belang van
beroeps
Om het beroep van gecertificeerd belastingadviseur uit te oefenen, moet je aan bepaalde verplichtingen voldoen, zoals de verplichte stage doorlopen, de deontologie van het beroep volgen, verantwoording afleggen aan de Tuchtcommissie als je dat niet doet en steeds je beroepsgeheim respecteren.
Het
het
geheim: wat doet de DAC 6richtlijn met gecertificeerde belastingadviseurs?
Beste wensen voor 2023 3
Het belang van het beroepsgeheim: wat doet de DAC 6richtlijn met gecertificeerde belastingadviseurs? 5
Omzetting van vennootschappen met een ‘oude’ rechtsvorm die door het WVV werd afgeschaft en waarvoor de overgangstermijn op 1 januari 2024 afloopt 8
Fiscale maatregelen uit de wet van 20 november 2022 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen 13
Nietaftrekbaarheid van geldboetes. Heffingen, regularisaties en strafrechtelijke dadingen mee inbegrepen 18
Colofon
ITAA-zine Maandelijks tijdschrift van het ITAA (verschijnt niet in januari en juli) nr. 10/2022
ADMINISTRATIE EN REDACTIE
ITAA, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel Tel.: +32 2 240 00 00 E-mail: info@itaa.be
COÖRDINATIE
Stéphane De Bremaeker (NL) –stephane.debremaeker@itaa.be Gaëtan Hanot (FR) – gaetan.hanot@itaa.be
REDACTIECOMITÉ
Stéphane De Bremaeker, Johan De Coster, Frédéric Delrue (ondervoorzitter), Chantal Demoor, Liesbet Dhaene, Carine Govaert, Gaëtan Hanot, Nathalie Lambot, François Lezaack, Eric Steghers, Bart Van Coile (voorzitter)
AFBEELDINGEN iStockphoto
VERTALINGEN Azimut Translations, IGTV
VERANTWOORDELIJKE UITGEVER B. Van Coile, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel
MEDEDELING VOOR DE LEZERS
Op 5 december overleed onze achtbare confrater en erevoorzitter Roger Vandelanotte, op 102-jarige leeftijd.
Samen met onze confraters Joseph Colleye, Raymond Krockaert en Raymond Van de Woestyne was hij een grondlegger van ons beroep.
De heer Roger Vandelanotte richtte zijn accountantskantoor op in het jaar 1948. Zijn intelligente geest en grote mensenkennis kunnen niet voldoende geprezen worden en stelden hem en zijn familiale opvolgers Koen, Hein en Nikolas Vandelanotte in staat het kantoor verder uit te bouwen.
Een mijlpaal in zijn carrière was zijn verkiezing in 1989 tot nationaal voorzitter van het Instituut der Accountant (het huidige ITAA). Onder zijn voorzitterschap, welke hij op meesterlijke wijze vervulde, kregen de accountants nieuwe wettelijke opdrachten toegekend.
Wij zijn onze confrater Roger Vandelanotte veel respect en dankbaarheid verschuldigd. Het was een grote eer hem vele jaren te hebben gekend. Wij zullen hem missen.
Johan De Leenheer, ErevoorzitterDe auteurs, het redactiecomité en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. De opinieartikelen vertegenwoordigen de inzichten en de mening van de auteurs en dus niet noodzakelijk die van het Instituut of van het redactiecomité.
Het Instituut van de Belastingadviseurs en Accountants (IBA) is opgericht bij wet van 17 maart 2019. Het IBA gaat door het leven als het ITAA, en is het resultaat van een fusie tussen het IAB en het BIBF. Het ITAA wordt bestuurd door een Raad en een Uitvoerend comité. Voor meer informatie: www.itaa.be
UITGEVER Wolters Kluwer België Motstraat 30, B-2800 Mechelen
AFSCHEID VAN EREVOORZITTER ROGER VANDELANOTTEBeste wensen voor 2023
Beste collega’s,
In het jaar 2022 kwam er dankzij massale vaccinatie tegen COVID-19 eindelijk een uitweg uit de coronacrisis. Maar nu krijgen we te kampen met de aanvalsoorlog van Rusland in Oekraïne, die de wereldeconomie verzwakt, vooral op het vlak van energie. Met als gevolg een hollende inflatie, zoals we die sinds de jaren ‘70 niet meer gekend hebben, en grote moeilijkheden voor tal van ondernemingen en voor onze leden die hen ondersteunen.
Toch is uw Instituut projecten blijven ontwikkelen ten voordele van zijn leden en stagiairs.
Het eerste ITAA-congres, dat plaatsvond op 9 en 10 november, was een voltreffer. Het ITAA verwelkomde er meer dan 2.000 leden, medewerkers en exposanten. Op 9 november werden alle ‘nieuwe leden’ in de bloemetjes gezet. Alle personen die sinds de oprichting van het ITAA ingeschreven werden in ons openbaar register waren welkom, evenals hun (voormalige) stagemeesters. Ze werden van harte gefeliciteerd door Minister Gatz en door Minister Glatigny, die zich liet vertegenwoordigen. Op 10 november vond dan het eigenlijke congres plaats, in een gezellige en feestelijke sfeer. Het was een groot succes!
De onderhandelingen waren bikkelhard, maar ze hebben uiteindelijk tot een doorbraak geleid die een einde maakt aan de jaarlijkse saga van de aangiftetermijnen. Er werd een intentieverklaring ondertekend met Minister Van Peteghem. Ruim 14.000 ITAA-leden en -werknemers zijn ingegaan op onze oproep om de enquête over de aangiftetermijnen in te vullen en dat heeft de onderhandelingen ongetwijfeld in een stroomversnelling gebracht. Heel erg bedankt voor uw steun!
Het Instituut ging ook naar zijn leden toe door roadshows te organiseren in het hele land. Tijdens de 11 voorstellingsrondes overal in België hebben de leden van de ITAA-Raad bijna 1.500 ITAA-leden ontmoet. Dat zorgde niet alleen voor aangename netwerkmomenten, het was ook de gelegenheid om waardevolle informatie te verkrijgen over de werking van de verschillende Clusters
(Toegang & Promotie, Beroep & Kwaliteit, Kenniscentrum, Deontologie).
Na overleg met het kabinet en de administratie heeft de Raad het examenreglement goedgekeurd. We wachten vol ongeduld op de officiële ondertekening ervan door de minister.
Het ITAA reikt de hand naar het onderwijs. Dankzij protocol akkoorden met actoren uit het onderwijs geven sommige opleidingen onder bepaalde voorwaarden recht op vrijstelling van tussentijdse proeven en dus van het schriftelijk bekwaamheidsexamen. Met succes, want meerdere hogescholen en universiteiten hebben een dossier ingediend en hebben opleidingen voorgesteld die aan de voorwaarden beantwoorden, zoals het ICHEC, de HOGENT en de UGent.
De Cel Promotie van het beroep heeft er een intens jaar op zitten met bezoeken aan middelbare scholen om leerlingen te ontmoeten die na hun studie in ons beroep zouden willen stappen. Er werden prijzen overhandigd aan de scholen die overgegaan zijn tot proclamaties. Die scholen woonden op 10 november ook ons Congres bij en werden uitgenodigd op de plechtige diploma-uitreiking op 9 november.
De werkgroep ‘normen’ heeft enorm veel werk verzet, maar die normen zijn nu allemaal hangende omdat we eerst een probleem moeten oplossen met onze collega’s van het IBR. We hopen dat dit binnenkort lukt, want het gaat om het werk van vele maanden. We kijken dan ook uit naar het advies en de beslissing van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen (HREB).
Daarnaast werden er heel wat wijzigingen aangebracht aan het ITAA-portaal (met een nieuw stagedagboek, een directe link naar de Kruispuntbank van Ondernemingen, …). Meer informatie vindt u hier: https://www.itaa.be/nl/portaal-aanpassingen
De Servicedesk heeft de FAQ’s herwerkt, waardoor het nu mogelijk is om via een zoekterm na te gaan of er over een bepaald onderwerp al een antwoord voorhanden is. Als dat niet het geval is, kan een ticket aangemaakt worden om een vraag te stellen en kan de evolutie van het
Ons Instituut staat altijd klaar om u zo professioneel mogelijk te helpen bij de dagelijkse uitoefening van uw beroep
ticket opgevolgd worden, zelfs als het om een oude vraag gaat. Wist u dat de Servicedesk ongeveer 30.000 vragen per jaar afhandelt?
We hebben meerdere procedures aangespannen bij het Grondwettelijk Hof om de belangen van de ITAA-leden en ons beroepsgeheim te beschermen. We hebben een eerste succes geboekt in de DAC 6-procedure, want het Grondwettelijk Hof heeft bevestigd dat er krachtens DAC 6 geen verschil bestaat tussen het beroepsgeheim van de advocaat en dat van andere tussenpersonen, zoals de ITAA-leden.
Onze norm in verband met de AWW was afkomstig van de twee Instituten: de cel AWW heeft nu beide teksten op elkaar afgestemd. De geconsolideerde tekst van de AWW vindt u op de ITAA-website.
Goed nieuws: het ITAA-mandaat is voor 90% in orde. Het proefproject werd op 21/10 gelanceerd en tijdens het Congres werd een demonstratie gegeven met getuigenissen van mensen die de test hebben gedaan.
Relatie met de FEDNOT: door samen te werken met e-stox gaan we een stap verder. Alle neerleggingen zouden via FEDNOT-applicaties kunnen verlopen en direct verricht kunnen worden, ook naar de KBO toe. Dat zou in 2023 tot een eerste verwezenlijking moeten leiden. De samenwerking met de FEDNOT zal in de toekomst nog op andere vlakken evolueren.
We herinneren u eraan dat ons Instituut altijd klaar staat om u zo professioneel mogelijk te helpen bij de dagelijkse uitoefening van uw beroep.
Graag danken wij alle mandatarissen voor hun professionaliteit en toewijding bij de organisatie van de vele vergaderingen en ook voor het ter beschikking stellen van webinars met het oog op de voortgezette opleiding van de leden. Ook alle ITAA-medewerkers zijn we dankbaar voor het werk dat ze dit jaar verricht hebben.
Onze beste wensen voor een mooi 2023 , een jaar waarin er overigens verkiezingen zullen plaatsvinden voor de Raad van het ITAA. Blijf goed zorg dragen voor uzelf en voor alle personen die u nauw aan het hart liggen.
Bart Van Coile Voorzitter Frédéric Delrue OndervoorzitterHet belang van het beroepsgeheim: wat doet de DAC 6-richtlijn met gecertificeerde belastingadviseurs?
Om het beroep van gecertificeerd belastingadviseur uit te oefenen, moet je aan bepaalde verplichtingen voldoen, zoals de verplichte stage doorlopen, de deontologie van het beroep volgen, verantwoording afleggen aan de Tuchtcommissie als je dat niet doet en steeds je beroepsgeheim respecteren.
Het beroepsgeheim is wettelijk verankerd in artikel 458 van het Strafwetboek. Dat artikel biedt bescherming aan degene die een geheim toevertrouwt aan een persoon die gebonden is door een beroepsgeheim. Het artikel houdt in dat je geen informatie mag
vrijgeven over je cliënt en je dergelijke informatie moet geheimhouden voor je familie, het gerecht en zelfs de fiscus. Afbreuk doen aan het beroepsgeheim kan zware strafrechtelijke gevolgen hebben. Voor klanten is het beroepsgeheim één van de elementen die het beroep
van gecertificeerd belastingadviseur onderscheidt van de overige belastingadviseurs. Maar hoe ver reikt het beroepsgeheim? Het Grondwettelijk Hof heeft de sluier al wat opgelicht in zijn arrest van 15 september 2022.
Het beroepsgeheim en de wet van 20 december 2019
Het ITAA trok in 2020 naar het Grondwettelijk Hof om de wet van 20 december 2019 tot omzetting van richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 (in de volksmond: DAC 6) 1 aan te vechten. Die wet is een omzetting van de DAC 6, die een meldingsplicht oplegt voor “grensoverschrijdende constructies”2 aan “intermediairs”3
Volgens het ITAA legt die wet verplichtingen op die het beroepsgeheim van zijn leden zouden uithollen.
Artikel 458 van het Strafwetboek beschermt alle geheimen die een drager van het beroepsgeheim in de uitoefening van zijn functie heeft vernomen. Het maakt dus niet uit wat de professionele dienstverlener doet met deze informatie, maar wel of hij deze
informatie op vertrouwelijke basis heeft vernomen van zijn cliënt.
De wet verandert daar iets fundamenteels aan, in die zin dat de geheimen die cliënten aan hun adviseurs die lid zijn van het ITAA zouden toevertrouwen, slechts beschermd zouden zijn voor zover de adviseurs juridisch advies zouden geven over een bestaande situatie.
Zodra het advies economisch of boekhoudkundig van aard wordt, vervalt de bescherming van het beroepsgeheim. Dit zou dus de bescherming die artikel 458 van het Strafwetboek biedt (want het beschermt ons, net zoals het ons bindt), uithollen wanneer het gaat om “grensoverschrijdende constructies”.
Het beroepsgeheim is ons ook bekend van de anti-witwaswet 4 , die een meer vergaande bescherming instelt dan het geval zou zijn voor de omgezette DAC 6-richtlijn. Ietwat contra-intuïtief zijn de leden van het Instituut (en hun potentiële klanten) beter beschermd
tegen de plicht om informatie door te geven betreffende de financiering van terrorisme of witwasdoeleinden, dan tegen het verstrekken van informatie over grensoverschrijdende constructies.
Tot slot introduceerde de wet een beperkte mogelijkheid voor de intermediair om zich te beroepen op zijn beroepsgeheim. Door een andere intermediair schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte te brengen dat hij niet aan de meldingsplicht kan voldoen, kan de beroepsbeoefenaar zich van de meldingsplicht ontdoen. Als er geen andere intermediairs zijn, moet de cliënt de melding zelf doen. Dit leidt er ook toe dat het beroepsgeheim wordt geschonden, maar ditmaal tegenover andere intermediairs. Dit ook alleen maar indien het beroepsgeheim zich zou uitstrekken tot economisch of boekhoudkundig advies.
In de interpretatie van het ITAA leek de wet dus als gevolg te hebben dat gecertificeerde belastingadviseurs
1 Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies, Pb. L139, 5 juni 2018.
2 Art. 3:
“1° grensoverschrijdende constructie”: een constructie die ofwel meer dan één lidstaat ofwel een lidstaat en een derde land betreft, waarbij ten minste één van de volgende voorwaarden is vervuld:
a) niet alle deelnemers aan de constructie hebben hun fiscale woonplaats in hetzelfde rechtsgebied; b) een of meer van de deelnemers aan de constructie heeft zijn fiscale woonplaats tegelijkertijd in meer dan één rechtsgebied; c) een of meer van de deelnemers aan de constructie oefent een activiteit uit in een ander rechtsgebied via een in dat rechtsgebied gelegen vaste inrichting en de constructie behelst een deel of het geheel van de activiteit van die vaste inrichting; d) een of meer van de deelnemers aan de constructie oefent een activiteit uit in een ander rechtsgebied zonder in dat rechtsgebied zijn fiscale woonplaats te hebben of zonder in dat rechtsgebied een vaste inrichting te creëren; e) een dergelijke constructie heeft mogelijk gevolgen voor de automatische uitwisseling van inlichtingen of de vaststelling van het uiteindelijk belang.
Een constructie betekent ook een reeks constructies. Een constructie kan uit verscheidene stappen of onderdelen bestaan;
3 “4° Intermediair”: Een persoon die een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie bedenkt, aanbiedt, opzet, beschikbaar maakt voor implementatie of de implementatie ervan beheert;
Een intermediair is ook een persoon die, gelet op de betrokken feiten en omstandigheden en op basis van de beschikbare informatie en de deskundigheid die en het begrip dat nodig is om die diensten te verstrekken, weet of redelijkerwijs kon weten dat hij, rechtstreeks of via andere personen, heeft toegezegd hulp, bijstand of advies te verstrekken met betrekking tot het bedenken, aanbieden, opzetten, beschikbaar maken voor implementatie of beheren van de implementatie van een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie. Elke persoon heeft het recht bewijs te leveren van het feit dat hij niet wist en redelijkerwijs niet kon weten dat hij bij een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie betrokken was. Daartoe kan die persoon alle relevante feiten en omstandigheden, beschikbare informatie en zijn relevante deskundigheid en begrip ervan vermelden.
Om een intermediair te zijn, dient een persoon ten minste één van de volgende aanvullende voorwaarden te vervullen: a) fiscaal inwoner van een lidstaat zijn; b) beschikken over een vaste inrichting in een lidstaat via welke de diensten in verband met de constructie worden verleend; c) opgericht zijn in of onder de toepassing van de wetten vallen van een lidstaat; d) ingeschreven zijn bij een beroepsorganisatie in verband met de verstrekking van juridische, fiscale of adviesdiensten in een lidstaat; 4 Wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, BS 6 oktober 2017.
gedwongen werden tot het schenden van hun beroepsgeheim. Samen met de Orde van de Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone werd deze wet dus aangevochten voor het Grondwettelijk Hof.
Van Grondwettelijk Hof naar Hof van Justitie
In zijn arrest van 15 september 2022 heeft het Grondwettelijk Hof een aantal van de argumenten van het ITAA beantwoord en de sluier opgelicht.
De belangrijkste vraag is natuurlijk of de gecertificeerde belastingadviseurs gebonden zijn door de DAC 6 en hoever de bescherming die het beroepsgeheim geeft zich uitstrekt. Het Grondwettelijk Hof lijkt er in zijn arrest van uit te gaan dat het beroepsgeheim een ruime bescherming geeft,
die zich niet alleen uitstrekt tot de bescherming van de advocaten, maar tot álle intermediairs die gehouden zijn door het beroepsgeheim.
Dit oordeel van het Grondwettelijk Hof is toe te juichen, te meer omdat het de deur opent naar het Hof van Justitie. Het Hof zal zich nu moeten uitspreken over de vraag of alle intermediairs die gehouden zijn door het beroepsgeheim, gedwongen kunnen worden om hun beroepsgeheim te schenden door andere intermediairs op de hoogte te brengen van het feit dat zij de melding niet kunnen doen. De kwestie is met andere woorden nu niet meer beperkt tot de advocaten, zoals dat hiervoor wel het geval was.
Besluit
De bescherming van het beroepsgeheim staat bij het ITAA hoog in het vaandel. Het beschermt niet alleen zijn
leden, maar ook vooral de cliënten, die rekenen op een vertrouwenspersoon aan wie zij advies kunnen vragen zonder te moeten vrezen voor repercussies. Het is één van de elementen die de leden van het Instituut onderscheidt van de niet-gecertificeerde belastingadviseurs, die door hun gebrek aan beroepsgeheim, wél meldingsplichtig zouden zijn.
Het ITAA verzet zich dan ook ten stelligste tegen een verwaterd beroepsgeheim en, dankzij de gunstige uitspraak van het Grondwettelijk Hof, is het beschermen van het beroepsgeheim dat het beroep van gecertificeerd belastingadviseur kenmerkt, weer een stap dichterbij gekomen.
Laure Proost Advocaat Frank Judo AdvocaatOmzetting van vennootschappen met een ‘oude’ rechtsvorm die door het WVV werd afgeschaft en waarvoor de overgangstermijn op 1 januari 2024 afloopt
1
1. Inleiding
1.1. Een nieuw vennootschapsrecht –doelstellingen en impact op het aantal rechtsvormen – nog één jaar om actie te ondernemen
In 2019 besloot de federale wetgever om het Belgische vennootschapsrecht een grondige makeover te geven. Bijgevolg werd het Wetboek van Vennootschappen (W.Venn.) vervangen door het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV). Voor het eerst sinds 1873 werd het Napoleontisch geïnspireerde vennootschapsrecht grondig tegen het licht gehouden en werden de inconsistenties en incoherenties uit de coördinatie-oefening van het W.Venn. van 1999 aangepakt. Dit resulteerde in een zekere vereenvoudiging en verhoogde flexibiliteit. Bovendien werd in bepaalde mate komaf gemaakt met de goldplating- praktijk, waarbij de Belgische wetgever verder ging in het omzetten van Europese richtlijnen dan door deze richtlijnen werd vereist 2
In dit kader werd ook het aantal vennootschapsvormen teruggeschroefd. Slachtoffers zijn:
• de tijdelijke handelsvennootschap (THV)
• de stille handelsvennootschap (SHV)
• de coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid (CVOA)
• de vennootschap met sociaal oogmerk (VSO)
• het economisch samenwerkingsverband (ESV)
• de commanditaire vennootschap op aandelen (Comm. VA)
• de starter-BVBA en de eenpersoons-BVBA, en
• de landbouwvennootschap (LV).
De overblijvende vennootschapsvormen zijn:
• de maatschap (met als varianten de Vennootschap Onder Firma (VOF) en de Commanditaire Vennootschap (CommV))
• de naamloze vennootschap (NV)
• de besloten vennootschap (BV), en
• de coöperatieve vennootschap (CV).
Er is reeds veel inkt gevloeid over het in overeenstemming brengen van de reeds bestaande vennootschappen met het nieuwe WVV. Met nog één jaar te gaan, is het wenselijk om de toepasselijke principes nogmaals tegen het licht te houden en zeker de bijzondere gevallen van de verdwijnende rechtsvormen even scherp te stellen. Deze bijdrage focust dan ook op de commanditaire vennootschap op aandelen, de coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid, de landbouwvennootschap, het economisch samenwerkingsverband en de vennootschappen met een sociaal oogmerk.
1.2. Algemene principes – verstrijken van de opt-in en nakend verstrijken van de omzettingstermijn op 1 januari 2024
De aanpassing van het Belgische vennootschapsleven aan een vernieuwd vennootschapsrecht vergt de nodige tijd en inspanningen. Om die redenen werd in de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van Vennootschappen
1 Beide auteurs zijn advocaat aan de Balie te Brussel en danken Meester Michael Allaert voor zijn research bij de redactie van deze bijdrage.
2 Memorie van toelichting bij het Wetsontwerp van 4 juni 2018 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen , Parl.St. Kamer, 2017-2018, nr. 3119/001, 5.
en Verenigingen (de Invoeringswet) voorzien in een gefaseerde omschakeling, waarbij nieuw opgerichte vennootschappen vanaf 1 mei 2019 enkel nog onder het WVV opgericht kunnen worden.
Vennootschappen die eerder werden opgericht, hadden vanaf die datum de mogelijkheid om voor een zogenaamde opt-in te kiezen en sinds 1 januari 2020 is het WVV in ieder geval van toepassing op deze vennootschappen 3
De alignering van de statuten van een bestaande vennootschap dient – op enkele beperkte uitzonderingen na – te gebeuren bij de eerste statutenwijziging na die datum en in ieder geval ten laatste op 1 januari 2024 4 . Wanneer het bestuursorgaan nalaat om ervoor te zorgen dat de statuten uiterlijk op 1 januari 2024 in overeenstemming worden gebracht met het WVV, zullen de leden ieder persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de vennootschap hierdoor lijdt, alsook ten aanzien van derden.
Het lijdt geen twijfel dat een tijdige omzetting aanbevolen is, in het bijzonder nu oude statutaire bepalingen die in strijd zijn met de dwingende bepalingen van het WVV voor niet geschreven gehouden worden sinds 1 januari 2020 en dit tot verwarring en rechtsonzekerheid kan leiden 5 . Verder gelden sinds die datum ook de aanvullende regels van het WVV, tenzij de statuten in afwijkende bepalingen voorzien 6 .
2. Omzetting van verdwijnende rechtsvormen en de gevolgen ervan 2.1. Bijkomende maatregelen voor verdwijnende rechtsvormen – van rechtswege omzetting bij gebrek aan actie –bijkomende termijn voor alignering
Voor de vennootschappen waarvan de rechtsvorm afgeschaft werd, heeft de wetgever nog in een bijkomende maatregel voorzien. Zolang deze vennootschappen niet zijn omgezet in één van de overblijvende rechtsvormen,
3 Artikel 39 §1, lid 2 en §2, lid 1 van de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
4 Artikel 39 §1, lid 3 van de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
5 Artikel 39 §2, lid 1 van de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
6 Zie ook Prof. Dr. J. Vananroye, Zowel dwingend als aanvullend recht in het WVV van toepassing op ‘oude’ vennootschappen, verenigingen en stichtingen, Corporate finance lab, 2 januari 2020, https://corporatefinancelab.org/2020/01/02/zowel-hetdwingend-als-het-aanvullend-recht-in-het-wvv-werd-gisterenvan-toepassing-op-oude-vennootschappen-verenigingen-enstichtingen
blijven zij beheerst door het oude W.Venn. 7 Dat lijkt te botsen met het principe van artikel 39 §1, lid 2 en 3 van de Invoeringswet, maar luidens artikel 41 van de Invoeringswet gelden vanaf de toepasselijkheid van het WVV – op enkele beperkte uitzonderingen na 8 – de dwingende regels uit het WVV die gelden voor de vormen waarin deze rechtsvormen van rechtswege zullen worden omgezet.
Deze van rechtswege-omzetting op 1 januari 2024 bij gebreke aan eerdere actie gaat als volgt:
• De commanditaire vennootschap op aandelen wordt een naamloze vennootschap met een enige bestuurder
• De coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid wordt een vennootschap onder firma
• De landbouwvennootschap wordt: – een vennootschap onder firma als er geen stille vennoten zijn, – dan wel een commanditaire vennootschap als er wel stille vennoten zijn.
• Het economisch samenwerkingsverband wordt ook een vennootschap onder firma
Hoewel het verhaal tot hiertoe ordentelijk samengevat kan worden, is het opnieuw aangeraden dat bestuurders van vennootschappen die één van bovenvermelde rechtsvormen hebben, niet wachten met actie te ondernemen. Ook hier geldt immers de persoonlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid voor schade die de vennootschap of belanghebbende derden kunnen lijden.
In de praktijk zullen deze vennootschappen vanaf 1 januari 2024 onder de nieuwe rechtsvorm bestaan, maar de statuten bevatten er niet de nodige bepalingen voor. Om die reden heeft de wetgever erin voorzien dat het bestuursorgaan van deze vennootschappen uiterlijk tegen 30 juni 2024 een buitengewone algemene vergadering voor notaris dient samen te roepen om de statuten ook formeel in lijn te brengen met de omvorming die per 1 januari 2024 van rechtswege heeft plaatsgevonden. Vermits de omzetting van de rechtsvorm reeds van rechtswege heeft plaatsgevonden, dient hiervoor de gewone procedure voor een statutenwijziging gevolgd te worden en niet de procedure van omzetting uit Boek 14 van het WVV9
Ook hier geldt de persoonlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid van de leden van het bestuursorgaan voor alle
7 Artikel 41 §1 van de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
8 Zo geldt voor de commanditaire vennootschap op aandelen Boek 7, Titel 4, Hoofdstuk 1 van het WVV niet. Dit zijn met name de regels omtrent het bestuur van de naamloze vennootschap.
9 Zie ook Notaris Y. Desmyttere, WVV – Doelstellingen en krachtlijnen – Inwerkingtreding, Nieuwsbrief Notariaat 2019, nr. 6, 7.
schade die de vennootschap of derden zouden lijden in geval van nalatigheid 10
2.2. Te volgen procedure voor omzetting naar een andere rechtsvorm
Onder normale omstandigheden vereist de (nationale) omzetting van de rechtsvorm van een vennootschap in een andere rechtsvorm een bijzondere procedure die nader omschreven staat in Boek 14, Titel 1, Hoofdstuk 2 van het WVV. Die procedure vereist onder andere een staat van activa en passiva die niet ouder is dan drie maanden, die onderworpen wordt aan het nazicht door een commissaris (of een bedrijfsrevisor of externe accountant, als geen commissaris werd benoemd) en een bijzonder verslag van het bestuursorgaan aangaande de omzetting 11 . Het ontbreken van één van deze verslagen leidt tot de nietigheid van het omzettingsbesluit 12
Vermits de conformering aan een geheel nieuw vennootschapsrecht bezwaarlijk kwalificeert als een normale omstandigheid, heeft de wetgever ook hier een overgangsregeling getroffen voor de vennootschappen die zich voor 1 januari 2024 vrijwillig willen omzetten. De formeel zwaardere omzettingsprocedure hoeft niet gevolgd te worden wanneer de vennootschappen met een verdwijnende rechtsvorm opteren voor de rechtsvorm die de wetgever als default- vorm heeft aangeduid in artikel 41 §2 van de Invoeringswet 13
Wanneer de aandeelhouders van de vennootschap met een verdwijnende rechtsvorm echter van mening zijn dat de default -vorm niet de meest geschikte rechtsvorm is naar de toekomst toe en men een andere rechtsvorm kiest, zal de procedure uit Boek 14 van het WVV wel gevolgd moeten worden, met alle gevolgen van dien 14
2.3. Twee bijzonderheden voor de commanditaire vennootschap op aandelen
Voor de Comm. VA volstaat niet een algemeen overzicht van de impact van het WVV op de verdwijnende rechtsvormen en welke stappen nodig zijn om de overgang ordentelijk te laten verlopen. In de Comm. VA zijn er immers twee bijzonderheden te noteren luidens artikel 41 §4 van de Invoeringswet.
In eerste instantie doet de omzetting van een Comm. VA in de default -vorm van de naamloze vennootschap de vraag rijzen naar het lot van de verbintenissen van de
Comm. VA waarvoor onder het oude W.Venn. de hoofdelijke en onbeperkte aansprakelijkheid van de gecommanditeerde vennoot de regel was. De naamloze vennootschap is immers een volkomen rechtspersoon waar in principe een aandeelhouder niet hoofdelijk gehouden is voor de schulden van de vennootschap en hij slechts aansprakelijk is ten belope van zijn inbreng. Hiervoor heeft de wetgever voorzien dat de gecommanditeerde vennoten ten aanzien van derden hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk blijven voor de verbintenissen van de vennootschap die dateren van vóór het tijdstip vanaf hetwelk de akte van omzetting aan derden kan worden tegengeworpen ( i.e. ofwel vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, ofwel vanaf de eerdere kennisneming).
Verder kunnen de statuten van de naamloze vennootschap waarin de Comm. VA wordt omgezet, de vetorechten waarover de statutaire zaakvoerder vóór de omzetting beschikte overeenkomstig artikel 659 van het oude W.Venn. of de statuten, slechts beperken indien de statutaire zaakvoerder daarmee instemt.
2.4. Wat met de vennootschap met een sociaal oogmerk en de landbouwvennootschap?
Voor de vennootschappen die overeenkomstig Boek X van het oude W.Venn. een sociaal oogmerk hebben aangenomen, werd in artikel 42 van de Invoeringswet een bijzondere overgangsregeling getroffen in de vorm van een weerlegbaar vermoeden dat zij erkend worden als sociale onderneming. De voorwaarden voor weerlegging van het vermoeden werden vastgesteld in het koninklijk besluit van 28 juni 2019 tot uitvoering van artikel 42 §4, van de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen inzake het vermoeden van erkenning als landbouwonderneming en als sociale onderneming (Uitvoerings-KB bij artikel 42 §4).
Bijzondere aandacht is vereist voor de oude vennootschappen met sociaal oogmerk die niet de vorm van een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid hebben. Waar artikel 661 van het oude W.Venn. in de mogelijkheid om een sociaal oogmerk aan te nemen voorzag voor alle Belgische vennootschapsvormen met rechtspersoonlijkheid, is de erkenning als sociale onderneming voorbehouden voor de vennootschappen met de rechtsvorm van een coöperatieve vennootschap.
10 Art. 41 §3 van de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
11 Art. 14:3 - 14:5 WVV.
12 Art. 14:7 WVV.
13 Art. 41 §4 van de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
14 Zie ook Notaris Y. Desmyttere, WVV - Doelstellingen en krachtlijnen - Inwerkingtreding, Nieuwsbrief Notariaat 2019, nr. 6, 6.
Bijgevolg moeten de vennootschappen die een sociaal oogmerk hebben aangenomen en die niet de vorm van een coöperatieve vennootschap hebben, maar wel als sociale onderneming erkend willen blijven zich uiterlijk op 1 januari 2024 omzetten in een coöperatieve vennootschap. Dit wordt eveneens bevestigd in het Uitvoerings-KB bij artikel 42 §4, waar in artikel 3, 5° bepaald wordt dat de minister van Economie het vermoeden kan weerleggen indien men vóór 1 januari 2024 niet de vorm van een coöperatieve vennootschap heeft aangenomen.
Om de merites van de rechtsvorm van de landbouwvennootschap niet geheel aan de kant te schuiven, opteerde de wetgever ervoor om in de mogelijkheid te voorzien van een erkenning als ‘landbouwonderneming’ door de minister van Economie 15 . De in 1979 ingevoerde landbouwvennootschap (LV) heeft steeds veel gelijkenis getoond met de commanditaire vennootschap. De keuze voor de VOF, dan wel CommV indien er stille vennoten zijn, ligt dan ook voor de hand met het oog op een vereenvoudiging van het Belgische vennootschapsrecht.
Geheel in lijn met de erkenning als sociale onderneming, geldt ook voor bestaande landbouwvennootschappen dat zij weerlegbaar vermoed worden een erkende landbouwonderneming te zijn, tenzij de minister van Economie dit vermoeden weerlegt overeenkomstig gelijklopende criteria.
3. Fiscale consequenties
Fiscaal is de regel dat het aannemen van een andere rechtsvorm voor de directe belastingen wordt gelijkgesteld met een (belastbare) vereffening, behalve: (a) in de gevallen als vermeld in de artikelen 14:2 tot 14:14, 15:32 tot 15:33 en 16:10 tot 16:11 van het WWV, en (b) in de andere gevallen waarbij een andere rechtsvorm wordt aangenomen, op voorwaarde dat die omzetting plaatsvindt zonder onderbreking van de rechtspersoonlijkheid en in overeenstemming met het rechtspersonenrecht dat de omzetting beheerst.
Hieruit volgt dus dat de omzetting van een ‘oude’ naar een nieuwe rechtsvorm zoals besproken in deze bijdrage, als dusdanig in principe geen fiscale gevolgen heeft.
4. Conclusie
Sinds de inwerkingtreding van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen op voordien opgerichte vennootschappen, zijn er bijna twee jaren verstreken. Vennootschappen hebben nog tot 1 januari 2024 om hun statuten in lijn te brengen met het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Als geen actie wordt ondernomen, volgt de van rechtswege-omzetting voor vennootschappen met een rechtsvorm die verdwijnt.
Toch raden we de bestuurders van vennootschappen aan om gebruik te maken van het laatste jaar waarin men vrijwillig tot actie kan overgaan, enerzijds om hun persoonlijke aansprakelijkheid niet in het gedrang te brengen, anderzijds omdat het een uitgelezen kans is om de huidige en toekomstige pertinentie van de vroegere rechtsvorm even tegen het licht te houden en te beslissen of de default nieuwe rechtsvorm wel de meest gepaste vorm is. Het zou immers kunnen dat een andere rechtsvorm, bijvoorbeeld een besloten vennootschap, meer flexibiliteit biedt of beter gepast is naar de toekomst toe.
Stijn Vanbaelen Advocaat Vanstaen Advocaat15 Art. 8:2 WVV en Memorie van toelichting bij het Wetsontwerp van 4 juni 2018 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen , Parl.St. Kamer, 2017-2018, nr. 3119/001, 277.
Fiscale maatregelen uit de wet van 20 november 2022 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen
In het Belgisch Staatsblad van 30 november 2022 werd de ‘wet van 20 november 2022 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen’ 1 gepubliceerd. Deze bijdrage geeft een overzicht van de fiscale bepalingen uit deze wet.
Interestvoeten voor fiscale nalatigheids- en moratoriuminteresten
Sinds 1 januari 2018 worden de interestvoeten voor de nalatigheids- en moratoriuminteresten in de inkomstenbelastingen jaarlijks bepaald (artikels 414, §1 en 418 van het WIB 1992). De berekeningswijze wordt nu opgenomen in artikel 2, §2/1, eerste lid, 1° van de wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen interest en het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 verwijst voortaan naar die wet. De tarieven van de interesten zijn in 2023 dezelfde als in 2022. Voor nalatigheidsinteresten bedraagt de interestvoet 4%; als de fiscus moratoriuminteresten moet betalen, dan worden die berekend tegen 2%. Deze interestvoeten gelden ook inzake diverse rechten en taksen (gewijzigd artikel 204/3 van het WDRT, dat ook naar artikel 2, §2/1, eerste lid, 1° van de wet van 5 mei 1865 verwijst).
Inzake btw bedroeg het tarief voor zowel de nalatigheids- als moratoriuminteresten inzake btw tot nu toe 9,6% per jaar (artikel 91, §1, 1° en §3 van het WBTW), en uitzonderlijk 7%. Voortaan worden de interestvoeten inzake btw ook jaarlijks bepaald. Het Btw-Wetboek verwijst daarvoor ook naar artikel 2, §2/1, eerste lid, 1° van de
wet van 5 mei 1865, maar de tarieven zijn wel vier procentpunten hoger dan inzake inkomstenbelastingen (gewijzigd artikel 91 van het WBTW). In 2023 worden de btw-nalatigheidsinteresten dus berekend tegen 8% en de btw-moratoriuminteresten tegen 6%.
Merk op dat de berekening van de interestvoeten volgens artikel 2, §2/1, eerste lid, 1° van de wet van 5 mei 1865 enkel geldt voor de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen en de daarmee verbonden administratieve sancties waarvan de inning, de terugbetaling of de invordering verzekerd wordt door de FOD Financiën, met uitzondering van de gewestelijke belastingen bedoeld in artikel 3 van de bijzondere financieringswet. Voor andere fiscale schuldvorderingen is de interestvoet 7% (artikel 2, §2 van de wet van 5 mei 1865).
Inwerkingtreding: 1 januari 2023.
Vrijstellingen
Het Vlaamse Gewest heeft met een decreet van 20 mei 2022 een jobbonus ingevoerd. De federale wetgever stelt deze jobbonus nu vrij van personenbelasting (nieuw artikel 38, §1, 36° van het WIB 1992). Daarnaast wordt de vrijstelling van een gedeelte van de vergoedingen van de vrijwillige
ambulanciers uitgebreid door de schrapping van de voorwaarde dat die vrijstelling slechts van toepassing is in gevallen van dringende geneeskundige hulpverlening (gewijzigd artikel 38, §1, 12° van het WIB 1992). Tot slot geldt de vrijstelling van vergoedingen die als coronasteunmaatregelen door gewesten, gemeenschappen, provincies en gemeentes werden toegekend, nu tot 30 juni 2022 in plaats van tot 31 maart 2022 (gewijzigd artikel 6, tweede lid, derde streepje van de wet van 29 mei 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie).
Inwerkingtreding: De vrijstelling geldt voor de jobbonussen betaald of toegekend vanaf het belastbaar tijdperk dat ten vroegste verbonden is met aanslagjaar 2023. De andere wijzigingen gelden vanaf 1 januari 2023 voor de vergoedingen van de vrijwillige ambulanciers en vanaf 1 april 2022 voor de coronasteunmaatregelen
Inschepingstaks
Sinds 1 april 2022 moeten luchtvaartmaatschappijen per passagier een inschepingstaks betalen, die ze normaal doorrekenen aan de klant. Die taks is voor de luchtvaartmaatschappij niet aftrekbaar en is dus een verworpen uitgave (artikel 53, 30° van
1 Wet van 20 november 2022 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen, BS 30 november 2022; Err. BS 5 december 2022.
het WIB 1992). Aan dit aftrekverbod worden nu twee wijzigingen aangebracht. Ten eerste geldt de niet-aftrekbaarheid ook voor toekenningen aan derden ter vergoeding van de taks (artikel 53, 31° van het WIB 1992). Ten tweede wordt de taks toch aftrekbaar voor de luchtvaarmaatschappij als die ze aan derden, normaal de klanten, doorrekent met een uitdrukkelijke en afzonderlijke vermelding op de factuur (artikel 53/1, nieuw lid 2 van het WIB 1992). De taks wordt dan wel niet aftrekbaar voor de klanten die de factuur van de luchtvaartmaatschappij als beroepskosten in aftrek nemen.
Inwerkingtreding: 1 april 2022
Belastingvermindering voor plaatsing van een laadstation
De wet van 25 november 2021 houdende fiscale en sociale vergroening van de mobiliteit heeft een belastingvermindering in de personenbelasting ingevoerd voor de plaatsing van een vast laadstation voor elektrische wagens in, of in de onmiddellijke nabijheid van de woning (artikel 145/50 van het WIB 1992). De belastingvermindering bedraagt 45% van de in aanmerking te nemen uitgaven die zijn betaald van 1 september 2021 tot en met 31 december 2022, 30% van die uitgaven in 2023 en 15% van de uitgaven betaald van 1 januari tot en met 31 augustus 2024. De uitgaven waarvoor de belastingvermindering wordt verleend, kunnen echter niet meer bedragen dan 1.500 euro per laadstation en per belastingplichtige (artikel 145/50, §2, eerste lid van het WIB 1992). Dit maximum wordt niet geïndexeerd. Deze regeling wordt nu lichtjes gewijzigd. Ten eerste wordt het maximumbedrag van de uitgaven waarvoor de belastingvermindering wordt verleend, verhoogd naar 1.750 euro. Ten tweede komt er een nieuw maximumbedrag van 8.000 euro voor bidirectionele laadstations, dat zijn laadstations die elektriciteit in twee richtingen kunnen laden, niet enkel van de laadpaal naar de elektrische auto, maar ook omgekeerd. Tot slot zal
de belastingplichtige bij de aangifte waarin hij de belastingvermindering vraagt, de factuur voor de plaatsing van het laadstation en het AREIkeuringsattest moeten voegen (artikel 145/50, nieuwe §4 van het WIB 1992).
Inwerkingtreding: De verhoging van het maximumbedrag naar 1.750 euro geldt retroactief, vanaf 1 januari 2022. Het nieuwe maximumbedrag voor de bidirectionele laadstations en de verplichting om de factuur en het keuringsattest bij de aangifte te voegen, gelden vanaf 1 januari 2023.
Aanslag geheime commissielonen
Op basis van de huidige wettekst staat het ter discussie of verdoken meerwinsten die de afzonderlijke aanslag geheime commissielonen hebben ondergaan, ook nog eens in de verworpen uitgaven moeten worden opgenomen. Om die discussie voor eens en voor altijd te beslechten, wordt nu uitdrukkelijk in de wet gezet dat zowel niet-verantwoorde kosten, als verdoken meerwinsten die ingevolge artikel 219 van het WIB 1992 aan de afzonderlijke aanslag worden onderworpen, als niet-aftrekbare beroepskosten worden aangemerkt (gewijzigd artikel 197, eerste lid van het WIB 1992).
Inwerkingtreding: 10 december 2022 (= tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad)
Vrijstelling van doorstorting bedrijfsvoorheffing
In de havensector worden de vrijstellingen van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voortaan toegepast bij de erkende organisaties van werkgevers die de lonen betalen aan de havenarbeiders, in de plaats van bij de individuele werkgevers (gewijzigd artikel 275/0/1, eerste lid van het WIB 1992). Voor de toepassing
van de specifieke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in het kader van de bagger- en sleepvaartsector wordt het begrip ‘zee’ gedefinieerd (gewijzigd artikel 275/2, §4 van het WIB 1992). De vrijstellingsregeling voor ploegenarbeid in de bouwsector wordt verduidelijkt (artikel 275/5, §5 van het WIB 1992). Tot slot wordt de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor werkgevers die hun werknemers extra opleidingen laten volgen op enkele punten aangepast (gewijzigd artikel 275/12 van het WIB 1992), o.a. om opleidingen die geheel of gedeeltelijk worden gefinancierd via een door de overheid gesubsidieerd opleidingsverlof uit te sluiten van deze vrijstelling.
Inwerkingtreding: 10 december 2022 (= tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad, behalve de regeling voor de havensector, die retroactief van toepassing is op de
lonen die sinds 25 juli 2022 worden betaald of toegekend.
De verhoging moet na 31 oktober 2021 en uiterlijk op 31 december 2022 overeengekomen zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst, een arbeidsreglement of een individuele arbeidsovereenkomst, zonder beperking in de tijd, en mag niet door derden worden vergoed of ten laste zijn van een buitenlandse inrichting van de werkgever.
Er wordt een tijdelijk 2 belastingkrediet ingevoerd in de personenbelasting, vennootschapsbelasting en rechtspersonenbelasting en in de overeenstemmende belastingen van de niet-inwoners, voor de werkgevers die uiterlijk op 31 december 2022 de forfaitaire kilometervergoedingen hebben verhoogd die ze aan hun werknemers toekennen voor dienstverplaatsingen van 1 maart 2022 tot en met 31 december 2022.
2 De regeling wordt niet opgenomen in het WIB 1992.
Voor de berekening van het belastingkrediet wordt vertrokken van de forfaitaire kilometervergoeding voor ambtenaren in de eerste twee maanden van 2022. Die vergoeding bedroeg toen 0,3707 euro per kilometer. Het belastingkrediet verschilt naargelang een werkgever toen al dat bedrag betaalde of een lager bedrag. In het eerste geval heeft de werkgever recht op een belastingkrediet van 100% voor een verhoging vanaf 1 maart 2022, in de mate dat die verhoging niet groter is dan de verhoging van de vergoeding voor
Belastingkrediet voor de verhoging van de forfaitaire kilometervergoeding voor dienstverplaatsingen
de ambtenaren. In het tweede geval bedraagt het belastingkrediet slechts 100% voor het stuk van de verhoging sinds 1 maart 2022 tussen 0,3707 euro en de vergoeding die de ambtenaren krijgen. Voor de verhoging van de vergoeding tot 0,3707 euro is er ook wel een belastingkrediet, maar dat wordt beperkt volgens een breuk met als teller het gemiddelde van 0,3707 euro en de toegekende vergoeding en als noemer 0,3707, die vervolgens wordt afgerond.
Het belastingkrediet moet normaal gezien aangevraagd worden in de belastingaangifte voor het aanslagjaar 2023. Vennootschappen met een gebroken boekjaar die het belastingkrediet al kunnen toepassen voor het aanslagjaar 2022, zullen een formulier bij de aangifte moeten voegen, omdat op de aangifte voor het aanslagjaar 2022 nog geen rubriek voor het belastingkrediet voorkomt. Het belastingkrediet is volledig verrekenbaar en een overschot wordt terugbetaald. Daar staat tegenover dat de verhoging van de vergoeding ten belope van het belastingkrediet, in de mate dat die door de fiscus ten laste wordt genomen, niet aftrekbaar is als beroepskost.
Inwerkingtreding: Deze regeling is van toepassing op de vanaf 1 maart 2022 tot en met 31 december 2022 betaalde of toegekende verhogingen van de forfaitaire kilometervergoeding voor dienstverplaatsingen, waarbij de verhoging geacht wordt in die periode te zijn toegekend als de verplaatsing waarvoor de vergoeding wordt toegekend, in die periode is uitgevoerd.
Wijziging van de fiscale procedureregels
De wet van 20 november 2022 wijzigt de proceduregels inzake inkomstenbelastingen en btw. De wijzigingen bestaan hoofdzakelijk uit een verlenging van sommige termijnen. We houden de bespreking hiervan kort; begin 2023 verschijnt in dit
magazine een artikel waarin dieper wordt ingegaan op deze wijzigingen.
De wijzigingen in de inkomstenbelastingen zijn:
• een verlenging van de onderzoeksen aanslagtermijn van drie jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar – voor vennootschappen met een gebroken boekjaar nog te verlengen met de tijd tussen die eerste dag van het aanslagjaar en de balansdatum – naar vier jaar wanneer de aangifte niet of te laat wordt ingediend (gewijzigd artikel 333, tweede lid en 354, §1, tweede lid van het WIB 1992);
• de invoering van twee nieuwe onderzoeks- en aanslagtermijnen, van zes en tien jaar, voor bepaalde soorten aangiftes waarvan het gemeenschappelijke kenmerk is dat er een internationaal aspect aan verbonden is (gewijzigd artikel 333, tweede lid en 354, derde en vierde lid van het WIB 1992);
• een verlenging van de controle- en aanslagtermijn in geval van fraude van zeven naar tien jaar (gewijzigd artikel 333, derde lid en 354, §2 van het WIB 1992). De bijzondere termijn van tien jaar voor fraude met juridische constructies, ingevoerd door een wet van 11 februari 2019, wordt afgeschaft. De voorwaarde voor de toepassing van de onderzoekstermijn voor fraude dat aan de belastingplichtige een voorafgaande schriftelijke kennisgeving moet worden gestuurd blijft behouden, maar in plaats van een ‘nauwkeurige kennisgeving van aanwijzingen van belastingontduiking’, is voortaan een ‘kennisgeving van vermoedens van fraude en een intentie om de verlengde termijn toe te passen’ vereist.
• in de wet wordt het standpunt van de fiscus bevestigd dat hij de in artikel 358 van het WIB 1992 vermelde bijzondere aanslagtermijnen van twaalf of vierentwintig maanden niet enkel kan gebruiken als een rechtsvordering, bewijskrachtige gegevens of inlichtingen uit het buitenland uitwijzen dat er belastbare inkomsten niet werden aangegeven, maar ook als blijkt dat er roerende voorheffing of
bedrijfsvoorheffing niet werd aangegeven, bv. wanneer er ten onrechte een vrijstelling werd toegepast (gewijzigd artikel 358 van het WIB 1992);
• de bewaringstermijn van de boeken en bescheiden aan de hand waarvan het bedrag van de belastbare inkomsten kan worden vastgesteld, wordt verlengd van zeven naar tien jaar (gewijzigd artikel 315, derde lid van het WIB 1992);
• de bezwaartermijn wordt verlengd van zes maanden tot een jaar (artikel 371, eerste lid van het WIB 1992).
In de btw-wetgeving worden gelijkaardige wijzigingen aangebracht: de verjaringstermijn wordt van drie jaar op vier jaar gebracht als de btw-aangifte niet of te laat is ingediend (artikel 81 bis, §1, tweede lid van het WBTW), en op tien jaar in plaats van zeven jaar in geval van fraude (artikel 81 bis, §1, vierde lid van het WBTW) en de bewaringstermijn voor de boeken en stukken waarvan de btw-wetgeving het houden, het opstellen of het uitreiken voorschrijft, wordt ook van zeven jaar op tien jaar gebracht (artikel 60, §3 en §4 van het WBTW).
Verder voert de wet voor de fiscus de mogelijkheid in om een dwangsom te vorderen van een belastingplichtige of een derde (nieuw artikel 381 van het WIB 1992) of van de belastingplichtige of eenieder (art. 92ter van het WBTW) die zijn verplichtingen tegenover de fiscus tijdens een controle niet naleeft, die bijvoorbeeld niet antwoordt op vragen om inlichtingen of die de toegang tot de beroepslokalen weigert.
Inwerkingtreding: De wijzigingen in de inkomstenbelastingen gaan in vanaf het aanslagjaar 2023, behalve de verlenging van de bezwaartermijn, die in werking treedt op 1 januari 2023. De wijzigingen in de btw zijn van toepassing op de btw die opeisbaar is geworden vanaf 1 januari 2023
Felix Vanden Heede Fiscaal juristNiet-aftrekbaarheid van geldboetes. Heffingen, regularisaties en strafrechtelijke dadingen mee inbegrepen
De wetgever grijpt nogmaals in op de niet-aftrekbaarheid van de geldboetes en neemt er uitdrukkelijk de heffingen, regularisaties en strafrechtelijke dadingen mee in op. De Programmawet van 27 december 2021 bracht namelijk de fiscale en sociale regularisatieheffingen en de minnelijke schikkingen die bedoeld worden in artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering onder het toepassingsgebied van artikel 53, 6° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992). Daardoor zijn deze sommen, net als de geldboetes, niet langer aftrekbaar. Een Circulaire van 21 juni 2022 (Ci. 2022/C/60) geeft een woordje toelichting.
Niet-aftrekbaarheid
Artikel 53, 6° van het WIB 1992 sluit geldboetes, verbeurd verklaringen en straffen van alle aard uit van de aftrekbare uitgaven in de boekhouding van natuurlijke personen en vennootschappen. Het is dus van belang het begrip ‘geldboete’ of ‘straf’ vanuit fiscaal oogpunt te omschrijven.
We herinneren eraan dat de wet van 25 december 2017 tot hervorming van de vennootschapsbelasting al het toepassingsgebied van artikel 53, 6° van het WIB 1992 heeft uitgebreid door er uitdrukkelijk de volgende elementen in op te nemen:
• de administratieve geldboeten opgelegd door overheden, zelfs wanneer deze geldboeten niet het karakter van een strafrechtelijke sanctie hebben en zelfs wanneer het bedrag ervan berekend wordt op basis van een aftrekbare belasting, en
• de verhogingen van de sociale bijdragen.
Die uitbreiding trad in werking in het aanslagjaar 2021 voor de belastbare tijdperken die ten vroegste op 1 januari 2020 een aanvang namen. Ze werd toegelicht in de administratieve Circulaire 2018/C/12 van 30 januari 2018.
Met de programmawet van 27 december 2021 (artikel 23) richt de wetgever zijn pijlen op:
• de fiscale of sociale regularisatieheffingen (‘EBA’), en • de geldsommen gestort in het kader van een minnelijke schikking (artikel 216 bis van het Wetboek van Strafvordering).
Fiscale of sociale regularisatieheffingen
De Programmawet van 27 december 2021 vult artikel 53, 6° aan om te verduidelijken dat ‘fiscale of sociale regularisatieheffingen’ geen beroepskosten zijn. Maar wat moet onder die begrippen verstaan worden?
De parlementaire voorbereidingen bij de programmawet verwijzen daarvoor naar de wet van 21 juli 2016 tot invoering van een permanent systeem inzake fiscale en sociale regularisatie (Wet EBA quater) en naar de ermee overeenstemmende gewestelijke wetgeving. Volgens artikel 2, 10° van die Wet EBA quater moet hier onder een heffing worden verstaan: ‘het totaal bedrag van de ingevolge de regularisatie verschuldigde som’. Die ‘heffing ’ omvat volgens de wet dus de geregulariseerde belasting (personenbelasting, vennootschapsbelasting, btw of andere) of geregulariseerde sociale bijdragen én de bijkomende verschuldigde geldboetes in de strikte zin van het woord.
De parlementaire voorbereidingen bij de programmawet geven echter een andere betekenis aan dat begrip heffing. Ze preciseren namelijk met betrekking tot het regularisatieregime dat de belastingplichtige na betaling van de belasting en de regularisatieheffing fiscale en strafrechtelijke immuniteit geniet. De wetgever lijkt hier dus – als niet-aftrekbare regularisatieheffing – enkel de boetes te beogen die bovenop de geregulariseerde belastingen of bijdragen verschuldigd zijn.
Circulaire 2022/C/60 van 21 juni 2022 over de niet-aftrekbaarheid van regularisatieheffingen en minnelijke schikkingen gaat in dezelfde richting en maakt ook een onderscheid
tussen de betaling van de (geregulariseerde) belasting en de regularisatieheffing (die aanvullend verschuldigd is). Het ziet ernaar uit dat we hier mogen besluiten dat alleen de bedragen die bovenop de geregulariseerde belastingen en sociale bijdragen verschuldigd zijn onder het toepassingsgebied van artikel 53, 6° van het WIB 1992 vallen en dus niet aftrekbaar zijn als boete. Dat lijkt ook in overeenstemming te zijn met de FAQ die de administratie heeft gepubliceerd over de EBA quater en waar in vraag 32 wordt verduidelijkt dat een sociale heffing aftrekbaar is van de geregulariseerde beroepsinkomsten.
Merk op dat de wet van 21 juli 2016 tot invoering van een permanent systeem inzake fiscale en sociale regularisatie buiten werking treedt op 31 december 2023.
Geldsommen gestort in het kader van een minnelijke schikking
Artikel 53, 6° van het WIB 1992 wordt eveneens aangevuld om te verduidelijken dat ‘de geldsommen zoals bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering ’ geen beroepskosten zijn. Het gaat hier om de geldsommen die iemand betaalt om een strafvordering tegen hem te laten vervallen.
Deze ingreep van de wetgever volgt op een arrest van het Hof van beroep van Gent van 13 oktober 2020, dat de fiscale aftrekbaarheid van dergelijke geldsommen had erkend. Zonder op de details van de zaak in te gaan, had een bedrijf een minnelijke schikking in zijn boekhouding verwerkt als een uitzonderlijke kost en had het die als aftrekbaar beschouwd in zijn aangifte in de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar 2013. Dat was niet de visie van de Administratie, die de kosten met toepassing van artikel 53, 6°, van het WIB 1992 als een verworpen uitgave had geherkwalificeerd.
Het geschil belandde voor het Hof van beroep van Gent, dat de appellante (d.w.z. het bedrijf) in het gelijk stelde, op grond van de overweging dat een bedrag dat betaald wordt bij wijze van minnelijke schikking geen straf vormt, het niet door een rechter wordt opgelegd in uitvoering van een strafwet, het geen sanctie vormt en het door artikel 216 bis van het Wetboek van Strafvordering niet als een boete gekwalificeerd wordt.
De administratie tekende een voorziening in cassatie aan tegen dit arrest.
Inwerkingtreding van de wijzigingen
De wijzigingen van artikel 53, 6° van het WIB zijn in werking getreden 10 dagen na de publicatie van de Programmawet in het Belgisch Staatsblad, dus op 10 januari 2022.
Circulaire 2022/C/60 benadrukt echter dat de Administratie voor de voorafgaande periode en in de lopende geschillen haar standpunt handhaaft volgens hetwelk de geldsommen die gestort worden in het kader van een minnelijke schikking volgens artikel 216 bis van het Wetboek van Strafvordering, geen aftrekbare kosten vormen.
Amaury della Faille
Gecertificeerd belastingadviseur
Frédéric De Clerck Jurist
Met ongeveer weet je niets. Met Exact weet je alles.
Exact cloud business software is de onbetwiste nummer één in de Benelux.
Reeds 550.000 kmo’s vertrouwen dagelijks op de gebruiksvriendelijkheid, flexibiliteit en uitzonderlijke services van Exact.
Ontdek welk pakket het best bij jou past op Exact.be