6 minute read
Bijzonder oorlogsdagboek uit een Enschedese politiecel
DOOR MARCO KRIJNSEN
Twee oorlogsmaanden lang verbleef Riet Hoogland in een Enschedese politiecel. Ze hield bijna dagelijks bij wat er gebeurde en liet de briefjes via het bezoek naar buiten smokkelen. Tachtig jaar later geven de aantekeningen een uniek inkijkje van het leven in de gevangenis aan het begin van de Tweede Wereldoorlog
Er kwamen vliegers aangevlogen haast als lammetjes zo zacht; die hebben vol van mededogen een bezoek aan Rotterdam gebracht Zij lieten daar hun bommen vallen door liefd’ en tederheid bezield: De vliegers, die genade kennen hebben Rotterdam vernield.
Het gedichtje ‘Vliegers, die genade kennen’ staat op de eerste bladzijde van het dagboek dat Riet Hoogland (1920-1970) in de laatste twee maanden van 1940 bijhield in de Enschedese politiecel. En dat is niet voor niets. Het rijmpje was de directe aanleiding geweest voor haar arrestatie in oktober dat jaar. Het gedicht over het bombardement van Rotterdam had Riet gekregen van haar vriendin en collega Emmy Naarding. Ze typte het over en nam het mee naar haar werk, het administratiekantoor van textielfabriek Van Heek in Enschede. Op de werkvloer ging het van hand tot hand. Een NSB-collega seinde meteen de Duitsers in. Zo belandde Riet Hoogland in oktober 1940 samen met vier collega’s in een Enschedese politiecel. Ze maakte daar aantekeningen op briefjes die via het bezoek naar buiten werden gesmokkeld. Het dagboek geeft niet alleen een uniek beeld van het gevangenisleven tijdens de bezetting, maar laat ook de onverzettelijkheid en soms provocerende humor van een bijzondere vrouw zien.
‘Het publiek was geheel van streek’
‘Parodie op het Horst Wessellied geleerd’, noteerde Riet op een van haar eerste dagen in de cel. ‘Die Preise hoch, die Grenzen fest geschlossen. Der Hunger steigt mit ruhem festem Schritt. Kameraden, Hitler, Goering, Goebels und Genossen. Marschieren im Geist in unsre Reien mit.‘ Op 29 november 1940 kwam de zaak van de vijf Van Heek-werknemers voor de rechter. ‘We moesten ons (…) overtuigen dat de zitting aan de groene tafel onpartijdig was. Ze hadden allemaal modderkleuruniformen aan en daarom begreep ik de onpartijdigheid niet goed. Ik vroeg dat ook maar kreeg een grauw’, schreef Riet. De aanklager beschouwde Riet als hoofdschuldige en eiste een jaar gevangenisstraf. Het zorgde voor veel commotie in de rechtszaal. ‘Het publiek was geheel van streek. Mevrouw Elzinga (een goede kennis die in het politiebureau werkte, red.) en moeder huilden, vader zag wit en de baas en collega Harbrink knikten moed toe. We hielden ons wonderbaarlijk goed, we stonden er zelf versteld van. Ik zei tegen moe: wat zal ik in dat jaar een boel camisooltjes (hemdjes, red.) kunnen breien! Waarop iedereen lachte en verademde.’ Het vonnis luidde uiteindelijk acht maanden cel minus zes weken voorarrest voor Riet. Drie collega’s kregen lagere straffen en de vierde collega mocht naar huis. ‘Er werd heel wat gesnikt en gezoend, door stikvreemde lui, zodat ik hun vroeg wie er moest zitten, zij of ik. Iedereen was van streek. De baas troostte moeder.’
‘Een moordtaart’
De gevangenen kregen in de cel veel steunbetuigingen van buiten. Een paar dagen na het vonnis werd al een doos bonbons gebracht met een briefje: ‘Hartelijke groeten van de bedienden overkant’. Een keur aan lekkernijen werd daarna het cellencomplex binnengesmokkeld, meldt het dagboek: een grote doos Tjoklat-chocola, sigaretten, twee dozen met boterletters met Sinterklaas, een taart van een meelevende collega, een mokkataart (‘een moordtaart’) van een goede kennis. Riet en Emmy slaagden erin om stiekem brieven voor familie en vrienden mee te geven aan het bezoek. Tegelijkertijd kregen ze het nieuws van buiten mee. Hun gevangenschap was zelfs in de uitzending van Radio Oranje genoemd. ‘Wereldberoemd worden we!’, aldus een opgetogen Riet. Maar het regime in de gevangenis werd geleidelijk strenger. Het begon lastig te worden om spullen ongezien naar binnen te krijgen. Gestraften en arrestanten mochten opeens niet meer samen luchten. Ook werd het bezoek beperkt tot een kwartier per drie weken, later slechts eens per maand. Etenswaren kwamen af en toe nog op onbewaakte momenten binnen, via de taxipoort.
