5 minute read

Een kleine man met een grote motor

Zijn korte leven lang zocht Paul van Ostaijen het experiment. Samen met zijn biograaf Matthijs de Ridder speurt PAUL VAN DER STEEN naar de geest van de revolutionaire dichter. ‘Zijn tengere postuur

Had, gezien zijn voorliefde voor het experiment, de biografie van Paul van Ostaijen geen afwijkende vorm moeten krijgen? Zijn drang om steeds weer iets nieuws te gaan doen hield hem gaande, ook toen het eigenlijk niet meer kon en hij door tbc ten dode was opgeschreven.

Advertisement

Biograaf Matthijs de Ridder heeft het wel geprobeerd, maar koos uiteindelijk voor een redelijk traditionele aanpak. ‘Al het andere voelde geforceerd: te veel fantasie naast de feiten, te gekunsteld.’

Paul van Ostaijen. De dichter die de wereld wilde veranderen heeft voor een relatief kort leven dik achthonderd pagina’s nodig; door de vlotte pen en de vele foto’s voelt het boek niet eens overdadig. Over Paul van Ostaijen (1896-1928), ‘een man met een grote motor’, valt per slot van rekening veel te vertellen.

Matthijs De Ridder (Apeldoorn, 1979) bezorgde werk van Louis Paul Boon en Willem Elsschot en schreef over jazz en film. Zijn boeken Rebelse ritmes en De eeuw van Charlie Chaplin zijn te lezen als cultuurgeschiedenissen van de 20ste eeuw. Hij ontvangt op de Lange Leemstraat 53 in Antwerpen, het geboortehuis van de dichter, wiens ouders er een loodgietersbedrijf en een winkel hadden. Sociale stijgers waren ze.

De Ridder woonde zelf een jaar of drie in de in de loop der jaren geregeld verbouwde woning waar Van Ostaijen zestien jaar, bijna de helft van zijn leven, doorbracht. ‘Ik heb er een groot deel van het boek geschreven’ zegt hij.

‘Dat hielp om Van Ostaijens omgeving te doorgronden.’ Inmiddels wordt er opnieuw verbouwd. Vrienden van De Ridder beginnen er een galerie met kunst uit Van Ostaijens tijd.

Van het geboortehuis wandelen we naar een bakkerij voor een kop koffie. De Ridder belandde zelf in Antwerpen tijdens zijn studie Nederlands. Hij begon aan de Groningse universiteit, waar hij in de ban raakte van de Vlaamse literatuur. ‘Die is doorgaans urgenter dan de Nederlandse. Vanwege die fascinatie kreeg ik de raad om naar België te gaan.’

Het werd de universiteit van Antwerpen, de stad waar De Ridder nog steeds woont.

‘Via Hugo Claus en Louis Paul Boon kwam ik wat betreft onderzoek in de twintigste eeuw terecht toen een jonge avantgarde veel van het vanzelfsprekende ter discussie stelde: het gezag van de kerk, de dominantie van het Frans, het gebrek aan democratie. Het moest anders. Van iedereen droeg Van Ostaijen die boodschap het meest compromisloos en briljant uit.’

Van Ostaijen haalde het stedelijk leven in de Vlaamse literatuur - waar tot dan vooral het pastorale platteland het decor was. ‘Hij nam zijn lezers mee naar de nieuwe wereld van film, dans en variété, zoals in de fameuze dichtbundel MusicHall. Niet omdat dat wat daar nu gebeurde zo interessant was, maar om de mensen die er samenkwamen en de moderne geest die ze daar vonden.’ Van Ostaijen nam volop deel aan het nachtleven, ging er opzichtig gekleed als dandy.

Als kleine jongen ging ‘zot Polleke’, zoals zijn bijnaam luidde, juist heel deftig gekleed. Als jongste van het gezin groeide hij op in een periode waarin de Van Ostaijens al enig fortuin hadden gemaakt; zijn vader zat in onroerend goed. ‘Zijn jongste zoon was de eerste die zich geen zorgen hoefde te maken over brood op de plank. Hij kon gaan nadenken over andere zaken. Zijn familie zag hem al als arts of advocaat, maar Pol vond een toevluchtsoord in de literatuur. Letterkundige wilde hij worden.’

Op school was hij geen succes. Na drie middelbare scholen haakte hij definitief af. ‘Daarna deed hij nog wel regulier werk, maar altijd in dienst van zijn schrijverschap. In een boek- of kunsthandel of op het Antwerpse stadhuis, dat de naam had artistiekelingen, tussen ambtelijke klussen door, enige ruimte te geven voor hun creativiteit.’

De Ridder plaatst zijn hoofdpersoon in zijn tijd en zijn omgeving. ‘Omdat hij vooral bekend is door zijn wat abstractere poëzie bestaat de neiging Van Ostaijen los te zingen van de wereld waarin hij werkte en leefde. Die had wel degelijk grote invloed op zijn werk: het flamingantisme met zijn strijd tegen de Franstalige dominantie, de Eerste Wereldoorlog en de revoluties daarna.

Van Ostaijen sympathiseerde met een rode omwenteling, maar bleef altijd meer een theoreticus dan een eerstelijns revolutionair, ook toen hij in november 1918 in Berlijn midden in het gewoel belandde. Hij wist dat zijn kwaliteiten op een ander gebied lagen. Zijn tengere postuur leende zich ook niet voor straatgevechten.’

Van Ostaijen geniet vooral bekendheid als dichter, maar manifesteerde zich breder. Soms ging het om tijdelijke uitstapjes zoals het schrijven aan een filmscript en enkele schilderwerken. Op andere terreinen was hij volhardender. Vrijwel zijn hele schrijvende leven probeerde Van Ostaijen in essays en manifesten de essentie te vatten van kunst en literatuur. ‘Dat denken stond nooit stil. Het kon gebeuren dat zijn vrienden iets maakten dat voldeed aan kort daarvoor door Van Ostaijen opgestelde regels, maar dat hij kritiek had omdat hij alweer verder was. Hij was er niet de man naar om dat dan in een onderling gesprek te uiten. Nee, dat ging in alle openheid, via stukken in bladen.’

Zijn geringe bereidheid tot compromissen zorgde voor tijdelijke breuken en kostte veel vriendschappen. ‘Van Ostaijens ietwat monomane aard werd niet altijd begrepen. Hij kon sociaal nogal veeleisend zijn.’

Een deel van Van Ostaijens proza staat volgens De Ridder onterecht in de schaduw van zijn poëzie. ‘Het zijn spannende en humoristische grotesken, die zich afspelen in de stad. Dat ze minder aandacht kregen heeft te maken met hun grotere link met de grootstedelijke actualiteit van dat moment. Zo becommentarieerde Van Ostaijen de opkomende reclamecultuur en extreem consumentisme. De abstractere gedichten zijn minder tijdgebonden. En korte verhalen hebben het in de literatuur natuurlijk altijd al moeilijk. Zijn poëzie werd vrij snel na zijn dood heruitgegeven en gebundeld. Het proza raakte wat in de vergetelheid.’

Na twintig jaar bezig te zijn geweest met Van Ostaijen is De Ridder nog niet klaar met hem. Nu de biografie er ligt, wil hij gaan zorgen dat Van Ostaijen ook internationale erkenning krijgt. Om te beginnen in Duitsland; na de Eerste Wereldoorlog woonde hij enkele jaren in Berlijn, van waaruit hij consequent in het Nederlands bleef publiceren.

‘In het buitenland doet zijn naam zelden een lampje branden. Bezette stad geniet enige internationale bekendheid, vooral vanwege de opvallende typografie. De beperktheid van het taalgebied stond en staat bekendheid in weg. Veel van het vernieuwende in The waste land van T.S. Eliot uit 1922 stond een jaar eerder in Bezette stad - en dan beter. Maar Eliot schreef in het Engels, hè. Van Ostaijen wordt, onterecht, gezien als iemand die verschillende invloeden uit die tijd slim wist te combineren. Terwijl hij met zijn expressionistische poëzie en die over de pagina dansende letters iets volstrekt origineels maakte, en ook internationaal vooropliep.’ Z

Ik Zoek Je In De Stad

ik zoek eerst je lijf in de stad dat vind ik natuurlijk niet, maar ik heb alle tijd dus ik schroef geduldig lichaamsdelen van passanten en bouw daarmee koest je lichaam op het gaat me best goed af ik moet het alleen nog inkleuren ik zoek je kleur in de oude klinkers van een dode, volle straat ik zoek je in de geslepen rails waar de trein overheen glijdt ik zoek je in kraai houtskool asfalt en alle dingen zwart tussen 7 en 8 uur ’s avonds vind ik je op de huid van de elektriciteitsdraden boven de hele stad ik ga op mijn tenen staan, maar ik kan er niet bij je bent in het haar van de huilende vrouw in de kerk, de baarden van vrome mannen, de schoenzool van het meisje in het gras, de kozijnen van het oude gebouw waar een bruid voor een fotograaf poseert ik vind je in een boomschors boomstam rotsen en het zand op drie verschillende plekken in mijn geboorteland maar ik mag van de douane je kleur niet meenemen ik vind je in het onderstel van de pier bij de zee natuurlijk vind ik je aan zee je zit eerst in de vleugel van een hongerige meeuw dan vind ik je boven de zee in de nacht die valt om op jou te lijken

This article is from: