34 minute read

10. Shon Grandi a bai na biw, pero e a bolbe na kanoa

10. Shon Grandi a bai na biw, pero e a bolbe na kanoa1

Gouverneurspaleis: Hebde gij het allemaal goed begrepen? (L.Beel, de ‘bruggenbouwer’)

1 De Gouverneur is met een praalschip vertrokken, maar teruggekeerd in een kano.

‘Boso por conta nan dje bishita di La Reina i larganan weta e boeki aki’2 (RVD in 1955)

Ter voorbereiding van de komst van het Koninklijk Huis in 1955 naar de West, wordt aan de schoolgaande kinderen op de Antillen een oranjekleurig pamflet uitgereikt. Opgesteld door de ‘Propagandacommissie van het Comité ter voorbereiding van de feestelijkheden op Curaçao’ in samenwerking met de Nederlandse Rijksvoorlichtingsdienst. Met foto’s door Paul Huf gemaakt van Koningin Juliana in ‘Zeeuws Costuum’ (hoe treffend voor deze tropenkinderen?) op haar dertiende levensjaar. De schattige prinsesjes en het gelukkige harmonieuze gezin, Prins Bernhard met een verse witte anjer op de revers en pijp krachtig tussen de lippen geklemd. Druk bezig om met een voor die tijd ultramoderne camera filmpjes van zijn kroost te maken. Alles in het kader van zijn zelfpromotie? Met een kort historisch relaas beginnend bij hare majesteits verloving in 1936. Zelfs ingaand op het ‘moeten verlaten’ van Nederland naar Canada tijdens de Tweede Wereldoorlog. Geen woord echter over de historische achtergrond van de koloniale relatie tussen de Antillen en Nederland. Of liever het begin van de nieuwe fase van het koninkrijk, waar men uiteindelijk toch voor naar de Antillen komt.

Maar wel heel onverwacht en uniek voor die tijd: de tekst is zowel in het Nederlands als in het Papiamentu geschreven. Daar waar het tot ver in de jaren zestig verboden was op de scholen binnen de hekken Papiamentu te spreken, is dit kennelijk in het kader van het koninklijke bezoek gerechtvaardigd. Hare Majesteit de Koningin Juliana - voor Antillianen la Reina - begint haar staatsiebezoek als de im-

2 “Jullie zult zien hoe leuk het is als je later zelf groot bent en misschien zelf kinderen hebt die net zo oud zijn als jullie, om over het bezoek van de koningin te kunnen vertellen en dit boekje te laten zien” (Rijksvoorlichtingsdienst). Het zijn enkele dubbelgevouwen, vaal oranjekleurig geniete A4-blaadjes, met overwegend fotoafdrukken van matige kwaliteit.

mense Nederlandse oorlogsbodem de Zeven Provinciën in volle glorie bezit neemt van de haven. De marinemanschappen in smetteloos wit tropentuniek - kniekousen met korte broek - wemelen door de binnenstad van Willemstad. Wat een wonderlijk machtsvertoon eigenlijk: zij komt als vorstin naar de bijna voormalige kolonie met de aankondiging van een nieuw tijdperk van gelijkwaardigheid en brengt haar oorlogsbodem mee? Voor Antillianen is dat als principe niets nieuws: net zoals je op Curaçao je ‘kuchú Hulandes’, Hollands mes, meeneemt naar grote openbare bijeenkomsten of pachanga’s, feesten. Niet als teken van agressie, maar voor je zelfvertrouwen; ‘i pa bo seguridat’, voor je veiligheid.

De Emma-pontonbrug over de Annabaai, de Wilhelminaophaalbrug over het Waaigat, de Gouvernementsgebouwen, alles wordt omlijst met 15 watt peertjesverlichting. Gevoed door peperdure stroom, opgewekt door de energiecentrale van de OGEM in het oude Rif-fort bij de havenmonding aan de Otrobandazijde. Een sprookjesachtig beeld in de tropennacht, nog nooit eerder vertoond op de Antillen. Met onze ouders toeren we stapvoets door de stad in een lange stoet van auto’s door de Kaya Grandi, over de pontonbrug naar de Breedestraat om dit spectaculaire lichtfestijn te kunnen aanschouwen. Luid bewonderende, opgetogen kreten van omstanders, er heerst alom een feestelijk gevoel.

Jullie wonen in een land van de toekomst. Maakt ervan wat je kunt. Zoals van jullie persoonlijk, wordt ook van jullie samen, als land, verstandige, bewuste zelfstandigheid gevraagd. (Koningin Juliana in 1955)

De aubade aan het koninklijk echtpaar van de Curaçaose schoolkinderen wordt gegeven op het binnenplein van het Gouvernementspaleis, het Fortplein. We staan daar met honderden in een blauwe broek of rok, witte blouse en een grote oranje sjerp. Dat ding - provisorisch vastgezet met spelden - hindert mij nog het meest als vierjarige.

Naast de toenemende hitte door afwezigheid van de passaatwind, zwetend samengeperst in een overweldigende mensenmassa. Naast het Wilhelmus van Nassouwe zingen we ook ‘Dushi Korsou’, begeleid door een nauwelijks hoorbare piano die wanhopig achter het falsetto kindergezang aan tingelt. Het eerste Antilliaanse volkslied uit 1889 op een Tiroler melodie van ene Oostenrijkse Andreas Hofer, op tekst gezet door Frater Radulphus3. Hoe vreemd is dat als de verschillende generaties van de Curaçaose Palm-dynastie intussen al meer dan honderd composities - ook voor bijzondere gelegenheden - hebben gecomponeerd? Of waarom niet de poëzie in de stijl van componist Sickman Corsen:

‘Veeleer zing je op de Koninklijke verjaardag / ter begeleiding van het gezang der menigte / en verhoog je de vreugde van de nationale feestdag.’

Pas in de jaren dertig zou de straatarme Antilliaanse samenleving aanstoot nemen aan de onderdanigheid, het onderworpene dat uit de coupletten van het volkslied spreekt: ‘Wil’mina di Nassau, Ku manu generosa,Ta goberna nos Korsouw, Dios spaar nos pober pueblo.’ ‘Wilhelmina van Nassau die met genereuze hand ons Curaçao bestuurt, God behoede ons arme volk.’ Na haar abdicatie werd Wilhelmina in de tekst vervangen door Juliana, dat wel, maar niet de rest. Wilhelmina heeft overigens nooit voet gezet op de Antillen; ook niet na herhaalde uitnodigingen toen zij tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1942 in ballingschap op doorreis in Canada was. Toen voor de geallieerden de raffinaderij op Curaçao cruciaal werd voor de overwinning op de Duitsers. Wat president Roosevelt wel noopte zijn vrouw en zoon af te vaardigen naar de Antillen.

3 Deze geestelijke zou zijn hele leven wijden aan het onderwijs op de Antillen, laatstelijk ook als inspecteur. Gezien zijn grote verdiensten is de Katholieke middelbare school naar hem vernoemd.

En andere ‘Hollandsche liedjes’ met heel toepasselijk, voor de cynici mogelijk dubbelzinnig, het ‘Oranje boven’. Minzaam aangehoord door een stijf ogende, afstandelijke dame met curieus hoofddeksel; een soort badmuts enigszins lijkend op de fez van onze kinderheld Aladin. Waaronder de modieuze witte vlinderbril, in die jaren veel gedragen door mijn moeders generatie. Maar zoals dat bij kinderen van die leeftijd te verwachten is, ontgaat ons een opmerkelijk wijze boodschap van onze vorstin: (…):

“Laat het verleden je nooit een blok aan het been zijn. Alle traditie is gedoemd geleidelijk te verdwijnen, behalve die van de voortdurende vernieuwing en verjonging.”

‘Ta berdat’, dat is waar gebleken: zij het dat ik daar zestig jaar later pas achterkwam. Dit advies van uitgerekend de eeuwenoude Nederlandse monarchie was treffend bemoedigend. Zeker hoopgevend in de context van het loslaten van de Antillen ten tijde van de formele ondertekening van het Statuut. Daar stond onze koningin dan, enigszins voorover neigend naar de grote microfoon op het bordes, waarbij door de weerkaatsing binnen de besloten stadswallen haar stem met lange uithalen de schrijftaaltekst nauwelijks verstaanbaar weg-echode. Achter haar de iel afstekende gade prinsgemaal - met zijn in de zon martiaal weerkaatsende foedraal - op het bordes van de Gouverneurswoning, naast Gouverneur Struycken. Directe vertegenwoordiger van de Koningin met een vergaand, absoluut mandaat van bestuurlijke bevoegdheden. Al eeuwenlang, met een bijna despotische macht over de bevolking van de Antillen, op geen enkele wijze vergelijkbaar met de inrichting van de Nederlandse staat. Waar in Nederland de burgemeesters of commissarissen van de Koningin door eeuwenoude rechtsprincipes van ‘checks and balances’ een veel beperkter machtsplatform hebben, die door de volksvertegenwoordiging worden gecontroleerd en zo nodig in toom worden gehouden. En bij machtsmisbruik - meestal - tijdig worden vervangen.

De allerergste wijze van chantage en corruptie (A.A.M. Struycken)

Gouverneur Teun Struiken diende in de ambtsperiode van 19511956, waarbij hij als representant van Neerlands koloniale politiek middenin de bestuurlijke transitieperiode terechtkwam. Even daarvoor was hij gepasseerd bij de totstandkoming van het tweede kabinet-Drees waar hij als minister van justitie niet voor een tweede termijn in aanmerking kwam. Hij veranderde zijn achternaam in 1953 met een y en ck, kennelijk veel belang hechtend aan decorum. En hij liet zich fotograferen in de bekende pose van Prins Bernhard, met de obligate anjer in de revers, een sigaret krachtig tussen de vingers geklemd. Bedenkelijker was zijn inhoudelijke opstelling in het politieke krachtenveld waar het Statuut tot stand moest worden gebracht. Gouverneur Struycken probeerde de uitbreiding van bevoegdheden van de lokale politici krachtens de vigerende Interimregeling ten tijde van de Ronde Tafel Conferentie van 1952 tegen te gaan. Met als uiteindelijk doel het vertragen van de totstandkoming van het Statuut? In zijn ‘Sfeerrapporten’ aan den Haag sprak hij zijn zorgen uit over de gevolgen van te grote autonomie. Op de Antillen zou dit door tanend Nederlands regentschap in toenemende mate tot corruptie leiden en in revolutie ontaarden. De beoogde - alweer ongelukkige - titel van Regent zou in eerste instantie die van Gouverneur-Generaal vervangen. Later werd besloten de titel te verkorten tot Gouverneur: gemiste kans om van het historisch beladen instituut af te komen?

Struycken claimde dat uitstel van het verzelfstandigingsproces niet alleen zijn standpunt was, maar ook lokaal werd gedragen. Zijn motivatie in die rapportages aan Den Haag was de ‘gevaarlijke zelfverzekerdheid van de landskinderen’, die hij ‘doordrenkt vond van een lachwekkende zelfoverschatting’. Het adstrueert de algemene houding van de Nederlandse politieke elite ten tijde van de

naoorlogse overgangsfase: ook Van Mook, Minister van Koloniën, had zich in 1947 - zij het in bedektere termen - uitgelaten over de Indonesische gemeenschap die nog te jong en te onvoorbereid zou zijn voor zelfstandigheid. Hoewel hij in grondhouding een voorstander bleek van de verzelfstandiging van de Republik Indonesia. Intussen werd vanuit de Eerste Kamer door verschillende partijen aangedrongen op een beter begrip voor de ‘cultuurverschillen’. De vraag is of Struyckens minachtende teksten gericht aan de Minister van Overzeese Rijksdelen Beel op dat moment bekend waren bij de politieke opponenten die het aanging. Zoals M.F. Da Costa Gomez, door Struycken aangeduid in interne geheime stukken met ‘Maître Chanteur’. Deze in de volksmond aangeduide ‘Doktór’ (ref. Mr. Dr.) was als jurist aan de VU in Amsterdam gepromoveerd4 op een these met betrekking tot de wetgevende bevoegdheden bij de staatkundige ontvlechting van de West. Hij, mogelijk samen met professor Kernkamp, zou de naamgever zijn van het begrip Statuut. In elk geval was hij de fervente voorvechter van de verzelfstandiging van de Antillen. Zeer wendbaar in zijn opvattingen als dat goed uitkwam - en daarmee voor de Nederlanders verdacht voor wat betreft zijn werkelijke bedoelingen - ten tijde van de opeenvolgende rondetafelconferenties en onderhandelingen met Den Haag. Binnen de context van ‘harde politiek’ bedrijven was het aanmatigende dictum van deze patriarchale Gouverneur Struyken bijzonder: het wekte de indruk van niet boven partijen staan. Van verwikkeld zijn in een machtsstrijd die niet de zijne zou moeten zijn, en waarin hij persoonlijk verstrikt was geraakt. Of was hij gewoonweg niet opgewassen tegen de taak als wegbereider van nieuwe staatkundige tijden en had hij zich behendiger voorgedaan dan hij in werkelijk-

4 Het wetgevende orgaan van Curaçao, samenstelling en bevoegdheden, overwogen in de context van de Nederlandse koloniale politiek / ‘E Órgano Legislativo di Kòrsou,

Komposishon i Kompetensia Konsiderá den Konteksto di e Polítika Kolonial Ulandes’.

Da Costa Gomez publiceerde tevens veelvuldig over staatkundige principes als actief en passief kiesrecht, de vrijheidsrechten van de mens op de Nederlandse Antillen, het te wijzigen arbeidsrecht, enzovoort. Niet alle onderwerpen waren even uitgekristalliseerd en soms werden deze in de pers als controversieel gekwalificeerd.

heid bleek te zijn in deze bijzondere Antilliaanse setting? Of had het Nederlandse kabinet, in casu L. Beel (KVP-partijgenoot, aangeduid als ‘de Sfinx’) nu juist deze ietwat onhandige stroman - bekend als niet al te ‘inhoudelijk’ op de dossiers - geselecteerd om het proces naar autonomie af te remmen? Of wist minister Beel zelf ook niet precies wat hij aan moest met deze patstelling? Hij zou later aan het eind van zijn termijn, toen hij alsnog naar Curaçao kwam, hebben opgemerkt: “Had ik de eilanden maar eerder gekend, dan had ik alles beter begrepen.”

Desondanks stond Struycken daar op het bordes toch centraal in de festiviteiten van de uiteindelijk bereikte staatkundige autonomie na meer dan twintig jaar onderhandelen. Als dienaar van Hare Majesteit zichzelf te verloochenen? Waarschijnlijk niet naar eigen beleving van deze wendbare politicus. In de speciale Statuut-editie van de Staatscourant in 1954 sprak hij over de gekozen methodiek die de juiste was “voor het geluk en de ontwikkeling der Volken”.

Monseigneur is er nu wel van overtuigd dat Gomez een hoogst onbetrouwbaar mens is (...) Gomez heeft een zeer grote invloed op het volk d.w.z. de massa gelyk iedere demagoog, vooral door zyn geslepen sluwheid en bedriegelyke zoete praat. (Pater Gallé)

Struycken bevond zich overigens in goed gezelschap: Mgr. Van der Veen van Zeppenfeldt verrichte eerder ook al geheim onderzoek in opdracht van de Katholieke kerk naar de ‘werkelijke’ bedoelingen van Da Costa Gomez, aanvankelijk nog de voorman van de lokale Katholieke Volks Partij. Zijn aantijgingen in vertrouwelijke rapportages aan Nederland waren dat Da Costa Gomez anti-katholiek, communistisch en zelfs ook fascistisch was. De lokale KVP op de Antillen zou na oprichten en overstappen van Da Costa Gomez naar de NVP, nog maar 1 stem overhouden bij de verkiezingen in 1954. Met als gevolg dat Rome ingreep en de monseigneur dwong - pu-

bliekelijk vanwege gezondheidsredenen - ontslag te nemen. Hij verliet daarna gedesillusioneerd, gekrenkt het eiland.

Da Costa Gomez was niet van zijn stuk te brengen, ook daar waar hij als Vertegenwoordiger in Nederland nauwelijks adequate behuizing kreeg toegewezen. Hij accepteerde laconiek de ongemakken (lees de impliciete Hollandse kilheid) van zijn overladen kleine zoldertje in Den Haag, het grote doel voor ogen houdend: baas in eigen huis worden. Terugkerend op Curaçao betrok hij - mijn vader kwalificeerde hem als een onpeilbare, kameleontische Mefisto - een kapitale villa op Shellgrond, op een heuvel boven de watersportvereniging Asiento van Brakkeput. Het apocriefe verhaal ging dat luidruchtige feesten in het quarantainegebouw teveel uit de hand liepen en dat de Shell daarom dit onderkomen voor hem bouwde, waar hij beter in het oog kon worden gehouden (!). Hoe behendig Da Costa Gomez was, bleek al eerder tijdens de oorlogsjaren. Het gerucht circuleert nog altijd op de Antillen dat een joodse koopman - later bekend firmant van een lokale bank - tijdens de oorlogsjaren handel dreef met vijandige naties, lees Duitsland. Na door de Gouverneur te zijn gewaarschuwd, werd hij - gezien zijn weigering deze subversief geachte acitiviteiten te staken - gehoord. Dankzij de inzet van een eminente advocaat werd deze zaak nooit doorgezet. Niemand die zich later in de hectische jaren 1947-1954 afvroeg hoe het de charismatische Doktór (destijds advocaat) lukte om ideale locaties voor zijn verkiezingscampagnes zoals het Kas di Peublo (Kas Berde) op Pietermaai tot zijn beschikking te krijgen.

Het is alsof de mensen hier als met een navelstreng nog aan de tijden der slavernij verbonden zijn. (N. Debrot)

Hoe dan ook, Gouverneur Struycken bleek niet de statuur te hebben om boven de partijen te staan in de daadwerkelijke vormgeving van de nieuwbakken staatkundige structuur van de Antillen. Hij maakte

zijn formele punt over de door hem onwenselijk geachte tanende macht van de Gouverneur, door advocaat Van der Meer - een van de politieke founding fathers op Curaçao - niet als Minister van Justitie te willen benoemen. Met als reden dat deze eveneens als strafpleiter voor zijn gelijknamige advocatenkantoor zou kunnen blijven optreden. Formeel, maar vooral praktisch zoals Van der Meer zelf al aangaf, niet te verenigen met zijn ministeriële ambtsvervulling. Premier Jonckheer - die het risico liep dat zijn kabinet hierop zou gaan vallen - werd daarop geïnterpelleerd door het NVP-Statenlid Da Costa Gomes. Niet nadat partijen eerst in Nederland waren gehoord door minister Beel en deze daarna een en ander moest sussen in de Nederlandse Eerste Kamer. Diplomatiek geformuleerd kwam deze eerste staatkundige test van het Statuut erop neer dat de Gouverneur in bepaalde gevallen niet kon weigeren om landsverordeningen te ondertekenen. Zoals in dit geval de benoeming van Mr. Van der Meer. Dit ‘een-tweetje’5 in de nieuwe Antilliaanse Staten tussen de regerende Democratische Partij en opponerende Nationale Volks Partij was intussen geslaagd: de regenteske rolvervulling door deze Nederlandse Gouverneur werd gereduceerd tot in elk geval ‘normale’ proporties. Door interventie van Minister Beel zou deze gouverneur vlak daarna - voortijdig - naar Nederland worden gerepatrieerd. Om daar zijn glanzende politieke carrière te vervolgen. Zou hij zijn gelijk hebben geclaimd toen de volksopstand in 1969 in zijn voormalig ambtsgebied uitbrak?

Door het aanstellen van andermaal een Nederlandse Gouverneur werd een volgende poging gedaan om invulling te geven aan de gouverneursrol nieuwe stijl in deze - formeel althans - postkoloni-

5 Niet dat Jonckheer (DP) en Da Costa Gomez (NVP) elkaar spaarden: zo verweet

Jonckheer zijn iets donkerder opponent dat hij getrouwd was geweest met een

Nederlandse met blond haar en blauwe ogen. Binnen de Curaçaose samenleving is het refereren aan huidskleur (of die van je nageslacht) door huwelijken met blanke

Nederlanders een uiterst heikel onderwerp binnen de raciale verhoudingen.

ale periode. Nederland bleef van mening dat het benoemen van een Antilliaan het risico in zich had dat deze - als adept van een kleine gemeenschap - niet boven de partijen zou kunnen staan. Maar ook deze Speekenbrink raakte in bestuurlijke conflicten verwikkeld en moest voortijdig zijn ambtsperiode afbreken. Na een korte waarneming door Shon Cai Winkel, telg uit een vooraanstaande Curaçaose familie, wordt uiteindelijk in 1962 het eerste landskind officieel aangesteld als Gouverneur van de Antillen. Nicolaas ‘Colá’ Debrot, die zich daarvoor jaren in de Ronde Tafel Conferenties in Koninkrijksverband had ingezet voor het nieuwe, postkoloniale perspectief voor de Antillen. Deze hoffelijke Bonaireaan - van deels Zwitserse en Venezolaanse afkomst - stamde uit het begin van de twintigste eeuw, toen Bonaire nog maar een paar duizend mensen telde. Die kosmopolitisch in zijn jonge jaren in Caracas en Parijs ging wonen, waar hij Celine zou leren kennen. Opgeleid jurist en praktiserend arts in Amsterdam-West, waar hij samen met schrijver Willem Frederik Hermans - de laatste onder het pseudoniem van Dr. Klondyke - patiënten zou bezoeken. Grondlegger van de Antilliaanse literatuur van de twintigste eeuw, schrijver van onder andere Mijn zuster de negerin, een baanbrekend boek. Niet alleen aangaande de ingewikkelde raciale verhoudingen op Curaçao, maar ook stippend aan het taboe van incest. En hij was een dichter.

In de politiek gaat het niet om vuile handen of schone handen, maar om praktische handen. (N. Debrot)

Tot verbazing van menigeen mengde hij zich vervolgens in het politieke debat op de Antillen ten tijde van het tot stand komen van het Statuut. Hij ontpopte zich tot een politicus die in staat bleek complexe vraagstukken begrijpelijk aan de gemeenschap uit te leggen of te omzeilen. Zoals het juridische probleem van het zelfbeschikkingsrecht van Suriname en de Antillen binnen het

Statuut. Opnemen daarvan betekende het recht op afscheiding van de voormalige koloniën, niet de voorkeur van de Nederlanders zoals te begrijpen. Weglaten betekende volgens het Handvest van de Verenigde naties, verplichte rapportage over de redenen hiervan. Iets waar de Nederlanders zeker niet op zaten te wachten gezien de gang van zaken rondom het ontstaan van de republiek Indonesië. In het Papiaments sprak Debrot via de Curom (Curaçaose Radio Omroep) ‘zijn’ mensen toe. Zonder in te gaan op ingewikkelde staatkundige begrippen of het citeren van ‘gewichtige’ teksten in het Latijn, zoals in die tijd vaak gebruikelijk bij Gouverneurs en andere overheidsdienaren6. Citaten die hij overigens wel beheerste, daar waar hij in de Nederlandse vertaling die later werd uitgezonden ‘sub specie aeternitatis’, de zaak vanuit de eeuwigheid beschouwend, parafraseerde. Tekstblokken die hij niet - zoals meer delen van zijn toespraak - in zijn Papiamentu versie gebruikte. Een gedurfde benadering, deze tweetaligheid die niet een-op-een aansloot. Neem de (zelf?)kritische, ironische opmerking alleen in het Nederlands gedaan aan het adres van juristen die zijns inziens geen werkbare oplossingen plegen aan te dragen. Waarschijnlijk refererend aan zijn ervaringen met de Nederlandse delegatie onder leiding van Prof. Mr Van der Grinten tijdens de taaie, moeizame Ronde Tafel Conferenties voorafgaand aan het Statuut. Wel gaf hij een eenvoudige uitleg in het Papiaments over het ‘speciale’ van de situatie in een begrijpelijke metafoor: “i nos mester papia e bes aki no di un edificio sin fundamentu, ma di un fundamentu sin edificio”. In dit geval moeten we niet spreken van een gebouw zonder fundament, maar een fundament zonder gebouw. Zijn radiorede afsluitend met de oproep aan zijn kiezers daaraan gezamenlijk verder te werken. Iedere Curaçaoënaar begreep deze beeldspraak omdat op dat moment een van de eerste grootschalige hotels werd gebouwd bij Santa Martha. Het zou echter nooit worden voltooid: heel symbolisch wachten de net boven de saliña uitstekende hei-

6 Die deels in het Papiaments zouden worden geadopteerd: kani mi pa mi kani bo, do ut des.

palen nog altijd op het gebouw. Een voorbode van een gebeurtenis later in 1969 - toen de binnenstad van Willemstad uitbrandde - die Debrot niet had kunnen voorzien. Zijn nagestreefde ‘bouwwerk van eenheid’ zo dramatisch in tegenovergestelde zin adstruerend.

Met Da Costa Gomez trok hij - als gezamenlijke voortrekkers van de Nationale Volkspartij - op tegen de Democratische Partij van Jonckheer. Getuige een advertentie in de Beurs- & Nieuwsberichten van november 1954 werden - zeker voor die tijd - onconventionele middelen niet geschuwd. Eerst werd de DP er publiekelijk van beschuldigd dat ‘onverantwoordelijke lieden des nachts worden uitgestuurd om de goederen van anderen te vernielen en te besmeuren’.

Mogelijk dat hier wordt geduid op het overal op het eiland massaal beplakken - en over elkaar heen plakken - door de Democratische Partij (DP) en door de Nationale Volks Partij (NVP) van verkiezingsleuzen en foto’s van politici. Mijn zus en ik stonden gefascineerd te kijken naar de massale optochten met feestvierende mensen die achter auto’s met versterkers aandansten. Opzwepende muziek werd afgewisseld met juichend scanderende tekst ‘Vota Demokrat, vota Jonckheer’ of ‘Vota Doktór, vota Nashonal’ al naar gelang de politieke stoet. Wij mochten van mijn vader niet met de ter plekke uitgereikte vlaggetjes met wit-rode fakkelsymbool of met groenwitte zonnestralen zwaaien. Hij heeft ons nooit verteld op wie hij stemde, zo hij al heeft gestemd. Hij was altijd zeer afstandelijk in zijn opmerkingen over het politieke leven op Curaçao, alsof het een samenleving was waarvan hij uiteindelijk toch geen deel uitmaakte. In die tijd leek het politieke landschap ogenschijnlijk nog eenvoudig en wisselden de NVP en DP elkaar af in de kabinetten in de periode van de ‘autonomie’ na 1955. Nepotisme werd daarbij een algemeen aanvaard principe: tegen ruilen van een stem kon men een overheidsbaantje, een volkswoning of een behandeling in het ziekenhuis ‘kopen’. Tot onbegrip van mijn vader had de Nederlander Piet van

der Hoeven in de jaren vijftig een nieuwe politieke partij COP opgericht met een partijprogramma appellerend aan de belangen van Shell en welvarende eerste en tweede generatie import-Nederlanders op het eiland. In een tijdsgewricht waar de signalen van de opzwellende onderstroom van de arme Curaçaoënaars niet goed werden ontvangen, ook niet door de NVP. Totdat abrupt in 1969 de Frente Obrero Liberashon (Front van de Arbeiders Bevrijding) kortstondig het politieke leven ging beheersen.

Vervolgens werd de DP verweten dat ‘nadrukkelijke vijandschap tussen werknemers en werkgevers werd gepredikt’ tijdens een politieke bijeenkomst op Rooi Santoe. Ook alweer profetisch want uiteindelijk zouden de rellen in 1969 uitbreken door een dispuut tussen Shell en de vakbonden. Deze ‘scheldrede’ was volgens de NVP ‘slechts voor de aller-allerroodste communisten acceptabel’. Een wat bijzondere beschuldiging, daar waar de DP als partij vooral voor de welgestelden, de middenstand en de elite van het eiland opkwam. Kennelijk werd gerefereerd aan een incident tijdens de Ronde Tafel Conferentie waarbij Jonckheer werd geassocieerd met standpunten van Nederlandse volksvertegenwoordigers van de CPN7. Waarbij de NVP zich vervolgens positioneerde als de volkspartij die ‘de strijd van ras en kleur verwerpt en eerbiediging eist van elkaar, de enige grondslag voor een werkelijke Rijkseenheid’. Onderbouwd door een chronologische weergave van de totstandkoming van het Statuut en de momenten dat de DP in de Ronde Tafel Conferenties zou hebben getracht een en ander op een dood spoor te krijgen, volgens de NVP dan. Gevolgd door de oproep op de NVP te stemmen die ‘steeds heeft gestreden voor de samenwerking van alle Nederlanders en voor het behoud van de Rijkseenheid’. Uiteindelijk zou niet Da Costa Gomez het Statuut ondertekenen, maar ging Jonckheer met de ‘buit’ naar Nederland voor de formele ondertekening ten overstaan van de Koningin.

7 De CPN kwalificeerde het Statuut als een vaag en duister maar staatkundig vernuftig document en pleitte voor meer zelfstandigheid van de Rijksdelen.

Ubi Imperator, ubi Roma. Waar de Keizer is, daar is Rome.

De eindverantwoordelijkheid voor het toen nog prille Algemeen Pensioenfonds Nederlandse Antillen lag in deze jaren formeel nog bij de Gouverneur. Eens in de zoveel tijd had mijn vader overleg, waar dan kort werd ingegaan op de vakinhoudelijkheid maar waar vooral werd gesproken over muziek, gezien Debrots brede culturele belangstelling. Mijn vader trad in zijn vrije tijd regelmatig op als violist in verschillende muziekgezelschappen, waar onder andere Antilliaanse muziek ten gehore werd gebracht. Mild, zorgvuldig in zijn woordkeuze, respectvol, met waardering voor allerlei kunstuitingen, humoristisch, dat waren mijn vaders dierbare herinneringen aan deze gesprekken. Naar hij later aangaf een verademing vergeleken met de eerdere Gouverneur Speekenbrink, die hij als een ‘echte Hollander’ kwalificeerde. In de zin van elitair, stijfjes in de omgang, niet echt openstaand voor de gebruiken en gewoontes van een andere gemeenschap, zich formeel verbergend achter eeuwenoud Nederlands rigide gezagsprotocol. Het ontlokte bij hem na zijn terugkeer in Nederland de opmerking dat de Nederlandse gouverneurs in de jaren veertig en vijftig niet op bestuurlijke competentie leken te zijn geselecteerd. En zeker niet op empathisch vermogen.

Antillianen hebben zo hun eigen subtiele manier om hun ‘waardering’ impliciet kenbaar te maken: Mevrouw Kasteel had de twijfelachtige eer bij haar komst op het eiland te worden vernoemd naar een op dat moment heersende griepepidemie. Opgenomen in de galerij van andere ‘prominente’ griepnamen, zoals Konvooi (uit de oorlogsjaren), Calèche (de Koninklijke koets die inclusief paarden in 1955 was meegevoerd vanuit Nederland), Statuut en Johan Sofia (een moordenaar). Haar echtgenoot was - speling van het lot - in de oorlogsjaren door Minister-president Gerbrandy als opvolger van Gouverneur Wouters aangesteld. Eerder was Kasteel op het juiste moment naar Londen gevlucht en had daar een baantje bij de voorlichtingsafdeling gekre-

gen bij de uitgeweken Nederlandse regering in ballingschap. Hij was graag beschikbaar voor iets uitdagenders en hielp zo het oorlogskabinet met het oplossen van de onhoudbare situatie rondom Wouters. Met hoegenaamd geen bestuurlijke ervaring noch inhoudelijke bagage aangaande de ‘koloniën’. Na zijn rechtenstudie - gevolgd door een promotieonderzoek naar Abraham Kuyper - was hij enkele jaren parlementair journalist van de Maasbode (!?) geweest. Dat was te merken aan zijn retorisch gezwollen artikelen na aankomst op de Antillen in de Beurs- & Nieuwsberichten over de voortgang van de Tweede Wereldoorlog in Europa. Die begonnen met heldhaftige citaten uit de Romeinse tijd en werden afgesloten met eloquente volzinnen in het Latijn. Een gezworen aanhanger van het Koninklijk Huis uiteraard, zoals uitvoerig beleden in een gedenkboek aangeboden aan HM Koningin Wilhelmina in 1948. In zijn woorden: ‘de Nederlandse eilanden in het westelijk halfrond zijn gelukkig geweest en voelen zich veilig onder het democratisch regiment van het Huis van Oranje en van zijn grote Koningin. Domine, salvam fac reginam nostram’, zonder vertaling uiteraard. Het zou hem hebben gesierd als hij ‘Dios spar nos Reina’ had gebruikt, in de taal zoals wel bekend bij iedere Antilliaan. In formeel Nederlands wijdde hij uit over ingewikkelde staatkundige adagia met betrekking tot de onschendbaarheid van de Koning. Voor het grootste gedeelte van de Antilliaanse of Nederlandse bevolking niet te volgen. Terwijl de Ronde Tafel Conferenties op volle toeren draaiden en de Nederlanders hun handen vol hadden om de aanzwellende onstuitbare roep naar autonomie naar hun inzichten te ‘kanaliseren’. Met starre juridische standpunten en misperceptie van de weggeëbde autoriteit van het koningshuis. Geheel in lijn met de Commissie-Generaal onder leiding van Schermerhorn die op dat moment in Indonesië probeerde Soekarno en Hatta een Verenigde Staten (!) van Indonesië op te dringen, maar dan wel onder het blijvend voormalig koloniaal gezag van de soevereine vorstin Wilhelmina.

Kasteel, een kleine schriele man die ‘hing’ in het martiale officiële tenue

van de opperste bevelhebber van de Antillen. Volgens de hoofdredacteur van de Beurs- & Nieuwsberichten, die deze eenzame Gouverneur - aanvankelijk zonder gezin - in het statige, holle Gouverneurspaleis opzocht, zou hij zich hebben gestoord aan het kabaal voor het Gouverneurspaleis van enkele dronken soldaten in de vroege uren. Hij meende hen in zijn pyjama tot de orde te moeten roepen maar zijn smadelijke afgang werd dat hij in de St. Annabaai belandde. De soldaten hebben na hun ontnuchtering doodsangsten uitgestaan omdat naar militair strafrecht een dergelijk vergrijp jegens de bevelhebber officieel nog met de kapitale lijfstraf kon worden berecht. Kennelijk is dit op Antilliaanse wijze anders, praktisch opgelost: zijn eerste wijze les om boven partijen te leren staan? Of in zijn geliefde taal: Absentem laedit, qui cum ebrio litigat, Hij die met een dronkaard bekvecht, kwetst een afwezige. Hij zou tijdens zijn ambtsperiode van 1942 tot 1948 een paar lastige dossiers, onder andere met de Chinese regering afwikkelen. Of hem de ‘credits’ toekomen dat de Amerikaanse tijdelijke legerleiding op de Antillen aan het einde van de Tweede Wereldoorlog alsnog is vertrokken, zoals van de Walle beweerde?

Biba la Reina, Leve de Koningin (tres bes, driemaal).

Eenmaal per jaar werd de officiële ontvangst gehouden ter gelegenheid van de verjaardag van H.M. de Koningin. De gegoede Antilliaanse burgerij verzamelde zich dan op het Fortplein aan de voet van de monumentale trappen van dit eeuwenoude Gouverneurspaleis. Na het overhandigen van de op geschept papier gedrukte uitnodiging8 aan de

8 Volgens Chris Engels had hij, nadat hij als ‘gewone Hollandse dokter’ was uitgenodigd voor de receptie van Prinses Juliana, de adjudant van de gouverneur geadviseerd veel belangrijkere, meer vooraanstaande burgers uit te nodigen. Als gevolg zou door zijn toedoen een lijst zijn ontstaan van gepensioneerde Curaçaose bestuursambtenaren die zo uit hun vergetelheid werden gehaald. Om daar nog malicieuzer aan toe te voegen dat zij door hun vergrote prostaat regelmatig naar het kleine kamertje moesten tijdens de receptie. Mijn vader, als een van die bestuursambtenaren, vond Engels muzikaal gesproken een dilettant, die koketteerde met optredens van grote talenten in zijn

‘sala’ van huize Stroomzigt aan het Rif, maar die daar alleen kwamen vanwege zijn schoonvader, de Antilliaanse prominente musicus Boskaljon.

protocollaire officier, maakten de receptiegangers hun opwachting bij de Gouverneur Debrot, die hen in vol historisch ornaat in de grote zaal opwachtte. Samen met zijn Engelse gade, een ballerina in haar jonge jaren. Men dwaalde daarna met een glas, aangereikt door mariniers in wit galatenue, door het schitterende historische gebouw. Met hoge mahoniehouten gebeeldhouwde deuren leidend naar de verschillende zalen, intiem verlicht door de kristallen kandelabers en lustres aan het hoge plafond. Flanerend door de overdekte galerijen met portretten in olieverf van de vroegere gouverneurs. Zich vergapend aan het uit de Hollandse ‘Gouden Eeuw’ stammende, sobere, maar tegelijkertijd imposante interieur.

Dertien jaar nadat wij de koningin in onze kinderjaren hadden toegezongen, maakten we hernieuwd onze opwachting. Ditmaal in een geleende, iets te ruim zittende witte tropensmoking en nu binnenin de onneembare vesting, zoals onze kinderogen die toen zagen. Nu niet geïrriteerd door de hitte, maar onder de indruk van de formele, plechtige sfeer. We drentelden gedempt sprekend naar buiten en liepen over de koele, begroeide wallen naar het balkon. Het is nu geen bastion meer, maar een langgerekt terras met bomen, doorlopend tot de hoek van de vesting waarin uitsparingen voor het toenmalige geschut waren aangebracht. Meer dan vier meter boven het Gouverneurspleintje, liggend aan de voet van het aanlandingspunt van de Koningin Emma Pontonbrug. Een in tropentenue geüniformeerde politieagent met witte handschoenen scheidde daar tijdens de spitsuren de stromen verkeer, komend over de brug vanuit Otrobanda, de binnenstad van Punda in; en vice versa, kruisend met de Handelskade. Op ooghoogte - recht tegenover dit terras op de hoek van de Breedestraat en de Handelskade - bevond zich op de tweede verdieping van het huidige Penha-gebouw, Club de Gezelligheid. Naar buiten leunend vanuit de kantelen, richting de Breedestraat kijkend heeft men uitzicht op het sobere, strakke KNSM-gebouw. Een ontwerp naar de stijl van architect Dudok,

verdacht veel lijkend op het Gemeentehuis van Hilversum. Een kille, vreemd contrasterende architectuur direct naast het imitatiebarokke 9 van het Peñha-gebouw en verderop de neoclassistische timpaan van het Gouverneurspaleis. Aan de vestingmuur hangen metershoge witmarmeren, weelderig gebeeldhouwde en gegraveerde platen, als rechtopstaande zerken. Met teksten avant la lettre van het graffiti-tijdperk, die de verschillende generaties van de Nederlandse koninklijke dynastie heldhaftig vereeuwigen. Die nooit de Antillen hadden bezocht overigens totdat Juliana naar de West kwam. Begin 2000 werd tussen deze galerij van Nederlands (ijdel?) verlangen naar onsterfelijkheid, een diep donkere eenvoudige marmeren gedenksteen geplaatst. Tula, de slavenopstandleider, wordt hier nu in gouden letters als bevrijdingsstrijder geëerd, ditmaal als gelijke onder gelijken conform zijn vurige wens.

Om de hoek van de vestingmuur staat op het trottoir een ‘soda fountain’, kiosk met doordeweeks in de schaduw een teruggetrokken, verlegen en veelal zwijgende man die geconcentreerd bezig is met autolak te schilderen op hout. Zoals een weergave van de Koningin Emma Pontonbrug in kinderlijke - qua perspectief niet kloppende - dimensies, uitgevoerd in vrolijke kleuren. Achter hem aan de vestingmuur hangen met behulp van ijzeren kledinghaakjes allerlei schilderijen op canvas van zijn hand; in eenvoudige, zelf gespijkerde houten lijsten. Als ware het zijn ‘tagging’ naast de marmeren platen, zoals later na zijn dood gebruikelijk zou worden in het graffiti-milieu. Met alledaagse huiselijke taferelen van een ‘kas di pali maishi’, huizen met daken van maïsstelen op het platteland, patriciërshuizen op Scharloo, uitzicht op de Ronde Klip of het Avilahotel. Onze tekenleraar Dieleman is opgetogen en grijpt dit ontluikende autodidactische talent aan voor de klassikale ‘discussie’ of we hier met primitieve of naïeve kunst à la Henri

9 In de zin van in kalk aangebrachte reliëfs in de gevel, in plaats van uitgehouwen steenvormen.

Rousseau van doen hebben. Eén ding is zeker, alle discussies later in de kunstwereld ten spijt: ‘Pintor’, schilder, Hipolito Ocalia’s werken komen aan het eind van zijn scheppend leven tot zelfs in het Stedelijk Museum in Amsterdam te hangen. Zijn schilderijen, toen nog voor enkele tientallen Antilliaanse guldens verkrijgbaar, kosten vijftig jaar later een klein vermogen. Hijzelf kwam nooit van het eiland af, maar zijn schilderijen waaierden - in eerste instantie door toedoen van de toeristen van de cruiseschepen - over de hele wereld uit.

Wij bewonderden in de zwoele tropenavond - met fonkelende sterren aan de door de Shell-raffinaderij opgelichte hemel - het uitzicht over de Sint Annabaai en vroegen ons dromerig af hoe dit vroeger moest zijn geweest. Gouverneurs die vanuit hun heimelijk verscholen terras onder het struweel over de burgerij uitkeken en de schoeners in en uit zagen varen. Een Cubaanse sigaar rokend, een oranje pomerans, of een ‘blue Curaçao-likeur’ van distilleerderij Senior drinkend? Wel of niet in beminnelijk oogcontact, misschien wel even wuivend naar de Clubleden op dezelfde hoogte, direct aan de overkant van het pleintje? Wij besloten dat het tijd was de plechtige atmosfeer om te ruilen voor ‘alegria’, vrolijkheid en muziek, waarna we de monumentale trappen afdaalden. Zwijgzaam zonder gelaatsverandering gadegeslagen door de Nederlandse soldaten van de wacht, ieder aan een zijde van het booggewelf onder het paleis. We namen de spionnenroute en glipten via het kleine onprettig riekende gardepoortje onder de brede wallen door naar het voormalige Water Fort, waar in de nachtclub van het Intercontinental Hotel de zinderende ‘pachanga’, het feest, op ons wachtte.

Volk in de draaikolk van de maalstroom (N. Debrot)

Ten tijde van het uitbreken van de rellen op 30 mei in 1969 woonde gouverneur Debrot in New York een VN-vergadering bij. De

waarnemend gouverneur Lampe was einde van de dag naar zijn geboorte-eiland Aruba vertrokken en liet het brandende, verwoeste Willemstad in een bestuurlijk vacuüm achter. Na terugkeer op Curaçao de dag daarna, zou Debrot met de aangeslagen politieke leiders van de gevestigde orde proberen orde op zaken te stellen. Zijn foto even later met de nieuwe bestuurlijke elite van het eiland, Nita, Godett en Brown, veroorzaakte een golf van reacties. Daar waar een Gouverneur boven partijen diende te staan, werd hem nu tegengeworpen dat hij zich associeerde met de leiders van de opstand. Verschillende gevestigde politieke groeperingen konden dat niet rijmen met foto’s van een paar jaar daarvoor, waar hij nog met Koningin Juliana en Prins Bernhard op het balkon van het gouvernementspaleis stond. De plotselinge, chaotische kentering in sociale en bestuurlijke verhoudingen, het ontstaan van een geheel nieuw politiek krachtenveld zou Debrot een jaar later uiteindelijk nopen tot terugtreden. Vergeten? Bij zijn afscheid in de Staten waren de volksvertegenwoordigers van de grote partijen afwezig. Hij zou zijn Antillen per schip verlaten en de restanten - grimmige staketsels van geblakerde ruïnes - in de vernielde binnenstad als laatste zien. De gedesillusioneerde Debrot werd op zijn oude dag in Nederland depressief. Zijn as werd door een Nederlandse oorlogsbodem over de Noordzee uitgestrooid. Treurig einde van deze eerste, waarlijk Antilliaanse Gouverneur van de Antillen.

Vele gouverneurs volgden, allen van de Antillen afkomstig, geheel verschillend in huidskleur, afkomst en statuur. En toch blijft het ambt hardnekkige discussies opwerpen. Later zal op 10 - 10 - 2010 het Koninkrijks Statuut een nieuwe fase ingaan: Curaçao ditmaal als zelfstandig ‘land’, maar nog altijd met een Gouverneur. Op dit moment heel vooruitstrevend zelfs een vrouwelijke Antilliaanse vertegenwoordigster van de Koning. Waarbij discussies hernieuwd oplaaien in de Curaçaose Staten of niet moet worden volstaan met alleen een ceremoniële rolvervulling. Als het niet de eigen men-

sen zijn en uiteindelijk ook niet het eeuwenoude - geamendeerde - ambt nieuwe stijl, wat is het dan wel? Gaat deze onvrede dan niet over de zoveelste aanpassing binnen vijftig jaar van de bestuursstructuur?

VERSLAG VAN DE STATEN VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

Vastgesteld 3 februari 2010 De fracties in de Staten hebben kennisgenomen van het voorliggende voorstel van rijkswet dat strekt tot het vaststellen van een Reglement voor de Gouverneur van Curaçao.

Aan de ene kant worden historische argumenten aangedragen om de instandhouding van bepaalde praktijken, die uit de koloniale tijd afstammen, te rechtvaardigen. De fractie doelt hierbij in het bijzonder op artikel 25 van het voorliggende voorstel van rijkswet waarin gerefereerd wordt aan een Nederlandse wet uit 1855 op grond waarvan de Gouverneur tot straf vervolgbaar is. Anderzijds, zoals in het geval van het conceptvoorstel van Rijkswet personenverkeer, wordt zonder aarzeling aangegeven dat de gronden en beweegredenen die destijds, in de koloniale periode, ten grondslag lagen aan de regulering van het personenverkeer binnen het Koninkrijk niet langer valide zijn, waardoor overgegaan moet worden tot een grondige stelselherziening die in de praktijk onherroepelijk zal leiden tot inperking van de mobiliteit in het Koninkrijk van met name de uit de Caraïbische rijksdelen afkomstige Nederlanders. Vanwaar deze incongruente benadering, (..)

Of ging het om iets anders:

Het bevreemdt de MAN-fractie dan ook dat uitgerekend Nederland, dat bekend staat als zeer vrijdenkend en progressief en in de prak-

tijk ook brede steun verleent aan emancipatiebewegingen en -processen overal ter wereld, schijnbaar geen begrip kan opbrengen en als het ware zelfs de ogen sluit voor het feit dat onder brede lagen van de Curaçaose bevolking het gevoel leeft dat meer en directere bemoeienis vanuit Den Haag eerder averechts zal uitpakken voor de emancipatie van de eilandbewoners. Of in de woorden van de Gouverneurs van weleer: bis repetita non placent, herhalingen vallen niet in goede aarde…

No hasi ku otro loke bo no ta desea ku otro hasi ku bo, hetgeen u niet wenst dat u geschiedt doe dat de andere niet aan. (tekst standbeeld M.F. Da Costa Gomez)

Even aanwezig met de Zeven Provinciën in 1955, definitief sinds 1974 met de Julianabrug.

Mijn conclusie is: je móét hier wel vooruit gaan, naar een unieke toekomst met een sterk eigen leven toe (HKH Juliana)

Aubade 1955: Bos di buriku no ta yega shelu, de stem van de ezel reikt niet tot in de hemel

Mi a vota pa bo, kiko ta mi danki, ik heb op je gestemd, wat krijg ik ervoor terug?

Droevig werd het leven, maar het werd vol van een zinrijkheid die het elders mist. En dit is het enige dat men de kinderen dezer aarde niet kan ontnemen. (N. Debrot)

Aan de vooravond van zijn ‘Bewolkt bestaan’: gouverneur N.C. Debrot en Mw. E. Debrot - Reed met mijn ouders op Koninginnedag 1969, vlak voor de rellen van 30 mei.

De Galerij De gouverneur loopt door de galerij Daar hangen zijn voorgangers, zij aan zij Vrijwel vergeten zonder onderscheid Hij droomt steeds vaker van vergetelheid

Kwatrijnen uit Fort Amsterdam, Cola Debrot

Tula’s ideaal: emancipatie tot menswaardig bestaan. Jonckheers idealen: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, vrijheid van armoede, vrijdom van vrees.

E la hisa su bela bai, hij heeft zijn zeilen gehesen en vertrok.

212

This article is from: