Museum
bulletin
1
pre-eyckiaans ursulaschrijn guillaume michiels gat in de markt vondsten uit vuur een kleine ritselende revolutie
driemaandelijks tijdschrift afgiftekantoor
8000
brugge
- 30ste jaargang 1 - 2 de afdeling
jan-maa 2010
P408620
Voorwoord directie
3
Pre-Eyckiaans Ursulaschrijn
4
Guillaume Michiels
12
Gat in de markt
16
Vondsten uit vuur
18
Een kleine ritselende revolutie
20
Jeroen Bosch in het Hospitaalmuseum
22
Vrienden van de Musea
23
Tim Vets distance Forum+ 04/02 – 18/04/2010 evolutieprocessen, verplaatsing. Hij combineert, kantelt, verplaatst, bundelt, verbindt, roteert, transformeert en doet bewegen. Op die manier beeldhouwt Tim Vets de auditieve ruimte. “De afstand houdt een scheiding in, een ‘niet’, een ontkenning, die typisch is voor het begrip ruimte. Het ene punt is niet gelijk aan het andere, er is een afstand tussen, er is een verschil.” (Hans Heymans) Sandra Janssens
Foto TIM VIETS
Met de titel ‘distance’ verwijst Tim Vets naar een gelijknamige song, waarin hij over afstand zingt: afstand in de tijd, in de vorm van verre, vage herinneringen of verre toekomstplannen en afstand in de ruimte, wijdsheid, verlaten vlaktes, afwezigheid. Het begrip ‘afstand’ is ook een unificerend gegeven voor zijn muziek en installatiekunst. Zijn installaties zijn gebaseerd op generatieve processen waarbij verschillende technieken gebruikt worden: rotatie, weerspiegeling, combinatie,
museumbulletin > directie
beste museumvriend, beste lezer, In de loop van 2009 waren directie en medewerkers van Musea Brugge
cifieke doelgroepen en markten in binnen- en buitenland proberen te be-
nogal benieuwd – en eerlijk gezegd ook enigszins bezorgd – over de im-
reiken. De intense en doorgedreven samenwerking met Toerisme Brugge
pact die de economische crisis zou hebben op onze bezoekcijfers, onze
en Brugge Plus – bijvoorbeeld door het organiseren van gezamenlijke eve-
omzet, onze subsidies en onze sponsoring. Het zal niet verbazen dat wat
nementen en het profileren van de winter als aantrekkelijke periode voor
het laatste betreft de gevolgen het meest merkbaar zijn omdat (en begrij-
de buitenlandse cultuurtoerist – werpt duidelijk zijn vruchten af. Daarnaast
pelijkerwijs) veel bedrijven andere prioriteiten hebben dan cultureel mece-
lijkt Brugge zich ondanks de mondiale financiële tegenwind goed staande
naat. Hoewel met name de subsidies van de Vlaamse Gemeenschap onder
te kunnen houden als aantrekkelijke cultureel-museale bestemming. De
druk staan, is en blijft de ondersteuning vanuit de Stad Brugge meer dan op
gunstige geografische ligging ten opzichte van grote verstedelijkte regio’s
peil - met dank aan het vertrouwen van het Brugs stadsbestuur.
als Parijs, Londen, Ruhrgebied en de Hollandse Randstad is zonder meer
Na een wat aarzelende start in de eerste maanden bleek dat onze musea
een troef, met daarnaast als opvallend gegeven het snel stijgend bezoek
wat bezoek en omzet betreft structureel op een meer dan goede koers
uit het nochtans niet nabijgelegen Spanje. Natuurlijk hoop ik bovenal dat
lagen. Natuurlijk was de ronduit positieve respons van pers en publiek op
de kwaliteit van onze programmering en van onze activiteiten de belang-
de tentoonstelling over Karel de Stoute een mooie meevaller, maar dat
rijkste reden is (en blijft) om de Brugse musea te bezoeken. Opvallend en
verklaart maar zeer ten dele de stijging van bijna 20 % van het aantal
hoopgevend is in ieder geval dat het aantal bezoekers uit Brugge en directe
bezoekers ten opzichte van 2008. Door het ontbreken van een vaste ten-
omgeving blijft stijgen. Wij blijven bewust ‘investeren’ in een stevige en
toonstellingsruimte moeten wij tot onze grote spijt musea als Groeninge,
vooral betrokken ‘thuisbasis’.
Gruuthuse en het Sint-Janshospitaal voor langere tijd sluiten, zowel in de
Afgezien van deze specifieke Brugse context, blijkt uit gesprekken met
aanloop tot als na afloop van grote tentoonstellingen – dit om opbouw
collega’s uit musea in binnen- en buitenland dat er veel musea zijn waar
en afbraak onder verantwoorde omstandigheden mogelijk te maken. Nog
de bezoekcijfers stijgen, al is het meestal minder uitgesproken dan in ons
afgezien van de klantonvriendelijkheid en imagoschade die zo’n sluiting
geval. Misschien – is hier de wens de moeder van de gedachte? – blijkt
onherroepelijk met zich mee brengt, heeft dat uiteraard een direct gevolg
juist in een periode van economische en politieke onzekerheid de intrin-
op het aantal bezoekers – iets dat maar ten dele gecompenseerd wordt
sieke waarde van kunst en cultuur van grotere betekenis te zijn en spreken
door het meerbezoek aan tentoonstellingen als Karel de Stoute.
musea als beheerders van ons aller erfgoed daarom meer tot de verbeel-
2009 was met net geen 900.000 bezoekers na 1994 (Memling) en 2002
ding. Namens alle medewerkers spreek ik hierbij de hoop uit dat wij u ook
(Brugge Culturele Hoofdstad) het beste jaar in onze geschiedenis wat pu-
in 2010 nog vaak mogen inspireren om een bezoek te brengen aan een van
blieke respons betreft en trekt na jaren van stagnatie de stijgende lijn van
de Brugse musea. Hoewel bezoekcijfers beslist niet de enige maatstaf zijn
2008 fors door. Dit resultaat lijkt na een eerste, voorzichtige en eerder
waaraan wij ons spiegelen, is een mooie opkomst uiteraard een dankbaar
gevoelsmatige analyse door een samengaan van verschillende factoren
teken van waardering.
veroorzaakt te zijn. In de eerste plaats loont het jarenlang werk aan een gestructureerd communicatie- en marketingbeleid waarmee wij gericht spe-
Manfred Sellink Directeur Musea Brugge
3
museumbulletin > pre-eyckiaans ursulaschrijn
het pre-eyckiaanse ursulaschrijn Het kleine Ursulaschrijn, de voorloper van het Ursulaschrijn beschilderd door Hans Memling, is een van de zeldzame getuigen van de schilderkunst van vóór de gebroeders van Eyck, de zogenoemde pre-Eyckiaanse schilderkunst van circa 1380 tot 1420. Wereldwijd zijn slechts een dertigtal beschilderde panelen uit die periode bewaard gebleven. Ze zijn van een grote diversiteit. Het gaat niet alleen om zelfstandige panelen, maar ook om retabels, diptieken, tondo’s en reliekschrijnen. In het kader van het onderzoeksproject rond deze pre-Eyckiaanse paneelschilderkunst onder de leiding van Cyriel Stroo, wordt het Ursulaschrijn in 2003 aan het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK/IRPA) toevertrouwd. Na een langdurige restauratie in het Instituut wordt het kunstwerk op 21 oktober 2009, feestdag van de H. Ursula, terug opgesteld in het Memling in Sint-Jan – Hospitaalmuseum. Tot 11 april wordt dit kostbare kleinood in een documentaire tentoonstelling geïntegreerd. Door Dominique Deneffe met medewerking van Emmanuelle Mercier.
