Museum
bulletin
4
jules de bruycker zeldzaam glaswerk uit brugge renĂŠ de pauw ocmw-collectie van scatille-bave publicatie meesterwerk
driemaandelijks tijdschrift afgiftekantoor
8000
- 33ste jaargang okt-dec 2013 1 - 2de afdeling P408620
brugge
Voorwoord directie
3
Jules De Bruycker
4
Zeldzaam glaswerk uit Brugge
10
RenĂŠ De Pauw
14
OCMW-collectie 16 Van Scatille-Bave
18
Publicatie Meesterwerk
20
Vrienden van de Musea
23
Vanaf 21 december 2013 tot 29 juni 2014 brengt het Gruuthusemuseum een nieuwe collectiepresentatie. We brengen een verhaal van materialen dat ons langs verschillende ambachten leidt en een bijzondere kijk geeft op de rijke collectie.
ReliĂŤf van de Brugse muntslagers, Gruuthusemuseum Foto: cel Stadsfotografen, Stad Brugge
museumbulletin > directie
beste museumvriend, beste lezer, Dit laatste nummer van 2013 sluit de 33ste
de lat hoog (en hoger) te blijven leggen. Dat is
ruimschoots vertegenwoordigd. Wellicht een
jaargang van ons museumbulletin af. Het is
onze ambitie voor 2014 en de volgende jaren.
mooi en toepasselijk geschenk voor de eindejaarsperiode.
opmerkelijk dat een museumtijdschrift zo lang en onafgebroken - inderdaad, zonder onderbre-
Wat ook niet is veranderd in de afgelopen de-
kingen! - verschijnt. Er zijn in de loop der tijd
cennia is de breedte en veelzijdigheid van alle
Nu 2013 ten einde loopt, wens ik u en allen die
natuurlijk de nodige veranderingen geweest:
activiteiten van Musea Brugge. Het nummer dat
u dierbaar zijn een nieuw jaar in voorspoed en
vormgeving, een wisseling van tweemaande-
voor u ligt, lijkt me daar wederom een mooi be-
gezondheid. Dat het evenzeer een jaar moge
lijks naar driemaandelijks, een gestage groei in
wijs van aandacht voor de meest uiteenlopende
zijn waarin u regelmatig geprikkeld en geën-
volume en lengte van bijdragen, het verdwijnen
projecten, tentoonstellingen en collecties. U
thousiasmeerd wordt om een bezoek te bren-
van de activiteitenkalender uit het bulletin, het
komt meer te weten over de Gentse graficus
gen aan een van onze locaties. Mocht u nog
introduceren van themanummers, een jaarlijks
Jules De Bruycker, die in een boeiende tentoon-
geen vriend zijn van Musea Brugge, aarzel dan
extra nummer rond een specifieke tentoonstel-
stelling in het Arentshuis geconfronteerd wordt
niet om dat alsnog te worden en uw vrienden
ling en zo verder. Maar in essentie is er weinig
met het werk van Frank Brangwyn. Maar u leest
daar ook warm voor te maken. Het is de beste
veranderd aan het uitstekende en vooruitstre-
ook over zeldzaam glaswerk uit de 16de tot en
manier om op de hoogte te blijven van alles wat
vend initiatief dat de museumdirectie en de
met de 18de eeuw in onze verzamelingen, over
wij doen en talloze bijzondere activiteiten te
Vrienden in 1980 namen om door middel van
een grafsteen die na meer dan eeuw terugkeert
kunnen bijwonen.
een stipt verschijnend tijdschrift de vele mu-
naar de plaats waar deze ooit voor gemaakt
seumvrienden en andere geïnteresseerden op
was, over wat de Brugse schilder René De Pauw
de hoogte te houden van alles wat er gebeurt
met voetbal te maken heeft, en over een kleine
in de Brugse musea. Juist in een jaar dat nu
presentatie die vanaf dit najaar is samengesteld
eens geen jubileum is, is het goed eens stil te
in samenwerking met het Hôpital Notre-Dame
staan bij die continuïteit en even te denken aan
à la Rose in Lessines - een te weinig gekend
de vele betrokkenen - bestuur en vrijwilligers
historisch hospitaal en zusterinstelling van het
van de Vrienden, directie, staf en medewerkers
Sint-Janshospitaal. Graag vraag ik ook aan-
van Musea Brugge - die al die jaren met liefde,
dacht voor het prachtige en in alle opzichten
inzet en zorg dit museumbulletin mogelijk heb-
monumentale boek - u leest er meer over in dit
ben gemaakt. Uit de nodige reacties leiden wij,
nummer - dat Till-Holger Borchert geschreven
in alle onbescheidenheid, af dat het bulletin
heeft over een selecte groep van meesterwer-
gewaardeerd wordt, zowel in inhoud als vorm.
ken uit Vlaanderen gemaakt in de 15de tot en
Voor ons een stimulans om verder te werken en
met de 17de eeuw. Brugge is in die selectie
Manfred Sellink
3
museumbulletin > jules de bruycker te gast bij frank brangwyn
jules de bruycker te gast bij frank brangwyn De najaarstentoonstelling in het Arentshuis stelt het grafisch oeuvre van de Gentse kunstenaar Jules De Bruycker centraal. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij in contact gekomen met Frank Brangwyn die hem met raad en daad heeft bijgestaan. De Bruycker kende en waardeerde het werk van Brangwyn en liet zich meermaals door zijn etsen inspireren. De voor deze expositie geselecteerde werken komen allemaal uit de collectie van het MSK Gent. Ze worden geconfronteerd met enkele representatieve kunstwerken van Frank Brangwyn uit de Brugse museumcollectie. Door LAURENCE VAN KERKHOVEN
jules de bruycker versus frank brangwyn
1 Jules De Bruycker, Illustratie voor
En ville morte, 1905 © MSK Gent 2 Jules De Bruycker, De Rolweg te
Brugge, 1907 © MSK Gent
4
Drie jaar nadat Frank Brangwyn in Brugge het levenslicht zag, werd Jules De Bruycker in Gent geboren op 29 maart 1870. Beide jongens groeiden op in een kunstminnend gezin. Franks vader was werkzaam als architect, kerkdecorateur en textielontwerper, terwijl de vader van Jules het beroep uitoefende van behanger-stoffeerder. De twee kinderen hadden een natuurlijke aanleg en vaardigheid in het tekenen. Reeds op tienjarige leeftijd werd de kleine Jules door zijn ouders naar de Gentse academie gestuurd. Door het plotse overlijden van zijn vader in 1884 was hij echter genoodzaakt om de familiezaak samen met zijn ooms voort te zetten. Toch slaagde hij er in om zijn baan als behangershulpje te blijven combineren met zijn studies aan de academie. Samen met Gustave en Léon De Smet verzorgde hij als jonge twintiger de interieurs van verschillende burgersa-
lons, cafés en restaurants. Pas op zijn dertigste stapte hij uit het familiebedrijf en koos hij resoluut voor een full-time kunstenaarsloopbaan. In tegenstelling tot Jules De Bruycker heeft Frank Brangwyn – die in 1874 met zijn ouders teruggekeerd was naar Engeland – geen kunstonderwijs gevolgd. Wél werd hij op 15-jarige leeftijd tewerk gesteld in het atelier van William Morris. Na twee jaar besloot hij er echter de brui aan te geven en op zoek te gaan naar avontuur, vrijheid en zijn eigen artistieke identiteit. Hij was juist 18 geworden toen hij voor het eerst een schilderij exposeerde in de zomertentoonstelling van de Royal Academy in Londen.
beginjaren als zelfstandig kunstenaar Zowel Brangwyn als De Bruycker leefden aanvankelijk in bittere armoede. Deze ervaringen zouden een blijvende stempel drukken op hun thematiek: een groot deel van hun onderwerpen
2
1 zochten ze immers in de sociaal minst bedeelde milieus van de maatschappij. In 1902 huurde Jules De Bruycker voor een paar frank een atelier in het bouwvallige klooster van de Geschoeide Karmelieten in het Patershol. Deze volkse wijk grenzend aan het Gravensteen inspireerde hem tot het maken van talrijke tekeningen en aquarellen die voor weinig geld verkocht werden. Gesteund door Jean Delvin en Emile Claus nam Jules De Bruycker in 1902 voor het eerst deel aan het driejaarlijkse salon van Gent. Twee van zijn aquarellen werden er toen tentoongesteld
naast werk van James Ensor en Frank Brangwyn. Op 35-jarige leeftijd maakte De Bruycker enkele tekeningen ter illustratie van ‘En ville morte’, een door het Gentse straatbeeld geïnspireerde roman van zijn vriend Franz Hellens. Drie van deze tekeningen met een beklemmend karakter zijn in de Brugse presentatie opgenomen; ze worden geconfronteerd met enkele expressieve houtsneden die Frank Brangwyn gemaakt had voor de dichtbundel ‘Les villes tentaculaires’ van Emile Verhaeren. Diep onder de indruk van de etsen van zijn stadsgenoot Albert Baertsoen in het Museum voor Schone Kunsten, ontdekte Jules De Bruycker pas in 1906 zijn ware roeping: de etskunst. Een vijftiental werken uit de jaren 1906-1907 getuigen van zijn alert observatievermogen. Als chroniqueur van zijn tijd schetste hij op vaak groteske wijze het volkse leven op straat, in de engelenbak van het theater, in de wacht-
zaal derde klasse van het Gentse Zuidstation, en vooral op de markten. Sommige van deze vroege etsen werden door hem bijgewerkt met aquatint en vernis mou. Niet alleen de stad Gent was heel sterk aanwezig in het oeuvre van Jules De Bruycker. Af en toe werkte hij ook in Brugge, waar hij – in tegenstelling tot bijvoorbeeld Albert Baertsoen – weinig aandacht besteedde aan de romantische reien. In zijn ets ‘De Rolweg te Brugge’ ironiseerde hij het toenmalige succes van kunstenaars als Baertsoen die er op uit waren schilderachtige hoekjes van de stad weer te geven zonder enige ontroering voor al de ellende die er heerste. In de jaren dat De Bruycker zijn eerste etsen realiseerde, was Brangwyns reputatie als prentkunstenaar reeds erkend in binnen- en buitenland. Zijn werk behaalde hoge prijzen en werd regelmatig becommentarieerd in de internationale pers. Tussen 1905 en 1909 reisde hij ook
5
museumbulletin > jules de bruycker te gast bij frank brangwyn
1
6
1 Jules De Bruycker, Rond het Gravensteen, 1913
© MSK Gent 2 Jules De Bruycker, Weer klept de dood over ’t Vlaanderen-
land, 1916 © MSK Gent
2
vaak naar België. Zowel in Brugge als in Veurne gaf hij in die periode trouwens regelmatig zomercursussen aan zijn studenten.
naar een grotere monumentaliteit De Bruycker raakte al snel geïnteresseerd in Brangwyns werk: hij werd geboeid door zijn krachtige lijnvoering, sterke licht-donker contrasten en het grote formaat van zijn etsen waarin de architectuur een grote rol toebedeeld kreeg. Tussen 1912-1914 realiseerde de Gentenaar enkele van zijn bekendste etsen op groot formaat met een duidelijke invloed van Brangwyn. In ‘Het huis van Jan Palfijn’, ‘Rond het Gravensteen’ en ‘Het plaatsen van de draak op het Belfort van Gent’ kregen de gebouwen monumentale proporties, waardoor de menselijke figuren nietig leken. Dit fenomeen werd nog versterkt door het hevig contrast van licht en schaduw. Toen deze etsen in 1914 naar Venetië gestuurd werden in het kader van de kunstbiënnale, kenden ze er een buitengewoon succes.
de oorlogsjaren in londen Begin september 1914 vertrok Jules De Bruycker met zoveel mogelijk verkoopbaar werk naar Engeland. Bij het begin van zijn verblijf in Londen moet hij toch enige aanpassingsmoeilijkheden gekend hebben. Het duurde ook even voor hij een geschikt atelier vond in hetzelfde huis waar vroeger James McNeill Whistler nog gewerkt had. De Engelse kunstenaar Walter Richard Sickert – die onder meer gespecialiseerd was in het etsen van theaterscènes – werkte toen in één van de andere studio’s van het gebouw. Doordat Sickert hem enkele kleinere zuurbaden leende en hem aan graveernaalden hielp, kon De Bruycker vanaf ca. 1915 opnieuw aan de slag gaan. Vooral 1916 was voor de uitgeweken kunstenaar een bijzonder vruchtbaar jaar. Eind augustus had Brangwyn hem een groot zuurbad ter beschikking gesteld. Dit betekende de start van een hele reeks etsen op groot formaat waarin hij de oorlogsellende en de zinloze gruwel van
vernieling en mensenslachting treffend wist uit te beelden. ‘Weer klept de dood over ’t Vlaanderenland’ was de eerste grote oorlogsprent uit deze reeks. Uit een brief blijkt dat Brangwyn dit werk met een dramatiserend clair-obscur enorm bewonderde. Toen hij de eerste proeven van deze prent zag, raadde hij hem aan beter papier te gebruiken en zijn eigen drukker, Frederick Goulding, aan te spreken. Na verloop van tijd raakte De Bruycker gefascineerd door de grootsheid en het jachtige leven van Londen, de machtige bruggen over de Thames en de ontelbare monumenten. Stilaan kreeg zijn werk een nieuwe onverwachte wending. Onder invloed van Whistlers prenten die hij in de musea kon bewonderen, schonk hij meer en meer aandacht aan impressionistische elementen. Zijn Londense stadsgezichten, zoals bijv. ‘Piccadilly Circus’ op een regenachtige dag, vertonen in hun subtiele toonovergangen een zekere vluchtigheid. Jules De Bruycker realiseerde dit werk vanuit een raam op de eerste verdieping van het legendarische waren-
7
museumbulletin > jules de bruycker te gast bij frank brangwyn
voor Jules De Bruycker in zijn geboortestad verliep eerder moeizaam. Aanvankelijk deelde hij een atelier met de Gentse kunstenares Cécile Cauterman. Beiden hadden in hun werken aandacht voor het volkse, het versletene en het armoedige. Ze waren steeds op zoek naar marginale, door het leven getekende types die ze in hun atelier lieten poseren. In die jaren raakte De Bruycker gefascineerd door een oude bedelaar, Jacobus Alyn, die hij van alle kanten bestudeerde. Vooral het aangezicht en de handen kregen de meeste aandacht, in tegenstelling tot het lichaam dat slechts met enkele lijnen geschetst werd. Opvallend is ook dat De Bruycker zijn figuur tegen een neutrale achtergrond plaatste, waardoor het wit van het blad hier een grotere rol speelde. Jacobus Alyn wordt in de tentoonstelling geconfronteerd met een bijzonder expressief portret van ‘Old Franklin’, een landloper die als klusjesman werkte en regelmatig voor Brangwyn poseerde. Tussen 1922 en 1924 liet De Bruycker zijn etsmateriaal aan de kant liggen. In september 1924 volgde hij Théophile Lybaert op als leraar etsen en kopergravure aan het Nationaal Hoger Instituut van Antwerpen. Het jaar nadien verbleef hij een tijdlang in Parijs. Aangespoord door zijn vriend Frans Masereel, zal hij zich de volgende jaren toeleggen op een reeks architecturale studies van vooral bruggen en kathedralen. Deze werken met een bijzondere aandacht voor de monumentaliteit van de gebouwen, vormen het eindpunt van de tentoonstelling in het Arentshuis.
1 huis ‘Swan and Edgar’ dat het plein toen domineerde. Doordat hij het tafereel rechtstreeks op de metalen plaat getekend heeft, zonder voorafgaand ontwerp, werd de prent in spiegelbeeld gedrukt. Op 30 januari 1919 huwde Jules De Bruycker – die toen bijna 50 jaar oud was – in de Londense voorstad Richmond met de 24 jaar jongere Raphaëlle de Leyn, dochter van een Gentse bouw-
8
ondernemer, die samen met Léon De Smet en zijn echtgenote in 1914 naar Engeland gevlucht was. Op 24 april 1919 keerde Raphaëlle met haar kersverse echtgenoot terug naar België, waar ze op 13 mei van datzelfde jaar een dochter Andrea ter wereld zou brengen.
het na-oorlogse werk De zoektocht naar een geschikte werkplaats
1 Jules De Bruycker, Piccadilly Circus,
1916 © MSK Gent 2 Jules De Bruycker, De bedelaar
Jacobus Alyn, 1921 © MSK Gent
2
museumbulletin > zeldzaam glaswerk van de 16de tot de 18de eeuw in het museum onze-lieve-vrouw-ter-potterie
zeldzaam glaswerk van de 16de tot de 18de eeuw in het museum onze-lieve-vrouw-ter-potterie In het Museum Onze-Lieve-Vrouw-ter-Potterie is een rijk en veelzijdig kunstpatrimonium aanwezig, dat door de bezoekers met enige verwondering voor het onbekende erg wordt gewaardeerd. In dit oud hospitaal werden zieken verzorgd en kregen pelgrims voor een bepaalde tijd onderdak. Meerdere kunstwerken waren reeds het onderwerp van kunsthistorische opzoekingen en publicaties. Deze bijdrage laat u beter kennismaken met het zeldzaam gebruiks- en sierglas uit de collecties, chronologisch gesitueerd vanaf de 16de tot en met de 18de eeuw. Door Stéphane Vandenberghe
1 Beker met maskarons, tweede helft
16de- eerste helft 17de eeuw, Museum Onze-Lieve-Vrouw-terPotterie 2 Blauw- groene “ringelbeker”, 17de
eeuw, Museum Onze-Lieve-Vrouwter-Potterie
Buiten de stadsmuren aan de Potterierei 78- 79 bevindt zich het meer dan zevenhonderd jaar oude hospitaal van Onze-Lieve-Vrouwter-Potterie. Pelgrims hadden er aanvankelijk onderdak en bejaarden werden er vanaf de 15de eeuw verzorgd. Tot op vandaag is de functie van bejaardenhuis behouden gebleven. Het gebouwencomplex bestaat uit een kloosterpand met ziekenzaal, de kerk met doksaal van Jakob Cockx uit 1645 en de kapel waar het “mirakuleuze” beeld van Onze-Lieve-Vrouw– ter-Potterie staat. Het geheel werd terecht in 1991 als monument beschermd. De veelzijdige kunstwerken die in deze gebouwen permanent bewaard bleven zijn minder goed of helemaal niet gekend bij het binnen- en buitenlands bezoekerspubliek omwille van zijn ligging buiten het stadscentrum. Niettemin herbergt het Museum Onze-Lieve-Vrouw-ter-Potterie talrijke uitzonderlijke en zeldzame kunstwerken uit verschillende kunstdisciplines, en dit in een bijna ongewijzigde context. Er hangen schilderijen, die onder meer toegeschreven kunnen worden aan de 15de-eeuwse Meester van de Ursulalegende, de Brugse meesters Pieter Claeissens en Pieter Pourbus
10
van de 16de eeuw en Jacob Van Oost en Lodewijk De Deyster van de 17de eeuw. In de grote zaal en de kleinere vertrekken wordt uitzonderlijk meubilair tentoongesteld uit de gotische, renaissance- en barokperiode. Uniek in zijn genre is een zeldzame, lange en gedateerde schragentafel uit 1424. Bovendien worden er overvloedig koffertjes, kisten, een Antwerps “kabinetje”, opbergkasten en zitmeubels permanent tentoongesteld. Niet minder interessant is de omvangrijke collectie kerkelijk zilver, die chronologisch te situeren is vanaf de laatgotische periode tot de 19de eeuw. Vermeldenswaard is het monumentaal 18de-eeuws altaarkruis dat een ereplaats kreeg in de opstelling. In de kerk en de kapel treft de bezoeker vele fraaie wandtapijten aan, alle van Brugse makelij en soms voorzien van de typische stadsmerken. Het museum beschikt verder nog over oude Brugse getijdenboekjes, archivalia en zegelmatrijzen. Uniek in zijn genre is bovendien de grote, uiterst zeldzame schotel in 15de-eeuwse Spaans-Moors beschilderde majolica met goudluster, vervaardigd in Manises nabij Valencia. Het Gruuthusemuseum beschikt hoofdzakelijk over een grote collectie gebruiksglas uit de 18de
1
2
en de 19de eeuw. In het Museum 0nze- LieveVrouw-ter-Potterie worden slechts vijf zeldzame voorwerpen in glaswerk getoond, waarvan sommige uniek zijn in hun genre. Omwille van de zeldzaamheid is het weinig waarschijnlijk dat deze drinkbekers zich aanvankelijk in een oud hospitaal en bejaardenhuis bevonden. Een dunwandige beker op gekerfde standring met licht uitkragende rand, waarop resten van verguldsel aanwezig zijn, is te situeren in de tweede helft van de 16de of de eerste helft van de 17de eeuw. In het midden van de wand zijn twee horizontale gekerfde banden aangebracht, waartussen drie vergulde maskarons met leeuwenmaskers en kleine blauwe noppen voorkomen. Dergelijke glazen komen meer en meer aan het licht bij archeologisch onderzoek in België en Nederland. Drinkbekers van deze
vorm werden ook in zgn. “ijsglas” of in filigraan- techniek “façon de Venise” vervaardigd. Aanvankelijk werden deze glazen aan ateliers in Antwerpen of Henegouwen toegeschreven. De kans is echter groot dat men deze types ook in Noord-Nederland vervaardigde. Soms werden de bekers achteraf met bladornamenten, spreuken of een jaartal gegraveerd. Uitzonderlijk voor België is een puntgave blauwgroene trechtervormige ringbeker op hoge basis met uitgetrokken glasbandversiering. Van dit type zijn in Nederland slechts enkele, al dan niet gaaf bewaarde exemplaren, bekend. De wand is versierd met twee brede horizontale banden, waartussen schuine glazen lijnen lopen. Onder de rand bevinden zich twee fijne horizontale glasdraden, waaraan drie ringetjes bevestigd zijn. Dergelijke “ringelbekers” ont-
stonden aanvankelijk tijdens de 16de eeuw in Venetië, maar werden eveneens in Frankrijk, de Nederlanden en Duitsland gedurende de 17de eeuw vervaardigd. Bij zgn. “drinkspelen” liet diegene die als eerste zijn glas had leeggedronken de beker rinkelen. Enige analoge voorbeelden worden bewaard in de collectie van het Gemeentemuseum van Den Haag. Deze bekers werden in kleurloos, bruin, groen en blauw glas vervaardigd. Eveneens een topstuk en grote zeldzaamheid in zijn genre is een gaaf bewaarde “dobbelbeker”, waarvan de deels vergulde zilveren voetwelving van Brugse makelij is. Tussen de baluster van de stam en de doorzichtige glazen kom is een opengewerkte sfeer aanwezig, waarin een losse dobbelsteen aanwezig is. Op de verticale verbindingselementen van deze
11
museumbulletin > zeldzaam glaswerk van de 16de tot de 18de eeuw in het museum onze-lieve-vrouw-ter-potterie
wereldbol is duidelijk de “ambachtelijke keursteek” merkbaar, zoals bij de keuring werd voorgeschreven. De ingesnoerde basis is versierd met een hangende bladfries, waarboven vruchtentrossen aangebracht zijn. Dit voorbeeld van profaan edelsmeedwerk is onderaan de voetring voorzien van de Brugse zilvermerken. Het gaat, zoals officieel opgelegd werd, om de gekroonde leeuwenkop, de gekroonde gotische “b” en de jaarletter “b” (1655-56). Bovendien zijn de meestermerken GB of BG in het zilver aangebracht, die vermoedelijk verwijzen naar de edelsmid Bernaert Geeraerts. In een testament van Jacob de Heere (1546-1602), eertijds
1
12
kanunnik van Sint-Donaas, werd in het jaar 1593 eveneens een glazen beker met zilveren voet met daarin een teerling vermeld. Dergelijke “dobbelbekers” komen zowel in de Zuidelijke als in de Noordelijke Nederlanden voor vanaf het einde van de 16de eeuw tot in de eerste helft van de 17de eeuw, vaak voorzien van een gegraveerd Nederlands of Latijns opschrift. De dobbelglazen werden in gezelschap gebruikt bij een drinkspel. Eén persoon schudde het glas met de daarin bewaarde dobbelsteen. Achteraf moesten er zoveel glazen wijn gedronken worden als het aantal ogen dat bovenaan de teerling te zien was. Daarna was het de beurt aan
een andere persoon. Tot de grote zeldzaamheden van deze verzameling behoort een zogenaamde “fopglas met haan” uit de 17de of 18de eeuw. De gehavende beker op ringvoet is vermoedelijk van Duitse of Boheemse makelij en vervaardigd in doorzichtig en wit glas. Er zijn slechts enige fopglazen op hoge basis bekend in het museum Mayer vanden Bergh te Antwerpen en het Gemeentemuseum van Den Haag. Omwille van de aanwezigheid van een verticaal buisje, waardoor een ander rond buisje schuift met daarop een haan, is het onmogelijk via de rand van het glas
2
te drinken. Om die reden kan er uit de beker uitsluitend via de bek van het dier gedronken worden. De benaming van dergelijke drinkglazen - ook wel schertsglazen genoemd - is daarom juist gekozen. De kans op morsen was groot met een grote hilariteit tot gevolg. Het jongste glas uit deze vijfdelige collectie is waarschijnlijk te plaatsen in het midden van de 18de eeuw. Omwille van een barst ter hoogte van de balustervormige stam werd het glas achteraf verstevigd met behulp van vier zilveren bladsnoeren. Deze drinkbeker met brede cilindrische kelk en een balustervormige stam,
steunt op een brede, licht verhoogde basis met florale versiering. Op dit glas, dat van Engelse of Nederlandse makelij is, werd een versiering en opschrift in Nederlandse radgravure aangebracht. Deze tekening is aangebracht door het glas tegen snel roterende radertjes te drukken, die met de voet in beweging werden gebracht. Op de kelk worden een kustlandschap, een gebouwtje of versterkt kasteel, een kraan en enige houten tonnen voorgesteld. Op het water bevinden zich onder een stralende zon twee driemasters, een klein bootje en onder de rand staat het opschrift “S LANTS WELVAREN”. Meerdere glazen werden in die periode gegraveerd met
teksten en afbeeldingen die verwijzen naar de drukke negotie, de koopvaardij en de oprichting van de VOC of Verenigde Oost-Indische Compagnie. De schepen zijn soms zo gedetailleerd op het glas weergegeven dat de Oost-Indiëvaarder nauwkeurig geïdentificeerd kan worden. In de Noordelijke Nederlanden werd waarschijnlijk vaak gedronken op het “welvaren” en de goede afloop van handelsbetrekkingen naar soms ver afgelegen andere landen.
1 Dobbelbeker met teerling en zilveren basis, Brugge, vermoe-
delijk Bernaert Geeraerts, 1655-56, Museum Onze-LieveVrouw-ter-Potterie 2 Zgn. Fopglas met haan, vermoedelijk Duitsland of Bohemen,
17de of 18de eeuw, Museum Onze-Lieve-Vrouw-ter-Potterie 3 Drinkbeker met radgravure en Nederlands opschrift, Engeland
of Nederland (fabricatie), midden 18de eeuw, Museum OnzeLieve-Vrouw-ter-Potterie
Bibliografie H. Maertens, Onze Lieve Vrouw van de Potterie, Brugge, 1937 Trois millénaires d’art verrier à travers les collections publiques et privées de Belgique, Liège, Musée Curtius, 1958 D. Marechal, Meesterwerken van de Brugse edelsmeedkunst. Catalogus, Brugge, Memlingmuseum & Brangwynmuseum, 7/7 – 10/10/1993, Brugge, 1993 H. E. Henkes, Glas zonder glans. Glass without gloss, Rotterdam, 1994 (Rotterdam Papers 9. A contribution to medieval and post- medieval archaeology) R. Roedema, “Zeven eeuwen glaswerk in Alkmaar. Drinken en klinken”, in: Vormen uit Vuur, 186/187, 2004/1-2, p. 48- 70 E. Baumgartner, Glas des Mittelalters und der Renaissance. Die Sammlung Karl Amendt, Düsseldorf, 2005 J. Pijzel-Dommisse & T.M. Eliëns, Glinsterend glas. 1500 jaar Europese glaskunst. De collectie van het Gemeentemuseum Den Haag, Zwolle/ Den Haag, 2009
13
museumbulletin > voetbal, een verhaal van heldenverering en zelfspot.
voetbal, een verhaal van heldenverering en zelfspot grafisch werk en schilderij van rené de pauw in het volkskundemuseum Door kristel van audenaeren
wie was rené de pauw? een korte biografische schets Op 13-jarige leeftijd komt René De Pauw (Pittem 1887 – Brussel 1946) in de Katelijnestraat te Brugge wonen. Op 25-jarige leeftijd, in 1912, start hij met een opleiding tot kunstschilder aan de Academie voor Schone Kunsten in Brugge. De Stedelijke Academie wordt dan geleid door Flori Van Acker. Na de Eerste Wereldoorlog trekt De Pauw naar Brussel om daar te werken en te wonen. Vanaf 1920 exposeert hij regelmatig. In 1938 verhuist hij naar de kust. In Heist-aan-Zee blijft hij wonen tot in 1943. De Tweede Wereldoorlog dwingt hem terug naar Brussel. Daar sterft hij in 1946 op 58-jarige leeftijd. De Pauw schildert bloemstukken, portretten en landschappen, maar daarnaast is hij ook illustrator van boeken én maakt hij karikaturen. Een aantal van zijn schilderijen, zoals de vrouw met de zwarte kat en een portret van Louis Saeys (Cercle Brugge) zijn in de collecties van Musea Brugge opgenomen. Daarnaast zijn er ook verschillende karikaturen verworven. Zo is er een reeks spotprenten van de Eerste Wereldoorlog die dankzij een aankoop van de Vrienden van de Musea compleet gemaakt werd in 2010. In zijn spotprenten neemt hij geregeld figuren uit zijn eigen levensloop op de korrel, zoals de eerder genoemde kunstenaar en directeur Flori Van Acker of andere collega-kunstenaars zoals Achiel Van Sassenbrouck en Louis Reckelbus. Naast deze kleinere werken maakt René De
14
Pauw enkele welbekende monumentale wandschilderingen in situ. De opdracht voor het station van Brugge kreeg hij in 1939 van de Directie der Spoorwegen. De Pauw is een goede vriend van Albert Dyserinck (1872-1931), voorzitter van Club Brugge en agent van de Gistfabriek (N.G.S.F.) die door een tragisch verkeersongeluk om het leven komt. Dyserinck vertrouwt René De Pauw tal van opdrachten toe. De opdrachten variëren, zo maakt De Pauw menukaarten voor de diners die Dyserinck organiseert. Hoogstwaarschijnlijk geeft Dyserinck ook opdracht voor het maken van spelersportretten, zoals het portret van Hector ‘Torten’ Goetinck. Voetbal blijft René De Pauw duidelijk fascineren, ook na het overlijden van zijn vriend. In 1942 illustreert René De Pauw het boekje ‘Voetbalanecdoten’ van de bekende voetballer en coach Hector ‘Torten’ Goetinck (1886-1943). Goetinck en De Pauw wonen dan beide in Heist-aan-Zee.
zelfspot: voetbalspotprent ‘le soviet du f.c.b.’ Deze prent afkomstig uit de nalatenschap van Albert Dyserinck wordt in 1986 door de Stedelijke Musea aangekocht. Ongetwijfeld heeft Dyserinck zelf opdracht gegeven voor deze karikatuur. Op de tekening zien we het bestuur van Football Club Brugeois en toenmalig sterspeler Charles Cambier afgebeeld. Deze ludieke prent toont F.C.B. op een van de eerste hoogtepunten na de Eerste Wereldoorlog. Op zondag 21 maart 1920
verslaat F.C.B. Racing Mechelen (Union) en wordt Belgisch kampioen na een echt triomfjaar. Van links naar rechts zien we respectievelijk stervoetballer Charles Cambier, ondervoozitter Achilles Grand’Alton, de mascotte van de ploeg Yolande Hubrecht, bestuurslid Joseph Hoste, voorzitter Albert Dyserinck en uiterst rechts bestuurslid Félix Spousta. Charles Cambier was een van de grootste spelers van zijn tijd. Hij was niet alleen sterspeler bij F.C.B., maar ook de spil in het nationale elftal, dat mede dankzij zijn optreden in 1906 de bijnaam ‘de Rode Duivels’ kreeg. Het was na de wedstrijd Nederland-België waar Nederland met 5-0 verloor dat de leider van de Nederlandse ploeg achteraf uitriep: ‘Dat zijn geen voetballers, dat zijn Rode Duivels’. René De Pauw beeldt Cambier hier af alsof hij een kopstoot gaat verkopen. Hij is in het blauwzwart gehuld, de kleuren van de Club (toen en nu). Dat de gezondheidsnormen toen anders waren dan nu blijkt duidelijk uit de sigaret met het pijpje in de mond van Cambier en het jeneverglaasje in zijn hand. Nog een bewijs staat aan de voeten van de voetballer: ‘Caisse de secours privée de Charles Cambier’. Sigaretten en alcohol maakten van hem een goede voetballer, zoveel is duidelijk. Nog meer wijn op de achtergrond: ‘Tonneau de secours du F.C.B’. Een enorme noodvoorraad aan drank dus. Op de muur uiterst rechts hangt trouwens het reglement van het bestuur van F.C.B. Er is maar één artikel: ‘A chaque réunion, au moins un membre doit rester ‘nuchter’. Il sera désigné par le sort’, daaronder de echte handtekening van voorzitter
1 Dyserinck. Op de prent zien we ondervoorzitter Achilles Grand’Alton discussiëren met bestuurslid Jospeh Hoste. Eén van beiden is mogelijk de geheelonthouder van dienst. Of ze over voetbal of over de Champagne Heidsieck Monopole praten die Hoste in zijn hand heeft, is niet duidelijk. Dyserinck is trouwens de officiële vertegenwoordiger van deze champagne. Op de tafel staat ook een karaf met een glas en daarnaast een zandloper. De zandloper geeft mogelijk de tijd weer die mag gespendeerd worden aan het gesprek tussen de beide bestuursleden. Voorzitter Dyserinck, gezeten op een troonachtige zetel, kijkt genoegzaam glimlachend toe. De mascotte van de ploeg, het jonge meisje Yolande Hubrecht loopt met een grijnslachje door de kamer, een witte lelie in haar hand. Bestuurslid Félix Spousta draagt de voor hem typische hoed. Hij is gekleed als bokser en de neergeslagen scheidsrechter Edgard van Boxtaele ligt knock-
2
out aan zijn voeten. Het bestuur van F.C.B. wordt vergeleken met de opperste Sovjet, oorspronkelijk de raad van arbeiders en soldaten die de Russische republiek stichtten in 1917. Later wordt de Sovjet het (machtige) bestuur van de U.S.S.R. René De Pauw hield wel van deze terminologie. Zo is er ook een prent van hem bekend in privé-bezit waar hij het Brugse College van Burgemeester en Schepenen aanduidt als ‘Le Soviet de la place du Bourg’.
heldenverering: portret van cercle-voetballer louis saeys Van een ander orde is het portret van Louis Saeys. Louis Saeys is de vooroorlogse sterspeler van Cercle Brugge. Louis maakte maar liefst 103 goals voor de ploeg en droeg het groen en zwart gedurende 305 matchen. Hij speelde alleen voor Cercle Brugge en voor de nationale ploeg. Voor de Eerste Wereldoorlog was Saeys een absolute topschutter. In 1914 wordt hij coach van Cercle op 26-jarige leeftijd. De Duitse inval maakt een einde aan dit alles. Op 14 oktober 1914 wordt ook Brugge ingenomen. België is een bezet land. De Belgische voetbalcompetitie ligt stil en dit voor wel 5 seizoenen. Pas na 4 lange jaren en miljoenen oorlogsslachtoffers wordt op 11 november 1918 om 11u ’s morgens de overgave van het Duitse leger getekend. Het portret van Louis Saeys is dan ook zeer markant. De dan 30-jarige voetballer wordt afgebeeld in de traditionele Cercle-kleuren groen en zwart. Louis staat leunend aan de rand van het voetbalveld,
de bruine leren bal ligt nog op het veld. Zijn vest draagt hij nonchalant onder de arm. Het is een ontspannen portret, een momentopname na een geslaagde training of na een succesvolle match. Het portret is meer dan louter een voetballersportret, wat trouwens een zeldzaamheid mag genoemd worden. Het kondigt ook eindelijk een nieuw voetbalseizoen aan. Louis Saeys treedt terug aan als coach én speler bij Cercle Brugge. Hij zal echter nooit meer zijn vooroorlogse succes als topschutter kunnen evenaren.
schilderij bij club brugge van hector ‘torten’ goetinck van rené de pauw Tijdens de contacten met Club Brugge in de aanloop naar de tentoonstelling Snapshot 7 werd een ander voetballersportret van René De Pauw gesignaleerd. Het schilderij stelt Hector ‘Torten’ Goetinck voor, gekleed in het blauw en zwart. Musea Brugge onderzoekt samen met Club Brugge hoe ze dit schilderij beter kunnen ontsluiten voor een groter publiek.
1 Uitsnede van René De Pauw, Le
Soviet du F.C.B., 1920. 2 René De Pauw, Portret van voetbal-
ler Louis Saeys (Cercle Brugge), 1918
15
museumbulletin > ocmw-collecties te gast, editie 3 notre-dame à la rose, lessines
ocmw-collecties te gast, editie 3 notre-dame à la rose, lessines Vlaanderen telt verschillende kunstcollecties die eigendom zijn van het OCMW. Het Brugse Sint-Janshospitaal is echter het enige museum dat OCMW-collecties beheert en ontsluit en dat bovendien op landelijk niveau is erkend. Vanaf 30 oktober 2013 tot 2 februari 2014 is het Henegouwse hospitaalmuseum Notre-Dame à la Rose uit Lessines te gast met twee bijzondere bruiklenen. Door Sibylla Goegebuer
1 Notre-Dame à la Rose, Lessines
Foto: Francis Vauban 2 Trepanatieset Klein-Glitschka, Gent,
midden 19e eeuw, Collectie NotreDame à la Rose, Lessines Foto: Francis Vauban De firma Klein-Glitschka levert onder meer chirurgische instrumenten aan de Universiteit Gent, aan het Bureau van weldadigheid (latere OCMW) en aan de burgerlijke en militaire hospitalen van het Belgische leger. 3 Heister L. et Ulhoorn H., Heelkundige
onderwijzingen, waar in alles wat ter heling en genezing der uiterlyke gebreken behoort, benevens de maniere van verbinden, gevonden word, zynde te gelyk met een goed getal werktuigen, tot de heelkonst dienende, voorzien, 1776, Amsterdam, Isaac Buyn. Collectie Notre-Dame à la Rose, Lessines Foto: Francis Vauban
maatschappelijk platform Sinds 2009 bouwt het Sint-Janshospitaal, in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, een netwerk uit van beheerders van OCMW-collecties in Vlaanderen in museaal verband. Het Sint-Janshospitaal stuurt dit netwerk aan en fungeert als expertisecentrum. Het is evident dat het museum verantwoordelijkheid opneemt ter verdediging van de belangen van dit cultureel erfgoed dat ononderbroken een tijdsspanne van eeuwen overbrugt. Een van de aspecten van deze functie is het ontwikkelen van initiatieven om de OCMW-collecties onder de aandacht van het publiek te brengen. Tot op heden werden de volgende initiatieven verwezenlijkt: sinds 2011 de jaarlijkse tentoonstelling “OCMW-collecties te gast” en in 2012 de Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen-publicatie “OCMW-collecties. Waardevol erfgoed van eeuwen zorgverlening.” Vanaf 2013 wordt de realisatie van een web-
site voorbereid. Verscheidene OCMW-partners ondersteunen het project dat de zeer diverse kunstcollecties van de instellingen onder één noemer zal voorstellen. Het Sint-Janshospitaal neemt als initiatiefnemer de coördinatierol op zich. Iedere OCMW-partner van de expertisegroep stelt de eigen werking en kunstwerken, die de betreffende instelling beheert, voor.
eyecatchers Er zijn projecten die het verleden koesteren. De gelegenheidstentoonstelling “OCMW-collecties te gast” doet dit niet. Het Sint-Janshospitaal schrijft ook actuele geschiedenis en knippert onbevangen naar de toekomst. De OCMWverzamelingen, zeer verscheiden qua kwantiteit en kwaliteit en vaak niet bij het publiek bekend, ademen de geschiedenis van zieken- en zielzorg in Vlaanderen. Ze dragen een universele betekenis. Het Sint-Janshospitaal ziet de museale functie ruim. Het museum fungeert
4 Instrumenten uit de trepanatieset
Klein-Glitschka, Gent, midden 19de eeuw. Collectie Notre-Dame à la Rose, Lessines Foto : Francis Vauban 1
16
ook als maatschappelijk platform dat ononderbroken de aandacht wil vragen voor het allesomvattend belang van het zorgverhaal. OCMW-collecties geven het verhaal een gezicht. Het Sint-Janshospitaal durft toekomstdenken. Vanaf 30 oktober 2013 tot 2 februari 2014 is NotreDame à la Rose uit Lessines de eregast. Het Henegouwse museum is een van de samenwerkingspartners en het enige niet-Vlaamse lid van de expertisegroep. Na het Sint-Janshospitaal Damme (2011) en het Maagdenhuismuseum Antwerpen (2012) stelt deze hospitaalsite, sinds 1993 erkend als “Buitengewoon Erfgoed van Wallonië”, twee museumobjecten tentoon die volledig thuishoren in de nieuwe medische ruimte van het Brugse Sint-Janshospitaal. De trepanatieset Klein-Glitschka, midden 19de eeuw en de publicatie Heelkundige onderwijzingen, waar in alles wat ter heling en genezing der uiterlyke gebreken behoort, benevens de maniere van verbinden, gevonden word, zynde te gelyk met een goed getal werktuigen, tot de heelkonst dienende, voorzien, van Heister L. et Ulhoorn H. uit 1776, spelen tijdelijk een hoofdrol in de opstelling. Het is de bedoeling om het museumpubliek aan de hand van eyecatchers af en toe te verleiden tot een langer oponthoud in de medische proefopstelling. De twee collectiestukken eisen terecht hun plaats op vlakbij de 17de-eeuwse schedeltrepaan met boor, beenkrabber en perforator van de Universiteit Gent, de 19deeeuwse trepanatieset en draadzaag van Gigli van het Sint-Janshospitaal en het eind 17de-eeuwse portret van Franciscus Toomkins. Op dit schilderij staat de geneesheer-deken van het Brugse chirurgijnsgilde voor een tafel waarop een schedel en trepanatieboor liggen.
2
3
Trepaneren is de ingreep waarbij een opening wordt gemaakt in de schedel om toegang te krijgen tot de schedelinhoud. Tot in 1885 durft niemand de schedelinhoud zelf aan te raken. Trepaneren gebeurt dus uitsluitend om naar binnen geslagen stukken van de schedel uit te lichten. Vanaf 1885 opereert men aan de hersenen en worden grotere trepanatieopeningen nodig. De moderne neurochirurgie ontwikkelt zich. Het maken van een opening in de schedel gebeurt met specifieke instrumenten. 4
17
museumbulletin > de grafsteen ‘van scatille-bave’
de grafsteen ‘van scatille-bave’ In de middeleeuwen was het een voorrecht voor de geestelijkheid en de adel (en later de hoge burgerij) om begraven te worden in een kerk. Een kapittel- of een abdijkerk genoot nog meer de voorkeur omwille van de aanwezigheid van een religieuze gemeenschap die dagelijks voor de overledene kon bidden. Matheus van Scatille en Barbara Bave kozen voor de kerk van de benedictijnenabdij van Sint-Andries. Na een verblijf van bijna 150 jaar in het Steenmuseum keerde de grafsteen op 13 mei 2013 terug naar zijn oorspronkelijke stek. Door BENOIT KERVYN
1 Tekening van het grafmonument van
Matheus van Scatille en Barbara Bave Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Fonds F.V. Goethals, hs. 1210 2 Grafmonument van Matheus van
Scatille en Barbara Bave Sint-Andries, kerk van Sint-Andreas en Sint-Anna Foto: cel Fotografie Stad Brugge (2013)
18
In 1796 werd ook deze abdij door de Franse overheid opgeheven. De abdijtoren maakt thans deel uit van de 19de-eeuwse parochiekerk van Sint-Andries. Bij verbouwingswerken in de kerk (1863) werd hun grafsteen onder de vloer gevonden en op 11 februari 1869, volgens een akkoord tussen het kerkbestuur en het Oudheidkundig Museum van Brugge, ‘ten eenvoudige titel van lening’ overgebracht naar wat later het Gruuthusemuseum zou worden. Daardoor ontsnapte het grafteken aan de brand die de kerk kende op 10 augustus 1869. Verder stipuleert het document ‘…en ook om later den voornoemden steen in de kerk van St. Andries weder te brengen, in geval dat denzelven, vroeg of laet, door het kerkbestuer van St. Andries wederom geeischt wierde’. Die vraag kwam er inderdaad vanwege het kerkbestuur van Sint-Andries. Op 13 mei 2013 heeft Musea Brugge de grafsteen zoals afgesproken teruggebracht naar de parochiekerk.
De Doornikse kalksteen (208 x 150 x 18 cm) is de afdeksteen van een (thans verdwenen) bovengronds grafmonument. M.a.w. de steen lag nooit in de kerkvloer. Dergelijke mausolea waren een statussymbool en hadden tot doel het belang van die overleden familie nog meer in de kijker te plaatsen. Matheus van Scatille is blootshoofds en draagt, als ridder, een harnas met wapenrok waarop zijn wapen prijkt. Om zijn middel hangen zwaard en dolk, terwijl zijn voeten op een leeuw, teken van dapperheid, rusten. Zijn echtgenote, Barbara Bave, draagt een lang kleed met mantel en kijkt naar haar man. Om het hoofd een guimpe bekroond met een hoornkapsel waarover de kap van haar mantel. Haar voeten rusten op een hond met een halsband voorzien van belletjes en een been tussen de voorpoten. Tussen het echtpaar prijkt het wapenschild van Van Scatille getopt met een tornooihelm, helmkleed en met twee zwanenhalzen als helmteken.
2
Rondom de steen is een verdiept randschrift in gotisch lettertype aangebracht, onderbroken door vierpassen versierd met wapenschilden: linksboven Bave, rechtsboven Van Scatille (verdwenen), linksonder Schinkelaers, middenonder het gedeeld schild Van Scatille/Bave en rechtsonder van der Beurse (verdwenen). Het opschrift luidt: “Hier leghet mer, M(atheeus van Scatille / rudder die staerf) int jaer ons heeren M.C.C.C.C. en vichtiene den Eers(ten dag) h in Meye. Hier leghet vrauwe Baerbele mer Matheeus wyf van Scatille, seer Jan Baves dochter die staerf int jaer M.C.C.C.C.”. Opvallend is dat de tekst niet in de linkerbovenhoek maar boven de man begint, dus voorbij de helft van de steen. Ten tweede eindigt het grafschrift met ‘… jaer M.D.C.C.C.’ en volgt een blanco gelaten zone rechts en linksboven. De overlijdensdatum van Matheus is duidelijk nl. 1 mei 1415, bij Barbara staat er gewoon 1400 en dan niets. Mits de tekst ook boven de man begint is
het duidelijk dat hij als eerste stierf. De vermogende weduwe liet het monument uitvoeren en plaats werd vrij gehouden om in een latere fase haar sterfdatum aan te vullen, wat uiteindelijk nooit gebeurde. Barbara draagt een guimpe om het hoofd, dit is een halsdoek die door oude vrouwen (denken we aan de middeleeuwse afbeeldingen van de heilige Anna), nonnen en deugdzame vrouwen werden gedragen én door weduwen. Ook het hoornkapsel verwijst naar de jaren na 1415, denken we aan het portret gemaakt door Jan van Eyck van zijn echtgenote Margaretha (1439). Merkwaardig is dat de klassieke positie van man en vrouw op deze steen omgewisseld zijn. Dergelijke gevallen zijn gekend bij grafmonumenten wanneer de vrouw uit een hogere sociale positie komt dan de echtgenoot. Maar in ons geval kan niet gesproken worden van een ‘mésalliance’. Ondanks het feit dat de Baves heel hoog op de maatschappelijke ladder ge-
klommen waren, was Van Scatille naast raadslid van de stad (1407-1408) een ridder. Een hypothese is de (pronkzuchtige?) weduwe, die het monument had besteld, zichzelf de ereplaats wilde toekennen. Een handschrift bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel toont ons het hier besproken grafmonument. Uit een document gedateerd 13 februari 1673 is geweten dat het graf van Van Scatille-Bave ‘inde suytwesthoeck’ van de kerk gelegen was. Aan de hand van deze minieme gegevens werd besloten om de steen op diezelfde locatie terug te plaatsen en rekening te houden met het feit dat in de 15de eeuw de overledenen in de oost-west richting begraven werden: hun voeten naar het altaar, het oosten (de opstanding), en hun hoofd naar het westen gericht. Door de verhuis is het monument beter toegankelijk en krijgt de kerk bovendien een deel van haar patrimonium terug. Kortom een lovend en verantwoord initiatief.
19
museumbulletin > nieuwe publicatie over oude meesters
nieuwe publicatie over oude meesters Ach, u denkt waarschijnlijk, het zoveelste salontafelboek met mooie plaatjes en praatjes over de oude meesters... Toch is dit groot formaat kunstboek een echte must have voor iedere liefhebber. Waarom? We gingen bij de duivel zelf te biechten: bij Till Borchert, conservator van het Groeningemuseum, internationaal gerenommeerd kunsthistoricus en ... auteur van het boek. Door Rudy De Nolf
Waarom dit boek? T.B.: Schilderijen van oude meesters geven zelden hun geheimen bij de eerste oogopslag prijs. De precieze inhoud, de vele betekenislagen van een complex schilderij achterhalen, vergt lang en aandachtig kijken. Op die manier alleen kan men geleidelijk tot een dieper begrip van het werk komen. Het loont altijd de moeite de tijd te nemen de werken van oude meesters rustig te bekijken om hun onderwerp en symboliek, hun compositie en hun techniek te doorgronden.
Waarop hebt u de keuze van de werken gebaseerd? T.B.: Ik koos een veertigtal werken uit, van het Lam Gods van Hubert en Jan van Eyck over de schilderijen van Bosch en Bruegel tot de barokke taferelen van Peter Paul Rubens, Antoon van Dyck en Jacob Jordaens, allemaal hoofd-
20
1
2
werken van de Vlaamse schilderkunst. Aan de hand van spectaculaire, meestal speciaal voor deze uitgave vervaardigde detailopnamen wordt de lezer uitgenodigd om ze met aandachtige en nieuwsgierige blik te beschouwen.
zijn bedoeld om de lezer tot eigen inzichten te brengen. Ik had graag hedendaagse schilders laten getuigen over de actualiteit van onze oude meesters, maar dat zou dit toch al lijvige boek uit zijn band hebben doen barsten.
In welke zin zijn de begeleidende teksten complementair met het – inderdaad - verbluffende beeldmateriaal?
Ik heb zelden de werken, waarvan ik de meeste toch al in situ gezien heb, zo indringend kunnen bekijken. Maakt dit boek het museumbezoek dan niet overbodig?
T.B.: Van elke kunstenaar worden leven, werk en betekenis geschetst in een korte biografie. De gekozen werken worden eerst bondig voorgesteld, en vervolgens wordt dieper ingegaan op specifieke details. De beschrijvingen
2 Till-Holger Borchert
Foto: Rudy De Nolf
T.B.: Zelfs een overvloedig geĂŻllustreerde publicatie als deze kan de studie van de originele kunstwerken niet vervangen. Ik hoop dan ook dat dit boek een uitnodiging zal vormen om de werken zelf in de musea en kerken in Vlaanderen en Europa te gaan bewonderen.
1 Till-Holger Borchert
MEESTERWERK, Van Eyck tot Rubens in detail Uitgeverij Lannoo
Een boek om met de komende feestdagen in huis te halen. Om als geschenk te geven, of beter nog, om zelf van te genieten! Bon met exclusieve Vriendenkorting zat ingesloten in info@vsmb!
21
doe eens
een museum
cadeau
1 jaar lang bijzondere collecties, expo’s en meer met de Vriendenpas Verkooppunten
Centrale Museumshop (Arentshof) / Shop Groeningemuseum Shop Sint-Janshospitaal / Vriendenbalie Groeningemuseum / In&Uit Brugge
Liever à la carte dan à volonté?
Verras met een cadeaubon van de Centrale Museumshop (Arentshof)
22
beste museumvriend(in), Eindejaarscauserie, ‘Joe English, Brugs kunstschilder en frontsoldaat’ Op vrijdag 27 december om 14.30 uur sluiten we in de Vriendenzaal ons werkingsjaar af met een speciale lezing gevolgd door de traditionele eindejaarsdrink. Als onderwerp voor deze laatste causerie kozen we voor Joe English, Brugs kunstschilder (1882-1918). Hiermee leggen we de link naar ons programma in 2014 waarin de herdenking aan W.O. I ruim aan bod zal komen. Sprekers Piet De Baere en Co English laten ons kennis maken met Joe English doorheen zijn korte maar rijk gevulde loopbaan als kunstschilder, illustrator, humoristisch tekenaar, als ontwerper van vlaggen voor het goudborduuratelier English en van sluitzegels voor de soldaten tijdens W.O. I. We krijgen ook een blik op zijn familie, zijn opleiding in Brugge en Antwerpen,
zijn deelname aan prijskampen en feestvieringen, zijn sociaal netwerk via brieven en foto’s. In 1911 huwde hij met Elisa Goedemé, Antwerpse pianiste en zangeres. Wij leren Joe beter kennen als geboren Bruggeling en als frontsoldaat in Veurne die na W.O. I als IJzersymbool werd gewaardeerd, maar die voor alles kunstschilder wilde zijn. We hopen u talrijk op deze eindejaarscauserie te mogen ontmoeten. De Raad van Bestuur
Joe English, 'De aanbidding van het Kind', 1910, 120 cm x 150 cm, Groeningemuseum (c) Lukas - Art in Flanders vzw, Foto Cel Fotografie Brugge
23
Colofon
BIJZONDERE BEGUNSTIGERS
Museumbulletin is een driemaandelijks tijdschrift van Musea Brugge, uitgegeven door vzw Vrienden van de Stedelijke Musea Brugge Verantwoordelijke uitgever: Bertil van Outryve d’Ydewalle, p/a Dijver 12, 8000 Brugge Coördinatie: Sibylla Goegebuer Eindredactie: Aleid Hemeryck en Geert Souvereyns Redactie: Till-Holger Borchert, Rudy De Nolf, Hubert De Witte, Sibylla Goegebuer, Aleid Hemeryck, Willy Le Loup, Manfred Sellink, Geert Souvereyns museumbulletin.redactie@brugge.be Opmaak: Agates, Brugge Druk: De Windroos, Beernem
BESCHERMENDE LEDEN VAN DE VRIENDEN VAN DE MUSEA BRUGGE IN 2013
Musea Brugge Dijver 12, 8000 Brugge T 050 44 87 43 F 050 44 87 78 www.museabrugge.be musea@brugge.be
bvba Bekking-Blitz, Amersfoort – NL nv Bonte & Sioen, Brugge dhr. Coens, MBZ Zeebrugge mevr. Coppieters, Loppem nv Chronos Brugge, Sint-Michiels dhr. & mevr. Crombez, Sint-Andries dhr. & mevr. De Limburg Stirum, Brussel galeries De Maere, Brussel dhr. & mevr. De Weerdt, Brugge dhr. & mevr. Denys, Blankenberge dhr. & mevr. Depre, Beernem Europacollege, Brugge dhr. & mevr.Galle, Sint-Andries dhr. Gheeraert, EG Consultancy, Brugge dhr. Glas, Overijse dhr. & mevr. Hanssens, Oostende dhr. & mevr. Hendrickx, Sint-Michiels dhr. & mevr. Jacques, Oostkamp dhr. & mevr. Klemke, Brugge drukkerij Lannoo, Tielt dhr. & mevr. Lemahieu, Sint-Andries dhr. & mevr. Loupo, Oostende bvba Maertens - Fotografie, Sint-Andries
dhr. & mevr. Maselis, Roeselare dhr. & mevr. Provost-Vandewalle, Sint-Andries mevr. Roose, Lichtervelde dhr. & mevr. Schilz, Varsenare dhr. & mevr. Serruys, Brugge zusters Sint-Trudoabdij, Sint-Kruis nv Soliver, Rumbeke mevr. Stevens, Assebroek dhr. & mevr. Tailleu, Oostende not. & mevr. Thomas, Brugge nv Transeurope, Brugge nv Universal Express, Lissewege dhr. & mevr. Van Acker, Sint-Michiels dhr. & mevr. Van Den Heuvel, Knokke dhr. & mevr. Van Tieghem, Brugge drukkerij Vandamme-Beke, Assebroek collection Vanmoerkerke, Oostende dhr. & mevr. Verborgh, Oostende dhr. & mevr. Vermandel, Oostende dhr. & mevr. Vlemincx, Oostende dhr. & mevr. Vyncke, Sint-Andries drukkerij De Windroos, Beernem