16 minute read

Klederdracht als inspiratiebron

Next Article
Naar de plek van

Naar de plek van

Is klederdracht uit? In Walcheren nam vanaf 1987 het aantal vrouwen in klederdracht in zestien jaar tijd af van een kleine duizend tot ruim tweehonderd. Mannen dragen al lang geen volksdracht meer. In 2004 waren er in Nederland nog ruim 1600 vrouwen die iedere ochtend hun traditionele dracht aantrokken. Dit aantal is inmiddels verder afgenomen. Nog één generatie te gaan. Zo lijkt het...

Als je streekdracht in het dagelijks leven wilt zien, moet je naar plaatsen als Staphorst, Spakenburg of naar de Zeeuwse eilanden. Naar de bible belt dus, en dat is niet voor niets. In streng godsdienstige milieus met een strenge sociale controle en met oude tradities gedijt klederdracht het best.

Kleding van ‘rijke lui en van gewoon volk’

In Hellendoorn vindt tot eind oktober in twee charmante musea een tentoonstelling plaats getiteld ‘Kleding van rijke lui en van gewoon volk’. De boerendracht, de kleding van het ‘gewone volk’, is te zien in het Erve Hofman, een kapitale achttiende-eeuwse boerderij. Het beeld dat tegenwoordig van klederdracht bestaat, is dat de kleur zwart overheerst. In de museumboerderij is goed te zien dat dat volkomen onjuist is. Weliswaar zijn er veel donkere pakken, rokken en schorten, maar er zijn ook opvallend veel diepblauwe, intens paarse en helder rode stoffen te zien. Juist de boerendracht was zeer kleurrijk en kende veel variatie. In Staphorst en Rouveen is die kleurenpracht nog dagelijks te zien. De titel van de expositie geeft aan dat het gaat om zowel streekgebonden klederdracht als om mode uit een voorbije tijd. De kleding voor de hogere stand, de rijke lui, is te zien in De Valkhof, op loopafstand gelegen van Erve Hofman. Hier is de mode te volgen zoals die in kleine steden en dorpen door de elite werd gedragen. De oudste jurk stamt uit 1780, de meeste kleding die er wordt getoond, dateert uit de negentiende eeuw. Er zijn echter ook enkele fraaie voorbeelden te zien van de sierlijke, gewaagde mode uit de Charlestonperiode, toen de rokken boven de enkels kwamen en de dames vleeskleurige, zijden kousen droegen. Wat voor sommigen gelijk stond aan hoererij.

Waarom al die onderrokken?

Intrigerend daarbij is hoe de ontwikkeling van de mode, zo vanaf de achttiende eeuw, is terug te vinden in de streekdrachten. Bepaalde modieus geachte kledingstukken of accessoires werden na verloop van tijd in de boerendracht overgenomen. Die verandering van kleding van het ‘gewone volk’ verliep uiterst langzaam. Het zal niemand verbazen dat daarbij jongeren het voortouw namen. Maar ook zij hielden vast aan de eenmaal aangenomen dracht om vervolgens door de generaties na hen voor ouderwets te worden versleten. Niets nieuws onder de zon. Veranderingen van dracht hadden niet alleen te maken met wat men mooi vond, maar vooral ook met wat de drager praktisch vond. Oud en nieuw werd daarbij naast elkaar, dan wel óver elkaar gedragen. In de biedermeiertijd in de eerste helft van de negentiende eeuw werden de rokken van de dames wijder en wijder. Om dat effect te bereiken werden allerlei hulpmiddelen gebruikt. Zo werd onder de crinoline of hoepelrok een dun stalen frame gedragen dat er voor zorgde dat de rok wijd uit bleef staan. Rond 1860 was de onderwijdte van de rok toegenomen tot over de drie meter (!) De boerinnen die deze dracht kennelijk mooi vonden, konden met een hoepel onder de rok hun zware werk natuurlijk niet verrichten. Om toch het gewenste biedermeiersilhouet te krijgen, werden meerdere zware onderrokken over elkaar gedragen. Vaak vier tot vijf, in een enkel geval zelfs zes. De biedermeierstijl ging weer voorbij, maar de boerendracht met grote aantallen rokken over elkaar bleef bestaan tot ver in de twintigste eeuw.

Streekdracht als inspiratiebron

De streekdrachten veranderden dus onder invloed van de mode van de hogere sociale klasse. Het omgekeerde is ook het geval. Streekdracht en volkskunst inspireren de hedendaagse mode en design. Enkele jaren geleden was in het Zuiderzeemuseum werk te zien van internationaal bekende modeontwerpers als Viktor & Rolf en Alexander van Slobbe, geënt op volksdrachten en traditionele sieraden en accessoires. Het Staphorster stipwerk en de Zeeuwse oorknop als inspiratiebron! Van Slobbe: ‘Je moet niet vergeten dat momenteel in de wereld van de vormgeving het erfgoed van groot belang is. Het gaat om behoud, om de eigen identiteit.’ En de oorspronkelijk uit Barcelona afkomstige Ricardo Ramos is er deze zomer als de kippen bij als er kraplappen, rokken en omslagdoeken geveild worden uit de inboedel van een overleden Staphorster boerin. ‘Ik vind vooral de kleur mooi, het stipwerk en de motieven. Mijn bedoeling is om straks een moderne collectie te maken die geïnspireerd is door dit soort traditionele stukken’, vertelt de jonge modeontwerper. De Zeeuwse juwelier Minderhoud uit Westkapelle leeft zo’n beetje van de klederdracht. Het bedrijf levert al sinds 1875 de benodigde oorijzers en sierspelden aan de Zeeuwse dames als ze er op hun zondags uit wilden zien. De teloorgang van de klederdracht moet hem wel op de rand van het faillissement brengen. Niets in minder waar: ‘Hoe meer de dracht er uit gaat, hoe meer plaatselijke kostuumverenigingen er komen om de dracht in stand te houden. Als de dames nu in klederdracht gaan, zien ze er pico bello uit. Dat was vroeger wel anders.’ Er kan maar één conclusie zijn: klederdracht is in! ■

‘Kleding van rijke lui en van gewoon volk’

Tot 31 oktober 2010 wordt in twee Hellendoornse musea een van de grootste klederdrachtententoonstellingen ooit gehouden. De expositie is samengesteld door kenner en verzamelaar Wielent Harms, bekend van het standaardwerk Overijsselse streekdrachten, weerspiegeling van voorbije mode. In twee historische panden staan meer dan vijftig volledige geklede modepoppen en er is een keur aan historische sieraden, beurzen en tientallen zilveren beugeltassen uitgestald. De tentoonstelling is verdeeld in kleding voor het gewone volk met oude volksdrachten en de meer op de mode geënte streekdrachten, en kleding voor de rijke lui, van de statige pruikentijd tot de gewaagde mode uit de Charleston periode. Wie meer te weten wil komen over knipmutsen, kraplappen en kornetten of niet genoeg kan krijgen van schootjakken, kapothoeden en troelamutsen, kan terecht in museum De Valkhof en de museumboerderij Erve Hofman in Hellendoorn.

Het begon allemaal tijdens het honderdjarig bestaan van de VVV in Zwolle, in 1995. Een van de honderd evenementen die bij die gelegenheid werden georganiseerd was een concours van stads- en dorpsomroepers. De toenmalige burgemeester Jan Franssen vond dat Zwolle bij de afsluitende receptie ook zelf een stadsomroeper moest hebben. Peter Vader werd na een heus ‘sollicitatiegesprek’ aangenomen als onbezoldigd, maar wel officieel benoemd ambtenaar met een ambtsketen en een speciaal gemaakt kostuum. Het was een nieuwe activiteit in zijn carrière.

Van alle markten thuis

Brabander Peter Vader (1956) kwam in 1962 naar Deventer en in 1985 verhuisde hij naar Zwolle. Hij werkte als verpleegkundige, gaf les in een ziekenhuis, was theatermaker en ontwikkelde allerlei typetjes. Zo trad hij als kwakzalver dr. Elisius Pomerus op tijdens een congres van urologen, waar hij een staande ovatie kreeg, omdat hij een sceptische collega deskundig van repliek diende.‘Toen kwam mijn achtergrond als verpleegkundige goed van pas’, geniet hij nog na. Elisius Pomerus werd zelfs opgenomen in het rooster met weekend-diensten van de Zwolse huisartsen. ‘Dat liep dus een beetje uit de hand.’ Ook was hij ‘poppendokter’ met ‘smarties’ als medicijnen. Regelmatig trad hij op in radio- en tv-programma’s, onder andere bij Felix Meurders, en deed hij acts op straat of tijdens kermissen. Sinds 1993 werkt hij bij de Stichting CliniClowns Nederland, waarvan de laatste jaren als artistiek leider. Verder denkt en doet hij, met humor als instrument, mee bij activiteiten als symposia, brainstormsessies en promotiefilmpjes. Ook heeft hij een eigen stadswandeling, de ‘Ome Bertus Route’. Bij thuiswedstrijden van FC Zwolle is hij te horen als stadion-speaker ofwel omroeper. Tijdens Hanzedagen, openingen, onthullingen en andere gelegenheden treedt hij met zijn luide stem op als ‘klankkast’ van het College van B en W van Zwolle.

Stadsomroeper

Zo was de stap naar het ambt van stadsomroeper eigenlijk heel logisch. Het is een belangrijk deel van zijn leven geworden en het leidde zelfs tot een klein stadsomroepersmuseum in de gewelven onder Café de Gezelligheid aan het Gasthuisplein. In Zwolle is Vader als stadsomroeper vaak te horen, bijvoorbeeld tijdens de jaarlijkse boekenmarkt, maar ook op koopavonden als hij, geflankeerd door twee secondanten in middeleeuws kostuum die flyers uitdelen, bijvoorbeeld waarschuwt tegen zakkenrollers. Natuurlijk maakt hij dan ook melding van verloren en gevonden voorwerpen, of kinderen. Vader is ook lid van het landelijke, Europese en wereldgilde van stadsomroepers en doet regelmatig mee aan concoursen, zo’n tien keer per jaar. Inmiddels was hij twee keer Nederlands kampioen. Hij reist de hele wereld over, tot Australië aan toe. Qua stemvolume is hij de derde van de wereld geweest. Zo luid als de ‘stentor’ – de Griekse heraut uit de Trojaanse oorlog met een stem die klonk als die van vijftig mannen –roept hij nog niet, maar hij is een eind op weg. Volgend jaar hoopt hij namens Nederland mee te doen aan het wereldkampioenschap. De concurrentie zal zwaar zijn, want alleen Engeland al kent 250 ‘towncriers’, Nederland heeft er nog, of beter gezegd: al weer, 25.

Boeren, burgers en buitenlui en ieder die het horen wil!’

Stadsomroeper: beroep van alle tijden en alle plaatsen

Ommen Steenwijk Blokzijl

Boek over geschiedenis van oud beroep

Samen met Aranka Wijnbeek stelde Peter Vader een boek samen over de geschiedenis van de stads- en dorpsomroepers, een beroep met een lange geschiedenis, dat al dateert uit de tijd van de Grieken en Romeinen. De omroeper heeft vele namen – heraut, klepperman, nachtwaker, nieuwsloper – maar brengt altijd nieuws of mededelingen over. In de middeleeuwse samenleving overheerste het gesproken nieuws en was de plaatselijke omroeper dus een belangrijk figuur. Evenals de klepperman, een soort nachtwacht, die riep hoe laat het was, maar ook de bevolking alarmeerde, bijvoorbeeld bij brand. Het verbaal verspreiden van nieuws was nodig, want slechts weinigen konden voldoende lezen en schrijven. Nieuws, een openbare verkoop, de aankondiging van een markt, het moest toch allemaal op de een of andere manier tot de mensen komen. Ook voor handel en nijverheid was de stadsomroeper van belang. Een scheepskapitein kon bijvoorbeeld de stadsomroeper inhuren om prijzen bekend te maken. In havensteden werd de visverkoop aangekondigd. Soms stond de stadsomroeper buiten de kerk om een huwelijk aan te kondigen.

Hardenberg, Rijssen, Ootmarsum, Zwolle

In Hardenberg, waar volgens de archieven in 1571 voor het eerst melding werd gemaakt van een klepperman, deed deze figuur in de jaren zeventig opnieuw zijn intrede. Nu in een toeristische functie. De plaats ontleent er zelfs de naam Hardenberg Klepperstad aan. Ook de stad Rijssen kent nog een stadsomroeper die bij bijzondere gelegenheden, maar dan in of bij het stadhuis, wel eens een klap op ‘de panne’ geeft. Op dit instrument werd al sinds 1921 geslagen door Albert Jan Nijland, alias Bootn Jan, de grootvader van de huidige omroeper Jan Nijland. Bij drie slagen ging het om nieuws van particulieren, bij vier was er nieuws van de gemeente. Albert Jan werd in 1954 opgevolgd door zijn zoon Mans Nijland, die in 1964 de panne weer doorgaf aan de huidige stadsomroeper. In Ootmarsum is de stadsomroeper nog twee keer per jaar actief. Op Paaszaterdag, als hij het halen van het paashout voor het paasvuur aankondigt, en tijdens de oudejaarsnacht als hij zingend met een groep inwoners de mensen veel heil en zegen wenst. In Zwolle werd in 1406 in de jaarrekening voor het eerst melding gemaakt van een betaling aan ‘den roeper’, die voor zijn diensten een brood, bier en twee ‘plakken’ kreeg, het twaalfde deel van een gulden. In april 1679 werd een lijst opgesteld met de beloningen voor de verschillende onderdelen van zijn werk. ‘Van elk schellevis schuit’ kreeg hij bijvoorbeeld drie stuivers. Voor het ‘roepen van verkopingen van immobile goederen, huisen of landerien’ twaalf stuivers. Het beroep nam in aanzien toe en in 1672 moest de stadsomroeper zelfs een eed afleggen. ‘Ik belove en zwere, dat ik ’t geen mij bevolen wordt te roepen op alle kruis- en dwarsstraten, daar mij gelast is te roepen, roepen zal en dat ik geen meerder loon vorderen of nemen zal als bij Schepenen en Raden daartoe is gesteld…’ In 1928 kwam er op dramatische wijze een eind aan het leven van de tot dan laatste stadsomroeper van Zwolle, Abraham Kuiper. ‘Reeds was de menselijke stem niet meer bij machte het drukke gewoel van talrijke auto’s en vrachtwagens tusschen de huizenrij te overschreeuwen. Herhaaldelijk gingen de mededelingen van den omroeper in het geronk van motoren en het getrappel van paardehoeven verloren’, schreef de plaatselijke krant in het bericht dat melding maakte van zijn dood. Kuiper was overreden door een auto. Zijn bekken en klepel kregen in 2009 een plaatsje in het Zwolse Stadsomroepersmuseum. Niet minder belangrijk: anno 2010 heeft hij in Zwolle twee opvolgers, want naast Peter Vader is hier sinds 2009 ook een Jeugdstadsomroeper in functie, de negenjarige Peter Afman.

7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17

1 2 3 4 5 6

Jos Mooijweer verzorgt in het komend najaar namens de IJsselacademie een cursus oud-schrift (zie pagina 36). Daarbij handelt het, net als op deze pagina’s, steeds om de vraag wat het verhaal is achter een tekst die eerst moet worden getranscribeerd: overgezet in een ander schrift. In dit geval gaat het om een akte uit 1690 met een geschiedenis die nog twee eeuwen verder teruggaat en waarbij het grootschippersgilde uit Blokzijl een belangrijke rol speelt. Bovenstaande akte is geschreven in de boeken die de schout van Vollenhove bijhield in zijn functie van notaris. Een losse akte op papier of perkament (oorkonde of charter) werd desgewenst aan belanghebbenden tegen betaling meegegeven en de schout drukte er dan zijn zegel op als waarmerk van echtheid. In de akte wordt een eigendomswisseling (transport) beschreven die het gevolg is van een verkoop.

Transcriptie

168 1 Den 23 april 1690 2 Richter geauthauthoriseert B. Bernars 3 Coornoten doctor G. Bernars 4 procureur R. ter Maeth

5 Compareerde in den edelen gerichte doctor H. ten Broecke 6 in qualiteit als volmachtiger van Otto Heute, coopman tot

Hertaling

169 7Amsterdam, en verclaerde om een somma van penningen hem volmachtiger 8wel ontrichtet en betaelt te hebben aen doctor Joan 9Muys, burgermeester der stadt Steenwijck, seeckere onlosbare 10rentebrief van dartien goudgulden ad ses en twintich stuver 11 het stuck jaerlycx, houdende over het grootschippersgilde tot 12Blockzijl, sijnde het origineel gevestet op den 1310 augustii 1490. Mogende hij comparant qualitate qua lijden dat 14voorseide heer Muys daermede doe en handele als ie15mant om met sijn vrij eygen goet doen mach sonder dat 16hij comparant voor sijn constituent eenich recht daer 17meer aen beholt. Alles sonder arch of list.

Op 23 april 1690 is voor plaatsvervangend schout B. Bernars en voor getuigen dr. G. Bernars en procureur R. ter Maeth verschenen dr. H. ten Broecke als gevolmachtigde van Otto Heute, koopman te Amsterdam. De laatste verklaart dat Joan Muys, burgemeester van de stad Steenwijk, van hem gekocht heeft een onlosbare [niet in één keer af te lossen] rentebrief van 13 goudgulden (waarbij 1 goudgulden gerekend wordt voor 26 stuivers) die jaarlijks betaald moet worden door het grootschippersgilde te Blokzijl. De rente is oorspronkelijk gevestigd op 14 augustus 1490. De heer Muys mag als eigenaar met de rente doen wat hem goeddunkt zonder dat de gevolmachtigde voor zijn opdrachtgever enig recht voorbehoudt. Alles zonder bijbedoelingen.

Eigendomswisselingen

Zulke eigendomswisselingen komen heel veel voor in de oud-rechterlijke archieven. Meestal gaat het daarbij om onroerend goed. Hier betreft het de jaarlijkse ontvangst van een rente van 13 goudgulden. Koopman Otto Heute beurde dat bedrag, maar hij verkoopt zijn recht op de rente aan Johan Muys. Voor de zekerheid van de koper is dit in een akte voor het schoutengericht vastgelegd. De rente gaat vermoedelijk terug op een kapitaal dat in 1490 is verstrekt. Het grootschippersgilde uit Blokzijl moet die rente jaarlijks betalen. De akte zou de de hoge ouderdom van het gilde aantonen. Maar wie de vestiging van de rente koppelt aan het genoemde gilde vergist zich. Het komt hier aan op zorgvuldig lezen. Wat geeft de akte zelf precies aan? We lezen wel dat de rente in 1490 is gevestigd, maar beslist niet dat die toen ook al ten laste van het gilde kwam. De akte geeft slechts aan dat het gilde op dat moment (dus in 1690) betaler van de rente is. Niets meer en niets minder.

Ouderdom

Buiten de akte om zijn eveneens goede argumenten tegen de afgeleide ouderdom van het gilde aan te voeren. Is het bestaan van een gilde buiten de grote steden in de late Middeleeuwen op zichzelf al een bijzonderheid, nog onwaarschijnlijker is het om die in Blokzijl aan te treffen. Van een woonkern aan de Grote Zijl – de naam Blokzijl bestaat nog niet – aan de Zuiderzeedijk is immers nog geen sprake. De opkomst van Blokzijl als uitvoerhaven van turf moet nog beginnen. De aanwezigheid of juist afwezigheid van bepaalde stukken mag ons verder om de koppelingsvalkuil heenleiden. Zo is in het oud-archief van de fortresse Blokzijl de oprichtingsakte van het grootschippersgilde aanwezig. Deze akte dateert uit 1589! Daarin wordt met geen woord gerept over het bestaan van eeen gilde vóór die tijd. In de bewaard gebleven financiële administratie van het gilde is geen enkele verwijzing naar een ontvangen kapitaal in 1490. Sterker nog, in geen enkel archief is tot dusver een vermelding van het gilde aangetroffen van voor 1589. Hoe moeten we de akte dan lezen en verstaan? Als we ervan uitgaan dat de akte een juiste datering geeft van het begin van de rente, namelijk op 10 augustus 1490, en als we hier niet met een verschrijving van doen hebben, dan moet de lening oorspronkelijk niet door het schippersgilde zijn aangegaan, maar kreeg het pas later deze schuld overgedragen. Hoe, waarom en wanneer dat is gebeurd, is onbekend. Het oorspronkelijke kapitaal werd op 3 april 1773 aan de familie Muys afgelost door het schippersgilde. Toen heeft het de originele rentebrief vast en zeker overgedragen gekregen. Met een mes zullen daarbij enkele sneden in de oorkonde zijn gemaakt: gecancelleerd. Die meshalen gaven aan dat de akte zijn geldigheid had verloren. Vaak werd een gecancelleerde akte als bewijsstuk bewaard. Als dat in dit geval is gebeurd, is die oorkonde verloren gegaan. Dat is jammer, want daarin hadden we kunnen lezen wie de oorspronkelijke rentebetaler is geweest. Opmerkelijk genoeg is in het archief wel een eigentijds afschrift van de akte van 1690 aanwezig. Denkelijk vond het gilde de referentie aan 1490 zelf ook interessant, want hoe ouder hoe eerbiedwaardiger! Samenvattend: we hebben geen bewijs voor het bestaan van het grootschippersgilde in 1490 kunnen vinden en aan de renteverkoop in 1690 mag dat niet worden ontleend. Het is ook om deze reden dat in de canon van Blokzijl het venster over het schippersgilde op de tijdbalk geplaatst wordt in 1589 en niet eerder. ■

This article is from: