2 minute read
ONZE TAAL
Van de blanke pronkridder en de gesluierde dame
Het is herfst, dus de natuur staat weer vol paddenstoelen van allerlei vorm en afmeting. Elfenbankjes, vliegenzwammen, eekhoorntjesbrood, cantharellen, stinkzwammen, bovisten en boleten schieten als paddenstoelen uit de grond. Ze doen dat omdat een in de grond levende schimmel, het mycelium, zich wil voortplanten: paddenstoelen dienen tot het verspreiden van schimmelsporen. Er zijn veel landen, bijvoorbeeld in Oost-Europa, waar ze met smaak worden gegeten, maar hier in Nederland zijn we er niet zo weg van. Een bakje champignons of oesterzwammen uit de supermarkt is oké, maar zelf plukken in het bos, daar doen we niet aan. We hebben een ‘mycofobe’ cultuur, en van oudsher associëren we paddenstoelen met duivelse praktijken van tovenaars en heksen. De naam verwijst daar ook naar, want ook de pad had in het volksgeloof allerlei kwade eigenschappen. Paddenstoel is de enige benaming die is overgebleven, maar er waren diverse andere oude benamingen die er bepaald niet om logen: duivelskaas, duivelsvlees, duivelsbrood, heksenbrood, heksenvlees, spokenbrood, jodenvlees, hondenbrood, wolvenkaas, paddenbrood en paddenkaas. Overigens was er ook een neutrale benaming, namelijk kampernoelie (van het Oudfranse champegnuel, waar ook champignon vandaan komt). In Nederland is dit woord vergeten, maar in Vlaanderen komt het nog wel voor. Met al die hierbovengenoemde woorden werden in één mep álle paddenstoelen aangeduid: benamingen voor de individuele soorten waren er bijna niet. Waarom zou je ze ook een naam geven? Ze waren het voedsel van de duivel en je had er verder niets aan. Daarin kwam verandering in de 17de eeuw, toen wetenschappers belangstelling kregen voor het plantenrijk, en dus ook voor paddenstoelen. De onderzoekers gaven ze een offi ciële Latijnse naam, maar ook vaak een Nederlandse. Daarbij liet men zich inspireren door de kenmerkende eigenschappen: zo lijkt de stinkparasolzwam op een parasol, en hij ruikt dus niet zo lekker. Inmiddels hebben zo’n vijfduizend soorten (van de ruim achtduizend die in Nederland voorkomen) een inheemse naam gekregen, en er is ook een offi ciële commissie – inderdaad: de Commissie voor Nederlandse namen van paddenstoelen – die de namen offi cieel vaststelt. Het moet een waar genoegen zijn om er deel van uit te maken, want ze verzinnen de prachtigste namen: kronkelsteeltjesmosschijfje, abrikoosgordijnzwam, herculesplooirokje, bittere knolgordijnzwam, halsdoekridderzwam, blozende wasplaat, welriekende sterspoortruffel, gevorkt hoornpluimpje, spateltrilzwam, kristalmosklokje, maagdenpalmschoteltje, appelgeurrussula, forse vezelkop, bleekoranje zalmplaat, vogelveerzwam, goudhartkalkbekertje, parelgrijs grondschijfje en zwartvlekkende rouwridderzwam. De ene naam is nog poëtischer dan de andere, en sommige lijken zelfs rechtstreeks afkomstig uit een sprookje, zoals blanke pronkridder, gesluierde dame, zilveren boomkussen, fraai donsvoetje en toverchampignon. Het benoemingsmotief is niet altijd duidelijk – maar wie maalt daar nou om bij zoveel moois? En vaak zijn de namen ook wél duidelijk: het donsvoetje heeft inderdaad dons aan de voet van zijn steel, en de stinkzwam heet niet zo omdat hij naar vergeetmenietjes ruikt. Overigens is de Latijnse naam van de stinkzwam Phallus impudicus, oftewel ‘onbeschaamde penis’. U mag zelf verzinnen waarom. �
Advertisement
Raymond Noë is (web)redacteur bij ‘Onze Taal’, het grootste Nederlandse tijdschrift voor taalliefhebbers. www.onzetaal.nl