ITAA-Zine | Nummer 2 - Maart 2022

Page 1

-ZIN E Nummer 2 | Maart 2022

Maandelijkse uitgave – Afgiftekantoor Gent X – P409030

Relevante ­bepalingen voor kmo’s in drie ­fiscale verzamel­ wetten van ­december 2021 en januari 2022 Zoals elk jaar werden ook rond de jaar­wisseling 2021-2022 enkele (­fiscale) verzamelwetten goedgekeurd, namelijk de programmawet van 27 december 2021, een wet van 20 december 2021 inzake invordering en de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen. In dit artikel bespreken we de bepalingen uit deze wetten die van belang zijn voor kmo’s.

iStockphoto.com/jacoblund.


Colofon Relevante bepalingen voor kmo’s in drie fiscale verzamelwetten van december 2021 en januari 2022. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Eigen kosten van de werkgever: Rapporteringsverplichting voor terugbetalingen uitgebreid vanaf 1 januari 2022. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 De hervorming van de btw op de elektronische handel (deel 2). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14

ITAA-zine Maandelijks tijdschrift van het ITAA (verschijnt niet in januari en juli) nr. 2/2022 ADMINISTRATIE EN REDACTIE ITAA, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel Tel.: +32 2 240 00 00 E-mail: info@itaa.be COÖRDINATIE Stéphane De Bremaeker (NL) – stephane.debremaeker@itaa.be Gaëtan Hanot (FR) – gaetan.hanot@itaa.be REDACTIECOMITÉ Stéphane De Bremaeker, Gaëtan Hanot, Johan De Coster, Chantal Demoor, Nathalie Lambot, Carine Govaert, François Lezaack, Bart Van Coile (voorzitter), Frédéric Delrue (ondervoorzitter), Eric Steghers AFBEELDINGEN iStockphoto VERTALINGEN House of Words, IGTV VERANTWOORDELIJKE UITGEVER B. Van Coile, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel

iStockphoto.com/shironosov.

14

iStockphoto.com/DGLimages.

iStockphoto.com/Drazen Zigic.

3 9

MEDEDELING VOOR DE LEZERS De auteurs, het redactiecomité en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. De opinieartikelen vertegenwoordigen de inzichten en de mening van de auteurs en dus niet noodzakelijk die van het Instituut of van het redactiecomité. Het Instituut van de Belastingadviseurs en Accountants (IBA) is opgericht bij wet van 17 maart 2019. Het IBA gaat door het leven als ITAA, en is het resultaat van een fusie tussen het IAB en het BIBF. Het ITAA wordt bestuurd door een Raad en een Uitvoerend comité. Voor meer informatie: www.itaa.be. UITGEVER Wolters Kluwer België Motstraat 30, B-2800 Mechelen


3

Relevante bepalingen voor kmo’s in drie fiscale verzamelwetten van december 2021 en januari 2022 Zoals elk jaar werden ook rond de jaarwisseling 2021-2022 enkele (fiscale) verzamelwetten goedgekeurd, namelijk de programmawet van 27 december 2021 1 , een wet van 20 december 2021 inzake invordering 2 en de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen 3 . In dit artikel bespreken we de bepalingen uit deze wetten die van belang zijn voor kmo’s. De andere wijzigingen en nieuwigheden, bv. de hervorming van de fiscale voordelen voor sportbeoefenaars en sportclubs, of de invoering van een bijzonder belastingstelsel voor ingekomen belastingplichtigen en onderzoekers, vallen buiten het bestek van dit artikel.

Programmawet van 27 december 2021 Regularisatieheffingen en minnelijke heffingen niet langer aftrekbaar Strafrechtelijke boetes zijn al lang niet meer aftrekbaar als beroepskosten4 . De wet tot hervorming van de vennootschapsbelasting van 25 december 2017 had dit aftrekverbod uitgebreid naar de administratieve geldboetes die niet het karakter van een strafrechtelijke sanctie hebben en de verhogingen van de sociale bijdragen 5 . De programmawet van 27 december 2021 verduidelijkt nu dat dit aftrekverbod ook geldt voor de fiscale en sociale regularisatieheffingen 6 , en voor de

minnelijke schikkingen in strafzaken7. In de rechtsleer en rechtspraak was hierover discussie. Zo had het Hof van Beroep te Gent de aftrekbaarheid van de minnelijke schikkingen aanvaard 8 . Volgens de wetgever druist dit volledig in tegen de ratio van de minnelijke schikking en de initiële bedoeling van de wetgever9 . Inwerkingtreding: vanaf 10 januari 2022 (d.i. 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad). Merk op dat dit betekent dat deze wijziging geen zogenaamde interpretatieve bepaling is, zodat de discussie inzake de toepassing van artikel 53, 6° WIB 1992 blijft bestaan voor het verleden en eventuele geschillen ongewijzigd blijven en verder lopen tot aanslagjaar 202110 .

Belastingvermindering voor kosten van kinderopvang In de personenbelasting bestaat er een belastingvermindering voor de kosten van kinderopvang11 . Tot en met aanslagjaar 2020 bedroeg het maximale bedrag van de kosten waarvoor de belastingvermindering kon worden toegepast, 13 euro, per dag en per kind. De programmawet van 20 december 2020 had dit bedrag verhoogd tot, ongeïndexeerd, 7,85 euro voor aanslagjaar 2021 (en geïndexeerd 13 euro) en tot, ongeïndexeerd, 8 euro voor aanslagjaar 2022 (geïndexeerd 13,70 euro). De programmawet van 27 december 2021 heeft het ongeïndexeerde bedrag vanaf aanslagjaar 2022 (!) opgetrokken tot 8,40 euro, wat het geïndexeerde

1 2

Programmawet van 27 december 2021, BS 31 december 2021; en Rechtzetting, BS 24 januari 2022. Wet van 20 december 2021 tot invoering van diverse bepalingen inzake de invordering en tot aanpassing van bepalingen ten gevolge van de invoering van het wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, BS 28 december 2021. 3 Wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen, BS 28 januari 2022. 4 Art. 53, 6° WIB 1992. 5 Vanaf 1 januari 2020 en het aanslagjaar 2021 voor boekjaren vanaf ten vroegste 1 januari 2020. 6 Zie de wet van 21 juli 2016 tot invoering van een permanent systeem inzake fiscale en sociale regularisatie, regionale wetgeving (decreet van 10 februari 2017 houdende een tijdelijke Vlaamse fiscale regularisatie, BS van 23 februari 2017), en de samenwerkingsakkoorden van 20 februari 2017 en 9 mei 2017. 7 Zie artikel 216bis Sv. 8 Gent 13 oktober 2020. 9 Memorie van Toelichting, DOC 55 2349/001, p. 40. 10 Memorie van Toelichting, DOC 55 2349/001, p. 40. 11 Art. 14535 WIB 1992.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


4

iStockphoto.com/jacoblund.

bedrag voor het aanslagjaar 2022 op 14 euro brengt, en voor aanslagjaar 2023 op 14,40 euro. Inwerkingtreding: vanaf 31 december 2021 (d.i. op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad) en van toepassing vanaf aanslagjaar 2022.

Tax shelter voor inbreng in startende en groeiende vennootschappen In 2015 werd in de personenbelasting een belastingvermindering ingevoerd voor geldinbrengen in startende kleine vennootschappen12 en in 2018 werd die regeling aangevuld met een gelijkaardige regeling voor geldinbrengen in groeiende kleine vennootschappen13 . Om deze zogenaamde

12 13 14 15

tax shelter voor start-ups en scale-ups te kunnen toepassen, moeten de inbreng, de inbrenger en de vennootschap waarin de inbreng gebeurt, aan een hele resem voorwaarden voldoen. Eén van de voorwaarden is dat het bedrag van de inbreng per vennootschap die voor de belastingvermindering in aanmerking komt, beperkt is tot 250.000 euro voor een startende, en tot 500.000 euro voor een groeiende vennootschap. De programmawet van 27 december 2021 heeft deze bedragen verhoogd tot respectievelijk 500.000 en 1.000.000 euro. Inwerkingtreding: vanaf 31 december 2021 (d.i. op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad), en van toepassing op de betalingen voor het verwerven van aandelen van een vennootschap die werden gedaan vanaf 1 januari 2021.

Art. 14526 WIB 1992. Art. 14527 WIB 1992. Art. 2751 WIB 1992. Art. 154bis WIB 1992.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022

Overuren bouw Sinds 2005 bestaat er een fiscale gunstregeling voor overuren die recht geven op een overwerktoeslag. De werkgever geniet een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing14 en de werknemer heeft recht op een belastingvermindering15 . De maatregel is in principe wel beperkt tot 130 overuren per jaar en per werknemer. In de bouwsector ligt de grens op 180 overuren, op voorwaarde dat de werkgever gebruik maakt van een elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem. Het maximum van 180 overuren wordt nu opgetrokken tot 220 uren, en tot 280 overuren voor werknemers die tewerkgesteld zijn bij werkgevers die hoofzakelijk wegenwerken of spoorwegwerken verrichten (met uitsluiting van het aanleggen van ondergrondse leidingen en kabels) en aan wie de


5 overheid oplegt om in het weekend, op feestdagen of ’s nachts te werken voor die werkgevers.

Wet van 20 december 2021 inzake invordering

Inwerkingtreding: De inwerkingtreding wordt door de Koning bepaald op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de voorafgaande goedkeuring door de Europese Commissie en is van toepassing op het overwerk dat vanaf die datum wordt gepresteerd.

Een wet van 13 april 201918 heeft het ‘Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen’ ingevoerd, kortweg het WMGI of het Invorderingswetboek genoemd. De wet van 20 december 202119 brengt aan dit wetboek, het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) en enkele fiscale wetboeken wijzigingen aan. De meeste wijzigingen zijn technisch van aard. Wij beperken ons tot de wijzigingen die relevant zijn voor de gemiddelde kmo.

Geldigheidsduur van in 2021 vervallen maaltijd- en ecocheques Maaltijd- en echocheques die een werkgever of onderneming toekent aan werknemers of bedrijfsleiders zijn onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van personenbelasting16 . Eén van die voorwaarden is een beperkte geldigheidsduur van 12 maanden voor maaltijdcheques en van 24 maanden voor ecocheques. Als de geldigheidsduuur van maaltijden ecocheques in 2020 afliep en die cheques niet werden verlengd maar heruitgegeven voor hetzelfde bedrag en met dezelfde geldigheidsduur, dan bleven die cheques volgens een wet van 27 juni 202117 aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoen. De programmawet van 27 december 2021 breidt die regeling uit tot de maaltijd- en ecocheques die in 2021 vervallen zijn. Inwerkingtreding: vanaf 31 december 2021 (d.i. op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad).

Geen beperking van hoofdelijke aansprakelijkheid wegens herhaalde niet-betaling van btw of bedrijfsvoorheffing of veroordeling voor fiscale misdrijven Het WVV heeft de aansprakelijkheid van bestuurders en zaakvoerders beperkt tot een bepaald bedrag, dat afhankelijk is van de omzet en het balanstotaal van de vennootschap20 . Deze zogenaamde ‘cap’ geldt echter niet voor de bijzondere hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders en zaakvoerders in geval van niet-betaling van de bedrijfsvoorheffing, btw of strafrechtelijke boetes. Het WVV verwees voor deze uitzondering nog naar de fiscale wetboeken waarin

deze hoofdelijke aansprakelijkheid vroeger voorkwam – WIB 1992 en WBTW – in plaats van naar het Invorderingswetboek waarin ze nu worden vermeld 21 . Dat foutje wordt nu rechtgezet door de bepaling in het WVV aan te passen. Inwerkingtreding: vanaf 7 januari 2022 (d.i. 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad).

Verdeling van schulden bij splitsing Wanneer een vennootschap wordt gesplitst, worden haar schulden over de verkrijgende vennootschappen verdeeld volgens het splitsingsvoorstel22 . Zegt het splitsingsvoorstel niets over de verdeling, dan zijn de verkrijgende vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk 23 . Het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 bevatte een afwijkende regeling voor de fiscale schulden waarvan de verdeling niet in het splitsingsvoorstel was opgenomen, nl. een verdeling volgens het nettoactief24 . Die afwijkende regeling werd bij de invoering van het Invorderingswetboek per vergissing geschrapt en wordt nu terug ingevoerd 25 . Inwerkingtreding: vanaf 7 januari 2022 (d.i. 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad).

16 Art. 381 WIB 1992. 17 Art. 18 van de wet van 27 juni 2021 houdende diverse fiscale bepalingen en tot wijziging van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, BS 30 juni 2021. 18 Wet van 13 april 2019 tot invoering van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, BS 30 april 2019. 19 Wet van 20 december 2021 tot invoering van diverse bepalingen inzake de invordering en tot aanpassing van bepalingen ten gevolge van de invoering van het wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, BS 28 december 2021. 20 Art. 2:57 WVV. 21 Art. 51 en art. 93 WMGI. 22 Art. 12:59, lid 2, 9° WVV. 23 Art. 12:60, lid 2 WVV. 24 Art. 399ter WIB 1992 (geschrapt). 25 Art. 12/1 WMGI.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


6 Hoofdelijke aansprakelijkheid voor fiscale en niet-fiscale schulden van aannemers en onderaannemers Het toepassingsgebied van de hoofdelijke aansprakelijkheid en de inhoudingsplicht van de opdrachtgever of de aannemer die een beroep doet op een aannemer of een onderaannemer met fiscale schulden, wordt aangepast 26 . Zoals reeds het geval is in sociale zaken, geldt de regeling nu niet enkel meer voor de bouwsector, de vleessector en de bewakings- en/ of toezichtssector, maar ook voor de levering van stortklaar beton. Anderzijds worden voor de landbouw-, tuinbouw- en bosbouwsector bepaalde activiteiten uitgesloten. Inwerkingtreding: vanaf 7 januari 2022 (d.i. 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad).

Schrapping van de wachttermijnen voor een aanmaning wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn Wanneer een belastingschuld niet tijdig wordt betaald, stuurt de Ontvanger een aanmaning, maar dat kan ten vroegste na 10 dagen, te rekenen vanaf de eerste dag na het verstrijken van de betalingstermijn. De aanmaning heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzending ervan. Dan start er een nieuwe wachttermijn van een maand, waarna de Ontvanger tot uitvoering kan overgaan. De wachttermijn van een maand geldt niet als

de rechten van de Schatkist in het gedrang komen 27. Aan deze regeling worden twee wijzigingen aangebracht voor het geval de rechten van de Schatkist in het gedrang komen. Ten eerste vervalt dan de termijn van 10 dagen om de aanmaning te versturen. Ten tweede heeft de aanmaning dan onmiddellijk uitwerking, en niet vanaf de derde werkdag na de datum van verzending. Inwerkingtreding: vanaf 7 januari 2022 (d.i. 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad).

Wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen Vervangingsinkomsten van meewerkende echtgenoten Bezoldigingen van meewerkende echtgenoten zijn alle toekenningen van een deel van de winst en de baten aan de meewerkende echtgenoot die tijdens het belastbaar tijdperk geen beroepsactiviteit uitoefent die voor hem rechten opent op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioenen, kinderbijslagen en ziekte en invaliditeitsverzekering die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut van zelfstandigen, noch een uitkering geniet binnen het raam van de sociale zekerheid die voor hem dergelijke eigen rechten opent 28 29 . De wet van 21 januari 2022 voegt nu hieraan toe: de vergoedingen van alle aard tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van de bezoldigingen van meewerkende echtgenoten.

Inwerkingtreding: voor de inkomsten die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2022.

Progressievoorbehoud voor afzonderlijk belastbare inkomsten Rijksinwoners zijn aan de personenbelasting onderworpen op grond van al hun volgens het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 belastbare inkomsten, zelfs als sommige van die inkomsten in het buitenland behaald of verkregen zijn 30 . Inkomsten verkregen in een land dat op grond van een dubbelbelastingbedrag met België bevoegd is om ze te belasten, zijn echter van Belgische belasting vrijgesteld, zij het met een zogenaamd ‘progressievoorbehoud’: die inkomsten worden wél in aanmerking genomen om het belastingtarief te bepalen op de in België belastbare inkomsten 31 . De wet van 21 januari 2021 schaft dit progressievoorbehoud af voor de afzonderlijk belastbare inkomsten 32 . Inwerkingtreding: vanaf aanslagjaar 2021.

Berekening van de revalorisatiecoëfficiënt Het kadastraal inkomen van gebouwde onroerende goederen moet soms vermenigvuldigd worden met een zogenaamde revalorisatie­ coëfficiënt. Meer bepaald is dat het geval om de maximaal aftrekbare kosten te berekenen bij verhuur van een gebouw aan een natuurlijke persoon, die het voor zijn beroepswerkzaamheid gebruikt, of aan een vennootschap 33 , en om de herkwalificatiegrens

26 Eigenlijk was dat al gebeurd toen deze regeling nog was opgenomen in het WIB 1992, meer bepaald in artikel 400 van het wetboek, maar bij de overheveling van die bepaling naar het Invorderingswetboek was men vergeten om ook die wijziging mee over te nemen. 27 Art. 13 WMGI. 28 Art. 33, lid 1 WIB 1992. 29 Dit zijn de meewerkende echtgenoten in het zogenaamde maxistatuut. 30 Art. 5 WIB 1992. 31 Art 155 WIB 1992. 32 Art. 171, nieuw 8° WIB 1992. 33 Art. 13, eerste streepje WIB 1992.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


7

iStockphoto.com/Drazen Zigic.

te berekenen bij verhuur van een gebouw door een bedrijfsleider van de eerste categorie aan zijn vennootschap 34 . Deze revalorisatiecoëfficiënt kan op de door de wet voorgeschreven wijze worden berekend of op een vereenvoudigde wijze. Die tweede berekeningswijze wordt nu in de wet opgenomen 35 . Een gevolg hiervan is dat de revalorisatiecoëfficiënt voortaan al bij het begin van het inkomstenjaar bekend zal zijn, in plaats van pas in de loop ervan. Voor inkomstenjaar 2022 bedraagt die coëfficiënt 4,87. Inwerkingtreding: vanaf 8 februari 2022 (d.i. 10 dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad).

34 35 36 37 38 39 40 41 42

Voorwaarden beroepskosten gelden ook voor inkoop van goederen en diensten Naar aanleiding van twee arresten van het Hof van Cassatie36 wordt het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 aangepast om te verduidelijken dat inkopen van goederen en diensten worden beschouwd als beroepskosten 37, zodat er geen discussie meer over is dat de voorwaarden voor de aftrek van beroepskosten 38 wel degelijk ook hier gelden. Met ‘goederen en diensten’ wordt alles bedoeld wat volgens een Belgische dubbele boekhouding op de subrekening 60 zou kunnen

worden geboekt, en dit ongeacht aan welke boekhoudwetgeving de entiteit effectief onderworpen is39 . Inwerkingtreding: vanaf aanslagjaar 2022.

Doorgerekende beperkte of niet-aftrekbare kosten Beroepsmatige receptiekosten en kosten voor relatiegeschenken zijn maar voor 50% aftrekbaar40 , beroepsmatige restaurantkosten, maar voor 69% 41 , en kosten voor niet-specifieke beroepskledij en kosten met betrekking tot jacht, visvangst, yachten of andere pleziervaartuigen en lusthuizen zijn in principe niet aftrekbaar42 .

Art. 32, lid 2, 3° WIB 1992. Art. 13, gewijzigd eerste streepje WIB 1992. Cass. 16 juni 2017 en 17 september 2020. Art. 52, nieuw 13° WIB 1992. Artikel 49 WIB 1992. Memorie van Toelichting, DOC 55 2351/001, p. 18. Art. 53, 8° WIB 1992. Art. 53, 8°bis WIB 1992. Art. 53,7° en 9° WIB 1992.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


8 Een nieuwe wetsbepaling 43 bevat een uitzondering op deze aftrekbeperkingen en -verboden, die wat restaurant- en receptiekosten betreft een bevestiging en uitbreiding is van een administratieve tolerantie. De uitzondering houdt in dat de aftrekbeperkingen en -verboden niet gelden wanneer de bedoelde kosten aan derden worden doorgerekend, mits die doorrekening gebeurt door een uitdrukkelijke en afzonderlijke vermelding van de kosten op de factuur. Het is niet vereist dat de doorgerekende kosten dan worden beperkt bij de belastingplichtige aan wie ze werden doorgerekend44 , omdat die voorwaarde een concurrentieel nadeel zou betekenen voor ondernemingen waarvan het cliënteel uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat uit particulieren en andere belastingplichtigen voor wie de aftrekbeperking sowieso niet geldt 45 . Inwerkingtreding : vanaf aanslagjaar 2022.

VVPR-bis Er worden drie wijzigingen aangebracht aan de regeling inzake de zogenaamde VVPR-bis; dat is de verlaagde roerende voorheffing voor sommige dividenden van kleine vennootschappen46 . De eerste wijziging betreft de voorwaarde dat de aandelen waaraan de dividenden worden toegekend, volledig volstort moeten zijn. De wet

43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54

van 21 januari 2021 voert een tijdelijke regeling in voor de vennootschappen die tussen 1 mei 2019 en 15 december 2021 beslist hebben tot een vrijstelling van volstorting van de aandelen47. Deze vennootschappen kunnen volgens de wetgever niet langer gebruikmaken van de VVPR-bis48 , tenzij ze vóór 31 december 2022 een kapitaalverhoging in geld doorvoeren, waardoor het bedrag van het in geld gestorte kapitaal opnieuw op dezelfde hoogte wordt gebracht van het initieel onderschreven bedrag vóór de vrijstelling tot volstorting. Deze kapitaalverhoging is mogelijk zonder uitgifte van nieuwe aandelen49 50 . Vervolgens werd de voorwaarde dat de aandelen waaraan de dividenden worden toegekend, niet ‘preferent’ mogen zijn, gewijzigd. Omdat er twijfel was gerezen of aandelen met meervoudig stemrecht al dan niet als preferent moesten worden beschouwd, werd de uitsluiting van de preferente aandelen vervangen door de uitsluiting van aandelen waaraan een voorkeursrecht is verbonden ten aanzien van de deelname in het kapitaal of in de winst of ten aanzien van de verdeling van het maatschappelijk vermogen 51 . Aandelen met meervoudig stemrecht, maar zonder onevenredig dividendrecht, worden dus niet geviseerd. Tot slot werd er een extra antimisbruikbepaling ingevoerd. VVPR-bis is niet mogelijk bij dividenden van aandelen die aan alle voorwaarden voldoen, maar waarvan de inbreng voortkomt

van liquidatiereserves die aan een roerende voorheffing van 5% werden uitgekeerd door een vennootschap waarmee de inbrenger is verbonden of geassocieerd in de zin van de artikelen 1:20 en 1:21 van het Wetboek van vennootschappen 52 . Inwerkingtreding: voor de dividenden toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 1 januari 2022.

Fiche 281.45 voor auteursrechten Schuldenaars van vergoedingen voor de cessie of concessie van auteursrechten kónden die vergoedingen op een fiche 281.45 vermelden, maar moesten dat niet doen. Dit is nu veranderd. De fiche 281.45 is voortaan verplicht 53 . Auteursrechtenvergoedingen die door een vennootschap worden toegekend, maar die niet op een fiche 281.45 worden vermeld, kunnen in principe onderworpen worden aan een aanslag geheime commissielonen 54 . Inwerkingtreding: op de vanaf 1 januari 2021 betaalde of toegekende inkomsten tijdens een belastbaar tijdperk dat ten vroegste verbonden is met het aanslagjaar 2022. Felix Vanden Heede Fiscaal jurist

Art 53/1 WIB 1992. Zoals voor de administratieve tolerantie wél het geval was. Memorie van Toelichting, DOC 55 2351/001, p. 19. Art. 269, § 2, laatste lid WIB 1992. Wat vooral gebeurd is bij BV’s met een niet-volstort kapitaal, naar aanleiding van de afschaffing door het WVV van de kapitaalvereiste voor deze vennootschappen. Merk op dat de Dienst voor Voorafgaande Beslissingen van mening was dat de vrijstelling van volstortingsplicht de toepassing van de VVPR-bis niet uitsloot; zie Voorafg. besl. 2020.0114 en Voorafg. besl. 2020.0178. Art. 269, § 2, nieuw lid 12 WIB 1992. Merk op dat de wachttermijn voor de toepassing van het verlaagd tarief van eerst 20% en daarna 15%, wel nog steeds begint te lopen vanaf de inbreng (zie Circ. AAFisc 9/2014, randnummer 10). Een voorstel om die termijn pas vanaf de volstorting te laten ingaan, is op de valreep gesneuveld. Art. 269, § 2, gewijzigd lid 11 WIB 1992. Art. 269, § 2, gewijzigd lid 8 WIB 1992. Art. 47, lid 1, nieuw 4° WIB 1992. Gewijzigd art. 219 WIB 1992.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


9

Eigen kosten van de werkgever: Rapporteringsverplichting voor terugbetalingen uitgebreid vanaf 1 januari 2022 Om als beroepskosten aftrekbaar te zijn, moeten de vergoedingen die aan personeelsleden of bedrijfsleiders betaald worden als eigen kosten van de werkgever, gerechtvaardigd worden door een belastingfiche 281.10 (werknemers) of 281.20 (bedrijfsleider) en een samenvattende opgave, en dit op basis van de artikelen 49 1 en 57 2 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.

1. Inleiding Artikel 57 van het WIB 1992 werd echter onlangs gewijzigd door de wet van 27 juni 2021 3 , om een bijkomend lid in te voegen dat als volgt luidt: Variabele vergoedingen toegekend aan de leden van het personeel als terugbetaling van werkelijke eigen kosten van de werkgever moeten worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave die worden overgelegd in de vorm en binnen de termijn die de Koning bepaalt. Dit lid vult dus artikel 57 van het WIB 1992 aan, dat tot dan toe enkel voorzag in de algemene verplichting om een individuele fiche en een samenvattende opgave op te stellen voor de forfaitaire vergoedingen die aan personeelsleden worden toegekend als terugbetaling van werkelijke eigen kosten van de werkgever. De verplichting om de eigen kosten aan te geven wordt dus uitgebreid en aangescherpt, in die zin dat de verschillende soorten kosten die aan de werknemers en bedrijfsleiders worden terugbetaald – ofwel op basis van forfaitaire bedragen, ofwel op basis van variabele bedragen of werkelijk gemaakte kosten – nauwkeuriger worden opgesplitst. Dit onderscheid tussen de verschillende kostencategorieën op de fiscale fiche 281.10 of 281.20 is van toepassing op de terugbetalingen die vanaf 1 januari 2022 worden verricht 4 .

1 2 3 4 5 6

Het onderscheid tussen de forfaitaire en variabele kosten, dat de wetgever via de wijziging van artikel 57 van het WIB 1992 aanbrengt, heeft tot doel de belastingadministratie, in een context van toenemende terugbetalingen van eigen kosten in verband met telewerk5 , de mogelijkheid te bieden om de exacte aard van de aan de werknemer of bedrijfsleider terugbetaalde bedragen te controleren en dus een eventueel dubbel gebruik of een overlapping tussen door de werkgever op forfaitaire basis terugbetaalde eigen kosten en op basis van bewijsstukken terugbetaalde werkelijke kosten, beter te kunnen opsporen 6 .

2. Begrip en typologieën van eigen kosten Terugbetalingen van de eigen kosten van de werkgever kunnen worden gedefinieerd als terugbetalingen van kosten die normaliter ten laste komen van de werkgever of de onderneming, maar die door de werknemer of bedrijfsleider in de uitoefening van zijn functie zijn gemaakt. Voorbeelden hiervan zijn: de betaling van een trein- of parkeerticket door de werknemer in het kader van een opdracht bij een klant van de werkgever, de betaling door een bezorger van een volle tank brandstof voor rekening van de vervoersonderneming die hem tewerkstelt, enz.

Art. 49 WIB 1992. Art. 57 WIB 1992. Wet van 27 juni 2021 houdende diverse fiscale bepalingen en tot wijziging van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, B.S., 30 juni 2021, p. 66736. Art. 96, derde lid van de wet van 27 juni 2021. Zie in dat verband: Circ. 2021/C/20 over tussenkomsten van de werkgever voor thuiswerk, 26 februari 2021. Parl. St., Kamer, ‘Wetsontwerp houdende diverse fiscale bepalingen en tot wijziging van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’, Memorie van toelichting, nr. 55 1993/001, 27 mei 2021, p. 21.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


10

iStockphoto.com/Hirurg.

Eigen kosten zijn dus uitgaven die normaliter ten laste van de werkgever komen, maar die, meestal als gevolg van feitelijke omstandigheden (verplaatsing, reis naar het buitenland, occasionele behoefte), rechtstreeks door de werknemer of bedrijfsleider met eigen middelen worden betaald. In deze logica vormt de terugbetaling van deze onverschuldigde uitgaven aan de werknemer geen bezoldiging die bij hem belastbaar is7, maar is dat een aftrekbare beroepskost die aan de werkgever kan worden toegerekend, op voorwaarde dat de werkgever het dubbele bewijs levert dat de vergoeding (1) bestemd is voor het dekken van kosten die hem eigen zijn en ze (2) ook daadwerkelijk aan dergelijke kosten is besteed 8 . Eigen kosten kunnen worden onderverdeeld in drie categorieën, naargelang hun verantwoording en de wijze waarop ze worden terugbetaald: • kosten die op forfaitaire basis, op basis van ernstige en met elkaar overeenstemmende normen worden terugbetaald • kosten die op basis van andere criteria op forfaitaire basis worden terugbetaald, en • werkelijke kosten die op basis van bewijsstukken worden terugbetaald.

7 8 9

2.1. Forfaitaire kosten die op basis van ernstige en met elkaar overeenstemmende normen worden terugbetaald Het gaat om de forfaitaire vergoedingen die de federale overheid toekent aan haar eigen personeelsleden in de uitoefening van hun functie 9 . Deze door het openbaar ambt toegekende vergoedingen worden beschouwd als ‘ernstige en met elkaar overeenstemmende normen’ voor de forfaitaire terugbetaling van eigen kosten door de werkgever. Zo vormt de toepassing van forfaitaire kosten door de werkgever voor reiskosten, voor het gebruik van een persoonlijk voertuig, voor verblijfskosten of voor een rondreizende functie, eigen kosten die niet belastbaar zijn bij de werknemer, voor zover ze niet hoger zijn dan de bedragen die door de administratie op haar eigen personeelsleden worden toegepast. Bij wijze van voorbeeld zijn de volgende forfaitaire bedragen van toepassing sinds 1 oktober 2021: • 17,75 euro (dagelijkse vergoeding voor maaltijdkosten); • 17,75 euro (dagelijkse vergoeding voor rondreizende functies, met een maximum van 16 dagen per maand, d.w.z. 284,00 euro/maand);

Art. 31, 2, 1° WIB 1992. Circ. 2021/C/20 over tussenkomsten van de werkgever voor thuiswerk, 26 februari 2021. KB van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, BS 19 juli 2017, p. 73530.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


11 • 133,18 euro/nacht (huisvestingskosten); en • 129,48 euro (telewerkvergoeding10).

kan inspiratie opdoen bij de talrijke beslissingen van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in dat verband12 .

2.2. Forfaitaire kosten die op basis van andere criteria worden terugbetaald

Bij wijze van voorbeeld werden de volgende bedragen in euro aanvaard door de Dienst Voorafgaande Beslissingen:

In deze categorie worden de kosten die de werknemer voor rekening van de werkgever heeft gemaakt forfaitair terugbetaald, zonder dat de exacte aard of het exacte bedrag daarvan met bewijsstukken moet worden gestaafd (carwash-kosten, parkeerkosten, diverse kleine uitgaven, representatiekosten, garagekosten, enz.) Om te voorkomen dat deze kosten worden geherkwalificeerd als een bezoldiging van de werknemer, wordt sterk aangeraden om de details en de aard van de uitgaven die door middel van een forfaitaire vergoeding worden terugbetaald, hetzij rechtstreeks in de arbeidsovereenkomst, hetzij door middel van een addendum bij de arbeidsovereenkomst, te specificeren. Het bedrag van de forfaitaire vergoeding moet noodzakelijkerwijs inherent zijn aan de door de werknemer in de onderneming uitgeoefende functie, en niet aan zijn persoon11 . Met andere woorden, de door de werknemer persoonlijk gemaakte kosten moeten het gevolg zijn van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, om de terugbetaling ervan en de fiscale uitsluiting als bezoldiging te kunnen rechtvaardigen. In die zin is er bij een forfaitair bedrag aan eigen kosten dat op een ‘veralgemeende’ wijze wordt toegepast op alle werknemers van de onderneming, ongeacht hun functie, een groot risico op herkwalificatie als bezoldiging. De belastingadministratie eist ook dat de forfaitaire vergoeding bestemd is voor het dekken van eigen kosten van de werkgever en ze ook daadwerkelijk aan dergelijke kosten werd besteed (zoals: de huur van een garagebox door de werknemer voor het parkeren van zijn bedrijfswagen wanneer dit vereist is volgens de car policy). Om de nodige rechtszekerheid te bieden bij een forfaitaire vergoeding van de eigen kosten op basis van andere criteria, wordt aan de werkgever en bedrijfsleider aangeraden een ruling aan te vragen bij de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken. De werkgever of bedrijfsleider

In de onderneming uitgeoefende functie

Cat. Cat. Cat. Cat. Cat. Cat. 1 2 3 4 5 6

Kantoorkosten

120 120

85

85

70

30

0

20

20

0

20

15 15 0 50

15 15 0 0

0 0 0 0

0 0 0 0

15 15 0 0

0 0 0 0

Representatiekosten

110

60

0

0

50

Maandtotaal

310 210 105 105 150

Kosten voor internetaansluiting

0

Kosten in verband met het gebruik van een wagen: • Parkeerkosten • Carwashkosten • Diverse kleine kosten • Garagekosten

0 50

De door de rulingdienst aanvaarde maandelijkse forfaitaire bedragen zijn niet indexeerbaar en zijn gekoppeld aan de in de onderneming uitgeoefende functie. Om het risico van dubbele aftrek bij de werkgever te vermijden, kunnen de kosten die op basis van een maandelijkse forfaitaire vergoeding worden terugbetaald, daarnaast niet op basis van bewijsstukken worden terugbetaald. Hetzelfde geldt bij de werknemer. Als hij in de personenbelasting zijn werkelijke beroepskosten inbrengt, moet hij de door de maandelijkse forfaitaire vergoeding gedekte kosten daarvan in mindering brengen, om een dubbele aftrek te voorkomen.

2.3. Werkelijke kosten die op basis van bewijsstukken worden terugbetaald Het gaat om kosten die door de werkgever worden terugbetaald op basis van door de werknemer bezorgde bewijsstukken (factuur, kasticket, ontvangstbewijs, btw-bon, enz.). De terugbetaling van dergelijke kosten en de aftrekbaarheid ervan levert in het algemeen geen problemen op wanneer

10 Circ. 2021/C/20, o.c.; en Circ. 2021/C/62 over tussenkomsten van de werkgever voor thuiswerk, 1 juli 2021. Voor de maanden juli, augustus en september 2021 wordt het maximumbedrag van 129,48 euro per maand verhoogd tot 144,31 euro per maand. Circulaire 2021/C/62 is niet van toepassing op bedrijfsleiders in de zin van artikel 32 van het WIB 1992. De belastingadministratie rechtvaardigt haar standpunt op een nogal lapidaire wijze door te verklaren dat bedrijfsleiders de mogelijkheid hebben om vele uitgaven rechtstreeks door hun onderneming te laten dragen, wat hen niet belet om een terugbetaling van eigen kosten te vragen op basis van ernstige of met elkaar overeenstemmende normen, of op basis van bewijsstukken. 11 N. WELLEMANS, Les rémunérations alternatives, Anthemis, 2019, p. 166. 12 Zie met name: Voorafgaande beslissing nr. 2018.0494, 17 juli 2018; Voorafgaande beslissing nr. 2021.0759, 12 oktober 2021; en Voorafgaande beslissing nr. 2021.0801, 12 oktober 2021 .

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


12 Vanaf 1 januari 2022 moeten de bedragen van de eigen kosten die aan de werknemer of bedrijfsleider worden terugbetaald, dus uitgesplitst en vermeld worden op drie afzonderlijke lijnen van de fiscale fiche, naargelang hun aard: Soort terugbetaling

Invullen in de fiscale fiche

iStockphoto.com/DGLimages.

forfaitaire vergoedingen op basis van ernstige en met elkaar overeenstemmende normen

Bedrag (€)

Forfaitaire vergoedingen op basis van andere normen

Bedrag (€)

Vergoedingen op basis van bewijsstukken

Bedrag (€)

ze buiten de privésfeer van de werknemer vallen en in het kader van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst werden gemaakt13 .

Deze aanvullende formaliteit van fiscale rapportering kan leiden tot extra zware administratieve lasten voor werkgevers en bedrijfsleiders op het vlak van interne organisatie en loonadministratie. Er moet immers voor gezorgd worden dat ook de bedragen van de werkelijke uitgaven die op bewijsstukken gebaseerd zijn en die rechtstreeks (n.v.d.r.: buiten de loonfiche om) aan de werknemer worden terugbetaald, in de boekhouding van de werkgever worden opgenomen en op de fiscale fiche van de werknemer of de bedrijfsleider worden vermeld.

3. De uitgebreide rapporteringsplicht in de praktijk

4. Niet opgenomen op de fiscale fiche, dus geen aftrek?

Zoals hierboven vermeld, verruimt artikel 57, tweede lid, van het WIB 1992, zoals gewijzigd door de wet van 27 juni 2021, de rapporteringsverplichting van de werkgever met betrekking tot de soorten eigen kosten die aan de werknemers of bedrijfsleiders worden terugbetaald met ingang van 1 januari 2022.

In de parlementaire voorbereiding van de wet van 27 juni 2021 wordt gespecificeerd dat indien de werkgever nalaat het exacte bedrag van de werkelijke kosten op basis van bewijsstukken op de fiscale fiches 281.10 of 281.20 te vermelden, door de belastingadministratie een administratieve geldboete kan worden opgelegd14 .

Vóór deze datum werd het bedrag van de door de werkgever terugbetaalde kosten op de fiscale fiche 281.10 of 281.20 vermeld door middel van één enkel globaal bedrag (één enkele regel), zonder opsplitsing tussen de verschillende categorieën van eigen kosten: forfait ernstige normen, forfait andere criteria of terugbetaling van werkelijke kosten.

Een gebrek aan rapportering verhindert dus niet dat de werkgever deze door bewijsstukken gestaafde terugbetalingen als beroepskosten kan aftrekken.

Dit eenvoudige systeem is dus van de baan en wordt vervangen door een veel vollediger rapportering van de eigen kosten, met als doel de controle op een eventuele dubbele aftrek van uitgaven, zowel bij de werkgever als bij de werknemer, te vergemakkelijken.

In dezelfde zin zal door de belastingadministratie geen afzonderlijke aanslag op basis van artikel 219 van het WIB 199215 worden toegepast als de eigen kosten niet zijn uitgesplitst in de fiscale fiche van de werknemer of de bedrijfsleider. Xavier Lombart Gecertificeerd belastingadviseur

13 N. WELLEMANS, o.c., p. 166. 14 Parl. St., Kamer, ‘Wetsontwerp houdende diverse fiscale bepalingen en tot wijziging van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’, Memorie van toelichting, nr. 55 1993/001, 27 mei 2021, p. 21-22. 15 Art. 219 WIB 1992.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


Een nieuw tijdperk van lonen inboeken is aangebroken. SD Worx Finbox stuurt automatisch en in realtime de loondocumenten van je klanten door naar jouw favoriete boekhoudsoftware. Gebruik deze unieke tool voor al je klantendossiers en bespaar tot wel 30 minuten per klant. SD Worx Finbox is gratis beschikbaar voor SD Worx-partners en -klanten, en werkt 100 % foutloos.

Vraag je gratis persoonlijke demo aan op www.sdworx.be/finbox.

finbox


14

De hervorming van de btw op de elektronische handel (deel 2) I. Inleiding In een eerste artikel, dat in het ITAA-zine van juni 20211 is verschenen, hebben we de algemene regeling beschreven van de hervorming van het nieuwe éénloketsysteem OSS en IOSS voor de elektronische handelsverrichtingen: e-commerce of m-commerce. Bij e-commerce verlopen de verrichtingen via een computer, terwijl dat bij m-commerce gebeurt via een gsm of smartphone. Deze fundamentele hervorming van de btw-regels sinds 1 juli 2021 met betrekking tot de handel in goederen en diensten, komt vooral niet-belastingplichtige personen (B2C-handel) ten goede, met name via de elektronische platforms. In België werden de wijzigingen van richtlijn 2006/112/EG omgezet door de wet van 2 april 2021 tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde wat de regeling betreft die van toepassing is op afstandsverkopen van goederen en op bepaalde leveringen van goederen en diensten (BS van 13 april 2021). Het koninklijk besluit van 29 juni 2021 en het Verslag aan de Koning werden op 1 juli 2021 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Laat ons nu de praktische aspecten onderzoeken met betrekking tot de precieze plaatsbepaling van een B2Cverrichting die langs elektronische weg tot stand komt, via de website van een webwinkel.

II. Welke verrichtingen zijn btwverrichtingen langs elektronische weg? Men dient de directe elektronische diensten te onderscheiden van de andere, indirecte verrichtingen waarvoor het elektronische netwerk, de interface, een middel is om die diensten uit te voeren of goederen te leveren.

a) De elektronische interface Een elektronische interface is een term die men in de ruime zin moet begrijpen: hij zorgt ervoor dat twee onafhankelijke systemen, of een systeem en een eindgebruiker, met behulp van een toestel of programma kunnen communiceren.

1 2

Een website, een portaal, een digitale toegangspoort, een marktplaats, een elektronisch netwerk, een API (application programming interface), enz. zijn voorbeelden van elektronische interfaces.

b) Langs elektronische weg geleverde diensten Langs elektronische weg geleverde diensten worden verleend via een elektronische interface. De langs elektronische weg geleverde dienst is direct wanneer hij: (i) grotendeels geautomatiseerd is, (ii) slechts een minimaal menselijk ingrijpen vergt en (iii) niet zonder informatietechnologie, internet of een elektronisch netwerk kan worden verricht. Worden bedoeld: • de TBE-diensten (dat zijn: telecommunicatie-, radio- en tv-omroepdiensten of elektronische diensten2), en ook nog • het aanbieden en hosten van websites; • het onderhoud op afstand van programma’s en van apparatuur; • de levering van software en het updaten van deze softwareprogramma’s; • de levering van beelden, geschreven stukken en informatie, en de terbeschikkingstelling van databanken; • de levering van muziek, films en spelen, met inbegrip van kans- of gokspelen; • de uitzending van manifestaties op het gebied van politiek, cultuur, kunst, sport, wetenschappen of ontspanning; • de levering van sommige onderwijsdiensten op afstand; • onlinenieuws, verkeersinformatie, weginformatie en weerberichten; • enz. De volledige lijst met voorbeelden is opgenomen in bijlage I van de uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

“De hervorming van de btw op de elektronische handel vanaf 1 juli 2021 (deel 1)”, Jean Pierre RIQUET, ITAA-zine, nr. 5, juni 2021. Zie “De hervorming van de btw op de elektronische handel vanaf 1 juli 2021 (deel 1)”, puntje 3, blz. 3-4.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


15 c) Andere verrichtingen met behulp van een elektronische interface Alle andere verrichtingen inzake diensten of de levering van goederen via een elektronische interface zijn indirect, in het bijzonder zodra menselijk ingrijpen de overhand heeft. Dat is het geval voor de verkopen van te leveren goederen waarbij de bestelling en de verwerking ervan langs elektronische weg geschieden, zoals bij • cd-roms, dvd’s, soortgelijke materiële informatiedragers, drukwerk zoals boeken, nieuwsbrieven, dagbladen of tijdschriften; of • de diensten van beroepsbeoefenaars, zoals advocaten en financiële raadgevers, die hun cliënten per e-mail raad geven; • onderwijs waarbij een leraar de inhoud van de cursus over het internet of een elektronisch netwerk, zoals een afstandsverbinding, uiteenzet; • offlinegegevensopslag; • telefonische hulpdiensten; • onderwijs uitsluitend door middel van schriftelijke cursussen, zoals over de post verzonden cursussen; • klassieke veilingen met rechtstreeks menselijk ingrijpen, ongeacht de wijze waarop het bieden gebeurt; • toegangsbewijzen voor culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke evenementen die online worden geboekt; • accommodatie, autoverhuur, afhaalrestaurants, personenvervoer of soortgelijke diensten die online worden geboekt.

III. Plaatsbepaling van de via elektronische weg uitgevoerde verrichting a) Principe

De B2B-, B2C- of B2G-verrichtingen waarvan de partijen in dezelfde staat gevestigd zijn, vallen onder de interne regels van die staat. De verkoop via het internet van een ticket voor een voorstelling in een Belgische bioscoop, aan een Belgische klant, die al dan niet belastingplichtig is, valt onder de interne Belgische regels. Bij de B2B-, B2C-, of B2G-verrichtingen waarvan de partijen in verschillende landen gevestigd zijn, moet er een

iStockphoto.com/shironosov.

Om de plaats van de verrichting van een dienst of van de verkoop van een goed te kunnen bepalen, is het zeer belangrijk te weten welke hoedanigheid de klant heeft: of deze zich in een B2B-, B2C- of B2G-relatie bevindt (­respectievelijk: business-to-business, business-to-­ consumer en business-to-goverment), en of de verrichting al dan niet gebeurt via een marktplaats (market place).

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


16 onderscheid gemaakt worden tussen de verrichtingen binnen de Europese Unie (intracommunautair) en die buiten de EU (invoer-uitvoer). In deze bijdrage gaat het niet over de situatie van B2B- of B2G-verrichtingen, maar over de B2C-verrichtingen. Bij zo’n B2C-verrichting moet in de eerste plaats worden nagegaan of de bedoelde verrichting het resultaat is van de tussenkomst van een marktplaats.

Invoer door marktplaats gevolgd door een intracommunautaire levering Buiten Europese Unie

b) Marktplaats Een verkoop op afstand wordt vaak mogelijk gemaakt door elektronische interfaces, zoals een marktplaats, een platform, een portaal of een soortgelijk middel. Deze verkoop hangt trouwens vaak samen met opslagruimtes voor goederen en voor verwerking van bestellingen. Op deze elektronische interfaces worden dus tal van verkopers samengebracht, al dan niet gevestigd op het grondgebied van de Europese Unie. Veel ondernemingen buiten de EU zijn niet vertrouwd met de verplichtingen die zij hebben in het licht van de Europese btw-wetgeving. De ervaring leert dat de formaliteiten en de inning van de bedragen die zij verschuldigd zijn op het vlak van de btw, ingewikkeld zijn. Daarom worden de belastingplichtigen die de verkoop op afstand van goederen mogelijk maken door het gebruik van een elektronische interface sinds juli 2021 geresponsabiliseerd voor de inning van de btw op die verkopen. De drijfveer om de inning van de btw in de EU te verbeteren, zorgt ook voor minder oneerlijke concurrentie tussen de ondernemers binnen, en buiten de Unie. De belastingplichtigen die marktplaatsen exploiteren worden voor de toepassing van de btw en onder bepaalde voorwaarden geacht de verkochte goederen te hebben aangekocht bij de leveranciers via hun elektronische interface en vervolgens die goederen zelf te hebben verkocht aan de eindklanten, al dan niet consumenten, krachtens de nieuwe specifieke regeling van de commissionair van artikel 13bis van het Btw-Wetboek. De onderneming-marktplaats die de verkoop van een goed van buiten de EU mogelijk maakt, voert in werkelijkheid twee opeenvolgende verrichtingen uit: 1) invoer in de EU, waarbij de onderneming-marktplaats btw-plichtig is bij de invoer; 2) gevolgd door een onmiddellijke intracommunautaire levering, in de EU, wanneer de consument gevestigd is in een andere lidstaat dan de plaats waar de marktplaats geïdentificeerd wordt.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022

Europese Unie (EU)

Lidstaat 1

Lidstaat 2

Voorbeeld 1: • BCW is een consument-particulier die in lidstaat 2 is gevestigd en die een smartphone bestelt op de marktplaats MKP. • De werkelijke verkoper die MKP gebruikt om zijn producten te verkopen heet KRUIX, een onderneming die buiten de EU ligt. KRUIX verzendt de smartphone naar het magazijn van MKP dat in lidstaat 1 gevestigd is. • MKP maakt de levering mogelijk door KRUIX, een niet in de EU gevestigde belastingplichtige, binnen de EU. De koper-eindconsument is niet belastingplichtig, waardoor het in artikel 13bis, paragraaf 2, van het Btw-Wetboek beoogde vermoeden van toepassing wordt. • KRUIX wordt geacht een vrijgestelde levering zonder transport te hebben uitgevoerd voor MKP die in lidstaat 1 plaatsvindt. • Vervolgens wordt MKP geacht een intracommunautaire verkoop op afstand uit te voeren van lidstaat 1 naar BCW die in lidstaat 2 gevestigd is. • De smartphone wordt onttrokken aan de douaneregeling voor extern vervoer in lidstaat 2 en komt in het vrije verkeer terecht. Bijgevolg ligt de plaats van de invoer in lidstaat 2 (krachtens artikel 23, paragraaf 4, 3°, van het Btw-Wetboek indien lidstaat 2 België is).


17 • Beide leveringen vinden plaats op het ogenblik dat de betaling door BWC aanvaard is. Op dat moment wordt de btw opeisbaar en is MKP belastingplichtig. In dit voorbeeld is de plaats van Consument BWC: lidstaat 2, nl. de plaats waar de smartphone fysiek wordt geleverd. Dat is niet altijd zo, maar bij een B2C-verrichting is de plaats van de eindconsument doorslaggevend, ongeacht de vraag of de verrichting via een marktplaats gebeurt.

IV. Plaatsbepaling van de consument bij B2C-verrichtingen Wanneer een verrichting wordt uitgevoerd door een elektronische interface en de koper of afnemer, een eindconsument is die niet btw-plichtig is, is de algemene regel dat de plaats van de verrichting het land is waar hij gevestigd is, zijn woonplaats heeft of gewoonlijk verblijft. Het is vaak moeilijk die vestigingsplaats van de koper, de afnemer, in concreto met absolute zekerheid te bepalen. In de btw-uitvoeringsverordening 3 zijn bepaalde vermoedens vastgelegd om de juiste toepassing van die plaatsbepaling te vergemakkelijken.

a) Vermoedens op basis van de over de consument bekende informatie Wanneer bij B2C-verrichtingen de fysieke aanwezigheid van de consument (een niet-belastingplichtige) niet vereist is om het goed of de dienst in kwestie te kunnen ontvangen en er niet met zekerheid kan worden bepaald in welk land de consument precies gevestigd is, hij zijn woonplaats heeft of gewoonlijk verblijft, mag de verkoper of belastingplichtige dienstverlener een vermoeden hanteren op basis van de informatie die hem door de eindconsument werd gegeven. Het meest gebruikte vermoeden is een algemeen vermoeden waardoor men de locatie van de eindconsument kan bepalen: • levering via een vaste aansluiting – wanneer diensten worden geleverd via de vaste aansluiting van de afnemer wordt verondersteld dat de consument daadwerkelijk op die plaats is gevestigd en mag de dienstverlener dat vermoeden hanteren; • levering via mobiele netwerken – wanneer diensten via mobiele netwerken aan een consument worden geleverd, wordt verondersteld dat de consument gevestigd is in het land dat wordt aangeduid met de mobiele landcode van

3

de simkaart die wordt gebruikt bij het afnemen van die diensten; • levering via een decoder – wanneer het gebruik van een decoder, soortgelijk toestel of viewing card vereist is om de diensten af te nemen, mag worden verondersteld dat de consument gevestigd is op de plaats waar die decoder zich bevindt of waar de viewing card naartoe is verzonden met het oog op gebruik op die plaats. Dit vermoeden is alleen van toepassing als er geen vaste aansluiting wordt gebruikt.

b) Vermoedens die gelden bij levering op de fysieke locatie of aan boord van een transportmiddel waar de afnemereindconsument zich bevindt Op basis van het vermoeden dat geldt bij levering op de fysieke locatie van de afnemer mag een dienstverlener ervan uitgaan dat de afnemer gevestigd is, of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, op de plaats waar de dienstverlener de dienst aan hem levert en waar de afnemer fysiek aanwezig moet zijn om de dienst te kunnen ontvangen. Het kan onder meer gaan om plaatsen zoals een telefooncel, wifihotspot, internetcafé, restaurant of hotellobby. Op die locatie is de door de leverancier verrichte dienst belastbaar. Als de fysieke plaats waar de dienst wordt geleverd zich bevindt aan boord van een schip, vliegtuig of trein waarmee een passagiersvervoersdienst binnen de EU wordt verricht, wordt ervan uitgegaan dat de dienst is geleverd in het land waar die vervoersdienst vertrekt. Dat vermoeden is ook van toepassing op diensten tussen belastingplichtige ondernemingen (B2B).

c) Andere vermoedens Wanneer de algemene vermoedens onder a) en b) niet van toepassing zijn, wordt de plaats van de eindconsument bepaald op basis van twee niet-tegenstrijdige bewijsstukken, zoals: • het factuuradres van de consument; • het internetprotocoladres (IP-adres) van het door de consument gebruikte toestel of een andere methode om de geografische locatie te bepalen; • bankgegevens, zoals de plaats waar de voor de betaling gebruikte bankrekening wordt aangehouden of het factuuradres van de consument waarover de bank beschikt; • de mobiele landcode (MCC) van het IMSI-nummer (identiteitsnummer ten behoeve van internationale mobiliteit)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/25011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, art. 24bis, 24ter, 24quinquies en 24septies.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


18 dat is opgeslagen op de door de consument gebruikte simkaart (identiteitsmodule abonnee); • de plaats van de vaste lijn van de consument, waarlangs de dienst aan hem wordt geleverd; of • andere zakelijke, economische pertinente informatie.

d) Mogelijke versoepeling van de vermoedens voor de btw-microondernemingen De belastingplichtige micro-ondernemingen in de zin van de btw-reglementering (en niet in het kader van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen) zijn die waarvan het omzetcijfer op jaarbasis het bedrag van 10.000 euro niet overschrijdt en die slechts in één lidstaat worden geïdentificeerd. De btw op de afstandsverkopen binnen de Unie van deze btw-micro-ondernemingen is van toepassing en is verschuldigd afhankelijk van de regels van de plaats van vestiging van die btw-plichtige micro-ondernemingen.

e) Weerlegging van vermoedens De belastingplichtige kan ervoor opteren om een vermoeden te weerleggen indien hij beschikt over drie niet-tegenstrijdige bewijsstukken die aantonen dat de leveringsplaats – het land van vestiging van de eindconsument – niet dezelfde is als de op basis van de vermoedens bepaalde vestigingsplaats.

Men is niet verplicht om een vermoeden te weerleggen. Ook als er andersluidend bewijs bestaat, mag de verkoper of dienstverlener zich beroepen op het gehanteerde vermoeden om de plaats van vestiging van de eindconsument te bepalen. Een belastingdienst mag een vermoeden alleen weerleggen bij aanwijzingen van verkeerd gebruik of misbruik door de verkoper of dienstverlener.

V. Praktische case over de verkoop van een besteld artikel via een elektronische interface Laten we ons voorbeeld hernemen om de plaats van aankoop via een webwinkel te bepalen. Voorbeeld 2 • Een Erasmusstudente die officieel in België woont, verblijft bij een Zwitserse vriendin voor haar stage. Ze is bijna een jaar op Erasmus geweest in Toulouse en heeft er haar verloofde ontmoet bij wie ze heeft verbleven. Ze heeft een gsm met een Frans telefoonnummer. • De studente bestelt online een boek bij de winkel die ze kent van bij haar thuis in Hofstade. In haar klantenaccount geeft ze als leveringsadres haar tijdelijke verblijfplaats in Zwitserland op. Ze vermeldt haar Frans telefoonnummer en betaalt met haar Belgische kredietkaart. • Welke btw is van toepassing op de verkoop van het boek? De Brabantse boekhandel heeft ervoor gekozen de grensoverschrijdende btw toe te passen vanaf de eerste

iStockphoto.com/gorodenkoff.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


19 euro. Hoe kan de websitebeheerder de aan die studente te vragen informatie vervolledigen om er zekerder van te zijn dat de btw juist wordt toegepast? Beoogde verrichting? De eerste vraag slaat op de verrichting: is het een elektronische dienst of een TBE-dienst? Het antwoord is negatief, omdat de verwerking en de levering van een langs elektronische weg besteld artikel niet onder elektronische diensten valt. Deze interpretatie is uitgebreid tot andere bestellingen langs elektronische weg, zoals het bestellen van een maaltijd of het boeken van een reis, een toegangsticket, een verblijf, enz. De Brabantse boekhandel ontvangt de bestelling van de studente, verwerkt ze en verzendt het boek naar haar tijdelijke verblijfplaats in Zwitserland. Elektronische interface De Brabantse boekhandel is een elektronische interface, zonder dat hij echter een als zodanig geïdentificeerde marktplaats is. Hij wordt dus niet beoogd in de bepalingen van punt III, b). Plaatsbepaling van de verrichting De koopster woont officieel in België en betaalt met een Belgische kredietkaart. Men zou er kunnen van uitgaan dat deze twee niet-tegenstrijdige bewijselementen volstaan voor de vaststelling van het vermoeden dat de verrichting in België plaatsvond. In een klantenaccountprofiel wordt de klant echter maar zelden verplicht zijn officiële woonplaats te vermelden. De verkoper of dienstverlener is hoe dan ook niet bevoegd om die informatie te controleren. In het klantenaccount kunnen een gewoon contactadres en een verschillend leveringsadres zijn opgenomen. In het beoogde voorbeeld, leidt het feit dat het leveringsadres Zwitserland is, ertoe dat de verzending onder de uitvoerregeling van goederen buiten de EU valt. De verkoop wordt in België vrijgesteld op grond van de regeling van artikel 39 van het Btw-Wetboek en de Zwitserse btw wordt bij de invoer toegepast tegen het verminderde percentage van 2,5%. De betaling voor de verkoop wordt geïnd en vindt plaats in Zwitserland via het Zwitserse transportbedrijf dat instaat voor de verzending van het boek.

Laten we de plaats van de verrichting nagaan op basis van twee niet-tegenstrijdige bewijselementen: het factuuradres van de eindconsument

Belgisch of Frans, volgens de informatie die bij de BE/FR-bestelling werd meegedeeld

het IP-adres (internetprotocol) van het door de consument gebruikte toestel of elke andere methode om de geografische locatie te bepalen

Gebruik van het Zwitserse internet van de woonplaats van haar Zwiterse vriendin CH

de bankgegevens, zoals Belgische bankkaart BE de plaats waar de bankrekening wordt gehouden die wordt gebruikt voor de betaling, of het voor de bank bekende factuuradres van de consument de mobiele landcode (MCC) Franse telefoonkaart FR van het IMSI-nummer (identiteitsnummer ten behoeve van internationale mobiliteit) dat is opgeslagen op de door de consument gebruikte simkaart (identiteitsmodule abonnee) de plaats van de vaste aansluiting van de consument waarmee de dienst hem wordt geleverd

nihil

andere zakelijke, economische pertinente informatie

Fysiek leveringsadres in Toulouse FR

In twee niet-tegenstrijdige bewijselementen (SIM-kaart en leveringsadres) wordt naar Frankrijk gewezen. De Brabantse boekwinkel, die vanaf de eerste euro voor het éénloketsysteem (OSS) heeft gekozen, dient zich – voor zover dat nog niet gebeurd was – te laten registreren voor de OSS-regeling op Intervat, moet aangifte doen van de verkoop van het boek in het raam van de periodieke OSSaangifte en moet in België de Franse btw van 5,5% betalen op het aan de Belgische Erasmusstudente verkochte, en in Toulouse geleverde boek. Jean Pierre Riquet Jurist – Fiscalist Gecertificeerd belastingadviseur

Voorbeeld 3 • Laat ons opnieuw hetzelfde voorbeeld nemen met een levering. • Maar nu niet langer op haar tijdelijke verblijfplaats in Zwitserland, maar bij haar verloofde die in Toulouse verblijft. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 2 | Maart 2022


GOED NIEUWS!

AFSPRAAK MET UW INSTITUUT! Versoepeling van de regelgeving rond covid en organisaties van evenementen.

Algemene vergadering van het ITAA

ZATERDAG 23 APRIL VAN 9U TOT 12U PLAATS VAN DE AFSPRAAK: AUDITORIUM 2000 OF OP AFSTAND.

Roadshow ITAA | wij komen naar jullie toe Na een aantal uitstellen is het dan toch zover, het ITAA komt naar je toe! We nodigen hierbij alle leden en stagiairs uit om deel te nemen aan onze roadshow op een van de hier genoemde data. Graag brengen wij u, tijdens deze twee en een half uur durende sessie, nieuws vanuit de verschillende clusters van uw Instituut en zal u de mogelijk geboden worden om vragen te stellen. We gaan telkens van start om 18u en sluiten af met een hapje en een drankje waarbij u de mogelijkheid geboden wordt om met confraters te overleggen maar ook verder in gesprek te gaan met de aanwezige raadsleden. Noteer alvast één van deze data, binnenkort ontvangt u een uitnodiging tot inschrijving. Het dragen van een mondmasker is niet meer verplicht, maar wel aanbevolen.

Deze evenementen kunnen opgezet worden mede dankzij:

28/4 05/5 19/5 24/5 31/5 02/6 09/6 16/6 21/6 23/6 30/6

LIEGE


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.