5 minute read
Het leven van tuinder Derk Hageman
Op een voorjaarsdag in 1931 gaat de tienjarige Derk Hageman op een drafje van school naar huis. Klasgenootjes uit de stad gaan knikkeren of voetballen, maar Derk moet werken op het gemengde bedrijf van zijn ouders aan de rand van Zwolle; op de Oosterenk, ongeveer achter het huidige FC Zwolle-stadion. Zijn zusje melkt de koeien, Derk oogst met zijn vader de rode kool. Hij stapelt de kolen in kratten, zodat ze de volgende dag op de platte kar naar de veiling kunnen worden gebracht. Meer dan zeventig jaar later zal Derk Hageman, tuinder in ruste, zijn levensverhaal aan een journalist vertellen, heel beeldend alsof het zich vandaag afspeelt.
Het leven van tuinder Derk Hageman Na de lagere school
Tuinbouw in het IJsseldal
Rond 1930 wordt er in het IJsseldal op verscheidene plekken aan tuinbouw en fruitteelt gedaan. De streek van Wijhe en Olst staat bekend om de fruitteelt. Rond de stad Zwolle is er vooral groententeelt in de koude grond of in lage bakken. In polder de Koekkoek bij IJsselmuiden is de tuinbouw een succes. Tuinders leggen zich hier toe op de teelt van witlof, het ‘witte goud’.
Met het hele gezin
Op die voorjaarsdag in 1931 weet Derk dat hij niet snel bij zijn vriendjes zal zijn. Hij weet niet beter dan dat het hele gezin op het bedrijf meewerkt. Ook weet hij, dat zijn ouders het niet ruim hebben. Een familielid is failliet gegaan en zij stonden borg, waardoor ze 180 gulden moesten ophoesten aan zijn schuldeisers. Dat is veel geld in deze schrale jaren. Zijn ouders hebben het niet op de plank liggen. Ze kunnen natuurlijk wat koeien verkopen, maar dan zouden ze zelf in de problemen komen. Een buurvrouw met meer armslag brengt redding en leent Derks ouders de 180 gulden. Ze betalen het maar terug als ze weer wat vet op de botten hebben. Bovendien, weet Derk, staan de prijzen onder druk. Het komt regelmatig voor dat de groenten die ze op de veiling aan de Deventerstraatweg aanvoeren niet verkocht worden. coöperaties: in Enschede, Deventer, Wijhe, Zwolle en Steenwijk. Later zal die van Steenwijk verdwijnen en komen er veilingen in Olst en IJsselmuiden bij. Veilingen vormen een betrekkelijk nieuw fenomeen, evenals het gebruik van de klok. Op een klok geeft de wijzer een steeds lagere prijs aan, totdat een handelaar ‘mijn’ roept. De prijs die de klok dan aangeeft, is de verkoopprijs. Derk gaat graag mee naar de veiling. Het is een flinke rit van de Ossenkampsweg naar de Deventerstraatweg bij het spoor. Het tempo is niet hoog, want het paard moet een volgeladen platte kar trekken. Sommige boeren komen van nog veel verder. De Coöperatieve Groente- en Fruitveiling is oorspronkelijk aan de Van Karnebeekstraat gevestigd maar verhuist in 1929 naar een houten loods aan de Deventerstraatweg. De locatie is gunstig vanwege de nabijheid van het spoor.
Karren in een lang lint
Op drukke dagen staan de karren in een lang lint door de Van Karnebeekstraat, tot aan ziekenhuis De Weezenlanden, beladen met sla, andijvie, peulen, kervel, bloemkool, rode bieten, spinazie, tuinbonen en wat er al niet meer wordt verbouwd op de vruchtbare gronden rond Zwolle. Als Derk en zijn vader aan de beurt zijn, rijden ze het veilinggebouw in en laten ze het paard stilhouden. Vader Hageman houdt twee kolen omhoog, de klok gaat draaien. Derk hoopt dat de oogst ditmaal wat oplevert, want als er niets wordt verdiend, is zijn vader stil tijdens de rit terug naar huis. De kolen worden gelukkig verkocht, voor vijf cent per stuk. Het werk is niet voor niets geweest!
Als Derk de lagere school heeft afgerond, gaat hij het bedrijf van zijn ouders in. Hij is nog maar twaalf jaar, maar heeft genoeg ervaring om een waardevolle hulp te zijn voor zijn vader. Hij is negentien als de oorlog uitbreekt. Hij helpt zijn vader om onder de vaste prijs die de Duitsers hebben verordonneerd uit te komen. Tegen de regels in verkopen ze rechtstreeks aan groentewinkels, wat ze net wat meer oplevert. Ook gaan heel wat kolen en bonen naar voedselzoekers uit het westen, die met drommen over de IJsselbrug komen. In 1951 nemen Derk en zijn broer het bedrijf over, nadat hun vader jong is overleden. Vijf jaar later kopen ze hun eerste tractor. Dat verandert hun bedrijfsvoering ingrijpend; eeuwen lang hebben de Hagemannen zich gered met paard en wagen, maar al snel kunnen de broers zich niet meer voorstellen hoe ze het ooit gered hebben zonder de veertien pk’s van hun trekkertje.
Op en neergang
Met de tuinbouw in Overijssel gaat het vooruit; binnen enkele jaren vertienvoudigt de omzet. Veel tuinders schakelen over van platte kassen op echte warenhuizen, die met kachels warm gestookt kunnen worden. In Zwolle wordt de veiling langs het spoor te klein. In de omliggende gemeente Zwollerkerspel wordt in 1958 in Berkum een nieuw veilinggebouw geopend. Eigenlijk wordt dan al de neergang van de tuinbouw in de nabijheid van steden ingezet. De landhonger van de groeiende stadsbevolking is niet te stillen. In 1963 moeten de broers wijken voor de opruk-
kende stad. Berkum wordt vastgehecht aan Zwolle. Derk en zijn broer strijken neer langs de IJssel, waar hun gronden net zo vruchtbaar zijn als op de oude plek en ze dicht bij de boerderij liggen. In die jaren verandert er veel. De mensen krijgen meer te besteden, de opbrengsten van de oogsten stijgen, de mechanisatie van de landbouw zet zich voort. Maar door de verbeterde transportmogelijkheden worden groenten en fruit van steeds verderweg gehaald. Rond Zwolle is nauwelijks nog tuinbouw. In 1977 zijn er in Overijssel nog twee veilingen over: in Berkum en in IJsselmuiden. In dat jaar fuseren ze tot de KZIJ-veiling (Zwolle, Kampen, IJsselmeerpolders). Na 1981 wordt er in Berkum geen groente of fruit meer afgemijnd. De kinderen en kleinkinderen van Derk Hageman hoeven zich na school niet naar huis te haasten om mee te helpen. ■
Transporteren en lossen: werk van alle tijden. Omstreeks 1965. Een tuinder bezig met het wieden van onkruid in de groenten in de kas.