Opgetekend verleden 3

Page 1



Opgetekend Verleden 3

Jaarboek van de Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie


Š 2005 Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie v.z.w., Paardenstraatje 15, B-2800 Mechelen Redactie: Wouter Yperman, Wim Tiri, Wim Devos Lay-out: Herman De Winter Omslagontwerp: Herman De Winter Foto’s en tekeningen: Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie (tenzij anders vermeld)

D/2005/9775/1 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever. Copyright reserved. No part of this publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without the permission from the publisher.

Voor inhoud en strekking van ondertekende artikels zijn de auteurs zelf verantwoordelijk.



4

Inhoudstafel Voorwoord Wim Tiri ............................................................................................................................................

5

De gelegenheids- en devotiemedailles van Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk Gaston Van Bulck, Corneel Van Leemput en Guido Smets ............................................................

6

Leven in de brouwerij Wim Tiri, Johan Soetens ................................................................................................................. 24 De kunst van het flessen maken Johan Soetens ................................................................................................................................ 25 Het Anker Wim Tiri ............................................................................................................................................ 31 Chevalier Marin Wim Tiri ............................................................................................................................................ 37 Lamot Wim Tiri ........................................................................................................................................... 45 Nog enkele andere Mechelse brouwerijen Wim Tiri ............................................................................................................................................ 49 Studie van glas gevonden op het site van het kasteel Bemortel C. De Bleser ....................................................................................................................................

56

Glas uit de kelder Wim Tiri ............................................................................................................................................ 66 Een non die een pijpje roken kon? Een Goudse pijp uit de abdij van Roosendael te Sint-Katelijne-Waver Wim Tiri ............................................................................................................................................ 72 Enkele notities over het gebruik van de bloempot in de tuin en de tuinbouw Wim Tiri ............................................................................................................................................ 76 Gevaarlijk erfgoed Wouter Yperman ..............................................................................................................................

86

Voorlopig rapport over het onderzoek in het Paardenstraatje te Mechelen Wouter Yperman, Raf Ribbens ....................................................................................................... 98 Eierkolen Gomaar Andries .............................................................................................................................. 102 Een schouwmantel (?) in de afvalput van het Paardenstraatje 11 Eef Haezebrouck ............................................................................................................................ 104 Huizen ! Liesbeth Troubleyn ......................................................................................................................... 110 Middeleeuwse kelders in Mechelen Dienst Monumentenzorg van de stad Mechelen ............................................................................ 114


5

Voorwoord

Het derde jaarboek van de Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie is een feit. Toen Wouter Demaeyer, Maarten Smeets en Wouter Yperman twee jaar geleden de idee hadden opgevat om de leden van de vereniging te belonen met een jaarboek, hadden we niet kunnen vermoeden dat de reeks “Opgetekend Verleden” ook door het brede publiek en de wetenschappelijke wereld zou worden gesmaakt. Toch is het voor ons een streven geweest om de archeologische wetenschap ook open te trekken voor niet archeologen. Net zoals in de vorige Jaarboeken hebben we ook dit jaar weer geprobeerd om een grote variatie aan onderwerpen aan bod te laten komen, waarin zowel de in archeologie geïnteresseerde leek als de professionele archeoloog zijn ding zou moeten kunnen vinden. Sommige bijdragen zijn dan ook eerder luchtig opgevat terwijl andere wetenschappelijk “diepgravender” zijn. Voor de samenstelling van dit jaarboek konden we rekenen op heel wat externe medewerkers. Zo hadden we graag Johan Soetens (voor de bierflessen), Don Duco (voor de pijp), Christel De Bleser (voor de drinkglazen) en Willy Van Hoof (voor de bloempotten) willen bedanken voor hun deskundig advies en hun bijdragen. In elk geval bieden we je veel leesplezier. Wim Tiri Voorzitter MVSA Paardenstraatje 15 2800 Mechelen

maart 2004


31

Leven in de brouwerij

Het Anker Wim Tiri *

Het Anker is een van de oudste brouwerijen van Mechelen. Volgens een kasboek van het SintRomboutskappitel uit 1369 blijkt dat ene "Jan in den Anker" zijn penning betaalde. In 1433 zou Matthijs "Jan's zone", eigenaar van brouwerij "Het Anker" de onrendabele stadsbrouwerij opkocht hebben. Zeker is dat er in het begin van de 15de eeuw bier werd gebrouwen in een deel van wat later het groot begijnhof (binnen de muren) zou worden. In 1471 vaardigde Karel de Stoute uit dat het bier dat hier gebrouwen vrijgesteld was van stadstaksen en accijnzen indien het bier bestemd was "voor de begijntjes zelf en hunne officieren". In 1873 namen Ludovicus Van Breedam en zijn zuster (en echtgenoot Boonaerts) brouwerij "Het Anker" over1. De oude gebouwen werden vernieuwd en omgebouwd tot één van de eerste moderne brouwerijen met een stoomketel. Dankzij deze renovatie kon de brouwerij onder de naam "Boonaerts Van Breedam" een nieuwe start nemen. Bruin en (Dobbelen) Uitzet behoorden tot de toenmalige productie. Victor Van Breedam volgde zijn vader op en liet op 31 december 1904 de naam van de brouwerij weer veranderen in "Het Anker". In 1912 bouwde Victor de eerste mouterij in Vlaanderen, opgetrokken in gewapend beton. Van dan af werd onafgebroken mout geproduceerd en dit zowel voor eigen gebruik als voor de omliggende brouwerijen. Net als bij brouwerij "Lamot" gingen de Duitsers tijdens de Eerste Wereldoorlog over tot de ontmanteling van de koperen brouwketels. Hierdoor was er en een tijdelijke stopzetting van de bierproductie. Bij de afloop, en onder impuls van Victors zoon Charles2, kende de brouwerij een periode van grote bloei en werden een aantal nieuwe bieren ontwikkeld. Door de economische crisis van de jaren dertig en het stilvallen van een aantal kleinere brouwerijen (die mout afnamen van Het Anker) werd het duidelijk dat de mouterij een te grote capaciteit had. Als alternatief werd er geëxperimenteerd met het aanmaken en mengen van droge voeding en dieetmaaltijden op basis van granen en droge stoffen. Deze experimenten kwamen tijdens de Tweede Wereldoorlog goed van pas, aangezien er weinig gemout werd. De Duitse bezetter liet enkel de productie van een licht bier toe, de "Zero-huit" of 0,8 (het alcoholvolume). Door deze activiteiten slaagde de brouwerij er in talrijke Mechelaars werk te verschaffen zodat die niet naar Duitsland moesten om daar arbeidsdienst te verrichten. In 1945 nam de brouwerij een nieuwe start en kwam er een nieuwe en brouwzaal met grote hangende koperen ketels. De verouderde mouterij werd gesloten in 1948 waardoor de brouwerij haar mout betrok van andere mouterijen. Met Michel van Breedam begon brouwerij Het Anker zich te specialiseren in zwaardere bieren. In 1960 bracht hij de Gouden Carolus op de Belgische en buitenlandse biermarkt. Naast dit succesbier werd in 1966 op verzoek van de abdij van Floreffe (nabij Namen) gestart met de productie en distributie van de abdijbieren van Floreffe. Hieraan kwam een eind in 1983. In 1982 werd ook gestopt met de productie van "Cardinal".


32

Leven in de brouwerij

Momenteel legt Brouwerij Het Anker zich toe op het brouwen van de amberkleurige Mechelschen Bruynen, de blonde Triple Toison d'Or, het hoge gistingsbier Gouden Carolus en de nieuwe bieren, Blusser, Cuvee van de Keizer en Mechelse Reuzen.

(1)

Deze familie stond in de 17de eeuw in Blaasveld bekend als jeneverstokers en molenaars. Wanneer omstreeks 1870 het gezin vier kinderen telde, waarvan één zoon jeneverstoker werd en een tweede molenaar, kozen Ludovicus en zijn zuster voor de brouwerij.

(2)

Charles Van Breedam werd tussen de twee wereldoor logen benoemd tot voorzitter van de Belgische Brouwersunie.

Het Anker: zicht op de binnenkoer rond 1900 (foto privécollectie)

Emailplaat uit 1904 die naamsverandering aankondigt, van 'brouwerij Boonaerts & Van Breedam' in 'brouwerij 'Het Anker'. (Privécollectie Het Anker.)

Brouwerij "Het Anker" met links het brouwgebouw uit ca 1945 en rechts de mouterij uit 1912.

Werklieden van het Anker rond 1900 (foto privécollectie)


33

Leven in de brouwerij

ANCRE MALINES ANKER MECHELEN 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8. 9.

Privécollectie Het Anker na 1904, (mogelijk 1920-1940) 290/80 mm 750 ml Bruin Vlak (CB3 3064 55) Beugelsluiting (verdwenen) Vol-automatisch Reliëfopdruk op de hals

De vermelding “CB” duidt op het Comptoir des Bouteilles te Brussel. Aan de positie van deze instelling kwam een eind door de affaire St.Gobain/BSN waardoor St.Gobain gedwongen werd haar glasbelangen in de flessensfeer samen te voegen met de fabrieken van baron d’Empain waardoor “Verlipack” ontstond (Soetens, 2001: p. 325)

Bry HET ANKER MECHELEN 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b.

Privécollectie Het Anker Ca 1920 260/65 400 ml Groen Vlak (CB I) Beugelsluiting (op zijkant rode tekstopdruk: VERRERIES J.B. GAASCH ANVERS) 5c. Vol-automatisch 6. Gezandstraalde tekst 7. 8. Soetens, 2001: p. 156 bovenaan BROUWERIJ HET ANKER MECHELEN 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b.

Privécollectie Het Anker ca 1910-1920 260/65 mm ml Groen Vlak (CB I) Beugelsluiting: blauwe tekstopdruk BROUWERIJ HET ANKER MECHELEN 5c. Vol-automatisch 6. Gezandstraalde tekst 7. 8.


Leven in de brouwerij

ANKER BREWERY NOT TO BE REFILLED 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8. 9.

