Naoorlogse kerkgebouwen in Gelderland
Gebouwd met hoop maar zonder hoogmoed Herman Wesselink
Gelderland behoorde tijdens de Tweede Wereldoorlog tot de zwaarst getroffen provincies van het land. De wederopbouw van de provincie werd niet alleen gekenmerkt door een op de toekomst gerichte stedenbouw, maar evenzeer door een grote verscheidenheid aan nieuwe kerkgebouwen die de verwoeste voorgangers moesten vervangen. Snelle bevolkingsgroei noopte vervolgens tot grootschalige stads- en dorpsuitbreidingen in de jaren vijftig en zestig, waarbij nog meer nieuwe kerkgebouwen van verschillende genootschappen als paddenstoelen uit de grond schoten. Gebouwd met geestdrift en optimisme stonden de wederopbouwkerken symbool voor de laatste jaren van de verzuiling.
De naoorlogse kerkbouw in Gelderland was in kwantitatief opzicht bijzonder omvangrijk. Enkele cijfers tonen dit aan: in de provincie verrezen in totaal 249 kerken, waarvan 82 rooms-katholieke kerkgebouwen, 62 hervormde, 46 gereformeerde en 59 van overige kerkgenootschappen. Er waren gemiddeld 10 nieuwe kerkgebouwen per jaar in aanbouw.1 Inmiddels zijn 34 Gelderse wederopbouwkerken alweer gesloopt vanwege teruglopend kerkbezoek, stedelijke vernieuwing en cultuurverandering; de meeste verdwenen in de periode 1990 tot 2010.2
Venster, 2020, nummer 1 — 10
Rooms-katholieke kerkbouw Tijdens de eerste circa tien naoorlogse jaren was de roomskatholieke kerkbouw in stilistisch opzicht een vervolg op de kerkbouw van voor de oorlog. De liturgische indeling en plattegrond kenmerken daarin nog de geest van de Liturgische Beweging uit het begin van de twintigste eeuw, dat wil zeggen dat er meestal sprake was van een driebeukige kerk met een breed middenschip. In veel gevallen zien we ambachtelijke materialen, zoals (handgevormde)
baksteen en Hollandse of Romeinse dakpannen en vroegchristelijke of romaanse elementen. Architecten die in deze periode werkzaam waren, waren Jan van Dongen (18961973), Johannes Sluijmer (1894-1979), Godefridus van Leeuwenberg (1899-1967), Hendrik Valk (1886-1973) en zijn zoon Gerard en Johannes Starmans (1901-1964) en zijn zoon Piet (1927-). Zij ontwierpen kerken in het grootste deel van de provincie – ten noorden van de Waal – dat tot het aartsbisdom Utrecht behoort.3
Bossche School Het gebied ten zuiden van de Waal – dat uit het Rijk van Nijmegen, het Land van Maas en Waal en de Bommelerwaard bestaat – behoort tot het bisdom ’s-Hertogenbosch. De naoorlogse katholieke kerkbouw aldaar kreeg een bovenregionale betekenis onder invloed van de cursus kerkelijke architectuur van Dom Hans van der Laan (19041991). Deze cursus, gehouden in de periode 1946-1973 in het Kruithuis in ’s-Hertogenbosch, moest de broodnodige wederopbouw van tientallen verwoeste parochiekerken in