12 minute read
Les 29 Tekststructuur en signaalwoorden
les Tekststructuur en 29 signaalwoorden
1
Je krijgt inzicht in de structuur van teksten 3
2
1 raadSelacHtige verbanden
Overal lezen, horen en schrijven mensen teksten. Heel wat van die teksten worden opgebouwd volgens een bepaalde structuur. Als je die structuren (her)kent, kun je sneller een tekst doorgronden of zelf maken. 1 Op de volgende pagina spreken enkele bekende gezichten in raadsels. Aan jullie om hen de juiste vragen te stellen en zo hun raadsel in al zijn details te ontrafelen. a Schrijf eerst enkele mogelijke vragen neer onder de afbeeldingen. b Vind je dat moeilijk? 2 Stel samen met je buur een lijst van vijf vragen op. Probeer zo veel mogelijk te variëren door elke vraag met een ander vraagwoord te starten. 1 3 4 5 Je kent de verschillende tekststructuren 4 Je analyseert een probleem en Je brengt structuur in presenteert je oplossingen op teksten door signaalwoorden een gestructureerde manier
2
5 © VAN IN
1 Moh, dat is toch een probleem! Vandaag neemt men nieuwe maatregelen.
2
Zo maken we dit stapsgewijs klaar. Zou ik het kopen? Ik twijfel.
En dat hebben we onderzocht.
4© BELGIAN_FREELANCE
5
3© Pieter-Jan Vanstockstraeten/Photo News © VAN IN LES 29 teKStStructuur en SignaalwOOrden 297
3 Jullie krijgen nu de antwoorden van jullie leraar en ontrafelen zo hopelijk de raadselachtige boodschappen
In deze oefening brachten jullie zelf enkele deelvragen van de verschillende tekststructuren samen. In de volgende opdrachten oefen je de tekststructuren verder in.
4 Je past de kennis die je opdeed nu toe op een tekst met de titel: SPIJBELEN BLIJFT ONBEHEERSBAAR Welke structuur schuilt er volgens jou achter onderstaande titel? ¡ handelingsstructuur ¡ maatregelstructuur ¡ probleemstructuur ¡ evaluatiestructuur ¡ onderzoeksstructuur 5 Welke hoofdgedachte zul je in deze tekst terugvinden? 6 Je vindt hieronder de alinea’s van het artikel in willekeurige volgorde. • Lees de alinea’s grondig door. • Plaats ze in de juiste volgorde. 1 2 3 4 5 6 7 8 a ‘Een deel van de stijging komt door een betere registratie’, zegt Stefan Grielens, directeur van de Vrije CLB’s. Scholen knepen vroeger soms een oogje toe. Vaak moeten spijbelaars thuis zorg dragen voor een gezinslid of is er een conflict met een leerkracht.’ b Vlaanderen telt steeds meer chronische spijbelaars. Vorig schooljaar ging het om 35 107 leerlingen in het secundair onderwijs, een stijging van 36 procent tegenover het jaar daarvoor. c Elk jaar neemt het aantal leerlingen die minstens vijftien halve dagen niet op school zijn toe. Vier jaar geleden ging het om 25 794 leerlingen uit het (buitengewoon) secundair onderwijs, vorig schooljaar om 35 107. Dat blijkt uit cijfers van Vlaams Parlementslid Elisabeth Meuleman (Groen). d Socioloog Bram Spruyt (VUB), die onderzoek naar spijbelen doet, geeft aan dat er geen wonderoplossing bestaat. Hij stelt dat het Vlaamse spijbelbeleid in het buitenland juist vaak als voorbeeld wordt gezien. Er zijn nog steeds scholen die minder fel inzetten op het tegengaan van spijbelen. e ‘Kinderen die regelmatig spijbelen zijn vaak schoolmoe, dreigen vroegtijdig af te haken en lopen kansen mis’, zegt Meuleman. ‘Elke leerling moet zich thuis voelen in het onderwijs.’ f Dat is een stijging van ruim 36 procent, terwijl het totale aantal jongeren in het secundair onderwijs in dezelfde periode met amper 0,3 procent is gegroeid. Verreweg de meeste spijbelaars staan ingeschreven in © VAN IN het (deeltijds) beroepssecundair onderwijs.
woord
registreren: vastleggen, neerschrijven, optekenen chronisch: (hier) continu, aanhoudend, voortdurend
g De minister van Onderwijs meent dat ook ouders en scholen hun verantwoordelijkheid moeten opnemen. Ze houdt vast aan het actieplan en meldt dat eerder al geld is vrijgemaakt voor de CLB’s.
h ‘Ook de toenemende armoede speelt een rol. Het gaat vaker om leerlingen die al een hele weg hebben afgelegd en die niet meer geloven dat ze door onderwijs kansen krijgen. Met de grens van vijf halve dagen zitten we er kort op, maar voor veel centra in de stad is dat ondoenbaar. Op sommige plaatsen moeten ze tot 40 procent meer leerlingen begeleiden.’
Bron: www.demorgen.be 7 Beantwoord de deelvragen van deze structuur. Plaats bij elke deelvraag de hoofdpunten die je in het artikel vond.
Wat is het probleem?
Waarom is het een probleem?
Wat zijn de oorzaken? 1 2
Wat zijn de gevolgen?
Hoe kunnen we het probleem oplossen?
1 2 3 3 © VAN IN
4.6 2
KieS de juiSte teKStStructuur
1 Geef voor volgende titels telkens wat je verwacht over de tekststructuur, het onderwerp en de hoofdgedachte.
a 100 KM/U OP NEDERLANDSE SNELWEGEN Zijn jongeren sterker dan oudere generaties? c Pasta met balletjes en shiitake d
Dé kijktip voor dit verlengde weekend: ʼInto the Night‘, de eerste Belgische Netflix Original © Bogdan Glisik / Shutterstock.com tekststructuur onderwerp hoofdgedachte a b c
b © VAN IN
d
2 Bekijk de reportage uit Het Journaal en beantwoord de deelvragen van deze structuur.
deelvraag antwoord
100 KM/U OP NEDERLANDSE SNELWEGEN
VIDEO Wat is de maatregel? Waarom is de maatregel nodig? Hoe wordt de maatregel uitgevoerd? Door wie? Wat zijn de verwachtingen? © VAN IN En de gevolgen?
3 Bekijk de reportage uit Ook getest op mensen en geef de hoofdpunten weer in dit overzicht.
Zijn jongeren sterker dan oudere generaties?
VIDEO deelvraag antwoord Wat wordt er onderzocht? Hoe wordt het onderzocht? Wat zijn de resultaten? Wat is de conclusie? © VAN IN 302
4 Bekijk het fragment uit Dagelijkse kost en beantwoord de deelvragen van deze structuur.
Pasta met balletjes en shiitake
deelvraag antwoord Wat is het doel van de handeling? Wat zijn de voorwaarden/ benodigdheden? Geef vijf elementen. Hoe verloopt de handeling? Geef vijf deelhandelingen. Wat is de uitkomst? © VAN IN woord
shiitake: een bepaalde soort eetbare paddenstoel
5 Beluister het interview uit De Ochtend en geef de hoofdpunten weer in dit overzicht.
Dé kijktip voor dit verlengde weekend: ʼInto the Night‘, de eerste Belgische Netflix Original
VIDEO © Bogdan Glisik / Shutterstock.com deelvraag antwoord Wat wordt er precies geëvalueerd? Wat zijn de positieve aspecten? Wat zijn de negatieve aspecten? Hoe luidt het totaaloordeel? Wat kan/moet er gedaan worden? Tot welk teksttype behoort dit fragment? © VAN IN woord
post-apocalyptisch: periode na het einde van de wereld de pandemie: besmettelijke ziekte die zich over een groot deel van de aarde verspreidt claustrofobisch: afgesloten, beklemmend, krap
onDERWEG
De tekststructuren helpen je niet alleen om beter teksten te schrijven, ze geven je ook een kapstok om te voorspellen wat er aan bod kan komen in een lees- of luisterfragment. Bij het studeren zijn ze een handige tool om teksten te schematiseren. In deze oefeningen zag je dat de deelvragen als skelet bij je schema, mindmap of voorstelling kunnen dienen. puzzelen met SignaalwOOrden In het volgende fragment uit We zullen doorgaan legt Eric Dilles uit hoe een puzzel wordt gemaakt. 1 Luister goed naar zijn uitleg en som hieronder de verschillende stappen op. 2 Eric Dilles laat de zinnen in zijn boodschap logisch op elkaar volgen. a Omcirkel de woorden die een duidelijke structuur in zijn boodschap brengen. b Welke relatie drukken die woorden uit? 3 De woorden die je in de vorige opdracht bestudeerde, zijn signaalwoorden. Op de volgende pagina vind je een lijst met definities van verschillende soorten woorden. 3 © VAN IN a Welke definitie omschrijft een signaalwoord? Duid die definitie aan. b Plaats de onderstaande woorden bij de definities. Kies uit: erg – deze – omdat – ach – onder c Geef ook de juiste term voor de andere definities. Kies uit de volgende woordsoorten: bijwoord – tussenwerpsel – verwijswoord – voorzetsel.
