
3 minute read
6. Jaggies op Urk
Er was een tijd, dat zich maar enkele mensen een plezierjacht konden veroorloven. Daar moest ik aan denken, toen via de havenmeester bekend werd dat het bezoek van de recreatievaart aan de Urker haven minder was dan verleden jaar. De foto’s bij het artikel in Het Urkerland van 20 juli jongstleden liegen er ook niet om. Trouwens, vakantie was er voor de gewone werkman toen niet bij, of hij moest het zelfbetalen. Een vissersman moest blijven vissen en de timmerman, hij timmerde door. De onderwijzer, aangenomen op jaarsalaris, had plm. vier weken geen onderwijs te geven, maar moest van zijn safaris vakantie houden. Evenzo de dominee, maar deze kon zich wat meer veroorloven, zoals een huisje huren, maar een zeiljacht was er niet bij. Zo was de situatie tussen 1920 en 1930. Toch kwamen er toen al ‘jaggies’ op Urk. Waar nu de afslag staat, was vroeger de vlettenhaven, in deze buurt moesten de scheepjes in opdracht van de Rijkshavenmeester afmeren. Urk was een voorname haven, want de havenmeester moest minstens een diploma voor stuurman van de grote vaart in zijn bezit hebben, om het ambt van havenmeester uit te voeren. Nu moeten we niet vergeten dat het toen een zeehaven was. De sprang om naar Urk te komen, werd meestal via Enkhuizen genomen. Mijnheer Verkade (van de koekfabrieken uit Zaandam), kwam met zijn kruisertje, bij gunstige wind, vlak onder de kust van Noord-Holland naar Enkhuizen, zo stak oceaanvlieger, Van der Hoop, ook over. Deze kwam elk jaar in de zomer een bezoek aan Urk brengen. Ik herinner me nog, dat hij schijfjes nieuwe aardappels in de beste slaolie bakte op zo’n soort primusje. Voor ons was het een raar heerschap, want hij at daarbij rauwe blaadjes als groente en snipperde daar ook weer rauwe uien overheen, met nog toevoegsel uit allerhande flesjes. Nu we groter gegroeid zijn weten we dat de groente sla was. Voor ons in die tijd onbekend, want we kookten alles. Had mijn opa niet gezegd: “Zeg wat waar is, drink wat klaar is en eet wat gaar is.” Een figuur die ook veel Urk bezocht, was meneerJan. Dit was een zoon van een textielbaron uit Enschede en hij werd in Leiden de eeuwige student genoemd vanwege zijn lange studieduur. Deze had een mooie zeiljacht, waar een turfschipper het commando op voerde, want aan werken had onze student geen boodschap. Een hulpje voor de touwen vast te maken en de zeilen te reven was er ook nog. Meneer Jan liep langs de haven en zag de lekkere Zuiderzeebotjes uit de zijen netjes halen. Even later kwam de turfschipper bij een Urker Zuiderzeevisser en vroeg: “Kan mijnheer ook wat van de lekkere botjes kopen?” “ Met hoeveel bennen jelui dan?” - “Wij zijn met z’n drieen, meneer, ik en de knecht” antwoordde de turfschipper. De visser deed zeven lekkere botjes,

zo dik als een plank, in een puts en zei: “Der, da’s een vijfentwintig, as jullie die op hebben lust je niet meer.” “Ik zal ze even aan meneer laten zien”, zei de turfschipper, en ging op weg met de vis. “’t komt je over, dat je je puzzetjen in je butjes kweet binnen taote.” Even later kwam de turfschipper terug met de puts en de botjes. “Mijn meneer vindt de vis wel goed, maar mijn meneer vindt de prijs te hoog.” “Giefmij gaauw dat puzzetjen broer, in zeg tugen je meneer dat hij gien meneer is, maar een kakmeneertjen in een stroentmeneertjen in die vis skrift ie maar op z’n buk.” De turfschipper afom tegen de knecht te zeggen dat de olie van het vuur kon. Later, toen de Afsluitdijk gesloten was, werd het drukker op Urk met de recreatievaart. Vaak gebeurde het dat er een ‘sjouwtjen’ was. Als de roep weerklonk:” Er zit er iene op de Vurmt!” vlogen de klompen door de lucht om zo spoedig mogelijk de eerste te zijn bij het gestrande schip ofscheepje. Veel vreemdelingen die toen pech met hun scheepje hadden, herinneren zich nog de gastvrijheid op Urk. “Ga weg met je ‘wat kost dat’, waar er vijfvan kunnen eten kunnen er nog wel twee bij.” Zo was dat bij ons, op het plekje midden in de zee.