Privécollectie Het Anker 2de kwart 20ste eeuw (?) 185/65 mm 330 ml Bruin Vlak Kroonkurk Vol-automatisch Reliëfopdruk op de hals en vertikaal gezandstraalde tekst op buik

Flesje gemaakt voor export naar Engeland

ANCRE MALINES ANKER MECHELEN 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6.

Privécollectie Het Anker midden 20ste eeuw (?) 290/80 mm 750 ml Bruin Vlak Kroonkurk Vol-automatisch Reliëfopdruk op de hals (papieren etiket Gouden Carolus)

7. 8.

1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8. 9.

HA 1 - 3 ca 1960 tot 1982 230/65 mm 360 ml Bruin Vlak (fles1: 7VB 64 ; fles2: 5766 CB 2 H.6) Kroonkurk Vol-automatisch Ingebrand email-etiket Soetens, 2001: p. 164 Het opschrift “TRAPPISTE” moest na protest van de erkende trappist-brouwerijen worden vervangen door “TRIPPEL”

34


35

1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

Leven in de brouwerij

Privécollectie WT Na 1962 - 1964-1965 (datering op fles bodem) 185/63 mm 250 ml Groen Vlak (25 CL 1964 W 1965) Kroonkurk Vol-automatisch Ingebrand email-etiket

1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

Privécollectie Het Anker ca 1966 tot 1983 230/65 mm 360 ml Bruin Vlak Kroonkurk Vol-automatisch Ingebrand email-etiket

1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

Privécollectie Het Anker Vanaf ca 1985 230/65 mm 330 ml Bruin Vlak Kroonkurk Vol-automatisch

Soetens, 2001: p. 164


Leven in de brouwerij

1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

PrivĂŠcollectie Het Anker ca 2000 290/80 mm 750 ml Bruin Vlak Kurk en draadkorf (Ă la champagne) Vol-automatisch

36


37

Leven in de brouwerij

Chevalier Marin Wim Tiri *

Brouwerij "Chevalier Marin", zoals vele Mechelaars haar gekend hebben, is een conglomeraat van verschillende brouwerijen. Ze strekte zich uit over een oppervlakte van 10.000 m² tussen de Befferstraat en de Veemarkt. Van "De Zeeridder" is reeds sprake in 1559, als brouwerij van de familie De Drijver. Deze brouwerij is blijven bestaan tot in 1888, toen een felle brand haar in de as legde. In 1629 liet de familie van Diepenbeeck vlak naast "De Zeeridder" een nieuwe brouwerij bouwen, "Het Hoefijzer". Deze brouwerij strekte zich uit van de Befferstraat tot aan de Varkensstraat en had goed onderhouden tuinen waar men rustig kon wandelen om nadien te genieten van een pint in één van de salons. Tijdens de Franse overheersing werden de namen van beide brouwerijen omgezet in "Le Chevalier Marin" en "Le Fer à Cheval". Na de brand van de in hout opgetrokken brouwerij "Le Chevalier Marin" in 1888, werd deze opgekocht door de eigenaars van de in steen gebouwde brouwerij "Le Fer à Cheval". De bierproductie werd zo verdergezet onder de naam "Le Fer à Cheval et Le Chevalier Marin". In 1907 werd de naam veranderd in "N.V. Brouwerij Chevalier Marin". Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd "Chevalier Marin" door de Duitse bezetter als centrale brouwerij aangeduid voor acht collega-brouwers uit Mechelen en omgeving. Vanaf 1920, onder leiding van de heer Degraux, kende de brouwerij een spectaculaire groei. Rond 1938 was er een jaarverkoop van hoge en lage gistingsbieren van ongeveer 250.000 hl. De Tweede Wereldoorlog remde de productie af en bij de afloop hiervan werd uitsluitend bier van lage gisting gebrouwen. De Supra-pils was het bekendste bier, naast (triple) CEM en Export. Tot de oudste kern dateerde het gebouw met de machinekamer, gebouwd in 1890 (volgens jaarsteen in de gevel), gelegen aan de Varkensstraat. Vervolgens waren er de brouwzaal (opgetrokken ca. 1906-1909), het gebouw met onder meer de gistkelders (uit 1924) en het kantoorgebouw in de Befferstraat (uit 1936).

Zijgevel brouwerij aan de Veemarkt voor de afbraak in 1993, bakstenen constructie uit het eerste kwart van de 20ste eeuw.


Leven in de brouwerij

38

In 1977 werd een belangrijke participatie genomen in de brouwerij "Zeeberg" in Aalst, bekend voor haar Bergenbier. De productie van dit bier kwam al snel naar Mechelen. Eind 1983 associeerde "Chevalier Marin" met brouwerij "De Gheest" in Aalst. Hieruit ontstonden de "N.V. Dendria brouwerijen". Van 31 mei 1986 af werden alle activiteiten overgeplaatst naar Aalst. In 1994 tenslotte werden de gebouwen gesloopt om plaats te maken voor sociale woonblokken.

De Zeeridder, Befferstraat 33-35, gebouwd ca 1910. (Toestand ca. 1966)

Detail voorgevel kantoorgebouw uit 1936, met een gebeeldhouwde zeeridder door H. Puvrez. Het gebouw is gesloopt in 1993. (Toestand ca. 1983)


39

Leven in de brouwerij

L. VAN DIEPENBEECK MALINES 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b.

Privéverzameling WT Laatste kwart 19de eeuw 310/80 mm 740 ml Bruin Vlak Klepbeugelsluiting (rode tekstopdruk: brasserie le chevalier marin malines) Opmerking: de fles is na de fusie van 1907 ook verder gebruikt, maar wel met de nieuwe naam op de porseleinen dop. 5c. Machinaal product 6. Reliëfopdruk 7. 8. Soetens geeft als datering voor dit type fles 1930-1940, maar dit komt niet overeen met de geschiedenis van de brouwerij, waarbij de naam "'Van Diepenbeeck" in 1988 werd gewijzigd in "Le Fer à Cheval et Le Chevalier Marin" (Soetens, 2001: p. 157)

L. VANDIEPENBEECK MALINES 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

CM-BvdB 16 Ca 1900 240/65 mm 340 ml Bruin Vlak Klepbeugelsluiting (verdwenen) Vol-automatisch Reliëfopdruk


Leven in de brouwerij

40

BRIES LE FER à CHEVAL ET LE CEVALIER MARIN STÉ AME ANC L. VAN DIEPENBEECK MALINES 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b.

CM-BvdB 5 Ca 1913 310/80 mm 740 ml Bruin Vlak Klepbeugelsluiting met rode tekstopdruk (BRASSERIE LE CHEVALIER MARIN MALINES) 5c. Machinaal product 6. Reliëfopdruk 7. Machinaal product 8. 9. Zelfde type fles als 1. ANCIENNEMENT L. VAN DIEPENBEECK (centraal staat een hoefijzer afgebeeld) 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7.

8.

Privéverzameling WT Ca 1910 ?/62 mm 330 ml Donkergroen Vlak Vermoedelijk inwendige sluiting Half-automatisch Reliëfopdruk Mogelijk Engeland of Duitsland. Tot 1915 had de Willhelmshutte in Nienburg het alleenvertongingsrecht voor de productie op het vast continent (Soetens, 2001: p. 179). Soetens, 2001: p. 168 onderaan

… MARIN MALINES 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

CM-BvdB 17 230/65 mm 340 ml Groen Vlak Kroonkurk Vol-automatisch Gezandstraalde tekst (afgesleten)

Advertentie uit 1913


41

Leven in de brouwerij

CHEVALIER MARIN 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b.

Privéverzameling Het Anker Ca 1920 240/60 mm Ca 340 ml Bruin Vlak Klepbeugelsluiting met rode tekstopdruk (BRASSERIE LE CHEVALIER MARIN MALINES) 5c. Vol-automatisch 6. Reliëfopdruk op de schouder 7. 8.

1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

CM-BvdB 15 1946 225/65 mm 340 ml Groen Vlak (V 1946 U) Kroonkurk Vol-automatisch Geen (papieren etiket 'BOCK')


Leven in de brouwerij

CHEVALIER MARIN 33 cl 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

CM-BvdB 9 (foto links) 225/65 mm 340 ml Groen Vlak (CB 3 2248 * B2) Kroonkurk Reliëfopdruk

CHEVALIER MARIN 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

CM-BvdB 10 (foto rechts) 225/65 mm 340 ml Lichtgroen Vlak (CB 1527 33 cl 46°) Kroonkurk Reliëfopdruk België

CHEVALIER MARIN 33 CL (Schildje met CM) 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a.

CM-BvdB 18 en CM-BvdB 11 (met etiket) 1953 (gedateerd op bodem) 230/65 mm 340 ml Bruin Vlak (chevalier marin 33cl: sobever 1953 VW) 5b. Kroonkurk 5c. Vol automatisch 6. Reliëfopdruk (op schouder een schildje en onderaan tekst) en papieren etiket (BOCK) 7. Société Belge de la verrerie (SOBEVER) 8. 9. Vertikale ribben op schouder

42


43

Leven in de brouwerij

Schildje met CM 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

CM-BvdB 20 292/82 mm 750 ml Bruin Vlak (chevalier marin 75cl) Beugelsluiting (verdwenen) Reliëfopdruk (op schouder)

CHEVALIER MARIN 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8. 9.

CM-BvdB 4 Ca 1950 220/65 mm 300 ml Bruin Vlak (CM 1782 48°) Kroonkurk Vol-automatisch Reliëfopdruk (op schouder) Soetens, 2001: p. 162. Flessen bedoeld voor export

Schildje met CM 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7.

CM-BvdB 14 1964 170/60 mm 260 ml Bruin Vlak (chevalier marin 2 malines 1964 1/3L) Kroonkurk Vol-automatisch Reliëfopdruk (op schouder) (en resten van opgedrukt etiket 'SUPRA')


Leven in de brouwerij

8. Schildje met CM 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a.

CM-BvdB 21 1956 (gedateerd op bodem) 175/65 mm 330 ml Bruin Vlak (chevalier marin 2 malines 1956 1/3 L) 5b. Kroonkurk 5c. Vol-automatisch 6. Reliëfopdruk (op schouder) (papieren etiket 'CEM') 7. 8.

CHEVALIER MARIN 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

CM-BvdB 12 ca 1950 170/60 mm 260 ml Bruin Vlak Kroonkurk Vol-automatisch Reliëfopdruk (op schouder) (en papieren etiket 'PILS ROYAL')

44


45

Leven in de brouwerij

Lamot Wim Tiri *

Volgens de Mechelse archieven bevond zich in 1627 op de plaats van het latere "Lamot", aan de oever van de Dijle, brouwerij "De Croon". In 1855 verwierven Charles en Richard Lamot de meerderheid van de aandelen van deze brouwerij1 . Met de overname in 1862 van de Mechelse brouwerij "Het Plein"2 werd overgegaan tot een fusie onder de naam "Brasseries et Malteries de la Couronne et de la Pleine", of kortweg "Brouwerij De Kroon en De Plein". In 1874 kwam het tot een splitsing. Richard Lamot richtte in de Drabstraat een nieuwe brouwerij op onder de benaming "De Dijle"3. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd door de Duitsers uit brouwerij "Lamot" al het koperen materiaal en deel van de houten vaten aangeslagen om er noodbruggen mee op te richten. De toenmalige installaties werden dan ook vervangen door ijzeren om zo toch te kunnen blijven brouwen. Na de oorlog, in 1922, liet CĂŠsar Lamot een nieuwe brouwerij bouwen voor het brouwen van bieren van lage gisting, goed voor een capaciteit van 70.000 hl. Samen met Louis Lamot (eigenaar van de Boomse brouwerij "De Rolaf") wordt in 1927 Lamot Ltd, met zetel in Londen, gesticht. Sindsdien kende Lamot een grootse uitbreiding. Tussen 1935 en 1970 werden door de familie Lamot 13 brouwerijen aangekocht, waaronder in 1955 de Mechelse brouwerij Jacobs. In 1970 volgde er een samensmelting met de Engelse groep "Bass Charrington" en werd de groep Lamot omgevormd tot "Bass Belgium NV". De opslorping in 1981 door Interbrew betekende het einde van de brouwactiviteiten in Mechelen in 1994. De sloping van de gebouwen volgde eind 2000. Enkel het brouwgebouw is behouden en wordt verbouwd tot erfgoedcentrum. Het Lamot-complex bestond uit verscheidene gebouwen, gelegen tussen de Guldenstraat, de Hertshoornstraat, de Adegemstraat en de Dijle, en gescheiden door de Van Beethovenstraat en het Zwaanstraatje. Door de uitbreiding van de brouwerij verdwenen sommige kleine straatjes (zoals het

De verschillende brouwerij-gebouwen van de groep Lamot


46

Leven in de brouwerij

Waterstraatje (in 1883) en de Sint-Annastraat. Ook verdween een hele wijk met onder meer de SintAnnakapel en het huis "De Pekton"). Bij archeologisch onderzoek in 2001 kwamen bewoningssporen aan het licht, evenals restanten van de oudste omwalling4 . Desondanks de belangrijkheid van Brouwerij Lamot in het Mechelse, ontbreken er de flessen in dit overzicht. Slechts ĂŠĂŠn exemplaar komt in verschillende verzamelingen voor. Porseleinen flesdoppen zijn er wel gekend.

(1)

De familie Lamot had in Boom de brouwerij "De Rolaf", opgericht in 1802 door Petrus Jacobus Lamot. Het zijn kleinzoon Charles en diens Neef Richard die "De Croon" in Mechelen overnamen.

(2)

Gelegen op de hoek van 't Plein en de Zoutwerf (later de garage van brouwerij Lamot, momenteel een appartementblok.)

(3)

Nu: Drabstraat 1, het gebouwencomplex maakt momenteel deel uit van een home voor senioren.

(4)

Opgraving onder leiding van Werner Wouters (I.A.P.). Meer informatie in de Archeologische Nieuwsbrieven van de stad Mechelen. Brouwerij Lamot net voor haar sluiting in 1994

Het Van Beethovenstraatje in 1938, met rechts de brouwerij en links de bottelarij. Helemaal achteraan staat de Pekton.

Reclamepaneel 1932


47

Leven in de brouwerij

L - LAMOT L - LAMOT 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

CM-BvdB 6 2de kwart 20ste eeuw - Louis Lamot 185/65 mm 330 ml Bruin Vlak (2120 D 33 cl T50) Kroonkurk Machinaal product Reliëfopdruk (op schouder)


Leven in de brouwerij

Porseleinen flesdoppen

Rode tekstopdruk: Jos Lamot (ca 1900?)

Rode tekstopdruk: Louis Lamot (eerste kwart 20ste eeuw)

Rode tekstopdruk: Louis Lamot (na 1927 ?)

Rode tekstopdruk: Lamot (tweede kwart 20ste eeuw)

48


49

Leven in de brouwerij

Nog enkele andere Mechelse brouwerijen Wim Tiri *

BRASSERIE DECOCQ DC MALINES BON - BRUX 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b.

CM-BvdB 2

250/75 mm 340 ml Groen Vlak Beugelsluitingmet rode tekstopdruk: (BRASSERIE DE COCQ MALINES) 5c. Semi-automatisch product met opgedreven mondring 6. Gezandstraald tekst 7. 8.

L. DE WIT LA PLAINE 32 MALINES 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b.

CM-BvdB 7 Ca 1920 245/65 mm 340 ml Groen Vlak Beugelsluiting met rode tekstopdruk: (LOUIS DEWIT PLEIN 32 MECHELEN), opschrift op zijkant: (VERRERIES J.B.GAASCH ANVERS) 5c. Machinaal product 6. Reliëfopdruk 7. 8. Soetens, 2001: p. 156 bovenaan


Leven in de brouwerij

A. DUREZ - VAN HORENBEECK

< RUE JAN BOL 30 MALINES 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8. 9.

CM-BvdB 1 Voor 1927 255/75 mm 380 ml Groen Licht opgestoken bodem Beugelsluiting (verdwenen) Semi-automatisch product met opgedreven mondring Gezandstraalde etiket Van Deventer glasfabrieken Schiedam/Delft Een porseleinen top - gevonden in het baggerslip van de Dijle - heeft als rood opschrift: (A. DUREZ - VANHORENBEECK RUE JEAN BOLS MALINES). (op de zijkant staat het opschrift: (Van DEVENTERS GLASFABRIEKEN) (Op de porseleinen dop staat vermeld: rue Jean Bols, terwijl het Jean Bol moet zijn. Denkelijk hebben ze zich vergist met de Bols-jenever.)

De glasfabriek "Van Deventer uit Schiedam (en later ook in Delft) had een productie van 1854 tot 1926 wanneer ze werd gefusioneerd met “Vereenigde Glasfabrieken�. In 1912 werd er in Delft de eerste vol-automatische Owensflessenmachine geplaatst (gevolgd door een tweede in 1917), een primeur voor Nederland. De fabrieken in Schiedam stelden in 1872 werk aan 82 man, die samen 2 miljoen zwart-glazen jeneverflessen maakten. In 1886 werd een fabriek voor groen glas en in 1898 een voor wit glas gebouwd. De fabricage gebeurde er voornamelijk manueel. Vanaf 1927 lag de productie in Schiedam stil. (Soetens, 2001: p. 316-319.)

50


51

Leven in de brouwerij

GEBRS BISSCHOP TEL 12478 MECHELEN 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b.

Privécollectie Het Anker Na 1906 260/65 mm ml Groen Vlak (CB2 90S 2-41) Beugelsluiting met op de zijkant rode tekstopdruk: (VERRERIES J.B. GAASCH ANVERS) De grootste glasindustrie in België zonder schoorsteen. Dit bedrijf bestaat nog steeds, maar heeft haar zetel verhuisd naar Mollem. De activiteiten van Gaasch Packaging werden opgestart in 1906 door Jean-Baptiste Gaasch en het bedrijf is sindsdien uitgegroeid tot één van de belangrijkste wereldwijde handelaars/agenten uit de verpakkingssector, met klanten in alle vijf de continenten 5c. Semi-automatisch product met opgedreven mondring 6. Gezandstraalde etiket 7. 8.

HUIS OPDEHEYDE - NEES BIEREN MECHELEN 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

CM-BvdB 3 Ca 250/68 mm 400 ml Groen Vlak Beugelsluiting (verdwenen) Semi-automatisch product met opgedreven mondring Reliëfopdruk


Leven in de brouwerij

BRASSERIE LA VIGNE TEL. 160 MALINES 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

Privécollectie Het Anker

Bruin Vlak Schroefdop (binnenschroefdraad) Gezandstraalde etiket

DEPOT MAEZENBIER H&F MECHELEN 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b.

Privécollectie Het Anker

260/65 mm ml Groen Vlak Beugelsluiting met rode tekstopdruk: (DEPOT MAEZENBIER * H & F * MECHELEN) 5c. Semi-automatisch product met opgedreven mondring 6. Gezandstraalde etiket 7. 8.

52


Leven in de brouwerij

53

DEPOT VANHERENT 178 LEUVENSCHESTEE TEL. 701 MECHELEN 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b.

Privécollectie Het Anker Voor 1927 260/65 mm ml Groen Vlak (CB 1598 45°) Beugelsluiting met rode tekstopdruk: (DEPOT VAN HERENT TEL 701 (?) ST. LEUVEN 172 MECHELEN), op zijkant: (Van DEVENTERS GLASFABRIEKEN) 5c. Semi-automatisch product met opgedreven mondring 6. Gezandstraalde etiket 7. 8. 9. Er zijn ook andere porseleinen doppen bekend: DEPOT VAN HERENT * MECHELEN * TEL. 701

ED. MOORTGAT - MEEUS 33 HANSWYCKSTR MECHELEN 1. 2. 3a. 3b. 4. 5a. 5b. 5c. 6. 7. 8.

CM-BvdB 8 1920-1930 315/90 mm 980 ml Kleurloos Vlak (CB 9.40) Schroefdop (binnenschroefdraad) Volautomatisch Gezandstraalde etiket Soetens, 2001: p. 179

Op het nummer 33 in de Hanswijkstraat was er in 1903 de zaak van V. Steenackers, die wijnen en likeuren verkocht. Eduard Moortgat heeft deze zaak overgenomen en uitgebreid tot in 1968.


54

Leven in de brouwerij

Gekende brouwerijen voor 1800

Brouwerijen in 1817

Adegemstraat De Zwaan (reeds voor 1775) De Hertshoorn (1544) Befferstraat De Tent Het Hoefijzer De Zeeridder Nieuwe Beggaardenstraat De Gulden Zon (1662) Bruul Gulden of Groote Kruis De Hert (1647) De Brouwketel (1647) Korte Bruul De Eenhoorn Katelijnestraat De Olifant1 De Groote Zon2 Stassartstraat De Groote Brouwketel De Dijle De Sleutel (1647) Guldenstraat Sint Joris (1611) Hanswijkstraat De Lelie (1647) Sint Peeters (1800) Haverwerf In den Ancker Den Rozenhoed (1775) Hoogstraat De Witte Lelie (1556) De Vuurpan Huidevetterstraat Den Turf Merodestraat De Hazewind Onze Lieve Vrouwestraat De Rooden Haan (1370) De Grooten Keizer (tijdens de Franse Periode ook gekend als 'Grooten Kabeljauw') Den Engel Lange Schipstraat De Brouwkuip (1559) Steenstraat (de huidige Van Beethovenstraat) De Croon (1627) Zoutwerf De Drie Koningen (1647) De Lelie Vijfhoek De Wijngaard (1775) Drapstraat De Mol

Backx (au Lion) Backx Fils (au Cygne) De Mayer Vve De Vyver Parasiers Scheppers (Ă l'Ancre) Scheppers (au cornet de poste) Vermeulen (Ă la Clef) Vve Scheppers (au faucon) Vermeulen (au cerf) Vermeulen fils Michel Croes

Brouwerijen in 1828 A-B-straat Backx (In de Leeuw) De Cocq Scheppers Adegemstraat Bosselaers Breys Befferstraat Wwe De Drijver P.T. Pansius Parasiers Van Diepenbeeck Beggaardenstraat Bernaerts Bruul Bernaerts Van Caster Hanswijkstraat Broers Wwe Timmermans Wwe Vandenboeyenas Nekkerspoel H. Lauwers Van Cantfort Onze Lieve Vrouwstraat De Brouwer Schoolstraat Huybrechts Schoutetstraat Van Kiel (De Posthoorn, gebouwd omstreeks 1810 op de gronden van het verdwenen Bethanienklooster. Verkocht rond 1928)


55

Leven in de brouwerij

Sint-Katelijnekerkhof Van Kerm-Michiels Sint-Katelijnestraat H. Van Kiel Wittmann Steenstraat (de huidige Van beethovenstraat) Lenoir Zoutwerf Wwe Scheppers (De Drie Koningen, ook gekend als 'De Kevie')

(1) (2)

* **

Neffen de brugghe op den 12 X-bre 1716, is Joos Paulers Scheppers ende Chatharina Theresia De Gortter in dit huys gegoeyt" (wijkb nr 3, f째 60), afgebroken in 1875 om plaats te maken voor de magazijnen Huygebaert. (Woonhuis van pensionnaris Arnold de Fumal (1617-1643). "op den lesten juny 1650 syn Cornelis Gootens, brouwer, ende Cath. Van Thielen, gegoeit in seker groot huys in de Catharinastrate, tusschen 't huys den yzeren kerff ende 't huys den Ingel agter ten watere" (Scab, akt nr 271, f째 162 v째); "op den 8 9-ber 1700 is Petrus Scheppers in dit hys gegoeyt" (wijkb nr 3 f째 58); in 1782 is het eigendom van Cornelis Scheppers; in 1775 is het met hoge puntgevel verbouwd; in 1828 is het complex verkocht aan Cornelis Back en Jan Baptist Wauters - beiden reeds lang huurder. In 1875 is het geheel in 2 woningen opgedeeld door Charles Van Asbroeck. De brouwerij was ook gekend als 'De Donderbusse'.

Wim Tiri - Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie v.z.w. - Paardenstraatje 15 - 2800 Mechelen Johan Soetens - Sweelincklaan 16 - 3055 WT Roterdam (jsoetens@hetnet.nl)

Deze bijdrage kwam tot stand met de vriendelijke medewerking van brouwerij Het Anker en Guido De Coninck (voor de foto's uit het archief van Onzia). Graag ook de meeste dank naar de heer Johan Soetens voor de bereidwillige medewerking.



Glas uit de kelder

66

Glas uit de kelder Wim Tiri*

Bij de opgravingen van de voormalige abdij Roosendael in Sint-Katelijne-Waver werd in 1999 aan de zuidoostelijke hoek van de ruĂŻne van het abdissenkwartier (en latere kasteeltje), op een diepte van 2 meter een klein laag keldertje aangesneden1. Dit keldertje moet gezien zijn constructie en muurverbanden zeker ouder zijn dan het abdissenkwartier uit het midden van de 17de eeuw, gebouwd onder leiding van abdis Van Laethem (1639-1662) en afgewerkt onder abdis Van Eywerven (1663-1679). Uit het archeologisch en historisch onderzoek is gebleken dat bij deze bouwwerken gedeeltelijk gebruik is gemaakt van de muren en funderingen van een ouder gebouw, vermoedelijk uit de bouwcampagne van abdis De Fraisne (1598-1618)2. Abdis De Fraisne had immers de intentie om de abdij volledig te herstellen, nadat beeldenstormers en Spaanse troepen haar helemaal hadden verwoest. Helaas vormden rondtrekkende roversbenden een potentieel gevaar en werd de abdij weer verlaten. Pas na het verdrag van MĂźnster (1648) worden de werkzaamheden aan de abdij hervat. Het keldertje in kwestie was eerder laag en had een (verdwenen) tongewelf (baksteenformaat 160 x 75 x 40 mm) en een eenvoudig bakstenen vloertje. De vulling bestond hoofdzakelijk uit (bak)steenpuin. In de westelijke muur was een rechthoekige opening van 56 x 74 cm (en 22 cm boven het vloertje) uitgespaard, vermoedelijk de toegang tot dit keldertje. Deze opening was bij de bouw van het abdissenkwartier van abdis Van Eywerven met puin gedicht, waaruit kan geconcludeerd worden dat het keldertje toen geen functie meer had. Een gelijkaardige kelderruimte werd aangetroffen bij het archeologisch onderzoek van het zogenaamde Pesthuis. De verdwenen voorbouw van dit gebouw had eveneens een laag gewelfd

keldertje, met een kleine toegang3. Een ander klein laag keldertje is nog bewaard in het zgn. Grachthuis, onderdeel van het toenmalige gastenkwartier ge- of verbouwd onder abdis de Berghe (1742-1754). Welke de eigenlijke functie was is niet geweten, maar opslag van voorraad is niet uitgesloten. Bij het uitgraven van dit keldertje werden op de vloer een aantal opmerkelijke vondsten gedaan, waarbij het glaswerk niet onbelangrijk is. Tot de belangrijkste gevonden glastypes behoren een berkemeier, 2 identieke vleugelglazen, een beker met ringvormige groeven, een schaaltje (?) en twee wijnflessen. Tijd om in de hiernavolgende bijdrage even bij de 17de-eeuwse glasproductie stil te staan.

Waldglas en varenglas Het groene waldglas en varenglas zijn ontstaan omstreeks het jaar 1000, midden een Europese politiek-economische crisis. Soda was als smeltmiddel niet langer te krijgen en werd dan vervangen door potas (as van (beuken)hout of varens). Omdat de as zelden voldoende gezuiverd werd, is deze glassoort van vrij slechte kwaliteit. De houdbaarheid in de bodem is dan ook soms slecht. Eenmaal opgegraven begint het vaak snel te schilferen of te iriseren. De productie van waldglas vond overwegend plaats in de uitgestrekte Duitse wouden ten oosten van de Rijn, varenglas werd eerder ten westen van de Rijn geproduceerd. Als voornaamste productieperiode voor het walden varenglas kan de 10de tot het begin van de 17de eeuw vooropgesteld worden. Uit het keldertje komt een fragmentaire berkemeier in helder groen glas. Helaas ontbreekt de voet, maar vermoedelijk was deze opgebouwd uit een gewonden glasdraad. Op de schacht zijn


67

Glas uit de kelder

twee rijen van elk drie braamnoppen aangebracht. Een geribd bandje scheidt de schacht van de rechte conische kelk. (Fig. 1a en 1b) Algemeen wordt dit type van berkemeier gedateerd in de eerste helft van de 17de eeuw4. Een gelijkaardige berkemeier is gevonden in Brussel5.

Glas 'à la façon de Venise' Al in de 13de eeuw bestond er in Venetië een bloeiende glasindustrie waar eenvoudig gebruiksglas werd gemaakt. Onder invloed van de Islamitische glasblazerskunst ontstond het cristallo, gemaakt van soda uit Syrië en kiezels van zuiver kwarts. Het resultaat was een kleurloos kristallijn glas met een uitgebreid hoog versierd vormengamma. Ook in onze streken, en vooral in Antwerpen, werd deze glassoort geïmiteerd. Uitgeweken Italiaanse glasblazers begonnen in het midden van de 16de eeuw met de productie van glas 'à la façon de Venise', een kristallijn glas met een grijze tint gemaakt van sodahoudende zeewierassen afkomstig uit het middellandse zeegebied. Als productieperiode kan de tweede helft van de 16de en vrijwel de hele 17de eeuw vooropgesteld worden. Henkes plaatst het einde van het façonglas in 1713, wanneer met de Vrede van Utrecht handelsbelemmeringen werden opgeheven en het Engels loodglas kond worden verkocht op het Europese continent6. Van de gevonden glazen behoren de bekers met ringvormige groeven, de vleugelglazen en het schaaltje tot het type “à la façon de Venise”

Fig. 1a: Waldglas

1. Beker met ringvormige groeven Deze kleurloze, cilindervormige beker, versierd met smalle horizontale optisch geblazen ribben, heeft geen voetring. Dit bekertype wordt vaak ook stapelbeker genoemd en komt vaak voor in archeologische contexten uit de 17de eeuw. De hoogte van deze beker bedraagt vermoedelijk 55mm (Fig 2 - reconstructietekening). Volgens Denissen zouden bekers met veel (smalle, 5 of meer) banden in het tweede kwart van de 17de eeuw te dateren zijn, deze met weinig (en brede) banden in het tweede kwart van de 17de eeuw7. De beker uit het keldertje heeft mogelijk 5 ribben en zou dus te dateren zijn in het tweede kwart van de 17de eeuw. Ook Henkes deelt deze mening8. Gelijkaardige bekers zijn gevonden aan de

Fig. 1b: Waldglas


Glas uit de kelder

68

Graanmarkt te Brussel (niet gedateerd), in het Hof Bauwens-Van der Boyen te Mechelen en te Antwerpen9. .

2. Vleugelglas De eigenheid van dit kelkglas zit in de versiering van de stam en de vleugeltjes aan weerszijde hiervan. De eerste vleugelglazen werden in de eerste helft van de 16de eeuw geproduceerd in Venetië, pas op het einde van deze eeuw was er ook een productie in Antwerpen. De lokale productie onderscheidt zich van de Italiaanse door haar stamversiering. Bij de Italiaanse glazen is er een holle stam met aan weerszijden een vleugel in blauw glas o.m. in de vorm van zeepaardjes. De lokale glasblazers waren inventiever. Zij vervingen de holle stam door een in elkaar gestrengelde glasdraad. Deze glasstaaf was meestal samengesteld uit ineen gedraaide kleurloze en/of gekleurde draden. De uiteinden van de staaf werden vaak van vleugeltjes (soms in blauw glas) met een wafelpatroon voorzien.

Fig. 2: Beker met ringvormige groeven

Het keldertje leverde twee identieke vleugelglazen op. Beide glazen zijn archeologisch volledig en in hun eenvoud heel sierlijk. De stam is gevormd uit een getorste staaf met een ingewonden witte en blauwe glasdraad voor het ene glas en een witte en rode voor het andere glas en bezet met kleurloze gewafelde vleugeltjes. De glazen staan op een licht conische voet en hebben een smalle trechtervormige kelk. Dit glastype komt heel frequent voor en wordt hoofdzakelijk gedateerd in de eerste helft van de 17de eeuw10. (Fig. 3)

3. Schaaltje Bijzonder, en zonder vergelijkingsmateriaal, zijn een drietal fragmenten van wat mogelijk een kleine tazza was met een randdiameter van vermoedelijk 129 mm. Het zeer fijne kleurloze glas is van een bijzondere hoge kwaliteit. Vergelijkingsmateriaal ontbreekt echter om een verdere toewijzing te kunnen verantwoorden. (Fig. 4)

Fig.3: Glas 'à la façon de Venise'

Schenkgerei Glazen flessen als transportmiddel over lange afstand werden lange tijd omwille van hun breek-

Fig. 4: schaaltje


Glas uit de kelder

69

baarheid niet gebruikt, wel als tijdelijk recipiënt. Pas in het laatste kwart van de 17de eeuw wordt het bottelen in flessen algemeen. De flessen worden slanker en krijgen een verkorte hals, de bodem wordt naar binnen gedrukt en een stop wordt noodzakelijk. Terwijl aanvankelijk de flessen werden afgesloten met was, leer of perkament, doet nu de kurk haar intrede. De eerste kurken waren conisch en staken een stukje uit om ze makkelijk uit te trekken. Met de uitvinding van de kurkentrekker in het laatste kwart van de 17de eeuw, kon de kurk helemaal in de fles gedrukt worden. Een glasring aan de rand zorgde voor de nodige stevigheid. Als voornaamste productiecentrum voor de flessen uit de 17de eeuw wordt Duitsland (en vooral Hessen) naar voor geschoven, naast Noord-Frankrijk en Engeland. De flessen werden geblazen in groen glas. Uit het keldertje komen twee flessen van het 'bloempot'-type (Fig. 5 en 6). Engeland was lang het productiecentrum bij uitstek, waar grote dikwandige flessen geblazen konden worden. Door het gebruik van steenkool in de glasovens werden immers hogere temperaturen bereikt dan de in onze streken en Duitsland traditioneel gestookte houtovens. Wanneer omstreeks 1700 ook op het continent met steenkool werd gestookt, neemt het belang van de Engelse productie af. Het 'bloempot'-type is een in het midden brede ronde fles, naar onderen wat taps toelopend en met een sterke versmalling naar het halsgedeelte. Beide gevonden flessen hebben een koepelvormige ziel (met een breed pontilmerk) en een inhoud van ongeveer 750 ml. Dit flestype toont de overgang van de aanvankelijk uivormige wijnfles tot de hedendaagse cilindrische fles. Deze flesvorm is te dateren tussen ca. 1725 en ca. 180011. Johan Soetens wijst de productie van deze flessen toe aan Noord-Frankrijk, waar deze werden gebruikt voor de verpakking van Calvados. Als datering geeft hij de periode 1730175012.

Fig. 5

Datering Net als voor aardewerk weerspiegelt de kwaliteit van het glaswerk de rijkdom van de toenmalige Cisterciënserinnen. De eerste glazen zijn te plaatsen in de eerste helft van de 17de eeuw, wanneer de voorkeur uitging naar het fijne 'façon de Venise'-glaswerk (met o.m. de elegante vleugelglazen).

Fig. 6


70

Glas uit de kelder

De datering van de drinkglazen komt overeen met de bouwgeschiedenis van het klooster maar niet met de bewoning. Immers, het is abdis Catharina de Fraisne die in 1609 de abdij grotendeels liet heropbouwen, de vermoedelijke bouwperiode van het keldertje. Korte tijd wordt de abdij bewoond maar onrust in de omgeving doet de zusters terug naar de refugie in Mechelen verhuizen. Pas in 1660 laat abdis Johanna van Laethem het klooster helemaal afwerken. De flessen en het pijpje (zie verder) daarentegen wijzen in de richting van de bouwcampagne van abdis Ludwina Van der Nath (1720-1742). Zij liet binnen het abdissenkwartier belangrijke interieurwijzigingen doorvoeren. Dit is archeologisch vastgesteld binnen de kasteelruïne13. Een vraag die wel niet opgelost is, is de functie van de kelder. Heeft het keldertje nog dienst gedaan in het abdissenkwartier van Joanna van Laethem? Vermoedelijk niet aangezien de enige toegang bij de bouw ca. 1648 werd gedicht. De vraag is dan of het tongewelf toen nog aanwezig was of verdween dat pas bij de verbouwingen door abdis Van der Nath? De enige zekerheid is de uiteenlopende datering van de archeologica. De drinkglazen zijn te dateren in de periode dat het klooster nagenoeg onbewoond was. De paar bewoners waren voornamelijk (armere) werkzusters en leken. De flessen en de pijp daarentegen wijzen naar de interieurswijzigingen. Als (voorlopig) besluit kan dus gesteld worden dat het keldertje mogelijk afkomstig is van een gebouw van voor 1648, en zeker geen dienst meer deed in de regeerperiode van abdis Van der Nath. Ook vertellen de glazen en het pijpje veel over de rijkdom van de abdij, maar zijn ze in dit bestek meer van belang voor de datering.

Bibliografie Archeologie in Brussel, 2001: Archeologie in Brussel 4. Rond de eerste stadsomwalling, Brussel, 2001. De Bleser, 1991: C. DE BLESER, Het glas, in De Brugse Burg, Brugge, 1991, p. 231 - 244. Denissen, 1985: S. DENISSEN, De glasvondsten uit de afvalputten van huis "Hermale", venusstraat 18a te Antwerpen, in Bulletin van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en Grotonderzoek, 1985, nr. 6, p. 9 - 44. Denissen, 1988: S. DENISSEN, Glas te Antwerpen in de 16de en de 17de eeuw, in Bulletin van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en Grotonderzoek, 1988, nr. 2, p. 15 - 3 4 . Devos, 2004: W. DEVOS en W. TIRI, Glasrijk verleden. Glas uit een beerput, Mechelen, 2004. Fontaine, 2001: Les verres de la rue du Vieux-Marché-auxGrains: un bel ensemble du XVIIe siècle, in Rond de eerste stadsomwalling, (Archeologie in Brussel, 4), Brussel, 2001, p. 153-172. Henkes, 1994: H.E. HENKES, Glas zonder glans. Vijf eeuwen gebruiksglas uit de bodem van de Lage Landen 1300 - 1800 (Rotterdam Papers 9), Rotterdam, 1994. Kersing, 1996: V.L.C. KERSING, Bewoning aan het Lange Voorhout, in Tussen koor en controle (VOM-reeks, nr. 3), Den Haag, 1996. Soetens, 2001: J. SOETENS, In glas verpakt. Packaged in glass. European bottles, their history and production, Amsterdam, 2001. Swinnen, 1991: W. SWINNEN, Archeologisch onderzoek van "pesthuis" van de abdij Roosendael (Sint-Katelijne-Waver). Voorlopig rapport, in Tijdschrift Mechelse Vereniging voor Archeologie, Mechelen, 1991, jg. 12, nr. 3, p.16 - 29. Tiri, 1997: W. TIRI, Abdij Roosendael 'na Mechelen de voornaamste plaats van de omgeving', Sint-Katelijne-Waver, 1997. Tiri, 2002: W. TIRI, "En toen viel de bom". Van adellijke abdij tot ontspannend lusthof. Woelige geschiedenis van een Cisterciënserinnenabdij in Sint-Katelijne-Waver, in Opgetekend Verleden 1, Jaarboek MVSA, Mechelen, 2002.


Glas uit de kelder

71

(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) (10) (11) (12) (13)

*

Opgraving door vzw Jeugd en Kultureel Erfgoed van 1996 tot 1999. Tiri, 1997 en Tiri, 2002: p. 65-86. Swinnen, 1991: p. 16-29. Henkes, 1994: p 195. Fontaine, 2001: p. 165 nr. IRPA 33. Henkes, 1994: p. 15. Denissen, 1988, p. 28. Henkes, 1994: p. 147. Fontaine, 2001: p. 159 nr. IRPA 16 (Brussel), - voor Mechelen is de publicatie in voorbereiding - Denissen, 1985: p. 18, fig. 5 nr. 225 (Antwerpen). Henkes, 1994: p. 221, nr. 48.5; Fontaine, 2001: p.157, nr. IRPA 2, Devos, 2004: p. 25. De Bleser, 1991, p. 241; Henkes, 1994, p. 288, nr. 59.14 Archeologie in Brussel, 2001: p 236. Soetens, 2001: p. 110. Tiri, 1997: p. 26-29.

Lange Nieuwstraat 42 - 2800 Mechelen


Een non die een pijpje roken kon‌

72

Een non die een pijpje roken kon? Een Goudse pijp uit de abdij van Roosendael te Sint-Katelijne-Waver Wim Tiri * Bij de opgravingen in en rond het voormalige abdissenkwartier -later kasteeltje - in het domein Roosendael te Sint-Katelijne-Waver werden enkele opmerkelijke vondsten gedaan. Sommigen ervan kwamen aan bod in dit en voorgaande jaarboeken. Samen met het glas (zie: "Glas uit de kelder") kwam ook een volledige pijp aan het licht.

Korte inleiding over de geschiedenis van het tabaksgebruik Hoewel we hier niet dieper zullen ingaan op de vormevolutie van de kleipijp en evenmin op de geschiedenis van het tabaksgebruik in onze streken, kan een korte inleiding hieromtrent nuttig zijn. Roken, waaronder ook het pijproken, is van alle tijden. Plinius de Oudere (23/24-79 n.Chr.) schreef dat de Romeinen de rook, afkomstig van verbrande kruiden, door middel van een holle rietstengel inhaleerden. Het waren echter de Indianen die de pijp ontwikkelden en ze aanwenden om te roken. Dit blijkt althans uit grafvondsten uit de Hopewell-cultuur (ca 127 v.Chr. 628 n.Chr.). Ook de Maya hebben gerookt. Columbus kwam in 1492 met het gebruik in aanraking. Langzaam maar zeker kwam het tabak roken bij ons in zwang, eerst bij de ambachtslieden en zeevaarders, later bij de hele bevolking. Vooral Hollandse kooplui zagen in dat de handel in tabak flinke winsten kon opleveren. Het is dan ook niet

Het trechtervormig model (naar Duco, 1987: p. 45 nr. 84)

onlogisch dat de oudste (Europese) kleipijpen uit Nederland afkomstig zijn. De vroegste kleipijpen waren eerder klein van ketel en dik van steel. Reden hiervoor was de hoge tabaksprijs, de betrekkelijk zware tabel en de ongeschikte kleisamenstelling. Naarmate de tabak goedkoper en de samenstelling van de klei beter werden, groeide het volume van de ketel en versmalde de steel.

Goudse pijpen met een fijne kwaliteit Het pijpje uit Roosendael is er eentje met een trechtervormige pijpenkop. D.H. Duco verbindt dit type aan de stad Gouda1. De oudste verwijzingen naar het bestaan van pijpenmakers in Gouda zijn te vinden in een acte uit 1625, waarin het onrechtmatig gebruik van een pijpmerk wordt aangevochten. Dat toen al merken werden gekopieerd, wijst er op dat er al een zekere productie moet geweest zijn. Belangrijk is ook dat in die acte wordt verwezen naar het bestaan van pijpenmakers in 1617. In 1660 richtten de pijpenmakers van Gouda een gilde op. Al snel ontwikkelde zij een nieuw pijpmodel. De Goudse pijp onderscheidde zich van haar concurrenten door haar fijne kwaliteit. De pijpen werden geglaasd; dit wil zeggen dat ze met een agaatsteen werden gepolijst. Deze werkmethode gaf de pijp een verfijnd uitzicht. Men kan twee soorten onderscheiden: de porceleijne en de fijne pijpen. Bij de eerste soort was de hele pijp geglaasd, bij de tweede enkel de kop. Daarnaast was er ook de groffe soort. Dat betrof de mindere keus. In 1686 vaardigde de gilde nieuwe wetten uit, waardoor het verboden werd om de activiteiten van pijpen maken en pijpen verkopen, te combineren. Zo kon het ambacht van pijpenmaker zich verder specialiseren. Omstreeks 1680 ontwik-


73

kelden de pijpenmakers - op vraag van de rokers om meer tabak te roken - een pijp met als voornaamste kenmerken de dunwandigheid van de ketel en de optimale fijnheid van de steel. Uitgaande van het dubbelconisch model, werd de ketel vergroot en zo ontstond een trechtervormig pijpenkop. Omdat hierbij de massa klei afnam, bracht dit een verslanking van de steel mee. De standaardlengte van deze pijp evolueerde aldus naar 17 duim of 45 centimeter. Er kwamen ook langere pijpen voor, zelfs met een lengte van 37 duim (96 centimeter) of meer2. Dit elegante model was enorm populair vanaf ongeveer 1690 tot 1740. De eerste helft van de 18de eeuw was voor de Goudse pijpnijverheid de absolute bloeiperiode, met meer dan 400 zelfstandige pijpenmakers. Uiteraard leidde dit succes naar concurrentie. De specifieke merken en decoraties werden geïmiteerd en de modellen nagemaakt.

Trechtervormige pijpen Ondertussen raakte het pijproken haast algemeen ingeburgerd. Tussen 1700 en 1750 ontstond uit de trechtervorm een basistype dat bijna een eeuw lang vrijwel onveranderd bleef: de ovale of de ovoïde kop. Omstreeks 1740 verwierf deze pijp een elegante vol-ovale vorm. Hierbij was de grootste diameter niet aan de kopopening te vinden, maar wel in het midden van de ketel. De maatpijp werd de gangbare soort. Zij kreeg een lengte van 21 duim of 55 centimeter. Eens boven deze lengte ging men vooruit met stappen van 4 duim: 25 duim (de koningspijp, 65 cm), 29 duim (de keizerspijp, 75 cm), 33 duim (de kardinaalspijp, 86 cm) en 37 duim (de pauselijke pijp, 96 cm)3. Naast dit pijpmodel bleven varianten en de oudere modellen nog steeds door de roker gegeerd. Voor de uitvoer vervaardigde de pijpenmakers speciale exportpijpen. Thans vinden archeologen dergelijke exemplaren in verschillende werelddelen.

Een non die een pijpje roken kon…

De kromkop (naar Duco, 1987: p. 55 nr. 170)

Na het midden van de 18de eeuw nam de welstand in de Goudse pijpennijverheid snel af. De concurrentie van andere steden met goedkopere pijpen tastte de positie van Gouda aan. Er verschenen haast geen nieuwe modellen meer. De kromkop en de rondbodem - die eerst voor de uitvoer waren bestemd - bevielen de Nederlanders niet. De pijp met de ovale kop bleef het belangrijkste product. De pijp met de trechtervormige kop bleef ook nog verkocht, maar nu als als groffe of slegte pijp.

Zij die een pijpje roken kon… Op talrijke geschilderde herbergtaferelen uit de 17de en de 18de eeuw komen pijprokende mannen voor. Rokende vrouwen werden ook wel afgebeeld, doch minder dan mannen. Toch moeten ze er geweest zijn, net zoals vrouwen nu sigaretten roken. Of werden rokende vrouwen

Een pijprokend melkmeisje, ca. 1730 (naar Friederich, 1975: afb. 48 nr. 3)

Het ovale model (naar Duco, 1987: p. 45 nr. 89)


74

Een non die een pijpje roken kon…

minder afgebeeld omdat het "niet stond"? Een zeldzame afbeelding van een pijprokende vrouw komt voor op een pijpenkop, gedateerd omstreeks 17304.

Het pijpje uit Roosendael Het pijpje uit Roosendael heeft een trechtervormige pijpenkop. Het dateert met grote waarschijnlijkheid tussen 1695 en 17155. Onderaan de hiel is een merkje ingestempeld: de gekroonde letters IN. Zoals Duco aanhaalt, is het niet altijd mogelijk om een merk aan een pijpenmaker toe te wijzen. Dit komt deels door de onvolledigheid van de merkenregistratie en deels doordat merken soms generaties lang in gebruik bleven. Ook werden Goudse merken geïmiteerd6. Helaas, de maker " I N " is niet geïdentificeerd. De steel is over bijna de hele lengte getorst en aan de kop met een radstempel versierd. Duco dateert deze fraaie insnijdingen rond 1700 . De lengte van de steel bedraagt 22 centimeter. Het pijpje is zorgvuldig afgewerkt en met een agaatsteen gepolijst, zowel op de kop als op de steel. Zij mag dan ook tot de porceleijne soort worden gerekend.

Besluit Veel vragen zijn nu beantwoord. De datering van dit pijpje is, rekening houdend met de verfijnde afwerking aan de steel, te plaatsen rond 17007, met als einddatering 1730-1740. Deze datering komt dus mooi overeen met het glaswerk dat samen met dit pijpje aan het licht kwam. Op de vraag wie dit pijpje heeft gerookt, moeten we helaas het antwoord schuldig blijven. Was het een kloosterzuster die een onvoorzichtige beweging met het pijpje heeft gemaakt, of was het een mannelijke bezoeker die de vervallen abdij kwam bezoeken?

Bibliografie Duco, 1987: D.H. DUCO, De Nederlandse kleipijp. Handboek voor dateren en determineren, Leiden, 1987. Duco, 1988: D.H. Duco, Gouda, in F. TYMSTRA en J. VAN DER MEULEN (red), De kleipijp als bodemvondst. Beknopt overzicht naar de belangrijkste pijpenmakerscentra in de 17de en 18de eeuw, Leiden, 1988, p. 64-87. Friederich, 1975: F.H.W. FRIEDERICH, Pijpelogie. Vorm, versiering en datering van de Hollandse pijp, Voorburg, 1975.

Tenslotte: Mijn oprechte dank gaat naar Don Duco, die deze bijdrage kritisch heeft doorgenomen. Van zijn hand verscheen onlangs het boek " Merken en merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda ", een uitgave van de Stichting Pijpenkabinet te Amsterdam. Het is een basiswerk dat bijzonder praktisch is bij de vondstverwerking en -determinatie van kleipijpen. ISBN 90-70849-21-6

(1) (2) (3) (4) (5) (6)

Duco, 1987: p. 43. Duco, 188: p. 69 en Duco, 1987: p. 44. Duco, 1987: p. 44. Friederich, 1975: p 58. Schriftelijke mededeling van Don Duco, waarvoor dank. Duco, 1987: p 73. Naast de lettermerken, waren er ook cijfers- en figuurmerken.

*

Lange Nieuwstraat 42 - 2800 Mechelen

Detail van het pijpje van Roosendael


75

Een non die een pijpje roken kon‌

Officieren in een wachtlokaal (Detail van een tekening van Cornelis Troost - Amsterdam 1696 - Amsterdam 1750)


Enkele notities over het gebruik van de bloempot in de tuin en de tuinbouw

76

Enkele notities over het gebruik van de bloempot in de tuin en de tuinbouw Wim Tiri *

Bij het archeologisch onderzoek rond de ruïne van het voormalige abdissenkwartier van de abdij Roosendael te Sint-Katelijne-Waver werden talrijke bloempotfragmenten gevonden. Bij het zoeken naar vergelijkingsmateriaal werd het snel duidelijk dat dit nagenoeg onbestaande is. Nochtans werden er tijdens de vorige eeuwen duizenden bloempotten gebruikt. Met deze bijdrage trachten we de leemte in de tuinbouwgeschiedenis enigszins te dichten.

Bloempotten in de tuin Het gebruik van bloempotten is nauw verbonden met de moderne tuinbouw. Desondanks kwamen ze in de 16de en de 17de eeuw al voor in formele tuinen. Op schilderijen en tekeningen van Peter Snyers (Antwerpen 1681 - 1752), Pieter Paul Rubens (Siegen 1577 - Antwerpen 1640) en andere, treft men bloempotten aan, al dan niet als onderdeel van een tuintafereel.

Fig. 1: Bloempot (18de eeuw - opgraving MVSA Bauwens van der Boyen)

In archeologische contexten komen zij eveneens geregeld voor, vaak in stadshuizen met tuinen en oranjerieën. Maar dan betreft het vaak tuinpotten (ook oranjeriepotten genaamd) die bestemd zijn om planten te houden. Zij zijn te onderscheiden van bloempotten die worden gebruikt om te telen. Bartels maakt een duidelijk onderscheid tussen bloempotten, tuinpotten en overpotten1. Bloempotten zijn eenvoudige ongeglazuurde conische potten, met één of meerdere lekgaten in de bodem (fig.1). Tuinpotten zijn (on)geglazuurd en duidelijk groter dan bloempotten. Ze hebben een conische vorm, een dikke rand met eronder veelal een sierband met een gekarteld patroon, twee vertikaal of horizontaal geplaatste oren en een zware standring (fig.2). Overpotten tenslotte zijn potten om bloempotten in te zetten. Zij zijn vaak fraai versierd met appliques. Fig. 2: Tuinpot (18de eeuw - opgraving MVSA Bauwens van der Boyen)


77

Enkele notities over het gebruik van de bloempot in de tuin en de tuinbouw

In Mechelen werd een mooie collectie tuinpotten aangetroffen bij de archeologische onderzoekingen in het voormalige Hof Bauwens-van der Boyen2 en in het Sint-Romboutscollege3, beide gelegen aan de Veemarkt. Ook in andere steden zijn fraaie exemplaren gevonden4. In de formele 17de eeuwse tuinen kwamen tuinpotten tegemoet aan een dubbele behoefte. Wanneer de potten langs de centrale wandelweg werden opgesteld5, vervulden ze een esthetische functie. Daarnaast hadden ze ook een praktische functie. Als het nodig bleek de planten te verplaatsen, ging dat veel gemakkelijker door middel van een bloempot. Exotische planten, zoals citroenboom, oleander en vijgenboom, waren in de 17de eeuw in de mode. Maar zij waren te teer om onze winters te doorstaan. Speciaal voor deze planten begon men rond het midden van de 17de eeuw oranjerieĂŤn te ontwikkelen die zich, omwille van hun grote en menigvuldige ramen, onderscheidden van andere gebouwen. Zij werden met kachels of stoven verwarmd. (fig.3) Kleinschalig werden bloempotten gebruikt om binnenhuis kruiden te kweken.

Een bijzonder object is de hangbloempot, gevonden bij de opgravingen op de site Chevalier Marin te Mechelen. Het betreft een komvormig recipiĂŤnt in rood aardewerk met aan de buitenzijde (en sporadisch aan de binnenzijde) groen-oranje loodlgazuur. De horizontaal overhangende rand werd doorboord met acht gaten. Zij dienden om de bloempot op te hangen. Op de overgang tussen de wand en de standvoet is een met vingerindrukken versierde ribbel aangebracht (15.8 x 27.8 cm). De pot kan eind 14de-begin 15de eeuw worden gedateerd6. Vergelijkingsmateriaal is vooralsnog niet voorhanden.

Fig. 3: Interieur van een oranje-Stoove (uit: Groen, De Nederlandsten Hovenier, 1670)


Enkele notities over het gebruik van de bloempot in de tuin en de tuinbouw

Bloempotten, aangewend in de tuinbouw De bloempotten werden tot de tweede wereldoorlog met de hand vervaardigd. De Mechelse tuinders noemden ze "handpotten". Het waren eenvoudige, conische en ongeglazuurde potten, gedraaid op een pottenbakkerswiel. In de bodem werd, ter bevordering van de afwatering, een gaatje geprikt7 (fig. 4). Machinaal gevormde potten vertonen een zware rand en zijn regelmatig van vorm. Hierdoor konden ze mooier naast elkaar worden geplaatst. Na de tweede wereldoorlog gebruikten veel tuinbouwbedrijven een mengeling van hand- en machinaal gevormde potten (fig. 5). Momenteel kan men oude handpotten nog terugvinden in antiek-winkels waar ze hoge prijzen halen. De zestiger jaren kende de opkomst van de lichtere, zwart plastieken potten, met verschillende maten. Al snel zouden zij de zware aardewerkpotten vervangen. De productie van de handpotten was hoogstwaarschijnlijk weggelegd voor thuisarbeiders. De pottenbakkers werden dan betaald per geproduceerde worp. De worp (of werp) is een maateenheid, die vanaf de middeleeuwen tot ver in de 19de eeuw werd gehanteerd in de pottenbakkerswereld. Een worp potten kwam ongeveer overeen met een kleihoop van 4.5 kg, al waren er wel afwijkingen naargelang de vorm van de gedraaide voorwerpen. Een worp kon dus vele kleine, maar ook een beperkt aantal grote voorwerpen bevatten.

Fig. 4: Lekgaatjes in de bodems.

Fig. 5: “Pots à Fleurs” A. gewone pot met platte boord; B. Engelse pot met ronde boord; C. pot in een onderschaal; D.E. schalen met gaten; F. orchideeënpot; G. Pot zonder boord; H. Pot met verticale opening uit: Larousse Ménager, Parijs, 1926)

De afbeelding van de pottenbakker van Loon illustreert wat met een worp potten werd bedoeld. Naast de draaischijf bevond zich een plank waarop de pas gedraaide stukken werden gezet. Wanneer de rij ongeveer 20 stuks bereikte, was de plank vol en had de pottenbakker een worp potten8 (fig. 6). Het dateren van de handpotten is een haast onmogelijke taak. De vormen bleven gedurende eeuwen onveranderd. Daarbij deden de potten dienst tot ze letterlijk in stukken vielen. Ook werden de potten vaak doorverkocht aan collegatuinders9 .

Fig. 6: Pottenbakker Van Loon in 1932 te Oosterhout (Nl) aan de draaischijf tijdens het vormen van bloempotten (Aquarel van J.A. Hohmann, 1896-1967, verzameling Nederlands Openluchtmuseum Arnhem)

78


79

Enkele notities over het gebruik van de bloempot in de tuin en de tuinbouw

Elf of twaalf? Bloempotten kan men indelen volgens hun grootte of de teelt waarvoor ze werden gebruikt. Zo waren er de elvers en de twaalvers. Deze namen zijn afgeleid van de binnendiameter bovenaan10. Zij werden vooral in de bloemkool- en tomatenteelt gebruikt. (fig. 7, rechts) De jonge plantjes werden opgekweekt in een potgrond. Omdat ze een betere wortelontwikkeling mogelijk maakten, gaven de twaalvers de vroegste resultaten. Bloemkoolplantjes van de "tweede soort" werden (en worden) met twee of zelfs met drie in de pot geplant. Ze werden na de winter en na de "eerste soort" gepot. De kwekers remden de groei af door ze met twee of drie tegelijk in te potten. Fig. 7: Een slapotje (links) en een twaalver (rechts).

Daarnaast waren er ook de kleinere slapotjes, met bovenaan een diameter van vijf tot zes cm. Het gebruik van deze handgevormde slapotjes verdween omstreeks 1955 wanneer de machinaal gevormde potten op de markt verschenen (fig. 7, links). Tenslotte - maar eerder zeldzaam in de Mechelse groetenstreek - behandelen we de aardbeibloempotten (fig. 8). Zij vertonen een typisch ronde, dikke rand, die fungeerde als ondersteuning van de overhangende takjes. Bij het ontbreken van die rand riskeerden de takjes te breken of te worden doorgesneden bij windbewegingen. De aardbeienteelt heeft in de Mechelse regio nooit echt een professionele doorbraak gekend. Het klein aantal bedrijven dat aardbeien teelde, stopte hiermee na de grote verwoestingen van de eerste wereldoorlog11. Een variante op de aardbeibloempotten zijn de Chrysantenpotten met een bovendiameter van 18 cm.

Besluit Deze bijdrage is een voorzichtige stap in de problematiek van de determinatie en datering van bloempotten. Zij kwamen voornamelijk voor in de 17de eeuw (met de tuinpotten in de formele tuinen) en in de eerste helft van de 20ste eeuw. Maar zij ontbraken evenmin buiten deze perioden. Waarschijnlijk wordt hun aanwezigheid niet steeds herkend. Fig. 8: Aardbeibloempot (opgraving MVSA Paardenstraatje 11)


Enkele notities over het gebruik van de bloempot in de tuin en de tuinbouw

"Een bloempot is een vaak ongeglazuurde ronde vorm met een uitstaande wand, meestal een standvlak en soms een standring, met daarin een of meer lekgaten. Ornamenten zijn meestal afwezig. Wel kan een bloempot oren hebben. Is een bloempot voorzien van decoratie of ornament, dan is het meestal een overpot."12 1. 2. 3. 4a. 4b. 4c. 5a. 5b. 6. 7.

Inventarisnummer dateringen afmetingen (randdiameter/hoogte/diameter basis) in mm baksel oppervlaktebehandeling decoratie voet additieven naam literatuur

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 4c.

9 - Fig. 1 (MVSA) AR-103-11-3 18de eeuw 175/153/120 Rood aardewerk Ongeglazuurd Sierband met radstempelversiering onder de geprofileerde rand 5a. Standring 5b. 6. Bloempot 7. Van Bulck, 1989: p. 64, fig. 6. Gelijkaardige bloempotten zijn ook aangetroffen bij het onderzoek in de kelder van "De Clippel" te Mechelen (niet gepubliceerde opgraving)

Fig. 9

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 4c.

10 - Fig. 2 (MVSA) AR-103-11-138 18de eeuw 285/245/200 Rood aardewerk Ongeglazuurd Sierband met radstempelversiering onder de geprofileerde rand 5a. Standring 5b. 2 verticale oren 6. Bloempot 7. Van Bulck, 1989: p. 62, fig. 1 Fig. 10

80


Enkele notities over het gebruik van de bloempot in de tuin en de tuinbouw

81

1

5

5

1

2 6 3 3

4

4

8

2 Fig. 11

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 5a. 5b. 6.

11.1 (Roos) AR-7-1-1 Eerste kwart 20ste eeuw 104/88/67 Rood aardewerk Ongeglazuurd Platte basis

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 5a. 5b. 6.

11.2 (Roos) AR-7-1-2 Eerste kwart 20ste eeuw 112/93/77 Rood aardewerk Ongeglazuurd Platte basis Lekgaatje in de bodem Twaalver

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 5a. 5b. 6.

11.3 (Roos) AR-7-1-4 Eerste kwart 20ste eeuw 54/47/47 Rood aardewerk Ongeglazuurd Platte basis Lekgaatje in de bodem Slapotje

Elver

7

Fig. 12

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 5a. 5b. 6.

11.4 (Roos) AR-7-1-5 Eerste kwart 20ste eeuw ?/?/45 Rood aardewerk Ongeglazuurd Platte basis Lekgaatje in de bodem Slapotje

Fig. 11.5 Twee randfragmenten van elvers of twaalvers Fig. 12.1-4 Bodemfragmenten van slapotjes 1. (Roos) AR-7-1-44, 45, 48 en 50 2. Eerste kwart 20ste eeuw 3. ?/?/52 tot 58 4a. Rood aardewerk 4b. Ongeglazuurd 5a. Platte basis 5b. Lekgaatje in de bodem 6. Slapotje

Fig. 12.5-6 Bodemfragmenten van twaalvers 1. (Roos) AR-7-1-46 en 47 2. Eerste kwart 20ste eeuw 3. ?/?/90-92 4a. Rood aardewerk 4b. Ongeglazuurd 5a. Platte basis 5b. Lekgaatje in de bodem 6. Twaalver Fig. 12.7-8 Bodemfragmenten van elvers 1. (Roos) AR-7-1-49 en 51 2. Eerste kwart 20ste eeuw 3. ?/?/90-92 4a. Rood aardewerk 4b. Ongeglazuurd 5a. Platte basis 5b. Lekgaatje in de bodem 6. Elver


Enkele notities over het gebruik van de bloempot in de tuin en de tuinbouw

82

1

1

2

3 5 2 4 Fig. 13: Aardbeibloempotten

Fig. 14: Bodemfragmenten van bloempotten op standring

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 5a. 5b. 6.

13.1 (Roos) AR-7-1-43 Eerste kwart 20ste eeuw ?/?/138 Rood aardewerk Ongeglazuurd Platte basis en standring Lekgaatje in de bodem Aardbeibloempot

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 5a. 5b. 6.

14.1 (Roos) AR-7-1-37 Eerste kwart 20ste eeuw ?/?/92 Rood aardewerk Ongeglazuurd Standring Lekgaatje in de bodem Sierbloempot (?)

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 5a. 5b.

13.2 (Roos) AR-7-1-42 Eerste kwart 20ste eeuw ?/?/132 Rood aardewerk Ongeglazuurd Platte basis en standring Lekgaatje in de bodem (merkteken aan onderkant bodem 6 of 9) Aardbeibloempot

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 5a. 5b. 6.

14.2 (Roos) AR-7-1-38 Eerste kwart 20ste eeuw ?/?/144 Rood aardewerk Ongeglazuurd Standring Lekgaatje in de bodem Sierbloempot (?)

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 5a. 5b. 6.

14.3-5 (Roos) AR-7-1-39,40 en 41 Eerste kwart 20ste eeuw ?/?/69-87 Rood aardewerk Ongeglazuurd Standring Vijf lekgaatjes in de bodem Sierbloempot (?)

6.


Enkele notities over het gebruik van de bloempot in de tuin en de tuinbouw

83

1 Fig. 15: Randfragmenten van (sier?)bloempotten

1 Fig. 16: Randfragmenten van (sier?)bloempotten

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 5a. 5b. 6.

15 (Roos) AR-7-1-(verschillende nummers) Eerste kwart 20ste eeuw Onbekende afmetingen Rood aardewerk Ongeglazuurd

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 5a. 5b. 6.

15.1 (Roos) AR-7-1-23 eerste kwart 20ste eeuw 125/?/? Rood aardewerk Ongeglazuurd

Sierbloempot (?)

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 5a. 5b. 6.

16 (Roos) AR-7-1-(verschillende nummers) Eerste kwart 20ste eeuw Onbekende afmetingen Rood aardewerk Ongeglazuurd

Fig. 1. 2. 3. 4a. 4b. 5a. 5b.

16.1 (Roos) AR-7-1-37 Eerste kwart 20ste eeuw ca 220/?/? Rood aardewerk Ongeglazuurd

Sierbloempot (?) 6.

Sierbloempot (?)

Sierband met radstempelversiering onder de geprofileerde rand Sierbloempot (?)


Enkele notities over het gebruik van de bloempot in de tuin en de tuinbouw

Bibliografie Bartels, 1999: M. BARTELS, Roodbakkend aardewerk, in Steden in scherven 1. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900), Zwolle, 1999. Clevis, 1989: H. CLEVIS en J. KOTTMAN, Weggegooid en teruggevonden. Aardewerk en glas uit Deventer vondstcomplexen 1375-1750, Kampen, 1989. De Backer, 1995: W. DE BACKER, P. Huvenne en H. VAN DEN BOSSCHE, De tuin van het Rubenshuis in Antwerpen: een historische evocatie, in Monumenten en Landschappen, jg. 14, 1995, nr. 3, p. 41-55. De Kleyn, 1986: J. De Kleyn, Volksaardewerk in Nederland sedert de late middeleeuwen, Lochem-Gent, 1986. De Poorter, 1995: A. DE POORTER, De Rijke Klarenwijk: van Priemspoort tot klooster (Archeologie in Brussel, 1), Brussel, 1995.

(1) (2) (3) (4)

84

Bartels, 1999: p. 119. Van Bulck, 1999: p. 17. Van Bulck, 1989: p. 88-63. Zonder volledig te zijn: Veeckman, 1991: p. 109-110; De Poorter, 1995: p. 138 en Clevis, 1989: p. 92. (5) Bij de herinrichting van de tuin van het Rubenshuis in Antwerpen, werden 14 potten gemaakt naar het model van de potten die op het schilderij van Rubens "de wandeling in de tuin" te zien zijn (De Backer, 1995: p. 54). (6) Tiri, 1998: p. 308, nr. 343. (7) Met dank aan Willy van Hoof van Erf en Heem voor de nuttige informatie. (8) De Kleyn, 1986: p. 21-23 en Klijn, 1995: p. 21. (9) Klijn, 1995: p. 292, hier worden de handpotten tussen 1930-1940 gedateerd, terwijl ze al zeker langer in gebruik waren. (10) Van Leuven, 1995: p. 55. (11) Van Leuven, 1995: p. 7. (12) Bartels, 1999: p. 521.

Klijn, 1995: E.M.Ch.F. KLIJN, Loodglazuuraardewerk in Nederland. De collectie van het Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem, 1995. Tiri, 1998: W. TIRI (red. L. Bessemans e.a.), Leven te Leuven in de Late Middeleeuwen, Leuven, 1998. Van Bulck, 1989: G. VAN BULCK, Archeologica in de kelder, in Tijdschrift Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie, jg. 10, 1989, nr. 2. Van Bulck, 1999: G. VAN BULCK, Archeologisch onderzoek van een afvalput aan de Veemarkt te Mechelen, Mechelen, 1999. Van Leuven, 1995: E. VAN LEUVEN (red), Oude tuinbouwvoorwerpen uit de Mechelse Groentestreek 1900-1970, SintKatelijne-Waver, 1995

Veeckman, 1999: J. VEECKMAN, Uit het verleden geput. Gebruiksgoed, van opgraving tot museum, Antwerpen, 1999.

* Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie Paardenstraatje 15 - 2800 Mechelen


85

Enkele notities over het gebruik van de bloempot in de tuin en de tuinbouw


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.