Verkennend onderzoek domeinoverstijgende aanpak - grip op onbegrip

Page 8

Domeinoverstijgende aanpak voor mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag

Verkennend onderzoek

Onderdeel van het actieprogramma 'Grip op onbegrip’

Oktober 2022

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

1

Colofon Oktober 2022

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Tekst: J van der Molen, I Schoonbeek

Opmaak: J. van der Molen, I. Schoonbeek

Opdrachtgever: Lentis, Ambulancezorg Groningen, Politie, gefinancierd door ZonMw en Menzis

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

2

Inhoudsopgave

H1. Inleiding 4

1.1 Aanleiding

1.2 Onderzoeksvragen

Opzet van het onderzoek

Leeswijzer

H2. Kenmerken doelgroep en signalering 10

2.1 Kenmerken doelgroep

Ketenpartners

Signalen

H3. Samenwerking 14

3.1 Samenwerking professionals 14

Bestaande samenwerkingsverbanden in regio Groningen 17

Samenwerken met naasten 18

H4. Knelpunten 22

4.1 Aanbod passende zorg 22

Mogelijkheden en verwachtingen 23

Verantwoordelijkheden en regie 23

Gegevensdeling 24

Enkelzijdige beoordeling 25

Personeelsproblemen 25

Aandacht voor onbegrepen gedrag 27

Overige belemmeringen 27

H5. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 28

5.1 Aanleiding 28

Samenvatting bevindingen

Conclusies 30

Aanbevelingen 32

Bijlage 1: Gebruikte afkortingen

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

3
4
6 1.3
7 1.4
9
10 2.2
11 2.3
11
3.2
3.3
4.2
4.3
4.4
4.5
4.6
4.7
4.8
5.2
29 5.3
5.4
36

H1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Mensen met een psychiatrische aandoening, verslaving en/of andere (gedrags)problematiek kunnen soms de grip op hun leven (tijdelijk) verliezen. Het gedrag van deze mensen met ‘verward’ of ‘onbegrepen gedrag’ kan bij anderen gevoelens van ongemak en onveiligheid oproepen. Vaak schakelen omstanders dan de politie in.1 Het aantal meldingen dat in Nederland bij de politie is binnengekomen van ‘overlast door een verward persoon’ (E33 meldingen2) is in de afgelopen jaren toegenomen van 83.609 in 2017 naar 130.184 in 2021. In de provincie Groningen gaat het om een toename van 3.110 meldingen in 2017 naar 5.511 meldingen in 2021. Voor de gemeente Groningen geldt een toename van 1.747 in 2017 naar 2.644 in 2021.3

Het aantal meldingen komt niet overeen met het aantal mensen dat deze overlast veroorzaakt of het aantal (ernstige) incidenten dat is voorgevallen.4 Over één persoon of één incident kunnen meerdere meldingen worden gedaan. Politie-inzet is in deze gevallen bovendien niet altijd nodig of helpend. Het is belangrijk dat politie en andere betrokken organisaties in dergelijke situaties contact met elkaar hebben om gezamenlijk te bepalen wat nodig is. In het coalitieakkoord wordt de ambitie uitgesproken dat politie en GGZ instellingen intensiever gaan samenwerken. 5 Dit moet ertoe leiden dat personen met ‘verward’ of ‘onbegrepen’ gedrag zo snel mogelijk passende zorg en ondersteuning krijgen en niet onnodig in aanraking komen met politie en justitie. Met het actieprogramma ‘Grip op onbegrip’ wordt de komende jaren lokaal en regionaal ingezet op het uitwerken en verstevigen van een werkende aanpak voor deze doelgroep.6

Cijfers over het aantal meldingen zeggen weinig over de ernst of impact van een incident. In de afgelopen jaren hebben verschillende incidenten van mensen met onbegrepen gedrag de media bereikt en hierin grote aandacht gekregen.7 Ook in de provincie Groningen zijn in de afgelopen jaren verschillende incidenten geweest met deze doelgroep die grote impact hebben gehad op betrokkenen en de samenleving als geheel.

1 Yesilgöz Zegerius, D. & C. Helder (15 juli 2022). Kamerbrief. Onderwerp: Aanpak voor personen met verward en onbegrepen gedrag. Kenmerk: 4089078.

2 In het administratiesysteem van de politie wordt ‘overlast door een verward persoon’ sinds 2011 genoteerd in de categorie E33. Onder deze code vallen in principe geen personen die onder invloed zijn van middelen, dakloos zijn of een suïcidepoging hebben gedaan. In de praktijk zijn criteria voor een E 33 melding ruim en gebeurt toekenning ad hoc. De E 33 registratie vormt de meerderheid van de meldingen met betrekking tot verward gedrag, maar is niet compleet. Bron: Koekkoek (2019).

3 Bron: https://data.politie.nl/#/Politie/nl/dataset/47021NED/table?ts=1662377986230

4 Koekkoek, B. (2019). De kwestie verwarde personen. Naar een andere benadering van onbegrepen gedrag. Lannoo, Amsterdam.

5 Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst. Coalitieakkoord 2021 2025. (december 2021).

6 Yesilgöz Zegerius, D. et al. (15 juli 2022). Kamerbrief.

7 Schoonbeek, I., B. Bieleman & J. Snippe (2021). Begrip voor Onbegrepen Gedrag. Begeleidend Onderzoek Project ‘Verbindende Hulpverlening als Joint Venture’. Breuer&Intraval, Groningen.

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

4

Project

Potentieel risicovolle situaties worden mogelijk onvoldoende gesignaleerd en opgevolgd. Ondanks de inzet van ketenpartners wordt na een melding over onbegrepen gedrag niet altijd de juiste acute vervolgzorg ingezet. Ernstig, gevaarlijk of ontwrichtend gedrag (hoog veiligheidsrisico) kan daardoor onder de oppervlakte blijven waardoor op het moment van beoordeling de situatie niet dusdanig ernstig lijkt en iemand weer naar huis kan (eventueel met ambulante behandeling/begeleiding of de OGGZ).8 Dit blijkt onder meer uit verschillende levensdelicten in de provincie Groningen waarbij de verdachten in verband worden gebracht met ‘acute verwardheid’.

Naast de verschillende levensdelicten die hebben plaatsgevonden in de provincie Groningen, waarvan mensen met onbegrepen gedrag worden verdacht, was er sprake van een aantal ‘bijna incidenten’. Er zijn enkele hypotheses voor de vraag hoe het in de bovenstaande gevallen mis kon gaan, zoals te weinig kennis over de doelgroep of tegenstrijdigheden c.q. belemmeringen in richtlijnen en wet en regelgeving. In elk van deze gevallen waren één of meerdere (hulpverlenings)organisaties betrokken (ketenpartners). Ketenpartners vragen zich af welke verbeterpunten er zijn om dergelijke (bijna) incidenten in de toekomst (mogelijk) te kunnen voorkomen. Wat had in het proces beter gekund en welke verbeterpunten zijn er in de afstemming en samenwerking tussen ketenpartners?

Door Lentis, de politie en Ambulancezorg Groningen is het project ‘Domeinoverstijgende aanpak voor mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag’ gestart. Het project wordt gefinancierd door ZonMw, Menzis levert een financiële bijdrage in het kader van transitiemiddelen. Doel van het project is een verbeterde domein overstijgende samenwerking te realiseren door:

• Betere herkenning van en passende zorg voor mensen in crisis die een hoog veiligheidsrisico en ontwrichting of verstoring van bestaande voorzieningen veroorzaken. Het gaat onder meer om kenmerken en patronen aan de hand waarvan een hoog veiligheidsrisico vroegtijdig gesignaleerd kan worden.

• Het arrangeren van de verbinding tussen acute GGZ, GGZ, politie, Openbaar Ministerie (OM), regionale ambulancezorg, het sociale domein en het veiligheidsdomein voor deze doelgroep. Hierbij zal ook aandacht zijn voor samenwerking met het informele netwerk (naasten).

Er is veel discussie over de term ‘verward gedrag’. ‘Verwardheid’ is geen eigenschap van mensen, maar een oordeel over iemands gedragingen en gedachten op een bepaald moment. Andere gebruikte bewoordingen voor mensen met dit gedrag zijn ‘personen met acute

8 Onder een ‘hoog veiligheidsrisico’ verstaan we in dit rapport: de kans wordt als groot ingeschat dat het gedrag en/of de acties van een persoon ernstige en/of blijvende lichamelijke en/of geestelijke schade aanrichten bij de persoon zelf en/of anderen en/of de samenleving als geheel (of een specifieke groep daarvan).

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

5

zorgnood’ of ‘mensen met onbegrepen gedrag’.9,10 In het kader van dit project wordt gesproken over mensen met onbegrepen gedrag.11,12

Verkennend onderzoek

Het project is begonnen met een verkennend onderzoek. Dit onderzoek geeft meer inzicht in de doelgroep, het huidige handelen van de ketenpartners en effectieve interventies. Hieruit komen conclusies en aanbevelingen naar voren die de basis vormen voor de nadere invulling van het project (i.e. de aanpassing(en) van de huidige (domeinoverstijgende) aanpak). In deze rapportage worden de resultaten van het verkennende onderzoek besproken. 13

1.2 Onderzoeksvragen

De hoofdvraag van het onderzoek luidt als volgt:

Op welke wijze kan hoog veiligheidsrisico bij mensen met onbegrepen gedrag effectief en tijdiger worden gesignaleerd en wat kan bijdragen aan het afwenden van het hoog veiligheidsrisico?

Daarbij horen de volgende deelvragen:

1. Aan welke kenmerken of patronen kan vroegtijdig worden gesignaleerd dat bij mensen met onbegrepen gedrag potentieel sprake is van een hoog veiligheidsrisico?

2. a. Op welke wijze vindt de signalering hiervan plaats (waar, wanneer, hoe en door wie)? b. Welke partijen zijn hierbij betrokken? c. Hoe werken betrokken partijen samen als het gaat om signalering? d. Welke belemmeringen komt men daarbij tegen?

3. Wat zijn mogelijke interventies na signalering van mensen met onbegrepen gedrag en een hoog veiligheidsrisico om de veiligheidsrisico’s te verminderen?

4. Wat wordt hiervan al ingezet in Groningen?14

5. Welke verbetermogelijkheden komen in beeld voor de signalering en opvolging als het gaat om mensen met onbegrepen gedrag en een hoog veiligheidsrisico in Groningen?

9 Koekkoek (2019).

10 Bron: https://www.trimbos.nl/kennis/verward gedrag/

11 Niet alle mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag zijn ergens als cliënt in zorg. Omwille van de leesbaarheid van het rapport wordt de term ‘cliënt’ af en toe in het rapport gebruikt

12 In dit rapport hanteren we de volgende definitie van ‘ (mensen met) onbegrepen gedrag’: […] mensen die de grip op hun leven (dreigen te) verliezen, waardoor het risico aanwezig is dat zij zichzelf of anderen schade berokkenen. Mensen met vaak verschillende aandoeningen of beperkingen, veelal in combinatie met verschillende levensproblemen (schulden, dakloosheid, werkloosheid, verlies van dierbaren, gebrek aan participatie, onverzekerd zijn, illegaliteit, etc). Door verschillende omstandigheden kan de situatie ontstaan dat zij eenmalig of chronisch in problemen komen, grip op hun leven verliezen en daardoor overlast veroorzaken of zelfs in het strafrechtelijk circuit belanden. Bron: Definitie Aanjaagteam Verwarde Personen

13 Parallel aan het verkennende onderzoek brengt de projectgroep inzichten uit andere relevante projecten in kaart in Nederland met betrekking tot mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. De bevindingen zullen in losse bijlagen bij het projectplan worden weergegeven. Ook zal aandacht worden besteed aan relevante actuele ontwikkelingen bijvoorbeeld voortkomend uit het coalitie akkoord. In dit rapport gaan we uitsluitend in op een drietal voorbeelden uit de regio Groningen.

14 Wanneer in dit rapport wordt gesproken over ‘Groningen’ dan wordt daarmee de provincie Groningen bedoeld. Als het gaat over de stad Groningen dan zal dit specifiek worden benoemd.

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

6

1.3 Opzet van het onderzoek

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksmethoden: document en literatuurstudie, analyse van calamiteitenonderzoeken, verkennende interviews met professionals, een digitale vragenlijst, interviews met (naast)betrokkenen, diepte interviews met ketenpartners en enkele klankbordsessies.

Document en literatuurstudie

Allereerst is een document en literatuurstudie uitgevoerd naar (mensen met) een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Door middel van een zoekslag op internet zijn relevante literatuur, rapporten en beleidsdocumenten verzameld. Ook zijn literatuur en documenten verkregen van personen die betrokkenen zijn geweest bij en/of geraadpleegd zijn tijdens het opstellen van de subsidie aanvraag en/of het onderzoek.

Analyse calamiteitenonderzoeken

Wanneer een incident heeft plaatsgevonden met een publiek karakter, een zeer ernstige vorm van agressie of waarbij de geneesheer directeur vermoed dat er sprake is van een tekortkoming in de zorg, vindt een evaluatie plaats. Dit kan een PRISMA onderzoek zijn door de organisatie zelf, of een ketenevaluatie door een extern bureau. In deze evaluaties wordt de oorzaak van het incident in beeld gebracht. Ook wordt gekeken wat de knelpunten zijn en welke verbeterpunten hieruit naar voren komen. Voor dit verkennende onderzoek zijn vijf PRISMA onderzoeken van Lentis bestudeerd: twee over 2020 en drie over 2021. Daarnaast zijn twee ketenonderzoeken van een extern bureau uit 2022 bestudeerd.

Eerste ronde verkennende interviews

Met de deelnemers van het driehoeksoverleg (Burgemeester, Politie en OM), GGZ bestuurders en medewerkers van het levensloopteam in Groningen zijn in de beginfase van het onderzoek verkennende interviews gehouden. Hierbij is informatie opgehaald als input voor de digitale vragenlijst en de verdiepende interviews. Voor deze verkennende interviews zijn in totaal vijf interviews met acht professionals gehouden. In de interviews is aandacht geweest voor de samenwerking binnen de keten en welke belemmeringen hierbij worden ervaren.

Digitale vragenlijst

Door het grote aantal betrokken organisaties bij de aanpak van mensen met onbegrepen gedrag is in eerste instantie gekozen om een digitale vragenlijst uit te zetten om in korte tijd veel informatie op te halen. De digitale vragenlijst is uitgezet onder 25 organisaties in de regio Groningen die betrokken zijn bij mensen met een (hoog) veiligheidsrisico en/of onbegrepen gedrag. Het gaat onder andere om de politie, de doktersdienst, verschillende gemeenten, zorgverzekeraars, GGZ organisaties en WIJ teams. Aan de personen die de mail met het verzoek de digitale vragenlijst in te vullen hebben ontvangen, is gevraagd deze waar nuttig door te sturen naar collega’s. Voor de vragenlijst zijn zowel uitvoerende professionals als personen in een leidinggevende functie uitgenodigd. In de vragenlijst is onder meer gevraagd naar de signalering van mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag, de interventies die worden ingezet en de samenwerking met andere organisaties, hoe deze samenwerking wordt ervaren en wat daarin eventuele knelpunten zijn.

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

7

In totaal hebben 70 respondenten van 19 verschillende organisaties de digitale vragenlijst ingevuld. In tabel 1.1 is een overzicht weergegeven van het aantal respondenten per type organisatie.

Tabel 1.1. Respondenten naar type organisatie Organisatie Aantal respondenten GGZ (algemeen of forensisch)

Ambulance

Politie

Gemeente

GGD/OGGZ

WIJ team (wijkteam gemeente Groningen)

Verslavingszorg

Woningbouw

Doktersdienst Groningen

Brandweer

OM

Reclassering

Ziekenhuis

Zorgverzekeraar

Totaal

Bijna tweederde (73%) van de respondenten had (ook) een uitvoerende functie. Een ruime meerderheid van de respondenten werkte al jarenlang met de doelgroep (79% was al meer dan vijf jaar betrokken bij mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag) en was ten minste een paar keer per maand betrokken bij mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag (71%).

Interviews met (naast)betrokkenen

Bij verschillende betrokken organisaties waaronder Forint, Lentis en InBegrepen is door medewerkers aan (ex )cliënten en naasten van (ex )cliënten gevraagd of zij wilden deelnemen aan een interview in het kader van het onderzoek. Tijdens dit interview is onder meer gevraagd naar signalen voorafgaand aan het incident, de betrokken organisaties, wat daarin goed ging en wat knelpunten waren. Ook is gevraagd naar de interventies die zijn ingezet door betrokken organisaties, wat daarin goed ging en naar de knelpunten waar men tegenaan liep. In totaal zijn twee (ex ) cliënten en zes naasten geïnterviewd in zeven interviews.

Diepte interviews

Om een aantal onderwerpen verder uit te diepen die naar voren kwamen uit de document en literatuurstudie, analyse van de calamiteitenonderzoeken, digitale vragenlijst en interviews met professionals en (naast)betrokkenen zijn tenslotte diepte interviews gehouden met verschillende professionals. Het betreft zes interviews met in totaal acht medewerkers van Forint, GGD, Lentis, politie, reclassering en VNN. In deze interviews is onder meer aandacht besteed aan hetgeen goed gaat en aan de knelpunten waar men

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

8
19
12
8
7
7
4
3
3
2
1
1
1
1
1
70

tegenaan loopt. Verder is nog specifiek doorgevraagd op onder andere de communicatie, de verantwoordelijkheden en de samenwerking met naasten.

Klankbordsessies

Tijdens het onderzoek zijn vier bijeenkomsten met een klankbordgroep gehouden. Twee bijeenkomsten met een klankbordgroep bestaande uit onder meer professionals van de politie, de regionale ambulancevoorziening, GGZ, verslavings en forensische zorg. Daarnaast zijn twee bijeenkomsten gehouden met een klankbordgroep bestaande uit vertegenwoordigers van cliënten en familieraden. Tijdens de eerste bijeenkomst werden de eerste bevindingen gepresenteerd en is gediscussieerd over de focus van de diepteinterviews. Tijdens de tweede bijeenkomst is met de klankbordgroepen gekeken naar de resultaten en is informatie opgehaald over de prioritering van de aanbevelingen en het vervolg van het project.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk gaan we in hoofdstuk twee in op de kenmerken van de doelgroep en de wijze waarop een hoog veiligheidsrisico en/of onbegrepen worden gesignaleerd. In hoofdstuk drie besteden we aandacht aan de samenwerking in de keten en in hoofdstuk vier gaan we in op de knelpunten die daarbij worden ervaren. In hoofdstuk vijf geven we een korte samenvatting en gaan we in op de conclusies en aanbevelingen.

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

9

H2. Kenmerken doelgroep en signalering

In dit hoofdstuk gaan we in op mensen met een ‘hoog veiligheidsrisico’ en ‘onbegrepen gedrag’. We combineren daarbij de informatie die we uit de verschillende bronnen (document en literatuurstudie, analyse calamiteitenonderzoeken, digitale vragenlijst en (diepte )interviews) hebben verkregen.

2.1 Kenmerken doelgroep

Uit onderzoek komt naar voren dat onbegrepen gedrag in combinatie met een hoog veiligheidsrisico voor anderen voornamelijk voorkomt bij mannen in de leeftijd tussen 30 en 50 jaar. Bij vrouwen met onbegrepen gedrag is vaker sprake van een veiligheidsrisico voor zichzelf. Bij mensen waarbij sprake is van een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag bestaat vaak problematiek op verschillende levensgebieden. Zo is bij het overgrote deel sprake van psychiatrische problematiek en/of middelengebruik en bij ongeveer de helft van deze mensen is sprake van een licht verstandelijke beperking.15 Mensen met onbegrepen gedrag zijn vaak bekend in de hulpverlening en hebben in de meeste gevallen een strafrechtelijk verleden. Doordat sprake is van problematiek op meerdere leefgebieden is vaak onduidelijk wat precies de oorzaak is van het onbegrepen gedrag. Voor een groot deel van de doelgroep geldt dat ze moeite hebben met het vinden van een geschikte woonplek, 50 75% van de mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag zou hierdoor terecht komen op een ongeschikte woonplek of op straat.16 De lange wachtlijsten voor beschermd woonplekken en de afname van het aantal klinische bedden worden hiervoor als oorzaken genoemd.

Mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag hebben relatief veel contact met de politie. Onderzoek naar politiemeldingen in Flevoland over ‘verwarde personen’ (E33 meldingen) laat zien dat een klein deel, 7%, van de grotere groep personen met onbegrepen gedrag zorgt voor ongeveer 30% van de meldingen die bij de politie worden gedaan.17 Onderzoek naar fatale politie incidenten laat zien dat mensen die tijdens een dergelijk incident ‘verward gedrag’ vertonen in de voorgaande zeven maanden vaker in contact zijn geweest met de politie dan mensen die tijdens een dergelijk incident geen ‘verward gedrag’ vertonen.18 Ondanks dat de meeste mensen met onbegrepen gedrag bekend zijn bij een of meerdere instanties, is een deel van de mensen met onbegrepen gedrag en een hoog veiligheidsrisico een zogenoemde zorgmijder. Een schatting vanuit het onderzoek van AEF is dat 70 80% van de doelgroep zelf geen zorg wil. Het wantrouwen in algemene zin en specifiek tegen hulpverleners, weinig ziekte inzicht en een lage lijdensdruk worden als oorzaken gezien voor het mijden van zorg bij deze groep. Door het mijden van zorg is het bij deze doelgroep ook moeilijk om een diagnose te stellen.

15 Andersson Elffers Felix (2021). Personen met verward gedrag en hoog veiligheidsrisico: problematiek en zorgbehoefte. AEF, Utrecht.

16 AEF (2021).

17 Poels, M. (2019). Verward in Flevoland. De personen achter de politiemeldingen. Onderzoeksbureau Care2Research, Amsterdam.

18 Boer, H. de, H. Ferwerda, J. Kuppens & I. van Leiden (2022). Fatale politie incidenten. Patronen bij fatale incidenten binnen de context van politieoptreden. Bureau Beke, Arnhem.

10 Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

In de (diepte)interviews met professionals (zie hoofdstuk 1) komt een vergelijkbaar beeld van de doelgroep in Groningen naar voren. Uit de interviews blijkt dat mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag in de regio Groningen vaak mannen zijn waarbij sprake is van complexe psychiatrische problematiek, meestal al vanaf jonge leeftijd. Vaak is ook sprake van middelengebruik en/of een verslaving. De problematiek kan vaak lange tijd worden ontkend en door de persoon in kwestie verborgen worden gehouden. Ondanks signalen uit de omgeving van naasten die zich zorgen maken, vermijden deze mensen de professionele hulpverlening. De ontwikkeling van onbegrepen gedrag en een hoog veiligheidsrisico kent naar vermelding een lange aanlooptijd alvorens dit in het dagelijks leven naar voren komt. Wanneer de problematiek naar voren komt in het dagelijks leven, is vaak sprake van problematiek op verschillende levensgebieden, zoals relaties, werk/studie, huisvesting en financiën. Het middelengebruik c.q. de verslaving heeft op de langere termijn een negatief effect op de psychische gesteldheid en maakt het gedrag van deze mensen bovendien (nog) onvoorspelbaarder of onbegrepen. Een strafrechtelijk verleden geeft volgens de respondenten ook een hoog veiligheidsrisico bij onbegrepen gedrag. De respondenten benoemden dat het in Groningen gaat om een kleine groep mensen (naar schatting 30 tot 50 mensen) die vaak al in beeld is bij verschillende organisaties.

Een vergelijkbaar beeld komt naar voren uit de digitale vragenlijst (zie hoofdstuk 1). Aan de respondenten is gevraagd wat aspecten zijn die volgens hen bijdragen aan een hoog veiligheidsrisico bij mensen met onbegrepen gedrag. De aspecten die door de respondenten het meest worden genoemd zijn middelengebruik (77%) en een antisociale persoonlijkheidsstijl (57%).

2.2 Ketenpartners

In de regio Groningen zijn veel verschillende organisaties (ketenpartners ) betrokken bij mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. De ketenpartners kunnen worden onderverdeeld in verschillende domeinen: het sociaal domein, het veiligheidsdomein, het zorgdomein en het informele domein. Binnen het sociale domein vallen onder andere de GGD, gemeenten, wijkteams, en de woningbouwcorporaties. In het veiligheidsdomein zijn de Politie, het OM, de reclassering en de zorg- en veiligheidshuizen werkzaam. Het zorgdomein bestaat uit de verschillende GGZ aanbieders, de Regionale Ambulance Voorziening, ziekenhuizen, huisartsen, de verslavingszorg en andere hulpverleningsinstanties. Tot slot verstaan we onder het informele domein de familie, vrienden en buren (‘naasten’) van de persoon met onbegrepen gedrag. Binnen dit domein kunnen ook anderen vallen die verder van de persoon met onbegrepen gedrag staan en bijvoorbeeld een overlastmelding doen.

2.3 Signalen

In de digitale vragenlijst is aan de respondenten gevraagd of zij bepaalde patronen zien bij mensen met onbegrepen gedrag voorafgaand aan een ernstig incident. Hieruit komen niet zozeer ‘patronen’, maar wel bepaalde gedragingen naar voren die erop kunnen wijzen dat het gedrag van een cliënt dreigt te escaleren. Vaak is naar melding sprake van een recent toegenomen opeenstapeling van problemen zoals schulden, verslaving, veranderingen in middelengebruik (vaak toename van gebruik of (ook) gebruik van andere middelen),

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

11

medicatie-ontrouw, verslechtering van de psychische toestand (zoals wanen en hallucinaties, soms door medicatie ontrouw), verminderd sociaal netwerk, geen zinvolle daginvulling (ook verminderd dag en nachtritme), zorgmijding en onrust/irritatie in contact. Verder worden in de periode voor een incident vaker meldingen van bezorgdheid over en/of overlast veroorzaakt door de cliënt gedaan. Ook uit de digitale vragenlijst komt naar voren dat de cliënt meestal al bekend is bij meerdere organisaties. Bij deze betrokken organisaties werden ook signalen opgepikt over de cliënt die de hulpverleners verontrusten. Vaak is daarom al contact met andere betrokken organisaties over de cliënt.

Uit de analyse van de calamiteitenonderzoeken blijkt dat in een deel van de ketenevaluaties geen aandacht wordt besteed aan signalen waaruit men kan opmaken dat het niet goed ging met de cliënt, signalen waaruit blijkt dat de psychische toestand van de cliënt verslechterde en de cliënt (meer) onbegrepen gedrag vertoonde en een (hoger) veiligheidsrisico vormde. Uit de ketenevaluaties, waarin hieraan wel aandacht werd besteed, komt naar voren dat verbale agressie en het dreigen met fysieke agressie signalen zijn die kunnen wijzen op aankomende escalatie. Ook kan sprake zijn van een verandering in de gemoedstoestand van de cliënt: deze was bijvoorbeeld somberder en had meer een gevoel van wanhoop of verlies (mogelijk is er sprake van suïcidaliteit) of er was juist sprake van een toenemende behoefte aan autonomie. Ook de aanwezigheid van psychotische belevingen kan wijzen op een op handen zijnde escalatie. Middelengebruik speelt hierbij vaak een rol, zo komt uit de analyse van de calamiteitenonderzoeken naar voren.

Uit interviews met naasten van mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag komt naar voren dat zij vaak aan kleine dingen kunnen zien dat het niet goed gaat met hun naaste. Het gaat bijvoorbeeld om een (verandering in de) houding, blik in de ogen, toon van de stem of de inhoud van berichten (zoals sms berichten) die zij sturen. Ook kunnen zij gedragingen vertonen die niet passen bij hoe zij zich gewoonlijk gedragen, zoals het afscheren van hun haar, het weggooien van bepaalde spullen of het drastisch herinrichten van hun woning.

In de interviews met professionals, naasten en ervaringsdeskundigen komt naar voren dat ook het veranderen van het medicijngebruik een risicofactor kan zijn voor het ontstaan van incidenten bij mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Medicatie kan bijwerkingen hebben die door een cliënt als onprettig wordt ervaren. Als een cliënt al langere tijd stabiel is, komt het regelmatig voor dat deze van mening is dat hij kan minderen of stoppen met de medicatie. Vaak minderen of stoppen zij zonder hiervoor een arts of hulpverlener te raadplegen. Bij meerdere cliënten die wij hebben gesproken (of waarvan wij een naaste hebben gesproken) heeft het wijzigen van het medicijngebruik (al dan niet in overleg met een behandelaar) volgens de geïnterviewden bijgedragen aan het ontstaan van een incident.

De respondenten gaven in de interviews ook aan dat het moeilijk te voorspellen is wanneer het echt mis gaat. Belangrijke signalen waarop professionals letten zijn het verliezen van werk, het (weer) gaan gebruiken van middelen, zeker in combinatie met een psychische kwetsbaarheid en het uit beeld raken van iemand. Ook werd soms een opbouw gezien in strafzaken, voordat een ernstig delict wordt gepleegd. De kanttekening die hierbij wordt genoemd is dat deze veranderingen niet bij iedereen een signaal zijn voor een ernstig delict

12 Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

en dat niet elk ernstig delict voorafgegaan wordt door deze signalen. De respondenten gaven dan ook aan dat het vooral belangrijk is om snel te kunnen handelen en te kunnen afstemmen wanneer er zorgen zijn. Uit de interviews kwam naar voren dat het nu vaak blijft bij onderlinge (afstemmings)overleggen en praten over de cliënt en dat het lang duurt voordat men daadwerkelijk over gaat tot actie, als dit al gebeurt.

Risicotaxatie

In de digitale vragenlijst is aan de respondenten gevraagd op welke manier wordt ingeschat of sprake is van een hoog veiligheidsrisico. Hieruit komt naar voren dat minder dan de helft van de respondenten gebruik maakt van officiële risicotaxatie instrumenten (34%). In de interviews werd benoemd dat het niet voor alle ketenpartners relevant of wenselijk is om gestandaardiseerde risicotaxatie uit te voeren. Hierbij werd aangegeven dat dit door de partijen moet worden gedaan waarvan het personeel goed is opgeleid om deze risicotaxatie te kunnen duiden. Daarbij bestaat een behoefte van de partijen die zelf geen expertise op dit gebied hebben om iemand te kunnen inschakelen die daarbij kan ondersteunen. Uit de interviews komt naar voren dat niet bij alle ketenpartners bekend is op wie of op welke organisatie zij hiervoor een beroep kunnen doen. De respondenten die wel gebruik maken van risicotaxatie instrumenten noemden verschillende instrumenten, waaronder: de Brøset violence checklist (BVC), de Forensische Ambulante Risico Evaluatie (FARE), HKT (Historisch, Klinisch, Toekomst) en de HKT R (Historisch, Klinisch, Toekomst, Revisie). Een andere veelvoorkomende wijze om het risico in te schatten is door te kijken naar het verleden/dossier van de cliënt en de informatie die hieruit naar voren komt aan te vullen met informatie die van ketenpartners wordt ontvangen. Ook werden risico’s ingeschat ‘door middel van een gesprek’, ‘op ervaring’, ‘op basis van eerdere ervaringen met de cliënt’ en ‘op gezond verstand’. Tot slot werd in de interviews genoemd dat het regelmatig gebeurt dat een ketenpartner van mening is dat er wel een risico is, terwijl een andere hulpverlener op basis van ‘gezond verstand’ of ‘ervaring’ concludeert dat dit risico er niet (of slechts beperkt) is. Dit kan zorgen voor onduidelijkheid, onbegrip en ongerustheid bij de ketenpartners.

Onduidelijkheden

Uit de analyse van de calamiteitenonderzoeken komt naar voren dat er sprake was van onduidelijkheden op het gebied van signalering van een hoog veiligheidsrisico binnen zowel de keten als binnen de organisaties zelf. Zo was onvoldoende bekend bij hulpverleners welke routes en procedures mogelijk zijn, wat precies de doelgroep (inclusief contra indicaties) is van verschillende organisaties. Bovendien laat het interne beleid veel ruimte voor persoonlijke interpretaties. Hierdoor kunnen hulpverleners verschillende interpretaties hebben van wanneer sprake is van ‘agressie’ of een ‘risico’ en hoe hiermee wordt omgegaan c.q. wat voor beleid hiervoor geldt. Zo kan herhaaldelijke dreiging vanuit een cliënt de vraag oproepen of dit als een ‘normale’ dagelijkse uiting van een cliënt moet worden gezien of dat er sprake is van escalerend en bedreigend gedrag. Tenslotte was er bij de hulpverleners gebrek aan aandacht voor het systematisch maken van een risico inschatting en voor teloorgang van de cliënt.

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

13

H3. Samenwerking

In dit hoofdstuk gaan we in op de samenwerking tussen verschillende professionals rondom mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Ook besteden we aandacht aan de samenwerking met naasten.

3.1 Samenwerking professionals

Vanuit de literatuur komen enkele punten naar voren die van belang zijn om de samenwerking tussen verschillende ketenpartners goed te laten verlopen, zoals onderling vertrouwen, korte (informele) lijnen, uitwisselen van informatie en kennisdeling.19, 20 Een knelpunt dat hierbij naar voren komt is het verloop van personeel en daarmee de tijd die het nieuwe medewerkers kost om een netwerk op te bouwen. Daarnaast kan het feit dat organisaties verschillend registreren en verschillende registratiesystemen hebben een soepele samenwerking belemmeren. Ook het grote aantal (privacy)regels en protocollen (zowel landelijk als vanuit de organisaties zelf) is een knelpunt in de samenwerking.21

Aan de respondenten is in de digitale vragenlijst gevraagd wat de belangrijkste partners zijn waarmee wordt samengewerkt met betrekking tot mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Hieruit komt naar voren dat het meest wordt samengewerkt met de politie (70%), de GGZ (67%) en de familie van de cliënt (66%). Ketenpartners waarmee de minste partijen samenwerken zijn de ambulancedienst (29%) en de ziekenhuizen (23%). Over het algemeen werd de samenwerking met de ambulancedienst (7,6) en met de politie (7,3) door ketenpartners als het meest positief ervaren. Ketenpartners waren het minst tevreden over de samenwerking met het OM (5,5), naasten behalve familie (vrienden en buren, beide 5,8) en de GGZ (6,0). Een laagdrempelig contact met vaste contactpersonen en het samen zoeken naar een oplossing werd als helpend in de samenwerking ervaren. De samenwerking werd volgens de respondenten negatief beïnvloed door weinig expertise bij de professionals, het niet nemen van regie en het denken in protocollen en regeltjes. Ook scoorde de samenwerking met partijen die minder zichtbaar zijn in de keten minder hoog.

De respondenten gaven in de interviews aan dat op het gebied van de samenwerking tussen ketenpartners al veel dingen goed lopen. Zo helpt het als bepaalde zaken van tevoren goed zijn afgestemd tussen partijen, zoals met wie, in welke situaties en op welke tijdstippen contact opgenomen kan worden. Een voordeel dat hierbij werd genoemd is dat er minder organisaties betrokken zijn waardoor de samenwerking sneller verloopt. Ook het samenwerken met vaste contactpersonen werd als prettig ervaren, omdat dit zorgt voor meer onderling vertrouwen. Specifiek werd de samenwerking met de FACT teams en BinG als positief genoemd. Daarnaast werd een aantal punten genoemd die de samenwerking in de aanpak van mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag negatief beïnvloeden. Zo werd door meerdere respondenten het grote aantal betrokken instellingen genoemd, waardoor het overzicht verdwijnt over wie betrokken is bij een cliënt.

14 Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

19 AEF (2021). 20 Poels (2019). 21 Schoonbeek et al. (2021)

Het grote aantal betrokken organisaties bij één cliënt komt ook in de digitale vragenlijst naar voren als knelpunt in de hulpverlening. Het daarmee gepaard gaande grote aantal overleggen over één persoon die niet tot concrete acties leiden werd als storend ervaren. Er is juist behoefte aan samenwerking tussen partijen die tot concrete acties leidt. Daarnaast bestaat de wens vooral buiten de crisissituaties om meer met elkaar af te stemmen, ook op bestuurlijk niveau.

Door meerdere respondenten werd genoemd dat er een groot aantal organisaties in de regio is dat zich bezighoudt met deze doelgroep. De respondenten merkten echter op dat binnen sommige van deze organisaties onvoldoende expertise is om met deze doelgroep om te gaan, waardoor zij na een bepaalde periode toch bij organisaties als Lentis of VNN in zorg komen.

Verschillende benadering voor wel of geen veiligheidsrisico In de digitale vragenlijst is aan de respondenten gevraagd of de aanpak met betrekking tot mensen met onbegrepen gedrag en een hoog veiligheidsrisico verschilt van de aanpak van onbegrepen gedrag waarbij geen sprake is van een hoog veiligheidsrisico. Ongeveer de helft van de respondenten gaf aan dat de aanpak van deze mensen inderdaad verschilt. Bij een kwart van de respondenten verschilde de benadering naar vermelding niet, terwijl ook een kwart van de respondenten aangaf dat de organisatie waarvoor hij/zij werkzaam is geen gebruik maakt van een bepaald protocol ten aanzien van mensen met onbegrepen gedrag. Het grootste verschil tussen het omgaan met mensen met onbegrepen gedrag met en zonder een hoog veiligheidsrisico zijn de organisaties die bij deze mensen worden betrokken. Ketenpartners gaven aan dat wanneer sprake is van een hoog veiligheidsrisico eerder organisaties als de politie, de forensische psychiatrie en het zorg en veiligheidshuis worden betrokken. Als geen sprake is van een hoog veiligheidsrisico, werd de reguliere lijn van de zorg gevolgd, aldus de respondenten.

Verder merkten de ketenpartners op dat wanneer sprake is van een hoog veiligheidsrisico, cliënten sneller worden beoordeeld en in zorg komen dan wanneer geen sprake is van een hoog veiligheidsrisico. Ook werd aan deze cliënten meer tijd en aandacht besteed en is men meer alert op signalen die wijzen op een mogelijke escalatie, aldus de respondenten. In de digitale vragenlijst is aan de ketenpartners gevraagd of de aanpak van een persoon met onbegrepen gedrag en een hoog veiligheidsrisico wijzigt als blijkt dat ook sprake is van één of meerdere van de risicofactoren zoals antisociaal gedrag, middelengebruik, een lichtverstandelijke beperking (LVB) of een zorgwekkende sociale situatie. Uit de resultaten komt naar voren dat voor ongeveer de helft van de ketenpartners naar vermelding geldt dat deze risicofactoren de aanpak van de cliënt niet verandert. Verder meldde men dat middelengebruik de risicofactor is waarbij men de aanpak het vaakst aanpast. Dit is echter slechts beperkt, tien respondenten gaven aan dat dit het geval is bij de organisatie waarvoor zij werken. Acht respondenten gaven aan dat de aanpak wordt gewijzigd als sprake is van een LVB, zes gaven aan dat de aanpak verandert als sprake is van antisociaal gedrag en volgens vijf respondenten heeft een zorgwekkende sociale situatie invloed op de aanpak van de betreffende cliënt.

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

15

Communicatie tussen professionals

Uit de analyse van de calamiteitenonderzoeken komt naar voren dat de communicatie binnen en tussen organisaties belemmerend kan werken voor het signaleren van een (potentieel) risico. Er bestaan knelpunten in communicatie tussen professionals van dezelfde organisatie, bijvoorbeeld tussen verpleegkundigen en de psychiater, en tussen professionals van verschillende organisaties. Wat betreft communicatie tussen professionals komt uit de analyse van de calamiteitenonderzoeken naar voren dat er zowel te weinig communicatie is, als dat de communicatie die plaatsvindt niet duidelijk genoeg is en de ernst van de situatie niet voldoende weergeeft. Overleggen op beleidsniveau lijken verder onvoldoende gestructureerd en niet alle hulpverleners die bij de cliënt betrokken zijn worden gesproken. Verder komt uit de analyse van de calamiteitenonderzoeken naar voren dat er onvoldoende afstemming plaatsvindt tussen ketenpartners met betrekking tot de behandeling. Zo kan het zijn dat onvoldoende gebruik wordt gemaakt van eerdere ervaringen met de cliënt. Ook kan onduidelijkheid bestaan over welke organisatie en/of hulpverlener de regie heeft. Door deze knelpunten in de communicatie tussen ketenpartners kan essentiële informatie worden gemist. Tenslotte wordt de communicatie genoemd als knelpunt in de samenwerking met de GGZ, zo zou de GGZ andere ketenpartners tijdiger kunnen informeren en flexibeler kunnen zijn als het gaat om op en afschalen van zorg.

Overdracht

Uit de digitale vragenlijst komt naar voren dat vrijwel alle respondenten (90%) zeiden dat overdracht plaatsvindt wanneer een persoon met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag wordt overgedragen aan een andere ketenpartner. De overdracht gebeurt zowel via daarvoor ingerichte systemen, maar ook via de mail of mondeling (i.e. in een telefonisch gesprek of face to face). Uit de interviews met professionals komt naar voren dat niet altijd alle relevante informatie wordt vastgelegd op zo’n manier dat het voor alle betrokken professionals makkelijk inzichtelijk is. Respondenten merkten op dat informatie die over de mail wordt verstuurd of mondeling wordt doorgegeven makkelijk verloren kan gaan. Aan de andere kant biedt mondelinge overdracht volgens de respondenten wel de mogelijkheid bepaalde aspecten verder uit te leggen of uit te vragen.

Uit de analyse van de calamiteitenonderzoeken komt ook naar voren dat er regelmatig informatie verloren is gegaan bij de overdracht van een cliënt, zowel binnen de organisatie als naar andere organisaties. Dit gebeurt met name wanneer informatie uit de overdracht niet is vastgelegd en dus niet toegankelijk is voor alle betrokken hulpverleners. Hieruit komt naar voren dat het van belang lijkt informatie over de cliënt altijd vast te leggen en overdracht of informatie uitwisseling niet uitsluitend face to face of telefonisch te doen. Door alle informatie vast te leggen is en blijft deze beschikbaar voor alle (toekomstige) betrokken partijen en hulpverleners.

Uit de interviews komt naar voren dat de overdracht van een cliënt naar een andere organisatie vaak gepaard gaat met een ‘breuk’ in het behandelproces. Organisaties hebben elk hun eigen werkwijze en gewoonten als het gaat om het overdragen van een cliënt. Het verschil in werkwijze zorgt ervoor dat organisaties soms informatie over een cliënt missen. Hierbij werd ook de overdracht vanuit de gevangenis genoemd als belangrijk punt. Respondenten gaven aan dat hiervoor veel moet worden geregeld, maar dat mensen soms plotseling vrijkomen waardoor dit een kwetsbaar punt is in de keten. Vanuit de eerstelijns

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

16

zorg werd de behoefte geuit voor meer terugkoppeling vanuit de tweedelijns hulpverlening. Ook vanuit de tweedelijns hulpverlening werd genoemd dat het belangrijk is om de keuzes voor interventies uit te leggen aan de verwijzers uit de eerste lijn. Hierbij werd aangegeven dat de eerstelijns verwijzers hiermee hopelijk meer vertrouwen krijgen in de beslissingen die zijn genomen door de tweedelijns hulpverlening. Duidelijk moet hierbij zijn bij wie het initiatief voor deze terugkoppeling ligt.

3.2 Bestaande samenwerkingsverbanden in regio Groningen

Wanneer is vastgesteld dat er sprake is van een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag bij een cliënt, dan kan een groot scala aan interventies worden ingezet. Het gaat te ver om al deze vaak wetenschappelijk onderzochte methoden en interventies in dit verkennende onderzoek te bespreken.

Uit de dataverzameling komen enkele samenwerkingsverbanden tussen ketenpartners in de regio Groningen naar voren die recent zijn ingezet. Het betreft de psycholance, het levensloopteam en het project vroegsignalering. Hieronder bespreken wij kort deze drie samenwerkingsverbanden en de ervaringen hiermee.

Psycholance

In oktober 2020 is in de provincie Groningen de pilot psycholance van start gegaan. Voor deze pilot heeft een jaar lang een prikkelarme ambulance zeven dagen in de week van 10:00 tot 22:00 uur het vervoer van mensen met 'verward’ gedrag gedaan. Hiervoor was dit vervoer bij de politie ondergebracht. De psycholance wordt bemenst door een huisartsenchauffeur en een GGZ verpleegkundige met meerjarige ervaring op de crisisdienst van Lentis. Na een succesvolle pilot van een jaar is de psycholance een vast onderdeel geworden van de dienstverlening van Ambulancezorg Groningen. In de interviews gaven meerdere respondenten aan dat ze positief zijn over de inzet van de psycholance. De korte lijnen in de samenwerking en duidelijkheid over de taakverdeling werden als positieve punten benoemd. De inzet van de psycholance is inmiddels een vast onderdeel van het aanbod in de regio Groningen.

Levensloopteam

In 2015 is het programma ‘Continuïteit van zorg’ gestart. Het programma richt zich op verbetering van de aansluiting in de zorg voor forensische patiënten naar de reguliere zorg.22 Hieruit is de ketenveldnorm levensloopfunctie en beveiligde intensieve zorg opgesteld met als doel de kleine groep mensen die door een hoog veiligheidsrisico tussen wal en schip belandt of langdurige bemoeienis nodig heeft te ondersteunen. De implementatie van de ketenveldnorm in Groningen is door middel van een pilot in de gemeente Groningen in 2021 gestart. De doelgroep van het levensloopteam is ‘een kleine groep cliënten die vanwege hun (aantoonbaar hoog risico op) gevaarlijk gedrag tussen de systemen valt (binnen een bestaande organisatie, dan wel in een samenwerking of regionaal netwerk van zorg en veiligheid). Daarnaast gaat het om een kleine groep cliënten die extra dwang, beveiligde zorg of langdurige bemoeienis nodig heeft in de vorm van de levensloopfunctie vanwege het (niet aflatende hoge risico op) gevaarlijk gedrag.’ Het levensloopteam in Groningen heeft op dit moment 11 mensen geïncludeerd. Uit het onderzoek blijkt dat niet alle ketenpartners op de hoogte zijn van de levensloopaanpak in Groningen, maar dat bij de ketenpartners wel

Levensloopaanpak. (2020).

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

17
22 Startnotitie

behoefte is aan een partij met regie en mandaat om voor deze groep dingen in gang te kunnen zetten. Daarnaast wordt ook de angst voor nog meer overleggen en samenwerkingen geuit.

Vroegsignalering

In april 2017 is in de stad Groningen het project ‘vroegsignalering van mensen met verward gedrag’ gestart. 23 Het project is ontstaan uit de behoefte vanuit de zorg en politie om meer samen te werken rondom mensen met psychiatrische problematiek en in de vroegsignalering van onbegrepen gedrag. In 2016 was al een project gestart in het centrum van de stad Groningen waarbij een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige vier uur per week aanwezig was op het politiebureau. De ervaringen van de betrokkenen bij dit project waren zeer positief. Daarom is gekozen om het project uit te breiden naar andere delen van de stad en een nieuwe werkwijze waarin signalen rondom 'verward’ gedrag systematischer worden besproken. Ook het project 'vroegsignalering van mensen met verward gedrag’ is positief ontvangen. Uit het eindrapport blijkt dat mensen met ‘verward’ gedrag eerder en beter in beeld zijn. Daarnaast wordt genoemd dat mensen met ‘verward’ gedrag sneller naar passende zorg worden geleid.

Bij de vroegsignalering kwamen een medewerker van Lentis, een medewerker vanuit het Meldpunt Overlast en Zorg en een politieagent wekelijks bijeen om de E33 meldingen te bespreken. Er werd dan gekeken of de mensen waarover meldingen binnenkwamen in beeld waren bij de hulpverlening en of hierop acties moesten worden ondernomen. Een ruime meerderheid van de mensen die in dit overleg besproken werden was bekend bij Lentis. De ervaringen met de vroegsignalering waren erg goed. Omdat ook andere organisaties aansloten bij dit overleg waarmee geen gegevens gedeeld konden worden en één van de betrokkenen een andere functie heeft gekregen, is het overleg stil komen te liggen. Vanwege de goede ervaringen met dit overleg is men voornemens het overleg weer op te starten. Mogelijk sluit bij het overleg in de toekomst ook een medewerker van de afdeling OOV van de gemeente, iemand vanuit de AFPN en iemand vanuit VNN aan. Betrokkenen merken echter wel op dat het van belang is dat het aantal deelnemers aan dit overleg niet te groot wordt. Hoe kleiner het overleg is, hoe gemakkelijker men informatie kan en wil delen.

3.3 Samenwerken met naasten Samenwerken met naasten kan een goede toevoeging zijn op de professionele hulp voor mensen met een psychische stoornis.24,25 Daarnaast is er ook steeds meer aandacht voor de rol van ervaringsdeskundigen bij de aanpak van onbegrepen gedrag. 26 Zij kunnen een belangrijke rol spelen bij het focus houden van de professional op de leefwereld van mensen met onbegrepen gedrag. Ook uit de interviews komt naar voren dat professionals het belangrijk vinden dat naasten van mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag actief worden betrokken bij de hulpverlening. Naasten hebben een belangrijke signaleringsfunctie omdat zij de cliënt goed kennen en regelmatig zien. Ze geven volgens de

Velde, J. van der, E. Braam, R. Knegtering, & F. van Dorp (2018). Vroegsignalering verwarde personen. Eindrapportage.

Koekkoek, B. (2016). Verward in Nederland. Hoe we omgaan met mensen met psychische stoornissen. Lannoo, Amsterdam.

Blaauw, E. & M. van der Meer Jansma (Red.) (2020). Verslaving in context: de kracht van de omgeving ondersteunende zorg. De Marne, Groningen.

Koekkoek (2019)

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

18
23
24
25
26

respondenten vaak informatie die de hulpverleners niet hebben. Ook hebben naasten een belangrijke functie in het begeleiden van de cliënt bij allerlei zaken. Daarbij werd echter ook genoemd dat samenwerken met naasten soms ook ingewikkeld is. Zo zijn naasten soms tegen de betrokken organisaties of zijn ze bang. Daarnaast werd genoemd dat naasten ook een negatieve invloed kunnen hebben op de cliënt, bijvoorbeeld als ze (ook) verslaafd zijn aan middelen.27 Ook speelt de toestemming van de cliënt mee in hoeverre de naasten betrokken kunnen worden. Enkele respondenten gaven hierbij wel aan dat het belangrijk is om te kijken waarom iemand geen toestemming geeft om zijn of haar naasten te betrekken en dit zo veel mogelijk te stimuleren.

Ervaringen ketenpartners

Ketenpartners hebben verschillende ervaringen met het betrekken van naasten bij een cliënt. In de digitale vragenlijst gaven zij aan dat naasten meestal zeer gemotiveerd zijn om mee te werken in het herstel van de . Verschillende respondenten gaven aan dat familieleden of vrienden goed zicht hebben op de (ontwikkelingen in de) situatie van hun naaste, zo hebben zij goed zicht op (veranderingen in) het gedrag en zijn zij bekend met het verleden van hun naaste. Ook kunnen familieleden cliënten praktische en emotionele steun bieden en een motivatie zijn om de behandeling vol te houden. Samenwerken met familieleden bij het behandeltraject van de cliënt is daarom volgens de respondenten belangrijk en kan een waardevolle bijdrage leveren aan de behandeling en het herstel van de cliënt. Uit de digitale vragenlijst komt ook naar voren dat de ervaringen van de ketenpartners met samenwerken met naasten mede afhankelijk zijn van de ‘kennis en kunde’ van de familieleden. Ook bagatelliseren familieleden soms het gedrag van hun naaste of geven zij niet alle beschikbare en relevante informatie door. Verder hebben familieleden volgens de respondenten soms te hoge verwachtingen van hetgeen de hulpverlening kan doen, waardoor zij soms gefrustreerd en geïrriteerd raken. Wat betreft buren wordt opgemerkt dat buren die overlast van iemand ervaren vaak vooral willen dat de overlast wordt opgelost, waardoor hun oordeel niet altijd objectief is.

Uit de analyse van de calamiteitenonderzoeken komt naar voren dat met betrekking tot de communicatie met naasten het beleid en de motivatie voor bepaalde keuzes of acties onvoldoende wordt uitgelegd aan de cliënt en zijn/haar naasten. Dit kan zorgen voor onbegrip en irritatie. Ketenpartners merkten op dat het van belang is om naasten van mensen met onbegrepen gedrag te ondersteunen. Hoewel organisaties het belang van naasten bij het herstel van de cliënt benadrukken, erkennen zij ook dat er soms te weinig aandacht is voor naasten en de impact die de situatie op hen heeft. Betrokkenheid bij het herstel van de cliënt kost naasten veel tijd en energie. Helemaal als er sprake is van een lang traject binnen de hulpverlening zijn naasten soms ‘moegestreden’.

Ervaringen naasten

Bij één van de bestudeerde calamiteitenonderzoeken wilde de cliënt de naasten niet betrekken bij de behandeling. Uit de ketenevaluatie kwam naar voren dat dit wel wenselijk en verstandig was geweest. Hoewel de cliënt dit niet wilde, was dit in het kader van een

27 Als we in dit rapport spreken over ‘naasten’ en ‘samenwerken met naasten’ dan doelen we daarmee op naasten die een positieve invloed kunnen hebben op de cliënt.

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

19

‘conflict van plichten’ wel mogelijk geweest.28 Een andere cliënt wist te voorkomen dat hulpverleners contact zochten met naasten door de hulpverleners steeds gerust te stellen, waardoor hulpverleners dachten dat contact met een naaste niet van belang was.

Uit de interviews met naasten van mensen die te maken hebben (gehad) met een (hoog) veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag komt naar voren dat zij van mening zijn dat zij een belangrijke rol kunnen spelen in het signaleren van veranderingen in het gedrag van de cliënt. Alle naasten die wij hebben gesproken gaven echter aan zich onvoldoende gehoord te hebben gevoeld door professionals en zijn van mening dat incidenten voorkomen hadden kunnen worden als hun zorgen (eerder) serieuzer genomen zouden zijn.

Mate waarin betrokken

Verschillende naasten die wij hebben gesproken waren niet tevreden over de mate waarin en de wijze waarop zij werden betrokken bij de hulpverlening van hun naasten (in deze gesprekken vaak hun kind). Hun ervaring is dat zij vaak al in een vroeg stadium signaleren dat het niet goed gaat met hun naaste. Dit zien zij aan kleine signalen, zoals een blik in de ogen, een houding en de toon in sms berichten. De naasten merkten op dat zij dit aangeven bij de hulpverlener van hun kind, maar dat de hulpverlener deze signalen vaak niet serieus neemt. Deze herkent de signalen niet die de ouders afgeven en onderneemt verder geen extra acties. Vaak blijkt, volgens de naasten, na enkele weken of maanden de problematiek dusdanig verergerd dat het ook voor de hulpverleners zichtbaar is en er sprake is van een dreigende crisis. In sommige gevallen hebben er dan al één of meerdere incidenten plaatsgevonden. Dit tot grote frustratie van de ouders die van mening zijn dat een deel van de problemen (zoals toegenomen financiële problemen, een huisuitzetting of het plegen van een delict en daardoor contact met politie en justitie) voorkomen had kunnen worden.

Naasten merkten verder op dat zij regelmatig weerstand voelen bij hulpverleners om hen te betrekken bij de hulpverlening. Zo merkten ouders op dat psychiaters niet met hen in gesprek willen gaan, niet op hun berichten reageren of hun ontlopen. De naasten gaven aan dat er regelmatig keuzes worden gemaakt door de hulpverlening die zij niet begrijpen of waarvan zij het gevoel hebben dat dit niet de juiste keuze is. Het betrof bijvoorbeeld het wijzigen van de medicatie, het wijzigen van de behandeling, ontslaan na een opname, de locatie waar iemand gaat wonen of de dagbesteding die iemand krijgt aangeboden. In sommige gevallen bespraken de naasten hun twijfels met een behandelaar (of doen zij daar een poging toe), vaak voelden zij zich echter niet gehoord en werd vastgehouden aan het besluit van de hulpverlener. Naasten gaven verschillende voorbeelden van situaties waarin achteraf toch is gebleken dat dit niet de juiste actie op het juiste moment voor hun naaste is geweest. Dit versterkte hun gevoel dat door hulpverleners niet naar hen wordt geluisterd.

Geen toestemming

Cliënten willen niet altijd dat naasten betrokken worden. Als zij dit aangeven mag de hulpverlening in principe geen contact zoeken met naasten. Dit gebeurt voornamelijk als het

28 Een ‘conflict van plichten’ ontstaat wanneer een hulpverlener zich gesteld ziet voor twee conflicterende belangen, namelijk het belang van het beroepsgeheim en een ander (moreel) zwaarwegend belang Een ‘conflict van plichten’ is één van de uitzonderingscondities waaronder het beroepsgeheim doorbroken kan worden. Bron: Bruin, H.W. de, J.C. Boon, A.W.A.M. van der Kallen, M.A.W. Rinne Albers, A.M. Ruissen, D.E.R. Vandenberghe & J.G. van Gog (2013). Handreiking: Beroepsgeheim & conflict van plichten. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.

20 Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

niet goed gaat met de cliënt. Als een cliënt geen toestemming geeft om naasten te betrekken, dienen hulpverleners hierop regelmatig terug te komen en erop aan te dringen dat naasten toch betrokken worden (mits deze een positieve invloed kunnen hebben op de cliënt). Naasten merkten echter op dat zij soms lange tijd betrokken waren en op de hoogte werden gehouden van hoe het met hun kind ging, terwijl op momenten dat het niet goed ging en/of er sprake was van een (dreigende) crisis, hun kind aangaf dat de ouders niet meer op de hoogte gehouden mochten worden. De hulpverleners gaven hieraan gehoor en de ouders werden niet langer op de hoogte gehouden. Dit tot frustratie van de ouders die van mening waren dat hun kind op dat moment niet toerekeningsvatbaar was en het juist van belang is dat zij betrokken werden. Ouders wisten op zo’n moment dat het niet goed ging met hun kind, maar de hulpverlening gaf geen enkele informatie meer. Dit zorgde voor veel onrust en zorgen bij de ouders.

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

21

H4. Knelpunten

In dit hoofdstuk worden de knelpunten in de aanpak van mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag besproken. De knelpunten die in dit hoofdstuk naar voren komen zijn het aanbod van passende zorg, de mogelijkheden en verwachtingen in de keten, de verantwoordelijkheden, het delen van gegevens, de beoordeling van mensen met onbegrepen gedrag, problemen met personeel, de aandacht voor onbegrepen gedrag en overige belemmeringen.

4.1 Aanbod passende zorg

Vanuit de Zorg en Veiligheidshuizen wordt aangegeven dat er te weinig passend aanbod is voor de combinatie van psychiatrische problematiek en een licht verstandelijke beperking.29 Ook locaties waar meer ruimte is voor mensen met agressief gedrag met hulpverleners die expertise hebben om hiermee om te gaan zijn voor deze doelgroep gewenst. Bij het kleine aantal instellingen waar dit wel aanwezig is, zijn vaak lange wachtlijsten. Doordat bij een groot deel van de doelgroep sprake is van multiproblematiek vormen de contra-indicaties bij instellingen op sommige plekken een knelpunt. 30 Contra indicaties die worden genoemd zijn: de combinatie van psychiatrie en een licht verstandelijke beperking; middelengebruik en/of verslaving; een TBS verleden; eerder agressief gedrag binnen een instelling en zedenproblematiek. Daarnaast wordt het gebrek aan uitstroomplekken genoemd als knelpunt voor de doorstroming, waardoor onnodig bedden bezet worden gehouden. Specifiek wordt de subgroep van mensen zonder verblijfsvergunning genoemd waarvoor het bieden van passende zorg nog ingewikkelder is. De doelgroep ‘vaak verward’ die in het onderzoek in Flevoland onderzocht is, is ook zorgmijdend en door complexe problematiek lastig te behandelen.31 Terwijl deze groep wel bijna volledig (98,6%) in beeld is in de bemoeizorgketen. Hier komt ook de wens naar voren voor meer mogelijkheden voor deze specifieke doelgroep van mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag.

Ook in de interviews komt de wens voor passender aanbod voor mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag naar voren. Vooral plekken voor een combinatie van problematiek werden hierbij genoemd, zoals psychiatrie en verslaving of een verstandelijke beperking en tijdelijke (detox) plekken waar iemand tot rust kan komen. Daarnaast gaven de respondenten aan dat er behoefte is aan instellingen of woonplekken waar men beter kan omgaan met agressie; cliënten die agressief gedrag laten zien zouden hier niet gelijk weggestuurd (moeten) worden. Te weinig passende woonplekken voor deze doelgroep en wachtlijsten zorgen volgens de respondenten ervoor dat er te weinig doorstroming is. Hierbij werd ook door verschillende respondenten opgemerkt dat er nu te veel (kleine) aanbieders zijn die onvoldoende zijn toegerust op deze doelgroep.

In de digitale vragenlijst werd genoemd dat cliënten met name cliënten met complexe en meervoudige problematiek regelmatig tussen ‘wal en schip’ blijken te vallen. Verschillende instellingen weigeren de cliënt, omdat deze niet tot de doelgroep van de organisatie behoort

22 Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

29 AEF (2021). 30 AEF (2021). 31 Poels (2019)

of omdat er sprake is van een contra-indicatie. Ook kan sprake zijn van een sanctie tegen de cliënt in verband met eerder niet toelaatbaar gedrag. Het is dan de vraag waar iemand wel thuishoort.

4.2 Mogelijkheden en verwachtingen

Medewerkers van hulpverleningsorganisaties

hebben te maken met een groot aantal regels, voorwaarden, protocollen en inclusie en exclusiecriteria. Om risico’s zoveel mogelijk uit te sluiten dienen protocollen worden gevolgd en moeten hulpverleners hun acties administreren en verantwoorden. Voor deze doelgroep is echter maatwerk nodig. In het project ‘Verbindende Hulpverlening als Joint Venture’ hadden hulpverleners de mogelijkheid om in voorkomende gevallen van de protocollen af te wijken en creatieve acties in te zetten die niet in de voorschriften van de organisaties voorkomen.32 Dit werd zowel door de hulpverleners als de cliënten als zeer positief ervaren. Daarnaast blijven mensen met onbegrepen gedrag niet altijd in dezelfde regio. Hierdoor kan een verschillende aanpak in verschillende gemeenten zorgen voor knelpunten. 33 Daarbij kunnen ook de budgetten die de GGD aan de OGGZ besteed sterk verschillen. Deze verschillen kunnen resulteren in verschillende meldpunten en benaderingswijzen, zonder regionale regie. Naast de GGD hebben ook andere ketenpartners bepaalde regio’s waar ze werkzaam zijn en kan de aanpak van onbegrepen gedrag tussen die regio’s dus ook verschillen.

In de interviews komt een gebrek aan kennis over de werkwijze van de andere ketenpartners ook als knelpunt naar voren. Respondenten gaven aan dat het belangrijk is dat alle ketenpartners goed op de hoogte zijn van elkaars (on)mogelijkheden en verantwoordelijkheden. Ook is er behoefte aan meer duidelijkheid over de mogelijkheden wanneer iemand (nog) niet in zorg is, er geen zorgmachtiging is of wanneer het minderjarigen betreft. Meerdere respondenten spraken de wens uit voor een kortere keten en het delen van informatie over de mogelijkheden bij elkaar. In de digitale vragenlijst gaven de respondenten aan dat verschillende hulpverleners begrippen, maar ook wetten, beperkingen en mogelijkheden anders interpreteren. Vaak wordt uitgegaan van hetgeen niet mogelijk is, in plaats van wat er wel mogelijk is. Hierdoor hebben hulpverleners (en organisaties) geen goed zicht op wat elke organisatie kan en mag doen, waardoor regelmatig sprake is van onderlinge onrealistische verwachtingen.

4.3 Verantwoordelijkheden en regie Meerdere respondenten gaven in de interviews aan dat deze doelgroep bij de hulpverlening terecht moet kunnen en niet alleen bij politie of justitie. Als mensen niet willen meewerken, kan een justitieel kader hierin helpen, maar gedragsverandering en niet vergelding werd gezien als belangrijkste doel. Ook de psycholance werd genoemd als helpend hierin; dit heeft het vervoer van mensen met onbegrepen gedrag bij de politie weggehaald. De respondenten noemden dat een persoon met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag niet in alle gevallen bij het strafrecht terecht kan, maar ook niet bij de hulpverlening. Meerdere respondenten gaven aan dat er behoefte is aan duidelijkheid over de verantwoordelijkheid voor deze doelgroep.

(2021).

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

23
32 Schoonbeek et al.
33 Koekkoek (2019)

Daarnaast bestaat ook de wens om meer gedeelde verantwoordelijkheid. Respondenten noemden dat partijen hun handen van cliënten aftrekken wanneer hun deel gedaan is. Ook gaven sommige partijen aan dat er niet naar elkaar moet worden gewezen als het mis gaat, maar dat gezamenlijk lessen eruit moeten worden getrokken. Een ander knelpunt hierbij was dat het niet altijd duidelijk is wie wanneer kan worden gebeld en welke verantwoordelijkheid betrokken partijen hebben buiten kantoortijden. Respondenten uitten de behoefte aan een regiehouder die 24 uur per dag, zeven dagen in de week bereikbaar is. De kanttekening die hierbij door meerdere respondenten werd gemaakt is dat het belangrijk is dat er niet alleen regie is, maar ook mandaat om zaken gedaan te krijgen.

In de digitale vragenlijst merkten de ketenpartners op dat de GGZ vaker de regie zou moeten nemen in een casus en minder een afwachtende houding zou moeten hebben. Bovendien zijn de GGZ instellingen volgens een aantal ketenpartners soms te veel op de eigen organisatie gericht. Medewerkers van verschillende afdelingen weten elkaar naar vermeld slecht te vinden, waardoor de focus niet ligt op de veiligheid van de samenleving maar op de samenwerking tussen verschillende afdelingen en medewerkers van dezelfde organisatie, aldus de respondenten.

Cliënten en naasten gaven aan dat er soms veel verschillende organisaties (tegelijk en/of om de beurt) betrokken zijn bij een cliënt. Ook moest regelmatig van organisatie en hulpverlener worden gewisseld als de situatie van de cliënt veranderde. Dit was onwenselijk aangezien een goede vertrouwensband met de hulpverlener positief is voor de cliënt en de behandeling. Als de cliënt of naasten van de cliënt iets geregeld wilden hebben, was het voor naasten regelmatig onduidelijk welke organisatie daarin iets voor hen kon betekenen. Er zijn soms zo veel verschillende organisaties betrokken bij een cliënt dat het voor zowel de betrokken professionals als de cliënt zelf niet meer duidelijk is welke organisatie ergens over gaat, verantwoordelijk is of de regie heeft.

4.4 Gegevensdeling

Het niet kunnen delen van gegevens wordt door professionals als knelpunt gezien in de samenwerking Door de invoering van de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG) in 2018 lijkt dit probleem groter geworden. 34 Daarbij speelt mee dat de betrokken organisaties deze regels soms ook op een andere manier interpreteren en verschillen in de mate van voorzichtigheid in het delen van informatie. Waardoor dit, zeker in crisissituaties, voor onbegrip tussen professionals kan zorgen. Vaak kan er ook meer gedeeld worden dan de professionals denken.

De betrokken ketenpartners bevestigen dit beeld in de interviews. Regels rondom privacy worden volgens de respondenten steeds ingewikkelder en omslachtiger. Hierdoor is het niet voor iedereen duidelijk wat wanneer en met wie gedeeld mag worden. Daarnaast gaf ook een aantal respondenten aan dat er wel wat om de regels kan worden heen gewerkt en dat ook een deel van de informatie helemaal niet hoeft te worden gedeeld voor een goede samenwerking. Door veel respondenten werd genoemd dat bij een hoog risico eigenlijk alles wel mag worden gedeeld, maar de kanttekening die hierbij werd gemaakt is dat het soms

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

24
34 Koekkoek (2019)

moeilijk is in te schatten of er sprake is van een hoog risico. Dit zorgt soms voor onbegrip en kan de samenwerking belemmeren. Ketenpartners gaven wel aan dat het belangrijk is dat zij weten wanneer er sprake is van een hoog veiligheidsrisico, zonder dat zij daar inhoudelijke details over hoeven te weten. Bij deze mensen kan dan, bij het inzetten van een interventie, rekening worden gehouden met het hoge veiligheidsrisico. Tot slot gaven de meeste respondenten aan dat toestemming van de voor het delen van gegevens de samenwerking vergemakkelijkt. Hierbij werd ook opgemerkt dat deze toestemming niet altijd wordt gegeven. Ook in de digitale vragenlijst werd de informatiedeling tussen organisaties als knelpunt genoemd. Respondenten gaven aan dat er veel regelgeving is over wanneer welke gegevens mogen worden gedeeld. Deze aspecten zorgen ervoor dat soms sprake is van handelingsverlegenheid bij ketenpartners waardoor niet snel kan worden doorgepakt als de situatie daarom vraagt.

4.5 Enkelzijdige beoordeling

Uit de interviews kwam ook naar voren dat door de verschillende betrokken partijen anders wordt gekeken naar de aanpak van mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Vooral de tegenstelling tussen de hulpverlening en het strafrecht werd hierbij genoemd. De hulpverlening bekijkt de aanpak meer vanuit het perspectief van de persoon en het strafrecht meer vanuit het perspectief van de maatschappij. Door meerdere respondenten werd dan ook de wens geuit voor een bredere kijk en ook een bredere beoordeling van mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag.

Wat betreft de samenwerking met de GGZ werd in de digitale vragenlijst ook de enkelzijdige beoordeling als knelpunt genoemd. Hoewel de ketenpartners erkennen dat de medewerkers van de GGZ de professionals zijn op het gebied van geestelijke gezondheidzorg, vonden zij dat vaak keuzes worden gemaakt die zij onbegrijpelijk vinden. Zij zijn van mening dat men bij de crisisdienst regelmatig oordeelt dat een crisis niet ernstig genoeg is om iemand voor op te nemen, terwijl de zorgen over deze persoon op dat moment bij de andere ketenpartners groot zijn. Dit geeft de ketenpartners het gevoel dat hun zorgen niet voldoende serieus worden genomen. Ook zeiden zij dat mensen die overlast veroorzaken en naar hun mening een gevaar vormen soms niet worden opgenomen omdat er geen psychiatrisch probleem is.

4.6 Personeelsproblemen

Een ander knelpunt in de aanpak van mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag dat in de interviews werd genoemd is tekorten en wisselingen in personeel. Uit onderzoek blijkt dat een vaste hulpverlener en iemand waar de cliënt echt op kan terugvallen van positieve invloed is op de hulpverlening van mensen met onbegrepen gedrag. Deze vaste hulpverlener kan ook als tussenpersoon fungeren naar andere organisaties, hulpverleners en instanties.35 Respondenten gaven in de interviews aan dat personeelswisselingen bij veel organisaties speelt. Dit heeft invloed op de samenwerking tussen ketenpartners, doordat men steeds nieuwe mensen moet leren kennen en een vertrouwensband moet opbouwen, aldus de respondenten. Respondenten gaven daarbij aan dat het soms afhankelijk is van de professional of een interventie succesvol is. Ook de

et al. (2021).

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

25
35 Schoonbeek

wisselingen in betrokken organisaties komt uit de interviews naar voren: organisaties gaan failliet of krijgen een andere naam, wat ook weer van invloed is op de continuïteit van de zorg. Verschillende ketenpartners merkten in de digitale vragenlijst op dat er volgens hen te weinig opnamecapaciteit is en dat daarom te weinig mensen worden opgenomen.

Verschillende naasten en ervaringsdeskundigen vertelden over de grote hoeveelheid hulpverleners die betrokken is geweest bij de cliënt. Allen merkten ze op dat het een erg groot verschil is welke hulpverlener ze hebben. Als zij een hulpverlener troffen die erg betrokken is, geïnteresseerd is in de persoon achter de cliënt en de cliënt als mens behandelt en niet als ‘patiënt’, en out of the box denkt en ‘zich niet verstopt’ achter regels en protocollen, dan kon deze persoon naar vermelding echt een verschil maken in hun leven en in de behandeling.

Ook merkten de naasten op dat er veel personeelswisselingen zijn bij de organisaties die betrokken zijn bij hun naaste (kind). Dit werd door betrokkenen als onprettig ervaren. Zowel de cliënt als de naasten bouwden een band op met een hulpverlener welke verloren ging en er werd een bepaalde route in de hulpverlening en behandeling ingezet welke vaak werd aangepast. Dit alles had volgens ouders negatieve gevolgen voor hun kind. Wanneer een andere hulpverlener de behandeling c.q. het contact overneemt, gebeurt het regelmatig dat deze een andere route of andere medicatie voorschrijft. Ook wanneer de cliënt stabiel is en goed reageert op de voorgaande behandeling. Afspraken die zijn gemaakt met de vorige behandelaar zijn niet altijd bekend bij de nieuwe behandelaar en/of worden niet meer nagekomen.

Continuïteit

Continuïteit van zorg betekent een ononderbroken samenhang in de geboden hulp en ondersteuning.36 Bij een lage continuïteit vindt onnodige vertraging of verlies van informatie plaats bij de overdracht tussen verschillende zorgaanbieders. Het is daarom belangrijk dat er zo min mogelijk wisselingen in hulpverlener zijn. Informatieverlies en misstanden over gemaakte afspraken kunnen zo tot een minimum worden beperkt. 37

Volgens de naasten is het van belang dat er continuïteit is in de zorg die hun kind krijgt. Zowel wat betreft de hulpverlener als de behandeling en medicatie die worden ingezet. Wanneer er continuïteit is in de hulpverlening zien zij ook eerder veranderingen in het gedrag van de cliënt. Verder is het, volgens (ex )cliënten en naasten, van belang dat de hulpverleners aansluiten bij de cliënt, ‘naast hen gaan staan’ en geen directieve houding aannemen. Het is van belang maatwerk te leveren en aan te sluiten bij de cliënt en niet te veel vast te houden aan regels en protocollen als dit nadelig werkt voor de cliënt. Ook is de ‘klik’ tussen hulpverlener en cliënt en naaste van belang. Zowel naasten als (ex ) cliënten merkten op dat een cliënt veel meer aanneemt van en vertelt aan een hulpverlener waarmee de cliënt een goede band heeft. Verder merkten naasten op dat als de behandeling van hun kind (tijdelijk) werd gestopt, bijvoorbeeld omdat hij na een incident in een politiecel belandde, het contact met de naasten ook werd verbroken. Dit terwijl de naasten juist op dit soort momenten behoefte hadden aan ondersteuning van professionals, bij voorkeur vanuit de organisatie waarmee zij al bekend waren.

36 Met ‘continuïteit van zorg’ bedoelen we in dit rapport: de mogelijkheid om zorg te organiseren voor een specifieke cliënt zonder onderbreking in de tijd of wijziging in de zorgverleners, en om de ondersteuningsbehoefte op alle levensgebieden te omvatten. Definitie gebaseerd op: https://www.gezondbelgie.be/nl/performantie van het belgische gezondheidssysteem/zorgkwaliteit/continuiteit van zorg

37 Schoonbeek et al. (2021).

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

26

4.7 Aandacht voor onbegrepen gedrag

In de interviews benoemden de respondenten dat er een grote maatschappelijke aandacht is voor onbegrepen gedrag in het algemeen en specifiek voor incidenten met een grote maatschappelijke impact. Ze gaven aan dat dit resulteert in een grote hoeveelheid projecten over dit onderwerp. Dit kost veel tijd, waardoor 'projectmoeheid’ ontstaat. Daarnaast speelde de vraag bij meerdere respondenten of alles wel te voorkomen is. Hierbij werd genoemd dat de betrokken ketenpartners ook hun eigen en elkaars onmacht moeten kunnen verdragen. De respondenten uitten de behoefte om dan elkaar te kunnen blijven vasthouden in plaats van naar elkaar te gaan wijzen.

4.8 Overige belemmeringen

Tot slot werden in de interviews nog enkele overige belemmeringen genoemd in de aanpak van mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Allereerst werden financiële belemmeringen genoemd; respondenten merkten op dat organisaties soms terughoudend zijn in het handelen omdat er zorgen zijn over of ze hiervoor wel betaald worden. Daarnaast werd het niet meewerken van de cliënt genoemd als mogelijke belemmering voor een goede aanpak. Tot slot uitten enkele respondenten hun zorgen over de splitsing van de forensische en algemene GGZ. Deze respondenten zien kansen in de splitsing, maar gaven aan dat hieraan aandacht moet worden besteed om dit goed te laten verlopen.

27 Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

H5. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen

5.1 Aanleiding

Mensen met een psychiatrische aandoening, verslaving en/of andere (gedrags)problematiek kunnen soms de grip op hun leven (tijdelijk) verliezen. Het gedrag van deze mensen met ‘verward’ of ‘onbegrepen gedrag’ kan bij anderen gevoelens van ongemak en onveiligheid oproepen. In de afgelopen jaren is het aantal meldingen dat bij de politie binnenkomt van ‘een persoon met verward gedrag’ (E33 meldingen) gestegen. Ook in de media is veel aandacht voor deze groep mensen. In de regio Groningen zijn in de afgelopen jaren verschillende incidenten geweest waarbij iemand met onbegrepen gedrag als verdachte is aangemerkt. Deze incidenten hebben grote impact gehad op de slachtoffers, nabestaanden en de samenleving als geheel.

Ondanks de inzet van ketenpartners wordt na een melding van een combinatie van een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag niet altijd de juiste vervolgzorg ingezet. Over de reden(en) hiervoor bestaan verschillende hypothesen. Ketenpartners vragen zich bovendien af wat verbetermogelijkheden zijn om incidenten in de toekomst (zo veel mogelijk) te voorkomen.

Lentis, de politie en Ambulancezorg Groningen hebben samen het project ‘Domeinoverstijgende aanpak voor mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag’ gestart. Het project wordt gefinancierd door middel van een subsidie van ZonMw, ook Menzis levert een financiële bijdrage. Doel van het project is een verbeterde domeinoverstijgende samenwerking te realiseren. Het project begint met een verkennend onderzoek. Dit verkennende onderzoek geeft meer inzicht in de doelgroep, het huidige handelen van de ketenpartners en effectieve interventies. In dit rapport is het verkennende onderzoek beschreven. Naar aanleiding van dit onderzoek zal verder invulling worden gegeven aan het project.

Onderzoeksvragen

De hoofdvraag van het onderzoek luidt als volgt:

Op welke wijze kan hoog veiligheidsrisico bij mensen met onbegrepen gedrag effectief en tijdiger worden gesignaleerd en wat kan bijdragen aan het afwenden van het hoog veiligheidsrisico?

Daarbij horen de volgende deelvragen:

1. Aan welke kenmerken of patronen kan vroegtijdig worden gesignaleerd dat bij mensen met onbegrepen gedrag potentieel sprake is van een hoog veiligheidsrisico?

2. a. Op welke wijze vindt de signalering hiervan plaats (waar, wanneer, hoe en door wie)?

b. Welke partijen zijn hierbij betrokken?

c. Hoe werken betrokken partijen samen als het gaat om signalering?

d. Welke belemmeringen komt men daarbij tegen?

3. Wat zijn mogelijke interventies na signalering van mensen met onbegrepen gedrag en een hoog veiligheidsrisico om de veiligheidsrisico’s te verminderen?

4. Wat wordt hiervan al ingezet in Groningen?

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

28

5. Welke verbetermogelijkheden komen in beeld voor de signalering en opvolging als het gaat om mensen met onbegrepen gedrag en een hoog veiligheidsrisico in Groningen?

Om antwoord te geven op de onderzoeksvragen is informatie verzameld door middel van: literatuurstudie, analyse van de calamiteitenonderzoeken, (diepte)interviews met professionals, digitale vragenlijst onder ketenpartners, interviews met naasten en naastbetrokkenen en enkele klankbordsessies.

5.2 Samenvatting bevindingen

Doelgroep

A. Mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag zijn voornamelijk mannen in de leeftijd van 30 tot 50 jaar. Vaak is sprake van psychiatrische problematiek, middelengebruik, contacten met politie/justitie en problemen op een groot aantal levensgebieden zoals wonen, werken en relaties met anderen. Deze mensen zijn vaak al bekend bij de hulpverlening.

Signalering

B. Een hoog veiligheidsrisico bij mensen met onbegrepen gedrag werd door de respondenten gesignaleerd door veranderingen in middelengebruik en/of medicijngebruik (al dan niet in overleg met een behandelaar), het uiten van bedreigingen en het gebruik van geweld. Hierdoor worden ook meer meldingen van overlast van of bezorgdheid over de cliënt gedaan.

C. Ongeveer een derde (34%) van de ketenpartners maakt gebruik van (een) risicotaxatie instrument(en) om te beoordelen in hoeverre er sprake is van een veiligheidsrisico. Er werden verschillende risicotaxatie instrumenten gebruikt.

Samenwerking

D. In de keten wordt naar vermelding het meest samengewerkt met de politie (70%), GGZ (67%) en de familie van een cliënt (66%) en het minst met de ambulancedienst (29%) en met ziekenhuizen (23%).

E. De samenwerking met de ambulancedienst en de politie werd door ketenpartners het hoogst gewaardeerd, respectievelijk met een 7,6 en een 7,3. De samenwerking met het OM, vrienden en buren van de cliënt en de GGZ werden het laagst gewaardeerd door ketenpartners, respectievelijk met een 5,5, een 5,8 en een 6,0.

F. Laagdrempelige contacten met een vast contactpersoon en een houding waarin gezamenlijk wordt gezocht naar een oplossing werden als helpend ervaren in de samenwerking. De samenwerking werd negatief beïnvloedt door gebrek aan expertise bij professionals, gebrek aan (het nemen van) regie en denken in protocollen en regels. Het grote aantal betrokken instellingen bij één cliënt was tevens een knelpunt in de samenwerking.

G. Ketenpartners gaven aan behoefte te hebben aan een gestructureerde samenwerking en communicatie, maar niet te vaak en niet met te veel organisaties.

29 Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

H. Tussen ketenpartners vond in de meeste gevallen (90%) overdracht plaats. Dit gebeurde zowel via daarvoor ingerichte systemen, maar ook regelmatig telefonisch, face to face of via de mail. Volgens respondenten gaat tijdens de overdracht regelmatig informatie verloren doordat dit niet altijd onmiddellijk wordt vastgelegd en hetgeen wel is vastgelegd niet voor iedere betrokken hulpverlener toegankelijk is.

Naasten

I. Naasten merkten op dat zij vaak als eerste signalen zien die erop wijzen dat het niet goed gaat met de cliënt. Zij zagen bijvoorbeeld veranderingen in de communicatie, de lichaamshouding en/of gedragingen.

J. De naasten die voor dit onderzoek zijn gesproken waren niet tevreden over de mate waarin en de wijze waarop er met hen is samengewerkt door de hulpverlening.

K. Het niet geven van toestemming door de cliënt werd veel genoemd als knelpunt bij het samenwerken met naasten. Ook vonden professionals het soms ingewikkeld om met naasten samen te werken, zoals bij naasten die negatief zijn over de ketenpartners of wanneer ze denken dat naasten een slechte invloed hebben op de cliënt.

Knelpunten

L. De knelpunten die in het onderzoek naar voren komen zijn een onvoldoende passend aanbod voor de doelgroep, onduidelijkheid over de mogelijkheden bij en verantwoordelijkheden van andere ketenpartners, gegevensdeling, een enkelzijdige beoordeling en problemen op het gebied van personeel.

5.3 Conclusies

Doelgroep

A. Naar schatting gaat het in Groningen om een kleine groep mensen zo’n 30 tot 50 personen - waarbij sprake is van een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Deze mensen zijn vaak al in beeld bij verschillende instanties.

Signalering

B. Concluderend kan worden gezegd dat geen ‘patronen’ zichtbaar zijn bij mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag die wijzen op een op handen zijnde incident. Wel kan een aantal veranderingen in het gedrag van de persoon worden opgemerkt, zoals een opeenstapeling van problemen, veranderingen in middelen en/of medicijngebruik en (meer) zorgmijdend gedrag. Ook is voorafgaand aan een incident vaak een toename van (complexe) problematiek op verschillende leefgebieden op te merken. Uit het onderzoek blijkt echter dat deze signalen niet altijd (tijdig) worden herkend en/of niet als (dusdanig) ernstig worden beschouwd.

C. Doordat niet door alle ketenpartners gebruik wordt gemaakt van gestandaardiseerde risicotaxatie instrumenten en in de keten verschillende instrumenten worden

30 Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

gebruikt, kan dit zorgen voor onduidelijkheid tussen ketenpartners. De expertise op het gebied van risicotaxatie is niet bij alle organisaties aanwezig. Het lijkt van belang deze expertise in te kunnen zetten bij de organisaties waar dit minder aanwezig is.

Samenwerking

D. Er wordt door ketenpartners met een groot aantal partijen samengewerkt. De sociale kaart in Groningen die betrekking heeft op deze (en aanverwante) doelgroep is uitgebreid. Vaak is een groot aantal organisaties betrokken bij een cliënt, wat het moeilijker maakt de hulpverlening op elkaar af te stemmen. Voor een goede samenwerking in de keten zijn onderling vertrouwen, korte (informele) lijnen, kennisdeling en informatie uitwisseling van belang.

E. Wat betreft de communicatie tussen ketenpartners lijkt het erop dat er te weinig communicatie is en dat de communicatie soms niet duidelijk genoeg is c.q. de ernst van de situatie niet voldoende weergeeft.

F. De overdracht van cliënten gebeurt op verschillende manieren. Regelmatig gaat de overdracht mondeling of via de mail. Door deze informele overdracht gaat gemakkelijk informatie verloren. Het lijkt daarom verstandig de informatie altijd vast te leggen, zodat deze toegankelijk is voor alle betrokken hulpverleners.

G. De drie samenwerkingsverbanden die in het rapport worden besproken: de psycholance, het levensloopteam en de vroegsignalering, worden door betrokken ketenpartners als een (potentieel) succes ervaren.

Naasten

H. Samenwerken met naasten bij de behandeling van mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag wordt door alle betrokkenen als belangrijk gezien. Naast een signaleringsfunctie kunnen zij ook bijdragen aan de ingezette behandeling. Hoewel ketenpartners het van belang vinden met naasten samen te werken bij de behandeling van een cliënt, blijken naasten niet altijd tevreden over de mate waarin en de wijze waarop er met hen wordt samengewerkt.

I. Naasten van cliënten zijn van mening dat zij onvoldoende gehoord worden. Het is daarom van belang om naasten goed te informeren over de (on)mogelijkheden van de hulpverlening. Daarnaast is het van belang dat ook naasten voldoende ondersteund worden door organisaties. Bovendien dienen keuzes die worden gemaakt in het behandelproces goed te worden uitgelegd aan de naasten.

J. Het niet geven van toestemming door de cliënt om contact te zoeken of informatie te delen met naasten wordt veel genoemd als knelpunt bij de samenwerking met naasten. Dit gebeurt juist vaak op momenten waarop sprake is van een (dreigende) crisis. Belangrijk is hierbij dat goed wordt nagegaan waarom iemand geen toestemming geeft en dat het geven van toestemming zoveel mogelijk wordt gestimuleerd. Daarnaast is het in sommige gevallen mogelijk om naasten te betrekken zonder toestemming.

31 Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

Knelpunten

K. Er blijken te weinig kwalitatief goede (behandel)plekken te zijn voor de doelgroep met een combinatie van een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Hoewel verschillende organisaties zich richten op deze doelgroep, ervaren de respondenten dat een deel (vooral kleinere) organisaties niet toegerust zijn op de zwaarte van de problematiek van deze doelgroep. Een groot deel van deze doelgroep voldoet aan één of meerdere contra indicaties, waar bij veel organisaties sprake van is. Hierdoor hebben zij geen toegang tot zorg bij deze organisaties.

L. Ketenpartners in de regio zijn niet altijd voldoende op de hoogte van de sociale kaart in de regio, de (on)mogelijkheden van verschillende organisaties en contra indicaties. Ketenpartners pleiten voor een kleinere, meer overzichtelijke sociale kaart in de regio en meer mogelijkheden om informatie uit te wisselen.

M. Bij veel organisaties is sprake van onwetendheid over andere organisaties in de keten, maar ook over wet en regelgeving. Daarnaast kunnen verschillende organisaties en verschillende professionals een andere interpretatie hebben van de wet en regelgeving. Daardoor hebben ketenpartners regelmatig onrealistische verwachtingen van elkaar.

N. De verantwoordelijkheid en regievoering in de keten is niet voor alle betrokken professionals duidelijk Hulpverleners hebben nu regelmatig het gevoel alleen te staan in hun zorgen over een cliënt. Ketenpartners hebben behoefte aan een gedeelde verantwoordelijkheid en gevoel van urgentie met betrekking tot de aanpak van mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag.

O. Gegevensdeling is voor veel ketenpartners een knelpunt in de samenwerking. Door de hoeveelheid aan regels, die door verschillende hulpverleners en organisaties soms anders worden geïnterpreteerd, zijn professionals soms onnodig terughoudend met het delen van informatie. Hierbij speelt ook onderling vertrouwen een rol: hoe meer vertrouwen hoe makkelijker professionals informatie met elkaar willen delen.

P. De beoordeling van een hoog veiligheidsrisico bij onbegrepen gedrag is volgens meerdere ketenpartners te eenzijdig. Deze beoordeling is bijvoorbeeld ofwel alleen op het beschermen van de maatschappij gericht of alleen op de psychiatrische toestand van de cliënt. Dit zorgt voor onbegrip tussen ketenpartners. Er is behoefte aan een bredere beoordeling waarin meerdere aspecten worden meegenomen.

Q. Door een groot verloop onder personeel bij betrokken ketenpartners en veel personeelswisselingen bestaat een gebrek aan continuïteit van zorg. Dit zorgt voor problemen zowel in de zorg voor de cliënt als in de samenwerking tussen ketenpartners.

5.4 Aanbevelingen

Doelgroep

A. Breng in kaart bij welke mensen in de regio Groningen sprake is van een (potentieel) hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag, bijvoorbeeld door het opstellen van een lijst van mensen die veel in de meldingen bij de politie of gemeente voorkomen en/of waar hulpverleners zorgen over hebben. Deze lijst is een ‘levend document’; er

32 Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

kunnen mensen toegevoegd worden of van de lijst gehaald worden. Maak duidelijke afspraken wie de regie heeft over dit document en wie deze mag inzien.

Signalering

B. Zorg ervoor dat ketenbreed duidelijk is wat wordt verstaan onder een ‘(hoog) risico’, de wijze waarop wordt ingeschat of er een risico is en zo ja, hoe hoog deze is , en hoe men hiermee omgaat, zodat onduidelijkheden en misverstanden in de communicatie zo veel mogelijk worden voorkomen.

Samenwerking

C. Breng de sociale kaart met alle organisaties die betrokken zijn bij mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag in beeld. Geef daarbij tenminste aan op welke specifieke doelgroep elke organisatie zich richt, wat de contra indicaties zijn en hoe en waarvoor partijen elkaar kunnen benaderen c.q. een beroep op elkaar kunnen doen. Op deze wijze weten medewerkers van organisaties beter en sneller wat de opties zijn voor een cliënt, bijvoorbeeld met betrekking tot doorverwijzen.

D. Idealiter zijn de medewerkers van betrokken ketenpartners op de hoogte van alle mogelijkheden en procedures binnen de keten. Dit lijkt een onrealistisch streven. Zorg er daarom tenminste voor dat deze medewerkers indien nodig toegang hebben tot deze informatie en kennis. Bijvoorbeeld door een regievoerder te kunnen raadplegen die volledig zicht heeft op de keten. Er dient in verband met regelmatige personeelswisselingen binnen de keten voortdurend aandacht te zijn voor het verspreiden van deze kennis en indien van toepassing de mogelijkheid tot het raadplegen van een regievoerder. Het is aan te bevelen dat gemeenten en organisaties waar mogelijk procedures en regels op elkaar afstemmen om ervoor te zorgen dat hulpverleners met zo min mogelijk verschillen hierin te maken krijgen.

E. Het is aan te bevelen ervoor te zorgen dat elke cliënt ongeacht de problematiek of zijn of haar verleden altijd bij een organisatie terecht kan die passende zorg levert. Op deze wijze wordt voorkomen dat een groep cliënten tussen ‘wal en schip’ valt, bijvoorbeeld door contra indicaties bij ketenpartners of een sanctie tegen een cliënt in verband met een incident uit het verleden.

F. Maak binnen de keten duidelijke afspraken over gegevensdeling. Aan de ene kant dient de privacy van de cliënt te worden gewaarborgd en zijn hulpverleners aan een groot aantal regels gebonden. Anderzijds is er behoefte aan meer uitwisseling van informatie tussen organisaties die betrokken zijn bij de cliënt. Verken de mogelijkheden om toch (enige) gegevens uit te kunnen wisselen. Maak hier eenduidige afspraken over in de keten.

G. Verbeter de samenwerking tussen ketenpartners. Zorg ervoor dat medewerkers van verschillende organisaties elkaar goed kennen en weten te vinden, bijvoorbeeld door het uitwisselen van personeel, het bespreken van casussen, het uitleggen/toelichten van keuzes en beslissingen en investeren in laagdrempelig contact. Daarnaast is het van belang te zorgen voor realistische verwachtingen ten opzichte van elkaar.

H. Verbeter de communicatie tussen ketenpartners. Zorg voor een duidelijke overdracht waarbij geen (danwel zo min mogelijk) informatie verloren gaat. Ga tijdens

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

33

overleggen na of alle afspraken duidelijk zijn. Alle afspraken en communicatie dienen verder te worden vastgelegd en inzichtelijk te zijn voor alle betrokken hulpverleners.

I. Als meerdere ketenpartners betrokken zijn bij een cliënt dient structureel een overleg over de cliënt plaats te vinden met alle betrokken ketenpartners. In dit overleg worden onder meer afspraken gemaakt over regievoering. Welke ketenpartner heeft op welk moment de regie. Zorg er waar nodig voor dat er snel (of onmiddellijk) gehandeld kan worden en dat er doorzettingsmacht is bij de regievoerder.

J. Het is aan te bevelen het levensloopteam verder uit te breiden en de vroegsignalering (op korte termijn) opnieuw op te starten. Daarbij is het van belang dat er duidelijke afspraken worden gemaakt over informatiedeling en de verantwoordelijkheden van elke betrokken ketenpartner om zo knelpunten waar men eerder tegenaan liep bij de vroegsignalering te voorkomen.

Naasten

K. Zet in op een betere samenwerking met naasten. Het lijkt met name aan te bevelen de (on)mogelijkheden in de hulpverlening goed uit te leggen. Dit voorkomt onbegrip en irritatie bij naasten.

L. Er dient bij voorkeur direct contact te zijn tussen hulpverlener(s) en naasten, dit contact verloopt niet via de cliënt. Verder verdient het aanbeveling om afstemming met naasten op te nemen in het werkproces. Ook dient aandacht te zijn voor het maken van een afweging over het contact met naasten in het kader van een ‘conflict van plichten’.

M. Zorg voor een aanspreekpunt voor naasten wanneer zij zorgen hebben, ook wanneer degene waarover zorgen zijn (nog) niet in zorg is. Er dient voldoende bekendheid te worden gegeven aan dit aanspreekpunt, zodat naasten deze weten te vinden. Denk bijvoorbeeld aan een website waar zij laagdrempelig contact kunnen zoeken wanneer er zorgen zijn over hun naaste.

Overige aanbevelingen

N. Zorg ervoor dat er zo min mogelijk wisselingen zijn in hulpverlener/contactpersoon. Het verdient aanbeveling dat zowel de cliënt, als de naasten en de ketenpartners zo veel mogelijk met dezelfde hulpverlener contact heeft om de continuïteit van zorg zoveel mogelijk te borgen, ervoor te zorgen dat er geen informatie verloren gaat men elkaar goed weet te vinden.

O. Zorg voor meer mogelijkheden en financiële middelen voor ‘out of the box' oplossingen voor de aanpak van een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag.

P. Er is een groot aantal overleggen, initiatieven en projecten in de regio Groningen die zich richt op deze (en aanverwante) doelgroep. In het kader van de werkdruk en ‘projectmoeheid’ verdient het aanbeveling deze in kaart te brengen, na te gaan in hoeverre deze bekend zijn bij ketenpartners danwel gebruikt worden en wat de meerwaarde van deze overleggen is c.q. in hoeverre deze leiden tot actie.

Q. De wijze waarop het sociaal domein in Nederland momenteel is ingericht geeft cliënten veel vrijheid. Deze vrijheid brengt de nodige risico’s met zich mee. Vanuit

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

34

de samenleving zijn de verwachtingen soms te hoog van hetgeen mogelijk en bereikbaar is binnen het sociaal domein. Maak dit bespreekbaar.

R. De ervaring van veel betrokkenen is dat veel initiatieven ondanks alle goede bedoelingen vroeg of laat ‘in de la’ belanden. Dit hangt onder meer samen met de implementatiezwakte binnen organisaties. Het verdient sterke aanbeveling dat er goed wordt nagedacht over de acties die worden ingezet in het kader van dit project. Het is van groot belang dat hiervoor voldoende draagvlak bestaat onder de medewerkers van betrokken organisaties, zowel op uitvoerend , beleids en bestuursniveau. Sluit waar mogelijk aan bij bestaande initiatieven en probeer ervoor te zorgen dat de werkdruk en het aantal overleggen niet toeneemt. De onderzoekers benadrukken dat beter één of enkele afgebakende wijzigingen kunnen worden doorgevoerd, waarbij voldoende aandacht is voor inbedding, borging en implementatie, dan te veel of te grote wijzigingen door te willen voeren.

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

35

Bijlage 1: Gebruikte afkortingen

AFPN: Ambulante Forensische Psychiatrie Noord

AVG: Algemene Verordening Gegevensbescherming

BinG: Bemoeizorg in Groningen

BVC: Brøset violence checklist (risicotaxatie instrument)

FACT (teams): Flexible Assertive Community Treatment. Een werkwijze waarbij vanuit een team van hulpverleners wijkgerichte ambulante behandeling wordt geboden.

FARE: Forensische Ambulante Risico Evaluatie. Risicotaxatie en behandelevaluatie instrument die vanwege (dreigend) delictgevaar vrijwillig of gedwongen in forensische ambulante zorg zijn.

ForFact: Forensisch FACT team. FACT team voor mensen die in aanraking zijn geweest (op dreigen te komen) met justitie, door psychische problemen en/of een psychiatrische stoornis.

GGD: Gemeentelijke gezondheidsdienst

GGZ: Geestelijke Gezondheidszorg

HKT: Historisch, Klinisch, Toekomst. Risicotaxatie instrument voor forensische cliënten.

HKT-R: Historisch, Klinisch, Toekomst, Revisie. Risicotaxatie instrument voor forensische cliënten.

LVB: Licht Verstandelijke Beperking

OGGZ: Openbare Geestelijke Gezondheidszorg. De OGGZ biedt hulp aan kwetsbare mensen die ondanks soms zware problematiek niet zelfstandig of vrijwillig hulp zoeken.

OM: Openbaar Ministerie

OOV: Openbare Orde en Veiligheid

TBS: Terbeschikkingstelling

VNN: Verslavingszorg Noord Nederland

Wvggz: Wet verplichte GGZ. De Wvggz regelt de rechten van mensen die te maken hebben met verplichte zorg vanwege een psychische aandoening.

Een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag. Verkennend onderzoek.

36

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.