14 minute read

Hebben banken hun krediet verspeeld? De Medici, het Vaticaan, en onze financiële wereld

Victor Broers

Het is mei 2013 en Europa gaat gebukt onder een heftige schuldencrisis. De twee maanden eerder geïnstalleerde Paus Franciscus velt een helder en hard oordeel: ‘Money has to serve, not to rule’. Zijn woorden vinden veel weerklank bij het publiek dat hij op dat moment toespreekt, een groep ambassadeurs van landen die hard door de kredietcrisis en de Eurocrisis zijn getroffen.

Advertisement

Franciscus weet waarover hij spreekt. In de decennia voor zijn verheffing tot plaatsbekleder van Christus op aarde heeft hij als geen ander de verwoestende kracht van financiële schulden op een samenleving ervaren. Zijn vaderland Argentinië is sinds de jaren ’80 diverse keren tot de rand van faillissement gebracht en heeft onder druk van de internationale financiële gemeenschap zeer drastische hervormingen doorgevoerd. Vele miljoenen Argentijnen zijn daarvan sociaal, economisch dan wel politiek slachtoffer geworden. Na de mondiale kredietcrisis rond 2008, waardoor ook Argentinië opnieuw hard getroffen werd, was voor toen nog Kardinaal-priester Jorge Bergoglio de maat vol. In de jaren die volgden zou hij steeds regelmatiger openlijk felle kritiek uiten op de wijze waarop banken en andere financiële instellingen de samenleving in hun greep houden. Als Paus Franciscus zou hij hiermee doorgaan.

De moraliteit van schulden en rente De handel in geld is in veel culturen in onze Europese geschiedenis omstreden geweest.1 De kritiek op het creëren van schulden en de handel in geld begint al bij Plato (428347 v.Chr) die in het vijfde boek van zijn Nomoi fel van leer trekt tegen het berekenen van rente over geldleningen. Volgens hem vormt deze activiteit een ernstige bedreiging voor de sociale orde. Plato’s leerling Aristoteles laat op zijn beurt in Politica geen spaan heel van mensen die handelen in krediet. Volgens hem staat het eenieder vrij om geld uit te lenen aan iemand die het nodig heeft, maar een deugdzaam man vraagt daar geen vergoeding voor. Hij beschouwde geld als een dood goed. Geld zelf brengt immers niets voort. Op basis van het beginsel dat de Romeinen justum pretium (de rechtvaardige prijs) zouden noemen, stelde Aristoteles dat het onrechtvaardig was een prijs te vragen voor het lenen van iets wat op zichzelf waardeloos is.

De (morele) afkeer van het creëren van schulden en het rekenen van rente was zeker niet voorbehouden aan de klassieke Griekse filosofen. Veel culturen in de oudheid en in de middeleeuwen kenden een verbod op het vragen van rente. In het Perzische rijk stond er lang zelfs de doodstraf op. Ook de grote monotheïstische religies die vandaag in Europa domineren, kennen in hun oorsprong allemaal een verbod of een (morele) beperking op het berekenen van rente. De Islam kent tot op de dag van vandaag een actief verbod op rente, de riba, hoewel er tussen islamieten een voortdurend debat wordt gevoerd over de interpretatie van dit begrip. De dominante uitleg is echter dat Mohammed het islamieten verbood om rente te vragen en te betalen.

Geldhandel en rente in het Christendom ‘Gij zult van uw broeder geen rente ne-

men’, zo lezen we in het Oude Testament.2 Met broeder werd hier overigens alleen een volksgenoot (lees: Jood) bedoeld. Daarnaast kende de oud-joodse cultuur het fenomeen van een jubileum, waarbij periodiek schulden collectief werden kwijtgescholden zodat schuldenaren de kans kregen weer met een schone lei te beginnen.

Volgens het evangelie van Johannes moest Jezus weinig van de handel in geld hebben, zoveel wordt wel duidelijk wanneer hij de tafels van de geldwisselaars omver werpt en hen eigenhandig uit de heilige tempel verdrijft.3 Het Nieuwe Testament spreekt weliswaar niet direct van een verbod op rente maar stelt dat een goed Christen louter uitleent zonder te hopen het terug te krijgen.4 Hoewel het oordeel van Paus Franciscus over de rol en de werking van ons hedendaagse bankwezen als schuldenmachine vermoedelijk eerder werd ingegeven door levenservaring dan door canonieke studie, positioneert hij zich in een eeuwenlange stellingname van de Rooms-Katholieke Kerk ten aanzien van de handel in geld en het creëren van schulden.

De katholieke leer ten aanzien van schulden en rente kon tot in de 12e eeuw op verschillende interpretaties rekenen, mede doordat de morele afkeer zich niet altijd makkelijk verenigde met de dagelijkse praktijk. Het Tweede Lateraans Concilie (1139) beoogde duidelijkheid te verschaffen: er werd een algemeen renteverbod voor Christenen ingesteld. De handel in geld werd slechts Joden toegestaan. Ironisch genoeg ging het hier wringen voor de Kerk zelf. Mede door de Pauselijke revolutie en de verzelfstandiging van het canoniek recht werd de Kerk in deze tijd namelijk steeds meer een autonome wereldlijke macht, met belangen die op wereldlijke wijze verdedigd dienden te worden. Zulk behoud van macht kost geld, iets dat zelfs de Kerk niet altijd voldoende voorradig had. Het renteverbod reduceerde het aantal beschikbare kredietmogelijkheden voor de Kerk sterk. Dit spanningsveld leidde ertoe dat het harde verbod op rente en geldhandel voor Christenen geleidelijk werd afgezwakt tot een verbod op het vragen van onredelijk hoge rentes, ook wel woeker genoemd. Wat als woeker moest worden beschouwd, moest per geval worden beoordeeld aan de hand van de positie van de schuldenaar, de risico’s van de crediteur, en de schade die hij opliep doordat hij gedurende een bepaalde tijd geen beschikking had gehad over zijn geld.

Het was deze afzwakking van het harde verbod op rente en geldhandel uit het Tweede Lateraans Concilie waarmee Rome (onbedoeld) de deur openzette voor de financiële revolutie die niet veel later in Noord-Italië zou plaatsvinden. Die revolutie zou Christenen een centrale rol geven in de ontwikkeling van het vroegmoderne bankbedrijf.

De geboorte van het moderne bankbedrijf Vanaf de tweede helft van de Middeleeuwen begonnen in Venetië, Genua, Siena, en bovenal Florence diverse gevestigde families met de opbrengsten uit hun internationale handelsactiviteiten ook financieel krediet te faciliteren. Aanvankelijk gebeurde dat vooral aan cliënten die waren op krediet wilden afnemen, maar gaandeweg gebeurde het steeds vaker ook aan (lokale) machthebbers die op deze manier hun oorlogen financierden. De nog steeds versoepelende kerkelijke interpretatie van de Schrift ten aanzien van krediet en rente werd hierbij maximaal benut. Het krediet vloeide via de bestaande internationale handelsnetwerken heel Europa door, en vond ook zijn weg richting het Nabije Oosten. Door de toenemende (handels) contacten met de Arabische wereld kregen steeds meer handelaren in deze periode toegang tot kennis van de wiskunde die in Europa nog niet was doorgedrongen. Mede hierdoor ontwikkelden zich verbeterde kansberekeningen en risicospreidingstructuren. In deze uitdijende handelswereld kon men geld en krediet, twee begrippen die in de Late Middeleeuwen nog vooral in Kerkelijk-ethische termen werden uitgelegd,

ook van een wiskundige basis voorzien. De effecten van lenen konden steeds beter worden doorgrond en krediet kon steeds directer worden ingezet voor concreet eigen gewin.

In de eerste helft van de 14e eeuw zetten twee Florentijnse families hierin de toon: de Peruzzi en de Bardi. Die laatste stichtte de Compagnia dei Bardi, een onderneming die zou uitgroeien tot een van de grootste handelshuis-banken van Europa. Beide families zouden echter rond het jaar 1344 failliet gaan doordat de kolossale sommen geld (respectievelijk zo’n 600.000 en 900.000 gouden Florijnen – omgerekend respectievelijk zo’n 100 en 150 miljoen Euro) die zij hadden uitgeleend aan de Engelse Koning Edward III, niet werden terugbetaald. De redenen hiervoor hoeven ons op deze plek niet bezig te houden, maar belangrijk is dat het faillissement van de Bardi en de Peruzzi in Florence ruimte creëerde voor nieuwe spelers. In de decennia daarna verscheen de tot dan toe relatief onbekende Giovanni di Bicci de’ Medici (ca. 1360 – 1429) ten tonele, die tegen het einde van de 14e eeuw een nieuwe financiële instelling oprichtte: de Banco dei Medici. Dankzij spectaculaire financiële innovatie zou dit een van de belangrijkste banken uit de westerse geschiedenis worden.

Giovanni begon relatief bescheiden als het hoofd van het Romeinse filiaal van een reeds bestaande Medici-handelsonderneming. In 1397 besloot hij echter voor zichzelf te beginnen. Nog in datzelfde jaar verhuisde hij naar Florence en vestigde daar zijn nieuwe hoofdfiliaal, waarmee hij zich primair toelegde op de handel in kredieten en beleggingsdiensten. Al spoedig pakte hij kansen die lokale concurrenten door interne ruzies lieten liggen, en opende hij een filiaal in Venetië, het belangrijkste overslagcentrum in de Europese handelsnetwerken tussen oost en west. Andere steden volgden al snel en toen Giovanni in 1429 overleed, kwam zijn zoon Cosimo de Oude aan het hoofd te staan van een zeer florerend bankbedrijf met filialen in heel Italië, en handelsrelaties in heel Europa.

Zowel Giovanni als Cosimo hanteerden een innovatief boekhoudsysteem, ontwikkeld aan het eind van de 13e eeuw door een andere Florentijnse koopman, Amatino Manucci. Deze methode van de ‘dubbele invoer’ stelde met name Cosimo in staat om vanuit zijn nieuw-gebouwde Palazzo Medici het inmiddels wijdvertakte netwerk van filialen in heel Europa beter te managen en te controleren. In een dubbele invoer heeft elke boeking op een rekening een tegengestelde boeking op een andere rekening: dit staat nu bekend als de debet- en de creditzijde. Deze werkwijze verkleinde de kans op fouten en fraude van medewerkers, en droeg daarmee bij aan het imago van de bank als een van de veiligste instellingen om je geld in beheer te geven, wat veel leden van de Europese elite dan ook deden.

De grootste bijdrage aan de ontwikkeling van het bankbedrijf en het financiële systeem zoals we dat vandaag kennen leverden de Medici’s echter in de vorm van nieuwe financiële producten. Men denke hier vooral aan innovatieve verzekeringsconstructies voor handelaren en gecombineerde handelsondernemingen die steeds grotere en complexere risico’s namen. Ook ontwikkelden de Medici’s diverse derivaten, een soort financiële producten waarop men kon speculeren en waarmee een onderneming zich bijvoorbeeld kon indekken tegen grote prijsschommelingen. Zij creëerden op die manier een uitermate populair financieel handelsnetwerk dat in heel Europa voet aan de grond kreeg. Hun manier van geldbeheer zou een fundament van de samenleving worden.

In de jaren waarin Cosimo aan het roer van de bank stond groeide de onderneming uit tot de grootste - en machtigste - bank van Europa, met als belangrijkste client: de Heilige Stoel. Van de oude Roomse weerstand

tegen de handel in geld was in de praktijk weinig meer te merken; de Kerk als factor van wereldlijke macht had zelf veel belang gehad bij de schier-eindeloze kredietmogelijkheden die de Medici’s, en later ook de Chigi’s uit Siena, boden ter financiering van (heilige) oorlogen of voor het behoud van de Pauselijke macht. De macht van het geld liet zich nog weinig gelegen liggen aan de morele kritiek die voorheen het standpunt van de Kerk had bepaald; de Kerk was juist een grote factor in de bestendiging van het nieuwe financiële systeem gebleken.

De grondslagen van het moderne financiële systeem Aan het eind van de 15e eeuw ging de Banco dei Medici alweer ten onder door een combinatie van mismanagement en wanbetalende schuldenaren. Het organisatiemodel en de financiële constructies die de Medici’s hadden ontwikkeld, zouden in de eeuwen die volgden echter een blijvende bron van inspiratie vormen voor andere grote Europese en Amerikaanse bankierfamilies, zoals de Fuggers, de Rothschilds, en de Lehmans. Toegegeven, banken als Goldman Sachs, HSBC en UBS zijn vandaag de dag geen familiebedrijven (meer). Maar verreweg de meeste kredietinstellingen die vandaag het mondiale financiële systeem beheersen zijn wat betreft hun bedrijfs- en verdienmodel in belangrijke mate schatplichtig aan het bankbedrijf zoals de Medici’s dat ontwikkelden. Mede dankzij de revolutionaire boekhoudkundige en rekenkundige innovatie had hun bankbedrijf gedurende lange tijd meer krediet kunnen verschaffen dan er geld in kas werd aangehouden, en leek het geld dat kon worden verdiend aan de rentebetalingen eindeloos. In het moderne bankwezen werd de bank een bedrijf waarvan de handel in geld geen bijverdienste meer vormde naast de primaire handel in fysieke producten of diensten, maar de kernactiviteit. De handel in geld werd daarmee meer en meer een wereld op zichzelf, met eigen principes en logica. Het belangrijkste verschil tussen onze moderne grootbanken en hun Florentijnse voorganger is dat de hedendaagse instellingen werken met fiduciair geld - papieren fictie die niet meer verbonden is aan een goudstandaard. Mede daardoor kan men veel meer geld - en daarmee schuld - creëren. Ook veranderde de morele houding ten aanzien van de handel in geld na de Tweede Wereldoorlog in onze samenleving radicaal. Wat er nog over was van de oude gedachte dat krediet (waarover al dan niet rente wordt berekend) een schuldenaar op onethische wijze blootstelt aan uitbuiting en hem zijn vrijheid ontneemt, maakte plaats voor een neoliberale benadering die stelt dat krediet juist een belangrijk instrument vormt voor de burger om privaat bezit en daarmee zijn vrijheid te verwerven. Burgers werden door overheden bijvoorbeeld (fiscaal) geholpen om schulden aan te gaan zodat zij een eigen huis konden kopen. Ook werd krediet vanaf de jaren ‘80 steeds meer beschouwd als smeerolie van onze economie, die immers uitgaat van voortdurende groei. Banken kregen alle ruimte om burgers, bedrijven, en overheden krediet te verschaffen - en hier op hun beurt aan te verdienen. De economie kon in deze cyclus kunstmatig worden opgepompt tot een voorheen ongekende omvang, maar de prijs ervoor was hoog. Er ontstond een maatschappij waarin de meeste mensen en gezinnen zich in de schulden zouden steken – in veel gevallen alleen al om te kunnen wonen in het huis dat ze alleen op papier bezitten. Opvallend genoeg zouden we dit met z’n allen nog normaal gaan vinden ook.

Tot de bubbel barst In september 2008 werd voor het eerst duidelijk dat we zo niet eeuwig door kunnen gaan. Het financiële systeem liep uit de rails. Het bleek dat banken massaal hypotheken hadden verschaft aan mensen die ze nooit zouden kunnen terugbetalen - mensen die in veel gevallen niet eens een eigen inkomen hadden. Om de risico’s op anderen af te schuiven hadden banken de claims op

deze mensen doorverkocht aan nietsvermoedende investeerders die dachten mee te profiteren van het systeem dat alleen maar voor winst leek te zorgen. In werkelijkheid bleek het een groot piramidespel. Het faillissement van de Amerikaanse bank Lehman Brothers op 15 september 2008 zorgde voor een domino-effect waarbij financiële instellingen over de hele wereld dreigden om te vallen - en vele miljoenen mensen het spaargeld dat ze bij die banken hadden gestald dreigden te verliezen. Het vertrouwen in financiële instellingen smolt als sneeuw voor de zon en overheden moesten massaal met honderden miljarden aan nieuw gecreeerd noodgeld bijspringen om het bancaire systeem overeind te houden.

Vertrouwen bleef de basis van ons geld maar de onderliggende problemen werden niet opgelost. Banken bleven massaal krediet verschaffen, ook aan overheden die feitelijk al failliet waren. Een nieuwe schuldencrisis volgde, in Zuid-Europa en in Zuid-Amerika. Onder druk van de schuldeisers zagen overheden zich genoodzaakt om zwaar te bezuinigen en staatseigendommen als vliegvelden en havens te verkopen. Miljoenen Grieken, Italianen, Spanjaarden, en Argentijnen werden hier de dupe van. Opnieuw sprongen de centrale banken bij. Dit keer moest niet alleen het commerciële financiële systeem, maar moesten ook diverse overheden overeind worden gehouden omdat de schulden die zij in de afgelopen decennia waren aangegaan veel te groot waren geworden om nog te kunnen worden terugbetaald. We hebben het inmiddels niet meer over miljarden, maar over biljoenen dollars en euro’s, en deze reddingsoperaties lopen nog altijd stilletjes door.

Deze kredietdynamiek heeft zich verspreid tot ver buiten Amerika en Europa. Terwijl ik dit schrijf dreigt in China hetzelfde te gebeuren als in Europa in 2008; ook daar wankelen de grote kredietverschaffers omdat zij, speculerend op almaar stijgende huizenprijzen, te veel krediet hebben verschaft aan te veel mensen die het nooit zullen kunnen terugbetalen. Wat zal dit doen met de wereldeconomie, die nu nog veel meer verbonden is dan in 2008, en waarin China nu een veel grotere rol speelt?

De wereld wacht een ongekend grote golf van schuldafschrijvingen, zo voorspelde centrale-bankveteraan William White, ex-hoofdeconoom van de Bank of International Settlements, een aantal jaar geleden al. Het is niet de vraag of hij gelijk krijgt maar wanneer hij gelijk krijgt. Financiële crises volgen elkaar steeds sneller op en de sociale gevolgen zijn bij iedere crisis groter dan bij de vorige, zo toonden Reinhart en Rogoff in 2009 prachtig aan in hun beroemd geworden boek This Time Is Different: Eight Centuries of Financial Folly. Het huidige bancaire model, met zijn Florentijns-Toscaanse wortels, vervalt al bijna 800 jaar iedere keer in dezelfde fout.

Is het tijd om onze bancaire traditie definitief een halt toe te roepen? Alleen al deze vraag biedt pan-Europese morele bezinning, waarvan de wortels in de Oudheid en de katholieke traditie liggen. Het Vaticaan kan hierin een belangrijke rol vervullen door deze morele bezinning te faciliteren - allang niet meer op puur kerkelijke, maar ook op wereldlijke gronden. Moge het Europa in staat stellen om, in de geest van Franciscus, een nieuw financieel systeem te introduceren dat de samenleving dient in plaats van in zijn greep houdt.

1. Van Straaten, A.J. Woeker en het verbod op rente. Amsterdam: Boom, 2002. 2. Deuteronomium 23:19-20. 3. Johannes 2:14-15. 4. Lucas 6:34-35.

Afbeelding Fig. 1. Illustratie © Menno Balm.

This article is from: