17 minute read

8. Kada pakiko tin su pasobra

8. Kada pakiko tin su pasobra1

Maquette van het Hilton: Ik heb mij altijd verzet tegen het gebruik van staalconstructies vooral omdat het te weinig werk opleverde voor de lokale bevolking. (architect Ben Smit, aanhanger van de Braziliaanse school)

1 Elk waarom heeft zijn daarom.

Take me to the Hilton, the places you’d rather be! (Company slogan)

Hotels van grote Amerikaanse ketens werden in de jaren zestig op de mooiste plekken van het eiland gebouwd, ondanks protest van de lokale omwonenden en vissers. Maar Piscadera (Hilton), Rif (Holliday Inn) en Steenrijk (Hazeleger) zouden worden geofferd in het kader van de onvermijdbaar geachte economische groei. Amerikanen werden in groten getale door directe vluchten vanuit de gehele VS en door steeds grotere cruiseschepen aangevoerd. Juweliers als Kan (met de uiterst originele slagzin ‘wat Kan kan, kan Kan alleen’) en Spritzer & Fuhrmann zagen het koopgrage volkje met verscheidene horloges om de onderarmen de winkel verlaten. Toeristenbureaus in de VS hadden dit gat - voorfinanciering van deze junket trips in de Caraïbische reismarkt - ontdekt. Dankzij de snel opkomende creditcardmaatschappijen die met hun ‘plastic fantastic’ geld een extra ’boost’ gaven aan de consumptie-uitgaven. Waarbij Average Joe na terugkeer zijn reis- en creditcardschulden afbetaalde met de te verhandelen horloges van Movado, Gerard Perigueux en natuurlijk de onvolprezen Rolex.

Bij Piscadera verving Hilton een steiger in de zee met daaronder een vier meter diepe anti-haaiengaasafrastering, zoals die ooit eerder was aangelegd door Shell. Praktisch nergens op het eiland kwamen die afrasteringen voor, behalve daar waar de Shell-medewerkers zwommen bij Piscadera en Bullenbaai. Wij zwommen bij Boca Sami in de open zee, waar je dagelijks de ‘huis’-haai langs de kust zag navigeren. Als vissers scholen masbangu’s - door roofvissen opgejaagd - boven het water zagen uitspringen, werden vliegensvlug de netten gespannen en toekijkende jongetjes het water ingestuurd. Met veel gespat werden dan de predatoren, zoals barracuda’s, wahu’s en haaien, uit de buurt van de visnetten gehouden, nauwelijks met incidenten. Bij Piscadera werden deze omheiningen onder de zeespiegel mogelijk aangelegd omdat schepen voor de nabijgelegen haveningang van de St. Annabaai hun

vuilnisresten in zee dumpten. Of werd verzekeringstechnisch geanticipeerd op de notoir bekende claimcultuur van de Amerikaanse gasten?

Mijn moeder komt giechelend thuis van een ochtend ‘unwinden’ op het strand van Piscadera, een clubfaciliteit die Hilton biedt aan ‘locals’. Ze had daar op een strandbed tussen de andere Amerikaanse gasten gelegen en werd door een oudere heer met mooie strooien Habanahoed en Guayabera-overhemd in het Engels - maar met herkenbaar Antilliaans accent - aangesproken. De bekende oneliner openingszin “if she would appreciate his company” had zij in het Nederlands beantwoord met de opmerking dat zij zijn boeken (recent de Rots der Struikeling) zeer waardeerde, maar dat ze hem dat niet wilde aandoen. Boeli van Leeuwen, net zoals mijn vader ambtenaar van de naoorlogse generatie, intussen vermaard auteur, groette haar hoffelijk en vervolgde zijn missie naar gezelschap, deze vreemdeling op aarde. Of inspiratie, of? Mijn vader mompelde iets van ‘palu friu’, dubbelzinnige aanduiding voor ‘slappe lul’. Deze enkele of dubbele waterijsjes op een houten stokje van 10 ct. of 20 ct. werden verkocht door Portugezen die luid bellend door de woonwijken trokken met handkarretjes gekoeld door ijsstaafblokken. Naast waterijs boden zij ook roomijs aan, drie bollen in verschillende smaken, een ‘papurèshi’ à 30 ct. In die tijd een kostbare, luxe uitgave voor menigeen.

Geheel naar Amerikaanse leest kende dit hotel verschillende ‘ballrooms’ en zalen voor conferenties, aangeduid met Curaçaose vogel- en plantennamen. Zo hielden de Lions hier hun ‘Charity Fund Raising’-bijeenkomsten of werden ‘Super Dealer Incentive Awards’ uitgereikt aan autohandelaren uit de VS. Samen met hun echtgenotes mochten zij dan naar de Caraïben, nadat zij het hun toegewezen verkoopquotum aan Buicks of Cadillacs hadden overtroffen. ‘Albuquerque meets Palo Alto’ op de bordjes, zwaaiend omhoog gehouden door luid joelende Amerikanen. Met een grote Stetson op,

Hawaii-blouses over de bierbuik in de korte broek geperst, daaronder de net nieuw uitgevonden ‘flipflops’, plastic teenslippers.

Ik heb altijd gelijk. (naar Hermans)

Ook werden culturele evenementen in passende omgeving mogelijk en dus huurde de Stichting Culturele Samenwerking in februari 1969 een zaal om de Nederlandse schrijver Willem Frederik Hermans een lezing te laten geven. Voorafgaand aan de komst van Hermans werden wij tijdens de lessen door onze leraar Nederlands ingewijd in Hermans’ omvangrijke oeuvre. Eerst de meer toegankelijke boeken zoals De blinde fotograaf en De tranen der acacia’s. Ons vervolgens optrekkend naar Wittgenstein in de mode, waar de meesten van ons afhaakten. Eindigend bij het overmaatboek Mandarijnen op zwavelzuur, waar wij geen enkele aansluiting meer hadden met deze puur Nederlandse polemieken. Laat staan dat wij - zelfs na uitleg van de verschillende maatschappelijke achtergronden - Hermans’ manier van redeneren konden volgen. Voor de Nederlandse schrijver Hermans was het nut van het Koninkrijk eigenlijk heel eenvoudig, zoals hij in zijn nawoord van zijn reisverslag uit 1969 De laatste resten tropisch Nederland cynisch opmerkte. “Uitgezonderd de enkelingen die de gelegenheid krijgen deze rijksdelen te bezoeken is er misschien wel niemand die er enig nut of genoegen van ondervindt.” Hij zal niet op de toeristenstroom vanuit Nederland hebben kunnen duiden. Die kwam pas in de jaren ‘80 vanuit Nederland langzaam op gang, nadat het Nederlandse horecaconcern Van der Valk het noodlijdende InterContinental Hotel op het Waterfort had overgenomen. Grotendeels voor rekening en risico van de gemeenschap op Curaçao overigens, gezien de vestigingsubsidies. Een toenemende toeristenstroom, die ook werd versterkt nadat het monopolie van de KLM op deze route eindelijk kon worden doorbroken door nieuwe luchtvaartmaatschappijen. Met wisselend succes overigens. Maar dit wisten wij op dat moment allemaal nog niet, die geschiedenis moest nog worden geschreven.

Hoe anders leek hij in werkelijkheid. Daar zat hij, ietwat stijfjes met soms hooghartige blik op de markante kop, achter een tafel in de stampvolle ballroomzaal van het Hilton Hotel. Willem Frederik Hermans in levende lijve: geamuseerd de druk rondspringende organisatoren aanschouwend, onder wie ook onze enigszins gespannen leraar Nederlands, Boukema. Voor het eerst wat minder van zichzelf overtuigd, met veel respect, bijna eerbiedig zijn grote held introducerend. In de klas aangeduid met ‘meester-criticaster, dwarse briljante geest’, maar dat zei hij die avond niet. In de hoek, bescheiden achteraf, een donkere vrouw met vriendelijke gelaatstrekken, die werd geïntroduceerd als de Surinaamse echtgenote van Hermans. Tot stijgende waardering van deze ijzig aandoende ‘Hollander’ door mijn klasgenoot; zelf van oorsprong Hindoestaan uit Suriname. Degene van onze eindexamenklas die het hoogst scoorde in de Nederlandse taal.

Roman meest conservatieve kunstvorm die er bestaat. (Beurs- & Nieuwsberichten januari 1969)

Een abstract, voor mij althans gezocht thema voor deze literaire avond, ‘of de kunst, dan wel de literatuur in de toekomst nog wel zal bestaan’, wordt aangekondigd. De zweverige discussie krijgt maar moeizaam gestalte, waarbij Hermans zijn bekende gisse ‘oneliners’ inzet om de onwennigheid nog wat verder op te voeren. Zoals dat hij over de liefde had kunnen schrijven, maar dat deden al zo velen, dus had hij voor de wetenschap als invalshoek gekozen2. Om met een lichte frons over de vraag na te denken waarom op de Antillen Nederlands de verplichte openbare taal is. En als

2 Een halfjaar daarna wilde ik een college van hem bijwonen in Groningen, dat vervolgens niet doorging: hij weigerde als lector nog langer de eerstejaars studenten fysische geografie aan de Rijks Universiteit van Groningen college te geven. Hun vermeende wetenschappelijke ongeïnteresseerdheid, hun gebrek aan motivatie ervoer hij als zinloze tijdsbesteding. Dit kostte hem uiteindelijk zijn aanstelling, waarna hij naar Parijs vertrok, om van daaruit in een bijtende satirische roman Onder Professoren het Groningse academische milieu af te kraken. Niet de hoogste literaire prestatie binnen zijn oeuvre …

dan al niet het Papiaments de voertaal zou moeten zijn, waarom dan niet veel eerder het Spaans of Engels? Is het Nederlands dan niet bij uitstek het onderdrukkings- en machtsmiddel van de voormalige kolonisator, op zijn beurt nu van de zittende elite bestaande uit overwegend blanke Curaçaoënaars?

Geen krachtige politieke stellingname van zijn kant volgt: wel de afweging of tweetaligheid (zie de Friezen die thuis alleen Fries spreken voor ze naar de lagere school gaan) eigenlijk wel het echte probleem is. Hij overwoog daarbij dat het omzetten van het eeuwenoude Nederlandse onderwijssysteem geen sinecure zou zijn. Zich afvragend of de macht van de Katholieke kerk, die belangrijk had bijgedragen aan het onderwijs en daarmee een grote greep op de samenleving had gekregen, niet eerder een factor ter inperking zou moeten zijn. Daarbij sneed hij een uiterst gevoelige discussie aan, daar waar het merendeel van de Antillianen katholiek is. Snel doorschakelend sprak hij de hoop uit dat de net opkomende generatie Papiaments schrijvende auteurs - zoals Guillermo Rosario - door een breed publiek zouden worden gelezen.

Uche, uche uche, Klaas komt. (Jasper Grootveld)3

Een bijdehante vragensteller bracht - waarschijnlijk ongewild - de vrolijke noot in deze tropenavond met zijn vraag waarom Zwarte Piet zwart moet zijn en of dat wel gepast is in deze tijd. Suggesties uit de zaal om dit van oorsprong (mogelijk) Turkse of Moorse fenomeen of de persiflage op de schoorsteenveger om te keren en Sint Nicolaas een zwarte man te laten zijn, stuitten echter op bezwaren. Stel dat de Blanke Piet met de roede - niet geheel ondubbelzinnig weer - ach-

3 Deze ultieme Amsterdamse mafkees, zelf geproclameerde anti-rookmagiër maakte in de turbulente jaren zestig danspasjes om het standbeeld het Lieverdje in het ‘magies sentrum’ Amsterdam, met wonderlijke kreten over Sinterklaas, terwijl hij zichzelf in de sigarettendamp zette ten tijde van deze z.g. ‘happening’. Dan was Johnny the Selfkicker (van Doorn) wat herkenbaarder in zijn voordrachten, terwijl hij stomdronken en / of stoned krijsend declameerde “kom toch klaar klootzak!” (bis, bis, bis). De nieuwe literaire stroming in Nederland: van hen, ‘no ta di nos’, niet van ons …

ter de zwarte kinderen aangaat? Hermans aanschouwde, taxeerde en merkte op dat als men dan al dit soort Hollandse gebruiken wilde voortzetten, dit op z’n minst wat tactloos was. Waarom dan niet de toch al overheersende Amerikaanse cultuurinvloeden geheel geadopteerd? Santa Claus met Assistant Santa’s en Red nosed Reindeers voor de sledes in de sneeuw? Wij dachten intussen dat dit een van zijn betere vileine grappen was, ogenschijnlijk politiek correct verpakt. Maar hij vertrok geen spier terwijl hij de nonsensicale discussie nog een duwtje meegaf4 .

Sinterklaasviering was overigens een al eeuwenlang bestaand fenomeen op de Antillen: Jacobo Palm, Antilliaanse componist uit de 19e eeuw, experimenteerde met harmonische overgangen met een dissonant, onder andere in een wals gewijd aan de Goedheiligman. In de kentering ten tijde van de jaren zestig werd vervolgens de Venezolaanse manier van Kerst vieren (‘Feliz Navidad’) op Curaçao volhartig omarmd. ‘Aguinaldo’-groepen met gitaren, cuatros, maracas en slagwerk zingen uit volle borst de opzwepende ritmische Spaanstalige kerstliederen. Zo maar ergens op de straathoeken in de stad, of ze nemen het tegen elkaar op ten tijde van vooral de Venezolaanse TVuitzendingen.

4 Weer 45 jaar later zal de discussie opnieuw, maar nu in volle hevigheid losbranden, ditmaal in Nederland. De Nederlander van Antilliaanse afkomst die dit aanzwengelde, zou vervolgens ontdekken hoe zijn recht op meningsvrijheid de onverdraagzaamheid van bepaalde groepen Nederlanders radicaal losmaakte. De reacties daarbij werden versterkt, exponentieel uitvergroot door de nieuwe techniek der ‘social media’ (ref. de vele anonieme haat-mails, dreig-tweets en not-likes die hij tot zijn verbijstering ontving).

Ouders van jonge kinderen hadden mij en mijn boezemvriend twee jaar daarvoor zo gek gekregen dat we optraden als geschminkte zwarte Pieten. Wij verbaasden ons over sommige verpeste ‘ongelovige’ rotkindertjes die met hoge stem hun bestelling van dure cadeaus opeisten, ongeacht de in alle tropenhuizen ontbrekende schoorstenen. Dit gedrag zou ons eerder hebben genoopt met deze bijverdienste te stoppen. Niet dat we enig moment maar hadden nagedacht over de raciale kwestie die nu werd geopperd. Vanaf de kleuterschool werd het Sinterklaasfeest al klassikaal gevierd, inclusief het op schoot gaan bij het hoofd van de school.

Ik rijd een en ander overdenkend op mijn brommer van Piscadera langs de zee naar huis; de warme passaatwind woedt heftiger dan normaal. De palmbomen slaan wild zwiepend om zich heen met hun taaie bladeren. Het zijn lagedrukrestanten van een tropische storing die 1.500 kilometer verderop heeft huisgehouden in de Caraïbische boog. Een bijzondere avond dat wel, maar ik kan het gevoel niet goed duiden. Is dit nou moeilijk doen om het moeilijk doen? Is dit verbale steekspel een voorbode van de wijze waarop straks het Antilliaanse artistieke milieu met elkaar zal omgaan? Ik besluit dat ik het weekend als lui verpest makamba-jongetje op het water ga doorbrengen. Nog zo’n teach-in die einde van de week gepland staat ga ik niet meemaken, voor mij is deze eerste kennismaking mooi zo. Achteraf spijtig, want ik heb een mooi pandemonium gemist, van de elkaar verbaal mishandelende opponenten Stanley Brown en Guillermo Rosario. Deze blanke onderwijzer Brown met blauwe ogen zonder enige negroïde afstamming (alhoewel hij dat wel pretendeerde, maar loog), identificeerde zich zo sterk met de ‘negers’ - zijn woordgebruik- dat hij ermee wegkwam. Zelfs door racistische opmerkingen te maken tegen zijn zwarte mede-Antillianen: hun gebrekkige Nederlandse woordgebruik ten faveure van makamba’s, het niet trots zijn op hun Papiaments als ‘moerstaal’, hun minderwaardigheidscomplex gebaseerd op tinten

in huidskleur e.d. Uitlatingen waarover schrijver Hermans zich sterk verbaasde: een wonderkind of total loss in Hermans’ termen? Een en ander speelde zich af enkele maanden voor de revolte van 30 mei, waarna de geheel nieuwe Antilliaanse culturele stroming ‘di nos e ta’ ontstond. Over dit tweede Hermans-evenement wordt wijselijk door de Beurs- & Nieuwsberichten niets bericht. Dat is misschien maar goed ook gegeven de povere verslaglegging over de eerste avond. Volgens de journalist zou Hermans hebben geconstateerd dat ‘de roman de meest conservatieve kunstvorm is die er bestaat, gezien de chronologische weergave van gebeurtenissen’ (sic). Hermans verkoos hieraan in zijn boek geen woord te wijden. Zou aandacht aan zoveel domheid alleen maar affronterend kunnen zijn voor de intelligentsia van de Antillen die hem een warm welkom hadden gegeven?

U is een domme man als u dat gelooft. (W.F. Hermans)

Een jaar later zal ik Hermans in 1970 opnieuw zien in Mutua Fides, de conversatiezaal van het Groninger Studenten Corps. Ik ben dan nog geen jaar in Nederland en verbaas me over de ‘discussieerdrift’ van de Nederlanders. Soms grenzend aan zinloos masochistisch gedram, daar waar onoplosbaar stelling wordt genomen in allerlei maatschappelijke thema’s. Het is de linkse tijd met ongenuanceerde verheerlijking van vaak niet goed begrepen dogma’s, of opzettelijk verkeerd geïnterpreteerde ‘idealen’ van Marx, Mao, Castro of Guevara. Ditmaal verschijnt Hermans samen met Renate Rubinstein en haar echtgenoot Aad Nuis in de dan steeds populairder wordende ‘forumdiscussie’-vorm. Toepasselijk gezeten in de Senaatsstoelen die voor de gelegenheid op eikenhouten eerstejaarstafels als podium staan. Middenin de zaal als Forum Romanum, samengeperst met meer dan 600 corpsleden. In de perfide lucht van verschaald bier, sigarenrook en nauwelijks werkende desinfectans van de altijd rottende door bier verzadigde par-

ketvloer. De atmosfeer is zinderend, alsof men voorvoelde dat dit een historische avond ging worden. In tegenstelling tot Hermans’ lankmoedige, niet al te committerende houding in het Hilton5 op Curaçao mengt hij zich nu wel fel in het debat, met ditmaal zijn zo karakteristieke filerende, snerende opmerkingen.

Hij maakt op het malicieuze af gehakt van de stellingen van Nuis en Rubinstein. Zij zijn na jaren onderzoek uitmondend in een lijvige trilogie, er stellig van overtuigd dat de chassidische jood Weinreb eerherstel verdient. Met zijn fictieve emigratiebureau tijdens de Tweede Wereldoorlog zou hij hebben voorkomen dat joden werden gedeporteerd. Vooral Nuis krijgt ervan langs met opmerkingen dat hij te goedgelovig is en werd verblind in het bewijzen van juist de onschuld van Weinreb. Terwijl de feiten zodanig omstreden waren dat op zijn minst scrupuleus toetsen van belastende verklaringen uit andere bronnen essentieel ware geweest. Bijna als een aanklager bouwt Hermans zijn zaak op dat Weinreb de hand heeft gehad in dit jodenverraad. Zijn opponenten domheid verwijtend niet te willen inzien dat het hier om een perfide fantast, een pathologisch leugenaar gaat. Een hachelijke zaak, omdat noch de gedeporteerde joden noch de weinig achtergebleven familieleden die de Shoah wel hebben overleefd - maar intussen ook bijna allemaal van ouderdom zijn overleden - nooit meer in getuigenis kunnen worden opgeroepen. Behoedzaam laverend rondom de onbesproken Nederlandse mores, dat onderling jodenverraad een joodse zaak is die joden regardeert. Vasthoudend aan zijn stelling dat het een gotspe is om voor eerherstel te vechten, daar waar veroordeling voor collaboratie, verraad van eigen volk aan de orde had moeten zijn.

5 In dat opzicht was hij heel behendig. Wellicht hierin gesouffleerd door zijn vrouw en / of zijn vriend Cola Debrot?

Men moet echter zijn aars niet als radarinstallatie gebruiken. (W.F. Hermans)

De sfeer tijdens deze chaotische discussies wordt nog snijdender als door Rubinstein wordt beweerd dat Weinreb zelf in ’42 slachtoffer is geworden van verraad door een joodse vrouw. Hij werd vervolgens opgepakt en geïnterneerd. In de tweedejaarshoek ontstaat commotie wanneer een oudere dame met veel moeite boven het geroezemoes uit het woord vraagt en zich voorstelt als ‘juffrouw’ Turksma. Doodstil wordt het ineens als zij de - mogelijk gespeeld - verward kijkende Rubinstein toevoegt dat zij deze Weinreb nooit in haar leven heeft ontmoet noch heeft verraden. En ook dat zij dit al eerder telefonisch aan Rubinstein had medegedeeld. De gefixeerd starende blik van Hermans spreekt boekdelen. De kat (Hermans was een groot kattenliefhebber en schreef ook daarover) heeft met de muis gespeeld die niet meer beweegt, waarna hij spoedig zijn interesse verliest. Zoals bij vele lezingen ergerde hij zich gaandeweg steeds meer aan de teneur en toonstelling van de discussie. Om vervolgens ‘boos’ - gekwetst door de intellectuele middelmatigheid van zijn opponenten, althans zo leek het - met zijn stugge kop vroegtijdig weg te benen, de zaal uit, zonder groet. Had hij hier de ‘longa manu’, lange hand in gehad? Hij zou later ook zijn juridisch gelijk krijgen als de RIOD een diepgaand onderzoek instelt en tot dezelfde conclusies komt. Naar goed Nederlandse traditie zal Bep Turksma echter nooit excuses aangeboden krijgen. Ze verliest zelfs haar rechtszaak waarin zuivering van haar naam werd geëist. Nederland, intussen 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog in 1970, is nog lang niet klaar met zijn onverwerkte verleden. Terwijl deze naoorlogse babyboomers alweer op de barricaden gaan voor een volgende oorlog. Ditmaal wat verder weg in Vietnam.

Poor countries are poor, not because of their geographies or cultures, or because their leaders do not know which policies will enrich their citizens. (Acemoglu & Robinson)

Zijn boek De laatste resten tropisch Nederland verschijnt vier maanden later en maakt de indruk enigszins gehaast, dan wel losjes in elkaar te zijn gezet. Dit verslag van zijn rondreis door Suriname en de zes Caraïbische eilanden met de gebruikelijke ‘Hermansiaanse’ laatdunkende en geringschattende opmerkingen, veroorzaakt nauwelijks enige commotie. Curaçao verkeert in de posttraumatische fase van de rellen van 30 mei en heeft andere zaken aan het hoofd. Of is het de zoveelste Makamba die het beter weet: ‘lag’ e bai i keda leu’, laat gaan en ver weg van blijven? Voor de Nederlandse intelligentsia is het ‘probleem’ Curaçao kennelijk te verklaren door de volgende analyse.

Men stelle zich voor een importgemeenschap van allerlei rassen, die ooit eens uit winstbejag door de toenmalige kolonisators toevalligerwijze bijeen werden gebracht op een kleine oppervlakte. Met de ‘natuurlijk’ alsdan te verwachten etnische problemen, zodra de - veelal door de godsdiensten opgeroepen - economische segregatie leidt tot te grote inkomensverschillen. Vooral calvinistische en joodse religies zouden dan de grote boosdoeners zijn in termen van individuele hebzucht, die onherroepelijk leiden tot grote inkomensongelijkheid. Als complicerende, katalyserende factor daarbij geldt dat er praktisch geen eigen bestaansmiddelen of natuurlijke bronnen bestaan op het eiland. Dus is deze noodgedwongen open economie afhankelijk van de willekeur van andere landen. Of eerder nog in de greep van de multinationale ondernemingen, die op hun beurt continu over de wereld op jacht zijn naar goedkope arbeid en (fiscale) infrastructuur. Die in deze parallel niet veel anders acteren dan de West Indische Compagnie enkele eeuwen daarvoor. En tenslotte nog een schimmig argument, passend in die periode van Koude Oorlog-denken met

dito complottheorieën: de door de VS opgedrongen ‘watch dog’-rol over ’s werelds belangrijkste narco-staten Colombia en Venezuela. Waarvan de laatste ook nog een belangrijke olieleverancier is van de nog altijd onmatig consumerende Amerikaanse samenleving. Van een verrassend negatieve eenvoud, nauw aansluitend bij theorieën uit die tijd, totdat dit veertig jaar later geheel anders uitgelegd zou gaan worden: faciliterende (overheids-) instituties, werkend vanuit democratische principes, stabiliteit van het politieke regime op basis van geloofwaardigheid en voor de grote massa herkenbare integriteit van de leiders lijken eerder dominant. Neem Singapore of ZuidKorea, Barbados of Saint Martin: het Franse deel van Sint Maarten nog dichter bij huis.

Hij had dus niet altijd gelijk. Of hoogstens gedeeltelijk gelijk.

Piscadera: Kuidou pa bo no kai den boka di tribon, pas op dat je niet in de haaiebek valt.

Bouw Hilton 1967: na renovatie eind jaren ‘90 werden de oorspronkelijke gevelplaten weggelaten.

Hoedt u voor de actieve middenklasse: citaat van de Braziliaanse architect Oscar Niemeyer rond zijn 100ste levensjaar. Naar aanleiding van de bouwkundige ‘modificaties’ ingegeven door politici, zeer ten detrimente van de door hem ontworpen hoofdstad Brasilia.

This article is from: