ITAA-zine | Nummer 3 - april 2021

Page 1

-ZIN E Nummer 3 | April 2021

Maandelijkse uitgave – Afgiftekantoor Gent X – P409030

De ‘nieuwe’ jaarlijkse taks op de effecten­ rekeningen

iStockphoto.com/FatCamera.

Een nieuwe regering = een nieuwe effectentaks. Het stond als het ware in de sterren geschreven. De minister heeft zijn huiswerk gemaakt en de taks zo aange­past dat de grondwettelijke bezwaren tot een minimum werden beperkt. Vraag blijft of de wet een eventuele toets zou doorstaan omdat er toch nog een aantal ongelijkheden worden bestendigd.


Colofon De ‘nieuwe’ jaarlijkse taks op de effectenrekeningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3

ITAA-zine Maandelijks tijdschrift van het ITAA (verschijnt niet in januari en juli) nr. 3/2021

Toekenning van cheques aan werknemers: het fiscale kluwen ontward . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11

ADMINISTRATIE EN REDACTIE ITAA, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel Tel.: +32 2 240 00 00 E-mail: info@itaa.be

Btw en auto’s: aftrek, gemengd gebruik, COVID-maatregelen 2020 en 2021 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18

COÖRDINATIE Stéphane De Bremaeker (NL) – stephane.debremaeker@itaa.be Gaëtan Hanot (FR) – gaetan.hanot@itaa.be REDACTIECOMITÉ Stéphane De Bremaeker, Gaëtan Hanot, Johan De Coster, Chantal Demoor, Sophie Bosschaerts, François Lezaack, Bart Van Coile (voorzitter), Frédéric Delrue (ondervoorzitter), Geert Lenaerts, Eric Steghers AFBEELDINGEN iStockphoto VERTALINGEN IGTV, House of Words VERANTWOORDELIJKE UITGEVER B. Van Coile, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel

11

iStockphoto.com/FG Trade.

iStockphoto.com/alvarez.

iStockphoto.com/GaudiLab.

3 18

MEDEDELING VOOR DE LEZERS De auteurs, het redactiecomité en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. De opinieartikelen vertegenwoordigen de inzichten en de mening van de auteurs en dus niet noodzakelijk die van het Instituut of van het redactiecomité. Het Instituut van de Belastingadviseurs en Accountants (IBA) is opgericht bij wet van 17 maart 2019. Het IBA gaat door het leven als ITAA, en is het resultaat van een fusie tussen het IAB en het BIBF. Het ITAA wordt bestuurd door een Raad en een Uitvoerend comité. Voor meer informatie: www.itaa.be. UITGEVER Wolters Kluwer België Motstraat 30, B-2800 Mechelen


3

De ‘nieuwe’ jaarlijkse taks op de effectenrekeningen Met de publicatie van de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen (hierna: JTER) in het Belgisch Staatsblad van 25 februari laatstleden (inwerkingtreding op 26 februari 2021) kan de minister van Financiën een eerste pluim op zijn hoed steken. Ter uitvoering van het Regeerakkoord dat beloofde ‘te zullen streven naar een eerlijke(re) fiscale bijdrage van de personen met de grootste draagkracht met respect voor het ondernemerschap’ startte de minister al eind oktober 2020 met een eerste (voor)ontwerp (cfr. de publicatie van een antimisbruikbepaling in het BS van 4 november 2020). Onder invloed van de juridische technische kritiek van de Raad van State heeft de minister uiteindelijk het geweer van schouder veranderd en de ‘nieuwe’ taks gemotiveerd als een loutere budgettaire oefening om extra geld in het (lege) laatje te brengen.1

1. Toepassingsgebied De jaarlijkse taks op de effectenrekening wordt ondergebracht in het Wetboek diverse rechten en taksen (WDRT): Boek II -Titel X – Jaarlijkse taks op de effectenrekeningen, die de artikelen 201/3 tot 201/9/5 bevat, en wordt geportretteerd als een ‘abonnementstaks’ die van toepassing is op het bestaan of aanhouden van een effectenrekening ‘an sich’. Samengevat zal de taks verschuldigd zijn: op een effectenrekening (1.1.) aangehouden bij een tussenpersoon (1.2.) tijdens de referentieperiode (1.3.) en waarbij de gemiddelde waarde (1.4.) van de belastbare financiële instrumenten (1.5.) op die effectenrekening meer bedraagt dan 1.000.000 euro (1.4.). Hieronder lichten we kort de verschillende bestanddelen even toe:

1.1. Effectenrekening Een effectenrekening wordt gedefinieerd als: ‘een rekening waarop financiële instrumenten mogen worden gecrediteerd of gedebiteerd, ongeacht of deze effectenrekening wordt aangehouden in onverdeelde eigendom, of in gesplitste eigendom’ (artikel 201/3, 3° WDRT). Voor inwoners gaat het om effectenrekeningen aangehouden bij een tussenpersoon ongeacht waar die tussenpersoon gevestigd is (dus zowel Belgische als buitenlandse tussenpersonen). Voor niet-inwoners gaat het enkel om effectenrekeningen aangehouden bij een Belgische tussenpersoon (zie ook verder over de toepassing van de dubbelbelastingverdragen). Specifiek voor Belgische inrichtingen van niet-inwoners (cfr. artikel 229 WIB 92) gaat het evenwel om

de rekeningen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van de Belgische inrichting ongeacht waar die rekening (in België of het buitenland) wordt aangehouden. Zo wordt een vaste inrichting in België op dezelfde manier behandeld als bijvoorbeeld een Belgische vennootschap.2 Voor de definitie van inwoners en niet-inwoners wordt (in artikel 201/3, 1° en 2° WDRT) verwezen naar de toepasselijke bepalingen in het WIB 92 (artikelen 2 §1, 1°; 2 §1, 5°; 220 en 227 WIB 92).3 Zoals duidelijk blijkt uit de definitie speelt de vraag wie eigenaar is van de effectenrekening in principe geen rol. Dit wil zeggen dat de taks ook verschuldigd is voor effectenrekeningen in handen van een vennootschap of een vzw of zelfs in handen van publieke rechtspersonen. Bovendien worden ook juridische constructies, onderworpen aan de

1

Wet houdende de invoering van een jaarlijkse taks op de effectenrekeningen van 17 februari 2021, BS 25 februari 2021. Zie ook Parl. St. 1708/001-1708/007 en Criv 55 Plen. 087. Naar verluidt is de intentie om de opbrengsten van de taks te gebruiken voor de instandhouding van de sociale zekerheid en in het bijzonder ter financiering van de gezondheidszorg die door COVID-19 zwaar onder druk staat. De taks zou naar schatting ongeveer 400 miljoen euro per jaar moeten opbrengen. 2 Zodat ook die effectenrekeningen conform de ‘internationale fiscale regels’ in België belast kunnen worden cfr. artikel 22, 2 van het OESO-Modelverdrag waarbij het belasten van roerend vermogen dat deel uitmaakt van het bedrijfsvermogen van de vaste inrichting wordt toegewezen aan het land waar de vaste inrichting is gelegen. 3 Merk op: daarnaast zijn ook artikel 201/3 9° en 10° van het WDRT relevant, op grond waarvan ook oprichters van een ‘juridische constructie’ (cfr. kaaimantaks) voor de JTER worden aangemerkt als ‘titularis’ van een effectenrekening.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021


4 kaaimantaks, geviseerd. Daarbij is noch het aantal rekeninghouders, noch de wijze van eigendom (volle eigendom, gesplitste eigendom, onverdeeldheid) relevant. Voorbeeld 1: als na erfenis een effectenrekening in onverdeelde eigendom toebehoort aan de vier kinderen, dan zal de taks verschuldigd zijn indien de gemiddelde waarde van die ene effectenrekening > dan 1.000.000 euro. Voorbeeld 2: een gehuwd koppel bezit één enkele effectenrekening van 1.300.000 euro. De taks op die rekening is verschuldigd – ongeacht het feit dat elke partner in realiteit slechts 650.000 euro bezit. Voorbeeld 3: een vzw bezit twee effectenrekeningen van elk 600.000 euro: de taks is niet verschuldigd aangezien de gemiddelde waarde van elke rekening afzonderlijk minder bedraagt dan 1.000.000 euro (behoudens toepassing van de antimisbruikbepaling cfr. lager).

1.2. Tussenpersoon Voor de definitie van tussenpersoon wordt er verwezen naar de financiële wetgeving. De belangrijkste in dit kader zijn de kredietinstellingen (banken), beursvennootschappen en beleggingsondernemingen (cfr. artikel 201/3, 6° WDRT). Een Belgische tussenpersoon is een tussenpersoon opgericht naar Belgisch recht of gevestigd in België. De buitenlandse tussenpersoon die met een aansprakelijke vertegenwoordiger werkt, wordt hiermee gelijkgesteld (cfr. artikel 201/3, 7° WDRT).

1.3. Referentieperiode De referentieperiode is een periode van twaalf opeenvolgende maanden die aanvangt op 1 oktober en eindigt

op 30 september van het volgende jaar. In sommige gevallen kan de referentieperiode ook vroeger eindigen namelijk op het moment dat de effectenrekening wordt afgesloten tijdens de referentieperiode, als de effectenrekening niet langer deel uitmaakt van het bedrijfsvermogen van een Belgische inrichting of wanneer de enige of laatste titularis verhuist en inwoner wordt van een land met dubbelbelastingverdrag. In de beide laatste gevallen is dat echter enkel als het betreffende verdrag de bevoegdheid om vermogen te belasten niet langer aan België toekent. Tenslotte stopt de referentieperiode ook als de effectenrekening niet langer voldoet aan de bovenstaande definitie van een ‘effectenrekening’ (artikel 201/3, 5° WDRT). Bij wijze van uitzondering zal de eerste ‘normale’ referentieperiode echter korter zijn dan twaalf maanden en lopen van 26 februari 2021 (dag van de inwerkingtreding ) tot en met 30 september 2021.

1.4. Gemiddelde waarde bedraagt meer dan 1.000.000 euro Om de gemiddelde waarde te berekenen moeten we de waarde van de financiële instrumenten op de effectenrekening bepalen op de verschillende referentietijdstippen. Voor een normale referentieperiode zijn er vier referentietijdstippen nl. 31 december, 31 maart, 30 juni en 30 september. Na het einde van de referentieperiode berekenen we de gemiddelde waarde door de vier waardes op te tellen en dan te delen door vier. Is de referentieperiode korter, dan kunnen er referentietijdstippen wegvallen. Bijvoorbeeld voor dit jaar loopt de referentieperiode van 26 februari tot 30 september 2021 en zijn er bijgevolg slechts drie referentietijdstippen nl. 31 maart, 30 juni en 30 september 2021. Voor de volgende referentieperiode van 1 oktober 2021 tot 30 september 2022 zullen er dan wel

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021

vier referentietijdstippen zijn, tenzij de effectenrekening vroegtijdig wordt stopgezet (cfr. hoger). Opmerking. Het openen en sluiten van een effectenrekening vormen geen extra referentietijdstippen. Er moet met andere woorden in geval van opening of sluiting van een rekening enkel rekening worden gehouden met de hoger bepaalde referentietijdstippen waarop de rekening bestond.

1.5. Belastbare financiële instrumenten In casu gaat het om alle financiële instrumenten opgenomen op een effectenrekening onder meer diegene gedefinieerd in artikel 2, 1° van de wet van 2 augustus 2002 zoals aandelen, obligaties, beleggingsfondsen, opties, derivaten, enzovoort. Daarenboven worden ook geldmiddelen expliciet opgenomen (artikel 201/3, 4° WDRT). Hoewel dit bij de meeste effectenrekeningen geen probleem is – geldmiddelen worden normaal op een spaar- of bankrekening geboekt – kan dat in sommige gevallen toch anders zijn. De titularis heeft er dan alle belang bij om te zorgen dat de geldmiddelen op een referentietijdstip niet meer op de effectenrekening aanwezig zijn (tenzij men alsnog een wederbelegging in effecten overweegt). Aandelen/effecten op naam zullen slechts deel uitmaken van de belastbare financiële instrumenten als ze opgenomen zijn in een effectenrekening, zoniet vallen ze buiten het toepassingsgebied van de JTER (het gaat in beginsel immers over een taks op effectenrekeningen). De wet, noch de voorbereidende werken, zeggen iets over de waardering van deze financiële instrumenten. Maar het is logisch dat men zich vooreerst zal kunnen beroepen op de trimestriële waardering door de financiële instelling (cfr. de waardering nodig voor de MiFID II-richtlijn), zoniet moet men


5 waarschijnlijk terugvallen op een naar best vermogen geschatte (markt)waarde.

2. Belastbare grondslag De belastbare grondslag bestaat uit de gemiddelde waarde van de effectenrekening op de (verschillende) referentietijdstippen tijdens de referentieperiode (artikel 201/5 WDRT). De JTER is slechts verschuldigd als de gemiddelde waarde groter is dan 1.000.000 euro. In dat geval wordt de taks berekend vanaf de eerste euro (zie voorbeelden hierna).

3. Tarief

Voorbeeld: Arthur heeft ononderbroken een effecten­rekening bij een Belgische bank gedurende de periode van 26 februari tot en met 30 september 2021: Referentietijdstippen (ref. periode 26/02/2021 – 30/09/2021) 31 maart 30 juni 30 september Belastbare grondslag ([€ 1.400.000 + € 1.300.000 + € 1.200.000]/3) Taks op de effectenrekeningen (­belastbare grondslag × 0,15%) Eventuele beperking (10% × [1.300.000 – € 1.000.000] = € 30.000)

Gemiddelde waarde € 1.400.000 € 1.300.000 € 1.200.000 € 1.300.000 € 1.950 NvT

In dit voorbeeld zal de Belgische bank, voor de hele referentieperiode, de jaarlijkse taks (automatisch) inhouden en doorstorten aan de schatkist uiterlijk tegen 20 december 2021 (zie verder). In de referentieperiode van 1 oktober 2021 tot 30 september 2022 evolueert het effectenbezit van Arthur als volgt (Belgische effectenrekening):

Het tarief van de taks bedraagt 0,15%. Het is van toepassing vanaf de eerste euro.

Referentietijdstippen (ref. periode 01/10/2021 – 30/09/2022) 31 december

Gemiddelde waarde

Er is (nog) geen progressie voorzien en evenmin wordt het tarief geprorateerd indien de referentieperiode korter is dan twaalf maanden.

31 maart

€ 1.400.000 € 1.100.000 € 1.200.000

Een bijzonderheid is wel dat te betalen JTER wordt beperkt tot 10% van het verschil tussen de belastbare grondslag en 1.000.000 euro (zijnde de drempelwaarde). Zonder deze correctie (een soort van ‘plafond’) zou een rekening van 1.000.001 euro worden belast met 1.500 euro JTER, waardoor de waarde ervan zou dalen tot 998.501 euro, terwijl voor een rekening met 1.000.000 euro (hetzij net iets minder) helemaal geen taks verschuldigd is. Het belang van die ‘beperkingsregel’ is echter beperkt, want ze zal enkel relevant zijn als de gemiddelde waarde van de effectenrekening ≤ 1.015.228,43 euro. 4

30 juni 30 september Belastbare grondslag ([€ 1.700.000 + € 1.400.000 + € 1.100.000 + € 1.200.000]/4) Taks op de effectenrekeningen (belastbare grondslag × 0,15%)

€ 1.700.000

€ 1.350.000 € 2.025

De Belgische bank, zal, voor de hele referentieperiode, de jaarlijkse taks (automatisch) inhouden en doorstorten aan de schatkist uiterlijk tegen 20 december 2022 (zie verder). Naast zijn effectenrekening bij de Belgische bank opent hij op 27 april 2022, samen met zijn broer en zus, bijkomend een effectenrekening bij een Zwitserse financiële instelling ten belope van 1.050.000 euro waarvan de waarde als volgt fluctueert: Referentietijdstippen (ref. periode 27/04/2022 – 30/09/2022) 30 juni 30 september Belastbare grondslag ([€ 1.025.000 + 970.000]/2) Taks op de effectenrekeningen (­belastbare grondslag < 1.000.000) → 0 × 0,15%

Gemiddelde waarde € 1.025.000 € 970.000 € 997.500 €0

Omdat de gemiddelde waarde lager is dan 1.000.000 euro is er geen taks verschuldigd op deze effectenrekening (de beoordeling gebeurt immers per effectenrekening).

4 Exact bij een gemiddelde waarde van 1.015.228,43 euro is de verschuldigde JTER 1.522,84 euro immers gelijk aan de beperking.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021


6

iStockphoto.com/GaudiLab.

4. Vrijstelling Artikel 201/4 van het WDRT bevat een aantal vrijstellingen van de taks die, samenvattend gesteld, specifiek gericht zijn op de tussenpersonen – en meer bepaald om een cascade van de taks te vermijden en de ‘custodion business’ (inclusief centrale effectenbewaarinstellingen) in België te vrijwaren. Belangrijk hierbij is dat (kort samengevat) de vrijstelling slechts speelt voor effectenrekeningen aangehouden door de betreffende tussenpersoon

voor eigen rekening en zonder dat een derde – niet zijnde een andere tussenpersoon (die voor de vrijstellingen in aanmerking komt) – over enig rechtstreeks of onrechtstreeks vorderingsrecht beschikt verbonden aan de waarde van de aangehouden effectenrekening. Het is deze bepaling die problemen schept voor de zogenaamde Tak 23-levensverzekeringen en waarbij de verzekeringsmaatschappij de taks zou verschuldigd zijn op de effectenrekeningen die ze zelf in dit kader aanhoudt. 5 De kans dat aan de kleine belegger de taks dan doorgerekend wordt (ook al heeft die

minder dan 1.000.000 euro uitstaan), is natuurlijk reëel.6 Een uitgebreidere bespreking van de vrijstellingen gaat het bestek van deze bijdrage te buiten.

5. Aangifte – Belastingschuldige De taks is verschuldigd de eerste dag na het einde van de referentieperiode (artikel 201/8 WDRT).

5 Merk op: een Tak 23-levensverzekering bij een buitenlandse verzekeringsmaatschappij, die de onderliggende beleggingen aanhoudt op een effectenrekening in het buitenland, zal in principe niet getroffen worden, aangezien het dan een niet-belastbare effectenrekening betreft die (bij een buitenlandse tussenpersoon) wordt aangehouden door een niet-inwoner (de verzekeringsmaatschappij). 6 Een Tak 21-levensverzekering (ook in de vorm van een pensioenspaarverzekering), een VAPZ-levensverzekering en een Tak 26-contract blijven wel buiten schot. Ook een groepsverzekering, fiscaal pensioensparen via bijvoorbeeld een pensioenspaarfonds en de stelsels IPT en VAPW zullen in principe niet getroffen worden.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021


7 5.1. Bevrijdende inhouding, aangifte en betaling door tussenpersoon In principe gaat de Belgische tussenpersoon over tot inhouding, aangifte en betaling van de taks (artikel 201/9, §1 WDRT). Voor een buitenlandse tussenpersoon die een aansprakelijke vertegenwoordiger heeft aangesteld worden de identieke verplichtingen vervuld door de aansprakelijke vertegenwoordiger. De aangifte en betaling moeten dan gebeuren uiterlijk op de twintigste dag van de derde maand die volgt op het einde van de referentieperiode. Voor de normale referentieperiode is dit dus 20 december. Bijvoorbeeld voor de eerste referentieperiode die normaal eindigt op 30 september 2021, zal de tussenpersoon de taks dus moeten aangeven en betalen uiterlijk tegen 20 december 2021. Daarvoor moet de tussenpersoon op de laatste dag van de maand na het einde van de referentieperiode aan de titularis(sen) een overzicht bezorgen (artikel 201/7 WDRT), dit is normaal dus op 31 oktober.

5.2. Aangifte en betaling door titularis In alle andere gevallen gaat de titularis van de effectenrekening zelf over tot aangifte en betaling van de taks tenzij hij kan bewijzen dat de taks al is aangegeven en betaald door een (Belgische) tussenpersoon (artikel 201/9, §2 WDRT).7

Als een effectenrekening wordt aangehouden door meerdere titularissen, kan elke titularis de aangifte indienen voor alle titularissen (artikel 201/9, §3 WDRT). Als er meerdere titularissen zijn, bijvoorbeeld bij mederekeninghouders, een onverdeeldheid of een splitsing tussen blote eigenaars en vruchtgebruikers, kan een titularis de taks dus aangeven en betalen voor de rekening in zijn geheel (uitgaande van de gemiddelde waarde van de gehele rekening). Elke titularis blijft dan wel hoofdelijk gehouden tot betaling van de taks, de boetes en (nalatigheid) interesten. Als de titularis (bijvoorbeeld een natuurlijke persoon, een vennootschap, een vzw, enzovoort) zelf moet instaan voor de aangifte, is de indieningstermijn dezelfde als voor een aangifte in de personenbelasting die wordt ingediend, door een belastingplichtige zelf, via MyMinfin. 8 In voorkomend geval moet de taks worden betaald uiterlijk op 31 augustus van het jaar volgend op het einde van de referentieperiode (artikel 201/9/3 WDRT).9 Voorbeeld: voor een referentieperiode die (ten laatste) eindigt op 30 september 2021, zal de titularis zijn (eerste) aangifte (in principe elektronisch) moeten indienen tegen (midden) juli 2022 en de taks moeten betalen uiterlijk tegen 31 augustus 2022. Vergis u niet: het betreft een afzonderlijke aangifte, los van de aangifte personenbelasting, vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting of belasting der niet-inwoners. Het is dus belangrijk om deze nieuwe

aangifte- en betalingsdeadline in uw agenda te zetten.

6. Antimisbruik­ maatregelen Om evidente ontsnappingsroutes te vermijden, heeft de wetgever in de wet zelf een aantal maatregelen genomen, retroactief van toepassing voor verrichtingen vanaf 30 oktober 2020.

6.1. Onweerlegbare vermoedens van misbruik Zo bepaalt artikel 201/4, laatste lid van het WDRT dat twee specifieke verrichtingen niet tegenstelbaar zijn aan de belastingadministratie. Ten eerste stelt artikel 201/4, laatste lid 1° van het WDRT specifiek een onweerlegbaar vermoeden in bij ’het splitsen van een effectenrekening in meerdere effectenrekeningen aangehouden bij dezelfde tussenpersoon’. Ten tweede voorziet artikel 201/4, laatste lid 2° van het WDRT een onweerlegbaar vermoeden van misbruik voor het omzetten van belastbare financiële instrumenten naar effecten op naam die niet op een effectenrekening worden aangehouden. Ter verduidelijking heeft de minister gesteld dat deze niet-tegenstelbaarheid slechts van toepassing is als het initieel om een belastbare effectenrekening ging. Bijvoorbeeld: een splitsing van één effectenrekening van 1.200.000 euro in twee effectenrekeningen van 600.000 euro bij dezelfde instelling wordt geviseerd.

7 Doorgaans zal de titularis de taks zelf moeten aangeven en betalen in de volgende situaties (niet-limitatieve opsomming): een inwoner of een Belgische vaste inrichting met een effectenrekening bij een buitenlandse tussenpersoon zonder een Belgisch aansprakelijk vertegenwoordiger voor de JTER (in praktijk zal er doorgaans geen vertegenwoordiger zijn), een oprichter van een juridische constructie die via de betreffende juridische constructie geacht wordt een belastbare effectenrekening te hebben (in het buitenland) of als een antimisbruikbepaling (spontaan) toegepast wordt. 8 Dus doorgaans ergens in de eerste helft van juli van het jaar volgend op het jaar waarin de referentieperiode geëindigd is, ieder jaar moet de exacte datum afgewacht worden (wordt jaarlijks vastgelegd). 9 In dat verband stellen we ons de vraag waarom dat zo moeilijk moet. Was het niet eenvoudiger om een vaste en eenzelfde aangifte- en betalingstermijn op te leggen?

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021


8 6.2. Algemene antimisbruikbepaling Daarnaast, om alle andere mogelijke ontsnappingsroutes te bestrijden, voorziet de wetgever ook een algemene antimisbruikbepaling voor het hele WDRT (die dus ook bijvoorbeeld geldt voor de beurstaks). Het nieuwe artikel 202 van het WDRT voorziet ter zake een bepaling die geïnspireerd is op artikel 344, §1 van het WIB 92. Centraal voor de toepassing van deze algemene antimisbruikbepaling is de notie van strijdigheid met de doelstelling van de bepalingen van het WDRT, in casu de JTER (cfr. budgettaire motivering zie hoger). Voorbeeld: Eva heeft initieel één belastbare effectenrekening met 1.500.000 euro financiële instrumenten. Vervolgens worden effecten getransfereerd (600.000 euro) naar een andere (nieuw geopende) effectenrekening zodat beide effectenrekeningen onder de minimumdrempel blijven, zonder dat de totale waarde van de aangehouden effecten verkleint. Als Eva niet kan aantonen dat zij hoofdzakelijk andere motieven had dan ontwijking van de taks, zal de antimisbruikbepaling spelen en zal zij bij voortduur moeten doen alsof zij slechts één rekening heeft. Belangrijk is wel dat de toepassing van deze algemene antimisbruikbepaling weerlegbaar is, wat de belastingschuldige het recht geeft om te bewijzen aan de hand van de feiten dat andere motieven aan de grondslag liggen van zijn rechtshandeling dan het ontwijken van de taks. Het hoeft geen betoog dat de toepassing van de voormelde anti­ misbruik­bepalingen in de praktijk tot veel discussie zal kunnen leiden, zeker

gegeven het louter budgettaire doel van de JTER.

7. Procedurele aspecten 10

Bij niet-aangifte, laattijdige, onnauwkeurige of onvolledige aangifte, alsook bij niet-betaling of laattijdige betaling, kan er een boete worden opgelegd op basis van een door een koninklijk besluit vastgelegde schaal variërende van 10% tot 200% van de verschuldigde taks. Bij ontstentenis van kwade trouw is er geen boete verschuldigd. Nalatigheidsinteresten zijn verschuldigd vanaf de dag waarop de betaling moet geschieden. De Koning zal een procedure uitwerken om te voorzien in de terugbetaling van de teveel betaalde taks met inbegrip van eventuele moratoriuminteresten. De administratie belast met de invordering van de taks kan aan de titularis de nodige inlichtingen vragen om de juiste heffing van de taks te verzekeren. Wie in gebreke blijft, kan worden gestraft met een boete gaande van 750 tot 1.250 euro. Bij ontstentenis van kwade trouw is hier evenmin een boete.

8. Toepassing van dbv’s Voor de toepassing van de dubbelbelastingverdragen (dbv) valt de taks onder artikel 22 van het OESOModelverdrag belasting op vermogen. Zoals hoger gesteld mag het roerend vermogen dat deel uitmaakt van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting worden belast in de staat waar de vaste inrichting is gelegen. De andere roerende goederen (bijvoorbeeld roerend vermogen van een natuurlijk persoon zonder vaste inrichting of vaste basis) mogen enkel worden belast in de woonstaat van

10 Zie o.a. artikelen 201/9/2, 201/9/3, 201/9/4 en 201/9/5 van het WDRT. 11 GwH 17 oktober 2019, nr. 138/2019.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021

de natuurlijke persoon (artikel 22, 4 OESO-Modelverdrag). Vandaar dat de taks in principe niet van toepassing is op de Belgische effectenrekening van een niet-inwoner als hij woont in een land met een dbv waarin artikel 22, 4 de heffingsbevoegdheid (exclusief) toewijst aan de woonstaat. We moeten echter opmerken dat niet alle Belgische verdragen een artikel met betrekking tot de belasting van vermogen bevatten (bijvoorbeeld Frankrijk, Ierland, Italië, Portugal, het VK en de VS). Voorbeelden van landen waar België wel een dbv mee heeft afgesloten dat vermogensbelastingen dekt en dergelijk artikel bevat zijn Duitsland, Luxemburg, Nederland, Spanje, Zwitserland, … .

9. Verschillen met vorige effectentaks Tot slot willen we toch nog even de vijf belangrijkste verschillen van de nieuwe JTER met de vroegere effectentaks (die door het Grondwettelijk Hof werd vernietigd11) oplijsten. 1. Abonnementstaks op de effectenrekening an sich (louter budgettair doel) ←→ vermogensbelasting. 2. Belasting berekend per effecten­ rekening > 1.000.000 euro ←→ belasting wordt berekend voor alle effectenrekeningen samen indien ≥ 500.000 euro per natuurlijke persoon. 3. Van toepassing voor natuurlijke personen, rechtspersonen, vzw’s, vennootschappen … ←→ enkel in hoofde van natuurlijke personen. 4. Alle financiële instrumenten die op de effectenrekening staan (inclusief geldmiddelen) ←→ limitatieve lijst van in de wet bepaalde financiële instrumenten. 5. Beperkt aantal referentietijdstippen (maximum vier) en aantal titularissen/eigendom geen effect ←→ extra bijzondere referentietijdstippen en evenredige verdeling over het aantal titularissen.


9 Daarnaast valt ook op dat de JTER wordt ingevoerd samen met een uitgebreid antimisbruikarsenaal, terwijl de vroegere taks slechts twee zeer beperkte en specifieke antimisbruikbepalingen kende.

10. Conclusie Een nieuwe regering = een nieuwe effectentaks. Het stond als het ware in de sterren geschreven. Op basis van bovenstaande kunnen we stellen dat de minister zijn huiswerk heeft gemaakt en de taks zo heeft aangepast dat de grondwettelijke bezwaren tot een minimum werden beperkt. Vraag blijft of de wet een eventuele toets zou doorstaan omdat er toch nog een aantal ongelijkheden worden bestendigd. We denken bijvoorbeeld aan de situatie waar het vermogen verdeeld is over twee rekeningen ←→ één rekening en men enkel in de laatste situatie de taks verschuldigd is omwille van de grens van 1.000.000 euro. Of de werking van de minimumdrempel waarbij men bij overschrijding toch belasting betaalt vanaf de eerste euro… De wet is er nu en de praktijk zal moeten uitwijzen hoe het hier verder mee gaat. Momenteel blijven er nog vele vragen open. De administratie werkt, dixit de minister, op dit ogenblik samen met Febelfin aan een FAQ om één en ander (snel) te verduidelijken. De minister heeft zijn werk gedaan en zijn pluim verdiend. Of het een trotse pauwenpluim wordt of een kippenveer blijft nog koffiedik kijken. Jos Goubert Gecertificeerd belastingadviseur iStockphoto.com/gradyreese.

Kevin Hellinckx Stagiair gecertificeerd belastingadviseur

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021


Komt uw klant regelmatig met HR, of sociaaljuridische vraagstukken? Exclusief voor accountants

Ondernemers zullen steeds vaker een beroep doen op uw kennis, ervaring en advies. Gebrek aan tijd en de complexiteit van snel veranderende wet- en regelgeving spelen hierbij niet in uw voordeel. Dan is het ideaal om een vast aanspreekpunt te hebben waar u snel en doeltreffend antwoorden en oplossingen krijgt aangereikt.

De Accountant Desk van Partena Professional staat voor u klaar! Heeft u vragen? Contacteer ons via accountantdesk@partena.be of via 078 78 78 21

www.partena-professional.be


11

Toekenning van cheques aan werknemers: het fiscale kluwen ontward In de CORONA III-wet1 heeft de wetgever met de consumptiecheque nog maar eens een nieuw type cheque geïntroduceerd. De consumptiecheque werd in het leven geroepen met een dubbele doelstelling. Vooreerst is het de bedoeling om de financiële situatie en koopkracht van werknemers te verbeteren. Daarnaast beoogt men de activiteiten en werkgelegenheid in sectoren die zwaar getroffen werden door de COVID-19-crisis zoals de horeca, culturele of sportieve sector, te ondersteunen. Als aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan, is de consumptiecheque vrijgesteld van inkomstenbelastingen in hoofde van de werknemer en aftrekbaar als beroepskost bij de werkgever. In wat volgt staan we stil bij de fiscale behandeling van de consumptiecheque en maken we de vergelijking met sport- en cultuurcheques, maaltijdcheques en ecocheques.

1. Consumptiecheque Als principe geldt dat de consumptiecheque die werkgevers aanbieden aan hun werknemers een bezoldiging uitmaakt. Dit voordeel van alle aard (VAA) wordt evenwel vrijgesteld van inkomstenbelasting indien aan een aantal strikte cumulatieve voorwaarden is voldaan (artikel 19quinquies KB 28 november 1969). De Circulaire 2020/C/131 van 22 oktober 2020 verduidelijkt deze wettelijke voorwaarden. Het koninklijk besluit maakt een onderscheid tussen papieren en elektronische cheques. Voor beiden types gelden volgende voorwaarden: • De consumptiecheque mag niet worden toegekend ter vervanging of ter omzetting van loon, premies, voordelen in natura of enig ander voordeel of van een aanvulling bij het voorgaande. De consumptiecheque moet met andere woorden bovenop de bestaande bezoldiging van de betrokken werknemer worden toegekend. • De toekenning van de consumptiecheque moet (net zoals bij maaltijdscheques) vervat zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) of in een schriftelijke individuele overeenkomst. Voor de openbare sector moet de toekenning voorzien zijn in een reglementaire handeling die het voorwerp heeft uitgemaakt

• • •

van een onderhandeling in het daarvoor bevoegde onderhandelingscomité. De consumptiecheque is geldig tot en met 31 december 2021. Aanvankelijk was voorzien dat de cheque slechts geldig was tot 7 juni 2021 2 . De geldigheids­ termijn van een papieren cheque die deze datum vermeldt wordt automatisch verlengd tot 31 december 2021. Op de papieren consumptiecheque dient de geldigheidsduur uitdrukkelijk te zijn vermeld. De consumptiecheque mag niet omgeruild worden. De consumptiecheque moet op naam van de werknemer worden afgeleverd. De consumptiecheque mag enkel besteed worden in – (1) inrichtingen die vallen onder de horecasector of kwalificeren als kleinhandelszaken die verplicht langer dan één maand gesloten zijn geweest en die, in de gelijktijdige fysieke aanwezigheid van de consument in de vestigingseenheid, goederen of diensten aanbieden aan de consument en micro-inrichtingen uitmaken in de zin van artikel 15/1 van het WVV; – (2) inrichtingen die behoren tot de culturele sector die erkend, goedgekeurd of gesubsidieerd zijn door de bevoegde overheid; of – (3) sportverenigingen voor wie een federatie, erkend of gesubsidieerd door de gemeenschappen, bestaat of behorend tot een van de nationale federaties. Voor consumptiecheques op papier moet deze informatie op de cheque zijn opgenomen.

1

Wet van 15 juli 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie (CORONA III), BS 23 juli 2020. 2 Zie Circulaire 2021/C/25 van 12 maart 2021, Addendum aan de Circulaire 2020/C/131.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021


12

Het koninklijk besluit voorziet in twee grenzen voor wat betreft de waarde van de consumptiecheque. De waarde van een consumptiecheque mag enerzijds niet meer bedragen dan de maximale nominale waarde bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst of de individuele overeenkomst, met als maximum 10 euro. Anderzijds mag de werkgever niet meer dan 300 euro aan consumptiecheques toekennen aan eenzelfde werknemer. Een consumptiecheque met een nominale waarde van meer dan 10 euro zal geen recht geven op de vrijstelling van inkomstenbelasting. Evenmin zal een consumptiecheque die wordt toegekend aan een werknemer die al consumptiecheques voor een bedrag van 300 euro van dezelfde werkgever heeft ontvangen, recht geven op de vrijstelling. De consumptiecheques zijn in dat geval belastbaar bij de werknemer voor hun totaliteit en niet enkel voor het deel dat de grens van 300 euro overschrijdt. In de circulaire 2020/C/131 wordt het voorgaande verduidelijkt aan de hand van de volgende voorbeelden. Voorbeeld 1: een werknemer ontvangt 31 consumptiecheques van 10 euro van zijn werkgever, zijnde 310 euro in totaal. Dit voordeel in waarde is voor de totaliteit een belastbaar inkomen in hoofde van de werknemer. Het maximumbedrag van 300 euro per werkgever is overschreden. Voorbeeld 2: een werknemer ontvangt 20 consumptiecheques van 10 euro van zijn werkgever, zijnde 200 euro in totaal. Deze cheques voldoen aan alle voorwaarden. Dit voordeel met een waarde van 200 euro is een vrijgesteld inkomen. Als de werknemer daarenboven nog één of meerdere andere consumptiecheques ontvangt met een waarde van 100 euro, die niet voldoen aan de voorwaarden, vormen die bijkomende cheques een belastbaar inkomen. In dit geval wordt het maximumbedrag van 300 euro per werkgever immers niet overschreden, zodat de consumptiecheques die voldoen aan de voorwaarden vrijgesteld zijn en deze die niet voldoen aan de voorwaarden belastbaar zijn.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021

iStockphoto.com/:ljubaphoto.

Voorbeeld 3: een werknemer ontvangt 30 consumptiecheques van 10 euro van werkgever A en 30 consumptiecheques van 10 euro van werkgever B. Als aan alle andere voorwaarden is voldaan, is de totaliteit van de ontvangen consumptiecheques, zijnde 600 euro, een vrijgesteld inkomen voor die werknemer. De grens van 300 euro wordt immers per werkgever afzonderlijk beoordeeld.


13 De wetgever voerde met terugwerDe consumptiecheque die aan alle kende kracht vanaf 17 juli 2020 ook voorwaarden voldoet is, in tegenstelAls aan alle wettelijke de mogelijkheid in om consumptieling tot de kosten voor (elektronische) voorwaarden is voldaan, cheques in elektronische vorm uit te maaltijdcheques, sportcheques, culis de consumptiecheque geven 3 . Om niet als loon te worden tuurcheques en ecocheques principieel vrijgesteld van beschouwd moeten elektronische aftrekbaar als beroepskost in hoofde van consumptiecheques niet alleen aan de werkgever in de zin van artikel 49 van inkomstenbelastingen alle voorwaarden voor papieren het WIB 92. Het niet cumulatief voldoen in hoofde van de consumptiecheques (supra) voldoen aan alle voormelde voorwaarden heeft werknemer en aftrekbaar maar tegelijk aan de volgende niet enkel tot gevolg dat de consumpvoorwaarden: tiecheque belastbaar is als bezoldiging als beroepskost bij de • Het aantal consumptiecheques in bij de verkrijger. Het volledige bedrag werkgever. een elektronische vorm en het bruvan de consumptiecheque moet dan als tobedrag ervan worden vermeld op voordeel van alle aard in hoofde van de de afrekening die bij elke definitieve werknemer (artikel 57, 2°, WIB 92) op de betaling aan de betrokken werknemer passende fiscale fiches onder de belastbare wordt overhandigd. bezoldigingen opgenomen worden om alsnog • Vóór het gebruik van de consumptieaftrekbaar te zijn in hoofde van de werkgever. cheques in een elektronische vorm kan de werknemer op eenvoudige In de circulaire heeft de administratie een standpunt ingewijze het saldo en de geldigheidsduur nagaan van de nomen over de vraag of ook zelfstandige bedrijfsleiders cheques die aan hem werden toegekend maar nog niet kunnen genieten van de vrijstelling van inkomstenbelasting gebruikt. indien aan hen consumptiecheques worden toegekend. De • De keuze voor elektronische consumptiecheques moet administratie meent dat zelfstandige bedrijfsleiders buiten worden geregeld via een collectieve arbeidsovereenhet toepassingsgebied van het koninklijk besluit vallen komst of in een schriftelijke individuele overeenkomst. zodat de consumptiecheques die zij zouden ontvangen niet • De elektronische consumptiecheques mogen enkel ter worden vrijgesteld. Bedrijfsleiders die ook werknemer zijn beschikking worden gesteld via een erkende uitgever. (met arbeidsovereenkomst), komen wel in aanmerking voor • Ten slotte mag het gebruik van deze consumptiecheques de vrijstelling als alle voorwaarden zijn voldaan. geen kosten voor de werknemer met zich meebrengen.

3 Wet van 31 juli 2020 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de invoering van de elektronische consumptiecheques, BS 17 augustus 2020.

iStockphoto.com/alvarez.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021


14

2. Sport- en cultuurcheques Sport- en cultuurcheques kan de genieter gebruiken voor de betaling van lidgelden bij cultuur- en/of sport­ organisaties, voor het huren van sportterreinen, de aankoop van abonnementen en toegangskaarten voor bijvoorbeeld het zwembad, museum, theatervoorstellingen, enzovoort. De cheques kunnen niet worden ingezet voor de aankoop van sportmateriaal of uitrusting. Zoals al aangehaald zijn kosten die een werkgever of onderneming heeft gemaakt om aan haar werknemers of bedrijfsleiders sport- en cultuurcheques te verstrekken niet aftrekbaar als beroepskost. Zij vormen principieel een belastbaar voordeel van alle aard voor de werknemer of de bedrijfsleider. De tussenkomst van de werkgever of onderneming in de sport- en cultuurcheques wordt evenwel vrijgesteld in hoofde van de verkrijger, zowel werknemers als bedrijfsleiders (artikel 38, §1, 25° WIB 92 en artikel 38/1 WIB 92), als ze niet worden verleend ter vervanging van de bezoldiging of enige andere vergoeding en als de volgende voorwaarden zijn vervuld. De toekenning van de sport- en cultuurcheques moet vervat zijn in een cao of in een individuele overeenkomst. Verder kan de inwisseling van de cheques uitsluitend gebeuren bij erkende of gesubsidieerde cultuuroperatoren of bij sportorganisaties die aangesloten zijn bij een erkende federatie of één van de vier nationale federaties. De sport- en cultuurcheque zowel op papier als elektronisch moet op naam van de werknemer of bedrijfsleider zijn afgeleverd en heeft een beperkte geldigheidsduur van 15 maanden, die loopt van 1 juli van dat jaar tot 30 september van het volgende jaar. Op vraag van de Nationale Arbeidsraad (NAR) en ingevolge de COVID-19-pandemie, werd de geldigheidsduur van de cheques die verliepen op 30 september 2020 verlengd tot en met 30 september 2021 4 . Het totale bedrag van de sport- en cultuurcheques toegekend door de werkgever of de onderneming mag per werknemer of bedrijfsleider niet groter zijn dan 100 euro per jaar. Ten slotte kan de cheque niet worden omgeruild voor geld.

3. Elektronische maaltijdcheques De maaltijdcheque is bij het grote publiek genoegzaam bekend. Het betreft een tussenkomst van de werkgever in de lunchkosten van haar werknemers en bedrijfsleiders. Sinds 1 januari 2016 kunnen maaltijdcheques enkel nog elektronisch worden verstrekt en is het maximale bedrag

beperkt tot 8 euro per maaltijdcheque. Dit maximale bedrag bestaat uit een tussenkomst van de werkgever die maximaal 6,91 euro bedraagt en een eigen bijdrage van de werknemer van minstens 1,09 euro. De kosten die een vennootschap heeft gemaakt om maaltijdcheques te verstrekken aan werknemers of bedrijfsleiders zijn niet aftrekbaar als beroepskost, met uitzondering van de in voorkomend geval tot 2 euro beperkte tussenkomst van de werkgever per maaltijdcheque. Zodra de tussenkomst van de vennootschap per maaltijdcheque 2 euro of meer bedraagt, mag per maaltijdcheque 2 euro als beroepskost worden afgetrokken. Voorbeeld: een vennootschap overhandigt in 2021 aan haar bestuurder 150 maaltijdcheques met een nominale waarde van 7 euro per cheque. De kost ad 1.050 euro wordt door de vennootschap als kost verwerkt in de boekhouding. De bestuurder betaalt een tussenkomst van 1,09 euro per cheque. Die tussenkomst ad 163,50 euro wordt als bedrijfsopbrengst geboekt. De te verwerpen kost voor het aanslagjaar 2022 bedraagt dan 1.050 euro – 163,50 euro – (150 x 2 euro) = 586,50 euro. De maaltijdcheques zijn een vrijgesteld inkomen voor de genieter als ze niet worden verleend ter vervanging van de bezoldiging of enige andere vergoeding en als de volgende voorwaarden zijn vervuld. De toekenning van de maaltijdcheques moet vervat zijn in een cao of in een individuele overeenkomst. Het aantal toegekende cheques moet overeenstemmen met het aantal effectief gewerkte dagen van de werknemer of bedrijfsleider. De maaltijdcheque moet op naam van de werknemer of bedrijfsleider zijn afgeleverd en heeft een beperkte geldigheidsduur van twaalf maanden. De geldigheidsduur van de elektronische maaltijdcheques die is verlopen tussen 1 maart 2020 en 30 juni 2020 inbegrepen en tussen 1 november 2020 en 31 maart 2021 inbegrepen, werd met zes maanden verlengd als gevolg van de COVID-19-pandemie. Bovendien kan de geldigheidsduur van elektronische maaltijdcheques die verlopen in mei en juni 2020 en waarvan de geldigheidsduur met zes maanden werd verlengd, nógmaals met zes maanden worden verlengd 5 . De cheque mag slechts worden gebruikt ter betaling van een eetmaal of voor de aankoop van verbruiksklare voeding. De tussenkomst van de werkgever in de kost van de maaltijdcheque mag ten hoogste 6,91 euro per cheque bedragen, terwijl de tussenkomst van de werknemer of bedrijfsleider minstens 1,09 euro moet bedragen.

4 Zie Circulaire 2021/C/28 van 16 maart 2021 over de verlenging van de geldigheidsduur van de maaltijdcheques, eco-cheques en sport/ cultuurcheques ten gevolge van de COVID-19-pandemie. 5 Zie voetnoot 4.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021


15

iStockphoto.com/:JohnnyGreig.

Inzake socialezekerheidsbijdragen geldt sinds 1 januari 2011 een bijkomende voorwaarde die (nog) niet in de fiscale wetgeving terug te vinden is. Een maaltijdcheque mag niet gecumuleerd worden met een onkostenvergoeding voor eenzelfde maaltijd voor dezelfde dag.

4. Ecocheques Ecocheques zijn bedoeld voor de aankoop van producten en diensten van ecologische aard, zoals energiebesparende huishoudtoestellen, installaties die gericht zijn op waterbesparing, investeringen in duurzame mobiliteit, enzovoort. Ecocheques kunnen aan werknemers en bedrijfsleiders worden verstrekt (artikel 38, §1, 25° WIB 92). De kosten die de werkgever of onderneming heeft gemaakt om ecocheques te verstrekken, zijn niet aftrekbaar als beroepskost. De ecocheques zijn een vrijgesteld inkomen voor de genieter (werknemer of bedrijfsleider) als ze niet worden verleend ter vervanging van de bezoldiging of enige andere vergoeding en als de volgende voorwaarden zijn vervuld. De toekenning van de ecocheque moet vervat zijn in een cao of een individuele overeenkomst. De individuele overeenkomst of cao bepaalt de waarde van de ecocheque, met een maximum van 10 euro per ecocheque en een maximaal totaalbedrag per werknemer of bedrijfsleider van

250 euro per jaar. De ecocheque wordt op naam afgeleverd, met een beperkte geldigheidsduur tot 24 maanden. Als gevolg van de COVID-19-pandemie wordt de geldigheidsduur van papieren en elektronische ecocheques die tussen 1 maart 2020 en 30 juni 2020 inbegrepen en tussen 1 november 2020 en 31 maart 2021 inbegrepen, met zes maanden verlengd. Bovendien kan de geldigheidsduur van ecocheques die verlopen in mei en juni 2020 en waarvan de geldigheidsduur met zes maanden werd verlengd, nógmaals met zes maanden worden verlengd 6 . De ecocheque mag slechts worden aangewend voor de aankoop van producten en diensten met een ecologisch karakter. De ecocheques kunnen geheel noch gedeeltelijk worden omgeruild in geld. Als niet tezelfdertijd aan alle voorwaarden is voldaan, worden de toegekende ecocheques voor de totaliteit als belastbare voordelen van alle aard aangemerkt. De kosten zijn dan aftrekbaar voor de werkgever als die de ecocheques vermeldt als bezoldiging op de individuele loonfiches op naam van de werknemers of bedrijfsleiders. Ecocheques zijn bons voor meervoudig gebruik, er is daarom geen btw verschuldigd op het moment van de uitgifte, maar pas op moment van de inruiling. Er is wel btw verschuldigd op het commissieloon dat wordt aangerekend door de onderneming die de ecocheques uitgeeft. Die aangerekende btw is dan ook aftrekbaar.

6 Zie voetnoot 4.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021


16 Consumptie­cheque

Maaltijdcheque

Sport- en cultuurcheque

Ecocheque

Doelstelling

Ondersteunen (1) koopkracht werknemers en (2) door corona getroffen sectoren

Tegemoetkoming lunchkosten medewerkers

Stimulus voor sport- en cultuursector

Stimulus voor aankoop ecologische producten en diensten

Geldigheidsduur – Principe

Initieel tot 7/06/2021

1 jaar

15 maanden (1/07 – 30/09)

2 jaar

Geldigheidsduur – verlenging

Verlenging van de geldigheidsduur tot en met 31/12/2021

Vervallen tussen 1/03/2020 en 30/06/2020 en tussen 1/11/2020 en 31/03/2020: geldigheid met 6 maanden verlengd

Verlenging van de geldigheidsduur tot en met 30/09/2021

Vervallen tussen 1/03/2020 en 30/06/2020 en tussen 1/11/2020 en 31/03/2020: geldigheid met 6 maanden verlengd

Maximaal bedrag

10 EUR per cheque 300 EUR per werknemer per jaar

8 EUR per gewerkte dag per werknemer / bedrijfsleider • tussenkomst werk­ gever = maximaal 6,91 EUR • tussenkomst werk­ nemer / bedrijfsleider = minimaal 1,09 EUR

10 EUR per jaar per werknemer / bedrijfsleider

10 EUR per cheque en 250 EUR per werknemer / bedrijfsleider per jaar

Belastbaarheid in hoofde van de genieter

Vrijgesteld van inkomstenbelasting als aan alle voorwaarden is voldaan (art. 19quinquies KB 28/11/1969)

Vrijgesteld van inkomstenbelasting als aan alle voorwaarden is voldaan (art. 38, §1, eerste lid, 25° WIB 92 en art. 38/1, §2 WIB 92)

Vrijgesteld van inkomstenbelasting als aan alle voorwaarden is voldaan (art. 38, §1, eerste lid, 25° WIB 92 en art. 38/1, §1, 2° en §3 WIB 92)

Vrijgesteld van inkomstenbelasting als aan alle voorwaarden is voldaan (art. 38, §1, eerste lid, 25° WIB 92 en art. 38/1, §1, 3° en §4 WIB 92)

Inkomsten­ belasting in hoofde van de werk­gever – vennootschap

Aftrekbaar als beroepskost als aan alle voorwaarden is voldaan (art. 19quinquies KB 28/11/1969)

Niet aftrekbaar als beroepskost, met uitzondering van tussenkomst van werkgever met max. 2 EUR/cheque (sinds 1/01/2016)

Niet aftrekbaar als beroepskost (art. 53, 14° WIB 92)

Niet aftrekbaar als beroepskost (art. 53, 14° WIB 92)

Sociale zekerheid

Geen RSZ-bijdragen als aan alle voorwaarden is voldaan (supra)

Geen RSZ-bijdragen als aan alle voorwaarden is voldaan (supra) én bijkomende voorwaarde: geen cumul met onkostenvergoeding voor eenzelfde maaltijd voor dezelfde dag

Geen RSZ-bijdragen als aan alle voorwaarden is voldaan (supra)

Geen RSZ-bijdragen als aan alle voorwaarden is voldaan (supra)

Zelfstandige bedrijfsleiders

Komen niet in aanmerking, behalve indien ook statuut werknemer

Komen in aanmerking

Komen in aanmerking

Komen in aanmerking

Isabelle Montmorency Fiscaal accountant

Tomas Dujardin Advocaat

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021


Twin Seminars 2021: alle nieuwigheden in uw aangiftesoftware op een rij

De regels rond het invullen van de belastingaangiften veranderen jaarlijks. Dat heeft uiteraard gevolgen voor onze aangiftesoftware. Tijdens het Twin Seminar zetten onze Software Advisors alle nieuwigheden in onze pakketten op een rij, en u ontvangt nuttige tips om uw aangiften efficiënter in te dienen.

Schrijf nu in

Sessie Personenbelasting

Donderdag 27 mei: 9 - 11 uur Dinsdag 1 juni: 14 - 16 uur

Sessie Vennootschapsbelasting

Maandag 31 mei: 14 - 16 uur Woensdag 2 juni: 9 - 11 uur

Dit jaar ook met gastsprekers Yves Verdingh (Head of Tax BNP Paribas Fortis) en Nathalie Nimmegeers (Head of Tax HR BNP Paribas Fortis)

Ontdek meer op wkbe.be/nl/twin-seminars en schrijf u in


18

Btw en auto’s: aftrek, gemengd gebruik, COVIDmaatregelen 2020 en 2021 De overheid heeft onlangs een nota verspreid over de btw-aftrek bij uitgaven voor voertuigen voor gemengd gebruik (professioneel en privé): aanpassing van de semi-forfaitaire berekeningsmethode voor 2020.

1. Het probleem – ‘gratis’ gebruik In deze bijdrage beperken we ons tot (i) het ‘gratis’ gebruik (ii) van auto’s voor gemengd gebruik (professioneel en privé) waarvoor (iii) de aftrek nooit hoger kan zijn dan de helft. Opgelet, wanneer een bedrijfsleider, een bestuurder, een personeelslid, enzovoort de beschikking over een wagen krijgt, gebeurt ‘dat onder bezwarende titel’, waarbij de tegenprestatie bijvoorbeeld gevormd wordt door de betaling van een bedrag, door een vermindering van het loon van de gebruiker, door de registratie op het debet van een rekening-courant, …. Zulke vormen van terbeschikkingstelling worden belast op de prijs (art. 26 van het Btw-Wetboek), zonder afbreuk te doen aan de normale minimale waarde (art. 32 en 33, § 2 van het Btw-Wetboek). Voor het ‘gratis’ gebruik, zonder afbreuk te doen aan andere afwijkingen en/of beperkingen (algemene prorata, reële toewijzing, enzovoort), volgt de aftrek van belastingen aan de bron de volgende weg: in eerste instantie wordt de btw op het particuliere gebruik uit de aftrekbare kosten verwijderd, vervolgens wordt de restbelasting tot de helft geplafonneerd wanneer het professionele gebruik nog hoger is dan 50%. Om het particuliere en professionele gebruik van auto’s vast te leggen, voert de circulaire nr. 36/2015 van

23 november 2015 drie methodes in die onder 2.1. tot 2.3. samengevat worden. We wijzen er meteen op dat er, als gevolg van de COVID-19-maatregelen (sluiting, lockdown, telewerk, enzovoort), voor de methodes 2 en 3 aangepaste toepassingsmodaliteiten gelden (zie 2.2. en 2.3. in fine).

2. Drie methodes om het professionele en particuliere gebruik te bepalen 2.1. Methode 1 – Register per voertuig Methode 1 vergt dat voor elk voertuig een uitvoerig register van alle dagelijkse, professionele verplaatsingen bijgehouden wordt (datum, adres van vertrek en aankomst, gereden kilometers, totale dagelijkse afstand, totaal aantal kilometers per jaar, enzovoort).

In percentages omgezet ziet de semi-forfaitaire formule er als volgt uit: (km woonplaats-werkplaats × 200 × 2 + 6.000 km) min (totaal aantal km per jaar) = professioneel % Het professionele percentage wordt op de volgende eenheid afgerond (40,02% = 41%). Methode 2 is echter ondergeschikt aan drie cumulatieve toepassingsvoorwaarden.

Eerste voorwaarde: een vaste gebruiker We gaan uit van een bedrijfswagen die als deelwagen gebruikt wordt en die om de beurt door de werknemers gebruikt wordt, zowel voor hun professionele als voor hun persoonlijke verplaatsingen. Omdat er meer dan één vaste gebruiker is, is het gebruik van methode 2 voor dit voertuig verboden.

2.2. Methode 2 – Semiforfaitaire formule

Tweede voorwaarde: één enkele wagen per gebruiker

Methode 2 steunt op een semi-forfaitaire formule die de respectieve gebruiksvormen vastlegt.

Een belastingplichtige beschikt over een break en een berline. Die twee voertuigen worden zowel voor professionele als voor gezinsactiviteiten gebruikt.

Het particuliere gedeelte steunt op de kilometers (heen en terug) tussen de woonplaats en de werkplaats, over 200 dagen, verhoogd met een jaarlijks forfait van 6.000 kilometer.

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021

De belastingplichtige kan methode 2 (semi-forfaitair) alleen maar op één van die twee wagens toepassen.


19

iStockphoto.com/FG Trade.

Derde voorwaarde: het voertuig wordt voor minstens 10% voor professionele doeleinden gebruikt De voertuigen die niet voor de professionele activiteit gebruikt worden, of er slechts op een verwaarloosbare manier voor gebruikt worden (occasioneel of toevallig gebruik), zijn uitdrukkelijk uitgesloten van methode 2. Binnen methode 2 wordt het professionele gebruik als verwaarloosbaar beschouwd, wanneer de auto in zijn geheel voor minder dan 10% voor professionele doeleinden gebruikt wordt. Wanneer een belastingplichtige, binnen zijn loonbeleid, een voertuig ter beschikking stelt aan een werknemer, gaat de overheid ervan uit dat, om

methode 2 toe te passen, dat voertuig effectief als werkinstrument of als exploitatiemiddel gebruikt wordt.

Aanpassing aan de COVID-19pandemie Voor de jaren 2020 en 2021 wordt de methode 2 aan de ‘COVID-19maatregelen’ aangepast (sluitingen, lockdown, telewerk, enzovoort).

(algemeen forfait van 35%) ondanks het verbod zoals dat opgenomen is in nr. 121 van de circulaire nr. 36/2015. De andere voorwaarden om de methode 2 (zie hierboven) en de methode 3 (zie hieronder) toe te passen, blijven behouden. Deze bepalingen gelden uitsluitend voor het kalenderjaar 2020.

Jaar 2020

Jaar 2021

Voor 2020 heeft wie gewoonlijk de methode 2 gebruikt, de toestemming om de kosten af te trekken op basis van het algemene forfait van 35% van de methode 3 (zie onder 2.3.).

Vanaf 2021 kunnen de betrokken belastingplichtigen opnieuw de methode 2 toepassen (semi-forfaitair).

Die personen kunnen, als ze dat wensen, de methode 2 (semi-forfaitair) combineren met de methode 3

Ze zijn niet verplicht om, vanaf het kalenderjaar 2020 (zie 2.3. in fine), het algemene forfait van 35% gedurende minstens vier kalenderjaren te gebruiken (methode 3).

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021


20 Combinatie van methodes 1 en 2 De belastingplichtige kan naar eigen inzicht de methodes 1 en 2 combineren. Voor elk voertuig, apart beschouwd, kan hij elk jaar opteren om ofwel de ritten heel nauwkeurig te registeren (methode 1) ofwel om de semi-forfaitaire formule (methode 2) toe te passen. De keuze geldt voor het lopende kalenderjaar.

Aanpassing prorata temporis ‘200 dagen’ en ‘6.000 km’ Wanneer een belastingplichtige in de loop van een kalenderjaar een auto in gebruik neemt, worden de parameters ‘200 dagen’ en ‘6.000 km’ prorata temporis verminderd. Nemen we als voorbeeld een bedrijf dat op 1 augustus een voertuig voor privégebruik ter beschikking stelt. De afstand woonplaats/werkplaats bedraagt 16 km en het aantal gereden kilometers van 1 augustus tot 31 december (153 dagen) bedraagt 9.150 km. Aangepaste formule: (16 km per dag) × (2 reizen, één heen en één terug) × (200 dagen) + (6.000 km per jaar) gedeeld door (9.150 km van 01.08 tot 31.12) vermenigvuldigd met de breuk (teller 153 dagen/noemer 365 dagen), d.w.z. 56,81% privégebruik (professioneel gebruik = 100% min 56,81%, d.w.z. 43,19%, afgerond op 44%). De formule wordt ook, prorata temporis, aangepast wanneer bijvoorbeeld de afstand tussen de woonplaats en de werkplaats in de loop van een kalenderjaar verandert. De basiselementen ‘2 × 200 dagen’ blijven echter fundamentele gegevens.

2.3. Methode 3 – Algemeen forfait van 35% Wanneer de belastingplichtige de drie voorwaarden hieronder naleeft, kan hij

het professionele gebruik op een algemeen forfait van 35% vastleggen.

Eerste voorwaarde: algemeen forfait van 35% voor alle vervoersmiddelen De methode 3 (algemeen forfait van 35%) moet, in principe, toegepast worden op alle gemotoriseerde vervoersmiddelen, bedoeld om over de weg mensen en/of goederen te vervoeren, en gebruikt voor zowel professionele als andere doeleinden. Om het professionele gebruik te bepalen, mag de belastingplichtige niet, onder voorbehoud van wat hieronder vermeld wordt (tweede voorwaarde), methode 3 met methode 1 en/of 2 combineren. Dit verbod om de methodes 2 en 3 te combineren, wordt in het kader van de COVID-19-aanpassingen voor het kalenderjaar 2020 opgeheven (zie methode 2, aanpassing aan de pandemie, jaar 2020).

Tweede voorwaarde: één wagen per gebruiker Wanneer de belastingplichtige over meer dan één voertuig beschikt, of wanneer hij aan een bedrijfsleider, een werknemer of het gezin meer dan één voertuig ter beschikking stelt, mag het forfait maar op één voertuig voor gemengd gebruik (naar keuze) toegepast worden. Bij de andere voertuigen voor gemengd gebruik, moet het professionele karakter aangetoond worden met een ritregister (methode 1).

Derde voorwaarde: het voertuig wordt voor minstens 10% voor professionele doeleinden gebruikt De voertuigen die niet voor de professionele activiteit gebruikt worden, of er slechts op een verwaarloosbare manier voor gebruikt worden (occasioneel

Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2021

of toevallig gebruik), zijn uitdrukkelijk uitgesloten van methode 3 (algemeen forfait van 35%). Het gebruik wordt als verwaarloosbaar beschouwd wanneer het percentage professioneel gebruik onder de 10% blijft. Wanneer een belastingplichtige, binnen zijn loonbeleid, een voertuig ter beschikking van een werknemer stelt, gaat de overheid ervan uit dat, om methode 3 (algemeen forfait van 35%) toe te passen, dat voertuig effectief voor professionele doeleinden gebruikt wordt.

Methode 3 gedurende 4 kalenderjaren toepassen De belastingplichtige die voor het algemeen forfait van 35% opteert, moet dat gedurende minimaal vier kalenderjaren toepassen, te tellen vanaf het jaar waarvoor deze methode voor het eerst gebruikt werd. De belastingplichtigen zijn niet verplicht om, vanaf het kalenderjaar 2020, het algemene forfait van 35% gedurende minstens vier kalenderjaren te gebruiken (zie methode 2, aanpassing aan de pandemie, jaar 2021).

3. Bronnen • Antwoord op de parlementaire vraag nr. 55012203C van de heer Joy Donné, van 13 januari 2021 • Circulaire nr. 36/2015 van 23 november 2015 • https://financien.belgium.be/nl/ Actueel/btw-uitgaven-voertuigen-gemengd-gebruik-berekeningsmethode-2020 Yvon Colson Externe medewerker ITAA


Altijd grip op uw cijfers met Exact voor Accountancy

E202100180

+

Met Exact voor Accountancy software voert u administratieve taken efficiënt uit en profiteren uw klanten en medewerkers van slimme automatisering. De 100% cloud software is veilig (ISAE 3402) en overal via internet bereikbaar met voorspelbare maandelijkse kosten. En u werkt altijd met de laatste versie en laatste innovaties.

De belangrijkste voordelen: + + + + +

Digitaal administratie gemak voor uw klanten en medewerkers Enorme tijdsbesparing bij invoerwerk door slimme automatisering Geen hoge piekmomenten tijdens aangifte maand Real-time inzicht voor uw klant via uw eigen kantoorapp Koppel eenvoudig met honderden applicaties in het App Center

Bekijk de video en ervaar het 30 dagen zelf. Bezoek www.exact.com/benl/producten/accountancy


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.