Kerstmenu
Riet en Emmy probeerden het in de tussentijd zo aangenaam mogelijk te maken in hun gezamenlijke ‘kamer’. ‘We hebben een kleurige hoofddoek opgehangen in een hoek en een fleurig kleedje op de tafel. Voorts spijkers voor kapstokken en nog 2 prenten.’ Via de vrouw van een gevangengenomen dominee, die voor haar man schoon goed kwam brengen, hoorde Riet over haar volgende bestemming. ‘Ze vertelde dat de gevangenis in Scheveningen Oranjehotel wordt genoemd om de Oranjegezinde gasten. Je zou er haast naar verlangen deel van te mogen uitmaken.’ De kerstdagen in de provisorisch versierde cel waren bijzonder. Het menu bestond uit selderijsoep, doperwtjes en worteltjes en pudding na. ‘We hebben nog nooit zo heerlijk gegeten als nu.’ Een onbekende dame bezorgde een doos bonbons. ’s Avonds op Eerste Kerstdag mochten de gevangenen samen in een cel bij flikkerend kaarslicht kerstvieren. De dominee las een oude kerstpreek voor en de anderen zongen kerstliederen. ‘De stemming was uitmuntend en we voelden ons één grote familie door hetzelfde lot vereend. (…) Nu doen we avondgym bij een kaars. Wat lijkt de boel dan romantisch!’
Oranjehotel
De laatste dagboekaantekening in de Enschedese politiecel maakte Riet Hoogland op 29 december. Ze werd daarna overgeplaatst naar het Oranjehotel, waar ze tot haar vrijlating op 16 juni 1941 verbleef. Ook tijdens haar maanden in het Oranjehotel, de Duitse strafgevangenis in Scheveningen, hield ze een dagboek bij. Ze maakte aantekeningen op wc-papier, dat ze verstopte in de baleinen van haar korset en bij haar vrijlating in juni 1941 naar buiten smokkelde. Nog tijdens de oorlog werkte ze het materiaal (inclusief haar tekeningen van personen en situaties in de gevangenis) uit tot een Oranjehoteldagboek. Het pas recent opgedoken dagboek was aanleiding voor een vorig jaar uitgezonden televisiedocumentaire over Riet Hoogland.
Platgedrukt hoofdje
Na haar vrijlating in juni 1941 ging Riet in Enschede door met het maken van dagboekaantekeningen. Ze schreef onder meer over haar werk bij de Luchtbeschermingsdienst en hoe ze de gevolgen van het bombardement van 22 januari 1942 van dichtbij meemaakte. Bij die luchtaanval vielen in totaal 22 dodelijke slachtoffers, onder wie Jan Dalenoord. Riet haalde het zwaar verminkte jongetje onder het puin vandaan, een beeld dat ze (zo bleek later) nooit meer zou vergeten. ‘Na ongeveer drie kwartier vond iemand een hand. Voorzichtig alles weggeruimd en daar kwam ’t tevoorschijn, helemaal verminkt: platgedrukt hoofdje. Het was de drieënhalfjarige Jantje Dalenoord.’ Elders in de stad trof ze die dag vergelijkbare taferelen aan. ‘Daarna werden we naar de Perikweg gestuurd met de hulpkoffer om eerste hulp te verlenen. Niemand was nog in ’t huis geweest toen wij binnenkwamen. Het eerste waar ik op trapte was een vrouwenarm met zwarte mouw. Ingewanden en lichaamsdelen lagen vastgevroren op het puin. Afgrijselijk gezicht.’ Vier dagen later noteerde ze: ‘Hoor dat alle rouwannonces per censurering moeten worden opgezonden naar Den Haag. Alles moest vermelden: door een noodlottig ongeval. Verder in de krant geen woord gerept over de bomaanval hier.’ Ruim tachtig jaar na dato reageert Joke Baarslag, de jongere zus van ‘Jantje’ Dalenoord, geëmotioneerd als ze voor het eerst het dagboek onder ogen krijgt. ‘Wat verschrikkelijk moet dat zijn geweest! Hier hebben mijn ouders nooit over willen praten. Ach, zo’n lief ventje. Hij was nog maar drie jaar…’
*In april 1942 verhuisde Riet Hoogland naar Amsterdam, waar ze de overige oorlogsjaren doorbracht en verzetswerk verrichtte. Toen ze na de bevrijding emigreerde naar Nieuw-Zeeland, gingen de dagboeken mee. Pas jaren na haar dood in 1970 kwamen ze terecht bij haar nicht in het Achterhoekse Ruurlo, die ze ter beschikking stelde aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). ●