Ketelbinkie
ISBN 978-90-78388-09-8
9 789078 388098
Ketelbinkie is van Rotterdam!
Ketelbinkie is van Rotterdam! Het is de titel van dit – in het kader van het dertigjarig bestaan van de Stichting Ketelbinkie verschenen – boek. Ketelbinkies maken deel uit van de historie van de Maasstad. En dat is meer dan terecht, want vele decennia lang heeft Rotterdam duizenden ketelbinkies geleverd aan een groot aantal rederijen. Ketelbinkies staan symbool voor doortastende knapen, met een drang naar zee en avontuur. Ketelbinkies bestaan niet meer, maar wat was het ooit zwaar werken aan boord van de schepen! Dit boek vertelt het verhaal van de ketelbinkies en van alles wat er zich nog méér over en rondom deze jongens heeft afgespeeld. Zo heeft Ketelbinkie – aan de rivier in Katendrecht – een beeld, was hij een geliefde stripheld en was hij óók de hoofdpersoon in het lied De straatjongen van Rotterdam. En dat is nog lang niet alles. De Stichting Ketelbinkie heeft niet voor niets twee prestigieuze jaarprijzen naar een ketelbinkie vernoemd. Kortom: Ketelbinkie is van Rotterdam!
is van Rotterdam! Joris Boddaert – Bram Oosterwijk – Hans Roodenburg
Ketelbinkie
is van Rotterdam! Joris Boddaert Bram Oosterwijk Hans Roodenburg
De straatjongen van Rotterdam
H
Anton Beuving schreef de tekst voor het lied De straatjongen van Rotterdam.
Maaltijden opdienen, tafels opruimen en de afwas doen. Het was 1919. Op dat schip liep Anton schurft op en met deze ziekte kon hij het werk in de messroom niet langer doen. Zijn werk ging naar het ketelbinkie en hij kreeg het werk van dat ketelbinkie. Koffie zetten en in een ketel doen, inschenken, bekers spoelen en dat soort dingen. Maar het bleef niet bij schurft, want Anton kreeg er ook nog eens heimwee bij. Hij at nauwelijks nog. In zijn latere leven heeft hij verteld dat hij toen het liefst dood was gegaan. Maar dat vonden de eerste stuurman en de bootsman toch te gek. Met z’n tweeën bonden ze hem vast in zijn kooi, waar ze hem dwongen te eten. Anton was een ‘brokje wanhoop’: een omschrijving die hij later in De straatjongen van Rotterdam zou opnemen! Zeven jaar heeft zijn loopbaan als varensgezel geduurd. In 1924 werd Anton kok; eerst op de boot naar het eiland Marken en later in België. Maar ook dat was eigenlijk niets voor hem. Op 34-jarige leeftijd besloot hij iets heel anders te gaan doen. Anton werd tekstschrijver en in dat vak zou hij furore maken. De naam Oliemans vond hij daar overigens niet bij passen.
et ketelbinkie dat de in Rotterdam geboren Anton Beuving in de door hem geschreven liedtekst De straatjongen van Rotterdam tot leven heeft geroepen, heeft wat hem zelf betreft echt bestáán! Dat wil zeggen: zelf is hij evenééns een ketelbinkie geweest. Ook hij had het slecht naar zijn zin aan boord, maar gelukkig heeft Beuving het er wél levend afgebracht. Ketelbinkie uit de Rotterdamse smartlap is min of meer gebaseerd op wat Anton Pieter Arie Oliemans – dat was de werkelijke naam van Anton Beuving – persoonlijk dus heeft meegemaakt. En dat was niet best allemaal! Anton Oliemans werd in 1902 in Rotterdam geboren, maar verhuisde al op jonge leeftijd met zijn ouders naar Amsterdam. Zijn vader had daar als handelsreiziger werk gevonden. Anton verdiende zijn eerste geld op een kantoor, maar omdat het hem daar absoluut niet beviel monsterde hij als 17-jarige knaap aan op een vrachtschip van de grote vaart. Als messroombediende voor de tweede en derde stuurlieden en ook de machinisten.
10
gen. Van Schaik – die zich ook wel ‘De zingende zwerver’ noemde – was in de jaren veertig en vijftig uiterst populair met een groot aantal liedjes. Hij is in 1990 overleden. Anton Beuving heeft bijzonder veel liedteksten geschreven: niet minder dan zo’n 2800! Het Ketelbinkie-lied is zijn
Hij koos voor Beuving, de familienaam van zijn vrouw. Hij begon met teksten voor levensliedjes en al na korte tijd schreef hij tevens hoorspelen en toneelstukken. Eén van die stukken gaf hij – terugkijkend op zijn varenstijd – de titel Wilde vaart. In 1938 trad Anton Beuving als tekstschrijver in dienst bij de radio-omroep vara, waar hij een jaar later doorbrak met het zangspel Vrouw aan boord. Oliemans was intussen naar Hilversum verhuisd. In dat zangspel zat onder meer het liedje De straatjongen van Rotterdam, dat door Jan Vogel op muziek was gezet. In het oorlogsjaar 1940 werd het zangspel twee keer door de vara uitgezonden. Jan Lemaire sprak de teksten; de liedjes werden gezongen door zanger Frans van Schaik. Jan Vogel, die drie maanden jonger was dan Anton Oliemans, was componist, dirigent en accordeonist. Behalve zijn beroemd geworden lied over Ketelbinkie, maakte hij veel méér moois. Bekende melodieën van hem zijn onder meer het door Max van Praag vertolkte lied Grootvaders klok en Bloesems van seringen, dat door Skymasters-zanger Karel van der Velden werd gezongen. De in 1907 geboren Frans van Schaik had onder de artiestennaam Ted Jenkins al een aantal jaren gezongen voordat hij in 1940 doorbrak met De straatjongen van Rotterdam. In 1943 zette hij het lied voor het eerst op een grammofoonplaat, begeleid door organist Cor Steyn. Het succes was zó groot dat hij daarna vooral zeemansliederen zou zin-
Zanger Frans van Schaik op de voorzijde van de bladmuziek van De straatjongen van Rotterdam. Hij had vaak een hoed op en noemde zich ‘De zingende zwerver’.
11
Ketelbinkie is van Rotterdam!
ook boeken. De zee speelt daar vaak een grote rol in. Vuur aan bakboord is daar een mooi voorbeeld van. Anton Beuving heeft bovendien veertig politieromans op zijn naam staan, meestal met brigadier Hakkie Waaldijk in de hoofdrol. Anton Pieter Arie Oliemans overleed op 29 januari 1977.
allerbekendste, maar er zijn er méér die goed in het gehoor lagen. Het door Eddy Christiani gezongen Kleine Greetje uit de polder mag er bijvoorbeeld ook zijn. Voor zanger Willy Alberti schreef Beuving Tabé, ouwe Wester. Het door Jan Vogel op muziek gezette Katendrechtse lied En altijd komen er schepen wordt eveneens nog steeds gezongen. Behalve teksten voor hoorspelen, cabarets en operettes, schreef Beuving
B.O.
Het Ketelbinkie-lied zit vol sentiment Welke al wat oudere Rotterdammer of
Het is een prachtige en ontroerende
Rotterdamse kent het niet? De straat-
tekst. Dát zeker. Het is het verhaal van
jongen van Rotterdam: die onvervalste
het ketelbinkie dat voor het eerst naar
smartlap uit de Maasstad. Het Ketel-
zee gaat, ver van huis op de Edam
binkie-lied is nog steeds het lijflied van
beroerde tijden doormaakt, naar zijn
menige Rotterdammer. Het wordt dik-
moeder verlangt, sterft en een zee-
wijls gezongen als men Rotterdammers
mansgraf krijgt. Het sentiment druipt er
die in het buitenland zijn, vraagt om
van af en dat was ook de bedoeling van
een lied uit hun eigen stad te zingen.
tekstschrijver Anton Beuving. Componist
Officiële Rotterdamse delegaties die op
Jan Vogel maakte een schitterende, tot
zakenreis in het buitenland zijn, zingen
meezingen uitnodigende melodie op de
het vaak uit volle borst als het moment
tekst van het vier coupletten omvat-
dáár is!
tende lied:
Ketelbinkie is van Rotterdam!
12
Vier ketelbinkie-gouaches van Willem Eerland.
