14 minute read

» HET DAK VAN ZUID-FRANKRIJK

Gletsjers associeer je niet zo snel met Zuid-Frankrijk. Toch vind je twee van de mooiste juist daar: de Glacier Blanc en de Glacier Noir. Ze voeden de Durance, levensader van de Provence, en voorzien daarmee Marseille indirect van drinkwater. Wie realiseert zich dat als hij de kraan opendraait in Frankrijks zuidelijkste metropool?

TEKST: PAUL SMIT – BEELD: PAUL SMIT & MICK PALARCZYK

Advertisement

De Glacier Blanc, zo’n honderd meter boven de gelijknamige berghut. Het is een chaos van spleten, veroorzaakt door het steile terrein

Briançon, Frankrijks hoogste en zonnigste stad, omgeven door machtige fortificaties, ontworpen door de militaire architect van Louis XIV: Vauban. De stad plus fortificaties staan sinds 2008 op de UNESCO Werelderfgoedlijst

Twee zomers geleden maakte ik met collega Mick een reportage over de Luberon. Onderdeel daarvan was een fietstrip langs de Durance, de fruittuin van de Provence. We vroegen ons af waar dat klaarheldere rivierwater vandaan kwam, waarmee de meloenen en appelbomen geïrrigeerd werden. Nu zijn we op weg naar het antwoord, waarvoor we via de hoogste stad van Frankrijk moeten doorklimmen naar het dak van le Midi.

Bepalen waar die Midi begint, zoals de Fransen hun Zuiden noemen, is geen exacte wetenschap. Voor ons noorderlingen, die op vakantie richting de zon vertrekken, is het soms simpelweg daar waar de regen ophoudt. Exacter kun je het aan de hand van de bouwstijl bepalen: oogt die mediterraan of niet? Het eenduidigste antwoord geeft echter de flora. En botanici concluderen dat in de Alpen le Midi achter de Col du Galibier begint.

Vanaf de pas laat ik de zwaartekracht mijn auto omlaagtrekken, door haarspeldbochten, langs fluitende bergmarmotten en hijgende wielrenners. Onderaan de Galibier ligt een andere col, de Lautaret. Wat nu? Botanici beweren dat naar rechts, naar het westen — het dal van de Romanche — het Atlantische klimaat toch weer de overhand krijgt. Willen we naar het land van tijm en lavendel, dan moeten we naar links, naar het oosten, waar elke druppel regen afdaalt naar de Durance.

PASTELKLEURIGE LAMELLENLUIKEN

Na een paar wintersportplaatsen met nog een noordelijke sfeer van hout en chalets arriveren we in de eerste echte stad sinds de bergpassen: Briançon. En plotseling manifesteert Het Zuiden zich in alle hevigheid. De in warme tinten gepleisterde gevels, de pastelkleurige lamellenluiken, alles doet ineens aan Nice of Menton denken en niet meer aan Grenoble of Chambéry. Dit is dan ook, behalve de hoogste stad van Frankrijk, de zonnigste, gelegen in de regenschaduw van de Écrins. Zelf woon ik in Zuid-Frankrijk en na een bezoek aan Nederland en de lange terugrit voelt Briançon honderd procent als thuiskomen. We besluiten niet gelijk door te rijden naar ons doel, maar te profiteren van de ambiance in deze in de UNESCO-werelderfgoedlijst opgenomen vestingstad, door een hotelletje in de binnenstad te nemen en te genieten van de mediterrane keuken.

De Grande Rue, de winkelstraat van Briançon

Een piéta uit de vroege 16e eeuw in de Église Saint-Étienne in Vallouise

Barokke engel in Église Collégiale Notre-Dame in Briançon, onderdeel van het altaar Autel de la Vierge du Scapulaire uit 1732

Briançon ligt aan de Durance en zoals gezegd zijn we op weg naar de plek die het meeste water aan de Durance levert. Door een fout in de naamgeving is dat echter niet de officiële bron van de Durance. Die ligt naast de Col de Montgenèvre, achter Briançon tegen de Italiaanse grens aan. Maar als je die beek omlaag volgt, blijkt de eerste zijbeek veel groter te zijn dan de Durance zelf en ook de tweede, hetgeen natuurlijk niet zou moeten. Volgens de regels krijgt bij een samenvloeiing de beek die het grootst is de naam van de rivier. Dus er is iets mis. En dat is de schuld van de Romeinen.

Hun belangrijkste weg van de Provence naar Rome liep over de Col de Montgenèvre. Ze hoefden vanaf de Rhône bij Avignon alleen maar de lange Durance te volgen en dan over de niet al te hoge pas te wippen om in Italië te komen. Daarom ervaarden zij het beekje dat bij de pas begon als het begin van de Durance. Er zijn meerdere kandidaten die eigenlijk Durance hadden moeten heten. Volgens sommigen is de Clarée de feitelijke bronrivier, zelf hou ik het op de Guisane, de rivier die we sinds de Col du Lautaret hebben gevolgd. Waar echter nog meer water vandaan komt, in ieder geval ‘s zomers, is uit het Vallouise. Achterin dat prachtige U-dal, dat diep in de kern van de Écrins doordringt, liggen twee van de mooiste gletsjers van Frankrijk: de Glacier Blanc en de Glacier Noir.

DE WITTE EN DE ZWARTE

Het is nog donker als we Briançon verlaten, want we willen vroeg aan de tweedaagse wandeling beginnen, die ons naar beide gletsjers zal brengen. Op de Pré de Madame Carle, waar zich de parkeerplaats bevindt, is het zodoende nog rustig. In 1820 lag op deze plek de gletsjertong. Van beide gletsjers, want de Witte en Zwarte voegden zich samen waar ze de dalbodem bereikten en stroomden verder tot hier. Tegenwoordig valt er in geen velden of wegen een gletsjer te bekennen. We moeten een half uur lopen voor we in de verte het eind van de Glacier Noir zien. En nog een half uur later zien we pas de Glacier Blanc boven een kale rotsrichel verschijnen.

Maar al is de ervaring totaal anders dan die van wandelaars in 1820, dat wil niet zeggen dat onze wandeling minder spectaculair is. Bovendien hoeven we nu geen bergbeklimmers met ijservaring te zijn om de trede in de berghelling te bereiken, waar tegenwoordig de

En plotseling manifesteert Het Zuiden zich in alle hevigheid

Het pad naar de Glacier Blanc voert de wandelaar een imposant berglandschap binnen

Imposante pieken torenen boven het pad naar de Glacier Blanc uit Een bergmarmot houdt scherp in de gaten of we geen kruimels van onze mueslirepen laten vallen

meeste mensen een pauze inlassen. Er ligt een bruggetje over de gletsjerbeek en bergmarmotten scharrelen er rond de oevers. Ze houden ons scherp in de gaten, om te zien of we geen kruimels laten vallen van onze mueslirepen. Hier lag in 1985 de gletsjertong van de Glacier Blanc. Dat is niet lang geleden en toch moeten we nog een heel eind klimmen om het huidige eind van de gletsjer te bereiken. Daaruit blijkt dat de smelt de laatste decennia in een hogere versnelling is gegaan.

Na de aangename pauzeplek wordt het pad steiler, met enkele kabels en metalen pennen om ons aan vast te houden. We passeren merkwaardige rotsformaties die op kussens lijken. Luxe kussens, met zijden overtrekken. Hun zijdeglans is veroorzaakt door het gletsjerijs dat nog niet zo lang geleden over deze rotsen stroomde en hun oppervlakte polijstte. Je zou verwachten dat het mooiste punt van de wandeling het uiteindelijke uitzicht op de gletsjer is, een stukje boven de berghut waar we zullen slapen. En dat is ook absoluut zo. Waar echter onze adem stokt van verrassing — en, als fotografen, van verrukking — is bij de bergmeertjes van Tuckett. Ze zijn onbeduidend klein, maar het landschap dat zich erin spiegelt is groots.

Het is heerlijk om daarna niet terug te hoeven lopen, maar de nacht in de Refuge du Glacier Blanc door te brengen. In hoogzomer zal dat geen pretje zijn, want het telt 131 bedden en die zijn vaak volgeboekt, deels met bergbeklimmers die midden in de nacht opstaan. Maar begin september zijn we met een twintigtal wandelaars en van drukte is geen sprake. Een tweede voordeel is dat door in de hut te slapen, we ‘s avonds naar het uitzichtpunt op de gletsjer kunnen lopen, even hogerop, bij prachtig licht en met alle tijd om ervan te genieten.

ONGENAAKBAAR STEILE ROTSWANDEN

De volgende ochtend profiteren we eveneens, omdat de hut pal boven de meertjes van Tuckett ligt. Zodoende zijn we er eerder dan de eerste zonnestralen. De bergreuzen vangen al wel zon en mist trekt omhoog vanuit de diepte en stijgt als een omgekeerde waterval door ons uitzicht. Terug bij het bruggetje over de gletsjerbeek groet ik de marmotten - ja, wij zijn het weer, van de mueslirepen — en tegen de tijd dat de meeste mensen aan de wandeling omhoog beginnen zijn wij bijna beneden. Maar in plaats van verder af te dalen naar de auto, gaan we rechtsaf waar een bordje “Glacier Noir” aanwijst. Was het pad naar de Glacier Blanc best druk, naar de Noir slaat bijna niemand af.

We rammelen ondertussen van de honger. Gelukkig hebben we een lunchpakket meegekregen. Gezeten in de zon met onze rug tegen een enorm rotsblok maken we het open. Als eerste komt er een zak chips tevoorschijn en we vallen gelijk aan. Een niet meer piepjonge maar fit ogende dame ziet ons zitten en roept lachend: ‘Zon, bergen en chips — dát is het goede leven!’ We maken een praatje en ze vertrouwt ons toe dat ze hier één keer per jaar naartoe komt om ‘haar ritueel’ uit te voeren. Wat dat is blijft in het midden.

Deze wandeling is volkomen anders van karakter dan die van gisteren. Waar we de Glacier Blanc pas helemaal boven bereikten, ligt de Glacier Noir beneden ons in zijn eigen dal. De pieken eromheen zijn echter even hoog als die van gisteren — de hoogste van de Écrins — waardoor de hoogteverschillen gigantisch zijn. In het even hoge Zwitserse Berner Oberland kan het gebergte toch een zekere lieflijkheid uitstralen, met roomsoezen van sneeuw en ijs boven groene Alpenweiden. Hier is daar geen sprake van. De wereld rond de Barre des Écrins, met 4102 meter de hoogste top, oogt wreed en kaal, met steile, zwarte rotswanden die in onneembare pieken eindigen. Voor sappige Alpenweiden is het te droog, voor roomsoezen valt te weinig sneeuw. Het contrast tussen zon en schaduw, dag en nacht en zomer en winter is te groot. De afwisseling van vorst en dooi breekt de rotsen, ze tuimelen omlaag en ongenaakbaar steile rotswanden blijven achter. Al dat puin valt op de gletsjer, die daardoor zwart oogt. Vandaar de naam.

Bergmarmotten scharrelen er rond de oevers, ze houden ons scherp in de gaten

Het eerste deel van het pad naar de Glacier Blanc biedt uitzicht op de vlechtende gletsjerrivier

Een spektakel van mist, die van links naar rechts opstijgt, gezien vanaf één van de meertjes van Tuckett, met Wollegras op de voorgrond en de Pelvoux op de achtergrond

Terwijl we dit imponerende landschap binnenwandelen, worden we ingehaald door een jongeman die lijkt te dansen. Het is geen sportman, die om de minuut op zijn horloge kijkt en een persoonlijk record probeert te breken, maar gewoon een fitte, gebruinde en gespierde jongen. Engels, uit Cornwall, een Kelt. Hij ziet er opvallend gelukkig uit en ik vraag waar zijn blijheid vandaan komt. Vol onbegrip kijkt hij me aan. ‘Hoe kun je hier nou niet blij zijn?’ Het blijkt dat hij al weken onderweg is door de Franse Alpen, meestal hangend aan een glider. Gisterenavond vloog hij hier boven de Glacier Noir en vond het zo fantastisch dat hij het ook van beneden af wilde zien. ‘En het stelt niet teleur. Trouwens, weten jullie wat dit ding is waar het pad overheen loopt?’ Ik leg uit dat het om een zijmorene gaat, een soort stuwwal, maar dan aan de zijkant van de gletsjer, en wel de gletsjer van tweehonderd jaar geleden, die veel groter en dikker was. Het is de

grootste zijmorene die ik ooit heb gezien, bovendien perfect puntig, met ons pad op het topje. Daarom lopen we voorzichtig, om geen hoogtevrees uit te lokken. De Engelsman heeft geen vrees — tenslotte is hij een menselijke vogel — en danst weer verder. We naderen het eind van de morenewal, een magische plek met ineens toch een stukje grastapijt. Het overziet de complete gletsjer plus de vierduizenders eromheen. Ineens zien we boven een rotsblok twee vrouwenbenen omhoog steken. Als we verder lopen komt de vrouw van onze lunchpauze tevoorschijn; ze staat op haar hoofd! Ze kijkt me lelijk aan, zo lijkt het, tot ook ik mijn hoofd ondersteboven hou en zie dat haar mondhoeken niet omlaag staan maar omhoog, in een al net zo’n brede smile als die van de Engelsman. Dit moet haar jaarlijkse ritueel zijn, Zon, bergen en yoga – dát is realiseer ik me. ‘Zon, bergen en yoga — dát is het goede leven!’ zeg ik. Ze kan niet ja-knikken, maar het goede leven ik krijg een knipoog. l

De Glacier Noir dankt zijn naam aan het puin, dat er op ligt, zoveel, dat je hem nauwelijks als gletsjer herkent

De zon is al achter de machtige pieken van de Écrins verdwenen en blauwe schaduw spreidt zich uit over het landschap. In de verte het dal van de Glacier Noir, met op de voorgrond de gletsjerbeek

Alleen door de betere bergbeklimmers te bestijgen: de steile pieken in het uitzicht vanaf de Refuge du Glacier Blanc (v.l.n.r. Pelvoux, Pic sans Nom, Ailefroide)

PRAKTISCHE INFORMATIE

Informatie

hautes-alpes.net officiële website van het departement paysdesecrins.com website van de streek rond Vallouise ecrins-parcnational.fr website van het nationale park ville-briancon.fr website van de stad Briançon

Slapen

BERGHUT REFUGE DU GLACIER BLANC Je hoeft geen bergbeklimmer te zijn om in deze op 2550 meter hoogte gelegen berghut te slapen. De locatie is uniek, uitkijkend op de gletsjer, de Barre des Écrins en de intimiderende Pelvoux. Online reserveren noodzakelijk, refugeduglacierblanc.ffcam.fr

HOTEL AUBERGE DE LA PAIX Briançon heeft meerdere hotels, maar slechts twee liggen binnen de historische kern en daarvan is La Paix de aangenaamste. Het eigen restaurant Carpe Diem is uitstekend. 3 Rue Porte Méane - Cité Vauban, Briançon, hotel-aubergedelapaix.com

Eten

RESTAURANT L’ÉTAGE Als we na de bergwandeling terugkeren in Briançon proberen we L’Étage. Eigenaars uit Turijn, stad van het goede eten, met een keuken die het zuiden mengt met recepten uit het gebergte. 35 Grande Rue Forteresse Vauban, Briançon, etage-briancon.com Het pad over de zijmorene van de Glacier Noir

CHAMBRESDHOTESWIJZER.NL

Prettig overnachten op weg naar je vakantie-adres? Ook daarvoor ga je naar een chambres d’hôtes! Een greep uit het aanbod ...

vanaf € 70

per nacht

vanaf € 86

per nacht

Fermette l’Abeille

Langs de A20 onder Chateauroux

Hier aanleggen is een feestje! Massatoerisme heeft hier nog niet toegeslagen. Het is rustig gelegen in een landelijke omgeving met glooiend landschap. Hier kun je nog genieten van de stilte, rust en groen. Je wordt er met open armen ontvangen. En wat heerlijk om na een lange reis gezellig aan te schuiven aan een mooi gedekt viergangendiner met aperitief, wijn en koffie! De volgende dag een fantastisch uitgebreid ontbijt. En nog lekker dicht bij de snelweg ook!

C’est la Vie

Noord-Frankrijk, ten westen van Charleville-Mézières

Wat een fijne plek voor een eerste tussenstop maar 300 km van Utrecht! Er is ook een hele leuke familiekamer met heerlijke bedden en mooie badkamer. Veel speeltoestellen en dieren in de tuin voor de kids. ‘s Avonds eet je lekker mee met Eric en Marja en ’s morgens een uitgebreid ontbijt met onder meer sap, eitjes, verse croissants en stokbrood. Super begin of eind van je vakantie! En niet alleen jij, ook je elektrische auto kan hier lekker opladen.

vanaf € 79

per nacht

L’Orchidée Sauvage

Langs de A31 tussen Metz en Nancy

Voormalige boerderij in het hart van het groene heuvellandschap van de Lorraine, gelegen aan de rustieke rivier de Maas. Er zijn vijf sfeervolle chambres d’hôtes. Het kleinschalige karakter en de huiselijke gezelligheid maken L’Orchidée Sauvage dé plek in de Lorraine waar je kan ontspannen en genieten van het weidse heuvellandschap. ’s Morgens wacht je een verrukkelijk ontbijt met zelfgemaakte jam en sap. Uitgerust rijd je weer verder. Of je blijft lekker genieten van verfijnde cultuur en veelzijdige natuur.

This article is from: