20 minute read

Florence en de Etruskische mythe Medici-propaganda en de beginselen van de etruskologie

Eline Verburg

Het huidige Toscane was ooit het territorium van een van de oudste culturen van Italië: de Etrusken. Dit fascinerende volk leefde tussen het einde van de bronstijd (10e eeuw v.Chr.) en de 1e eeuw v.Chr. in het gebied tussen de rivieren Arno en Tiber (fig. 2).1 De studie naar de Etrusken – de etruskologie – kent een lange geschiedenis die zich voor een groot deel in Florence heeft afgespeeld. De Florentijnse familie Medici was daarin van groot belang omdat ze in de Etrusken de perfecte tegenhanger van de Romeinen zag. Door de Etrusken als voorouders van Toscane en Florence te propageren, zetten de Medici zich af tegen het machtige Rome en legitimeerden ze tegelijkertijd hun expansiedrift. Deze ‘Etruskische mythe’ vormde uiteindelijk de basis voor de etruskologie. In dit artikel wordt besproken hoe de Medici de Etrusken als propagandamateriaal gebruikten en welke rol deze mythe heeft gespeeld in het ontstaan van de etruskologie.

Advertisement

Het eerste onderzoek naar de Etrusken Al sinds hun verdwijning spreken de Etrusken tot de verbeelding. Hun vooruitstrevende technieken, hun omgang met de dood en hun mogelijk oriëntaalse oorsprong hebben voortdurend gefascineerd en geïnspireerd. Al in de Klassieke Oudheid zag men genoeg reden om de geschiedenis van deze interessante cultuur te bestuderen en op te tekenen. De Romeinse keizer Claudius (10 v.Chr. – 54 n.Chr.) verdiepte zich bijvoorbeeld in de geschiedenis van de Etrusken. Hij schreef er een twintigdelig boek over met de titel Tyrrhenica, dat helaas bij een brand verloren is gegaan. Zijn interesse in dit antieke volk had wellicht te maken met het feit dat zijn vrouw Plautia Urgulanilla uit een oud Etruskisch geslacht kwam.2 Ook de Griekse schrijver Athenaeus van Naucratis schreef in de 3e eeuw n.Chr. over de Etrusken. Hij beschreef de losbandigheid van de Etruskische vrouwen die, in tegenstelling tot de Griekse vrouwen, deel mochten nemen aan het banket. In 19e eeuws onderzoek naar de Etrusken hebben deze vroege teksten een centrale rol gespeeld. Het is mede dankzij Athenaeus dat de Etruskische vrouw te boek is komen te staan als een onafhankelijke persoon met aanzien.3

Ten tijde van de Middeleeuwen en de Renaissance werden de Etrusken verbonden met het Oude Testament. Dat gebeurde via een nogal vergezochte maar desondanks niet minder populaire theorie: in de 12e eeuw beschreef Godfrey van Viterbo (ca. 1120–1196) in zijn boek Pantheon dat de Hebreeuwse patriarch Noach de eerste koning van de Etrusken zou zijn geweest.4 Op die manier legde hij een directe verbinding tussen zijn woonplaats Viterbo, dat een Etruskische oorsprong heeft, en het verhaal over de zondvloed uit het Oude Testament. Een paar eeuwen later ging Ennius van Viterbo (ca.1432–1502) nog een stap verder: hij identificeerde Noach als de god Janus, die na de zondvloed aangemeerd zou zijn bij Rome en daarna een stad op vier heuvels stichtte die later de naam Viterbo zou krijgen. Een

verbinding van de Etrusken met Noach legitimeerde de Etruskische oorsprong van het christelijke Toscane.

De filosoof en historicus Leonardo Bruni legde in zijn in 1415 gepubliceerde boek Storia del popolo fiorentino voor het eerst het verband tussen de stad Florence en de Etrusken. Volgens Bruni waren de Etrusken de voorouders van de Florentijnen, en hadden ze de ideale staatsvorm gecreëerd. Hij trok een parallel tussen de Etruskische staatsvorm van vrije en autonome stadstaten, geregeerd door met algemene instemming verkozen magistraten, en de contemporaine Florentijnse Republiek die bestond uit drie bestuursorganen met eveneens verkozen leden.5 Dit in tegenstelling tot de Pauselijke Staat, waar de paus de directe soevereine macht bezat. Volgens Bruni hadden de Etruskische republikeinse wortels van Toscane ervoor gezorgd dat Florence was uitgegroeid tot de grote en belangrijke stad die het op dat moment was. Ook beschreef Bruni de legende van Lars Porsenna, de koning van de Etruskische stad Chiusi. Volgens de Romeinse historicus Livius zou deze koning na de afzetting van de laatste Etruskische koning van Rome, Tarquinius Superbus, in ca. 509 v.Chr een poging hebben gedaan om Rome te heroveren.6 Deze legende, waarin de Etrusken moedig weer

Fig. 1. Menno Balm, Etruskische en Romeinse tempel, Fiesole, 2021, contépotlood op papier, 60 x 83,5cm.

Fig. 2. Kaart van Etrurië met de belangrijkste Etruskische steden en andere in de tekst genoemde plaatsen. stand boden, werd in het Florence van die tijd graag gehoord. Dankzij onder andere deze publicaties kregen de Etrusken een centrale plaats toegekend in de geschiedenis en ontstond de zogeheten ‘Etruskische mythe’: het idee dat de Florentijnen directe afstammelingen waren van de Etrusken en dat de Florentijnse Republiek de moderne opvolger was van het oude Etrurië.7

Dante en Boccaccio over de Etrusken In de werken van de Florentijnse schrijver en dichter Dante Alighieri (1265–1321) worden de Etrusken niet als zodanig genoemd, maar zijn wel duidelijke verwijzingen naar Etruskische elementen aanwezig. In Canto 20 van Inferno wordt bijvoorbeeld Aruns genoemd, een Etruskische waarzegger, en in Canto 4 de Romein Gaius Mucius Scaevola die volgens Livius het kamp van Porsenna binnenviel met de intentie om hem te vermoorden. In Monarchia wordt Porsenna twee keer expliciet bij naam genoemd.8 Het is daarom opvallend dat Dante noch het gebied Etrurië noemt, noch de Etrusken als volk.9 Dante benadrukt juist de Romeinse wortels van Florence: in Convivio I noemt hij Florence ‘de mooiste en bekendste dochter van Rome’.10 Ook wijkt hij in Canto 20 van Inferno af van de geschriften van Vergilius en Plinius de Oudere, die beiden vertellen dat de Italiaanse stad Mantova werd gesticht door de Etruskische held Ocno. Dante ontkent de Etruskische wortels van de stad en vertelt een andere stichtingsmythe. Er is daarom in het verleden weleens gesteld dat het hier om een damnatio memoriae van de Etrusken gaat.11 Recenter onderzoek interpreteert Dantes negatieve belichting van de Toscaanse geschiedenis echter als het gevolg van een persoonlijke antipathie jegens Toscane, Florence en haar inwoners, en onderbouwt dat met biografisch bewijs.12 Dit zou worden versterkt door een extreem positieve benadering van de Romeinse geschiedenis.

Het is Giovanni Boccaccio die in zijn literaire werken van rond 1340 voor het eerst het woord ‘Etrurië’ introduceert; een teken van een toenemende bewustwording van het verleden van Toscane. In de Comedia delle ninfe fiorentine wordt Etrurië voor het eerst genoemd als ‘een schoonheid in het midden van het prachtige Italië’: ‘In Italia, delle mondane parti chiarezza speziale, siede Etruria, di quella, si com’io credo, principal membro e singular bellezza (…)’.13 Anders dan bij Dante heeft Etrurië bij Boccaccio een positieve connotatie. Daarom kan Boccaccio gezien worden als degene die de weg heeft vrijgemaakt voor de Etruskische mythe, waarin men voor het eerst met trots naar het Etruskische verleden zou gaan kijken.14

Fig. 3 a & b:

Reconstructie van het theater op het Campidoglio

Fig. 4. De Chimera van Arezzo, ca. 400 v.Chr., brons, 78.5 x 129cm, Museo Archeologico di Firenze.

Fig. 5. Giorgio Vasari, De apotheose van Cosimo I, 1565, olieverf op paneel, 54 x 54cm, Palazzo Vecchio, Salone dei Cinquecento, Florence. De familie Medici en het Etruskische verleden van Florence Tegen het einde van de 15e eeuw werd algemeen aangenomen dat Toscane en daarmee Florence, Etruskische wortels had. Dit kwam mede door de Etruskische (later Romeinse) stad Fiesole, die op steenworp afstand van Florence ligt. Doordat veel Toscaanse steden een Etruskische oorsprong hebben en de Toscaanse aarde regelmatig Etruskische artefacten blootgaf, ging men zich interesseren in Etruskische objecten. Dit resulteerde in verschillende privécollecties waaronder die van Lorenzo de’Medici (1449–1492, bijgenaamd il Magnifico), uit wiens verzameling vandaag de dag verscheidene objecten te zien te zijn in het archeologisch museum van Florence (zie fig. 4 op blz. 73 waarin de Chimera van Arezzo is afgebeeld). De Etruskische artefacten die in de omgeving geborgen werden, bevestigden de artistieke superioriteit van de Etrusken, waar de Florentijnen zich vanzelfsprekend maar al te graag mee identificeerden. Lorenzo de’Medici had een grote interesse in de Etrusken en de laatste twintig jaar van zijn leven werden vrijwel alle nieuwe archeologische ontdekkingen van enige waarde hem linea recta toegezonden. Daarnaast ontving hij vele schenkingen, zoals een bronzen hoofd van Jupiter en een zogenaamde ‘asurn van koning Porsenna’. De Medici’s claimden afstamming van deze legendarische koning: zijn monarchale symboliek paste bij de absolutistische ambities van de familie. Ook sprak de beschrijving van Porsenna’s graftombe in Chiusi door Plinius de Oudere tot de verbeelding van architecten uit die tijd, die er reconstructietekeningen van maakten. Plinius schrijft dat dit kolossale monument bestond uit een podium waarin een labyrint was verwerkt, waarop weer vijf hoge obelisken stonden. Bovenop deze obelisken stond een tweede plateau met vier kleinere obelisken en daarbovenop weer een derde plateau met nog eens vijf obelisken.15 Het monument had onwaarschijnlijk grote afmetingen en was een belangrijk symbool voor de macht en rijkdom van de Etrusken.16 Koning Porsenna werd daarom tot centraal element gemaakt in de ideologie van de familie Medici.17 Bij dit alles speelde het feit dat Porsenna Rome had proberen te heroveren, de vroegere vijand van de Etrusken en de huidige rivaal van Florence, een grote rol.18

Bloeiperiode van Etruskische propaganda Na de dood van Lorenzo de’Medici in 1492 raakte Florence in verval en verloor de familie Medici tijdelijk haar macht. Tijdens deze periode beleefde Florence turbulente jaren en verminderde de interesse in de Etrusken. Juist de Romeinse wortels van de stad werden benadrukt: men beweerde dat Florence was opgericht onder het tweede triumviraat van keizer Augustus.19 Pas na een periode van ca. twintig jaar werd de macht van de familie weer hersteld in Florence én in Rome doordat in 1513 Giovanni de’Medici (1475–1521) werd verkozen tot Paus Leo X. Ter ere van zijn inauguratie organiseerde hij verschillende festiviteiten in Rome. Onderdeel daarvan was het verlenen van het Romeins ereburgerschap aan zijn broer Giuliano de’ Medici. Om deze gebeurtenis te vieren en tegelijkertijd de macht van de familie te bevestigen liet Paus Leo X een houten theater op het Campidoglio plaatsen, gedecoreerd met historische scenes uit het roemrijke verleden van beide steden. De scènes gaven de eeuwenoude band tussen Florence en Rome weer: op de linker façade van het theater werd de Romeinse wolvin en de personificatie van de rivier de Tiber weergegeven, op de rechter façade de Florentijnse leeuw en de personificatie van de rivier de Arno (fig. 3).20 Ook in het theater werd de band tussen de Romeinen en de Etrusken benadrukt: koning Porsenna en de Etruskische religie werden afgebeeld naast Romulus, Aeneas en de Romeinse god Jupiter.

In 1537 werd Cosimo I de’Medici (1519–1574) de tweede hertog van Florence en in 1569 Groothertog van Toscane. Onder zijn bewind kwam de Etruskische propaganda pas echt tot bloei.21 Cosimo I wist in zijn eerste jaren als hertog van Florence politiek en cultuur te verbinden door een bestaande Academie te hernoemen tot l’Accademia Fiorentina en zijn naam eraan te verbinden.22 Talloze kunstenaars en schrijvers sloten zich aan en Cosimo deed als beschermheer van de kunst het glorieuze verleden van Florence onder Lorenzo ‘il Magnifico’ herleven. Door kunstenaars te ondersteunen en antiquiteiten aan te kopen zorgde hij voor continuïteit van het mecenaat waardoor zijn aanzien werd vergroot.23

Onder Cosimo’s bewind werd een van de belangrijkste Etruskische archeologische ontdekkingen tot nu toe gedaan: de zogenaamde Chimera van Arezzo (fig. 4). Op 15 november 1553 kwam tijdens de bouw van de stadsmuur van Arezzo, in de omgeving van Florence, deze bronzen sculptuur aan het licht. Het beeld werd direct aangekocht door Cosimo I die het eerst in zijn studiolo in het Palazzo Vecchio liet plaatsen, en het later tentoonstelde in de publieke ruimte Sala di Leone X in hetzelfde gebouw.24 Het stelt een chimera voor, een fantasiebeest met de kop van een leeuw, het lichaam van een geit en een slang als staart. Op de rechtervoorpoot is een inscriptie in het Etruskisch aanwezig, geschreven van rechts naar links. Deze manier van schrijven deed denken aan het Hebreeuws, dat ook van rechts naar links geschreven wordt, waardoor men met deze inscriptie wederom bevestigd zag dat de Etrusken inderdaad afstamden van de Hebreeuwse aartsvader Noach.25

Daarnaast bevestigde de sculptuur de Etruskische wortels van Toscane en de superioriteit van de Etrusken op het gebied van bronsbewerking. De Italiaanse schilder en architect Giorgio Vasari benadrukte dit door de Chimera te noemen in zijn boek Le Vite de’più eccellenti pittori, scultori, ed architettori en daarin de Etrusken te bestempelen als voorlopers in de bronsbewerking. Hiermee plaatste hij de voorouders van de Florentijnen, de Etrusken, op een voetstuk. In het kort bevestigde de Chimera samen met de andere archeologische ontdekkingen in die tijd de grootsheid van het antieke, Etruskische, Toscane. Voor Cosimo I rechtvaardigde de afstamming van de Etrusken daarnaast ook zijn politieke ambities: hij wilde zijn hertogdom uitbreiden en streefde ernaar het territorium van het oude Etrurië (het gebied tussen de Arno en de Tiber) te heroveren, dat op dat moment deel uitmaakte van de republiek Siena en de Ker

kelijke Staat.26 Door toeeigening van het Etruskisch erfgoed rechtvaardigde hij deze stap. In de eerste helft van de 16e eeuw werd de interesse in de Etruskische beschaving dankzij de invloed van Giovanni de’Medici dus hersteld. In de tweede helft van de 16e eeuw zou deze interesse tot een hoogtepunt komen onder het bewind van Cosimo I.

Artistieke propaganda en de Magni Duces Etruriae Na de slag bij Marciano in 1554 viel de republiek Siena en werd het gebied in 1555 onderdeel van het door Cosimo I opgerichte hertogdom Toscane. Cosimo’s Etruskische propaganda bereikte in deze periode een hoogtepunt: in de Salone dei Cinquecento in het Palazzo Vecchio in Florence werd door Giorgio Vasari de Apotheose van Cosimo I afgebeeld (fig. 5). Zijn portret werd omlijst met de volgende tekst:

SPQF OPTIMO PRINCIPE / CONSTITVTA CIVITATE / AVCTO IMPERIO / PACATA ETRVRIA27

De senaat en het volk van Florence aan de beste heerser, nadat die de staat heeft opgericht, het rijk heeft uitgebreid en vrede heeft gebracht in Etrurië.28

De apotheose verheerlijkt het feit dat Cosimo I als ‘beste vorst’ vrede bracht in Etrurië. Oftewel, hij heeft met het nieuwe hertogdom Toscane het territorium van Etrurië weer bij elkaar gebracht en daarmee vrede gesticht in het gebied. Cosimo I was de eerste Medici telg die zichzelf de titel ‘Magno Dux Etruriae’ toeeigende. De generaties die Cosimo opvolgden, de Magni Duces Etruriae, bleven de titel gebruiken en hielden zo het idee van een afstamming van de Etrusken – de Etruskische mythe – in stand.29

Ferdinando I de’Medici (1549–1609) liet tijdens zijn huwelijk met Christine van Lotharingen (1565–1637) in 1589 een allegorie weergeven boven de ingang van het Palazzo Vecchio waarop Cosimo I is afgebeeld terwijl hij Toscane kroont met het diadeem van Porsenna.30 De personificatie van Toscane is omgeven door allegorische figuren van Toscaanse rivieren (Arno, Magra, Tiber, Arbia), de zee (Tyrreense Zee) en de bergen (Apennijnen) die de grenzen van het Groothertogdom weergeven (fig. 6). Aan Toscanes voeten ligt de Florentijnse leeuw en de Romeinse wolvin met Romulus en Remus. Rechts van haar is koning Porsenna te zien, die een kroon doormidden breekt. Het onderschrift van deze allegorie luidde:

Diadema Porsenae regis negligentia amissum cosmi medicus virtute ac vigilantia recuperatum.

Het diadeem van koning Porsenna, verloren door nalatigheid, herwonnen door de moed en waakzaamheid van Cosimo de’Medici.

Het onderschrift verwijst naar het feit dat Cosimo I Etrurië weer bij elkaar zou hebben gebracht nadat het territorium werd verloren in de strijd met Rome. De titel ‘Magno Dux Etruriae’ is thans op vele monumenten in Florence terug te vinden, bijvoorbeeld op de Colonna della Giustizia. Ook na de regeerperiode van Ferdinando I de’Medici werden de Etrusken gebruikt om de macht van Florence en het Groothertogdom te legitimeren en te constitueren.

De Etruria Regali Aan het begin van de 17e eeuw gaf Cosimo II, opvolger van Ferdinando I de’Medici, opdracht aan de Schotse Thomas Dempster om een werk over de Etrusken te schrijven. Dempster had gestudeerd in Parijs en doceerde op dat moment aan de Universiteit van Pisa. Hij schreef De Etruria Regali Libri Septem tussen 1616 en 1619, een zeer korte tijd als we de omvang en het ideologisch belang van zijn werk overwegen (fig. 7). Dempster vat alles samen wat er tot op dat moment bekend was over de Etrusken, onderverdeeld in zeven thema’s: ‘inwoners

en religie’, ‘koningen’, ‘uitvindingen van de Etrusken’, ‘vergane steden van Etrurië’, ‘het florerende antieke Etrurië’, ‘moderne steden en dorpen in Etrurië’ en afsluitend ‘de zeer gerespecteerde familie Medici’.31 De publicatie wordt nu gezien als een meesterwerk en als de eerste wetenschappelijke publicatie over de Etrusken. Maar ook de ambitie van de opdrachtgever schemert erin door: de zelflegitimatie van de macht van de familie Medici, gekoppeld aan de superioriteit van de Etruskische cultuur ten koste van de Romeinse cultuur.32

Dempster is in zijn publicatie bijna ongeloofwaardig positief over de Etrusken: hij prijst ze vanwege hun sereniteit, moraal, cultuur en rijkdom, en hij schrijft de belangrijkste uitvindingen in de kunst en wetenschap aan hen toe (en dus niet aan de Romeinen). Dit contrasteert met de meer negatieve benadering van de Etrusken die in die tijd gangbaar was. Daarnaast zijn de Etrusken voor Dempster het enige autochtone volk in de regio, waarmee hij dus de Romeinen passeert.33

Opmerkelijk is dat het manuscript van De Etruria Regali tussen 1616 en 1619 werd geschreven, maar pas in 1726 voor het eerst werd gepubliceerd. Het manuscript werd herontdekt door de Engelse Thomas Coke, die tijdens zijn Grand Tour door Italië een grote hoeveelheid publicaties en manuscrip

Fig. 6. Jacopo Ligozzi, Allegorie van de kroning van Toscane door Cosimo I, studie voor een fresco, 1589, tekening op papier, 28 x 36.5cm, The British Museum, Londen.

Fig. 7. Titelpagina van De Etruria Regali Libri Septem, met op de linker pagina een portret van Cosimo III. ten aankocht en mee terugbracht naar Engeland. Tijdens zijn Grand Tour had hij verschillende bibliotheken bezocht, waaronder die van Cosimo III. Uiteindelijk stuurde Coke het manuscript terug naar Florence waar hij het op eigen kosten liet redigeren en uitgeven. Er werd een supplement aan toegevoegd door Filippo Buonarotti, antiquair die zich bezighield met de Etrusken, waarin hij het werk becommentarieerde en voornamelijk actualiseerde.34 De publicatie werd verrijkt met 93 illustraties, onder meer van de in Amsterdam geboren prentkunstenaar Theodor Verkruys (ca. 1680–1739) die onder andere de Chimera van Arezzo en een geografische kaart van Etrurië heeft afgebeeld. De titelpagina vermeldt dat de publicatie werd opgedragen aan Cosimo III, ondanks dat Cosimo II in werkelijkheid opdracht had gegeven tot het schrijven van dit werk.

De publicatie van De Etruria Regali zorgde bij 18e eeuwse wetenschappers voor een hernieuwde interesse in de Etrusken. Dit fenomeen waarbij het volk zelf, en met name hun oorsprong, taal en kledij, bestudeerd werden, wordt ook wel Etruscheria genoemd. Vele publicaties over de Etrusken volgden en ook werd in deze eeuw de eerste Etruskische academie opgericht: de Accademia Etrusca di Cortona.

Van mythe naar waarheid Met de Etruscheria opende zich een nieuw hoofdstuk waarin de Etrusken op een meer wetenschappelijkere manier bestudeerd zouden worden en nieuwe (privé)collecties zouden worden gevormd. Ook in Nederland is zo’n Etruskische collectie uit de 18e eeuw aanwezig: de zogenaamde Corazzi collectie van Galeotto Ridolfini Corazzi uit het Toscaanse Cortona. Hij was lid van de Accademia Etrusca di Cortona en fervent verzamelaar van Etruskische oudheden. Na zijn dood werd zijn collectie in 1826 door zijn kleinzoon verkocht aan het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. De collectie is daar nog steeds te bewonderen.

Tot de 18e eeuw heeft de zoektocht naar bewijs voor de Etruskische wortels van Florence een stuwende rol gespeeld in de brede interesse in de Etrusken. Dankzij de legendarische Lars Porsenna kon Florence wedijveren met Rome. Op politiek gebied stelde Leonardo Bruni in de 15e eeuw al dat Florence floreerde dankzij de van de Etrusken afgeleide republikeinse staatsvorm, die haaks stond op de soevereine macht van de Paus in Rome. Op artistiek gebied werd de superioriteit van de Etrusken bevestigd door archeologische ontdekkingen, waaronder de Chimera van Arezzo, waardoor Vasari de Etrusken als voorlopers in de bronsbewerking bestempelde. Het hoogtepunt is wellicht Thomas Dempster, die de belangrijkste wetenschappelijke ontdekkingen aan de Etrusken toeschreef, en hen zag als het enige autochtone volk op het Italisch schiereiland. Met de Etrusken als voorouders, kon de familie Medici haar expansiedrift legitimeren en haar hertogdom uitbreiden. Op deze manier kon Florence wedijveren met Rome. De Florentijnse toe-eigening heeft lang het beeld van de verloren beschaving gedomineerd, en staat zo aan de basis van modern onderzoek naar de Etrusken.

1. Dit gebied staat algemeen bekend als Etrurië, maar ook buiten dit territorium zijn archeologische overblijfselen van Etruskische nederzettingen gevonden. 2. Kampen, Iefke van (ed.), Etrusken: vrouwen van aanzien, mannen met macht (Zwolle: Wbooks, 2011), 12. 3. In de 19e eeuw publiceerde de Zwitserse Johann Jakob Bachofen Das Mutterrecht en Die sage von Tanaquil waarin hij stelt dat de Etrusken een matriarchale samenlevingsvorm meenamen naar het Italisch schiereiland. 4. Rowland, Ingrid. “A Tuscan Forger, Cotton Mather and the Salem Witch Trials, 1693,” in An Etruscan Affair: The Impact of Early Etruscan Discoveries on European Culture, ed. Judith Swaddling (London: The Trustees of the British Museum, 2018), 128; Weber, L.J. Godfrey of Viterbo’s Pantheon. Origin, Evolution and Later Transmission (Los Angeles: 1993). 5. Cipriani, Giovanni. Il mito etrusco nel rinascimento fiorentino (Florence: 1980), 7–9. 6. Livius, Ab Urbe Condita 2.7-2.14; Jolivet, Vincent. “Becoming Augustus or Porsenna? The Ambiguities of Ferdinando de’Medici’s Garden at Rome” in An Etruscan Affair: The Impact of Early Etruscan Discoveries on European Culture, ed. Judith Swaddling (London: The Trustees of the British Museum, 2018), 134; Shipley, Lucy. “Guelphs, Ghibellines and Etruscans: Archaeological Discoveries and Civic Identity in Late Medieval and Early Renaissance Tuscany,” Bulletin of the History of Archaeology 23, no. 4 (2013), 1–9. 7. Schoonhoven, Erik. “A literary invention: the Etruscan myth in early Renaissance Florence,” Renaissance Studies 24, no. 4 (2010): 462. 8. Alighieri, Dante. Monarchia, II, iv, 10; v, 14. 9. Schoonhoven (2010), 468. 10. Alighieri, Dante. Convivio, I, iii, 4. 11. Baron, Hans. In search of Florentine Civic Humanism, Essays on the Transition from Medieval to Modern Thought, vol. 1, (Princeton, 1988), 53. 12. Schoonhoven (2010), 469. 13. Boccaccio, Giovanni. Comedia delle ninfe fiorentine, III. 14. Shipley (2013), 5. 15. Ottenheym, Koen. “Over Bataven, Ieren, Etrusken en het graf van Willem van Oranje in de vroege achttiende eeuw,” in Een opmerkelijk oog, Essays opgedragen aan Jeroen Stumpel ter ere van zijn emiraat (Utrecht: 2017), 28–33; Plinius de Oudere, 10:75 (HN 36.19). 16. Hillard, Caroline S. “Leonardo and the Etruscan Tomb,” Renaissance Quarterly 71, (2018): 950. 17. Schoonhoven (2010), 462. 18. Dit wordt door Livius beschreven in Ab Urbe Condita 2.72.14. 19. Zie Hunsucker (2021) in deze publicatie. 20. Cruciani, Fabrizio. Il teatro del Campidoglio e le feste Romane del 1513 (Milaan: 1968), LX III. 21. Schoonhoven (2010), 462. 22. Cipriani (1980), 80. 23. Idem, 81. 24. Vasari, Giorgio. Le vite de’più eccellenti Architetti, Pittori, et Scultori Italiani: da Cimabue insio a’tempi nostri (Florence: 1568), 70. 25. Cristofani, Mauro. “Il ‘mito’ etrusco in Europa fra XVI e XVIII secolo,” in Gli Etruschi e l’Europa, catalogo della mostra, ed. Paolo Parlavecchia (Milaan: Fabbri editori, 1992), 282–283. 26. Cipriani (1980), 94–96. 27. Zie ook Hunsucker (2021) in deze publicatie. 28. Vertaling van deze en de volgende tekst uit het Latijn door Maurits Lesmeister en Raphael Hunsucker. 29. Schoonhoven (2010): 466. 30. Jolivet (2018), 138. 31. Cristofani, Mauro. “Sugli inizi dell’Etruscheria, La pubblicazione del De Etruria regali di Thomas Dempster,” Mélanges de l’École Française de Rome, Antiquité 90, no. 2 (1978): 613. 32. Dore, Anna. “I documenti,” in Etruschi, Viaggio nelle terre dei Rasna, ed. Laura Bentini, Marinella Marchesi, Laura Minarini, Giuseppe Sassatelli (Milaan: Electa, 2020), 64–67. 33. Leighton, Robert en Celine Castelino, “Thomas Dempster and Ancient Etruria: A review of the Autobiography and de Etruria Regali,” in Papers of the British School at Rome, vol. 58 (1990): 337–352. 34. Cristofani (1978), 592.

Afbeeldingen Fig. 1. Ilustratie © Menno Balm. Fig. 2. Kaart Rogier Kalkers, © Roma Aeterna. Fig. 3a+b Illustratie Rogier Kalkers, Roma Aeterna, naar: Cruciani (1968), tav. 3+4. Fig. 4. Afbeelding vrij voor gebruik (CC BY-SA 3.0), foto: Sailko, bron: Wikimedia Commons. Fig. 5. Afbeelding vrij voor gebruik (CC BY 3.0), bron: Wikimedia Commons. Fig. 6. ©The Trustees of the British Museum. Fig. 7. Afbeelding vrij voor gebruik (CC BY 3.0), foto: Sailko, bron: Wikimedia Commons.

This article is from: