22 minute read
4. Het wilde wonen
4. Het wilde wonen1
Kos di pornada no ta kos, iets voor niets is niets
1 Naar Carel Weeber, Antilliaans -Nederlandse architect, eveneens de auctor intellectualis van de kwalificatie ‘nieuwe truttigheid’ die hij losliet op de woningbouw in Nederland in de jaren zeventig en tachtig.
Wie uit een goed nest komt, raakt goed te plek. (Pake Sybe Sonnema)
Friezen verlieten na de Tweede Wereldoorlog massaal Nederland en emigreerden naar landen over de hele wereld. Ze ontmoetten elkaar daar vervolgens voor het eerst, maar hadden door hun taal en herinneringen aan hun ‘Heitelân’, vaderland, een ‘natuurlijke’ band. Zo zijn op Curaçao aan het begin van de jaren vijftig een paar ondernemende Friezen bezig hun eigen aannemersbedrijf op te bouwen. Door de snel expanderende Shell-raffinaderij werden in de ‘booming periode’ na de Tweede Wereldoorlog in groten getale operators en onderhoudspersoneel uit de omringende Caraïbische eilanden aangetrokken. Eerst werden ze ondergebracht in tijdelijke kampementen bestaande uit barakken en vervolgens in huizen in het nieuw aangelegde Suffisant. Geheel nieuwe omheinde en bewaakte wijken met villa’s werden voor de Nederlandse employés gebouwd en gedoopt tot Emmastad en Julianadorp. Bario’s met ‘kas di bleki’ huizen bekleed met platgeslagen benzineblikken werden door de Antillianen onder meer bij Fleur de Marie gebouwd, die ook iets van de welvaarthausse probeerden mee te pakken. Door groeistuipen in die huisvestingsgolf kwamen in de jaren vijftig de tijdelijke houten opvangbarakken bij Negropont en Bullenbaai weer vrij. De aannemers kregen vervolgens de opdracht deze af te breken en af te voeren. Waarna zij het plan opvatten voor de bouw van hun eigen weekendhuis aan het Spaanse water.
De AMC Rambler heeft moeite om de steile heuvels naar Jan Sofat met de doorgroefde en geribbelde zandwegen te nemen. De rode stof dwarrelt naar binnen in de snikhete, door het rulle zand zwabberende auto. Naast ons in de cactusvelden loopt een Portugees in leren chaps tot aan zijn middel. Hij lijkt op een Argentijnse gaucho, maar dan zonder paard. Met een grote brander in zijn hand en een zware grote gasfles op zijn rug waarmee hij de bladen van de ‘infrou’, blad-
cactus, afschroeit. Achter hem aan sjokken schonkige zwartbonte koeien, die zich traag kauwend voeden met de van de geweerhaakte naalden ontdane cactusbladschijven. Het uitzicht over de oostelijkste landtong van deze natuurlijke binnenbaai, na het amechtig halen van de heuveltop, is adembenemend, bijna betoverend in zijn serene rust. Dit is de plek waar eeuwen daarvoor rondom 1500 de schepen van Ojeda en Vespucci voor het eerst ankerden. Het zoute water is donkerblauw met lichtere azuurvlekken waar het hertshoornkoraal tot net onder de wateroppervlakte is gegroeid. Het weelderige, stugge groen van de dichtbegroeide mondi contrasteert met de Tafelberg die er massief grijszwart bovenuit torent. Aan de zeekant, richting Fuikbaai, de eerste tekenen van de ondergang van deze rotsmoloch. Regelmatig horen we gedurende de werkdagen een gedempte explosie en zien we de zandfonteinen opstijgen uit de geboorde dynamietkanalen. De Curaçaose Mijnmaatschappij, gestart in 1881, wint er fosfaat, zoals ontdekt door de families Gorsira en Maal, eerst op Klein Curaçao, toen nog Nicóla geheten. Later wordt de Tafelberg geëxploiteerd samen met de Engelse mijnbouwer John Godden.
E ta mal pará, hij staat slecht op zijn benen, nooddruftig.
De oude Shon Sprockel die eigenaar is van deze vruchtbare plantage Jan Sofat, komt langzaam, gebogen aangewandeld van zijn landhuis. Moeizaam bukt hij zich en gooit daarna een paar brokkelige diabaasstenen ter ‘kadastrale’ indicatie van het perceel. Met een schaapachtig ondeugende blik geven de aanstaande huurders deze ‘erfhoekstenen’ nog een ferme schop na. Ze hebben zich op dat moment gecommitteerd voor de betaling van enkele tientallen Antilliaanse guldens per maand, die de oude landheer eens in de zoveel tijd contant komt innen. Niemand die erover nadenkt of het huur of een canon is, laat staan wat er zou moeten gebeuren met de opstal aan het eind van het gebruik van Sprockels terrein. Vlak daarna worden de baraksegmenten die ze hebben ‘gered’ uit
de afvoerstroom van Bullenbaai door een flatbed truck aangevoerd. Provisorisch gefundeerd worden de wandsegmenten binnen een paar uur opgebouwd. Aan de binnenzijde bekleed met verviltende softboardplaten met vochtkringen, bedoeld als minimale isolatie tegen de warmte. Nog even later heeft de ‘péon’, grondwerker, Benny Hooi de door de Isla-raffinaderij afgekeurde oliedrums van Van Leer met beton volgestort. Ze worden in het water gezet, waarna de plankensteiger daarop wordt aangelegd. Wij kinderen zitten aan de waterlijn gefascineerd toe te kijken, terwijl hij met zijn machtig gespierde torso half boven de waterlijn aan het zwoegen is. We zien hem met zijn voeten over de bodem naar iets tasten, waarna hij onderduikt. Na het bovenkomen gooit hij op een onbewaakt moment een 30 centimeter lange zwarte zeekomkommer naar ons toe. Wij deinzen eerst van schrik achteruit om vervolgens dit fenomeen van dichtbij te bewonderen. Benny staat ons met een brede grijns toe te lachen en legt uit dat je het dier gerust kunt beetpakken. En dat die zelfs eetbaar is, is voor ons helemaal nieuw; hij ziet er niet bepaald uitnodigend uit, constateren we.
Een vlaggenmast is snel gevonden tussen de restanten op de werf van de aannemerij; de Friese vlag wordt trouw gehesen bij elk verblijf. Een soort gedachteloze, stille ceremonie als ode aan het oude vaderland? De stroom wordt aangesloten en een enorme tweedehandse Amerikaanse Westinghouse-ijskast wordt in het middendeel neergezet. Als het stroomvretende apparaat aanslaat, neemt de lichtsterkte van de lampen even iets af. Waterleiding is er nog niet, dus wordt een drum aan de rand van het erf bij de zandweg wekelijks bijgevuld door een truck, omgebouwd tot rijdende watertank met handpomp en een afgedankt stuk brandweerslang met rafels. Na enkele jaren, als er vervolgens meer percelen zijn ingericht, wordt een provisorische waterleiding aangelegd. Aan de buitenkant van het huisje wordt een douchekop bevestigd. Het water is overdag gloeiendheet omdat die wordt aangevoerd via het
leidingwerk dat open en bloot langs en over de weg ligt. Eens in de zoveel tijd blijft er dan een auto achter hangen of breken de elleboogjes en T-stukken bij de fittingen af, door het overgewicht van de spinachtige Caterpillar die een keer per jaar de wegen komt afschaven en egaliseren. Met als gevolg dat de gehele landtong weer zonder water zit. Terwijl het kostbare water als een ongecontroleerde fontein in de rondte spuit en het stof in een spontane modderstroom weg meandert, de heuvels af het Spaanse water in.
Yora awa kwater, tranen met tuiten huilen
In de twee slaapkamers staan voormalige opvouwbare britsen uit het leger. Het bruine canvas van deze stretchers moet met de nodige kracht worden aangetrokken om die op spanning te krijgen op het uitgeklapte houten frame. De passaat is ’s nachts verkoelend, daarom slapen we meestal op de porch aan de windzijde, met alleen een laken. We worden wakker als bij het ochtendgloren het vertrouwde gefluit tussen de shutters weer aanzwelt. Wij leren als kinderen de natuur vanuit een andere invalshoek kennen. Goed je schoenen, meestal ‘ketsen’ checken, voordat je die aantrekt. Niet je kleren op een hoop ergens neerleggen, zeker niet je natte zwembroek op de grond. Gedurende de week als wij mensen niet aanwezig zijn, heeft het dierenrijk bezit genomen van dit asylum, schuilend voor de hitte. In het weekend maken zij dan met tegenzin - tijdelijk - ruimte voor ons. De schorpioenen gedijen en je ziet de moeders met de kleintjes op hun rug in allerijl wegrennen, de staart in steekhouding naar boven gekromd. Mocht je al het onzalige idee hebben om ze dood te trappen, dan bedenk je je nog wel even voordat je dat met je blote voeten doet. We zien voor het eerst duizendpoten die meer dan vijftien centimeter lang zijn en een schitterende oranjerode huidskleur hebben. En verbazingwekkend snel kunnen weglopen als je ze probeert te vangen, met alle bewegende segmentjes van het langgerekte lijf.
Wij mogen eindeloos snorkelen in het glasheldere water; we ontdekken dat het leven onderwater een veelvoud is van het rijk boven water. Een ‘myriade aan species in veel groter getale dan boven de zeespiegel’ zoals onze biologieleraar Benno de Jong plechtig maar met veel verve zal toelichten als we later naar de H.B.S. gaan. Van onze ouders leren we het marine dierenrijk niet onnodig te beroeren. Niet in de laatste plaats omdat de prachtig opgeblazen koffervisjes giftig zijn. Hoe spannend is het als ze nieuwsgierig uitdagend met kittige bewegingen naar je toe gepeddeld komen. En een waarschuwing voor de roggen, die oppervlakkig onder het zand verborgen liggen. We weten intussen uit ervaring dat bepaalde slijmkoraalsoorten een branderig gevoel aan je voetzolen veroorzaken als je er op gaat staan. Wat zonder meer niet de bedoeling is, gezien de fragiele structuur van deze levende organismes. En dat we bij het ’s nachts de zee inrennen beducht moeten zijn voor zandhaaitjes, die in het ondiepe water liggen te soezen op de zandbanken bij de stranden. Onvermijdelijk lopen wij allemaal wel een keer een paar dagen kreupel omdat we toch die ene zee-appel over het hoofd hebben gezien. Met pincetten zijn we dan nog dagen bezig om de zwarte naalden uit onze eeltige voetzolen te peuteren. Broze stekels die bij het minste of geringste afbreken, ook als we onze voeten urenlang hebben laten weken in een teiltje met water en Fab. Hèt beproefde wasmiddel niet alleen voor de was, maar ten minste zo probaat voor het effectief bestrijden van pijnlijke steken door de ‘maribomba’s’, wespen.
Den tempu di sekura, kabritu ta bolbe kas, in tijden van droogte gaat de geit naar huis
We zien dat de natuur leven en dood ongecensureerd open- en blootlegt: bij onze zwerftocht door de overwoekerde mondi vinden we bij een verlaten verroest draadgevlochten hek het karkas van een ‘kabritu’, een wilde geit. De taaie door de zon geheel gelooide huid die
niet meer stinkt, verhult de uitstekende botten van het onderliggende skelet, een grotesk uitstekende borstkas. De nog zwarte hoeven in schril contrast met de doodsheid van de her en der verspreid liggende verbleekte botten. De schoongevreten, door de zon gebleekte schedel ligt met een verdwaasde blik vast met zijn hoorns in de mazen van het hek. We maken het voorzichtig los, ontzet over de vreselijke uithongering die het dier in zijn doodstrijd heeft moeten ondergaan. Zijn laatste rust brengt zijn schedel door op mijn werktafel; met zijn versplinterde neusbotten, de gele kiezen met scheve snijvlakken in de losse V-vormige onderkaak, de diepliggende oogkassen, de knobbel bovenop zijn kleine hersenpan. Elke keer kijk ik ernaar, in verwondering over wat dood nu eigenlijk is.
Als we er in de zomervakantie voor langere tijd gaan logeren, wordt Jacob, onze landschildpad, altijd meegenomen. Het beestje is intussen zo groot als een legerhelm en heeft allemaal geometrische vlakken. Het doet denken aan de vlakken van een omgekeerde steelbanddrum, die ze licht hollend hebben ingedeukt en vervolgens op stem hebben gebracht door verschillende toonvakken aan te brengen. Intussen hebben we het dier - zeer tot onze eigen verbazing - zo geconditioneerd dat het moeizaam schuifelend aangehobbeld komt als we hem roepen, of liever, lokken met verse sla. Hij krijgt aan de zijkant van het weekendhuis zijn eigen domein, dat we met planken afschutten. En een overdekking in de hoek om onder te schuilen. Tot op die ene dag dat we hem roepen en hij niet verschijnt: we zien dat een van de planken van zijn tijdelijke verblijf is omgevallen. Jacob is terug in zijn natuurlijke habitat, zonder ons. Wij vragen ons wanhopig af hoe hij in zijn voedsel moet voorzien in deze weinig groeizame omgeving. Los van de anglo met de zachtgroene blaadjes en gele bloemen, de stekelige ‘milon di seru’2, bergmeloen (bolcactus) en de woekerende aloëplantjes die zich hebben losgemaakt
2 Ook wel kabé di Indian, hoofd van de Indiaan, ook spottend ‘sunchi’, kussen van je schoonmoeder.
van afgestorven navelstrengstammen van de moederplant, lijkt er weinig voedzaams voor hem voorhanden. Het feit dat hij wel meer dan honderd jaar oud kan worden, maakt ons alleen maar nog verdrietiger. Pas veel later zullen mijn ouders suggereren dat het dier mogelijk is meegenomen voor een smakelijke maaltijd. Wij hadden intussen thuis aan de muur het schild hangen van een grote Karet zeeschildpad, ooit eens opgeofferd voor een heerlijke ‘sopi tortuga’, schildpaddensoep. Toen het dier een nog niet officieel beschermde diersoort was …
Kuminda pa bai ku né, eten om mee te nemen
We leren vissen zoals de Antilliaanse vissers, met de hand. Een nylon lijntje met haakje, verzwaard met een torpedovormig loodje, afgerold van een roestig oud conservenblikje, losjes tussen de vingers geklemd. Zo kun je aan de schokkerige beweginkjes voelen dat de vissen aan het aas van bevroren garnaal sabbelen. Ze laten zich gemakkelijk vangen door op het juiste moment een ruk te geven. Je verbaast je over de snelle kleurwisseling als ze op het droge komen. Als je ze onder water tegenkomt, hebben ze de mooiste kleuren zwart, geel en rood in fantastische, bijna onwaarschijnlijke fractale patronen. Eenmaal boven water zie je nog wel die contrasten op de schubbenhuid, maar alles verslijmt heel snel naar een onbestemd soort grijs. Wij leren - in eerste instantie met tegenzin - hoe je ze kordaat moet doodmaken, zonder martelen. Waarna ze worden ontdaan van de stugge schubben, om ze vervolgens te roosteren op een stalen vloermat, bovenop een houtvuurtje van aangespoeld wrakhout. Deze langdurig door de zee geslepen, tegelijkertijd geloogde stukken hout voelen in alle ruwheid van de nerven wonderlijk zacht aan en hebben hier en daar een ‘baard’ van vezels. Op school zal onze tekenleraar Dieleman ons inwijden in de ‘mobiles’, zoals door Calder gecreëerd aan het begin van de 20ste eeuw. Wij verven ze in felle kleuren volgens de in deze jaren
zestig opkomende pop art-stijl. Vervolgens wordt deze mix van stijlen vervolmaakt met abstracte ‘Cobra’-symbolen. De elementen worden aan dunne ijzerdraadjukken, gemaakt van verbogen klerenhangers, in onderlinge contrabalans aan het plafond gehangen. De fans die altijd in dit klaslokaal ronddraaien, doen de rest en wentelen de grillige stukken hout oneindig langs elkaar heen. Als geliefden die de tango gaan dansen en in de initiatie eerst nog om elkaar heen cirkelen, vol zinderende spanning over wat gaat komen. Althans dat is de poëtische variant, ik zie in mijn gedachtes eerder vliegtuigen.
We ontdekken al snorkelend dat kreeften zich bij voorkeur onder de grote felgekleurde bloemkoolvormige koralen verbergen. Hun sprieten steken eronder uit en lijken in eerste instantie op dode twijgen, meedeinend tussen het zeegras. Maar als je ze aantikt, schieten ze uit hun beschermde holen met een grote stofwolk. Hun machtig klappende achterlijf stuwt hen krachtig vooruit, terwijl ze door het vertroebelde water niet zijn te volgen in hun vluchtroute. Mijn vader kreeg het advies van zijn kantoorgenoten om met een drietand te proberen de kreeften te spiesen. Een precies, geduldig werkje: eindeloos dobberen boven de koralen en wachten totdat ze verschijnen. Dan ze trefzeker raken, net tussen het harde pantser van de kop en het flexibele achterlijf met de verschillende schaalsegmenten. Om ze vervolgens dan ook nog met een reuzenzwaai uit het water te halen zonder dat ze van de spies afvallen. Bij uitblijven van succes werd geëxperimenteerd met een grote houten schaar, om de kreeften bij de kop te omklemmen. Ook nu weer bleken de crustaceeën sneller dan de menselijke reflex. De vereiste sluitkracht van onze armen onderwater schoot tekort. Op het land bleek de vinding eveneens onwerkbaar: een grote vijftien centimeter lange duizendpoot kon niet ermee worden ingeklemd. Uiteindelijk werd besloten een visser van Boca Sami een ‘kanasta’ te laten maken. Deze kooi gemaakt van betonijzer en kippengaas
met een ingang die het onmogelijk maakt om er weer uit te zwemmen, bleek de beproefde methode. In de kooi werden opengebroken zee-appels gelegd en na een week konden ineens zeven langoesten worden geoogst. Goede raad bleek inderdaad duur: de kreeften in kokend water leggen als voorgeschreven bereidingswijze bleek emotioneel een straat te ver. Met daarbij de zorg dat niet-goede bereiding zou kunnen leiden tot voedselvergiftiging. De eigenaar van het Chinese restaurant verruilde ze heel graag voor een paar ophaalmaaltijden. Alhoewel hij dat niet liet merken: meer de houding van ‘ik zal deze onwetenden voor deze keer van hun probleem afhelpen’. Wij leren wat een Chinese deal betekent als we later op de menukaart lezen hoeveel deze schaaldieren, opgesneden in minuscule stukjes, zouden gaan opbrengen in het restaurant. De Foe Yong Hai bleek duur betaald.
Nu blaast de wind waarachtig de geur van brandende doodskaarsen in mijn gedachten. (Nydia Ecury)
Rond 1960 ga ik als negenjarige vanaf het weekendhuis op onderzoektocht uit langs de mangrove waterlijn van Jan Sofat. Je kunt daar dan nog ongestoord over de leegstaande ‘kavels’ richting het landhuis van de familie Sprockel lopen. Op die ontdekkingstocht vind ik het memento3 van Albert Kikkert, de eerste Nederlandse Gouverneur-Generaal van Curaçao in 1816 na de overgang van de Antillen uit de Engelse en Franse overheersing. Een marmeren, weelderig gebeeldhouwde gedenksteen, ooit eens van passende grandeur voor deze koloniale hoogwaardigheidsbekleder. Maar nu verzakt en deels opengebroken door de wortels van de tamarindeboom en modderstromen uit de nabijgelegen rooi. Deze voormalige
3 Het was waarschijnlijk niet zijn grafsteen omdat die naar verluidt op de begraafplaats aan de Rodeweg ligt. Of betrof het hier een andere telg uit het Kikkertgeslacht? Zie ook het intussen verwaarloosde en dichtgemetselde huis van Shon Ki in Otrobanda aan de
Frederikstraat. Naar herinnering van leeftijdsgenoten ging het om drie zerken of graven van menslengte, naast die van Kikkert van een vrouw en een kind
viceadmiraal Kikkert had naast zijn bestuurlijke beslommeringen en vele affaires met vrouwen ook nog alle tijd voor zijn zakelijke belangen. Zijn geveinsde (?) klacht zou zijn dat hij hoofdpijn kreeg van de zonweerkaatsing door de witgekalkte huizen langs de monding van de Sint Annabaai. Als Gouverneur-Generaal verordonneerde hij aldus in 1817 dat deze witgekalkte muren dienden te worden geverfd. In de tegenwoordig nog steeds gebruikte kleuren oker, paars, groen en roze. Dit ter preventie van de ‘verzwakking van het oogstelsel’. Of was het omdat men het aantal kalkovens - dat werd gestookt met lokaal hout - wilde terugbrengen omdat dit tot te veel ontbossing van het eiland zou leiden? Of om de feesten die bij het aansteken van de kalkovens door de slaven traditiegetrouw mochten worden gehouden, in te tomen?
Het was in zijn tijd dat de West Indische Compagnieschepen de St. Annabaai binnenzeilden. Doorvarend naar de grote beschutte binnen-baai, die later het Schottegat zou gaan heten. Afmerend aan een landtong. Dit werd Asiento, in de volksmond Shentu, de verhandelplek van ‘degene die niet blind, lam nog gebroken sijn, ende ook dewelke geen besmettelijke siekte hebben’4. De selectiecriteria van slaven zoals bepaald door de Heren XIX van de West Indische Compagnie. Hier werden zwarte mensen na een onmenselijke overtocht, meestentijds onderdeks zonder zonlicht - vaak grotendeels tijdens de reis geketend - uitgeladen. Tenslotte werden zij - degenen die de maandenlange ontberingen hadden overleefd - als vee gekeurd, bij opbod verkocht en daarna levenslang tewerkgesteld in de plantages op het eiland zelf of elders. Onder meer bij San Juan, de plantage die Albert Kikkert in 1795 naast zijn gouverneurschap exploiteerde. De plaats en het tijdsgewricht
4 Asientos de negros: het recht van o.a. de Geoctroyeerde West Indische Compagnie verkregen van de Spaanse Kroon om slaven uit Afrika - in Suriname aangeduid als zoutwaternegers - naar Zuid-Amerika te vervoeren en contracten door te verkopen.
De slavenprijs voor een volwassen vrouw was 100 pataca, voor een opgeleide slaaf (metselaar, timmerman) 400 pataca. Kinderen gingen 2 voor de prijs van 1 kop …
waar uitgerekend de slaaf Bazjan Karpata in opstand zou komen om een rechtvaardige en gelijke behandeling als mens op te eisen. ‘Als kinderen van dezelfde Adam en Eva’. Destijds door de Nederlandse koloniale bestuurders als ultieme blasfemie opgevat.
Een licht macabere atmosfeer proefde ik daar in die plantage van Shon Sprockel. In vreemd contrast met het sterk geurende aroma van de schillen van de Curaçaose ‘laraha’ die op het hoger gelegen terras van het landhuis in de zon lagen te drogen. Een citrusvrucht afstammend van de Spaanse Valencia-sinaasappel, zo zuur dat zelfs geiten ze bij voorkeur niet eten, maar waarvan de zoete schillen tot grondstof werden van de befaamde Curaçao-likeur. Een omgeving vermengd met de zompige lucht van de mangroves, waar een myriade van krabbetjes in de modder leeft en de barracuda’s roerloos tussen de luchtwortels in het ondiepe water op de loer liggen naar prooi. Mijn ouders heb ik deze bijzondere vondst nooit verteld. Wel ben ik nog een paar keer heimelijk teruggegaan, zoals dat hoort bij kinderen met hun eigen ‘schat’. Intussen was ‘mijn’ plek ook ontdekt door stelletjes die zich daar terugtrokken voor meer prozaïsche activiteiten. Waar het monument later is gebleven nadat hier in de jaren zeventig een van de eerste grotere huizenprojecten werd gerealiseerd? Het verhaal gaat dat de projectontwikkelaar destijds rigoureus ‘afscheid’ had genomen van dit historische verleden. Om in 2006 spijt te krijgen? Zo liet hij de voormalige Commandant der Nederlandse Strijdkrachten Dick Berlijn, een verre nazaat van Kikkert, een monument onthullen. Een standbeeld van een Nederlandse, niet-Antilliaanse beeldhouwster. Op drie percelen zeer kostbare grond, in de buurt van mijn ontdekkingsplek. Waarvan boze tongen zeggen dat dit om commerciële redenen wel weer tot een zal worden teruggebracht.
De ene vlaag na de ander (…) het is de wind, de eeuwige zuurpruim. (Walter Palm)
Intussen zijn alle landtongen binnen het Spaanse watergebied praktisch volledig volgebouwd, een chaotische ruimtelijke ‘ordening’ met een mengelmoes van bijna alle denkbare huizenstijlen. Met geasfalteerde toegangswegen, hermetisch afgesloten met bewaking, ontoegankelijk voor een oude makamba met jeugdherinneringen. De verschillende baaien binnen het Spaanse Water zijn opnieuw - net als 500 jaar daarvoor door de Spanjaarden - in bezit genomen door indringers. Ditmaal zeezeilers die de wereld rondzeilen en deze beschutte baai vervolgens als uitvalsbasis kiezen, of het orkaanseizoen uitzitten. Er hoeft geen liggeld te worden betaald, er is geen toezicht op en geen handhaving van vuilwaterlozing. Dus liggen de jachten in chaos geankerd op hun vermogende eigenaren te wachten die eens in de zoveel tijd invliegen. Naast de spookschepen en de wegroestende wrakken van avonturiers die ‘a baha na awa’, met de noorderzon, zijn vertrokken. Die de Curaçaose gemeenschap de restanten gunnen van hun uit de hand gelopen hobby.
Vijftig jaar later zou het grondstuk van ons weekendhuis, stel dat het nog ter beschikking zou zijn geweest, meer dan 1 miljoen Antilliaanse guldens opbrengen. Een groot stenen gebouw met meer verdiepingen is op deze plek van de barak van onze Friese ouders in de plaats gekomen. Samengeperst in een benauwde rij van boven op elkaar staande villa’s, die naar het lijkt elkaar verstikkend verdringen om nog bij de waterkant te kunnen komen. Een aantal nu met stroomvretende dure airconditioning, in plaats van de passaatwind die om niet voor verkoeling zorgt. Was die keuze maar zo eenvoudig. Nadat men er achterkwam dat de typisch eeuwenoude Nederlandse bouwstijl - zie de zadeldaken in Otrabanda - overdag temperaturen op de zolder genereert van meer dan 50 graden, opponeren architecten vandaag de dag over de merites van het klimaatbewust
bouwen5. Velerlei oplossingsrichtingen worden gezocht, te beginnen met de positionering van het huis ten opzichte van de wind, zodat dwarsventilatie ontstaat. En als hiertoe geen mogelijkheid bestaat, door de indeling van het huis, slaapkamers zoveel mogelijk aan de windzijde en de keuken aan de zonzijde, vanuit de praktische overweging dat het daar zonder meer heet wordt. Voorts worden allerlei bouwkundige oplossingen gevonden in voorgeplaatste overdekte portalen en porches, aanpassing van de dakhoogte, het ventileren van zolders, het afsluiten van puien aan de zonzijde door instelbare verticale lamellen, horizontale shutters of louvres, waterpartijen, bomen enzovoort. Maar de onafwendbare keerzijde blijft: de natuur gaat altijd haar eigen gang. Het (on-)gedierte variërend van een schuwe leguaan tot aan vraatlustige ‘komehein’, termieten die de boeken leegeten, nemen bezit van het huis. En voor menigeen is de onvermoeibare - voor het oor zeer vermoeiende - wind, gepaard gaand aan het altijd aanwezige stof, dan toch de reden om de airconditioning aan te zetten.
Met botenhuizen alleen al ter grootte van onze toenmalige barak. Sleephellingen met elektrische lieren en hydraulische kraaninstallaties om de powerboten uit het water te halen. In plaats van twee oude autobanden langs de waterlijn waar wij de iele zeilbootjes met de nodige mankracht omgekeerd oplegden. Alleen het weekendhuisje van onze buurman De Vries blijkt onveranderd. De haakse steiger nog altijd op dezelfde plek. Het Spaanse water kent amper nog kreeftenpopulaties maar wel ontdek ik ‘karko’s’, kroonslakken die nu in de ondiepe delen rondscharrelen. Als symbolische herinnering aan onbezorgde, avontuurlijke weekenden in totale verlatenheid, midden in de natuur.
5 N.a.v. de polemiek over ‘bouwwijze in de airco-cultuur’ stelde Carel Weeber “de theorie dat geventileerde zolders voldoende isoleren is fout”. Waarop architect-vakgenoot
Ronald Gill riposteerde: “Neem de moeite om je in dingen op het eiland te verdiepen alvorens uitspraken te doen die niet kloppen. Wrijf het Hollandse duinzand uit je ogen.
En zet die TU-bril af. Je bent op Curaçao.”
Koeienschedels opgehangen door eigenaren van de mondi, voor een goed gesternte.
Piská ta muri pa su boka, een vis sterft door zijn bek. Meer eten dan goed voor je is. Vissers die te dicht naar de zee bij Noordkant kropen, werden soms het water ingezogen. Het ritme van de golven is normaliter drie kleine (> 3 meter) en dan plotseling een heel hoge. Toch kan de zee plotseling anders beschikken: een vreselijke dood volgt, waarbij men weer wordt teruggeworpen op de lavarotsen, gefileerd door het messcherpe vulkaangesteente met alle botten gebroken door de immense krachten van de zee.
Gloeiendhete Kas di Bleki. Als je maar hard genoeg blaast en zeker met z’n allen, kan zelfs de N.O. passaat de andere kant op gaan waaien. Zo meent de Nederlander op het eiland. De Curaçaoënaar weet wel beter. (Alex Reinders)
In de schaduw van de gouverneur, locatie zerk van Kikkert.
Het nieuwe wonen. Ontwerp Carlos, v/h Carel Weeber op San Sebastian, conform zijn stelling: ‘als het maar vaak genoeg wordt gepubliceerd, wordt het vanzelf architectuur’.
Het grote terras dat uitzicht heeft over het Spaanse Water, is overdekt met een voorgespannen witte kunststof membraan, dat een speels effect geeft. Tevens zorgt deze overdekking ervoor dat de warmte buiten blijft. Door het gebruik van louvres en een grote open schuifpui waait de passaatwind gedoseerd door het gebouw. (IMD Mike Koch)
Kikkert-standbeeld bij Jan Sofat:
Kangreu di Hulanda su bunitesa ta despues di su morto, een krab uit Nederland (zeekrab) krijgt zijn schoonheid na zijn dood. Over de doden niets dan goeds.
Comader rais:
Als je een beetje trots hebt, een beetje karakter, dan vraag je je af wat je zoekt in een land dat neerkijkt op alles met een gekleurde huid.
(Yubi Kirindongo, beeldend kunstenaar)
Iemands vrijheid is niet groter dan zijn fantasie. (Miep Diekmann, kinderboekenschrijfster)
Onder de Tafelberg: you are safe here as a row of houses, gezegde binnen de Engelse kolonie van de Mijnbouwmaatschappij; gebouwd aan Fuikbaai, de zeezijde.