¡ een woord in een zin dat verwijst naar een woord dat eerder in de tekst voorkwam of later genoemd wordt ¡ een kort woord dat een bepaalde relatie aangeeft ten opzichte van een zelfstandig naamwoord; het zegt bijvoorbeeld iets over een plaats, positie of tijd ¡ een uitroep die een zin voorafgaat of onderbreekt en een emotie weergeeft ¡ een woord dat een verband aangeeft tussen zinnen in een tekst of tussen verschillende alinea’s ¡ een woord dat een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, ander bijwoord of een hele zin verder bepaalt en dus meer informatie geeft 4 Welk verband drukken de volgende signaalwoorden uit? Verbind de woorden uit de eerste kolom telkens met de relatie die ze aangeven. 1 nadat, daarna, eerst, later a vergelijking 2 omdat, daardoor, doordat b samenvatting 3 zo ook, als c toegeving 4 bijvoorbeeld, ter illustratie d oorzaak en gevolg 5 maar, echter, anderzijds, hoewel e toelichting 6 als, in het geval dat, wanneer f chronologie (tijd) 7 kortom, met andere woorden, al met al g voorwaarde h tegenstelling 1 2 3 5 6 7 5 Lees de volgende zinnen en vul een passend signaalwoord in. a Verschillende mensen reageerden kwaad toen het festival afgelast werd. de veiligheid van de aanwezigen niet kon worden gegarandeerd, kon de organisatie niet anders dan de deuren te sluiten. b In België kunnen de meeste mensen hun ziekenhuisfactuur betalen wanneer ze geopereerd moeten worden. In Amerika hebben heel weinig mensen een ziekteverzekering en komen ze vaak in de problemen wanneer ze ziek worden. c Mourat en Thomas werden niet door de coach opgesteld voor de match van zaterdag. ze meer trainen en de bal meer aan hun teamgenoten geven, is hij bereid hen wel een plaats te geven. d De man reed 80 km/u in een zone 30. had hij te veel gedronken en was zijn auto gestolen.
4 4.5.4 © VAN IN
e Kato had besloten om gezond te leven. vergat ze te ontbijten. is ze alweer aan het snoepen en
f Het restaurant is gesloten wegens ziekte. zal ik dan maar zelf koken.
3
de teKStinSpectie
Alles kan beter en daarom ga je in deze laatste opdracht jouw school, vereniging, dorp of eigen gezin doorlichten. Je observeert en analyseert een probleem en presenteert je probleem en de beste oplossing/maatregel aan de klas. 1 Denk na over het dagelijkse leven in jouw school, gezin, vereniging of dorp. 2 Observeer kritisch de gang van zaken. 3 Formuleer hier kort een probleem dat je vaststelt. 4 Leg het probleem voor aan je leraar. 1 Beantwoord eerst deze deelvragen in trefwoorden. Wat is het probleem? Waarom is het een probleem? Wat zijn de oorzaken? Wat zijn de gevolgen? Hoe kunnen we het probleem oplossen? 2 Schrijf nu jouw probleemstelling uit in volzinnen. Probeer ook structuur aan je tekst te geven door signaalwoorden te gebruiken. Observatie Analyse van het probleem 4.5.4 © VAN IN
Evaluatie van mogelijke oplossingen
1 Brainstorm samen met enkele medeleerlingen over mogelijke oplossingen voor jouw probleem. Geen idee is gek genoeg, redeneer luidop en denk nog niet aan mogelijke praktische problemen. 2 Noteer de mogelijke oplossingen hieronder. 3 Vergelijk de verschillende oplossingen aan de hand van de deelvragen. deelvraag antwoord Wat zijn de gelijkenissen? Wat zijn de verschillen? Wat zijn de voordelen? Wat zijn de nadelen Wat pleit voor/ tegen? Conclusie? 4 Schrijf op basis van die vergelijking een evaluatie over de beste oplossing.© VAN IN 308
Maatregel
1 Bedenk nu hoe je de oplossing/maatregel wilt uitvoeren. 2 Beantwoord de derde en vierde deelvraag van de maatregelstructuur.
deelvraag antwoord
Wat is de maatregel/ oplossing precies? zie vorige pagina
Waarom is de maatregel nodig? zie p. 307
Hoe wordt de maatregel uitgevoerd?
Door wie wordt de maatregel uitgevoerd?
Wat zijn de verwachtingen/gevolgen van de maatregel? Presentatie 1 Op basis van jouw analyse werk je een presentatie uit van maximaal zes minuten. Om de presentatie te begeleiden maak je ook een PowerPoint. 2 Denk na over de volgorde van je slides. 1 Welk probleem heb je geobserveerd? 2 Bespreek het probleem uitvoerig. probleemstructuur 3 Overloop de mogelijke oplossingen. opsomming/vergelijking 4 Vertel welke oplossing je verkiest en waarom. evaluatie 5 Leg de maatregel/oplossing uit die je bedacht. maatregel 3 Gebruik signaalwoorden om de samenhang van je slides te verhogen. 4 Zorg voor een overzichtelijke lay-out. 5 Bereid je presentatie goed voor. 6 Bekijk de evaluatiematrix op de volgende pagina. Zo weet je waarop je moet letten. De linkerkolom is een checklist om na te gaan of je alles goed hebt uitgevoerd. tip
7.6
• Deel je boodschap op in duidelijke onderdelen. • Houd de tekst op je presentatie beperkt. • Gebruik afbeeldingen om je boodschap te ondersteunen. • Vermijd te veel afbeeldingen, grafieken en tekeningen. • Kies een sober lettertype (bv. Helvetica, Arial, Calibri).
tip© VAN IN
Evaluatiematrix
GOED VOLDOENDE ONVOLDOENDE
volledigheid • Je bespreekt de probleemsituatie. • Je overloopt en evalueert enkele mogelijke oplossingen. • Je legt uit welke oplossing je verkiest. • Je bespreekt kort jouw maatregel. Niet alle onderdelen werden even sterk uitgewerkt. Je besteedt te weinig aandacht aan: • het probleem • de mogelijke oplossingen • de beste oplossing • de maatregel De analyse/inhoud van jouw presentatie is onvoldoende. Volgende delen kwamen niet aan bod of werden te weinig uitgewerkt: • het probleem • de mogelijke oplossing • de beste oplossing • de maatregel
duidelijkheid • Je PowerPoint bevat niet te veel tekst. • Alle woorden zijn goed leesbaar. • Je PowerPoint is gestructureerd: de volgorde is logisch en je gebruikt goed gekozen signaalwoorden. • Sommige slides bevatten te veel tekst. • Sommige delen waren minder leesbaar. • De volgorde van je slides is logisch, je gebruikt echter te weinig signaalwoorden om de verbanden te ondersteunen. • De PowerPoint bevat te veel tekst en sommige delen zijn onvoldoende leesbaar. • De PowerPoint heeft weinig structuur: je gebruikt geen signaalwoorden en de volgorde van de slides is niet logisch.
gepastheid en aantrekkelijkheid • Je praat vlot en op een goed tempo. • Je ondersteunt je woorden met gebaren en let op je lichaamshouding. • Je praat met intonatie. • Je hebt oogcontact met jouw publiek • Je praat te snel of eerder aarzelend. • Je gebruikt weinig gebaren, je lichaamshouding is storend. • Je praat soms op dezelfde toon. • Je kijkt niet zo vaak naar het publiek. • Je praat te snel/traag of te monotoon. • Je hebt geen oogcontact met het publiek en jouw lichaamstaal leidt de aandacht te veel af van de boodschap.
correctheid • De presentatie bevat geen storende taalfouten. • De PowerPoint bevatte enkele taalfouten. Die leiden de aandacht echter niet af van de boodschap • Je PowerPoint bevat (te veel) storende taalfouten.
Die leiden de aandacht van de boodschap af. • Je gebruikt standaardtaal. • Jouw presentatie bevat enkele dialectwoorden, tussentaal en/of uitspraakfouten.
• Je presentatie bevat te veel tussentaal, uitspraakfouten en/of dialectwoorden. © VAN IN Aanvullende commentaar: