10 minute read

Het land van de Ripperda’s

Het land van de

In de zeventiende eeuw was het verlangen naar eer de belangrijkste levensvervulling van Overijsselse edelen. Hun hele aardse bestaan draaide om het verwerven van een goede reputatie en het vermijden van schande. Het streven naar eer verbond adellijke families, maar kon ook voor grote verdeeldheid zorgen. Een goed voorbeeld daarvan is het turbulente levenseinde van Willem Ripperda (1600-1669) uit Hengelo, de Overijsselse afgevaardigde naar de onderhandelingen die een einde moesten maken aan de Tachtigjarige Oorlog en zouden leiden tot de Vrede van Munster.

Wie in de Gouden Eeuw in de Republiek der Verenigde Nederlanden van west naar oost reisde, kwam in een andere wereld terecht. Dat blijkt wel uit het reisjournaal van Cosimo de Medici, zoon van de groothertog van Toscane, dat werd bijgehouden tijdens zijn bezoek aan de Republiek in de winter van 1667 op 1668. De Toscaanse prins en zijn gevolg waren diep onder de indruk van wat zij in Holland aan kunst, architectuur en economische bedrijvigheid aantroffen. Veel minder enthousiast toonden zij zich over de oostelijke gewesten, die zij in februari aandeden op doorreis naar Bentheim en die op hen een armoedige indruk maakten. Een dieptepunt vormde Goor, waar het gezelschap halt hield om te overnachten. In het

stadje hing een onaangename geur door de vele mesthopen die voor de huizen lagen. De herberg was zo smerig, dat veel leden van het gezelschap verkozen de nacht door te brengen op een bed van stro in de stal, ‘in conversazione delle vacche’ (‘in gesprek met de koeien’). De verschillen tussen Holland en Overijssel in de Gouden Eeuw zijn nauwelijks in schrillere bewoordingen te schetsen. Waar het rijke zeegewest stond voor een stedelijke cultuur en voor handel, vertegenwoordigde het platteland van Overijssel een veel traditionelere, minder welvarende samenleving, waar de adel het voor het zeggen had. Dit was het land van de Ripperda’s.

Hang naar eer

Met de adel in de landgewesten werd in Holland stevig de spot gedreven. Vooral het in burgerlijke ogen overdreven adellijke eergevoel moest het regelmatig ontgelden. De bekende zeventiende-eeuwse anekdoteverteller en moppenverzamelaar Aernout van Overbeke verhaalt over een ruzie tijdens het dobbelen tussen Willem Ripperda en Cornelis Musch, de corrupte griffier van de Staten-Generaal die stamde uit een door de haringrederij rijk geworden familie. In de hitte van het spel maakte Ripperda zijn medespeler uit voor de zoon van een visboer. Deze zware bele-

diging pareerde Musch met een niet minder zware aantijging door Ripperda een Westfaalse boer te noemen. De gekrenkte Ripperda wierp daarop woedend tegen dat hij een edelman was en dat zijn vader jaarlijks meer dan driehonderd varkens had ‘geslagen’ (dat wil zeggen geslacht). ‘Dat wil ik wel geloven’, sneerde Musch terug, ‘maar met de zweep’, daarmee insinuerend dat Ripperda’s vader een varkenshoeder was geweest. Het zou te makkelijk zijn om te beweren dat deze anekdote alleen het stereotype van adellijke hoogmoed verwoordde. Willem Ripperda behoorde tot een familie die waar het ging om het verdedigen van haar eer een nauwelijks geëvenaarde ijver vertoonde, met als resultaat voortdurend aanvaringen en hoogoplopende ruzies. Heel wat voorbeelden daarvan zijn aan te wijzen in het leven van Willems vader Unico Ripperda, de vermeende varkenshoeder in de anekdote hierboven. In 1618 was hij als drost van Twente ten val gebracht, nadat rechtzinnige predikanten vanaf de kansel openlijk hadden geageerd tegen de in hun ogen zedeloze levensstijl van deze vertegenwoordiger van het landsbestuur. De drost moest de statenvergadering met gebogen hoofd verlaten en trok zich vervolgens vol wrok terug op Huis Hengelo. Daar vulde hij zijn dagen vooral met het voeren van een grote staat, het verfraaien van zijn havezate en seksueel vertier met zijn dienstmeiden. In Oldenzaal, waar in die tijd de Spanjaarden de scepter zwaaiden, onderhield hij ondertussen een nauwe vriendschap met hun gouverneur, dus met de vijand. Unico’s laatste jaren waren ontluisterend. Een gezwel in zijn mond maakte hem het spreken en drinken uiteindelijk vrijwel onmogelijk. In 1625 stierf hij, ‘miserabel end impotent’ aldus een tijdgenoot.

De familie Ripperda tot Boxbergen en Hengelo. Links Willem Ripperda, zijn acht jaar voor de vervaardiging van dit portret overleden Hollandse echtgenote Aleid van den Bouchorst en hun dochters Aleid Elisabeth, Anna en Nicolina; rechts hun zonen Willem (met haas in de hand), Amelis (te paard) en Unico, terugkerend van de jacht. In het midden een mauso leum met het wapen Van den Bouchorst (J.P. Wijck, 1650; particuliere collectie; foto M. Hogeboom).

Ripperda’s

Vader en zoon

In zijn jaren van glorie had Unico Ripperda daarentegen voldaan aan het toen geldende ideaalbeeld van adellijke eer: hij gaf blijk van een gezond verstand, toonde zich als officier onverschrokken in de strijd en liet zich kennen als een uitstekend ruiter en verwekker van een kleine schare bastaarden. Zijn omstreeks 1600 geboren zoon Willem Ripperda deed wat van een jong edelman werd verwacht. Hij trad al vroeg in de voetsporen van zijn vader, onder meer door het verwekken van een eerste bastaardzoon. Vanzelfsprekend werd hij ook officier. In 1623

nam hij het bevel over een compagnie ruiters van zijn vader over, wiens gezondheid toen al tanende was. Voor geweld schrok hij evenmin terug: in 1621 verwondde hij tijdens een schermutseling in Deventer een edelman omdat deze het op het drostambt van zijn vader voorzien zou hebben. Bij dit ene incident zou het niet blijven. Later deden zelfs geruchten de

De reputatie van Unico Ripperda voldeed in zijn jaren van glorie aan het toen geldende ideaalbeeld van adellijke eer

De façade van eer en harmonie zou al spoedig in elkaar storten

Schets van Huis Hengelo, waarschijnlijk van Jacobus Stellingwerf (1667-1727).

De vroeg-zeventiende-eeuwse zandstenen poort van Huis Hengelo dient sinds 1902 als toegangspoort van Landgoed 't Stroot te Enschede.

ronde dat hij een doodslag zou hebben gepleegd. Toen hij in 1633 om toelating tot de Ridderschap verzocht, moest hij eerst verklaren dat die verhalen onjuist waren. Een paar jaar later zag hij zich afgevaardigd naar de Staten-Generaal in Den Haag. Die snelle benoeming vormde een aanwijzing dat hij binnen de Ridderschap over veel ‘krediet’ beschikte. In 1646 volgde het hoogtepunt van zijn loopbaan in dienst van de Staten: zijn uitverkiezing tot Overijssels afgevaardigde naar de Munsterse vredehandel, onder toekenning van duizend carolusgulden voor zijn equipage. Door zijn aanwezigheid bij het ondertekenen van de vrede op 15 mei 1648 in het stadhuis van Munster leeft zijn naam voorgoed voort. Tijdens de onderhandelingen zelf maakte hij echter niet veel indruk. Een Zweedse afgevaardigde vond hem gierig en bovendien zowel de kant van Frankrijk als Spanje toegedaan, al naar gelang hij daar profijt uit dacht te trekken.

Façade van harmonie

Kort na de Vrede van Munster gaf Willem Ripperda de schilder J.P. Wijk opdracht voor het vervaardigen van een familieportret. Niet alleen het voor Overijsselse begrippen kolossale formaat (263 x 364 cm) maar ook de voorstelling zelf toont de ambities van een man op het hoogtepunt van zijn macht. Links staat de oud-ambassadeur zelf, gekleed als oude Romein, met zijn in 1642 overleden echtgenote Aleid van den Bouchorst en dochters Aleid Elisabeth, Anna en Nicolina. Rechts zien we hun zonen Willem, Amelis en Unico, net terugkerend van een grote jachtpartij. Het portret toont een harmonieus gezin. Drie vroeg overleden kinderen zijn afgebeeld als engeltjes, één van hen reikt een bloem aan Ripperda’s dode vrouw aan. De jongste zoon schenkt een haas aan zijn vader. De façade van harmonie zou al spoedig in elkaar storten. In 1652 overleed Amelis, van wie niet meer bekend is dan dat hij in Deventer studeerde. Drie jaar later huwde dochter Aleid Elisabeth met een katholieke Franse graaf. Haar bruidsschat van vijftigduizend gulden zou onbetaald blijven. Haar broer Willem was nog minderjarig, toen hij datzelfde jaar tegen de zin van zijn vader in Parijs trouwde met een zus van zijn nieuwbakken zwager. De oude Ripperda had nog geprobeerd de voltrekking van dit huwelijk door tussenkomst van de ambassadeur van de Republiek te verhinderen, maar die poging mislukte. Nadat er een zoontje, Ludovicus Willem, was geboren verzoende Willem senior zich uiteindelijk met het huwelijk van zijn zoon. Het ging tenslotte om een alliantie met een

vrouw van aanzienlijke komaf, zo verklaarde hij later. De jonge Willem wilde in 1665 zijn Franse huwelijk echter annuleren om in de Meierij van ’s-Hertogen bosch te kunnen trouwen met een vrouw van dubieuze reputatie, bij wie hij een bastaardzoon had verwekt. Hiermee haalde hij zich de woede van zijn Franse schoonfamilie en, opnieuw, van zijn vader op de hals. Van de Raad van Brabant kreeg hij weliswaar toestemming om huwelijksproclamaties af te laten

Maquette van Huis Hengelo, gemaakt in 2008. Te zien in het Historisch Museum Hengelo.

kondigen, maar tot een huwelijk zou het niet meer komen. In januari 1666 werd hij vermoord in de Meierij. De toedracht van de moord is nooit bekend geworden; men zei dat zijn schoonfamilie er de hand in had. Het ergste moest voor de oude Ripperda echter nog komen. Terwijl hij zich inzette om de wettige geboorte van Ludovicus Willem ook door Ridderschap en Steden van Overijssel erkend te krijgen en zich begon voor te bereiden op zijn eigen dood, kwam zijn oudste zoon in opstand door publiekelijk te protesteren tegen zijn voorgenomen tweede huwelijk.

Het verlangen naar roem eindigde in schulden, steriliteit en dood

Gesmoord verlangen

Willem Ripperda liet een boedel achter die in desolate toestand verkeerde. Veel goederen moesten na zijn dood worden verkocht. Alles waar hij als edelman naar had gestreefd, was in duigen gevallen. Met zijn opstandige zoon liep het evenmin goed af. In het ‘Rampjaar’ 1672 werd hij verantwoordelijk gehouden voor de overgave van Zwolle aan de bisschop van Munster. Een door hem ingediend verweerschrift maakte weinig indruk. Een jaar later moest hij Leeuwarden ontvluchten, nadat hij in een herberg een graaf had doodgestoken. Na zijn overlijden in 1678 bleek dat hij als het ging om het maken van schulden niet onderdeed voor zijn vader. Wettig nageslacht liet

hij niet na, bastaarden ook niet. Zo smoorde het verlangen naar roem van de Ripperda’s op Hengelo in schulden, steriliteit en dood. In hun spectaculaire verdwijnen van het toneel van eer belichaamden de Ripperda’s een adellijk historisch denken dat de wereldgeschiedenis zag als een rad van fortuin: een eindeloze cyclus van opkomende en weer ondergaande geslachten. De eerste Ripperda die zich, in het midden van de zestiende eeuw, in Overijssel had gevestigd, had het verdwijnen van de familienaam in het gewest al min of meer voorspeld. Een adellijk geslacht kan in honderd jaar opkomen en weer ondergaan, was een uitspraak van hem die enkele decennia na zijn dood werd opgetekend. Het was echter een glorieuze ondergang geworden, een teloorgang in stijl. Varkens hebben de Ripperda’s in ieder geval nooit hoeven te hoeden. ■

De locatie van Huis Hengelo in 2010 aan de Deldenerstraat. Hier stond het HEEMAF fabriekscomplex dat in de jaren negentig van de vorige eeuw werd afgebroken. Daarbij kwamen veel bouwfragmenten van Huis Hengelo tevoorschijn.

Vadermoord

Na de vroege dood van zijn echtgenote had Willem Ripperda twee zonen verwekt bij zijn minnares Elisabeth Herlet. Hoewel zijn relatie met haar binnen de grenzen van de traditionele adellijke moraal viel, bracht de wens tot een rechtvaardige verdeling van de erfenis onder al zijn kinderen hem ertoe zijn laatste dagen niet in concubinaat te willen eindigen. In februari 1668 werd het huwelijk tussen Willem en Elisabeth afgekondigd te Zwolle. Tot zijn woede protesteerde zijn zoon Unico, zijn enige nog in leven zijnde wettige zoon, echter publiekelijk tegen dit huwelijk; ongetwijfeld omdat de echtverbintenis een drastische inbreuk op zijn erfdeel betekende. De Landdag waarop Unico zijn protest indiende, werd nu het toneel van een onverkwikkelijke familietwist. Onder de ogen van standgenoten en stedelijke afgevaardigden dienden vader en zoon het ene na het anders stuk tegen elkaar in. Het verzet van de stamopvolger had succes, aangezien de oude Ripperda in 1669 overleed zonder opnieuw te zijn getrouwd.

This article is from: