25 minute read
Kneedbare oorsprongen Over de stichting van Florentia, de ‘heel erg mooie en beroemde dochter van Rome’
Raphael Hunsucker
Florence is een Romeinse stad. Op de stadsplattegrond of een satellietfoto is een rare, ietwat schuin op de rivier georiënteerde rechthoek in het stratenplan van het centrum te herkennen, als een anomalie tussen de omliggende straten die loodrecht op de rivier zijn aangelegd. De rechthoek tussen Piazza degli Antinori, de Duomo, het Bargello en Piazza Santa Trìnita markeert precies de omtrek van de antieke Romeinse kolonie Florentia (fig. 1).1 De Piazza della Repubblica ligt, als opvolger van het antieke forum, in het midden, waar de antieke hoofdwegen (decumanus en cardo) elkaar eigenlijk nog steeds kruisen, in de gedaante van de Via Strozzi/Via del Corso en de Via Calimala/Via Roma. Zoals vaker is ook hier de geschiedenis, die op ooghoogte al lang is verdwenen, uit de lucht nog steeds te zien. Ook in de omliggende riviervlakte, de stad uit naar het westen richting Prato, zijn de vierkante kavels van de Romeinse centuriatio, stukken landbouwgrond van ca. 710 bij 710 meter (2400 Romeinse voet), nog goed te herkennen.2 Geen twijfel mogelijk: dit is een typisch voorbeeld van een antieke Romeinse kolonie.3
Advertisement
De Florentijnen waren zich ook zonder deze cartografische kennis altijd al van die antieke oorsprong bewust. De Italiaanse naam van de stad (tot ver in de vroegmoderne tijd nog Fiorenza in plaats van Firenze), ging zonder onderbreking terug op het Latijnse Florentia.4 Dat werpt een interessante blik op de grote rivaliteit tussen Florence en het eigentijdse Rome, van de Late Middeleeuwen tot (minimaal) 1870 – een periode waarin Florence sterk opkwam en Rome naar de kroon begon te steken. Het Rome van de pausen, en later dat van Garibaldi, Cavour, Victor Emmanuel II en Mussolini, beriep zich er uiteraard óók op de erfgenaam van de antieke caput mundi te zijn. Dat kon soms flink schuren, maar op andere momenten juist een hechte band tussen beide steden benadrukken. Waar Eline Verburg, elders in dit nummer, stilstaat bij de mythische, Etruskische oorsprongen van Florence, staan in deze bijdrage juist de Romeinse wortels van de bloeiende stad aan de Arno centraal. Hoe hebben de trotse Florentijnen hun antieke Romeinse afstamming ingezet, en wat wilden ze daarmee bereiken? Veelzeggend stilzwijgen – antieke bronnen over de stichting van Florence In de antieke literatuur speelde het Romeinse Florentia niet meer dan een onbeduidend bijrolletje.5 Sallustius, Cicero en Livius vermelden de stad nergens in hun overgeleverde werken, ook niet wanneer ze gebeurtenissen in de omgeving bespreken.6 In de geografische boeken van Plinius’ Naturalis historia, uit de 1e eeuw n.Chr., komt de oudst bewaarde vermelding van de stad(sbewoners) voor.7 Die is te vinden in een weinig glorieuze opsomming van ‘overige’ steden en bewoners in de landstreek Etruria, naast onder meer de antieke voorlopers van Arezzo, Cortona, Fiesole en Bolsena. Plinius permitteert zich in al zijn bondigheid nog wel de opmerking dat de Florentijnen ‘aan de voorbijstromende Arno gevestigd’ zijn. Was dat wellicht noodzakelijk om Florentia, met haar generieke naam (‘Bloei’) en voor Etrurië relatief korte geschiedenis, een plek te geven op de mentale kaart van het lezerspubliek?
Tacitus schrijft begin 2e eeuw al iets meer, wanneer hij vertelt dat, in de regeringsperiode van keizer Tiberius (14-37 n.Chr.), een gezantschap van Florentijnen zich tot de Senaat van Rome wendde in een politieke discussie over de waterhuishouding van Centraal Italië.8 Om overstromingen van de Tiber in Rome te voorkomen was voorgesteld om de Clanis (de huidige Chiana) in de Arno in plaats van de Tiber te laten uitmonden. Dat had de Florentijnen gealarmeerd. Om Rome te sparen zou het probleem dan simpelweg naar Florentia worden verplaatst, betoogden ze, en samen met andere bedreigde steden slaagde het gezantschap erin het plan van tafel te krijgen. Opvallend is evenwel dat opnieuw de rivier de Arno een hoofdrol speelt wanneer het überhaupt over Florentia gaat. Aan de andere kant was de stad volgens Tacitus wel invloedrijk genoeg om een sterke lobby in Rome te organiseren. In zekere zin is deze passage bovendien het oudste gedocumenteerde voorbeeld van rivaliteit tussen Rome en Florence en wederzijds tegengestelde belangen. Die gaat dus al terug tot de Oudheid.
De geschiedschrijver Florus vermeldt, kort na Tacitus, een nog oudere episode. In zijn compacte samenvatting van de burgeroorlog tussen de Romeinse generaals Marius en Sulla, begin 1e eeuw v.Chr., komt de anekdote voor dat Sulla niet alleen individuen, maar ook hele steden strafte door ze op een veiling integraal aan de hoogste bieder te verkopen. Naast de antieke voorgangers van Spoleto, Terni en Palestrina was ook Florentia de klos.9 De dramatische datum rond 82 v.Chr. impliceert dat Florentia toen
Fig. 1. Kaart van Florentia in de Romeinse Keizertijd.
al een bestaande stad moest zijn. Die zou in dat geval bijvoorbeeld gesticht kunnen zijn bij de verlenging van de Via Cassia voorbij Arrezzo, in de 2e eeuw v.Chr, maar daarover hebben we verder geen enkele betrouwbare gegevens. De betrouwbaarheid van Florus, die ruim twee eeuwen later over deze gebeurtenissen schreef, wordt vaak in twijfel getrokken, waarmee deze passage uiteindelijk meer vragen oplevert dan antwoorden.10
De meest uitgebreide antieke getuigenis over Florentia, die tegelijk ook nog iets zegt over de stichting van de stad, komt voor in een anoniem en moeilijk te dateren traktaat over landmeetkunde, doorgaans aangeduid als Liber coloniarum, soms als Liber regionum. Het is overgeleverd in een verzameling van landmeetkundige teksten die bekend staat als het Corpus agrimensorum Romanorum, waarvan de oudste (prachtig geïllustreerde) handschriften uit de 6e eeuw n.Chr. stammen.11 De Liber coloniarum was waarschijnlijk niet veel ouder, want de manier waarop de inhoud van het werk is gerangschikt lijkt de situatie in de eerste helft van de 4e eeuw n.Chr. te reflecteren, ook al gaat de inhoud schijnbaar terug op bronmateriaal uit vroege Keizertijd.12 In het stuk over de provincia Tuscia (zoals Etrurië heette na de rijkshervorming van keizer Diocletianus) lezen we:13
Colonia Florentina deducta a triumuiris, adsignata lege Iulia, centuriae Caesarianae in iugera CC, per kardines et decimanos.
De kolonie Florentia (is) gesticht door de triumviri, (is) toegewezen onder een lex Julia, (en het land is verdeeld volgens) de centuriae van Caesar, in 200 morgens, door middel van Noord-Zuid en Oost-West lopende scheidingslijnen.
Het zijn dit soort technische aantekeningen, in plaats van de retorische volzinnen uit de canonieke historiografie, waarin de vroegste geschiedenis van Florence zich openbaart. De passage verwijst naar een landverdelingswet die bepaalde hoe de grond moest worden verdeeld in gelijke stukken, en bevat drie dateringskenmerken: het feit dat de kolonie is gesticht door triumviri (‘driemannen’), dat de desbetreffende wet (een lex Julia) op naam staat van iemand uit het Julische geslacht en dat de stukken grond (de centuriae) ‘die van Caesar’ worden genoemd. Dat riekt naar Julius Caesar: hij vormde samen met Pompeius en Crassus het zogenaamde ‘eerste triumviraat’ van 60 v.Chr. en heeft daadwerkelijk een landverdelingswet op zijn naam staan, de lex Iulia agraria uit 59 v.Chr.14
Het probleem is echter dat Caesars adoptiefzoon en opvolger, de latere keizer Augustus, tot 27 v.Chr. óók ‘Caesar’ werd genoemd, tot het geslacht der Juliërs behoorde en met Marcus Antonius en Lepidus het ‘tweede triumviraat’ van 43 v.Chr. vormde. Sterker nog: dat ‘eerste triumviraat’ is een moderne benaming, die in de antieke bronnen niet voorkomt.15 In de passage juist voor de onze is bovendien ook sprake van een wet waarin de landverdeling in onder meer Tuscia wordt geregeld, onder leiding van ‘Gaius Julius Caesar, Marcus Antonius en Marcus Lepidus, triumviri belast met het inrichten van de staat’.16 Daar is Caesar de triumvir dus overduidelijk de man die wij kennen als Augustus. Deze bron is dus duidelijk: Florentia is gesticht door Caesar junior (de latere Augustus), samen met Marcus Antonius en Lepidus. Aangezien de triumviri het Romeinse Rijk onderling hadden verdeeld en Caesar junior Italië toegewezen had gekregen, moet niemand minder dan de latere keizer Augustus de facto voor de stichting van Florentia verantwoordelijk zijn geweest.17 Florence was dus gesticht door de man die een decennium later als herstichter van Rome en ‘tweede Romulus’ zou worden gevierd.18
We moeten ons door deze schijnbaar prominente oorsprong echter niet laten misleiden. Over het antieke hoofdstuk in de Florentijnse geschiedenis is, los van één ietwat obscure bron, eigenlijk weinig bekend, en over
de stichting van de stad is bij de canonieke antieke auteurs niets anders te vinden dan een veelbetekenend stilzwijgen. Het heeft er kortom alle schijn van dat Florence in de oudheid een relatief onbeduidende provinciestad moet zijn geweest.19 Dat strookte uiteraard niet met het zelfbeeld dat de trotse Florentijnen later zouden ontwikkelen en was des te pijnlijker, omdat het naburige Fiesole wel een belangrijke rol had gespeeld in de Romeinse geschiedenis, onder andere in 63 v.Chr. als basis van de samenzweerders rondom Catilina (bekend van Cicero’s Catilinarische redevoeringen). Het antieke Faesulae kon als echte Etruskische stad bovendien duidelijk aanspraak maken op het historische primaat in de regio.20 Genoeg redenen voor latere schrijvers om daar iets aan te doen, en het antieke Florentia uit de obscuriteit te verheffen.
Een glorieus Romeins verleden: kroniekschrijvers en humanisten Met de opkomst van Florence als machtige stad vanaf de Late Middeleeuwen veranderde het beeld van de eigen geschiedenis radicaal. De oudst bewaarde middeleeuwse bron, de anonieme Chronica de origine civitatis Florentiae uit de late 12e of vroege 13e eeuw,21 is daar meteen een goed voorbeeld van. Volgens de Chronica gaf inderdaad Julius Caesar, de beroemdste Romeinse veldheer, de aanleiding voor de stichting van de stad. Dat is echter niet het enige element dat afwijkt van onze reconstructie hierboven. Ten eerste wordt Rome in de middeleeuwse bronnen consequent als het grote voorbeeld voor Florentia gezien. Terwijl nog moest worden bepaald hoe de stad zou gaan heten werd bijvoorbeeld de naam parva Roma of parva Romula dan wel Romuncula gebruikt, ‘klein Rome/Roompje’, en de gebouwen van de stad werden allemaal opgetrokken naar Romeins voorbeeld, sicut erat in urbe Romana. 22 Ten tweede zou Julius Caesar de stad naar zichzelf ‘Caesaria’ hebben willen noemen,23 maar stak de Romeinse Senaat daar een stokje voor door middel van een competitief stichtingsprocedé: verschillende aristocraten moesten beginnen met de bouw van respectievelijk de stadsmuren, het straatplaveisel, een Capitool, de watervoorziening en een amfitheater en badgebouw, en de eerste die klaar was met zijn gedeelte zou de hele stad naar zichzelf mogen vernoemen.24 Deze variant is dus expliciet republikeins en anti-autocratisch. Dat is een veelbetekenend feit in de context van laatmiddeleeuws Florence, want de stad was toen ook een republikeinse comune en moest duidelijk niets hebben van autocratische leiders – ook niet als stichters.25
Hoe komt Florence dan aan zijn huidige naam, volgens de Chronica? Niet van Caesar, maar van de (verder niet geattesteerde) Romeinse consul Florinus,26 die op de bloemrijke weiden langs de Arno zijn legerkamp gevestigd zou hebben in de strijd tegen Faesulae, dat immers de revolutionair Catilina had gesteund, en daar ook zou zijn omgekomen. De Chronica vertelt het in geuren en kleuren (8.19-28):27
Elapsis vero pluribus temporibus senatores Romani qualiter ipsi civitati nomen imponerent, habuerunt conloquium inter se et tractatum. Unus quorum consuluit et dixit quod sibi videbatur, cum senator Florinus fuerit primus ad edificandum et ad edificium faciendum in loco, ubi hec civitas est constructa, et quia flores erant tunc in campis ipsius loci, et etiam quia floruit in armis, videlicet quia civitas Fesule fuerit destructa metu armorum, et ensis est domina omnium armorum et est facta ad similitudinem floris lilii, et etiam quia senator Florinus, qui habuit nomen floris, mortuus fuerat ibi, et fuit ibi primus habitator, et quia ex flore hominum Romanorum prius habitata, ipsa civitas debeat perpetuo Florentia appellari.
Toen er echter de nodige tijd was verstreken gingen de Romeinse senatoren onderling in gesprek en begonnen ze te onderhandelen over de vraag hoe ze een naam aan de stad moesten geven. Een van hen nam een besluit en zei dat het
hem toescheen dat, omdat de senator Florinus de eerste was die begon met opbouwen en een gebouw neer te zetten op die plek, waar deze stad is aangelegd, en omdat er toen bloemen (flores) waren in de velden op diezelfde plek, en ook omdat die opbloeide (floruit) in de gewapende strijd, aangezien immers de stad Fiesole was verwoest door de vrees voor wapens, en het zwaard de meesteres is van alle wapens en gemaakt is naar de gelijkenis van de leliebloem (floris lilii), en ook omdat de senator Florinus, die de naam van een bloem (floris) had, daar overleden was, en hij de eerste bewoner was van die plek, en omdat de stad als eerste is bewoond door de bloem (ex flore) der Romeinse mannen, dat dáárom de stad voor altijd Florentia moest worden genoemd.
De naam Florentia staat zodoende voor allerlei aspecten die in het laatmiddeleeuwse Florence van belang waren: militair overwicht, republikeins gedachtegoed, de strijd tegen aartsrivaal Fiesole, het republikeinse Rome als model en de verijdeling van een autocratische machtsgreep.
Ten derde is het fascinerend om vast te stellen hoe diepgaand Rome wordt ingezet als een model voor Florence. De hele geschiedsopvatting van de Chronica lijkt, bij nader inzien, ook impliciet gemodelleerd op de Romeinse geschiedenis, of beter gezegd: op de antieke Romeinse geschiedschrijving over Rome. In de Chronica wordt Florence gesticht nadat Fiesole door Caesar is verwoest. 500 jaar later zou Totila Florence hebben verwoest en Fiesole opnieuw hebben gesticht; daarna zou Florence vervolgens door de Romeinen opnieuw zijn gesticht naar het voorbeeld van een inmiddels Christelijk Rome, en wéér 500 jaar later zou Fiesole dan op zijn beurt door de Florentijnen zijn verwoest.28
Deze cyclus van stichting, verwoesting en herstichting doet in alle toonaarden denken aan de manier waarop auteurs als Livius de geschiedenis van Rome hadden beschreven. Rome was gesticht door Romulus in de lange nasleep van de verwoesting van Troje. 365 jaar na zijn stichting werd Rome (bijna) verwoest door de Galliërs, maar na de verwoesting van Veii weer ‘opnieuw gesticht’ door Camillus – en nog eens 365 jaar later werd Augustus een tweede ‘nieuwe stichter’ van Rome.29 Deze cyclische interpretatie van de Romeinse geschiedenis zien we, als een soort sjabloon, in de Chronica terug, met het effect dat Florence ook in teleologische zin een tweede Rome wordt. Juist het feit dat beide bouwstenen (de verwoesting door Totila en de herstichting van Florence door de Romeinen) compleet verzonnen zijn wijst op een bewuste imitatie.
De Chronica was in de Late Middeleeuwen een veelgelezen werk en moet in een populaire behoefte hebben voorzien: in 1125 had de jonge Republiek Florence Fiesole ingenomen en verwoest, in wat de eerste stap van de imperialistische machtsuitbreiding van Florence zou worden. De stichtingsgeschiedenis zoals die in de Chronica de origine civitatis Florentiae wordt gepresenteerd, is dus sterk gekleurd door eigentijdse gebeurtenissen en belangen.30 Die boodschap werd opgepikt. Sanzanome’s latere Gesta Florentinorum van rond 1230 hameren de Romeinse oorsprongen er nog een keer in, net als (en dat is tekenend) een buitenstaander, de dichter Frate Guittone d’Arezzo, die Florence eveneens ‘una novella Roma’ vond lijken (‘een nieuw Rome’), en zijn Florentijnse adressaten verzekerde dat ‘cierto non ebbero cominciamento li Romani più di voi bello’, ‘de Romeinen zeker niet een mooiere oorsprong hadden dan jullie’.31 Dante baseerde zijn kennis van de vroegste Florentijnse geschiedenis nog grotendeels op de Chronica. 32 Ook had hij geen goed woord over voor de rivaliteit van zijn geboortestad met Rome. Fiorenza was immers door Romeinen gesticht, en niets anders dan de ‘bellissima e famosissima figlia di Roma’, ‘de heel erg mooie en beroemde dochter
van Rome’.33 Sterker nog: alles wat goed was aan Florence kwam uit die Romeinse oorsprong voort, en de schaduwkanten van zijn stad werden door Dante toegeschreven aan het volksdeel dat uit Fiesole afkomstig zou zijn.34
Begin 14e eeuw herhaalde Giovanni Villani het hele verhaal nog eens in zijn eigen geschiedenis van Florence, en voegde er het leuke detail aan toe dat de herstichting van de stad door de christelijke ‘Romeinen’ eigenlijk op het conto van niemand minder dan Karel de Grote moest worden geschreven.35 Zo was naast Julius Caesar de andere grote keizerfiguur van het Westen in de ontstaansgeschiedenis geschreven, en had Florence een steeds glorieuzer verleden gekregen om op voort te bouwen. Dit accumulatieve procedé is tekenend voor stichtingsmythes, zeker ook voor die van Italiaanse steden in deze periode.36 Kort gezegd was de Romeinse oorsprong van Florence stevig verankerd in de laatmiddeleeuwse literaire traditie.
Dat betekende echter allerminst dat er geen ruimte meer was voor varianten en verzinsels.37 De zoektocht naar zo illuster mogelijke stichters leidde geregeld tot excessen, als gevolg van een voortdurend spel waarin steden en adellijke geslachten elkaar trachtten af te troeven. Een geruchtmakend voorbeeld is de succesvolle nepnieuwscampagne van de Dominicaan Annius of Ennius van Viterbo (1432-1502), wiens ‘Etruskenthese’ in het artikel van Verburg uitgebreid aan bod komt. Volgens Ennius had Noach na de Bijbelse zondvloed uitgerekend Viterbo gesticht als zijn nieuwe hoofdstad, en was Fiesole van daaruit als Etruskische kolonie neergeplant.38 Hercules had nog even het moeras in de vlakte van de Arno drooggelegd, en na een verwoesting van Fiesole(!) zouden de Etrusken vervolgens in dit prehistorische polderlandschap Firenze hebben gesticht, 923 jaar voor de stichting van Rome.39 Die laatste toevoeging verraadt uiteraard opnieuw de rivaliteit met de Vrbs. Ook de wetenschappelijke revolutie van de zogenaamde Renaissance, waarin humanisten volgens meer rigide criteria van filologische bronnenkritiek te werk gingen, maakte dus zeker geen einde aan de tendens om de stichtingsgeschiedenis in het licht van eigentijdse belangen te herschrijven. Begin 16e eeuw kwamen Ennius’ navolgers Giambattista Gelli en Pierfrancesco Giambullari met nog meer sappige details: zo zou de marzocco, de heraldische leeuw op het stadswapen van Florence, zijn naam ontlenen aan een etymologische verwantschap met het Etruskische woord Mazoc, dat ‘stichter’ zou betekenen en uit het Aramees (de taal van Noach) afkomstig zou zijn.40 Die leeuw was namelijk niets anders dan de leeuw van Hercules, ter ere van wiens rol als stichter van Florence (volgt u het nog?) de leeuw met ‘Mazoc, Mazoc!’ zou zijn toegejuicht. Het zijn dit soort vergezochte verzinsels, in het volle daglicht van de Renaissance, waardoor moderne auteurs als Andreas Grote zich terecht verkneukelen over de borstklopperij van de renaissancistische bronnenkritiek, die zogenaamd niks op zou hebben met ‘middeleeuwse’ verzinsels; de wetenschap heeft inmiddels aangetoond dat die middeleeuwse ‘verzinsels’ soms een stuk dichter bij de waarheid zijn dan menig ‘geleerd’ construct uit de Renaissance.41
Cosimo als een tweede Augustus en herstichter van Florence In de tweede helft van de 16e eeuw ging het Florence en zijn nieuwe heerser voor de wind. Hertog Cosimo I de’ Medici (15191574) had Siena weten in te lijven en daarmee een machtige staat in Centraal Italië geschapen die in 1569, met Cosimo’s kroning tot groothertog van Toscane (of Magnus Dux Etruriae) door paus Pius V, officieel zou worden bekrachtigd. Al deze macht en welvaart mocht worden getoond, en nadat Cosimo met een veelzeggend gebaar van Palazzo Medici naar het oude republikeinse stadhuis (het Palazzo della Signoria, dat wij kennen als Palazzo Vecchio) was verhuisd, gaf hij Giorgio Vasari de opdracht de
Fig. 2. Giorgio Vasari, Stichting van Florentia, een Romeinse nederzetting, 1563-1565, olieverf op paneel, Palazzo Vecchio, Salone dei Cinquecento, Florence. grote zaal, waar voorheen de republikeinse stadsbestuurders hadden vergaderd, om te bouwen tot feest- en ontvangstzaal. Op de wanden en het plafond moest de luisterrijke geschiedenis van Florence worden uitgebeeld. Cosimo had Vasari en Vincenzo Borghini, die belast was met het historische vooronderzoek, expliciet opgedragen om zich niet in te laten met verzinsels, maar alleen de ware geschiedenis te verbeelden.42 De vraag was dus, wélke versie van de ontstaansgeschiedenis Vasari moest afbeelden.
In de 15e eeuw had Angelo Poliziano in een manuscript van het antieke handboek over landmeetkunde, dat in handen van de Medici was gevallen,43 gelezen dat de triumviri, en vooral Augustus de meest prominente stichter was geweest. Dat kwam hertog Cosimo bijzonder goed van pas.44 Hij identificeerde zich net als de eerste Romeinse keizer met het sterrenbeeld Steenbok,45 en liet zich graag voorstaan op die overeenkomst.46 Het zal dus geen toeval zijn dat Vasari Augustus extra prominent vooraan plaatste op zijn schildering, met een steenbok duidelijk zichtbaar bovenop de helm aan zijn voeten (fig. 2). Die prominente rol correspondeert bovendien perfect met de manier waarop Cosimo, in de centrale tondo op hetzelfde
plafond, door Vasari is afgebeeld als nieuwe princeps, in vrijwel dezelfde uitdossing (fig. 5 in het artikel van Verburg). Cosimo zit op een sella curulis, in het antieke Rome de traditionele zetel voorbehouden aan de hoogste republikeinse magistraten.47 Cosimo wordt door een personificatie van Florence gekroond met een krans van eikenbladeren, een duidelijke verwijzing naar de antieke corona civica, een prestigieus ereteken dat Augustus in 27 v.Chr. van de Romeinse senaat ontving.48 De visuele boodschap wordt ondersteund door een inscriptie in monumentale antieke kapitalen, die de schildering aan vier zijden omringt:49
SPQF OPTIMO PRINCIPE / CONSTITVTA CIVITATE / AVCTO IMPERIO / PACATA ETRVRIA
De Senaat en het volk van Florence aan de beste heerser, nadat die de staat heeft opgericht, het rijk heeft uitgebreid en vrede heeft gebracht in Etrurië.
Ook Augustus had zijn imperium immens uitgebreid, ‘vrede gebracht’ (Augusteisch jargon voor militaire veroveringen en overwinningen) en de staat opnieuw gegrondvest. Hij gold daarom, net als latere goede keizers zoals Trajanus, als optimus princeps. Die eigenschappen worden nu op Cosimo overgedragen, waarbij Etrurië de plaats inneemt van het Romeinse rijk en de S.P.Q.F(LORENTINUS) die van de S.P. Q.R(omanus).
Zo creëerde Vasari’s schildering een specifieke verbinding tussen zijn eigen opdrachtgever en de eerste Romeinse keizer, een band die voortbouwde op een meer algemene koppeling tussen Rome en Florence. De hoofdstad van het nieuwe hertogdom kon moeiteloos meeliften op de antieke en imperiale glorie van de Caput Mundi. Dat was des te belangrijker, nu de eigentijdse relatie tussen Florence en Rome zich op een hoogtepunt bevond. Het is wederom typisch voor het hervertellen en uitbeelden van stichtingsverhalen dat die, hoewel ze over het vroegste verleden heten te gaan, juist uiting geven aan eigentijdse gedachten, voorkeuren en belangen. Borghini beweerde bijvoorbeeld, tegen de traditie van een stichting onder het sterrenbeeld Mars,50 dat Florence zou zijn gesticht op de verjaardag van Cosimo’s zoon Francesco, wiens dynastieke huwelijk met Johanna van Oostenrijk toevallig een van de eerste grote plechtigheden was die onder de nieuwe plafonddecoraties werden gevierd.51 Cosimo speelde op het plafond van de grote zaal van het republikeinse Palazzo Vecchio dus letterlijk en figuurlijk hoog spel, door zich niet alleen als een nieuwe Augustus te presenteren, maar daarmee tegelijkertijd zijn dynastieke ambities te ondersteunen, als een ware Romeinse keizer.
Aan de andere kant lijkt er, in een soort dubbele bodem, ook een subtieler spel te worden gespeeld, waarin Cosimo zich, net als Augustus, met een republikeinse façade omringde om zijn nieuwe machtspositie in de traditie te plaatsen en voor een zo breed mogelijk aanvaardbaar te maken. De monarchale symboliek van de Etruskische koning Porsenna (zie het artikel van Verburg) paste duidelijk niet meer, na de moord op Alessandro de’ Medici. We hebben hier zodoende te maken met een driedubbele appropriatie van een Romeins voorbeeld, in de vorm van Augustus als stichter van Florence: Cosimo heerst over een Romeinse stad, doet dat met de luister en machtsaanspraken van een Romeinse keizer, maar eerbiedigt tegelijkertijd de republikeinse tradities, die teruggaan op het antieke Rome. Als klap op de vuurpijl vervangt Cosimo daarmee de historisch dubieuze tradities van eerdere herstichtingen (bijv. door Karel de Grote) door een solide ‘herstichting’ van Florence onder zijn eigen bewind, waarbij hij wederom in de huid van Augustus kruipt. In die zin is er aan de inscriptie niets gelogen: Cosimo gedroeg zich als een uitstekende Romeinse keizer, een optimus princeps.
1. Zie C. Hardie, ‘The origin and plan of Roman Florence’, Journal of Roman Studies 55 (1965) 122-140, aldaar 136. 2. Zie F. Castagnoli, ‘La centuriazione di Florentia’, Universo 28 (1948) 361-368; Hardie (1965) 133; G.F. Pocobelli, ‘L’assetto del territorio nordoccidentale di Firenze: centuriazione e viabilità’, in: M. Salvini & S. Faralli (eds.), ‘Archeologia invisibile’ a Firenze. Storia degli scavi e delle scoperte tra San Lorenzo, Santa Maria Novella e Fortezza da Basso (Firenze 2020) 207219. 3. Zie over Romeinse kolonies M.K. Termeer, ‘Rome als jonge moeder’, Roma Aeterna 4.II (2016) 10-19. De naam Florentia was niet uniek: ook Granada, het Franse Vienne en het Lombardische Fiorenzuola heetten zo. 4. Dante, bijvoorbeeld, noemde de stad doorgaans “Fiorenza”: zie L. Terrusi, ‘Fiorenza e le altre. Risonanze politico-ideologiche dei toponimi in Dante e altri scrittori’, il Nome nel testo. Rivista internazionale di onomastica letteraria 21 (2019) 87-96, aldaar 92. 5. Florentia in litteris antiquis raro occurit, “Florentia komt in de antieke letteren zelden voor”, aldus E. Bormann in Corpus Inscriptionum Latinarum XI (Berolini 1888) 306, met een goed overzicht van de vindplaatsen. 6. Zie reeds R. Davidsohn, Forschungen zur älteren Geschichte von Florenz I (Berlin 1896) 8. 7. Plinius, Naturalis historia III.52 (ed. G. Winkler, Naturkunde 3/4: Geographie: Europa (München & Zürich 1988) 46): Florentini praefluenti Arno adpositi, “de Florentijnen, gevestigd aan de voorbijstromende Arno”. Plinius vermeldt Florentia verderop nog een keer (XIV.36) in een passage over wijn. 8. Tacitus, Annales I.79. 9. Florus, Epitome de Tito Livio II.9/21.27. 10. Zie W.V. Harris, Rome in Etruria and Umbria (Oxford 1971) 261, 342-343; L. Keppie, Colonisation and Veteran Settlement in Italy. 47-14 B.C. (London 1983) 175-176. 11. De klassieke uitgave door o.a. Lachmann in F. Blume et al., Die Schriften der römischen Feldmesser (Berlin 1848-1852) is nu grotendeels vervangen door de tweetalige editie van B. Campbell, The writings of the Roman land surveyors. Introduction, text, translation and commentary (London 2000). 12. Campbell (2000) xl-xliv. 13. Campbell (2000) 168 r.3-4 (= Lachmann p. 213 r. 6-8). Alle vertalingen zijn van eigen hand. 14. C. Brunet et al., Libri coloniarvm (Livres des colonies). (Besançon 2008) 55. 15. W. Eder s.v. ‘Triumvirat’, Der Neue Pauly XII.1 (Stuttgart 2002) 848. 16. Campbell (2000) 168 r.2 (= Lachmann 213 r. 4-5). 17. In theorie is het overigens mogelijk dat de stichting van een kolonie al door de wet uit 59 v.Chr. was voorzien, maar pas twee decennia later werd uitgevoerd: Brunet et al. (2008) 24 n. 45; Campbell (2000) 406. 18. Zie R. Hunsucker, ‘De nieuwe stichters van de Eeuwige Stad. Meervoudige verankering in het Rome van Augustus en de Late Oudheid’, Lampas 51 (2018) 358-374, aldaar 358-366. 19. N. Rubinstein, ‘The Beginnings of Political Thought in Florence. A Study in Mediaeval Historiography’, Journal of the Warburg and Courtauld Institutes 5 (1942) 198-227, aldaar 208. 20. Zie Dante, Paradiso XV.125-126, waar de legendarische geschiedenis van Fiesole op één lijn met die van Rome en Troje wordt gezet. 21. Uitgegeven door O. Hartwig, Quellen und Forschungen zur ältesten Geschichte der Stadt Florenz I (Marburg 1875) 37-64, nu vervangen door R. Chellini ed., Chronica de origine civitatis Florentiae (Roma 2009); zie ook Rubinstein (1942). 22. Rubinstein (1942) 201 (parva Roma); Chellini ed. (2009) 41 (parva Romula; handschriften L en V lezen Romuncula). 23. Chellini ed. (2009) 40-41: et ex Romanis et Fesulanis est alia civitas facta, quam Cesar suo nomine volebat Cesariam appellare. 24. Chellini ed. (2009) 41. 25. Zie Verburg, elders in dit nummer, voor een later voorbeeld van de Etrusken als “Republikeinse” voorvaders. 26. De naam is niet helemaal fictief; de maatgevende Paulys Real-Encyclopädie der classischen Altertumswissenschaft VI (1909) 2754-2771 vermeldt 7 individuen met de naam Florentinus, 15 met de naam Florentius, minstens 11 met de naam Florianus en minstens 20 met de naam Florus (onder wie de geschiedschrijver uit de vroege 2e eeuw n.Chr. die de oudste gegevens over Florentia vermeldt). De enige Florinus, echter, is een gnostische priester, actief in Rome rond 190 n.Chr. 27. Chellini ed. (2009) 41-42. 28. Rubinstein (1942) 201-204, overigens zonder zich bewust te zijn van de parallel met de Romeinse histo-
riografie (zoals op p. 220, n. 1). 29. Zie hierover ook D. Rijser, ‘Van broedermoord en erfzonde. De configuratie van het begin van Rome onder keizer Augustus’, Roma Aeterna 7.I (2019) 3645 en Hunsucker (2018) 362-363. 30. Rubinstein (1942) 205-207. 31. Le lettere di Frate Guittone d’Arezzo, ed. F. Meriano (Bologna 1923) 178, geciteerd door Rubinstein (1942) 213. 32. Chellini ed. (2009) viii-ix; G. Aquilecchia, ‘Dante and the Florentine Chroniclers’, Bulletin of the John Rylands Library 48 (1965) 30-55; Rubinstein (1942) 217. Zie bijvoorbeeld Dante, Inferno XIII.148-149, met typische verwarring tussen Totila en Attila. 33. Dante, Convivio I.3.4, met een schijnbaar ironische ondertoon, gegeven de context van Dante’s verbanning. Zie ook Epistola VII.7, aan keizer Hendrik VII, over Rome als moeder. 34. Zie Rubinstein (1942) 223-224 over Inferno XV.73 en de ‘bestie fiesolane’. 35. Rubinstein (1942) 214-216. 36. Zie N. Bouloux, ‘Étymologie, géographie et origines des villes en Italie (XIIIe-XIVe siècles): le cas génois’, in: P. Chastang (ed.), Le Passé à l’épreuve du présent: appropriations et usages du passé du Moyen Âge à la Renaissance (Paris 2008) 103-117. 37. A. Grafton, Forgers and critics: creativity and duplicity in western scholarship (Princeton 1990) 133-135. 38. C.S. Hillard, ‘Mythic Origins, Mythic Archaeology: Etruscan Antiquities in Sixteenth-Century Narratives of the Foundation of Florence’, Renaissance Quarterly 69 (2016) 489-528, aldaar 495-496. 39. Ib., 499, 508. 40. Ib., 511. 41. A. Grote, Florenz (München 1965) 21. 42. Brief van Borghini aan Bartolomeo Mei, geciteerd in N. Rubinstein, ‘Vasari’s Painting of The Foundation of Florence in the Palazzo Vecchio’, in: D. Fraser, H. Hibbard & M.J. Lewine (eds.), Essays in the History of Architecture Presented to Rudolf Wittkower (London, 1967), 64-73, aldaar 66 en A.E. Moyer, ‘Historians and Antiquarians in Sixteenth-Century Florence’, Journal of the History of Ideas 64 (2003) 177-193, aldaar 181 n.16. 43. Laurentianus 29.32, het corpus van landmeetkundige traktaten handschrift F; zie L.D. Reynolds (ed.), Texts and Transmission. A Survey of the Latin Classics (Oxford 1983) 3. 44. Vgl. V. Reinhardt, Geschichte von Florenz (München 2013) 12-13. 45. K.W. Forster, ‘Metaphors of Rule: Political Ideology and History in the Portraits of Cosimo I de’ Medici’, Mitteilungen des Kunsthistorischen Institutes in Florenz 15 (1971) 65-104, aldaar 81. 46. Forster (1971) 85-86; H.Th. van Veen, ‘Republicanism in the visual propaganda of Cosimo I de’ Medici’, Journal of the Warburg and Courtauld Institutes 55 (1992) 200-209, aldaar 202; Hillard (2016) 522. Zie ook Suetonius, Augustus 94. 47. Van Veen (1992) 202. 48. Ib., 202-203. 49. Let op de schijnbaar kapitale spelfout waardoor principi niet, zoals je zou verwachten (en hier is vertaald), in de dativus staat, maar met de uitgang -e in een voor de syntaxis van de wijdingsinscriptie tamelijk betekenisloze ablativus (“De Senaat en het volk van Florence [hebben dit opgericht] ten tijde van de beste heerser, nadat die…”). Zie van Veen (1992) 203, met een verrukkelijke voetnoot over de kwestie. 50. Rubinstein (1942) 221. 51. Hillard (2016) 521, Moyer (2003) 179-180.
Afbeeldingen Fig. 1. Illustratie Rogier Kalkers, © Roma Aeterna, naar: G.F. Pocobelli, ‘L’assetto del territorio nordoccidentale di Firenze: centuriazione e viabilità’, in: M. Salvini, S. Faralli (eds.), ’Archeologia invisibile’ a Firenze. Storia degli scavi e delle scoperte tra San Lorenzo, Santa Maria Novella e Fortezza da Basso, Florence (2020), fig. 1. Fig. 2. Afbeelding in publiek domein, bron: Wikimedia Commons.