7 minute read
TENTOONSTELLING
De Nieuwe Vrouw
Zes zalen met schilderijen, tekeningen en foto’s van vrouwen. Vaak gemaakt door mannen, soms ook door vrouwen. Maar het draait om de vrouw. Om de Nieuwe Vrouw: de vrouw die de barricades op gaat, die nonchalant een sigaret rookt, de vrouw in reformkleding op de fiets. Aan de vooravond van de twingtigste eeuw komt de Nederlandse vrouw in opstand.
DOOR FIEKE TISSINK
Elly Tamminga, Zelfportret ongedateerd, Rijksmuseum, Amsterdam.
De barricades op
Zelfverzekerd en uitdagend kijkt An Overtoom het beeld uit. Leo Gestel schilderde zijn muze en geliefde in de rol van Nieuwe Vrouw, met een sigaret in de hand, in 1911. Provocerend, want roken werd gezien als niet vrouwelijk. Maar deze vrije vrouw zit daar niet mee. De schilderstijl is ook nieuw en daarmee passend bij het onderwerp, met felle kleuren, weinig diepte en een gedurfde beelduitsnede. Met dit krachtige werk opent de tentoonstelling. In de rest van de eerste zaal hangen portretten van vrouwen die van belang waren voor de emancipatie. Zoals de arts Aletta Jacobs die van 1903 tot 1919 president was van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Het mooie van de tentoonstelling is dat oud en nieuw naast elkaar hangen. Zo hangt in dezelfde zaal,
iets verderop een portret van Hedy d’Ancona, liefdevol in beeld gebracht door haar partner Aat Veldhoen in 2000. D’Ancona was van 1989 tot 1994 minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en ze is natuurlijk een van de oprichters van OPZIJ en nog altijd nauw betrokken bij ons blad. Bij deze tentoonstelling over de Nieuwe Vrouw fungeert ze als ambassadeur. Die missie lijkt geslaagd want de tentoonstelling doet het heel goed, zowel in de pers als ter plekke, de bezoekcijfers zijn hoog. Oude en nieuwe vrouwen, je komt ze tegen op deze tentoonstelling.
Naast Hedy d’Ancona hangt het monumentale portret van de jonge Munganyende Hélène Christelle (geboren in 1993) gemaakt door Iris Kensmil in 2021. Munganyende zet zich in voor een inclusief feminisme als publicist en podcastmaker in. Zo schrijft ze over de emancipatie van jonge vrouwen met een migratieachtergrond die ze rolmodellen wil aanreiken. ‘Feminisme zou in principe moeten werken voor alle minderheden’, stelt ze in een interview. Helemaal waar natuurlijk. Mooi dat ze hier zo nadrukkelijk aanwezig is met dit indrukwekkende kleurrijke portret van Iris Kensmil.
De curator
Gastcurator Maaike Rikhof (1997) stelde de tentoonstelling samen. Ze is net afgestudeerd, gespecialiseerd in gendergeschiedenis en kunst rond 1900, en kreeg de kans om deze tentoonstelling te maken. Prachtig zo’n kans en echt knap gedaan. Mooi ook hoe ze de vrouwenemancipatie toont aan de hand van Nederlandse kunst van 1880 tot nu. Naast het samenstellen van de tentoonstelling schreef ze ook de zaalteksten en de catalogus. Maaike Rikhof heeft met deze tentoonstelling veel vrouwen een gezicht gegeven en zichzelf als jonge curator op de kaart gezet.
Professionals
In de tweede zaal draait het om vrouwen en betaalde arbeid. Een betaalde baan was lange tijd niet voor iedereen weggelegd. Vrouwen uit gegoede milieus werkten niet omdat het ‘ongepast’ was om te werken tegen betaling. Vrouwen die na hun huwelijk bleven werken werden vaak met de nek aangekeken. Een werkende vrouw kon, zo vond men toen, onmogelijk een goede huisvrouw en moeder zijn. Maar uiteraard waren er ook uitzonderingen, waren er vrouwen die wél werkten. Bijvoorbeeld in typisch vrouwelijke beroepen zoals de verpleging, als telefoniste of typiste. De tentoonstelling laat mooie voorbeelden zien van vrouwen aan het werk. Verrassend is de aandacht voor het beroep van model. Er waren vrouwen die van poseren hun professie maakten en dus betaald kregen voor hun werk. Dit in tegenstelling tot de vrouwen of muzen die door hun geliefden geportretteerd werden. Toen de Amsterdamse Thérèse Schwartze samen met collega Wally Moes in Parijs verbleef, schilderden zij hetzelfde model, de Italiaanse Fortunato. In de museumzaal hangen de resultaten naast elkaar. Poseren was indertijd in Parijs een lucratieve job, vooral voor vrouwen. Maar het imago van het werk was niet zo best, de dames werden regelmatig over één kam geschoren met prostituees.
Creatief genie
Kunst was lang een mannenzaak. Kunst maken was te zwaar voor vrouwen, zo werd gezegd, en vrouwen zouden geen creatieve genialiteit bezitten, geen genius. Daarom konden vrouwen zich beter toeleggen op de minder verheven genres als het bloemstilleven, portret en de huiselijke omgeving. Omdat deze genres de zichtbare werkelijkheid tot onderwerp hadden, was er geen eigen creativiteit nodig. En bovendien konden vrouwen dan lekker thuisblijven. Absurd natuurlijk. Een van de eersten die hierover schreef was feminist en kunsthistoricus Linda Nochlin in 1971, in haar essay ‘Why have there been no great women artists?’ dat ook ruim 50 jaar na het verschijnen nog zeer lezenswaardig is.
Gelukkig waren er vrouwen die al die regels aan hun laars lapten en deden wat ze wilden. Zoals Suze Robertson, waarover we in de vorige OPZIJ uitgebreid verhaalden. Robertson studeerde van 1874 tot 1877 aan de Haagse Academie van Beeldende Kunsten en behoort zo tot de eerste generatie vrouwelijke voltijdsstudenten aan kunstacademies in Nederland. Ze regelde ook dat vrouwen vanaf eind 1878 werden toegelaten tot de tekenklas naar naaktmodel, iets dat tot dan toe onbespreekbaar was. Toch blijft de vrouwelijke creativiteit nog lang een heet hangijzer. Kunst van vrouwen werd in de kunstkritiek omschreven met ‘verfijnd’ en ‘bescheiden’ terwijl kunst van mannen ‘stoer’ en ‘monumentaal’ was. Ook het werk van Elly Tamminga (1906-1983) kon rekenen op kritiek. Haar werk was ‘te decoratief’, met de strak omlijnde kleurvlakken. Maar ze hield vast aan haar eigen stijl. Gelukkig maar, want het is echt bijzonder werk. Zoals haar felgekleurde zelfportret, waar ze geconcentreerd het beeld uitkijkt, met naast zich een pot penselen en een landschapje op de achtergrond, inclusief zeilboot. Tamminga is naast kunstenaar ook ondernemer en bestiert samen met haar zus vanaf 1928 een transportbedrijf. Louter leven van de kunst was niet voor veel vrouwelijke kunstenaars weggelegd.
Leven voor de kunst
Net als veel vrouwelijke makers bleven ook veel vrouwelijke verzamelaars lange tijd onderbelicht. Immers, daar waar het aankopen van kunst door mannen werd gezien als een uiting van hun expertise, werd het bij vrouwen vaak afgedaan als een leuke hobby, of als het fijn decoreren van het huis. Bij vrouwelijke verzamelaars
vóór 1957 moesten hun echtgenoten iedere koopovereenkomst ondertekenen omdat vrouwen wettelijk handelingsonbekwaam waren. Hierdoor kwam de kunst op naam van de man te staan. Dat geldt ook voor schenkingen aan musea. Toch zijn vrouwelijke sleutelfiguren in de kunstwereld geen uitzondering. Anna Singer-Brugh opende in 1956 het Singer Museum in Laren, met de kunstverzameling die zij in ruim veertig jaar opbouwde. Een andere grote moderne-kunstverzamelaar is Helene KröllerMüller, die haar droom mogelijk maakte toen in 1938 haar collectie onderdak kreeg in Rijksmuseum Kröller-Müller op de Hoge Veluwe. Portretten van deze belangrijke vrouwelijke verzamelaars vullen nu een zaal in deze tentoonstelling, samen met die van andere vrouwelijk pioniers in ons museumland.
Bewegingsvrijheid
Vrouwen moesten vooral ‘gracieus’ zijn. Sporten mocht, maar een te gespierd lichaam, dat was niet de bedoeling. Deelnemen aan wedstrijden was lang alleen voorbehouden aan mannen. Door acties van de vrouwenbeweging braken steeds meer vrouwen uit hun keurslijf en gingen bewegen. En dat bewegen kon alleen maar met comfortabele kleding. Fietsen met een korset gaat moeilijk; met een ruimvallende reformjurk gaat t al een stuk beter. De fiets werd het symbool van de vrije vrouw. Bart van der Leck tekende in 1912-13 twee vrouwen met fietsen, gekleed in wijde, rechte jurken. In Frankrijk gingen de dames nog een stapje verder, daar droegen ze een speciale ‘velocipèdebroek’. Ook in Nederland kwam de fietspofboek op de markt, maar die werd nog lang als onvrouwelijk beschouwd. Er was echter geen weg meer terug: langzaam deed de vrouwenpantalon zijn intrede.
Moederschap
Natuurlijk, dit onderwerp kan niet ontbreken op een tentoonstelling over vrouwen en kunst. De laatste zaal gaat over de veranderende beeldvorming van de vrouw als moeder. Charley Toorop schildert zichzelf, omringt door haar kroost, maar met het palet in de hand en een penseel in de aanslag. Moederschap en kunstenaarschap komen hier samen. Ze presenteert zichzelf, in 1929, als scheppend kunstenaar. Het haar kortgeknipt volgens de laatste mode, als ‘Nieuwe Vrouw’, die moederschap combineert met het kunstenaarschap. Niet voor niks koos het museum dit gezicht als hét gezicht van de tentoonstelling ‘De Nieuwe Vrouw’.
‘Waar staan we nu?’ zo eindigt de tentoonstelling. Veel van de zaken waar de vrouwenbewegingen voor hebben gestreden zijn nog steeds niet voltooid. Er is veel bereikt op het gebied van vrouwenkiesrecht, gelijke kansen in het onderwijs en in betaalde arbeid, maar er is nog steeds sprake van een loonkloof tussen mannen en vrouwen. En op veel andere terreinen valt ook nog het nodige te winnen. Dus, feministen, blijf strijden voor gelijke behandeling en gelijke kansen, zoals de vrouwen van deze tentoonstelling deden en doen! De Nieuwe Vrouw is tot en met 8 januari te zien in het Singer museum in Laren. O