![](https://assets.isu.pub/document-structure/230511130833-39d784fcd832107d802e91be2a0d6ef5/v1/772f395c1a8d78ecbca4b27826baec48.jpeg?width=720&quality=85%2C50)
2 minute read
2. HOE DE WIJK ONTSTOND
2.1 MATADI, KIND VAN DE TUINWIJKGEDACHTE
Matadi is een wijk uit het interbellum en in die historische context een resultaat van twee maatschappelijke evoluties.
Enerzijds werd bij de wederopbouw van de steden na Wereldoorlog I vooral gestreefd naar het herstel van het vooroorlogse stadsbeeld. De modernisten onder de architecten werden hierbij vanzelfsprekend geweerd, zodat zij hun heil zochten in andere (vernieuwende) initiatieven. Volkswoningbouw onder vorm van nieuwe wijken gebeurde dus buiten de stad.
Anderzijds was er de oprichting van De Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken (basiswet van 10 oktober 1919). De start van die NMGWW sloot aan bij de vooroorlogse evolutie om, na de bloedige staking van 1886, de arbeidersbewegingen te integreren in het beleid. In ruil voor de opname van de Belgische Werkliedenpartij (BWP) in de Union Sacrée-regering (een regering van nationale eenheid met liberalen, katholieken en socialisten) kwam de NMGWW onder socialistische leiding. Die sprak een duidelijke voorkeur uit voor tuinwijken. Gangmaker in dit proces was socialist Hector Denis, die het aanbod aan arbeiderswoningen wilde vergroten en daarbij liever niet rekende op privé-investeerders. De NMGWW mocht niet zelf bouwen of onroerende goederen aankopen, maar kon als kredietinstelling aan plaatselijke maatschappijen leningen toestaan die tegen zeer lage rente (2,75%) en op lange termijn (60 jaar) terugbetaalbaar waren.
De modernistische architecten sloten zich aan bij dit socialistisch gedachtegoed. Ze streefden naar de hoogste kwaliteit als symbool voor de ontvoogding van de arbeider. Ze verkozen duidelijk het type ‘tuinwijk’ boven het alternatief gemeenschappelijk woonblok en lieten zich inspireren door de principes van de Engelsen Ebenezer Howard en
Raymond Unwin. Tijdens Wereldoorlog I waren meerdere Belgische stedenbouwkundigen naar Engeland gevlucht. De daar opgedane inspiratie vond na hun terugkeer toepassing in de nieuwe wijken. Een tuinstad naar Engels model, waarin wonen en werken samen vielen, werd echter nooit verwezenlijkt. Alles bleef beperkt tot de bouw van kleine open wijken, vaak dicht bij ontsluitingsassen van de stad.
Het bouwprogramma van de NMGWW in haar beginperiode getuigde van een uitgesproken voorkeur voor de tuinwijkformule. Volgens minister Joseph Wauters (BWP) streefde men er naar ‘om ieder een eigen huis te verschaffen in een uitzonderlijk aantrekkelijk milieu, omringd door bomen, licht en groen.’ De tuinwijk Batavia in Roeselare (1920) was de eerste in België en vanaf 1921 bouwt men elders gelijkaardige wijken met cottages van bekende architecten als Louis Van der Swaelmen, Raphaël Verwilghen, Jean-Jules Eggericx en Flor Van Reeth. De bekendste en meest gelauwerde tuinwijk is wellicht de Cité Le Logis-Floréal in Watermaal-Bosvoorde.
![](https://assets.isu.pub/document-structure/230511130833-39d784fcd832107d802e91be2a0d6ef5/v1/658eecd5eb723f3e5513483ea75401e5.jpeg?width=720&quality=85%2C50)
Op het einde van de jaren twintig gaven de modernisten de tuinwijkgedachte op: de kostprijs in de tuinwijken was te hoog voor de laagste bevolkingsklasse en het krottenprobleem in de steden bleef onopgelost. Vanaf dan opteerde de overheid ook voor de formule van vrijstaande hoogbouw in het groen als oplossing voor het volkshuisvestingsvraagstuk. Een mooi Leuvens voorbeeld daarvan is de Casablancawijk van architect Léon Stynen in Kessel-Lo.