38 minute read
15. Epilogo: en boca callado no entra mosca
Eetkamer Paleis Soestdijk: de bouwkunst is tot op zekere hoogte de uitdrukking van de beschaving van een volk. (H. de Balzac)
Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat? (Gerard Reve)
Laten we ontdekkertje spelen. We stappen in een vissersboot en we varen naar Europa. Als we ergens in Spanje landen overvallen we de steden, planten kruisen op de huizen in de heil’ge naam van God. Wie zich durft te verzetten slaan we in hemelsnaam kapot. Elis Juliana
15. Epilogo: en boca callado no entra mosca1
Rots der struikeling …
1 In een gesloten mond komen geen vliegen binnen.
Papiadó di berdat no ta haña stul pa sinta, de waarheid krijgt niet altijd een stoel om op te zitten, is niet altijd welkom.
Ik heb verhaald vanuit persoonlijke ervaringen en daarbij het risico genomen op tenen te zijn gaan staan. Niet met kwaad opzet, wel vanuit mijn levensovertuiging dat ik mij moet blijven verwonderen over wat ik aanschouw en van dichtbij meemaak. Binnen een kleine gemeenschap van eilanders - zoals overal op de wereld - kan dit verkeerd uitpakken. Niet om te kwetsen, maar wel om mijn ervaringen te delen. Niet met het oogmerk van ‘bati bleki’, maar wel dat het hopelijk iets bijdraagt aan een beter begrip, althans het verminderen van het onbegrip tussen twee aparte werelden op 8.000 kilometer afstand van elkaar. Daar waar in Nederland binnen een afstand van 200 kilometer Friezen en Limburgers elkaar - ook letterlijk - al niet verstaan, een misschien te hoog gespannen ambitie. Misschien dat de parabel van de Antilliaanse visser hierbij helpt.
Un piska ta muri pa su boka, een vis sterft door zijn bek, teveel praten is niet altijd goed.
Boechi bereidt zich voor om met zijn drie meter lange, solide gebouwde vissersboot bij Knip de zee op te gaan. Het scheepje heeft een opgevouwen steunzeil en een buitenboordmotor van een paar pk’s, die hij bij voorkeur niet gebruikt gezien de benzinekosten. Hij heeft de avond ervoor bij een kerosinelamp op het strand zijn netten van solide henneptouw geboet en enkele verdwenen afzinkloodjes opnieuw aangezet. Bij de dageraad gaat hij staand in het ondiepe kustwater samen met zijn twee jongste kinderen aasvisjes vangen, hopend op voedzame vette masbangu’s. De toeristen komen pas veel later in de ochtend zodat hij alle tijd heeft om een en ander uit te leggen, zonder dat hij met zijn kroost als lokale attractie op honderden manieren wordt gefotografeerd. Geduldig doet hij voor hoe je de juiste zwaai maakt om het net voor je uit te werpen. Precies op de
plek richtend waar je een school visjes schichtig heen en weer ziet zwenken. De prismawerking van het water maakt die inschatting lastig maar de jongens leren snel. Ze zijn nog iets te klein, vooral hun armen schieten nog te kort om het zware netkluwen dat op de onderarm rust breed uit te werpen. Hun enthousiaste kreten weerkaatsen tegen de hoge rotsen die deze baai omringen. Aan de rimpeling van het water, veroorzaakt door het snel onder water zakkende net, zien ze dat ze goed hebben gemikt. Hij helpt hen met het gelijkmatig binnenhalen van het dichtgetrokken net en geniet van de glinsterende jongensogen vol opwinding als de buit op het strand wordt bevrijd. Zijn kinderen zijn behendig en doen het goed op de lagere school, met de beste rapporten van de klas. Hij hoopt op een vaste baan voor de minst avontuurlijke van het stel en mogelijk dat Janchi hem wil opvolgen, qua natuur net zo’n vrijbuiter als zijn vader en grootvader. De torpedovorminge zilvergrijze vissen worden zonder dat ze uit hun handen glippen door de jongens in de bodem van de vissersboot gelegd, die op het strand klaarligt voor vertrek. Een laagje zeewater wordt daarna door de jongens in de boot geputst met een gebruikte plastic chloorfles waar de bodem uitgesneden is. Onwennig klotsen de aasvisjes dicht tegen elkaar aan in hun nieuwe beperkte habitat, nog niet wetend welk noodlot hen te wachten staat. Toontje komt onder zijn omgekeerde boot uitgekropen, die hij scheef op een afgebroken roeispaan heeft gezet onder de beschutting van de rotsen. Hij wrijft zich de ogen uit en slaat enkele vasthoudende zandvlooien van zich af. Een gedeelte van zijn tijd is hij taxichauffeur en hij neemt dan regelmatig in zijn oude Chevrolet Belair de vis van zijn vrienden mee naar Plasa Bieu in Otrobanda. Met de ‘marqueria’ visverkoopster Dolores onderhandelt hij dan heftig gesticulerend over de dagprijs en zodra ze het eens zijn - na enige niet echt gemeende verwensingen over afzetterij en oplichterij over en weer - nemen ze een kelkje rum en steken een sigaret op. Zij rookt die omgekeerd binnensmonds maar heeft wonderlijk genoeg nooit brandblaren op haar tong, wel zwarte asvlekken. Met Dolores wil je niet spotten: naast
haar uitgesproken rechtvaardigheidsgevoel heeft ze door de vele jaren visfileren enorme onderarmen ontwikkeld, waar altijd schubben op zitten. Samen met haar messenarsenaal en houten knuppels weet ze de dikke ruggengraten van de vissen met gemak te doorklieven op haar lage houten werktafeltje. Ze hebben goede zaken gedaan en dus koopt Toontje als dank voor haar een lunch, een beetje stobá met funchi en extra veel jus op haar verzoek. Zij doet hem sterk denken aan zijn moeder die vroeg is overleden. Hij mist haar nog dagelijks: ze is dichtbij omdat hij een foto van haar in een verguld houdertje in kruisvorm op het dasboard van zijn auto heeft geplakt.
Vervolgens gaat hij naar Banda Bou terug en pikt langs de weg naar Westpunt af en aan passanten op. Waaronder Nadia, de nuffige kantoorklerk die zich ‘subi’, verheven, voelt omdat haar vader een Nederlandse politieman is. Met witgepoederd gezicht terwijl ze al heel licht van kleur is, vergezeld van een walm van 4711 om zich heen, gaat ze gekleed in een hooggesloten witgesteven blouse. Haar rok tot over de knieën waaronder ze zelfs bij deze hitte panty’s draagt. Zoals altijd drukt ze demonstratief bij het instappen een zakdoek onder haar neus en klaagt er steevast over dat zijn ‘wabi’, roestbak, naar onzedelijkheid ruikt. Doelend op de onbestemde lucht van de jutezakken in de achterbak, waarin de vissen op de heenweg werden getransporteerd. Toontje laat dat dan vrolijk gelaten over zich heen komen en maakt schertsende opmerkingen dat ze toe is aan een nieuwe vriend. ‘Nunka’, nooit, dat ze hem als echte ‘pretu’, zwarte, daarbij in overweging zal nemen, dat weten ze allebei, maar de aanhouder wint in zijn overtuiging. Hij mijmert ondertussen over Mayerlin uit Dokterstuin die regelmatig het laatste stuk met hem meerijdt. Een robuuste Colombiaans Antilliaanse mulattin met ontzagwekkende bilpartijen, moeizaam in haar felrose spandexbroek bij elkaar gehouden. Die in al haar vlinderachtigheid graag bereid is hem een wederzijds vurig verlangde dienst te bewijzen op een verlaten deel van Noordkant, vlakbij de bronnen in de mondi. Zijn
vrouw heeft hem onlangs betrapt omdat zij een van Mayerlins felgekleurde ‘strika2’ haarrollen onder de voorbank heeft gevonden. Nu is hij voorlopig uit de echtelijke slaapkamer verbannen en ook zijn ‘baisait’, bijzit, in Barber is niet altijd beschikbaar. Dat komt door haar overspelige, maar tegelijkerijd toch nog bezitterige en jaloerse echtgenoot. Dus slaapt hij regelmatig onder zijn omgekeerde boot. De reuzenlandkrabben die ’s nachts uit de spleten van de kniplagen komen gekropen en hem uit zijn slaap halen, voor lief nemend. Met Boechi en de jongens zeult Toontje de ‘Dioᴤ ku nos’, God met ons, in het licht deinende water. Hij heeft onlangs zijn boot weer helemaal in de verf gezet en niet gemerkt dat hij de eerste ‘s’ in spiegelbeeld had geschilderd, tot groot leedvermaak van zijn bijdehante zoons overigens. Ze trekken met de kielbalk een diep spoor in het natte zand waardoor de verborgen panikrak, modderkrabbetjes - die plotseling aan het daglicht worden blootgesteld - verontwaardigd wegscharrelen naar een nieuw onderkomen onder de rotsen. Er is deze dag nauwelijks branding waardoor de boot niet rolt of de neiging heeft weer te stranden. Behendig springt Boechi - na een snel schietgebed onder vluchtig aanraken van de zee - in zijn boot. Hij heeft de zondag nog de ‘misa’, kerk, bezocht en daarna zelfs gebiecht, waarbij Mener Pastor hem ditmaal heeft gespaard voor al te veel penitenties. Perfecte voorbodes voor een rijke opbrengst aan vis. Nadat hij de open zee is opgeroeid en uit de luwte is van de rotsen, zet hij zijn zeil. Terwijl de golven steeds hoger en langgerekter worden, ziet hij het azuurblauwe van het kustwater, de ‘laman seku’, overgaan in de honderden meters diepe diepdonkerblauwe volle zee.
Zijn favoriete visplek peilt hij vervolgens met behulp van vaste punten op de wal waarna hij zijn drijfanker uitgooit. Hij heeft jaren met
2 Strika, strijken: met een hete krultang en palmolie wordt het kroeshaar strakgetrokken en in haarrollers gezet, met als resultaat lang golvend haar naar Amerikaans welvaartsvoorbeeld. In de loop van de jaren zestig werd met trots het kroezend afrokapsel (her-)ingevoerd in navolging van de zwarte beweging in de VS en vooral ook gepromoot door de succesvolle Motown-artiesten.
zijn vader meegevaren die hem heeft geleerd op welke plekken, met welke dieptes en welke weertypen de grote roofvissen zijn te verschalken. Thuis heeft hij nog de geprepareerde kop van een sailfish met enorme spiestand als dierbare herinnering aan zijn ‘tata’, vader, een van de beste vissers van Westpunt. Behendig rolt hij de dikke nylon vislijn af en kiest de lengte waarmee hij de laatste tijd met veel succes wahu heeft gevangen. In de verte ziet hij plotseling twee grote zeewaardige hektreilers uit Scheveningen parallel aan elkaar varen. Voor hem een volstrekt anachronisme, deze vreemd vormgegeven stalen boten in zijn wereld van elegante houten barken. Ze zijn onderling verbonden met een koptouw en hebben achter tussen hen in een gigantisch net gespannen, waarmee ze alles wat ze tegenkomen uit de zee dreggen. Ze varen met hoge snelheid op ramkoers met zijn positie en hij begint zich ernstig zorgen te maken of hij zo meteen in al zijn nietigheid, ook uit de zee geschept gaat worden.
Talrijk – Geschakeerd – Verspreid: indringers ver van huis
Oude Gerard, de rossige bonkige kapitein op de brug - professioneel ingericht met de modernste navigatie- en radioapparatuur - heeft het deinende stipje van Boechi’s bootje gezien. Hij grijpt een fles water uit zijn ijskastje naast het stuurrad en mompelt binnensmonds een verwensing over deze lokale gekken die zich zo ver op open zee wagen, uitgerekend in zijn koerslijn. Net nu hij op de sonar kan zien dat ze in een enorme school vissen, hopelijk tonijn, zijn aangeland. Vloeken mag niet want hij is diepgelovig en actief belijdend lid van de Vrijgemaakte Gereformeerden volgens artikel 31. Godzijgedankt zijn er op deze ongastvrije rots een aantal gelijkgestemde broeders die elke zondag twee keer twee uur bij elkaar komen, de meesten - zoals dat hoort - zonder hun vrouw. Weliswaar in een verbouwde garage ergens in de omgeving van Mahaai en met alleen lekenprekers, maar zo voelt hij zich in ieder geval nog enigszins thuis. En hij is tenminste verlost van die in Nederland oplaaiende vrijzinni-
ge discussie rondom Geelkerken of de slang nou wel of niet heeft gesproken in de Hof van Eden. In zijn geloofsgemeenschap gelden de vaste Bijbelse waarden waaraan niet mag worden getornd: er is gesproken. Hij zit nu al een half jaar alleen tussen deze zwartjes, terwijl hij thuis zes kinderen de mond moet zien open te houden. Via Radio Holland kan hij zo nu en dan kort met ze spreken, maar zijn echtgenote vergalt dat elke keer weer door bij de afsluiting te gaan zagen of hij wel kuis blijft. Hij zou niet durven noch willen. En dan te bedenken dat zij geheel frigide is geworden na het laatste kind, waarna iedere vorm van intimiteit de laatste jaren resoluut werd afgeweerd. Een jaar geleden had hij het plan opgevat met een collega-schipper om de oceaan over te steken en zich te gaan specialiseren in tropische vis. De beperkingen van de EEG-visquota voor de Noordzee werden verder aangescherpt, terwijl de grote families in Scheveningen nu net massaal nieuwe, nog grotere schepen hadden laten bouwen. De beslissing in het familieberaad was moeilijk geweest, maar na een oriënterend bezoek aan Curaçao hadden ze besloten het risico te nemen. Volgens de lokale politici en de ambtenaren van het Visserijwezen zouden hun professionele visvangstmethodes voor alle partijen een verrijking zijn.
Maar dat was toen. De aanloopkosten liepen vanaf de start nogal uit de hand omdat ze weliswaar zelf grote koelcellen op de schepen hebben, maar de logistiek aan de wal niet deugdelijk bleek. Al een paar keer waren tonnen visvangst bedorven geraakt omdat het koelhuis niet was berekend op deze hoeveelheden. Daarbij hadden ze een inschattingsfout gemaakt wat betreft het volume dat aan de lokale bevolking zou kunnen worden verkocht. Dat bleek bijna de helft minder dan gedacht, tegen ook nog heel lage prijzen. De slecht Nederlands sprekende vismeester van de veiling had er geen verklaring voor maar wees - onder ophalen van zijn schouders - naar de gelegenheidsvissers die aan de kade naast zijn schip stonden te peuren naar hun avondmaal. Tel daarbij de buitensporige kosten
aan importheffingen en douanerechten om het overschot aan vis in Venezuela te kunnen afzetten. Nee, de winstverwachting werd niet gehaald en de tijd begon te dringen. Hij begrijpt nu waarom de Nippon Maru - een roestig gigantisch visconservenschip dat eens in de maand Willemstad aandoet - de vangst al varend meteen inblikt en de rest tot vismeel verwerkt. Zonder meer hadden hij en Joris al geen goede start gemaakt door de aanvankelijk verkeerde keuze van de netten. Bij het te vroeg uitzetten buiten de havenmonding van de Annabaai waren ze een van de eerste keren, met gevaar van kapseizen, blijven haken aan een groot ondiep liggend koraalrif dat niet goed op de kaart stond. De nylonnetten waren vervolgens opengebarsten nadat het hersen- en hertshoornkoraal met geweld van de zeebodem was gerukt. Uren waren ze bezig geweest om de brokstukken uit de netten te verwijderen en terug te kieperen in de zee. Waarbij Oude Gerard brandblaren had overgehouden van het vuurkoraal en het sturen van zijn schip nog weken pijn deed. Ze hadden wijselijk deze milieuschade niet gemeld aan het Marien Biologisch Instituut bij Piscadera. Het zou mogelijk tot korting kunnen leiden op de belastingvoordelen die hun waren beloofd. Of hadden ze misschien de mooie stukken bladkoraal na een chloorbad moeten drogen en verkopen aan de toeristen als letterlijke bijvangst?
Hij ziet dat Boechi geen aanstalten maakt om te verkassen en grijpt grommend de marifoon om met Joris een andere koers in te zetten. Lachend meldt Joris zich, die gewoontegetrouw met zijn hand door zijn vlasblonde haar strijkt, en voldoet aan de opdracht. Nadat ze voorbijscheren en Boechi aarzelend zijn hand opsteekt, heftig heen en weer schuddend in het kielzog van de vol gas varende treilers, informeert Joris naar het humeur van zijn oudere compagnon. Dat had hij beter niet kunnen doen omdat Oude Gerard hem overlaadt met zwartgallige redeneringen waarom ze eigenlijk het avontuur zouden moeten beëindigen. Joris vindt het als vrijgezel wel mooi hier, dit zo vrije leven in de tropen. Met alleen een korte broek op de benauwde
dichte brug die eigenlijk is ontworpen tegen de hoge koude zeeën in de noordelijke wateren van Europa en dus geen airco heeft. Maar hij vindt het prima in plaats van een natte zuidwester met een zonnebril te kunnen volstaan. ‘Start Sali’, slippers in plaats van laarzen. Ver weg van het benauwde van de binnenstad van Scheveningen waar hij opgroeide. Waar zijn moeder en tantes nog elke dag in kostuum met zilveren oorijzers lopen, de Heer vaak lamenterend aanroepend.
Met een paar jonge potige mariniers van kamp Suffisant heeft hij intussen vriendschap gesloten. Ze gaan regelmatig naar bounty-achtige stranden met jugs vol bier of drinken een paar kelki’s in de binnenstad na afloop van een mooie dag op zee. Ook hebben ze Campo al een paar keer onveilig gemaakt en heeft hij van de Colombiaanse Rosa geleerd hoe een man een vrouw dient te beminnen. Zij is hier voor het bij elkaar sparen van haar bruidsschat en heeft hem uitgebreid laten kennismaken met wat verder nog mogelijk is op seksueel gebied, anders dan de Hollandse vijf minuten in missionarissenstand. Na afloop drinken ze nog wat in het café op het plein en treffen zijn beteuterd kijkende vriend Korneel aan. Hij heeft net van de gouvernementsarts gehoord dat hij - ondanks het gebruik van een ‘kondong’, condoom - ‘malu venériko’, platjes, heeft overgehouden van Conchita, zijn favoriete Dominicaanse ‘flor de noche’, nachtbloem. Een langzaam te cureren - gemakkelijk weer verder over te dragen - kwaal, terwijl hij binnenkort gaat afzwaaien. Terug naar Nederland waar zijn verloofde na twee jaar nog steeds geduldig op hem wacht. Dit tot grote hilariteit van zijn mede-compiesoldaten. Geen groter plezier onder hen om tijdens het ochtendappèl, in de houding staand met de rechterhand langs de naad van de kakibroek, tergend hoorbaar met hun linkerhand langs het kruis te krabben als de sergeant even niet kijkt.
Joris ziet zich hier wel een leven opbouwen met een mooie mulat, niet te zwart want dat geeft maar gedonder thuis als er kindertjes
van zouden komen. Maar hij begrijpt ook wel dat zijn familie, die al eeuwen in de visserij zit, rendement wil zien. Zijn neven in de wateren van Mauritanië doen het een stuk beter dan hij in het Caraïbische gebied. Die varen zes maanden aaneen en laden hun visvangst op volle zee over naar een diepvries-feeder, terwijl zij ondertussen worden gefourageerd voor de volgende eenzame lange ruk. Vis is voor de handel anders gaat zij stinken, mompelt Joris, en verwacht instinctief een draai om zijn oren. Zich tegelijkertijd realiserend dat hij niet meer bij zijn vader op de brug staat, varend bij de Doggersbank toen hij stage bij hem liep tijdens de opleiding op de zeevaartschool. Die bij elke godslasterende toespeling meteen demonstreerde ook strak aan de leer te zijn waar het - met correctieve slaag - opvoeden van zijn kinderen betrof.
De cost gaet voor de baet uyt
Boechi observeert peinzend de Scheveningers die in de verte richting Maracaïbo stormen, niet nadat hij eerst met enige ergernis zijn boot heeft leeggehoost. Hij maakt zich geen zorgen over deze indringers die in een dag zijn hele visomzet van verscheidene jaren binnenhalen; de tijd zal het leren. Met leedvermaak herinnert hij zich nog het recente experiment van een reder die meende de interinsulaire verbindingen met Aruba en Bonaire te kunnen verbeteren. Ze hadden bedacht dat de hypermoderne hydrofoiluitvinding, toegepast in een vleugelboot, de reistijd aanmerkelijk kon verkorten ten opzichte van het oude houten vrachtschip Niagara. Met veel tamtam werd de eerste ‘vlucht’ aangekondigd en stonden de politici - die uiteraard gratis mee mochten - in hun zondagse ‘bachi’, jasjes, met grote kleurige dassen te trappelen om aan boord te gaan. Boechi had ze zien vertrekken voor een proefvaart uit de St. Annabaai. Hij wilde wel eens van dichtbij zien hoe dit mirakel van varen en vliegen zich voltrok en ging op het Riffort staan om het goed te kunnen zien. Bij het eenmaal
buitengaats vol opentrekken van de motoren ziet hij de vleugelboot boven de zee uitkomen. Met de vleugels stuiterend over de huizenhoge golven van golftop naar golftop als een dronken vliegende vis. Geen groter leedvermaak onder de zeevarenden van het eiland om praktisch alle passagiers groen en geel - met hun spuugzakje als openlijke publieke schandebetuiging - na een uur weer te zien uitstappen recht tegenover het Gouvernementspaleis. Na enkele maanden was het weer gedaan en voer de oude vertrouwde Niagara nog altijd in een etmaal - bedaard zwalkend tussen de hoge brekers door - zijn dienstschema tussen de eilanden.
Hij let scherp op het gedrag van de vogels. De wara wara’s zijn onrustig, dus zit er verandering in de lucht. De vissen bijten niet vandaag en hij besluit te gaan trekken; de vorige keer had hij geluk en ving zo achter elkaar een paar agressieve tuna’s. Hij zet zijn zeil, arrangeert daarna aan de plecht de vislijnen met verschillende blinkers en zeilt vervolgens een halve windsrak langs de kust richting Westpunt. Hij eet - met zijn knieholte de helmstok sturend - een pan Franses met droge worst die door zijn vrouw in alle vroegte is bereid. Hij geniet van een stukje opgebakken funchi van de vorige avond en neemt wat slokken van de fles met water. Heel praktisch zijn die glazen gallonflessen waarin betaalbare rum wordt verkocht bij de Chinés, de lokale ‘alimentashon’, kruidenier: goed te hergebruiken omdat zij een meegegoten oog hebben in de flessenhals. Hij kan daar dan een strop inleggen en de fles overboord in de zee ter koeling hangen zonder hem te verliezen. In de verte ziet hij de grijze Grumman Trackers van de MLD met ratelende motoren laag boven de zee navigeren. Ondanks de oorlogscamouflage zijn ze goed te volgen omdat de schittering van de zon in de cockpitramen verraadt dat ze grote denkbeeldige vierkanten boven de zee vliegen. Dit keer lijkt het op een oefening, maar een paar maanden geleden was dit harde noodzaak. Met succes hadden ze een sinds een week vermiste
collega-visser weten terug te vinden, die richting Colombia afdreef met een kapotte motor.
Ineens giert de adrenaline door zijn lijf: de eerste meterlange dradu, mahi mahi geeft hem het nodige gevecht en het duurt even voordat hij de prachtige geelgouden vis met zijn bijzondere, stompe hoge voorhoofd aan boord weet te krijgen. Waarbij het de kunst is de fel spartelende, heen en weer zigzaggende vis niet verstrikt te laten raken in de andere uitstaande lijnen. Vlak daarna vangt hij er nog twee, ietsje langere zelfs; hij zit kennelijk met zijn lijnen in een school en deze hemelse dag kan niet meer stuk. Tevreden bergt hij in de loop van de middag zijn vislijnen op, maar laat er nog een staan voor het geval de barracuda’s in de ondiepere wateren nog appetijt zouden tonen. Hij prevelt een dankgebed en denkt aan zijn oudste dochter die dankzij een studiebeurs van de ‘Gobiernu di Kòrsou’, de Curaçaose overheid, in Nijmegen Nederlands kon gaan studeren. Ze is bijna klaar en hij hoopt vurig dat zij na vijf jaar nauwelijks contact - anders dan haar korte brieven op dun blauw luchtpostpapier geschreven - binnenkort weer terugkomt. Zijn vrouw leest hem telkens met blijde, trotse glimlach voor, terwijl hij zich zorgen maakt over haar terugkeer naar Curaçao. Want sinds kort is er een Nederlandse ‘jonkuman’ in haar leven gekomen en is het maar de vraag of hij naar haar eiland wil meekomen. En als hij hoort hoeveel beginnende leerkrachten in Nederland betaald krijgen, wordt het hem helemaal zwaar te moede. De alleszins begrijpelijke verleiding om voor het geld te gaan is groot. Boechi besluit dat hij een deel van de ongetwijfeld hoge opbrengst van deze dag, naar Nederland zal sturen. Zij heeft geschreven dat de winter koud is en dat zij in een ‘pakus ku roltrap’, warenhuis, een paar wanten en een muts wil kopen.
Hij heeft dat al vaker gedaan, maar ziet wel op tegen deze hele onderneming die hem een dag kost. Eerst krijgt hij een ‘kabé bo-
to’3, lift van Toontje naar Plasa bieu; hij begroet dan eerst al zijn marquerias aan wie hij al jaren zijn vis levert. Dat gaat meestal gepaard met een paar rondjes in de tegenover Plasa bieu gelegen Netto Bar. Hij hoort dan de laatste politieke nieuwtjes en schandalen uit de stad, waarbij het de kunst is om feit en fictie te scheiden, want je weet het nooit met deze stadse mensen. Na een gebakken visje van Dolores te hebben gekregen, wandelt hij de Kaya Grandi af en vergaapt zich aan de etalages van modewinkels als Moda di Paris, Tauber en Linder en natuurlijk bewondert hij de schitterende horloges uitgestald bij juwelier Kan. Hij vermijdt de Conscientiesteeg, want als Mener Pastor je in het voorbijgaan ziet, ben je aan de beurt. En vandaag heeft hij vrij. Bij het Brionplein aangekomen wacht hij altijd net zo lang tot de Emmabrug opengaat. Door het praktisch alleen op blote voeten lopen heeft hij heel brede, eeltige voeten gekregen en vergaat het lopen met schoenen hem slecht. Hij heeft daartoe een paar Venezolaanse espadrilles van sisal bij de barkjes aan de Ruiterkade gekocht, maar beperkt liefst toch het lopen. Daarom gaat hij vast op de houten bankjes van de pont zitten, die recht tegenover de Botica klaarligt, wachtend met draaiende motor totdat de brug opendraait. Los daarvan vindt hij het varen altijd een heerlijke sensatie, ook in dit geval om te zien hoe de pontkapitein behendig om de in- en uitgaande oceaanscheepvaart heen manoeuvreert. Waarna hij vervolgens de rechthoekige pont met duw- en trekschroeven uiterst precies in de deining - zonder botsen tegen de overliggende kadewal van de Handelskade - weet aan te leggen. Eenmaal aangekomen in Punda vervolgt Boechi zijn weg naar het imposante grote postkantoor langs het Waaigat. Onderweg
3 In vroegere tijden vóór de varende pontonbrug als oeververbinding werden mensen van Otrobanda en het toen nog niet gedempte Rif met bootjes naar Punda overgezet (en vice versa). Men kon toen van het westelijke, ‘pa bou’ gelegen prozenverblijf Zaquito tot aan de kathedraal, oostelijk, ‘pa riba’ bij Skaló, Scharloo, gelegen, varen. Met boten die wrikkend met een roeispaan op de achterplecht werden voortgestuwd. Men kon de booteigenaar verzoeken om gratis mee te mogen varen, waarbij dan voor in de ‘boto’, boot, bij de kop (kabé), moest worden plaatsgenomen. Risico bij het oversteken van de
Annabaai bij ruw weer was dat men dan nat werd door overkomend buiswater.
verbaast hij zich over het vreemde, wat angstaanjagend vormgegeven oorlogsmonument aan het water. Hij krijgt elke keer weer onaangename gevoelens bij deze gestileerde vrouwenfiguur, zich tegelijk wat schamend voor de ongepastheid daarvan. Want hier worden door de Nederlanders hun doden uit de Tweede Wereldoorlog herdacht. Hij wacht geduldig in de lange rijen voordat hij zijn postwissel in orde kan maken. Hij heeft daarbij hulp nodig omdat zijn ogen de laatste jaren slechter zijn geworden door de continue schittering van de zee in de afgelopen vijftig jaar. Hij zoekt als het enigszins kan de rij uit waar hij door Nadia zal worden geholpen. Want hij kent haar familie al jaren en zij neemt altijd heel vriendelijk en uitgebreid de tijd voor hem. Eens was zijn buitenboordmotor gestolen en had haar vader bij de politiepost bij de Grote Berg ervoor gezorgd dat de ‘ladron’, dief, werd opgespoord. Voor hem in de rij staat een grote Nederlander met een ‘kabé korá’, rossig, peenrood haar in een zwart overhemd zonder knopen met een vreemde boord. Hij poetst regelmatig zijn fors zwetende hoofd af met een grote roodbonte zakdoek. Terwijl de passaatwind heel verkoelend door het ruime, hoge gebouw waait. Ondertussen prevelt hij zachtjes in zichzelf; hij voelt zich duidelijk niet op zijn gemak en pakt regelmatig een dikke zilveren ketting beet, waaraan kennelijk iets belangrijks in zijn broekzak vastzit. Uiteindelijk komt de man aan de beurt en hoort Boechi met stijgende verbazing welke astronomische bedragen door hem worden overgemaakt. Hij kan het niet helpen maar hij hoort betalingen ten gunste van allerlei Nederlandse familie- en bedrijfsnamen, zelfs ook de storting aan een kerk in Scheveningen. Hij peinst over deze gefortuneerde man die opgelucht heeft afgerekend met dikke rollen geld, een hoeveelheid die Boechi in zijn leven nog nooit van zo dichtbij heeft gezien. De man loopt vervolgens naar zijn wachtende jonge vriend met vlasblond haar, die vrolijk iets roept over de vis die duur wordt betaald. Hij staat gearmd met een mooie vrouw met Zuid-Amerikaanse trekken. Boechi herkent plotseling Mayerlin in een kleurige broek, waar haar smakelijke ‘chanchan’, achterwerk, goed in uitkomt. Bevallig schommelend op haar hoge hakken loopt
ze mee aan de hand van deze Hollandse ‘jonkuman’, jongeman, om samen met zijn vreemde oude vriend koffie te gaan drinken bij de Ritz. Ze zwaait opgetogen naar Boechi en roept hem toe de groeten te doen aan Toontje. ‘Sigur’, zeker, maar dat wordt een kwestie van voorzichtige timing; hij voorvoelt ingewikkelde interraciale complicaties waar hij niet tussen wil komen.
Tantus labor non sit cassus, laat zulks lijden niet vergeefs zijn.
Nog nadenkend over dit vreemde tafereel van enkele maanden terug ziet Boechi dat de zon snel begint te zakken. Hij ruimt de vislijnen op, zeilt met de laatste avondwind naar zijn vertrouwde baai en motort het laatste stukje. Met hem lopen ook de andere vissers binnen met wachtende belangstellenden op het strand, om te zien wat ze hebben gevangen. Bewonderende complimenten over en weer zodra de vissers hun vangst laten zien: het was voor de meesten een goede dag geweest. Snel worden de vissen van hun ingewanden ontdaan, de grote vinnen alvast verwijderd. Een enkeling heeft nog de energie de schubben te verwijderen. Toontje heeft zich aan zijn woord gehouden en een paar staven ijs van de ijsfabriek vlakbij de kathedraal in Otrobanda voor hen meegenomen. De volgende morgen vroeg zal hij de gekoelde vangst meenemen. Een spoor van ijswater achterlatend, die via de roestige achterbakbodem wegdruppelt. Er worden sterke verhalen verteld, onder luide bijval van eenieder. De kinderen worden verboden nog de zee in te gaan nu daar de bloedende ingewanden ronddrijven waardoor de haaien zeker zijn geactiveerd. Rondjes rum in kleine papieren bekertjes volgen elkaar in steeds hoger tempo op. De Scheveningers worden besproken, maar de meesten halen hun schouders op. Het was een gezegende dag en Boechi is dit keer op tijd thuis om met zijn kinderen mee te eten. Hij heeft een verse moot voor iedereen meegenomen, die zijn vrouw vervolgens smakelijk bakt in olijfolie met lemoensap. Afkomstig van de uitbundig vruchtdragende lamoenchi-boom die hij dicht bij de septictank in de achtertuin heeft geplant.
Een paar dagen later leggen de Scheveningse treilers aan in Willemstad. De bevroren vis, keurig gesorteerd in piepschuim kratten, wordt aan land getakeld. Waarna de Antilliaanse dekhulpen worden betaald en vervolgens zonder veel omhaal snel van boord verdwijnen. De dagvergoeding, die deels in contanten wordt voldaan stipt na elke vistocht, is prima. Veel beter dan elders op het eiland te verdienen is als ongeschoolde kracht. Het is alleen niet gezellig met die nors kijkende Hollander op de brug, die zo nu en dan rauwe commando’s via de luidspreker over het dek galmt, het lijkt bijna mener pastor, die gedragen stem. Nooit een compliment, laat staan dat bij het aanmonsteren wordt gevraagd hoe het met de familie gaat. Oude Gerard en Joris maken de balans op: er is niets mis met de tonnages, integendeel, maar ze zullen binnenkort toch hun zegeningen moeten tellen, vanwege de andermaal te lage dagprijs. Oude Gerard besluit voor zichzelf een red snapper met wat zeekraal te bakken in de kombuis. Hij is van de bijzondere textuur van deze tropische vis gaan houden, met meer graten en geheel anders qua smaak dan hij gewend is van de horsmakrelen en kabeljauw uit de Noordzee. Op het achterdek etend geniet hij van het komende en gaande verkeer aan olietankers die door de nauwe Annabaai het achterliggende Schottegat binnenvaren om bij de Shell-steigers af te meren. Hij besluit zichzelf na een week hard werken op zee behalve op de dagelijkse jenever ook nog op een glas bier te trakteren. Niet verkeerd dit lichte bier van de vlakbij aan de nieuwe haven liggende Amstelbrouwerij. Bij de ondergaande zon met uitzicht op de schitterend verlichte raffinaderij bereidt hij een paar teksten uit Spreuken voor: hem is gevraagd tijdens de komende zondagdienst een nadere exegese te geven, waarop hij zich zeer verheugt. In zijn Statenbijbel legt hij verschillende reepjes papier als bladwijzers bij de aan te halen teksten alvast klaar. Dit erfstuk uit de familie heeft intussen de halve wereld met hem overgevaren. Het blijft zijn favoriete boek, naast de boeken van Cousteau. Het geeft hem elke keer weer inspiratie, vooral nu hij zich ernstig zorgen maakt over het
oercalvinistische thema of ‘zoveel inspanning wel wordt beloond ondanks hun harde werken’. Althans niet naar de rendementsverwachting van zijn familie-investeerders. Hij besIuit tijdig ter kooi te gaan in zijn slecht ventilerende hut en hoort als laatste nog opgewonden mannenstemmen door de kleine patrijspoort. Die van Joris en zijn mariniersvrienden, nu zij hebben besloten weer eens uitgebreid te gaan passagieren. Toontje zal ze afzetten bij Campo, die zich verbaast over de opschepperij van deze kennelijk viriele Hollanders. Maar het loont om via Hato naar Banda Bou te rijden want de fooien van deze makamba’s zijn altijd goed. En als het om vrouwen gaat, zal hij hun zijn geheim niet uitleggen: hij zal er nooit voor betalen, hij prefereert waarlijk ongepretendeerde seks en alleen dan als hij en zij er echt zin in hebben.
Epílogo: hende bieu i pònchi barkanan manda na ròchi?4
Boechi zit op zijn ‘stupi’, terras, onder een kale peer bij de voordeur van zijn huisje, waar de insecten in hun dodendans omheen dartelen. Het schaarse licht helpt hem om te zien waar hij tastend loopt en voorkomt dat hij een verdwaalde kakkerlak plattrapt. Het licht brandt dag en nacht met als belangrijkste reden om het ongewenst binnentreden van de geesten te voorkomen. Boechi is intussen bijna blind, maar hij geniet nog elke avond van de zonsondergang, weliswaar in alle wazigheid maar met de weldadige warmte die hij hard nodig heeft. Zijn zoon Janchi heeft inderdaad zijn hart voor de visserij geërfd en een grotere bark laten bouwen, waarmee het toch vertrouwder is ver de zee op te gaan. Zijn jongste zoon die nu bij ACU werkt - de ambtenarenfinancieringscooperatie - heeft Boechi’s woonhuis gekocht en met een hypotheek verder uitgebouwd voor zijn vrouw en drie kinderen. Voor zijn ouders heeft hij een huisje achterin de kraal gebouwd. Samen met zijn zus zorgen ze dat
4 Oude mensen en ponten (van de Emmabrug) op Ròchi (rotsige plek bij het Rif) afdanken.
Boechi niets tekortkomt; elke avond krijgt hij warm eten en in de weekenden schuift hij dankbaar aan bij een van zijn drie kinderen. Vooral als er verse vis door zijn jongste is gebracht, wordt het feest. Na afloop drinkt de familie traditiegetrouw een paar kelkjes en vertelt Boechi over de keren dat het voor hem ‘skapa’, zwijnen, was op volle zee, bij een onverwachts snel opstekende tropische storm. Hij denkt aan zijn vrouw die net plotseling is overleden en altijd goed voor hem is geweest. Hij was haar nauwelijks ontrouw en zij had hem die ene keer snel vergeven. Eerder dan de priester, die hem het beeld van het vagevuur en de hel zo plastisch had beschreven, dat hij het bijna ging geloven. Nog maandenlang had hij zijn wezenlijke, echte berouw moeten betuigen terwijl de andere pastoor thuis alweer aan de deur stond met de indringende vraag wanneer het volgende kind werd verwacht. Hij dankt aan deze standvastige vrouw hun gezamenlijke schat aan kinderen: hun dochter geeft nu les aan het VWO op het eiland. Heel modern wil zij voorlopig nog geen kinderen van haar Nederlandse man, die zich wonderwel heeft aangepast en met zijn schoonouders vloeiend Papiaments met een licht accent spreekt. Boechi schuifelt naar binnen en zet de shutters aan de windzijde wijd open. Vlak daarop valt hij in een diepe weldadige slaap. Morgen gaat hij misschien mee met zijn zoon, als hij op tijd wakker wordt. Hij heeft nog altijd de uitdaging staan of hij een grotere zeilvis dan zijn vader kan vangen. Mocht hij zich verslapen dan gaat hij met Toontje en wat oude vissers een domino leggen. ‘Danki pa mañan ku Dios ke’, dank aan God voor de volgende dag als die het wil, of misschien wordt hij wel niet meer wakker.
De ogenschijnlijk bozige, maar eigenlijk intens verdrietige exschipper Oude Gerard is voor de verpleging in het oudenvandagentehuis ‘Het Laatste Anker’ vlak bij de Scheveningse haven, vaak een - onbegrepen - bezoeking. Hij wil niet meedoen in de groep en zondert zich regelmatig af in zijn kamer. Hij eet steeds minder en slaat alle uitnodigingen voor amusementsprogramma’s categorisch
af; die bingo’s zijn voor hem een belediging van zijn intelligentie. En die godslasterende showprogramma’s en cabarets die vooral de nieuwe commerciële zenders de ether in blèren, wil hij al helemaal niet zien. Overdag is hij vaak te vinden op de havenhoofden waar hij gezien zijn versleten knieën, moeizaam naartoe wandelt. Bij weer en wind het hele jaar door, behalve op zondag. Want hij blijft een trouwe kerkganger ondanks zijn nog altijd aanhoudende worsteling met alle geboden en interpretaties daarvan. Zijn te knellende geloofsgemeenschap heeft hij verlaten, nu de jonge pastor van de Gereformeerde Kerk hem opzoekt in het tehuis en hem beter lijkt te begrijpen. Zeker in het verdriet dat hij heeft nu hij door zijn eigen vrouw in dit bejaardenhuis is opgesloten, omdat hij thuis in zijn opstandigheid onhandelbaar zou zijn. Hij had al jaren geleden willen scheiden, maar kreeg daar nooit toestemming voor van de kerkenraad. Zijn ‘broeders tot hulp’ van het vrijgemaakte kerkgenootschap, maar dan niet in letterlijke zin, waren toen zijn wrange gedachtes. Terwijl zij is blijven wonen in de riante woning die hij na jaren achtereen godvruchtig vissen in de wateren rondom Mauritanië voor haar en de kinderen had gebouwd. Hij ziet zijn gezin zonder meer niet vaak meer en brengt zijn dag door met het kijken naar de binnenkomst van de sterk ingekrompen Scheveningse vloot. Hij blijft daarvan nog altijd intens genieten, vooral ook van de jaarlijkse vlaggetjesdag als de eerste nieuwe haring weer aan wal wordt gebracht. Soms nodigt hij zichzelf uit bij een familielid dat nu op een reuzentrawler vaart en soms heel even in de haven aanlegt. Hij krijgt dan een kop koffie, waarbij ze hem inwijden in de nieuwste technieken van visdetectie en omzeiling van visquota. Dan schitteren zijn oude fletse ogen weer: de geavanceerde techniek om Gods gaven steeds efficiënter uit de zee te kunnen halen wordt steeds geraffineerder. Hij ziet dan op de terugweg de verpauperde tweede binnenhaven waar hij vroeger samen met zijn neefjes zoveel plezier had gehad met het - niet geheel ongevaarlijke spelletje - ‘over de fusten springen’. Daar liggen nu alleen nog achtergelaten roestige uitzetgieken,
vergane stapels netten en kapotte trawlerborden. In de voormalige visafslag zijn fancy restaurants geopend voor vakantievierende Duitsers en zakenlieden uit Den Haag. Zelfs zijn favoriete restaurant met houten tafels en lange banken van voorheen de Weduwe wordt nu overspoeld met mensen die zich trots afficheren met ‘yuppen’. Die verse vis direct uit de zee nog altijd weten te waarderen en de dikke vette baklucht die onuitwisbaar doordringt in hun dure pakken op de koop toe nemen. Zo nu en dan krijgt hij een kaart van Joris, die allang is gestopt met vissen en achterbleef op Curaçao. Hij is huizenprojecten gaan ontwikkelen en heeft inderdaad die mooie Antilliaanse vrouw getrouwd. Hij is gezegend met een rijke kinderschare die allen namen verband houdend met vlinders (Poppy, Aurelia en Zandoogje) hebben gekregen. Prachtige donkerbruine kindertjes met blond kroeshaar zoals te zien op de jaarlijkse fotokerstkaart die hij trouw verstuurt. Elke keer met een - handmatig bijgeschreven - profaan gezegde over vissen, zoals ook dit keer: hij drinkt nog steeds geen water omdat de vissen daar ontucht in plegen. Oude Gerard heeft intussen meer dan twintig kleinkinderen, velen met het karakteristieke rode vlasblonde haar. Geen van hen vaart, maar ze doen het goed en vertellen hem enthousiast over VUT, papadag, zwangerschapsverlof, en allerlei andere onbegrijpelijke sociale uitvindingen waarvan hij zich afvraagt wie dat allemaal betaalt. Een aantal kleinkinderen bezoekt hem trouw tijdens de feestdagen na de kerkdienst, waarbij hij geniet van hun opgetogen, rode konen nadat hij hen een zilveren daalder heeft toegestopt. Of ze hem echt begrijpen met zijn verhalen over vissen in die verre zeeën weet hij niet, het zijn immers vervlogen tijden.
’s Nachts schrikt hij dan wakker met het schrijnende gevoel er niet meer bij te horen. Het is omdat het Boek het verbiedt, maar in al zijn neerslachtigheid droomt hij soms ervan om bij nacht en ontij van de uiterste punt van het havenhoofd af te springen.
Wie eenmaal de bekoring van deze eilanden heeft ondergaan, vindt steeds nieuwe bekoring en hij zal zich op den duur niet meer
uit de luister kunnen losmaken. (Hoofdredacteur De Wit van de
Beurs- & Nieuwsberichten, 1948)
Zestig jaar later herhaal ik de eerste voettocht van mijn vader door de binnenstad van Punda. Met mij meelopend zou hij dan hebben gezien dat de Rodesteeg, de Draaiweg en de Tafelsteeg zijn opgeleefd door uiteenlopende soorten barretjes en restaurantjes. Die Franse champagnes en Cubaanse sigaren aan modieus geklede, welvarende Antilliaanse jongeren serveren, gezeten op oude leren crapauds op de smalle stoepjes. Onder luide latino-muziek met strakke harde ritmes van de percussie van Oscar de Leon of ballades van Santiago de Cuba; geheel anders dan de melodieuze varianten van Padu del Caribe uit zijn tijd, maar toch weer heel vergelijkbaar qua sfeer. Hij zou er graag bij hebben gezeten voor de vrijdagnamiddag ‘ku bibida i komementu’: met eten en drinken een mooi weekend inluidend. Hij zou hebben opgemerkt dat de schoenenwinkel niet meer bestaat maar heeft plaatsgemaakt voor een ontwerper van trendy lampenkappen. We zouden zien dat de panden van Pietermaai aan de zee weer in volle glorie zijn hersteld, ditmaal met fellere, meer geaccentueerde kleuren dan destijds. En dat Pietermaai is omgedoopt tot Kaya Wilson Godett. In de nabijgelegen Oranjestraat komen we vlak daarna een deerniswekkende, verloren oude man tegen. Staande voor zijn - naar Nederlands begrip - onbewoonbare huis. Gekleed in een oud T-shirt vol gaten met een vervaagd biermerklogo. Onzeker wiebelend op oude scheef afgesleten plastic slippers. Hij verheft zijn roestige stem en doet luidkeels zijn beklag over het gebrek aan fatsoen van de nieuwkomers in zijn wijk. Die geen respect tonen en zelfs niet eens de moeite nemen hem te begroeten.
Ik sta in het weekend in Fuikbaai tot aan mijn middel in het lauwwarme water van het pristien smaragdgroene lagoen, in directe ver-
binding met de zee; het voelt als bijna baarmoederlijke weldaad. Met mijn schoolgenoten, buurjongens en vrienden gaat het gesprek over de volgende generatie kinderen van het eiland met hun eigen dromen en toekomstidealen. Die naast hoop, vooral vertrouwen op het maakbare, ingegeven door eeuwenlange trots en fierheid. Genietend van het moment, vol levenslust en een gulle lach om kleine dingen. In principe gastvrij, maar ook terughoudend en afwachtend tegenover nieuwkomers op hun eiland, en vooral hun achterliggende intenties. Kinderen die zich bij de schitterende zonsondergang alweer verheugen over de volgende dag, als de natuur weer met hernieuwde energie losbarst. Optimisme dat op Curaçao altijd alles mogelijk is en blijft. En voor mijn generatie leeftijdsgenoten die ook weggingen van de Antillen het troostrijke in de woorden van René de Rooy:
Dag eiland in de wind; hier is mijn trots geworden tot wat het is, sterker dan de pijn, sterker dan het verlangen om je niet te verlaten. Maar waar het hart aan hangt hoeven wij nimmer vaarwel te zeggen want het is een deel geworden van ons bestaan. Ik loop nog slechts enkele dagen over deze beminde bodem, door de straten van deze vertrouwde, warme stad, met de kleuren van mijn beste jaren. Vraag niet waarom ik ga. Het moet zo zijn ...
Interessá
Zo wordt iemand aangeduid die teveel leunt op een ander en zijn ‘vrienden’ zodanig kiest dat hij daar uiteindelijk weer een stukje beter van wordt. Negatief uitgelegd een profiteur. Maar waar ligt de dunne scheidslijn met het principe ‘kani mi, pa mi kani bo’ van elkaar vooruit helpen? Ik heb deze essays alleen maar kunnen schrijven door de onbaatzuchtige hulp en de uitgebreide ondersteuning die ik kreeg. Altijd kon ik een beroep doen en werd er welwillend meegewerkt. Dit boek heeft mij iets anders gebracht dan ik vooraf had verwacht toen ik aan het project begon: aanhalen van oude en nieuwe vriendschapsbanden en het mogen delen van levenservaringen en emoties. Ik hoop die ook te hebben teruggegeven door onze gezamenlijke herinneringen en ervaringen niet voor mijzelf te houden, maar op te schrijven en te publiceren. Tur kos zuiver …
Met onuitsprekelijke dank aan:
Anko van der Woude, zandbakvriend en architect van restauraties van eeuwenoude gebouwen met gedurfde eigentijdse aanpassingen. Die met tomeloos enthousiasme mij inwijdde in niet alleen de bouwkundige magie van Curaçao, maar ook al datgene dat geheel is veranderd in onze generatie.
Bea van der Jagt (1914-2015), langstlevende onderwijzeres op Curaçao die mij heeft leren lezen en schrijven en vele generaties Antillianen normbesef heeft bijgebracht. En haar zoon Rob, mijn kleuterklasgenoot van toen, die herinneringen uit onze jaren met mij deelde en het hoofdstuk over onze Joan Mauritsschool heeft gecorrigeerd.
Dick Boukema, leraar Nederlands aan het Peter Stuyvesant College, kritische geest en inspirator die mij heeft leren nadenken over de
macht van het woord en de logica van het betoog. Die het opstandige provo-tijdsgewricht van de jaren zestig voor mij inzichtelijk maakte, vanuit geheel andere invalshoek.
Dirk Jan en Esther van Haaren–Hart, hoeders van het gesproken Papiamentu en het geschreven cultureel erfgoed van Curaçao. Die met precisie en geduld het manuscript hebben geredigeerd, waardoor veel begripsverwarring werd voorkomen. Die hun taxatie van de toekomstkansen van het eiland zo open met mij hebben gedeeld.
Ingeborg van Hoek, actuaris die het vastgelopen, weggelegde document in momenten van wanhoop weer tot leven heeft gebracht. En ervoor zorgde dat het qua structuur leesbaarder werd door de drie natuurlijke levensfasen te kiezen. Die mij het verschil in pensioenstelsels uitlegde, waarbij wij tot een verrassende ontdekking kwamen over de overeenkomsten tussen Lubbers en Godett.
Dr. Ph.P. Meerburg, Dominee van de Fortkerk die mij toch heeft doen geloven dat er ‘meer’ is dan alleen het aardse, ondanks knellende structuren die sommige kerken van religies hebben gemaakt. En dat twijfelen en fouten maken mag, zij het met argumenten. Die voor mij inhoud gaf aan het ‘Erbarme dich’.
Marcel van der Plank, vriend sinds de trapauto, de laatste Gevolmachtigd Minister die naast staatkundige correcties ook andere misvattingen over de Curaçaose samenleving rechtzette en met zijn schitterende humor mij positief prikkelde. Die mij zijn ideaal van het ‘tua res agitur’ uitlegde al wandelend door ‘Skalo’ en het gerestaureerde Fleur de Marie waar we vroeger niet in konden.
Marjan Sonnema, mijn chichi, mijn geheugen, mijn waarheidscheck op herinneringen die ik voor waar achtte maar die regelmatig bijstelling behoefden. Mijn onvermoeibare familiefotograaf. Mijn steun en