BEELDSPRAAK
PORTRETTEN VAN HENDRIK VAN VELDEKE EEN DICHTER SUPERIEUR IN ZIJN IRONIE
De afbeelding op briefkaartformaat (11,4x15,3 cm) laat een dichter zien die zijn liedjes niet zomaar voor de vuist weg verzint, maar goed overweegt wat hij opschrijft. Het is een ‘dichtersportret’ dat werd gemaakt lang nadat de dichter overleden was: Veldeke leefde van 1140/50 tot ongeveer 1190. Helemaal verzonnen is de afbeelding echter ook niet.De tekenaar die Veldeke weergaf, moet het begin van diens eerste lied goed hebben gelezen:
Een denkende dichter. Een lege banderol. Een boom met zes vogels. En boven deze afbeelding het opschrift: ‘Maister Hainrich von Veldeg’. Het Weingartner Liederhandschrift is omstreeks 1310-1320 geschreven en geïllustreerd in of nabij Konstanz. Van alle dichters die Frank Willaert in zijn imposante boek Het Nederlandse liefdeslied in de Middeleeuwen bespreekt, is Hendrik van Veldeke de eerste dichter van wie we de naam kennen, en een van de weinigen die is afgebeeld.
Ez sint guotiu niuwe maere, Daz die vogel offenbaere Singent, dâ man bluomen siht. Zen zîten in dem jâre Stüende wol, daz man vrô waere, Leider des enbin ich niht: Mîn tumbez herze mich verriet, Daz muoz unsanfte unde swaere Tragen daz leit, daz mir beschiht. [Het is goed nieuws / dat de vogels luidkeels / zingen, waar men bloemen ziet. / Bij dit jaargetijde / zou het passen dat men vrolijk was, / maar helaas, dat ben ik niet: / mijn dwaze hart heeft mij verraden / en moet nu treurig en somber / het leed verdragen, dat mij te beurt valt.]