5 minute read

Naar de roots van Herman Finkers

DOOR MARCEL MENTINK

Hermenegildes Felix Victor Maria (Herman) Finkers staat de laatste tijd weer behoorlijk in de schijnwerpers. Zijn film, De beentjes van Sint-Hildegard, die hij met Johanna ter Steege heeft gemaakt, trekt in het hele land volle zalen. We kennen hem natuurlijk allemaal als cabaretier, man van de droge humor. Ook weten we ondertussen dat hij bekoord raakt van Gregoriaanse muziek en dat hij zich enorm inzet voor het behoud van de Twentse taal. Maar hoezeer zijn z’n wortels in Overijssel verankerd?

Herman Finkers werd in 1954 geboren in Almelo. Het grootste deel van zijn kinderjaren bracht hij door in de wijk De Riet. Zijn vader, die zich had opgewerkt van banketbakker tot eigenaar van een meubelzaak, kwam bij een transactie in bezit van een piano, een aanleiding om de kinderen pianolessen te laten volgen. Herman zat als jongetje het liefst met een boekje in een hoekje. In de kerk was hij een keurig misdienaartje. Na de rooms-katholieke jongensschool volgde Herman de HBS en studeerde daarna Psychologie in Groningen. In deze jaren leerde hij zichzelf naast piano en gitaar ook harmonica en mandoline spelen. Toen hij in een folkgroepje gedwongen werd op toneel twee nummers aan elkaar te praten en hij met zijn stotteren (in positieve zin) de lachers op zijn hand kreeg, was hij van zijn stotterangst verlost. Zo deed hij zijn eerste cabaretervaringen op, al had hij toen nog niet bedacht cabaretier te worden. Zijn broer Wilfried, die ook in Groningen studeerde, richtte met een aantal klasgenoten de zangvereniging Op Zwart Zangzaad op. De vereniging had vier bestuursleden en Herman sloot zich bij het kwartet aan als ‘bewonderend orgaan’.

Camaretten

In 1975 keerde Herman terug naar Twente om te gaan studeren aan de Sociale Academie in Hengelo. Tegelijkertijd werd hij lid van de Almelose boerendans-vereniging De Korenaer. Dit gaf hem niet alleen de gelegenheid harmonica te spelen en te klompendansen, maar vooral om zijn Twents bij te spijkeren. In 1979 deed Herman mee aan het Camaretten Festival. Omdat hij zichzelf nog steeds geen cabaretier vond, opende hij zijn optreden met: ‘Dag dames en heren van het cabaret’. Tijdens de voorronde en in de finale deelde Herman op verzoek van zijn vader folders en duimstokken van meubelzaak Finkers uit. Uiteindelijk leverde dit optreden hem drie prijzen op: de publieksprijs, de persoonlijkheidsprijs en de tweede prijs van de jury. Het was het begin van een lange carrière als cabaretier. In 1985 verhuisde Herman van Hengelo naar zijn geboortestad Almelo en startte hij met zijn programma EHBO is mijn lust en mijn leven. De VARA toonde belangstelling en nam zijn theatershow op. Om de twee tot drie jaar kwam hij met een nieuw programma: Het meisje van de slijterij (1987) waarbij zijn broer Wilfried voor het eerst meewerkte als tekstschrijver en lichttechnicus. De zon gaat zinloos onder, morgen moet ze toch weer op (1990), Dat heeft zo’n jongen toch niet nodig (1992), Geen spatader veranderd (1995) en Kalm aan en rap een beetje (1998).

Twentse taal

Ter gelegenheid van zijn huwelijk met de Harbrinkhoekse Hetty Droste componeerde Herman een meerstemmige Latijnse mis, die anderhalf jaar later op cd verscheen en tevens door de KRO werd uitgezonden onder de titel Sint-Joris Mis. Vanaf 1995 raakte Herman steeds meer gegrepen door de Twentse taal en vertaalde hij zijn voorstelling van dat moment, Geen spatader veranderd, integraal in het Twents. Onder de titel Gen spatoader aans maakte Herman een kleine tour langs de oostelijke podia. Er volgde een dubbel-cd met als titel: Zijn minst beroerde liedjes. Ook deze werden in het Twents vertaald, evenals het theaterprogramma: Heanig an en rap wat.

Prijzen

In de zomer van 2002 werd bij Herman een vorm van leukemie geconstateerd, die hij al een paar jaar onder de leden bleek te hebben. Geen acute bedreiging, maar wel een bedreiging op termijn, die het werken voorlopig vrijwel onmogelijk maakte. In november van hetzelfde jaar ontving hij de Johanna van Buren Cultuurprijs vanwege zijn verdiensten voor de regionale taal en cultuur, en in maart 2003 de Twente Taal Prijs ingesteld door het Van Deinse Instituut en de Twentsche Courant Tubantia. Na zeven jaar podiumstilte keerde Herman in 2007 terug in de theaters met de voorstelling Na de pauze. Een voorstelling waarin hij terugblikt op zijn leven in een noodgedwongen pauze. Eerder had hij nog wel meegewerkt aan de soapserie Van Jonge Leu en Oale Groond waar hij het script naar de Twentse taal bewerkte en ook zelf meespeelde.

Missa in Mysterium

Ondertussen begon de Gregoriaanse muziek meer greep op hem te krijgen en verlegde hij zijn aandacht naar Missa in Mysterium. Herman kreeg het voor elkaar om de Plechelmusbasiliek in Oldenzaal en het Dominicanenklooster in Zwolle vol te krijgen. Mensen wisten zich geraakt en ontroerd door eeuwenoude Gregoriaanse klanken en traditionele Latijnse teksten in een oude basiliek waar eucharistie werd gevierd. In verstilling en eenvoud. Zijn jongste project is de film De Beentjes van Sint-Hildegard, een van oorsprong Tsjechische vertelling, door Herman bewerkt en vertaald naar het Twents. Samen met Johanna ter Steege vertolken zij de hoofdrollen.

Vader Ben Hermans

Vader Bernardus (Ben) werd geboren in Almelo en begon zijn werkzame leven als banketbakker. Later had hij een succesvolle meubelzaak. Als zakenman stemde hij VVD in plaats van KVP. Hij en zijn vrouw Annie Koelen kregen vijf kinderen (drie jongens, twee meisjes). Ze vormden een zeer rooms, maar geen streng gezin. De Finkers-familie was uitbundig. Bij de afwas werd er gezongen en het muzikaalste familielid, vader Ben, speelde klarinet, piano en deed aan tapdansen. Ben overleed in 1991 plotseling op 63-jarige leeftijd.

Stamboom

De oudere generaties van de familie Finkers kwamen als grondarbeider vanuit Groningen via Hardenberg terecht in Slagharen, waar opa Herman als wever in dienst trad bij Ten Cate in Almelo. Bekijk hier de stamboom voor meer gedetailleerde informatie.

Betbetovergrootvader

Otto De stamvader van het geslacht Finkers heette Otto Frencke, toen hij in 1795 in het Duitse Fresenburg geboren werd. Dat werd Vinkers/Finkers toen hij in 1823 in Leens (Gr) in het huwelijk trad met Jantje Klening of Kleine. In 1831 werd hij met zijn gezin verbannen naar Bedelaarskolonie De Ommerschans. Waarom is onduidelijk. Op 14 juli 1832 mocht het gezin na vijftien maanden de kolonie weer verlaten. Finkers besloot een nieuw leven te beginnen in de veenkolonie Dedemsvaart, op steenworp afstand van de Ommerschans. De kern van die veenkolonie was gelegen op het grondgebied van de gemeente Ambt Ommen. Daar was in 1820 een R.K. kerk gesticht, waar Otto Finkers in 1833, 1836, 1839 en 1841 zijn kinderen liet dopen. Op de website MijnStadMijnDorp staat meer informatie over het kolonieverleden van Otto Finkers. ●

This article is from: