21 minute read
Les 28 Toneeltekst en theateropvoering
1
Je kent de gepaste terminologie om over toneelstukken te praten: mimiek, gestiek, regie-aanwijzingen, decor en kledij
Je kunt de verschillen aantonen tussen roman en toneelbewerking
2
Je krijgt inzicht in hoe een auteur een theatertekst opbouwt tOneel 1 Wat is jouw ervaring met theater? a Geef een antwoord op basis van deze schalen. nooit vaak haat liefde b Deel je ervaringen met een medeleerling. Probeer zo concreet mogelijk te verwoorden hoe jij tegenover theater staat. 2 Tijdens dit schooljaar hadden we het al over verhalen, kortverhalen, strips en gedichten. Op welke manier verschilt een toneelstuk van die genres? Gebruik de onderstaande foto’s en het tekstfragment om je te helpen.
Meisje: ‘Dus vannacht heb je buiten op een bankje geslapen omdat je nergens een slaapplek kon vinden?’
Backpakker: ‘Ja en eerst was ik bang. Maar toen ik op mijn rug naar de sterren keek, werd ik langzaamaan steeds rustiger. Het was alsof ik daar hoorde in die duisternis. Op een gegeven moment leek het alsof de zwaartekracht elk moment zou verdwijnen en de bank mij los zou laten. Toen ik wakker werd, voelde ik me vrij. Ik was leeg, maar tegelijkertijd volkomen helder. Het voelde alsof alles weer mogelijk was.’
M: ‘Hmm…’
B: ‘Toen ik nog een kind was droomde ik vaak dat ik kon vliegen. En ik wist zeker dat het ook een keer zou lukken. Vele jaren ben ik , fladderend met mijn armen, van muurtjes en kleine gebouwen afgesprongen. Ik geloofde dat ik ooit een keer in de lucht zou blijven hangen.”
M: ‘En?’
B: ‘Zie je me vliegen?’
3 1 © VAN IN
3 Bij een toneelstuk heb je dus niet alleen tekst. Acteurs en actrices brengen het verhaal tot leven door middel van intonatie, volume, mimiek en gestiek. Plaats de de juiste term bij de foto’s.
De schrijver van een toneelstuk zal in zijn tekst aanwijzingen opnemen over hoe de acteurs de boodschap moeten brengen. Deze regieaanwijzingen staan dikwijls in de vorm van bijvoeglijke naamwoorden als blij, geërgerd, kwaad … 4 De woorden in volgende tabel zijn mogelijke regieaanwijzingen. Omschrijf telkens hoe je die tot uiting kunt brengen. mimiek gestiek intonatie volume brutaal gefronste wenkbrauwen vuisten gebald harde klemtonen luid dankbaar bang verveeld flirterig
onthouden © VAN IN
5 Hieronder vind je een toneeltekst waarin de regieaanwijzingen werden weggelaten. Lees die grondig door en voeg daarna in duo de aanwijzingen in.
Je kunt gebruikmaken van volgende woorden of zelf bijvoeglijke naamwoorden kiezen.
brutaal gehaast luchtig
somber dankbaar flirterig nerveus spottend fel passief opgewekt lieflijk fier kalm paniekerig ontroerend Vader ( ): We kunnen dit weekend geen boodschappen doen. Moeder ( ): Waar heb je het over? (pauze) Vader ( ): Verrassing. Moeder ( ): Wat bedoel je? Vader ( ): We gaan een weekendje weg. Verrassing. Ik wilde het nog zeggen. Cadeautje. Moeder ( ): O. (somber) Oh. Nu heb je ‘t verklapt. Vader ( ): Ja, nu heb ik het verklapt, ja. Moeder ( ): Dat is jammer. Vader ( ): Ja, jammer. Moeder ( ): Nu heb ik ze wel verpest, die verrassing. Vader ( ): Inderdaad, ja. Moeder ( ): Wat lief, zeg. Waar gaan we naartoe? Vader ( ): Je mag het helemaal nog niet weten. Moeder ( ): O? Vader ( ): Verrassing. Moeder ( ): Ah, ik weet het nog niet. Vader ( ): Inderdaad. Moeder ( ): Moet ik erover zwijgen tegen de kinderen? Moet ik nu zwijgen? Zal ik er niets meer over zeggen? Vader ( ): Waarom? We wonen toch niet in Irak.© VAN IN
2
nietS
Niets is een bekroonde jeugdroman van de Deense auteur Janne Teller, wiens werk al werd vertaald in 25 talen. Ze schreef vooral romans over menselijke waarden en beschaving, die vaak tot verhitte debatten leidden. Niets uit 2000 wordt weleens een volledige vernieuwing van de jeugdroman genoemd. Het boek won verschillende literaire prijzen. Het boek begint op de eerste schooldag. Pierre Antoine, een jongen van het eerste middelbaar, staat tijdens de les op en zegt dat niets zin heeft. 'Op het moment dat je geboren wordt, begin je al te sterven.' Hij verlaat het klaslokaal en kruipt in een boom. Daar bekogelt hij de jongelui die toch nog iets van hun leven willen maken met zure pruimen, elke dag weer. Pierres medeleerlingen bedenken een plan. Ze willen hem tonen dat er iets van betekenis bestaat. In een oude, verlaten zagerij aan de rand van het dorp, besluiten ze een verzameling aan te leggen van voorwerpen die voor hen betekenis hebben. Dit is het begin van ‘de berg van betekenis’. 5 10 15 20 25 30
Gerda Het kostte me drie dagen om Gerda’s zwakke punt te vinden en gedurende die drie dagen deed ik heel aardig tegen haar. Ik had Gerda altijd links laten liggen. Ze spuugde een beetje als ze sprak en veel als ze lachte, en dat deed ze bijna de hele tijd. Bovendien hing ze voortduren aan Rikke-Ursula’s lippen, en Rikke-Ursula was mijn beste vriendin en zo speciaal dat ze behalve dat blauwe haar en die zes vlechten alleen maar zwarte kleren droeg. Als mijn moeder het niet steeds met haar kleurrijke inkopen gesaboteerd had, dan zou ik ook alleen maar in het zwart rondlopen. Nu moest ik het doen met één zwarte broek, twee zwarte T-shirts waarop Engelse moppen stonden en een zwarte wollen trui, die te warm was voor deze tijd van het jaar. Maar nu ging het om Gerda. Ik ruilde haarelastiekjes met haar, smoesde met haar over jongens en vertrouwde haar toe dat ik grote Hans leuk vond (wat absoluut niet waar was, maar ook al mag je niet liegen, dit was een omstandigheid die mijn oudere broer overmacht noemde. Wat dat precies betekende, wist ik niet, maar het hield in elk geval in dat je toch mocht jokken. De eerste twee dagen was de opbrengst karig. Het leek alsof Gerda niets had waaraan ze verknocht was. Of dat ze me doorhad. Ze had wat ouderwetse poëzieplaatjes, die ze van haar oma had gekregen, maar ik wist dat ze daar nauwelijks naar had omgekeken sinds we in het vijfde zaten. Behalve die plaatjes had ze me ook een foto laten zien van Tom Cruise, op wie ze smoor was en die ze elke avond voor het slapengaan welterusten kuste. Ze had ook een hele stapel romantische blaadjes over dokters die verpleegsters zoenen en daarna nog lang en gelukkig leven. Ik moet bekennen dat ik af en toe best zin had om ze te lenen en Gerda zou vast een traantje laten als ze gedwongen werd ze weg te geven, maar eigenlijk was het rotzooi, een hoop nonsens. Nee, ik moest tot de derde dag wachten voor ik haar zwakke punt ontdekte. Het gebeurde toen we op de kamer van Gerda thee zaten te drinken en naar een cassette luisterden die ze net van haar vader had gekregen. De twee voorgaande avonden hadden we op de kamer gezeten die ze bij haar moeder had en waar het stikte van de meisjesdingen en prulletjes. Nu zaten we op de kamer in het huis van haar vader, waar ze om de week woonde. Het was niet de cassetterecorder of de opblaasbare plastic leunstoel of de popsterren aan de wand die de kamer anders maakten dan die bij haar moeder, want daar had ze ook een cassetterecorder en een opblaasbare plastic leunstoel en popsterren aan de wand. Wat de kamer bij haar vader bijzonder maakte, was de grote kooi met het kleine hamstertje die in de hoek stond. De hamster heette Oscartje, en het was Oscartje die Gerda de volgende dag van mij op de berg van 1 © VAN IN betekenis moest leggen.
woord
overmacht: onvoorziene en onkeerbare situatie die ervoor zorgt dat je iets niet kunt doen verknocht zijn aan: gehecht aan
35
40 45 50 55 60 65 70 75
Gerda huilde en zei dat ze dat van grote Hans zou verklappen. Oh wat moest ik lachen toen ik zei dat het gelogen was en alleen maar overmacht. Dat had tot gevolg dat Gerda nog harder begon te huilen en zei dat ik de grootste valserik was die ze kende. En nadat ze twee uur gehuild had en nog steeds ontroostbaar was, bekroop me het gevoel dat ze misschien gelijk had en kreeg ik er bijna spijt van. Maar toen keek ik naar mijn enkelhoge groene sandalen die boven op de berg lagen en ik hield mijn poot stijf. Rikke-Ursula en ik gingen meteen met Gerda mee naar huis om Oscartje op te halen, zodat ze de kans niet kreeg om ons te slim af te zijn. Gerda’s vader woonde in een van de nieuwe rijtjeshuizen die grijsbruin waren en van baksteen, in ieder geval aan de buitenkant. Eronder zat gewoon beton. Het huis had grote kantelramen in alle kamers en het stond aan de andere kant van Tering, waar nog niet zo lang geleden weilanden waren met grijsbruine schapen. Dat het huis aan de andere kant van Tering lag, maakte de tocht lang en vermoeiend, maar die grote kantelramen waren het belangrijkst. Gerda’s vader was thuis en daarom moesten we Oscartje naar buiten zien te smokkelen. We regelden het zo dat Rikke-Ursula in Gerda’s kamer stond, terwijl ik buiten wachtte om Oscartje aan te pakken en in de oude, verroeste kooi te stoppen die we voor de gelegenheid op de kop getikt hadden. Gerda stak geen hand uit. Ze stond alleen maar hardop te huilen in een hoek van de kamer. ‘Nou hou je je mond’, zei ik toen ik het gejank beu was. ‘Anders gooien we een dood Oscartje op de berg.’ Dat deed Gerda niet stoppen met huilen, maar ze dempte het geluid tenminste, zodat het om uit te houden was. En ze kwam ook nog het huis uit zonder dat haar vader argwaan kreeg. Oscartje was wit en bruin gevlekt en eigenlijk best schattig met zijn trillende snorharen, en ik had er niets op tegen dat ik hem niet hoefde te vermoorden. De kooi was echter zwaar en lastig om te dragen, en dat terwijl het een heel eind lopen was naar de zagerij. We hadden de krantenkar van vrome Kai moeten lenen. Dat hadden we niet gedaan, dus droegen we de kooi om de beurt. Gerda moest er ook aan geloven; we zouden niet weten waarom alleen Rikke-Ursula en ik ons een ongeluk moesten zeulen. Het duurde eeuwen om bij de akker en de zagerij te komen en Oscartje poepte de hele tijd, alsof hij dacht dat ik hem toch zou afmaken, maar dadelijk waren we er en konden we de kooi en Oscartje in het halfduister achter de deur neerzetten. Gerda kreeg toestemming om de kooi met wat zaagsel te vullen, en nadat ze Oscartje een extra portie hamstervoer en een bakje schoon water had gegeven, klom ik op de keukentrap om de kooi op de berg te zetten. Ik klom weer naar beneden, schoof de trap aan de kant en keek vol bewondering naar de berg en de kooi, die er als een scheve ster bovenop stond. Toen merkte ik hoe stil het was in de zagerij. Stil. Stiller. Heel stil. Het was zo stil dat ik plotseling wel moest zien hoe groot en leeg de zagerij was, hoeveel scheuren en barsten er zaten in de betonnen vloer die onder het vuile zaagsel doorschemerde, hoe dik het spinrag op de balken en de planken plakte, hoeveel gaten er zaten in het dak en hoe weinig ruiten er heel waren gebleven. Ik keek naar alles om me heen, van de ene kant naar de andere, en ten slotte naar mijn klasgenoten. Zij stonden nog steeds stilletjes naar de kooi te staren. Het was alsof Oscartje iets met de berg van betekenis deed wat noch mijn groene sandalen, noch Sebastians hengel, noch Richards voetbal hadden klaargespeeld. Ik was zelf bijzonder in mijn sas met mijn bijdrage, dus het deed best pijn toen niemand reageerde. Het was Ole die me te hulp schoot. ‘Verdomme, dit is pas betekenis!’ zei hij met klem en hij keek van Oscartje naar mij. ‘Ik vraag me af of Pierre Anthon hiertegenop kan’, voegde grote Hans eraan toe, en er was niemand die protesteerde. Ik moest in mijn tong bijten om niet te blozen van trots. Het was laat en de meesten van ons moesten op tijd thuis zijn voor het eten. We wierpen een laatste bewonderende blik op onze volgeladen berg voor Sofie het licht uitdeed en de deur sloot. Jan-Johan © VAN IN maakte het hangslot vast en daarna spoedde iedereen zich naar huis. Het was Gerda’s beurt. dempen: inhouden, stiller of kleiner maken
woord
Elise
1
10 15 20 25 30 35 40 45 50
Tweeënvijftig, drieënvijftig, vierenvijftig … We dwaalden een tijdje rond in het donker tot Elise de juiste richting vond en ons naar het graf van haar kleine broertje leidde. Zevenenzeventig, achtenzeventig, negenenzeventig … Daar was het: 3.1.1990 – 21.2.1992, Emil Jensen, onze dierbare zoon en geliefde broer, stond er op de steen. Ik wierp een blik op Elise en wilde wedden dat ze niet achter de woorden geliefde broer had gestaan. Toch begreep ik goed waarom hij op de berg moest liggen. Een broertje was niet zomaar iets. Ook al was hij vermoedelijk niet geliefd genoeg geweest. De steen was van marmer en helder wit en mooi, met twee duiven op de rand en rode en gele en paarse bloemen ervoor. Ik begon bijna te huilen en tuurde daarom naar de sterren en de halve maan en moest denken aan wat Pierre Anthon die ochtend had gezegd: dat de maan in achtentwintig dagen om de aarde draait, terwijl de aarde er een jaar over doet om rond de zon te cirkelen. Hierdoor kon ik mijn huilen inhouden, maar ik durfde niet meer naar de steen en de duiven te kijken. Even later stuurde Ole Elise en mij twee verschillende kanten op om op wacht te staan. De zaklantaarns hield hij. Die hadden de jongens nodig om te zien waar ze moesten graven, zei hij, met het gevolg dat wij tussen de graven door naar de kerk moesten lopen zonder ander licht dan de maneschijn. Dat was niet alleen flauw, het gaf aan alles een bijna blauwe, spookachtige gloed. Elise ging bij de ingang aan de achterkant van de kerk staan, in de buurt van de domineeswoning en een heel eind van mij vandaan. Tegen elkaar praten konden we natuurlijk niet. We konden elkaar niet eens opbeuren door naar elkaar te kijken. Ik probeerde mij bezig te houden met het bestuderen van de kerk; die ruw en wit was en lichte deuren had met houtsnijwerk en hoog in de muur kleurrijke glas-in-loodramen die zo laat op de avond eerder zwart leken dan gekleurd. Tegelijk begon ik weer te tellen. Eén, twee, drie … Er kwam een raar, bonzend geluid van het graf achter me als een van de spaden de grond trof. Bons, en dan een plof als de aarde van de schop gleed. Bons plof, bons plof. Zo te horen schepten ze snel, maar toen klonk er een harde tik – de jongens hadden de kist geraakt – en vanaf dat moment deden ze het rustiger aan. Ik wist dat ze langs de kanten van de kist groeven om het gat zo klein mogelijk te houden. Het idee alleen al gaf me koude rillingen. Ik trok mijn schouders op, keek naar de dennenbomen en begon ze te tellen. Er stonden achttien grote en zeven kleine langs het pad dat van de straat naar de kerk liep. Ze bewogen een beetje met hun takken in een wind die ik niet voelde, maar dat kwam natuurlijk omdat ik beschut werd door de muur van het kerkhof. Ik zette twee kleine passen naar voren, eentje naar links en twee terug. En daarna nog een keer, maar nu naar rechts. Zo ging ik door met het dansje dat ik in mijn hoofd componeerde. Eén, twee, opzij. Eén, twee, terug. Eén, twee, opzij … Ik bleef stokstijf staan. Ik had iets gehoord. Grind dat onder een voet knerste, zo leek het wel. Ik tuurde het pad af, maar kon niets zien. Had ik mijn zaklantaarn maar gehad. Daar was het weer. Krrruuunchh. Het kwam van onderaan het pad, bij de poort. Ik moest ineens vreselijk plassen en ik stond op het punt om naar de jongens toe te rennen. Maar toen herinnerde ik me wat Ole had gezegd en ik wist dat hij mij een oplawaai zou geven als ik plotseling kwam aanzetten. Ik haalde diep adem, schoof mijn handen in elkaar en maakte een toeterend geluid door lucht te blazen door de spleet tussen mijn twee duimen. ‘Oeeeeh’, klonk het langgerekt. Het grind knarste nogmaals, en ik blies de longen uit mijn lijf. ‘Oeeeh. Oeeeh.’ Toen dook Ole naast me op. ‘Wat is er?’ fluisterde hij. Ik was zo bang dat ik geen antwoord kon geven, tilde alleen maar mijn arm op en wees naar het pad. 5 © VAN IN ‘Hierheen’, zei Ole en omdat ik even bang was voor wat er gebeurde als ik hem niet gehoorzaamde als voor degene die het knarsende geluid maakte, volgde ik hem toen hij tussen de dennen verdween, waar de duisternis nog dichter was. We liepen maar een klein stukje voor Ole halt hield en voor zich uit tuurde. Ik stond achter hem en kon niets zien. Er viel blijkbaar ook niets te zien, want Ole liep weer langzaam door. We bewogen ons voetje voor voetje voorwaarts om geen geluid te maken. Mijn hart ging zo tekeer dat mijn oren suisden, en ik kreeg algauw het gevoel dat we urenlang tussen de stammen slopen.
55
60 65 70 75 80 85 90 95
Ineens duwde Ole de takken opzij en hij stapte zomaar het pad op. ‘Ha’, grijnsde hij en ik gluurde over zijn schouder en schaamde me rot. Het was Assepoester, Sørensens oude hond, die na Sørensens dood nergens anders wilde wonen dan op het graf van haar baasje. De hond was nieuwsgierig geworden van het geluid van de schoppen en sukkelde op haar jichtige poten langs het pad naar boven. We mochten blij zijn dat ze niet was gaan blaffen. Ze keek ons belangstellend aan en snuffelde aan mijn benen. Ik aaide haar even over haar kop en keerde toen terug naar mijn post. Even later was het Ole die floot. Ze waren klaar met graven en de kleine kist stond in het grind en zag er eenzaam en vreselijk triest uit, maar daar konden we geen tijd aan besteden, want er was een ander probleem opgedoken. De jongens hadden alle aarde die ze weggegraven hadden terug in het gat geschoven en toch was het gat maar voor driekwart gevuld. Een natuurkundige wet die we niet geleerd hadden: als een lichaam uit de grond verwijderd wordt, zakt het peil van de aarde op de plek waar het lichaam zich bevond evenredig met het volume van het lichaam. Iedereen die in de buurt van de kleine Emils graf zou komen, zou zien dat de kleine Emil er niet meer lag. Op dit moment begon Elise te huilen en ze hield er niet mee op, ook al zei Ole dat ze dat moest. We waren een poosje radeloos. En toen bedacht ik dat we een paar grafstenen van andere graven in het gat konden kieperen en bedekken met aarde. De grafmaker zou waarschijnlijk merken dat er stenen ontbraken, maar hij zou nooit op het idee komen dat ze in het graf van Emil Jensen lagen. Tenminste, als het ons lukte om alle bloemen op precies dezelfde plek terug te leggen. Het kostte ons aardig wat tijd en het was erg vermoeiend om twee grafstenen los te wrikken en ze naar het graf van de kleine Emil te zeulen. Vooral omdat we niet de dichtstbijzijnde stenen durfden te nemen, voor het geval iemand toch zou zien dat er in de aarde gewoeld was. Maar in de kuil kregen we ze, en na een dikke laag aarde en een dun laagje grind begonnen we aan de bloemen, die een beetje schade geleden hadden, maar verder geen slechte indruk maakten toen we ze met de stoffer van Ole behoedzaam hadden schoongeborsteld. De klok van het raadhuis sloeg twaalf toen we net klaar waren en ons omdraaiden naar de kist. Ik verstijfde en kon zelfs in het donker zien dat de jongens wit wegtrokken. De torenklok had een lage, holle klank en elke slag galmde als de roep van een geest over de graven: Kooom! Kooom! Kooom! We bewogen geen spier. Ik durfde noch te kijken, noch mijn ogen te sluiten, en staarde met starre blik naar Jan-Johan alsof ik alleen zijn beeld op mijn netvlies verdragen kon. De slagen telde ik niet, maar het leek alsof het er veel meer waren dan twaalf. Na een eeuwigheid ebde de laatste slag weg en werd het weer stil. We keken elkaar zenuwachtig aan en toen kuchte Jan-Johan. Hij wees naar de kist. ‘Nu brengen we hem weg’, zei hij en ik hoorde dat hij het woord kist handig omzeilde. De kist was vast heel mooi en krakend wit geweest toen Elises kleine broertje erin werd gelegd. Nu zaten er kleine barstjes in het wit en puilden de wanden akelig uit en was er niets moois aan. Er kroop een worm uit de aarde op een van de hoeken en vrome Kai weigerde de kist op te tillen voor Ole de worm met de stoffer had weggeveegd. Toen begonnen de vier jongens te dragen: Ole en vrome Kai aan de ene kant en Richard en Jan-Johan aan de andere. Elise, die was opgehouden met huilen toen we de torenklok hoorden, liep voor de kist uit met haar zaklantaarn, en ik met de mijne erachter. Dat de kist zwaar zou zijn, daar hadden de jongens niet op gerekend en ze hijgden en zweetten, maar Ole gunde hun geen rustpauze voor we onder aan het pad waren. Daar had ik niets op tegen. Ik had absoluut geen behoefte om langer dan nodig op het kerkhof te blijven. woord © VAN IN evenredig: gelijk, in dezelfde verhouding radeloos: van streek, vertwijfeld behoedzaam: voorzichtig, overwogen het raadhuis: stadhuis, gemeentehuis wegebben: langzaam verdwijnen
100
105 110 115 120 125
Achter mij knarste het grind. Sørensens Assepoester kuierde met hangende kop in ons kielzog, alsof ze meeliep in een rouwstoet. Eerst vonden we het alleen maar gezellig en werden we er zelfs iets dapperder van, maar toen we bij de weg aangekomen waren en de kist op de krantenkar hadden gezet en ze niet van plan bleek om ons alleen te laten, werden we een beetje ongerust. Als de grafmaker morgen ontdekte dat er niet alleen twee grafstenen weg waren, maar dat ook Assepoester verdwenen was, kon het wel eens lastig worden. Maar er was weinig aan te doen. Zodra een van ons met haar terug naar het kerkhof was gelopen, dook ze weer bij ons op. Nadat we dit vier keer geprobeerd hadden, gaven we het op en besloten we dat ze achter ons aan kon lopen tot ze er zelf genoeg van kreeg. Dat gebeurde niet en toen we bij de oude zagerij aankwamen en het hangslot openden, was Assepoester de eerste die door de deur naar binnen glipte. Ik deed het licht aan en de jongens zeulden de kist de zagerij is. In het felle neonlicht zag de kist er minder luguber uit. Het is maar een dood kind met wat planken eromheen, bedacht ik, terwijl ik rustig de kist bestudeerde, die aan de voet van de berg van betekenis stond omdat hij te zwaar was om bovenop te komen. We waren te moe om ons druk te maken om Assepoester en lieten de hond daarom voor wat ze was, deden het licht uit, sloten de deur en spoedden ons terug naar de stad. Aan het begin van mijn straat zei ik gedag en ik liep haastig naar huis, iets minder bezwaard dan toen ik op weg was gegaan. Het boek zat nog steeds tussen het raam en ik klom naar binnen en in bed zonder dat ik iemand wakker maakte. Reken maar dat de anderen grote ogen opzetten, toen ze de kist zagen, en de hond van Sørensen die erbovenop lag. Wij zessen, die ’s nachts op pad waren geweest, zaten met slaperige gezichten in de klas, maar we waren daarom niet uit onze hum. Integendeel! Het verhaal werd fluisterend aan degenen die naast ons zaten, overgebracht en daarna zoemde het de hele klas door tot Eskildsen nijdig werd en riep dat hij stilte verlangde. Toen was het even rustig, maar algauw klonk er opnieuw gefluister en moest Elkildsen weer gaan roepen. Het leek een eeuwigheid te duren voor de laatste les afgelopen was en we konden uitzwermen naar de oude zagerij. Onze heldendaden hadden intussen wel de kans gekregen om uit de dijen, want bij elke herhaling van het verhaal werden onze nachtelijke belevenissen op het kerkhof grootser en griezeliger. De berg van betekenis groeit uit tot een waanzinnige opeenstapeling van voorwerpen, een huisdier, een lijk en een afgehakte vinger. De pers springt erop, en de berg wordt wereldberoemd. Je leraar vertelt je hoe het verhaal afloopt. Overloop de vragen hieronder. Noteer je antwoorden gestructureerd op de volgende pagina. 1* Wat zou jij op de berg van betekenis leggen? 2 Je werkt nu in duo. Een leerling leest het offer van Gerda, de andere dat van Elise. Beantwoord volgende vragen. a Welk offer wordt beschreven in jouw stukje?© VAN IN b Hoe wordt het karakter en/of het uiterlijk van het centrale personage omschreven in het boek? c Welke regieaanwijzingen zou jij aanbrengen? d Voor welk decor, welke belichting en muziek zou jij kiezen?
3* Wissel van gedachten met een medeleerling die het andere fragment las. Beschrijf wat er gebeurde en schets waarom je die antwoorden gaf.
4 Je bekijkt nu de toneelbewerking die overeenkomt met jouw fragment. a Hoe geven de acteurs gestalte aan hun personage? Focus op mimiek, gestiek, volume en intonatie. b Beschrijf kort de muziek, de belichting en het decor. c Vergelijk met de keuzes die jij maakte. d Welke versie vind jij beter, het boek of het toneelstuk? Leg concreet uit waarom je dat vindt. © VAN IN