4
houten huisje
hogels langs de puntvormige gevels. De lijsten
Het Ursulaschrijn ziet er uit als een eenvoudig
die naar het schildervlak toe zijn afgeschuind,
beschilderd, houten huisje. Het is rechthoekig
werden uit eenzelfde stuk hout gesneden.
van vorm en bedekt met een zadeldak. De ar-
Onder de driehoekige centrale nis staat de
chitecturale versiering bestaat uit kantelen en
H. Ursula die in halfverheven reliëf is uitgesne-
1 het Ursulaschrijn tijdens de restauratie : over-
schilderingen met het scalpel weggenomen © KIK-IRPA, Brussel
1
den. Gekroond en rijkelijk gekleed, zoals het een koningsdochter betaamt, houdt ze in elke hand een gouden pijl vast, een attribuut verwijzend naar haar marteldood. Onder haar met hermelijn gevoerde mantel draagt ze een lang blauw kleed, versierd met een rood geruit patroon en eenvoudige bloemmotieven. Het valt in diep uitgesneden plooien schuin naar beneden en laat alleen de schoenpunten zien. Met de beide armen hoog opgetrokken spreidt de martelares haar mantel wijd open. Op de binnenzijde van de mantel worden een aantal van haar gezellinnen afgebeeld. Ze dragen afwisselend een roze, groen of blauw kleed. Links op het uitgediepte vlak naast de H. Ursula staan Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Jan de Doper en rechts de H. Cecilia en H. Barbara. Op elke korte zijde van het schrijn prijkt het Lam Gods op een grasheuvel.
onderzoek in het KIK Op het ogenblik dat het schrijn voor studie in het Instituut belandt, worden er naast het onderzoek met behulp van een stereomicroscoop,
radiografieën (RX), infraroodreflectografieën (IRR), foto’s met infrarood (IR) en ultraviolet (UV) licht gemaakt alsook talrijke digitale foto’s inclusief macrofoto’s. Op een beperkt aantal zorgvuldig uitgekozen plaatsen – zoals aan de rand van lacunes – worden microstalen genomen voor laboratoriumonderzoek. Deze technische analyses tonen aan dat de figuren en de achtergrond meerdere malen overschilderd en ook opnieuw verguld waren. Voor de achtergrond werd rode verf gebruikt en voor het architecturale snijwerk groen. Tevens constateert men dat de oorspronkelijke verflaag onder de overschilderingen goed bewaard bleef. De doorlichting van het schrijn met röntgenstralen heeft tot een opmerkelijke ontdekking geleid. Onder de rode overschilderingen van de achtergrond duikt bijna overal decoratief rankwerk op, zowel naast de figuren als op de achterkant en het dak. Laboratoriumanalyses tonen aan dat dit in loodmenie op een vermiljoenrode achtergrond werd geschilderd. Op sommige plaatsen worden er zes verschillende
overschilderingen aangetroffen. In enkele van de bovenste lagen wordt een ‘modern’ pigment, namelijk Pruisisch blauw, geïdentificeerd. Het is een synthetisch pigment dat in het begin van de achttiende eeuw werd ontdekt en tot op heden wordt gebruikt. Dit geeft meteen een eerste indicatie voor de datering van de overschilderingen. De digitale infraroodreflectografie en infraroodfotografie laten toe om de tekening die zich onder de verflagen bevindt in hoge resolutie beelden vast te leggen. Op de digitale beelden van het schrijn ziet men een vrij complete onderliggende tekening die in een vloeibaar medium werd uitgevoerd. Men constateert dat de veranderingen tijdens het schilderproces eerder beperkt zijn. Ze concentreren zich in de figuur van Sint-Jan de Doper, voornamelijk in de schildering van zijn rechterhand en in de plooival van zijn kleed boven de lende. Voor de constructie van het schrijn werden zeven eikenhouten planken gebruikt: vier voor de zijkanten, één voor de onderzijde en twee voor
5
museumbulletin > pre-eyckiaans ursulaschrijn
1 infraroodreflectografie van Sint-Jan de Doper
© KIK-IRPA, Brussel
1
het dak. De voorste plank van het dak is echter niet origineel. In de achterste opstaande plank zit een deurtje met een slot voor het opbergen van de relieken. Uit de ietwat dikkere plank vooraan – van ongeveer 1,7 cm – werd de H. Ursula in halfverheven reliëf uitgesneden. Haar hoofd, handen en pijlen komen gedeeltelijk los van de achtergrond. De gehele constructie was verstevigd met ingeschroefde, metalen hoekprofielen en een opvallend scharnier, een ingreep die vermoedelijk in de 19de eeuw plaatsvond. Na het verwijderen van de hoekprofielen, blijkt dat de vier hoeken waar de opstaande planken samenkomen, fijner afgewerkt waren dan verwacht. Kleine houten pennen in de naden van de verbindingen, waarvan er enkele nog zichtbaar zijn, dienden om een houten, vermoedelijk vergulde, decora-
6
tieve lijst vast te maken. De nok van het dak was heel waarschijnlijk op een gelijkaardige manier afgewerkt naar het voorbeeld van grote middeleeuwse reliekkasten in edelmetaal van hetzelfde type.
restauratie De restauratie van het schrijn bestaat voornamelijk uit het wegnemen van de verschillende overschilderingen. Na enkele onsuccesvolle chemische tests voor het verwijderen van deze verflagen, wordt beslist om op mechanische wijze, met het scalpel onder de microscoop, te werk te gaan. Deze methode, doorgaans toegepast bij gepolychromeerd beeldhouwwerk, vraagt een uiterst precieze manier van werken en kan uitsluitend door ervaren specialisten worden uitgevoerd. Aangezien de gezichten
amper een centimeter hoog zijn, kan de minste hapering onherroepelijke schade aanrichten. Bij wijze van proef wordt er eerst een testvenster in het deurtje blootgelegd. Het resultaat blijkt veelbelovend. De talrijke overschilderingen, tot zes lagen op sommige plaatsen, zoals op de lijsten, worden manueel met het scalpel weggenomen. Het fijne, oranjerode rankwerk komt op de achtergrond geleidelijk aan de oppervlakte, waardoor het schrijn al een volledig ander uitzicht krijgt. Hier en daar verschijnt op de lijsten ook gevarieerd lijnwerk. Na de restauratie is ook het uitzicht van de figuren erg veranderd. Dit valt vooral op na vergelijking van de motieven op de kledij van de vrouwelijke heiligen. Het originele, rode kleed van de H. Cecilia was met een geruit patroon
1 een testvenster op het deurtje vrijgelegd
Š KIK-IRPA, Brussel 2 overschilderingen verwijderd op de achterkant
Š KIK-IRPA, Brussel
1
in de plaats van met een floraal motief versierd. Ook blijkt dat de jurk van de H. Barbara oorspronkelijk met een ander gebloemd motief was versierd. Hun gewaden liepen aanvankelijk ook veel lager door, tot tegen de lijst. De zwarte schoentippen zijn immers een latere toevoeging. De originele verflaag blijkt opvallend dun, maar toch slaagde de kunstenaar erin de figuren fijn en genuanceerd te modelleren. De huidskleur van de gezichten, die grotendeels
intact zijn, was oorspronkelijk opvallend wit. Het originele gelaat van Onze-Lieve-Vrouw vertoont een hoger voorhoofd en een fijnere mond. Als laatste worden de gaten die de schroeven van de toegevoegde, metalen hoekprofielen hebben achtergelaten met een houtpasta opgevuld. Het naakte hout wordt lichtjes getint. Storende lacunes worden met een mastiek gelijk gemaakt en geretoucheerd. Ten slotte wordt de picturale laag met een weinig dekkende vernis
afgewerkt zoals dat volgens de laboratoriumanalyses oorspronkelijk ook het geval was. Een zeldzaam, beschilderd houten schrijn uit de eerste jaren van de vijftiende eeuw kan uiteindelijk in zijn meest originele staat worden hersteld.
uniek erfgoed Slechts een zeer beperkt aantal beschilderde houten schrijnen uit de middeleeuwen hebben de tand des tijds getrotseerd. Al dan niet
2
7
museumbulletin > pre-eyckiaans ursulaschrijn
1 het Ursulaschrijn na restauratie
© KIK-IRPA, Brussel
2 Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Jan de Doper voor restauratie
© KIK-IRPA, Brussel 3 (Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Jan de Doper) na restauratie
© KIK-IRPA, Brussel
1
8
verguld, waren ze vooral beduidend minder kostelijk maar ook heel wat kwetsbaarder dan reliekkasten in edelmetaal. Het Mauritiusschrijn (Namen, Musée provincial des Arts anciens du Namurois) is het enige andere pre-Eyckiaanse, beschilderde schrijn dat nog bewaard bleef. Het vertoont dezelfde langwerpige basisvorm als het Ursulaschrijn. Op de lange zijwand wordt de marteldood van de H. Mauritius in enkele taferelen afgebeeld. Het Ursulaschrijn werd al eerder bestudeerd door J. Steyaert en M. Smeyers en kwam ook onder de aandacht van H. Lobelle-Caluwé, D. De Vos en T.-H. Borchert in het kader van enkele studies rond de Vlaamse Primitieven en Hans Memling in het bijzonder. Het kunstwerk werd een viertal keer tentoongesteld. Tijdens de laatste expositie in 1993, getiteld ‘Vlaamse miniaturen vóór Van Eyck (ca. 1380 – ca. 1420)’, prijkte het tussen talrijke minia-
2
turen uit manuscripten, potentiĂŤle inspiratiebronnen voor de vervaardiger van het schrijn.
iconografie Door haar centrale positie en haar driedimensionale uitwerking trekt de H. Ursula alle aandacht. Bovendien accentueren de vergulding van haar kroon, borstspeld, gordel, pijlen en van de buitenzijde van haar mantel haar dominerende positie. Hoewel gesculpteerd, sluit de H. Ursula op het miniatuurhuisje nauw aan bij voorstellingen van haar naamgenote, op perkament geschilderd in pre-Eyckiaanse handschriften, zoals in een Brugse Legenda aurea uit de University Library van Glasgow (Ms. Gen. 1111). De staande Onze-Lieve-Vrouw op het beschilderde vlak links van de H. Ursula, draagt op de rechterarm het Christuskind dat zijn armen naar haar uitstrekt, terwijl ze een appel in de andere
3
hand houdt. Ook zij vindt haar vormelijke gelijken in miniaturen in Zuid-Nederlandse getijdenen gebedenboeken van rond 1400. De appel is het symbool voor de verlossing der zonden en verwijst ook naar Maria als de Nieuwe Eva. Dat dit thema ook in het eerste kwart van de vijftiende eeuw in het Brugse Gasthuis circuleerde, toont een tekening verwerkt in een muur van een graftombe (graf A VII) van de kapel. Hans Memling volgde later dezelfde iconografische formule voor de geschilderde Madonna op zijn schrijn. Het thema van de Madonna met de appel komt overigens in nog enkele van zijn andere schilderijen terug. Rechts van Onze-Lieve-Vrouw staat Sint-Jan de Doper in een dal, afgebakend door een kleine heuvel waarop een boom groeit. In de stam van de boom zit een bijl ingeplant, een iconografisch
motief dat tijdens de restauratie aan het licht kwam. De heilige wijst met zijn rechter wijsvinger het lam aan op het boek dat hij met zijn linkerhand omklemt. Hij houdt een lantaarntje vast aan de linker wijsvinger. De figuur van Johannes de Doper past volledig in de voorstellingstraditie van de heilige rond 1400 en de eerste decennia van de vijftiende eeuw. Als de voorloper van Christus, dankt hij zijn naam aan het feit dat hij Christus gedoopt heeft. Op het schrijn wijst hij ook het Lam Gods aan dat als het zinnebeeld van Christus, uitvergroot op de zijflanken prijkt. In een stereotiepe houding kijkt het, voorzien van een aureool, naar het kruis met wimpel achter zich en drukt het de stang met geplooide voorpoot tegen zijn lichaam aan. De iconografie van Sint-Jan de Doper op het Brugse schrijn is echter niet zo gangbaar als op het eerste gezicht lijkt. Het lantaarntje dat
9
museumbulletin > pre-eyckiaans ursulaschrijn
1
2
hij aan de vinger draagt, is immers een minder gebruikelijk attribuut. Het refereert aan een Bijbelse metafoor waarbij Christus hem ‘de brandende en schijnende lamp’ noemde. De voorstelling van een bijl aan de voet van de boom bij
1 H. Cecilia en H. Barbara voor restauratie
© KIK-IRPA, Brussel 2 (H Cecilia en H. Barbara) na restauratie
© KIK-IRPA, Brussel
Sint-Jan de Doper is nog meer uitzonderlijk. Ze heeft een symbolische betekenis die opnieuw gebaseerd is op een passage uit de Bijbel. Het betreft een uitspraak van Sint-Jan de Doper die in verband wordt gebracht met de straf van de
verdoemden bij het Laatste Oordeel. Onder de geschilderde figuren rechts van de H. Ursula, trekt de H. Cecilia de aandacht omwille van het gouden, kapelvormige draagorgeltje dat ze met beide armen vasthoudt. De Romeinse heilige blijkt met dit attribuut vooral pas in latere Brugse codices van na circa 1430 voor te komen. Wellicht is de heilige op het Ursulaschrijn de vroegst gekende voorstelling van de H. Cecilia met een orgel in Vlaanderen. De H. Barbara naast haar daarentegen lijkt als het ware uit een van de vele Vlaamse getijdenboeken overgenomen te zijn. Ze poseert er doorgaans op dezelfde wijze, tevens met de martelaarspalmtak in de ene en de op handformaat gebrachte toren in de andere hand.
schildertechniek De kunstenaar slaagde er bijzonder goed in om de sculptuur en de geschilderde figuren als
10
een harmonieus geheel uit te werken. Onder andere besteedde hij aandacht aan variaties in de houdingen van de personages. De ritmiek in de plooival van de geschilderde kledij wordt geenszins onderbroken door deze van de centrale sculptuur. Het soepele en beweeglijke verloop van de lange twijgen van het rankwerk met de talrijke druppelvormige blaadjes dragen bij tot een fijn en speels ensemble. Het aanbrengen van dergelijk fijn rankwerk op een rode achtergrond is ook een constante in de toenmalige miniatuurkunst. Het gaat evenwel doorgaans om in het goud getekende krullende of golvende lijndecoraties met blaadjes in de vorm van komma’s. De gezichten van de geschilderde vrouwelijke heiligen op het schrijntje komen erg stereotiep over. De subtiele kleurnuances en de fijne schildertechniek vallen vooral in de uitwerking van de kledij af te lezen. De gevarieerde motieven op de jurken en een spel van licht en schaduw op de effen mantels en in de tuniek van Sint-Jan de Doper vragen alle aandacht. De setting met het landschap rond deze heilige en de schildering van het Lam Gods op de zijkanten getuigen van een zekere interesse voor een naturalistische uitwerking.
translatie-akte 1489 Een belangrijk archiefdocument dat vroeger reeds in verband werd gebracht met dit Ursulaschrijn is de Translatie-akte van de relieken van de 11.000 maagden gedateerd op 21 oktober 1489, de feestdag van de H. Ursula (Brugge, Archief OCMW, Fonds Sint-Janshospitaal, Oorkonde nr. 1333). Deze Latijnse akte, opgesteld door Rumoldus De Doppere, notaris van het bisdom Doornik, is een geschreven getuigenis van de plechtige overdracht van een veertigtal officieel als authentiek verklaarde relieken, van een oud naar een nieuw schrijn, in het koor van de kerk van het Sint-Janshospitaal. Hiermee wordt de grotere laat-gotische rijve van Hans Memling bedoeld.
