6 minute read

Tülin Erkan over Honingeter

Next Article
Mor r is

Mor r is

In november 2021 kwam de debuutroman Honingeter uit van Tülin Erkan, Het boek maakte meteen indruk. Het werd genomineerd voor de Boekenbon Literatuurprijs, De Bronzen Uil en de Boon Literatuurprijs.

Wie is Tülin Erkan en hoe kwam dit heerlijke boek tot stand?

Advertisement

Tülin Erkan: “Ik ben geboren in Oostende, in 1988. Ik ben opgegroeid bij mijn moeder en mijn Britse grootmoeder. Mijn vader leefde in Turkije. Mijn zus en ik zagen hem enkel in de zomervakanties. Het was een atypische situatie die me erg heeft gevormd.

Het boek is ontstaan omdat ik de herinneringen die ik had aan o.a. Turkije niet wou verliezen. Ik schreef stukjes en brokjes neer om ze te bewaren, ze op een of andere manier te vereeuwigen. Het was bij het neerpennen van die herinneringen aanvankelijk niet mijn intentie om een boek te schrijven.

Het opgroeien in een meertalig gezin – mijn moeder is Franstalig, mijn grootmoeder Engelstalig –heeft ervoor gezorgd dat mijn relatie met taal ietwat ingewikkeld is. Ik had een soort taalhonger, taalverwarring, maar ervaarde ook taalverlies. Dat gevoel resoneert bij veel mensen. Vanuit dat besef, dat die kleine stukjes een universaliteit in zich dragen, is het boek er gekomen.”

Kan je dat even toelichten?

“Ik ben ervan overtuigd dat taalverwarring overal zit. De onkunde om te communiceren leidt tot een ongelooflijk gevoel van verlies. In mijn geval was dat heel tastbaar en concreet. Ik sprak de taal van mijn vader niet, of heel beperkt, waardoor ik een groot gemis voelde. We spraken Frans met elkaar, nu spreken we Engels. Ik kon niet of moeilijk met mijn Turkse grootouders communiceren, met een kinderlijke en beperkte woordenschat, en vooral non-verbaal.

Anderzijds heb ik een Turkse naam, dus wordt er verwacht dat ik Turks spreek. Dat maakt dat ik mezelf moeilijk kan plaatsen en moeilijk te plaatsen ben. En het is net die verwarring, ook de identitaire verwarring die communicatie soms vertroebelt, die zo universeel is.

Sinds het boek uit is, krijg ik vaak de twijfels te horen van moeders die kinderen in een gemengde taalcontext opvoeden. Er is, denk ik, geen juist antwoord of één juiste manier om met die meertaligheid om te gaan. Elke moeder, ouder doet wat hij of zij kan. Ik had de Turkse taal nodig om deel uit te maken van die gemeenschap, om de wereld door die bril te begrijpen en te zien. Dat gemis, die verwarring, is hetgene wat mensen raakt, denk ik.

Het boek is geschreven vanuit liefde. Liefde voor Turkije, liefde voor die herinneringen, die per definitie ook pijnlijk zijn. Er zit een zekere wrangheid in. En dat kan uiteraard naast elkaar bestaan. In het boek zoeken de personages naar manieren om met elkaar te communiceren. Eén personage heeft afasie, verliest dus letterlijk zijn taal, het andere personage heeft praatangst. Als communicerende vaten vullen ze elkaar aan. Hoe minder de ene kan praten, hoe meer de andere praat. En ze worden er steeds creatiever in. Naast onkunde om te communiceren, is er ook spitsvondigheid. We zullen altijd manieren zoeken om contact te leggen met de ander. Daar moeten we van uit gaan: dat we anders

© zijn maar elkaar kunnen aanvullen. Nu wordt meertaligheid bijvoorbeeld vanuit het beleid vaak nog als een soort deficit gezien; alsof je niet even veel van meerdere talen tegelijk kunt houden. Zo werkt het uiteraard niet.

Toch had ik als kind ook wel erg het gevoel dat ik me aan één taal moest houden. Ik voelde weerstand tegen het Frans dat mijn moeder met mij wou spreken. Ik wou net als alle kinderen in mijn omgeving eentalig zijn en verzette me tegen het meervoudig zijn.

Ik heb het gevoel dat dit nu anders is. Ik woon in Antwerpen, je ziet veel meer diversiteit. Hopelijk groeien we net als de personages wat meer naar elkaar toe zonder dat we delen van onze identiteit moeten verliezen.”

Je koos de luchthaven als achtergrond voor je verhaal. Is dat omdat het een plek is waar je de wereld in het klein tegenkomt?

“De luchthaven was een logische keuze. Ik heb dat altijd een magische plek gevonden. Wij reisden veel, niet enkel naar Turkije. Ik heb heel veel luchthavens gezien, we hebben daar ongelooflijk veel tijd doorgebracht. Ik ben er graag. Ik kijk met plezier en verwondering naar wat er gebeurt, wie er passeert. Alle emoties zijn er aanwezig. Het is een kunstmatige transitzone en het leverde me een mooi skelet om mijn verhaal aan op te hangen.”

Als ik praat met mensen van gemengde afkomst, zoals ik er ook één ben, komt het thema beweeglijkheid en transit, grijze zone, altijd terug. In verschillende vormen. Het lijkt alsof deze ondefinieerbare plekken onze thuis zijn.

“Ik zeg altijd dat ik heel oppervlakkige wortels heb, of beter, geworteld aan mensen (op een nuchtere manier) eerder dan aan plekken. Ik woon nu in Antwerpen, maar voel me geen Antwerpenaar, net zoals ik me in Oostende geen Oostendenaar voelde. Ik heb heel veel afscheid moeten nemen, ben ook heel vaak ergens “aangekomen” om terug te moeten vertrekken. Dat is hartverscheurend en erg verwarrend als kind. Dat maakt dat ik een soort verlatingsdrang heb, geen bindingsangst (lacht). Nu voel ik dat die houding ervoor zorgt dat ik mezelf veel bewegingsruimte toe-eigen, ik heb een open blik naar de wereld.”

Denk je dat een achtergrond als de onze, waarbij wortels op een andere manier vorm krijgen, ons meer dan anderen klaarmaakt voor de wereld van nu, die heel beweeglijk en constant in verandering is?

“Eerlijk gezegd weet ik niet wat de toekomst brengt. Ik kijk graag terug naar wat is geweest maar heb geen idee hoe alles gaat evolueren. Ik hoop dat het allemaal een beetje menselijk blijft, soms boezemt me het wel angst in. Ik heb geen kinderen, ik weet niet hoe zij de toekomst zien. Het zijn geen eenvoudige tijden om in op te groeien.”

Welke verantwoordelijkheid dragen schrijvers/ draagt literatuur/ draag jij zelf hierin?

“Ik voel zelf geen verantwoordelijkheid. Literatuur en taal scherpt empathisch vermogen aan, dat wel. Het kan troost bieden. Zelf ben ik geen schrijver die op de barricaden staat. Ik heb dit boek vanuit mezelf geschreven, niet per se met een lezer voor ogen. Het is puur en authentiek. Ik beschouw het als een vorm van vrijgevigheid. Het boek heeft een bestaansrecht. Ik geloofde in het verhaal, niet per se in mezelf. Ik heb het gevoel dat ik lang monddood ben gemaakt, dat mijn stem geen plaats had, zeker ook door een vorm van geïnternaliseerd racisme en seksime. Tijdens mijn studies bestond mijn leeslijst hoofdzakelijk uit boeken van overleden, witte mannen. Er waren geen vrouwelijke rolmodellen, en al helemaal niet van kleur. Op dat moment stel je je er geen vragen bij. Maar je internaliseert het wel.

Na mijn studies veranderde dat. Er is enerzijds meer aanbod, maar anderzijds is er ook een zekere vorm van onthechting – ik studeer niet meer, dus ik moet ook geen oude witte mannen lezen als ik daar geen zin in heb.

Ik hoop alleszins dat dat nu anders is, dat er ook meer diversiteit in de leeslijsten is. Zodat meer mensen de relevantie van hun verhaal inzien en het bestaansrecht van hun verhaal ook durven op te eisen. Ik heb het geluk gehad dat ik een omgeving had die heel hard in mijn verhaal geloofde, die ook meer in mij geloofde dan dat ik in mezelf geloofde. Die omgeving heeft ervoor gezorgd dat ik niet heb opgegeven. Ik ben ervan overtuigd dat er veel onafgewerkte manuscripten met boeiende verhalen zijn.”

Zou een grotere diversiteit aan verhalen meer jongeren aanzetten tot lezen en tot schrijven?

“Ik denk dat het een misvatting is dat jongeren niet lezen. Ze lezen anders maar ook zij consumeren veel informatie. We moeten af van het “moeten” waar lezen vaak mee gepaard gaat. We zijn verhalende wezens. De nood aan fictie, verhalen en verbeelding zal er altijd zijn. Als jongeren zich niet herkennen in het aanbod, zullen zij zich niet geroepen voelen om uit plezier of ter ontspanning een boek vast te nemen.

Als ik zie wat voor inspanningen een organisatie als Literatuur Vlaanderen doet om het lezen te stimuleren, ben ik hoopvol. Ze zetten echt in op die herkenbaarheid door auteurslezingen te faciliteren. Het overbruggen van de afstand tussen de auteur en de lezer, helpt ook om die empathie te verhogen. Als die poule van schrijvers diverser wordt, zullen ook meer lezers en zeker jonge lezers zich aangesproken voelen. Het is een kwestie van representatie en rolmodellen.”

En laat dat dan jouw bijdrage zijn. Bedankt voor het gesprek.

Interview: Judy Vanden Thoren

BIO Tülin Erkan (1988) groeide op in Oostende bij een Franstalige moeder en een Engelstalige grootmoeder. Haar zomers bracht ze door bij haar vader in Turkije.

Wanneer mensen haar als half omschrijven, voelt ze zich vooral dubbel. In haar debuut Honingeter rijgt ze taal en herinnering virtuoos aan elkaar tot een gecondenseerd geheel.

This article is from: