6 minute read
PASEN: LOSLATEN WAT NIET-GOD IS! DR. PETER VERBAAN
PASEN: LOSLATEN WAT NIET-GOD IS!
Met een groep predikanten op weg naar Pasen lazen we over het eerste grote gebod. Luther zet daar in zijn grote én kleine catechismus – welke behoren tot de belijdenisgeschriften voor de Protestantse Kerk in Nederland – mee in. Het gaat terug op onderricht dat hij geeft aan predikanten in 1529 met het oog op de verkondiging. Ruim vierhonderd jaar later, in 1933, grijpt Karl Barth op deze voordracht van Luther terug als hij wanneer Hitler aan de macht komt gaat schrijven over ‘het eerste gebod als theologisch vertrekpunt’. Wat leren wij weer honderd jaar later en opnieuw aanbeland in roerige tijden, daarvan?
Het blijft een geweldige rake openingszin, waarmee de Tien Geboden beginnen. Het hele vervolg hangt feitelijk in de lucht wanneer deze openingszin er niet bij wordt gedacht of gelezen. De opgave klinkt niet dan vanuit de gave. De geboden beginnen met God, die eerst zich als Bevrijder heeft getoond voordat hij als wetgever naar voren komt. Het is de kern van het joodse Paasfeest: ‘Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij hebt bevrijd’. Daarmee is zijn wezen in het joodse en christelijke hoogfeest van Pesach/Pasen getekend!
WAT IS EEN GOD
Die opening van de Tien Geboden roept twee vragen op: wie is deze God en wat is eigenlijk een god? De eerste vraag kun je beantwoorden door de hele weg van Israël uit Egypte erin en erachter te horen. Een weg die verder gaat, door de woestijn heen, op weg naar het land van melk en honing. Op de tweede vraag antwoordt Luther: ‘een god is datgene waaraan je je hart verpand hebt en waaraan je je toeverlaat’. Deze kwestie is uiterst actueel. Onlangs werd bekend dat het grootste deel van de Nederlandse bevolking inmiddels niet meer gelooft in of aan een god of godheid. Je kunt met andere woorden ook in eigen kring niet zo maar met bij God beginnen of met ‘God’ met de deur in huis vallen, alsof dat een bekende grootheid is! Je moet eerst ruimte kunnen laten aan de vraag wat god in elk geval niet is... Luthers antwoord doet modern aan: Een god is dat, waarvan je alles verwacht en waarheen je kunt vluchten om aan het kwade dat je in je bestaan bedreigt, te ontkomen. Dus is ‘een God hebben’ een zaak van vertrouwen. De vraag naar een god is dus een vraag naar het hart. Geen kwestie van een juiste ‘leer’, maar een persoonlijke, existentiële vraag. De mens maakt zijn eigen afgoden, Calvijn zal later stellen: de mens is een voortdurende afgodenfabriek. Maar wat is dan het verschil tussen God en de afgod? Op grond van de aanhef van de Tien Geboden is deze vraag volgens Luther nog niet te beantwoorden. Daarvoor doet hij een onderzoek naar het hart van de mens, hij laat zien hoe godsvertrouwen werkt en ook op een hoe breed levensterrein het werkt.
DATGENE WAAROP JE JE HART ZET
Luther gaat in op de ‘de meest voorkomende afgod op aarde’: de Mammon. Je waant je zo veilig als zat je in het paradijs zolang je erover beschikt, je bent vol benauwdheid en voelt je van god verlaten als je zonder zit. Luther maakte in zijn tijd de opmars van de vroegmoderne geldeconomie mee, en juist omdat hij daar vanuit zijn standpunt, dat van de kleine boer en de kleine burger, zo van gruwde, was hij een scherp waarnemer (die zelfs in Das Kapital van Karl Marx veelvuldig werd geciteerd (!). Het zit Luther zo hoog, dat behalve in de uitleg van het zevende gebod – Gij zult niet stelen – het nu ook in de uitleg van het eerste al aan de orde komt. Het gaat hier niet om een kwestie van de ‘tweede tafel’ alleen, de verhouding tot de naaste, het menselijk onvermogen tot vrijgevigheid alleen. Maar daarin blijkt juist, dat het eerste gebod in het geding is: de vraag naar God of afgod. Wie op geld en goed vertrouwt, levert zich uit aan een schijnwereld, waarin je zo maar alles kunt verliezen waarop je had gebouwd. De Mammon kun je vertrouwen, precies zo lang als je hem ‘hebt’. En dat is nu juist anders bij die God die Israël uit Egypte bevrijdt, een volk dat ‘niets’ had en toch werd verhoord.
HET GOEDE VAN GOD ONTVANGEN
Vervolgens stelt Luther dat de valse
godsdienst hangt aan deze wereld, maar dat het ware geloof het waagstuk is om het vertrouwen op deze aarde te kunnen loslaten. Luther zegt het zo: het gaat er om, alleen op God te vertrouwen als degene die Hij bewezen heeft te zijn: ‘de eeuwige bron van overstromende goedheid, van wie alles wat goed is en goed heet afkomstig is’. In de Duitse taal is het woordje ‘Gott’ van oudsher verwant aan het woordje ‘gut’. Wat een mens zoekt is dit goede, dat hem te hulp komt in alle gevaren die het leven bedreigen. Het vertrouwen in God bestaat hierin dat een mens kan afzien van iedere poging tot beheersing van dit geschenk van het goede. Het kan God waarlijk God, de gave waarlijk gave kan laten zijn. Het geloof dat hier God ‘heeft’, ‘heeft’ Hem dus louter in de vorm van het niet-hebben, in het verwijzen naar de gave buiten zichzelf. Vervolgens wordt de vraag gesteld, hoe het goede dan op een mens toekomt. Luther: het komt altijd van de kant van een ander op je af. God gebruikt daartoe zijn schepselen. Het koren en gewas van de aarde dat voedsel geeft, de moederborsten die het kind melk schenken, ze zijn niet door mensenhand gemaakt, maar aan mensen gegeven. Hoorden we dus eerst: het hart ‘maakte’ beide God en afgod, nu blijkt dat een mens die een afgod maakt daarin zichzelf, zijn eigen verlangen en zijn eigen productie te zoeken. Terwijl het feitelijk aankomt op het vermogen om uit Gods hand te ‘ontvangen’. En de bereidheid om tegenover de naaste instrument van Gods louter schenkende activiteit te zijn.
PASEN
Luther eindigt met een oproep. Wie is bij machte alles los te laten wat niet-God is? Dat is, bij alles wat op ons afkomt in onze tijd, net als bij Luther en Barth in hun tijdsgewricht, steeds wat vooral van ons gevraagd wordt: los-laten wat niet-god is en vertrouwen op de Levende, Opgestane Heer. Het doet denken aan wat Luther in een Paaslied getiteld Jezus Christus, onze Heiland optekent, hetgeen wij als Gezang 204 in het Liedboek 1973 kennen:
Nu is alles, zonde en doodsmacht, leven, heil in zijn Macht. Hij kan behouden, wie zich Hem toevertrouwden Kyrie eleison.
DE GEWONDE GOD
De Anglicaanse theoloog Samuel Wells verkent de betekenis van Jezus’ kruisiging. Dit centrale verhaal van het christendom komt op pastorale manier in beeld. De voluit theologische wijze van bespreken gebeurt met achttien verwijzingen naar het Oude Testament, de Evangeliën en de Brieven. De kerngedachte van dit boek is: zo zie je, hoe God tot het uiterste gaat om in Christus met ons te zijn. Met als oneliner: Als Jezus zichzelf gered zou hebben, had Hij ons niet kunnen redden.
Een soort conclusie in dit boek is prachtig: wat zie je als je naar je leven kijkt? Zie je een bespotting van Jezus? En dan gaat Wells de mogelijkheden van bespotting langs lopen. Zo laat hij de omstanders aan het kruis niet als figuranten staan, maar als inspirerende mensen, die jou op iets kunnen wijzen, wat je zomaar over het hoofd zou zien. Bij dit boek is een leesplan met vragen en gebeden beschikbaar, wat het geschikt maakt voor een bijbelkring of persoonlijke overdenking binnen én buiten de veertigdagentijd.
Samuel Wells, ‘De gewonde God’. Het geheim van Jezus’ lijden, KokBoekencentrum, Utrecht 2022, 192 blz. , € 20,-
ds. Wim Scheltens