[11 Juni 1867. 5 e Jaargang.]
(SUPPL. N o . 15).
DE GRACIEUSE.
111
11 Juli 1867.
Prijs per 3 maanden ƒ 1,27 5 .
Prijs per 3/m. met Album ƒ 2,17 5 .
(5e JAARGANG).
Afb. No. 1. JAQUETTE voor meisjes van 12―14 jaar (met knippatr.). ― 2 en 3. JAQUETTE met figuren van koord (met knippatr.). ―4. GEDEELTE van het garnituur voor het costuum voor meisjes, afb. No. 16. ― 5. MANDJE van blauwe taf en kristallen kralen (met knippatr.). ― 6 en 7. ZEEPLAPJE. ― 8. REISGELDBEURS voor heeren. ― 9. WIJDE JAQUETTE voor meisjes van 2―4 jaar (met knippatr.). ― 10. PALETOT van wit piqué voor meisjes van 5―7 jaar. ― 11. SCHOUDERPATTE met borduursel voor de blouse “Bretonne,” afb. No. 25. ― 12. GEDEELTE van het garnituur voor het overjasje voor meisjes, afb. No. 20. ― 13 en 14. TWEE TAKKEN van kralen als garnituur voor hoeden, coiffures enz. ― 15. GYMNASTIEK-JAQUETTE voor knapen van 10―12 jaar (met knippatr.). ― 16. GYMNASTIEK-COSTUUM voor meisjes van 8―10 jaar (met knippatr.). ― 17―19. BLOUSE van taf en doorgestopte tulle (met knippatr.). ― 20. OVERJASJE voor meisjes van 3―5 jaar (met knippatr.). ― 21. KLEEDJE voor meisjes van 4―6 jaar. ― 22. KLEEDJE voor meisjes van 12―14 jaar (met knippatr.). ― 23 en 24. JAQUETTE zonder mouwen (met knippatr.). ― 25 en 26. BLOUSE “Bretonne” (met knippatr.). ― 27. KEURSJE van taf voor dames (met knippatr.). ― 28. KEURSJE voor meisjes van 8―10 jaar (met knippatr.). ― 29. GELDTASCHJE van shirting voor dames (met knippatr.). ― 30 en 31. GEHAAKT KLEEDJE. ― 32―37. COSTUUM voor knapen van 4―6 jaar (met knippatr.). ― 38―60. HET HAKEN. ― 61 en 62. TWEE ROZETTEN van taf en kralen als garnituur voor D E K N I P P A T R O N E N B I J D E A F B E E L D I N G E N No. 1, robes, paletots enz. (met knippatr.). ― 63. GEDEELTE van het garnituur voor de jaquette voor meisjes van 12―14 jaar, afb. No. 1. ― 64. GEDEELTE van een kleedje van tulle en frivolité. 2, 5, 9, 15, 16, 19, 20, 22, 23, 25, 27, 28, 29, 32, 33, 34, 62, 63.
Jaquette met figuren van koord. Afb. No. 2 en 3. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. IV, fig. 33―37. Dit jaquetje is vervaardigd van zwart grosgrain en met rood zijden koord versierd; verder bestaat het garnituur uit borduursel van fijne zwarte chenille en zwarte gitten, en in gekrulde zwart en rood zijden franje met een breeden rand, welke laatste met rood koord en met gitten is versierd. rondom het uitsnijdsel van den hals van de jaquette is rood en zwart zijden koord in drieën gevlochten, en waarvan de einden in een kwast eindigen, gelegd. Bij het vervaardigden van dit model knipt men van zwart grosgrain en zwarte lustrine voor voering naar elk der fig. 33 en 34 twee gedeelten, naar elk der fig. 35 en 36 een gedeelte langs het midden aaneen, naar fig. 37 de mouwen, waarbij men op de afwijkende lijnen voor de onderste helft moet letten. Hierop naait men in elk voorstuk de voorgeteekende borstplooi, en voert op al de gedeelten bovenstof naar aanwijzing op de knippatronen en volgens de afbeelding, de figuren met koord en het borduursel uit. Als men daarna de gedeelten aldus versierd, op de voering heeft geregen, dan verbindt men eerst den rug, de zijpanden en voorstukken volgens de overeenstemmende cijfers, en naait aan den onderrand van de jaquette de voering tegen de bovenstof. Aan het uitsnijdsel van den hals zet men den kraag, vooraf met lustrine gevoerd. Als men de gedeelten van de mouw van 62 tot 63 en van 64 tot 65 aan elkaar heeft gezet, dan naait men aan den onderrand de voering tegen de bovenstof, hecht er franje aan, en voegt haar zóó dat 65 op 65 van het voorstuk valt, in het armsgat. Eindelijk wordt de jaquette volgens de afbeelding met franje en gevlochten koord versierd.
met blauwe taf en voert dan op 8 groote en op 8 kleine gedeelten het voorgeteekende patroon met den platten steek met glas- en stalen kralen uit. Elk geborduurd gedeelte wordt dan met een van gelijke grootte dat niet geborduurd is, langs den buitenrand door festonneersteken met elkander verbonden, bij elken steek wordt tegelijkertijd een kraal aangeregen op dezelfde wijze, als bij het binnenste gedeelte van den bodem vermeld is. Nu bevestigt men eerst de 8 kleine gedeelten volgens de afbeelding met eenige steken aan de lussen van het mandje en naait ze dan aan den onderrand, insgelijks telkens met eenige steken, tegen de 8 grootere gedeelten, zóó dat zij schuin tegen elkaar en met de geborduurde zijde naar elkander zijn toegekeerd. Eindelijk brengt men aan den onderrand van het mandje een met kralen omwonden rand van ijzerdraad aan, terwijl men dezen op die plaats, waar telkens een klein en groot cirkelvormig gedeelte aan elkander verbonden is, met eenige steken bevestigt.
Mandje van blauwe taf en glaskralen. Afbeelding No. 5. Knippatr. voorz. v. h. Supplement No. VI, fig. 40 en 41. Het mandje, dat door afb. No. 5 op de helft van de oorspronkelijke grootte wordt voorgesteld, is uiterst fraai en kan geheel door de dames vervaardigd worden. Het binnenste gedeelte wordt gevormd door een kleiner mandje; om het te vervaardigen begint men met laatstgenoemd waarvoor men eerst voor den bodem naar fig. 41 twee gelijke gedeelten van carton snijdt en bekleedt elk aan eene zijde met blauwe taf, terwijl men, daar het taffen gedeelte een weinig grooter geknipt moet worden, den rand van de stof naar de verkeerde zijde
No. 3. Jaquette met figuren van koord. Achterzijde.
No. 1. Jaquette voor meisjes van 12―14 jaar. Hierbij de afb. No. 62 en 63. Knippatr. en beschrijving keerz. van het Supplement No. XI fig. 58―61.
Zeeplapje. Afbeelding No. 6 en 7. Witte en roode castorwol. Het zeeplapje is geheel met vaste steken en met witte wol gehaakt, de buitenrand is van roode wol. Het model is cirkelrond en 16 d. in doorsnede. Men begint dit lapje in het midden, met een opzetsel van 6 kettingsteken, sluit deze tot eene ronding en haakt hierin voor den 1. Toer 12 v. st. Dan werkt men in de rondte, gedurig in de a chte rs te lus van een steek van den vorigen toer stekende en steeds zoodanig meerderende, dat de ronding niet te ruim of te strak wordt, tot dat het zeeplapje de gewenschte grootte verkregen heeft. als de buitenste toer en het lusje voor het ophangen van het zeeplapje is vervaardigd, dan begint men op nieuw met de witte wol in het midden van het lapje en haakt zonder meerderen weder in de rondte vaste steken, nu gedurig in de voors te lus van een steek van den toer stekende. Daardoor liggen deze laatste vaste steken reliefachtig op de gehaakte ronding, zooals afb. No. 7 aantoont. Dit stelt het middelste gedeelte van het lapje in oorspronkelijke grootte voor en tevens de uitvoering van het haakwerk.
omlegt en een weinig inhaalt. Het eene van deze gedeelten, dat later de binnenzijde van den bodem vormt, wordt bovendien met kralen omgeven, daar men het in de rondte met niet al te dichte festonneersteken omwerkt en bij elken steek een kraal aanrijgt; telkens na twee glaskralen wisselt men deze met een stalen kraal af de laatsten komen op de afbeelding donkerder van kleur voor. Dan maakt men voor het mandje 10 lussen van ijzerdraad een weinig naar buiten gebogen elk van 4 d. lengte volgens den vorm van de afbeelding, omwoelt ze eerst met blauwe filozelle en daarna zeer dicht met glaskralen, die op wit garen geregen worden. Op dezelfde wijze vervaardigt men ook voor het hengsel een eind ijzerdraad van ongeveer 25 d. lengte en vat dit als ook de lussen tusschen de beide gedeelten van den bodem. Bovendien bestaat het mandje uit 8 grootere en kleinere ronde gedeelten, die volgens de afbeelding geschikt worden. De vorm van een groot, als ook van een klein gedeelte is door fig. 40 en 41 gegeven, insgelijks ook het patroon voor het borduurwerk. Men knipt eerst naar elk figuur 16 gelijke gedeelten van carton, overtrekt elk op bovengenoemde wijze
No. 2. Jaquette met figuren van koord. Voorzijde. Knippatroon voorz. van het Supplem. No. IV, fig. 33―37.
DE GRACIEUSE.
126
Reisgeldbeurs voor heeren. o
Afbeelding N . 8. Paarse koordzijde, paarse taf, paars taffen lint 2 d. breed, 2 stalen ringen, een lederen riem. Deze geldbeurs is met paarse koordzijde in een à-jourpatroon gehaakt, met paarse taf gevoerd en dan aan de dwarszijden aan een licht lederen riem met paarse zijde opgestikt, waarmede de beurs om de taille wordt dicht gegespt. Twee korte einden lint, aan de beide einden van de split aangebracht, dienen tot het vastbinden van de ringen. De beurs wordt op de volgende wijze in de lengte gewerkt: een opzetsel van 256 steken sluit men met 1 h. v. st. tot eene rondte en haakt daarop 12 toeren met het à - j ourpatroon, namelijk afwisselend 1 stokje, 1 kettingsteek; in den 1. toer wordt gedurig met den kettingsteek 1 opzetsteek overgeslagen, in de volgende toeren werkt men gedurig de stokjes om de kett. van den vorigen toer. in den 13. toer, waarin de split wordt uitgevoerd, haakt men eerst 22 stokjes elk door 1 kett. gescheiden, dan 40 kett., hiermede even zooveel steken van den vorigen toer overslaande, daarna tot aan het einde van den toer gedurig afwisselend 1 stokje, 1 kett. Van den 14―25. toer wordt weder met het à -j our -patroon gewerkt; als men echter in den 14. toer, bij de 40 kett. van de split is gekomen, dan haakt men zooals van zelf spreekt niet om, maar in elken 2. steek, evenals bij de opzetsteken. Na het werken van den 25. toer sluit men de open zijde van het haakwerk, daar men om de kett. van de beide op elkander komende buiten -randen, 2 vaste steken, na deze 1 kett. haakt. De tot dusverre voltooide beurs wordt het de reeds vermelde taffen voering, taffen linten en ringen voorzien, daarna aan de dwarszijden aan den riem bevestigd.
No. 4. Gedeelte van het garnituur voor het costuum voor meisjes. Bij afb. No. 16. Oorspronkelijke grootte.
Paletot van wit piqué voor meisjes van 5―7 jaar. Afb. No. 10. Deze paletot van wit piqué, zooals de afbeelding
[11 Juli 1867. 5 e Jaargang.] bezie, daar men den draad kralen, zooals de afbeelding aantoont, in de rondte schikt en deze omwindingen op regelmatige afstanden met zijde of ijzerdraad aan elkander bevestigt. De overblijvende einden van het draad vormen wederom den steel en worden evenals de stelen van de bladeren omwoeld. Als men het vereischte getal bladeren en bessen heeft vervaardigd, dan verbindt men ze overeenkomstig de afbeelding aan een dikkeren steel, dien men insgelijks met zwarte zijde omwoelt. Afbeelding No. 14. Kralentak van zwarte kralen. De bladeren zijn op dezelfde wijze als de boven beschreven bladeren vervaardigd. De bloemen bestaan zooals de afbeelding aantoont uit een kelk en 5 ronde bladeren voor de bloem. De kelk wordt uit 7 lussen van kralen gevormd, die met elkander verbonden worden, doordien men de overblijvende einden ijzerdraad om elkander woelt. De bladeren van de bloemen worden even als de overige bladeren, doch in een ronden vorm zooals op de afbeeld. zichtbaar is vervaardigd. Ook worden de afzonderlijke lussen kralen in regelmatige tusschenruimten van het midden af, met zijde of met ijzerdraad verbonden. Als er op deze wijze 5 bladeren zijn uitgevoerd, dan schikt men ze volgens de afbeelding om den hiervoor vervaardigden kelk, terwijl men de overstekende einden ijzerdraad tegelijk met den steel van den kelk met zijde omwoelt; bovendien bevestigt men de afzonderlijke bladeren volgens de afbeelding met zijde of ijzerdraad aan elkander. Het knopje wordt van 4 lussen kralen elk van ongeveer 3 duim lengte gevormd; het nagebootste bosje bladeren van boven aan het knopje verkrijgt men, doordien men de lussen op ongeveer ¾ d. afstand van boven stijf met ijzerdraad omwoelt. De onbewerkte einden draden van de lussen vormen den steel en worden even als de ove -rige stengels met zijde omwoelt. Eindelijk verbindt men de afzonderlijke gedeelten, de afbeelding hierbij in aanmerking nemende, op dezelfde wijze als bij afb. No. 13 is aangegeven. De afzonderlijke lussen van de bladeren behoeven hier en daar slechts met een enkel steekje te worden vastgehecht, de draad moet zoo weinig mogelijk zichtbaar zijn.
No. 5. Mandje van blauwe taf en kristallen kralen. Helft van de oorspronkelijke grootte. Knippatr. voorz. van het Supplem. No. VI, fig. 40 en 41.
No. 7. Uitvoering van het haakwerk voor het zeeplapje. Middelste gedeelte. Oorspronkelijke grootte.
te zien geeft met borduursel met zijde uitgevoerd, versierd. Voor de bewerking van dit borduursel raadplege men afb. No. 11 en de beschrijving behoorende bij de blouse “Bretonne” afb. No. 25. Voor het fatsoen kan men de knippatronen, maar zonder de punten, gebruiken van den paletot afb. No. 3 op bladz. 85 van dezen jaargang. De verschillende gedeelten worden op de bekende wijze aan elkaar gezet. Wij moeten nog vermelden, dat de paletot, de patten van de zakjes en de kraag, langs den buitenrand met een reepje shirting zijn geboord, en de onderrand van de mouw er ook mede wordt afgesloten.
No. 6. Zeeplapje. Verkleind. No. 8. Reisgeldbeurs voor heeren. Verkleind.
Gymnastiekjaquette voor knapen van 10―12 jaar. Afb. No. 15. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. II, fig. 15―19.
Deze jaquette is vervaardigd van grijs linnen, langs den buitenrand volgens de afbeelding met zwart koord gegarneerd dat er in den vorm van knoopsgaten op is gelegd, en verder met zwarte knoopen versierd. bij het vervaardigen van deze jaquette knipt men naar elk der fig. 15, 16 en 18 twee gedeelten, naar fig. 17 een gedeelte langs het midden aaneen en wel fig. 18 in eene Twee kralen takken ter dubbele laag stof. Voor elke mouw versiering van hoeden, knipt men naar fig. 19 twee kapsels enz. stukken. Tegen den voorrand van o elk der voorstukken wordt aan Afbeelding N . 13 en 14. de binnenzijde een reep linnen 4 Beide kralentakken kunnen zond. breed gezet. hierop voegt men der veel moeite nagemaakt worden. den rug, de zijpanden en voorMen heeft hiervoor verschillende stukken volgens de overeenstemsoorten van kralen en dun ijzerdraad mende cijfers aan elkaar, bevesnoodig. tigt den smallen zoom aan den o Afbeeld. N . 13. Kralen tak van onderrand van de jaquette met zwarte gitten en kralen; de eersten No. 11. Schouderpatte met borduursel voor de blouse “Bretonne.” Afb. N o. 25 en 26. Oorspronkelijke grootte. stiksteken en legt er volgens de gebruikt men voor de bladeren, de afbeelding en naar de gedeeltelaatsten voor de bessen. Ter vervaardiging van een blad rijgt lijk aanwijzing op de knippatronen het garnituur op. men op een ijzerdraad van 35 d. lengte 10 kralen aan, waarAan het uitsnijdsel van den hals zet men de jaquette van men, op ongeveer 6 d. afstand van het eind ijzerdraad, naar de overeeneene lus vormt. Om deze lus af te sluiten windt men den dubstemmende cijfers, belen draad om elkander. Dan omwoelt men deze lus, die het tusschen de dubmidden van het blad bele stof van den vormt, 3 of 4 maal kraag. De mouw met den draad krawordt van 32 tot len, doch deze om33 en van 34 tot windingen moeten 35 aan elkaar gedicht naast elkander naaid, aan den on komen, zoodat er -derrand zet men een vlak blad door er aan de binnenontstaat. Na het uitzijde een reep linvoeren van elke lus nen 4 d. breed met woelt men den dubstiksteken tegen, belen draad om elkeindelijk voegt men ander. Alle lussen de mouw zóó dat worden daarna met 35 op hetzelfde cijelkander verbonden, fer van het voorterwijl men het blad stuk valt in het in de dwarste met armsgat. hechtsteken van De geheele jao zwarte zijde doorquette kan ook met N . 9. Wijde jaquette voor meisjes naait of met ijzervan 2―4 jaar. Knippatr. en beschrijgrijs geglansd kaNo. 10. Paletot van wit piqué ving keerz. v. h. Supplem. N o . XII, draad doorvlecht. toen worden gevoor meisjes van 5―7 jaar. fig. 62―66. De beide onbewerkt voerd, in dat gegebleven einden van val behoeft men het ijzerdraad vormen den steel van het blad; zij worden in den reep linnen niet tegen de voorstukken en van ondeelkander gedraaid en met zwarte zijde omwoeld. Voor elke ren tegen de mouwen te zetten. De beide stoffen worden bezie rijgt men op een ijzerdraad van vereischte lengte zwarte dan op elkaar met zwart wollen veterband geboord; het No. 12. Gedeelte van het garnituur voor het overjasje voor kralen aan, maakt aan het eene einde van het draad eene lus, garnituur van koord wordt vooraf alleen op de bovenmeisjes. Bij afb. No. 20. Oorspronkelijke grootte. waardoor de kralen niet af kunnen glijden, vormt dan de stof gelegd.
[11 Juli 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
127 dat met voering, stijf gaas en boordsel voorzien en met roode knoopen wordt dichtgemaakt.
Gymnastiekcostuum voor meisjes van 8-10 jaar. Afb. No. 16 en 4. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. I, fig. 1―14. Dit costuum bestaat uit een pantalon en eene blouse van grijs linnen; het is volgens de afbeelding met figuren van smal rood wollen veterband en soutache en met een boordsel van breed rood wollen veterband versierd. Afb. No. 4 geeft een gedeelte van het garnituur in oorspronkelijke grootte te zien. Knoopen met rood cachemir overtrokken, zijn van voren op het midden van de blouse gehecht. Bij het vervaardigen van den pantalon knipt men naar elk der fig. 1, 2 en 5 twee gedeelten, fig. 1 echter zonder den voorgeteekenden reep, die uit dubbelen stof geknipt en er later aan wordt gezet; naar fig. 3 en 4 knipt men een gedeelte langs het midden aaneen. Hierna verbindt men de beide gedeelten van elken halven pantalon van 1 tot 2 en van 3 tot 4 met een dubb. naad en reimpelt ze aan den onderrand in, daarna naait men elken halven pantalon volgens de overeenstemmende cijfers tusschen het boordje van bovenstof en voering geknipt, en volgens aanwijzing op het knippatroon, met veterband en soutache gegarneerd. De onderste lange zijde van dit boordje is met veterband geboord, hetzelfde veterband, op de helft van de breedte toegevouwen, bedekt het aanzetten van het boordje en bootst aldaar een boordsel na. Als aan elken halven pantalon de voorgeteekende reep is gezet, en de afgeknipte rand van 1 tot 8 smal omgezoomd, dan verbindt men de beide voorste gedeelten van den pantalon van 4 tot 6, de beide achterste gedeelten van 4 tot 5 met een rolnaad. In den bovenrand van den pantalon legt men plooien door elk kruis op punt te hechten, en zet hem dan volgens de overeenstemmende cijfers tusschen het boord met shirting gevoerd; het boord wordt eerst met knoopen en knoopsgaten en aan den bovenrand met boordsel voorzien. Het aanzetten van het boord wordt eveneens met rood wollen veterband bedekt, op de helft van de breedte toegevouwen. Bij het vervaardigen van de blouse knipt men naar elk der fig. 6, 7, 13 en 14 twee gedeelten, naar fig. 8 tot 12 een gedeelte langs het midden aaneen; fig. 7 en 9 hebben echter niet de volkomen
lengte, maar moeten, een zoom 3 d. breed aan den onderrand mede gerekend, elk 29 d. langer worden geknipt, ook rekent men voor den zoom aan den No. 15. Gymnastiekjaquette voor knapen van 10―12 voorkant jaar. Knippatr. van de jaquette voorzijde van op een het Supplem. N o. II, fig. 15―19. omslag 3 d. breed. De fig. 6, 8, 11, 12, 13 en 14 worden met shirting gevoerd. Eerst legt men op fig. 11 tot 14 zooals dit gedeeltelijk is voorgeteekend de figuren van koord, en verbindt fig. 7 en 9 volgens de overeenstemmende cijfers; van voren in het midden komt de zoom van het rechter voorstuk 2 d. breed over den anderen heen, en wordt aldaar van den onderrand af tot aan kruis op fig. 7 met roode knoopen vastgehecht. Men maakt de split van kruis af met haken en gefestonneerde lussen dicht en zet op den rechter rand de knoopen. In den onderrand van de blouse naait men den bovengenoemden zoom en versiert dezen met de figuren van koord. Hierop worden de gedeelten van het stuk, met shirting gevoerd, zoodanig op den schouder aan elkaar gevoegd, dat de inslagen van de naden tusschen de voering en de bovenstof liggen. Aan den voorrand, met knoopen en knoopsgaten voorzien, en aan het uitsnijdsel van den hals, boort men het stuk met veterband, en verbindt het daarna volgens de overeenstemmende
Kleedje voor meisjes van 4―6 jaar. Afb. No. 21. De laag uitgesneden taille van dit kleedje en de rok bestaan uit grijs cachemir met figuren van zwart soutache en met zwarte kralen versierd. De rok is gevormd uit zeven patten, aan den onderrand in schelpen uitgesneden en met een gazen voering voorzien, langs den buitenrand met zwart zijden veterband geboord. Cein -tuur en revers op de mouwen van zwart fluweel, blouse van wit geplooid neteldoek. De tweede rok, ongeveer 20 d. langer als het kleedje is van stijf gaas, met geeren geknipt en aan den onderrand tot aan de insnijding van de schelpen met blauw cachemir bekleed.
Blouse “Bretonne.” o
No. 13. Tak van kralen als garnituur voor hoeden, coiffures enz. Oorspronkelijke grootte.
Afb. N . 25, 26 en 11. Knippatr. van de epaulette voorz. van het Supplem. No. VII, fig. 42.
cijfers met den bovenrand van den romp, vooraf ingerimpeld. Bij het uitvoeren van dezen naad moet men tevens de bretellen, mede met boordsel voorzien vasthechten, waarbij men op de overeenstemmende cijfers en teekens moet letten. De mouwen worden van 17 tot 18 aan
Deze blouse is vervaardigd van nansoek, en met gekleurd borduursel, dat tegenwoordig zeer in den smaak is, versierd. Het borduursel wordt met wijde festonneer- en kettingsteken met florawol in verschillende levendige kleuren uitgevoerd. Op afb. No. 11 die een schouderpatte in oorspronkelijke grootte voorstelt kan men de uitvoering van het borduursel duidelijk zien. Voor het fatsoen van de blouse kan men de knippatronen nemen, behoorende bij die van afbeeld. No. 19. De epauletten worden naar fig. 42 van dubbele stof geknipt, en volgens aanwijzing op het knippatroon met borduursel versierd. nadat men op de afzonderlijke gedeelten van de blouse volgens de afbeelding het borduursel heeft uitgevoerd, worden ze op de bekende wijze aan elkaar gezet. De schoudernaden en armsgaten met een ingeregen koordje er tusschen; ook de kraag wordt met een ingeregen koordje op de blouse gezet. De
No. 17. Gedeelte van den tullen fond voor de blouse van taf, afb. No. 19. Oorspronkelijke grootte.
elkaar genaaid, aan den onderrand ingerimpeld, en volgens de overeenstemmende cijfers tusschen het boordje, met voering en langs den buitenrand met boordsel voorzien gezet; aan den bovenrand rimpelt men de mouw van het midden aan beide zijden tot kruis in en voegt haar in het armsgat, met een koordje in een reepje roode stof gere-
No. 18. Gedeelte van het garnituur voor de blouse van taf, afb. No. 19. Oorspronkelijke grootte.
gen er tusschen. Eindelijk bedekt men de zoomsteken aan den onderrand van de blouse, de schoudernaden, het aanzetten van het stuk en van het boordje op de mouw met veterband, op de helft van de breedte toegevouwen, zoodat het aldaar een boordsel nabootst. De bretellen worden aan de onderste dwarszijden aan het boord genaaid,
No. 14. Tak van kralen als garnituur voor hoeden, coiffures enz. Oorspronkelijke grootte.
epauletten en de schouderpatten zijn met ingeregen koord geboord.
Keursje van taf voor dames. Afb. No. 27. Knippatr. keerz. van het Supplem. No. XV, fig. 74-77.
No. 16. Gymnastiekcostuum voor meisjes van 8―10 jaar. Hierbij afb. N o. 4. Knippatr. voorz. van het Supplem. N o. I, fig. 1―14.
Dit keursje wordt over een witte blouse en met een zwarten of gekleurden rok gedragen en kan naar verkiezing van de stof van het kleedje of van taf in eene afstekende kleur vervaardigd worden. Ons model bestaat uit paars poul t de s oie en is gegarneerd met schuine reepen 1½ d. breed van paars fluweel en met kristallen grelots. Bij het vervaardigen van het keursje knipt men van bovenstof en wit cambrie voor voering naar elk der fig. 74―76 twee gedeelten, naar fig. 77 een gedeelte langs het midden aaneen en rekent bij fig. 74 op een omslag 3 d. breed voor een zoom aan elken voorrand. Eerst rijgt men de bovenstof en de voering die bijeen behoort op elkaar, legt den zoom in den voorrand van de voorstukken, verder de plooi in den bovenrand, en voorziet het rechter voorstuk met de voorgeteekende knoopsgaten, het linker met de noodige knoopen. Hierop zet men de gedeelten volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar en voorziet de naden aan de binnenzijde van de taille met dunne slappe baleintjes. De bovenrand van het keursje wordt met een ingeregen koordje geboord, aan den onderrand naait men de voering tegen de bovenstof, men boort de armsgaten met een ingeregen
DE GRACIEUSE.
128
koordje en voorziet ze volgens de afbeelding met het garnituur. De strikken op de schouders die elk uit een lus 7 d. lang en einden 20 d. lang bestaan, worden elk uit een schuinen reep gevormd, met lustrine gevoerd en met fluweel geboord; elke reep is van boven 7 d. van onderen aan het schuin bijgeknipte eind 12 d. breed.
Keursje voor meisjes van 8 tot 10 jaar. Afb. No. 28. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XIV, fig. 70―73. Dit keursje met echarpes, bestaat uit blauwe taf; het garnituur wordt gevormd van blauw fluweel, kristallen grelots en strikken van blauw taffen lint. Bij het vervaardigen van dit model, knipt men naar fig. 70 van bovenstof en wit cambrie voor voering van elk twee gedeelten, naar fig. 73 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen, en rekent bij fig. 70 op een omslag 3 d. breed aan den voorrand. De zijpanden fig. 72 worden met de echarpes aaneen geknipt, door voor de echarpes langs de omtrekken op de knippatronen, in eene rechte richting met knippen voort te gaan tot dat men ongeveer eene lengte van 45 d. heeft; de echarpes echter alleen van bovenstof. Men voorziet de voorstukken eerst zooals dit is voorgeteekend, met knoopsgaten en de noodige knoopen, zet de gedeelten van het keursje volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar, en voorziet de naden van de taille aan de binnenzijde, met dunne slappe baleintjes. Aan den bovenrand en rondom de armsgaten wordt het keursje met een ingeregen koordje geboord, langs den onderrand naait men de voering tegen de bovenstof, voorziet het keursje met het voorgeteekende garnituur en schikt er de echarpes volgens de afbeelding op.
[11 Juli 1867. 5 e Jaargang.]
Bij het vervaardigen van de jaquette knipt men eindelijk naar fig. 28 de beide voorstukken, naar fig. 29 den rug langs de dunne lijn in het midden aaneen, naar elk der fig. 30 en 31 twee gedeelten in dubbele stof voor de patten van de zakjes, naar fig. 32 de mouwen. Als tegen den voorrand van elk der voorstukken, op dezelfde wijze als aan het vest, een reep der bovenstof is gezet, dan maakt men er de voorgeteekende knoopsgaten in, zet er knoopen op en maakt de insnijdingen voor de zakjes, op het patroon aangewezen; voor de zakjes wordt er een stuk van de noodige grootte tegengezet, dat men aan de verkeerde zijde tegen den bovensten rand van de insnijding naait, en dan van de rechterzijde uit met stiksteken bevestigt, verder wordt het met kleine steekjes tegen de stof gezoomd; tegen den ondersten doorgeknipten rand van de insnijding wordt naar afb. No. 37 een schuine reep gezet. Na naait men er volgens de overeenstemmende cijfers de patten voor de zakjes op, eerst met rijen soutache en met knoopen gegarneerd. Vervolgens zet men den rug en de voorstukken van 48 tot 49 en van 50 tot 51 aan elkaar, boort het uitsnijdsel van den hals even als den onderrand met een schuinen reep der bovenstof en voegt er de mouw naar fig. 32 geknipt en gegarneerd in; men legt in den bovenrand een plooi zooals dit is voorgeteekend, verder moet zij met 52 op 48 van het voorstuk vallen.
Gehaakt kleed.
Afbeelding No. 30 en 31.
Dit ronde kleed is uit groote en kleine rozetten samengesteld en volgens ons model met haakgaren No. 40 gewerkt. Afbeelding No. 30 stelt het kleed in zijn geheel docht verkleind voor, afb. No. 31 een van de 8 rozetten in oorspronkelijke grootte, die zich aan de grootste middelste rozet aansluiten. Voor deze rozetten, die elk uit 8 bladeren bestaan, werkt men eerst telkens het middelste gedeelte van het blad: men zet hiervoor 18 kett. op, haakt Geldtaschje van shirting daarop terug voor den 1. toer. 1 h. st. (half stokje) in op voor dames. vier na den laatsten steek, dus 3 steken van het opzetsel o o Afb. N . 29. Knippat. voorz. v. h. Supp., N . V, voerslaan, 1 kett., 6 st. (stokjes) elk door 1 kett. en 1 fig. 38 en 39. steek tusschenruimte gescheiden, 1 kett., 1 steek overEen zoodanig geldtaschje wordt onder den rok van slaan, 1 h. st., 1 kett., dan rondom dezen toer, dus aan de de japon gedragen en is voor op reis bijzonder aan te andere zijde van het opzetsel, den bevelen. Ter vervaardiging van de tasch knipt men van 2. toer. Geheel v. st. (vaste steken), doch telkens 3 v. shirting naar fig. 38 twee gedeelten langs het midden st. aan de spits van dit gedeelte, overigens in elken steek in het ge1 v. st., aan het heel, het eene einde van den gedeelte in de toer 1 h. v. st. geheele (halven vasten grootte van steek) in den het knippatr., 1. v. st., dan behet andere vestigt men den van den afdraad. Als er 8 geronden van deze geo o N . 19. Blouse van taf met doorgestopte tulle. Hierbij afb. N . 17 en 18. Knippatr. en beschrijving rand van ondeelten zijn gekeerzijde van het Supplem. No. IX, Fig. 48―52. deren tot vormd, dan aan de gladde lijn; naar fig. 39 knipt men insgelijks twee gedeelwerkt men den middelsten kring van de rozet; men zet 16 steten langs de middenlijn in het geheel. De beide gedeelten naar ken op, sluit deze met 1 h. v. st. tot eene ronding, haakt 3 fig. 38 gesneden worden zoodanig aan elkander gestikt, kett., die voor een st. gerekend worden, daarna * 2 kett., nu dat de inslagen van de naden naar binnen komen. neemt men een van de vervaardigde gedeelten in de hand, Daarna zet men tegen de tasch aan den bovensten open en wel de verkeerde zijde van het werk naar boven, en rand alleen langs het gebogen gedeelte aan de achterhaakt, gedurig in de achterste lus van den steek stekende: zijde een strook shirting 1 d. breed; het rechte gedeelte 1 h. v. st., 1 v. st., 1 h. st. in de 3 volgende v. st. (de 3 van genoemden rand vat men tusschen de dubbele laag laatste v. st. van den 2. toer van een gedeelte), dan telkens stof van fig. 39, die overigens langs den buitenrand te1 st. in de 15 volgende steken, 5 st. in den steek aan de gen elkander genaaid en zoo als dit is voorgeteekend spits van het blad, 15 st. in de 15 volgende steken, 1 h. met knoopsgaten voorzien wordt. Op fig. 38 worden st., 1 v. st. 1 h. v. st. in de 3 volgende v. st., dan 2 kett., aan de overeenkomende plaats, knoopen aangebracht. 1 steek van den middelsten kett. ring overslaan, 1 st. in Door twee rechte strooken shirting van dubbele stof elk den volg. steek van den ring, van * af nog 7 maal her6½ d. lang, 4 d. breed wordt de tasch met den halen, dan 2 kett., 2 v. st. in de twee laatste kett. die band, overeenkomstig de wijdte van de taille zich voor het eerste blad bevinden. Men werkt nu verbonden, die met knoopen en knoopsgaten weder rondom het blad 1 toer als volgt; * 10 v. st. wordt dichtgemaakt. Puntjes van band, volop de 10 eerste steken van het volgende blad, 2 gens de afbeelding aangebracht, maken het garst. in den 7. steek van den 2. toer van het midnituur van de tasch uit. delste gedeelte, deze st. worden evenwel niet elk afzonderlijk voltooid, maar Costuum voor knapen beide tegelijk met den op de van 4 tot 6 jaar. naald zijnden steek te zamen afgewerkt, zij vormen eene o Afb. N . 32 tot 37. Knippatr. schuinliggende moes, dan † 1 voorz. v. h. Suppl. No. III, steek van den vorigen toer overfig. 20―32. slaande 3 v. st. op de 3 volgende steken, 1 moes in den Dit model, bestaande uit een vierden daaropvolgenden steek pantalon, een vest en een javan den 2. toer van het middelquette, is vervaardigd van geel ste gedeelte, van † af nog eenengelsch leder en gegarmaal herhalen, voorts 1 neerd met donkerbruin steek overslaan 2 v. st. in soutache en ronde parelde 2 volgende steken, 1 moeren knoopen. De panmoes in den steek die talon wordt vervaardigd zich aan de spits naar fig. 20―24. van het blad van Men knipt naar elk No. 20. Overjasje voor meisjes van 3―5 jaar. Hierbij afb. het middelder fig. 20 ― 22 No. 12. Knippatr. en beschrijving keerz. v. h. Suppl. No. 21. Kleedje voor meisjes van 4―6 jaar. ste getwee gelijke gedeelNo. X, Fig. 53―57. deelte ten en rekent bij de bevindt; zonder hier 1 steek over te slaan haakt men nu op dezelfde eersten fig. 20 en 21 op een omslag 5 d. breed voor den zoom aan den onderwijze ook aan de andere zijde van het blad, dan 5 v. st. op de 5 volrand, fig. 22 van dubbele stof; voor het boord knipt men van bovenstof en shirgende steken (de verbindingssteken tusschen de 2 bladeren), men ting naar fig. 23 en 24 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen. herhaalt van * af nog 7 maal; evenwel moet men hierbij de bladeren Hierop naait men de beide gedeelten van elken pantalon van 36 tot 37 en van 39 volgens de afbeelding No. 31 aan elkaar verbinden, en wel telkens na tot 40 aan elkaar, legt in den onderrand den zoom, insgelijks in elk achterste geden 6. en 9. v. st. die op de 10 eerste stek. van een blad gehaakt zijn. deelte van den pantalon van 39 tot 42 en zet aan elk voorste gedeelte Men neemt hiervoor na den 6. steek de naald uit den steek, steekt van 38 tot 39 den reep voor de split naar fig. 22 geknipt. In de insnijvan boven naar beneden om de beide bovenste lussen van den tegending naar aanwijzing op fig. 20 in den pantalon gemaakt, wordt een overliggenden steek van het vol g ende blad, neemt den afgelaten zakje van shirting gezet, dat aan den bovenrand met een reep der bosteek weder op de naald en haalt hem als eene lus door; na den 9. venstof 5 d. breed bedekt is. Nu verbindt men de beide halve gedeelten v. st. geschiedt het verbinden door 1 st. Aan het einde van den toer van den pantalon van 41 tot ster en van 43 tot het dubbele punt, legt in haakt men in plaats van 5 slechts 3 v. st., dan 1 h. v. st. in den volde bovenrand de voorgeteekende plooien, door elk kruis op genden v. st., bevestigt den draad, en legt hem voor den toer open het naaste punt te hechten en zet den pantalon tusschen de puntjes aan den buitenrand van de rozet aan de 1. moes van het eerste dubbele stof van het boord, waarin men eerst de voorgeteeblad weder op nieuw aan, en haakt: 1 h. st. * 2 kett., 1 pic. (picot, kende knoopsgaten heeft gemaakt. Het soutache aan den ondat is: 4 kett., 1 h. v. st. in den 1. hiervan), 2 kett., dit vormt een derrand van den pantalon wordt er volgens de afbeelding opkett. boog, 1 st. in den 4. Steek, 1 kett. boog als de vorige, 1 st. in gelegd. den 4. steek, 1 kett. boog, 2 st. door 1 kett. boog gescheiden in de Voor het v e s t moet men uit bovenstof naar fig. 25 de spits van het blad, 1 kett. boog, 1 st. in den 4. steek, 1 kett. boog, beide voorstukken, naar fig. 26 den rug van shirting in eene 1 st. in den 4. Steek, 1 kett. boog, 1 h. st. in den 4. Steek, 1 kett., dubbele laag stof langs het midden aaneen knippen, naar fig. 1 h. st. in den 11. Steek van het volgende blad, van * af in de rondte 27 het gespboordje eveneens van dubbele shirting. Tegen elk herhalen. Aan het einde van den toer 1 h. v. st. in het 1. h. st. van der voorstukken wordt aan den boven-, voor- en onderrand dezen toer. Door de picots van dezen toer worden de 8 rozetten voleen reep der bovenstof ongeveer 5 d. breed gezet, wij worgens afb. No. 30 aan elkander, als ook met de grootste, middelste en den overigen met shirting gevoerd; eerst verbindt men de kleinere rozetten verbonden, die de tusschenruimte van de rozetten gedeelten van de stof langs den buitenrand van de jaquette aan den buitenrand van het kleed vullen. De middelste grootste rozet aan de verkeerde zijde met een achtersteeknaad, keert het wordt op dezelfde wijze als de hiervoor beschrevene gewerkt, doch werk dan om en zoomt hierop den anderen rand van den temen haakt dan voor een blad 20 in plaats van 18 kett., zoodat de stokgengezetten reep op de voering. Nu maakt men er knoopsjes in het middelste gedeelte met 1 st., de overige steken in overeengaten in, zet er knoopen op, maakt naar aanwijzing op het komst hiervan vermeerderd worden; het getal van de verbindingsknippatroon de insnijding voor het zakje en zet er voor dit steken tusschen 2 bladeren moet 7 bedragen. Elke kleine rozet laatste een lap der bovenstof tegen waarvan de bovenrand o bestaat uit 3 toeren. Men zet 16 steken op, sluit deze met 1 h. v. st. tegelijk met dien van de split, naar afb. N . 36 met een intot eene ronding, dan volgt de 1. toer; 4 kett., die voor 1 dubb. st. geregen koordje geboord, wordt bevestigd. Nu verbindt men (dubbel stokje) gerekend worden, * 7 kett., 1 opzetsteek overslaan, den rug en de voorstukken van 44 tot 45 en van 46 tot 47, 1 dubb. st. in den tweeden daaropvolgenden steek, van * af nog 7 door de voorstukken tusschen de dubbele stof van den rug maal herhalen, 7 kett. ― 2. toer. Geheel v. st., dat is telkens 3 v. te naaien; in den zijnaad wordt tevens van kruis tot punt st. in den middelsten van de 7 kett., overigens in elken steek 1 v. st. het gespboordje medegevat. Rondom het armsgat en langs No. 22. Kleedje voor meisjes van 12―14 jaar. Knippatr. en beschrij3. toer. * 2 kett., 1 pic. (dat is 4 kett., 1 h. v. st. in den 1. hierden buitenrand naait men de voering tegen de bovenstof. ving keerz. van het Supplem. No. VIII, Fig. 43―47. Het vest wordt volgens de afb. met soutache versierd.
[11 Juli 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
119
ligging hebben en gelijk van lengte wezen. Voorts moet de grondstof, die men verwerken zal, zeer gelijk wezen, vooral moet men dit bij het glansgaren, dat men voor het haken van fijner en grover kant, tusschenzetsels enz. bezigt in aanmerking nemen. Benevens dit garen is ook het haakgaren in verschillende grofte voor het haken van kanten, tusschen -zetsels, rozetten, guipurewerk, kleeden enz., aantebevelen. Voor bed-, wiegedekens en tafelkleeden, als ook gordijnen neemt men meestal katoen (estramadura), waarvan de grofte natuurlijk overeenkomstig het voorwerp dat men vervaardigt, genomen moet worden. Elk haakwerk begint met steken opzetten, het o p z e t s e l, dat de grond van het werk vormt. Men heeft drie verschillende soorten van opzetsels: het eenvoudige, het dubbele en het picot opzetsel. Het eenvoudige opzetten (kettingsteken), afb. No. 38. Voor het beginnen hiervan maakt men van den draad van het garen waarmede men zal haken eene lus, neemt die op de haaknaald, legt dan den draad waarmede men werkt (even als bij het breien) op den wijsvinger en de vingers van de l i n k e r h a n d en houdt hem met den pink een weinig vast. De haaknaald neemt men in de r e c h t e r h a n d tusschen den duim en den wijsvinger, bijna zoo als men bij het No. 23. Jaquette zonder mouwen. Voorzijde. Knippatr. en beschrijving keerz. o schrijven eene pen houdt, van het Supplem. N . XIII, Fig. 67―69. neemt het eind van den draad van den lus tusschen den duim en den wijsvinger van de linkervan), 2 kett., 1 v. st. in den 5. Steek (den middelsten steek van een boog), hand, slaat daarna den draad om de naald, terwijl men dezen onder 7 kett., 1 v. st. in denzelfden steek, 2 kett., 1 pic., 2 kett., 1 v. st. in den draad door in de richting van de linker naar de rechterzijde den 5. daaropvolgenden steek, van * af herhalen. Aan het einde van den brengt; dan vat men den draad met het haakje en haalt hem als eene toer 1 h. v. st. in den 1. kett. van dezen toer. lus door de op de naald zijnde lus, waardoor deze van de naald afglijdt en tot een kettingsteek gevormd is. Dit doorhalen van den draad door Handleiding voor het haken. de lus wordt zoo dikwijls herhaald, totdat het opzetsel de vereischte Afbeelding No. 38―60. lengte verkregen heeft. als er eenige kettingsteken zijn gehaakt, dan In vorige nummers van de Gracieuse hebben wij onzen lezeressen in schuift men het opzetsel tusschen den duim en den wijsvinger van de het naaien, breien en borduren onderricht gegeven, thans zullen wij haar l inkerhan d, zoodat de beide genoemde vingers zich dicht onder het haken onderwijzen. Glansgaren, wol, katoen, haakgaren, zijde en het haakwerk bevinden. De steken moeten zoo groot wezen, dat het eene haaknaald zijn de materialen die voor het haakwerk vereischt worhaakje er later gemakkelijk kan worden doorgestoken. Elk opzetsel den; de haaknaald, hetzij van hout, been of staal, moet zeer glad, zonwordt met eene lus begonnen. der eenige oneffenheid wezen. De lange houten- of beenen haaknaalden geAfb. No. 39. H e t d u b b e l e o p z e t s e l. Men haakt twee ketbruikt men voor het haken van wol. Voor het werken van katoen, zijde tingsteken, dan steekt men de haaknaald van boven naar beneden in of garen neemt men stalen haaknaalden, hetzij met beenen heften, of ook de kettingsteeklus die zich aan de linkerzijde van den eersten steek wel korte haakjes, die in een etui met een schroefje worden bevestigd. bevindt, slaat den draad om de naald en haalt hem als eene lus door, Als het haakwerk er goed en degelijk uit zal zien, dan wordt hiervoor slaat den draad weder om de naald en haalt hem door beide op eene nauwkeurige uitvoering en oefening vereischt; hoe gelijkmatiger de de naald zijnde lussen. * Nu haalt men den draad als eene lus door de steken gewerkt zijn, des te beter valt het werk uit. Het haakwerk moet ter linkerzijde liggende lus van den laatst gehaakten steek (zie de afrekbaar wezen, doch het te los haken is even nadelig, als het te stijf habeelding), staat den draad om de naald en haalt hem door de beide op ken. Men moet bij het werken vooral hierop letten, dat de haaknaald en de naald zijnde steken. Van * af wordt herhaald totdat men de lengte het garen van overeenkomende grofte zijn, voorts vat men alleen met de voor het opzetsel heeft. punt van het haakje werken moet, de lussen moeten niet heen en weder Afbeelding No. 40. P i c o t o p z e t s e l. * Men haakt eerst 4 op de naald geschoven worden, daar zij hierdoor los en ongelijk worden, kett., dan een stokje, dat is: men slaat den draad om de naald, steekt maar eene vaste de naald van boven naar beneden door de ter linkerzijde liggende lus van den eersten van de 4 kettingsteken, slaat den draad om de naald, haalt hem door de lus van den steek, slaat den draad nogmaals om en haalt nu met dit omslag de laatste lus en den omslagdraad te zamen door. De draad wordt op nieuw omgeslagen, en nu door de beide op de naald zijnde lussen gehaald. De 4 kettingsteken vormen een boog (picot). Van * af wordt gedurig herhaald. De nu volgende soorten van haakwerk verkrijgen allen een opzetsel als afbeelding No. 38 en 39, ook worden deze gedurig in afzonderlijke niet in verband met elkander gewerkte toeren uitgevoerd, uitgenomen afbeelding No. 44 en 57. Voor het beginnen van elken toer maakt men eene lus even als bij het begin van het opzetsel afbeelding No. 38, die men op de naald neemt. Afbeelding No. 41. H a l v e v a s t e s t e ken. Men steekt hierdoor de naald onder de bovenste lus van den steek van een opzetsteek door, of bij verdere voortzetting van het werk om de bovenste lus van een steek van den laatsten toer, slaat den draad om de naald en haalt hem door de lus van den steek en door de lus op de naald. De afbeelding toont benevens een gedeelte gehaakte halve vaste steken ook den laatsten steek los en de richting, die de naald voor den volgenden steek moet nemen, door een pijl aan. Afbeeld. No. 42. V a s t e steken worden op dezelfde wijze als de hierboven beschrevene gehaakt; men haalt hiervoor eerst den draad als lus onder de bovenste lus van een steek door, slaat dan den draad om de naald en haalt hem door beide op de naald zijnde lussen. Afbeeld. No. 43. V a s t e s t e k e n. Bij het werken van deze vaste steken haakt men den eersten toer als bij afb. No. 42, bij elken volgenden toer steekt men met de naald om de beide bovenste lussen van een steek van den laatsten toer. o No. 24. Jaquette zonder mouwen. Achterzijde.
No. 26. Blouse “Bretonne.” Achterzijde.
Afbeelding No. 44. G e r i b d e h a a k s t e e k. Dit soort van haakwerk wordt in heen en teruggaande toeren, dat is op de rechte en op de verkeerde zijde van het werk, in verband met elkander uitgevoerd, waardoor de reliefachtige ribben ontstaan. Men steekt hiervoor gedurig om de achterste lus van een steek. Aan het einde van elken toer wordt 1 kettingsteek gehaakt, die evenwel bij den volgenden toer niet in aanmerking komt. Afbeelding No. 45. S c h u i n e h a a k s t e e k (vaste steken). Deze worden evenzoo uitgevoerd als die van afbeelding No. 42, doch bij het werken van elken steek slaat men den draad voor de eerste maal n i e t a l s g e w o o n l i j k, maar in die richting, zooals de pijl het aangeeft om, dus de naald boven den draad, en haalt dezen als lus door; het tweede omslaan van den draad, waarmede de beide lussen te zamen worden genomen, geschiedt als gewoonlijk. Afbeelding No. 46. D e g e k r u i s t e h a a k s t e e k. Deze wordt even als de haaksteek afbeelding No. 45 op een opzetsel volgens afbeelding No. 39 gewerkt, alleen moet men gedurig om de beide bovenste lussen van een steek steken. Afbeelding No. 47. H a l v e s t o k j e s . Voor het halve stokje slaat men den draad om de naald, steekt eerst onder de achterste lus van den steek door, haalt den draad als eene lus hier door en werkt met nog eenmaal omslaan van den draad de beide lussen en den omslagdraad die op de naald zijn te zamen af. Afbeelding No. 48. S t o k j e s. Alle stokjes worden zoo gewerkt, als bij
N . 25. Blouse “Bretonne.” Voorzijde. Hierbij afb. N o. 11. Knippatr. van de epaulette voorz. v. h. Supplem. N o. VII, Fig. 42.
[11 Juli 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
130
het picotopzetsel, afbeelding No. 40, beschreven is. Het spreekt van zelf dat deze stokjes op een opzetsel of in de steken van een gehaakten toer gewerkt worden. Afb. No. 49. D u b b e l e s t o k j e s, worden als de gewone stokjes, doch met t w e e m a a l o m s l a a n van den draad, afb. No. 50, h e t d r i e v o u d i g e s t o k j e met d r i e m a a l o m s l a a n van den draad gewerkt. Van het t w e e en d r i e m a a l omslaan van den draad wordt g e d u r i g e e n omslag met eene daarvoor op de naald zijnde lus te za m e n a f g e w e r k t. Afbeelding No. 51―53. K r u i s s t o k j e s. De afgewerkte kruisstokjes worden door afbeelding No. 51 aangetoond; afb. No. 52 en 53 stelt de uitvoering van de kruisstokjes voor. Hiervoor slaat men den draad tweemaal om, evenals bij een dubbel stokje, steekt de naald dan door den steek, waar de eerste helft van het kruisstokje ingewerkt moet worden, slaat den draad om de naald, haalt den draad als lus door, en werkt met nog eens omslaan van den draad de lus met den volgenden omslagdraad te zamen; men heeft nu nog drie lussen (dat is twee lussen en een omslagdraad) op de naald; zonder deze evenwel in aanmerking te nemen, slaat men den draad op nieuw om, slaat de beide volgende steken van het opzetsel over en haalt eene lus
eenmaal omslaan van den draad worden afgewerkt, zoodat men na het werken van het 2. stokje 3, na het 3. stokje 4 lussen op de naald heeft. (Zie de afbeelding). alle 4 de lussen worden dan moet eenmaal omslaan tegelijk afgewerkt. Met de moes wordt de volgende vaste steek van den laatsten toer overgeslagen; deze moes wordt gedurig na eene tusschenruimte van 5 steken en in verloop van het werk steeds na een toer zonder moezen er tusschen te werken herhaald. Afbeelding No. 55. O p e n m o e s. De grond bestaat uit vaste steken (afbeelding o N . 42). De moezen, die reliefachtig op den fond liggen, worden elk uit 5 stokjes gevormd en zijn gedurig na eene tusschenruimte van 5 steken en een toer zonder moezen er tusschen gehaakt. Voor het werken van eene zoodanige moes laat men de lus zonder haar in aanmerking te nemen op de naald, steekt de naald gedurig om de voorste lus van den overeenkomenden steek van den voorlaatsten toer, en haakt nu 5 stokjes. De 4 eerste stokjes worden elk afzonderlijk geheel afgewerkt, zonder dat men den steek die op de naald gebleven is in aanmerking neemt; eerst bij het 5. Stokje werkt men alle drie de lussen met den laatsten omslagdraad te zamen (zie de afb.) Met de moes wordt een steek van den vorigen toer overgeslagen. Afb. No. 56. B o s j e s t o k j e s. De bosjes stokjes, die elk door 2 kettingsteken en door 2 steken tusschenruimte van elkander gescheiden zijn, worden evenals de vaste
No. 28. Keursje voor meisjes van 8―10 jaar. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XIV, fig. 70―73.
No. 27. Keursje van taf voor dames. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XV, fig. 74―77.
door den derden daaropvolg. steek. Men heeft nu 5 lussen op de naald; met telkens eenmaal omslaan wordt eerst de lus en omslagdraad, dan 2 lussen, daarna weder de lus en omslagdraad en eindelijk beide lussen te zamen afgewerkt, zoodat er slechts eene lus op de naald blijft. Nu haakt men 2 kettingsteken; (naarmate men de kruisstokjes meer of minder schuine verkiest te hebben, kan men 1, 2 of 3 kettingsteken haken, het spreekt van zelf dat men dan een gelijk getal steken overslaat) werkt dan een stokje, waarbij men de naald, de richting van den pijl op afbeelding No. 53 volgende, onder de beide lussen van den steek van het voltooide stokje doorsteekt. Afb. No. 54. D i c h t e m o e s. De grond, waar deze moezen op gewerkt zijn, bestaat uit vaste steken (zie afbeelding No. 43). Deze moezen die gedurig drie toeren van den grond overspannen, bestaan uit stokjes en zijn in eene verzette ligging gewerkt. Men haakt eerst 2 toeren vaste steken. In den 3. toer werkt men eerst 2 vaste steken, dan eene moes als volgt: men haakt hiervoor 1 stokje, waarbij men om de beide loodrechte lussen van den overeenKomenden steek van den 1. toer steekt (de laatst gehaakte toer wordt dus overgeslagen); dit stokje wordt evenwel slechts zoover afgewerkt, dat men nog twee lussen op de naald houdt; dan volgen er nog twee soortgelijke stokjes om d e z e l f d e lussen van den s t e e k , die insgelijks No. 36. Het uitvoeren van de split. Bij afb. No. 33. slechts zoover als het eerste stokje, dus met
No. 29. Geldzakje van shirting voor dames. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. V, fig. 38 en 39.
No. 31. Rozet voor het gehaakte kleedje. Oorspronkelijke grootte.
moezen afb. No. 54 gehaakt. ― Afbeelding No. 57. R e l i e f s t o k j e. Deze reliefstokjes zijn dubbele stokjes, die op een fond met den geribden haaksteek (afbeelding No. 44) gehaakt zijn en gedurig 3 toeren hiervan overspannen. De reliefstokjes worden gedurig op een en dezelfde wijde van het werk, en wel telkens om de lus van den overeenkomenden steek die in eene loodrechte richting een weinig vooruitsteekt van op drie na den laatsten toer gewerkt. Na elken stokjestoer volgt een toer met den geribden haaksteek er tusschen. Bij het beginnen van het werk worden eerst 3 toeren met den geribden haaksteek gewerkt. De stokjes beginnen eerst met den 4. toer. Afbeeld. No. 58. P i c o t s. Deze soort van picots bootsen die van de gewone geweven kant volkomen na. Men haakt hiervoor eerst een vasten steek, haalt de lus een weinig lang uit (deze blijft als een picot staan), neemt de naald er uit, steekt haar in de voorste lus van den laatst gehaakten steek (zie de afbeelding), waar de lus uitgewerkt is, slaat den draad om de naald en haalt den draad als eene lus door de lus van den steek. Dan volgt er weder een vaste steek, waar een nieuwe pic. op No. 37. Het uitvoeren van de split. Bij afb. N o. 34. gevormd wordt.
No. 35. Insnijding voor het zakje. Bij afb. No. 33 en 34.
No. 33. Vest bij het costuum voor knapen van 4―6 o
jaar. Hierbij afb. N . 35 en 36. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. III, fig. 25―27.
No. 32. Pantalon bij het costuum voor knapen van 4―6 jaar. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. III, fig. 20―24.
No. 30. Gehaakt kleedje. Verkleind.
No. 34. Jaquette bij het costuum voor knapen van 4―6 jaar. Hierbij afb. N o. 35 en 37. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. N o . III, fig. 28 ―32.
[11 Juli 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
123
No. 41. Vaste steken. In de achterste stekenlus gestoken.
No. 41. Halve vaste steken.
No. 39. Dubbel opzetsel.
No. 38. Eenvoudig opzetsel. No. 45. Schuine haaksteek. Vaste steken.
o
N . 44. Geribde haaksteek.
No. 43. Vaste steken. In de beide bovenste stekenlussen gestoken.
Afb. No. 59. N a a r b o v e n l i g g e n d e p i c o t s v a n k e t t i n g s t e k e n. Voor het werken van deze picots haakt men eerst een stokje, dan 7 kettingsteken. Men steekt nu de naald naar beneden tusschen de beide lussen van den 2. steek van de 7 kettingsteken, zoodat de kettingsteken een boog naar boven vormen (zie de afbeelding), slaat den draad om de naald en haalt den draad door de lus van den steek en door de lus die op de naald is. Hierna volgt nog een kettingsteek en een stokje in den vierden daaropvolgenden steek, dus drie steken overslaan. Afbeelding No. 60. D e n a a r b e n e d e n l i g g e n d e p i c o t s v a n ketti ng s teken worden op dezelfde wijze gehaakt. De kettingsteken vormen een naar beneden liggenden boog; men haalt hiervoor zooals de afbeelding aantoont, na voltooiing van den 7. kettingsteek de naald uit de lus en steekt haar van de rechter naar de linkerzijde, onder de bovenste lus van den 2. kettingsteek door en in de richting van den pijl door de lus. Met eenmaal omslaan van den draad worden dan de lus van den steek en de lus te zamen afgewerkt. Het spreekt van zelf dat deze picots van kettingsteken grooter en kleiner, als ook de tusschenruimte naar welgevallen kan genomen worden. Hiermede is de grondslag voor het haakwerk gelegd, in volgende nummers zullen wij haaksteken voor werken van wol, variatiën van haaksteken die in dit nummer voorkomen enz. geven.
No. 47. Halve stokjes.
No. 40. Opzetsel met picots. o
N . 48. Stokjes.
trokken, met opgenaaide kralen versierd, in het midden van den knoop is een kralen kwast bevestigd. De rozet afb. No. 62, bestaat uit afzonderlijke punten van de stof, voor elk waarvan men naar fig. 78 een gedeelte van dubbele stof knipt, aan die zijde met “midden” aangeduid toegevouwen, men legt de met kruis en punt aangewezen hoeken om, zoo, dat langs de gestipte lijn een vouw gevormd wordt. Deze punten worden op een cirkelrond lapje ongeveer 2 d. in doorsnede genaaid. Het midden van de rozet wordt door een kwast van kralen versierd.
Kleed van tulle en frivolité. o
Afbeelding N . 64. Grove tulle (erwte tulle), katoen (estramadura) No. 3½.
No. 50. Drievoudige stokjes.
Twee rozetten van taf en kraNo. 51. Kruisstokjes. len ter versiering van japonnen, paletots en iets dergelijks. Afbeeld. No. 61 en 62. Knippatr. keerz. v. h. Suppl., No. XVI en XVII, fig. 78 en 79. Beide rozetten zijn oorspronkelijke van zwarte taf, doch kunnen ook naar welgevallen van eene andere stof vervaardigd worden. Voor de rozet, afb. No. 61, knipt men eerst naar fig. 79 tien gelijke gedeelten, en wel elk van dubbele stof, aan de zijde met “midden” aangeduid toegevouwen; dan legt men in elk gedeelte volgens fig. 79 drie plooien, zoo, dat de gladde lijn de buitenste vouw van elke plooi vormt, en naait de aldus geplooide gedeelten volgens de afbeelding rondom den buitenrand van een cirkelrond lapje der stof, 2 d. in doorsnede dat voor onderlaag dient. Het opnaaien wordt door een knoop bedekt, deze bestaat uit een platten houten vorm, met taf over-
No. 52. Bewerking van de kruisstokjes.
No. 54. Dichte moezen.
No. 59. Kettingsteekpicots naar boven.
No. 57. Hoogliggende stokjes.
No. 49. Dubbele stokjes.
De grond van dit kleed, afbeelding No. 64, is van grove tulle, zoogenaamde erwte tulle; de figuren die er op zijn en de kant om den buitenrand zijn van frivolité van grof katoen vervaardigd en op den grond van het kleed geappliqueerd. Het model is 64 d. in het vierkant; afbeelding No. 64 is iets meer als een vierde van het kleed, dat op de helft van de oorspronkelijke grootte gegeven is. Het spreekt van zelf dat dit kleed ook van fijner grondstof kan vervaardigd worden, doch dan moeten de figuren, daar zij, met fijner katoen gewerkt kleiner worden, in een meerder getal worden vervaardigd. De kant om den buitenrand van het kleed bestaat o uit afzonderlijke fiN . 53. Bewerking van de kruisstokjes. guren, die door de picots met elkander verbonden worden. Men werkt elk figuur als volgt: 4 dubb. kn. (een dubbele knoop bestaat uit een averechten, een rechten knoop), 5 pic. (picots) elk door 2 dubb. kn. gescheiden, 4 dubb. kn. de rij knoopen wordt tot een ring gesloten, bij het werken van elken ring moet men den draad vooral stevig aanhalen, waardoor de knoopen zeer dicht bij elkander komen. Dicht aan den eersten ring knoopt men door een draad tusschenruimte van een stroohalm breedte gescheiden, twee moezen of josephineknoopen, dat is: men werkt 6 rechte knoopen, steekt den draad van boven naar beneden door de lus, waar de knoop op gewerkt is, en haalt de lus dicht. Dan volgt er een ring van: 4 dubb. kn., aan den laatsten pic. van den vorigen toer verbonden, 6 maal 2 dubb. kn. elk door 1 pic. gescheiden, 1 pic., 4 dubb. kn.; dicht aan dezen ring knoopt men 2 moezen even als de vorige; er volgen nu 3 ringen elk uit: 4 dubb. kn. aan den laatsten pic. van den laatsten ring verbonden, 4 maal 2 dubb. kn. elk door 2 pic. gescheiden, 1 pic., No. 46. Gekruiste haaksteek.
No. 58. Picots.
No. 56. Bosjesstokjes.
No. 60. Kettingsteekpicots naar beneden.
No. 55. Open moezen.
[11 Juli 1867. 5 e Jaargang.]
132
gereed. De grootste rozet in het mid4 dubb. kn.; na voltooiing van den van het kleed is evenzoo vervaarden 3. ring knoopt men weder digd, doch zij heeft een toer 1 moes, verbindt den draad meer. Dit vormt den buitentusschen de beide laatst verrand van de rozet en bestaat vaardigde moezen, uit bogen even als aan den werkt weder 1 moes, bovenrand van de kant. Na dan een ring als de elken boog wordt de tweede ring van eene draad aan den overfiguur, daarna volgen eenkomenden pic. van weder 2 moezen, die een blaadje of aan een insgelijks tusschen de los liggende boog van overeenkomende moeden 2. toer verbonden. zen verbonden worVoor de palm in den den, dan 1 ring als hoek vervaardigt men de eerste ring van de eerst de rozet op defiguur. De draad zelfde wijze, als bij de wordt afgeknipt en kleine rozet tot aan goed bevestigd. Elk volden 2. toer beschreven gend figuur wordt op deis. Dan begint men met een nieuzelfde wijze uitgevoerd, o N . 63. Gedeelte v. h. garnituur voor de jaquette voor wen ring van: 1 dubb. kn., 6 de beide eerste ringen van meisjes v. 12―14 jaar. Bij afb. No. 1. Oorspr. grootte. pic. elk door 2 dubb. kn. geelk figuur worden in het scheiden, 1 dubb. kn. Dicht vervolg telkens aan den middelaan den laatsten knoop werkt sten pic. van de beide laatste ringen men een blaadje als volgt: 3 dubb. kn., 1 pic., 2 van de laatst gewerkte figuur verbonden. De figuur dubb. kn., verbindt den draad aan den middelsten in den hoek van het kleed is grooter, als de ovepic. van een blaadje van de rozet, dan volgen rige; zij heeft 9 ringen en 3 sterfiguren van er 2 dubb. kn., 1 pic., 2 d. dubb. kn. vermoezen; de 3. en 7. ring van dit figuur bebindt den draad aan den naastaanzijnden staan elk uit: 4 dubb. kn., 8 maal 2 pic. van den ring. Er volgt nu een dubb. kn. door 1 pic. gescheiden, 1 zelfde blaadje als het hiervoor bepic., 4 dubb. kn. Als de kant de schrevene, dat met het naastvereischte lengte heeft verkreaanzijnde blaadje van de rozet gen, dan werkt men aan den verbonden wordt; daarna bovenrand eene rij bogen. * werkt men nog 3 blaadMen verbindt hiervoor jes, die evenwel alleen den draad eerst aan aan den pic. van den tweeden, dan den ring verbonaan den eersten
No. 61. Rozet van taf en kralen als garnituur voor robes, paletots, enz. Knippatr. keerz. van het Supplem. No. XVII, fig. 79.
No. 62. Rozet van taf en kralen als garnituur voor robes, paletots, enz. Bij afb. No. I. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XVI, fig. 78.
pic. van den eersten ring van eene figuur en werkt 4 dubb. kn., 3 pic. elk door 2 dubb. kn. gescheiden, 4 dubb. kn., haalt de rij knoopen tot op 1 d. lengte van den draad te zamen, verbindt den draad eerst aan den laatsten pic., dan aan den voorlaatsten pic. van den laatsten ring van dezelfde figuur, werkt een zelfden boog en herhaalt van af tot aan het einde van de kant. ― Elke kleine rozet begint men met den ring in het midden en werkt hiervoor 2 dubb. kn., dan 10 pic. elk door 3 dubb. kn. gescheiden, 1 dubb. kn., sluit de rij knoopen tot een ring en werkt nu toersgewijze eerst den kring bladeren die zich aan den ring aansluiten. 1. toer. * Men verbindt den draad aan den naastaanliggenden picot, werkt dan: 6 dubb. kn., 3 pic. elk door 2 dubb. kn. gescheiden, 6 dubb. kn. en verbindt dan de rij knoopen tot een ring. Van * af nog 9 maal herhalen, dan wordt de draad bevestigd. ― 2. toer. Verbindt men den draad aan den middelsten pic. van een blad en werkt * 3 dubb. kn., 7 pic. elk door 2 dubb. kn. gescheiden, 3 dubb. kn., haalt de rij knoopen tot op 1 d. afstand van den draad te zamen, verbindt den draad aan den midd. pic. van het volgende blaadje en herhaalt van * af in de rondte voortgaande nog 9 maal; doch men moet elken volg. boog na het werken van de 3 eerste dubb. kn. in plaats van den eersten pic. te werken aan den laatsten pic. van den laatst vervaardigden boog verbinden (elke boog telt dus 6 pic.). Na voltooiing van den laatsten boog wordt de draad afgesneden en goed bevestigd. ― 3. toer. Deze bestaat telkens uit 5 blaadjes, die zich aan elken 2. boog van den 2. toer aansluiten. Men verbindt den draad aan den eersten pic. van een boog en werkt een blaadje als volgt: 6 dubb. kn., 3 pic. elk door 2 dubb. kn. gescheiden, 6 dubb. kn., verbindt den draad aan den volgenden pic. van denzelfden boog. Er volgen nu nog 4 zoodanige bladeren, waarvan de 3 middelste echter in plaats van 6, 5 dubb. kn. heeft. Na elk blaadje wordt zooals van zelf spreekt de draad aan den naastaanzijnden pic. verbonden. Hiermede is eene kleine rozet o
den worden. De buitenrand van de palm bestaat in eene rij bogen; elke boog heeft: 4 dubb. kn., 1 pic., 6 maal 2 dubb. kn. door 1 pic. gescheiden, 1 pic., 4 dubb. kn. Elke volgende ring is aan den hiervoor vervaardigen op de plaats van den eersten pic. verbonden. De afgewerkte figuren worden daarna volgens de afbeelding op de tulle genaaid. Rondom den buitenrand van het kleed wordt de overblijvende tulle weggesneden.
Beschrijving van de parijsche modeplaat.
NÉGLIGÉ-TOILET. Coiffure “à la romaine.” Groen fluweelen bandeaux met gitten en gitten grelots. ― Al het haar is naar boven gekamd, maar zóó dat tusschen de bandeaux een dof wordt gevormd. vier doffen met afhangende krullen vormen een ronden chignon. ―Négligékleedje van alpacca gegarneerd met taffen biais en borduursel. De corsage is hoog en heeft gladde open mouwen. Korte taille met een breede ceintuur, van achteren vastgemaakt. De rok is van voren zeer kort, heeft aldaar afgestampte punten, maar wordt naar achteren zeer lang. De ondermouw even als de tweede rok van neteldoek, is lang en glad. Pantoffels met grootte rozetten. WANDELTOILET in de stad. De hoed “Fanchonnette” is zeer klein, met een paardenharen pas die vierkant voor den chignon ligt. Eene blonde, van voren opgenomen valt van achteren op den chignon neer. Bouquetjes van klaprozen en korenaren zijn half op de pas en half op de blonde gelegd. Een breed lint loopt van voren om den hoed, en wordt als strikbanden onder het haar vastgemaakt. ― Taffen kleedje, gegarneerd met biais. De neteldoeksche corsage is geplooid en zeer hoog. Effen neteldoeksche mouwen met breede zoomen. Collier van gitten. ― De taffen corsage is zeer laag uitgesneden, er is een biais omheen gelegd die op de schouders een strik met einden vormt. De biais kruisen zich in het midden en loopen in kleine patten uit. Taffen ceintuur met een rij gitten en een netje van gitten even als aan den collier. De ceintuur loopt van achteren in lange einden uit, met gitten kwastjes versierd. ― De bovenste rok is kort en gegarneerd met drie biais, elk in het midden met een rij gitten versierd. Deze biais zijn er slechts aan de bovenzijde opgenaaid, van onderen blijven zij los. ― De tweede rok is gegarneerd met korte biais, met kralen versierd en met punten geknipt, zij zijn er plat opgenaaid. De bovenste rok is gegarneerd met gitten knoopen. N . 64. Gedeelte van een kleedje van tulle en frivolité.
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knip – en borduurpatronen. UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.