Toen wij van Rotterdam vertrokken
Hij werd gescholden door de stoker
En als ie ’s avonds in zijn kooi lag
In zeildoek en met roosterbaren
Met de Edam, een ouwe schuit
Omdat ie van den eerste dag
En moe van ’t sjouwen eind’lijk sliep
Werd hij die dag op ’t luik gezet
Met kakkerlakken in de midscheeps
Toen wij maar net de pier uit waren
Dan schold de man die wacht-te-kooi had De kapitein lichtte zijn petje
En rattennesten in ’t vooruit
Al zeeziek in de foc’sle lag
Omdat ie om zijn moeder riep
En sprak met grocstem een gebed
Toen hadden wij een kleine jongen
En met jenever en citroenen
Toen is ie op een mooie morgen
En met een ‘één twee drie in Godsnaam’
Als ketelbink bij ons aan boord
Werd hij weer op de been gebracht
’t Was in den Stillen Oceaan
Ging ’t ketelbinkie overboord
Die voor het eerst naar zee ging
Want zieke zeelui zijn nadelig
Terwijl ze brulden om hun koffie
Die ’t ouwetje niet dorst te zoenen
En nooit van haaien had gehoord
En brengen schade aan de vracht
Niet van zijn kooigoed opgestaan
Omdat dat niet bij zeelui hoort
Die van zijn moeder op de kade
Als die dan sjouwend met zijn ketels
En toen de stuurman met kinine
De man een extra mokkie schoot-an
Wat schuchter lachend afscheid nam
Uit de kombuis naar voren kwam
En wonderolie bij hem kwam
En ’t ouwe mensch een telegram
Omdat ie haar niet durfde zoenen
Dan was het net een brokje wanhoop
Vroeg hij een voorschot op zijn gage
Dat was het einde van een ‘zeeman’
Die straatjongen uit Rotterdam
Die straatjongen uit Rotterdam
Voor ’t ouwe mensch in Rotterdam
Die straatjongen uit Rotterdam
13
Ketelbinkie is van Rotterdam!
De vierde Edam: een ‘ouwe schuit’
E
en ‘ouwe schuit’ was de Edam zéker toen Anton Beuving in 1939 de tekst voor zijn lied over ketelbinkie schreef en het schip daarin een belangrijke rol toebedeelde. Zo’n jaar of achttien was die Edam inmiddels in de vaart en dat is voor een schip toch al behoorlijk oud. Maar het kan toch níet zo zijn geweest dat de Edam volgens het beroemde lied in de midscheeps inderdaad vol kakkerlakken zat en dat er ook ratten in het vooruit zaten! Zó bar en boos zal het aan boord van een vracht/passagiersschip van de Holland-Amerika Lijn toch niet zijn geweest? Hoewel: je weet het nóóit zeker! Beuving zat er hoe dan ook naast met zijn opmerking dat de Edam op de Stille Oceaan voer toen Ketelbinkie het leven liet. Want dáár kwam dit schip van de hal in elk geval vóór de Tweede Wereldoorlog namelijk niet. De Edam heeft de beginjaren van haar leven doorgebracht op de route tussen Rotterdam en een aantal Amerikaanse havens aan de Golf van Mexico, op Cuba en aan de oostkust van Mexico; later werd de lijndienst verlegd naar enkele havens aan de Amerikaanse oostkust. De Stille Oceaan was in elk geval heel ver weg! Hoe het ook zij: dat de Edam één of
meer ketelbinkies heeft gehad, is juist. Ketelbinkies maakten in die jaren steevast deel uit van de bemanning! De Edam was de derde van vier identieke schepen die elk een naam hadden die op ‘dam’ eindigde. Deze ‘dam’schepen vervoerden vracht, maar hadden ook accommodatie voor passagiers. Het ging om vier zusterschepen: de Maasdam, de Leerdam, de Edam en de Spaarndam. In deze volgorde kwamen ze tussen april 1921 en juli 1922 voor de Holland-Amerika Lijn op zee. De Maasdam was bij de scheepswerf Fijenoord in Rotterdam gebouwd; de Edam kwam van De Schelde in Vlissingen en de andere twee waren op stapel gezet bij de Schiedamse werf Nieuwe Waterweg. De namen die het viertal had gekregen waren populair en jaren eerder al meermalen door de rederij gebruikt. De Leerdam en de Spaarndam hadden elk één voorganger met dezelfde naam gehad, de Maasdam had er twee en de Edam zelfs drie. De vier zusterschepen waren besteld in een periode waarin het er voor de vracht- en passagiersvaart van de Holland-Amerika Lijn redelijk goed uitzag. In de beginjaren twintig verslechterde de economie echter tamelijk snel
14
De Rotterdamse havenschilder Henk van der Veer maakte dit schilderij van de op volle zee varende Edam. Het schip zag er eind jaren dertig van de vorige eeuw zo uit.
men, bleef er niets anders over dan de vier zusterschepen tijdelijk uit de vaart te nemen. De overbodig geworden passagiersaccommodatie werd op alle vier schepen voor het grootste gedeelte weggebroken: een karwei dat werd uitgevoerd door de scheepswerf P. Smit Jr. in RotterdamZuid. Op elk schip bleef nog maar plaats over voor 28 tweede klasse-passagiers; het aantal bemanningsleden moest worden gereduceerd tot 57. De achterste van de twee schoorstenen – die trouwens een dummy was en alleen voor ‘de show’ was aangebracht! – werd weggehaald. Het viertal zag er na deze renovatie weer net zo uit als alle andere ‘dyk’-vrachtschepen van de rederij: dat wil zeggen met één schoorsteen. Het aantal sloepen was teruggebracht tot vier (twee aan stuurboord en twee aan bakboord). Na enige tijd werkloos in de thuishaven Rotterdam te hebben gelegen, kwamen de vier ‘nieuwe’ schepen opnieuw in de vaart toen de economie enigszins aan het herstellen was. De Edam – het schip was in januari 1932 stilgelegd – kon in maart 1934 beginnen aan de eerste reis naar een voor haar nieuwe bestemming: New York. De Edam was bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog buitengaats en zou meer dan vijf jaar niet meer in haar thuishaven komen. Het schip was op 6 maart 1940 vanuit Rotterdam naar zee gegaan en zou de oorlogsjaren in geallieerde dienst op diverse locaties in de wereld doorbrengen. Dat gold onder meer ook voor de Nieuw Amsterdam, die enorme aantallen militairen heeft vervoerd. De
en toen het viertal in dienst werd gesteld, was er niet veel emplooi meer voor ze. Er was weinig vracht en ook het vervoer van emigranten naar de Verenigde Staten (waarvan de schepen het voor een belangrijk deel moesten hebben) viel zwaar tegen. De Edam en haar zusters waren 142 meter lange enkelschroef-stoomschepen van om en nabij de 8800 bruto ton, die met een vermogen van 4200 pk dertien zeemijlen per uur konden varen. Achter de hoge scheepsbrug stond een fors dekhuis; op het achterschip was een kleine opbouw. In de machinekamer brandden twaalf ketelvuren; aan dek stonden twee masten, 37 laadbomen en 21 stoomlieren. De schepen hadden elk twee schoorstenen in de bekende rederij-uitmonstering: geel met een groen-wit-groene band. De Maasdam – de eerste van de vier dus – zou oorspronkelijk uitsluitend vracht gaan vervoeren, maar tijdens de bouw besloot de hal-directie er toch ook accommodatie voor passagiers op te laten aanbrengen. Voor de andere drie zusterschepen gold datzelfde. En deze passagiersaccommodatie mocht er qua grootte absoluut zijn! In de eerste klasse was plaats voor veertien passagiers, in de tweede klasse voor 174 en in de derde klasse zelfs voor 802 passagiers. In de beginjaren dertig, toen de recessie wereldwijd had toegeslagen, moest de hal noodgedwongen een aantal ingrijpende besluiten nemen. Omdat het voor de rederij zo belangrijke vervoer van Europese seizoenarbeiders naar Cuba en Mexico intussen volledig tot stilstand was geko-
Ketelbinkie is van Rotterdam!
16
Edam is tijdens de oorlog op de Mersey-rivier bij Liverpool een keer in aanvaring geweest met het vrachtschip Taranger, nadat de ankers van het hal-schip waren gaan krabben. Veel schade liep de Edam daar trouwens niet bij op. Zowel de Spaarndam als de Maasdam hebben de Tweede Wereldoorlog niet overleefd. De Spaarndam was al vóór het uitbreken van de oorlog ten onder gegaan. Ze was één van de eerste Nederlandse scheepsslachtoffers van de vijandelijkheden op zee. Op 27 november 1939 – toen de Spaarndam van Rotterdam op weg was naar New York – is ze in de monding van de Theems (waar de Engelsen een inspectie op contrabande-lading wilden uitvoeren) op een Duitse magnetische mijn gelopen. Het schip brak, raakte in brand en zonk in drie gedeelten. Vijf opvarenden verloren daarbij het leven. De Maasdam was op 26 juni 1941 het slachtoffer van de Duitse onderzeeboot u 564, die haar tijdens een geallieerde konvooireis van New York naar Liverpool torpedeerde. Er waren 48 bemanningsleden en veertig passagiers (onder
wie zeventien Amerikaanse verpleegsters) aan boord. Twee verpleegsters kwamen daarbij om. De overige opvarenden konden door twee schepen van het konvooi worden gered. De Edam had op 11 februari 1940 – nog voordat Nederland dus in oorlog was – alle opvarenden van het halschip Burgerdyk gered. De Burgerdyk was een dag eerder door een Duitse onderzeeboot bij Engeland aangehouden en vervolgens op een lafhartige manier getorpedeerd. De gezagvoerder van de u-boot had wel toegestaan dat alle opvarenden in de drie scheepssloepen mochten stappen. Nadat er in de vroege ochtend van 11 februari vanuit de dicht bij elkaar varende sloepen vuurpijlen waren afgestoken en de zeelieden in de verte een schip hadden gezien, was hun redding nabij. Dat schip bleek de Edam te zijn. Iedereen werd aan boord genomen en naar Rotterdam gebracht. Vanaf 1946 voer de Edam samen met de Leerdam en de grotere Westerdam en Noordam enige tijd in de passagiersdienst tussen Rotterdam en New York. Toen de Nieuw Amsterdam en de Veendam na de oorlog in hun thuishaven waren terug-
17
Links: De Edam toen het schip nog twee schoorstenen had. Midden: Op 11 februari 1940 redde de Edam alle opvarenden van de Burgerdyk. Rechts: Het zusterschip Spaarndam aan de kade.
Ketelbinkie is van Rotterdam!
Links: De gezonken en gebroken Spaarndam. Midden: De Edam na de verbouwing. Rechts: De Veendam.
Ketelbinkie is van Rotterdam!
In 1952/1953 werden de Volendam en de Veendam (die iets jonger waren dan de vier zusterschepen uit de jaren twintig) uit de vaart genomen. Kort daarna gebeurde dit ook met de Edam en de Leerdam; na meer dan dertig (!) dienstjaren waren ze echt verouderd. De Edam was in augustus 1953 in Rotterdam stilgelegd; met de Leerdam was dit acht maanden eerder al gebeurd. Beide schepen werden ver van huis gesloopt. Ze werden verkocht aan een Amerikaans bedrijf, dat het Nederlandse zeesleepvaartbedrijf Wijsmuller uit IJmuiden inschakelde om de twee schepen naar de plaats te brengen waar ze zouden worden gesloopt. Voor de Leerdam was dat Yokohama in Japan; voor de Edam was het Hongkong. De ‘ouwe schuit’ moest op weg naar deze Britse kroonkolonie aan het eind van de reis over het noordelijk gedeelte van de Stille Oceaan worden gesleept. Dus tóch die Stille Oceaan. Maar dát was toeval!
gekeerd en opnieuw waren ingericht voor het vervoer van passagiers, werden de Edam en de Leerdam (beide schepen waren intussen al 25 jaar oud) vooral ingezet voor het vervoer van vracht. De Edam deed dit op de route tussen Rotterdam en Baltimore aan de Amerikaanse oostkust. De Holland-Amerika Lijn moest na de bevrijding zo snel mogelijk een begin zien te maken met de vervanging van de tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren gegane vloottonnage. De rederij kon in de periode 19461953 twaalf tijdens de oorlog in de Verenigde Staten gebouwde (tweedehands) schepen van het Victory-type aan de gereduceerde vloot toevoegen. In de beginjaren vijftig bouwde Wilton-Fijenoord in Schiedam voor de hal eerst het vracht/passagiersschip Diemerdyk en daarna de passagiersschepen Ryndam en Maasdam. In de loop van datzelfde decennium volgden de Statendam en de Rotterdam; gebouwd bij respectievelijk Wilton-Fijenoord en de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij.
B.O.
18
Rinus van der Weel: ‘Je moest alles doen wat de chef zei’
D
Op de eerste reis was het al prijs, vertelde de in de harde wereld van Katendrecht opgegroeide Van der Weel. ‘We moesten in een voorhaven in Noord-Spanje wachten op onze beurt om te laden. Ik geloof dat het ertsen waren. Ik mocht van de kapitein even de wal op. Ik vond een klein kroegje, waar de wijn erg lekker smaakte.’ Zó lekker zelfs dat hij te laat aan boord terugkwam. Het schip, dat opdracht had gekregen naar zijn los- en laadplaats te komen, wachtte nog even op hem. Hij kreeg er flink van langs. Het was geen best schip, zo herinnert Rinus zich. ‘Millingen voer vaak met “sloopschepen”. Later heb ik nog een paar reizen gemaakt met de Oostplein. Dat schip was al mooier en beter.’ De Willemsplein was in 1910 in Glasgow gebouwd. In oktober 1942 is het schip bij Cape Race op Newfoundland bij een stranding verloren gegaan. Drie bemanningsleden kwamen daarbij om het leven. Zijn taak was koffie en eten brengen bij de matrozen en de stokers. Rinus moest bovendien de messroom en de slaapruimten schoon houden. Er waren volgens hem naar schatting zo’n dertig bemanningsleden aan boord
e 96-jarige Rinus van der Weel zag in zijn jonge jaren in de omgeving van Katendrecht heel veel zeeschepen liggen. Die van Van Nievelt Goudriaan vond hij de mooiste. In 1936 trok hij de stoute schoenen aan en meldde zich op de zeemansbeurs in Rotterdam voor een baan aan boord. Zonder poespas kon hij al heel gauw beginnen bij de Rotterdamse scheepvaartmaatschappij Millingen. Zijn eerste vijf reizen als ketelbinkie maakte hij op het stoomschip Willemsplein naar onder meer Noord-Spanje en Noorwegen.
19
Zijn eerste vijf reizen maakte Rinus van der Weel op het stoomschip Willemsplein.
De wijde wereld in Het verlangen naar zee en de wereld
idee gekomen als zij in de Rotterdamse
oorlog zijn begonnen op – voor tegen-
zien waren vooral in de jaren na de
havens – toen vooral nog de Maasha-
woordige begrippen – heel primitieve
ellendige Tweede Wereldoorlog onder
ven, Rijnhaven en Waalhaven – de zee-
schepen; één ketelbinkie van net na de
jongemannen bijzonder groot. De
schepen zagen liggen. Ze vonden deze
oorlog, één die in de beginjaren vijftig
Rotterdamse scheepvaartmaatschappijen
schepen ‘allemachtig mooi’.
de wijde wereld is ingegaan en die uit-
vroegen allemaal om zeevarenden. Want
Bij het verschijnen van dit boek waren
eindelijk zelfs kapitein is geworden en
wat was er mooier om als vrijwel onge-
er naar schatting nog enkele tiental-
één die om een heel andere reden een
schoolde jongen – vaak met niet meer
len ketelbinkies van net vóór en net
reis als ketelbinkie heeft gemaakt.
dan een verlengde lagere school – aan
na de oorlog in leven. Een oproepje in
Ketelbinkies komen sinds eind jaren
boord beginnend matroos te worden?
het blad De Oud-Rotterdammer leverde
zestig eigenlijk niet meer voor, toen
‘Ketelbinkie’ dus, die het manusje-van-
zelfs ruim vijftig aanmeldingen op. Allen
zeevarenden aan zwaardere eisen
alles aan boord was. Letterlijk: duvels-
woonden destijds ook in Rotterdam.
wat betreft hun vooropleiding moes-
toejager op een schip. Weg van huis en
We hebben er een aantal geselecteerd
ten voldoen en buitenlandse gezellen
haard. Soms ook gepaard gaand met
om hun verhaal te vertellen. Twee ketel-
hun intrede deden op Nederlandse
grote heimwee. Ze waren vaak op het
binkies die net vóór de Tweede Wereld-
zeeschepen.
toch al op het ijzer. In de haven kochten we een nieuwe.’ Zijn gage als ketelbinkie staat hem nog goed bij. ‘Dat was negentien gulden in de maand. Stokers en ervaren matrozen kregen vijfenzestig gulden. Ik verdiende nog een paar gulden bij door voor de overige bemanningsleden sokken te stoppen. Dat had ik van mijn moeder geleerd!’
van het voor tegenwoordige begrippen kleine vrachtschip (5489 bruto ton). ‘We moesten om te kunnen slapen in de stalen kooien onze eigen brits meenemen. Die kon je kopen bij een handelaar in scheepsspullen voor tweeënhalve gulden. Maar na twee reizen pleurden we de brits overboord. Hij verpluisde helemaal en dan sliep je
Ketelbinkie is van Rotterdam!
Willem Eerland maakte deze gouache van een sip kijkende ketelbinkie.
20
Spanjaarden stikte van de honger. We hadden ons oude brood voor hen bewaard en ditmaal dus niet overboord gepletterd. In de haven lagen oorlogsschepen van de Moffen en de Italianen, Maar het oude brood mochten we van hen niet aan de Spaanse revolutionairen geven.’ Van der Weel kijkt met plezier terug op zijn zeemansbestaan, dat tot net vóór de Tweede Wereldoorlog duurde. ‘Ik heb als ketelbinkie veel mazzel gehad. Je hoorde veel verhalen dat ze zijn mishandeld en door viespeuken zijn misbruikt. Ik heb dat gelukkig niet meegemaakt. De matrozen bij mij aan boord waren goede mensen. Wel recht toe recht aan, maar dat was ik in Katendrecht wel gewend. Zeelui hadden toen geen beste naam. Zij waren zuiplappen, vechtersbazen en soms hadden ze in de bajes gezeten.’
Omdat hij al twintig jaar was, mocht hij zelf beslissen naar zee te gaan. ‘Mijn grootvader had gevaren en was erg groos op mij. Wij kwamen van Katendrecht. Veel jongeren gingen varen. Ik woonde in de Atjehstraat. Dat was nog een echte volksbuurt, met hoeren, vechtpartijen en gevangenisboeven. Er viel altijd wat te beleven. Ik heb zelf wel eens gebokst. Ik ging vaak koffie drinken bij Zwarte Riek. Ik hield van feesten, borreltjes drinken en biljarten. Ik was nogal een rokkenjager. Mijn moeder hield mij altijd voor dat ik eerlijk moest blijven. Maar ik ben wel leuk ondeugend geweest. Ik had al gauw in de gaten dat je je netjes moest kleden en gedragen. Voor de meisjes was ik kennelijk een knappe gozer. Totdat ik een keer met één van hen bij haar moeder ging koffiedrinken. Toen haar moeder hoorde dat ik zeeman was, was het meteen over. Voor haar was dat allemaal gajes.’ Opgroeien in Katendrecht bracht met zich mee dat hij bepaald niet op zijn mondje was gevallen. ‘Nooit. Ik liet mij niet de les lezen als iets onterecht was. Ik moest een keer op rapport komen bij de kapitein. Mijn vuile handen legde ik op zijn brandschone tafel. Toen kreeg ik ervan langs, maar het deerde mij niet zo veel.’ Rinus kende géén angsten, maar soms werd het hem toch te gortig. Zoals in 1936. ‘Tijdens de burgeroorlog in Spanje kwamen we in dat jaar in een haven terecht waar de kogels je aan de wal om de oren vlogen. Als een haas maakten we dat we weer aan boord kwamen. Een aantal
Als ketelbinkie maakte Rinus van der Weel in 1938 twee reizen op de Veendam van de Holland-Amerika Lijn.
21
Ketelbinkie is van Rotterdam!
‘Hier moeten ze geen koffie meer schenken’
Het Cees de Graaff Goudmerk
De zin ‘Hier moeten ze geen koffie
duidelijk. En het puntentotaal van 21
Het Cees de Graaff Goudmerk voor grote
meer schenken’ uit een op 18 mei 2005
zegt meer dan genoeg! De prijs van een
verdienste wat betreft de kwaliteit van
gemaakt juryrapport – dat was samen-
kopje koffie was één euro en tachtig
koffie in Rotterdam is sinds 1990 vijf
gesteld door rapporteur Gerda Franken-
cent.
keer uitgereikt. De prijs is genoemd
huis (een journaliste van De Telegraaf) –
De juryleden keurden regelmatig ook de
naar voormalig jurylid journalist Cees de
is een gaaf voorbeeld van met wát voor
toiletten van de bezochte etablissemen-
Graaff, die in 1997 is overleden.
zorg ieder jurylid zijn taak volbrengt.
ten. Het commentaar van Gerda over de
Gerda bezocht op die achttiende mei
toestand van de wc in café Toen was:
De winnaars zijn:
2005 om kwart over twee ’s middags
‘Wél schoon, maar de nis is slechts 30
•
De
café Toen aan de Meent 123. Haar vast-
cm breed, alleen slanke mensen passen
•
Inntel
gelegde op- en aanmerkingen over dit
er tussen.’ Kortom, het toilet kreeg als
•
Peter
inmiddels verdwenen café zijn over-
beoordeling een vier!
•
Santas
•
Cappucino
Ketelbinkie is van Rotterdam!
90
Pappegay (1999) Hotel (2000) Egge (2001) (2009) (2012)
Journalisten als juryleden
91
Sinds de oprichting van de Stichting
(Missets Horeca), Dik Rondeltap (nrc
Ketelbinkie hebben maar liefst 88 (!)
Handelsblad) en Peter Bulthuis (een
journalisten als jurylid voor de Ketel-
freelancer).
binkie Koffietrofee gefungeerd. Coen
Het journalistenlijstje wordt afgesloten
van Harten (Elsevier) was in 1982 de
met de harde kern oftewel leden die
eerste juryvoorzitter; hij bekleedde deze
vijftien keer of meer hun zegenrijke
functie vijf keer. Andere mannen van
‘koffietaak’ hebben volbracht. In de
het eerste uur waren Bas de Jong (Het
allereerste plaats moet Henk Schröder
Vrije Volk), Koos de Gast (Rotterdams
(De Telegraaf) worden genoemd. Henk
Nieuwsblad), Leen Post (Trouw) en Leo
assisteerde niet alleen ijverig organisa-
van der Sande (Maasstad).
tor Peter Egge, hij zorgde ook nog eens
De vaste basisleden gedurende de
gedurende vele jaren voor een kant-en-
jaren negentig waren Cees de Graaff
klaar juryrapport. Vooral de kritische,
(Rotterdams Nieuwsblad), Paul Lange
maar altijd rechtvaardige geest van
(Havenloods), Jenny Enzlin-Eshuis (Het
Henk heeft een belangrijk stempel op
Zuiden), Jaap Deijbel (Stads tv en tv
het illustere gezelschap gedrukt. Andere
Rijnmond), Marjan Meijer (Het Vrije
‘diehards’ zijn Ton Brehm (Punt Uit) ,
Volk) en Adri Vermaat (Trouw). Aan het
Janny Kok (een freelancer), Frans Bos
gemêleerde gezelschap dienen zeker
(onder meer Cobouw), Nathalie van
nog te worden toegevoegd Leon Vankan
Huet (Punt Uit), Caroline Dijk (een free-
(Algemeen Dagblad), Ubel Zuiderveld
lancer) en Joris Boddaert.
Ketelbinkie is van Rotterdam!
Ketelbinkie
ISBN 978-90-78388-09-8
9 789078 388098
Ketelbinkie is van Rotterdam!
Ketelbinkie is van Rotterdam! Het is de titel van dit – in het kader van het dertigjarig bestaan van de Stichting Ketelbinkie verschenen – boek. Ketelbinkies maken deel uit van de historie van de Maasstad. En dat is meer dan terecht, want vele decennia lang heeft Rotterdam duizenden ketelbinkies geleverd aan een groot aantal rederijen. Ketelbinkies staan symbool voor doortastende knapen, met een drang naar zee en avontuur. Ketelbinkies bestaan niet meer, maar wat was het ooit zwaar werken aan boord van de schepen! Dit boek vertelt het verhaal van de ketelbinkies en van alles wat er zich nog méér over en rondom deze jongens heeft afgespeeld. Zo heeft Ketelbinkie – aan de rivier in Katendrecht – een beeld, was hij een geliefde stripheld en was hij óók de hoofdpersoon in het lied De straatjongen van Rotterdam. En dat is nog lang niet alles. De Stichting Ketelbinkie heeft niet voor niets twee prestigieuze jaarprijzen naar een ketelbinkie vernoemd. Kortom: Ketelbinkie is van Rotterdam!
is van Rotterdam! Joris Boddaert – Bram Oosterwijk – Hans Roodenburg