9 minute read
Beeldspraak
PORTRETTEN VAN HENDRIK VAN VELDEKE
EEN DICHTER SUPERIEUR IN ZIJN IRONIE
Advertisement
Een denkende dichter. Een lege banderol. Een boom met zes vogels. En boven deze afbeelding het opschrift: ‘Maister Hainrich von Veldeg’. Het Weingartner Liederhandschrift is omstreeks 1310-1320 geschreven en geïllustreerd in of nabij Konstanz. Van alle dichters die Frank Willaert in zijn imposante boek Het Nederlandse liefdeslied in de Middeleeuwen bespreekt, is Hendrik van Veldeke de eerste dichter van wie we de naam kennen, en een van de weinigen die is afgebeeld.
De afbeelding op briefkaartformaat (11,4x15,3 cm) laat een dichter zien die zijn liedjes niet zomaar voor de vuist weg verzint, maar goed overweegt wat hij opschrijft. Het is een ‘dichtersportret’ dat werd gemaakt lang nadat de dichter overleden was: Veldeke leefde van 1140/50 tot ongeveer 1190. Helemaal verzonnen is de afbeelding echter ook niet.De tekenaar die Veldeke weergaf, moet het begin van diens eerste lied goed hebben gelezen:
Ez sint guotiu niuwe maere, Daz die vogel offenbaere Singent, dâ man bluomen siht. Zen zîten in dem jâre Stüende wol, daz man vrô waere, Leider des enbin ich niht: Mîn tumbez herze mich verriet, Daz muoz unsanfte unde swaere Tragen daz leit, daz mir beschiht. [Het is goed nieuws / dat de vogels luidkeels / zingen, waar men bloemen ziet. / Bij dit jaargetijde / zou het passen dat men vrolijk was, / maar helaas, dat ben ik niet: / mijn dwaze hart heeft mij verraden / en moet nu treurig en somber / het leed verdragen, dat mij te beurt valt.]
LIEDEREN VAN HENDRIK VAN VELDEKE
Codex Manesse, fol. 30v.
TEKST /
Johan Oosterman
BEELD /
Hendrik van Veldeke. Weingartner Handschrift. Konstanz, 1310-1320. Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, HB XIII 1, fol. 57r
Het voorjaar is uitbundig, vogels zingen, maar de dichter is bedroefd. Niet veel later, en zo’n zeventig kilometer naar het zuidwesten, werd Veldeke nog eens afgebeeld, ditmaal in de uit Zürich afkomstige Codex Manesse (ca. 1300-1340). Opnieuw zien we een denkende dichter omringd door vogels, maar nu tussen bloeiende bloemen. Op zijn rechterschouder staat een eekhoorntje. Bovendien zijn er een wapen en een helmteken geschilderd, tekens van Veldekes hoge afkomst. De afbeelding is veel groter (25x35 cm) en uitbundiger van uitvoering en in kleurgebruik dan de afbeelding in het Weingartner Liederhandschrift. De Codex Manesse is de belangrijkste verzameling liederen uit de middeleeuwen: het bevat werk van 140 auteurs en vrijwel de volledige Duitse Minnesang is aanwezig. Er is jaren aan dit prestigeproject gewerkt en de faam van de verzameling weerspiegelt dit. De afbeeldingen zijn zo bekend dat ze ons beeld van de hoofse wereld in sterke mate bepaald hebben. Net als bij Veldeke is ook bij andere auteurs vaak sprake van een sterke relatie tussen tekst en beeld. De Codex Manesse is een liederenverzameling waarin de oogverblindende illustraties fungeren als wegwijzer en als leeswijzer: ze laten zien waar het werk van weer een nieuwe dichter begint, en ze geven een summiere typering van al die dichters.
Veldekes ironie
Veldeke wordt op de afbeeldingen in beide manuscripten als bedroefde, haast melancholische dichter neergezet. Maar wie zijn werk goed kent, weet dat dit een vertekend beeld is. Veldeke is superieur in zijn ironie. Willaert laat
Hendrik van Veldeke. Codex Manesse, Zürich, 1300-1340. Heidelberg, UB, Cpg 848, fol. 30r.
overtuigend zien dat Veldeke speelt met de conventies van de Minnesang waarin de liefde van de ik-persoon onvervuld moet blijven, waarin hij zwelgt in zelfbeklag. De ik-persoon zinspeelt juist op de lichamelijk liefde en suggereert wat daarvan het genoegen kan zijn, maar ook hoe dat tot misverstanden kan leiden. De leeswijzer die de miniaturen in beide liedverzamelingen bieden, zet de lezer op een verkeerd spoor. Veldeke is niet in gedachten verzonken omdat hij de hoofse onbereikbaarheid koestert en voldoening vindt in ongeluk; hij overweegt eerder spitsvondig hoe hij het spel van de hoofsheid kan ontregelen, omdat de vreugde van de liefde en het leven te verkiezen zijn boven het eeuwige onbeantwoorde verlangen. Misschien zien we in de Manesse Codex daarom ook een lichte glimlach op het gezicht van de dichter… ■●
Literatuur
Frank Willaert, Het Nederlandse liefdeslied in de Middeleeuwen. Amsterdam: Prometheus, 2021.
De bronnen digitaal
Weingartner Liederhandschrift: digital. wlb-stuttgart.de/purl/bsz319421317 Codex Manesse digi.ub.uni- heidelberg.de/diglit/cpg848
MATTHIJS DE CASTELEIN EN ZIJN DIVERSCHE LIEDEKENS
TEKST /
Nico van der Meel
DETAIL TITELBLAD
DIVERSCHE LIEDEKINS, 1574
BEELD /
Rechts: Matthijs de Castelein op de titelpagina van de Rotterdamse druk van Pyramus en Thisbe, 1612.
OP een festivaleditie gewijd aan welsprekendheid verdienen de rederijkers
een ereplaats. Camerata Trajectina en emeritus hoogleraar Middelnederlandse letterkunde Frank Willaert doen een greep uit het werk van Matthijs de Castelein (ca. 14851550). Wie was deze zestiende-eeuwer en waarin onderscheidde hij zich van andere rederijkers? Tenor Nico van der Meel ging op onderzoek uit.
Biografische gegevens over Matthijs de Castelein zijn schaars. In de afgelopen twee eeuwen hebben enkele letterkundigen en historici zich met grote tussenpozen beziggehouden met werk en leven van Castelein. De meeste aandacht ging steeds uit naar Casteleins hoofdwerk, De Const van Rhetoriken. Volle aandacht voor zijn Diversche liedekins ontstond pas toen Korneel Goossens in 1943 een moderne uitgave tot stand bracht, weliswaar zonder muzieknoten, maar met inleiding en annotaties. Matthijs de Castelein woonde hoogstwaarschijnlijk zijn leven lang op An ’t Spey, tegenwoordig de Louise Mariekaai, in Pamele. Tegenwoordig is dit een stadsdeel van Oudenaarde, maar in de zestiende eeuw was het nog een zelfstandige stad op de rechteroever van de Schelde. Casteleins achternaam – dat zoveel betekent als ‘kasteelbewoner’ of ‘slotvoogd’ – suggereert een adellijke afkomst, maar uit biografisch onderzoek is daar niets van gebleken. Zijn naamspreuk als dichter, ‘Wacht wel ’t Slot’, was niet alleen een aansporing voor de lezer om zijn teksten helemaal uit te lezen, maar ook een mooie toespeling op de betekenis van zijn achternaam.
Die borstkins al rondt, / Den lachenden mondt / Doen my terstondt, heel verjolysen. Diversche liedekens, lied 20
Professie
Er zijn geen aanwijzingen dat hij aan een universiteit heeft gestudeerd. Toch ontwikkelde hij zich tot een veelzijdig en belezen man. Zo bevat zijn werk allerlei klassieke, mythologische en bijbelse voorvallen en namen. Rond 1512 werd hij tot priester gewijd, en iets later benoemde de bisschop van Kamerijk (Cambrai) hem tot notaris. Vlakbij zijn huis lag de Onze-Lieve-Vrouwekerk, waar hij eerst als diaken en later als kapelaan aan verbonden was. In deze hoedanigheid droeg hij missen op en nam hij deel aan het officie. Belast met de zielzorg was hij niet. Zijn levensvervulling vond Castelein echter in de rederijkerij. Hij was zeer actief en schopte het tot factor (artistiek leider) van twee rederijkerskamers: Pax vobis in Audenaerde en De Kersauwe in Pamele. Zijn hoofdwerk, De Const van Rhetoriken, schreef hij de periode 1538-1548. Het is een handleiding voor het schrijven en voordragen van gedichten en toneelstukken, vormgegeven als 239 negenregelige balladen. Tussen deze balladen door geeft hij honderden voorbeelden van allerlei, soms bizarre dichtvormen. Het boek heeft tot ver in de zeventiende eeuw een grote invloed gehad op de rederijkerscultuur.
Ick ducht wy niet meer zullen vergaren: / Rijck Godt waer is den tijt ghevaren? Diversche liedekens, lied 13
In De Const van Rhetoriken beschrijft hij ook de bijzondere manier waarop hij liederen maakte. Hij creëerde zijn liederen niet met een bekende melodie in zijn hoofd, zoals gebruikelijk was, maar begon met het schrijven van een gedicht dat als eerste
1574 DIVERSCHE LIEDEKINS TITELBLAD
strofe diende. Daarbij gebruikte hij liefst een gecompliceerde, rederijkerswaardige vorm. Vervolgens componeerde hij een melodie voor deze eerste strofe, en schreef hij de overige strofen op deze melodie. Het gevolg is dat Casteleins liederen vrijwel allemaal een unieke vorm hebben. Voor voorbeelden verwijst hij naar zijn ‘liedekin boucskin’.
Doen clam ick op haer buyckskin, / En sy ontfijnck mijn steelkin. Diversche liedekens, lied 25
Diversche liedekens
Dat liedboekje moet in de jaren na Casteleins dood verloren zijn gegaan, want ruim twintig jaar later moest de Gentse drukker Ghileyn Manilius naar eigen zeggen stad en land afreizen om Casteleins liederen, inclusief hun melodieën, te verzamelen en op te tekenen. In 1574 gaf hij Casteleins bundel uit onder de titel Diversche liedekens. Daarin staan 31 liederen, de meeste op noten gezet en enkele met een verwijzing naar de melodie van een ander lied uit de bundel. Slechts één lied, Een nieu liedt op de zeven ween, bestaat alleen uit tekst zonder melodieverwijzing. Dit Marialied is ook om andere reden uitzonderlijk: het is het enige religieuze lied in de bundel. Het overgrote deel van de liederen gaat over de liefde in al haar facetten. De gravure op de titelpagina kondigt dit al aan: een man en een vrouw zitten gezellig samen onder een boom naast een fontein. We komen in de liederen veel liefdesverdriet tegen, maar ook troost; we zien onmogelijke liefde, bedrog en venijn, maar ook onverbloemde erotiek. Het is opvallend hoe tijdloos de emoties zijn die Castelein verwoordt. Bij deze grote overvloed aan minneliederen ontstaat snel het vermoeden dat Castelein minder met religieuze zaken bezig was dan je van een priester zou verwachten. Het is echter ook mogelijk dat Manilius specifiek op zoek was naar liederen over de liefde. In ieder geval kende Castelein de geneugten van de liefde uit eigen ervaring: hij had bij zijn huishoudster een zoon verwekt. Toen moeder en kind door omstandigheden niet meer bij hem konden blijven wonen, bleven de verhoudingen warm. In 1547 sloot Castelein een lijfrente af op naam van deze Abraham, wetende dat hij als bastaardzoon niet in de erfenis zou kunnen delen. Na Casteleins dood zette Abraham zich op zijn beurt in om het nog onuitgegeven werk De Const van Rhetoriken in druk te laten verschijnen.
De schoonheyt uwer oghen / Heeft uwen eers bedroghen. Diversche liedekens, lied 2
Een aantal van Casteleins liederen moet aardig wat furore hebben gemaakt. Zo vinden we het lied Ghepeys ghepeys vol van envyen bijvoorbeeld terug in het Antwerps liedboek (1544) en het Aemstelredams Amoreus lietboeck (1589). Daarnaast wordt een van de Souterliedekens (1540) op de melodie van Ghepeys ghepeys vol van envyen gezonden en staat in Het ierste musyck boexken van Susato (1551) een vierstemmige polyfone zetting van het lied, met een duidelijke referentie naar Casteleins melodie. De Diversche liedekens zijn echter niet altijd populair geweest. De expliciete erotiek in sommige liederen heeft in de afgelopen eeuwen menigmaal tot onderwaardering en zelfs tot censuur geleid. Hoog tijd dat de Diversche liedekens van Matthijs de Castelein nu weer eens zorgvuldig onder de loep worden genomen. ■●
FESTIVAL OUDE MUZIEK UTRECHT 2021
REDERIJKER AAN HET WOORD Camerata Trajectina & Frank Willaert
Gasthuis Leeuwenbergh (ConcertLab) za 4 sep, 13.00 & 15.00 uur zo 5 sep, 13.00 & 15.00 uur