5 minute read

Op zoek naar het oorlogsverleden van pa Kijk in de Vegte

DOOR MARTIN VAN DER LINDE

Een grote hangar in de buitenwijken van Dessau markeert het gigantische complex waar tijdens de Tweede Wereldoorlog duizenden vliegtuigen voor de Duitse Luftwaffe van de lopende band rolden. In 1944 werkten hier zo’n 25.000 dwangarbeiders bij de Junkers vliegtuigfabriek, onder wie Anton Kijk in de Vegte (1923-1994) uit Hasselt. Pas jaren na zijn overlijden hoorden zijn kinderen voor het eerst over deze geschiedenis. Het was het begin van een lange zoektocht naar het oorlogsverleden van hun vader.

Het terrein rondom de hangar doet, net als Dessau zelf, een beetje mistroostig aan. Door de aanwezigheid van de Junkersfabriek was Dessau gedurende de oorlog doelwit van verschillende bombardementen, waarbij het overgrote deel van de stad werd verwoest. In de tijd van de DDR kwamen hier talloze flatgebouwen in typische Oostblokstijl voor terug. Bij Junkers werkten duizenden dwangarbeiders van tientallen verschillende nationaliteiten uit zowel Oost- als West-Europa. In Nederland kamden de Duitsers vanaf april 1942 bedrijven uit op overtollige werknemers. In mei 1943 kondigden ze de algemene Arbeidsinzet af. Alle mannen tussen de 18 en 35 jaar moesten zich melden voor tewerkstelling in Duitsland.

Bange uren

Anton Kijk in de Vegte kreeg in augustus 1942 een oproep om in Duitsland te gaan werken. Hij kwam in Keulen terecht, maar wist in juli 1943 met een smoes terug te keren naar Hasselt waarna hij onderdook op het Kampereiland. Een paar maanden later werd hij verraden en moest hij opnieuw naar Duitsland. Bij de Junkersfabriek in Bernburg knapte Kijk in de Vegte hangars op en gooide hij bomkraters dicht. Later werd hij overgeplaatst naar Dessau. Het waren lange dagen, van ’s ochtends 6 tot ’s avonds 8 uur, in extreme weersomstandigheden. ‘Mijn vader heeft hier heel wat bange uren doorgebracht’, vermoedt zoon Dick Kijk in de Vegte als hij over het voormalige fabrieksterrein in Dessau loopt. Samen met zijn broer Wim en zus Wil bezoekt hij de plekken waar hun vader tijdens de oorlog is geweest. ‘Pa vertelde nooit iets over zijn tijd in Duitsland’, verzucht Wil. ‘We hebben nooit geweten dat hij hier überhaupt is geweest.’ De kinderen waren dan ook met stomheid geslagen toen na het overlijden van hun moeder in 2009 ineens allerlei brieven, foto’s en documenten van hun vader uit de oorlog tevoorschijn kwamen.

Bombardementen

Jana Müller van het stadsarchief Dessau doet al jaren onderzoek naar de dwangarbeiders in de Junkers-fabriek. Bij hun bezoek aan het stadsarchief vertelt Müller de kinderen Kijk in de Vegte dat dwangarbeiders uit Polen en Oekraïne het zwaarste werk en de slechtste leefomstandigheden hadden. ‘De Nederlanders waren een Germaans broedervolk en kregen iets meer vrijheid, al werd dat naarmate de oorlog vorderde minder. Evengoed bevonden ze zich bij Junkers door de vele luchtaanvallen wel op een gevaarlijke plek.’ Op 16 augustus 1944 raakte bij een van die bombardementen ook Anton Kijk in de Vegte gewond. Een moeilijk te verwijderen bomscherf veroorzaakte een ernstige ontsteking aan zijn linkerbeen. Na een drie maanden durende behandeling in de Dr. Goldmann-kliniek in Nordhausen, waarbij het niet veel scheelde of zijn been zou moeten worden geamputeerd, herstelde Kijk in de Vegte van zijn verwondingen.

Uitwisseling

Kort voor Nieuwjaar 1945 moest Kijk in de Vegte zich melden in Coswig (Anhalt), even ten oosten van Dessau, waar hij werd tewerkgesteld in een munitiefabriek. In die omgeving viel hij na de bevrijding eind april ineens onder Russische bezetting. Samen met een paar lotgenoten kreeg hij onderdak op de zolder van een wasserij ten oosten van de rivier de Mulde. Hier gebeurden ‘onvoorstelbare dingen die nog diep ingegrift in ons geheugen liggen’, schreef hij na de oorlog. Enkele Duitse vrouwen en kinderen die bij hen schuilden, werden door de Russen van zolder gehaald, mishandeld, verkracht en behandeld als beesten. Dronken Russische soldaten schoten blind om zich heen, waardoor niemand veilig was. In die omstandigheden probeerde Kijk in de Vegte met zijn groepje de Mulde over te steken naar geallieerd gebied, maar de stroming bleek te sterk. Na een paar weken in de Russische zone hoorde Kijk in de Vegte dat er 15 kilometer zuidelijker, bij Raguhn, een regelmatige uitwisseling van Oost- en West-Europese arbeiders plaatsvond. ‘Raguhn was in de nadagen van de oorlog vrijwel geheel verwoest’, legt stadschroniqueur Ursula Borstorff uit bij het bezoek van Wil, Dick en Wim aan het stadje. ‘Wekenlang waren er artilleriebeschietingen van de Russen, terwijl de Duitse commandant weigerde de stad over te geven. Bij de verdediging had hij ook de beide bruggen over de Mulde opgeblazen. Na afloop van de strijd kregen talloze “Fremdarbeiter” te midden van de chaos de gelegenheid om via een noodbrug de Mulde over te steken.’ Kijk in de Vegte greep zijn kans en werd op de westelijke oever opgevangen door Amerikaanse militairen. Van hieruit begon een lange reis terug naar huis.

Nachtmerries

In Raguhn neemt zoon Wim op de naoorlogse brug over de Mulde de omgeving goed in zich op. Dat zijn vader hier 75 jaar eerder in totaal andere omstandigheden heeft rondgelopen, vindt hij heel bijzonder: ‘Voor een 21-jarige jongen uit Hasselt, die nog nooit iets van de wereld had gezien, moet al die ellende van de oorlog verschrikkelijk zijn geweest. Nadien heeft hij daar psychisch veel last van gehad.’ Kijk in de Vegte sliep ‘s nachts slecht en had last van nachtmerries, vooral als er rond de bevrijdingsdagen veel aandacht voor de oorlog was op televisie. ‘Pa sloeg nooit een dodenherdenking over’, aldus Wim. ‘Achteraf gezien was hij altijd met de oorlog bezig. Toen ikzelf begin jaren tachtig in dienst zat en me aan wilde melden voor een VN-vredesmissie was hij daar sterk op tegen. Pas nu begrijp ik waarom. Hij wilde gewoon niet dat ik een oorlog zou meemaken.’ Door de nagelaten brieven, foto’s en documenten hebben de kinderen Kijk in de Vegte inmiddels toch een groot deel van hun vaders oorlogservaringen kunnen reconstrueren. ‘Hij moet hebben geweten dat we die stukken ooit zouden vinden’, mijmert Wil. ‘Anders had hij ze wel weggegooid. Er wordt weleens gezegd dat je pas echt dood bent als er niemand meer over je praat. Nou pap, we hebben je nu helemaal gevolgd, tot aan Duitsland toe. We zullen je nooit vergeten.’ ●

Dit is een verkort hoofdstuk uit het boek De oorlog gaat nooit voorbij. Overijssel 40-45 van IJsselacademie-historici Ewout van der Horst, Marco Krijnsen en Martin van der Linde. Het boek verscheen op 25 maart bij uitgeverij WBOOKS en is voor 24,95 euro te koop.

This article is from: