Museum
bulletin
2
een nieuwe kinsoen voor het groeningemuseum van palmzondag tot pinksteren verkondig de blijde boodschap het bowet-getijdenboek
driemaandelijks tijdschrift afgiftekantoor
8000
- 34ste jaargang apr-jun 2014 1 - 2de afdeling P408620
brugge
Voorwoord directie
3
Een nieuwe Kinsoen voor het Groeningemuseum
4
Van palmzondag tot pinksteren
8
Verkondig de blijde boodschap
12
Het Bowet-getijdeboek
16
Voor u gelezen
22
Snapshot 9: Kantje boord In de 9de editie van Snapshot verenigt fotograaf Karin Borghouts verschillende aspecten van de rijke kanttraditie. De foto’s in de binnentuin van het Volkskundemuseum focussen vooral op kant, dat wordt gedragen op het lichaam. Zij tonen ook hoe kant wordt weergegeven in een museum, op een schilderij, in een tijdschrift‌
Detail uit: Jean-Bernard Duvivier, Portret van de familie de Villiers, 1790 Groeningemuseum Brugge (foto Karin Borghouts)
In de tentoonstellingszaal op het eerste verdiep laten vier organisaties zien dat de Brugse kanttraditie nog steeds voortleeft, in heel diverse vormen: het Kantcentrum, de Kantclub Ver-Assebroek, Kant-Act en de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten. Volkskundemuseum, van 5 april tot 19 oktober 2014
museumbulletin > directie
beste museumvriend, beste lezer,
De Brugse musea luiden zondag 29 juni de zomer in met een dag vol verrassende en feestelijke activiteiten. Wij hebben deze dag gekozen omdat verschillende bijzondere momenten samenvallen: het laatste weekend dat het Gruuthusemuseum open is alvorens de sluiting voor de laatste fase van de restauratie en een grondige herinrichting, de presentatie van een tijdelijke installatie van de Parijse kunstenaar Christian Boltanski op de zolders van het SintJanshospitaal en het sluitstuk van een week waarin beeldend kunstenaar Peter Jacquemyn met kettingzagen een ten dode opgeschreven perelaar in de tuin van het Groeningemuseum bewerkt tot een sculptuur. Vier musea staan centraal: het Groeningemuseum, het Arentshuis, het Gruuthusemuseum en Sint-Janshospitaal. Daarbij betrekken we de prachtige aanpalende publieke ruimtes die wij beheren, de tuinen van het Groeningedomein, het Arentshof, de binnenkoer van het Paleis van Gruuthuse en de site rondom het Sint-Janshospitaal. Rondom deze binnen- en buitenlocaties is een gevarieerd, zomers aanbod uitgewerkt met rondleidingen, muziek, een ambachtsmarkt, dichters, toneelspelers en animatie van allerlei soort. In nauwe samenwerking met onze vaste partner Brugge Plus wordt het Hof van Arents
een levendige ontmoetingsplek waar de karavaan van Uitwijken neerstrijkt met onder meer een terras en allerlei muzikale intermezzo’s. Met kunstencentrum De Werf - vanouds een partner waarmee we intensief samenwerken is dan weer het programma rondom musicusbeeldend kunstenaar Peter Jacquemyn uitgewerkt en zal er een mooi voorproefje gegeven worden van het tweejaarlijkse festival Jazz Brugge dat begin oktober plaatsvindt ondermeer op de zolders van het Sint-Janshospitaal. In het Gruuthusemuseum wordt u uitgenodigd mee te denken over de toekomst van het museum. De examens en eindejaarstoetsen van (klein)kinderen, neven en nichten zijn gedaan, de vakantieperiode is nog net niet begonnen dus het ideale moment om met gezin of met vrienden af te zakken naar het historisch centrum van Brugge. Wij zien u graag komen. In dit bulletin als vanouds een staalkaart van het veelzijdige aanbod van Musea Brugge. Uiteraard vraag ik in het bijzonder aandacht voor de verwerving van een prachtig portret van een moeder met twee kinderen van de hand van François-Joseph Kinsoen - een van oorsprong Brugse schilder die in de school van het neoclassicisme furore maakte in Parijs aan het begin van de 19de eeuw. Deze belangrijke aanwinst
was enkel mogelijk door een uiterst genereuze bijdrage van onze Vrienden - een geste die mooi aansluit op eerdere verwervingen die zij op het gebied van het neoclassicisme hebben gedaan. Het is verheugend dat de Vrienden - ondanks de explosief gestegen prijzen op de kunstmarkt in de afgelopen decennia - er steeds weer in slagen om middelen te vinden om aankopen te ondersteunen. In dat verband mag ook de aankoop van een belangrijk Brugs getijdenboek door de Koning Boudewijnstichting in de kijker gezet worden. Dankzij alertheid en bemoeienis van ‘onze’ Till-Holger Borchert is dit manuscript aangekocht en wordt het in langdurige bruikleen aan Brugse erfgoedinstellingen gegeven. Een voorbeeld dat navolging verdient... Als laatste wil ik nog vermelden dat tijdens het schrijven van dit voorwoord bekend werd dat het Groeningemuseum als een van drie Vlaamse musea door een vakjury genomineerd is voor de Museumprijs. Wanneer u dit leest zal de uitslag bekend zijn. Uiteraard zijn we blij met deze blijk van waardering. En allicht prikkelt het u om een of meerdere van onze musea deze zomer te bezoeken. Er is voldoende te beleven. Manfred Sellink
3
museumbulletin > een nieuwe kinsoen voor het groeningemuseum
een nieuwe kinsoen voor het groeningemuseum
De Vriendenvereniging van de Brugse musea heeft sinds haar oprichting in 1903 heel wat kunstwerken aan het stadsbestuur geschonken. Tot op vandaag wordt het kunstpatrimonium – mede dankzij de steun van de Vrienden – verrijkt. Zo is de neoclassicistische afdeling van het Groeningemuseum recent aangevuld met een prachtig schilderij van Kinsoen. Aangezien dit familieportret voor 2/3 van de totale prijs door de Vrienden is bekostigd, moest de Stad Brugge slechts 1/3 bijpassen. Door LAURENCE VAN KERKHOVEN
kinsoens laatste aanwinst In 2010 was Kinsoens Portret van een vrouw met haar twee kinderen één van de topstukken op de TEFAF-beurs in Maastricht. Het doek belandde uiteindelijk in een galerie in München die het aan de Vrienden verkocht. Jammer genoeg kon de voorgestelde familie tot nu toe niet geïdentificeerd worden. Het schilderij is onderaan gesigneerd met de verfranste naam van de kunstenaar, KINSON. Het werk is niet gedateerd, maar kan waarschijnlijk vereenzelvigd worden met één van de portretten die op het Parijse Salon van 1804 (l’an XII de la République française) tentoon-
4
gesteld waren. In de catalogus die toen werd uitgegeven, staat de volgende omschrijving die immers volledig overeenkomt met het zojuist aangekochte schilderij: ‘Le portrait d’une dame assise avec ses deux enfans [sic]’. Kinsoen was een graag geziene gast op de Salons in Parijs. In de pers werd hij bejubeld als één van de belangrijkste portretschilders. Al snel verkeerde hij in de kringen van de Europese ‘high society’ en kreeg hij de ene opdracht na de andere.
typisch empire portret Kinsoens familieportret is heel interessant omdat het op schitterende wijze de mode in
1 Franciscus Josephus
Kinsoen, Portret van een vrouw met haar twee kinderen, ca. 1804 Groeningemuseum Brugge
1
Napoleons tijd illustreert. Vrouwen droegen een empirekleed dat meestal wit, blauw of roze was en waarbij de hoge taille geaccentueerd werd door een ceintuur met strik of gesp. Fluwelen en zijden stoffen waren toen het meest gegeerd. Vaak werd de japon versierd met passementen of linten en borduursels. De moeder op Kinsoens schilderij draagt een prachtig fluwelen kleed met de karakteristieke hoge taille en pofmouwtjes. Haar donkerblauwe japon met een kort corsage is bezet met versieringen die geïnspireerd zijn op militaire uniformen. Kinsoen heeft deze brandebourgs van gouddraad en het
bijpassend geknoopt aanrijgkoordje met twee kwasten heel nauwkeurig geschilderd. Het dochtertje is geportretteerd in een modieuze witte zijden jurk die met een pelsen strook is afgewerkt. Haar opgestoken kapsel lijkt sterk op dit van de moeder: met een scheiding in het midden, een wrong achter op het hoofd en sierlijke pijpenkrullen langs de slapen. Haar broertje is ten voeten uit afgebeeld in een donkerkleurig kostuum met daaronder een wit hemd met een opstaand kraagje. Zijn haar is in een scheiding gekamd met een lok over zijn voorhoofd. De luxueuze rode kasjmieren sjaal op de fluwelen gestoffeerde canapé vervolledigt het empire
portret. Een gelijkaardige elegante groene zitbank met een gouden versierde rand en bijpassend kussen heeft Kinsoen in 1810 nogmaals weergegeven in het Portret van een dame met pelsen hoed dat in het Bowes Museum in Barnard Castle wordt bewaard. Ook het witte zijden kleed van deze dame, afgewerkt met een grijze pelsen strook, lijkt sterk op de japon van het meisje in het familieportret.
kinsoens carrière in vogelvlucht Vanaf 16-jarige leeftijd studeerde de Bruggeling Kinsoen bij kunstschilder Bernardus Fricx
5
museumbulletin > een nieuwe kinsoen voor het groeningemuseum
tot hofschilder van Louis-Antoine de Bourbon, hertog van Angoulème, uitgeroepen. Drie jaar later stelde Lodewijk XVIII hem aan tot ‘chevalier de l’ordre royale de la légion d’honneur’ en vanaf 1824 werd hij hofschilder van Karel X. Na de Julirevolutie in 1830 bleef hij in Parijs wonen en werken. Hij keerde echter regelmatig terug naar zijn geboorteland om zijn familie te bezoeken en zijn werken in de Gentse en Brusselse Salons tentoon te stellen. Toen hij in de zomer van 1839 naar Brugge gekomen was voor de prijsuitreiking van de academie, overleed hij ziek en erg verzwakt op 69-jarige leeftijd.
kinsoens schilderijen in stadsbezit
1
en Louis Frederik De Grave, ‘schilder in meubels en kladpotterie’. Terzelfder tijd volgde hij avondlessen aan de Brugse academie waar hij verschillende prijzen behaalde. Tussen 1791 en 1798 werkte hij als portretschilder voornamelijk in Brugge, Gent en Brussel. Hij schilderde toen o.a. enkele portretten van familieleden van de beroemde industrieel Lieven Bauwens die de spinmachine ‘Mule Jenny’ vanuit GrootBrittannië naar Vlaanderen binnensmokkelde. In 1799, bij het begin van het Consulaat, verhuisde Kinsoen naar Parijs. Twee jaar later trouwde hij met Augustine Le Prince, een
6
rijke Franse architectendochter die zelf ook kunstenares was. Door zijn stadsgenoot Suvée werd hij onmiddellijk geïntroduceerd in de kunstkringen van de Franse hoofdstad. In 1808 won hij een medaille voor enkele portretten die hij voor leden van de keizerlijke familie geschilderd had. Het jaar daarop werd hij hofschilder van de jongste broer van Napoleon, Jérôme Bonaparte, die hij naar Kassel volgde toen hij tot koning van Westfalen werd gepromoveerd. Na de val van Napoleon keerde hij in 1814 terug naar Parijs. Ondanks zijn nauwe verwantschap met de Bonapartes werd hij in 1817
Met de nieuwe aanwinst bezit het Groeningemuseum nu in totaal zeven schilderijen van de tot Fransman genaturaliseerde Bruggeling Kinsoen die samen een mooi overzicht geven van zijn carrière. Dankzij de Vrienden wordt in Brugge het tot nu toe vroegst bekende schilderij van Kinsoen bewaard, nl. een zeer realistisch Portret van Jeanne Thérèse Bauwens – van Peteghem, moeder van Lieven Bauwens. Het is een uniek voorbeeld van de eerste Vlaamse periode van de schilder, vooraleer hij vanaf 1799 naar Parijs trok. Het Portret van een vrouw met haar twee kinderen stamt uit de eerste Parijse jaren van Kinsoen. In 1804 – het jaar dat Napoleon zichzelf tot keizer kroonde – was het één van de pronkstukken op het Salon in Parijs. Het majestueuze Portret van graaf FrançoisJoseph de Viry dat in de inkomhal van het stadhuis is tentoongesteld, geeft een voorsmaakje van de staatsieportretten die Kinsoen met veel pracht en praal voor Jérôme Bonaparte zal schilderen. Het monumentale doek met de voorstelling van de Dood van de vrouw van Belisarius is een uniek werk dat voor het eerst getoond werd op het Parijse Salon van 1817 en naderhand door de kunstenaar aan de Brugse academie geschonken werd. Het is het enige historieschilderij dat van Kinsoen is overgebleven. De drie vrouwenportretten van Marie Joséphine Lafont-Porcher, juffrouw Kinsoen en Joséphine
Victoire Meslier-Duvey dateren alle uit de periode van Karel X (rond 1827-30) en zijn een mooi voorbeeld van de meer vleiende schildertrant waarmee Kinsoen zo’n succes kende. Wie Kinsoens oeuvre wil leren kennen, kan dit het best aan de hand van de collecties in het Groeningemuseum en in het Bowes Museum met het grootste aantal schilderijen van zijn hand in openbaar bezit.
selectieve bibliografie Bellier de la Chavignerie E. en Auvray L., Dictionnaire général des artistes de l’école française depuis l’origine des arts du dessin jusqu’à nos jours, Parijs, 1882, pp. 854-856 De Clerck D., Een late hulde aan François Joseph Kinsoen, in: Het Brugs Ommeland, 4/2009, pp. 203-212 Explication des ouvrages de peinture, sculpture, architecture et gravure des artistes vivans [sic], exposés au Musée Napoléon, [Paris], le 1er jour complémentaire an XII [1804] de la République française, Paris, 1804, p. 47 Guédron M., Suvée, Odevaere, Kinsoen et Ducq: quatre peintres brugeois à Paris au temps du néo-classicisme, in: Jaarboek 1995-96 Brugge Stedelijke Musea, 1997, pp. 247-250 Kerremans R. en Valcke S., Frans Jozef Kinsoen, in: Om en rond het neo-classicisme in België. 1770-1830, tent. cat. Gemeentemuseum van Elsene, Elsene, 1985-86, pp. 411-413 Marechal D., Van portrettisten en geportretteerden. Enkele negentiende-eeuwse schilderijen en miniaturen in Brugs stedelijk bezit, in: Jaarboek 1989-90 Brugge Stedelijke Musea, 1991, pp. 221-234 Meeuws M.-A., Bijdrage tot de studie van het oeuvre van Frans Jozef Kinsoen, Neo-Classicistisch portretschilder, licentiaatsverhandeling VUB Brussel, 1988 Wildenstein G., Table alphabétique des portraits peints, sculptés, dessinés et gravés exposés à Paris au Salon entre 1800 et 1823, in: Gazette des Beaux-Arts, 1963, pp. 9-60
2
1 Franciscus Josephus Kinsoen, Portret van Jeanne Thérèse Bauwens – van Peteghem,
1796 , Groeningemuseum Brugge 2 Franciscus Josephus Kinsoen, Portret van een dame met pelsen hoed, 1810
© The Bowes Museum, Barnard Castle
7
museumbulletin > van palmzondag tot pinksteren, passieprenten van johannes stradanus
van palmzondag tot pinksteren passieprenten van johannes stradanus (brugge 1523 - firenze 1605) ‘Passie’ is verbonden met ‘grote inzet’, ‘overgave’ en ‘hartstocht’. Niet iedereen zal dit woord nog associëren met religie. Evenwel is de passie of het lijden van Jezus een belangrijk element in het christelijk geloof en is dit thema geregeld afgebeeld in religieuze kunst. In 2012 verwierf het Groeningemuseum 36 bladen van de 41-delige prentenreeks PASSIO, MORS ET RESURRECTIO DN. NOSTRI IESU CHRISTI oftewel Passie, dood en wederopstanding van onze heer Jezus Christus ontworpen door de Bruggeling Jan van der Straet, beter bekend als Stradanus (1523-1605). Deze nieuwe aanwinst vormde de aanleiding tot de tentoonstelling Van Palmzondag tot Pinksteren. Passieprenten van Johannes Stradanus (1 maart – 15 juni 2014) waarin de meester, zijn Passie en de feest- en gedenkdagen rond Pasen centraal staan. Door EVELIEN DE WILDE
1 Johannes Stradanus (inv.), Het ver-
raad door Judas uit reeks: PASSIO, MORS ET RESURRECTIO DN. NOSTRI IESU CHRISTI, gravure, 1581/4 2 Johannes Stradanus (inv.), De
zweetdoek van Veronica uit reeks: PASSIO, MORS ET RESURRECTIO DN. NOSTRI IESU CHRISTI, gravure, 1581/4
8
stradanus en de prentkunst Wanneer Stradanus zijn artistieke opleiding in de Zuidelijke Nederlanden heeft voltooid, vertrekt hij naar Italië. Daar werkt hij vooral aan het hof van de Florentijnse hertog Cosimo de’ Medici (1590-1574), waar hij zich ontwikkelt tot een veelzijdig kunstenaar. Stradanus ontwerpt tapijten, werkt mee aan fresco’s en maakt schilderijen. Rond 1570 legt hij zich ook toe op ontwerpen voor prenten. Hoewel Stradanus het grootste deel van zijn carrière in
Italië doorbrengt, werkt hij voor de uitvoering van deze prentontwerpen nauw samen met prentmakers uit zijn thuisland. In de Nederlanden zijn op dat moment veel prentuitgevers actief. Door toedoen van de vermaarde Antwerpse uitgever Hiëronymus Cock (1518-1570) is een tapijtenreeks met jachtscènes naar ontwerp van Stradanus die Cosimo de’ Medici speciaal voor zijn Italiaanse villa laat weven al vlug in druk verkrijgbaar op de internationale markt. Na de verschijning van deze reeks neemt de prentproductie van Stradanus een grote vlucht.
1
2
9
museumbulletin > van palmzondag tot pinksteren, passieprenten van johannes stradanus
feest- en herdenkingsdagen rond pasen Door Virginie D’haene Op Palmzondag start de Goede Week, waarin Jezus wordt verraden en gekruisigd. Het is de dag waarop hij zijn intocht in Jeruzalem maakt. Het volk juicht hem toe met palmtakken – in de oudheid het symbool voor overwinning. De benaming 'Palmzondag' verwijst dus al naar Christus' overwinning op de dood. Op Witte Donderdag deelt Jezus tijdens zijn Laatste Avondmaal brood en wijn met zijn leerlingen. Hij spoort hen aan om dit te blijven doen om hem te herdenken, want het brood symboliseert zijn lichaam en het wijn zijn bloed. Tot op vandaag vormen deze twee handelingen, eucharistie genaamd, de essentie van een katholieke misviering. De benaming 'wit' verwijst naar de liturgische kleur van Pasen en heeft drie positieve connotaties: hoop op verlossing door het offer van Christus, blijvende verbondenheid door het instellen van de eucharistie, en toegewijde liefde en dienstbaarheid, gesymboliseerd door de voetwassing, die tijdens het Laatste Avondmaal plaatsvindt. Op Goede Vrijdag ondergaat
Toch neemt de kunstenaar nooit zelf de burijn ter hand; hij beperkt zich tot ontwerpen.
de passiereeks Terwijl de eerste prenten nog naar bestaande tapijten of schilderijen worden gemaakt, begint Stradanus gaandeweg speciaal voor de drukkunst te ontwerpen. De passieprenten zijn de eerste composities die de kunstenaar met deze intentie maakt. De reeks wordt tussen 1581 en 1584 uitgegeven door Philips Galle (1537-1612): een van oorsprong NoordNederlandse prentmaker die na Cocks overlijden met zijn drukkerij de ontstane leemte in de Antwerpse prentproductie opvult. Galle wordt een belangrijk contact van Stradanus en maakt samen met de kunstenaar vele prenten met zowel religieuze als wereldlijke onderwerpen.
10
Jezus de kwellingen van zijn lijdensweg en sterft hij uiteindelijk aan het kruis. De positieve benaming verwijst, net als in de ‘Goede week’, naar Jezus’ groothartige offer dat hij door zijn vrijwillige dood brengt: hij verlost hiermee de mens van de erfzonde die aan de mensheid kleeft sinds Adam en Eva zich lieten verleiden tot het kwaad – het eten van de appel in het Aards Paradijs. Stille Zaterdag is de dag tussen de dood van Jezus en zijn verrijzenis. Het is een etmaal van stilte en rouw. Deze dag symboliseert de noodzakelijke verwerkingstijd tussen de confrontatie met een hard lot en het opbrengen van nieuwe hoop, het geloven in een nieuw leven. Christus zou op dit moment zijn afgedaald naar het voorgeborchte of limbo (‘rand’ in Latijn) om er de zielen te bevrijden van de mensen die vóór de opstanding van Christus gestorven zijn. Op Pasen verrijst Christus uit zijn graf. Het woord komt van Pascha, het Aramese woord voor Pesach. Volgens de traditie spelen Jezus’ levensdagen zich af in de periode rond dit joodse herdenkingsfeest, waarop de verlossing van het Joodse volk uit de Egyptische slavernij ten tijde van Mozes wordt herdacht. Net als bij het joodse feest staat ook bij de christenen 'verlossing'
De vraag naar prenten is groot in de 16de eeuw en voor het gedrukte passieverhaal is veel belangstelling. Ondanks de vele religieuze geschillen in de periode rond de tachtigjarige oorlog is de Passie een algemeen aanvaard christelijk thema dat kan rekenen op een stabiele en grote afzetmarkt. De passiereeks van Stradanus sluit aan op een lange traditie van dit onderwerp in de prentkunst. Om een vernieuwende draai aan het genre te geven, componeert Stradanus een opmerkelijk uitgebreide passiereeks van uitgewerkte voorstellingen vol inventieve details. Hij baseert zich hiervoor op passages uit de vier evangeliën, apocriefe geschriften en de al bestaande beeldtraditie. In Stradanus’ stijl is de elegante vormentaal van zijn Italiaanse collega’s te herkennen maar ook het oog voor detail dat
centraal, maar dan in metafysische zin, namelijk de verlossing van de zonden. De term ‘Pasen’ refereert ook aan passio (Latijn), of paschein (Grieks), wat ‘lijden’ betekent. Pasen betekent dus zowel lijden als verlossing; het omvat de twee kernbegrippen van het christelijk geloof. Op Hemelvaartsdag neemt de herrezen Jezus definitief afscheid van zijn leerlingen, nadat hij in een periode van veertig dagen een paar keer aan hen verschenen was. Hij belooft hen de komst van de Heilige Geest om hen te helpen bij het verkondigen van het woord van God. De benaming ‘Pinksteren’ is afkomstig van pentèkostè, wat vijftig betekent in het Grieks. Vijftig dagen na Pasen daalt de Heilige Geest neer uit de hemel om de apostelen te helpen. In de Bijbel wordt gesproken over een windvlaag in het huis waar de apostelen en Maria verblijven. Een vlam verspreidt zich over de aanwezigen. Door de komst van de Heilige Geest zijn de apostelen gesterkt om het woord van God te verkondigen. Daarom wordt Pinksteren het ‘feest van de vurige tongen’ genoemd. Diezelfde dag nog laten drieduizend mensen zich dopen. Dit moment wordt traditioneel beschouwd als de geboorte van de kerk.
1 Johannes Stradanus (inv.), Christus
in het voorgeborchte uit reeks: PASSIO, MORS ET RESURRECTIO DN. NOSTRI IESU CHRISTI, gravure, 1581/4 2 Boëtius Bolswert, De gelovige wordt
aangespoord Christus’ voorbeeld te volgen, gravure uit publicatie: Antonius Sucquet, Den Wech des Eeuwich Levens (…), Antwerpen 1622
1
hij zich tijdens zijn opleiding in de Nederlanden eigen moet hebben gemaakt. Door zijn spel met licht- en donkereffecten en dynamische composities heeft de reeks een dramatisch effect.
kruisdragers
2
Op de titelpagina van de passiereeks van Stradanus wordt gesteld dat Jezus met zijn Passie een voorbeeld heeft gesteld, ‘(…) opdat gij zijn voetstappen zoudt volgen’ (vert. Dirk Sacré). Deze uitnodiging aan de beschouwer is nog nadrukkelijker aanwezig in een 17de-eeuws devotioneel boekje geschreven door de jezuïet Antonius Sucquet (1574-1626) dat wordt toegelicht in het tweede luik van de tentoonstelling. Sucquet probeert de lezer
ervan te overtuigen een vroom christelijk leven te leiden met een plaats in de hemel in het vooruitzicht. Het werkje werd uitgegeven in Antwerpen en bevat in totaal 32 illustraties gemaakt door de Fries Boëtius Bolswert (ca. 1580-1633). Op een van de gravures gaat Jezus met zijn kruis voorop. Hij sommeert de gelovigen hem te volgen. Vrome zielen nemen hun kruis. Figuren die de last niet kunnen dragen gaan richting het hellevuur linksachter in de voorstelling. De kruisdragende Christus wordt op de voorgrond vastgelegd door een gelovige. De schilderkunst wordt hier als equivalent voor de navolging door meditatie gebruikt, omdat zij, net als een vroom christen, nastreeft om haar voorbeeld te evenaren.
11
museumbulletin > verkondig de blijde boodschap. brugse zendelingen naar de vier windstreken
verkondig de blijde boodschap. brugse zendelingen naar de vier windstreken Binnentreden in het klooster of priester worden was tot vorige eeuw vaak een evidente keuze. Er zijn voorbeelden van Brugse families gekend waarbij meerdere tot zelfs alle kinderen voor de Kerk kozen. Brugge heeft dan ook een rijke missiegeschiedenis. Aangezien ook hier de continuïteit niet meer verzekerd is en de laatste getuigen steeds schaarser worden, is het ontsluiten en bewaren van dit materieel én immaterieel erfgoed voor het nageslacht van belang. De tentoonstelling brengt een kijk op de inzet van enkele Brugse kloostergemeenschappen die actief waren in de missies. Er is een diversiteit van inbreng (evangelisatie, onderwijs, medische zorg) en van een verspreiding naar regio’s. Door BENOIT KERVYN
1 Cornelis Schut, Franciscus Xaverius
doopt de Indiërs, 1648 Brugge, Jezuïeten
12
In 1517 verhief paus Adrianus VI de Brugse dominicaan Jan de Witte (1475-1540) tot eerste bisschop van Santiago de Cuba. Op het einde van zijn leven trok hij zich terug in zijn geboortestad waar hij een residentie liet optrekken aan de Garenmarkt, gekend als het Hof van Cuba. Een andere Bruggeling, die naar de pas ontdekte gebieden trok, was Jan Lucas (+ omstreeks 1625). Hij werd apostolische vicaris en bisschop van Lima (Peru). In de kapel Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie herinnert een fundatiesteen aan deze missionaris. Ook de jezuïeten speelden een grote rol in de wereldevangelisatie. Zij probeerden vanaf de 17de eeuw de Indianen in Zuid-Amerika te
beschermen tegen de wreedheden van sommige kolonisten door vaste nederzettingen of ‘reductiones’ op te richten. In één van die ‘reductiones’ was de Brugse jezuïetmissionaris Bartholomeus De Blende (Brugge 1675 – Paraguay 1715) actief en zal er de marteldood kennen. Zijn levensverhaal werd kort na zijn dood gepubliceerd en verspreid over heel Europa. Ook Guido Gezelle wijdde er een artikel aan in ‘Rond de Heerd’. De jezuïeten zullen echter vooral geassocieerd worden met de evangelisatie in het Verre Oosten. Daarnaast gaan hun interesse naar wiskunde, cartografie en astrologie. De periode tussen 1840 en 1960 zou ech-
1
ter de geschiedenis ingaan als dé grote eeuw van de missie-expansie. Dit ging gepaard met de koloniale ambities van de West-Europese grootmachten waarin ook België haar plaats eiste. Naast het zo veel mogelijk bekeren van de inheemse bevolking tot de Rooms-katholieke Kerk, was er eveneens een strijd in die overzeese gebieden tegenover protestantse en anglicaanse predikanten. Toch zouden onze paters en zusters een enorm en verdienstelijk werk leveren inzake onderwijs en ziekenzorg.
Zoals bewaarde foto’s en brieven getuigen, gebeurde dit vaak in onherbergzame gebieden en met heel precaire middelen. Missionering ging hand in hand met koloniseren en het vervangen van de oorspronkelijke volkscultuur door de West-Europese christelijke cultuur. West-Europa exporteerde niet enkel haar geloof, gebruiken, afgewerkte producten enz. maar ook haar architectuur, de neogotische stijl. De Scheutisten, zeer actief in Mongolië, bouwden er tientalen kerken, kloosters en
seminaries. De ‘Brugschen stijl’ van de Minnewaterkliniek stond model voor het seminarie van Xiwanzi (1902) terwijl de kerktoren van Balagai duidelijk geïnspireerd was door het Brugse belfort. Geleidelijk aanzag en aanvaarde de Kerk de lokale bevolking als evenwaardige medemensen. Een eerste stap was toen paus Benedictus XV in zijn encycliek Maximum Illud (1919) toeliet dat inheemse priesters tot bisschop werden aangesteld. Met de dekolonisatie en het verlangen naar onafhankelijkheid vanaf de jaren 1950 ging de beweging verder. Eén van de standpunten van het Concilie Vaticaan II (1962-1965) was dat naast de volkstaal voortaan specifieke elementen aan de autochtone cultuur, in de vieringen werden toegestaan. Missionering kostte geld. De inzamelingen gebeurden via offerblokken, speciale omhalingen, het jaarlijks missiefeest, de inzamelingen door missionarissen, de offerblokken op de toonbank van bepaalde buurtwinkels, waarbij ‘een negertje’ als blijk van dank het hoofd knikte wanneer een muntstuk door de gleuf viel. Vlaamse en Engelse jongens konden in het Engelse Seminarie te Brugge vanaf 1859 opgeleid worden om in Engeland missionaris te worden. Het was eveneens de droom van Guido Gezelle om er met een missioneringsopdracht naar toe te trekken. Zijn hiërarchie oordeelde anders en hij werd in 1861 professor in de filosofie en vice-rector van dit Engelse Seminarie. Gezelle hield zijn vele contacten met WestVlaamse missionarissen goed bij. Hun brieven en verslagen liet hij verschijnen in ’t Jaer 30, vaak als spannende vervolgverhalen, dit om een hoger lezersaantal te bereiken. Met zijn bijdragen hoopte Gezelle zijn lezers de glorie en grootheid van de katholieke kerk aan te tonen. Daarnaast legde hij lijsten aan van zowel overleden als nog levende geloofsverkondigers. Zijn interesse voor de linguïstische aspecten van de Scandinavische talen is in die context te situeren. Verder werd Gezelle vanaf 1869 de geestelijke leidsman van het Comité des Dames zélatrices de l’oeuvre des Missions du Pôle Nord. Zij za-
13
museumbulletin > verkondig de blijde boodschap. brugse zendelingen naar de vier windstreken
melden bij de Brugse ‘beau-monde’ financiële middelen in voor dit specifiek missiewerk. Omwille van de koloniale band kozen velen voor Congo, toch toont het onderzoek dat onze missiepaters en -zusters over de diverse continenten verspreid waren. Na Congo trok India het grootste aantal Belgische missionarissen aan. In Malabar troffen we vooral de ongeschoeide karmelieten (Ezelstraat) die, eigen aan hun leefregel om in armoede te leven, de lagere kasten opzochten. Naast armen en wezen kregen eveneens de melaatsen aandacht en verzorging. Weeshuizen en scholen werden opgetrokken alsook kerken en seminaries waar Indiërs een priesteropleiding konden volgen en op
1
14
die manier de fakkel van het christelijk geloof konden doorgeven. Vandaar dat vanaf 1923 de plaatselijke bisschop geen Vlaamse karmeliet meer is maar een inboorling. De ongeschoeide karmelieten bleven in India tot omstreeks 1955. Met hun jarenlange expertise in het onderwijs vertrokken in 1932 de Zusters van de HeiligeJozef (Zilverstraat) naar Kananga (Kasaï). Tweeduizend kinderen waren verspreid over 24 klassen! Te Demba stonden de zusters in voor ziekenzorg en een materniteit. Naast malaria en andere ziektes was ondervoeding een blijvende zorg. De zusters keerden in de beginjaren van 2000 terug naar huis. Door hun ervaring in de ziekenzorg vertrokken enkele Zusters van het Sint-Janshospitaal naar
Kisantu (Neder-Congo) en startten er in 1959 een primitief hospitaal. Dankzij hun banden met het thuisfront kon verouderd maar nog bruikbaar operatiemateriaal, bedden en medische apparatuur opgestuurd worden naar Kisantu en kregen Afrikaanse dokters bijscholing in het Brugse AZ Sint-Jan. In 1969 startten ze een verpleegsterschool. Tot in 2009 verbleven Brugse zusters te Kisantu. In 1886 vertrokken enkele zusters uit het Engels klooster (Carmersstraat) naar Haywards Heath (Sussex) om er een klooster te stichten. Deze gemeenschap verblijft sinds 2008 te Kingston near Lewes. Uit Brugge trokken zusters eveneens naar Kaduha (Rwanda) om er zich te ontfermen over ondervoede kinderen en zieken.
1 Naaischool met een zuster van het
Engels klooster te Kaduha (Rwanda), 1962 Brugge, Engels klooster 2 Ganzenspel in het teken van de mis-
sies in Congo, 20ste eeuw Brugge, Volkskundemuseum 3 Spaarpot voor de missies, 20ste
eeuw Brugge, zusters van Sint-Jan
2
Strijd werd geleverd tegen bepaalde stamhoofden opdat ook meisjes recht op onderwijs zouden krijgen. Ondertussen zijn de zusters terug in Brugge maar is er een nieuwe stichting te Rwamagana (2001) met Afrikaanse zusters die de fakkel hebben overgenomen. De in 1901 opgerichte Sint-Andriesabdij (Zevenkerken) is ongetwijfeld de kweekvijver bij uitstek op missionair vlak. De oprichter en eerste abt, Bruggeling Dom Gérard van Caloen, trok eerst naar Brazilië om het monastiek leven nieuw leven in te blazen. Daar slaagde hij in, bij zijn aankomst in 1895 waren er nog 11 monniken, wanneer hij in 1915 Brazilië verlaat waren dat er 261. Vanaf 1910 is eveneens Katanga (Congo) een missiegebied van Zevenkerken terwijl vanaf 1913 Chinese postulanten zich in Sint-Andries aanboden. In 1927 trokken monniken naar Si Shan (China) om in 1944 te verhuizen naar Chengtu waar het ‘Chinees en Westers cultureel onderzoeksinstituut’ tot stand kwam en met als doelstelling de beide culturen beter te leren kennen en waarderen. Door de politieke toestand in 1949 zag de priorij in Chengtu zich genoodzaakt te verhuizen naar Valyermo in
California (VS). Deze Saint Andrew’s Abbey is sinds 1965 een zelfstandige abdij met Amerikaanse monniken. Ook in Polen liet Zevenkerken haar sporen na door de vervallen benedictijnenabdij van Tyniec (Krakow), een nationaal monument, te restaureren en nieuw leven in te blazen. In 1952 stichtte Zevenkerken tenslotte een priorij in Siluvaigiri (Madras, India), later verhuisde de gemeenschap naar Asirvanam bij Bangalore. Uit de Priory of Saint Benedict kwam een tweede benedictijnse vestiging voort, de Saint Thomas Benedictine Monastery van Kappadu in Kerala.
26 april - 30 september 2014 Sint-Walburgakerk Dagelijks van 10 tot 13u en van 14 tot 18u (zondagvoormiddag gesloten)
3
15
museumbulletin > het bowet-getijdenboek
het bowet-getijdenboek een meesterwerk van de pre-eyckiaanse boekverluchting keert terug naar brugge In het najaar van 2013 werd in Londen een luxueus gedecoreerd handschrift geveild dat in Brugge werd vervaardigd in de periode voorafgaande aan Jan van Eyck. Het zogenaamde Bowet-Getijdenboek is versierd met zestien miniaturen, dertien verluchte initialen en prachtige randversieringen. Na een tip van het Groeningemuseum en de KULeuven slaagde de Koning Boudewijnstichting erin om het getijdenboek aan te kopen en zo aan het nationale patrimonium toe te voegen.* Dankzij de generositeit en inzet van de stichting keert dit mooie handschrift na bijna 600 jaar terug naar Brugge. Nog dit jaar is het Bowet-Getijdenboek voor het eerst te bewonderen in het Groeningemuseum. Daarna wordt het als bruikleen toegevoegd aan het historisch fonds van de Brugse Openbare Bibliotheek. Door Till-Holger BORCHERT
1 Meester van de lange figuren,
Kruisiging. Miniatuur uit het Bowet Getijdenboek, Brugge c. 1415/20, fol. 32v -33 r Koning Boudewijnstichting
16
In de vroege 15de eeuw was Brugge al een beduidend artistiek centrum waar scriptoren, bordurenschilders en miniaturisten samen verluchte handschriften produceerden voor een internationaal clienteel. Het Bowet-Getijdenboek is zonder meer een topstuk van de Brugse boekverluchting uit die tijd. Het handschrift en de daarin opgenomen miniatuurschilderijen getuigen van het buitengewoon hoge niveau van de artistieke productie in Brugge in de jaren na 1400. De miniaturen werpen licht op een van de meest prangende en complexe kwesties van de
kunstgeschiedenis van de Lage Landen: hoe zag de kunst in Brugge en andere artistieke centra in Vlaanderen eruit vóór Hubert en Jan van Eyck er aan de slag gingen? Wie waren de voorlopers van deze vermaarde gebroeders wiens monumentale altaarstuk van het Lam Gods vol is van verassende artistieke innovaties? En hoe is de verhouding tot de oudere kunstproductie? Door het gebrek aan monumentale muurschilderijen en de opmerkelijke schaarsheid van bewaarde paneelschilderkunst uit de vroege 15de eeuw, lag de onderzoeksfocus traditioneel op ver-
1
luchte handschriften. Pas recentelijk is ook de pre-Eyckiaanse paneelschilderkunst systematisch onderzocht, onder meer door Cyriel Stroo en zijn team van het KIK-IRPA. De lokale voorlopers van de Vlaamse Primitieven stonden lange tijd in de schaduw van de internationale gotiek en de geraffineerde hofkunst uit Parijs. In 1904 – amper twee jaar na de tentoonstelling Les Primitifs Flamand in Brugge – publiceerde de Oostenrijkse kunsthistoricus Max Dvorak zijn studie ‘Het raadsel van de gebroeders van Eyck’. Toen al wees Dvorak op de invloed van de Frans-Vlaamse miniatuurkunst uit de periode rond 1400 op het nieuwe realisme van de paneelschilderkunst van Jan en Hubert van Eyck. Met name in de minia-
turen van de gebroeders Limburg en Jacquemart de Hesdin en in de sculpturen van André Beauneveu en Claus Sluter ontwaarde Dvorak een voortraject van het Eckiaanse illusionisme en naturalisme, van de innovaties in de weergave van landschappen en figuren. Dvorak verwijst ook naar een spectaculaire groep van miniaturen in het Turijn-Milaan-Getijdenboek. In 1902 publiceerde de Franse historicus Paul Durrieu een studie over dit handschrift met zwart-wit foto’s van de miniaturen, die hij – gedeeltelijk – als vroege werken van Jan en Hubert van Eyck beschouwde. Ook Georges Hulin de Loo, die in 1911 een uitgebreide studie over het TurijnMilaan-Getijdenboek publiceerde, schreef enkele miniaturen toe aan Jan en Hubert van Eyck. Dit was de geboorte van de omstreden
these dat Jan en Hubert van Eyck vóór het Lam Gods als miniatuurschilders werkzaam waren en dat de artistieke voorlopers van het Lam Gods in de miniatuurkunst moeten gezocht worden. Een van de belangrijkste critici van deze – tot op vandaag toe – controversiële hypothese was de Leuvense kunsthistoricus en handschriftenexpert Maurits Smeyers. Smeyers was ervan overtuigd dat de vernieuwende wijze van weergave van ruimte, figuren en licht in de “Eyckiaanse” miniaturen van het Turijn-MilaanGetijdenboek fundamenteel verschilt van de paneelschilderijen van Jan van Eyck. Volgens hem zijn ze afkomstig van een andere meester die het Lam Gods en andere schilderijen van
17
museumbulletin > het bowet-getijdenboek
Jan van Eyck grondig had bestudeerd. Hij incorporeerde namelijk typisch Eyckiaanse motieven in zijn miniaturen. Belangrijker nog was het feit, dat het onderzoek van Professor Smeyers zich ook richtte op de productie van Vlaamse miniaturen uit de periode van vóór Van Eyck. Als een van de eerste kunsthistorici demonstreerde hij dat de taal van de artistieke innovaties van de gebroeders van Eyck niet exclusief in de Frans-Vlaamse hofkunst aanwezig waren, maar vooral ook in
de lokale kunstproductie in Brugge en andere Vlaamse steden. In de catalogus van de grote overzichtstentoonstelling Vlaamse Miniaturen vóór Van Eyck, die Smeyers in 1993 in Leuven organiseerde, schreef hij dan ook: “De term ars nova, die tevoren gebruikt werd om het nieuwe bij kunstenaars als de Meester van Flémalle en Van Eyck aan te duiden, geldt in feite reeds voor de Vlaamse Kunst uit de voorafgaande periode. De vroege miniatuurkunst bezit (...) een profetisch karakter en in die zin kan de term preEyckiaans realisme toegepast worden”.
Het Bowet-Getijdenboek is een bijzonder mooi voorbeeld van het vroege realisme in de Vlaamse kunst en getuigt van de zeer hoge kwaliteit van de Brugse boekverluchting. Dit verklaart meteen waarom de productie van de Brugse illuminatoren ook buiten Vlaanderen in groot aanzien stond. Veel vroeg 15de-eeuwse handschriften uit Brugge werden vervaardigd voor Engelse opdrachtgevers. Dat is ook het geval met het Bowet-Getijdenboek. In de kalender en de litanei zijn specifiek Engelse heiligen opgenomen, zoals bijvoorbeeld Thomas Beckett. Ook de volgorde van de gebeden, zoals de getijden van de Maagd en de getijden van de doden, zijn typisch voor Engeland, meer bepaald voor het Zuid-Engelse bisdom van Salisbury. In de late 15de-eeuw bevond het getijdenboek zich in handen van de familie Bowet, die mogelijk gerelateerd was met Henry Bowet, tussen 1407 en 1423 aartsbisschop van York. Wie de opdrachtgever van dit prachtig gedecoreerde getijdenboek was, kon tot nu toe niet worden achterhaald. De zestien miniaturen nemen telkens een volle pagina in beslag en worden door een illusionistisch geschilderd kader omlijst, aan de drie zijden versierd door ornamentale randdecoraties. De miniaturist staat dichtbij de zogenaamde Meester van de Beaufortheiligen, die genoemd is naar een Brugs handschrift in de British Library dat ooit verkeerdelijk met Henry Beaufort, hertog van Somerset, in verband werd gebracht, en die actief was in de eerste twee decennia van de 15de eeuw. Ook zijn er overeenkomsten met de wat latere groep van verluchte handschriften, die door Maurits Smeyers aan de zogenaamde Brugse Goudrankenmeesters werden toegeschreven. Deze meesters produceerden nog in de jaren 1430/40 boeken.
1
18
De figurenstijl van de miniaturist van het BowetGetijdenboek is vrij specifiek en is gekenmerkt door lange, dunne figuren. De anonieme meester dankt hieraan zijn naam: Meester van de lange figuren. In Engelse verzamelingen zijn nog enkele andere handschriften van deze
2
3
1 Meester van de lange figuren,
Annunciatie. Miniatuur uit het Bowet Getijdenboek, Brugge c. 1415/20, fol. 15v Koning Boudewijnstichting 2 Meester van de lange figuren,
Dodenmis. Miniatuur uit het Bowet Getijdenboek, Brugge c. 1415/20, fol. 66v Koning Boudewijnstichting 3 Meester van de lange figuren, Het
laatste oordeel. Miniatuur uit het Bowet Getijdenboek, Brugge c. 1415/20, fol. 51v Koning Boudewijnstichting
meester aanwezig. Indrukwekkend is het illusionisme van de geschilderde lijsten, het subtiele kleurengamma van de miniaturen en het geavanceerde gevoel voor ruimte. Mooie voorbeelden zijn het tafereel van de Annunciatie aan de maagd, waarbij de ruimte door lichte kleurveranderingen in het houten plafond wordt gesuggereerd of de illustratie van de dodenmis met diagonaal verlopende vloertegels en een subtiel geplaatste schaduw, die de diepte van de ruimte aanduidt. De miniatuur met het laatste oordeel toont Maria en Sint-Jan de Doper knielend onderaan de figuur van Christus, wiens regenboog eveneens een donkere schaduw op de grond werpt.
zichte van de vier pre-Eyckiaanse handschriften die in Brugge worden bewaard: in het Grootseminarie en in het Rijksarchief. * Onze dank gaat ook uit naar onze stageaire Valerie Gersen voor haar hulp bij het samenstellen van het aankoopdossier.
Het Bowet-Getijdenboek is omstreeks 1415 te dateren en is een belangrijke aanvulling ten op-
19
museumbulletin > christan boltanski, les registres du grand-hornu
christian boltanski, les registres du grand-hornu een monumentale installatie uit het mac’s te gast op de zolders van het sint-janshospitaal De meeste bezoekers zullen het Sint-Janshospitaal als eerste associëren met het ensemble werken van Hans Memling, de indrukwekkende laatmiddeleeuwse ziekenzalen, de monumentale zolders en het verhaal van eeuwenlange zorg voor lichaam en ziel. Regelmatige bezoekers weten dat wij bij tijd en wijle ook accenten geven door middel van het presenteren van eigentijdse kunst op de zolders. Uitgangspunt is hierbij dat de zolder niet zo maar een tentoonstellingslocatie is, maar een integraal onderdeel van het hospitaal waar het getoonde op een of andere manier een verband weet te leggen met wat in de ziekenzalen te zien is. De dubbelpresentatie Tranen van Liefde was daarvan een mooi voorbeeld. Toen waren de pleurantes uit Dijon beneden te zien terwijl op zolder eigentijdse werken verbinding maakten met het thema afscheid en verdriet. De selectie werd gemaakt door Laurent Busine. Door Manfred Sellink
Christian Boltanski, Les régistres du GrandHornu, installatie, 1997 Collectie Musée des Arts Contemporains au Grand-Hornu, eigendom van de Federatie Wallonië-Brussel
20
Vanaf eind juni werkt het Hospitaalmuseum opnieuw samen met het door Laurent Busine geleide MAC’s in Grand Hornu - hét museum voor eigentijdse kunst in Franstalig België. Een van de kroonjuwelen komt naar Brugge: Les registres du Grand-Hornu van Christian Boltanski. Deze in 1944 in Parijs geboren kunstenaar van gemengd Joods-Russisch en Corsicaanse afkomst is schilder, conceptueel kunstenaar, fotograaf en filmmaker met indrukwekkend palmares. Hij woont en werkt in zijn geboortestad en is daar verbonden aan de Ecole Nationale Supérieure des Beaux-Arts. Boltanski heeft met name een reputatie hoog te houden als een
kunstenaar die in zijn installaties werkt met pijnlijke en complexe gebeurtenissen uit het min of meer recente verleden, zoals de Shoah. In 1997 vroeg Laurent Busine Boltanski een werk te maken voor het dan nog in aanbouw zijnde MAC’s, een museum dat gelegen is op een indrukwekkende, inmiddels als UNESCO werelderfgoed erkende historische site: GrandHornu, lange tijd het kloppend hart van de mijnbouw in Borinage. Na de sluiting van de mijnen in 1954 raakte de site - een van de belangrijkste vroege voorbeelden van industriële stedenbouw - in verval. Vanaf de jaren ’80 begon een lang
proces van restauratie en herwaardering. De ambitie was een culturele bestemming in een omgeving die is getekend door de opkomst, bloei, verval en het geheel verdwijnen van de steenkoolwinning. Christian Boltanski raakte gefascineerd door de geschiedenis van GrandHornu, en in het bijzonder van de vele duizenden arbeiders en arbeidsters die daar gewerkt en gewoond hebben. De fabriek lag immers centraal in een speciaal voor de mijnwerkers en fabrieksarbeiders ontworpen en nu nog bestaande woonwijk. In de archieven van Grand-Hornu worden duizenden ‘livrets de travail’ - werkboekjes - bewaard van arbeiders die er gewerkt hebben, al dan niet met foto’s van de betrokkenen. Op een ruime drieduizend verweerde metalen koekblikken bracht Boltanski een etiket aan met de
naam van steeds één arbeider, vaak ook met de bijbehorende foto uit de werkboekjes - mannen, vrouwen, vaak kinderen en jong volwassenen nog. Gemonteerd en opgesteld als een monumentale wand van tientallen meters lengte, krijgt het verleden van de mijnwerkersgemeenschap een gezicht. De poëtische en vervreemdende monumentaliteit van de installatie heeft meerdere betekenislagen. Het is een collectief eerbetoon aan individuele mijnwerkers. De etiketten op de verweerde koekdozen - wie heeft in dergelijke dozen niet dierbare souvenirs en persoonlijke herinneringen bewaard - geven de suggestie van een leven dat achter de naam en de foto schuil gaat en geven ieder blik iets persoonlijks, iets intiems. Het werk doet mijmeren over wie ze waren, hoe ze leefden, wat hun dromen, idealen en verwachtingen waren. De foto’s hebben echter ook iets bedrieglijks.
De geportretteerden zijn jong, mooi en op hun paasbest afgebeeld. Wie de geschiedenis van de mijnbouw in de 19de en vroege 20ste eeuw kent, beseft dat dit contrasteert met de rauwe werkelijkheid : zwaar en fysiek slopend werk, slechte arbeidsomstandigheden, kinderarbeid, werkongevallen, armoede, lage levensverwachting etc. Les registres du Grand-Hornu gaat over geheugen en geschiedenis. Het roept herinneringen op van een beladen historische site, herinneringen die met het levenslot van duizenden mensen samenhangen. Hoewel de geschiedenis een totaal andere is, past het werk van Christian Boltanski in opzet, inhoud en betekenis uitstekend als bruikleen in die andere lieu de mémoire, het middeleeuwse Sint-Janshospitaal.
21
museumbulletin > gelezen
voor u gelezen The Book of Miracles Till-Holger Borchert en Joshua P. Waterman Taschen, 560 p., 99,99 â‚Ź Door RUDY DE NOLF
1 Omstreeks 1550 werd in Augsburg een 200 bladzijden dik manuscript met grote, levendige tekeningen in gouache en waterverf vervaardigd. Het geeft een beeld van de latente angst van de 16de-eeuwse mens voor spectaculaire natuurrampen, aardbevingen, zondvloed en vreemde atmosferische verschijnselen. Het is gebaseerd op verhalen uit het Oude Testament en de klassieke oudheid, middeleeuwse broodje aap ver-
22
telsels en eigentijdse kronieken. Het boek, een van de belangrijkste ontdekkingen van Renaissancekunst van de laatste jaren, dook enkele jaren geleden zo goed als intact terug op en werd door een Amerikaanse privĂŠverzamelaar opgekocht. Nu verschijnt voor het eerst een facsimile van dit zo interessante werk voor de studie van renaissancetijd in Duitsland. Uitgeverij Taschen maakte er een kunstig uitgevoerde replica van
op ware grootte (21 x 34 cm) waarbij ook de achterkant van ieder blad met o.a. zijn vlekken, net als in het origineel, wordt weergegeven. Naast de facsimile van het manuscript bevat de fraaie cassette ook een aparte uitgave met essays en een gedetailleerde beschrijving die het werk in zijn culturele context plaatsen. Hierin is ook de complete transcriptie van de teksten te vinden. Auteurs van dit wetenschap-
regen in een blauwe zee mens en dier voor hun leven zwemmen: een ‘still’ even indrukwekkend als de beelden in de gelijknamige film die deze weken in de bioscopen loopt. Het is verleidelijk dit boek te beschouwen als een laat uitvloeisel van de bijgelovige Middeleeuwen. Volgens de auteurs is dit niet het geval. De Protestantse bewoners van Augsburg waren enthousiaste verzamelaars van de vele gedrukte pamfletten waarin afbeeldingen van monsterachtige wezens en buitengewone astrologische verschijnsels verbonden werden met oude profetieën die een nakende Apocalyps aankondigen. De Protestantse Reformatie was ervan overtuigd dat het Kwaad over de wereld heerste en was hard op zoek naar tekenen en bewijzen van Gods boosheid en het Einde der Tijden dat eraan kwam. Komt daarbij dat de tijdgenoten ook wetenschappelijk nieuwsgierig waren naar de voorlopig onverklaarbare natuurfenomenen zoals kometen en dergelijke. Galileo Galilei zou pas in 1564 geboren worden. Hoe je het ook bekijkt, deze unieke uitgave is een must have voor iedere kunstliefhebber en een echte buitenkans: ze laat ons toe, net als de onbekende opdrachtgever of de hedendaagse eigenaar, ongegeneerd te bladeren in dit 16deeeuwse intrigerende wonderboek.
2
1 The Book of Miracles,
voorblad van de box 2 The Book of Miracles, een onheil-
3
spellende komeet boven een stad in het jaar 1508 pelijke en documentaire luik zijn Till-Holger Borchert, de ons welbekende conservator van het Groeningemuseum, en Joshua P. Waterman, specialist Duitse 15de en 16de-eeuwse kunst. Waterman is verbonden aan het Germanisches Nationalmuseum in Neurenberg en werkte ook mee aan ‘Van Eyck tot Dürer’. Het eeuwenoude mirakelenboek balanceert met zijn fantasierijke afbeeldingen tussen werk van
Salvator Dali, René Magritte en de animatiefilmpjes van Monthy Python’s Flying Circus. Het illustreert de eeuwige fascinatie van de mens voor het buitenmaatse, ergens op de grens tussen religie, surrealisme en wetenschap. Alsof de zekerheid dat het binnenkort allemaal naar de verdoemenis gaat in ons DNA ingebakken zit. Het boek begint met het verhaal van Noah waarbij getoond wordt hoe onder de gietende
3 The Book of Miracles,
bloedtekens aan de hemel en vloedregen aan de kust van Portugal waar op 21 januari 1531 een walvis werd gespot
23
Colofon Museumbulletin is een driemaandelijks tijdschrift van Musea Brugge, uitgegeven door vzw Vrienden van de Stedelijke Musea Brugge Verantwoordelijke uitgever: Bertil van Outryve d’Ydewalle, p/a Dijver 12, 8000 Brugge Coördinatie: Sibylla Goegebuer Eindredactie: Aleid Hemeryck en Geert Souvereyns Redactie: Till-Holger Borchert, Rudy De Nolf, Hubert De Witte, Sibylla Goegebuer, Aleid Hemeryck, Willy Le Loup, Manfred Sellink, Geert Souvereyns museumbulletin.redactie@brugge.be Opmaak: Agates, Brugge Druk: De Windroos, Beernem
Musea Brugge Dijver 12, 8000 Brugge T 050 44 87 43 F 050 44 87 78 www.museabrugge.be musea@brugge.be
BIJZONDERE BEGUNSTIGERS