23 minute read

7. Ons grote voorbeeld, dat is Peter Stuyvesant

7. Ons grote voorbeeld, dat is Peter Stuyvesant1

1954 Peter Stuyvesant College, ontwerp Ir A. de Vries, D.O.W. Dienst Openbare Werken.

Niemand zo werkzaam als hij Wie had meer macht dan, wie had meer kracht dan Peter Stuyvesant Laat ons dan worden als Stuyvesant, moedig en sterk Dan staan wij klaar, gereed voor ’t grote toekomstwerk Wij leven thans nog in blijde jeugd op de A.M.S. Lang duur die vreugd, lang leve onze A.M.S.

A.M.S.-lied, tekst Greet Vermeulen

1 Geboren Pieter, later door hemzelf veranderd in Petrus, door de Amerikaanse geschiedschrijvers verbasterd naar het Engels-fonetische Peter.

Peter Stuyvesant, organizer of the first volunteer firemen in America (US Postage stamp)

Deze koene, onverschrokken Fries uit Peperga (Friesland) werd door de West Indische Compagnie in 1643 tot ‘Directeur-generaal’ benoemd van de zogenoemde ABC-eilanden, Aruba, Bonaire en Curaçao, waar hij werd gestationeerd in Willemstad. Het uitbreiden van de ‘belangen’ - zoutwinning, kleurstof, maar vooral ook slavenhandel - van zijn principaal voerde hem onder meer naar de bovenwindse eilanden. Waar hij ten tijde van zijn mislukte verovering van Sint Maarten op de Spanjaarden, zijn rechteronderbeen door een vijandelijke kanonskogel verloor. Wij waren als kinderen op de lagere school tijdens het verhalen over die ongetwijfeld heldhaftige, maar mislukte zegetocht gefascineerd waar dat onderbeen na het dichtschroeien van de bovenbeenstomp, zou zijn gebleven. Door de geschiedschrijvers werd meer gespeculeerd over de houten prothese waarmee hij zich daarna verplaatste. De legende wil dat zijn privérijkdom in zilveren banden zat, geschoven rondom de kern van deze houten poot. Deze vermeende schat is na zijn dood in de omgeving van Nieuw Amsterdam in 1672 niet teruggevonden, en is dat nog altijd niet.

Een ongemakkelijk, streng en zelfzuchtig mens, zoals opgetekend in de annalen, van huis uit zoon van een gereformeerde dominee. Die allereerst de economische belangen veiligstelde ten koste van de autochtonen, de religies van anderen daarbij niet ontziend. Nadat hij was overgeplaatst naar Nieuw Amsterdam, het huidige New York, ging hij de strijd aan met de Indianen in de zogenoemde perzik–oorlog, ontketend nadat een Indiaanse vrouw een perzik van een kolonist had gepikt, althans in de ogen van de laatste. Eerder liet hij de religieuze leider van de Quakers in het openbaar een lijfstraf ondergaan, ter publieke vernedering van deze religieuze minderheidsgroep. Bepaald racistisch xenofoob was hij - zelf amper enkele jaren

daarvoor als nieuwkomer binnengedrongen - getuige zijn reactie op de instroom van joodse emigranten:

“Het minderwaardig ras, hatelijke vijanden en godslasteraars van Christus mogen niet toegelaten om deze nieuwe kolonie te besmetten en last te veroorzaken”.2

Hij werd hierop tot de orde geroepen door de Heren XIX in Nederland, waarbij onduidelijk is of dit uit hun zakelijke eigenbelang voortkwam. Of dit inderdaad uit waarlijk religieus gedogen was, waar de Nederlanders toen om bekend stonden? Of dat mededogen voor de buitenwereld kunstig pretendeerde? De Nederlandse kolonisten kwamen er overigens niet altijd negatief vanaf waar het om hun tolerantie ging. Zoals volgens de Encyclopedia Britannica: ‘Dutch families joined the festivities, dancing with the Negroes’ tijdens religieuze feestdagen. De Engelsen zouden na de overgang van Nieuw Amsterdam naar New York het interraciaal dansen vervolgens weer ontmoedigen. Wel heeft Stuyvesant substantieel bijgedragen aan het economische succes van de Nederlanden in die tijd, getuige ook de ruil die werd gemaakt met de hertog van York. Nederland verkreeg het vruchtbare Guyana, het latere Suriname, en Brazilië als nieuwe wingewesten. Het bijzondere is dat nog altijd zijn naam en faam door een straatnaam, borstbeeld en gedenkplaat in down town Manhattan wordt gememoreerd. Zijn halsstarrige houding tegen andere religies zou als omgekeerd effect hebben gehad dat daarmee de basis werd gelegd voor de vrijheid van godsdienst. Als een van de belangrijkste overtuigingen van het latere Amerikaanse volk, zoals verankerd in de grondrechten van de Verenigde Staten. Kennelijk droeg hij ook bij aan de beeldvorming van heldendom: het Duitse tabaksconcern Reemtsma baseerde er in de twintigste eeuw zelfs een succesvol

2 Door de eeuwen heen bestond dit open antisemitisme, ook in Stuyvesants tijdsgewricht.

In dat opzicht week hij - in alle verwerpelijkheid, ter vermijding van misverstanden - niet sterk af van de ‘gangbare opvattingen’.

sigarettenmerk op. En de vrijheid, de hang naar verre horizonten en een comfortabel leven: een Nederlandse pensioenverzekeraar ‘penetreerde’ de markt met succes op basis van de slogan over ‘het Peter Stuyvesantgevoel’. Hoe raadselachtig is het paradigma van de massacommunicatie?

Tur loke orea tende, boka no mester ripití, alles wat de oren horen, moet de mond niet herhalen.

De eerste Algemene Middelbare School werd in 1941 op de Antillen gestart als vervolg op de M.U.L.O. (middelbaar uitgebreid lager onderwijs). Mede omdat er geen verdere opleiding in Nederland mogelijk was door het isolement ten tijde van de oorlogsjaren. De school groeide gestaag onder de bezielende leiding van meester Meijer en werd vervolgens omgebouwd tot een Hogere Burger School met drie richtingen (A, B en C, voor de onderwijzersopleiding). Niet nadat de nodige strijd was geleverd met de Rooms-Katholieke kerk, i.e. Mgr. Verriet, over de wenselijkheid van ‘neutraliteit’ van dit middelbare onderwijs. Uiteindelijk toch met ‘gemengde’ klassen: in tegenstelling tot het katholieke onderwijs op het Maria Immaculata (alleen meisjes) en Radulphuscollege (alleen jongens). In 1954 werd het nieuwe moderne strakke gebouw langs de Schottegatweg bij Biesheuvel opgeleverd. Zodoende kon het onderwijscurriculum verder worden uitgebreid met een Middelbare Meisjes School en Gymnasium. Het gebouw werd ingeklemd tussen een plantage en de psychiatrische inrichting Rustoord; geen instelling zoals die ‘correcte’ aanduiding pas veel later in zwang kwam. Weer later omgedoopt tot Klinika Dr. Capriles. Wie heeft bedacht de school te vernoemen naar deze flibustier3 Peter Stuyvesant, is onduidelijk. Eerst werd nog gedacht aan het vernoemen naar P.H. Maal als grote voorvechter van het middel-

3 Afgeleid van het woord vrijbuiter: boekanier, zeeschuimer of zeerover, die wel of niet gelegitimeerd door een kaperbrief van de handeldrijvende, imperialistische naties zoals

Spanje, Engeland en Nederland, het Caraïbisch gebied afstroopten.

baar onderwijs op de Antillen, maar kennelijk sprak die naam qua heldhaftigheid niet zo aan. Of was het zijn oproep na de oorlog via een advertentie in de krant dat hij op zoek was naar een ‘Soekarno’ voor de Antillen, die hem diskwalificeerde bij de gevestigde orde? Wel is duidelijk dat koningin Juliana de gulle geefster was van het standbeeld van Stuyvesant. Reden dat het bronzen gevaarte van Pietermaai naar de voortuin van het net afgebouwde PSC-college werd verplaatst, voorafgaand aan haar komst in 1955. Het nieuwe gebouw was van een streng ontwerp. Zeker ontzag inboezemend bij ons eersteklassers, die zoals ik nog een korte broek droegen. Een ontwerp met oog voor een belangrijke functionaliteit van het onderwijs in de tropen: de open, overdekte gangen aan de windzijde en de diep verzonken glaskantelramen aan de westzijde droegen in natuurlijke zin belangrijk bij aan de koeling van het gebouw. Met voor die tijd ruime klaslokalen en rustgevende tinten, overwegend wit en groengrijs tegelwerk. Dat principe gold alleen niet voor het trappenhuis en het bovenste klaslokaal aan de kopse kant van het gebouw, dat geheel in glas werd uitgevoerd, pal op de westzijde. Met grote tuimelramen weliswaar, maar na het middaguur was het daar niet meer te harden.

Tin mas loko ta kana afó, ku tin den Montekristu, er zijn meer gekken buiten op straat dan in Rustoord.

Vraag is of die bovenste ruimte ooit was bedoeld als lesruimte, of ging men ervan uit dat het lesgeven vroeg in de middag zou eindigen? Allereerst kregen wij daar in mijn eersteklasjaar in 1963 tekenles. Wij mochten als vrije opdracht een klasgenoot uitkiezen en van hem of haar het portret in waterverf aan het papier toevertrouwen. Een voor mij praktisch onuitvoerbare opgave door gebrek aan creatief talent, maar ik voldeed met toewijding aan deze opdracht. Het legitimeerde mij om mijn eerste heimelijke liefde langdurig te mogen aankijken. Zonder al te opvallend te zwijmelen. Later zou

deze tekenruimte intern verhuizen naar het klaslokaal vlak naast de ingang aan de oostkant van het tweede gebouw, bestaande uit geschakelde gelijkvloerse klaslokalen. Die waren specifiek ingericht voor de technische vakken biologie, natuur- en scheikunde. In amfitheateropstelling met grote werktafels met hardhouten tafelblad, geplaatst voor het drieledige schoolbord. De leraren liepen daartussen als gekooide tijgers heen en weer. Of deden aan de voorkant de proeven, met bunsenbranders, erlenmeyers, grote glazen potten met zuren, basen en magische attributen. Zoals een lange glazen staaf met een geprepareerd kattenvel voor het opwekken van statische elektriciteit. Achterin de klas hadden wij uiteraard in het Papiaments erotisch commentaar op de wijze waarop het glas met het vel werd ‘opgewreven’. Twee halve Maagdenburgse bollen met kraanaansluitingen voor de vacuümpomp waren voor ons pubers eveneens aanleiding voor niet mis te verstane vergelijkingen, die Otto von Güricke niet had kunnen bevroeden. Een kwikbad met glazen stijgpijp voor de uitleg van het horror vacui volgens de Wet van Torricelli. Met een scheikundeproeflokaal en een werkplaatsvoorziening voor onze amanuensis Egberts, gekenmerkt door zijn van nature altijd getormenteerde blik van permanent naderend onweer. Op een kritisch moment zou de watertoevoer van het laboratorium niet hebben gewerkt en verloor hij enkele vingers na een mislukte zoutzuurproef. Dat was tenminste het verhaal dat de ronde deed onder ons scholieren. Je deed er verstandig aan daarover geen flauwe grappen te maken. Ook niet als zijn proeven op de grote houten tafel onder toeziend oog van de natuurkundeleraren Blok of Roth weer eens dreigden te mislukken. Vervolgens werd de dominee naar de stralende, maar gloeiendhete broeikas bovenin het hoofdgebouw verbannen. De godsdienstles was niet verplicht - de ouders konden daarom verzoeken - zodat het merendeel van ons pre-pubers weinig drang ondervond om scherp bij de les te blijven. Het was er altijd benauwd en het opdreunen van Genesis tot en met Maleachi ervoeren wij niet als een grote uitdaging. Rechts van onze moeizaam

voortploeterende docent keken wij uit op de eerste vierbaansweg van het eiland. De verbindingsader rondom het Schottegat, waar wel 80 kilometer per uur mocht worden gereden. Terwijl direct naast de weg in de stoffige berm werd gestopt om passagiers op te pikken, of een praatje te maken, soms nog half op de rechter asfaltbaan staand. Zeker in de regentijd ter omzeiling van de plassen met rode, zuigende modder. Onder ons raam was een rechthoekig pleintje met transformatorhuis aangelegd, waar het verkeer werd gescheiden naar de ingang van Rustoord dan wel van onze school. Een keer hadden wij een echt goede reden om de les te onderbreken, toen wij een paar ‘broeders’, verplegers in witte jas, achter een patiënt aan zagen rennen, die ondanks de omheining en een bewaakte poort kans had gezien om aan de verpleging te ontsnappen. Een deerniswekkende suïcidale, dolende ziel die duidelijk van plan leek zich voor de auto’s te gaan werpen gezien zijn vluchtpad recht op de snelweg af. Als in een tackle bij een rugbywedstrijd ging hij net op tijd neer, dankzij de broeder die zich op zijn benen wierp. Wij griezelden ondertussen ontzet na - zittend op onze ongewilde tribune van de ondergang - wat er zou zijn gebeurd na impact met de loodzware, uiterst solide gebouwde Amerikanen uit de jaren vijftig.

In de fraai aangelegde halfronde voortuin stond Peter Stuyvesant in vol bronzen ornaat op een hoge sokkel met martiale, boosaardige blik fier met de hand aan zijn staf opgesteld voor de fel in de zon schitterende glaskolos achter hem. Als ware het zijn nog altijd lijdzaam volgende troepen. Elk examenjaar werd hij dan eind mei omringd door opgetogen, luid joelende scholieren, die net hadden gehoord dat ze waren geslaagd. Elk jaar weer de obligate groepsfoto, met de blij tevreden ogende rector Van der Kolk en zuinig glimlachende conrector Heitzman. En na hen nog vele generaties directeuren. Sommigen van ons probeerden dan - geheel puberaal dus passend voor die leeftijdsfase - in contrast een punt te maken door opzettelijk wrevelig of korzelig te kijken. Bij het opkomen van de

Provobeweging in Amsterdam halverwege de jaren zestig werd dit op Curaçao op ludieke wijze lokaal ‘vertaald’ tijdens het eindexamenfeest: het standbeeld werd omhangen met Provo-teksten en beklommen door feestende geslaagden. Overmoedige stervelingen in witte kleding met in een chloorbad witgebleekte ketsen die respectloos op Peter Stuyvesants bronzen schouders gingen zitten. Dit tegen de zin van de rectores overigens, maar ze gedoogden het: intussen als oude rotten in het vak als geen ander aanvoelend dat nieuwe tijden in aankomst waren, zelfs op dit toen nog ogenschijnlijk vredig duttende eiland in de tropen. Zij het van geheel andere orde dan ooit gedacht, naar zou blijken op 30 mei 1969. Verschillende leraren zagen de grap in van deze lokale interpretatie van de Nederlandse Kabouterbeweging. Nadat ze eerst op een schavot op het binnenplein van onze school verbaal waren terechtgesteld, werden ze geheel ‘anti-autoritair’ met een spandoek ‘gedwongen’ door de binnenstad te lopen.

Holland: een land dat zijn naam niet gestolen heeft. (Jan Cremer)

Deze nieuwe lichting Nederlandse leraren kwam in de jaren zestig aan op het Peter Stuyvesant College. Een aantal met linkse idealen die werden gemarkeerd door de Parijse studentenrevolte en de Maagdenhuisbezetting in Amsterdam. Adepten van grote sociale verschuivingen in de Nederlandse samenleving, die een nieuw tijdperk van de naoorlogse jaren inluidden. Zij waren gedreven, enthousiast over hun vak en bevlogen bezig hun ideeën over te dragen aan hun leerlingen. Ze bliezen ‘extracurriculaire’ activiteiten weer nieuw leven in. Het boek Skein (cool, stoer) kwam tot stand over ‘onze’ school, mede door de inzet van een aantal leerlingen met geheel verschillende sociale achtergronden. Het werd zodoende een historische momentopname, een dwarsdoorsnede in tijd over de populatie van deze school. En het spektakeltoneelstuk Shakespeare’s Midsummer Night’s Dream werd opgevoerd in de openluchtbios-

coop van de Shell. Er werd een debatingclub opgezet en een film met en door de leerlingen gemaakt. Met beperkte middelen, maar vol overgave en passie.

Nieuwe leermethoden en nieuwe lesboeken werden ingevoerd. Met aangescherpte Nederlandse beoordelingsmaatstaven van repetities, opstellen en spreekbeurten. Verbouwereerd zaten wij elkaar aan te kijken in de derde klas toen de eerste krachtmeting had plaatsgehad. Met strakke blik keek onze leraar Nederlands, Boukema, ons aan bij het teruggeven van onze repetitieblaadjes. Op een enkele na (met magere zeventjes, zesjes) had hij iedereen een onvoldoende gegeven. Zelf ook niet helemaal wetend wat hij met die situatie aan moest? Of was dit zijn methode om ons - letterlijk - aan de les te krijgen? Zou hij zich op dat moment ook hebben afgevraagd waaraan hij was begonnen? Wij leerlingen maakten ons in elk geval zorgen: het was gedaan met de rust, er moest worden gewerkt. Zo werden wij ingewijd in de - niet mis te verstane middeleeuwse licht erotische - teksten van de historische klassieker Galathea siet den dach comt aen van Hooft. Met evenzoveel plezier werden de sociale achtergronden van Elsschots Lijmen / Het been ontvouwd, voor ons in deze tropische setting een volstrekt andere wereld. Letterlijk. Maar op zijn sterkst was onze leraar Nederlands toen wij bij de contemporaine ‘kritiese’ schrijvers als Mulisch of Hermans aanlandden. Zij die de muffe naoorlogse Hollandse burgerij hardgrondig wisten wakker te schudden.

Elke maandag als wij om iets na achten begonnen met het gortdroge boekhouden en handelsrekenen, vrolijkte klasgenoot M. ons achterin de klas op met een verslag over zijn amoureuze weekend. Opgeluisterd met slurp-, zuiggeluiden en andere onomatopeeën kregen wij een beeldende rapportage van zijn vermeende heldengeslachtsdaden. Naar zijn eigen volle overtuiging bedreven in de zee, in de auto, in een grot, overal maar niet in een saai bed thuis. Wij

herkenden een Antilliaanse variant op Ik Jan Cremer, de gelegaliseerde Nederlandse pornoliteratuur die het ogenschijnlijk puriteinse, maar feitelijk verholen promiscue eiland had veroverd. Het boek met de held op zijn Harley op het voorkaft mocht zelfs door mijn zus als ‘examenliteratuur’ voor Nederlands worden opgevoerd. Met instemming van mijn intussen steeds liberalere ouders. Dat onze klasgenoot al die teksten paraat had, was te danken aan Boukema. Een van zijn opdrachten aan de leerlingen was om een opstel te schrijven, beginnend met ‘Ik’. IJverig had M. de erotische passages uit Cremer overgeschreven, maar had niet gerekend op de ‘vriendelijke’ uitnodiging van Boukema om zijn ‘eigen’ geestesproduct voor de klas te komen voorlezen. Met vuurrood hoofd, onder luid snikkende, huilend lachende medeleerlingen werd hij gedwongen zijn hele epistel te declameren. Plagiaat is van alle tijden, ook door Cremer zelf over de oudste handeling der mensheid.

Pa dal un kacho, no sa falta palu, om een hond te slaan is altijd wel een stok te vinden.

Niet alleen werden de leerlingen gestimuleerd om kritisch na te denken. Ook de literaire Antilliaanse samenleving, gewend aan de enigszins ingesufte ‘Antilliaanse Cahiers’, werd deelgenoot gemaakt van de nieuwlichter-opvattingen van Boukema en de zijnen. Daartoe werd het literair tijdschrift PIKA, als in ‘scherp’, promèntè, ook ‘stekel’, driehoekige doorn van geelbloeiend onkruid, opgericht. Met drie redacteuren van zoals dat heette ‘Europees Hollandse’ afkomst. Doel van de redactie was kort samengevat:

Heilige huisjes zijn er om tegen aan en zo mogelijk omver te schoppen (als u er nog een paar hebt, hier er mee). Kruipt u er in en doet u de deur op slot, dan bent u een schijthuis in het kwadraat en hoeven we u al niet eens meer te kakken te zetten. Als dit laatste zinnetje u geërgerd heeft, bent u de ideale PIKA-lezer.

Analyserende boekbeschouwingen werden geschreven over de Antilliaanse schrijvers van naam en faam zoals Cola Debrot, Boeli van Leeuwen en Luc Tournier, alias Chris Engels. Daar waar in het verleden in de Antilliaanse samenleving eigenlijk alleen met gepaste trots werd gesproken over de naoorlogse literaire prestaties van hun eigen landskinderen. Terwijl deze Nederlandse nieuwkomers de literatuur van de zegevierende Nederlandse schrijvers als Mulisch, Wolkers en Hermans impliciet tot de standaard leken te hebben verheven. Hoewel het net uitgekomen boek De hond met de blauwe tong van Wolkers en een studie van Dr. Hermans over Fidel Castro op z’n minst zo scherp werden beoordeeld. En het was, net zoals in Nederland overigens, wennen hoe er openlijk over sodomie (Van het Reve) of pornografische sex (Cremer) werd geschreven. Deze nieuwe toon van buitenstaanders, enerzijds badinerend en anderzijds heel direct, werd als ‘fresku’, vrijpostig, bestempeld. Was het een verkeerde inschatting van de Antilliaanse volksaard, door Nederlanders wel aangeduid met te lange tenen? Een ongelukkige samenloop in een tijdsgewricht waarin nu net werd geworsteld met het niet-verwerkte verleden? Het blad kwam uit tijdens de opmaat van grote culturele verschuivingen op de Antillen; een periode dat schrijven in de eigen landstaal Papiaments nog niet gebruikelijk was. René de Rooy was daarmee al wel gestart in de jaren vijftig, maar zijn tijdschrift Simadan, Oogstfeest, verdween na twee edities. Pas in de jaren zeventig zou de stroming ‘Di nos e ta’ doorbreken, het is van ons, waarin men trots werd op het in ‘eigen’ taal geschrevene. Groot succes had Frank Martinus Arion, die met zijn debuutboek Dubbelspel diepgaand inzicht gaf in de Antilliaanse samenleving. Die met zijn boeken, waaronder Afscheid van de Koningin, als literator wist door te dringen in het afgeschermde boekenwereldje in Nederland. Overigens nog wel geschreven in het Nederlands …

In elk geval haalde de nieuwbakken Nederlandse redactie de hoon over zich heen van de Antilliaanse redacteuren van de in die ja-

ren zestig eveneens opgerichte Antilliaanse, deels literair georienteerde tijdschriften. Vitó, Kambio en Ñapa voerden alle op hun eigen wijze en voor eigen parochie zo hun strijd. Van puur literaire beschouwingen over het werk van de net nieuw opkomende generatie Antilliaanse schrijvers tot aan het indoctrineren van militant linkse ‘zwarte’ idealen. Stanley Brown, hoofdredacteur van Vitó, Plantagebewaker, schuwde dan ook het openlijk defameren van onder anderen Boukema niet. Naast de affichering ‘cultuurkoloniaal’ kreeg hij van Brown - omdat hij in landhuis San Sebastian, een eeuwenoude plantage op het platteland van West-Curaçao woonde - de bijnaam ‘landhuismandarijn’. Met een venijnige, misschien toch wel geestige sneer naar het net uitgekomen boek van Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur? Over de geest van die tijd van uitdelen en incasseren merkte Boukema 45 jaar later op (“schelden hoorde er nu eenmaal bij”) dat ondanks deze publieke verkettering, zij het eigenlijk wel met elkaar konden vinden waar het hun maatschappijkritische houding betrof.

Pica (medische betekenis): zucht naar het consumeren van nieteetbare dingen.

In de stijl van Bericht aan de rattenkoning van Mulish permitteerde de redactie van PIKA zich ook een vitrioolspottende - ongetwijfeld naar opvatting van het Antilliaanse politieke establishment - gezagsondermijnende, ‘advertentie’. Dit naar aanleiding van het regeringsbesluit om een bevolkingscensus van het eiland te koppelen aan een voor het eerst op de Antillen te introduceren verplicht identiteitsbewijs. Ongetwijfeld zou de associatie van het Duitse schrikbewind met een regeringsleider in Nederland ook geheel verkeerd zijn gevallen.

Ondanks de dwingende idealen van de rebellerende hippiegeneratie: ‘alles moet toch gezegd kunnen worden’ en ‘recht op vrijheid van het individu en verzet tegen overheidsinmenging’. Maar dat zou waarschijnlijk niet hebben geleid tot enige extra commotie, gezien de algehele atmosfeer van het zich afzetten tegen de naoorlogse regerende elite en gevestigde burgerij. Op Curaçao werkte dat anders. Uiteindelijk zou het schoppen tegen heilige huisjes na zes edities eindigen, met # 7 als laatste uitgave: een leeg format. Op de roze (!) voorkant stond ‘gecensureerd’ gedrukt, de overige pagina’s bleven onbeschreven. Door meervoudige oorzaken. De katholieke drukker zou de soms godslasterende inhoud niet meer willen drukken4. Te weinig abonnementsinkomsten? Of was de lol er gewoon af bij de redactie? Met tomeloze energie en vol overgave had Boukema zich op dit eiland geworpen om het te doorgronden. Zoals het opzoeken van de kunstenaars Ocalia en Nepomuceno, gevolgd door het verzamelen van hun kunstwerken. Het engageren van lokale schrijvers, met uitzondering van de kluizenaar Tip Marugg die onbereikbaar bleef voor eenieder. En het meespelen in Heijermans’ toneelstuk De Wijze Kater, samen met Henk van Ulsen. Door het regelmatig drinken van een ‘kèlki rom’, kelkje rum, met de plantagebeheerder van San Sebastian, probeerde hij de volksaard van de bewoners van Willibrordus te doorgronden. Hij organiseerde mede de lezingen van W.F. Hermans, die Curaçao aandeed in 1969. En maakte een rapportage voor Vrij Nederland over de opstand in 1967 op Anguilla, waar de bevolking streed om haar afhankelijkheid van St Kitts & Nevis in te ruilen voor het rechtstreeks ‘mogen’ vallen onder Brits gezag. Voorbodes van een staatkundig traject dat de Nederlandse Antillen daarna ook zouden doormaken. Boukema verliet na de rellen in 1969 het eiland, niet gedesillusioneerd maar wel een bijzondere levenservaring rijker. Hij zocht zijn toekomst - na een intermezzo bij

4 Dat blijft de vraag: de fraters van Scherpenzeel die - soms ook moeilijk opvoedbare - kinderen opleidden in technische vakken, waaronder het drukken, waren zo commercieel dat ze zelfs het erotische woordenboek Dikshonario Erótiko van Tip Marugg drukten …

de Nederlandse Journalistenschool - aan de universiteit van Jakarta in Indonesië.

Trabou di pia di palu5, werk van een houten been: overbodig nutteloos werk.

Het Statenlid Wiels stelde in 2011 dat Peter Stuyvesant als misdadiger diende te worden gekwalificeerd. Daar waar in de jaren vijftig nog generaties Antillianen op de geboortedag van Stuyvesant naar zijn beeld op Pietermaai togen om het AMS-lied te zijner glorie te zingen. In smetteloos wit gekleed, onder tromgeroffel, met fier wapperend vaandel werd dan na een korte toespraak een krans gelegd. Waarbij de ceremonie werd afgesloten met een krachtig gescandeerd “lang leve de Aa-eM-eS”. Een halve eeuw later is zijn standbeeld op onverklaarbare wijze verdwenen. In een weekend werd het met kettingen van de sokkel getrokken. Smadelijk tuimelde zijn bronzen reïncarnatie in het stof van het grindbed rondom de sokkel, werd op een truck getakeld en in stilte afgevoerd. En is sindsdien onvindbaar. Helmin Wiels gaf daarna als commentaar “Pas als het standbeeld van Juliana is weggehaald, kunnen we spreken van een onafhankelijk land”. Mijn middelbare school is intussen vernoemd naar Alejandro Paula, voormalig leraar maatschappijleer van het PSC, later rector van de Antilliaanse universiteit, filosoof en premier. Een waardig eerbetoon aan de verdiensten van deze prominente burger. Maar werd daarmee recht gedaan aan het verre verleden? Hoe lang gaat het duren voordat met het daarna volgende ‘verleden’ wordt afgerekend? Wordt eerst het borstbeeld van Wilhelmina verwijderd zoals dat recht tegenover het oude Statengebouw staat? Gevolgd door het verwijderen van Juliana op het naar haar vernoemde plein?

5 Palu betekent ook boom, mogelijk refererend aan de keiharde boomsoorten op het eiland zoals de Kibrahacha, letterlijk vertaald ‘breek de bijl’. En de Wayacá, pokhoutboom waarvan het hout werd gebruikt voor het wrikboord op de achtersteven van de bootjes die de stadsbewoners van het Rif naar Punda en Otrobanda overzetten. Ook toegepast als slijtvaste draaischijf binnenin de houten katrollen van zeilschepen.

Daarna het standbeeld van Dr. Da Costa Gomez op het voormalige Helfrichplein vervangen, waar gouverneur-generaal Helfrich al op zijn beurt plaats had gemaakt?

Wij ontlenen onze autoriteit aan God en de West Indische Compagnie, niet aan de plezieren van een paar onwetende onderdanen. (Peter Stuyvesant?)

Op Curaçao wordt intussen gesproken over de ‘fukú’, vloek die rust op het verwijderen van het standbeeld van Peter Stuyvesant. Niemand wil aangeven waar - de restanten van?- zijn standbeeld zijn gebleven en zelfs de best ingewijde journalisten houden hun kaken stijf op elkaar geklemd. Immers, het is met alle direct betrokkenen niet goed afgelopen: één heeft zijn onderbeen verloren, één is vermoord en één is volledig aan lager wal als ‘choller’, junk, geëindigd

Hodie mihi, cras tibi: heden ik, morgen gij?

Kada kochino tin su sabado, ieder varken heeft zijn zaterdag (slachtdag).

In het kader van de merkbevestiging is veiligheidshalve toch maar gekozen voor de associatie met de voorganger, het ‘voormalige’ Peter Stuyvesant College?

Visie 2013 van de KAP: ‘Het openbaar onderwijs op het KAP richt zich op een brede vorming van leerlingen opdat deze zich kunnen ontwikkelen tot intellectueel vaardige, multi-inzetbare en sociaal weerbare (wereld-)burgers in een snel veranderende multiculturele informatiesamenleving. Deze vorming vindt plaats op verschillende niveaus: 1. Intellectueel niveau, waarbij de leerling wordt opgeleid voor het behalen van het HAVO- of VWO-diploma. 2. Geestelijk niveau, waarbij waarden en normen centraal staan. 3. Sociaal-maatschappelijk en sociaal-emotioneel niveau, waarbij het doel is het vormen van evenwichtige, zelfstandige, proactieve, mondige, verantwoordelijke burgers die gedisciplineerd met regels kunnen omgaan en die vanuit een maatschappijkritische houding een positieve bijdrage willen leveren aan de maatschappij.’

Provo ziet zich voor de keus gesteld: desperaat verzet of lijdzame ondergang (Kabouter Roel van Duijn).

Lerarenkorps van het PSC 1969: Wij zijn Jongens van de West, Wij kennen geen verdriet, treuren, zeuren niet, zingend door het leven blijft ons streven.Trara Tjoela enz. (Zangbundel voor Curaçao)

Pater Brenneker geknipt uit kerosineblikken door Maximiliano Nepomuceno, werknemer van de Shell. Pater Brenneker ontdekte ‘Nepo’s talenten en zette hem aan tot een uiteindelijk bescheiden, subtiel oeuvre.

Toen W.F. Hermans dit leeuwtje van Nepo zag in de met olielampen verlichte sala van landhuis San Sebastian, maakte hij een foto, die later op het kaft van zijn Houten Leeuwen en leeuwen van goud prijkte. De thematische hoofdstukken over de periode 1963 – 1979 vatte hij samen als “de afbraak van de taboes”. (Collectie H.J. Boukema)

Curaçao, Corsau Panorama door Ocalia’s ogen: E tabata para manera un yu sin mama, hij stond er als een kind zonder moeder.

De fiscus antwoordde dat men eerst tot ‘dwanginvordering’ zou overgaan en dat zonodig bij gebleken ‘onvermogen’ de aanslagen tot afschrijving konden worden voorgedragen. In zijn beginjaren verkocht Ocalia zijn werk (de Emmabrug, Avila die hij vele malen reproduceerde) ad 25 NAf aan cruiseschiptoeristen. Al snel liep dit op tot 200 NAf in de jaren zeventig voor een schilderij op bestelling. De waarde van verschillende topstukken is nu € 45.000,-.

This article is from: