41 minute read
9. Brua tera, omgewroete aarde
9. Brua tera, omgewroete aarde1
Punda 31 mei 1969, dag na de rellen: Si bo kas tin bentana di glas, bo no mester tira piedra, als je in een glazen huis woont, moet je niet met stenen gooien.
1 Ook in de betekenis van er een puinhoop van maken.
Awe ta nan, mañan ta nos, vandaag zij, morgen wij: leuze van de stakers op 30 mei 1969.
De dertigste mei was eigenlijk een gewone dag als alle andere schooldagen: de eindexamenklas van het Peter Stuyvesant College in 1969 was een bezemklas en zou voor deze laatste vijftien leerlingen nog één keer in de A-richting worden geëxamineerd. De meeste lessen draaiden intussen alleen nog om het oefenen van examenopgaven van voorgaande jaren. Niet alle lesuren hoefden meer te worden gevolgd maar die morgen waren we er met een redelijk aantal. Het was zonder meer al een rommelige eindsprint voor dit ten grave gedragen didactische model der Hogere Burger School. De leraar verantwoordelijk voor de belangrijkste vakken boekhouden en economie raakte halverwege het schooljaar overspannen en hem zagen we niet meer terug. Er was bij de meesten van ons iets misgegaan in de planning van het lezen van boeken in vier talen, verplicht onderdeel van de examens. Hoewel boeksamenvattingen de leestijd aanmerkelijk inkorten, was dat een groot risico. Onze examinerende leraren kenden die ook en vooral onze klassenleraar was zeer bedreven in het met Duits verbaal geweld - zonder onvertogen woord ter vermijding van misverstanden - dit bedrog aan de kaak te stellen.
Ons klaslokaal grensde aan de grond van de Portugese plantagehouder Nobrega. Deze exploitant van een ‘fruteria’, fruit- en groentezaak - in de jaren vijftig uitgebouwd tot een kleine ‘general store’ - zou volstrekt ongewild een factor worden in de eerste voorbodes van de staatkundige omwentelingen in 1969. Tijdens de pauzes was het voor enkele leerlingen begin jaren zestig de ‘sport’ om over het hoge hek te klimmen om de heerlijkste vruchten te jatten, van de Mispu, Shimaruku, Sorsaka, Apeldam of Kenepa-bomen. Hier kwam op een moment een abrupt einde aan nadat de wilde zoon van de dominee enkele eersteklassers de ogen had ingesmeerd met verse pepers. Eerder was het de leraren ook al opgevallen dat een
leerling niet goed kon zitten: de Portugese medewerkers in deze plantage hadden een jachtbuks geladen met zout klaarstaan, die bij gauwdiefjes werd ingezet, bleek de verklaring. Maar dat hielp niet tegen de razende stakers, die op deze 30ste mei vanuit Rio Canario op weg waren naar de gehate bestuurders in Willemstad. Daarbij werden de eerder door de vakbonden geoormerkte ‘slechte’ werkgevers met wie geen CAO kon worden gesloten, doel van vernielingen. Dit trof het Amerikaanse Texas Instruments2 als multinational maar ook de twee Portugese winkels vlakbij Biesheuvel. Hun bereidheid in de weekeinden te werken had geleid tot het aanpassen van de winkelsluitingswet, maar de extra (overuren)beloning voor het personeel was volgens de vakbonden niet adequaat daarop aangepast. De gevolgen waren vernietigend: alles wat door hard werken in een generatie was opgebouwd, werd kort en klein geslagen, nadat eerst alle sterke drank ter plekke was geconsumeerd. Ten tijde van de slavernijopstand werd ‘awa di huramentu’ (rum vermengd met verpulverd geitenhoorn?), het ‘gezworen water’ geschonken. Zo werd ons dat geleerd tijdens de geschiedenisles. Ditmaal werd het gestolen Johnnie Walker, met ‘keep walking’ als wereldwijde campagneslogan; hoe schrijnend toepasselijk.
Awor nós ta manda3, vandaag nemen wij de macht. (Papa Godett, vakbondsleider)
De Beurs- & Nieuwsberichten en Amigu maakten al enige tijd melding van stakingsdreiging en aangekondigde acties. Er waren eerder erupties voortkomend uit loonconflicten geweest in de haven en bij de Amerikaanse elektronicafabrikanten. Zo gingen ook de ambte-
2 Minister van Sociale zaken Bikker had eerder overeenstemming met de Amerikanen bereikt over het verlagen van de lonen. E.e.a. in het kader van het vasthouden van deze productiefaciliteit en de hoop meer nieuwe buitenlandse investeerders te kunnen binnen halen. 3 ‘Nos ta manda’, wij bevelen, was in de jaren vijftig de verkiezingsleuze van de
Nationale Volks Partij van Da Costa Gomez die zich richtte op het kiezerspubliek van het platteland en onder de katholieke werkende klasse.
naren met 3.000 man sterk de straat op toen hun salaris op de nullijn werd bevroren en werd ingegrepen in hun verlofregeling. Een nieuwe maatschappelijke ontwikkeling voor Curaçao, maar in wezen vergelijkbaar met het populistische, onwrikbare vakbondsverzet van onder anderen Groenevelt en van der Scheur in Nederland. Dezelfde tekenen van maatschappelijke kentering, een sociale revolutie die elders in de wereld al in volle hevigheid was uitgebarsten. De Nederlandse vakbonden hadden intussen hun specialisten naar het eiland gestuurd ter technische ondersteuning van de acties van de Antilliaanse vakbonden. Uiteindelijk spitste het conflict zich toe op Shell als grootste werkgever: de medewerkers in dienst van Wescar - een lokale Nederlandse onderaannemer van Shell - moesten met mindere arbeidsvoorwaarden genoegen nemen dan de directe Shell-arbeidscontractanten voor hetzelfde werk. Voor een deel waren de Wescar-medewerkers in een eerdere ontslagronde bij Shell overtollig geworden en werden zo goedkoper teruggehuurd. Het was in die historische context te begrijpen dat ex-bokskampioen en vakbondsleider van het havenpersoneel, ‘Papa’ Wilson Godett, ten tijde van het escalerende verzet zijn achterban wist te begeesteren. Gekleed in groen tuniek met hoge boord en Castro-pet om de revolutionaire toon te zetten. Openlijk refererend aan de ‘revolutie van en door het volk’ op Cuba.
Maar de militante taal van de verschillende vakbondsleiders Wilson Godett en Amador Nita, naast de wat gematigder teksten van Ong a Kwie, pakte geheel anders uit: een volksopstand werd ontketend, die zij totaal niet hadden voorzien. Het werd gaandeweg die morgen - nadat verschillende vakbondsleiders hun stakende achterban tot een proteststaking hadden opgeroepen - steeds grimmiger bij Post V, aan de hoofdingang van de Shell-raffinaderij. Tijdens de lesuurwisseling hoorden wij langzaam maar zeker over rellen, vechtpartijen en politie-ingrijpen. De sirenes werden inderdaad steeds luider op de Schottegatweg en rector Heitzman besloot - naar later bleek op
tijd - de lessen te staken en ons scholieren naar huis te sturen. Even later wisten onze Antilliaanse leraren de demonstranten bij de poort ervan te overtuigen niet onze school binnen te vallen. Onze net uit Nederland aangekomen biologieleraar - met zijn blozende konen en grote baard ogend als een kabouter - was, geheel in de stijl van de revoltes van de jaren zestig in Amsterdam, in zijn auto gesprongen om zich te voegen in deze ‘heuse demonstratie’. Met een warm onthaal naar hij dacht: zijn auto werd omgekeerd en na rake klappen droop hij af, een ervaring rijker en een illusie armer.
Wat onwezenlijk stonden wij rond tienen weer buiten, niet echt bevroedend wat er aan de hand was. Even werd buiten de poort nog overwogen of we naar supermarkt Van Wilpen zouden gaan voor een milkshake of naar Toffie Hofland’s Zuikertuintje voor gratis koffie; een routine die we vaak herhaalden in de pauze. We besloten uiteindelijk toch maar om naar huis te gaan om de verloren studietijd in te halen. Ik trof mijn moeder die mij wat vreemd aankeek toen we de nieuwsberichten hoorden. Vanaf ons ronde balkon op een heuvel bij Matancia met uitzicht op Emmastad zagen we kort een brand oplaaien bij Rust & Burg, het ontspanningscentrum van de Shell-medewerkers, maar dat doofde snel. Verder hoorden of zagen we echter niets meer. De woedende menigte was voorbij en ging richting de stad. Onze pogingen even later om benzine te tanken bij het nabijgelegen benzinestation Biesheuvel, en vervolgens bij Van Engelen, liepen op niets uit. Rijen auto’s met driftig gesticulerende mensen bij de uitverkochte pompen versterkten de onheilspellende sfeer. De gekste geruchten en berichten deden de ronde via TV Kanal Ocho, de radio’s Hoyer en Curom en vooral ook via de telefoon, een groot zwart bakelieten ding met een trage, ratelende draaischijf. De Land’s Radio Dienst was door de stakers gepasseerd maar werd met rust gelaten. De verbindingen met Nederland bleven zodoende intact. Het Coral Cliff-hotel, waar de CIA al jaren huisde - met full fledged telecommunicatiefaciliteiten op de hoger gelegen kniplaag
van Groot St Martha die normaliter gericht stonden op Venezuela en Colombia - maakte overuren. We hoorden een nauwelijks waar te nemen, op grote hoogte vliegend straalvliegtuig dat urenlang bleef ‘hangen’ boven het eiland.
Mata e cachonan di Gobíerno, mata e macambanan, doodt de regeringshonden, doodt de Europese Hollanders
Met deze gescandeerde leus trokken de demonstranten naar het bestuurscentrum in de binnenstad van Punda. De Amstelfabriek aan de Rijkseenheid Boulevard waarlangs men trok, liet men (letterlijk) links liggen: vakbondsleider Godett had op dat moment kennelijk voldoende greep op zijn achterban. Of stond de brouwerij te boek als ‘goede’ werkgever omdat daar net een nieuwe CAO was afgesloten? Mijn vader en zijn medewerkers op kantoor in het stadscentrum van Willemstad werden ondertussen door Lika, de schoonmaakhulp, gewaarschuwd. Zij had gehoord dat de rellende meute - gestaag aanzwellend met sympathisanten die alles kort en klein sloegen - intussen de toegangsweg tot de stad, Berg Altena, afkwam. Het politiecordon had de stakers niet tot stilstand weten te krijgen bij de Katholieke begraafplaats bovenaan Berg Altena. Het zou niet lang meer duren voordat het Waaigat en Pietermaai zouden vollopen, een stroom zich opsplitsend via het Berch-pleintje waar het Algemeen Pensioenfonds Nederlandse Antillen was gehuisvest. De APNA-medewerkers en zo ook mijn vader besloten naar huis te gaan. Vlak na hun vertrek stonden een paar ziedende mannen bij Lika op de stoep: zij wist hen ervan te overtuigen dat er geld noch drank in het pand was. Afbranden van het pensioenfonds - waar overigens de oudedagsvoorziening van de solidair meeknokkende overheidshavenarbeiders was ondergebracht - werd daarmee voorkomen. Onvolprezen moed en loyaliteit van deze bescheiden, moedige vrouw.
Verbluft zaten wij elkaar aan te kijken nadat mijn vader thuiskwam, bij de volstrekt onbegrijpelijke meldingen dat Colombianen schietend vanuit een Volkswagen door het centrum reden. Dat twee demonstranten die met gekaapte politievrachtwagens op het cordon inreden, waren doodgeschoten. Godett, lopend op kop van de menigte, was in zijn rug geschoten en met schotwonden in het Elisabeth Gasthuis opgenomen. Menigeen hoopte - om uiteenlopende redenen - dat hij zou blijven leven. En dat winkels van joodse eigenaren in rustieke eeuwenoude panden in de binnenstad in brand waren gestoken. Het warenhuis van Tauber, eerder in het tijdschrift Vitó (plantagebewaker) door redacteur Stanley Brown geoormerkt als slechte werkgever, werd vernietigd.
Di nos e ta, het behoort aan ons4 .
De plunderaars die zich intussen hadden aangesloten bij de optocht, hadden hun buit binnen en konden niet nog meer dragen aan wasmachines, TV’s en kleding. In het winkelcentrum Colon stonden ‘proletarisch winkelende’ mannen zorgvuldig kleding te passen van de paspoppen in de kapotgeslagen etalages. Om vervolgens gestoken in nieuwe plunje een medeplunderaar te adviseren er snel vandoor te gaan, gezien de naderende politiemacht. Die ‘lolo’, lul, die daarin trapte, deed dan gehaast afstand van zijn buit, tot grote hilariteit van de omstanders, die daarmee op hun beurt weer vandoor gingen.
Politie en mariniers wisten uiteindelijk aan het einde van de dag de situatie onder controle te krijgen. Mede ook omdat de oproerkraaiers aan het fysieke eind van hun Latijn waren, na kilometers in de zinderende zon te hebben gelopen. Een dag van buitenproportioneel veel drinken. Van omgooien en in brand steken van auto’s en militair materieel, van man-tot-mangevechten. Die avond werd de nood-
4 ‘Culturele stroming die loskwam in de jaren na de rellen waarbij Antilliaanse schrijvers overwegend in het Papiaments begonnen te schrijven.
klok afgekondigd: bij zonsondergang zagen wij tot onze verbazing een paar zwaar bewapende mariniers uit de kazerne van Suffisant naast onze oprit een schuttersput met zandzakken en ‘getrokken kanon’ opbouwen. Een waarlijk strategische plek met uitzicht over het kruispunt Biesheuvel, maar voor de bewaking van onze buurt volstrekt zinloos gezien de enkele woningen aan deze Blenchiweg en samenstelling van onze wijk met enkele woningen. Mijn vader en ik besloten een kijkje te nemen, waarna ik onze verderop wonende Antilliaanse buren in het schemerdonker in eerste instantie de stuipen op het lijf joeg - gevolgd door een verlossende schaterlach - door mijn windbuks. Een 5.5 mm-kaliber, waarmee ik zelfs nog geen ‘lagadishi’, hagedis, wist dood te schieten. Meer dan toen heb ik mij in mijn leven niet voor schut gezet. Een vreemde spanning heerste die avond tijdens het eten met alleen maar vragen. Niet dat er sprake was geweest van een direct levensbedreigende situatie, maar onveilig voelde het wel. Niet dat hier een raciale blank-zwarte apartheidskwestie werd uitgevochten zoals op dat moment in volle hevigheid in Zuid-Afrika, maar ontegenzeglijk waren de Europese Hollanders - een bevoorrechte groepering bij uitstek - onderdeel van het probleem. Was dit een sociaal conflict tussen de overwegend arme zwarte bevolking versus de welvarende blanke (protestantse) Curaçaoënaars, bestuurlijk en economisch gelieerd aan het kamp van de ‘Europese Hollanders’? Of moest dit worden geïnterpreteerd langs de as van rijk en arm, waarbij de rijke - in de ogen van de stakers - vooral joodse, maar ook Libanese en Portugese zakenlieden het moesten ontgelden? Was hier sprake van abjecte business ethics van Shell en de elektronicagiganten die de lonen laag hielden? Of was dit kostentechnisch de enige manier om de assemblagebedrijven en raffinaderij nog verantwoord te kunnen exploiteren? Maar waarom dan de katholieke kerk, weldoener in termen van onderwijs, gezondheidszorg en buurtontwikkeling, aanpakken, terwijl de gelovige Antillianen voor meer dan 70 procent actieve aanhangers van de Rooms-Katholieke kerk zijn? Of was het platbranden van het
bisschoppelijk paleis annex Martinus Gesticht aan het Brionplein te begrijpen als niet te vermijden gevolgschade? Was het omkeren van een voorbijkomende VW bestuurd door een argeloze oude priester per ongeluk? Wat hadden die Colombiaanse ‘terroristen’ hier nou te maken? Gewone criminelen die een buitenkansje zagen of complotsmeders? Een niet geheel ondenkbeeldig, zij het historisch gesimplificeerd scenario: in 1929 hadden de Venezolanen Urbina en Machado het Waterfort met 45 man overvallen en de wapens met munitie in beslag genomen. Daarna voeren ze met een gekaapt Duits schip - met aan boord ook de Gouverneur - naar Venezuela, waar hun poging de dictator Gomez af te zetten uiteindelijk mislukte.
Nos bida lo ta poko, pa duna nos pais, luchando uní pa libertat, amor i komprenshon5 .
De volgende dag besloot mijn vader poolshoogte te nemen bij het kantoor van het pensioenfonds. Wij werden doorgelaten bij de wegversperringen gezien de ambtenarenstatus van mijn vader. Zwijgend reden we stapvoets door Punda en staarden ontzet naar de narokende resten van de in de as gelegde eeuwenoude monumenten. Wij konden ons niet voorstellen dat mensen in staat waren zoveel schade in zo korte tijd aan te richten. Later werd ter gedeeltelijke verklaring aangevoerd dat de aanpalende oude brandgevoelige panden achter elkaar vlam konden vatten omdat de politie en het brandweerkorps één organisatie waren. Daarbij kreeg de ordehandhaving prioriteit. Vrijwilligers van het Vrijwilligers Korps Curaçao en brandblusboten van de raffinaderij werden weliswaar ingezet en ook omstanders hielpen spontaan mee, maar desondanks was de binnenstad deels verdwenen aan beide zijden van de St. Annabaai. Dit nasmeulende slagveld ging ons bevattingsvermogen te boven. De man in de
5 Ons leven zou weinig zijn, om te geven voor ons land, samen vechtend voor vrijheid, liefde en begrip. Dit couplet van het nieuwe volkslied uit 1987 wordt protocollair niet altijd gezongen.
Columbusstraat, de plassen brandbluswater zorgvuldig vermijdend, stak voor ons over. Hij keek ons zwijgend met verlaten, net zo vragende blik aan. Onbegrip dat een samenleving zo acuut kon uiteenspatten, op een eiland waar duizend-en-één tegenstellingen al eeuwen bestonden. Waar allerlei etnische groeperingen elkaar eeuwenlang tolereerden of in elk geval gedoogden.
Door onderwijzer Stanley Brown werd geclaimd dat hij als auctor intellectualis van deze omwenteling had gediend, waarbij een en ander volgens zijn draaiboeken zou zijn uitgevoerd. Met statements in Vitó gebaseerd op zijn overtuiging dat deze ‘revolutie’ niet moest worden gezien als een zwarte, maar juiste witte dag voor de zwarte mens, die nu niet langer horig was aan de witte mens. De zaterdag voor de uitbraak van de rellen zagen wij scholieren hem staan op het toen nog Helfrichplein (nu Da Costa Gomezplein), geklauterd op een winkelluifel. Voor een menigte die zijn interpretatie van het grondrecht van vrije meningsuiting nog nooit in die zin hadden meegemaakt. Hij zou overigens niet vooroplopen in de mars naar Willemstad, zoals zijn zwarte medestrijders. Ook werd hij uiteindelijk niet vervolgd voor opruiing en / of uitlokking tot geweld, daar waar hij de grenzen daarvan had opgezocht. Het slachtoffer van Browns hetze, de joodse zakenman Tauber, deed geen aangifte en het OM besloot uiteindelijk tot sepot. Brown zou 25 jaar later in de jaren negentig met enorme grijze baard en wilde haartooi in het referendum zijn ‘si’, ja, voor het aangesloten blijven bij Nederland uitspreken. Gedesillusioneerd, getuige zijn quote in een Nederlandse krant in 2003: “Mijn droom van een onafhankelijk, socialistisch eiland is vervlogen. Ik ben op Cuba geweest en na de val van de Berlijnse muur, in het Oostblok. Toen de Amerikanen Grenada bombardeerden wist ik het zeker: die laten nooit toe dat Curaçao, zo dicht bij de VS, een onafhankelijke linkse staat wordt.”
The weaker and poorer a country is, the more dangerous it is as an example. (N. Chomsky)
Eind jaren tachtig zou ik tijdens een gastcollege in de Kissingerschool van Harvard een angstaanjagende analyse horen van een gepensioneerde Amerikaanse generaal over de aaneenschakeling van domme fouten die werden gemaakt door de Amerikaanse troepen bij de invasie van het ooit zo vredige, in de zon sluimerende Grenada. Een eilandje met minder dan 100.000 mensen, dat vooral bekendstond om de teelt van nootmuskaat. Waar Maurice Bishops Peoples Revolutionary Army - aanvankelijk zonder veel bloedvergieten - de macht greep en de zittende ‘dictator’ Gairy naar het buitenland verdreef. Naar de doctrine van de VS in die tijd was men echter over de schreef gegaan in het nastreven van linkse idealen. Het aanhaken aan de vrijheidsstrijd zoals ook die van de Cubaanse broers Castro sorteerde het voorspelbare effect bij de CIA en de Amerikaanse generaals, die de mondiale patstelling tijdens de Varkensbaai-crisis in 1962 nog vers in hun geheugen hadden.
Als 11-jarige begreep ik nog niet welk kruispunt in de geschiedenis van de mensheid - waar de onberekenbare partijleider Chroesjtsjov een gigantisch nucleair risico nam - ik meemaakte. Ik zag de historische ogenschijnlijk onsamenhangende gebeurtenissen aan me voorbijkomen. Eerst de foto’s van piloot Gary Powers die na het neerschieten van zijn U2-spionagevliegtuig in gevangenschap van de Sovjet-Russen kwam. Als kind sprak mij aan dat hij niet de verplichte gifnaald ter zelfmoord had gebruikt, maar tegen de instructie van de CIA in, ervoor koos te blijven leven. Ondanks de ontberingen in de Goelag waar hij werd geïnterneerd. Dan het beeld van een geexalteerde Fidel Castro die urenlang tegen de Cubanen in de volle zon oreerde dat de VS de oorzaak van al het kwaad was. Gevolgd door wazige spionageluchtfoto’s van Russische vrachtschepen met vermeende kernwapenonderdelen in de buurt van de Cubaanse
Varkensbaai. Als kind konden we, zij het wat ongelovig, lachen om de scène die Chroesjtsjov maakte in de vergadering der Verenigde Naties. De waarschijnlijk gespeelde verontwaardiging - waar nog steeds aan wordt getwijfeld - terwijl hij met zijn uitgetrokken schoen op de tafel sloeg. Langzaam maar zeker werd de dreiging ons toen toch wel duidelijk: van het Blokhoofd van de Burger Bescherming krijgen wij instructies hoe gehandeld diende te worden in geval van een nucleaire bom en navolgende radioactieve ‘fall-out’. Curaçao ligt op circa 1.500 kilometer afstand van Cuba, maar radiatie zou ons, net zoals Washington en New York, in een fractie van tijd bereiken. In de grote opbergkast in mijn slaapkamer ruimden wij onze schuilplaats in. Omdat die deels in de heuvel, waarop ons huis stond, lag ingegraven. Zwijgend sloegen mijn ouders in de nog geen vier kubieke meter een zak rijst, blikken conserven, flessen water, een draagbare radio, kaarsen en batterijen op. Handdoeken die moesten worden natgemaakt om in de kieren van de deur te worden gestopt. Zinloos, naar mijn vader opmerkte. Hij zal ongetwijfeld hebben teruggedacht aan het alom heersende onveilige gevoel tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar sprak met geen woord daarover. Tenslotte, na enkele tergend spannende dagen de mondiale opluchting dat de communistische leiders politiek bakzeil haalden en dat een Derde Wereldoorlog - in minder dan een halve eeuw tijd - niet werd ontketend. Gevolgd door de buitenproportionele, mythische verheerlijking van Kennedy, die vervolgens vlak daarna in 1963 werd doodgeschoten. En Chroesjtsjov, die zichzelf kwalificeerde met het statement: Politici zijn overal dezelfde. Ze beloven bruggen te bouwen, zelfs waar geen rivier is.
Korte metten met Grenada in 1983 dus: met vele doden te betreuren, zowel onder de verschillende bevolkingsgroepen die elkaar bestreden, alsook bij het binnenvallende Amerikaanse leger. Dat niet de moeite nam zich vooraf met het soevereine staatshoofd Queen Elizabeth te verstaan over hun internationaalrechtelijk niet gelegi-
timeerde inval. Met zinloze vernietiging van de infrastructuur als gevolg. De voorzitter van de Joint Chiefs of Staff gaf daarvoor als ‘rationale’ dat als Europa zou worden aangevallen door de Sovjets, een vijandig Grenada de olieaanvoer naar de geallieerden onmogelijk zou maken. Dat soort megalomane drogredenering als legitimatie van de verwoestende militaire interventie - om de mondiale militaire alleenheerschappij van de VS nog eens duidelijk aan te tonen - is Curaçao in elk geval bespaard gebleven. Terwijl Curaçao op het moment van de rellen in 1969 wel degelijk een belangrijke mondiale olieleverancier was. Mogelijk dat de Nederlandse regering net op tijd erger heeft kunnen voorkomen door zelf - een in wezen symbolisch aantal - mariniers te sturen? De Amerikaanse marine patrouilleerde in die jaren door de Caraïbische wateren met als ‘gebruikelijke’ taak het weer, vooral in het orkaanseizoen, te monitoren. Lees: het snel kunnen interveniëren in hun achtertuin, zoals meermalen op Dominica, eerder in de jaren zestig. Toen met de bizarre Amerikaanse logica dat het ging om het veiligstellen van het Panamakanaal, duizenden kilometers verderop. Uit onderzoeken is later bekend geworden dat vlak na het uitbreken van de rellen twee Amerikaanse destroyers (!) en een kruiser met mariniers in de nabijheid van Curaçao opstoomden. Deze oorlogsschepen konden desgewenst snel worden ingezet om op Curaçao orde op zaken te stellen en een relatief grote groep Amerikaanse toeristen van het eiland te evacueren. Uit inlichtingen verstrekt aan de CIA door de Nederlandse ambassadeur in Caracas en de interne veiligheidsdienst VNA op de Antillen, is kennelijk de overtuiging in het Pentagon ontstaan dat het hier geen dusdanige samenzwering was dat zij noopte tot interventie zoals in Dominica. Later is nog door de VNA en MID onderzocht of directe contacten bestonden tussen de Curaçaose vakbondsleiders en procommunistische regeringsleiders onder andere van Cuba om een dergelijk ‘revolutionair’ volksregime ook op Curaçao te grondvesten. Niets is daarvan uiteindelijk bewijsbaar gebleken.
Si kabaron sali for di bou di lodo, i bisa ey bou ta hole stinki,
ker’ é! Als een garnaal uit de modder naar boven komt en vertelt dat het daaronder stinkt, geloof hem vooral!
Na onze rondrit door de binnenstad reden we rondom het Schottegat naar huis terug, langs de beschadigde Texas Instruments-fabriek, langs de verwoeste supermarkten. Mijn vader sprak zich nooit direct uit over zijn gevoelens, maar ditmaal verzuchtte hij moedeloos dat het met de toch al moeizame economische vooruitgang voor de Antillen was gedaan. Zeker zouden de buitenlandse investeerders zich terugtrekken en zou deze vernietigende mars grote gevolgen hebben voor het vertrouwen in de financiële offshores, waar Curaçao nu juist een prominente plaats begon in te nemen naast andere Tax Havens in de Caraïbische boog. Vooral maakte hij zich zorgen over het weer herpakken van deze kleine gemeenschap waar de etnische tegenstellingen plotseling zo onoverbrugbaar waren aangescherpt. Het thema dat ’s avonds door premier Ciro Kroon - prominent lid van de gevestigde orde - in zijn toespraak op de 31ste mei werd geadresseerd.
Hij appelleerde aan de saamhorigheid van de Curaçaoënaars met: “Als U Curaçao liefhebt, als U de dag van morgen in vrede wilt leven, een vrede die wij in de rook der vernieling hebben verloren, werkt dan samen, opdat wij weer mens kunnen zijn.” Maar niet na eerst de vakbondsleiders de schuld in de schoenen te schuiven: “… vertrouwen dat wij (?) hadden in de mensen van Curaçao, in het vermogen van de vakbondsleiders om hun acties (...) binnen de perken te houden”. “Het is een vertrouwen dat helaas beschaamd werd.” En passant de - chanterende? - hoop uitsprekend dat “leiders van de betrokken vakbonden alles in het werk zullen stellen om duidelijk tot hun leden te laten doordringen dat er een groot verschil bestaat tussen het gebruik maken van wettelijke middelen (ref. stakingsrecht) om een doel te bereiken en de geweldpleging
waar de acties op uitgelopen zijn”. Om te vervolgen met de opmerking dat het niet mogelijk was om op de schuldvraag in te gaan. “Het heeft bovendien geen zin.” Op z’n minst curieus dan wel paternalistisch, het ontkennen van de oorzaken van de crisis? In elk geval handelde hij wel als eerste met zijn publiciteitsoffensief in de kranten, naast de wat onbeholpen analyses van redactiezijde6. Niets werd gezegd over politiek falen, niets over onderhuids spelende raciale kwesties en etnische tegenstellingen, niets over de zorgwekkend stijgende werkloosheid, niets over de versterkt toenemende toch al hoge armoede. Getuige het voor iedereen waarneembare verloederde straatbeeld waar ondervoede kinderen kranten bij de stoplichten probeerden te verkopen; jeugd die op school hoort te zitten na een ontbijt. Geen enkele mea maxima culpa namens het falend eigen Curaçaos establishment komt uit de mond van de minister-president. Conform het regenteske gedrag van eeuwenlange Nederlandse overheersing, de holle formele frasen daarbij bombastisch kopiërend: “In het tijdperk voor gisteren hebben wij echter geleefd in een geordende staat, in een rechtsstaat, die wij nu met alle macht en toewijding van iedere burger van ons land zullen moeten handhaven, om gemeenschappelijke zelfvernietiging te voorkomen. Wij hebben geleefd in, en wensen te blijven leven in een staat waarin de rechten van iedere burger worden gewaarborgd en waarin iedere burger de rechten van zijn naaste respecteert.”
‘Define terms first’ waar het gaat om het begrip rechtsstaat: niet alleen zijn partij wist de kiezersachterban al tientallen jaren aan zich te binden door nepotisme. Het laatste appèl sierde de premier overigens wel, maar was voor het arme electoraat niet echt hoop-
6 “Directie Wescar zou oorzaak zijn van aanvallen op Europese Nederlanders”. Kop op de voorpagina van de Beurs- & Nieuwsberichten van 3 juni 1969. Merkwaardig eenzijdige, gesimplificeerde vooral vingerwijzende ‘analyse’ van Jaap Kion. Ex politieman, selfmade journalist en vervolgens hoofdredacteur van deze Nederlandstalige krant op de Antillen met als belangrijke lezersdoelgroep de Europese Hollanders. Door schrijver W.F. Hermans gekwalificeerd als nog kleinburgerlijker dan de Telegraaf in Nederland.
gevend. ‘No mas palabra, kome, nos tin hamber’, niet nog meer woorden, eten, we hebben honger was hun niet-gehoorde taal. In Nederland schreef de over het algemeen nuchtere en zakelijke NRC heel emotioneel ‘men is nu o zo bang dat er geschoten zal worden, maar dat er de afgelopen jaren honderden kinderen van armoede stierven, daar brak men zich het hoofd niet over, zolang het maar geruisloos gebeurde’. In één opzicht echter had de premier dus wel gelijk door te stellen dat: “De ironie is wel dat iets (?) is aangegrepen welke bedoeld was de positie van de economisch zwakkeren te verbeteren, zij die het meest afhankelijk zijn van Curaçao. Het zijn juist diegenen die zich thans te midden van een ruïne bevinden. Dit is niet alleen zinloos, het is zelfvernietiging.”
Maar of daaraan later verder ooit echt iets structureels werd gedaan door de politiek? Door de Staten werd enkele dagen na de rellen politiek heel behendig door de zittende regeringspartij een motie van vertrouwen aan de regering geloodst, die weliswaar was gekoppeld aan het uitschrijven van verkiezingen. Zeer tot ongenoegen van de vakbonden overigens. Later zou Kroon overstappen naar de nieuwe Partido Social Democrat (PSD), met als motivatie dat de Democratische Partij niet meer deugde. Hij ontvluchtte zijn partij en verloochende daarmee niet alleen zijn vroegere politieke medestanders en achterban: hij kon het als geen ander weten … Als een garnaal uit de modder naar boven komt en vertelt dat het daaronder stinkt, geloof hem vooral! Een wijs advies van de garnaal, zegt het spreekwoord heel toepasselijk. De politieke golven waren op Curaçao definitief gekeerd: de partij van ‘Kara di appel’, appelgezicht zoals Jonckheers kiezersaanhang hem liefkozend noemde, wist zich aanvankelijk nog staande te houden door een alliantie aan te gaan met de NVP en de nieuwe door Nita, Godett en Brown opgerichte partij Frente (Frente Obrero Liberashon 30 di mei), maar uiteindelijk eindigde de DP met 1 zetel. Jonckheers politieke levenswerk was binnen een generatie praktisch non-existent.
De aartsvader van de DP zou proberen zijn loopbaan bekroond te krijgen met het gouverneurschap. Na een Intern Appel tegen hem - een procedure waarin het Statuut voorziet in geval van geschillen in het Koninkrijk - mislukte dit. Hij zou nooit hebben kunnen bevroeden dat na zijn ondertekening van het Statuut, waar hij vervolgens groot mee was geworden, hij vervolgens door deze zelfde wet twintig jaar later zou worden gefnuikt. Hij vertrok naar het buitenland om nog enige tijd ambassadeur te zijn voor de Antillen. Tientallen jaren na zijn dood kreeg de familie het voor elkaar dat een standbeeld bij het Riffort mocht worden geplaatst. Zijn bronzen reïncarnatie kijkt nu naar het onbereikbare Gouvernementspaleis aan de overkant van de Annabaai. Op de sokkel staat onder meer gegraveerd ‘vrijheid van armoede, vrijdom van vrees’. Jonckheer had zijn overtocht van deze denkbeeldige Styx met deze woorden niet weten te bezweren.
Zijn opponent en een van de belangrijkste staatkundige architecten van de Autonomía van de Antillen, Da Costa Gomez, zou dit alles bespaard blijven: hij overleed plotseling in 1966. In terugblik op zijn advertentie in de Beurs- & Nieuwsberichten van de NVP vijftien jaar daarvoor, had hij toen al in hoofdlijnen de grondslagen van de politieke tegenstellingen geanalyseerd. Al in 1956 had hij in zijn boek Naar nieuw arbeidsrecht gewezen op de noodzaak van werkloosheidszorg en gewaarschuwd voor de ‘kreupele en ouderwetse arbeidsbemiddeling’. En heel profetisch werd aanbevolen tot: ‘de bevordering van de sociale ontwikkeling van de arbeider tot mededrager van de verantwoordelijkheid voor het voortbestaan der natie’. Een cynische en bizarre uitkomst van de voorspelling van Da Costa Gomez was voorts ook dat ‘zeker niet zal moeten worden vergeten het geschiktheidsonderzoek, de opleiding tot vakverenigingsleider’. Wel waren intussen zijn grote wensen van een sociale verzekeringsbank en invoering van de Weduwen & Wezenwet vervuld.
Waren extra troepen nodig? Onnodig machtsvertoon is bij een explosieve toestand zeker niet wenselijk en zou de schijn van neokolonialisme kunnen wekken. (De Volkskrant 1969)
Veel is geschreven over de noodzaak van het inzetten van extra troepen vanuit Nederland, nadat de op de eiland aanwezige mariniers plus een detachement uit Aruba binnen een dag de stad alweer onder controle hadden. Veel discussies ontstonden over het wel of niet te laat inzetten van de op Curaçao - bij Parera en Suffisant - gelegerde Nederlandse mariniers en de jurisdictiekwestie of dit onder leiding had gemoeten van de politiecommandant Van Kappel7. De dag voorafgaand aan de rellen was door hem al verzocht om deze bijstand. Via de formele gezagslijn kwam dit voorstel eerst bij de gezaghebber Morkos terecht, daarna bij de Minister van Justitie Isa en had tenslotte moeten aanlanden bij de Gouverneur. Die dan had te beslissen krachtens het Reglement of hij de Koninkrijksregering hierin voor de ultieme instemming diende te raadplegen. Alleen was de Gouverneur er niet en besloot de directeur van het Kabinet van de Gouverneur zelf actie te ondernemen en meldde zich bij vicepremier Bakker in Nederland die vervolgens zonder verder overleg zelf besliste tot de inzet van de troepen. Gouverneur Debrot verbleef in New York en de vervangende Gouverneur Lampe was onvindbaar. Hij bleek de benen naar Aruba te hebben genomen. Net zoals overigens de voorzitter van de Curaçaose Staten Abrahamse, die met een vliegtuigje van de Curaçaose Aeroclub naar Bonaire was vertrokken. Clandestien maar gedoogd door de RLD en de Antilliaanse Luchtvaart Maatschappij vlogen wij als sportvliegers al jaren regelmatig eilandbewoners heen en weer. In de week van
7 Een jaar na de rellen op Curaçao - na een korte gevangenisstraf te hebben uitgezeten - uitte de intussen tot Statenlid gekozen Godett zijn ergernis over de handhavende macht met het statement “Den koño ku Sprockel”, op dat moment de nieuwe Commissaris van Politie. Beiden zijn ‘Yu di Kòrsou’: Sprockel als nazaat van een sinds generaties vooraanstaande familie op het eiland, Godett als zwarte volksjongen die niets te verliezen had en nu macht kreeg. Het refereren aan het genitaal van iemands moeder wordt als zeer schofferend ervaren.
de rellen hadden wij het extra druk met vluchten, niet alleen tussen de drie eilanden, maar ook naar Venezuela. Mijn instructeur Van Meerten hing tijdens de rellen (te) laag boven de brandende stad in een oude gerestaureerde verkennings-Piper - nog stammend uit het US Airforce Reconnaissance Squadron, gelegerd op Hato ten tijde van van de Tweede Wereldoorlog - om met Ter Hart luchtfoto’s te maken. Tussen de ronddwarrelende asdelen en zwarte roetwolken zagen zij de omtrekkende bewegingen van de mariniers en de vluchtende plunderaars in de nauwe stegen van de binnenstad onder zich. Niemand van de legerleiding of het politiekorps kwam op het idee om deze ‘intelligence’ via de VHF op te vragen en te gebruiken; mogelijk hadden zij betere beelden via een U2 beschikbaar?
Kritische vragen werden later in onderzoekscommissies gesteld over de wel of niet mistaxatie door de Korpsleiding van de voorbodes van de rellen en de acceleratie van het geweld8. Wat niet heeft geholpen in de beeldvorming achteraf, is dat de politiecommandant de ochtend van de rellen eerst nog op weg was naar een politiehondenshow en de speciale politiebijstandsbrigade (te?) laat werd ingezet. Academische vraag blijft of deze groep van dertig politiemensen ook maar iets had kunnen uitrichten tegen de vierduizend demonstranten, gespierd door regelmatig zware handarbeid, rabiaat geworden door lang opgekropte woede gecombineerd met overmatig drankgebruik. Terwijl de politie bij Berg Altena - de nauwe, strategische toegangsweg naar de binnenstad - onder de voet werd gelopen, zaten zwaarbewapende manschappen op de marinebasis van Parera een paar honderd meter verderop, nog binnen het kazernehek te wachten op instructies. Andermaal werd het Statuut, of beter het Reglement voor de Gouverneur van de Nederlandse
8 Ik heb niet de pretentie hierover enig deskundig oordeel te kunnen vellen, maar verwijs naar een laconieke uitspraak van voormalig commissaris Nordholt van Amsterdam.
N.a.v. de plotselinge eruptie van de anti-globalistenacties in de Amsterdamse binnenstad constateerde hij dat “je pas weet of je in een crisis zit, op het moment dat je er middenin zit”.
Antillen, staatkundig getoetst of het hier om een ‘neokoloniale’ ingreep van Nederland ging of simpelweg het opvolgen van het - binnen een wettelijk kader geregelde - verzoek tot bijstand. In elk geval ging Nederland uiterst omzichtig om met deze hete aardappel: premier De Jong liet in eerste instantie alles over aan zijn Minister van Verkeer & Waterstaat (niet de Minister van Binnenlandse zaken en zeker Defensie niet!). Uiteindelijk werd door de premier verklaard dat weliswaar troepen ter assistentie zouden worden gestuurd, maar dat niet kon worden ingegaan op de aanleiding daartoe: dat was immers een ‘inwendige’ aangelegenheid. Na enkele onhandige, stigmatiserende opmerkingen van de Nederlandse Bevelhebber over de doelstelling van de missie en het te verwachten verzet (geen!), werden de Nederlandse troepen in burger per KLM overgevlogen en pas geüniformeerd en bewapend in de Curaçaose kazernes. Formeel consequent viel hun inzet onder de eindverantwoordelijkheid van de lokale politiecommandant, zij het dat de lokale legerleiding de feitelijke orders uitdeelde bij gebrek aan vertrouwen ... De Nederlandse mariniers zouden voornamelijk voor tijdelijke aflossing zorgen van de reeds ingezette lokale troepen en na een week alweer vertrekken. Na repatriëring werd de rekening van ruim NAf 600.000 keurig voldaan aan Nederland. Daarvoor werd wel een aanmerkelijk verzwaard wapendepot voor de lokale politie achtergelaten.
Met de regeringen van Suriname en de Nederlandse Antillen zal, na de verkiezingen aldaar, overleg worden gevoerd over hun opvattingen aangaande de onderlinge staatkundige verhoudingen. (HM Juliana, troonrede 1969)
Uiteraard ontvlamde de discussie weer over het vermeende postkoloniale gedrag van Nederland en hoe nu verder te gaan met het Statuut, lees het afscheidnemen van het Koninkrijk in de west. In het najaar van ‘69 toen ik in Groningen ging studeren, werd in een politiek café op de Hooge der Aa door Van Mierlo (D66) gefilosofeerd
over staatkundige alternatieven, zoals samengaan met Suriname, andere Caraïbische eilanden of Venezuela. Dit Spaanssprekende Zuid-Amerikaanse land - waarvan de 2 kilometer hoge cordillera, het kustgebergte, vanaf Curaçao en Aruba bij helder weer aan de horizon te zien is - scoorde hoog als dichtstbijzijnde ‘logische’ geografische optie. Het land aasde al langer op deze eilandengroep gezien hun raffinagebelangen bij de Shell, waarvan de Venezolaanse olie uit het meer van Maracaibo de toeleverancier is. Even had het erop geleken dat president Caldera en de zijnen zich zouden mengen in het conflict tijdens de rellen: ’s nachts stootte de onderzeebootjager Hr Ms Amsterdam in haar nachtelijke patrouille aan de zuidzijde van Curaçao op een oorlogsschip dat zich niet identificeerde. Het bleek de Venezolaanse oorlogsbodem Almirante Garcia te zijn, heimelijk binnengedrongen in de Nederlandse territoriale wateren.
Kort na onze rondrit door de verwoeste stad kwam de staatssecretaris van Buitenlandse zaken naar Curaçao. Mijn vader was ooit zijn loopbaan vlak na de Tweede Wereldoorlog begonnen bij de Gemeente Epe, waar deze Diepenhorst toen nog burgemeester was. Hun weerzien was kort en mijn vader vroeg zich af wat zijn missie op het eiland was, het ging hier immers om interne Rijks-aangelegenheden. Later zou blijken dat geheime besprekingen werden gevoerd met de Venezolanen, die door Minister Cals en de Venezolaanse Minister van Buitenlandse Zaken Calvani in alle toonaarden werden ontkend. Het was een vervolg op besprekingen ooit gestart in 1942 (Wilhelmina’s rede over toegezegde autonomie voor de eilanden) toen de oliebelangen en de politieke stabiliteit in de Caraïbische regio al hoog op de agenda stonden. Het diplomatieke schaakspel werd dus weer hervat met de Verenigde Staten andermaal als watchdog op de achtergrond: er zou een ontwikkelingsplan voor de Benedenwindse eilanden komen onder de hoede van Venezuela, gevolgd door het gefaseerd overnemen van de staatkundige banden. De Antilliaanse regering nam geen deel aan deze ‘geheime’ besprekingen, maar zij
heeft wel geweten van het besprokene, niet in de laatste plaats omdat Gouverneur Debrot (deels van Venezolaans bloed) goed bevriend was met de voormalige president Betancourt. Voor Nederland zou het een ‘elegante’ manier zijn om af te komen van dit steeds kostbaar wordende hoofdpijndossier met potentieel andermaal internationaalrechtelijke kleerscheuren, maar dat bleek ijdele hoop. De regerende confessionele partijen besloten met de Partij van de Arbeid in de Nederlandse Staten-Generaal om ontbinding van het Statuut niet meer als prioriteit te zien. Nederland had zo zijn eigen zorgen gezien de verder uit de hand lopende studentenbezettingen in verschillende universiteitssteden met de potentie te escaleren tot brede maatschappelijke onrust. En ook de Antilliaanse politieke partijen sloten de gelederen, beseffend dat praktisch niemand van het eiland een tweederangs Venezolaans staatsburger wilde worden. Dan maar liever door in de haat-liefdeverhouding met het verre Nederland, ondanks of misschien dankzij het internationale één-tweetje met Venezuela en de VS. Ondanks de positieve gedachte van HM Juliana dat een en ander na de verkiezingen in ’69 zou kunnen worden geregeld, zou het nog veertig jaar duren (tot 2010) voordat het Statuut werd aangepast. De Amerikaanse regering van President Johnson oordeelde kennelijk ook dat op de Nederlandse Antillen geen potentieel gevaar meer lag voor een verkapte Sovjet-basis. Of in zijn woorden: “yesterday is not ours to recover, but tomorrow is ours to win or lose”.
Nos pueblo tin su lucha, ma semper nos tin fe, di logra den tur tempu, viktoria ku trabou!9
De dag van ons eindexamen werd met enkele dagen uitgesteld. We zochten elkaar thuis op om de laatste vraagstukken uit te werken. Zeker wel verbouwereerd over het voorgevallene, maar eigenlijk al-
9 Ons volk heeft zijn strijd, maar wij vertrouwen nog altijd, elke keer te kunnen overwinnen, door middel van hard werken! Nieuw volkslied 1978, ver na de rellen, nieuw moreel reveil?
leen nog maar gefocust op het halen van deze vermaledijde barrière van het eindexamen. De laatste voor onze definitieve vrijheid, om als adolescent ons leven zelf verder te kunnen inrichten. Vroeg moeten we aantreden bij de gymnastiekzaal, waar op hardboardplaten ter bescherming van de rubbergelaagde sportvloer, de tafels klaarstaan. Ondanks de hoogte van het gebouw is het er al vrij gauw benauwd door het ontbreken van ramen aan de windzijde. Onze onderarmen plakken aan de examenopgaven, de glazen water worden regelmatig bijgevuld door onze plotseling behulpzaam geworden leraren. We vergelijken onze uitkomsten na afloop zoals alle scholieren overal ter wereld. We doen onze mondelinge examens en krijgen vlak daarna de bevrijdende uitslag. Geen uitgebreide officiële uitreiking, geen feestelijkheden van de school. Des temeer worden onderling - soms danig ontsporende - eindexamenfeesten gehouden net zoals overal elders in de wereld. In een tijd dat geestverruimende middelen langzaam maar zeker ook op het eiland doordrongen. Hilarisch was dat een van onze schoolgenoten die nergens voor wilde deugen, tot grote vreugde van zijn moeder plotseling het tuinieren als hobby had opgevat. Behulpzaam hielp zij hem met het in de achtertuin verbouwen van - naar wat later bij een inval van de politie - hennepplanten bleken te zijn. Schokkender was dat een van de woest experimenterenden onder ons met een lijnvlucht in allerijl naar Nederland werd afgevoerd met een ernstige neurologische aandoening, waarvan hij niet meer zou genezen. Klas 5 A was geslaagd met onder ons de toekomstige Antilliaanse commissaris van politie, zo’n twintig jaar na Van Kappel. Praktisch iedereen ging daarna een vervolgopleiding voor hoger of universitair onderwijs volgen, deels in Nederland. We verdwenen van het eiland, de een na de ander vertrok per charter uitgezwaaid door ouders en familie. Haastig namen we afscheid, met loze beloftes om elkaar in Nederland te zullen opzoeken. Binnen de kortste keren waren we elkaar kwijt in onze verdere levensloop. Velen van ons keerden na het afstuderen weer terug om onze toekomst op te bouwen op de Antillen.
Nam tua res agitur, paries cum proximus ardet (Horatius) Si kas di bo bisinja ta na kandela, kwidao di bo! 10
Zo ook een nieuwe generatie jonge, ambitieuze architecten die eind jaren zeventig op de Antillen aantreedt. Die geleidelijk het stokje overnemen van de naoorlogse architecten. Broos, Gill, Nolte, Smit, Van Stuivenberg, Werkhoven, Zingel gingen; Janga, Juliana, Newton, Koch, Lobo, Van der Woude kwamen. Veel van hen zijn in Delft opgeleid, geschoold in het ‘moderne bouwen’ door onder anderen hoogleraar Bakema en diens navolgers onder wie Weeber. Zij ontwikkelen vervolgens hun eigen lokaal aangepaste stijlen. De tropische omstandigheden worden in hun ontwerpen geïntegreerd, ze verfijnen bij restauratie het historisch erfgoed, ze combineren nieuwe bouwkundige principes en passen andere materialen toe. De binnenstad, in het bijzonder rondom het Brionplein, in Otrobanda ligt er tien jaar na de rellen nog braak bij, er is werk aan de winkel in de spookstad. En veel geld, heel veel geld is vereist, dat op uiteenlopende wijze zal worden gefourneerd. Niet door de Nederlandse verzekeringsmaatschappijen dankzij de dichtgetimmerde polisvoorwaarden met de reluitsluitingsclausule. Wel door de winkeleigenaren en zakenlieden die grotendeels weer overgingen tot herbouw. Deels door subsidiegelden van de overheid, gedirigeerd door Stichting Monumentenfonds, en door fondsenfinanciering via de woningcorporatie. Vooral ook door ‘private funding’ van ondernemende lokale, Arubaanse en internationale investeerders, onder meer uit Venezuela, deels ondersteund door de lokale banken.
10 Uw eigen zaak komt in gevaar als het huis van uw buurman brandt. Tua res agitur is het motto van de Stichting Monumentenzorg van Curaçao, waarvan de schildjes overal op de nog te restaureren en schitterend in oude glorie herstelde panden en landhuizen zijn aangebracht. Heel subtiel ook op de voormalige EhManuel synagoge, vlak naast het bordje met de tijden dat boetes kunnen worden betaald (ook uw zaak!) aan het
Openbaar Ministerie dat nu in dit pand is gehuisvest.
Op de donderdagmiddag wandel ik vijfenveertig jaar later met een dertigtal enthousiaste architectuurliefhebbers - gegidst door Anko van der Woude - door de binnenstad van Otrobanda. Veel voortgang is gemaakt: naar zijn schatting is voor NAf 200 miljoen, de helft van het geschatte bouwvolume (peildatum 1980), intussen gerealiseerd. Prachtige in oorspronkelijke stijl herstelde patriciërshuizen, diensterswoningen en mangasina’s, gecombineerd met elegante volkshuisvesting naar eigentijdse architectuur. In een verantwoorde synthese van bouwstijlen, ditmaal met oog voor de tropische omstandigheden. Niet de gloeiendhete zolders onder de eeuwenoude zadeldaken met dakkapellen, maar betonstructuren die langgerekte shutters voor het verkoelend doorwaaien mogelijk maken. Met als doorslaggevend succes: de binnenstad leeft weer. Dezelfde geluiden van huiselijk leven die mijn vader destijds hoorde. Kinderen en bejaarden die onder een boom of onder het brede talud van de opgaande weg naar de Koningin Julianabrug verpozen. Na het succes van de herbouw van het huidige Kurà Hulanda, - waar meer dan tachtig belanghebbenden moesten worden uitgekocht - zijn nog vele projecten te gaan. Zoals het verwaarloosde Stroomzigt, ooit een culturele ‘landmark’ van huisarts Chris Engels, waar ik in mijn jonge jaren werd gekeurd. De voormalige, nu dichtgespijkerde winkel Moda di Paris waar mijn moeder stoffen kocht voor haar jurken. Het dichtgemetselde huis van Shon Ki (Kikkert), het gesloten Art Deco-winkelpand met voluptueuze balkons in vervallen glorie vlak naast de Nettobar aan de Kaya Grandi. Met de race tegen de tijd, waar enerzijds erfgenamen uit de juridische patstelling van hun onverdeelde boedel proberen te komen, zonder ondertussen de panden te (kunnen) onderhouden. En anderzijds het onvermijdelijke bouwkundige verval door de zoute tand des tijds. De neerwaartse spiraal van een verwaarloosd herenhuis naar een tweederangs pension, sluipenderwijs overgaand naar illegaal bordeel tot uiteindelijk een bouwval. Waarvan de ‘chollers’, verslaafden, de laatste kostbare materialen uit het
pand slopen en verpatsen. De aangestoken matrassen brengen uiteindelijk de genadeslag toe aan menig historisch object; slechts de fundering en het verwaarloosde ‘kurá’, hofje, resteren.
Kaminda tin plaka, plaka ta bai, waar geld is daar gaat geld naartoe.
We bewonderen na afloop van de stadstoer vanaf de balustrade van de bar - gevestigd in het na 1984 geheel herbouwde eeuwenoude Koraal Agostini - de tegenoverliggende stadsfaçade van Punda. De ondergaande zon schildert met zijn tanende zonnestralen de gevels van de Handelskade met vurige strepen, als blijvende, onuitwisbare waarschuwing uit het verleden. De uitdaging nadat ‘kai for di panchi den kandela’, de pan in het vuur was gevallen, werd binnen een generatie succesvol aangepakt. Maar of het nu ‘brand meester’ is?
Nu pas, jaren later, bereikt ons de tijding dat de eilandbewoners het niet langer hebben willen nemen. Ze hebben genoeg van de angstvallig en hooghartig geheim gehouden honger. “Man, wat denk je,” zegt de eilandbewoner, “ik heb zopas de maaltijd van mijn leven gehad”, maar zijn maag rammelt zo hard dat hij zijn hoofd nog verder in de wolken steekt.
Geen onderdanigheid meer aan rijk of blank: den konyo! Onze mars is niet meer te stuiten. Que nos maten! Maar wij rukken op en branden uitgerekend het stadsdeel plat dat van onze arbeid is opgetrokken en dat zich nog steeds verrijkt met onze zuurverdiende centen: de lucifers kunnen wij nog wel betalen ...
O, de ironie van het noodlot, die de blinde volkswoede niet liet komen over een stad als deze hier die honderdmaal harder gebrand zou hebben, om hem te zuiveren van alle vuil, van alle rotzooi, van alle krotten, van alle ratten en slangen, van alle ongedierte, van alle stank en bederf, van alle verdorvenheid en bedrog, en van een generatie die niet beter verdient dan door het vuur verteerd te worden
zodat misschien, misschien, deze plek, eenmaal gelouterd, opnieuw bebouwd en geleefd zou kunnen worden.
Maar dit louterende lot is deze stad en dit land niet beschoren, want erger dan de teisterende brand is de langzame verrotting die onherroepelijk om zich heen vreet.
Neen, deze stad zal niet branden, want de wraak van een volk is de getuigenis van zijn rechtvaardigheid, en hier heerst slechts de ongerechtigheid.(René de Rooy)
Het niet alleen Antilliaanse adagium dat de rijken steeds rijker worden is - opnieuw - een van de grootste uitdagingen van de politieke partijen. En indirect voor het behoud van dit werelderfgoed met de in 1997 verkregen status van Unesco.
Gouverneur, jij bent hier niet aangesteld om ons achterlijk te houden! Dr. H.Maals protest bij de tegenstribbelende gouverneur, voorafgaand aan de moeizame oprichting van de A.M.S. in 1941.
Nos ta traha pa famia: wij werken voor ons gezin.
Brionplein 1969: in één dag is meer vernietigd dan hersteld kan worden. Dit alles is in één dag weggeveegd. (Ciro Kroon, Minister-president op 31 mei 1969; niet uitgekomen profetie)
Punda, 30 mei 1969: ik heb de drummen in de nacht verstaan, zie naar de lucht! De zuiderhemel zal in vlammen staan. (R. de Rooy)
Werelderfgoed sinds 1997: bedoeld om natuurlijk erfgoed dat van unieke en universele waarde is voor de mensheid, beter te kunnen bewaren voor toekomstige generaties. (Unesco)
Vertragende factor in het verder restaureren en behouden van het erfgoed zijn de onverdeelde erfboedels. (A. van der Woude)
E kas tin su balki pa wanta su dak, het huis heeft balken tot steun van het dak.
1965: Een niet geringe uitdaging zal zijn een oplossing te vinden voor het toen
moderne gebouw van de Landsloterij in de authentieke binnenstad.
Otrobanda: veel moeite hebben we gedaan om iets nieuws toe te voegen, voortbouwend op de karakteristieken van de historische bouwwijze van deze wijk. (R. Lobo, 2013)
Scharloo: het zou iedereen moeten aangaan dat deze unieke monumenten worden behouden en onderhouden. (Stichting Monumentenzorg bij het 60-jarig bestaan)