VWO WERELD GLOBALISERING
DIT KATERN BEREIDT VOOR OP CE 2026
EN DAARNA
DIT KATERN BEREIDT VOOR OP CE 2026
EN DAARNA
Weet jij waar jouw mobiele telefoon is gemaakt? En waar de grondstoffen en onderdelen die erin zitten vandaan kwamen? Grote kans dat voor je telefoon grondstoffen uit de Democratische Republiek Congo, batterijen uit China en chips uit Taiwan zijn gebruikt. Grondstoffen en onderdelen voor producten en producten zelf worden nu over de hele wereld vervoerd en verkocht. Ook gaat de uitwisseling van informatie tegenwoordig razendsnel door de ontwikkeling van ICT. Een aantal eeuwen geleden was dit nog een heel ander verhaal. In dit hoofdstuk staat de ontwikkeling van de economische en de politieke vervlechting in de wereld centraal. Deze globalisering heeft gaandeweg gezorgd voor ruimtelijke verschillen en overeenkomsten tussen landen en regio’s. Je onderzoekt deze ontwikkeling door de wereld te beschouwen als een systeem. De kennis uit dit hoofdstuk gebruik je in hoofdstuk 2 en 3 om processen en verschijnselen in verschillende regio’s in de wereld te begrijpen en verklaren.
Hoe zijn de huidige ruimtelijke verschillen en overeenkomsten tussen landen en regio’s in het wereldsysteem ontstaan onder invloed van economische en politieke globalisering?
1 Wat wordt onder economische en politieke globalisering verstaan?
2 Hoe ontwikkelde de wereldhandel zich voor 1945 en welke rol speelden kolonialisme, slavernij, industrialisatie en imperialisme daarbij?
3 Hoe werkt het centrum-periferiemodel als wereldsysteem?
4 Hoe zijn het centrum en de (semi)periferie in de wereld tot 1980 verschoven en wat waren daarvan de oorzaken?
5 Hoe zijn het centrum en de (semi)periferie in de wereld tussen 1980 en 2010 verschoven en wat waren daarvan de oorzaken?
6 Welke rol speelt tijd-ruimtecompressie bij de verschuiving van het centrum en de (semi)periferie in de wereld?
7 Hoe zijn het centrum en de (semi)periferie in de wereld na 2010 verschoven en wat waren daarvan de oorzaken?
8 Wat zijn positieve en negatieve effecten van economische en politieke globalisering en hoe gaan we daarmee om?
a Blader door dit hoofdstuk en noteer het figuurnummer of W-nummer van een foto die je het meeste aanspreekt. Waarom kies je deze foto?
b Bij welke deelvraag past de foto die je in vraag 1a hebt gekozen het beste? Leg je antwoord uit.
c Bespreek je antwoorden van vraag 1a en 1b met een klasgenoot.
Bekijk figuur 8 in het overzicht Vaardigheden en werkwijzen Lees de hoofdvraag en de deelvragen van dit hoofdstuk.
a Beschrijf wat figuur 8 te maken heeft met globalisering.
b Bij welke deelvraag past de kaart van figuur 8 het beste? Leg je antwoord uit.
Gebruik de atlaskaart Aarde - Ontwikkelingskenmerken, Opkomende markten (Wereld - Globalisering, Opkomende markten). Lees vaardigheid 10 Verschijnselen of gebieden bekijken vanuit verschillende dimensies in het overzicht Vaardigheden en werkwijzen
a In welke drie groepen wordt de wereld op deze atlaskaart ingedeeld?
b Vanuit welke dimensie wordt de wereld op deze atlaskaart in beeld gebracht?
c Welke andere dimensie zal bij deze indeling ook een rol hebben gespeeld? Leg je antwoord uit.
a Kies in W1 de nieuwskop of quote die je het meest nieuwsgierig maakt.
b Leg op basis van W1 uit waarom het belangrijk is meer te weten over de wereldeconomie en globalisering.
W1
Nieuwskoppen en quotes.
Vrijhandel leidt tot vrijheid, was de gedachte. De werkelijkheid is minder rooskleurig.
Als de VS hun kapitalisme niet beteugelen, is het wachten op een revolutie.
Waarom blokkeerschip Ever Given geen uitzondering was.
Vraag 1
In W2 zijn landen in drie groepen ingedeeld op basis van hun rol in het wereldsysteem.
Noteer achter A t/m C de verzamelnaam van de groepen landen.
Vraag 6
Hoe heet het proces waarbij het economische zwaartepunt in de wereld verschuift?
Vraag 7
Welke letter in W3 hoort bij Nederland?
Taiwan Nepal Japan
Zuid-Korea Peru VS
Brazilië Nigeria Duitsland
Turkije Ghana Singapore
Vraag 2
Noteer twee voorbeelden van landbouwproducten en twee voorbeelden van mijnbouwproducten die in Nederland in de negentiende eeuw steeds meer werden ingevoerd vanuit de koloniën.
landbouwproducten mijnbouwproducten
Vraag 3
Welk begrip past bij elk van de volgende twee historische feiten? Kies uit: vestigingskolonie – exploitatiekolonie
1 In de negentiende eeuw emigreerden Nederlandse boeren naar Zuid-Afrika.
2 Lange tijd haalde Nederland specerijen uit Nederlands-Indië.
Vraag 8
In de achttiende / negentiende / twintigste eeuw werden de meeste landen in Afrika zelfstandig.
Vraag 9
Beschrijf het proces dat je in W4 ziet. Gebruik in je antwoord de begrippen absolute en relatieve afstand
Vraag 4
Hoe heet de verhouding tussen het prijspeil van de exportproducten en het prijspeil van de importproducten?
Vraag 5
Welk land wordt tot de eerste nieuwe industrielanden (NICs) gerekend?
A Kenia (Kenya) C Tsjechië E Zuid-Korea
B Nieuw-Zeeland D Verenigde Staten
Vanaf halverwege de vijftiende eeuw maakten steeds meer zeewaardige zeilschepen verre reizen tussen continenten. De reistijd van Europa naar het Caribische gebied en weer terug was toen zo’n zes maanden (51.196 km). Steeds meer goederen werden zo vervoerd tussen Europa, Afrika, Azië en Noord- en Zuid-Amerika. De Tres Hombres is een 32 m lange brigantijn uit 1943. Dit schip zeilt sinds een jaar of tien heen en weer van Amsterdam naar het Caribische gebied om daar biologische koffie, cacao en rum te laden. De 9 ton cacao die de Tres Hombres vervoert, is voor een chocolademaker in Amsterdam.
Tegenwoordig kijken mensen in verschillende landen dezelfde series, zijn er wereldwijd telefoons en kleding van hetzelfde merk te koop, en zijn er wereldwijd dezelfde apps te downloaden. Dit zijn allemaal voorbeelden van globalisering: het proces van internationale vervlechting van de levens van mensen, en de internationale uitwisseling van goederen en geld en van informatie op het gebied van kennis en cultuur.
Je kunt vanuit verschillende dimensies naar globalisering kijken. Kijk je vanuit de economische dimensie, dan gaat het over de economische globalisering. Kijk je vanuit de politieke dimensie, dan gaat het over de politieke globalisering en kijk je vanuit de culturele dimensie, dan gaat het over de culturele globalisering. De economische en de politieke globalisering zijn sterk met elkaar verweven en staan in dit hoofdstuk centraal. De culturele globalisering komt in hoofdstuk 2 aan de orde.
Wanneer een voetbalwedstrijd tussen Manchester United en Real Madrid wordt uitgezonden via een pay-per-viewkabelkanaal in Maleisië, en daarin reclame te zien is voor Duitse sportkleding die in Bangladesh is gemaakt, is dat een voorbeeld van economische globalisering.
Als je een soja latte bestelt bij een koffietentje in de stad, dan komen de koffiebonen misschien uit Ecuador en de sojabonen voor de sojamelk uit Kansas (VS). Goederen worden over internationale grenzen gekocht en verkocht. Als je deze goederenstromen onderzoekt, krijg je informatie over economische globalisering, de vergaande economische vervlechting van landen over de hele wereld. Economische globalisering was er in het verleden ook, maar kreeg na verloop van tijd een ander karakter. Netwerken van productie, distributie en consumptie zijn radicaal veranderd en zijn steeds meer uitgebreid. Om te begrijpen hoe dit proces van globalisering vorm kreeg, kijken we eerst naar goederenstromen in het verleden. Voor de vijftiende eeuw was er al sprake van handel over lange afstanden. Zo werden specerijen en zijde in Azië (China, India, het Midden-Oosten) verhandeld en zijn er bewijzen gevonden van eeuwenoude handel tussen inheemse volken langs de westkust van Amerika. Het politieke en economische machtscentrum lag toen in Azië, met name in China, India en het Midden-Oosten.
Vanaf de vijftiende eeuw gingen schepen uit Europese landen op ontdekkingsreis. Spanje en Portugal stichtten de eerste koloniën in Midden- en Zuid-Amerika en Afrika, en beheersten toen de handel tussen deze continenten en Europa. Nederland volgde in de zeventiende eeuw. Daarna namen de Britten de mondiale machtspositie over. De Europese landen haalden landbouwproducten (bijvoorbeeld tabak, katoen en suiker) en grondstoffen (zoals ijzererts, goud en zilver) uit de koloniën (figuur 1.3).
De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) was in 1602 de eerste multinationale onderneming (mno) op de wereld. Het Nederlandse bedrijf handelde voornamelijk in specerijen, suiker, thee en koffie, had bezittingen van Japan tot Zuid-Afrika en had wereldwijd zo’n 70.000 mensen in dienst. De VOC was in 1637 op de beurs 78 miljoen gulden waard. Omgerekend naar nu zou dat $ 7.900 miljard ($ 7,9 biljoen) zijn. Dat is veel meer dan Apple, Microsoft en Amazon samen waard zijn en ongeveer hetzelfde als het bruto nationaal product (bnp) van Frankrijk en Duitsland bij elkaar opgeteld.
De meeste koloniën waren exploitatiekoloniën. Daar ging het voornamelijk om winst voor Europese landen en ondernemingen. De totstandkoming van de machtspositie in deze exploitatiekoloniën ging vaak gepaard met onderdrukking, bezetting en geweld. Dit gold bijvoorbeeld ook voor de VOC en de Nederlandse staat in Nederlands-Indië (figuur 1.4).
Aan de oostkust van Noord-Amerika ontstonden vestigingskoloniën, gebieden waar Europeanen naartoe migreerden. In 1783 maakten dertien van deze gebieden zich los van moederland Engeland. Ze dwongen politieke zelfstandigheid af. Als de Verenigde Staten van Noord-Amerika gingen ze hun eigen weg en breidden hun grondgebied in de negentiende eeuw heel snel in westelijke richting uit.
Potosí, aan de voet van de Cerro Rico (rijke berg) in Bolivia (lange tijd een kolonie van Spanje). Hier werd vanaf het midden van de zestiende eeuw tot het einde van de achttiende eeuw zilver gewonnen. De Spanjaarden lieten tot slaaf gemaakte Inca’s in de mijn werken.
Vanaf de zestiende eeuw is er sprake van grootschalig kolonialisme. Kolonialisme is het systeem waarin vooral Europese landen (overzeese) gebiedsdelen bezetten uit economische en/of politieke overwegingen, of als vestigingsgebied. Hierdoor werden de koloniale gebieden politiek en economisch verbonden met Europa. Militaire macht was een voorwaarde om een kolonie te stichten en te behouden. Met een deel van de opbrengst van de waardevolle grondstoffen (goud en zilver) uit de koloniën kon de politieke greep op de koloniën verder verstevigd worden. De opbrengsten zorgden ook voor het toenemen van de welvaart in de koloniale mogendheden. De handel vond steeds meer op mondiaal schaalniveau plaats.
Beeld van de Atjeh-oorlog tussen Nederland en het Sultanaat van Atjeh (1873 - 1914). Nederland consolideerde zo de macht over NederlandsIndië. De slag bij Kuta Reh was een van de bloedigste van deze oorlog, waar 561 Atjehers doodgeschoten werden, waaronder 189 vrouwen en 59 kinderen.
Een van de schaduwzijden van het kolonialisme was de slavernij. Landen als Portugal, Spanje, Nederland en GrootBrittannië lieten tot slaaf gemaakten uit landen in Afrika op plantages en in mijnen in de koloniën werken. De zo goedkoop geproduceerde landbouwproducten en grondstoffen konden deze landen weer verkopen en daar winst mee maken (figuur 1.3 en 1.5). Tussen Europa, Amerika en Afrika ontstond de zogenoemde driehoekshandel (figuur 1.6).
Vanuit West-Afrika vertrokken zeilschepen met tot slaaf gemaakten naar Noord- en Zuid-Amerika en het Caribische gebied. De omstandigheden tijdens het transport waren erbarmelijk en velen stierven. Het werk en het leven op de plantages en in de mijnen was zwaar en er was sprake van onrechtvaardige en zware (lijf)straffen (figuur 1.7). Regelmatig zijn er dan ook opstanden uitgebroken onder de tot slaaf gemaakten.
Een voorbeeld is Tula (ook bekend als Rigaud), die jarenlang als slaafgemaakte werkte op plantage Kenepa (Knip) in het westen van Curaçao. Hij streefde naar vrijheid en gelijkheid en was de leider van de Curaçaose slavenopstand van 1795. Tula is in 2010 uitgeroepen tot nationale held van Curaçao.
winsten uit slavenhandel Britse schepen Franse schepen
goudexport naar Portugal
$ 4 miljoen
winsten uit slavenarbeid in Brits West-Indië, 18e eeuw winsten uit Nederlandse specerijenhandel, 1650 - 1780 winsten uit opiumhandel, 1800 - 1840 onttrekking landopbrengsten van India, 1760 - 1810
export vanuit Europese landen of koloniën naar China katoenen goederen
$ 215 miljoen
zilverexport naar Spanje en Portugal, 1531 - 1810
goudexport naar Spanje en Portugal, 1503 - 1800 opiumhandel tussen India en China
reis van slavenhandelsschip Enterprise
NOORDAMERIKA
katoen, suiker, koffie en zilver
West-Indië
producten als vuurwapens, buskruit, ijzer en textiel Atlantische Oceaan
tot slaaf gemaakten
De driehoekshandel werd van de zeventiende tot in de negentiende eeuw steeds intensiever.
in Nederlands-Indië in 1860 afgeschaft. In 1863 gebeurde dit ook in Suriname en het Caribische gebied. Maar in de wet waarmee dat werd geregeld, stond ook dat tot slaaf gemaakten op de plantages in Suriname nog tien jaar onder toezicht van de staat vielen. Ze werden gedwongen om (betaald) die tien jaar (tot 1873) op de plantages te blijven werken.
Vanaf de achttiende eeuw begon in Europese landen het proces van industrialisatie. Dit bracht een verandering tot stand in de verdeling van economische activiteiten over landen, de zogenaamde internationale arbeidsverdeling. Het idee hierbij is dat landen zich bij internationale arbeidsverdeling toeleggen op de productie van die goederen/grondstoffen, waar men relatief goed in is of waar de voorwaarden gunstig voor zijn (bijvoorbeeld de ligging of de aanwezigheid van bepaalde grondstoffen).
Er waren grote hoeveelheden grond- en hulpstoffen nodig voor de industrie. Daardoor importeerden de Europese landen vanaf deze tijd – behalve goud, zilver en landbouwproducten –ook steeds meer andere mijnbouwproducten, zoals tin en koper, uit de koloniën. Om deze invoer mogelijk te maken, werd geïnvesteerd in het ontsluiten van koloniën en andere veraf gelegen gebieden door het aanleggen van infrastructuur. Het benodigde geld hiervoor haalden bedrijven en koloniale regeringen uit de winsten die verkregen werden door de handel. Zo werden er wegen en spoorwegen aangelegd in bijvoorbeeld Tanzania, Argentinië en Zuid-Afrika (figuur 1.8). Ook gingen er steeds meer en grotere stoomschepen varen. Hierdoor werd de handel sneller en grootschaliger.
Aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw kwamen er steeds grotere stromen van goederen, zakenmensen, migranten en geld op gang. Een kleine groep mensen kon hiervan profiteren. Zo ontstond in de koloniën en in de koloniale mogendheden een nieuwe zakelijke elite met toegang tot de zich uitbreidende wereldmarkt.
Een staat die met politieke, economische en militaire middelen een overheersende en beslissende rol speelt in de wereld, is een hegemoniale staat. Het verschijnsel dat landen economische, politieke en militaire middelen inzetten om hun invloed op bepaalde gebieden te vergroten, heet geopolitiek Hegemoniale staten zoals Groot-Brittannië, Frankrijk, België, Italië, Nederland en Duitsland vergrootten in de negentiende eeuw hun greep op de koloniën (figuur 1.5). Dit proces heeft een eigen naam gekregen: imperialisme
De eerste hegemoniale staten waren Spanje en Portugal. Vanaf de zeventiende eeuw breidde ook Groot-Brittannië zijn macht uit. Duitsland, Frankrijk en Nederland bedreigden aan het einde van de negentiende eeuw de sterke Britse positie. In Zuid-, Zuidwest- en Oost-Azië hadden Frankrijk, GrootBrittannië en Nederland alle drie een grote machtspositie.
In de tijd van het imperialisme kreeg de handel alle kenmerken van het op winst gerichte kapitalisme. De wereldhandel nam tussen 1850 en 1914 een grote vlucht. In figuur 1.9 zie je de export als aandeel van het bruto binnenlands product (bbp) van de wereld, het wereld-bbp, tussen 1840 en 2020. Dit is een maat voor de economische globalisering. Hoe meer goederen er geëxporteerd worden (dus hoe meer handel er tussen landen onderling is), hoe sterker de economische wederzijdse afhankelijkheid van landen. De winsten uit de industrialisatie en wereldhandel kwamen terecht bij de koloniale machten. Daardoor groeide in die landen de welvaart sterk.
200 km 100 0 spoorlijn
bestaand in 1892
De industrialisatie van de koloniale mogendheden leidde ertoe dat zij niet alleen veel goedkope producten konden maken voor hun eigen bevolking, maar ook voor de export. De koloniën vormden onder andere de nieuwe afzetgebieden. Pretoria
bestaand, in aanleg of gepland, 1892 - 1906 natuurlijke hulpbronnen diamant steenkool goud G
Met de ruwe katoen van de katoenplantages uit de koloniën kon Groot-Brittannië goedkope lappen stof maken. Eerst produceerde Groot-Brittannië deze katoenen stof vooral voor de eigen interne markt en beschermden ze dit product door een importheffing op katoenen lappen stof uit India. Maar al snel stimuleerde Groot-Brittannië (net als veel andere WestEuropese landen) een ‘vrije markt’ gericht op export. GrootBrittannië ging de in het eigen land geproduceerde goedkope katoenen lappen stof in hun kolonie India verkopen. Hierdoor verloren duizenden textielwerkers in India hun baan.
1892 - 1906. FIGUUR
De uitbreiding van het spoorlijnnetwerk
1 Wat wordt onder economische en politieke globalisering verstaan?
2 Hoe ontwikkelde de wereldhandel zich voor 1945 en welke rol speelden kolonialisme, slavernij, industrialisatie en imperialisme daarbij?
Lees Opkomst van de wereldhandel de website over de Tres Hombres online.
a Met welk doel vaart de Tres Hombres?
b Vergelijk de prijs van de chocoladerepen en de koffie op de website met die in de supermarkt. Noteer twee aspecten die je opvallen.
c Fairtransport kan de chocola voor een concurrerende prijs verkopen, omdat het bedrijf onderdelen van de tussenhandel overslaat. Noteer een voorbeeld van zo’n onderdeel van de tussenhandel.
d Met welke andere activiteit financiert Fairtransport hun manier van werken?
Lees de theorie van paragraaf 1.1 en bekijk de figuren. Lees vaardigheid 10 Verschijnselen of gebieden bekijken vanuit verschillende dimensies in het overzicht en werkwijzen
a In de theorie staat een voorbeeld van economische globalisering. Bedenk zelf een voorbeeld van politieke globalisering en een voorbeeld van culturele globalisering.
b Vergelijk jouw voorbeelden met die van een klasgenoot. Welke vinden jullie de beste voorbeelden en waarom?
c Geef aan waarom economische en politieke globalisering sterk met elkaar zijn verweven.
zuidkust van Sri Lanka
Arabische Zee
specerijen- en porseleinroute van 10e tot 14e eeuw gebied met veel wrakken
Filipijnenzee
kust van Palembang
handelswaren naar China: specerijen, schelpen, kokosnoten, glazen kralen vanuit China: porselein, zijde, thee
Gebruik de atlaskaarten Azië - Staatkundig, Azië in 1877 en Aarde - Cultuur, Koloniën in 1937 (Wereld - Kolonialisme, Koloniën in 1914).
a Hoe blijkt uit W6 dat Thailand lange tijd een economisch en politiek machtscentrum was?
Voor de ambassadeurs van de Franse zonnekoning Lodewijk XIV was Ayutthaya een tweede Parijs. De hoofdstad van Thailand had in de zeventiende eeuw al meer dan 1 miljoen inwoners Het woord globalisering bestond nog niet, maar de heersers van het welvarende koninkrijk lieten al buitenlandse handelaren toe. Vanaf de zestiende eeuw had Ayutthaya contact met Europese landen, te beginnen met de Portugezen en vanaf 1604 ook met de Nederlanders (VOC), maar de betrekkingen met de naburige staten en de grootmachten India en China waren belangrijker. Aan het einde van de achttiende eeuw werd Ayutthaya ingenomen en verwoest door de heersers van Birma.
b Geef aan - hoe Thailand vroeger heette; - in welk opzicht Thailand een uitzondering is binnen Zuid-Azië.
c Welke landen hadden koloniën in Zuidoost-Azië?
d Geef het verschil tussen een exploitatiekolonie en een vestigingskolonie.
e De landen in Afrika zijn veel langer een kolonie gebleven dan de landen in Noord- en Zuid-Amerika. Geef hiervoor een verklaring.
f Bekijk figuur 1.4 en 1.7. Verklaar waarom het vestigen van koloniën zo vaak gepaard ging met onderdrukking, bezetting en geweld.
Gebruik figuur 1.5 en 1.6.
a Hoe zie je in figuur 1.5 de driehoekshandel uit figuur 1.6 terug? Gebruik in je antwoord voorbeelden van producten die verhandeld werden.
b Bekijk het filmpje online. Hoe deed Nederland mee aan de driehoekshandel?
c Leg uit waarom de verovering van een deel van Brazilië (en later de bemachtiging van Suriname en Curaçao) door de WIC een extra stimulans was voor de handel in tot slaaf gemaakten door Nederland. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten
d Bekijk het filmpje online. Wat bedoelen Fresku en Lubach met de zin: ‘Wie het boek wil snappen, moet ook de zwarte bladzijden lezen’?
e Lees het artikel en bekijk het filmpje online. Wat vind je van het aanbieden van excuses door de Nederlandse regering voor de rol van Nederland in de slavernij? Noteer je standpunt en argumenten.
f Bespreek jouw standpunt met een klasgenoot. Bespreek met elkaar ook de argumenten voor jullie standpunt. Noteer of je standpunt en argumenten na de bespreking veranderd zijn.
a Beschrijf hoe in W7 het proces van globalisering te zien is.
b Geef aan welke ontwikkeling in de tarweproductie in W8 te zien is.
c Noteer twee oorzaken voor de ontwikkeling in de tarweproductie uit vraag 6b.
d Welke technologische ontwikkeling in het midden van de negentiende eeuw speelde een belangrijke rol bij de ontsluiting van de nieuwe landbouwgebieden in W8?
Een aantal handelsgewassen door de eeuwen heen. W7
tarweproductie (kaart A, B en C) gemiddelde productie hoge productie
tarwearealen (kaart D)
e Geef
- het verband tussen de industrialisatie vanaf de achttiende eeuw en de verschuiving in de internationale arbeidsverdeling die daardoor optrad;
- aan hoe imperialisme hierbij een rol speelde.
Opdracht Geopolitiek en imperialisme 7
a Geef een voorbeeld van geopolitiek die op dit moment speelt. Leg je antwoord uit.
b Hoe zie je in W9 het imperialisme terug?
c Welke drie hegemoniale staten hebben in 1914 de meeste invloed buiten hun landgrenzen?
d Lees W10 en gebruik W9. Welke drie landen worden bedoeld met Brits West-Afrika?
e Geef aan op welke manier W10 een voorbeeld is van: - imperialisme; - kapitalisme.
In het midden van de jaren 1880 begon William Lever (groothandelaar in kruidenierswaren) in Groot-Brittannië met de productie van een nieuwe soort huishoudzeep. Het product bevatte plantaardige olie, zoals palmolie, in plaats van dierlijke vetten. Hierdoor ging het makkelijker schuimen. Ook vernieuwend was dat Lever de zeep een merknaam gaf – Sunlight – en het apart verpakte in losse pakketjes. In de jaren 1890 breidde Lever uit met fabrieken, exportbedrijven en plantages in Europa, in de VS en in de Britse koloniën. Daarna volgde uitbreiding naar onder andere Australië. Het bedrijf was afhankelijk van palmolie. Deze olie werd eerst uit Brits West-Afrika gehaald. In 1911 kreeg het bedrijf eigen palmolieplantages in Belgisch Congo en op de Salomonseilanden. In 1917 breidde Lever het assortiment uit met voedingsmiddelen, waarvoor vis-, ijs- en conservenbedrijven werden gekocht. Het Engelse bedrijf Lever fuseerde later met de Nederlandse mno Margarine Unie tot Unilever.
het Britse Rijk
moederland
eigendom dominion protectoraat invloedssfeer
Japans Keizerrijk
eigendom (kolonie) en invloedssfeer
Frankrijk
Duitse Rijk
Keizerrijk Rusland
Japans Keizerrijk
Verenigde Staten
onthouden -
begrijpen 2c, 4d
analyseren 4e, 5d, 6b
evalueren 2b, 5e, 5f creëren
Nederland
België
Denemarken Italië
Portugal Spanje zelfstandig land
toepassen 1a, 1b, 1c, 1d, 2a, 3a, 3b, 3c, 3d, 4a, 4b, 4c, 4f, 5a, 5b, 5c, 6a, 6c, 6d, 6e, 7a, 7b, 7c, 7d, 7e
15 augustus is een bijzondere dag in India. Op deze dag in 1947 werd het land onafhankelijk. Deze Onafhankelijkheidsdag is nog altijd belangrijk voor de inwoners van India en wordt grootst gevierd. Elk jaar komen vertegenwoordigers van alle deelstaten en territoria van het land samen in het Rode Fort in New Delhi. Net als India werden ook andere koloniën onafhankelijk. Wat betekende dit voor hun rol in het proces van economische en politieke globalisering?
Om inzicht te krijgen in de vele processen en verschijnselen in de wereld en de maatschappij, gebruiken geografen vaak de systeembenadering. Een veel door hen gebruikt wereldsysteem is het centrum-periferiemodel (figuur 1.11). Het bestaat uit alle landen in de wereld met de relaties daartussen. Het indelen van landen binnen dit wereldsysteem gebeurt vooral op grond van economische én politieke relaties. Economische en politieke macht van landen hangen namelijk vaak met elkaar samen en beïnvloeden elkaar.
Landen die de wereldhandel en wereldpolitiek beheersen, worden tot het centrum gerekend. Je noemt ze ook wel centrumlanden. Dit zijn welvarende landen met een hoogwaardige hightechindustrie en dienstverlening, waar de economie draait op kennis en kapitaal. Nieuwe producten en diensten worden met behulp van die twee ingrediënten bedacht en ontworpen. In centrumlanden bevinden zich de hoofdkantoren van mno’s, multinationale banken en beurzen. Ook onderzoek, ontwikkeling en ontwerp (Research en Development, R&D) vindt vaak
in deze landen plaats. Ze lopen voor in de ontwikkeling van medische apparatuur, militaire uitrusting, ruimtevaart en vliegtuigbouw. Beslissingen die regeringen in deze landen nemen, hebben direct gevolgen voor andere landen.
Landen worden tot de semiperiferie gerekend als ze niet meer alleen afhankelijk zijn van de export van land- en mijnbouwproducten naar de centrumlanden, maar wanneer ook de (hoogwaardige) industrie zich ontwikkelt. Er is steeds meer kennis en kapitaal aanwezig om bijvoorbeeld niet alleen producten in elkaar te zetten (zoals spijkerbroeken en tv’s), maar om ook gelijkwaardige (of zelfs betere) producten te ontwerpen en te verkopen. Want door de gestegen welvaart groeit ook de binnenlandse afzetmarkt in semiperifere landen.
Landen met een laag inkomen worden bij de periferie ingedeeld. Je noemt ze perifere landen. Ze exporteren vooral land- en mijnbouwproducten en er heeft zich vaak laagwaardige industrie ontwikkeld. Deze landen zijn op het gebied van kapitaal, kennis en hoogwaardige goederen meestal afhankelijk van landen uit het centrum en de semiperiferie.
De eerdere beschrijving van het centrum-periferiemodel gaat over de huidige situatie. Maar ook in het verleden waren er verschillen in politieke en economische macht tussen gebieden en landen. Daarom kun je het centrum-periferiemodel gebruiken om door de eeuwen heen landen en gebieden in te delen naar politieke en economische macht. Dit wereldsysteem is altijd in beweging, omdat een verandering in het ene land gevolgen heeft voor andere landen.
Zo was Azië vóór 1700 het centrum van de wereld (figuur 1.12) Daar kwam toen ongeveer 70% van de totale wereldproductie tot stand.
Tussen 1750 en 1950 nam de politieke en economische macht van Azië af (figuur 1.11 en 1.12). Het economische en politieke zwaartepunt verschoof toen eerst naar de van oudsher hegemoniale staten die zich tot centrumlanden ontwikkelden, zoals Groot-Brittannië, Duitsland, Nederland en Frankrijk. Daarna ontwikkelde ook Amerika zich tot centrumland. Het productieaandeel van deze landen steeg fors. In 1950 waren er slechts elf centrumlanden, terwijl zich daar 90% van alle industrie in de wereld concentreerde.
De koloniën behoorden lange tijd tot de periferie. Pas na hun onafhankelijkheid waren een aantal koloniën in staat zich economisch te ontwikkelen tot semiperifere landen, zoals Zuid-Afrika, Brazilië en Thailand.
Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland rest van de wereld
zijn niet op schaal van het
Grootste economieën door de eeuwen heen, in aandeel bbp per regio/land (wereld-bbp omgerekend naar waarde in 2020).
Met de Verenigde Staten als voorbeeld werden de meeste landen in Zuid- en Midden-Amerika al in de negentiende eeuw zelfstandig. Dit noem je dekolonisatie. Pas na de Tweede Wereldoorlog raakten ook West-Europese centrumlanden zoals Nederland, Frankrijk, Duitsland, Italië en Groot-Brittannië de politieke greep op hun koloniën kwijt. Dat gebeurde eerst in Azië (figuur 1.10), maar al snel ook in Afrika en het MiddenOosten. De economische relatie tussen de nu onafhankelijke landen en de centrumlanden veranderde echter nauwelijks.
De gedekoloniseerde landen waren na de onafhankelijkheid weliswaar politiek soeverein, maar bleven economisch afhankelijk van de landen in Europa. Grote mno’s namen voor een deel de rol van de oude koloniale machthebbers over. De mijnen en de plantages bleven vaak eigendom van een bedrijf of een particulier uit het voormalige overheersende land, waardoor de winsten nog steeds wegvloeiden naar deze centrumlanden. De perifere landen bleven dus leverancier van grondstoffen en energiebronnen aan en een afzetmarkt voor industrieproducten uit de centrumlanden (figuur 1.13).
De ‘ruil’ van land- en mijnbouwproducten tegen industrieproducten heet de ruilvoet. Na de Tweede Wereldoorlog steeg de exportwaarde van industrieproducten ten opzichte van die van grondstoffen. Om dezelfde hoeveelheid industrieproducten te kunnen invoeren, moesten perifere landen steeds meer land- en/of mijnbouwproducten exporteren. Dat heet ruilvoetverslechtering. De internationale economische relaties die in de koloniale periode ontstonden, spelen daardoor tot op de dag van vandaag een belangrijke rol in de wereld.
Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog hadden de vroeger machtige Europese landen een grote schuld, een verwoeste infrastructuur en een niet-functionerende economie. In 1945 werd de internationale organisatie de Verenigde Naties opgericht. De hierbij aangesloten landen bedachten dat de wereld een internationaal systeem zou moeten vormen van soevereine, maar wel van elkaar afhankelijke landen, met democratie als uitgangspunt.
Centrumlanden besloten vervolgens hun nationale economieën minder te beschermen met bijvoorbeeld invoertarieven en ze meer open te stellen voor internationale handel. Daartoe spraken internationale handelsorganisaties regels af voor de wereldhandel. Dit werkte goed voor kapitalistische centrumlanden onder leiding van de VS. In deze landen werden winst en economische groei een steeds belangrijker uitgangspunt. Om deze ontwikkelingen te ondersteunen werd het Internationaal Monetair Fonds (IMF) opgericht, dat wereldwijd de geldwisselkoersen in de gaten moest houden. Ook moest het IMF economische groei en handel stimuleren.
Centrumlanden hadden controle over de geldstromen die hun land in- en uitgingen. Ook hieven ze belastingen bij winstgevende bedrijven en rijke inwoners, waarmee onder andere hogere lonen en een goed sociaal vangnet werden gefinancierd. Zo ontwikkelden centrumlanden als Nederland en Duitsland zich tot verzorgingsstaten, waarin je recht hebt op voorzieningen zoals een werkloosheidsuitkering en een ouderdomspensioen. Door de toegenomen welvaart konden steeds meer mensen steeds meer producten kopen.
De Sovjet-Unie was al eerder een ander pad ingeslagen. In 1917 leidde de Russische Revolutie tot de val van het tsarenrijk Rusland en de oprichting van de Sovjet-Unie (USSR), die uitging van het communisme. Politiek gezien kreeg de staat in de Sovjet-Unie veel invloed. Eén partij heeft alle macht en regelt daarmee ook alle economische activiteiten. De partij stelt de productieplannen voor de bedrijven vast en bepaalt de contacten met het buitenland. De Sovjet-Unie werkte volgens een planeconomie (figuur 1.14). Oost-Europese landen behoorden tot de invloedssfeer van de Sovjet-Unie.
Zo ontstond er in politiek en economisch opzicht een tweedeling in de wereld: een kapitalistische ‘eerste wereld’ gedomineerd door de VS, en een communistische ‘tweede wereld’ gedomineerd door de Sovjet-Unie. Dit noem je ook wel een bipolaire wereld. Het was de tijd van de Koude Oorlog (figuur 1.15).
3 Hoe werkt het centrum-periferiemodel als wereldsysteem?
4 Hoe zijn het centrum en de (semi)periferie in de wereld tot 1980 verschoven en wat waren daarvan de oorzaken?
Lees Onafhankelijkheidsdag en bekijk figuur 1.10. Gebruik ook figuur 1.12.
a De man in het midden van figuur 1.10 is de premier van India. Wie was dat in 2022?
b Geef aan hoe in figuur 1.10 de multiculturele samenleving van India zichtbaar is.
c Bekijk de website over de Indiase cultuur. Geef aan waarom het Rode Fort zo’n belangrijke rol speelt in de viering van de onafhankelijkheid van India.
d Bekijk figuur 1.12. Vanaf 1863 kwam India rechtstreeks onder het bestuur van de Britse regering te staan. Leg uit wat je op basis van figuur 1.12 kunt zeggen over de positie van India in de wereldeconomie tijdens de koloniale periode.
Lees de theorie van paragraaf 1.2 en bekijk de figuren.
a Beschrijf in je eigen woorden wat een systeembenadering is.
b In het schema van W11 staan kenmerken van landen binnen het wereldsysteem volgens het centrum-periferiemodel.
Er ontbreken enkele woorden.
Maak het schema compleet door in W11 de letters A t/m L op de juiste plek in te vullen achter de cijfers 1 t/m 13. Kies uit:
A arbeidsproductiviteit (2 ×) G loonkosten
B geïndustrialiseerd H maakindustrie
C gevarieerde I middelhoog
D hoofdvestigingen J moderne
E hoog K wetenschappelijke
F laag L zelfvoorzienende
c Lees de omschrijvingen a t/m d. Zet de letters achter het juiste Romeins cijfer I t/m IV in W11.
a groot aandeel industrieproducten in de export
b levering van land- en mijnbouwproducten en laagwaardige industrieproducten aan de overige twee soorten landen binnen het wereldsysteem
c uitoefening van politieke macht over andere landen
d veel economische beslissingen voor alle landen in het wereldsysteem
Kenmerken van landen in het wereldsysteem van het centrum-periferiemodel.
Soort land
centrumlanden
Economische activiteiten
- economisch [1] ontwikkeld
Kenmerk
Relaties: economisch en politiek
- intensieve handels- en kapitaalstromen met andere
- toepassing [2] kennis / technologie centrumlanden
- [I]
semiperiferie
- hoge [3]
- hoogwaardige en [4] industriële productie - [II]
- veel [5] van multinationale ondernemingen
- economisch [6] ontwikkeld
- sterke export naar centrumlanden
- sterk [7] - [III]
- veel [8]
- lagere [9] per product
periferie - economisch [10] ontwikkeld - [IV]
- zowel oudere als [11] productietechnologieën
- zowel [12] landbouw als plantages
- gemiddeld lage [13]
Gebruik figuur 1.11 en 1.12 en W5.
a Geef aan waarom er tot 1900 eigenlijk nog geen sprake is van een wereldsysteem.
b Geef aan waarom je tot 1900 wél het centrum-periferiemodel kunt gebruiken.
c Leg aan de hand van figuur 1.11 en 1.12 en W5 uit hoe de centrum-periferieverhouding zich tussen 1500 en 1950 op wereldschaal ontwikkelde.
d Lees vaardigheid 10 Verschijnselen of gebieden bekijken vanuit verschillende dimensies in het overzicht Vaardigheden en werkwijzen. Gebruik W7.
Geef
- aan tot welke regio de verspreiding van de aardappel zich voor 1900 beperkte;
- hiervoor een verklaring vanuit de culturele dimensie.
e Beredeneer aan de hand van W7 welke koloniale mogendheden betrokken waren bij de verspreiding van het landbouwgewas koffie over de wereld.
a Geef aan hoe in W12 te zien is dat de handel tussen centrumlanden en perifere landen toenam tussen de Tweede Wereldoorlog en 1980.
b Bekijk figuur 1.13. Gebruik de atlaskaart Afrika - Bodemgebruik en natuurlijke hulpbronnen (Wereld - Grondstoffen, Voedselgewassen en Agrarische gewassen).
Welke twee landbouwproducten zouden de lading kunnen vormen van het schip in Port Sudan? Ga ervan uit dat de producten uit het land komen waarin Port Sudan ligt.
c Bij welke legenda-eenheid in W12 passen deze twee landbouwproducten?
d Geef twee oorzaken waarom het voor voormalige koloniën lastig was om zich na hun dekolonisatie economisch te ontwikkelen.
e De internationale economische relaties die in de koloniale periode ontstonden, spelen tot op de dag van vandaag een belangrijke rol in de wereld
Geef aan de hand van W13 en W14 twee argumenten die deze uitspraak ondersteunen.
import uit Afrika, 2015, 2019, 2020.
Aandeel van de export van goederen tussen rijke en arme landen op wereldschaal.
W12 in % jaar 1900 2014 1920 1940 1960 1980 2000 0 20 40 60 80 100 rijk naar rijk rijk naar arm arm naar rijk arm naar arm
16
14 10
12 8
Nederlandse export naar Afrika, 2015, 2019, 2020.
18 x € 1 miljard jaar
groenten 4
6 2
Bekijk figuur 1.9.
overige goederen
zuivel machines
overige chemische producten geraffineerde aardolieproducten
medicijnen, farmaceutische producten
a Leg uit hoe in figuur 1.9 de sterke groei van de welvaart tussen 1945 en 1980 terug te zien is.
b Welke groep landen uit W12 zal tussen 1945 en 1980 vooral bijdragen aan de trend die je ziet in figuur 1.9?
c Leg uit op welke manier figuur 1.9 laat zien dat de globalisering na de Tweede Wereldoorlog sterk is toegenomen.
d Vind je dat Nederland nog altijd een verzorgingsstaat is?
Geef twee argumenten voor je antwoord.
Waar komen het NAVO-uniform en het militaire uniform van Duitsland en andere landen in de EU vandaan? Dat is sinds 1994 Indonesië, waar Sritex zich heeft ontwikkeld tot de grootste textiel- en kledingfabrikant van ZuidoostAzië, met zo’n vijftigduizend werknemers. Het bedrijf maakt, behalve andere textiel en kleding, militaire uniformen voor niet alleen de NAVO en landen in de EU, maar ook voor bijvoorbeeld Oman, Qatar, Kuweit, Libanon, Australië, Singapore en Brunei. Het bedrijf haalt grondstoffen uit landen als de VS, Australië en India.
Door de steun van de VS voor wederopbouw, kon Japan als eerste land in Azië een periode van industrialisatie doormaken. Samen met de VS behoorden West-Europa en Japan in de periode vanaf 1980 tot de drie economische machtscentra in de wereld (figuur 1.17).
Toen in 1991 de Sovjet-Unie uiteenviel, nam de economische globalisering nog meer toe. Dit uitte zich in vergaande internationalisering van de handel (figuur 1.9). De VS werden de politiek en economisch machtigste hegemoniale staat. In politiek en economisch opzicht was er na 1980 dan ook sprake van een unipolaire wereld
Vanaf 1980 waren met name de hoge lonen en strenge milieuregels in de centrumlanden voor mno’s aanleiding om een deel van hun productieketen lagelonenlanden. Zo verhuisde de textielindustrie uit Nederland en de VS naar onder andere Taiwan.
Een productieketen bestaat uit een aantal onderdelen: onderzoek, ontwikkeling en ontwerp (R&D), productie, distributie en consumptie (figuur 1.18). Hierbij spelen ook investeringen en marketing een rol. Zonder marketing en advertenties, en de echte of ingebeelde noodzakelijkheid van producten, zou er weinig consumptie zijn. Mno’s werken vaak met halffabricaten die vanuit meerdere locaties naar een centrale fabriek worden aangevoerd om daar te worden samengevoegd tot een product (figuur 1.19). De handel in halffabricaten door de mno’s zelf is een steeds groter deel van de wereldhandel gaan uitmaken (op dit moment naar schatting 45%).
Denk bijvoorbeeld aan de ritssluitingen voor spijkerbroeken die in Duitsland worden gemaakt. Deze worden in Tunesië in een spijkerbroek gezet, waarvoor de denimstof uit Turkije komt. Een ander voorbeeld zijn sportschoenen van Nike. De zolen komen uit Indonesië, de neuzen uit Maleisië, het leer uit Vietnam en de veters uit Thailand. In China worden de schoenen in elkaar gezet (deze fase van het productieproces noem je assemblage). Als ze klaar zijn, gaan ze naar winkels in Europa, Japan en de VS.
Bedrijven konden door de zich ontwikkelende ICT steeds nauwkeuriger aangeven wanneer ze welke goederen in het productieproces nodig hebben. Het vervoer per containerschip maakte het mogelijk om halffabricaten en eindproducten steeds goedkoper en relatief snel aan te leveren. Dit noem je het just-in-timeprincipe. Hiermee kon geprofiteerd worden van goedkope arbeid en kleine voorraden.
hoofdkantoor Dunlop Slazenger
Verenigd Koninkrijk kleurstoffen, wol en nylon
Griekenland silicium
Zuid-Korea zwavel
Filipijnen rubber (lijm)
Thailand zink
Maleisië rubber
Indonesië tennisblikken
Indische Oceaan
5.000 km 2.500 0
Japan magnesium
Bataan (Filipijnen) fabriek Dunlop Slazenger
Verenigde Staten lutum
Nieuw-Zeeland wol
Ruimtelijke weergave van een deel van een productieketen van tennisballen.
Het verplaatsen van arbeidsintensieve onderdelen van de productieketen door mno’s uit de centrumlanden naar landen met lagere lonen heet offshoring. Daarbij blijven de mno’s eigenaar van de fabrieken of vestigingen die ze daar kopen of laten bouwen. Taiwan, Singapore, Hongkong en Zuid-Korea profiteerden hier als eerste van. Zij werden de eerste nieuwe industrielanden (Newly Industrialized Countries, NICs). In deze landen steeg de werkgelegenheid sterk door de komst van de laagwaardige industrie, en geleidelijk werden ook het loonen kennisniveau hoger. Doordat deze landen zich konden industrialiseren, verschoof de internationale arbeidsverdeling (figuur 1.20). Ze klommen op van de periferie naar de semiperiferie.
Zo hebben bedrijven als Philips, Apple, Nike en Adidas onderdelen van de productieketen naar lagelonenlanden verplaatst.
onderzoek en ontwerp
zakelijke diensten, zoals accountants, consultants en juristen
marketing
ruwe grondstoffen
halffabricaten
Afrika
distributie
productie assemblage handel vervoer
winkel (verkoop)
infrastructuur, energie en water kapitaal in de vorm van vrachtwagens, computers, fabrieken, machines en outlets
arbeid: scholing en opleiding
consumptie afval
aankoop consument recycling
Schema van een productieketen.
India
ASEAN
China
Maleisië
Thailand
Hongkong
Zuid-Korea
Singapore
Taiwan
Japan
Oost-Afrika tijd
textiel eenvoudige elektronica
geavanceerde elektronica hightech
Verschuivingen in de offshoring en de internationale arbeidsverdeling in de tijd.
Vanaf de jaren 1990 stegen de lonen in de eerste vier nieuwe industrielanden zodanig, dat mno’s de productie weer verplaatsten naar andere lagelonenlanden in met name Zuidoost-Azië. Daardoor ontwikkelden ook Indonesië, Maleisië, de Filipijnen en Thailand zich tot nieuwe industrielanden.
Vanaf ongeveer 2000 werden ook de lonen in landen als Maleisië en Indonesië zo hoog dat mno’s de productie opnieuw verplaatsten. Dit keer naar landen als China en India (figuur 1.20). Zij behoren tot de zogenoemde BRICS-landen: Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika. Deze landen gingen vanaf 2000 gelijk op in hun economische ontwikkeling, breidden hun industrie snel uit en groeiden economische sterk. Zo zoeken mno’s telkens naar locaties waar de productiekosten het laagst zijn.
In de centrumlanden concentreerde men zich steeds meer op hoogwaardige industrie, waarbij kennis en kapitaal een grote rol spelen. Ook bleven zij de meest winstgevende onderdelen (R&D, marketing en distributie) van de productieketen uitvoeren. Het aandeel van de beroepsbevolking in de tertiaire sector nam hierdoor in de centrumlanden sterk toe ten koste van de secundaire sector. Dit heet de-industrialisatie
Voorbeelden hiervan zijn telemarketing en klantenservicediensten die door een mno in het Verenigd Koninkrijk of Nederland worden uitbesteed aan bedrijven in India of Suriname. Zo kun je ineens iemand uit Suriname aan de lijn krijgen wanneer je een vraag hebt over een product dat door een Nederlandse mno in Vietnam is gemaakt.
Een ander voorbeeld is Apple, die de iPhone laat maken door het Taiwanese Foxconn in fabrieken in China.
Mno’s breidden vanaf de jaren 1980 daarnaast op een andere manier hun activiteiten uit, namelijk door te investeren in het buitenland.
Buitenlandse investeringen, of in het Engels foreign direct investments (FDI), zijn investeringen die worden ingezet om bijvoorbeeld fabrieken, kantoren of infrastructuur te bouwen of om ondernemingen in andere landen (gedeeltelijk) te kopen. Deze investeringen zijn belangrijk voor landen om economisch te kunnen groeien. Ook mno’s in semiperifere landen zoals China doen aan FDI.
In figuur 1.21 is te zien dat de kapitaalstromen van FDI samenhangen met de spreiding van de mno’s over de wereld. In figuur 1.22 zie je dat de wereldwijde stroom van FDI vanaf
Om beter te kunnen concurreren op de wereldmarkt, pleitten vanaf de jaren 1980 steeds meer politieke partijen in centrumlanden voor minder hoge belastingtarieven en overheidsuitgaven. Zij sloten zich hiermee aan bij het neoliberalisme Hierbij zou een vrije markt zorgen voor een productprijs waarbij aanbod en vraag in evenwicht zijn. De kosten zijn dan zo laag mogelijk en de efficiëntie is zo hoog mogelijk. Dit zou tot meer economische groei en meer welvaart voor iedereen leiden.
Bij deze vrije markt horen volgens het neoliberalisme onder andere een kleine overheid (met beperkte sociale voorzieningen), lage belastingtarieven, privatisering van diensten (bijvoorbeeld het openbaar vervoer, de energievoorziening en de zorg) en vrijhandel
Een voorbeeld van de privatisering van de energievoorziening is de overname van het Nederlandse Nuon door het Zweedse Vattenfall in 2009.
Om de internationale vrijhandel te bevorderen en conflicten tussen landen op dit gebied op te lossen, werd in 1995 de Wereldhandelsorganisatie (WTO) opgericht. De WTO wilde zo veel mogelijk handelsbelemmeringen, zoals invoerrechten of exportsubsidies, afschaffen. Onder druk van deze organisatie is het aantal vrijhandelsverdragen sterk toegenomen.
Het vrijemarktdenken, met het streven naar vrijhandel, leidde in de centrumlanden tot een toename van de gemiddelde welvaart. Ook landen in de periferie (zoals landen in ZuidoostAzië) konden zich hierdoor ontwikkelen.
Zoals je al hebt gelezen, werden de voormalige koloniën na de onafhankelijkheid politiek soeverein, maar bleven ze economisch vaak nog sterk afhankelijk van westerse landen, instellingen en bedrijven. Vooral (semi)perifere landen in Afrika en Zuid-Amerika konden zich hierdoor economisch niet op dezelfde manier ontwikkelen als (semi)perifere landen in bijvoorbeeld Zuidoost-Azië.
De (semi)perifere landen in Afrika en Zuid-Amerika hadden in de loop der jaren veel schulden opgebouwd bij het IMF. Zij hadden geld geleend om het land en de economie te ontwikkelen. De economie van deze lagelonenlanden groeide echter te weinig, waardoor ze de leningen niet konden terugbetalen aan het IMF, maar alleen en met moeite, de rente.
Daarnaast hebben centrumlanden bij het sluiten van vrijhandelsverdragen en samenwerkingsverbanden een machtspositie.
De heersende ongelijkheid bij handelsverdragen blijkt bijvoorbeeld uit de handel in kippenvlees tussen Ghana en de EU. Ghanese kippen voldoen niet aan de milieu- en keuringseisen van de EU, waardoor ze niet geïmporteerd mogen worden. Tegelijkertijd exporteert de EU wel slachtvlees naar Ghana, dat goedkoper is dan het Ghanese kippenvlees. Hierdoor raken Ghanese boeren hun binnenlandse afzetmarkt kwijt.
Deze situatie waarbij een voormalige kolonie zich wel bevrijd heeft van de overheersing door een kolonisator, maar economisch nog sterk afhankelijk blijft van vooral westerse landen, organisaties en bedrijven, noem je neokolonialisme
In de jaren 1980 en 1990 werden in de nieuwe industrielanden en de BRICS-landen vaak technieken en producten uit centrumlanden gekopieerd (de copy-pastetactiek). Door de economische groei verbeterden het onderwijs en de infrastructuur in deze landen. Hierdoor konden met name Zuid-Korea en Singapore een volgende stap in hun economische ontwikkeling zetten. Door innovatie ontwikkelden en ontwierpen bedrijven in die landen zelf nieuwe goederen en diensten (figuur 1.23).
De beschreven processen van offshoring en outsourcing, de toename van FDI, het opkomen van het neoliberalisme vanaf de jaren 1980 en het toepassen van innovatie zorgden in de regio van de Pacific Rim (de landen rond de Grote Oceaan) voor werkgelegenheid en uiteindelijk meer welvaart. ZuidKorea en Singapore, maar ook China verwierven hierdoor een steeds sterkere economische positie in het wereldsysteem. Het economische zwaartepunt verschoof van West-Europa en Noord-Amerika richting de Pacific Rim. Dit heet global shift
5 Hoe zijn het centrum en de (semi)periferie in de wereld tussen 1980 en 2010 verschoven en wat waren daarvan de oorzaken?
Lees Sritex en bekijk figuur 1.16. Bekijk het filmpje online.
a Wat maakt Sritex nog meer behalve (militaire) uniformen?
b Is Sritex een mno? Leg je antwoord uit.
c Welk imago wil het bedrijf uitstralen in het filmpje?
d Zoek op de website op waar de kledingfabriek van Sritex staat. Leg aan de hand van W16 uit waarom de fabriek juist daar staat.
Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten
Minimumloon (per maand) op een aantal eilanden in Indonesië, 2019.
Lees de theorie van paragraaf 1.3 en bekijk de figuren. Gebruik figuur 1.1, 1.18 en 1.19.
a Welk onderdeel van de productieketen verplaatsen mno’s naar perifere lagelonenlanden?
b Geef aan welke twee technologische ontwikkelingen die verplaatsing mogelijk maakten.
c Vul de legenda van W17 in. Kies uit: ruwe grondstof –assemblage – marketing – onderzoek en ontwerp –halffabricaat – halffabricaat en ruwe grondstof
d Kleur in W17 de pijlen volgens de legenda.
e Een spijkerbroek die in elkaar is gezet in Tunesië, kost in Nederland evenveel als een spijkerbroek die in elkaar is gezet in Italië. Ben je het wel of niet eens met deze uitspraak? Onderbouw je standpunt met het nummer en de titel van een atlaskaart
f Bekijk figuur 1.1 en 1.18. Welk ander onderdeel van de productieketen verplaatsen mno’s ook naar lagelonenlanden?
Opdracht Verschuivingen in het wereldsysteem 3
Gebruik figuur 1.17.
a Geef aan hoe in figuur 1.17 te zien is dat de economische globalisering tussen 1960 en 2003 toeneemt.
b Wat zijn de centrumgebieden in 2003?
VERENIGDE STATEN biologische katoen
ZWEDEN verpakkingsmateriaal
DENEMARKEN informatieboekje
ITALIË denimstof
Atlantische Oceaan
ZWEDEN hoofdkantoor mno in Göteborg
DUITSLAND knopen en ritssluitingen
TURKIJE biologische katoen denimstof
INDIA biologische katoen
JAPAN denimstof
aanvoer grondstof / halffabricaat handel en transport naar de winkel transport naar distributiecentrum
Opdracht Offshoring en outsourcing 4
Gebruik figuur 1.17, 1.19 en 1.20.
a Gaat het in figuur 1.19 om offshoring of om outsourcing? Leg je antwoord uit.
b Noteer twee kenmerken waaraan je de nieuwe industrielanden in figuur 1.17 kunt herkennen.
c Gebruik figuur 1.20. Geef aan hoe offshoring en outsourcing de internationale arbeidsverdeling beïnvloeden. Gebruik in je antwoord ook het begrip de-industrialisatie
d Gebruik de atlaskaarten Aarde - Economie, Werken in de landbouw, Werken in de industrie en Werken in de dienstensector (Wereld - Globalisering, Geglobaliseerde economie en samenstelling beroepsbevolking).
Beredeneer aan de hand van figuur 1.20 en de atlaskaarten welke positie het continent Afrika heeft in het wereldsysteem.
Opdracht Vrijhandel 5
Gebruik figuur 1.17, 121 en 1.22.
a Verklaar de samenhang tussen de spreiding van mno’s en de kapitaalstromen tussen regio’s in figuur 1.21.
b In hoeverre zie je in figuur 1.21 het centrum-periferiemodel terug uit figuur 1.17?
c Geef de samenhang aan tussen het toenemende neoliberalisme na 1980 en de trend die te zien is in figuur 1.22.
d Welke uitspraken uit W18 passen bij neoliberalisme?
e Verklaar het verloop van de grafiek in W19.
f Leg uit hoe de trends die te zien zijn in W19 en W20 leiden tot meer economische en politieke globalisering.
Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten
A Je moet altijd uitgaan van het eigenbelang van het land.
B Regeringen moeten accepteren dat zij een actievere rol moeten spelen in de economie.
C De overheid moet overal een markt van maken, van de zorg tot het onderwijs.
D Herverdeling van welvaart door het geven van een basisinkomen en het heffen van vermogensbelasting is noodzakelijk.
D Forse belastingen en een stevig sociaal vangnet zijn belangrijk.
E Vakbonden worden aan banden gelegd en uitkeringen worden gekort.
F Openbare diensten moet je als investeringen zien in plaats van als kostenposten.
Ontwikkeling van het aantal regionale vrijhandelsverdragen, 1948 - 2022.
Gebruik figuur 1.17.
a Wanneer in de geschiedenis heeft zich ook een global shift voorgedaan?
b Noteer de cijfers van de zinnen 1 t/m 4 in W21 in chronologische volgorde onder elkaar, van het verleden naar nu.
c Geef bij elk cijfer uit vraag 6b de stap/stappen in de ontwikkeling van nieuwe industrielanden die bij die zin past. Kies uit: copy-paste – hightech – innovatie – offshoring –outsourcing – reshoring
d Beredeneer in drie stappen hoe je de global shift naar de Pacific Rim terugziet in W15 en figuur 1.17.
Vier ontwikkelingen in willekeurige volgorde:
1 Hyundai (een Zuid-Koreaans bedrijf) werd technologisch onafhankelijk van Ford (een Amerikaans bedrijf) toen het een eigen verbrandingsmotor, de vier cilinder Alpha, en een eigen transmissiesysteem ontwikkelde.
2 De hybride elektrische auto Hyundai Sonata, met lithiumpolymeerbatterijtechnologie, werd gelanceerd tijdens de Los Angeles International Auto Show.
3 De Hyundai Pony, nog met behulp van technieken van Ford gebouwd, was de eerste Koreaanse auto die verkocht werd in het Verenigd Koninkrijk.
4 De Ford Cortina was de eerste auto die gemaakt werd door Hyundai.
Bekijk de levende grafiek over de schulden die landen hebben bij het IMF tussen 1970 en 2021 online.
a Leg uit op welke twee manieren de levende grafiek de tekst over het neokolonialisme ondersteunt.
b Noteer twee W-nummers uit paragraaf 1.1 t/m 1.3 die je kunt koppelen aan neokolonialisme.
c In de levende grafiek komt rond 1990 Rusland in beeld. Leg uit waarom Rusland juist rond dat jaartal in beeld komt. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten
d Geef twee redenen waarom de balken op en neer bewegen en landen verschijnen in en verdwijnen uit deze top 10.
e Verklaar de titel van dit hoofdstuk.
Zo stil was het overdag nog nooit in Manhatten. Waar er begin maart 2020 nog niet zoveel aan de hand leek met het virus COVID-19, waren in april 2020 wereldwijd landen in lockdown. Ineens kende iedereen woorden als coronacrisis, anderhalvemetersamenleving en coronahamsteren. Het werd duidelijk dat het virus een blijvertje is. Technologie werd ingezet om op creatieve manieren contact te leggen met elkaar. Lessen vonden online plaats, we zwaaiden naar elkaar van een afstandje en hielden contact via beeldbellen. Door de lockdowns liep niet alleen de samenleving, maar ook de wereldeconomie vast.
De economische en politieke globalisering vanaf de koloniale periode was alleen maar mogelijk door verbeteringen in de onderlinge bereikbaarheid van de landen in het wereldsysteem. Het gaat dan vooral om verbeteringen in de transporttechnologie en in de informatie- en communicatietechnologie (ICT). De tijd en moeite die het kost om grote afstanden te overbruggen, is daardoor minder geworden. Dit noem je tijd-ruimtecompressie (figuur 1.25). Terwijl de absolute afstand tussen plaatsen en de absolute ligging van plaatsen in de wereld niet zijn veranderd, is de relatieve afstand tussen plaatsen kleiner geworden. Hierdoor hebben veel plaatsen nu een betere relatieve ligging
1500 - 1840
1850 - 1930
stoomschepen: ± 50 km/uur
stoomlocomotieven: ± 105 km/uur
1950 - 1960
vliegtuigen met propellers: 500 - 650 km/uur
1960 - 1970
vliegtuigen met straalmotoren: 800 - 1.100 km/uur
1976
supersonische vliegtuigen: meer dan 2.300 km/uur
2017
1 GB/seconde
Tijd-ruimtecompressie door verbeteringen in transporttechnologie en ICT.
De relatieve afstand tussen plaatsen is kleiner geworden door verbeteringen in de transporttechnologie. Vervoer ging steeds sneller door krachtigere motoren. Ook werden de schepen en vliegtuigen groter, en de treinen langer. Door deze schaalvergroting daalden de vervoerskosten per producteenheid en werd transport goedkoper. Er is een uitgebreid transportnetwerk ontstaan van vervoersstromen met hubs (knooppunten) en spokes (de verbindingen daartussen) (figuur 1.26).
Een belangrijke uitvinding was in 1956 de standaard container om goederen in te vervoeren. Sindsdien heeft de containerscheepvaart zich razendsnel ontwikkeld. Van 1.500 containers per schip in de jaren 1980 naar 4.500 containers in de jaren 1990, naar 24.000 containers in 2022. In 2022 werden er zo’n 100 miljoen containers vervoerd door 5.000 containerschepen.
Andere voorbeelden van verbeteringen in transporttechnologie zijn de ontwikkeling van stoomschepen en stoomtreinen in de negentiende eeuw, snellere schepen (in 1970 duurde een reis van Hongkong naar New York 50 dagen, in 2003 nog maar 17 dagen), grotere en langere pijpleidingen en de techniek om vloeibaar aardgas (lng) te vervoeren in schepen.
De relatieve afstand is ook kleiner geworden door verbeteringen in de informatie- en communicatietechnologie (ICT). Voor 1970 werd voor communicatie tussen landen de post, de telegraaf, de vaste telefoon of de fax gebruikt. Nu kun je via internet en met je mobiele telefoon direct contact hebben met iemand aan de andere kant van de wereld. Banken, beurzen en bedrijven kunnen binnen een fractie van een seconde geld verplaatsen van de ene naar de andere kant van de aardbol.
Ook na 2010 ging de globalisering van de wereldeconomie verder. Producten werden daar gemaakt waar dit het voordeligst kon. Een wereldomspannend productie- en transportnetwerk zorgde ervoor dat alles overal precies op tijd kon zijn. Mede hierdoor ontwikkelen China en India zich de laatste tien tot vijftien jaar tot economisch sterke landen. Deze landen lijken een goede uitgangspositie te hebben om door te groeien tot een centrumland (figuur 1.27 en 1.28).
China is de belangrijkste handelspartner van de VS geworden. Hierdoor zijn de havens aan de westkust van de VS gegroeid. De VS importeren meer producten uit China dan dat ze naar dat land exporteren. Zo is de invloed van China op de VS steeds groter geworden. China heeft allerlei technieken afgekeken van de in het eigen land gevestigde buitenlandse bedrijven. Met deze technieken is China steeds beter in staat om te innoveren en zelf nieuwe goederen en diensten te bedenken die gelijkwaardig zijn aan of beter zijn dan die uit de centrumlanden (denk bijvoorbeeld aan TikTok). Vooral China is dan ook verantwoordelijk voor de huidige global shift naar de Pacific Rim.
Negen van de tien grootste containerhavens van de wereld (gemeten in miljoen TEU, de eenheid om het volume van containervervoer te meten) liggen in 2020 in China, Singapore en Zuid-Korea, met de haven van Rotterdam op de tiende plek. Van de grootste 49 containerhavens liggen er 33 in Aziatische landen, waarvan ongeveer de helft in China.
Van de BRICS-landen zijn China en India, economisch en politiek gezien, het meest succesvol. Tot 2020 waren Rusland en Zuid-Afrika vrij stabiel wat betreft economische ontwikkeling. In Brazilië is de economie tussen 2015 en 2020 gekrompen. Alleen China en misschien India lijken door te groeien richting een centrumgebied. De overige BRICS-landen lijken voorlopig nog tot de semiperiferie te blijven behoren.
bbp per land (x $ 1 biljoen)
China laat, als groeiende grootmacht, steeds meer zijn militaire, politieke en economische spierballen zien. Zo claimt China gebieden in de Chinese Zee waarvan andere landen vinden dat die tot hun territoriale wateren behoren. Daarnaast investeert het land in infrastructuur of mijnbouw in landen in Afrika, Azië en Europa. En ook binnen internationale organisaties als de VN krijgt China steeds meer macht.
bbp per hoofd van de bevolking (x $ 1.000)
Door al deze ontwikkelingen voelen de VS zich bedreigd door China. De VS beschermen hun interne markt met steeds meer invoerbeperkingen. Zo heeft dit land bijvoorbeeld exportverboden ingesteld voor ICT-technologie naar China. De EU is een belangrijke handelspartner van beide landen en is al lange tijd bondgenoot en afhankelijk van de VS. Als de EU met beide landen een handelsrelatie wil behouden, zal het politiek en militair meer zelfstandig moeten worden.
Behalve China ontwikkelt ook India zich economisch en militair tot een grootmacht. Er ontstaan zo meerdere gelijkwaardige centrumgebieden (VS, China, EU en India). Hierdoor ontwikkelt de wereld zich van een unipolaire tot een multipolaire wereld. De centrumgebieden drijven nog wel handel met elkaar, maar ze komen wat meer op zichzelf te staan, waarbij hun interne markt belangrijker wordt.
DRCongo
FIGUUR 1.27
Bbp en bbp per hoofd van de bevolking in een aantal landen/regio’s, 2010 en 2021.
De afgelopen tien tot twintig jaar werd duidelijk hoe kwetsbaar de economie en de samenleving zijn voor schommelingen in de wereldmarkt en voor geopolitieke instabiliteit. Dit was bijvoorbeeld merkbaar tijdens de financiële crisis in 2008 en tijdens de coronapandemie, toen het wereldsysteem bijna tot stilstand kwam (figuur 1.29). Een ander voorbeeld is de oorlog in Oekraïne die vanaf 2022 voor toenemende spanningen tussen centrumgebieden en voor problemen op de energieen gasmarkt heeft gezorgd.
coronapandemie: december 2019 = 100
crisis: juli 2008 = 100
Top 20 van de in 2050 naar verwachting grootste economieën in bbp per land.
FIGUUR 1.29
aantal maanden voor en na piekmoment
Gemiddelde wereldwijde import en export van goederen van 6 maanden voor tot 26 maanden na het piekmoment van de financiële crisis in 2008 en van de coronapandemie in 2019 (geïndexeerd).
Door de-industrialisatie is de maakindustrie grotendeels uit de VS en de EU verdwenen. De VS en de landen in de EU kunnen daardoor verstoringen van het productie- en transportnetwerk niet opvangen. In de VS sprak de regering onder Obama al over Buy American, om de maakindustrie in eigen land weer te ontwikkelen. De regeringen onder Trump en Biden zetten het beleid in die lijn voort (bijvoorbeeld in de chipindustrie). Ook in Europese landen, zoals Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Nederland gaan stemmen op om de maakindustrie weer te ontwikkelen (bijvoorbeeld de productie van batterijen voor elektrische auto’s). Daarbij zullen deze landen hun interne markt gaan beschermen tegen buitenlandse concurrentie met bijvoorbeeld importheffingen en andere handelsbelemmeringen. De protectie neemt dus toe.
De toename van dit protectionisme ging deels samen met de opkomst van het nationalisme. Globalisering ging, vooral vanaf de jaren 1980, gepaard met schaalvergroting en meer en meer open grenzen. Internationale organisaties zoals WTO en IMF grepen steeds meer in nationale aangelegenheden in, bijvoorbeeld via handelsovereenkomsten. De rol van nationale regeringen leek hierdoor in belang af te nemen. De afgelopen jaren is de weerstand tegen deze ontwikkeling steeds groter geworden. Er worden vraagtekens gezet bij hoe globalisering tot nu toe vorm kreeg. Een reactie hierop is de opkomst van het nationalisme in landen als de VS, Zweden, Italië, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.
Onder invloed van de ervaren kwetsbaarheid voor verstoringen van de wereldmarkt zijn bedrijven offshoring en outsourcing de afgelopen jaren gaan heroverwegen. Een aantal bedrijven heeft er al voor gekozen om onderdelen van de productieketen terug te halen naar het moederland (figuur 1.30). Dit proces heet reshoring. Deze trend heeft behalve de al genoemde toename van protectie en opkomend nationalisme verschillende andere redenen.
De lonen en sociale lasten in (semi)perifere landen stijgen langzaam maar zeker. Daarbij kun je als bedrijf in bijvoorbeeld Nederland een hogere arbeidsproductiviteit behalen door robotisering. Het verschil in productiekosten tussen de (semi) perifere en centrumlanden wordt hierdoor kleiner, wat offshoring voor een bedrijf minder aantrekkelijk maakt.
Het just-in-timeprincipe is kwetsbaar voor verstoringen. Dit kwam sterk naar voren bij de coronapandemie, waardoor de wereldhandel (zowel vraag als aanbod) bijna stil kwam te liggen (figuur 1.29).
Doordat China in lockdown ging, kwamen de containers met benodigde halffabricaten en producten uit dat land niet meer aan bij de klanten. De voorraden raakten op en de productieketens van veel bedrijven vertraagden of kwamen tot stilstand. Consumenten moesten veel langer op hun bestelling wachten.
Een bedrijf wil graag inspelen op trends in de markt in centrumlanden. Bijvoorbeeld wanneer consumenten andere eisen stellen, zoals meer kwaliteit en een korte levertijd. Het is dan handig voor een bedrijf om dicht bij de markt te produceren, en zo meer invloed op de kwaliteit en snelheid van levering te hebben.
Trends in de modewereld veranderen snel: van een skinny jeans naar een flared jeans of van loungewear naar preppy looks. Wil je als bedrijf inspelen op die trends, dan is het handig wanneer je daar als bedrijf inzicht in hebt en dicht bij de markt zit. Dan kun je snel nieuwe kleding produceren en afleveren, in de juiste hoeveelheden en van de juiste kwaliteit.
De eisen aan het productieproces veranderen wanneer duurzaam ondernemen een grotere rol gaat spelen. Ook klanten worden kritischer op duurzaamheid.
Het vestigen van een bedrijf in (semi)perifere landen levert soms juridische en culturele problemen op. Het kan ingewikkeld zijn om je bedrijf op te zetten en te runnen in een land met andere wetten, regels en manier van communiceren. Taal- en cultuurverschillen maken het samenwerken ook lastiger.
Globalisering en neoliberalisme hebben, zoals je kunt zien in figuur 1.31, in het algemeen tot economische groei geleid en geholpen om extreme armoede wereldwijd te doen afnemen. Per regio zijn er echter wel grote verschillen. Er leven in totaal nog altijd zo’n 3,59 miljard mensen van minder dan $ 6,85 per dag, het grootste deel daarvan in Zuid- en Oost-Azië en Afrika. Dus ondanks de wereldwijde afname van extreme armoede is er nog altijd een ongelijkheid tussen centrumgebieden en (semi)perifere gebieden. Deze ongelijkheid en de effecten daarvan zijn niet alleen vanuit de economische dimensie te zien, maar ook vanuit andere dimensies.
Het is waarneembaar dat de aarde grenzen aan de groei stelt: door overconsumptie treedt er milieuverontreiniging en klimaatverandering op. Zo zorgen het just-in-timesysteem en toerisme voor veel vervoersbewegingen. Al dit transport per (vracht)auto, schip of vliegtuig levert een grote bijdrage aan de uitstoot van broeikasgassen. Ook zijn de roetdeeltjes die worden uitgestoten slecht voor de gezondheid van de mens. De armste landen zijn tot nu toe het minste verantwoordelijk voor deze milieuproblemen, maar worden er wel hard door getroffen. Daarnaast hebben ze minder financiële mogelijkheden om hiermee om te gaan dan rijke landen.
Wereldwijde ontwikkeling van het aandeel van winsten van mno’s en van het aandeel van lonen in het bbp, 1995 - 2015.
Mensen, groeperingen en non-gouvernementele organisaties (ngo’s) die zich zorgen maken over de toenemende ongelijkheid, worden andersglobalisten genoemd. Een ngo is een organisatie zonder winstoogmerk, die zich meestal inzet voor het milieu, de bestrijding van armoede of het respecteren van mensenrechten.
Andersglobalisten vinden de negatieve gevolgen van globalisering niet rechtvaardig en willen de wereld op een andere manier organiseren. Zij pleiten voor politieke en sociaaleconomische gelijkheid, waarbij zij ook rekening willen houden met ecologie en klimaat.
Extinction Rebellion is een groepering die regelmatig actie voert om dit onder de aandacht te brengen (figuur 1.33). Greta Thunberg is een bekende klimaatactiviste. Ook het Wereld Natuur Fonds en Greenpeace zijn organisaties die zich bezighouden met een beter milieu.
Ontwikkeling van het aantal mensen dat in extreme armoede leeft (inkomen van minder dan $ 2,15 per dag), 1990 - 2019.
Nationale regeringen hebben mno’s onder invloed van het neoliberalisme veel ruimte gegeven om te groeien. Mno’s hebben binnen die ruimte gezocht naar mazen in de wet om zo weinig mogelijk belasting te betalen. Ze onttrekken daarmee geld aan samenlevingen, waarmee bijvoorbeeld hogere lonen of sociale voorzieningen betaald hadden kunnen worden. Zo groeien de ontwikkeling van de winsten van de mno’s en de ontwikkeling van de lonen uit elkaar (figuur 1.32). Een zakelijke elite, vooral in centrumgebieden, profiteert hiervan.
6 Welke rol speelt tijd-ruimtecompressie bij de verschuiving van het centrum en de (semi)periferie in de wereld?
7 Hoe zijn het centrum en de (semi)periferie in de wereld na 2010 verschoven en wat waren daarvan de oorzaken?
8 Wat zijn positieve en negatieve effecten van economische en politieke globalisering en hoe gaan we daarmee om?
Opdracht De economie valt stil 1
Lees COVID-19 en bekijk figuur 1.24.
a Geef een voorbeeld waaraan jij hebt gemerkt dat de lockdowns in 2020 en 2021 de economie beïnvloedden.
b Vergelijk je antwoord op vraag 1a met dat van een klasgenoot.
c Leg uit waarom de lijn van Azië in W22 een minder diep dal vertoont en sneller weer omhoog beweegt dan de lijn van de andere regio’s. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten
e Bekijk de atlaskaart Aarde - Globalisering, Internet (Wereld - Netwerk, Mondiale netwerken, Wereld en Percentage van de bevolking met toegang tot Internet). Geef aan hoe in deze kaart(en) de al lang bestaande verhouding tussen centrum en periferie terug te zien is.
Opdracht De wereld wordt ‘kleiner’ 2
Lees de theorie van paragraaf 1.4 en bekijk de figuren. Gebruik figuur 1.25.
a Leg uit over welke soort afstand het grootste deel van figuur 1.25 gaat.
b Maak aan de hand van figuur 1.25 de grafiek van de maximale reissnelheid in tijd in W23.
c Bekijk het filmpje online. Welke conclusie kun je uit W23, figuur 1.25 en het filmpje trekken?
d Door welke twee ontwikkelingen werden de steeds grotere snelheden van reizen en informatie uitwisselen mogelijk?
Opdracht Hubs en spokes 3
Gebruik figuur 1.13 en 1.26.
a Geef aan welke hub en spokes je in figuur 1.26 ziet.
b Maak de juiste combinaties van transportmiddel en voorbeelden van vervoerde goederen.
transportmiddel vervoerde goederen
1 containerschip A auto’s en vrachtwagens
2 bulkcarrier/tanker B stukgoed, zoals elektronica
3 roll-on-roll-offschip C tarwe, aardolie en lng
c Bekijk het filmpje online. Beredeneer aan de hand van het filmpje, figuur 1.13 en vraag 3b in drie stappen waarom de container een revolutie in de transportwereld betekende.
d Leg uit hoe de container een rol speelt bij de ontwikkeling van offshoring en outsourcing na 1980.
Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten
e Geef een ander woord voor een groot knooppunt van internationale transportsystemen.
f Zoek in de atlas een kaart die zo’n knooppunt (vraag 3e) in Nederland laat zien.
Geef
- het nummer en de titel van de kaart;
- aan de hand van de kaart uitleg over wat in dat knooppunt de hubs en de spokes zijn.
Gebruik figuur 1.11, 1.27 en 1.28.
a Geef het begrip dat past bij de kaart van 2020 in figuur 1.11.
b Beredeneer of China en India op basis van figuur 1.27 bij het centrum of bij de semiperiferie horen.
c Zet in W24 de landen/regio’s op de juiste plek in de legenda. Gebruik hierbij figuur 1.28.
Kies uit: West-Europa – India – China – VS/Canada/Australië/ Nieuw-Zeeland – rest van de wereld
d Geef
- aan hoe je in W25 de economische globalisering terugziet; - uitleg op welke manier W25 de tekst Multipolaire wereld ondersteunt.
Bekijk het filmpje online.
a Lees W26. Geef aan hoe je in het algemeen de maatregelen noemt die de VS nemen om de eigen chipindustrie te beschermen.
b Geef aan op welke manier nationalisme in W26 en het filmpje naar voren komt.
De naar verwachting grootste economieën in 2050, in aandeel bbp per regio/land.
c Leg uit waarom de Europese Commissie niet staat te springen om hetzelfde te doen als de VS. Gebruik hierbij W25 en W26.
d Geef twee manieren waarop geopolitiek een rol speelt bij het handelsconflict waarover W26 en het filmpje gaan.
e Lees vaardigheid 2 Geografische vragen stellen en beantwoorden in het overzicht Vaardigheden en werkwijzen. Geef
- aan hoe de cirkeldiagrammen in W25 er over tien jaar kunnen uitzien, wanneer protectionisme en nationalisme blijven toenemen;
- twee argumenten voor je voorspelling.
Chipindustrie.
De Verenigde Staten kondigden in oktober 2022 verregaande maatregelen aan om de ontwikkeling van de chipindustrie in China af te remmen. Met exportbeperkingen willen de VS voorkomen dat China zelf geavanceerde chips produceert of deze technologie koopt bij Amerikaanse bedrijven. China loopt nu nog zo’n tien jaar achter in deze technologie. Frans-Paul van der Putten, China-expert van Instituut Clingendael: ‘Europa kan niet zonder China. We zijn, in tegenstelling tot de Amerikanen, niet bang dat we in een oorlog met China terechtkomen.’ Noch de EU, noch Nederland staat daarom te springen om in het kielzog van de Amerikanen de export van technologie, zoals ASML’s lithografiemachines naar China, te beperken Maar sinds de oorlog in Oekraïne is er wel iets veranderd in de machtsverhoudingen, zegt Van der Putten. ‘We zijn in de oorlog tegen Rusland sterk afhankelijk van de Amerikanen, dus dat beperkt onze onderhandelingsruimte.’
Gebruik figuur 1.29 en 1.30.
a Lees W27 en gebruik figuur 1.30. Voor een bedrijf als Philips is robotisering essentieel. Beredeneer in drie stappen waarom dit zo is.
b Geef aan welk effect de reshoring van Philips heeft op de regio Drachten.
c Gebruik W28. Geef twee redenen waarom de regering van de VS reshoring zal willen stimuleren. Leid één reden af uit W27.
d Geef
- de naam van het land dat bij A moet staan in W28; - uitleg bij je antwoord.
e Leg het verschil in verloop uit van de twee lijnen in de grafiek van figuur 1.29.
Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten
f Bekijk het filmpje over de Ever Given online. Op welke manier laat deze gebeurtenis de kwetsbaarheid van het geglobaliseerde economische systeem zien?
Philips Drachten produceerde scheerapparaten in China, maar keerde terug naar Nederland omdat de loonkosten daar hoger waren dan verwacht. Een andere reden was de drastische verlaging van de transportkosten tussen de plaatsen van productie en verkoop. Met de inzet van robots kan het bedrijf de arbeidsproductiviteit verhogen. Inmiddels is Philips Drachten een ontwikkelcentrum dat wereldwijd nieuwe innovatieve producten maakt. Het is ook een belangrijke motor van een samenwerkingsverband van hightechbedrijven en kennisinstellingen in Noord-Nederland dat zich richt op innovatie.
Gebruik figuur 1.31 en 1.32.
a Geef aan de hand van figuur 1.31 aan
- met welk percentage het aantal mensen dat in extreme armoede leeft tussen 1990 en 2019 is afgenomen;
- in welke twee regio’s het aantal mensen dat in extreme armoede leeft in 2019 het grootste was.
b Leg uit wat figuur 1.32 zegt over ongelijkheid in de wereld.
c Bekijk het filmpje over Thomas Piketty online. Wat zegt hij over ongelijkheid en de rol van rijke mensen in Frankrijk bij het tegengaan van klimaatverandering?
d Geef aan op welke manier hetgeen Piketty vertelt over ongelijkheid en klimaatverandering in Frankrijk, toegepast kan worden op ongelijkheid en klimaatverandering in de wereld.
e Bekijk het filmpje over de overstromingen in Pakistan online. Leg uit hoe globalisering, ongelijkheid en klimaatverandering in dit voorbeeld met elkaar samenhangen.
f Het westen moet bijdragen aan het herstel van de klimaatschade in Pakistan Geef
- aan wat jij van deze stelling vindt;
- ten minste een argument waarmee je jouw mening onderbouwt.
Gebruik figuur 1.2.
a Bekijk de website van Extinction Rebellion. Geef het belangrijkste doel van deze groepering.
b Bekijk het filmpje online. Geef aan waarom de relatieve afstand in de toekomst weer zou kunnen toenemen.
c Bekijk figuur 1.2 en lees Opkomst van de wereldhandel nog een keer. Beredeneer waarom je dit schip en zijn lading kunt beschouwen als werken aan de toekomst en niet als back to the past
d Lees vaardigheid 10 Verschijnselen of gebieden bekijken vanuit verschillende dimensies in het overzicht Vaardigheden en werkwijzen
In de theorie is sprake van andere manieren van samenleven. Bedenk vanuit drie dimensies hoe jij hieraan zou kunnen bijdragen.
In dit menu vergelijk je vijf landen met elkaar. Je bekijkt van elk land welke handelspositie het heeft in de wereld. Hiermee vergroot je je inzicht in relaties die samenhangen met globalisering.
Onderzoeksvragen
Wat zijn overeenkomsten en verschillen in de handelspositie van vijf (semi)perifere landen?
Welke economische positie nemen deze landen in het wereldsysteem in?
Welk land heeft het meeste uitzicht op economische groei en welk het minste?
soort opdracht onderzoeksopdracht
tijdsduur 45 minuten
werkvorm in tweetallen
benodigde bronnen atlas en
Vraag 1
a In W30 staan de letters A t/m E van de vijf landen uit W29. Zet de landennamen in W30 in de juiste kolom.
b Zet de landen uit W30 op grond van hun bnp per hoofd van de bevolking in volgorde van economische hoger naar economische lager ontwikkeld.
Vraag 2
a Geef aan - welke posities perifere en semiperifere landen innemen in de internationale arbeidsverdeling; - welke twee van de vijf landen op grond van W30 het beste bij de periferie passen.
b Gebruik de atlas. De twee landen uit vraag 2a zijn sterk afhankelijk van mijnbouwproducten. Zoek voor elk land op om welk product het voornamelijk gaat.
c Leg met twee argumenten uit welk van deze twee landen het meest kwetsbaar is.
Vraag 3
a Een van de vijf landen is bijna helemaal afhankelijk van slechts één land, wanneer je let op de bestemming van producten. Welk land is zo afhankelijk?
b Beredeneer waarom je kunt stellen dat het land uit vraag 3a toch minder risico loopt dan het land uit vraag 2c.
Vraag 4
a Teken in W29 een pijl vanuit elk van de vijf landen A t/m E naar de twee landen waar de export vooral naartoe gaat. Gebruik hiervoor W30.
b Geef aan op welke manier je de global shift terugziet in W29. Geef aan hoe de groep landen/gebieden wordt genoemd waar de export voornamelijk naartoe gaat.
Vraag 5
Trek conclusies op grond van jullie antwoorden op vraag 1 t/m 4. Ga in op overeenkomsten en verschillen. Geef jullie beargumenteerde mening over de economische positie van de vijf landen in het wereldsysteem. Schenk vooral aandacht aan het land met het meeste en het minste perspectief op verbetering van zijn economische positie.
Carlijn Kingma, cartograaf, heeft samen met financieel experts een project gemaakt voor Follow the Money, waardoor je meer te weten komt over de geldstromen in onze samenleving: het waterwerk van ons geld. In dit keuzemenu ontdek je hoe onze economie eigenlijk werkt. En je ontdekt wie rijk wordt en wie niet en hoe dat komt.
Onderzoeksvragen
Hoe lopen de geldstromen in onze samenleving, hoe werkt het waterwerk van ons geld?
Hoe werkt onze economie?
Wie wordt er rijk en wie niet en hoe komt dat?
Hoe zou jij het waterwerk van ons geld willen laten werken?
soort opdracht onderzoeksopdracht tijdsduur 60 tot 70 minuten
werkvorm in drietallen
Vraag 1
Deze vraag maak je individueel. Bekijk de tekening van Carlijn Kingma en filmpje 1: Het waterwerk van ons geld
a Maak een woordweb van wat er verteld wordt over het waterwerk van ons geld.
b Verdeel de overige drie filmpjes over de groepsgenoten. Bekijk het jou toegewezen filmpje weer individueel. Vul je woordweb aan met wat er verteld wordt in dit tweede filmpje.
c Waar bevind jij je in de tekening van Carlijn Kingma?
Vraag 2
Werk met z’n drieën. Bespreek jullie woordwebben met elkaar. Wat zijn overeenkomsten en verschillen?
Vraag 3
Op welke manier zouden jullie het waterwerk van ons geld willen laten werken?
Werk jullie ideeën uit in een product naar keuze (bijvoorbeeld een poster, een blog, een vlog of een PowerPoint).
benodigde bronnen internet en hulpmiddelen onthouden -
Hoe zijn de huidige ruimtelijke verschillen en overeenkomsten tussen landen en regio’s in het wereldsysteem ontstaan onder invloed van economische en politieke globalisering?
1 Wat wordt onder economische en politieke globalisering verstaan?
Je kunt uitleggen wat er onder economische en politieke globalisering verstaan wordt.
Je kunt een voorbeeld geven van economische globalisering en van politieke globalisering.
2 Hoe ontwikkelde de wereldhandel zich voor 1945 en welke rol speelden kolonialisme, slavernij, industrialisatie en imperialisme daarbij?
Je kunt beschrijven hoe de wereldhandel zich tot 1945 heeft ontwikkeld.
Je kunt uitleggen op welke manier kolonialisme en imperialisme doorwerken in de wereld.
Je kunt uitleggen welke rol slavernij en industrialisatie hebben gespeeld bij de ontwikkeling van het imperialisme.
3 Hoe werkt het centrum-periferiemodel als wereldsysteem?
Je kunt een beschrijving geven van het centrumperiferiemodel.
Je kunt uitleggen hoe economische en politieke globalisering samenhangen met het centrumperiferiemodel.
4 Hoe zijn het centrum en de (semi)periferie in de wereld tot 1980 verschoven en wat waren daarvan de oorzaken?
Je kunt uitleggen waarom de wereld tot 1980 als een bipolaire wereld wordt beschouwd.
Je kunt oorzaken van de verschuiving van het centrum en de (semi)periferie in de wereld tot 1980 beschrijven en analyseren.
Je kunt uitleggen hoe economische en politieke globalisering samenhangen met de verschuiving van het centrum en de (semi)periferie tot 1980.
5 Hoe zijn het centrum en de (semi)periferie in de wereld tussen 1980 en 2010 verschoven en wat waren daarvan de oorzaken?
Je kunt uitleggen waarom de wereld van 1980 tot 2010 als een unipolaire wereld wordt beschouwd.
Je kunt oorzaken van de verschuiving van het centrum en de (semi)periferie tussen 1980 en 2010 beschrijven en analyseren.
Je kunt uitleggen welke rol neoliberalisme en neokolonialisme en de mno’s hierbij spelen.
Je kunt uitleggen hoe economische en politieke globalisering samenhangen met de verschuiving van het centrum en de (semi)periferie tussen 1980 en 2010.
6 Welke rol speelt tijd-ruimtecompressie bij de verschuiving van het centrum en de (semi)periferie in de wereld?
Je kunt uitleggen hoe tijd-ruimtecompressie de verschuiving van het centrum en de (semi)periferie door de eeuwen heen heeft beïnvloed.
Je kunt uitleggen hoe tijd-ruimtecompressie de mogelijkheden van mno’s tot outsourcing en offshoring vergroot.
7 Hoe zijn het centrum en de (semi)periferie in de wereld na 2010 verschoven en wat waren daarvan de oorzaken?
Je kunt uitleggen waarom de wereld vanaf 2010 als een multipolaire wereld wordt beschouwd.
Je kunt oorzaken van de verschuiving van het centrum en de (semi)periferie na 2010 beschrijven en analyseren.
Je kunt uitleggen waarom na 2010 nationalisme en protectie toenemen en reshoring optreedt.
Je kunt uitleggen hoe economische en politieke globalisering samenhangen met de verschuiving van centrum en (semi)periferie na 2010.
8 Wat zijn positieve en negatieve effecten van economische en politieke globalisering en hoe gaan we daarmee om?
Je kunt positieve en negatieve effecten van economische en politieke globalisering beschrijven.
Je kunt het ontstaan van tegenbewegingen als nationalisme en andersglobalisten uitleggen.
Je hebt geoefend met:
2 Geografische vragen stellen en beantwoorden
10 Verschijnselen of gebieden bekijken vanuit verschillende dimensies
Begrippen
Je moet de begrippen uit de begrippenlijst kennen en kunnen gebruiken.
blauw begrip: begrip dat je moet kennen voor het examen
zwart begrip: begrip (dat je kent uit de onderbouw) dat belangrijk is voor het begrijpen van de theorie absolute afstand
De afstand die je meet langs een rechte lijn (hemelsbreed).
De coördinaten van een plaats (N.B./Z.B. en W.L./O.L.).
Persoon, groepering of ngo die kritiek heeft op globalisering vanwege de negatieve gevolgen daarvan. belastingtarief 26
Het percentage belasting dat wordt opgelegd aan een individu, onderneming of instelling.
bipolaire wereld 19
Wereldsysteem met twee economisch en/of politiek machtige centrumgebieden.
bruto binnenlands product (bbp) 13
De waarde van alle goederen en diensten die in een land worden geproduceerd.
bruto nationaal product (bnp)
11
De waarde van alle goederen en diensten die in een jaar door de bevolking van een bepaald land (ook in het buitenland) worden geproduceerd.
Kapitaal dat wordt ingezet om in andere landen te investeren in bijvoorbeeld fabrieken, kantoren, infrastructuur of ondernemingen. Heet ook wel foreign direct investment (FDI).
Begrip uit het centrum-periferiemodel (wereldsysteem): hoogontwikkeld, rijk land of gebied met veel economische en politieke
kolonie 11
Overzees gebiedsdeel dat in het bezit is van (meestal) een Europees land.
multinationale onderneming (mno) 11
Onderneming met vestigingen in ten minste twee landen. Heet ook multinational of transnationale onderneming.
multipolaire wereld 32
Wereldsysteem met meerdere gelijkwaardige economisch en/of politiek machtige centrumgebieden.
nationalisme 33
Politieke ideologie die het eigen land, de eigen inwoners en de eigen nationale identiteit als uitgangspunt neemt.
neokolonialisme 26
Toenemende economische afhankelijkheid van met name de voormalige koloniën van westerse landen.
neoliberalisme 26
Politieke stroming die is gericht op marktwerking, een kleinere overheid, vrijhandel en vrijheid op het gebied van internationale kapitaalstromen.
nieuw industrieland 24
Land dat zich in korte tijd ontwikkelde tot geïndustrialiseerde land, met als kenmerken een exportgerichte economie en het ontvangen van buitenlandse investeringen. Heet ook NIC.
offshoring
24
Het verplaatsen van arbeidsintensieve onderdelen van de productieketen door mno’s uit de centrumlanden naar landen met lagere lonen, waarbij de mno’s eigenaar van de fabrieken of vestigingen blijven die ze daar kopen of laten bouwen.
outsourcing
Het uitbesteden van werk aan een ander bedrijf in Nederland of in een ander land, meestal vanwege kostenbesparing.
Pacific Rim
Regio’s of landen rondom de Grote Oceaan (Pacific Ocean in het Engels) die een snelle economische groei doormaken.
periferie
relatieve afstand 30
De afstand die je uitdrukt in tijd, kosten en moeite. relatieve ligging 30
De ligging van een plaats ten opzichte van andere plaatsen, uitgedrukt in tijd, kosten en moeite. reshoring 33
Het terughalen van economische activiteiten uit het buitenland.
ruilvoet 19
Verhouding tussen het prijspeil van de exportproducten en het prijspeil van de importproducten.
Het steeds ongunstiger worden van de verhouding tussen het prijspeil van de exportproducten en het prijspeil van de importproducten.
semiperiferie 17
Begrip uit het centrum-periferiemodel (wereldsysteem): land of gebied dat een tussenpositie inneemt
25
26
17
Begrip uit het centrum-periferiemodel (wereldsysteem): minder economisch ontwikkeld land of gebied dat wordt gekenmerkt door afhankelijkheid, nadelige handelsrelaties, gebrekkige technologie en een lage productie. politieke globalisering 10
Toenemende vervlechting en intensivering van politieke relaties tussen landen.
productieketen 24
De onderdelen waaruit het productieproces van goederen bestaat: onderzoek en ontwerp, productie, distributie en consumptie.
protectie 33
Alle beschermende maatregelen die een regio of een land neemt die zorgen voor handelsbelemmeringen, waarmee binnenlandse producten worden beschermd tegen concurrentie van buitenlandse producten.
Bij deze opgave horen de bronnen 1 en 2. Gebruik ook de atlas.
Gebruik bron 1 en 2.
3p 1 Geef
- twee redenen vanuit de economische dimensie waarom techbedrijven een deel van hun productieketen van China naar India willen verplaatsen;
- een reden vanuit de demografische dimensie waarom zij dit willen.
Gebruik bron 1.
2p 2 Beredeneer in twee stappen waarom de regering van India wil investeren om mno’s naar India te halen.
Gebruik bron 1 en de atlas
2p 3 Geef
- de reden waarom zoveel mensen in India Engels spreken; - het nummer van de atlaskaart waarop je dat hebt gevonden.
Gebruik bron 1 en 2. Gebruik de atlaskaart Aarde - Ontwikkelingskenmerken, Analfabetisme (Wereld - Gezondheid en onderwijs, Analfabetisme). Analisten geven aan dat techbedrijven hun productie beter naar Vietnam of de Filipijnen kunnen offshoren of outsourcen, in plaats van naar India.
2p 4 Leg uit waarom analisten dit aangeven. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.
Gebruik bron 1.
De informatie in bron 1 past bij de trend van toenemend nationalisme en toenemende protectie.
2p 5 Geef een argument
- voor deze stelling; - tegen deze stelling.
Bron 1
Wordt India hoofdleverancier van Appleproducten?
Het Amerikaanse techbedrijf Apple maakte in september 2022 bekend dat de nieuwste iPhone ook in India wordt geproduceerd, in plaats van alleen in China. Zakenbank JP Morgan schat dat 5% van de wereldwijde iPhone14-productie tegen het eind van 2022 naar India zal zijn verplaatst. Analisten verwachten zelfs dat in 2025 een kwart van de gehele iPhoneproductie in India plaatsvindt. Tot de mondiale leveranciers van Apple horen de fabrikanten Wistron, Foxconn en Luxshare, die de afgelopen jaren ook investeringen in India deden. Volgens techsites zou ook Google van plan zijn een deel van de smartphoneproductie naar India te verplaatsen.
Begin november maakte premier Narendra Modi bekend dat zijn regering $ 1.200 miljard vrijmaakt voor de verbetering van logistiek en business development. Hij lanceerde het brede economische plan Make in India, om productie, verkoop én infrastructuur in heel het land te verbeteren. Over de vraag of Indiase arbeiders wel voldoende specifieke kennis en technologische knowhow hebben, lopen de meningen van analisten uiteen. De meeste internationale orders die nu in India worden verwerkt, betreffen vooral assemblage. Het gebrek aan specialistische vaardigheden wist India met het gebruik van het Engels te compenseren. Daarnaast heeft India een enorm arbeidspotentieel. In India behoren zo’n 900 miljoen mensen tot het werkende deel van de bevolking. De Indiase bevolking is gemiddeld jonger dan in veel andere Aziatische landen.
Bron 2
Minimumloon per maand, 2022.
1 maximumscore 3
- Twee redenen gevraagd vanuit de economische dimensie, bijvoorbeeld: 2
1) Het minimumloon in India is lager dan in China.
2) De techbedrijven laten veel (deel)producten maken in China. Dat maakt een bedrijf kwetsbaar wanneer in China de productie vastloopt of wanneer het transport vastloopt.
3) India heeft een grote afzetmarkt.
- Een reden gevraagd vanuit de demografische dimensie: 1 Het werkende deel van de bevolking in India is groot en relatief jong.
Hoe pak je deze vraag aan?
Als er wordt gevraagd naar redenen die je (onder andere) uit een bron kunt afleiden, dan is het de bedoeling dat je de bron leest en/of goed bekijkt. In dit geval moet je ook weten wat de economische en de demografische dimensie zijn en wat een productieketen is (kennis).
2 maximumscore 2
Redenering gevraagd in twee stappen:
stap 1: De regering van India wil graag dat er in India productie plaatsvindt voor de Indiase markt. 1
stap 2: Mno’s scheppen banen en dat vergroot de welvaart in India. 1
Hoe pak je deze vraag aan?
Als er wordt gevraagd om iets te beredeneren, dan gaat het om een samenhang tussen verschijnselen of processen. Het is soms ook nodig om een algemene regel te gebruiken. In dit geval is het nodig om te weten hoe het vestigen van nieuwe bedrijven kan leiden tot economische groei.
3 maximumscore 2
- Eén reden gevraagd: India was vroeger een kolonie van het Verenigd Koninkrijk. 1
- Nummer en titel van één atlaskaart gevraagd: 1
GB 125A, Azië - Staatkundig, Azië in 1877
125B, Azië - Staatkundig, Azië in 1937
244B, Aarde - Cultuur, Koloniën in 1937
Alcarta 256A, Wereld - Kolonialisme, Koloniën in 1914
Hoe pak je deze vraag aan?
Dit is deels een kennisvraag. Je moet weten dat India een kolonie is geweest van Engeland. En je moet met de atlas kunnen werken. Via het trefwoordenregister vind je de juiste kaart.
4 maximumscore 2
In Vietnam en de Filipijnen is het percentage analfabetisme veel lager dan in India / De mensen in Vietnam en de Filipijnen zijn hoger opgeleid dan in India (oorzaak), 1 waardoor het makkelijker is om in Vietnam en de Filipijnen voldoende technisch geschoold personeel te vinden die dit werk kunnen doen (gevolg). 1
Hoe pak je deze vraag aan?
Als er wordt gevraagd om iets uit te leggen, dan gaat het om een oorzaakgevolgrelatie, of om een samenhang tussen verschijnselen of processen. Het is soms ook nodig om een algemene regel te gebruiken. In dit geval is het nodig om te weten op welke manier en met welke redenen bedrijven onderdelen naar andere landen verplaatsen.
5 maximumscore 2
Eén argument voor de stelling gevraagd: De regering van India heeft het plan Make in India bedacht, waarbij bedrijven in India producten maken voor de Indiase markt. Dit past bij nationalisme en protectie. 1
Eén argument tegen de stelling gevraagd: De techbedrijven uit de VS zijn nog altijd bezig met outsourcen en offshoren. Dit past niet bij de gedachte van nationalisme (Buy American), protectionisme en reshoring. 1
Hoe pak je deze vraag aan?
Als er wordt gevraagd naar argumenten voor of tegen een stelling, dan is het vaak nodig om de gegeven bronnen goed te lezen en/of te bekijken. In dit geval moet je ook weten wat nationalisme en protectie zijn, en wat de trend daarin is. In de bron vind je daarnaast informatie over hoe de verschillende actoren handelen en tegen dingen aankijken. Hier gaat het om Amerikaanse bedrijven (Apple, Google) die hun productie veilig willen stellen en spreiden over meerdere landen (China, India), en India die de eigen economie wil ontwikkelen en werkgelegenheid wil scheppen.
Bij deze opgave horen de bronnen 3 en 4. Gebruik ook de atlas.
Gebruik bron 3 en 4.
2p 6 Geef voor bron 3 en voor bron 4 aan hoe je daarin de internationale arbeidsverdeling herkent.
Gebruik bron 3 en de atlaskaart Europa - Ontwikkelingskenmerken, Bruto nationaal inkomen (Europese Economische Ruimte (EER) - Politiek en economie, EER Bruto regionaal product per inwoner).
3p 7 Geef
- aan welke tweedeling zichtbaar is in Europa; - uitleg waardoor deze tweedeling is ontstaan. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.
Gebruik bron 4
1p 8 Geef twee voorbeelden van diensten die in Noord-Amerika en Europa zorgen voor een overschot op de dienstenbalans.
Gebruik bron 3
2p 9 Leg uit hoe het overschot van China in bron 3 is ontstaan. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.
Gebruik bron 4
2p 10 Leg uit hoe het tekort van China in bron 4 is ontstaan. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.
Gebruik bron 3 en eventueel de atlas. De positie van Mexico in bron 3 is opvallend. Op mondiale schaal heeft het land een tekort op de handelsbalans. Wanneer je echter inzoomt op regionale schaal, zie je dat Mexico in de handel met de VS een handelsoverschot heeft.
2p 11 Leg uit hoe dit regionale handelsoverschot van Mexico met de VS kan ontstaan. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.
Handelsoverschotten of -tekorten in de secundaire sector.
4
Overschotten en tekorten in de internationale dienstverlening.