beschermheiligen Als cultusobject moet het kleine Ursulaschrijn
van onschatbare waarde zijn geweest voor de Brugse hospitaalgemeenschap, vermits er later een nieuw en heel wat luxueuzer exemplaar werd besteld. De H. Ursula kende immers een zeer grote verering in het Sint-Jansgasthuis, waar ze niet alleen tegen hoofdpijn maar in het bijzonder voor een zalige dood werd aanroepen. Men geloofde dat ze elke sterveling tijdens zijn stervensuur bijstond, hem voor het vagevuur behoedde en naar de hemel begeleidde. Dat de H. Barbara een gelijkaardige rol vervulde, blijkt uit schriftelijke bronnen van het Brugse hospitaal waar ze als ‘Patroonesse tegen eene haestige dood’ werd vereerd. Menig stervende gelovige hoopte dat ze een haastig en onvoorbereid overlijden kon afwenden zodat ze niet totaal onverwacht, dus zonder sacrament zouden sterven. Men kan zich afvragen of er geen verband bestond tussen de voorstelling van de H. Cecilia en een van de belangrijkste weldoensters van het hospitaal, Celia Goederix († 1305). Haar echtgenoot Gillis Goederix liet immers een forse rente na voor de decoratie van de kapel van het hospitaal. Ter nagedachtenis van zijn echtgenote werd er ook jaarlijks een mis opgedragen tijdens het feest van de H. Cecilia. Maria en Sint-Jan de Doper traden op als beschermers van de hospitaalgemeenschap. Ze verwezen rechtstreeks naar Christus die als het triomferende Lam Gods is voorgesteld. Sint-Jan de Doper was echter niet de oorspronkelijke patroon van het hospitaal, maar wel Sint-Jan de Evangelist. In de loop van de vijftiende eeuw kwam de meer populaire Johannes de Doper zijn naamgenoot vervoegen. Daarom ook komen op heel wat gebruiksvoorwerpen, wapenschilden of andere artefacten uit het gasthuis attributen van beide heiligen voor. Sint-Jan de Doper kende echter wel een specifieke verering in het hospitaal waar hij aanbeden werd om koorts en migraine tegen te gaan.
het bijzonder Brugse en ook Doornikse verluchte codices, laten veronderstellen dat de kunstenaar goed vertrouwd was met de toenmalige handschriftenproductie.
interdisciplinair team De studie en de restauratie van het Ursulaschrijn zijn het resultaat van een interdisciplinaire samenwerking van specialisten van het KIK. De restauratie werd uitgevoerd door Dominique Otjacques-Dustin†, Emmanuelle Mercier, Erika Benati Rabelo en Marta Garcia-Darowska uit het atelier voor de conservatie-restauratie van polychrome houten beeldhouwwerken. Het beeldmateriaal werd aangemaakt door Hilke Arijs, Jacques Declercq, Sophie De Potter, Catherine Fondaire, Jean-Luc Elias, Marleen Sterckx en Guido Van de Voorde. Voor het technisch onderzoek werd beroep gedaan op Dominique Otjacques-Dustin† en Livia DepuydtElbaum; Wim Fremout, Jana Sanyova, Steven Saverwyns (laboratoriumonderzoek) en Christina Currie (analyse van de wetenschappelijke beeldvorming). Voor het fotomateriaal geldt © KIK-IRPA, Brussel. Dominique Deneffe is wetenschappelijk attaché in het Studiecentrum Vlaamse Primitieven, KIK, Brussel. Co-auteur Emmanuelle Mercier is wetenschappelijk assistent en verantwoordelijk voor het Atelier voor de conservatie-restauratie van polychrome houten beeldhouwwerken van het KIK. De begeleidende publicatie ‘De restauratie van het pre-Eyckiaanse Ursulaschrijn’ van de hand van Dominique Deneffe is in de museumshop verkrijgbaar. Bron Deze tekst is gebaseerd op de notitie van het Ursulaschrijn gepubliceerd in: Dominique Deneffe, Famke
Kunsthistorisch onderzoek wijst uit dat het preEyckiaanse Ursulaschijn vermoedelijk tussen 1400 en 1415 door een lokale artiest uit Brugge werd vervaardigd. Menige overeenkomsten met heiligenvoorstellingen in toenmalige Vlaamse, in
Peters en Wim Fremout, Pre-Eyckian Panel Painting in the Low Countries, 1. Catalogue, (Contributions to Fifteenth-Century Painting in the Southern Netherlands and the Principality of Liège, 9), uitgegeven door Cyriel Stroo, Brussel, 2009: cat. nr. 3, 156-195.
11
museumbulletin > guillaume michiels
guillaume michiels de wereld van een brugse mens
De Brugse kunstenaar, verzamelaar, volkskundige, iconograaf en publicist Guillaume Michiels werd honderd jaar geleden geboren. Deze verjaardag wordt gevierd met een dubbeltentoonstelling (12/12/2009-07/03/2010). De rijkdom van zijn iconografische collectie komt in het Stadsarchief aan bod. Het Bruggemuseum – Volkskunde toont Michiels als stichter van het Folkloremuseum, volkskundig verzamelaar en tentoonstellingsmaker. Door Nadia Vangampelaere.
stichter van het folkloremuseum 1
12
Guillaume Michiels bezoekt in 1927 samen met zijn leraar, de kunstschilder Flori Van Acker, het Museum voor Folklore in Antwerpen. In 1930 werkt hij voor het eerst mee aan een folkloristische tentoonstelling in Gent. Michiels gaat in 1937 aan de slag als curator van de allereerste Brugse ‘Folkloristische Tentoonstelling’ in de Concertzaal in de SintJakobsstraat. Als 28-jarige profiteert hij, als lid van de net opgerichte Bond der Westvlaamsche Folkloristen, van het gunstige klimaat voor volkskundige initiatieven. De leden van de Bond laten geen kans onbenut om er een succes van te maken. Zo stuurt hoofdman Karel de Wolf er de ‘belleman’ op uit om ruchtbaarheid aan
het evenement te geven en de organisatoren verspreiden Engelstalige folders om de talloze Britten die in de stad verblijven aan te spreken. Hoewel de tentoonstelling aanvankelijk slechts twee weken zou duren, wordt dit uiteindelijk ongeveer twee jaar. De tentoonstelling uit 1937 vormt de basiscollectie en het uitgangspunt voor het Folkloremuseum, dat in de Schermzaal van de Stadshallen opent in 1939, met Michiels als conservator. Volgens collega Hervé Stalpaert (’t Beertje, volkskundige almanak en jaarboek van de Bond, 1974) gebeurt de inrichting van het museum als volgt: ‘Conservator Michiels schikte de verzamelingen met veel geduld, kennis en goede smaak, volgens de alsdan geldende museumnormen in afzonderlijke ruimten van
2
een keuken, een winkel en een herberg.’ In het huidige Bruggemuseum – Volkskunde, in 1973 voor het eerst ingericht als Volkskundemuseum, zijn deze ruimtes nog steeds aanwezig. Met de Tweede Wereldoorlog breekt een periode van veelvuldig verhuizen aan en blijft het museum gesloten voor het publiek. In 1948 krijgt het een sobere heropening. In 1951 wordt Guillaume Michiels als conservator opgevolgd door Maurits van Coppenolle. Tussen 1952 en 1972 houdt Magda Cafmeyer als museumdirecteur het museum staande met bescheiden middelen. In 1972 draagt de Bond haar collectie over aan de Stad Brugge. Eén jaar later opent het stedelijke Volkskundemuseum haar deuren in de aangepaste Schoenmakersrente, de 17deeeuwse huizen van de schoenmakersknechten
in de Balstraat. Twee uitbreidingen later, in 1982 en 1989 en na renovatiewerken in 2002, 2004 en 2007, krijgt het museum zijn huidige vorm. In 2008 sluit het Volkskundemuseum aan bij musea die het verhaal van de stad brengen, met een naamsverandering tot gevolg: Bruggemuseum – Volkskunde.
kunstenaar en verzamelaar Ondanks zijn veelzijdigheid geniet Guillaume Michiels nog steeds vooral bekendheid als schilder van de Brugse School. Zijn oeuvre omvat stadsgezichten, interieurs, stillevens en volkse portretten, met als kader de stad Brugge waarin de kunstenaar woont en werkt. Zijn voorliefde voor deze thema’s loopt parallel met een
1 Groepsfoto bij de opening van de
Folkloretentoonstelling in 1937. Guillaume Michiels derde van links, Karel De Wolf vijfde van links. © Dirk Michiels
2 Guillaume Michiels in zijn atelier in de
Wollestraat te Brugge. © Dirk Michiels
13
museumbulletin > guillaume michiels
levenslange inzet als folklorist en verzamelaar van volkskundige voorwerpen. Creëren en verzamelen zijn voor de kunstenaar organisch met elkaar verbonden. Vandaag, zo vindt hij, gaat veel onherroepelijk verloren in de snelle evolutie van de maatschappij. Daarbij worden geen pogingen ondernomen om die nalatenschap te vrijwaren. Op die grond groeit zijn collectie uit tot een divers arsenaal aan voorwerpen en iconografische getuigenissen. Bij mensen die hem hebben gekend staat hij in het geheugen gegrift als de man met regenjas, boekentas en paraplu, in zijn stad op zoek naar voorwerpen en publicaties in en over zijn geliefde stad. Een treffend voorbeeld, waarbij hij zich niet alleen als volkskundige of verzamelaar maar ook als kunstenaar voelt aangesproken, zijn de bedevaartvaantjes. Zijn eerste vlaggetje krijgt hij van Maurits Van Coppenolle. Al snel zoekt Michiels andere verzamelaars op en ontstaat er een actieve ruilhandel, naast aankopen in veilingen. Midden jaren 1950 bestaat de collectie van Guillaume Michiels al uit meer dan duizend vaantjes, waaronder heel wat oude en zeldzame stukken. De steekkaarten in bijhorende fichebak zijn geordend op heilige en vereringsplaats. Het moderne vaantje, dat niet langer een iconografische illustratie is
van het folkloristische verhaal, bestempelt hijzelf als ‘toeristisch wimpeltje’. Van 1942 tot 1978 wordt Michiels zelf ontwerper van vaantjes. In de voorstudies en ontwerpen komt zijn interesse voor oude klederdracht en iconografie sterk naar voren. Zijn eerste stukken maakt hij in opdracht van Maurits Van Coppenolle, voor diens publicatie Westvlaamsche bedevaartvaantjes uit 1942. Voor de traditionele bladschikking baseert de kunstenaar zich steeds op oude graveerders. Zo ook voor het vaantje van het Heilig Bloed te Brugge, een ontwerp uit 1945. Het vaantje vertoont op beide zijden een tweekleurige lithografie. De ene kant biedt een zicht op de stad Brugge, geïnspireerd op een kopergravure van Cornelis van Caukercken ter gelegenheid van de opening van de Handelskom in 1665. De andere kant van het vlaggetje toont passages uit de Heilige Bloedprocessie.
ontsluiting van de verzameling michiels De interesse van Michiels voor verzamelen en volkskunde zal op latere leeftijd resulteren in tentoonstellingen en publicaties. Guillaume Michiels verzamelt dus niet alleen om dingen te hebben en te bewaren, maar – en hierin kan hij beschouwd worden als een pionier van het hedendaagse verzamelen – vooral om te ontsluiten. Via tentoonstellingen en publicaties creëert hij immers zelf het platform om zijn verzameling regelmatig aan een publiek te tonen.
1
2
14
3
Veelal gebeurt dit in samenwerking met publieke of private partners, zoals de Stad Brugge
1 Bedevaartvaantje van het Heilig
Bloed door Guillaume Michiels, 1945. © Stedelijke Fotografische Dienst Brugge 2 Kopergravure ter gelegenheid van
de inhuldiging van de Handelskom te Brugge in 1665 door Cornelis van Caukercken © Stedelijke Openbare Bibliotheek Brugge, inv. 3459 3 Overzichtsfoto ‘Guillaume Michiels.
De wereld van een Brugse mens’ in het Bruggemuseum – Volkskunde. © Stedelijke Fotografische Dienst Brugge
of de West-Vlaamse Gidsenkring vzw. Bij alle initiatieven komt zijn voorliefde voor de stad Brugge als kader sterk naar voren. Zo organiseert hij samen met de West-Vlaamse Gidsenkring in 1964 de tentoonstelling ‘De wieg van Brugge’. Tijdens het Folklorejaar 1974 slaan een heleboel partners de handen in elkaar voor de tentoonstelling ‘Beeld, Boek en Spel in de Volkskunde’. Guillaume Michiels trekt het project, met als voornaamste thema’s bedevaarten en volkskundig drukwerk. De expositie bevat heel wat objecten uit eigen collectie en zal bekend blijven als een van de orgelpunten van een leven lang verzamelen. Een deel van zijn verzameling schenkt en verkoopt hij in 1994 aan de Stad Brugge (Fonds G. Michiels). De oud-conservator wordt als dank op passende wijze gehuldigd: de tentoonstellingszaal in het Volkskundemuseum wordt omgedoopt tot ‘Guillaume Michielszaal’. Het deel van het Fonds G. Michiels dat aan het
Volkskundemuseum is toevertrouwd bestaat uit tekeningen, volksprenten, bedevaartvaantjes, confrerieschildjes, vlaggen, ex-voto’s, devotiekastjes, wijwatervaten, schilderijen,… Dit lijstje illustreert niet alleen de diversiteit van de interesses van verzamelaar en volkskundige Michiels, het bevestigt ook zijn reputatie als pionier van de materiële volkskunde. Door de overdracht van zijn verzameling hoopte Michiels op een verzekerde bewaring en mogelijkheden voor een toekomstige ontsluiting van zijn collectie. De dubbeltentoonstelling ‘Guillaume Michiels. De wereld van een Brugse mens’ werpt opnieuw licht op die diversiteit van de collectie van Guillaume Michiels, voor de gelegenheid aangevuld met bruiklenen van zijn erfgenamen. Nadia Vangampelaere is beleidsmedewerker collectie en documentatie bij Musea Brugge
15
museumbulletin > margaretha van eyck
1
GAT IN DE MARKT
een fictieve denkoefening rond hedendaags bouwen in brugge Hedendaagse architectuur in een erfgoedstad; dat moet kunnen. Hedendaagse architectuur op een van de beeldbepalende pleinen van die stad; dat is niet vanzelfsprekend. Architectuurstudenten van Sint-Lucas Gent nemen de uitdaging aan. In de voetsporen van Louis Delacenserie maken ze een ontwerp voor een nieuw Provinciaal Hof in Brugge. Vanaf 2 april tot en met 14 april stellen het Bruggemuseum en Erfgoedcel Brugge de resultaten voor in het Provinciaal Hof. Door Aleid Hemeryck
16
de stempel van delacenserie
de bezoekers en de Bruggelingen aanzetten
Met de tentoonstelling ‘De uitvinding van Brug-
hebben. Het Bruggemuseum wil ook de discus-
ge. De stad van Delacenserie’ wil het Brugge-
sie over hedendaagse architectuur niet uit de
museum, 100 jaar na zijn overlijden, het werk
weg gaan.
en de figuur van Louis Delacenserie in het licht
In 1878 brandde het classicistische gebouwen-
stellen. Maar de doelstellingen van dit project
complex op de Markt af. Ook het Provinciaal Hof
gaan veel verder. Als stadsmuseum willen we
ging in de vlammen op. Voor de nieuwe invul-
tot nadenken over het beeld dat zij van Brugge
ling van de oostzijde van de markt koos men voor de ‘neo-Brugse’ stijl. Centraal kwam het neogotisch Provinciaal Hof naar een ontwerp van Louis Delacenserie en René Buyck (18871890). Het Provinciaal Hof wordt ook wel een sleutelmonument in de Brugse architectuurgeschiedenis van de 19de eeuw genoemd. Weinig andere gebouwen vormden het onderwerp van zo’n uitgebreid publiek debat, werden in de 19de eeuw op zo’n met geschiedenis beladen plek opgericht en kwamen zo moeizaam tot stand. Maar uiteindelijk lag het wel voor de hand dat de architecten zouden kiezen voor de neogotische vormentaal bij de realisatie van hun bouwwerk. Ook in de 20ste eeuw bleef het gebouw de pennen in beroering brengen. In de jaren 1960 werd zelfs een schets gemaakt voor een volledig nieuw complex tussen Markt en Burg. Stel, in Brugge komt er opnieuw ‘een gat in de Markt’. Hoe zou vandaag het Provinciaal Hof worden herbedacht? Hoe zou deze symbolische plaats vandaag opnieuw vorm kunnen krijgen? Met deze prikkelende vraag stapten het Bruggemuseum en Erfgoedcel Brugge naar de architectuuropleiding Sint-Lucas Gent en Brussel. De Dienst Monumentenzorg en Stadsvernieuwing van de Stad Brugge verleende ook zijn medewerking.
jonge architecten aan de slag Ongeveer veertig architecten van de toekomst geven in deze fictieve denkoefening een nieuwe inhoudelijke invulling aan deze plek en vertalen deze ook architecturaal. Het resultaat is een brede waaier aan projecten, met een divers inhoudelijk programma, uiteenlopende vormen en materialen én een uitgesproken creativiteit. Bij de uitwerking van hun project hebben sommige studenten expliciet rekening gehouden met de geldende bouwvoorschriften van de Brugse binnenstad of met de (historische) context van de site. Andere studenten hebben op een veel vrijere manier hun originaliteit en vakkennis laten spreken. Wat betreft de inhoudelijke invulling bedachten de studenten meestal een multifunctioneel gebouw, met tentoonstellings- en ontmoetingsruimtes. Anderen koppelden dit aan een plaats voor de jeugd in de stad of ruimtes voor kunst en creatie. Opvallend is de betekenis die wordt gegeven aan groen in de stad, met het accent op de achterliggende tuin van de gouverneur. Enkele studenten zien de Markt als een verlengde van het gebouw en integreren het plein in hun concept. En hier en daar is zelfs terug ruimte voor het water dat als historisch gegeven betekenis geeft aan deze plaats.
Voor de studenten was deze denkoefening alvast geen gemakkelijke opdracht: het integreren van volumes in een bestaande context, de confrontatie tussen openheid en façadisme, het evenwichtig gebruik van ruimtes en circulatie binnen het gebouw, de aandacht voor toegankelijkheid, de keuze van materiaal bij de vormgeving van het gebouw, het zoeken naar een monumentaliteit in het concept. Het Bruggemuseum en Erfgoedcel Brugge willen de resultaten van dit denkproces eveneens een publieke vertaling geven. De digitale presentaties, schetsen, tekeningen en maquettes worden gepresenteerd in het Provinciaal Hof. De kennismaking met de jonge, soms wat eigenzinnige visie van de architecten van de toekomst wil de bezoekers prikkelen om met open ogen te kijken naar het hedendaags bouwen in Brugge. Een actieve beleving van de stad, dat is sowieso de missie van een stadsmuseum. Aleid Hemeryck Adjunct-conservator Bruggemuseum
1 Maquette van Anne-Sophie Van Eupen 2 Ontwerp van Nathalie Van Bastelaere
2
17
museumbulletin > vondsten uit vuur
vondsten uit vuur
romeins grafveld met nederzettingssporen aan de hoge dijken in jabbeke
De opgravingen op de site Hoge Dijken in Jabbeke hebben heel wat nieuwe informatie aan het licht gebracht met betrekking tot onze kennis van het verleden in de regio. Samen met het onderzoek verricht in en rond de dorpskom van Jabbeke, illustreert de nieuwe vindplaats de enorme rijkdom van het bodemarchief op de zandrug tussen Oudenburg en het Brugse. De aangetroffen sporen concentreren zich hoofdzakelijk in de Romeinse periode en bestaan uit een grafveld met crematiegraven en aanpalende nederzettingssporen. Door Bieke Hillewaert 1
‘Vondsten uit vuur. Romeins grafveld met ne-
een smaakmaker van wat het boek te bieden
derzettingssporen aan de Hoge Dijken in Jab-
heeft.
beke’ wil meer bieden dan een louter beschrij-
18
vend opgravingsverslag. Na de afsluiting van de
belang van de site
opgraving is een team van specialisten aan de
De meerwaarde van ‘Vondsten uit vuur’ ligt
slag gegaan om het verhaal achter sporen en
hoofdzakelijk in de studie van het grafveld. Het
vondsten te ontdekken. Het doel was te komen
onderzoek dat hier wordt voorgesteld, is vooral
tot een niet alleen voor archeologen bestemde
vernieuwend in het kader van de toepassing
publicatie, waarin de resultaten van het onder-
van een aangepaste methodologie: de gege-
zoek gepresenteerd worden. Hieronder volgt
vens van het archeologisch onderzoek worden
begrafenisrituelen Een opvallend verschijnsel is het voorkomen van zogenaamde grafmonumenten. Of er een sociale dan wel rituele connotatie mee verbonden is, blijft de vraag. Bij een van de Jabbeekse grafmonumenten kwam een opvallend paalspoor aan het licht, dat mogelijk in verband kan worden gebracht met rituele handelingen tijdens of na de bijzetting. In de Jabbeekse brandrestengraven werden enkele voorwerpen aangetroffen, waarvan we vrijwel zeker zijn dat ze een rituele betekenis had-
Foto talal abdullah
naast deze van het antropologisch (mensenresten), anthracologisch (houtskool) en macrobotanisch (plantenresten) onderzoek gelegd, om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de gebeurtenissen tijdens de begrafenis. Crematiegraven bieden een schat aan informatie over zeer diverse aspecten. Dankzij het feit dat allerlei vondsten, zoals menselijk bot, houtresten en zaden en vruchten, die onder normale omstandigheden in de zure zandbodem zouden zijn vergaan, door het verbrandingsproces verkoold zijn, bleven er bijzonder veel gegevens bewaard. Het aardewerk en de andere culturele vondsten, die als grafgiften werden achtergelaten, bieden de kans om meer te weten over de materiële cultuur van de bewoners van de bijhorende nederzetting. Waar de kern van deze nederzetting gelegen was, blijft een vraag. De gebouwplattegrond die werd aangetroffen, kan immers slechts als een bijgebouw aanzien worden en was vermoedelijk slechts in de periferie van het bewoningsareaal gesitueerd. Het Jabbeekse grafveld bestaat uit een veertigtal zogenaamde brandrestengraven, crematiegraven waarbij de brandstapelresten en het verbrand menselijk bot door elkaar zijn gedeponeerd in de grafkuil. Het kleine aantal graven, aangelegd over een tijdspanne van ongeveer vijftig jaar, wijst op een beperkte gemeenschap van slechts een tweetal generaties, te dateren in de periode 2de – 3de eeuw na Chr.. Twee derden van de graven omvat de resten van (jong) volwassenen, waarvan slechts vijf mannelijke individuen konden worden aangetoond.
2 den, meer bepaald de munt, als betalingsmiddel voor de veerman Charon en wellicht ook hulst, als eeuwig groene plant. Ook de scheermessen die in twee graven werden aangetroffen horen wellicht in deze categorie thuis. In het begrafenisritueel kunnen verschillende fasen worden onderscheiden waarin voedsel een belangrijke rol speelde: de offers aan de goden, de bijgaven aan de overledenen om hun reis naar het hiernamaals aangenamer te maken en het dodenmaal. De onverbrande potten in de grafnissen kunnen beschouwd worden als de oorspronkelijk met voedsel gevulde recipiënten voor de dode tijdens zijn/haar reis naar het hiernamaals. De op de brandstapel geplaatste en vaak sterk vervormde (kook)potten kunnen wellicht geïnterpreteerd worden als offers voor de goden; spijs en drank worden met de dode mee verbrand.
‘vondsten uit een hebbeding
vuur’:
‘Vondsten uit vuur. Romeins grafveld met nederzettingssporen aan de Hoge Dijken in Jabbeke’ staat onder redactie van Bieke Hillewaert en Yann Hollevoet en werd uitgegeven door Uitge-
verij Marc Van de Wiele. Het boek is te koop voor € 25 bij Raakvlak (Pakhuizen, Komvest 45, Brugge) en in de gespecialiseerde boekhandels. Bestellen kan ook door overschrijving van € 30,70 (5,70 € verzendingskosten) naar Raakvlak op rekeningnummer 091-0128335-33 met vermelding van “Vondsten uit vuur” en het sturen van een e-mail naar info@raakvlak.be met uw adresgegevens. Bieke Hillewaert Archeologe RAAKVLAK, Intergemeentelijke Dienst voor Archeologie in Brugge en Ommeland
1 Vondsten uit vuur. Romeins grafveld
met nederzettingssporen aan de Hoge Dijken in Jabbeke 2 Reconstructie van een brandstapel
19
museumbulletin > kleine ritselende revolutie
een kleine ritselende revolutie De eerste uitgave van het Brugse project ‘Poëzie in dubbeltijd’ neemt het oeuvre van Guido Gezelle als uitgangspunt. Het project legt een link tussen twee eeuwen poëzie en verwijst naar het spanningsveld dat kan ontstaan tussen woord en beeld. Door Gwij Mandelinck.
1
20
De literaire activiteiten met allures fixeren zich nog steeds op de driehoek Brussel, Antwerpen, Gent. Voor de goeie verstaander: een duidelijk vertekend beeld. Literatuurspreiding met een versmallend randje. Meteen stel je je zonder omwegen de vraag: kan Brugge die driehoek doorbreken? Of formuleer je met die vraag een wat illusieloze klacht? Wil Brugge de barst in die driehoek slaan, dan is er maar één efficiënt middel: kwaliteit. De stad ís bevoorrecht: daar moet je niet vissen met een mininetje, daar vang je de twee belangrijkste poëten van de twee laatste eeuwen: Gezelle en Claus. Twee walvissen. Ze zetten met zijn beiden alle andere poëten een beetje in de zijlijn. En toch tekent het poëzieluik van de eerste editie ‘Poëzie in Dubbeltijd’ een dwarsdoorsnee uit van 150 jaar poëzie in Vlaanderen en Nederland. Dat vooral Gezelle, de Vijftigers en de postmodernisten hebben gerevolteerd tegen verstarring, dat ze hebben gezorgd voor geoliede scharniermomenten in onze literatuur betekent nog niet dat er geen andere dichters waren met een heel eigen poëtica. Je hoort in de Brugse ‘Verloren hoek’ de ritseling van diverse soorten blocnotes en computerprinters. De uitvalsbasis van dit evenement is het Gezellemuseum. Gezelle was het prototype van de dichter die in de loop der jaren literair vervelde, die vooral het West-Vlaamse dialect in zijn poëzie liet binnensijpelen. Zo heeft Gezelle
woord na woord, echo na echo, zijn heel eigen taalidioom ontdekt. Tijdens zijn wonderjaren (1858-1859) leek het voor hem blijkbaar maar een fluitje van een cent om een reeks topgedichten te schrijven. In het vernieuwde Gezellemuseum – uitgebreid met de conciërgerie – wordt het licht dat uit de tuin binnenvalt, over de lengte van het gebouw opgespannen in glazen tafels. Daarin liggen manuscripten, haast niet meer te lezen maar duidelijk geknipt en geplakt. Het werkprocedé van de hedendaagse computerfanaat. Die genese van de gedichten werd zó gescand dat ze de pen van Gezelle bijna visueel in beweging brengt. Tussen Gezelle en de Vijftigers was het schokeffect dat Paul van Ostaijen door de Nederlandstalige poëzie joeg, niet te ontkennen. Critici zagen in Van Ostaijen een poëet die in het tweede decennium van de twintigste eeuw de grenzen van de vrijheid verlegde, een te jong gestorven poëet die op zoek ging naar de nog uit te schrijven wetten van de poëtische compositie. Er lagen veertig jaar tussen de laatste verzen van Van Ostaijen en de poëtica van de Vijftigers. Een broedperiode. Eieren braken maar er was geen uniek snaveltje te horen. De Vijftigers (met Lucebert, Kouwenaar) kwamen onder andere door hun verblijf in Parijs in stormachtige internationale en artistieke stromingen terecht. Met die tweede poëzieschok werden de gren-
zen van de poëtische taboes doorbroken. Er ontstond een nieuwe relatie tussen taal en werkelijkheid. De literaire historici raken vanaf 1985 betoverd door het postmodernisme. Tijd voor de grote polemieken? De woorden verdwalen in de zinnen. De deconstructie is een dwanggedachte. Men spreekt van ‘een menigvuldigheid van gezichtspunten’. In de poëzie domineert de nevenschikking op de hiërarchie. Derrida, Foucault, Lacan duiken in de Nederlandstalige poëzie op met citaten uit hun werk. Maar sinds het begin van deze eeuw verliest het postmodernisme als toverwoord zijn glans. Is de tijd rijp voor een vierde ouverture in onze poëzie? Honderdvijftig jaar Nederlandstalige poëzie waaiert vanuit de Gezelletuin uit over ‘de Verloren hoek’. De chronologie wordt vermeden. We zijn geen didactici. Dat kan sommigen verrassen. Maar ‘Een kleine ritselende revolutie’ is geen schoolbord. Wij laten in samenspraak met een architect en een acteur de poëzie uitspiralen over zeven locaties. Naast het Gezellemuseum selecteerden we nog een zestal andere locaties en een paar uitlopers naar de ‘gouden driehoek’. Architect-criticus Koen Van Synghel zorgt voor de visualisering van de poëzie. Hij probeert aan de gedichten een subtiele monumentaliteit te geven. Hij laat zich inspireren door het Japanse No-theater dat zorgt voor een mobiele alchemie tussen de spelers en het publiek. Hij opteert voor tientallen witgelakte, metalen stoelen die zich opsplitsen in gaanderijen of in geïsoleerde objecten. Met hun rugzijde fungeren ze als dragers van de gedichten en in barre winter-of lentedagen als windschermen. Vooral in de tuinen kunnen die stoelengaanderijen een vervreemdende impact hebben. Voor de audio-visuele aanbreng van de gedichten engageert zich Dirk Roofthooft, in 2008 laureaat van de Nederlandse theaterprijs en nu vooral actief met solovoorstellingen in het buitenland. Hij opteert voor een relatie tussen gevisualiseerde beeldfragmenten van zijn lichaam of dat van anderen die zich op hun beurt associëren met de ritmiek van de gelezen
2
gedichten. Die video’s worden verbindingsschakels die uiteindelijk een eindbeeld vinden in het gedicht ‘Broer’ van Hugo Claus, het laatste gedicht van het evenement dat via een nauwelijks bewegend hoofd wordt gevisualiseerd in het Arentshuis, het sluitstuk van ‘Een kleine ritselende revolutie’. De meest geïnspireerde hekkensluiter is echter ‘the last poet’. Elke dag om 17 uur - het moment waarop de musea sluiten – lijnt een dichter vanop de Belforttoren de Grote Markt uit in een magisch vierkant. Je kunt je de vraag stellen: is er een binding tussen poëzie en beeldende kunst? Graast de ene discipline de andere voor in een historische context? In beide disciplines worden reeksen poëtica’s gepresenteerd. Toen Dirk Snauwaert, curator beeldende kunst en directeur van het Brusselse Wiels, een essay van Edouard Glissant, een dichter-filosoof afkomstig uit Martinique, naar ons toeschoof dat als titel had ‘Une introduction à une poétique du divers’ was ik even verblijd als verrast. Ik dacht al enkele maanden aan die ritselende poëtica’s die zich gedurende 150 jaar Nederlandstalige poëzie laten beluisteren. Puur toeval, intuïtie? Poëtica’s van beeldende kunstenaars en van poëten hou je uit elkaar.
Parallellismen kun je je via tussenschotten wel eens permitteren. Je kunt beide disciplines onder eenzelfde dak situeren maar niet in eenzelfde kamer. Toch hebben twee disciplines binnen een verstilde wijk iets dwingends. Er ontstaan kieren, openingen tussen die afgebakende disciplines. Muren noch ommuurde tuinen kunnen onze zintuigen neutraliseren. Beide disciplines zijn slechts schijnbaar geïsoleerd. We komen meer dan we vermoeden terecht in het domein van de magie waar het verschil tussen woord en beeld zo subtiel is dat het laatste spoor scepsis wegvalt. Gwy Mandelinck Artistiek adviseur ‘Poëzie in dubbeltijd’
1 Gabriel Kuri, Concrete pie, 2009 in de
tentoonstelling Art Visuel – ‘Idiolect’ Visual Arts in het O.-L.-V. ter Potterie – Hospitaalmuseum 2 De geboortekamer van Guido Gezelle in
het Bruggemuseum – Gezelle
21
museumbulletin > jeroen bosch in het hospitaalmuseum
jeroen bosch in het hospitaalmuseum Het voormalige Sint-Janshospitaal biedt overeenkomstig zijn eeuwenoude traditie van 'hospitalitas', onderdak aan een wat ongewone gast: Jeroen Bosch. Sinds enkele maanden wordt er Het Laatste Oordeel getoond, samen met de Jobtriptiek uit de omgeving van Bosch. Het Laatste Oordeel is een onconventionele voorstelling van het einde der tijden. De Jobtriptiek toont drie heiligen die het geloof in God niet verliezen ondanks alle duivelse verleidingen. Beide panelen uit het Groeningemuseum blijven in het Hospitaalmuseum tot de tentoonstelling 'Van Eyck tot Dürer' in 2011 de deuren sluit. Bosch' leven, de authenticiteit en de interpretatie van zijn oeuvre roepen al eeuwenlang vragen op*. De cruciale vraag of zijn artistiek vocabularium vorm kreeg in het atelier van zijn vader of ook elders, blijft onbeantwoord. We zijn maar van enkele biografische feiten zeker omdat ze met documenten worden gestaafd. Van de werken die daarin worden vernoemd bleven er geen bewaard. Van de werken die wel bewaard bleven is er niet één gedateerd. Ze zijn wel gesigneerd maar de signatuur en dus het auteurschap zijn problematisch: zijn oeuvre werd namelijk postuum 'aangevuld' door navolgers die wilden profiteren van de Boschhype. Dan zijn er nog de kopieën, imitaties en vervalsingen waardoor sommige wetenschappers liever de term 'Bosch-groep'* hanteren. Via dendrochronologie, infraroodreflectografie en stijlonderzoek werkt de wetenschap verder
1
aan de identificatie van het eigen oeuvre van de meester.
geziene originaliteit, zijn ongebreidelde fan-
*zie voor de authenticiteitsproblematiek en de inter-
Zijn werk wordt vaak als onbegrijpelijk en on-
tasie en zijn eigenzinnigheid in de uitbeelding
pretatie van het oeuvre van Bosch o.a. ‘De ‘geheimtaal’
behaaglijk ervaren. Men zoekt verklaringen in
van gekende thema's. Door bij voorkeur op de
van Jheronimus Bosch. Een interpretatie van zijn werk’ ,
vergezochte theorieën (Bosch de naaktloper!)
onhebbelijke kantjes van de mens te focussen
Jeanne van Waadenoijen, Hilversum 2007.
waarvoor elk bewijs ontbreekt. Bosch was ge-
profileert hij zich als een scherpzinnige en ge-
‘Jheronimus Bosch. Alle schilderijen en tekeningen’
lovig en neigde zelfs naar religieus legalisme:
nadeloze observator.
Museum Boymans van Beuningen, Rotterdam 2001.
geen barmhartige maar een strenge God. In een
Het Hospitaalmuseum bewijst hem met genoe-
recente studie* worden zijn werken beschouwd
gen gastvrijheid!
als een exponent van de christelijke moraal die in de Bijbel wortelt. De mens kan voor zijn zie-
Mieke Parez adjunct-conservator van het Hospitaalmuseum
lenheil maar beter het goede doen en het kwade laten. Bosch zelf was eerder pessimistisch over de menselijke natuur, zie de talrijke zondaars en het handvol deugdzame mensen in het Laatste Oordeel. Bosch blijft een uniek fenomeen door zijn nooit
22
1 Jeroen Bosch (° ca 1450 -†1516)
Het Laatste Oordeel, rond 1500, inv. 0000.GRO 0208.I Bruikleen collectie Groeningemuseum Tijdelijk opgesteld in het Memling in Sint-Jan - Hospitaalmuseum
beste museumvriend(in), Zoals aangekondigd in het vorige nummer had op 26 januari, ter gelegenheid van onze nieuwjaarsreceptie, de schenking plaats van een aquarel van de Brugse architect Theo Raison. Voor de talrijk opgekomen leden en in aanwezigheid van enkele afstammelingen van de bouwmeester, schetste achterkleinzoon Paul Saelens een boeiend beeld van de carrière van de in Brugge aangespoelde ‘Franschman’ (Raison werd in Rijsel geboren). Zelfstudie bracht de ambachtsman tot het niveau van architect. De heer Saelens lichtte ook de context toe waarin de betreffende aquarel is ontstaan. Het betreft een project tot restauratie van de oude Sint-Pieterskapel (vandaag beter bekend als het Keerske) in de Philipstockstraat. In een gedrukte, Franstalige studie verdedigt Raison zijn project bij bisschop Waffelaert. Zoals op de ingekleurde tekening zichtbaar is, is hij van plan alle huizen rond het oude gebedshuis te supprimeren ‘pour conserver l’allure générale de la chapelle’. Voor de hoofdingang zou een ruim plein komen afgeboord met linden. We schrijven november 1918. De architect stelt voor de kapel toe te wijden aan de ‘verdedigers van het vaderland’. In de in veldsteen heropgebouwde crypte zou een grafmonument komen met daarop in verguld koper het liggende beeld van een Belgisch soldaat ‘telles les tombes gothiques du 15e siècle’. Aan de wanden zouden platen komen met
1 Theo Raison, project tot restauratie
van de oude Sint-Pieterskapel, waterverfschilderij. 2 Trotse afstammelingen van Theo
Raison bij de aan Musea Brugge geschonken aquarel. 3 Tijdens het museumontbijt vertelt Directeur Manfred Sellink aan de beschermende leden over de plannen van Musea Brugge voor de eerstvolgende vijf jaren. Foto’s: Rudy de Nolf
de namen van de gesneuvelden. Het hele plan gaat echter niet door want de Stad houdt de dure onteigeningsprocedure van de omliggende huizen niet voor haalbaar. Uiteindelijk opteert men voor het oude Kartuizerinnengebedshuis als militaire memoriekapel. Adjunct-directeur Hubert De Witte benadrukte in zijn dankwoord onder meer het documentaire belang van het werk. Misschien krijgt het een plaats toebedeeld in een komende tentoonstelling naar aanleiding van de 100ste verjaardag van het begin van WO I. Enkele dagen later ontvingen we in de Vriendenzaal een veertigtal beschermende leden voor een museumontbijt. Directeur Manfred Sellink gaf hun een overzicht van het ambitieuze programma dat de musea voor de komende vijf jaar in petto hebben.
2
De Raad van Bestuur
1
3
23
Colofon Museumbulletin is een driemaandelijks tijdschrift van Musea Brugge, uitgegeven door vzw Vrienden van de Stedelijke Musea Brugge Verantwoordelijke uitgever: Bertil van Outryve d’Ydewalle, p/a Dijver 12, 8000 Brugge Coördinatie en eindredactie: Sibylla Goegebuer & Willy Le Loup Redactie: Till-Holger Borchert, Rudy De Nolf, Sibylla Goegebuer, Aleid Hemerijck, Willy Le Loup, Manfred Sellink, Gwijde Steel, Hubert De Witte, Geert Souvereyns museumbulletin.redactie@brugge.be Foto’s: Talal Abdullah, Rudy De Nolf, KIKIRPA Brussel, Dirk Michiels, Stedelijke Fotografische Dienst Brugge, Stedelijke Openbare Bibliotheek Brugge, Nathalie Van Bastelaere, Anne-Sophie Van Eupen, Tim Vets Opmaak: Agates, Brugge Druk: De Windroos, Beernem
Musea Brugge Dijver 12, 8000 Brugge T 050 44 87 43 F 050 44 87 78 www.museabrugge.be musea@brugge.be
BIJZONDERE BEGUNSTIGERS: