34 minute read

2. Traha dam, warda awa

1. Traha dam, warda awa1

Makamba, pushi, palomba, e animalnan mas falsu ku tin2 (Pater Brenneker).

1 Een dam bouwen en wachten op regen: voor de toekomst zorgen. 2 Hollanders, katten en duiven zijn de meest valse dieren die er bestaan.

Kòrsou ta un mal mama, ma un bon madrasa

Curaçao is een slechte moeder, maar een goede stiefmoeder. De achtergrond van dit gezegde in de Curaçaose samenleving is dat uitgezonden Nederlandse krachten soms tot factor 3 meer verdienden dan hun Antilliaanse collega’s. Mijn vader weet dit nog niet op het moment dat hij wordt uitgezonden in de zomer van 1951. Na een paar weken logeren in de Pasangrahan bij Parera heeft hij kwartier gemaakt in zijn eerste huis op Curaçao, gehuurd aan de Granaatappelweg. Na een paar maanden zullen zijn vrouw en kinderen komen. Hij heeft nu alle tijd om zich als nieuwbakken gouvernementsambtenaar in te werken bij het Antilliaanse pensioenfonds, dat hem via het Ministerie in Nederland op afstand heeft geworven. Tijdens de middagpauze loont het niet om de Caracasbaaiweg richting Dominguito op en neer te gaan. Naast de niet frequente openbare busverbindingen met Amerikaanse bussen, wordt het passagiersvervoer vooral verzorgd door eenmansbedrijven, chauffeurs in grote Amerikaanse auto’s. Zij pikken na wenken met de hand de mensen langs de weg op, een min of meer vaste route rijdend. Inschuiven op de voor- of achterbank en hopen dat iedereen wat inschikt als er veel tegelijk meerijden. Voor zijn eigen tweedehands auto moet eerst nog worden gespaard, want lenen conflicteert in eerste instantie met de spaarzame principes die hij van zijn vader Sybe heeft meegekregen.

Het Algemeen Pensioenfonds Nederlandse Antillen (APNA) was gevestigd in een woon- annex kantoorvilla, om de hoek van het Waaigat, uitkijkend op het Cornelis Berchpleintje. Tegenover de Chinese wasserij Kwong Sun en het Cultureel Centrum met bibliotheek, decennia ‘geregeerd’ door Daphne Labega. Als je de voordeur van het APNA uitstapt, ga je via de Nieuwstraat richting het centrum. Tussen de huizen door zijn er steegjes, soms schouderbreed; onder andere vlak naast schoenwinkel Brokx. Mijn vader loopt vervolgens over Pietermaai, evenwijdig aan de zee. Langs

de doorsteken zoals de Zeesteeg, de Bootsteeg, de Kipsteeg die na enkele meters uitkomen op de zuidkust, met de langsjagende diepblauwe Caraïbische zee met grote rollers. De huizen hebben ernstig te lijden onder het zout, is het niet van binnenuit door de koraalstenen die werden gebruikt, dan is het wel de specie die met brak of zout water werd aangelengd. Maar ook de harde passaatwind en de opgezweepte, schuimziedende golven doen hun werk: door het geselen van de muren vallen er grote, verpoederde plakkaten pleister af. Mijn vader ruikt het prikkelende zilte van de zee, de etenslucht die uit de keukens geurt, vermengd met het ingedroogde ureum van regelmatig buitenplassen. Flarden conjuntomuziek, het geblaf van een lui liggende hond die niet wijkt van die ene streep schaduw, maar toch even plichtsgetrouw melding maakt van de komst van een vreemdeling. Verderop een trompettist die zijn solo’s aan het oefenen is. Enthousiaste kreten van kinderen die met het restant van een oude bezemsteel amandelvruchten wegslaan als volleerde baseballspelers. Of die aan het spelen zijn met hun loden plakken die ze werpen als in jeu de boules, gemaakt door oude zesvolts accuplaten om te smelten in een conservenblikje. De inzet bestaat uit Amerikaanse baseballkaarten, verpakt bij kauwgom. Gelach en gesprekken in het Papiaments weerkaatsen tussen de huizen, met luide bijval ‘éh, éééh, Hesusei (weet Jezus veel), ai Dios (mijn God), hepa (hé), hòmbu! (man!)’. Voor gereformeerde Nederlanders moeilijk te accepteren dat het volstrekt gebruikelijk is de Heer in positieve zin aan te roepen. Of zoals sommige Curaçaoenaars hun kinderen Hesus, Jezus, als roepnaam geven. Voor Antillianen is het weer vreemd dat Nederlanders in hun scheldwoorden vooral Godslasterend zijn.

Het geeft deze migrant-Fries vlak na de oorlog een eerste inkijk in het kleurrijke leven van de Antillianen. De oudere mannen nog met een hoed op, de vrouwen soms met kleurige hoofddoeken. Hoewel de hoofdbedekking eind jaren vijftig snel van het straatbeeld zal verdwijnen om plaats te maken voor de onvolprezen Amerikaanse

honkbalpetjes. Later eind jaren zestig volgde voor een korte periode de legergroene hoge ‘Castro-pet’. Uitzondering waren de zondagen als men naar de kerk gaat, de vrouwen devoot met prachtige sluiers om, meestal elkaar vriendelijk en hoffelijk groetend zoals alle eilanders in de wereld. Een kleine gemeenschap waar muziek en ritme onlosmakelijk onderdeel van het leven zijn. Waaruit componisten voortkwamen met eigen Antilliaanse muziekvormen en ritmes binnen de Zuid-Amerikaanse muziek, zoals de Tumba, Danza en Mazurka. Mijn vader heeft dan nog geen weet van de authenticiteit van de Tumba, waarvan men vermoedt dat deze nog stamt uit de Congo van eeuwen terug. Indringende melodieuze muziek met krachtige syncopen waarin slaven zich in alle weemoed konden uiten over hun lot. Een tijd lang zelfs verboden omdat dit bericht, vaak ook ‘verpakt’ in meer Tumba’s, deze sociale wantoestand aan de kaak stelde. De verschillende componistengeneraties Palm zouden hieraan later in de 19e eeuw een sensuele component toevoegen, waarna het in de jaren zeventig tot herleven zou komen. Uitbundig gevierd met grote uitdagende competities wie de beste Tumba kan componeren en uitvoeren. Antilliaanse operazangers en pianisten die de wereldpodia van de schone kunsten hebben verrast. Schrijvers en dichters die baanbrekend hebben geschreven, ook over heikele raciale onderwerpen. Schilders en beeldende kunstenaars met werken in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Voortkomend uit een gemeenschap van minder dan zeventigduizend zielen op het moment dat mijn vader daar transpirerend in het middaguur rondwandelt.

Beter in de armen van het gouvernement dan in de mond van het volk.3

Hij begint aan een loopbaan zonder veel voorbereiding anders dan informatie per brief van eerder uitgezonden Nederlanders. En een publicatie uit 1947 die ik later bij het opruimen van zijn boekenkasten vond: opstellen over Ons Koninkrijk in Amerika (!) – West Indië. Een bundel aangeboden aan HKH Prinses Juliana met allerlei wetenswaardigheden over Suriname en de zes Caraïbische eilanden. Over het land, de bevolking en de vegetatie. Van de luchtkartering beschreven door de latere premier Schermerhorn tot aan overpeinzingen over ‘Hoe het leven was, is en wezen zal’. Stichtelijke woorden van Baronesse van Heemstra, dochter van de Nederlandse gouverneur van Suriname, over de ‘kolonist die het moederland verlaat’ voor wie geldt:

‘beschouwt het werk in overzees Nederland niet als taak, maar als een roeping’. ‘Weest een voorbeeld voor de vreemde volkeren die dit van ons verwachten (...) probeert hen te begrijpen ook als zij ons niet begrijpen’. ‘Weest streng voor uzelf en voor hen, maar blijft altijd rechtvaardig’ (...) en ‘helpt dragen de eenheid van het koninkrijk waarvan wij allen tezamen de onderdanen zijn’ als afsluitende bede.

Waar niet over werd geschreven of openlijk gesproken, was hoe de grote instroom van Nederlandse ambtenaren zou kunnen worden gezien door de Antillianen en Surinamers. In termen van promotie hadden die veel minder kans in rangen boven die van hoofdambtenaar te worden benoemd, laat staan te kunnen doorgroeien naar

3 Gezegde, ‘spraakchi’ op de Antillen, opgetekend door Pater Brenneker. Bevlogen, van oorsprong Duits-Nederlandse geestelijke van de Orde der Dominicanen, die naast zijn pastorale werk uiterst sociaal bewogen was (o.a. met zijn Pan pa mi Ruman-organisatie, de brooduitgifte aan armen). Baanbrekend heeft hij de volkskundige achtergronden van de Antillen onderzocht en samen met Elis Juliana vastgelegd, onder meer in zijn tiendelige boekenreeks Sambumbu.

eindverantwoordelijke functies. Pas na het vertrek van mijn vaders generatie rond de jaren zeventig zouden de diensthoofden worden opgevolgd door Antillianen. Mijn vader heb ik nooit uitspraken kunnen ontlokken over het in wezen ver in de tijd vooruitschuiven van de beoogde autonomie bij de daadwerkelijke invoering daarvan. Wel over de onwenselijkheid van de grote inkomensverschillen tussen de Antilliaanse gouvernementsambtenaren en de geïmporteerde Nederlanders. Ongelijkheid in beloning die gaandeweg in de jaren voor een belangrijk deel werd ingelopen. Maar er bleven verschillen in de datum van pensionering en de berekende ‘hardship’ grondslagen, vanwege het verblijf in de tropen (!). Voor de Antillianen een schrale troost: ‘mihó na man di mama, ku na man di menchi?’ Beter aan de hand van je moeder dan van je zoogmoeder?

In een versleten blauw KLM-koffertje - tijdens trans-Atlantische vluchten uitgereikt aan passagiers in de eerste klas - vind ik studiedocumenten behorend tot de opleiding van SPD en Gemeente Administratie I en II. Mijn vader ging hiermee in 1951 aan de slag in de nadagen van de Koloniale Raad, nog stammend uit 1907. De bijna despotische macht van de twee eeuwen lang door Nederland aangestelde Gouverneurs-Generaal, wordt op dat moment na moeizaam onderhandelen - al vanaf 1937 - uiteindelijk omgebogen tot de eerste democratische grondvorm voor de Antillen. Het onderhandelingsresultaat wordt neergelegd in ‘No. K 419 Wet houdende een Interim regeling van 1950’. Door de wetopstellers uiteraard geschreven vanuit Nederlands perspectief: beginnend met vast te stellen wat geen ‘inwendige aangelegenheid’ van de Antillen is. Zoals: ‘de bevordering van doelmatige economische en financiële betrekkingen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen’. En ook de ‘bevordering van de economische weerbaarheid door onderlinge hulp en bijstand van Nederland en de Antillen’ wordt bestempeld als een Koninkrijksaangelegenheid. Dit ‘onderlinge’ en ‘wederkerige’ zal in alle navolgende wetten, regelingen en toespraken tot op de dag van

vandaag systematisch blijven terugkomen. Ik zie in de kantlijn van het dunne, dichtbedrukte papier in het onleesbare handschrift van mijn vader aantekeningen staan, met veel vraagtekens: wederkerig? Gelukkig maar voor de Antillen?

Makamba di: kani mi pa mi kani bo, wie goed doet, goed ontmoet?

De Afrikaan zegt: help mij, dan help ik jou, volgens Pater Brenneker. Ook te interpreteren in de zin van ‘als jij een oogje dichtknijpt om mij te helpen, dan doe ik dat ook voor jou’. In deze opvatting wordt de Hollander dus niet als indringer, ‘makamba’, gedefinieerd4. Zeker toepasselijk waar het gaat om de grondslag van een pensioenfonds: door Koningin Wilhelmina werd in 1936 geproclameerd dat er een pensioenfonds zou komen voor de ‘landsdienaren en onderwijzers van Curaçao’. Zo werd dit fonds, na eerst enkele jaren in het Graham Building te zijn ondergebracht, gehuisvest in een woonhuis annex kantoor gebouwd in Art Deco-stijl. Architect Van Stuivenberg - werkend bij de Dienst Openbare Werken - was aanhanger van deze relatief nieuwe bouwstroming en ontwierp ook de waterreservoirs en theaters in die stijl. Later, tijdens onze reizen naar Miami met rijen hotels (het Delanohotel als ‘architectural landmark’) en flatgebouwen langs het strand, zouden we zien waar hij zijn inspiratie had

4 Het is vooral aan de toonzetting en de situatie af te leiden of Makamba in de zin van vreemdeling, indringer of grofweg beledigend wordt bedoeld. Vooral ook door wie het wordt gezegd: de Antillen kennen vele generaties import-Nederlanders, afstammelingen van soldaten, landheren, onderwijzers die ooit eens zelf ‘makamba’ waren toen ze op het eiland aanlandden in de vorige eeuwen. Voorbeeld: Shon Maal, eigenaar van Oost-

Curaçao, zou ooit eens hebben gezegd dat het jammer was dat de gele-koortsziekte begin jaren 1900 van het eiland was verdreven, want die ziekte roeide tenminste de makamba’s uit. De discussie wie de hegemonie uit anciënniteit van ‘oerbevolking’ kan claimen, lijkt een loze: vóór de zwarte ‘import’ uit Afrika waren er de Britse, Franse en Nederlandse heersers. Op hun beurt voorafgegaan door Spanjaarden als ontdekkers rond 1500 en vóór hun komst naar beste weten de Indianen als eerste enig echte oerbewoners, die echter stelselmatig werden gedeporteerd door de Spanjaarden en de

Nederlanders naar andere wingewesten en daar veelal bezweken door de zware fysieke arbeid.

opgedaan. De Amerikaanse bouwkundig strakkere interpretatie van Art Deco. Niet zo artistiek en minder zwierig qua gevelbewerking zoals dat in Europa was ontstaan rond de wisseling van de 19e op de 20e eeuw. Met toepassing van zachte pasteltinten en vooral nieuwe bouwkundige oplossingen om de grootste hitte zoveel mogelijk buiten het gebouw te houden. Deze ‘Tropical’ Art Deco-versie zoals ook door de Nederlanders toegepast in het voormalig Nederlands Indië, o.a. in het Preanger Hotel en de Savoy Homan in Bandung.

Op zaterdagen mochten wij met onze moeder mee naar kantoor om mijn vader rond half een na een week van vierenveertig uur op te halen, begin van het altijd veelbelovende weekend. We troffen hem en zijn collega’s dan aan met welwillende blik naar ons: ‘yu’, kinderen, zijn een prominent deel van de Antilliaanse samenleving. In de eerste jaren werkte het personeel van het pensioenfonds met de ramen open; pas later werd de airconditioning aangebracht. Met presse-papiers op de bureaus om wegwaaien van de paperassen door de verkoelende passaatwind te voorkomen. Een handjevol medewerkers van het eerste uur van dit nieuwe fonds onder leiding van de eerste ‘Vertegenwoordiger’, Van Oijen. Gezeten aan eenvoudige stalen meubelen verspreid over wat eerst de woonkamer en eetkamer was geweest van deze gecombineerde dienstwoning. Het merendeel van de Antilliaanse nieuwkomers zou zijn toekomst opbouwen binnen dit fonds en meegroeien. In het begin nog werkend met mechanische rekenmachines met een grote slinger; het was de tijd dat sterftetabellen nog met de hand werden berekend. Later in de jaren zestig volgden de eerste elektrische rekenmachines van NCR. Bewonderend stonden mijn zus en ik toe te kijken: razendsnel en zonder op het toetsenbord te letten werden telsommen uitgevoerd. De meesten van hen met een sigaret bengelend in de mondhoek, of de peuken rustend met een kringelende rookspiraal in grote massief glazen asbakken. Mijn vader volgde na zijn aankomst op het eiland een cursus Papiamentu. Weliswaar was de officiële voertaal

Nederlands - net zoals al sinds eeuwen alle koloniale wetteksten en verordeningen in het Nederlands werden uitgeschreven - maar er werd minimaal begrip verlangd van de gesproken landstaal. Vooral ook als bij de ‘functie-uitoefening direct contact met de burgerij vereist was’. Binnen het pensioenfonds werd die rol primair vervuld door een van de eerste Antilliaanse medewerkers sinds de oprichting van het fonds, Nicastia. Hij was verantwoordelijk voor de feitelijke uitbetaling van de pensioenen. Van hem leerde mijn vader - in een dictie die wel werd aangeduid als ‘manera di mener pastor’, zoals meneer pastoor dat spreekt - de toepassing in de praktijk. De Fraters van Tilburg, die een vitale rol hebben gespeeld in het tot stand brengen van het onderwijs op de eilanden, beheersten het Papiaments binnen de kortste keren na hun aankomst in de tropen. Maar werden wel fijntjes achter hun rug om uitgelachen over hun ‘Hollandse’ uitspraak. Zo ook mijn vader. Waarbij iedereen regelmatig in de lach schoot als de volzinnen Papiaments werden doorspekt met Nederlandse technische pensioentermen als ‘duurtetoeslag’, ‘annuïteiten-tekort’, ‘salarisbevriezing’ of ‘hardheidsclausule’. “Vertaal dat maar eens”, was het droge antwoord dan5. Of voor de taalpuristen de vijf leenwoorden: ‘ebruik di palabra Ulandes ta duw nos Papiamentu back…’.

Net zoals deze couleur locale zich voltrok bij rechtszittingen: strafproceswetgeving bepaalde dat rechtszittingen op de Antillen in de ‘Nederlandsche’ taal dienden te worden gevoerd. In een gemeenschap waar het Papiaments voor het merendeel van de bevolking de voertaal was, al eeuwen. Met weinig tweetaligheid, eerder nog in affiniteit met het Spaans of Portugees dan het Nederlands, en met nog veel voorkomend analfabetisme. Maar daar waar de ver-

5 Het apocriefe verhaal gaat dat bij ontscheping van de KNSM-boot de Oranje Nassau aan de West Werf een Antilliaanse kwartiermeester de havenwerkers uitschold met het

Friese ‘bargehassus’, varkenskop. De man bleek de pech te hebben gehad in de Tweede

Wereldoorlog in Nederland te verblijven en was ondergedoken geweest bij een Fries boerengezin. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt …

dachte “terzake van een ongeluk door zijn toedoen met materiële schade en physiek letsel als gevolg” alleen Papiaments sprak, reikte de rechter de helpende hand. Niet begrijpend waarom hij - zijn vraag vertalend of verdachte zijn richting had aangegeven met “bo a saka bo palu korá”, hebt u uw rode paal getrokken? - daverend applaus oogstte van de hele rechtszaal. In die jaren vijftig waren Amerikaanse auto’s uitgerust met een uitklapbare rood oplichtende pijl, die uit de sponningen van de deurstijlen opwipten; in plaats van knipperlichten op de spatborden.

De bijna natuurlijke dubbelzinnigheid op het eiland was altijd goed voor ontspannende hilarische momenten. Deels ook ingegeven door de fonetiek, de klemtonen in het Papiaments: ‘doló di kabes’, pijn in het hoofd, wordt geheel anders als dòlo, penis, wordt beklemtoond. Zeker verwarrend voor de Nederlandse huisarts die zich afvroeg waarom er klachten waren over fellatio i.p.v. migraine te diagnosticeren. Oppassen wordt het wanneer het de dictie op zich betreft: informeren hoe het met iemands oudste zus, ‘chichi’, gaat en dit uitspreken als ‘shishi’, slet, is af te raden.

Lei di torto, wet van de eenoog, een oogje toeknijpen

Dat ‘hardheidsprincipe’ was inhoudelijk een van de lastiger thema’s, zeker voor de pensioenfondsmedewerkers in de frontlinie om in praktijk te brengen. In de ogen van de burgerij, waar iedereen elkaar wel ergens van kent, ‘beschikken’ zij immers over hun oudedagsvoorziening. Naast deze voortdurende integriteitstoets ten tijde van dit prille pensioenfonds speelde het belegde vermogen een doorslaggevende rol. Bij de oprichting in 1937 werd in het fonds een startkapitaal van NAf 452.000 gestort. De pensioengerechtigde leeftijd in de jaren zestig was voor lokale ambtenaren 55 jaar, voor de uitgezonden Nederlanders 50, met toeslag vanwege de tropenontbering (!). Veel vlees was er dan ook niet op de botten om een

ruimhartig uitkeringsbeleid voor te staan. Door mijn vader werd dit formele, nogal abstracte begrip aan mij uitgelegd als volgt: “als recht op en neer toepassing van ‘de regel’ bij schrijnende gevallen leidt tot een niet te billijken uitkomst”. Ik kon hem niet uitlokken tot directe voorbeelden van een dergelijke afweging, dat hoorde niet in zijn opvatting van vertrouwelijkheid en integriteit van een overheidsdienaar. Wel gaf hij aan dat de specifieke situatie van het matriarchaat op Curaçao en de vele niet-erkende kinderen kon leiden tot die ‘te toetsen’ misstand. Het heeft decennia geduurd voordat onwettige kinderen - als die konden bewijzen dat zij recht hadden op onderhoudsplicht - in aanmerking konden komen voor een wezenpensioen. In dit tijdperk waarbij door ontbreken van een DNA-test nog niet onomstotelijk kon worden vastgesteld wie van wie was, zal het niet gemakkelijk zijn geweest deze gevoelige beslissingen te nemen. Mengvorm van sociaal gevoel binnen een kleine gemeenschap, solidariteit met een vleugje Hollands calvinisme der barmhartigheid?

Si shon pastor hera sabi, kon bo dushi sa yanga, at é ta los sotana, at é ta chèrcha y changa6 . Het verwekken van kinderen bij een ‘Byside’, concubine de ‘Yu di afó’, het buitenechtelijk kind kwam overigens voor in alle lagen van de bevolking. Echten in notariële zin gebeurde niet vaak, maar wel de erkenning van het nageslacht door de naam om te draaien. Schotborgh of Borghschot, Muskus / Kusmus, of Ellis werd Sillé; dat was de wijze van openbaarmaken van de ‘kwestieuze’ bloedlijn. Een onwezenlijke traditie teruggaand naar de slaventijd, waarbij voorvaderen op het bizarre af hun nageslacht opzadelden met onuitspreekbare namen (Tdlohreg / Gerholdt). Of ‘delicaat’ refereerden aan de huidskleur. Zo had de ‘blanke’ familie Winkel de ‘andere’ bloedlijn van de donkere nazaten de naam Bronswinkel toebedacht. Of werd op ludieke wijze Elsevier in Elsevijf omgezet. Curaçao kampt al eeuwen met deze

6 Wist mijnheer pastoor, hoe heerlijk het meisje kan ‘dansen’, hij wierp zijn soutane af en ging meteen met haar sjansen en dansen.

complexe interraciale problematiek van de huidskleur, die door de mengeling van allerlei rassen varieerde van ‘pretu pretu’ negroïde zwart naar ‘kòfi ku lechi’, koffie met melk huidskleur tot aan de ‘blanke Curaçaoënaar’. In de gemeenschap Westpunt komen voorts zwarte mensen voor met enigszins rossig krulletjeskroeshaar. De mare gaat dat de roodharige priester van deze verafgelegen plattelandsparochie zich op allerlei manieren kweet van zijn herderlijke plichten.

Een van de morele dilemma’s die mijn vader in eigen huis moest oplossen, was toen de tien medewerkers van het pensioenfonds in 1961 met z’n allen het gelukkige lot trokken in de Curaçaose Landsloterij. Met één uitzondering: Lika, die verantwoordelijk was voor het schoonmaken. Zij had het naar Curaçaose maatstaven van die tijd niet echt getroffen in het leven; zonder enig zelfbeklag overigens, integendeel. Zij had geen man, zij was geen ‘byside’, buitenechtelijke vriendin en bleef kinderloos. Zoals te doen gebruikelijk kreeg zij de hoede over een ‘Yu di kriansa’ en werd zo ‘medevoedster’ van een kind van een familielid. Achterliggende gedachte was dat zij zou zorgen voor het jongetje, dat op zijn beurt haar weer zou gaan onderhouden op haar oude dag. Het kind bleek geestelijke beperkingen te hebben, maar was te zelfstandig om onder te brengen op Otrobanda, naast het bisschoppelijk paleis, in het Martinusgesticht zoals dat toen nog heette. Met haar baan als schoonmaakster bij het pensioenfonds en door gebruik van woonruimte, de verbouwde garage aan de achterzijde van het kantoor, kon zij net rondkomen. Lika had dus die keer niet kunnen meebetalen aan het lot door gebrek aan geld op dat moment. Mijn zus en ik zagen mijn vader worstelen met dit duivelsdilemma. Het ging om een substantieel bedrag van duizenden Antilliaanse guldens dat eenieder individueel heel goed kon gebruiken. Een wrede toets van mensen onderling, die tijdens hun dagelijks werk bezig zijn met de kern van de pensioengedachte: solidariteit. Ook had mijn

vader, die intussen een leidinggevende rol had gekregen, de taak scheve verhoudingen te voorkomen. Wij hebben nooit van hem gehoord hoe hij dit heeft opgelost: vrijwillig afstaan door eenieder van het ‘imaginaire’, aan Lika toe te rekenen deel? Of overdragen van een deel naar rato van draagkracht? Of vrijelijk naar ieders welwillendheid wel of niet iets geven?

Management by drawers

Wel zou hij mij later een andere blik geven op het veel beschreven maar voor mij nooit echt verklaarde universele begrip ‘leidinggeven’. Het werken op zaterdag was intussen afgeschaft, maar als hij in het weekend een enkele keer nog even langs kantoor reed, zagen we hem de verschillende bureauladen opentrekken. Wij gingen intussen met een van de eerste fotokopieermachines, ook zo’n magische uitvinding van de beginjaren zestig, aan de slag. De meeste laden sloot hij meteen weer, maar soms diepte hij een dossier op en studeerde even daarop. Waarna hij de typemachine of rekenmachine bediende, aantekeningen maakte en het dossier weer teruglegde. Wij mochten als kinderen uiteraard niet weten wat hij aan het doen was, maar waren wel heel nieuwsgierig. Hij vertelde ons dan de flauwe grap van de boekhouder die elk begin van de werkdag, zijn hele werkend leven lang, de onderste bureaula opende en weer sloot. Na diens pensionering toen zijn bureau definitief werd leeggeruimd, bleek dat hij zich elke dag vergewiste van het Kameralistische uitgangspunt op een kladblaadje in die la: debet is links, credit is rechts. Later bleek dat mijn vaders ‘management by drawers’ onthulde dat sommige lastige dossiers wel eens bleven ‘hangen’ in de administratieve pijplijn. Zonder medewerkers daarop aan te spreken of openlijk te desavoueren, werden hiaten zo ‘opgevangen’ en gingen deze dossiers ’s maandags weer gewoon mee in de grote stroom.

Eindwaarde = termijnbedrag * s n - t

Als het weer eens niet goed op school ging, werd ik bij mijn vader ontboden op zijn kantoor en moest dan mee naar het heiligdom van dit ambtenarenpensioenfonds. In de kluis, ondergebracht in de voormalige badkamer, waar een kale tafel met schaar en twee enorme stapels waardepapieren ter waarde van miljoenen klaarlagen. Van de talons van de obligaties en dividendbladen van de aandelen moesten dan de coupons worden geknipt die vervolgens ingeleverd en te gelde werden gemaakt. Een nauwgezet werkje, stressbevorderend voor ongeduldige pubers, die weten dat buiten de bromfiets wacht om op weg naar nieuwe avonturen te gaan. Mijn ‘sociaal’ gedreven suggestie aan mijn onverbiddelijke vader was dat ik onbetaald werk zat te doen voor anderen, die ik daarmee het brood uit de mond stootte. Natuurlijk had hij daarover nagedacht: de ‘loopjongen’ van de postkamer (de formele functieaanduiding van koerier uit die tijd) was de eerstaangewezene, maar werd nu ook eens ontzien voor dit duffe werkje. Tot zijn eigen leedvermaak ontdekte mijn vader hoe de andere economie op het eiland werkte. De beleggingsadviseurs van Bankers Trust, die jaarlijks langskwamen om de winterse buien in Wall Street even af te wisselen met een zonnig bezoekje aan hun kleine pensioenfondsaccount in de tropen, werden dan mee uit eten genomen op Fort Nassau. Met ‘smashing view’ over de St Annabaai, het Schottegat en het westelijke deel van het eiland en met Antilliaanse ‘live’ muziek op de achtergrond, waar de postkamerjongen de wiri- en chapi-speler van deze conjunto bleek te zijn. Hij vulde zo zijn lunchpauze - meestal ietsje langer - effectief in. Mijn vader zag hiervan wel de humor in en moest de gevleugelde Friese kreet, geleerd toen hij nog voluntair was op het gemeentehuis van Mantgum (Baarderadiel), hierop aanpassen: een spijbelende ‘drukke’ ambtenaar op straat kon je herkennen met een dossier onder zijn arm (desnoods met een krant daarin), met het ernstige gezicht van iemand met een ‘missie’.

Wel leerzaam, toen ik zag welke beleggingen het betrof en de vermogensomvang daarvan. Naast de Blue chips zoals IBM en Shell ook ondernemingen die allang niet meer bestaan omdat ze Black Tuesday in 1987 niet overleefden of al eerder hun eigen businessmodel hadden verloochend. Zoals verschillende private Amerikaanse treinmaatschappijen gebundeld in Penn Central Railway en luchtvaartmaatschappij Panam Airways. Dit was ook de tijd dat meesteroplichters als Robert Vesco de Caraïben introkken met hun verleidelijke financiële proposities. Later berucht geworden als ‘Ponzi Schemes’, tot het ultieme frauduleuze verheven door Madov in 2010. Als op feesten en partijen werd ontdekt dat mijn vader ‘in beleggingen deed’, werd steevast om tips gevraagd. Tot zijn grote ergernis overigens. Meestal onttrok hij zich snel aan dit ongewenste gezelschap, met die ene uitzondering toen de ‘Vesco scam’ uitkwam en de kleine investeerder - die hij expliciet had gewaarschuwd - al zijn spaargeld kwijt was. Mijn jeugdige speelse suggestie om de poet te pakken en te verdelen werd door mijn vader tweeledig geadresseerd met de vragen hoe hoog het te verduisteren bedrag zou moeten zijn en hoe hoog de pakkans door mij werd geschat. Ik kwam uit op vele miljoenen NAf-en, afgerond vijf, onder inbegrip van afkoopgeld voor chanteurs, maar vond vluchten naar het onbestemde toch geen optie. Lees: het risico dat een en ander zou eindigen in de bak van Koraal Specht, een gevreesd slechte gevangenis, later eufemistisch tot ‘Bon Futuro’, goede toekomst, omgedoopt. Mijn vader predikte onkreukbaarheid en integriteit in mijn jonge jaren en probeerde Occam’s razor bij deze gelegenheid toch even uit op zijn zoon. Tegelijkertijd kon hij even checken of ik de samengesteldeinterestberekeningen wel snapte. Navrante apotheose was dat na de pensionering van mijn vader, inderdaad door zijn opvolger zou worden getracht een luttel paar honderdduizend Antilliaanse guldens te verduisteren.

It’s like a crapshoot in Las Vegas, except in Las Vegas the odds are with the house. As for the market, the odds are with you, because on average over the long run, the market has paid off. (Harry Markowitz)

De beleggingsbeslissingen bij de institutionele beleggers - zo ook bij het APNA - werden in de jaren vijftig en zestig gestuurd door de Moderne Portefeuille Theorie van Markowitz, een Amerikaanse econoom. Mijn vader legde mij uit dat het de kunst was om de goede mengverhouding te vinden in hoogrenderende - volatiele, risicodragende - aandelen, met de laagrentende stabiele, minder kwetsbare obligaties. Om vervolgens het beeld voor mij weer geheel diffuus te maken door te stellen dat bijvoorbeeld de Shell-aandelen net zo ‘safe as a bank’ waren7. Terwijl overheids- en spoorwegobligaties, bijvoorbeeld die van Wit-Rusland, aan het begin van de 20ste eeuw volstrekt obsoleet bleken te zijn. Hij gaf mij vervolgens ter lering een paar aandelen van het Rotterdams Belegging Consortium (nu beter bekend als Robeco). Deze toen sterk opkomende beleggingsmethode door aandelen te nemen in fondsen van vermogensbeheerders, die ‘het werk voor je deden’, zou in de Anglo-Amerikaanse financiële wereld tot perverse remuneraties van deze fondsbeheerders leiden. Zelfs zo ernstig dat de Europese financiële wereld in het begin van de volgende eeuw jarenlang zou worden ontwricht door deze kleptocratische Lehman Brothers en Goldman Sachs partners. Toen mijn vader twintig jaar later deze Rolinco’s van mij ‘opruimde’ vanwege mijn gebrek aan belangstelling voor het beleggingsvak, mompelde hij misnoegd dat al die jaren beleggen hem maar één ding hadden geleerd. Terugblikkend op alle ontwikkelingen volgend op het klassieke gespreid beleggen in aandelen en obligaties, vervolgens uitgebreid met OG-fondsen, gevolgd door steeds complexere

7 In het huidige tijdsgewricht is Shell als een van de grootste ondernemingen ter wereld vele malen solider dan de gezamenlijke drie door de Nederlandse staat genationaliseerde en / of met Europese hulpleningen gefinancierde banken.

beleggingsproducten, in allerlei ondoorzichtige mengvormen, kon hij maar één conclusie trekken. Hij had bij aanvang van zijn loopbaan een paar solide obligatiepakketten in de kluis moeten leggen, niet meer naar omkijken, en hopen dat ze niet vroegtijdig zouden worden uitgeloot. Wel met iets minder rendement over een periode van dertig jaar, maar zonder kopzorgen. Het is overigens de tijd dat op Harvard University in Boston beleggingsbeslissingen worden gesimuleerd met een chimpansee, die verrassend (!) genoeg niet veel mindere resultaten behaalde dan de homo sapiens. Ondanks deze zwartgallige terugblik had het APNA-fonds begin 2000, zo’n zestig jaar na dato van opstart, een belegd vermogen van meer dan 2,1 miljard NAf. Uiteenlopend van renderende OG-projecten van hotels tot en met sociale woningbouw.

In geouwehoer kan je niet wonen (J. Schaeffer, wethouder volkshuisvesting Amsterdam).

Een paar keer per jaar werden commissarisvergaderingen gehouden, waarbij de bespreking van de wetenschappelijke balans een zwaartepunt was. Voorafgaand daaraan kwamen dan de actuarissen uit Nederland die uitrekenden of het snel groeiende pensioenfonds nog solvabel was. Nadat het intussen in twintig jaar was verveelvoudigd door de vele nieuwe ambtenaren, aangesteld op de verschillende eilanden. Met de cruciale uitkomst of de uitkeringsreserve - mede op basis van de beleggingsresultaten - voldoende was aangegroeid. Formeel hield de gouverneur het eindtoezicht op het fonds, maar inhoudelijk werd deze taak neergelegd bij een viertal toezichthoudende experts, met geheel verschillende achtergronden. Bestaande uit Antillianen en Europese Hollanders, van sterk financieel onderlegd tot een meer politiek-bestuurlijke oriëntatie. Terughoudend op het beduchte af was mijn vader - q.q. zijn vak een risicomijdende man - in de beleggingsbesprekingen met zijn commissarissen met betrekking tot Onroerend-goedprojecten. De roep om grootscha-

lig te investeren in volkshuisvestingsprojecten, hotels - te exploiteren door internationale hoteloperators - en andere projecten op de politieke agenda van de regering, werd gaande de jaren steeds sterker. Uiteindelijk zouden die er ook - deels consortiaal met banken gefinancierd - komen, zoals de sociale woningbouw op Brievengat en verschillende hotels op Curaçao, Aruba en St Maarten. Met slapeloze nachten over de kans van mislukking zoals ooit het beoogde KLM-hotel op het Rif en de alras weer verpauperde volkswoningen in de Arraratwijk.

Op een middag begin ’69 nam ik na de lunch de telefoon op; mijn vader - in siëstatijd - werd gebeld door premier Kroon. Direct overleg was nodig omdat in de ministerraad felle discussies waren ontbrand over de omvang van het belegd vermogen van het pensioenfonds, maar vooral over de alternatieve aanwending daarvan. Door de politici werd niet alleen gedacht aan verdergaande financiering van investeringen in overheids- en hotelprojecten, maar vooral ook aan de verandering van het pensioenstelsel. Met transpirerend hoofd legde mijn vader de zwartbakelieten telefoon op. Vlak daarna in de jaren zeventig werd een van Wilson Godetts - letterlijk - populaire maatregelen als Minister van Arbeid de verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd. Zonder echter de premies navenant te verhogen, wat uiteindelijk leidde tot een aanmerkelijk verlaagd pensioen voor de gerechtigden, als gevolg van de snel ingeteerde reserves van het pensioenfonds. Ironisch genoeg bleef een kleine groep Nederlandse gepensioneerden die na hun 50ste naar Nederland repatrieerden, een door de Nederlandse Staat gegarandeerd en gesuppleerd waardevast pensioen behouden.

Tira piedra, skonde man, stenen gooien maar de hand verbergen.

Daarna werd voor de volgende generatie deelgenoten op de Antillen nog grotere achterstand opgelopen in de reserves van het APNAfonds: ditmaal veroorzaakt door het uitblijven van storting van pre-

mies door de overheid. Door de Staatssecretaris A. Bijleveld werd dit in 2010 als volgt verwoord:

‘Alle eilanden hebben inderdaad betalingsachterstanden op hun pensioenverplichtingen bij het APNA. Ik heb dit allemaal aangegeven. Die achterstanden hebben echter niet specifiek betrekking op politici, maar op ambtenaren in brede zin. De heer Brinkman moet zich realiseren dat hij politici daarop niet rechtstreeks kan aanspreken. De werkgevers hebben namelijk de achterstanden en niet de individuele werknemers. Zo zit het stelsel immers in elkaar. De werkgever is daarom verantwoordelijk hiervoor. De regering is dus feitelijk verantwoordelijk voor het niet betalen van de pensioenpremies. Daarom zijn wij die achterstanden nu aan het wegwerken.’

Niet dat deze Brinkman, parlementariër van de populistische PVVpartij - een ex-politieman met losse handjes, een alcoholaddictie en een strafaantekening voor bedreiging met een bijl - ook maar iets op had met de Antillen, laat staan zich daadwerkelijk bekommerde over de problematiek van ouderen op de Antillen8. Via zijn vaak herhaalde bruggetje, de straatwijsheid “wie betaalt, bepaalt” was zijn werkelijke doel - mede op last van zijn achterban - om van de Antillen af te komen. Zogenaamd gekscherend, maar diep krenkend voor de Antilliaanse gemeenschap merkte hij op dat deze eilandengroep maar op eBay moest worden gezet. Had hij echt inhoudelijk zijn huiswerk als parlementariër gedaan, dan had hij kunnen weten dat Nederland op vele malen grotere schaal een vergelijkbare ‘ingreep’ had gedaan. Premier Lubbers had het in de jaren tachtig wettelijk mogelijk gemaakt dat premies - te storten door werkgevers - slechts ten dele of soms geheel niet werden afgedragen. Het ambtenarenpensioenfonds (ABP) moest eind jaren negentig een ongekende krachtsinspanning leveren om weer op kostendekkend premieniveau

8 F. de la Rochefoucauld: huichelarij is een eerbewijs van de ondeugd aan de deugd (Maximes).

uit te komen. Met de omschakeling in de financiering (VUT en invaliditeitspensioen) en wijziging - lees verslechtering - van de regelingen tot gevolg. Zodoende werd in de jaren negentig - naar schatting van de voormalig directeur van het ABP J.Frijns achteraf in 2005 - circa 25 miljard euro (!) onttrokken aan de financiële reserves van dit grootste ambtenarenpensioenfonds in Nederland. Lubbers en de zijnen deden dit vanuit de overweging dat daarmee de vastgelopen Nederlandse economie - na jaren van talmende rooms-rode kabinetten - weer de broodnodige impuls moest krijgen. Hetzelfde ‘principe’ maar een duidelijk andere keuze dan zijn collega’s aan de andere kant van de oceaan hadden gemaakt. Hij zou deze beslissing dertig jaar later - ten tijde van de crisis waarin het merendeel van de Nederlandse pensioenfondsen niet meer kon voldoen aan de wettelijke solvabiliteitseisen - als fout erkennen. Maar in retrospectief leek het doel - lostrekken van de economie - de middelen te hebben geheiligd. Intussen is de Nederlandse samenleving van de 21ste eeuw naar aanleiding van de vele aangeschoten pensioenfondsen onder andere een Corporate Governance Code, Wet versterking bestuur en Code Pensioenfondsen rijker. En de aanscherping van de regels blijft maar doorgaan: het Actuarieel Genootschap stelde in 2013 een notitie op over de ‘principes’ waaraan een rentetermijnstructuur dient te voldoen. Mijn vader zou zich eerder hebben afgevraagd naar welke morele principes betrokkenen - politici, fondsbeheerders en toezichthouders - zich zouden dienen te gedragen. Hij was het zeker niet eens met De la Rochefoucauld: ‘alleen grote mannen kunnen zich grote gebreken veroorloven’.

Op de batterijen was geen enkel affuit of rolpaard in staat om in ‘cas’ van nood gebruikt te kunnen worden (C. Berch).

Het aantal medewerkers van APNA was intussen rond 1970 verdubbeld en na verschillende interne verbouwingen was het onafwendbare moment van herhuisvesting aangebroken. Het oude kantoorpand

had zijn diensten meer dan bewezen sinds 1940. Het zou in 1972 worden platgegooid om plaats te maken voor de sociale-verzekeringsbank. Vlak om de hoek van het Berchpleintje kwam een kavel vrij aan de Ruyterkade, ditmaal met fraai uitzicht over het Waaigat met het schuin daar tegenover liggende gebouw van de Burgerlijke stand aangeduid met Kranshi9. Met architect H.J. Nolte werd gewerkt aan een geheel nieuwe, ‘modernistische’ stijl. Strak, met gelijke geometrische vlakken, de gevelelementen symmetrisch passend binnen de betonnen stramienen. Zonder enige opsmuk, met een enigszins strenge uitstraling door de dubbele, geïsoleerde beglazing. Inkijken is niet mogelijk door de spiegelende ruiten; deze nieuwe zonwerende techniek leverde aanmerkelijke besparing op in de koeling van het gebouw. Het gebouw van vier verdiepingen werd zodanig op het kleine bouwperceel ingepast, dat de eeuwoude door de vorige bewoners in de voortuin gekoesterde tamarindeboom, behouden kon blijven. Mijn vader zou de voltooiing in 1972 niet meer meemaken. Hij besloot gebruik te maken van de tropenpensioenregeling voor uitgezonden krachten en repatrieerde op zijn 50ste, vlak voor de oplevering van het nieuwe kantoorgebouw. Toen hij twee decennia later terugkeerde op het eiland, bleek dat het pand al binnen tien jaar was doorverkocht aan een trustmaatschappij. Het APNA had een dusdanig grote vlucht genomen dat voor de intussen tachtig medewerkers een groot kantoorflatgebouw buiten de stad op Zeelandia kon worden gerealiseerd.

9 Oorspronkelijk kransje, van theekransje dat werd gehouden in een pand op Otrobanda, nabij de Hoogstraat. De burgerlijke stand werd vervolgens naar het Waaigat verplaatst, waarbij de aanduiding Kranshi meeverhuisde en in de plaats kwam van de naam van het huis, oorspronkelijk van Pachi de Sola. Uiteindelijk zou de burgerlijke stand weer naar Otrobanda verkassen en werd Kranshi op Punda weer omgedoopt naar ‘Pachi de

Sola’, Pa de Sola. Hetzelfde gebeurde met de aanduiding Plaza, de markt zoals die tot 1930 met landbouwproducten werd beleverd vanuit Banda Bou. Eerst tegenover de

Netto Bar aan de Kaya Grandi, later verplaatst als Plaza naar Punda in het grote ronde overdekte gebouw op de hoek van het Waaigat bij de brug. De plek in Otrobanda waar intussen het stadskantoor is gebouwd, heet nu Plasa Bieu (oude plein).

De trustwereld heeft intussen bezit genomen van de kantoren rondom het Cornelis Berch-pleintje: ooit vernoemd naar deze ‘provisioneele regeeringscommissaris’ uit 1803, die samen met Abraham de Veer verantwoordelijk werd voor ‘civiele zaken’ nadat de Engelsen bij de ondertekening van de vrede van Amiens, Curaçao hadden overgedragen aan de Bataafsche Republiek. Niet na eerst de gouvernementskas geheel te hebben leeggehaald, onder achterlating van een grote nog af te lossen schuld. Een van Berchs eerste daden was het trekken van een wissel op de Raad der Amerikaansche Koloniën van de Bataafsche Republiek. Om vervolgens te ontdekken dat de aanvoer van levensmiddelen door Engelse piraten alsnog werd geblokkeerd. Moeizame tijden in het - niet alleen monetair - vlottrekken van de economie: de regentijden bleven uit en men werd voorts geconfronteerd met de pest, uitgebroken op een ankerend schip. Alsook de perikelen met de Engelse commandant Tucker die ervan werd verdacht het eiland te willen heroveren, nadat hij en passant een Nederlandse officier vermoordde. Als gevolg moesten impopulaire maatregelen worden overwogen, zoals rantsoenering van meel en victualiën. Berch en De Veer zouden beslissen tot het inzetten van de burgerij: de slaven samen met hun plantagehouders moesten helpen de forten te versterken. Berchs naam is na twee eeuwen definitief naar de vergetelheid verbannen: het pleintje is herdoopt naar Plasa Smeets, grondlegger in de jaren vijftig van de Antilliaanse trust- en financiële offshore dienstverlening10. Symbolisch voor deze verschuiving van publieke naar private financiering?

De altijd door de wind wuivende palm in de voortuin waar mijn

10 Tijdens de Tweede Wereldoorlog vonden Nederlandse ondernemingen op grote schaal juridisch onderdak op de Antillen. Dankzij een ingeving van notaris Smeets - die zich volgens mijn vader stierlijk verveelde in zijn dommelende familierechtpraktijk - werd fiscale routing daarna op grote schaal mogelijk. Afspraken hierover met de Verenigde

Staten en Nederland werden internationaal geaccepteerd in verdragen ter vermijding van dubbele belastingheffing. Deze ‘brievenbus’-vennootschappen hebben menige

Nederlandse multinational vermogens opgeleverd. Ook de Antilliaanse samenleving genoot - zij het op aanmerkelijk kleinere schaal - van deze financiële dienstverlening.

vader in de jaren vijftig op uitkeek, is verdwenen door het beton. De tamarinde die volgens zijn plan behouden zou blijven aan de voorzijde van de nieuwbouw aan de Ruyterkade, heeft het niet overleefd. Op die plek staat nu een nieuwe palm, symbool van onsterfelijkheid, de overwinning op de dood.

Kani mi pa mi kani bo, Do ut Des:

Wij WILHELMINA, bij de Gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz.,

Overwegende dat het wenschelijk is gebleken een fonds op te richten voor de pensioenen van de Curaçaosche burgerlijke landsdienaren, de onderwijzers bij het bijzonder onderwijs en hunne weduwen en weezen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Er wordt een pensioenfonds opgericht (..)

STAATSBLAD van het Koninkrijk der Nederlanden N 941, 27 april 1936

De groei en het succes van APNA gedurende de afgelopen 65 jaar zijn enerzijds te danken aan de inzet en loyaliteit van het personeel, commissarissen en bestuursleden en anderzijds aan de inbreng en medewerking van de deelgenoten. (E.J. Profet in 2002)

Vijftig jaar later het einde van het Art Deco-erfgoed van architect P. van Stuivenberg?

New Miami: Goedbedoelde poging op Scharloo? It is insufficient for architecture today to directly implement an existing building typology; it instead requires architects to carefully examine the whole area with new interventions and programmatic typologies. (Z. Hadid)

Ontwerp architect H.J. Nolte van het derde kantoor van het APNA, gebouwd in 1972: geen aanhanger van de feminiene Braziliaanse school.

Fort Oranje Nassau: Forten aan de havenmond, verweerd van jaren zout, mijmeren over kapers en kruitdamp, houden met moeite vast aan de vlag. (Carel de Haseth)

Nademaal wij noodig hebben handlangers, om gebruikt te worden tot herstel der fortificatiën van dit Eijland, zoo is ‘t, dat wij goedgevonden hebben, alle de in- en opgezetene van dit Eijland op ‘t ernstigste te ordonneeren en gelasten, ijder een slaaf, voorzien met een tobbe, bakje of schildpadschil op morgen te ses uuren te zenden voor de Hoofdfortresse deezes Eijlands (Publicatie 1803 # 29)

This article is from: