5 minute read
Naar de plek van
Mathijs Souhoka loopt in het voorjaar van 2010 langs een kanaal tussen Rouveen en Zwartsluis. In 1954, ook in het voorjaar, kwam hij met zijn familie terecht in het naar dit kanaal genoemde Kamp Conrad, een voormalig werkkamp in Rouveen. Drie jaar eerder was hij als tweejarig Moluks jongetje in Nederland gekomen. Volgend jaar is het zestig jaar geleden dat de eerste Molukkers in Nederland arriveerden. Vanwege hun steun aan de Nederlanders waren zij verbannen uit het soeverein geworden Indonesië, het voormalig Nederlands-Indië. Ook Mathijs Souhoka kwam toen, als vijfjarig jongetje, naar Nederland. Zijn schooljeugd bracht hij door in Kamp Conrad in Rouveen, een plek waar anno 2010 enkel nog een bord met opschrift herinnert aan een bewogen geschiedenis. Maar daarin moet verandering komen, vindt hij.
Ambone
Mathijs Souhoka werd op 24 januari 1949 geboren in Samarinda op Java; in het jaar waarin Nederland, op 27 december, de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten van Indonesië erkende. Omdat zijn vader militair was in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger vertrok ook het gezin Souhoka, bestaande uit vader, moeder, drie jongens en een meisje, in 1951 naar Nederland; evenals bijna 13.000 landgenoten die vrijwel allemaal afkomstig waren van de Zuid-Molukken, een eilandengroep in Oost-Indonesië. Veel mannen binnen deze bevolkingsgroep waren soldaten van het KNIL en weigerden zich na de soevereiniteitsoverdracht te plaatsen onder het gezag van Indonesië. Zij streefden naar een eigen republiek, de Republik Maluku Selatan (RMS). Met de opheffing van het KNIL kwam de Nederlandse regering in 1950 voor een probleem te staan, want de Molukse KNIL-militairen wilden terugkeren naar hun eigen eilanden. De Indonesische regering, die vreesde voor een politieke strijd, stond dat echter niet toe en daarom werden de Molukkers mét hun familieleden naar Nederland verscheept. Tijdelijk, zo was de bedoeling. Een andere oplossing konden de beide regeringen niet bedenken.
Via Westerbork, Beenderribben en Noord-Groningen
Op 17 mei 1951 kwamen het gezin Souhoka na een reis van drie weken vanaf Tandjoeng Priok, de haven van Jakarta, samen met 1693 andere passagiers van het ms. Asturias, aan in Amsterdam. Vandaar ging het
nezenkamp Conrad
eerst naar Amersfoort, waar de soldaten tot hun verbazing en verontwaardiging hoorden dat zij waren ontslagen uit het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger. Vervolgens kwamen zij terecht in het Drentse kamp Schattenberg, het voormalig concentratiekamp Westerbork. Na negen maanden verhuisden de Souhoka’s naar Beenderibben, een barakkenkamp tussen Steenwijk en Blokzijl. Daar woonden zij ongeveer een jaar, tot ze in september 1953 werden overgebracht naar de Carel Coenraadpolder in NoordGroningen. Een verloren stukje bos van 2.5 hectare, ver weg van de grote wereld. In het voorjaar van 1954 kwam Mathijs met zijn familie terecht in Kamp Conrad in Rouveen. In één van de vier loodsenbarakken met golfplaten als dakbedekking. ‘De reden van de verhuizingen was’, vertelt hij 56 jaar later, ‘dat mijn vader het niet altijd eens was met de heersende politieke opvattingen, wat die ook geweest mogen zijn, binnen de Molukse kringen. Daardoor ontstonden onderlinge ruzies.’
In Rouveen
Voor Matthijs’ moeder was het een hele opluchting, dat ze eindelijk hun bestemming leken te hebben gevonden en niet meer hoefden te ‘vluchten’. Zijn vader daarentegen was heftig gefrustreerd, maar legde zich bij de situatie neer. Hij werkte her en der illegaal bij boeren om de verveling te verdrijven en ook om wat extra geld te verdienen en volgde zelfs een cursus machinebankwerker. Later kwam hij echter aan de lopende band bij Philips in Zwolle, zoals vele andere vaders. Mathijs had een harde jeugd, waarin hij veel straf en slaag kreeg, maar tot zijn grote geluk ook veel buiten kon spelen. De weilanden richting Hasselt en Zwartsluis werden het ‘jachtgebied’ van hem en zijn vriendjes. Daar leefde hij zich uit en begon hij zich te interesseren voor planten en bloemen en vooral vogels. Nog steeds is hij vogelspotter en kent hij bijna alle planten in de regio uit het hoofd. Verder ging hij –als bijna iedereen in het kamp, jong en oud – vissen in het Conradkanaal, waar veel paling, snoek, brasem en zeelt zat. Natuurlijk bracht hij ook veel tijd door in het kamp zelf. Op het middenterrein was tussen de barakken ruimte om balspelen te doen. Volleybal, voetbal en castie waren favoriet, maar ook gala panjang, een tikspel, en patulelé, een stokspel, werden gespeeld én er werd geknikkerd, als daarvoor ‘op onverklaarbare wijze’ het seizoen weer was aangebroken. De kinderen in het kamp gingen al vrij snel naar school. De wat ouderen naar de ambacht- of de huishoudschool of de ULO in Meppel en de jongeren naar de Hervormde Lagere School in Rouveen. Daar zwaaide meester De Ruiter, in de beleving van Mathijs, ‘op strenge, maar rechtvaardige wijze de scepter’. Zo ontstonden in Rouveen klassen van een bijzonder kleurrijke samenstelling, met kinderen die elkaar gedoogden, maar buiten schooltijd hun eigen leven leefden. Zoals ook de ouderen vooral leefden náást de locale gemeenschap. De contacten tussen de kampbewoners en de buitenwereld liepen vooral via de kruidenier en zijn dochter. Ook kwam er zo nu en dan een groenteboer. Met de hygiëne was het ondertussen slecht gesteld. Er waren wandluizen, op verschillende plaatsen zat schimmel en gezinnen sliepen met soms wel acht personen op één kamer, zonder al te veel ventilatie. Mathijs woonde in Kamp Conrad tot zijn familie in het voorjaar van 1962 vertrok naar de Molukse woonwijk in Nijverdal. Hij maakte de ULO af, waar hij in Meppel aan was begonnen, ging vervolgens naar de Kweekschool in Almelo en werd daarna leerkracht in Genemuiden. Zo keerde hij terug in het landschap dat hij zo goed kende uit zijn tijd in Rouveen en waaraan hij verknocht was geraakt. Later werd hij docent Beeldende Vorming in Apeldoorn, zijn huidige woonplaats, maar zijn jeugdjaren in Kamp Conrad blijven een ijkpunt in zijn leven. ■
Monument
Op 24 juni 2010 werd door het Comité Kamp Conrad een stichting opgericht, bestaande uit vier voormalige bewoners van het kamp en vijf autochtone Rouveners. Doel is een monument te plaatsen op de plek waar Kamp Conrad heeft gestaan, als een ode aan de Molukse ouders en grootouders. Maar ook, zegt Mathijs Souhoka, die voorzitter is van het comité, als ‘symbool van het onrecht dat onze vaders is aangedaan en als de markering van een tijdperk dat aan de Rouveense geschiedenis een nieuwe kleur heeft toegevoegd.’ Op 24 september 2011 - niet in het voorjaar, maar later in het jaar, zodat er nog wat meer tijd is voor de voorbereidingen - hopen de initiatiefnemers het monument te kunnen onthullen.