagetrokken en ingevuld. 12,7 x 12,7 x 7 cm. Pluis, 1998: p. 539, C.12. Pluis, 1998: p. 559, C.12.00.09, tegel met gelijkaardig hoekmotief.

9

10

11 12 13

Boven de wastafel waren 22 tegels aangebracht. Niet alle tegels zijn getekend, enkel de variaties. Bij mindere kwaliteit heeft het vee op de achtergrond meer weg van slakachtige objecten. Veel tegels hebben hoek- en randschade, wat duidelijk wijst op uitbraak. Tiri, 1997: p. 26-29. R.A.A. 93.20.

Bibliografie D. KORF, 1979: Tegels, z.p. J. PLUIS, 1998: De Nederlandse tegel, decors en benamingen, z.p. W. TIRI, 1997: Abdij Roosendael. "Na Mechelen de voornaamste plaats van de omgeving", Mechelen. R.A.A.: Rijksarchief Antwerpen



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.