1 minute read
Actuele publicaties
from Venster 2023-1
Religieuze interieurs in Nederland. Waardevol erfgoed, A. de Kruijf, A. Reinstra, P. Verhoeven (red.), E. Beukers (eindred.), digitale uitgave van Museum Catharijneconvent, Utrecht en RCE, Amersfoort, 2021/2022, 393 blz., 635 afb., overwegend in kleur, voetnoten met lit. verwijzingen. De digitale bundel bestaat uit negen hoofdstukken; deze bestanden zijn gratis te downloaden via www.catharijneconvent.nl/ adviesvoorkerken/religieuzeinterieurs/
Advertisement
Deze alleen digitaal raadpleegbare publicatie verscheen binnen de ‘Kennisagenda Religieuze interieurs in Nederland’, een samenwerkingsverband tussen het Museum Catharijneconvent en de RCE. De onderwerpen die hierin beschreven worden zijn achtereenvolgens: Bossche Schoolkerken; Kloosterkapellen; Protestantse kerken; Kunstwerkplaatsen van de neogotiek; Waterstaatskerken; Schuilkerken; Post 65 (19651990); Historische gedenktekens en Orgels. Alle negen ‘compacte publicaties’ omvatten een uitgebreide behandeling van het onderwerp. In vijf tot tien case studies per hoofdstuk gaan de auteurs dieper in op de materie. De teksten zijn voorzien van handige overzichtskaarten met plaatsen waar de genoemde, representatieve voorbeelden te vinden zijn. Enkele auteurs hebben hun bijdrage voorzien van een begrippenlijst. Wat betreft Gelderland zijn de aangehaalde voorbeelden niet echt talrijk, en worden over het algemeen slechts summier beschreven. Alleen in de hoofdstukken ‘Protestantse kerken’ (M. Blokhuis) en ‘Orgels’ (W. Diepenhorst) zijn Gelderse voorbeelden in case studies uitgewerkt. Blokhuis beschrijft de interieurs van de Hervormde laatgotische kerken in Aalten en Rijswijk, terwijl Diepenhorst ingaat op het Flentrop orgel in de Grote kerk van Wageningen.
Over de meeste onderwerpen is al vaker en uitgebreid gepubliceerd. Uitzonderlijk qua onderwerp is het hoofdstuk ‘Post65 Betekenis en vormgeving van kerken in de periode 19651990’, een tijd waarin ca. 950 kerken werden gebouwd. De auteurs bespreken tendensen en ontwikkelingen in de kerkenbouw uit 19651990, waar tot op heden nog weinig over is geschreven. Ten onrechte, aangezien dit beschouwd kan worden als een ‘unieke fase in de geschiedenis van het Nederlandse kerkinterieur’. In dit hoofdstuk alsook in ‘Kunstwerkplaatsen van de neogotiek’ worden geen voorbeelden uit het Gelderse aangehaald.
Het artikel van J. van Hest draagt als titel de al sinds decennia bekritiseerde term ‘Waterstaatskerken’. Ook met zijn herziene, meer genuanceerde definitie daarvan kan de auteur niet overtuigen dat dit een inhoudelijk correct begrip zou zijn. Bemoeienis van ingenieurs van Waterstaat betrof in de eerste helft van de negentiende eeuw op de eerste plaats de deugdelijkheid van de nieuw te bouwen, overwegend in eclectische of neoclassicistische stijl ontworpen kerken. Soms ‘corrigeerden’ ze het aangeleverde ontwerp. Slechts enkelen van hen ontwierpen zelf een of enkele kerken, eveneens in de toen gangbare vormentaal. Dit bleven uitzonderingen, zoals Th. von der Dunk al decennia geleden overtuigend aantoonde in zijn studie: ‘Wat er staat is zelden Waterstaat’.
Nederlands Hervormde Martinuskerk, Rijswijk (Gld.). Bron foto's: www.catharijneconvent.nl