6
VIJFDE LEERMIDDELENMONITOR SLO
Opmars in gebruik digitale leermiddelen 2011 is het vijfde jaar waarin SLO (Stichting Leerplanontwikkeling) de Leermiddelenmonitor presenteert. Net als vorig jaar is de monitor tot stand gekomen in samenspraak met Onderwijs Innovatie Groep (OIG). Voor het eerst in het vijfjarig bestaan laat de monitor zien dat het gebruik van digitale leermiddelen op scholen een flinke sprong heeft gemaakt. Op basis van de verwachtingen die leraren en leidinggevenden in de voorgaande monitoronderzoeken uitspraken, hadden de onderzoekers deze stijging al eerder verwacht. Projectleider van de Leermiddelenmonitor, Hans de Vries, licht de bevindingen toe.
l
Tekst: Brigitte Bloem | Beeld: Human touch photography
Leraren en leidinggevenden van basis-, voortgezet en speciaal onderw캐s worden door SLO jaarl캐ks bevraagd over gebruik, ontwikkelen en delen van papieren en digitale leermiddelen, de kwaliteit van leermiddelen en leermiddelenbeleid. Het gebruik van digitale leermiddelen is dit jaar voor het eerst sterk gestegen. Papieren leermiddelen worden nog steeds het meest gebruikt, maar de groei van digitale leermiddelen die door leraren zelf al een aantal jaren werd verwacht, wordt nu duidel캐k zichtbaar. In het
06-09_Leermiddelen.indd 6
27-03-12 13:26
digitaal leren 7 basisonderwijs is 40 procent van de leermiddelen digitaal. Vorig jaar bleef dat percentage nog steken op 23 procent. In het voortgezet onderwijs is een stijging te zien van 26 naar 39 procent. Het speciaal basisonderwijs steeg van 23 naar 43 procent en het voortgezet speciaal onderwijs van 23 naar 41 procent. De algemene verwachting is dat over vijf jaar het gebruik van digitale leermiddelen nog verder gestegen zal zijn naar ruim 50 procent.
Met een digibord alleen ben je er niet
Veel leraren ontwikkelen zelf leermateriaal. ‘Leraren po noemen al drie opeenvolgende jaren het creëren van differentiatiemogelijkheden als een van de belangrijkste redenen om zelf leermiddelen te ontwikkelen’, constateert De Vries. ‘Leraren vo scoren hier over het algemeen wat lager op. Datgene wat de methode niet biedt wordt hier vaker als reden aangevoerd om zelf leermiddelen te ontwikkelen. Voor leraren po is dit ook een belangrijke reden. Daarnaast ontwikkelen leraren vo, meer dan leraren po, voor hun eigen professionele uitdaging. In het basisonderwijs is dit jaar de groep leraren die aangeeft wel zelf materiaal te willen ontwikkelen, maar daar nog niet aan toegekomen is, kleiner geworden. Kennelijk is daar een groep leraren opgestaan die heeft gezegd: ik moet de stap maar eens wagen.’
‘De afgelopen jaren constateerden’ we voortdurend een enorme kloof tussen de verwachting die leraren uitspraken en het daadwerkelijke gebruik van digitale leermiddelen’, vertelt De Vries. De SLO-projectleider is van mening dat digitalisering, mits op de juiste manier ingezet, een belangrijke bijdrage kan leveren Plek om te delen aan goed onderwijs. Hij denkt daarbij onder meer Meer dan 90 procent van alle leraren die zelf leeraan betere leeropbrengsten en meer mogelijkheden middelen ontwikkelt, delen deze ook met collega’s om op maat te werken. ‘Maar’, waarschuwt hij, ‘met binnen hun school. Buiten school wordt maar weinig een digibord alleen ben je er niet. Het is een prachtig gedeeld (po 22%, vo 23%). In het po is instrument om klassikaal dingen uit men minder gaan plaatsen op open te leggen. Maar als je meer wilt difKennelijk zijn als Wikiwijs en vakcommunities ferentiëren, dan moet je toch echt toe leraren niet zeker sites (‘10/’11: 33%, ‘11/’12: 28%). In het vo naar een flink aantal apparaten in de genoeg over het is dit percentage gestegen van 33 klas of zelfs iedere leerling zijn eigen procent vorig jaar, naar 35 procent apparaat. Bovendien is het zo dat materiaal dat ze dit jaar. ‘De meeste leerkrachten digitale leermiddelen nu nog vooral ontwikkelen willen hun zelf ontwikkelde materiaal door de leraren gebruikt worden. wel delen met anderen, als ze ervan Mooi zou zijn als leerlingen er, op overtuigd zouden zijn dat het die ander van nut kan maat, zelf mee gaan werken.’ zijn’, denkt De Vries. ‘Kennelijk zijn leraren niet zeker Uit de monitor blijkt dat 86 procent van de leraren in genoeg over het materiaal dat ze ontwikkelen. Het het vo en 71 procent van de leraren in po zelf materiis ons vermoeden dat veel leraren die zelf materiaal aal ontwikkelt. Dat verklaart waarschijnlijk een deel maken, met halffabricaten werken. De leraar gebruikt van de stijging. Ook bij de uitgevers is het aandeel zijn materiaal, maar vult het ter plekke, in de klas aan digitaal materiaal de afgelopen jaren flink gegroeid. en licht dingen toe, vaak in interactie met de leerlinMethode als basis gen. Of ons vermoeden juist is, gaan we binnenkort in Na vijf jaar leermiddelenmonitor wordt duidelijk dat onze klankbordgroep van leraren en leidinggevenden de meeste leraren de methode als basis zien voor hun aan de orde stellen. Ik denk dat halffabricaten zeker onderwijs en deze aanvullen met zelf ontwikkelde of interessant kunnen zijn voor collega’s. Het is maar gevonden leermiddelen (po 84%, vo 72%, sbo 71%, zelden zo dat je materiaal van een ander één op één vso 66%). Slechts een kleine groep gebruikt alleen kunt gebruiken. Je voegt daar toch altijd wel je eigen methoden of alleen zelf ontwikkelde of gevonden kennis en inzichten aan toe. Overigens zie je aan de leermiddelen. Dit beeld is bijna onveranderd gebleven antwoorden in de monitor van dit jaar dat leraren in de jaren dat het monitoronderzoek is uitgevoerd. graag een centrale plek op internet willen, waar ze Leraren volgen meer de methoden, dan ze zelf eerder materiaal kunnen delen. Ook geven ze aan (meer) te aangaven in hun verwachtingen. ‘Daar is niets mis gaan delen als het technisch eenvoudig zou zijn om mee’, vindt De Vries. ‘Methoden zijn doorgaans van dit te doen. We hebben natuurlijk Wikiwijs, dat juist prima kwaliteit, goed doordacht en volgen duidelijke ook voor dit doel ontwikkeld is. Kennelijk wordt Wileerlijnen.’ Leraren vullen die methoden aan met eigen kiwijs wel gezien als plek waar je op zoek kunt naar materiaal of gevonden materiaal om meer oefenmomateriaal, maar veel minder als plek waar je ook gelijkheden te creëren (po 83%, vo 70%, sbo 85%, vso materiaal kunt brengen. Blijkbaar moet deze functie 75%) en om leerstof uit te leggen en te demonstreren van Wikiwijs meer onder de aandacht gebracht wor(po 74%, vo 75%, sbo 65%, vso 70%). den.’ De Vries vermoedt dat het toekennen van goede
06-09_Leermiddelen.indd 7
27-03-12 13:26
8
metadata (kenmerken die het mogelijk maken om het materiaal makkelijk te vinden) voor leraren vaak een probleem is. En die metadata zijn nou juist essentieel voor de vindbaarheid van de leermiddelen. ‘Het is belangrijk dat gezocht wordt naar mogelijkheden om het metadateren te versimpelen. Diverse partijen zijn daar nu mee bezig’, aldus De Vries.
Gerichtere opbrengst Het grootste probleem dat leraren ondervinden bij het zoeken naar vrij beschikbare digitale leermiddelen is dat de gevonden leermiddelen niet aansluiten bij wat ze zochten. Ongeveer tweederde van de leraren in het po, sbo en vso en de helft van de leraren in het vo heeft behoefte aan ondersteuning, ter verbetering van de vindbaarheid en ontsluiting. Leraren die ondersteuning wensen, zien dat het liefst in de vorm van een online tool, die leermiddelen aan tussendoelen en inhouden van de leerlijn koppelt (po 76%, vo 55%, sbo 70% en vso 58%). ‘Men wil een gerichtere opbrengst van de zoektocht,’ licht De Vries toe, ‘waarbij je duidelijk de relatie ziet tussen het gevonden materiaal en de door jou gebruikte leerlijn. Vanuit het Leermiddelenplein is SLO daarover aan het nadenken en ook Wikiwijs buigt zich over die vraag. Het gaat dan eigenlijk ook weer over goede metadatering, zodat je direct antwoord krijgt op de vraag: Welke plek heeft dit leermiddel in de leerlijn die ik gebruik? Je kunt je een tool voorstellen, waarbij je trapsgewijs precies terechtkomt bij materiaal waarnaar je op zoek bent, voor een bepaalde doelgroep op een bepaald moment in een leerlijn. Ik verwacht dat we binnen anderhalf jaar met een dergelijke tool kunnen gaan werken. Uiteindelijk zal de leraar altijd moeten beoordelen of het materiaal geschikt is voor gebruik en hoe hij het gaat inzetten.’
Hans de Vries
Omslagpunt Alle cijfers van de monitor overziend, heeft De Vries het gevoel ‘dat we ons op een omslagpunt bevinden. Ik verwacht, en ik hoop het eerlijk gezegd ook omdat je daardoor veel meer maatwerk kunt
06-09_Leermiddelen.indd 8
leveren, dat die ontwikkeling ten gunste van het gebruik van digitaal materiaal zich door gaat zetten. Er is voldoende instrumentarium om de drempel voor ICT-gebruik steeds lager te maken. De infrastructuur zal steeds minder een probleem zijn. De apparaten zullen goedkoper worden en de beschikbaarheid van digitale leermiddelen neemt toe. Het kan nu echt gaan gebeuren.’
GEBRUIK DIGITAAL SCHOOLBORD NEEMT IN ALLE SECTOREN TOE Het gebruik van het digitale schoolbord in het po is populair, gemiddeld 81 procent werkt ermee (vorig jaar 80%). Leraren in de bovenbouw gebruiken het digitale schoolbord het meest. In de bovenbouw maakt 93 procent van de leraren gebruik van het digitale schoolbord (vorig jaar 91%), in de middenbouw 87 procent (vorig jaar 80%) en in de onderbouw is dit 59 procent (vorig jaar 60%). In het vo en vso neemt het gebruik langzaamaan toe. In het vo gebruikt gemiddeld 59 procent van de leraren het bord (vorig jaar 53%) en in vso is dat 50 procent (vorig jaar 48%). In het sbo is het gebruik ervan sterk gestegen (‘11/’12: 73%, ‘10/’11: 47%). De intensiteit waarmee leraren in het po en sbo het digitale schoolbord gebruiken ligt hoger dan in het vo en vso. Opvallend is wel dat de mate waarin po-leraren het digitale schoolbord gebruiken veel minder is dan vorig jaar. Vorig jaar gebruikte 57 procent van de po-leraren het digitale schoolbord meer dan de helft van de lestijd, dit jaar is dat 28 procent. Wel verwachten zij dat het gebruik over vijf jaar meer zal zijn. Ook in de andere sectoren spreken leraren die verwachting uit. Een ruime meerderheid van de leraren po en sbo, een kleine meerderheid in het vo en een derde van de leraren in het vso, verwacht over vijf jaar meer dan 50 procent van de lestijd met het bord te werken. Overigens schatten leidinggevenden het gebruik veel hoger in dan het werkelijke gebruik door leraren.
Het complete onderzoeksrapport is vanaf eind april te downloaden via: http://www.slo.nl/leermiddelenmonitor De vorige edities van de Leermiddelenmonitor zijn op hetzelfde internetadres beschikbaar.
27-03-12 13:26
digitaal leren 9 GRAFIEK 1 Doeleinden waarvoor leraren po en vo zelf ontwikkelde of gevonden leermiddelen inzetten
GRAFIEK 2 Mate waarin leraren po denken dat digitale leermiddelen nu en in de toekomst ingezet worden
GRAFIEK 3
GRAFIEK 4 Ontwikkelen leraren zelf leermiddelen?
Mate waarin leraren vo denken dat digitale leermiddelen nu en in de toekomst ingezet worden
LERAREN EN LEIDINGGEVENDEN VERSCHILLEN VAN MENING OVER DOELSTELLING ELO In de afgelopen vijf jaar hebben resultaten uitgewezen dat het gebruik van de elektronische leeromgeving (ELO) door leraren in het vo blijft toenemen. In ‘07/’08 en in ‘08/’09 maakte 44 procent van de leraren in het vo gebruik van een ELO. In ‘09/’10 was dat 55 procent, vorig jaar was dat 65 procent en dit jaar maakt 72 procent van de leraren gebruik van een ELO. Wel blijkt, net als vorig jaar, dat leidinggevenden het gebruik nog hoger inschatten. 90 procent van de leidinggevenden in het vo geeft aan dat hun school gebruik maakt van een ELO. Wellicht dat scholen er wel over beschikken maar dat (nog) niet alle leraren er gebruik van maken. In het vo maken veel meer leraren gebruik van een ELO (72%) dan in het vso (29%). Interessant is dat de groep ‹weet niet› in het vso kleiner is
06-09_Leermiddelen.indd 9
geworden (‘10/’11: 14%, ‘11/’12: 3%). De meerderheid van de leraren die een ELO gebruikt doet dit vooral om hun onderwijs beter te organiseren. Wel noemen vo-leraren (72%) en ook vo-leidinggevenden (61%) dit vaker dan vso-leraren (59%) en vso-leidinggevenden (35%). Leidinggevenden noemen vooral ook het mogelijk maken van nieuwe werkvormen (samenwerken, zelfstandig leren) als belangrijke doelstelling om een ELO beschikbaar te stellen (vo 68%, vso 65%). Intensievere communicatie tussen leraar en leerling onderling is voor vo-scholen ook een belangrijke reden om een ELO in te zetten, voor vso-scholen geldt dit in mindere mate. Het mogelijk maken van nieuwe evaluatievormen wordt door vsoleraren juist veel vaker genoemd (51%) dan door vo-leraren (41%).
27-03-12 13:26