2004

Page 1

AWN

U


Colofon

Inhoud

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) www.Awn-archeologie.nl Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden

jaargang 53 no. 1, februari 2004

Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Charlotte Peen (eindredacteur), Prof. Huijbersstraat 157, 6524 NZ Nijmegen. E-mail: chpeen@hotmail.com • Gerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken). Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • )an Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, Marie-France van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 7 januari, 27 februari, 5 mei, 30 juni, 1 september en 3 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-. © AWN 2004. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Redactioneel D.C. Steures

Godsdiensten in laat-Romeins Nijmegen. Vereersters van Dionysos, Sabazios, Christus en een paalidool S.L. Wynia

Oorlogscorrespondenten

Discussie amateur-archeologie: - De grenzen van de wet (4) - Naschrift bij De grenzen van de wet (4) van Rinus Houkes - De vruchtbare samenwerking tussen de amateur- en beroepsarcheologie onder water - Amateurarcheologie blijft toekomst hebben! Literaruurrubrieken

21 23 24 25 28

Marie-France van Oorsouw

Mijn mooiste vondst

41

Werk in uitvoering

42

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

48

Ontwerp omslag: Yvonne Keurentjes Seiïa ontwerpers, Nijmegen Druk: Ovimex, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag (v.l.n.r.): Miniatuur pantomimemaskertje uit Nijmegen. Verslag zomerkamp 2003. Bronsblik hanger uit Lange Nieuwstraal. Verslag zomerkamp 2003. Zie artikel pag. 2 e.v. en het verenigingskatern.


Redactioneel Doe niet zo Malta Tussen alle post die wij van u mogen ontvangen zat afgelopen week een persbericht dat mij aan het denken zette. Museum het Rondeel in Rhenen toont momenteel de verzameling van amateurarcheoloog Joop Mom, die zich dertig jaar buitengewoon verdienstelijk heeft gemaakt met archeologische verkenningen op de zuidpunt van de Utrechtse Heuvelrug. Mom verzamelde zowel vuursteen, aardewerk als metaal en ordende zijn vondsten op voorbeeldige wijze. Het doet mij denken aan Jan Driessens, die vroeger bij ons in de straat woonde. 'Steentjes-Jan', zoals hij in deze Venlose buurt bekend stond, was een amateur-archeoloog in hart en nieren. Elk vrij uurtje trok hij de velden in om prehistorische resten te ontfutselen aan versgeploegde akkers. Zijn verzameling en geestdrift maakte grote indruk op mij en ik was dan ook de koning te rijk toen hij mij een keer meenam. Op een vroege zaterdagochtend struinden wij over een akker in de buurt van Venray. Onwetend wat ik zoeken moest, vond ik van alles dat geen enkele archeologische waarde had. Maar bij de scherven die ik als trofee mee naar huis nam, zat wel een mooie vuurstenen krabber. Een interessante vondst, mompelde Steentjes-Jan. Van binnen juichte ik. Jaren later dacht ik de archeologie een dienst te bewijzen door mijn scherven met krabber aan Jan Driessens te schenken. Maar Jan hoefde ze niet, omdat ik niet meer precies

wist waar ik ze gevonden had. Voor het eerst maakte ik kennis met de onverbiddelijke eisen van de wetenschap. Jan hield zich daar streng aan: hij documenteerde zijn vondsten heel zorgvuldig en stopte ze in vitrines op zolder. Toen de zoldervloer het bijna begaf en Jan niet meer in staat was om zich aan zijn hobby te wijden, schonk hij zijn hele verzameling aan het Limburgs Museum: 70.000 voorwerpen, vooral uit de Steentijd, afkomstig van meer dan 500 vindplaatsen. In 2002 overleed Jan Driessens, toevallig hetzelfde jaar als ook Joop Mom in Rhenen. En er zijn meer overeenkomsten tussen deze twee aartsvaders van de amateurarcheologie. Beiden begonnen hun passionele reis naar het verleden in een tijd dat de professionele archeologie zich richtte op heel andere zaken. Amateurs gingen hun eigen weg en van Malta had nog nooit iemand gehoord. En maar goed ook. Juist deze gedreven verzamelaars gaven kleur aan de archeologie en tilden de wetenschap naar een hoger plan. Soms vraag ik mij af of Steentjes-Jan ook onder het Malta-regime zo'n grote zou zijn geworden. Ik kan het hem niet meer vragen, maar ik vrees het ergste. Hij zou ademnood hebben gekregen in het knellende keurslijf van regeltjes. Symbolisch of niet, ook mijn enige aandenken aan Jan Driessens, de vuurstenen krabber, ben ik kwijt. Jan, bedankt voor alles. Paul van der Heijden


Godsdiensten in laat-Romeins Nijmegen Vereersters van Dionysos, Sabazios, Christus en een paalidool D.C. Steures'

Ajb. 1. Miniatuur pantomimemaskertje uit Nijmegen.

Drie vrouwengraven en een meisjesgraf in het laat-Romeinse grafveld Nijmegen-Binnenstad, door H. Brunsting opgegraven tussen 1950 en 1960 respectievelijk door J.H.F. Bloemers in 1978, bevatten tekenen dat de begraven dames godsdienstig waren. Het meisjesgraf, uit de eerste helft van de vierde eeuw n.Chr., bevatte een miniatuurmaskertje met gesloten mond, d.w.z. een pantomimemaskertje; het is al eerder geïnterpreteerd als een teken van Dionysosverering. Een graf uit ± 320 bevat een voorwerp afkomstig uit de Sabazios-cultus en enkele andere voorwerpen die op die cultus een mogelijk nieuw licht werpen. De dame kwam, zo lijkt het, uit Keulen. Een ander graf bevatte een inmiddels vaak afgebeeld sieraad uit ± 350 dat een Christogram vertoont; over het sieraad valt veel meer te achterhalen dan dat Chi-rho-teken; de dame kwam mogelijk uit ZuidFrankrijk. In andere graven, niet met zekerheid die van christenen, zijn munten met christogram gevonden en een kistje waarop de oudste christelijke afbeeldingen van Nederland. In het graf van een Germaanse dame uit ± 440 lagen drie identieke hangers van bronsblik waarop de enig bekende afbeelding uit de Oudheid van een houten paalidool staat. Hieronder zal betoogd worden dat de betreffende dame priesteres was van dat paalidool. In

alle vier de gevallen lijkt het te gaan om vrouwen die van elders komen en die niet veel religieuze medestanders ter plaatse hadden.

Dionysos Een vaak afgebeeld miniatuur pantomimemasker1 (afb. 1), gevonden in een meisjesgraf,' is door Georgette van Boekei verklaard als een DionysischBacchisch symbool met de betekenis van een garantie dat de overledene zou worden opgenomen in de Bacchische stoet in de Onderwereld om een nieuw, gelukkig bestaan te leiden/ Dat vraagt om enige uitleg. Dionysos, ook bekend als Bacchus, was niet alleen de god van de wijn, maar ook van het toneel, waarbij in de Oudheid altijd maskers werden gedragen. Een open mond in dat masker was vereist voor een sprekende acteur, een dichte voor een pantomimespeler. Maar een derde kant van Dionysos is, dat hij vereerd werd in een mysteriegodsdienst. Hij was een god die zijn vereerders hier en in het hiernamaals gelukkig maakte, in zijn geval: in zijn feeststoet. Over mysteriegodsdiensten meer hieronder, bij Sabazios. In een latere publicatie is Georgette van Boekei voorzichtiger, en laat ze dezelfde verklaring van het maskertje voorafgaan door de zin: 'Misschien is er nog een godsdienstige betekenis te verbinden aan deze grafvondsten.'' Op diezelfde plaats vermeldt ze dat er drie vergelijkbare maskertjes komen uit Keulse vrouwengraven.6 Merkwaardigerwijs heeft ook de Sabaziosvereerster die hieronder aan bod komt drie 'zusters' in Keulen.

Sabazios Het graf, opgegraven in 1957 in de Lange Nieuwstraat als nummer 88, heeft al eerder de aandacht getrokken


door de serie van 55 munten die op de plaats van de verdwenen rechterarm lagen. Die reeks is al tweemaal gepubliceerd, apart door A. Zadoks-Josephus Jitta in 1961, en door Gorecki in een wijdere studie in 1975, met enige afwijkende determinaties; ze worden hieronder slechts kort besproken. Omdat de serie vele munten uit de jaren 313-317 n.Chr. bevatte en één uit 317-320, neem ik aan dat de begraving in de jaren 317-320 heeft plaatsgevonden. Verder lagen er, ook op de plaats van de rechterarm: een everzwijntand, een bronzen miniatuurweegschaaltje, en enige Noordzeeschelpen: een wulk (een grote zeeslak, Buccinum undatum L), enkele kokkelschelpen (Cardium edule L.) en een tapïjtschelp (Venerupis pullastra Montagu). Zie afb. 2. Deze voorwerpen, de meest mysterieuze uit het grafveld, worden hieronder besproken. Verder bevatte het graf twee zwartgeverniste Trierse bekers, een halsketting met geribde opake glazen kralen en tien benen haarspelden. Van de tengere overledene zelf, die met het hoofd naar het zuidoosten was begraven in een kist van 185x40, restte niet meer dan een kies en een schedelfragment. Everzwijntand Beek (1965: 4) opent het eerste hoofdstuk van zijn monografie Das Ebersignum im Germanischen met de mededeling dat het ever-insigne zowel in de literaire traditie als in pre- en protohistorische vondsten in verbinding te brengen is met wapens; dat echter riemen, gespen en fibulae naar een ander aspect van eversigna leiden: het chtonisch-vegetatieve. In dezelfde twee richtingen wijst Pauli (1975:129), die meldt dat men everzwijnhoektanden in Keltische wapengraven in verband brengt met begrippen als kracht en dapperheid. Dat ze echter een meer algemene betekenis bezitten, zo schrijft hij, blijkt uit hun combinatie met andere amuletten in kinder- en vrouwengraven. Die betekenis zou groei en vruchtbaarheid kunnen zijn: Fingerlin

(19S1) toont aan dat maansikkelvormi ge amuletten bestaand uit twee everzwijntanden horen tot het paardentuig van Germaanse stammen zowel in de vroege als de late keizertijd. Ditzelfde gebruik blijkt bij een Romeins en een modern amulet;7 dit amuletgebruik wordt in verband gebracht met de maansikkelvorm met zijn associaties van groei (wassende maan) en vruchtbaarheid (menstruatie). Miniatuurweegschaaltje Het bronzen weegschaaltje heeft een arm van 6,5 cm met centraal ophangoogje en twee oogjes in schijfjes van 0,8 cm aan uiteinden; bovenzijde arm vertand aan één kant; schaaltjes, d 2,1, hebben elk drie gaatjes, in één waarvan zich een leren riempje bevond; resten van een leren etui. Alleen al de korte arm van het weegschaaltje sluit uit dat het om een fijne balansweegschaal zou gaan: hoe langer de arm, des te fijner de balans. Steuer (1987: 424) verklaart

Afb. 2. Ben aantal van de vondsten uit het graf Lange Nieuwstraat 88 (geen schaal). Tekeningen H. van Teeseling; auteur.


de vertanding op Romeinse balansweegschalen, waarvan ons exemplaar een grove miniatuurweer gave is, als een voorziening om een tarragewicht aan op te hangen. Zo kon men bv. het gewicht van een zalfpotje uitschakelen en rechtstreeks de zalf wegen. Door de nabootsing van vertanding is het dus uitgesloten dat dit miniatuurweegschaaltje bedoeld is als muntweegschaal, ondanks de 55 munten in het graf. Over de groep waartoe ons miniatuurweegschaaltje hoort, schrijft Steuer (1987: 425) dat die in de omgeving van Bonn en Keulen voorkomen in groepen bronzen miniatuurtjes in vrouwengraven. Deze groepjes miniaturen omvatten drie soorten voorwerpjes, in de indeling van Manning (1966: 50): 1 miniatuur landbouwwerktuigen; 2 dieren: hagedissen, slangen met hoofdkam, kikkers of padden, eenmaal een schildpad, en eenmaal een paar ossen; 3 'symbolen': ossenjukken, ladders, balansweegschaaltjes, sleutels. Ze worden traditioneel nog steeds in verband gebracht met de verering van Mithras, maar ten onrechte: Cumont (1896, II 525-526) had er al op gewezen, dat alleen de slang en de ladder in diens ikonografie voorkomen. Manning (1966: 53), die een groep van deze miniaturen uit 'een tumulus in Sussex' publiceert, interpreteert de miniatuurtjes, op basis van vergelijking met de symbolen op een bronzen Sabazioshand te Londen,8 als voorwerpen uit de mysteriecultus van Sabazios, eenThracischPhrygische god die sinds de vijfde eeuw v.Chr. bekend is maar een bloeitijd beleefde tijdens de Romeinse keizertijd. De belangrijkste kenmerken van zo'n mysteriecultus worden hieronder besproken in het hoofdstukje over de

schelpen. De opvallendste voorwerpen uit de cultus van Sabazios zijn de ca. 100 bekende Sabazioshanden, bronzen rechterhanden die het zogenaamde benedictio lotina-gebaar maken: duim, wijs- en middelvinger omhoog gestrekt, ringvinger en pink omlaag gebogen. Ze zijn overdekt met symbolen, waaronder balansweegschaal, slangen, hagedissen en kikkers of padden en ladders. Landbouwwerktuigen ontbreken nagenoeg op de Sabazioshanden.9 Manning's verklaring voor de landbouwwerktuigen als Sabazios-symbolen baseert hij op twee passages bij Diodorus Siculus: 4,4,1 en 3,64,2. Daarin heet Sabazios de tweede Dionysos, heeft hij voor het eerst ossen onder het juk gebracht, en de ploeg en vele andere nuttige dingen voor de landbouw uitgevonden. Manning kent de miniatuurweegschaal de symbolische waarde van zielenweegschaal toe. Daarmee zit hij op ĂŠĂŠn lijn met Lane (1989: 33), die de weegschaal als Sabaziossymbool bespreekt, waarmee volgens hem mogelijk de verdiensten dan wel de zonden van de vereerders werden gewogen. De schrijvers van het standaardwerk over de Sabazioscultus10 kennen Manning's artikel en de Keulse miniaturen overigens niet. Wel kan op basis van het register in het corpus van Sabazioshanden, Vermaseren 1983, een statistische onderbouwing van Manning's interpretatie gegeven worden. Er staan 96 Sabazioshanden in het corpus; 27 daarvan dragen op de achterkant een afbeelding van een balansweegschaal en afbeeldingen van dieren. Tabel 1 geeft de combinatie van de weegschaal-afbeeldingen met dieren-afbeeldingen op Sabazioshanden,

Tabel 1: Combinaties van weegschaaltjes met dierenafbeeldingen, ladders en landbouwwerktuigen (waaronder ossenjukken)

Sabazioshanden Keulse miniaturen

Weegschaal 27 16

+pad 18 3

+hagedis 16 10

+slang 20 4

+ladder 2 14

+werktuig 12


Tabel 2: Romeinse vrouwengraven met wulk (W), schelpen (Sc), munten reeks {Mu: aantal, waarna datering van begin- en sluitmunten), eventueel ook miniatuurweegschaal (We) en bronzen miniatuurdieren en landbouwwerktuigen (Mi). Plaats

Graf

Literatuur

W

Sc

Mu

Keulen Keulen Keulen Krefeld Nijmegen

V Werthstr 6 Lindenthal 2 Severinstr 2 533 L Nieuwstr 88

Fremersdorf 1931 Noelke 1984 Doppelfeld1959 Pirling 1966. 70 Dit artikel

1 1 1? 1 1

6 5 >7

38 23 9 17 55

in vergelijking met de combinatie van miniatuurweegschaaltjes met miniatuurdiertjes, ladders en landbouwwerktuigen in de Keulse vrouwengraven." Linfert-Reich (1973), die de groepen Keulse miniaturen bespreekt alsof ze alleen uit miniatuur landbouwwerktuigen (en terloops genoemde kruipende dieren) zouden bestaan, meent dat ze in het hiernamaals voor de bewerking van de Elyseese velden zouden dienen, en besluit met: "Spekulationen mit dem Mithras- oder Sabazioskult, oder gar unbekannten Kölnischen Sekten brauchen also für unsere Gerate nicht bemüht zu werden." Mijn conclusie: Linfert-Reich manipuleert het materiaal en heeft ongelijk; het Elysium is, ondanks alle veranderende hiernamaalsvoorstellingen, nu juist altijd een paradijs geweest waar men niet hoefde te werken. Manning heeft gelijk als hij de weegschalen, ladders, landbouwwerktuigen en dieren in de Keulse groepen miniaturen met de Sabazioscultus in verband brengt. Dat Sabazios feitelijk vereerd werd in Keulen blijkt uit de vondst aldaar van een Sabazioshand.'1 Omdat de landbouwwerktuigen op de Sabazioshanden ontbreken, is het voor de hand liggend om aan een eigen Keulse versie van de Sabazïoscultus te denken. Het lijkt overdreven die als een sekte aan te duiden, omdat alles kan worden herleid op Sabazios in iconografie en litera-

Dateringen 87-337 224-282 268-337 161-311 10vC-320

tuur. Ik sluit me aan bij de veronderstelling, onafhankelijk van elkaar geuit door Manning (1966} en Lane (1989): het miniatuurweegschaaltje is op te vatten als een zielenweegschaal uit de Sabazioscultus in de Keulse variant. Ook Verhoeven en Ector (1984) komen voor een weegschaalarmpje en een miniatuur ossenjuk uit Veldhoven tot soortgelijke conclusies en spreken ook van een lokale Keulse variant van de Sabazioscultus. Op hun verspreidingskaart (p. 140) kan nu Nijmegen worden aangevuld, alsmede Roermond, waar in een Romeins grafveld enkele Sabaziosminiaturen zijn gevonden, die nu zijn tentoongesteld in het Roermondse museum.

Noordzeeschelpen De wulk, de grootste schelp {4-10 cm) die men kan vinden op het Noordzeestrand, is aangetroffen in vijf vrouwengraven uit de tweede helft van de derde eeuw en de eerste helft van de vierde van Keulen tot Nijmegen. Hij is steeds vergezeld van een muntenreeks, in drie gevallen van een miniatuurweegschaaltje, in twee gevallen van andere bronzen miniatuurtjes, en in drie gevallen van tweekleppige schelpen: zie Tabel 2. De Keulse en Krefeldse graven zijn rijk voorzien van grafgiften. Hoewel de wulk net als de weekdieren in de overige schelpen waarmee hij in de vrouwengraven wordt aangetroffen eetbaar is en als zodanig besproken wordt in vele kookboeken en lijsten van handelaren in schelpdieren, wordt

We

Mi

nee

ja ja nee nee nee

ja nee ja ja


hij in deze graven niet als voedsel op een bord aangetroffen. Daarmee lijkt het onwaarschijnlijk dat de schelpdieren als 'gewoon' voedsel voor de overleden dames zijn meegegeven; de positie in een tasje aan de rechterhand in Keulen (Von WerthstratĂŤe graf 6), in Krefeld naast de crematieresten, en in Nijmegen bij de rechterarm, suggereert dat het om leeg meegegeven schelpen gaat, die erg belangrijk waren voor de overleden dames. Gezien hun voorkomen samen met miniatuurweegschaaltjes en muntenreeksen is een symbolische bedoeling de meest waarschijnlijke. Handboeken over amuletten bieden hier geen uitkomst.13 Omdat het miniatuurweegschaaltj e in hetzelfde Nijmeegse graf hierboven al geduid is als zielenweegschaal uit de mysteriecultus van Sabazios in zijn Keulse variant, lijkt een symbolische verklaring van de wulk en de tweekleppige schelpen in diezelfde sfeer het aantrekkelijkst. Het ging de mysteriegodsdiensten erom, het goddelijke zo dicht mogelijk te naderen via verschillende stadia van inwijding.14 Elk hoornvormig slakkenhuis met zijn duidelijke windingen boven elkaar kan worden gebruikt als symbool voor deze niveaus van inwijding, en het meest geschikt is het grootste dat in deze omgeving te vinden is: de wulk. In dit verband is toepasselijk wat de website van het Jabikspaad, een Friese aansluiting op de pelgrimsroute naar Santiago de Compostela, met als beeldmerk de wulk, schrijft: "In de kabbala (de Joodse geheimleer) is de hoornvormige schelp het beeld van verschillende niveaus in de werkelijkheid die als een slakkenhuis met elkaar verbonden zijn. Deze symboliek is op de pelgrim als volgt toe te passen: De onderste winding is het lichamelijke niveau. (...) De middelste winding is het morele niveau. (...) De bovenste winding is het geestelijke niveau." En de tweekleppige schelpen? Mysteriegodsdiensten kenden zwijgplicht voor

de ingewijden tegenover de buitenwereld.1' Ik suggereer dat de tweekleppige schelpen zijn meegegeven als symbool van dit 'als schelpen dichtklappen'. Aangezien alle betreffende weekdieren eetbaar zijn en de Sabaziosvereerders rituele diners hielden,16 lijkt het voor de hand te liggen dat deze weekdieren werden gegeten bij het initiatiediner na het ontvangen van de hoogste graad van inwijding. Mysteriegodsdiensten boden hun ingewijden het exclusieve vooruitzicht van een gelukkig hiernamaals.17 In Aristophanes' komedie De Kikkers 454-6 zingt een koor van ingewijden in de onderwereld: 'alleen voor ons ingewijden schijnt hier de zon, het heilige licht.' Wie hierin gelooft, geeft aan de overleden ingewijde een bewijs van inwijding mee om zijn of haar geluk in het hiernamaals te garanderen. Zowel uit Dionysische als uit Orphische mysteriecontext kennen we graven met teksten op gouden plaatjes die moesten dienen als bewijs van inwijding, en daarmee als paspoort voor het gelukkige deel van de onderwereld.'8 Toegepast op de graven in Keulen, Krefeld en Nijmegen: de positie van de schelpen samen met een muntserie bij de rechterhand suggereert dat alle overledenen geloofden dat ze die letterlijk bij de hand moesten hebben op hun reis naar de onderwereld. De schelpen, zo suggereer ik, als paspoort, de munten voor een lange reis of een ander, nog niet begrepen, doel. Desgevraagd liet dr J.P. van der Vin van het Koninklijk Penningkabinet me weten dat er geen bijzondere kenmerken zijn aan de muntenreeksen in de vijf graven met wulk: een greep uit de munten in (snel wisselende) omloop, aangevuld met wat ouder materiaal uit massa-emissies. Ik concludeer dat de tengere vrouw in graf Lange Nieuwstraat 88, gezien de everzwijntand, van vruchtbare leeftijd was; dat ze blijkens de miniatuurweegschaal Sabazios vereerde en dat ze de schelpen meende nodig te hebben als paspoort voor het gelukkige deel van de onderwereld: ze was blijkens de


wulk via verschillende stadia ingewijd en blijkens de tweekleppige schelpen had ze haar mond gehouden tegenover niet-ingewijden. Omdat parallellen voor de inhoud van haar graf het meest in Keulen te vinden zijn, neem ik aan dat ze, net als de dame te Krefeld, van oorsprong een Keulse was.

Christus Uit de christelijke godsdienst kennen we in de laat-Romeinse grafvelden van Nijmegen christogrammen op een zilveren plaatje en op munten. De oudste christelijke verhalende afbeeldingen gevonden binnen de Nederlandse grenzen bevinden zich op een kistje uit een damesgraf. Tussen 1995 en 1999 zijn bovendien op verschillende plaatsen in Nijmegen en in Wychen christogrammen opgedoken op vijf voorwerpen: een loden plaatje en enige scherven. Deze recente vondsten blijven in dit artikel buiten beschouwing, omdat ze worden onderzocht op echtheid.19 Zilveren agrafe Het graf, dat Brunsting in 1952 opgroef op de Mariënburg als graf 58, bevatte schedel- en skeletresten van een vrouw die op haar rechterslaap twee zilveren haarspelden met veelvlakkige kop droeg, en boven op het hoofd een zilveren plaatje, een zogeheten agrafe, met een christogram. Er waren verder geen bijgaven. 2e was met haar hoofd naar het noordoosten begraven. De zilveren agrafe, gereconstrueerde lengte 2,3, had oorspronkelijk vier naar beneden en binnen gebogen haakjes in het verlengde van de boven- en benedenhoeken: zie afb. 3. De twee rechterhaakjes zijn deels (boven) of geheel (onder) afgebroken. Het bovenoppervlak (h 1,6, b 1,4) heeft een gestoken decoratie van het Christusmonogram (de eerste Griekse letters van het woord Xptcrrós, Christos, X en P, door elkaar) in een rechthoek. Het voorwerp is vaak afgebeeld vanwege het christogram en kreeg daarbij verschillende benamingen, het vaakst 'haarspeld'.10

Ajb. 3. Zilveren agrafe en twee kaarspelden uit graf Mariënburg 58. Schaal 1:1. Tekening H. van Teeseling.

Voor het voorwerp zelf toonde men geen belangstelling, en men vroeg zich dan ook niet af hoe dit voorwerpje, dat nog het meest lijkt op een moderne zwachtelsluiting, in het haar bevestigd moest zijn geweest. Er zijn drie parallellen bekend: een die wat vorm en decoratietechniek betreft, twee die alleen wat vorm betreft overeenkomen. De beste parallel is gevonden als vondstnummer 6462 op de bodem van een funeraire put, een gesloten vondst van rond het jaar 350 bij een Romeinse villa in Montmaurin (Haute-Garonne, tussen Toulouse en de Pyreneeën): zie afb. 4. De opgraver G. Fouet bespreekt in drie publicaties deze zilveren agrafe d quatre crochets =

agrafe met vier haakjes.11 Er zijn hem geen parallellen bekend. De decoratie op het vierkante middenstuk is daar deels geponst, deels uitgestoken: in een kader van vier driehoekige hoorntjes ziet men een cirkel {d 0,9) met een kruis erin, waarvan de vier kwarten gestyleerde symbolen dragen:

Ajb. 4. Zilveren agrafe uü villa van Montmaurin (Haute-Garonne). Naar Fouet.


A/b. 5. Voorkant houten kistje uit graf Mariënburg 81. Tekening auteur.

maansikkels, mogelijk een bijl, mogelijk een ster. Fouet toont de treffende gelijkenis van deze decoratie met twee zaken uit de directe omgeving van zijn vondst. De eerste is die op Gallische munten van de Volcae Tectosages, die tussen Narbonne en Toulouse woonden. De tweede is de decoratie van een cirkel waarin een kruis op tekstloze Pyreneese altaartjes voor een Jupiterachtige god waarvan er een in dezelfde villa gevonden is." Gezien deze ene parallel uit ± 350, die sterk in ZuidFrankrijk geworteld is, lijkt het erop dat ons Nijmeegse zilveren plaatje dateert uit de jaren rond 350 en uit zuidelijk Frankrijk afkomstig is. Zuidelijk Frankrijk was aanzienlijk eerder gekerstend dan Nederland: de dame in kwestie kan uit die streken afkomstig zijn geweest. Omdat het christogram als decoratie is aangebracht, was het plaatje bedoeld als een sieraad dat gezien moest worden: mevrouw proclameerde dat ze christen was. Dat kan in de vierde eeuw geen probleem zijn geweest: alle vierde-eeuwse keizers waren christen (oorspronkelijk ook Julianus, die niet voor niets de Afvallige heet). Opvallend is dat de twee plaatjes uit Nijmegen en Montmaurin elk een godsdienstig symbool dragen, maar wel van twee heel verschillende godsdiensten. De twee andere parallellen worden afgebeeld in SchulzeDörlamm 2002,139, Abb. 3. Ze zijn gevonden in Abbeville (Aisne), midden

op de borst van een vrouw; en in een grafveld in Yverdon, dat aan het meer van Neuchatel ligt. Gezien de gelijkenis van de Nijmeegse agrafe en zijn parallellen met de tegenwoordige verbandhaakjes van zeer dun metaal waarmee men zwachtels fixeert lijkt het voor de hand te liggen dat het plaatje werd aangebracht om twee stevig over elkaar getrokken lagen stof van hetzelfde stuk textiel aan elkaar vast te zetten: de stof en het haakje trekken elkaar vast en men zal de combinatie niet snel verliezen. Het is niet nodig om met Fouet aan te nemen dat het plaatje aan één kant vastgenaaid was op de rand van de stof:21 dan hadden twee haakjes beter door naaigaatjes vervangen kunnen zijn. Gezien de ligging van het Nijmeegse plaatje boven op het hoofd lijken er drie mogelijke voorwerpen van textiel te zijn: wondverband, hoofddoekje en haarband. Wondverband is uit te sluiten, want men laat geen haarspelden met hoekige koppen, zoals er twee op de rechterslaap lagen, onder verband zitten. Om dezelfde reden is een hoofddoekje uit te sluiten: de koppen van de spelden waren bedoeld om als sieraad gezien te worden. Blijft over dat het plaatje werd gebruikt om voor boven op het hoofd de twee einden van een haarband vast te houden.14 Haarbanden werden wel vaker voor op het hoofd gesloten.1' De dame droeg dus lang haar, dat met de twee spelden, een haarband en het plaatje was opgestoken. Deze reconstructie komt overeen met het vermoeden van SchulzeDörlamm 2002, dat de door haar gepubliceerde maar geheel anders vormgegeven vierhakige agrafe uit Mainz gebruikt werd als sluiting van een diadeem vóór boven op het hoofd. Munten Uit grafveld Nijmegen-Oost kennen we drie munten van de usurpator Magnentius (350-353) en diens caesar Decentius (350-353; vergelijkbaar met RIC 318 en 319) met formaatvullende christogrammen op keerzijde; ze lagen


in de ongepubliceerde graven die na de opgravingen rond 1980 bij het Margrietpaviljoen voorlopig de nummers 288 en 334 hebben gekregen. Meegeven van deze munten hoeft niet te betekenen dat de overledenen christen waren, temeer omdat de heiden Magnentius het christogram om politieke redenen op zijn munten zette: hij wilde steun van de orthodoxe christenen tegen de Arianen rond zijn rivaal Constantius II. Als de nabestaanden bedoelden aan te duiden dat de begravene een christen was, dan geloofden ze in Christus en Charon tegelijk. Verhalende afbeeldingen In 1952 groef Brunsting op het Marie nburgplein als graf 81 een damesgraf op, dat in een nis rechts van het middel van de begraven dame onder andere een kistje bevatte dat zo goed bewaard was, dat er meteen een foto-in-situ van gepubliceerd werd.16 Daarop ziet men de gehele houten voorzijde incluis deksel van het kistje (b 38 x h 27 x diepte 24?) met bronsblikbeslag en twee horizontale breuken overlangs (afb. 5). Bij de berging is het deel van de houten voorkant boven de bovenste breuk bewaard gebleven en is het overige hout verloren gegaan. Van 1997 tot 2001 is het kistje in restauratie geweest bij restauratiewerkplaats Jo Kempkens & Co te Roermond.27 In een zone beneden op de voorkant bevonden zich vijf plaatjes van bronsblik: twee verticale rechthoeken ter weerszijden van drie ronde plaatjes, waarvan het middelste wat groter is. Van twee van deze vijf zijn restjes bewaard; ze vertonen reliëf. Op de linker rechthoek een christelijke voorstelling: een staande geklede vrouw, frontaal, die de armen omhoog heft (alleen haar rechterarm is bewaard). Het schema is dat van de kuise Suzanna, bekend van andere soortgelijke kistjes,18 hoewel er weinig ruimte lijkt te zijn voor de twee oude mannen, die haar na het gluren beschuldigen, terwijl Suzanna bidt. Op het middelste, ronde, plaatje een Medusakop met gescheiden kapsel en

middenvlecht. Tussen de bovenhoekplaten en het sleutelgatbeslag twee verticale rechthoekige plaatjes (4x2,5} met christelijke voorstellingen. Van het linkerplaatje is alleen de onderste helft leesbaar; het heeft de mal tweemaal geraakt. Zichtbaar is het naakte onderlichaam van een man, staand op het linkerbeen met de voet naar buiten gericht; het rechterbeen draagt geen gewicht en de tenen van de gestrekte rechtervoet raken de bodemlijn. Aan weerszijden is onleesbaar reliëf te zien; dat moeten twee leeuwtjes zijn geweest. Het schema is dat van Daniël in de leeuwenkuil, bekend van soortgelijke kistjes (afb. 6, met als vergelijking een beter bewaard exemplaar uit MainzCastel).19 Van het rechterplaatje ontbreekt de linkeronderhoek. Van de voorstelling zijn wel contouren maar geen binnentekening te zien: een staande geklede man rechts richt zich naar links, waar binnen een boog een kleinere staande figuur te zien is. Het schema is dat van de opwekking van Lazarus, eveneens bekend van soortgelijke kistjes (afb. 7, met als vergelijking een beter bewaard exemplaar uit Mainz-Castel).'" Het is niet onmogelijk dat de dame die dit kistje in het graf meekreeg christen was, maar zeker is dat niet. Een kistje met daarop de christelijke afbeelding van de drie jongelingen in de vuuroven (Daniël 3) is gevonden in het boven besproken graf in Keulen-Von Werthstraföe 6. We hebben gezien dat daarin een Sabaziosvereerster begra-

Ajb. 6. Bronsblik plaatjes met Daniël in de leeuwenkuil, Hnks uit Nijmegen (tek. auteur), rechts uit Mainz-Castd (naar Engemann/ Rüger 1991, 308).


n n L1 *"I 'T1

Ajb. 7. Bronsblik plaatjes met opwekkingvan Lazarus: links uit Nijmegen (tek. auteur), rechts uit Mainz-Castel (naar Engemann/ Rüger 1991, }o8).

ven lag. Opvallend is bovendien de aanwezigheid van een Medusakop temidden van de christelijke voorstellingen op het Nijmeegse kistje. Die moest ieder ander dan de eigenares afschrikken om in dit kistje te kijken. Al met al is er maar één persoon in de laat-Romeinse grafvelden van Nijmegen van wie het op basis van de bijgaven zeker is dat ze christen was: de draagster van het plaatje met christogram. Paalidool Toen H.W. Böhme in 1974 het vijfdeeeuwse damesgraf publiceerde dat Brunsting in 1957 had opgegraven als Lange Nieuwstraat 46,'1 was hij niet in staat drie identieke hangers van bronsblik te bespreken, die aan de voeten van de overledene waren gevonden: er waren nog geen tekeningen of foto's van beschikbaar. Sedertdien zijn de

Ajb. 8. Bronsblik hanger uit Lange Nieuwstraat 46. Foto: jo Kempkms 1999-

10

hangers tweemaal gerestaureerd en getekend (afb. 8). Het graf (afb. 9), van een dame van de Germaanse militaire elite in vijfde-eeuws Nijmegen, bevatte zowel grafgiften van aardewerk en glas als sieraden en gebruiksvoorwerpen. De aanwezigheid van vaatwerk is opmerkelijk, omdat de gewoonte om bijgaven te plaatsen in dit grafveld rond 355 n.Chr. ten einde liep. De sieraden omvatten twee lange Germaanse haarpennen (afb. 9 en 10:1-2). Een samengestelde schaalfibula met bronsblikdecoratie bekend als Prejiblech (afb. 9, 8) vertoont een davidster, en is dateerbaar 400-450. De twee driehoeken van de davidster zijn ineengevlochten, zoals op Romeins tafelzilver gevonden in Mildenhall en Kaiseraugst'1 en op Kerfesc/miitgarnituren," alle dateerbaar in het midden van de vierde eeuw. De munt in haar mond was een op dat moment al antieke denarius van Marcus Aurelius met de beeldenaar van diens vrouw Faustina (RIC 712): de familie wilde dat ze een goede ouderwetse zilveren munt had in plaats van de waardeloze Romeinse muntjes van het einde van de vierde eeuw, de laatste die hier geïmporteerd waren. Dat er ook nog eens een vrouw op staat afgebeeld zal wel geen toeval zijn. De gesp van haar smalle riem schijnt dateerbaar te zijn in het midden van de vijfde eeuw'4 en levert de terminus post quem voor het graf. De aanwezigheid van twee lunula-ornamenten, de een hangend aan de haarpen afb. 10, 2, de ander aan een halsketting, tonen dat ze een jonge vrouw van vruchtbare leeftijd was: lunulae waren groei- en vruchtbaarheidsamuletten de hele Oudheid door en werden meegegeven aan vrouwen en kinderen. De drie identieke Pre&blech hangers (afb. 8; afb. 9, 21) lagen op elkaar in het voeteneinde van de kist. Ze hebben een horizontaal buisoog, zijn 2,8 cm in doorsnede en waren alledrie incompleet op verschillende plaatsen, zodat ze compleet konden worden gereconstrueerd en gerestaureerd. Ze heb-


ben een parelrand en vertonen twee naar elkaar toegewende hoofden met zware kinnen, halflang haar en gedrapeerde schouders. Tussen hen in is een frontaal paalidool met zijn voeten naar links. Het randschrift luidt TV (achter het hoofd links), X (achter het hoofd rechts), IIECF of IIECE (onderaan). Er is niets onder het vroegfrankische Prejlblech dat op onze hangers lijkt." De inspiratie voor de hangers komt van Romeinse medaillons, d.w.z. speciale Romeinse emissies met een waarde die het meervoudige is van normale muntwaarden. Twee koppen op een medaillon betekent hetzelfde als op munten en medaillons van onze eigen rijd: dynastieke banden. Er is één Romeins medaillon, bewaard in één exemplaar, dat als voorbeeld moet hebben gediend voor onze hangers (afb. II). Het wordt bewaard in het Berlijnse Münzkabinett sinds 1928, en is gevonden in de voormalige grensstreek tussen Polen en Rusland, samen met vele vierde-eeuwse solidi en vele afgesleten denarii uit de eerste en tweede eeuw n.Chr.; de schat werd bekend in 1927.36 Het medaillon is van massief goud, heeft een doorsnede van 7,5 cm en weegt, samen met het secundair opgesoldeerde zware buisoog, 242,49 gram. In de oorspronkelijke publicatie wordt verondersteld dat het medaillon zelf 48 solidi = 218,40 gram = 2/3 Romeins pond weegt. De voorzijde toont, in een parelrand, twee keizerskoppen tegenover elkaar, met het vreemde randschrift R/EG/ISROMA/ NO/R/VM = REGES ROMANORUM (koningen van de Romeinen). De keerzijde is identiek met die van een ander groot gouden medaillon van Valens,*7 die 364-378 augustus was in het oosten van het overigens nog ongedeelde rijk. Eén van de keizers op het Berlijnse medaillon moet dus Valens zijn, de ander diens broer Valentinianus I, augustus in het westen 364-375. Het medaillon moet dateren van voor 24 augustus 367, de dag waarop ook Va-

Afb. 9. Lange Nieuwstraat (2)46. 1,2: haardennen. 8: schaalfibula. io: denarius van Faustina. 11,13: skepter. 18: glazen bakje. 21: bronsblik hangers. 22-25: Romeins aardewerk. Tekening]. Ypey.

so

lentinianus' jonge zoon Gratianus de titel van augustus in het westen kreeg: de datering ligt in de jaren 364-367. Dit plaatst het Berlijnse medaillon kort voor Valentinianus' fortificatie van de Rijn in 369, vanaf de oorsprong in het

Afb. 10. Haarpennen uit Lange Nieuwstraat 46. 9,1: type Wijster, l. 25.5 cm, gedateerd IVdVb. 9,2: type Vermand, I.16,9 cm, gedateerd van Valens tot Merovingisch. Tekening]. Ypey.

11


n.Chr. ertoe, de Prefiblech hangers te laten maken om de banden tussen hemzelf en zijn volgelingen te verstevigen. Het frontale idool afgebeeld op de Nijmeegse hangers tussen de twee koppen doet denken aan houten paalidolen uit Noordwest-Europa uit de Ijzer- en Romeinse tijd.4' De maker van de hangers schijnt de band van een Germaanse groep rond een paalidool te bedoelen. Het gouden medaillon dat de inspiratie had gegeven vertoonde een dynastieke band. De maker van de hangers herinterpreteerde zo geleende Romeinse iconografie op zijn eigen Germaanse manier.

Ajb. n. Gouden medaillon van Valens en Valentinianus, d. 7,j cm, gedateerd 364-367. Berlijn, Münzkabinett. Tekening van auteur naar Regling 192S.

12

gebied van de Raetii tot aan de 'KanaalOceaan' (jretalem Oceanum), zoals vermeld door Ammianus Marcellinus 28,2,1 en herhaald 30,7,6.i8 Tegenwoordig nemen Nederlandse archeologen aan dat Valentinianus in 368 of 369 Nijmegen bezocht - zonder enig antiek geschrift om deze mening te onderbouwen.39 Dit idee wordt echter wel ondersteund door de dendrochronologie van de Romeinse brug tussen Cuyk en Middelaar, die op een reparatie winter 368-voorjaar 369 wijst.-'0 Als Valentinianus niet in of bij Nijmegen was, dan waren zijn mensen dat wel. Dit betekende een kans voor nabije Germaanse leiders om de gebruikelijke Romeinse beloning te ontvangen voor neutraliteit dan wel actieve ondersteuning: Romeins goud, speciaal zware medaillons.11 Ik suggereer dat een ander exemplaar van het Berlijnse medaillon bij die gelegenheid werd overhandigd aan een plaatselijke Germaanse leider. Het werd enkele generaties in de familie bewaard, en bracht een nakomeling rond 440

Het randschrift op de hangers, TV X IIECF, is vooralsnog niet te interpreteren. Het is echter verleidelijk er onhandig Latijn in te lezen: TVX HEC F = dux haecfecit: de militaire leider heeft dit gemaakt. Helaas is er alleen voor hec als onbepaalde vorm van het aanwijzend voornaamwoord hic een parallel te vinden;43 voor TVX als dux en II als h lijken er geen parallellen te zijn. Alles welbeschouwd lijkt het het waarschijnlijkst dat het randschrift geen onhandig Latijn is, maar een nonsensinscriptie van het soort dat vaak wordt gevonden op barbaarse imitaties van Romeinse munten, speciaal op die van de vijfde en zesde eeuw.44 Of de familie van de overleden vrouw nu onhandig Latijn schreef of niet, het is duidelijk dat ze nadrukkelijk Germaans waren, getuige de lange haarpennen, de samengestelde schaalfibula en het paalidool op de hangers. En het is duidelijk dat ze zich nadrukkelijk ouderwets goede Romeinen voelden, getuige de antieke denarius, de gevlochten davidster geleend van Romeins tafelzüver, en de Prefêblech hangers met hun Romeinse vorm en ikonografie. Mogelijk duidt het herinvoeren van grafgiften in een omgeving die die gewoonte al bijna een eeuw had opgegeven op datzelfde gevoel.


Het is al vaak gesuggereerd dat de Romeinen de grafgiften hadden afgeschaft omdat ze zouden zijn overgegaan naar het christendom, maar daar is geen ander positief argument voor te geven dan de veranderde oriëntatie van de graven: christelijke symbolen ontbreken in die graven. Een laatste vraag die we moeten beschouwen is: waarom legde men deze unieke hangers uit de mannenwereld in het graf van een vrouw? Het enige redelijke antwoord lijkt te zijn, dat de overleden dame een persoonlijke band met die wereld had, eerder dan alleen vrouw of dochter van een Germaans leider te zijn. Nog één voorwerp uit haar graf moet hier worden vermeld om een suggestie te doen over haar eigen positie in die mannenwereld. Bij de (verdwenen) rechterhand werd een knop van bronsblik gevonden, gevuld met hout, en bestaand uit een conisch bovenstuk afgesloten met een schijf, en een cilindrisch onderstuk. Dicht daarbij lag een buisvormige spiraal van bronsblik (afb. i2).4S Het zijn duidelijk de knop en middenbeslag van een staf of skepter. De vorm van de kleine knop met zijn scherpe rand sluit uit dat het een wandelstok was. Het lijkt waarschijnlijk dat de staf niet bij de knop, maar in het midden werd vastgehouden. Staven zijn waardigheidstekenen voor priesters, dignitarissen en heersers. Omdat de laatste twee mogelijkheden veilig kunnen worden uitgesloten, suggereer ik dat de overleden dame priesteres was van het idool afgebeeld op de hangers. De enige parallellen mij bekend zijn scepters gevonden in Romeins Britannia, speciaal die in de Galloromeinse tempel in Wanborough, Surrey: kennelijk de attributen van priesters.46 Op een kern van hout hadden die skepters eindstukken van bronsblik en daartussenin buisvormige spiralen van bronsblik (afb. 13).

Ajb. 12. Onderdelen van een prieslersskepter uit Lange Nieuwstraat (2)46, vondstnos 11, j j . Schaal 1:1. Tekening

J. Ypey.

godin Nerthus = Moeder Aarde, vermeld in Tacitus' Germania 40. Deze priester reed soms de godin op een ossenwagen door vele stamgebieden, Iets soortgelijks gebeurde ook veel later, in de jaren 369-372 n.Chr., toen de Visigothische koning Athanaric een idool liet ronddragen door de nederzettingen van gekerstende Gothen:47 zo'n priesteres lijkt dus mogelijk te zijn in de vijfde eeuw. S lotopmerkingen We hebben tekenen van vier godsdiensten gezien. In drie van de vier gevallen gaat het om godsdiensten waarin de vereerster hoop heeft op een goede plaats in het hiernamaals: opname in de Bacchische stoet; bewijs van inwijding in de Sabazios-mysteriën als paspoort tot het gelukkige deel van de onderwereld; en een plaats in de hemel is de hoop van elke christen.

Ajb. i}. Onderdelen van een priestersskepter uit Wanborough. (naar O'Connel/Bird 1994, Fig. 29).

De enige bekende (mannelijke) priester van zo'n paalidool is die van de

13


Alle vier tekenen van godsdienstigheid bevonden zich in graven van vrouwen die contacten lijken te hebben met gebieden ver buiten Nijmegen: in een meisjesgraf van de eerste helft van de vierde eeuw een maskertje uit Trier met drie parallellen in Keulse vrouwengraven; tegen 320 een dame die Sabazios vereerde op een Keulse manier, rond 350 een christelijke dame met een sieraad op dat duidelijke contacten met Zuid-Frankrijk vertoont, en een Germaanse dame rond 440 die een paalidool vereerde en mogelijk zelfs daar priesteres van was. Zich haar waardigheid bewust gaat ze in vol ornaat haar graf in: in de rechterhand een skepter, op het hoofd twee enorme haarpennen die een navenant enorme hoed of kap zullen hebben vastgehouden. De mogelijkheid dat de inwoners van Nijmegen christen geworden waren is op grond van twee argumenten niet uit te sluiten: het rond 355 ophouden van de gewoonte, grafgiften mee te geven en de veranderde oriëntatie van de graven; voorwerpen van christelijke aard ontbreken echter. Wel is mogelijk dat de Germaanse dame reageerde op die veranderde gewoonten door terug te keren naar goede Romeinse zeden van het verleden. Als er al een algemeen vierde-eeuws christendom geweest is in Nijmegen, dan lijkt het op het zaad van de bijbelse zaaier dat terechtkwam op een dunne laag aarde boven op rotsgrond, daar opschoot en verdorde.4* De echte kerstening van Nederland begon twee a drie eeuwen later, met Willibrord (690-739). Aletta Jacobslaan 104 2314 GB Leiden desteures@hotmail.com Noten 1 De auteur bereidt de publicatie van de laat-Romeinse grafvelden van Nijmegen voor. 2 Van Boekei 1987, cat.no. 274 op p. 798-9. 3 ROB-put van 1978,134/12. De graven zullen in de definitieve publicatie hernummerd worden, waarbij verwezen zal worden naar de oorspronkelijke num-

14

mering voor de weinige graven die al in de literatuur voorkomen. 4 Van Boekei 1987,790. 5 Van Boekei 1996, 26. Ze kan zich gesteund weten door de soortgelijke interpretatie van de vele miniatuur toneelmaskers uit de Griekse nekropolis van Lipari (eiland ten N van Sicilië) uit de vierde en derde eeuw v.Chr.: Bernabó Brea 1981, 21-5; Bernabö Brea/Cavalier 2001.19-22.

6 Van Boekei 1987 noemt er daarvan slechts twee: p. 799, cat.no 274!. 7 Hansmann/Kriss-Rettenbeck 1977,133, 245-246; afb. 522 en 542. 8 = Vermaseren 1983 no 75. 9 Een snoeimes en een schep daargelaten: Vermaseren 1983 nos 3,15, 69?, 72. 10 Lane 1980, Vermaseren 1983, Lane 1985, Lane 1989. 11 Op basis van de tabel in Manning 1966, 56; de losse vondsten in de Keulse verzameling Niessen zijn niet meegeteld; losse weegschaalarmen en -schalen zijn per graf beschouwd als één miniatuurweegschaal. 12 Vermaseren 1983, no 50. De vermelding van de Roermondse Sabaziosminiaturen, verderop in deze alinea vermeld, dank ik aan Maarten Dolmans. 13 Hansmann/Kriss-Rettenbeck 1977,136 brengen slakkenhuizen en schelpen als amulet in verband met de banen van hemellichamen, met de geslachtsdelen, en met de genezende kracht van water en zout. Pauli 1975,128 bespreekt het meegeven van schelpen en (land) slakkenhuizen als amulet in de Midden-Europese Ijzertijd; de enige zeeschelpen die hij echter noemt zijn kaurischelpen (Cypraea) uit de Rode Zee. 14 Kloft 1999, 8. 15 Kloft 1999, 7. De gebruikelijke etymologie van mysterie die Kloft geeft, van (xüw = de ogen sluiten, is onjuist. Mysteriën openden nu juist de ogen van de ingewijden, blijkens de hoogste graad van inwijding in Eleusis, de eiroirTela = het schouwen. Het geassocieerde werkwoord is fi/uéii) = inwijden. 16 Kloft 1999, 38 en afb. op 39. 17 Kloft 1999, 30. 18 Kloft 1999, 30-1; Maddoli 1996, 497-8. 19 Holleman 2000. Het loden plaatje staat afgebeeld in Van Enckevort et al. 2000, 106.

20 Brunsting 1969, 24 ('haarsieraad'), Van Es 1972, 202 afb. 47 ('bronzen plaatje'), Noviomagus 1979, 68 afb. 80 ('zilveren haarspeld'), Bloemers et al. 1981,120


('zilveren haarspeld'), Van Es 1981, 261 afb. 203 ('zilveren plaatje'), Willems 1990, 84 ('zilveren haarnaald'): nieuwe foto waarop de haakjes links goed te zien zijn. 21 Fouet 1958,168 fig. 28; Fouet 1963, 285 fig. 5, 289-291; Fouet 1969,184, Pi. XLIX, LVIII. Agrafes met twee haakjes, die eruitzien als halfgesloten nietjes, komen veel vaker voor in een verspreidingsgebied van Noord-Nederland tot Zuid-Frankrijk. Ze werden gebruikt om lijkwaden op de borst te sluiten. Schulze-Dörlamm 2002,137 meent dat ze in de laat-Romeinse tijd alleen door de provinciaal-Romeinse bevolking van Galtië werden gedragen en in het Merovingenrijk nog door de Romaanse bevolking. 22 Fouet 1963, 285 fig. 5,6, 290. 23 Fouet 1963, 278; 1969, 184. 24 Vgl. Fouet 1963, 278. 25 Bv. Bianchi Bandinelli 1970, 33 fig. 38: Demeter/Kore uit Ariccia. 26 Fasti arch. 7 (1954) 436 onder nummer 5621 met afbeelding 129. 27 Restauratierapport MV van 14 juni 2001. 28 Daniël 13,34-35; Buschhausen 1971, A 64, 66. 29 Daniël 6,1-29; Buschhausen 1971A 54, 60, 61, 62, 69, 76, B 12. 30 Johannes 11,1-45; Buschhausen 1971, A 50, 51, 54, 58, 63, 64, 65, 66,76, 87, B 14. 31 Later door Brunsting hernummerd tot LN 246. Böhme 1974, 285, Taf. 85; hangers: 44, n. 109. 32 Mildenhall: Brailsford 1947, PI. 6; Kaiseraugst: Cahn/Kaufmann-Heinimann 1984, no. 52. 33 Böhme 1974, 28. 34 M. Erdrich, persoonlijke mededeling. 35 Klein-Pfeuffer 1993. 36 Regling 1928. 37 Dressel/Regling 1972,400-2, no. 265, pi. XXIX. 38 Byvanck, die eerst dacht dat de Noordzee bedoeld werd met fretalem Oceanum, veranderde later van mening en nam aan dat het Kanaal werd bedoeld: Byvanck 1931, 435; Byvanck 1943, 668-G69. 39 Van Es 1981, 52; Mioulet/Barten 1994, 47. In Holleman 1994 staat Valentinianus zelfs in onze streken te mopperen over de slechte staat van de verdedigingswerken langs de grenzen. 40 Mioulet/Barten 1994, 47. 41 Bursche 1999. 42 Glob 1969, 182, figs. 74-75; Megaw 1970, nos. 280-282. 43 Schmitz 1991. 77, inscriptie 16 uit Kobern-Gondorf, zesde of zevende eeuw: hec tumulofecit Hunudrec = Hunudrec heeft dit graf gemaakt. 44 Werner 1935,108, munten 4 en 7 (V n.C.); 1145, munten 46-58 (VI n.C.). 45 Vgl. Böhme 1974, Taf. 85, 5. 46 O'ConnelI/Bird 1994, 94-6, Pi. 11,107-121; vgl. Henig 1984, 136-141, Pi. 62. Ik dank de verwijzing naar Wanborough aan Ton Derks. 47 Sozomenos hist. eccl. 6,37.

48 Matthaeus 3, 20-21.

Literatuur Beek, H., 1965: Das Ebersignum im Germanischen. Ein Beltrag zur germanischen TierSymbolik. Quellen und forschungen zur Sprach- und Kulturgeschichte der germanischen Völker, Neue Folge 16 (140). Berlin. Bernabö Brea, L, 1981: Menandro e il teatro greco nelle terracotte Hparesi. Genova. Bernabö Brea, L/Madeleine Cavalier, 2001: Maschere e personaggi del teatro greco nelle terracotte Hparesi. Roma. Bianchi Bandinelli, R., 1970: Rome, the Centre of Power. Roman Art to AD 200. London. Bloemers, J.H.F./LP. Louwe Kooymans/H. Sarfatij, 1981: Verleden Land. Archeologische opgravingen in Nederland. Amsterdam. Böhme, H.W., 1974: Germanische Grabfunde des 4. bis ^.Jahrhunderts zwischen unterer Elbe und Loire. Studiën zur Chronologie und Bevölkerungsgeschichte. Münchener Beitrage zur Vor- und Frühgeschichte 19. München. Van Boekei, G.M.E.C., 1987: Roman Terracotta Figurines and Masksjrom the Netherlands. Proefschrift Groningen. Van Boekei, G.M.E.C., 1996: Romeinse terracotta's. Museumstukken VI. Nijmegen. Brailsford, J.W., 1947: The Mildenhall Treasure: a Provisional Handbook. London. Brunsting, H., 1969': 400 jaar Romeinse bezettingvan Nijmegen. Nijmegen. Bursche, A. 1999: Die Rolle römischer Goldmedaillone in der Spatantike. In: W. Seipl (ed.), Barbarenschmuck und Römergold. Der Schatz von Szilagysomlyó. Wien [999, 39-53Buschhausen, H., 1971: Die spatrömischen Metallscrinia und jrühchristlichen Reliquiare. I.Teil: Katalog. Wiener Byzantinische Studiën IX. Byvanck, A.W., 1931: Excerpta Romana. De bronnen der Romeinsche geschiedenis van Nederland. Eerste deel, eerste afdeeling: teksten. 's-Gravenhage. Byvanck, A.W., 1943: Nederland inden Romeinschen tijd. Leiden. Cahn, H.A./A. Kaufmann-Heinimann (eds.), 1984: Der spatrömische Silberschatz von Kaiseraugst. Basler Beitrage zur Urund Frühgeschichte 9. Derendingen. Cumont, F., 1896: Texteset monumentsjigurés relatifi aux mystères de Mithra. Bruxelles.

15


Doppelfeld, O., 1959: Der Muschelpokal von Köln. BJ 159,152-166. Dressel, H./K. Regling, 1972: Die Römischen Medaillone des Münzkabinetts der Staatlichen Museen zu Beriin. Dubün/Zürich. Engemann, J./Chr.B. Rüger (edd.) 1991: Spatantike undfrühes Mittelalter. Ausgewühlte Denkma'ler im Rheinischen Landesmuseum. Köln-Bonn. Enckevort, H. van/f .K. Haalebos/J. Thijssen, 2000: Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes. Abcoude-Nijmegen. Es, W.A. van, 19721: De Romeinen in Nederland. Haarlem. Es, W.A. van, 19811: De Romeinen in Nederland. Haarlem. Fingerlin, G., 1981: Eberzahnhanger aus Dangstetten. Fundberichte Baden-Württemberg6, 417-432. Fouet, G., 1958: Puits funéraires d'Aquitaine. Gallia 16,115-196. Fouet, G., 1963: Agrafes a doublé crochet du IVème siècle dans la Villa de Montmaurin (Haute-Garonne). Celticum VI, 277-292. Fouet, G., 1969: La villa gallo-romaine de Montmaurin (Haute-Garonne). Gallia XXe Suppl. Fremersdorf, F., 1931: Kastenbeschlag mitchristlicher Darstellung aus Köln, Cermania 15,169-175. Glob, P.V., 1969: The Bog People. London. Gorecki, J., 1975: Studiën zur Sitte der Münzbeigabe in römerzeitlichen Körpergrabern zwischen Rhein, Mosel und Somme, BRGK56,179-467. Hansmann, Liselotte/Lenz Kriss-Rettenbeck, 1977: Amulett und Talisman. Erscheinungsform und Geschichte. München. Henig, M., 1984: Religion in Roman Britain. London. Holleman, Th., 1994: Romeinse brug weer boven water. NRC Handelsblad 17 febr., O&W 1. Holleman, Th., 2000: Ingekrast christendom. Oudste chi-rho-monogrammen komen uit Nijmegen. NRC Handelsblad 2 december, 47. Klein-Pfeuffer, M., 1993: Merowingerzeitliche Fibeln und Anhanger aus Prejïblech. Marburger Studiën zur Vor- und Frühgeschichte 14. Marburg. Kloft. H., 1999: Mysterienkulte der Antike. Götter, Menschen, Rituale. München. Lane, E.N., 1980: Towards a definition of the lconography of Sabazius. Numen 27, 9-33. Lane, E.N., 1985: Corpus Cultus lovis Sabazii II. The other Monuments and Literary Evidence. Leiden. Lane, E.N., 1989: Corpus Cultus lovis Sabazii III. Condusions. Leiden. Linfert-Reich, D., 1974: Spielzeug der Seligen. Kölner Romer lllustrierte 1,170. Maddoli, G., 1996: Cults and Religious doctrines of the Western Greeks, in G. Pugliese Carratelli (ed.), The Western Greeks, 481-98. Venezia. Manning, W.H., 1966: A Group of Bronze Models from Sussex in the British Museum, The Antiquaries Journal 46, 50-59.

16

Megaw, J.V.S., 1970: Art of the European Iron Age. A Study of the Elusive Image. Bath. Mioulet, J./C. Barren, 1994: De Romeinse brug tussen Cuijk en Middelaar. Utrecht. Noelke, P., 1984: Reiche Graber von einem römischen Gutshof in Köln. Germania 62, 373-423. Noviomagus 1979: J.H.F. Bloemers, J.E. Bogaers, J.K. Haalebos, S.L. Wynia, Noviomagus, Op het spoor der Romeinen in Nijmegen. Tentoonstellingscatalogus Rijksmuseum G.M. Kam. O'Connell, M.G./Joanna Bird, 1994: The Roman Temple at Wanborough, excavarion 1985-1986. Surrey Archaeological Collections 82,1-168. Pauli, L, 1975: Keltischer Volksglaube: Amulette und Sonderbestattungen am Dümberg bei Hallein und im eisenzeitlichen Mitteleuropa. Münchner Beitrage zur Vor- und Frühgeschichte 28. München. Pirling, Renate, 1966: Das römisch-frankische Graberfeld von Krefeld-Cellep. Germanische Denkmaler der Völkerwanderungszeit, Serie B: Die frankischen Altertümer des Rheinlandes, Band 2. Beriin. Regling, K., 1928: Ein Goldmedaillon von 48 solidi. Berichte aus den Preussischen Kunstsammlungen 49, 67-70. Schmitz, W., 1991: Grabinschriften aus KobernGondorf, in Engemann/Rüger 199], 73-92. Schulze-Dörlamm, M., 2002: Verschollene Schmucksrücke aus dem spatrömischen und karolingischen Mainz, Archaologisches Korrespondenzblatt 32,137-149. Steuer, H., 1987: Gewichtsgeldwirtschaften im frühgeschichtlichen Europa: Feinwaagen und Gewichte als Quellen zur Wahmngsgeschichte. Untersuchungen zu Handel und Verkehr der vorund frühgeschichtlichen Zeit in Mirtel- und Nordeuropa. Teil IV, Der Handel der Karolingerund Wikingerzeit. Abh. Akad. Wiss. Göttingen, Phil. Hist. Klasse, Drirte Folge nr. 156,405-527. Steures, D.C., 2002: Germanic Pendants and a Roman Medallion. Fifth-century Pendants from the Late Roman Cemetery in the Inner City of Nijmegen. BABesch 77,181-185. Steures, D.C., 2004: Shells and Scales. A Female Sabazios-worshipper from Cologne in Nijmegen. BABesch 79, ter perse. Verhoeven, A./F.Ector, 1984: Sabazius in NoordBrabant?, Brabants Heem 36, 138-48. Vermaseren, M.J., 1983: Corpus Cultus lovis Sabazii I. The Hands. Leiden. Werner, (., 1935: Münzdatierte austrasische Grabfunde. Germanische Denkmaler der Völkerwanderungszeit, Serie A, 3. Beriin. Willems, W.J.H., 1990: Romeins Nijmegen. Vier eeuwen stad en centrum aan de Waal. Utrecht. Zadoks-Josephus Jitta, A.N., 1961: Nijmegen 1957. Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 48, 95-7.


Oorlogscorrespondenten Uit de briefwisseling van W. Glasbergen met H. Brunsting 1942-1945 S.L Wynia

In 1941 raakte Wim Glasbergen als gymnasiast betrokken bij de opgravingen van Valkenburg 2H. In 1942 werd hij privé-assistent van A.E. van Giffen en in 1943 bleef hij als assistent BAI betrokken bij Valkenburg. Naar Glasbergen mij later meermalen verzekerde had hij "zoveel van de heer Brunsting geleerd van de provinciaal Romeinse archeologie." De kennisoverdracht vond eerst voornamelijk mondeling plaats, in Valkenburg en Groningen, maar met name sinds Glasbergens onderduiken eind 1943 ontstond een constante stroom brieven en opgezonden boeken tussen Brunsting en Glasbergen vanuit zijn onderduikadressen.Glasbergen gebruikte verschillende schuilnamen, bijvoorbeeld RW. Lagaay, G. van Rotelwassum, G. Submersus, fictieve ("Onderwater") en onbekende plaatsnamen, Rothulfuasheim, de negende eeuwse naam van Rijnsburg. A.E. van Giffen (1884- 1973), hoogleraardirecteur Biologisch-Archaeologisch Instituut Universiteit Groningen H. Brunsting (1902 • 1997), conservator BAI W. Glasbergen (1923 - 1979J, assistent BAI. Rijnsburg 7 Juli 1942.

[...] In de laatste brief van de baas aan mij schold hij al over het feit, dat ik achter zijn rug met u over die vondstenopstuurderij had zitten confereren. N.B. had ik 2 x bij hem thuis en 1 maal in Diever het geval uitvoerig besproken. Toen ik hem in Valk. daaraan herinnerde zei hij; "O, ja, toen ik het aan je schreef, dacht ik al, dat we het erover gehad hadden; maar ik wilde zekerheid hebben" (weggelaten: "daarom begon ik alvast maar te kankeren"). Toen ik in Gron. kwam, zei hij: "In

persoonlijk initiatief word je vrijgelaten". [...] Inderdaad moet onze correspondentie maar geheim blijven, want de baas lijdt wel "enigszins" aan achterdochtigheid. Renaud mag niet van hem op het werk komen. Deze bemoeial verbaasde zich over het grote aantal werklui, waarover we beschikken evenals Braat. De baas bang dat ze erachter zullen komen.(...] Tussen haakjes nog het volgende: dat Woudstra naar Praet.Agr. komt wordt ook hoog tijd. Hoewel Glazema, die na zijn benoeming aan Monumentenzorg nog tot September te Valk. gedetacheerd blijft, erg zijn best doet met de kleurtjes, is het toch niet allemaal even goed. V. Duyn ziet alles eigenlijk! Die vent is, 20 lui als hij is, toch maar een genie! De baas, ook wel de Baas of Het OpperbevekVan Giffen J.G.N,Renaud (1911 •) Rijksbureau voor de Monumentenzorg Braat: dr W.C. Braat (1903-2000), conservator bij het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (een maal ook: van. Benauwdheden; komt het grapje hiervandaan?) C. van Duijn (1915-1983) voorgraver BAI R. Woudstra (1911 - 2000), tekenaar BAI Praet.Agr.: Praetorium Agrippinae, Valkenburg ZH. 29 Juni 1943, Rijnsburg.

[...] Braat was gister nog even in de put. Hij klaagde er erg over "dat in Vechten de boel zo vergraven was". Later zei hij echter, dat "indien er in Vechten ook zulke vlakken blootgelegd zouden worden, vast en zeker zulke mooie wandhuizen te voorschijn zouden komen. Ik raadde hem aan , eens een profiel door de grachtenreeks te maken. Daarop vertelde hij, dat er nog zulke dingen van Remouchamps 17


moesten zijn. De Augusteïsche gracht had hij zelf ook meermalen ontdekt. Vandaag stond Renaud (zonder speldje) even op de putrand. Hij is gelukkig vrij spoedig weer vertrokken. Glazema krijgt waarschijnlijk binnenkort zijn aanstelling als assistent bij Monumentenzorg. [...] Wat de drukproef van "Claud.-Ner. t.s. van Valkenburg" betreft: gek genoeg en overal vaste regels voor, en daaraan moet ieder zich houden voor de uniformiteit". Ik heb hem toen even aangetoond, dat hijzelf daar allerminst consequent in is geweest, en het overal anders gedaan heeft. Eigenlijk heeft hij in zijn publicaties nooit een zelfde systeem voor de tweede keer gebruikt. Dientengevolge zou hij met zijn praatjes etc. etc. A.E. Remouchamps (ï&gz-i^ij), conservator R.M.O. 25 Juli 1943

In Valkenburg alles goed. Ik kreeg inzage van uw brief over die kwestie met de foute nummers . Dit was helaas het gevolg van het feit dat Segaar enkele dagen zijn werk door een andere doorsnee-kaffer heeft moeten laten uitvoeren. Ik ben blij, dat u toezicht op de zaken, die binnenkomen houdt, want Kok is ook niet altijd even nauwkeurig. Een reeks vondstnummers was twee maal uitgegeven. D. Kok: Bediende B.A.l

20 Maart 1944 Tenslotte zou ik bijna een aardig evenement vergeten te vertellen, dat zich ± medio Januari in het dorp op de zevenperiodenheuvel afspeelde. Zoals U wel begrijpen zult, heeft zich de "put van dokter Glazema van de Oudhedes" langzamerhand in een flinke vijver veranderd. Een met zijn buik in de maneglans op de Rijnoever liggende roeiboot is op een Zaterdagavond (misschien beter: nacht) door de "jeunesse dorée" van Valkenburg naar het dorpscentrum gesjouwd, en in de put van dokter Glazema van de Oudhedes gesmeten... ÊófiÊT|O"eu|8e TT€O"ÜJ\I! En

zijn val was groot!. Êófi.fë-r)creii|6€ TTECTWU! En zijn val was groot!: doelbewust (?) onnauwkeurig citaat uit Homerus, Ilias XIII, 530. Er zou moeten staan: fiófj,£ï)o-e

29 April 1944 Van 17-29 April groef Dr. Braat achter de kerk te Rijnsburg, hetgeen me enige afleiding heeft bezorgd. Geregeld zijn er bij het werk arbeiders (alle Katwijkers) komen vragen, "of mijnheer van Giffen al gauw naar Valkenburg kwam". Het loon dat de 3 man bij Dr. Braat kregen was f6,- per dag, waarvoor vermoedelijk eventuele anderen ook wel willen werken (vanzelfsprekend ging dit buiten het Arb.Bureau om!). Het schijnt dat ze momenteel liever voor minder geld bij particulieren willen

"V-;- a o\= -t=J-i-

18


werken, dan voor veel bij de Wehrmacht. [...] Buitengewoon jammer van dat mooie Noordsche Veld bij Zeien. 't Is godgeklaagd dat die smeerlappen telkens juist zulke terreinen voor hun overigens volkomen overbodige gezeur nodig hebben. 15 Mei MCMXLIV.

[...] Tenslotte wilde ik nog verzoeken, of U niet enkele boeken wilde opgeven, die ik in verband met Staatscourant i6-II-'44 (instelling cand. & doet. ex. in de alg. oudheidkunde) alvast zou kunnen doornemen (Is b.v. Schuchardt, Alteuropa 1941 daarvoor geschikt; en ook b.v. de 3 werken van Byvanck. Gelooft u ook, dat er kans is, dat deze nieuwe instelling bij een niet geheel en al denkbeeldige ommekeer op politiek gebied wel eens zou kunnen verdwijnen? De nieuwe studierichting verdween inderdaad vrij snel na de oorlog. Rb.6-VI-'44

Laatst sprak ik nog een arbeider, die op het vliegveld te Valk.werkt. Hij was voordien conservator aan het R.M.v.O. te Leiden. Misschien heeft U zijn naam wel eens gehoord. Hij heet nl. Dr. W.C. Braat. Tegen f 0,60 per uur raapt hij stenen van de startbaan op. Na 3 weken is hij er van af. "En dan neem ik 3 weken vacantie van het Museum, zei hij". i2-VII-'44

Holwerda's bewering, dat in de Betuwe de Bataafse nederzettingen ook Arr.sig. hebben opgeleverd (dat concludeerde ik tenminste uit O.M.R.O.L. N.R. I, 1920, p. XIV en XXIV, 1943, p. 56-57) is m.i. een grove leugen om zijn argumentatie kracht bij te zetten. Als tie gezegd had, dat op de Kopse Hof de adel, op de Betuwse woerden in 't algemeen de (pacht)boeren gewoond zullen hebben, zou het beter geweest zijn! J.H. Holwerda (1873-1951, 1919-1939 dir. RMO Leiden., groef 1918 en volgende jaren op de Kopse Hof in Ubbergen, nu Nijmegen.

$esÂŽss& Rothulfuashem, 2 Augustus 1944. [...] v.H. uit H. kan doodvallen, voor mijn part. 'k Zal Heerlen, wat ik hier heb, zo goed en zo kwaad als het gaat, bewerken, 't Is een aardige coll., maar als 't nog niet compleet is.wat heb je er dan aan? Heerlen: van deze vindplaats bewerkte (inclusief het tekenwerk) Glasbergen de terra sigillata, evenals die uit de opgravingen Utrecht icf}6,i^8. Valkenburg ZH, Valkenburg-Woerd, Rossum en de drie Noordelijke provincies. Er is in deze jaren menige partij ts (en de bijbehorende litteratuur) van Groningen naar Rijnsburg, en vict versa gereisd. Het is bewonderenswaardig hoe snel Glasbergen thuis raakte in de jungle van terra sigillata litteratuur ("de sigillata maniak" schrijft in dezelfde tijd P. Glazema, toen belast met de dagelijkse leidingvan de opgravingen"). Zo raadt hij soms Brunsting aan kennis te nemen van bepaalde litteratuur op dit terrein.

Links: Afwrijfsel, op allerberoerdst oorlogspapier, van fragment versierde ts uit Heerlen Rechts: Tekening van hetzelfde fragment.

v.H.: drs L.E.M.A. van Hommerich, conservator gemeentelijke oudheidkundige Dienst Heerlen. P. Glazema (ĂŻS^g - 1983J, assistent Rijksdienst voorde Monumentenzorg. 23.VIII. '44

Mijn antwoord op Uw laatste schrijven zond ik 16-VIII af, en nog steeds ontving ik niet de beloofde zending. Indien die nog niet afgezonden mocht zijn, adresseer hem dan aan G.W, van der Perk, Sandtlaan 11, Rijnsburg, evenals alle volgende zendingen. Op mijn stukken blijf ik echter mijn oude adres opgeven. De zaak is, dat het hoe langer hoe gevaarlijker gaat worden

19


om naar mijn oude postadres te gaan vanwege Janhagel etc. Janhagel: Landwacht, bewapend met dubbelloops jachtgeweren. 5 September 1944 P.S. Hier is momenteel ieders aandacht gericht op de gebeurtenissen aan de Ned.-Belg. grens, in Brabant. Er gaan geruchten, dat Breda al bezet is. Mocht binnenkort tussen Groningen en Zuid-Holland het front lopen: dan het beste toegewenst en tot spoedig ziens! Alles trekt hier al terug: de D. in Leiden laden alles in de klaarstaande treinwagons, en rijden meteen weg! De arbeiders van Todt, die aan de kustverdediging werkten of huizen in Katwijk afbraken, hebben gisteren alle gedaan gekregen! De Organisation Todt bouwde de Atlantik Wall. 15 Oct. 1944 [...] De bossen en de plantsoenen in Oegstgeest zijn door de op hout beluste bevolking geplunderd. Dr. Braat kwam de laatste tijd verschillende malen naar deze streken om proviand op te doen. Zijn collega op het R.M.v.O. hield zich, naar men mij vertelde, in de laatste weken onledig met het verrichten van een aantal onderzoekingen, welke daarin bestonden, dat hij met zijn kornuiten van de Lanterfantwacht de huizen van de Oegstgeester burgers binnendrong, om de fietsen, die deze onverlaten niet goedschiks wilden uitleveren, te gaan confisqueren. Maar momenteel schijnt hij naar Oostland gereden te zijn. En wie weet, of dat niet het laatste zal zijn, wat we van deze heroïeke figuur zullen vernemen. [...] Wat betreft die Utrechtse t.s.st., die tengevolge van de slordigheid van wie dan ook, tussen andere scherven zijn geraakt, moet U doen, zoals U het beste toelijkt. De zaak is evenwel niet zo eenvoudig, geloof ik. Collega: Dr. F.C.Bursch (1903-19S1J, conservator RMvO, sinds 1940 Directeur van het Rijksbureau voor het oudheidkundig bodemonderzoek.te Leiden.

20

4.XII-1944 [...]Uw verzoek, om aan Dr. Br. v.h. R.M.v.O te vragen om het aldaar aanwezige exemplaar van Jacobi's Saalburgwerk , leverde helaas slechts een negatief resultaat op. Er worden daar tegenwoordig geen boeken meer uitgeleend en zelfs voor dit bijzondere geval kon geen uitzondering worden gemaakt.- Is het werk overigens niet uit de Buma-bibliotheek te krijgen? 4 Dec. '44 Naar aanleiding van mijn telephoongesprek met het opperbevel op 27-XI (mijn éénjarig jubileum van de Submersorum Societas) ben ik naar Dr. Braat gewandeld, om te zien voor den Baas het Saalburgwerk van Jacobi te lenen. Natuurlijk ging dat niet: dat wist ik allang. Het antwoord van Braat was allergeestigst:"Nee Glasbergen, dat is onder de huidige omstandigheden veel te riskant. Het R.M.O. te Leiden leent geen boeken meer uit, zelfs niet aan mijnheer van Giffen van wien overal bekend is, dat, wanneer je hem een boek leent, je het nooit meer terugziet". Wat scherp hè? (En wat juist....!). Submersorum Societas: Genootschap van Onderduikers. 21 Maart 1945 Dr. F.C. Bursch is sedert Dolle Dinsdag niet meer in deze streken gezien. Hij is naar Oostland gereden, en wie weet, of hij, als 't zo doorgaat, niet verder Oostelijk zal komen, dan hij ooit is geweest. Misschien nog wel verder dan zijn geliefd Dniepropetrowsk.... Zijn mooie witte villa "Oudenhof' is, na de herhaalde bewoningen door Grüne Polizei danig gehavend; voorts zijn het meubilair + de aanzienlijke gehamsterde levensmiddelenvoorraden door zijn dorpsgenoten "overgenomen". Ik sprak iemand, die zich over een deel van zijn bibliotheek had ontfermd - ingebroken omstreeks middernacht in September-; de Duitsers hadden al zijn boeken op de zolder gesmeten. "Maar d'r zat veel bij over die ouwe kost • archaeologie- en dat heb ik maar laten


liggen, want dat interesseert me geen steek " Dniepropetwwsk: Bursch verrichtte hier, in 1943, in de Oekraïne, op verzoek van Das Ahnenerbe, opgravingen, met zijn assistent W.J. deBoone (1915-2000.

Maluslaan 7 1185 KZ Amstelveen slwynia@xs4all.nl

Noten

[...]: weggelaten niet direct relevante stukken, in veruit de meeste gevallen betrekking hebbend op sigillata en andere vondstenLiteratuur Brongers, J.A. en S. Wynia, 2000. Wie is Wie in Archeologie, Amersfoort.

De grenzen van de wet (4) Rinus Houkes

Inmiddels heeft het, in mijn vorige artikel aangekondigde gesprek met de R.O.B., plaatsgevonden. Over dit gesprek, dat ik voerde met de heer L.C. de Wit (jurist) en de heer P. Schut (monumentenwet), kan ik qua sfeer alleen maar positieve dingen zeggen. Er was ruim de tijd om over onze verschillende visies te praten. Ondanks dat zijn we inhoudelijk weinig opgeschoten. De R.O.B, is van mening dat mijn onderzoeken geen geologische onderzoeken zijn geweest maar illegale archeologische onderzoeken. Nou is dat de mening van de R.O.B, en daar ben ik het uiteraard niet mee eens. Iedereen is vrij om er een eigen mening op na te houden, zo ook de R.O.B., maar dat wil nog niet zeggen dat die mening ook wet is. Om hierover meer duidelijkheid te krijgen zou je de zaak aan een rechter voor moeten leggen en daar voelt de R.O.B, niets voor omdat ze de zaak niet willen "juridiseren". Jammer want daardoor zijn we in een soort patstelling terechtgekomen. Om ze tegemoet te komen heb ik voorgesteld om beide cases voor te leggen aan een onafhankelijke commissie bestaande uit bijvoorbeeld (gepensioneerde) archeologen van naam, politieke figuren of zelfs de ombudsman. Ook daar wilde de R.O.B, niet aan en

hun tegenkandidaat, de jurist van hun eigen ministerie, kon ik nauwelijks onafhankelijk noemen. Een patstelling dus maar wel een patstelling met een belangrijk gegeven. De R.O.B, onderneemt geen actie en naar goed Nederlands gebruik wordt dit soort onderzoek, inmiddels al omgedoopt tot de "geologische constructie", gedoogd. En daar kan ik mee leven zeker omdat dit gedogen geldt voor zowel case i als 2 en daarmee kan ik dus verder gaan met de uitwerking van case 2. Deze case vertoont veel overeenkomsten met case 1, op één uitzondering na. Bij case 1 heeft de R.O.B, vooraf de locatie onderzocht en later nogmaals de gelegenheid gehad om de locatie te beoordelen omdat ik hem opnieuw heb aangemeld. Bij case 2 is dat niet het geval en dat is een belangrijk verschil. Het betreft opnieuw een heuvel waarvan niet duidelijk was of het een archeologische site was. De heuvel is verschillende malen bekeken. Eerst is met een gutsboor onderzocht maar er was geen enkele aanwijzing voor een archeologische oorsprong noch was er een duidelijke geologische verklaring te vinden. Later is de heuvel opnieuw met een edelmanboor bekeken maar met hetzelfde resultaat. Omdat er geen

21


i M.[. Houkes oktober 1995, rapport ReNb, Onderzoek naar een mogelijke grafheuvel op de Noordberg te Heelsum. De onderzochte heuvel bleek in dit geval een galgenheuvel uit de dertienoe eeuw te zijn.

22

aanwijzingen waren dat het een archeologisch object betrof heb ik besloten om, met behulp van een proefsleuf, nader onderzoek te verrichten naar de geologische achtergronden van deze heuvel. Let wel, het was geen archeologisch onderzoek maar een geologisch onderzoek waarvoor geen vergunning van, noch melding bij, de R.O.B, nodig was. Evenals bij case 1 heb ik voor mijzelf de voorwaarden voor het onderzoek geformuleerd waarbij dit met de nodige voorzichtigheid moest worden uitgevoerd, "als ware het een grafheuvel". Uitdrukkelijk staat in de voorwaarden vermeldt dat het onderzoek beëindigd zou worden als er structurele archeologische waarden zouden worden aangetroffen. Het onderzoek is uitgevoerd op 3 en 4 juli. De proefsleuf liep vanuit het geschatte hart van de heuvel exact naar het zuiden. De sleuf was 7 m. lang, 1.2 m. breed en ca. 0,70 m. diep. In eerste instantie is de sleuf uitgegraven in horizontale lagen van 5 cm. Al het vrijkomende zand is gezeefd op een zeef met een maaswijdte van 5 mm. Deze manier van werken is aangehouden tot de sleuf ca. 65 cm. diep was. Daarbij bleek de grond tot vrij grote diepte een grijsbruine kleur te handhaven die geaccentueerd werd door de lemige samenstelling van de grond. Ook bleek dat wortels van de aanwezige begroeiing nog verder reikten, iets wat duidt op een vruchtbare bodem. In de zandgronden betekent zoiets dat de bodem recent vermengd is omdat de diepere lagen normaal geen vruchtbare bestanddelen hebben. De conclusie die ik daaruit kon trekken was dat de heuvel niet op natuurlijke geologische wijze is ontstaan maar waarschijnlijk door mensenhanden is opgeworpen. De begeleidende vondsten lieten echter geen structurele archeologische sporen zien. Wel werden er stukjes verbrand bot, vuursteen en zelfs stukjes prehistorisch aardewerk gevonden maar die bevonden zich niet in een samenhangende context. Één aardewerk-

scherf bleek zelfs uit de Ijzertijd te stammen maar vervolgens vond ik op 68 cm. diepte een stukje van een pijpensteel. Nog iets dieper vond ik een fragment van een baksteen van 4,5 cm. dik, waarna het onderzoek werd gestaakt. Waarschijnlijk is de heuvel in de dertiger jaren opgeworpen met de grond die is ontgraven tijdens de bouw van een naast de site gelegen huis. Ik heb eerder situaties meegemaakt waarbij grond vanaf een groot oppervlak was afgegraven en tot een compacte heuvel was opgeworpen[i], Wat dan ontstaat is een concentratie van vondsten die je normaal verspreid over het oppervlak kunt aantreffen en deze vondsten beslaan dan meestal verschillende perioden, zoals ook hierbij het geval was. Het is niet onmogelijk dat bij het ontgraven van de bouwput een crematiegraf uit de Ijzertijd of inheems-Romeinse tijd is vergraven gezien de aanwezigheid van het verbrande bot en de scherven. Het was dus geen archeologisch object en er was ook geen sprake van een geologische oorsprong. Voor de case maakt het echter niet uit of deze locatie wel of geen archeologisch object is. Ik heb gegraven en ik heb archeologisch materiaal gevonden en de legitimiteit van een onderzoek wordt niet achteraf bepaald door de behaalde resultaten. Daarom heb ik ook van dit onderzoek een rapport opgesteld en naar de directie van de R.O.B, gestuurd. Zoals nu blijkt voert de R.O.B, in dit soort gevallen een gedoogbeleid en dit houdt dus in dat u en ik in gelijksoortige zaken onderzoek mogen doen. Voorwaarden van deze case waren: • Er was een vergunning van de terreinbeheerder. • Er was geen vergunning van de R.O.B, nodig en er is geen melding van gemaakt. • Het onderzoek was niet archeologisch maar bijvoorbeeld geologisch en er was van tevoren geen archeologische indicatie.


• Er was geen sprake van een bedreigde situatie voor het onderzochte object. • Er is gestopt toen er archeologische waarden werden gevonden. Het feit dat de R.O.B, dit gedoogt, brengt ons ten opzichte van de case i een stuk verder. Dit betekent namelijk dat we altijd zelfstandig en zonder tussenkomst van de R.O.B, onderzoek mogen doen, mits het geen archeologisch onderzoek is en er van tevoren geen archeologische indicaties zijn. En dit is goed nieuws voor ons want de meeste amateurs zijn wel eens gecon-

fronteerd met de situatie dat er een bepaald vermoeden was over een locatie, al dan niet bedreigd, waarbij het antwoord alleen met behulp van een gravend onderzoek te krijgen was. Een onderzoek dat we onder de huidige regelgeving niet meer mogen verrichten maar dat blijkbaar wel gedoogd wordt. Dit betekent voor locaties en terreinen waarvan nog niets bekend is "Gravend een kijkje nemen wordt gedoogd". Alkmaarsingel 354 6843 WT Arnhem

Naschrift bij

De grenzen van de wet (4) van Rinus Houkes Leonard de Wit

Wij geven het graag toe: Rinus Houkes speurt met een creatieve geest naar de grenzen van de wet. En wij waarderen het zeer dat hij daarbij open kaart speelt. Maar al die creativiteit kan niet zover gaan dat hij het standpunt van de ROB mag verwoorden. Laat dat maar gewoon aan onszelf over: gravend een kijkje nemen wordt NIET gedoogd. Wij hebben Rinus duidelijk gemaakt dat de activiteiten die hij onderneemt bestempeld moeten worden als illegale opgravingen. Daar moet hij dus van afzien. Lees de artikelen i en 39 van de Monumentenwet. Degene die de bodemverstorende werkzaamheden verricht met het doel van opsporen of onderzoeken is aan het opgraven. En dat mag niet zonder vergunning. Rinus zegt dan wel dat hij geologisch onderzoek uitvoert, tegelijk is hij wel zo eerlijk om geen doekjes te winden om zijn werkelijke motieven. Het is hem om de archeologie te doen. Men kan niet aan de regels van de wet ontsnappen enkel door een ander woord voor een vergunningplïchtige activiteit (opgraving) te gebruiken. Als we dat zouden accepteren zouden we

de deur wagenwijd openzetten. Ook voor schatgravers. Uit het feit dat wij geen aangifte hebben gedaan, mag niet worden afgeleid dat wij de activiteiten van Rinus Houkes gedogen. Hij is een amateurarcheoloog met een goede naam en faam. Wij voelen helemaal niet de behoefte om deze kwestie in de juridische (strafrechtelijke) sfeer te trekken. Dus hebben we eerst maar eens een gesprek gevoerd. Rinus heeft daarbij aangegeven dat hij voor de komende tijd af zal zien van zijn gravende onderzoeksactiviteiten. Ook al omdat wij het voornemen hebben om (na overleg met het AWN-bestuur) de discussie over de mogelijkheden van amateurarcheologen nieuw leven in te blazen (zie elders in dit nummer de ROB-reactie van Monique Krauwer). Voor de ROB is dat op dit moment voldoende. Nog een laatste opmerking: de inspectie op monumentwettelijke bepalingen is eerst en vooral opgedragen aan de Rijksinspectie voor archeologie (RIA). Deze inspectie is onafhankelijk en kan los van de ROB zijn oordeel vormen over deze en andere kwesties.

23


De vruchtbare samenwerking tussen de amateur- en beroepsarcheologie onder water Martijn Manders

De afgelopen jaren is, vooral door het Verdrag van Malta, het archeologisch bestel verder geprofessionaliseerd. Dit heeft zijn weerslag gehad op de relatie tussen de verschillende beroeps- en amateur-organisaties. Binnen de onderwaterarcheologie speelt de verscherping van de duikwetgeving een belangrijke rol. Hierdoor is het erg moeilijk geworden om beroeps en amateur onderwater-archeologen samen te laten duiken. Vooral in het kader van opleiding en begeleiding van duikgroepen wordt dit vanuit de ROB als een groot gemis gezien. Overigens is deze wet er ook voor verantwoordelijk dat collega's uit binnen- en buitenland, die geen in Nederland erkende beroepsduikpapieren hebben, ons niet meer kunnen bijstaan onder water. Toch is het - mede dankzij de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) gelukt om een nieuwe balans te vinden in de verhoudingen. Er is namelijk nog zoveel dat beide groepen voor elkaar kunnen betekenen! De verschillende groepen die zich verenigd hebben in de LWAOW zijn de ogen en de oren voor de maritieme archeologen. Zij weten wat er in de verschillende provincies en de grote wateren speelt. Wanneer objecten gemeld worden bij de ROB, blijft een amateurgroep van de LWAOW nadrukkelijk betrokken bij het onderzoek. Vaak wordt in eerste instantie een werkplan opgesteld. De LWAOW krijgt dan toestemming om dat plan uit te voeren. In de verkennende fase wordt, zonder op te graven, informatie verzameld die de ROB kan gebruiken om een eerste waardering op te stellen. Op deze manier is het mogelijk om het kleine archeologische duikteam 24

van het NISA/ROB gericht naar locaties te sturen. Na deze fase kan het voorkomen dat bijvoorbeeld omwille van fysieke bescherming (afdekken met gaas) een scheepswrak niet meer verder wordt onderzocht door de amateurgroepen. Het kan echter ook gebeuren dat een wrak toch verder wordt onderzocht door de LWAOW. In een dergelijk geval wordt per fase van onderzoek overleg gepleegd en heeft de ROB een sturende functie. Om ook de amateur-archeologie onder water op een hoger plan te brengen en de deskundigheid te vergroten, wordt - in nauwe samenwerking tussen LWAOW en ROB - een cursus onderwaterarcheologie voorbereid. Deze cursus zal in het voorjaar van 2004 van start gaan. Maritieme beroepsarcheologen dienen zich uiteraard aan de wet te houden. Dit feit bemoeilijkt soms de samenwerking met de amateurarcheologen. Door middel van een continue evaluatie worden de belemmeringen onder de loep genomen. Oplossingen kunnen soms op korte termijn worden gerealiseerd. In enkele gevallen echter ligt de oplossing in een langer traject waarin getracht wordt om vrijstellingen te krijgen of zelfs de wetgeving op delen te veranderen. De maritieme archeologie heeft veel te danken aan verschillende groepen amateur archeologische duikers. Wij dragen hen dan ook een warm hart toe. Het succes van deze waardevolle samenwerking zit vooral in het wederzijdse respect, interesse en de wil om er samen uit te komen, ROB Amersfoort, december 2003


Amateurarcheologie blijft toekomst hebben! Monique Krauwer

De diverse artikelen over de toekomst (en de praktijk) van de amateurarcheologie in de laatste nummers van Westerheem maken in elk geval duidelijk dat de discussie leeft, dat er ook binnen de wereld van de amateurarcheologie verschillende visies zijn, en dat er grote behoefte is aan helderheid. En de ROB kan dan wel denken dat die helderheid er is, in de praktijk blijkt dat lang niet altijd zo te werken. De enige manier om er met elkaar uit te komen is om in gesprek te blijven en daarom wil de ROB nu ook even reageren. Daarbij heeft het uiteraard weinig zin hier op de specifieke "cases" in te gaan, die in de verschillende artikelen genoemd zijn. Daarover gaan we, als een van de partijen dat wenst, gewoon direct in gesprek, zoals we dat ook met Rinus Houkes gedaan hebben. Het paradoxale in de hele situatie is, dat juist de amateur-archeologen er mede voor gezorgd hebben dat archeologie en archeologische monumentenzorg op de kaart zijn gezet, dat er draagvlak kwam voor het verdrag van Malta, en dat de professionalisering in gang is gezet. Misschien zit voor sommigen daar wel het pijnpunt: jarenlang hebben de amateurs zich daarvoor ingezet en nu het uiteindelijk zover is, worden zij naar hun gevoel afgedankt en op een zijspoor gezet. Het 'Graafbeleid amateurs' is uiteengezet in de ROB brief, gepubliceerd in Westerheem 3 (2003). Dit beleid is vastgesteld met instemming van het AWN hoofdbestuur en diverse andere amateurverenigingen. Maar toch blijft het wringen. Twee belangrijke vragen komen steeds weer naar voren: wie is nu eigenlijk aanspreekpunt voor amateur-archeologen en wat mag er nog? Daardoorheen

schemert een derde essentiĂŤle vraag: worden wij en ons werk eigenlijk nog wel gewaardeerd? Communicatie is bij dit alles het kernpunt. Daar blijkt nogal eens wat aan te ontbreken en dat mogen wij ons gerust aanrekenen. Aanspreekpunt Is er een gemeentelijk archeoloog, dan is er geen discussie over waar men moet zijn: de amateur-archeoloog kan daar direct terecht. De gemeentelijk archeoloog bepaalt wat wordt opgegraven en door wie. Al zal ook daar de eis gesteld worden dat al het onderzoek KNA-conform geschiedt. Ook bij archeologie onder water kan er geen misverstand zijn over de verantwoordelijkheid: de ROB is het aanspreekpunt (zie de bijdrage van Martijn Manders). In de andere gevallen is in de verhouding amateur-archeologen versus overheid een cruciale rol weggelegd voor de provinciale archeologen. Dit kwam dan ook duidelijk naar voren in de eerdere bijdragen aan de discussie. In 1999 heeft de ROB de notitie 'Visie ROB op de betrokkenheid van de amateur-archeologen bij de AMZ' (concept aug. 1999) opgesteld. Over dit stuk is overlegd met diverse partners: de provinciaal archeologen, de Archeologische Monumentenwacht, drie AWN afdelingen, de Amateur Vereniging Limburg, het Archeologysk Wurkferban fan de Fryske Academy en De Detector Amateur. In de notitie is een aanzet gegeven om de rollen en verantwoordelijkheden op het gebied van de amateurarcheologie vast te stellen. Aanleiding was de veranderende rol van de ROB. Onder invloed van Malta namen ook de provincies hun verantwoordelijkheid en stelden zĂŠlf provinciaal archeologen 25


aan. Voorheen waren de bij de ROB aangestelde provinciaal archeologen het aanspreekpunt voor de amateurs. Sterker nog, de provinciaal archeologen hadden in die tijd - toen er nog weinig geregeld was om structureel professionele opgravingen te kunnen uitvoeren - niet kunnen functioneren zónder de amateur-archeologen. Toen de nieuwe provinciale archeologen er eenmaal waren, zijn er afspraken gemaakt over de taakverdeling tussen de ROB en de provincies. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Culruurconvenanten. Besloten werd dat de provinciaal archeologen voortaan het eerste aanspreekpunt waren voor gemeenten en - voor zover mogelijk wat betreft taakomschrijving en capaciteit amateurs. Net zoals dat bij de oude provinciaal archeologen het geval was dus. Voor de ROB is dan een fadlïterende rol weggelegd als kenniscentrum voor de archeologische monumentenzorg. De ROB zet zich vooral in voor wettelijk beschermde monumenten en locaties van nationaal belang. Naar aanleiding van de notitie 'Visie ROB op de betrokkenheid van de amateur-archeologen bij de AMZ' waren de meeste provincies - maar niet allemaal! - van mening dat de contacten met amateur-archeologen het beste onderhouden konden worden in een samenwerking tussen provincies en ROB, op basis van een duidelijke taakverdeling. Enkele provincies zagen liever dat de contacten met amateurs geheel bij hen kwamen te liggen. Geen enkele provincie wilde dat de contacten met amateurs geheel voor rekening van de ROB zouden komen. De situatie was per provincie zó verschillend (bijvoorbeeld wat betreft taakomschrijving en beschikbare capaciteit) dat het destijds niet mogelijk was om tot overeenstemming te komen. Wellicht is dat nu anders, of kunnen per provincie 'maatwerk-afspraken' gemaakt worden, voor zover die er nog niet zijn. De vondstmeldingen van de meeste provincies bijvoorbeeld komen via de provinciaal archeoloog of de

26

depotbeheerder bij de ROB binnen. Waar dat niet mogelijk is, kan men bij de ROB terecht. Dat het voor alle archeologische partijen van belang is dat nieuwe informatie in Archis terechtkomt, en vervolgens weer toegankelijk moet zijn (en daar mag men de ROB op aanspreken), daar zal niemand over twisten. Dat men zich bij calamiteiten in gemeenten het eerst tot de provinciaal archeoloog wendt, is een natuurlijke zaak; de provinciaal archeoloog weet veel beter dan de ROB - wat er op lokaal en regionaal niveau speelt. Blijkt het iets van zeer groot belang te zijn, dan wordt meestal via de provincie de ROB ingeseind. Wat frustrerend kan zijn voor de gedreven amateur-archeoloog is dat het voor de provinciaal archeoloog en de ROB niet altijd mogelijk is om direct uit te rukken bij een dergelijk geval. Overigens merken we door het actievere beleid van provincies en gemeenten wat betreft integratie van archeologie in het ruimtelijk beleid een sterke teruggang in het aantal calamiteiten, omdat die door goed vooronderzoek voorkomen kunnen worden. Het principe van Malta werkt. Wat mag er nog? Amateurarcheologen kunnen nog steeds onder voorwaarden toestemming krijgen om op te graven in geval van een negatief selectieadvies. Dit gebeurt • nog steeds - heel regelmatig. Amateur-archeologen kunnen deelnemen aan professionele opgravingen; opdrachtgevers en de archeologische bedrijven hebben daarin een belangrijke stem. Jan Verhagen geeft in zijn artikel 'Amateur-archeologie: van negatief gevoel naar positieve actie?' een voorbeeld van een geval waar die samenwerking prima is verlopen. De meest schrijnende gevallen zijn die waar is geijverd voor een professionele opgraving, die op het laatste moment vanwege financiële perikelen niet door kan gaan. Jan Verhagen schetst zo'n geval in Zevenaar. In een dergelijk


geval is het voor de ROB - waar ook mensen van vlees en bloed zitten! heel, heel erg moeilijk om de amateurs, die de zaak toch nog willen redden, toestemming te weigeren; voor de amateurs zelf moet het onverdraaglijk zijn. Maar geeft de ROB die toestemming wel, dan gaat er een verkeerd signaal uit naar de gemeente en/of projectontwikkelaar: 'Ach, het loopt zo'n vaart niet want de amateur-archeologen lossen het wel op'. De vraag is of je dan uiteindelijk niet veel verder van huis bent. Steeds weer zal men die afweging moeten maken. Het doen van waarnemingen of uitvoeren van begeleiding is eveneens een heikel punt. Die begrippen zijn tegenwoordig wat strenger afgebakend en ook hier weer niet met het doel om de amateurs te dwarsbomen. Maar als er eigenlijk een reguliere opgraving nodig is, en waarnemingen en archeologische begeleiding in ruime zin door een opdrachtgever gebruikt worden om de kosten te drukken en het "archeologisch geweten" te sussen zijn we ook verkeerd bezig. Het andere uiterste is weer, zoals Jan Verhagen stelt, dat je als amateur bij wijze van spreken aan de ROB toestemming moet vragen voor het doen van waarnemingen in de bekende rioolsleuf, waar met een minimum aan inspanning vaak een schat aan informatie uit te halen valt. Overigens wordt in de nieuwsbrief van de Rijksinspectie Archeologie, MemoRIA nr. 2 van december 2002, nog eens ingegaan op de - vaak lastige - grenzen tussen begeleiden en opgraven. Het leesbaar maken van een vlak of profiel, en het bergen van vondsten die door graafwerk van derden aan het licht komen valt in elk geval wĂŠl onder begeleiden. Waardering De ROB verbeeldt zich niet dat het speciaal zijn verdienste is dat steeds meer gemeenten Malta-conform

werken en dat archeologie op de politieke agenda staat. Dat daar draagvlak voor bestaat is mede het gevolg van provinciaal beleid maar ook van de jarenlange inzet van lokale amateur-archeologen en -historici. Vele amateurarcheologen hebben een zeer grondige kennis van hun gebied. Dat daarvoor in de professionele wereld een grote waardering en veel respect bestaat, ook bij de ROB, behoeft geen betoog en is al heel vaak verwoord. Dat laat onverlet dat de beleidslijn van de ROB gericht is op professionalisering van de archeologie. Uitgangspunt is dat er goed gezorgd moet worden voor het bodemarchief. Als belangrijke sites daarvoor opgegraven moeten worden, dan mogen we niet afhankelijk zijn van de beschikbaarheid en deskundigheid van amateurs. Maar waar zaken elkaar overlappen en versterken, daar zitten de kansen en dat is in het belang van de Archeologische Monumentenzorg. Naar onze mening moet die constatering genoeg aanknopingspunten bieden voor vele 'positieve acties'. Als in de praktijk zou blijken dat het huidige beleid juist belemmeringen veroorzaakt, moet daarover gepraat worden. De - onder andere in Westerheem gevoerde - discussie over de toekomst en de praktijk van de amateurarcheologie heeft tot gevolg dat de ROB binnenkort (begin 2004) weer zal overleggen met het AWN Hoofdbestuur. Van dat gesprek zal ongetwijfeld in Westerheem verslag gedaan worden, en ook dat zal weer reacties oproepen. En zo blijven we in gesprek tot de rollen en verantwoordelijkheden duidelijk zijn. Die openheid is absoluut noodzakelijk. En daar waar frictie of ongenoegen is, zullen we op zoek moeten gaan naar een oplossing. ROB Amersfoort, december 2003

27


Literatuurrubrieken Recensie ; Martijn Eickhoff, De oorsprong van het "eigene". Nederlands vroegste verleden, archeologie en nationaal-socialisme.

Uitgeverij Boom, Amsterdam 2003. ISBN 90-5352-9357. Prijs € 25,-. Het was een vreemd incident dat mijn belangstelling voor de archeologie in de Tweede Wereldoorlog deed aanwakkeren. Het was in 1993, tijdens de opening van de nieuwe presentatie Archeologie van Nederland in het Rijksmuseum van Oudheden. Ik had zojuist kennis gemaakt met de heer W.J. de Boone, die in de oorlogsjaren verbonden was geweest aan het Oudheidkundig Bureau. Het was de voorloper van de ROB en gevestigd in het museum. Tijdens ons gesprek passeerde een andere oude heer ons. Het was W.C. Braat, oud-conservator van het museum en tijdens de oorlogsjaren collega van De Boone. Braat zei in het voorbijgaan goedendag tegen De Boone. Nadat Braat was doorgelopen, zei de Boone tegen mij: "Ik geloof dat de oorlog voorbij is". Bijna 50 jaar had Braat nooit meer het woord gericht tot De Boone. Hij was fout geweest!

De Nederlandse archeologen rusten uit van hun werk op de veranda van hun huis in Solonje, Rusland. Op de voorgrond F.C. Bursch, op de achtergrond W.J. de Boone. (Foto Rijksmuseumvan Oudheden). Uit: De oorsprong van het 'eigene'.

28

De oorlogsjaren waren voor de naoorlogse generaties archeologen een duister gebied. We wisten daar nauwelijks iets van dan van onze eigen vakgebieden en het was ook vrijwel onmogelijk er iets van te weten te komen. Er was een algeheel zwijgen en geruchten zongen in het rond dat die fout was in de oorlog en die ook, maar die ander viel wel weer mee. We moesten het er maar niet te veel over hebben, want dat zou toch niet goed zijn voor de archeologie. En als het toch ter sprake moest komen dan ging het in bedekte termen. Neem het AWNjubileumboek Archeologie in veelvoud uit 2001 over de beginjaren van de AWN. Onmiskenbaar hebben enkele figuren, die zich tijdens de oorlogsjaren op een of andere wijze met de Duitse bezetters hadden geassocieerd, een rol gespeeld in de oprichting en eerste levensjaren van de AWN. De suggestie dat met het vertrek van één bestuurslid de lucht gezuiverd was, is een voorbeeld om uiterst voorzichtig met de jaren 40-45 om te gaan.' Voor wie echt het naadje van de kous wil weten is er nu het proefschrift van Martijn Eickhoff in een handelseditie. Hij promoveerde op 30 september in Amsterdam,


maar u zult in zijn proefschrift niet vinden wie er nu goed of fout waren. Het boek geeft geen waardeoordelen. Het is een gedetailleerde beschrijving van de periode 1930-1950 met centraal daarin de vraag hoe er werd omgegaan met ons vroegste verleden: de prehistorie. Het eerste deel van het boek behandelt de ontwikkeling van de archeologie en de beeldvorming van ons vroegste verleden aan de hand van drie sleutelfiguren: J.H. Holwerda (1873-1951), A.E. van Giffen (1884-1973) en A.W. Byvanck (1884-1970). Met de aanstelling van Holwerda in 1904 als conservator bij het Rijksmuseum van Oudheden maakte de Nederlandse prehistorie een nieuwe start. Als klassiek geschoold archeoloog werkte hij ook in die traditie. Zijn grote tegenstrever was Van Giffen. Met zijn uit de natuurwetenschappen verkregen inzichten ontwikkelde hij een sterk empirische benadering van de archeologie waarin de feiten/ waarnemingen een elementaire rol speelde. Byvanck, ook klassiek geschoold, benaderde de prehistorie veel meer vanuit het gedachtegoed van mensen en culturen. De beeldvorming van de prehistorie wordt vervolgens onderzocht door te kijken hoe iedere traditie omging met de begrippen cultuur, volken en stammen en in hoeverre dit zich verhield met de het werk van de Duitse archeoloog G. Kossinna (1858-1931), wiens werk een grote rol speelde in naziDuitsland. In het tweede deel komt de archeologie en de maatschappij aan bod. Hoe gingen de Nederlanders om met de resultaten van het onderzoek naar de prehistorie? Kenmerkend voor die periode is dat er in Europa een sterke relatie werd gelegd tussen archeologie en nationalisme. Het eigene stond hoog op de agenda. In Nederland blijkt dat veel geringer te zijn. Het bewustzijn van een Nederlanderschap met een eigen volksaard was beperkt tot een kleine, vooral nationaal-socialistische, kring. De Nederlands archeologen hielden zich, als het met volk, stammen of etniciteit, te maken had, vooral bezig met de vraag over de relatie hunebedbouwers, klokbekervolk, Germanen, Saksen en Friezen. In het derde deel komt de relatie archeologie en nationaal-socialisme aan de orde. Allereerst de houding van Nederlandse wetenschappers op de ontwikkelingen in Duitsland. De Nederlandse archeologie was in sterke mate op Duitsland georiĂŤnteerd en vrijwel iedere archeoloog had goede

contacten met de Duitse collega's. Bij die contacten kwam nauwelijks de politiek ter sprake en ging het voornamelijk om vakinhoudelijke zaken, terwijl de Gleichschaltungvan de wetenschap aan de orde van de dag was. Er werd gewoon deelgenomen aan congressen, maar als er sprake was een sterke nazi-regie dan werd voor deelname bedankt. De situatie veranderde tijdens de bezettingsjaren. De Duitse bezetters trachtten de archeologie ook te nazificeren, maar zonder druk van bovenaf. Men probeerde Nederlandse archeologen voor hun kar te spannen door het bieden van onderzoeksmogelijkheden en speciale faciliteiten. De keuze was daarbij in eerste instantie gevallen op A.E. van Giffen, de belangrijkste archeoloog van dat moment. Van Giffen speelde het spel slim. Hij maakte gebruik van veel faciliteiten zonder zich echt te committeren en al snel werd duidelijk dat de gewenste medewerking er niet kwam. Dat lag anders bij de tweede keus, de Leidse conservator F.C. Bursch. Hij zag wel mogelijkheden en verbond zich steeds meer met de nazi-politiek. Hij werd lid van de NSB, maakte propaganda en zou uiteindelijk in 1943 naar het bezette Rusland vertrekken om daar onderzoek te gaan doen naar de oorsprong van de Germanen. Martijn Eickhoff komt in zijn eindoordeel tot de constatering dat de vakinhoudelijke kant van de archeologie nauwelijks werd beĂŻnvloed door het nazi-gedachtegoed. De meeste archeologen hebben getracht zich zoveel mogelijk aan de politieke invloed te onttrekken, zonder zich daarbij expliciet over uit te hoeven spreken of er zich van te distantiĂŤren. Slechts een enkeling verbond zich actief met de bezetter. Eindelijk is er dan een boek over de archeologie in een turbulent tijdvak, een periode waarover zoveel geruchten de ronde deden. Als historicus legt Eickhoff zeer gedetailleerd het archeologische netwerk bloot en gunt ons een blik op de wereld van die dagen. Het accent ligt daarbij meer op beleid en de wetenschappelijk inhoudelijke kant van de archeologie en minder op de archeologische praktijk. Dit zou op het eerste gezicht te maken kunnen hebben met Eickhoffs achtergrond, maar hij heeft zich op bewonderenswaardige wijze de archeologie eigen gemaakt. De latere generaties archeologen hebben die periode meer gezien als een strijd russen de personen Holwerda en Van Giffen. Die strijd zou zich met name uitkristalliseren in steeds betere en geavanceerde opgravingsmethoden.

29


In hun ogen speelde de wetenschappelijk inhoudelijke controverse nauwelijks een rol, laat staan politiek. Het overgrote deel van de archeologen in oorlogstijd wilde graven, onderzoek doen en waren eigenlijk blind voor de politieke veranderingen om hen heen. Het was de bevlogenheid, de liefde voor de archeologie die hen dreef. Achteraf nogal naïef, maar is het nu veel anders? Het boek van Martijn Eickhoff laat juist op indringende wijze die andere kant zien en houdt ons archeologen een spiegel voor. Wat we daar in zien is veel scherper dan het beeld vol nevelen die altijd om de oorlogsjaren hing. De nevelen zijn door dit boek opgetrokken en confronteren ons met een haarscherp beeld van een periode waarvoor we ons toch altijd geschaamd hebben. Info: www.uitgeverijboorn.nl. Noten: i Het gaat om het aftreden van B.f. Wieland Los. Zie: A.P. van de Band en E.H.P. Cordfunke (red.), Archeologie in Veelvoud. Vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland.

Utrecht 2001, p. 38.

Leo Verhart

J. Klapste (ed.), The rural houseJrom the 1 migration period to the oldest still standing

; buildings (Pamatky Archeologické, 1 Supplementum 15, Ruralia IV). Institute of i Archaeology, Academy of Sciences of the ; Czech Republic, Prague 2002. ISBN 801 86124-36-3. Geïll., 362 pag. Prijs ca € 50,-, Deze bundel bevat het verslag van de conferentie Ruralia IV, die van 8-13 september 2001 werd gehouden in Bad Bederkesa. De conferentie bracht onderzoekers bijeen, die zich vanuit verschillende disciplines bezighouden met het onderzoek van middeleeuwse huizen: archeologen, volkskundigen, rechtshistorici, bouwhistorici. Tussen een voorwoord van de organisator dr. W.Haio Zimmermann, directeur van het bekende 'Institut für historische Küstenforschung' in Wilhelmshaven, en een slotbeschouwing van prof. dr. Heiko Steuer uit Freiburg zijn 36 in het Engels, Duits of Frans gestelde bijdragen afgedrukt, waarvan de onderwerpen reiken van Zweden tot Sardinië en van Ierland tot Hongarije. Ik zal de verleiding weerstaan om in te gaan op de kuilhutten in de Hongaarse laagvlakte (bijdragen van onder

30

meer Matej Ruttkay, Miklós Takacs en Tibor Sabjan), de gecompliceerde dragende constructies van de tot in de 14e eeuw teruggaande boerderijen in Noord-Beieren (bijdrage Konrad Bedal), de huizen met cruck-constructie op de Britse eilanden (bijdragen Stuart Wrathmell en Piers Dixon), of de nog bestaande paalspiekers in Zwitserland en andere delen van Europa (bijdrage Michael Schmaedecke). Hoe interessant, ook voor de lezers van Westerheem van meer direct belang, zijn de bijdragen die betrekking hebben op Nederland en het aangrenzende Noordwest-Duitsland. Allereerst noem ik de korte bijdrage van Haio Zimmermann zelf, die een schematisch overzicht geeft van de hoofdlijnen van de ontwikkeling van het boerenhuis in onze streken vanaf het Midden-Neolithicum tot de Middeleeuwen. Rolf Barenfanger bespreekt enkele opgegraven huisplattegronden uit Oost-Friesland, die zich goed laten vergelijken met plattegronden uit Drenthe. In de bijdragen van Wolfgang Dörfier (Elbe-Wezer-driehoek) en Volker Glantzer (Oostfriesland) komt dezelfde tegenstelling in historische boerderijvorm tot uiting als die tussen Drenthe waar het oudste bestaande type behoort tot het 'niederdeutsche Hallenhaus', en Groningen, waar het 'Gulfhaus' overheerst. Het laatste type zou een vernieuwing uit de zestiende eeuw zijn, die afkomstig zou zijn uit West-Nederland. Dietrich Maschemeyer bespreekt de verdere ontwikkeling van het hallenhuis in Nederland, Westfalen en Nedersaksen. De oudste bestaande dateren uit de veertiende en vijftiende eeuw. De veranderingen in bouwwijze verklaart hij uit economische en juridische omstandigheden.

Twee bijdragen trokken mijn bijzondere aandacht, fochen Komber heeft een studie gemaakt van de opgegraven huisplattegronden uit de Vroege Middeleeuwen met tegenover elkaar staande buitenpalen en gebogen wanden, zoals die bekend zijn uit Denemarken en die ook bij ons voorkomen in bijvoorbeeld Drenthe (Gasselte, Peelo}, op de Veluwe (Kootwijk) en in het rivierengebied (Dorestad). Hij is van mening dat de betreffende gebouwen geconstrueerd zijn van in het vuur kunstmatig gebogen spanten, die paarsgewijs in de nok samenkomen. Deze bouwwijze zou ontstaan zijn in het zuiden van Scandinavië en zich vandaar ook naar onze streken hebben uitgebreid als onderdeel van de Viking-cultuur. Het is een interessante gedachte, die waard is


nader te worden onderzocht aan de hand van het totale Nederlandse materiaal. Zelf heb ik mij enkele jaren geleden ook beziggehouden met de huisplattegronden van • Dorestad en die vergeleken met die op de Veluwe, in Drenthe, in het Noordduitse kustgebied en in Denemarken, en ik kwam daarbij tot een lijnrecht tegengestelde conclusie. De bouwwijze van de huizen met paarsgewijs tegenover elkaar geplaatste buitenpalen is naar mijn mening in ons gebied stapsgewijs uit voorgaande typen ontstaan en heeft zich vervolgens noordwaarts verspreid, waarschijnlijk vanuit Dorestad. Daarbij denk ik niet aan gebogen spanten, maar aan schuin staande palen die paarsgewijs met elkaar zijn verbonden door trekbalken, die in de lengterichting door plaatbalken worden bijeengehouden (From Wijster to Dorestad and beyond, in H. Sarfatij et al., red., In Discussion with the Past. Archaeological studies presented to W.A. van Es, Amersfoort 1999}. Deze publicatie was kennelijk niet bekend aan de auteur. Na het inmiddels al ruim tien jaar oude werk van Carlo Huijts zijn er overal in onze streken zoveel nieuwe huisplartegronden opgegraven, dat een voortgezet onderzoek naar de bouwkundige reconstructie ervan op zijn plaats zou zijn. De tweede bijdrage die mijn aandacht trok is die van de enige Nederlander in de bundel, Jan van Doesburg. Hij bespreekt de laatmiddeleeuwse huisplartegronden, die opgegraven zijn in het Middennederlandse rivierengebied, met name in Kerk-Avezaath en Houten, en vergelijkt ze met plattegronden uit Noord-Brabant, waar het Dommelen-type (met weinige en ver uiteenstaande gebinten en twee zware ingangpalen aan de beide uiteinden van het huis) overheerst, en uit de Veluwe, Overijssel en Drenthe, waar de veelal iets langere Gasselte-typen (met veel meer, dichter opeenstaande gebinten en één eindingang) voorkomen. Volgens de auteur zouden in Kerk-Avezaath beide typen naast elkaar aanwezig zijn en in het noordelijker gelegen Houten alleen het Dommelen-type. Door de beperkte omvang van de opgravingen en het fragmentaire karakter van de gepubliceerde korte plattegronden in beide opgravingen ben ik er echter niet zeker van dat het hier niet om schuren gaat. Korte schuren komen op de volledig opgegraven erven in Gasselte en Peelo voor naast de veel langere hoofdgebouwen. Voorlopig houd ik het er op dat het Gasselte-type ook in het rivierengebied de norm is. Wat betreft de

middeleeuwse boerderijen is er nog veel werk te doen. Het is opvallend hoe veel beter we in ons land de boerderijen uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd kennen. Samenvattend: een boek vol informatie dat in alle grotere bibliotheken aanwezig moet zijn. Zie: http: / /www.arup.cas .cz/rur alia /rur aliaiv.htm H.T. Waterbolk

H. Hendrikse, Zegelstempels en zegelringen uit Zeeuwse bodem. Uitgeverij Aprilis Zaltbommel, 2003. ISBN 90-5994-013-X. Geïll., genaaid/gebonden, 144 pag. Prijs € 19,50. Op 6 september 1999 werd de Werkgroep Metaalvondsten Zeeland (WMZ) opgericht als gemeenschappelijk project van het toenmalig Provinciaal Archeologisch Centrum Zeeland (PACZ) en de afdeling Zeeland van de AWN. Henk Hendrikse, auteur van de hier besproken publicatie, bekleedt het voorzitterschap, Robert van Heeringen, provinciaal archeoloog van Zeeland, fungeert van begin af aan als adviseur. De werkgroep tracht door vondstregistratie inzicht te verkrijgen in de omvang en diversiteit van de in Zeeland gevonden metalen artefacten. Dat inzicht bestond reeds met betrekking tot de profane en religieuze insignes. In de provincie Zeeland zijn ongeveer 100 detectoramateurs actief, die per zoektocht elk een tiental al dan niet waardevolle voorwerpen vinden. Vanouds vormen de overblijfselen van de verdronken dorpen in Ooster- en Westerschelde een schier onuitputtelijke bron van klein metaal. Wanneer we uitgaan van een 100-tal zoektochten per jaar, dan resulteert dat in zo'n 100.000 vondsten op jaarbasis! Vanzelfsprekend hebben niet al die vondsten een archeologische waarde, maar toch moeten er jaarlijks tienduizenden metalen archeologica zijn, die in particuliere verzamelingen opgaan. Niet alle verzamelaars registreren de herkomst van hun vondsten, bovendien wisselen zij niet alleen ervaringen maar ook objecten met elkaar uit. Om die en andere redenen gaat de link tussen vondst, vindplaats en vondstomstandigheden al snel verloren. Voortvarend handelen is hier dus geboden. Het eerste project van de WMZ betreft de registratie van en onderzoek naar zegelstempels. Toen nog geen twee jaar later de

31


balans werd opgemaakt, bleek dat er 275 zegelstempels en -ringen waren geregistreerd, alle bodemvondsten van voor het midden van de negentiende eeuw. Die 275 kleinodiën vormen het onderwerp van dit fraai uitgegeven boek. Zegels kennen we al uit de klassieke oudheid. In onze streken waren ze vanaf de vroege dertiende eeuw in gebruik ter bekrachtiging van oorkonden, keuren en overeenkomsten. Later komen daar ook zegelringen bij. Aanvankelijk is het gebruik ervan voorbehouden aan de hoogste elite. Vervolgens werd het gebruik uitgebreid naar lagere adel, stedelijke en kerkelijke overheden om tenslotte gemeengoed te worden bij ook de gegoede burgerij. Via de Nieuwsbrief Archeologie van de

provincie Zeeland, haar opvolgster Zeeuws Erfgoed, het septembernurnmer van Detector Magazine en indirect ook via onze literatuurrubrieken, bleven we op de hoogte van de voortgang van het project, dat uiteindelijk resulteerde in het nu verschenen boek. Alle geregistreerde zegetstempels zijn in een tabel opgenomen, met vermelding van herkomst, materiaalsoort, mate van leesbaarheid, type, afmeting, bevestigingswij ze, datering, opschrift en een beschrijving van de eventuele voorstelling op het stempel. Daarnaast vond een selectie van 99 stempels en ringen plaats, die elk wat uitgebreider omschreven en ook afgebeeld worden. Het fotograferen en afdrukken van de vaak grauwe stempels met hun minuscule details is geen sinecure. Fotograaf en drukker zijn er desondanks in geslaagd om perfecte afbeeldingen te leveren. Een compliment is hier op zijn plaats. Henk Hendrikse besteedt in zijn boek ook aandacht de historische ontwikkeling van het zegelen, het gebruik van de stempels in Zeeland, de fabricage van de stempels, de evolutie van vormen en formaten, enzovoorts, kortom alle aspecten komen aan de orde.

Afb. 2. Logo van de 'Werkgroep Metaalvondsten Zeeland (Ontwerp en tek. Leida GoldschmitzWielinga). Uit: Zegelstempels en -ringen.

32

Dankzij archiefonderzoek kon van een aantal stempels ook de eigenaar ervan worden geïdentificeerd. Opvallend is, dat de stempels vaak niet uit een koper-tin legering bestaan, zoals meestal wordt aangenomen: het merendeel is vervaardigd uit een koperlegering met tot 50% lood! Voor de middeleeuwse stempelsnijder maakte dit wat zachtere materiaal het eenvoudiger om het reliëf diep aan te brengen. Vanaf 1500 wordt nog uitsluitend messing gebruikt. Het boek Zegelstempels en zegelringen geeft niet alleen een rijk geïllustreerd beeld van de geschiedenis van de zegelstempels en -ringen uit Zeeuwse bodem, maar vormt ook een onmisbaar naslagwerk voor de gelijkvormige voorwerpen die elders in en buiten ons land worden aangetroffen. Daarnaast bewijst het boek, dat detectoramateurs een uiterst waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de kennis van ons patrimonium wanneer althans archeologen bereid zijn daarvan gebruik te maken. We hebben, zo begreep ik bij de presentatie van dit boek, van de WMZ nog een expositie over de hier gepubliceerde zegelstempels en -ringen tegoed. Nieuwe projecten staan alweer op stapel: loden vogeldrinkbakjes (of inktpotjes?) en loden gewichten vormen de volgende attentiegebieden. De meldingen komen al volop binnen. Bij het bombardement van Middelburg in 1940 gingen bijna alle oude archiefbescheiden in vlammen op, maar gelukkig vormt het bodemarchief nog een belangrijke bron van informatie over ook heel persoonlijke zaken, zoals zegelstempels en -ringen, die vaak in de eeuwigdurende strijd tegen het water, al dan niet tezamen met hun eigenaar, ten onder gingen. Info: www.aprilis.nl. Gerrit Groeneweg

Erfgoed voor toerisme. Een visie van de gezamenlijke erfgoedkoepels op erfgoed en cultuur-

toerisme. Amsterdam 2003. ISBN 90-71107-68-x, T44 pp. Prijs € 7,50 ind. verzendkosten. Aanvragen bij NCM, ! ncm@erfgoedhuis.nl. Gaat het goed met ons erfgoed? Gezien alle bezuinigingen en andere op de loer liggende bedreigingen, zou je denken van niet. Maar er gloort hoop. Het toerisme kan een belangrijke rol spelen in de vergroting van


het draagvlak van het erfgoed en - als resultante - ook in de financiering van het behoud ervan. De verschillende erfgoedkoepels hebben dat heel goed begrepen en de krachten gebundeld. Dat hier echt iets belangwekkends gaande is in Nederland bewijst de samenstelling van de het werkverband: Nationaal Contact Monumenten (NCM), Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA), Nederlandse Museumvereniging (NMV), Vereniging voor Documentaire Informatievoorziening en het Archiefwezen (DIVA) en Digitaal Erfgoed Nederland (DEN). Samen kunnen ze bogen op een gigantische achterban. 'Erfgoed voor toerisme' biedt een inzicht in de mogelijkheden die toerisme kan bieden voor het erfgoed - en andersom. Uit allerlei disciplines komen specialisten aan het woord die steeds weer verrassende kansen zien in de wisselwerking tussen archeologisch-historische thema's en de toeristische ontsluiting daarvan. En gelukkig is de tijd er rijp voor. Het boek constateert dat de sociale status van ieder individu niet alleen van het werk afhangt, maar 'vooral ook hetgeen je in je vrije tijd aan activiteiten ontplooit'. Cultuurhistorie raakt steeds meer in, hoewel de aandacht verschuift van geïsoleerde evenementen naar een totaalbeleving van verschillende, geografisch geclusterde cultuuruitingen. Mensen komen steeds minder voor die ene expositie, maar willen een lekker dagje uit en naast hun museumbezoek ook winkelen, een terrasje meepikken en eventjes een kerk binnenwippen. We zullen daarop moeten inspelen. 'Duidelijk is dat de historische waarde of collectie van een erfgoedinstelling alleen niet meer voldoende is voor het trekken van publiek.' Dat klinkt misschien een beetje onheilspellend, maar biedt vooral ook kansen. Samenwerking is het toverwoord. Moeten we ons kwetsbare erfgoed dan zomaar overlaten aan de grillen van het toerisme? Natuurlijk niet. Toerisme heeft ook keerzijden. Teveel publiek kan monumenten schaden. Dat probleem is deels opgelost door de uitvinding van de term 'visitor management'. Klinkt misschien vergezocht, maar wie ooit in de rij voor de Vaticaanse musea heeft gestaan snapt de noodzaak ervan. 'Erfgoed voor toerisme' is niet zomaar een visie. Het is een wezenlijke bijdrage in de discussie over de toekomst van ons erfgoed. Specialisten geven een boeiende

stand van zaken uit de verschillende disciplines. Daarnaast zijn zes voorbeeldprojecten uitgewerkt. Het is een echte eye-opener voor alle archeologen, museummedewerkers, archivarissen, bouwhistorid en beleidsmakers bij gemeenten en provincies. En natuurlijk iedereen in de toeristenbranche. Paul van der Heijden

Signalementen J.E.L. Pelsdonk, Penninckxkcns van Loode. Een onderzoek naar in Nederland gevonden loden muntachtige voorwerpen uit de middeleeuwen en de zestiende eeuw, aangevuld met een overzicht van de modernere penningen.

Goudswaard, september 2003. ISBN 909017208-4. Geïll., 210 pag. Prijs € 24,95 Iedereen die ooit met een metaaldetector aan de slag is geweest kent ze wel: loden penningen die in vroegere tijden dienst deden als klein- of noodgeld, brood- of armenpenning, baken- of tolgeld, etc. Voor Jan Pelsdonk vormden de historische achtergrond ervan het onderwerp van zijn doctoraalstudie maatschappij geschiedenis, waarvan het resultaat in eigen beheer in boekvorm is uitgegeven. In totaal bestudeerde hij alleen al uit de periode van circa 450 tot 1600 2.027 penningen. Eén van zijn conclusies is, dat loden penningen tussen ongeveer 1275 en 1450 een wezenlijk onderdeel van de muntcirculatie in ons land vormden. Opvallend is, dat de meeste vindplaatsen in Zeeland, Zuid-Holland en in mindere mate - in Noord-Brabant liggen, wat ongetwijfeld verband houdt met bodemgesteldheid, zoekgedrag van detectoramateurs en interesse van stadsarcheologen. De grootste hoeveelheden komen uit Nieuwlande en Middelburg in Zeeland, uit Dordrecht en - opvallend genoeg - van het Valkhof te Nijmegen. De vaststelling van Van Pelsdonk, dat het in i53o-'32 verdronken dorp Nieuwlande, waar 230 penningen vandaan komen, geen connecties met de scheepvaart heeft gehad is onjuist. Bij laag water zijn naast de funderingen van kerk, donjon en woningen ook de restanten van de kademuur van het dorp nog steeds te zien. In een bijlage worden de loden penningen in verschillende typen ingedeeld, dan volgt een literatuuroverzicht en vervolgens worden meer dan vijfhonderd verschillende penningen beschreven, met vermelding

33


Ajb.j. Bronzen ruiterspoor 13501421. Uit: Huis te Merwede.

van afmeting, gewicht, herkomst, jaartal en functie. Elke penning wordt bovendien in kleur op ware grootte afgebeeld. Zonder twijfel is deze publicatie van groot belang voor verder systematisch onderzoek naar de lang verguisde loden penningen. Info: loodgeld@hotmail.com en www.xs4all.nl/nlipad0

2001 overleed de heer Stam. De destijds verzamelde objecten dreigen nu wederom in de vergetelheid te raken. An Osseweijervan Bueren tracht dit te voorkomen en bundelt de tekeningen van bodemvondsten, plattegronden en dwarsdoorsneden van het kasteel in deze publicatie. Bovendien neemt zij daarin het verslag op van prof. Renaud, dat zich in het archief van Dordrecht bevindt, alsmede een aantekening van de heer Stam uit 1990 en een lijst van publicaties waarin het onderzoek van dit kasteel en/of van één of meer van de daarbij gedane vondsten voorkomt. Info: mevr. J.C. van der Pelt, 078-615 1142.

Gertrudis A.M. Offenberg, Broekpolder. Een archeologisch monument op een VINEX-

locatie. 2003. Geïll., 88 pag. Prijs € 5,-. A.F. Osseweijer, Huis te Merwede. Vondsten van de opgraving 1941-1943. AWN Lek- en Merwestreek, juni 2003. Prijs € 16,-. In de jaren 1940-1943 werd in het kader van de werkverschaffing door de Bouw- en woningdienst van Dordrecht het muurwerk van het Huis te Merwede vrijgelegd en ingemeten. J.G.N. Renaud van het toenmalige Rijksbureau voor de Monumentenzorg begeleidde de werkzaamheden. Bij de graafwerkzaambeden is ook een grote hoeveelheid gebruiksvoorwerpen verzameld. De Sint-Elisabethvloedvan 1421 maakte een einde aan de bewoning van het kasteel en vormt daarmee ook de uiterste datum van de bodemvondsten. In tal van kleine publicaties is aandacht besteed aan de vondsten en waarnemingen van het Huis te Merwede, maar tot een volledige publicatie van het onderzoek is het nooit gekoAjb. 4. Enkele voor- men. De bodemvondsten, voor zover nog werpen uit een goed aanwezig, wachten nog steeds op bewergeconserveerde offer- king. Gerard Stam, AWN'er en lid van de afdeling Nieuwe Maas, begon met het verplaats. Uit: Broekwerken en tekenen van de vondsten. Medio polder.

34

De provincie Noord-Holland tracht de kennis over het archeologische verleden van die provincie zo breed mogelijk onder haar inwoners te verspreiden. Dat gebeurt door middel van een reeks publicaties, waarvan dit de vijfde uitgave is. De VINEX-woonwijk Broekpolder wordt gerealiseerd door de gemeenten Beverwijk en Heemskerk. Inde jaren 1998-2000 is uitgebreid archeologisch onderzoek gedaan naar de voorgeschiedenis van de Broekpolder. De weerslag daarvan werd vastgelegd in het rapport van Linda Therkorn e.a., Landscapes in the Broekpolder, excavations around a monument with aspects o/Bronze Age to the

Modern. In het boekje dat nu door de provincie Noord-Holland is uitgegeven, wordt het verhaal van de ontwikkelingsgeschiedenis van de Broekpolder aan de hand van zeven interviews verteld. De gesprekken werden gevoerd met een archeoloog die langs de Broekpolder opgroeide en nog weet hoe de streek er vroeger uitzag (Jan Besteman), met de boer die er werkte, met een stedebouwkundige die de wijk hielp realiseren, met degene die het archeologisch monument moet bewaken (Robert van Heeringen), met een geoloog die het landschap analyseerde, met een archeoloog die de vroegere bewoners, hun gebruiken en hun relatie met de kosmos heeft onderzocht (Linda Therkorn) en tenslotte met een landschapsontwerper. Info: servicepunt N.-Hofland 023-514 43 00 of duinena@noordholland.nl, www.cultureelerfgoednh.nl en www.broekpolder.nl


Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trkr, 33.

Rheinischen Landesmuseum Trier 2001. Idem nr. 34, 2002. ISSN 0723-8630. Geïll., 144 en kaartbijlage, resp. 150 pag. Het onderzoek in het "Archeologiepark" Belginum bij Wederath en de presentatie van de resultaten daarvan, experimenten met een IJzertijdvoorrraadkuil, de reconstructie van een Romeins kistje uit Trier, de restauratie van wat een graftempel blijkt te zijn, een Romeinse sarcofaag met rijke glasgiften uit Bitburg en nederzettingen en agrarische activiteiten langs de Moezel, zijn de belangrijkste ingrediënten van nummer 33. De 34e editie bevat onder meer een artikel over de constructie van een Keltische verdedigingsmuur en uiteraard veel Romeins opgravingnieuws uit Trier en omgeving, met extra aandacht voor standbeelden, altaarstenen en andere gedenktekens.

Bernard van Daele, Het Romeinse leger. Leuven 2003. ISBN 90-5826-224-3. Zw./w.-ill., 252 pag. Prijs € 24,95. Dit boek beschrijft het Romeinse leger vanaf het prille ontstaan als burgermilitie ter verdediging van een dorp aan de Tiber, over de Republiek en de Keizertijd heen, tot op het moment dat het West-Romeinse Rijk in de loop van de vijfde eeuw instortte. De auteur, die in Leuven archeologie studeerde, laat zoveel mogelijk aspecten van de Romeinse strijdkrachten de revue passeren, zoals rekrutering en samenstelling van de legioenen, bewapening en uitrusting, fortificaties, militaire grafvelden, hulptroepen, bewapening, logistieke en bevoorrading, sociale aspecten, muziekinstrumenten en veldtekens, enzovoorts.

De Beeldenaar (Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Munten Penningkunde en van de Vereniging voor Penningkunst), 26e jrg., nr. 5-6, 2002. ISSN 0165-8654. Zw./w.-ill., 90 pag. Per 1 oktober 2002 nam J.J. Grolle afscheid als conservator van De Nederlandsche Bank N.V. Ter gelegenheid daarvan verscheen deze dubbele editie als vriendennummer, met bijdragen van onder meer zijn collega's van de drie grote numismatische instellingen in ons land en bevriende collegae uit de drie buurlanden. De bijdragen variëren

van Friese munten uit de elfde eeuw tot valse zinken munten uit WO II.

Haarlems Bodemonderzoek36, 2002.

Commissie Oudheidkundig Bodemonderzoek Haarlem, september 2003. ISSN 1384-0584. Geïll., 140 pag. Prijs € 7,-. In het vroege voorjaar van 1999 is in Haarlem archeologisch onderzoek uitgevoerd op de plaats waar aan het Spaarne de nieuwbouw 'Gravinnehof zou gaan verrijzen. De opgravingsresultaten vinden we terug in een fraai publieksboek Spitten aan het Spaame, dat medio 2003 in Westerheem is gesignaleerd {pag. 127-128) met de toezegging, dat aanvullende verslaglegging zou worden opgenomen in een themanummer van Haarlems Bodemonderzoek, dat even-

eens geheel aan dit onderzoek gewijd zou worden. Gezien de opzet van Spitten aan het Spaarne was het namelijk niet mogelijk om alle verkregen informatie daarin vast te leggen. Twee publicaties dus over hetzelfde onderzoek. De nu verschenen aflevering in de reeks Haarlems Bodemonderzoek vormt in feite een supplement op Spitten aan het Spaarne, waarbij ter wille van de leesbaarheid sommige zaken worden herhaald, terwijl op andere aspecten wat dieper wordt ingegaan. Het bevat bijdragen van Maaike de Jong-de Groot, Harold Henkes, Eric Jacobs en Otto Brinkkemper. Waar in Spitten aan het Spaarne de geschiedenis van de bebouwing centraal stond, laat Maaike de |ong-de Groot nu de sociale kant van de onderzochte locatie zien, de openbare bestuursfuncties die de bewoners bekleedden en het wel en wee van drie bierbrouwers en hun familie. Waar Harold Henkes in het boek de verschillende glastypes de revue laat passeren, duikt hij nu wat dieper in elk van de beerputten waaruit het glas te voorschijn kwam. Een groot deel van Haarlems Bodemonderzoek 36 is inge-

ruimd voor een uitbreiding op de catalogus van aardewerk en gebruiksglas, ingericht volgens het "Deventer systeem" van vondstbeschrijving, gevolgd door tabellen waarin de inhoud van de verschillende beerputten wordt gespecificeerd. Otto Brinkkemper tenslotte beschrijft de resultaten van het onderzoek aan plantenresten van een vijftal beerputten. Voor nadere info over de beide publicaties: archeologie @haarlem .nl.

35


Barbel Auffermann & Jörg Orschiedt (met een bijdrage van Philip van Peer), Neanderthalers in Europa (oorspronkelijke titel Die Neandertaler. Eine- Spurensuche).

Leuven 2003. ISBN 90 5826 243 X. Geïll., 126 pag. Prijs € 24,95.

vanuit het Westerwald als economisch vluchteling langs de Maas vestigden. Verder in dit blad ook een artikel van Bèr Eggen over rechtskruisen, perroenen en schandpalen, markeringen in dorpskommen en langs doorgaande wegen, waaraan tot circa 1800 iedereen kon zien binnen wiens rechtsgebied hij/zij zich bevond. Verdere inlichtingen over dit tijdschrift: info@gog.nl

Van 25 oktober 2003 tot 19 september 2004 is in het Gallo-Romeins Museum te Tongeren (B.) de fraaie tentoonstelling Neanderthalers in Europa te zien. Een groep levensechte Neanderthalers zetten daar hun dagelijks leven van 35.000 jaar gelden voort russen mammoet, holenbeer en muskusos. Eric Jacobs (Jacobs & Burnier, archeoloTer gelegenheid daarvan is bij Uitgeverij gisch projectbureau), De Romeinse Tijd in Davidsfonds een Nederlandstalige editie : Zuid-Holland. Provincie Zuid-Holland, van een publicatie van het Neandertaleroktober 2002. Geïll., 50 pag. museum in Mettmann (D.) verschenen. Dit rijk geïllustreerde boek is gericht op een In 50 pagina's heldere tekst laat Eric de breed publiek, Iaat daarbij de meest uiteeninwoners van Zuid-Holland kennismaken lopende aspecten van de Neanderthaler met de Romeinse geschiedenis van hun zien en geeft een toegankelijk overzicht van provincie, met zijn vroegere bewoners, de actuele onderzoekstechniek. De Neanderlandschap, infrastructuur, Forum Hadriani, thaler is al lang niet meer een primitieve gebruiken en gewoontes, forten en militaire wilde, maar een jager op groot wild met posten etc. Helaas heeft de vormgever geeen uiterlijke verschijningsvorm die verrasmeend zich niet te moeten beperken tot de send veel overeenkomst met die van onsprettige tekst en rustige illustraties van Eric zelf vertoont. Jacobs, maar heeft deze de achterzijde van het boekje en alle marges op de pagina's Philip van Peer (Katholieke Universiteit voorzien van een schreeuwerig patroon van Leuven) vult de vertaalde tekst aan met Brusselse wafels en wordt elk hoofdstuk enkele pagina's over het voorkomen van de bovendien voorafgaan door zo mogelijk Neanderthaler in Nederland en België. nog opvallender eigen interpretaties op Restanten van hen zijn aangetroffen in vernegentiende-eeuwse inspiraties van de schillende grotten in het Belgische MaasRomeinse tijd. bekken, maar de sporen van hun activiteiten (Midden-Paleolithicum) komen op meer plaatsen voor, zoals in ons land Maastricht-Belvédère. Info: www.neanderthalers.be en www.boek.be. AS. (archaologie der Schweiz - archeologie suisse - archeologia svizzera), 26e jrg., nr. 3,

2003. ISSN 0255-9005. De Maasgouw, 122e jrg., nr. 3, 2003. ISSN 1380-4170. Geïll., 31 pag. In deze editie van het tijdschrift van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap een artikel van J. Engelen over geschiedenis van de kleipijp en meer speciaal over de productie ervan in Limburg. De eerste vermelding van een kleipijpenfabrikant in Limburg komt uit Maastricht en dateert uit 1634. Daar zet de productie zich voort, tot in 1890 als gevolg van de opkomst van de veel duurzamere bruyèrepijp voor deze tak van nijverheid in Maastricht het doek valt. Elders in Limburg vindt vanaf het begin van de negentiende eeuw een heropleving van het pijpmakersambacht plaats, wanneer deze ambachtlieden zich

36

In deze as vooral aandacht voor 'L'ultimo guerriero longobardo ritrovata a Stabio TI', het graf van een longobardische krijger met veel fraaie bijgiften. Verder een artikel over de Keltische versterkte woonplaats Bibrack (F.), een vroegmiddeleeuwse nederzetting in Baar (CH) en de ontwikkeling van vorm en gebruik van de armband in de Romeinse Tijd. Info: www.sguf-sspa.ch

Spiegel Historiael, 38e jrg., nr. 10, oktober 2003. ISSN 0038-7487. Geïll., 44 pag. Prijs los nummer € 6,25. Nog geen dertig kilometer buiten Rome I het keizerlijke paleis van Hadrianus.


Gemma Jansen en Eveline Vermeulen geven een impressie van hun onderzoek naar de sanitaire voorzieningen in dit uitgebreide gebouwencomplex. Opvallend is, dat de onderzoeksters niet alleen de gangbare groepstoiletten aantroffen, maar ook eenpersoons-ldeinste-kamertjes. Het onderzoek richt zich op twee vragen: voor wie waren de verschillende toiletten bedoeld en hoe werd de privacy ten opzichte van medegebruiker en passant gewaarborgd.

Terra cognita {Archeologische Vereniging "Land van Heusden en Altena"), nr. 13, september 2003. Zw.-/w.-ill., 44 pag. In Heesbeen werd omstreeks 1985 een haarnaald gevonden, de punt ervan ontbrak. Enkele meters verder trof iemand anders het ontbrekende deel aan. Eén van beide vinders is inmiddels overleden en liet zijn fragment na aan de ander (!), waardoor beide delen tot een geheel konden worden samengevoegd. De 20,8 cm lange haarnaald behoort tot het zgn. Wijster type en dateert uit de vierde - begin vijfde eeuw. De auteurs, C. van Dijk en H. de Graaf, vergelijken de Heesbeense vondst met gelijksoortige haarnaalden van elders uit ons land. Info: cvandijkandel@hetnet.nl.

Eindhoven, 5ejaarboek 2002. Heemkundige

periode van economische malaise, vergelijkt het gebouw met andere boerderijen van dit model en wijdt bovendien aandacht aan de evolutie van dergelijke hallenboerderijen naar de in die nog steeds veel voorkomende langgevelboerderij. Niet geïnteresseerd in Brabantse boerderijen? Dan nog biedt dit verhaal de lezer een heerlijke impressie van de manier waarop een vrijetijdsarcheoloog op grootse wijze in het gat springt dat professionele instellingen laten vallen. Verder in dit boekje de geschiedenis van het beekje de Gender. Nico Arts en Ben Van de Broek beschrijven hoe men ooit dit waterloopje via een kunstmatige bedding door het centrum van Eindhoven leidde.

Jahresschrijtjiir mitteldeutsche Vorgeschichte

(Landesamt für Archeologie Sachsen-Anhalt - Landesmuseum für Vorgeschichte) Haale (Saaie), 2002. ISSN 0075-2932, ISBN 3-910010-65-a. Genaaid/gebonden, zw./w.-ill., 496 pag., kaartbijlage. Ik beperk mij tot een beknopte opsomming van de bijdragen in deze bundel: • Die palaolitische und mesolitische Sammlung des Landesamtes für Archaologie • Neufunde aus dem Quartzitpalaolithikum, Ldkr. Quedlinburg • Vorlaufige Ergebnisse der Untersuchungen in Derenburg, Ldkr. Wernigerode • Eine neolitische Kittmasse: die Untersuchung von Pechresten

Ajb. 5. Schotel met spreuk, 179(4?), witbakkend loodglazuuraardewerk. Bodemvondst uit Schwerzau (Sachsen-Anhalt, Duitsland), het eerste volledig opgegraven dorp. Het dorp is inmiddels geheel opgeofferd aan de bruinkoolwinning.

Studiekring Kempenland, Eindhoven 2002. ISBN 90-804668-5-9. Zw./w.-ill., 144 pag. Prijs €15,-. De boekjes uit deze reeks vormen een gemakkelijk bereikbaar medium, dat informatie biedt over momenten en monumenten uit heden en verleden van de stad Eindhoven en omgeving. In dit jaarboek is een verslag opgenomen van vrijetijdsarcheoloog Geit Emmery over een zestiende-eeuwse hallenboerderij, die uiteindelijk aan sloop ten prooi viel. Uitgebreid besteedt hij aandacht aan de bouwkundige constructie van de boerderij, tekenen van verval en van herstel, van verbouwing en van gebruik en bewoning. Uitvoerig staat hij ook stil bij het gebruik van lichtblauwe pleisterkalk en bij zijn succesvolle zoektocht naar een bouwoffer. Hij vergeet evenmin de bewoners van dit verloren gegane culturele erfgoed in zijn verhaal te betrekken, spreekt zijn verwondering uit over de bouw van een niet onaanzienlijk bedrijf op deze locatie in een

37


• Vorbericht zu den Ausgrabungen 1998/ '99 bei Quedlinburg • Eine Kalksteindrechslerei bei Quedlindburg • Die Ausgrabung in Schwerzau, Burgenlandkreis • Archeologische Untersuchungen im Stadtgebiet von Zeitz, Burgenlandkreis • Archaologiscb-Bauhistorische Beobachtungen an der Nordseite des Havelberger Domes • Ein wappen förmiger Pferdegeschirranhanger des i3.|ahrhunderts • En Quartier an der Stadtmauer. Vorbericht zur Ausgrabung in Halle (Saaie) • CAD-gestützte Grabungsdokumentation am Beispiel einer Stadtkerngrabung • Der Kulturgutraub der Prahistoriker in der ehemaligen Sowjetunion

Info Restauratie \:n beheer (Rijksdienst voor

de Monumentenzorg), nr. 37, september 2003 (meegezonden met Nieuwsbrief 5, september 2003}. ISSN 1566-7056. Geïll., 8pag.

Afb. 6. Kleipijp met als hielmerk de gekroonde letters "II" en op de steel de naam "IANIACOBSZ VA", omstreeks 1660 gemaakt door Jan Jacobsz.

Van der Aerde te Gouda (verkleind). Uit: Goudse pijpmakers en hun merken.

38

Vanaf de Romeinse Tijd tot een eind in de twintigste eeuw gebruikte men in ons land kalk als bindmiddel voor metsel- en voegmortels. Daarna wordt steeds vaker cement gebruikt. Deze brochure behandelt in het kort de historische ontwikkeling van het gebruik van kalk, de componenten van kalkmortel, hun herkomst en hun eigenschappen (inclusief het verschil tussen steen- en schelpkalk) en hun huidige gebruiksmogelijkheden. De inhoud van de brochure is ontleend aan het onlangs bij de RDMZ verschenen Kalkboek (K. van Balen e.a.). Info: www.monumenten.nl en www.monumentenzorg.nl.

De korte levensduur van keramische tabakspijpjes, de snelle ontwikkeling van de vormgeving daarvan en de erop aangebrachte merktekens, vormen elementen die tezamen tot een redelijk nauwkeurige datering van de kleipijp kunnen leiden. Baanbrekend was in dit opzicht de AWN-monografie van Friederich die in 1975 verscheen, waarbij werd uitgegaan van een mathematische wetmatigheid russen pijptype, pijpenkopinhoud en leeftijd. Helaas bleek de door hem veronderstelde wetmatigheid wat minder betrouwbaar te zijn, waarna Don Duco de gecompliceerde deductieve methode introduceerde. Bij die methode is een combinatie van een reeks eigenschappen doorslaggevend, waaronder het merkteken dat de pij pen fabrikant op zijn product aanbracht. Het is al weer ruim twintig jaar geleden dat de merktekens van de Goudse pijpmakers overzichtelijk werden gepubliceerd, maar pijpelogen zitten niet stil en sedertdien zijn er tal van nieuwe merktekens bekend geworden, terwijl ook veel meer achterliggende informatie beschikbaar is gekomen. Kortom het werd tijd dat een nieuw overzicht verscheen en Hans van der Meulen voorziet daarin, met een reeks van tabellen en met talloze afbeeldingen van pijpentypen en merktekens. Niet alleen voor liefhebbers van oud rookgerei is deze publicatie interessant. De Goudse kleipijp kende immers een groot afzetgebied en komt dan ook overal, in binnen- en buitenland, tussen huishoudelijk afval tevoorschijn. Dankzij de mogelijkheid om de kleipijp redelijk nauwkeurig te dateren, vormt dit object een dankbaar "gidsfossiel" voor het vaststellen van de ouderdom van de inhoud van beerof afvalput. Het boek Goudse pijpenmakers en hun merken is te bestellen bij de auteur: J.van_der_meulen@LUMC.nl of 071-5412156.

|. van der Meulen, Goudse pijpenmakers en

Archeologische Monumentenzorg (Nieuws-

hun merken. Pijpelogische Kring Nederland, Leiden en de Stedelijke Musea, Gouda, 2003. ISBN 90-72660-02-1. Zw./w.-ill., 137 pag. Prijs € 14,95 (excL Verzendkosten)

briefvan de ROB), 8e jrg., nr. 2, november 2003. ISSN 1385-1578. Zw./w.-ill., 28 pag. Weer een aflevering vol met nieuwtjes over ontwikkelingen bij en rondom de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, zoals de ROB-programma's, het project MADE (Materiaal Degradatie), de SAM (Standaard Archeologische Monitering), Archis, KICH (kennisinfrastructuur cultuurhistorie) en de oprichting van ADC Heritage B.V.


Verder een verslag van het archeologische duikteam van ROB/NISA over het duikseizoen 2003 en een bijdrage van Liesbeth Theunissen die in de huid van een inwoner van Hardinxveld-Giessendam de opgravingen in de Harnaschpolder te Schipluiden bezoekt. Info: www.archis.nl

opgravingen liever in dozen en dossiers laten verturven, dan "iemand anders met hun veren te laten pronken" (SIC, ik spreek uit ervaring) is enig pessimisme op zijn plaats. Ondanks al die trieste constateringen ziet Vestigia nog steeds een rol voor de amateurarcheoloog, bijvoorbeeld als participant in teams die achterstallige verslaglegging projectmatig bij de horens vatten, www info@vestigia.nl en Drs. W.A.M. Hessing & drs. E.K. Mietes, Project Odyssee; een zoektocht naar de achter- http://www.sna.nl/malta/pdf/odyssee.pdf stand in uitwerking van archeologisch onderzoek in Nederland (Vestigia B.V., rapport V75). Bunschoten 30 juni 2003 Holland, 34e jrg., 2002: Archeologische In brede kring wordt het stuwmeer van Kroniek Holland 2001. ISSN 0166-2511. onuitgewerkte opgravingen als een groot Zw./w.-ill., 126 pag. probleem voor de Nederlandse archeologie ervaren. Niet dat het een specifiek NederDeze kroniek, die elk jaar als onderdeel van lands probleem is, in andere landen speelt het historisch tijdschrift Holland verschijnt, het ook, maar het is wel onze zorg. De bestaat uit een reeks bijdragen over archeoStichting voor de Nederlandse Archeologie logisch onderzoek in de provincies Zuid(SNA) probeert daarvoor een oplossing te tred. W. Blazer en J. Roefstra) en Noordzoeken. In verband daarmee is aan Vestigia Holland (red. R. Proos), gerangschikt op B.V. {Vestiges of the past/Sporen uit het volgorde van plaatsnaam en samengesteld verleden) opdracht verleend om de omvang door tal van archeologen. Uiteraard bood van die achterstand in kaart te brengen. 2001 weer een aantal hoogtepunten, zoals Ten behoeve van dat onderzoek zette de nieuwe Viking zilverschat bij Wieringen, Vestigia een enquĂŞte uit onder 89 archeoeen Romeinse muntschat op Goedereede, logische instellingen. Hierbij zijn ook alle een mesolithische bewoningslaag onder AWN-afdelingen benaderd. het Centraal Station van Rotterdam, het Tijdens de Reuvensdagen werden de resulvoortgaande onderzoek van Forum Hadriani taten van de enquĂŞte naar onuitgewerlct en een vermoedelijk Romeins vlootstation archeologisch onderzoek gepresenteerd. De in De Lier. Daartegenover staan ook trieste uitkomsten van het onderzoek zijn nu voor zaken, zoals de teloorgang van de restanten iedereen beschikbaar en zijn redelijk van een scheepswrak in 's-Gravezande en schokkend. Ongeveer de helft van de tot tal van korte en langere artikeltjes over 1998 in ons land uitgevoerde opgravingen vondsten, waarnemingen en conclusies. is niet of onvoldoende uitgewerkt en ontsloten. Het is natuurlijk altijd interessant orn daarbij het vingertje priemend in de richting van de professionele archeologie te wijzen. Dit rapport dwingt echter de vrijetij dsarcheo loog om het vingertje ook op de eigen zere plek te leggen. Om te beginnen vonden zestien van de vierentwintig AWNafdelingen het, ongetwijfeld op goede gronden, niet nodig om medewerking te verlenen aan het onderzoek. Bovendien blijkt dat van het door amateurarcheologen verrichte onderzoek 70% (!) niet of onvoldoende wordt uitgewerkt. Vooral opgravingen uit Romeinse Tijd en Late Middeleeuwen blijken weinig populair. Waarom opgravingen niet nader worden uitgewerkt, blijkt niet uit het onderzoek. Maar zolang er amateurs en professionals zijn, die zelf uitmaken wat zij interessant vinden en de minder aantrekkelijke

Ajb. 7. Lavabo van roodbakkend aardewerk met slibversiering 1375-1425 (foto: C. Prins), Langstraat, Alkmaar. Uit: Holland 2002.

39


Berichten van de Archeologische Dienst Waasland 6 (Overdruk uit: Annalen van de Koninklijke oudheidkundige kring van het

Land van Waas 106, 2003, p. 421-467). Zw./w.-ill., 56 pag. Prijs overdruk € 5,(exclusief € 1,23 verzendkosten). De berichten van de ADW bevatten een synthese van de resultaten van het archeologisch en paleolandschappelijk onderzoek het Verrebroekdok (prov. Oost-Vlaand er en, België) onder redactie van Jean-Pierre Van Roeyen en Philippe Crombé. Het onderzoek omvat onder andere een mesolitische site. Email: admin@a-d-w.be.

Archeobrief (Stichting Nederlandse Archeologie), 7e jrg., nr. 28, winter 2003. ISSN 1386-2065. Zw./w.-ill., 34 pag. Archeobrief opent met een artikel over de technische, organisatorische en financiële haalbaarheid van de ontwikkeling van een

:

Nationale Referentiecollectie voor de archeologie (NRc). Er is voldoende draagvlak en de technische haalbaarheid is evenmin een probleem. Speerpunten zijn op dit moment de organisatorische en financiële aspecten. Vervolgens maken we kennis met de recente ontwikkelingen in het provinciaal depot van Utrecht en met het project 'Erfgoed & Water: voor nu en later' dat onlangs van start ging. Dit project richt zich tot beleidsmakers en uitvoerders binnen Rijkswaterstaat en de waterschappen en kan een belangrijke stap zetten in de richting van een nieuw bondgenootschap tussen cultuurhistorici en waterbeheerders. In de derde aflevering van de reeks 'Natuurlijke processen als verstoorder'wordt stilgestaan bij de erosie van het lösslandschap. Verder een kennismaking met de NJBG (www.njbg.nl), de speech van staatssecretaris Van der Laan tijdens de afgelopen Reuvensdagen en tenslotte veel SNA- en ander nieuws. Info: www.sna.nl.

AWN-reeks no. 3 Frans Diederik 'Schervengericht, een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland' 168 pagina's, ill., ISBN 90 71312 07 o Uit de duizenden aardewerkscherven, aangetroffen in tientallen nederzettingen uit de Inheems-Romeinse tijd in Schagen e.o., is de migratie van de bevolking in de derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland te herleiden. De publicatie, met de vele lijntekeningen en afbeeldingen, is tevens een uitzonderlijk fraai naslag werk voor het determineren van aardewerk uit bovengenoemde periode. Prijs voor leden € 12,50, voor niet-leden € 18,50, (excl. € 3,00 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 3.

40


Mijn mooiste vondst Wim van Horssen De mooiste vondst van die graafdag tijdens het AWN-beginnerskamp in de tweede helft van de jaren tachtig in Velsen was zondermeer een Romeinse blokschaaf. Maar dat was niet mijn vondst- Mijn vondst had ik eigenlijk nog niet gevonden. Omdat hout niet bewaard behoefde te worden, had ik twee van de door mij gevonden stukken hout in een plastic vuilniszak gedaan. Die zakken had ik bij me om mijn camera en andere eigendommen te beschermen tegen de overvloedige regen. Want nat was het wel, die week in Velsen. Ik had nog het geluk gehad het profieltekenen te kunnen oefenen aan een echt profiel. Toen anderen een dag later profielen moesten leren tekenen, waren deze hopeloos verregend. Dat die cursisten de oefening toch nog kregen, was te danken aan de creativiteit van de instructeur die zijn auto had geparkeerd op een nabijgelegen pad en daarvan de maatjes op schaal op papier liet vastleggen. Het terrein waarop wij die dag mochten opgraven, was door de overvloedige regen bijna herschapen in dat wat het in de Romeinse tijd was geweest: een havenbekken, waarin de Romeinen getuige de vondsten heel wat hadden verloren of weggegooid. De voorwerpen of stukken daarvan waren in het modderpakket op de bodem beland, waar ze zo'n tweeduizend jaar zijn blijven liggen. Daaruit mochten wij ze in de stromende regen optroffelen: stukken van terra sigillata en ander Romeins aardewerk, de genoemde blokschaaf in twee delen en die stukken hout. Omdat dat oude hout mij fascineerde, nam ik het na het kamp mee naar huis. Pas toen ik de stukken onder de kraan hield om de modder eraf te spoelen, bleek ik toch iets meer in handen te hebben dan zomaar twee

^ Ajb. v Romeinse tentharing

i|«'|r»n-)1.ij(i

..•'•""V;-'

Ajb. 2: Romeinse tentharing (foto's: Wim van Horssen).

Ajb. ykomeinse tentharingen (tekening: jorrit van Horssen)

oude houtjes, namelijk twee Romeinse tentharingen! Inmiddels is mij gebleken, dat die tentharingen voor mij wel heel bijzonder waren, maar niet voor de opgravingen van het Romeinse fort en de haven van Velsen, Er zijn er honderden van gevonden, omdat de Romeinse soldaten 41


daar tijdens de eerste fase van hun verblijf in tenten hebben gewoond. Ik wist al voldoende van archeologie om de haringen niet zomaar ergens ten toon te leggen. Nat en donker leek mij voorlopig de beste conserveringswijze. Daarom heb ik ze toen in een oude mayonaisepot met gesteriliseerd water gedaan en weggezet in het donker. En daar zijn ze eigenlijk al die jaren blijven staan, tot de redactie van dit blad aan deze nieuwkomer in haar gezelschap vroeg of hij niet toevallig

een vondst had, waarover hij in deze rubriek zou kunnen schrijven. Al die tijd zijn die haringen in de mayonaisepot niet zozeer een speciale vondst geweest, maar vooral een souvenir. De herinnering aan een bijzonder boeiend beginnerskamp, waarin het weer bijna niet slechter kon zijn, maar waarop ik me dichter dan ooit bij het verleden had gevoeld. westerheem @ freeler.nl

Werk in uitvoering Deadline voor WIU2004-2 1 maart 2004.

(april):

Het Profiel, december 2003 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.)

Op de voorkant van HP een kaartfragment uit 1554 met daarop Diemen. Deze kaart zal de voorkant sieren van het boek over Diemen dat in het voorjaar verschijnt. In september voerde een excursie naar Zaandam, waar een bezoek werd gebracht aan BIAX Consult (onderzoeks- en adviesbureau voor biologische archeologie en landschapsreconstructie). Na zijn inleiding over de Zaandamse archeologie leidde de stadsarcheoloog de AWN'ers achtereenvolgens langs groene huisjes, locaties waar in de zeventiende eeuw honderden fluitschepen werden gebouwd en het huisje van Czaar Peter. De dag werd afgesloten in de werkplaats van afdeling Zaanstreek/Waterland. Ton van Bommel - Enkele AWN'ers konden meedoen aan de opgraving van het Romeinse schip in Vleuten-De Meern. In ons land vond men al zo'n vijftien Romeinse schepen. Herman Lefers - In 1996 verzamelden AWN'ers in Wilnis in een 'soort mini-haventje' scherven van een schotel van Nederrijns aardewerk die compleet aanwezig bleek. Dan de Berichten: Het boek over Diemen zal iets later het licht zien dan gehoopt. Elders in HP vind ik een oproep voor 'een artistieke impressie van het landschap rond

42

de Diem omstreeks 1200'. Ron Tousain gaf in november een cursus aardewerkrestauratie die nog wordt vervolgd. Op uitnodiging van stadsarcheoloog Michel Groothedde bezocht Ruud Wiggers in Zutphen de presentatie van vier archeologische materiaalpublicaties, elk op een CD-rom. Bij de publicatie over de grote gebrandschilderd-glasvondst constateert HP dat in Oud-Diemen gevonden fragmenten ouder zijn dan volgens deze publicatie mogelijk is. Rest mij u te melden dat op 13 december in Amstelveen de jaarlijkse studiedag van Amsterdam e.o. plaatsvond. Deze dag stond vooral in het teken van de laatstgevonden Romeinse scheepswrakken, maar uiteraard werd ook aandacht gegeven aan de nieuwe wetgeving en de positie van de amateur. Terra Nigra nr. 157, november 2003 (Afd. S - Helinium)

Het altijd al goed verzorgde TN ziet er dit keer extra mooi uit: er is dan ook iets te vieren. Afdeling Helinium bestaat 45 jaar en het Vlaardings Archeologisch Kantoor (VLAK) 10 jaar. In deze jubileumuitgave blikt men terug, waarbij het accent ligt op de laatste 10 jaar. In het voorwoord constateert voorzitter Cora Laan dat "2003 een succesvol jaar was voor zowel amateur- als professionele archeologen in Vlaardingen eo. Dit succes was mede een gevolg van goede samenwerking, die we in de toekomst zullen blijven nastreven." Deze TN


special wordt opgedragen aan Matthijs Struijs, jarenlang vormgever van TN en nu herstellend van ziekte. Tot 1993 trok vooral Helinium in Vlaardingen de archeologische kar, maar na de komst van een gemeentelijk archeoloog veranderden de verhoudingen. Daar gaat dit TN-nummer uitgebreid op in, getuige het thema 'samenwerking tussen amateurs en professionals'. Ronald Frank richt zich op bodemverontreiniging en de relatie met de archeologie, weliswaar op hoofdlijnen, maar als overzicht zeker informatief. Desgewenst gaat hij later dieper in op de materie. Rikkert Wijk beschrijft de vondst van 'de fuik' tijdens een opgraving in 1999 bij het Buizengat, op de plaats van de voormalige herberg Het Zwarte Paard. Deze locatie was in 2001 opgenomen in de middagexcursie na de ALV van de AWN. Ellen Groen duikt in het bibliotheekverleden. Ook nadat het VLAK naar een nieuwe locatie vertrok, bleven de meeste VLAKboeken samengevoegd met het boekenbezit van Helinium. Joop Snel verzorgt nu het krantenarchief. Dorothea Schulz mocht in Delft "weer eens de werkput inspringen". Onder leiding van stadsarcheoloog Epko Bult onderzocht men hier de plaats waar tot 1572 Koningsveld, het oudste en belangrijkste klooster van Delft stond. Het praemonstratenser klooster werd gesticht in 1252 en bleek kort daarna een vrouwenklooster. Niet echt onverwacht vond men hier veel skeletten, maar ze leverden wel veel extra werk op! Elders in TN doet Dorothea verslag van een geslaagde poging om in drie dagen een inheemse boerderij op te graven en dat onder vrij ongunstige weersomstandigheden. Guus van de Poel plaatst kanttekeningen bij het verschijnsel 'graafzaterdag'. Het is moeilijk te regelen dat op een vaste zaterdag in de maand in het kader van een eigen project kan worden gegraven. Veelal wordt immers meegewerkt aan onderzoek door VLAK, BOOR (Rotterdam) en de archeologische dienst van Delft. Bovendien valt het niet mee om steeds voldoende mensen bij elkaar te krijgen en ten slotte heeft de archeologie ook nog zijn eigen agenda én afwijkingen daarvan. Het katern van deze TN bestaat uit negen bladzijden met door Ellen Groen genomen kleurenfoto's met commentaar die samen een aardig beeld geven van waar Helinium de laatste tien jaar mee bezig was. Rein de Graaf haalt het verleden van TN op. Begonnen als eenvoudige 'Mededelingen' op één A-viertje evolueerde TN tot wat

het nu is: qua aanzien en inhoud een van de best verzorgde afdelingsperiodieken binnen de AWN, waaraan de nauwe band met het VLAK niet vreemd is. Martijn Defilet en Hilde van Wensveen richten zich op een achttiende-eeuwse askuil aan het al eerder genoemde Buizengat. De vondsten lijken binnen een periode van 13 jaar in de askuil te zijn gekomen, zodat na uitwerking (in de vorm van een leerproject voor Heliniumleden} een goed tijdsbeeld van de materiële cultuur in de achttiende eeuw wordt verkregen. Cora Laan interviewde drie Heliniumleden van zeer verschillende leeftijd: Hilde van Wensveen (34), Piet Heinsbroek (60) en de heer L. Havelaar (89). De drie kregen vooral vragen over samenwerking tussen amateurs en professionals. Elders in TN halen Jurrien Moree en Jeroen ter Brugge onder haar leiding herinneringen op aan exposities in het verleden. Beiden hebben nog wel nieuwe plannen; een van hun grootste dromen is een educatief erf. Westerheemredacteur Tim de Ridder belicht de gang der archeologie vanuit zijn positie als stadsarcheoloog van Vlaardingen. In de toekomst "zal het archeologische werk zich steeds meer gaan concentreren op het voorwerk, waardoor het VLAK steeds meer een kenniscentrum gaat worden van waaruit onderzoeken worden verricht, gecoördineerd en gecontroleerd". Hij kan zich wel voorstellen dat Helinium-leden zelfstandig projecten willen uitvoeren, maar "zelfstandig archeologisch onderzoek in de zin van graven in Vlaardingen zit er echt niet meer in. )e kunt je afvragen of je dat ook nog zou willen. Er zijn nog steeds mogelijkheden voor zelfstandig onderzoek: onuitgewerkte projecten uitwerken en booronderzoek verrichten. Ook is er nog een missietaak te verrichten in de omringende gemeenten, waar nog onvoldoende archeologisch

Proejvaart met de zelfgemaakte kano (uit Terra Nigra).

43


draagvlak is. Voor zowel het VLAK als Helinium ligt er voldoende werk te wachten voor zeker nog enkele decennia, waarbij het VLAK en Helinium elkaar veel te bieden hebben." Kees van den Boogert mijmert over het jubileum en zet alle 'steekwoorden' uit de inhoudsopgaven van de laatste tien jaar op een rij. Zuidwesterheem nr. 38, december 2003 (Afd. ro - Zeeland) Terugblikkend op 2003 constateert Leida Goldschmitz dat de presentatie van het fraaie boek 'Zegelstempels en zegelringen uit Zeeuwse bodem', geschreven door Henk Hendrikse, een hoogtepunt betekent van ruim drie jaar onderzoek door de Werkgroep Metaalvondsten Zeeland (WMZ). Op 1 november ontving mevr. A.C. de Bruin {burgemeester van Veere én voorzitter van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland) het eerste exemplaar. Op de website van de afdeling vindt u meer informatie over dit boek (www.home.zonnet.nl/awnwmz/start/index.htm). In 2005 komt er een tentoonstelling over zegelstempels. Aardig om te vermelden is dat WMZ-bestuurslid Peter Pinxteren zorgde voor een eigen zegelstempel voor de WMZ. Verderop in het voorwoord lees ik dat het nog niet lukte om een nieuwe voorzitter en een secretaris te vinden. Om financiële redenen zullen er in 2004 waarschijnlijk minder lezingen plaatsvinden. Enkele AWN' ers zijn bezig met de verwerking van het vondstmateriaal van het hof Ravestein, waarbij men vanwege de Stempel voor de WMZ (uit Zuid westerheetn).

aanwezigheid van veel Bergen-op-Zooms aardewerk ook Westerheemredacteur Gerrit Groeneweg betrok. Projectarcheoloog Nathalie de Visser kan bij haar waardering van zo'n tachtig 'ABterreinen' uitstekend hulp van AWN'ers gebruiken. In Grijpskerke vond men bij het graven van een watergang veel en interessant Ijzertij d-materiaal. Hierover ging in november dan ook een belangrijk deel van de lezing van Hans Jongepier. Het duikteam van ROB/NISA voerde in de Noordzee ten noordoosten van Schouwen een verkenning uit op de plaats van het 'kanonnenwrak'. Dit wrak ligt al decennia vrij en verkeert in slechte staat. Het was waarschijnlijk een handelsschip met schroot, verging na 1757 en kan veel informatie opleveren over achttiende-eeuws geschut en munitie. Tenslotte Arno van den Dorpel - In Zierikzee werken enkele AWN'ers mee aan de verwerking van materiaal van een opgraving door Archeo Media. Hier was misschien een leerlooierij. Grondig Bekeken nr. 1, december 2003 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) In november overleed afdelingslid Doeke Fokma. Ron Reitsma - De Werkgroep Ontginningsboerderij Liesveld ging van start. Teus Koorevaar maakte een bouwtekening, maar de WOL moet nog wel wat technische en financiële problemen oplossen voordat de boerderij kan worden gebouwd en opengesteld voor publiek. Jan Koonings & Deborah Paalman - Aan de Spuiweg te Dordrecht werden in een ophogingslaag 92 munten en 22 rekenpenningen gevonden, waarvan de meeste uit de periode 1570-1600. Het is geen 'muntschat', maar wel 'een schat aan munten', voor het merendeel oordjes en duiten. Bijzondere munten zijn een zilveren Engelse threepence (1558-1578) met twee koppen (een 'dubbelslag'} en een vals Hollands oordje van messing met een op een 'geplukte kip' lijkende Hollandse leeuw (1574-1599). Cees van der Esch deed in Alblasserdam bijzondere waarnemingen aan kavelsloten en maakte daar een interessant artikel van over 'ontginning en overstromingen'. Toen op een plaats de kleilaag tot op het veen was verwijderd vond de auteur daar een 'behakt stuk hout', dat kon worden gedateerd (C14) op circa 2200-1900 vC. En passant leren we uit zijn verhaal hoe men in

44


T

Plattegrond van een elfde-eeuwse ontginningsboerderij in Brandwijk (uit Grondig Bekeken).

T i

de Middeleeuwen en nog ver daarna sloten en kanalen groef. Cor Westra bezocht de opgraving van het Romeinse schip in Woerden en werd daar, met een aantal Zeeuwse AWN'ers, rondgeleid door AWN'er Gonny van Dijken die de 'Woerden-7' vorig jaar ontdekte. Teus Koorevaar vraagt de lezers van GB wat de vondst van een groot aantal glazen kralen heeft te betekenen. Ze werden in 1950 gevonden bij funderingen in Lexmond, mogelijk van het buiten Laakzicht. Naar aanleiding van de vondst van vijftiende/zestiende-eeuwse oorlepeltjes in Dordrecht vraagt Corrie Lugtenburg om reacties van AWN'ers die ook oorlepeltjes vonden. De reacties worden doorgegeven aan dhr. Groos van het Leidse Boerhaavemuseum.

details. Zijn werkstuk vormde deze zomer het middelpunt van een expositie over het boerenleven in Hardinxveld-Giessendam. Op verzoek van oud-stadsarcheoloog Hendriks richtte Annette Flinterman in het Dordts Archeologisch Centrum een tentoonstelling in met archeologische vondsten, afkomstig van het terrein waar begin jaren '90 het RK Ziekenhuis werd gesloopt. Toen was er nog geen stadsarcheoloog en de meeste vondsten moesten nu dus worden achterhaald bij particulieren. Dhr. Kamsteeg, wethouder van Dordt, opende de tentoonstelling 'Rondom het RKZ-terrein'. Informatie uit ontvangen landelijke en regionale periodieken en tips voor te bezoeken tentoonstellingen besluiten deze GB.

Vervolgens toont Corrie tot nu toe niet te determineren en nogal grof uitziend aardewerk uit de Biesbosch. De bovenkant van de rand en de binnenkant is glad afgewerkt, maar de buitenkant van het (roodbakkende?) aardewerk is ruw. De wanddikte is ongeveer 15 mm. Ook hier zijn reacties welkom. Als reactie op een eerder artikel over loodwit in GB ontving Corrie een droogpotje voor loodwit met informatie over een loodwitfabriek in Purmerend. Irmel Dolman leidde een tv-ploeg van RTVDordrecht door de werkplaats. Cor Wesrra beschouwt wat er uiteindelijk op tv verscheen. Zowel Irmel als hijzelf zijn niet ontevreden over het resultaat. T. Korevaar zet Rokus van der Giessen in het zonnetje. Rokus herstelt van een operatie, maar was daarvoor druk met het maken van een fraaie maquette van een boerderij op schaal 1:25, uitgewerkt tot in de kleinste

Activiteitenprogramma, januari 2004 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland)

In 2004 bestaat de afdeling dertig jaar. Om dit te vieren zijn alle (oud) leden op zaterdag 22 mei tussen 11 en 15 uur welkom op de Sonsbeeksingel 3. Het adres van de website van AWN-17 is gewijzigd: http://home.tiscali.nl/~awnafd17. Iedere eerste dinsdag van de maand is het laatste nieuws over de afdeling te beluisteren bij de Stadsomroep Arnhem. In april gaat de afdeling op excursie naar Keulen met een goed gevuld programma (Dom / RÖmisch-Germanisches Museum / Praetorium / Romeins afwateringsstelsel / Romeinse verdedigingstoren / middeleeuws Joods mikva-bad). Inlichtingen via het secretariaat van de afdeling. Veldwerkcoördinator Dénes Beyer - Het afgelopen jaar was een mooi veldwerkjaar met een succesvol booronderzoek in

45


Bennekom, waarvan het veldwerk is afgerond en nu wordt uitgewerkt. Er was ruimschoots gelegenheid mee te helpen bij opgravingen in het Musiskwartier te Arnhem, waar het onderzoek nog verder gaat. Ook in Zevenaar 'zal het niet stil blijven'. Aardewerk, december 2003 (Afd. 21 - Flevoland)

A. ziet terug op de leerzame en gezellige viering van het 25-jarig bestaan op de prehistorische nederzetting in het Natuurpark Lelystad. Hiervoor waren specialisten op het gebied van experimentele archeologie uitgenodigd. Mede door het fraaie weer waren er de hele dag door bezoekers, die onder meer genoten van workshops over (pre)historisch vuur maken en vuursteenbewerking. Maartje de Boer / Dick Velthuizen - De afdeling voerde een veldverkenning uit op een kavel aan de zuidkant van de Noordoostpolder. In de bouwvoor bleek een grote concentratie vondstmateriaal aanwezig, waaronder veel vuursteen. De vindplaats wordt aangetast door het ploegen, omdat de deklaag inklinkt. De actie wordt jaarlijks herhaald, zodat een beter beeld van de mate van aantasting ontstaat. Jaap Eelman ontdekte tijdens zijn vakantie in het Franse La Chapelle aux Saints een klein maar interessant museum over een Neanderthaler. Men vond het bijna

De Man van La Chapelle aux Saints (uit Aardewerk).

46

complete skelet van de 'Man van La Chapelle' in 1908 in een ondiepe grot. Het moet iemand zijn geweest van 40-50 jaar oud en ongeveer 1,65 m lang. Aan de hand van in de grot gevonden dierlijke resten dateerde men het skelet op 63.000-40.000 jaar. Een interessant aspect is dat de man als gevolg van artrose en een heupafwijking slecht moet hebben gelopen, maar desondanks een relatief hoge leeftijd bereikte. Gezien de vondsten van oker, etensresten, werktuigen van vuursteen en de positie van het skelet lijkt hij zorgvuldig te zijn begraven. Dick Velthuizen - Na overleg met de ROB konden AWN'ers tijdens een doedag vondsten verzamelen langs een nieuw gegraven sloottalud op een kavel bij Schokland. Dat leverde een grote hoeveelheid materiaal op van onder meer fragmenten keramiek (kogelpot, proto steengoed, Siegburg steengoed, grijs- en roodbakkend) en veel botmateriaal van runderen, paarden en varkens. De vondsten zijn resten van een woonterp uit de dertiende-veertiende eeuw. Dik Biewenga bracht de terpschaduw met een EM38 geleidingsmeetapparaat in kaart. Maartje de Boer - De 'doedagen' voorzien in een behoefte. Er is vooral vondstmateriaal verwerkt van veldverkenningen. Jerry Huisman - De provincie Flevoland en • de gemeente Almere organiseerden de jaarlijkse archeologische veldcursus voor leden van de AWN en anderen. Ditmaal was men


drie weken bezig op een dekzandrug in Almere Hout. Mede door het persoffensief van de gemeente Almere was er veel belangstelling van tv, radio en pers. Er werd vooral vuursteen gevonden, waaronder maar twee eindproducten. Het gaat hier zeer waarschijnlijk om een mesolithische vindplaats. Pollenonderzoek wijst in de richting van een niet al te gesloten bos op de zandrug met een ondergroei van heide, grassen en varens. De AWN heeft en krijgt een belangrijke rol bij de uitwerking van de gegevens. Ten slotte vat Saskia Thijsse enkele lezingen op de Reuvensdagen 2003 samen. Nieuwsbrief Archeologie KeP nr. 27, december 2003 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peeüand) Willemien van de Wijdeven mijmert in het voorwoord over het verschil in aaibaarbeid van de gereconstrueerde Marcus en de harde werkelijkheid van een tijdens een beleg opgegeten hond. Theo de Jong - Tijdens de aanleg van een paddenpoel in het Dommeldal vond men een nog niet gedateerd menselijk dijbeen met knaagsporen van een 'hondachtig dier'. Goof van Eijk - In het tracé van de A50 te Uden vond men in twee proefsleuven sporen uit de Ijzertijd, Romeinse tijd, Vroege Middeleeuwen en Volle Middeleeuwen. Belangrijkste vondsten: een tweeschepig huis met bijgebouwen uit de Midden-IJzertijd en een waterput + paalsporen uit de Vroege Ijzertijd. Uit de zevende-achtste eeuw dateren vier gebouwen, twee waterputten en een 'activiteitenzone' (metaalwinning en -bewerking), terwijl een latere nederzetting rond de twaalfde eeuw is gedateerd. Ronald van Genabeek - In Sint-Oedenrode vond onderzoek plaats in de naaste omgeving van de huidige kerk. Op dit terrein stond vroeger de residentie van de graven van Rode. Het onderzoek laat zien dat de bewoning op deze burcht rond 1200 vrij plotseling eindigt. In de vijftiende eeuw bouwde men hier het 'Hertogs Jaaghuis' en ook daar zijn sporen van gevonden. Theo de Jong - Een beerkelder in Eindhoven (1575-1600) bevatte veel slachtvondsten, waaronder de aanwezigheid van botafval van minstens 22 honden en tenminste drie katten opvalt. Kap- en snijsporen wijzen op consumptie van honden en mogelijk ook katten. De vondsten hebben mogelijk te maken met het drie maanden durende beleg van Eindhoven

door de Spanjaarden (1583). Yvonne Bleyersveld - De in maart 2003 in de N beschreven trechterbeker met daarop de applique 'Lot en zijn dochters' moet anders worden geïnterpreteerd. Het gaat hier om 'de ongelijke liefde' d.w.z. liefde tussen mensen van zeer verschillende leeftijd. De boodschap blijft overigens hetzelfde: een waarschuwing tegen vrouwelijke verleidingskunst en eigen dwaas gedrag. De rubriek Archeologische vondsten is ditmaal kort: een stenen knophamerbijl uit Leende is niet hier maar elders gevonden. Uit het Overig archeologisch nieuws: In Vessem werd in de dorpskern een deel van een lemen mal voor een in 1726 gegoten klok gevonden Uit de Archeologische organisaties: Een houten fluit uit de waterput van het Kasteel van Eindhoven blijkt een schalmei te zijn. In Boekei trof men keramiek aan uit de Ijzertijd en de Midden-Bronstijd. Een kinderjury koos een door Laurens Mulkens gemaakte foto van de opgraving in de Woenselse kerk uit als beste regionale krantenfoto van 2003. Aan deze foto werd later aandacht besteed in het Jeugdjournaal. Hoewel net niet behorend tot het werkgebied van de AV Kempen- en Peelland roept Goof van Eijk wel vrijwilligers op voor een uitgebreid onderzoek in het tracé van de A50 bij Nistelrode. In Uden vindt binnenkort ontgronding plaats van een deel van een dekzandrug met een hoge archeologische verwachting. Hoewel de vergunning hiervoor al in 1998 werd afgegeven, probeert men nog zoveel mogelijk (archeologische) eisen te stellen bij een verlenging van de vergunning. De cursus in het herkennen en dateren van vondstmateriaal in het Arch. Centrum Eindhoven geniet zoveel belangstelling dat in het vervolg een limiet aan het aantal deelnemers zal worden gesteld. De AV KeP organiseert ook in 2004 weer vijf excursies. Drie reisdoelen staan al vast: Andenne (6 maart), Maastricht (10 april) en Leiden (19 juni). Inlichtingen: 040-2446517. De Ouwe Waerelt nr. 9, december 2003 (De Motte - Goeree-Overflakkee) Ditmaal geen archeologie in deze desondanks zeker lezenswaardige DOW, die vooral betrekking heeft op Oostflakkee.

47


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: hogenh@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wannadoo.nl

Regio Noordwest: vacature. Sub regio Groningen:} (Jules) de Jagher, Tijnjewe| 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783, e-mail: h.c.j.m.weijters@umail.leidenuniv.nl. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloem-straat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7,3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap A zonder aftrek van kosten over te maken) studentlidmaatschap B jeugdlidmaatschap C geassocieerd lidmaatschap D huisgenoot-lidmaatschap E in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem, Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

48

36,50

€ € € € €

22,00

18,00 19,00 12,50 5,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: J.P. ter Brugge (afdelingen en regio's), Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Alg. secretaris: vacature. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 0302203900. Postgiro 57780S t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: B.JJ. Elbertse (public relations), Predikherenkerkhof 14, 3512 TK Utrecht, tel. 030-2300281, e-mail: b.elbertse@zonnet.nl W.J.C. Nïeuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl M. den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede. ]. Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160. Mw. A.M. Visser (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0168-672635, e-mail: j.m.visser@tiscali.nl Ereleden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: BJ. ten Kate (a.L), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 02. Noord-Hoüand Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34, 1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): M.J.C. Willemsen, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem, tel. 023-5491399, e-mail: mjcwillemsen@yahoo.com 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32,1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra@freeler.nl

07. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 09. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: leida@zeelandnet.nl of awn @ zeelandnet. nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.nl 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: ldeniet@euronet.nl 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel. 16. Nijmegen en omstreken:).]. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: J).Daalen@HCCNET.nl http://membersi.chello.nl/-a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gdderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://home.tiscali.nl/~awnafd17 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@Intoweb.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: A. Bertijn, Arnoldusgulden 38, 8253 DZ Dronten, tel. 0321-315733, e-mail: habertijn@freeler.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0168-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn2 2.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peeüand: F. de Kleijn, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2446517 (woensdagavond). 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

AWN-leden maken geschiedenis!


Westerheem


Colofon

Inhoud

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam ofwww.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden

jaargang 53 no. 2, april 2004

Redactie . Centraal redactie-adres Wim van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: w.vanhorssen@freeler.nl . Charlotte Peen (eindredacteur), Prof. Huijbersstraat 157, 6524 NZ Nijmegen. E-mail: chpeen@hotmail.com • Gerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl - Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl . Tim de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 februari, 1 mei, 1 juni, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-.

Redactioneel

49

D.H. Duco

Kleipijpen uit de eerste-generatie Mogelijkheden en onmogelijkheden bij het determineren

W. Tuijn en P. Vissers

Zuidelijke invloeden in drie crematies uit de Ijzertijd ...

53

Wie kent dit?

62

Wim van Horssen

Project Odyssee: 50% opgravingen niet uitgewerkt Werk voor de amateur-archeoloog?

63

Discussie amateur-archeologie: • Archeologie in spagaat 66 - De grenzen van de wet (5) 68 - Discussie toekomst amateur-archeologie ... 71

Literatuur rubrieken

72

jan Coenraadts

© AWN 2004. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Mijn mooiste vondst

85

Ontwerp omslag: Yvonne Keurentjes

Werk in uitvoering

87

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

92

Sena ontwerpers, Nijmegen Druk: Ovimex, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag (v.l.n.r.): Pijpekop met initialen. 'Buckelume' van Westerwanna. De handmolen uit Loenen. Deel van riem met in runenschrift 'Bobo'. Slanghaak in Solleveld.


Redactioneel Aanstekelijk , Dit is het laatste nummer van Westerheem dat geheel onder leiding van Paul van der Heijden tot stand is gekomen. Op de Algemene Ledenvergadering van de AWN op 17 april a.s. zal ik het hoofdredacteurschap van dit tijdschrift van hem overnemen. Begin dit jaar was Charlotte Peen al aangetreden als nieuwe eindredacteur. In die functie is zij Henk Nïeuwenhuis opgevolgd. Mijn oudste nummer van Westerheem dateert van 1976. Ik ben echter geen 28 jaar lid van de AWN. Dat oudste exemplaar was een proefnummer, dat ik had aangevraagd omdat ik vage belangstelling voor de Nederlandse archeologie begon te krijgen. Dat proefnummer viel mij toen tegen. De gedetailleerde beschrijvingen van botten en scherven konden mij nog niet erg boeien. Ik kreeg de indruk, dat de archeologie in Nederland een saaie aangelegenheid was. En daarom besloot ik géén lid van de AWN te worden. Ik moet bekennen dat er voor mij tot de jaren zeventig buiten Egypte nauwelijks archeologie bestond. Misschien ben ik daar wat anders over gaan denken door de lezingen die ik in het Museum van Oudheden bijwoonde, waar behalve over de archeologie van Egypte en het Nabije Oosten soms ook over de Nederlandse prehistorie werd gesproken. Daarnaast werd er in die tijd in de pers meer aandacht aan opgravingen in Nederland besteed. Toch was de stap van de Egyptische oudheden naar het 'bodemarchief van ons eigen land voor mij nog te groot. Het duurde tot 1984 voordat ik weer contact opnam met de AWN, maar nu om direct lid te worden. Mijn interesse voor de Nederlandse archeologie was inmiddels flink gestimuleerd door de verschijning van het aanstekelijke boek 'Verleden Land'. Een archeologische dag van de AWN-afdeling Den Haag en de daar aanwezige enthousiaste amateurs uit mijn woonplaats Voorburg deden de rest. Na mijn eerste opgraving was ik volledig door de archeologie in eigen land gegrepen. De afgelopen jaren heb ik door mijn drukke werkkring als redacteur van enkele transportbladen weinig tijd aan archeologie kunnen besteden. Maar daar komt binnenkort verandering in, want dan ga ik met de VUT. Al lang was ik van plan om dan veel met archeologie bezig te zijn. Ik vond het wel jammer dan niet meer te schrijven...

Tot ik eind vorig jaar in dit blad de advertentie voor hoofdredacteur zag. Ik heb toen nauwelijks geaarzeld om te solliciteren. Met mijn redactionele ervaring en belangstelling voor archeologie kon ik mij nauwelijks een mooiere functie dan die van hoofdredacteur van Westerheem voorstellen. Wel heb ik nu eens niet als amateur-archeoloog, maar als bladenmaker naar een aantal nummers van Westerheem gekeken. Nu, Westerheem is dan weliswaar de uitgave van een amateurvereniging, maar is verre van amateuristisch. Het is een professioneel tijdschrift, wat, naar mij bleek, niet zo vreemd is, omdat zowel Paul van der Heijden als Henk Nieuwenhuis professionele schrijvers zijn. Bovendien blijken de andere redactieleden, behalve over veel kennis van de archeologie en de AWN, ook over een heel goede pen te beschikken. Er ligt voor de deels vernieuwde redactie van Westerheem veel werk te wachten. Naast de 'gewone' artikelen' en rubrieken zal in het blad ruim aandacht besteed moeten worden aan de positie van de amateur-archeoloog na 'Malta'. Die positie is nu onduidelijk, maar verre van hopeloos. Er zijn volop kansen voor de amateur, zoals wij in de komende tijd hopen aan te tonen. Bij dit alles wil ik er graag voor zorgen, dat Westerheem vooral een aanstekelijk tijdschrift blijft. Het mag toch niet weer gebeuren, dat iemand die het blad voor het eerst ziet, besluit om zich toch maar niét met de Nederlandse archeologie bezig te houden... Wim van Horssen 49


Kleipijpen uit de eerste-generatie Mogelijkheden en onmogelijkheden bij het determineren D.H. Duco

In de periode tussen 1580 en 1620 raakt de gewoonte van het tabaksgebruik hier te lande ingeburgerd. Het tabakskruid wordt meer geregeld aangevoerd en wordt geleidelijk aan lokaal verbouwd. Pioniers maken het roken bekend en hoe men daarop ook heeft gereageerd, het is onmiskenbaar dat

Ajb. 1. Basismodel i, snijfilt. Hielmerk IR in cirkel, incusie. Noord-Holland 1590-1610. Vindplaats: Amsterdam, J. van Galenstraat (1997). Colt. Pijpenkabinet Amsterdam

Willen we de geschiedenis van het roken in die vroegste periode achterhalen, dan kan archeologisch materiaal belangrijke informatie geven. Van het feitelijke roken blijven geen sporen achter, maar het rookinstrument, de tabakspijp wordt als bodemvondst wel geregeld gevonden. Uit de zogenoemde eerste generatie van het tabaksgebruik zijn enkele honderden fragmenten van kleipijpen overgeleverd. In dit materiaal ligt de vroegste historie van de pijp en het tabaksgebruik besloten en het zijn deze fragmenten die antwoord kunnen geven op vragen als: welke pijpen het oudst zijn, hoe de ontwikkeling heeft plaatsgevonden en welke oorzaken daaraan ten grondslag liggen. In de studiecollectie van het Pijpenkabinet in Amsterdam bevinden zich zeven pijpen die op grond van hun hielmerk aan dezelfde maker zouden kunnen worden toegeschreven en alle zeven een specifieke stap in de carrière van deze persoon aangeven. Bij oppervlakkige beschouwing is het onderlinge verband niet direct duidelijk, maar nadere bestudering maakt het wel degelijk mogelijk de pijpen te zien als een reeks die samen ontwikkelingen in meer opzichten illustreren. Het is deze groep die ik hier voor het voetlicht wil brengen.

Ajb, 2. Basismodel 1, snijfilt. Hielmerk IR met bladmotieven, incusie. Noord-Holland 1595-1610. Vindplaats: Amsterdam, Zuiderweg (1970). Coll. Pijpenkabinet Amsterdam (8990c).

De productbeschrijving Voordat we de genoemde zeven kleipijpen in het productieassortiment van de pĂŻjpenmaker plaatsen en daaraan een datering verbinden, is het zinvol eerst de producten nader voor te stellen. Daarbij deel ik de pijpen min of meer gevoelsmatig in naar een veronderstelde ontwikkeling van primitief naar meer ontwikkeld en ken ze een volgnummer toe (aft. 1-7).

het edele of duijvelse cruijdt snel grote

populariteit verwerft. Over de fasen die liggen tussen de introductie en de acceptatie en dus het algemene gebruik van tabak is weinig bekend. Het fenomeen roken komt schaars in archivalisch materiaal voor, wordt slechts zijdelings vermeld in contemporaine bronnen en is zelfs voor kunstenaa'rs aanvankelijk niet interessant genoeg om te worden uitgebeeld. Uiteraard enkele uitzonderingen daargelaten.

50


Ajb. j . Basismodd 1, snijfilt, geglaasd. Hidmerk IR met bladmotief, incusie. Noord-Holland 15901615. Vindplaats: Amsterdam (1974/1975). Coll. Pijpenkabinet Amsterdam (89900).

Ajb. 4. Basismodel 1, snijfilt, jiltradering, geglaasd. Hielmerk IR in contour. Noord-Holland 15901615. Vindplaats: Amsterdam (c. 1975). Coll. Pijpenkabinet Amsterdam (8990b).

Ajb. 5. Basismodel 1, snijfilt, filtradering, geglaasd. Hielmerk IR in rechthoek. Noord-Holland 1615. Vindplaats: Delft (c, 1984). Coll. Pijpenkabinet Amsterdam (4797).

Ajb. 6. Basismodel 1, gebotterd, jiltradering, geglaasd. Hielmerk IR met ster in rooscontour. Noord-Holland 1620-1620. Vindplaats: Amsterdam-Bijlmermeer (c. 1974). Coll. Pijpenkabinet Amsterdam (15.304a).

Ajb. 7. Basismodel 1, gebotterd, filtradering. Hielmerk IR in rooscontour. Noord-Holland 1610/151620. Vindplaats: Rotterdam, centrum (c. 1980). Coll. Pijpenkabinet Amsterdam

51


Alle hier behandelde fragmenten zijn in een tweedelige pers- of drukvorm tot stand gekomen. Op grond van latere tradities gaan we uit van een metalen vorm, maar de mal kan eveneens van bijvoorbeeld leisteen, keramiek of gips zijn geweest. De ketelvorm beweegt zich binnen een inmiddels gevestigd scala van ovaalvormen en is buitenwaarts gericht. De verhouding hoogte en breedte bepaalt de uitstraling van de kop en de curve die de ketellijn volgt verschilt in detail van uiterst slank (afb. i, 6) naar meer knopvormig (afb. 5) en kan zelfs vormeloos en weinig krachtig zijn (afb. 7). Op de overgang van de ketel naar de steel is een tamelijk geprononceerde hiel aangebracht, die een duidelijke cirkelvorm heeft en met een kleine stoep in de steel overgaat. Twee exemplaren (afb. 4-5) vertonen geen stoep. Slechts bij ĂŠĂŠn versie is de hiel ovaal van vorm (afb. 2) al blijft daar de stoep naar de steel gehandhaafd. Nadat de pijp in de vorm tot stand is gekomen, verlaat zij voorzien van rookkanaal en ketelopening de vormdoos en volgen de afwerkhandelingen. Als eerste wordt dan de ketelopening met een mes glad afgesneden. Hierdoor ontstaat een hoekige scherpe overgang zowel naar het inwendige van de ketel als naar de buitenkant van de pijpenkop. In jargon wordt deze wijze van afwerken aangeduid met snijfitt (afb. 1-5), waarbij het woord filt voor ketelopening staat. Bij de meeste exemplaren (afb. 1-5) is onder deze snijfilt een lichte inzwenking te zien, Up genaamd. Bij twee producten (afb. 4-5) is op deze zone een radering aangebracht, een kartelrandje waarmee de ketelopening wordt gemarkeerd. Zo'n rondlopende radering wordt al gauw het kenmerk voor producten van een betere kwaliteit. De twee laatste kleipijpen (afb. 6-7) tonen een duidelijke stap voorwaarts in de technische ontwikkeling van de pijpenfabricage. Hier is de filt met een houten of benen schijf afgerond, waardoor de scherpe

52

randen van de snijfilt zijn verdwenen en prettiger aanvoelen. We gebruiken hiervoor de aanduiding gebotterd, afgeleid van het stukje gereedschap dat de naam botter draagt. Alle zeven producten vertonen op de hiel een makersmerk en opmerkelijk genoeg is bij deze pijpen steeds van een ander hielstempel gebruik gemaakt. In elk van de merken komen de initialen IR voor, maar de vorm van het merk en de techniek om het merk weer te geven verschilt en deze verschillen zijn illustratief voor de ontwikkeling van het merkstempel in het algemeen. De oudste en meest primitieve vorm is de incusie, waarbij de letters verdiept liggen ten opzichte van het stempelvlak (afb. 1, 2, 3 en 6). Afbeelding 1 neemt daarbij een bijzondere plaats in, aangezien het merk hier een cirkelvormige omlijsting heeft gekregen, die eveneens in het vlak is weggedrukt. Bij de andere exemplaren wordt het merk gevormd door de letters en eventueel toegevoegde ornamenten als bijvoorbeeld een bladmotiefje (afb. 2).

Een meer geperfectioneerde wijze van merken vertoont afbeelding 4. Hier liggen de initialen IR verhoogd doordat het merkstempel de omgeving heeft weggedrukt en deze werkwijze zal na 1620 algemeen worden toegepast. Bij dit product heeft het stempel een contour, die de letters nauwgezet volgt en als een schaduwvorm omsluit en zo accentueert. Bij de volgende pijp (afb. 5) heeft de contour plaats gemaakt voor een vierkante buitenvorm, die al even zeldzaam is als de gemelde contour. De hielmerken van de twee laatste producten (afb. 6 en 7) vertonen eveneens tussenvormen, waarbij de later gebruikelijke cirkelvorm hier nog de contour van een roosmotief heeft en een omlijsting ontbreekt. De initialen in het hart liggen in het ene geval verdiept (afb. 6) en in het andere geval verhoogd (afb. 7). De keuze van de roos houdt uiteraard verband met de grote populariteit van dit teken vanaf 1610, terwijl de combinatie met de


makersinitialen de behoefte tot individualisering van het collectief gezette roosmerk onderstreept. De laatste handeling die aan de pijp wordt verricht is het afwerken van het oppervlak. Dit zogenaamde glazen, het polijsten van de buitenzijde gebeurde in latere tijden met agaatsteen. Het is goed mogelijk dat de pijpenmakers uit de eerste generatie daarvoor een glad stuk been, een stukje glas of zelfs een glad staafje ijzer hebben gebruikt. De pijpen van de afbeeldingen 3-6 zijn zowel aan de ketel als aan de steel gepolijst. In de aanpak is duidelijk sprake van verschil. Het product van afbeelding 3 vertoont zorgvuldige polijststrepen zowel op de ketel als op de steel, die een vrijwel aaneengesloten patroon geven en de pijp een glad spiegelend oppervlak bezorgen. Bij het exemplaar van afbeelding 4 is het glazen duidelijk minder zorgvuldig uitgevoerd en zijn de strepen ook minder strak, hetgeen wijst op een stroever oppervlak van grotere droogte tijdens het verrichten van deze afwerkhandeling. Anderszins kan ook van een minder geschikt polijstgereedschap sprake zijn. Het volgende product (afb. 5) toont dunnere strepen, die worden afgewisseld met ongeglaasde banen van ongeveer dezelfde breedte. Hierdoor is het oppervlak nogal streperig geworden en bij gebruik krijgt de pijp snel een vlekkerige uitstraling. Bij de pijp van afbeelding 6 tenslotte zijn de polijststrepen tamelijk onopvallend en strak terwijl zij goed aansluiten, Deze kleipijp heeft hierdoor een aantrekkelijke, maar niet erg indringende glans gekregen. Aangaande de gebruikte kleisoort is het moeilijk nadere informatie te geven. Door grondzuren en verontreinigingen is de oorspronkelijk witte kleur aangetast geraakt en vooral ijzer in de grond geeft de producten geleidelijk een crèmekleurig uiterlijk. Daarnaast is de stooktemperatuur van invloed op het uiterlijk van de pijp. Is deze hoger dan wordt de materie vaster en de productuitstraling krachtiger al neemt het

rookcomfort af. Wanneer tijdens het stoken rook in de oven komt of vliegende as langs het product trekt, kan ook een lichte kleurverandering optreden. EĂŠn kleipijp (afb. 4) vertoont op de steel een weggebroken aanbaksel, getuigenis van het bakken in een oven samen met loodglazuur aardewerk, een overigens gebruikelijke gang van zaken. Samenvattend vertonen de zeven kleipijpen veel overeenkomsten maar details laten eveneens duidelijke verschillen zien. Het is deze aan het uiterlijk ontleende informatie die de basis voor de determinatie van deze kleipijpen zal vormen. De determinatie Na bestudering van de kenmerken is het zaak tot een sluitende determinatie te komen. Daarbij gaat het om het herleiden van de maker en het plaatsen van de onderhavige kleipijpen in diens productieassortiment om deze dan vervolgens van een zo nauwkeurig mogelijke datering te voorzien. Ons verlangen om deze pijpen exact te dateren en in chronologische volgorde te plaatsen is in dit geval bijzonder groot. We zouden meer over de ontwikkeling van de kleipijp gedurende de eerste generatie te weten kunnen komen en over deze maker in het bijzonder. Voor het determineren zijn in het verleden talloze rekenkundige formules bedacht, doch inmiddels is bekend dat die niet tot een wetenschappelijk verantwoord resultaat leiden.1 De enige verantwoorde werkwijze die ons ter beschikking staat is de zogenaamde deductieve determinatie.1 De deductieve determinatie gaat uit van een analyse aan de hand van uiterlijke kenmerken. Daarbij dienen de beschrijvingsgegevens van de kleipijpen als basis voor een kritische gedachtegang over de te onderzoeken producten. Door combineren en deduceren van deze gegevens is het mogelijk tot nieuwe conclusies te komen. Deze wijze van determineren bestaat dankzij het

53


feit dat elke ontwikkeling van het product zich door waarneembare materiĂŤle veranderingen manifesteert. Met andere woorden: de veranderingsprocessen liggen in de fysieke kenmerken van het product verankerd. De deductieve determinatie is een vrije benaderingswijze die ten eerste vraagt om een scherp kijk- en opmerkingsvermogen van de materiaalspecialist en daarnaast een dosis creativiteit verlangt om de waarneembare details te koppelen aan kennis. De noodzakelijke achtergrondkennis van de nijverheid en haar productietechnieken behoort tot de bagage van de materiaalspecialist. Hoe groter de kennis en hoe dieper de inzichten des te nauwgezetter en uitgebreider zullen de resultaten zijn. Laten we de verschillende uiterlijke aspecten van de zeven pijpen nog eens nader bekijken. Daarbij kunnen we primair een ontwikkeling veronderstellen op basis van de grootte van de pijpenkop ofwel de ketelinhoud die op grond van de aloude gevestigde gedachte in de loop van de jaren toeneemt. De tabak wordt algemener verkrijgbaar, de roker raakt aan de werking van de nicotine gewend en verlangt meer tabak per pijp te roken. Bovendien maakt de algemene verkrijgbaarheid dat de marktpositie stabiel wordt en een vastgestelde prijs krijgt waarop de consument zich instelt. Dat deze ontwikkeling in formaat niet altijd louter een toename in grootte is, heb ik al in verschillende publicaties naar voren laten komen.' De afbeeldingen i t/m 7 geven bij toepassing van het criterium ketelinhoud de volgende volgorde: 4, 5, 6,1, 3, 2, 7. Als tweede factor is een vormevolutie afleesbaar. Daarbij is niet de grootte van de ketel leidraad maar de vormperfectie ervan. Het gaat om een evenwicht in het model en de perfectionering van deze vormbalans ligt verankerd in het streven van de pijpenmaker om aan de functionaliteit van de kleiptjp de factor esthetiek toe te voegen. Ook het vaststellen van de

54

vormperfectie is in zekere mate subjectief, doch het is mogelijk binnen de zeven voorbeelden een indeling naar de veronderstelde morfologische ontwikkeling te herkennen. Het ketelmodel gaat hierbij van een wat onzekere lijn naar een krachtiger model dat beter in balans is en een grotere vormperfectie uitstraalt. De reeks luidt: 2/7, i, 5, 6, 3/4. Wanneer we beide cijferreeksen vergelijken, constateren we dat er geen lineair verband bestaat tussen grootte en morfologie. Naast een indeling naar grootte en een beoordeling van morfologische kenmerken is het mogelijk een ontwikkeling in techniek vast te stellen. Die beoordelingswijze omvat de facetten gebruikte kleisoort en verwerking ervan, de doeltreffendheid van de persvorm en het afwerkgereedschap, de algemene zorg aan het product be- , steed en ten slotte het werkniveau van de individuele pijpenmaker. Dit laatste aspect houdt met name diens vakmanschap in, uiteraard per object mede beĂŻnvloed door de arbeidslust van dat moment. Bij de onderhavige producten is de technische ontwikkeling wel te signaleren, doch deze laat zich lang niet altijd in de tijd plaatsen. Zo hebben we het bij de productbeschrijving al gehad over de kleikenmerken en de onmogelijkheid om hier iets over te zeggen. Bij de afwerking valt per product wel duidelijke differentiatie te herkennen, maar deze hoeft niet noodzakelijkerwijs op een ontwikkeling te duiden. Zo weten we bij de beoordeling van het glaaswerk niet of we met een primitieve, zich ontwikkelende methode van doen hebben of dat hier sprake is van twee kwaliteiten, de zogenaamde halfverglaasde naast de volverglaasde kwali-

teit.*1 Evengoed kan de wijze van afwerking een neerslag zijn van de marktvraag onder druk van een zich ontwikkelende concurrentie en een groeiende groep kritische consumenten. Met andere woorden het lijkt erop dat de maker soms meer kon presteren dan de marktvraag verlangde. Het


behaalde resultaat staat dus vooral in relatie tot een veronderstelde afname. Een interessante vraag is of de zeven fragmenten wel door dezelfde maker zijn vervaardigd. De technische details van deze kleipijpen pleiten daar niet direct voor alhoewel de uiteenlopende verschijningsvorm op een zoeken naar nieuwe vormen en werkwijzen kan duiden. De bindende factor is het bielmerk IR, dat, hoe verschillend van uitvoering ook, toch naar dezelfde persoon lijkt te verwijzen. Juist omdat de lettercombinatie IR bepaald niet algemeen is en tot het jaar 1700 naast de hier besproken producten nog slechts viermaal voorkomt. Op de vele honderden initiaalmerken die zijn gevoerd betreft het dus een zeldzaam merk. Het is verleidelijk om bij de initialen een pijpenmaker te zoeken. Honderden namen van pijpenmakers zijn uit de archieven bekend en dat geeft een redelijke kans voor een toeschrijving. Veel materiaalspecialisten neigen hier ook toe. Pijpenmakers uit het eerste kwart van de zeventiende eeuw met dezelfde initialen zijn niet bekend.5 Om die reden zal de maker van de hier besproken producten dus voorlopig nog anoniem blijven, hetgeen verstandiger is dan toeschrijving zonder grond van bewijs. De grote technische verscheidenheid in de onderhavige zeven pijpenmerken roept overigens nog een geheel nieuwe speculatie op. Betreft het hier de initialen van de pijpenmaker zelf of hebben we van doen met een teken gezet in opdracht van bijvoorbeeld een tabaksverkoper. Uiteindelijk was tot 1620 de tabagie de plaats waar zowel de pijpen als de tabak werden verkocht en er zijn meer voorbeelden bekend waarbij handel in pijpen en tabak door dezelfde persoon werd gedreven.6 In dat geval zouden de pijpen uit verschillende werkplaatsen kunnen stammen en dat gegeven verklaart dan de verschillen in gebruikte kleisoort, de wisselende technieken en de uiteenlopende merkstempels. Helaas, zolang we geen aanwijzingen hebben uit archiefbronnen

blijft ook de gedachte, of het nu de maker of de opdrachtgever is wiens initialen op de hiel staan, vooralsnog hypothetisch. Gesteld dat de pijpen inderdaad door eenzelfde maker zijn geproduceerd, dan onderscheid ik primair drie productiefasen. In de eerste fase van zijn loopbaan geeft de pijpenmaker gestalte aan een kleipijp. Daarbij inspireert hij zich op het algemeen gangbare product met de bekende enigszins ovale ketelstijl met op de overgang naar de steel de markering met een hiel. Het gebruik van een tweedelige persvorm ligt voor de hand, daarvan is eigenlijk nooit afgeweken. Wel is de ketelstijl weifelend van aard en mogelijk ligt dit eerder aan de maker van de persvorm dan aan de vakbekwaamheid van de pijpenmaker. In een volgende periode is de pijpenmaker niet langer pionier maar krijgt hij collega's en ontstaat er naast een zekere mate van concurrentie ook een algemeen gangbare stijl. In het streven naar een marktpositie groeit de onderscheidingsdrang, die niet alleen uit het makers merk maar ook uit het algemene uiterlijk van de kleipijp blijkt. Zo komen er pijpen met een verschillend voorkomen op de markt en de consument raakt gewend aan een keuze tussen soorten en kwaliteiten. Binnen dat verschijnsel moet de pijpenmaker een bepaalde standaardkwaliteit realiseren met een overeenkomstig redelijke verkoopprijs om voldoende vraag te blijven behouden. Wanneer de pijpenmaker zijn marktpositie weet te bestendigen is hij in de derde en laatste fase terecht gekomen. Zijn bedrijfis gevestigd geraakt en de productie is gestandaardiseerd. Vervolgens ontstaat door de variĂŤteit aan klanten gaandeweg een assortiment. Daarbij worden eenvoudige goedkope kroegpijpen bestemd voor enkele consumpties gemaakt naast beter gefatsoeneerde producten. Deze laatste soort is bestemd voor de rokers die in de kleipijp een persoonlijk attribuut gaan zien en hiervan een luxe uitstraling

55


verwachten. Dit is tevens de fase waarin de pijpenmaker een keuze kan maken of hij zich op een bepaalde gebruikersgroep richt of het volledige arsenaal van laag tot hoog in productie wil nemen. Uiteraard wordt zo'n keuze gestuurd door marktkansen en persoonlijke interesse. Wanneer we nu, uitgaande van het aangenomen gegeven dat de IR-producten uit eenzelfde werkplaats komen, een relatieve chronologie vaststellen dan moet deze als volgt zijn. De kleipijp uit afbeelding i moet als de meest primitieve zeg maar oervorm van de IR-maker worden aangemerkt. Zij representeert nauwelijks een algemene stijl maar is eerder een persoonlijke prestatie te noemen. Bij afbeelding 2 vertoont het product sterke overeenkomst met pijpen bekend uit contemporaine Amsterdamse en Rotterdamse werkplaatsen.7 Dat geldt zowel ten aanzien van de ketellijn als het makersmerk. Hier lijkt al sprake te zijn van een gevestigde vormmaker die pijpenmakers van gereedschap voorzag. Beide producten behoren tot fase i, waarin de pijpenmaker zijn producten gestalte geeft. De kleipijpen van afbeelding 3, 4 en 5 staan sterk op zich. Zij worden gekenmerkt door een bijna eigenzinnige ketellijn en een fraaie afwerking. Dit zijn de prestaties bestemd voor de roker die de pijp als een luxe persoonlijk object ziet. Het zijn de meest gefatsoeneerde mode-artikelen, eerder voor persoonlijk gebruik thuis dan voor de tabagie bestemd. De minutieuze ketel van afbeelding 4 moeten we zien als een exclusieve pijp om de duurste soort tabak in te roken en niet als een uiting van zuinigheid of een voorbeeld van tabaksschaarste. Gezien de zorgvuldige afwerking is het kleine ketelformaat zeker geen aanwijzing voor de vroegste datering. Hier is de pijpenmaker in fase 2 gekomen, waarin zijn product tot volle wasdom is gekomen en een eigen uitstraling binnen het gebruikelijke Hollandse pijpmodel heeft gekregen.

56

Bij de pijpen van afbeelding 6 en 7 is de ontwikkeling qua standaardisering het verst en kunnen we van fase 3 spreken. Weliswaar gaat het hier niet om de fraaiste verdienste, maar wel een prestatie die binnen het gestandaardiseerde marktaanbod een gevestigde plaats had. De kleipijp heeft zijn afgewogen vorm en onopvallende voorkomen gekregen die het van 1620 tot 1650 zal blijven houden. De pijpenmaker heeft zich geconformeerd aan de gangbare stijlen en werkt in een concurrentiepositie naast zijn vakgenoten en zijn producten sluiten daar naadloos bij aan. Nadat wij de kleipijpen aan hun beoordelingscriteria hebben getoetst en in de productieperiode van de maker drie fasen hebben onderscheiden, volgt tot besluit de toekenning van een datering. Daarbij zijn de pijpen in de afbeeldingen 6 en 7 het meest nauwgezet te dateren. Zij moeten stammen uit de jaren 1610, aangezien zij de gevestigde kenmerken van stabilisatie reeds in zich dragen. De overige vijf producten kunnen we slechts gevoelsmatig dateren. Daarbij gaan we er van uit dat de vroegste kleipijpen van circa 1590 kunnen dateren en kennen we deze producten een ruimere periodedatering toe, zeg 1590 tot 1615. Uiteraard is deze werkwijze weinig wetenschappelijk, doch aangezien het ons aan gegevens ontbreekt die de datering nauwer kunnen bepalen is dit vooralsnog het best haalbare resultaat. Nawoord Het is buitengewoon uitzonderlijk dat van een vroege pijpenmaker casu quo opdrachtgever zeven sterk verschillende producten zijn teruggevonden. De verscheidenheid in voorkomen van dit materiaal vertoont diverse ontwikkelingspatronen, die een bespreking in de vorm van een artikel rechtvaardigen. De pijpen illustreren de morfologie van het ketelmode], de differentiatie in de inhoud van de pijpenkop, de ontwikkelingsgang van de techniek en voor de goede verstaander het streven


marktgericht te werken. De positie van de kleipijp van rariteit naar algemeen attribuut, maar ook de gebruiksverandering van kroegartikel tot persoonlijk voorwerp bestendigen zich tijdens deze eerste periode. Helaas blijft de chronologie van de producten een punt van discussie, terwijl ook een exacte periodedatering in de meeste gevallen niet te geven is. Samengevat moge in ieder geval duidelijk zijn dat het zorgvuldig bestuderen van kleipijpen veelzijdige informatie over de producten kan opleveren doch even zoveel vragen onbeantwoord laat. Vooral bij het vroegste vondstmateriaal blijft het probleem bestaan dat er te weinig feitelijke gegevens zijn, waaraan we de ontwikkeling van de kleipijp kunnen ophangen. De hier besproken kleipijpen geven ondanks de talloze vragen toch vernieuwende inzichten in de ontwikkeling van de kleipijp als nieuw product in het preïndustriële tijdperk. Door de pijpen voor het voetlicht te stellen en de beoordelingscriteria af te tasten ontstaat een gedachtegang. Daarbij wordt heel duidelijk het voorkomen van de kleipijp tijdens de eerste generatie makers en rokers neergezet maar worden tevens de beperkingen geïllustreerd die wij hebben ten aanzien van toeschrijving, datering en het nader duiden van de ontwikkeling.

Noten 1 Duco 1987, p. 135-138 2 Duco 1987, p. 138-146 3 Duco 1999, p. 166-174 4 Bij haljverglaasd is de helft van het oppervlak van de kleipijp gepolijst en sluiten de strepen niet aan, bij volverglaasd sluiten de agaatstrepen volledig op elkaar. Uiteraard is voor de laatste soort dubbel zo veel arbeidstijd nodig, die in de stukprijs van de pijp tot uiting komt. 5 Uitzondering is Jan Romboutsz uit Leiden. Deze huwt in 1620, doch in dat geval zou hij zijn bedrijf tien tot twintig jaar eerder moeten zijn gestart. Aangezien de arbeid speriode van Romboutsz. van maar één enkel tijdstip bekend is, is deze toeschrijving dus buitengewoon speculatief is. Gegevens uit: Duco 1976, e.v. 6 Murray 1942, p. 22. Van de hier genoemde John Sheppard is bekend dat hij naast tabaksverkoper ook pijpenmaker was (Amsterdam, Pijpenkabinet 11.273). 7 Duco 1987, p. 29, afb 6. Literatuur Duco, D.H., 1976: Biografische gegevens van pijpenmakers in Nederland, Amsterdam. Duco, D.H., 1987: De Nederlandse kleipijp, handboek voor dateren en determineren, Leiden. Duco, D.H., 1999: Kleipijpen, van datering naar vondstinterpretatie, Westerheem, 48-5,166-174. Murray, W.G.D., 1942: De Rotterdamsche toeback-coopers, Het RotterdamsJaarboek,

Oorlogscorrespondenten: een addendum. Westerheem 53, februari 2004,17-21. 29 Juni 1943, Rijnsburg. In tegenstelling tot de hier (al dan niet met opzet) door Glasbergen gewekte suggestie zijn er geen redenen om bij dit speldje te denken aan een toenmalige politieke beweging. Vgl. Martijn Eickhojf, De oorsprong van het 'eigene'. Nederlands vroegste verleden, archeologie en nationaal-socialisme. Amsterdam 2003, p.159, en p. 332, noot 238.

S.L. Wynia Maluslaan 7 1185 KZ Amstelveen slw@xs4all.nl

57


Zuidelijke invloeden in drie crematies uit de Ijzertijd W. Tuijn en P. Vissers

Ajb.i. De inhoud van twee crematiegraven uit Overasselt; Ijzertijd. Schaal 1:2.

58

Aan het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw deden amateurs in Wijchen en Overasselt vondsten waarmee ze niet goed raad wisten. Vooral de kleine bronzen stripjes met pengat-verbinding vormden een raadsel. Wat stelden ze voor? Waar werden ze voor gebruikt? Recente vondsten in een IJzertijd-grafveld in de Waalsprong lijken de richting te duiden waarin gezocht moet worden. In Nijmegen-Lent is namelijk een grafveld aangesneden,

dat naast kuilen met crematieresten ook onverbrande skeletten bevatte. Een van de doden droeg drie bronzen sieraden: twee vlechtringen en een oorring, die met een haakje in het oor lijkt te zijn bevestigd. Het skelet blijkt op grond van C'*-datering uit de vijfde eeuw voor Chr. te stammen.' Eerste vondst van de Zandberg In september 1970 vond Wim Tuijn resten van een crematiegraf. Bij de ontzanding van de Zandberg aan de Schatkuilseweg te Overasselt (gem. Heumen) zag hij verbrande botjes in het talud, zonder urn. Het graf werd gevonden in een ondiepe kuil die, getuige een aantal aardewerkfragmentjes uit de Midden- en Late Bronstijd, dwars door een onderliggende woonlaag was gegraven. Het graf is vermoedelijk gedeeltelijk, samen met het zo begeerde stuifzand, door de dragline meegenomen. 631 fragmenten gecremeerd menselijk bot konden niettemin verzameld worden. De kleur van botmateriaal verandert onder invloed van temperatuur en duur van de verbranding, waarbij de kleur een aanwijzing is voor de verbrandingsgraad. Het botmatenaai van de Zandberg is oudwit van kleur, wat correspondeert met de hoogste verbrandingsgraad: 5. Dat betekent dat bij de crematie temperaturen van boven de 8oo°C bereikt zullen zijn. De crematieresten zijn van een man, in leeftijd tussen 24 en 40 jaar. Op een van de fragmenten is zichtbaar dat zich nieuw bot heeft gevormd. De oorzaak hiervan is onduidelijk, mogelijk is er sprake van een reactie op een letsel. Zes botfragmenten kennen een dierlijke oorsprong. Deze staan de conclusie toe dat de overledene lamsvlees meegekregen heeft voor de grote reis.1


Scherven, bronzen oorringen en een Eierbecher Tussen de crematieresten bevond zich een tiental bijzondere scherven. Ze behoorden tot een wijdmondige, dunwandige pot, gevormd uit niet-verschraalde klei, De ietwat gezwollen, poreuze, hier en daar afgeschilferde en rood verbrande scherven doen vermoeden dat dit vaatwerk op de brandstapel is geweest (afb.i.i).5 Eén scherf vertoont nog het oorspronkelijke, glad gepolijste oppervlak; wanddikte 4-5 mm. Ook was een zogeheten Eierbecher aanwezig. Deze is door Perizonius gepubliceerd (afb.1.2}.4 Het is een kommetje op een hoge voet, qua type geassocieerd met Marne-invloed en waarschijnlijk gebruikt als lampje. Het voorwerp is glad afgewerkt, grijs tot donkerbruin van kleur, gemaakt van niet-gemagerde klei. Aan één kant is het ernstig verbrand in het crematievuur, en daardoor wat scheefgetrokken. Een enigszins verwant exemplaar is gevonden in Neuwied (Midden-Rijngebied) en wordt daar aan de hand van bronsvondsten in de periode Halstatt (Ha) D gedateerd, ongeveer tussen 600 en 450 voor Chr.5 Op basis van de Marne-kenmerken van de wijdmondige, dunwandige pot én van de Eierbecher zelf gaat Perizonius voor het Overasseltse materiaal uit van een datering tussen 550 en 450 voor Chr.6 Acht deeltjes van verbrande bronzen stripjes • we volgen het voorbeeld uit de Waalsprong • vormden waarschijnlijk twee oorringen (afb.1.3). De oorringen moeten bestaan hebben uit eenvoudige 5 mm brede, bronzen stripjes. Het aan een zijde puntig toelopende deel van een strip werd door een gaatje in het oor gestoken en daarna in de opening aan de andere zijde van het stripje brons gehaakt. Vergelijkbare exemplaren in Duitsland worden gedateerd in Ha D.7 De overledene zal, gezien de bijgaven, niet de eerste de beste zijn geweest.

Tweede en derde vondst Op dezelfde locatie als Wim Tuijn

deed Martien Kooien, eveneens in september 1970, een vondst in een ondiepe kuil. Ook deze bevond zich in het aangesneden deel van de stuifzandheuvel. Het vondstmateriaal bestond dit keer uit een grote hoeveelheid gecremeerde botjes, opnieuw zonder urn, maar mét een bijna geheel gesmolten, bronzen armband. Hij was door groepen dwarslijntjes verdeeld in segmenten, en in doorsnede half ovaal (afb. 1.4). Het botmateriaal en de armband zijn niet meer beschikbaar. We moeten het doen met de schetsmatige tekening die indertijd van de armband gemaakt is. Vergelijkbare exemplaren zijn bekend uit Rascheid (Duitsland) en zijn gedateerd op 550/500 voor Chr.3 Met de vorige twee vondsten kunnen we een derde, uit september 1972, in verband brengen. In Wijchen, aan de Holenbergseweg, achter de toenmalige ViVo-levensmiddelenzaak, deed Henk Jansen een interessante ontdekking bij het schaven van een talud. In een grote, zwarte vlek, zaten gecremeerde botjes, waarvan er in totaal 152 verzameld werden. De botfragmenten van de Holenbergseweg zijn ook gedetermineerd door mevrouw E. Smits. De verbrandingsgraad van het botmateriaal van de Holenbergseweg blijkt gelijk aan die van het botmateriaal uit Overasselt, namelijk 5. Het gaat om een individu tussen de 20 en 40 jaar, waarschijnlijk een man.9 Aardewerk, brons en ijzer Bovenin de zwarte vlek bevonden zich een rechtop staande schaal, 230 mm in diameter (afb. 2.1), en een klein potje (lampje?) met een randdiameter van 70 mm. (afb. 2.2) Beide zijn verbrand op de brandstapel. De schaal is gemagerd met scherfgruis met hier en daar wat ronde kiezeltjes. Dit type schaal komt voor in de Vroege Ijzertijd en later.10 Het potje met duidelijke schouderaanzet is niet gemagerd. Het is oxiderend gebakken op de brandstapel, met licht reducerende aanslag; op twee plaatsen is het stuk gebrand. In de literatuur hebben we deze vorm niet terug 59


kunnen vinden. In het graf bevond zich verder een bijna verbrande, onversierde, ovale, bronzen armband met een maximale diameter van 75 mm. (afb. 2.3) Breedte van de ovale doorsnede: 5 tot 6 mm. De armband krijgt een datering in Ha D." Daarnaast waren tien delen van verbrande bronzen stripjes aanwezig, waaronder enkele met pingat-voorziening; stripbreedte 6-7 mm. De fragmenten zijn vergelijkbaar met die uit Overasselt. (vgl. afb. 1.3) Vermoedelijk hebben we ook hier te maken met de restanten van twee oorringen. Tussen het materiaal van de Holenbergseweg bevond zich verder een ijzeren kropnaald (afb. 2.4). Hiervan is de kop omgebogen om een ijzeren ringetje vast te houden. Met betrekking tot de Hunsrück-Eifel-cultuur is gesteld dat deze in de zesde eeuw voor Chr. de fibula niet kent. Voor het sluiten van mantels en der-

Afb.2. De inhoud van een crematiegraf uit Wijchen; Ijzertijd. Schaal 1:2.

60

gelijke zou men toen een kropnaald gebruikt hebben. Soms werden kropnaalden gedragen als paar, met een verbindend kettinkje ertussen. Misschien is het exemplaar van de Holenbergseweg één exemplaar van zo'n set. Het verbindende kettinkje zou dan aan het beschadigde ijzeren ringetje bevestigd kunnen zijn geweest. Mogelijke datering van de kropnaald: 550 - 450 voor Chr.12 Conclusies De graven uit Wijchen en Overasselt stammen uit dezelfde periode: rond 500 voor Chr. In deze graven ontbreekt de urn. Crematie blijft, maar bijzetting in een pot raakt blijkbaar uit de mode met de komst van Marne-invloeden. Volgens ons behoort het aardewerk-ensemble van de Zandberg tot de vroege importstukken uit NoordFrankrijk. De vorm en de versiering


van de Eierbecher en de restanten van het dunwandige vaatwerk ondersteunen deze opvatting. In alle drie de graven is brons meegegeven. In twee graven komen oorringen voor. De aanwezigheid van oorringen en een kropnaald wijst erop dat rond 500 voor Chr. ook de Hunsrück-Eifel-cultuur nog uitstraling heeft naar het Nederlandse rivierengebied. Het dragen van oorringen door mannen in Wijchen en nabije omgeving kent bijgevolg een traditie die minimaal 2500 jaar oud is. Noten 1 Van den Broeke 1999. 2 Smits 2001, Project: Zandberg Overasselt, Spoor 46A. 3 Aan de tekeningen heeft een aantal mensen gewerkt. 1.2 is gemaakt door W.R.K. Perizonius; 2.3 door A. Simons; 1.3 en 2.4 zijn van de hand van A. van Bergen; 1.1,1.4, 2.1 en 2.2 zijn gemaakt door de schrijvers. 4 Perizonius 1976, 89, fig.5, nr.54; vgl. voor de versiering Van den Broeke 1984, fig. 23, 95. 5 Heynowski, Tafel 7, nr.3. 6 Perizonius 1976, 94-95; met Marneaardewerk worden alle vormtypen aangeduid die tegenhangers hebben in de Marne-cultuur, de specifiek NoordFranse tak van de La Tène-cultuur in zijn eerste stadium. Dat moet begonnen zijn ergens tussen 500 en 450 en eindigde niet vóór 400 voor Chr. Zie Van den Broeke 1980, 51 en Van den Broeke ^7. 337 (oachim 1968, Tafel 19, nr. 9; Heynowski, 1992, Tafel 30, nr. 2-3. 8 Cordie-Hackenberg 1992b, Afbeelding 1,185; zie ook Heynowski, Tafel 3, nr. 2. 9 Smits 2001, Project Holenbergseweg/ Wijchen 1972. 10 Verwers Abb. 24,1172, Abb.25,1651 merkt op: "Diese Schalen kommen also offenbar seit der Frühen Eisenzeit vor. Wie lange diese Form benutzt wurde, ist nicht bekannt", 53. 11 Heynowski, 39, nr. 6. 12 Cordie-Hackenberg 1992a, 148-149; zie ook Croenewoudt 1984, 6i> met literatuurbespreking.

Literatuur Broeke, P.W. van den, 1980. Bewoningssporen uit de Ijzertijd en andere perioden op de Hooidonksche Akkers, gem. Son en Breugel, prov. Noord-Brabant. In: Analecta Praehistorica leidensia XIII, 7-80. Broeke, P.W. van den, 1984. Nederzettingsvondsten uit de Ijzertijd op De Pas, gem. Wijchen. In: Anakcta Praehistorica Leidensia 17. 65-105. Broeke, P.W. van den, 1987. Oss-Ussen: De dateringsmiddelen voor de Ijzertijd van Zuid-Nederland. In: Sanden, W.A.B, van der, en P.W. van den Broeke, 23-43. Broeke, P.W. van den, 1999. Een uitzonderlijk grafveld uit de Ijzertijd in Nijmegen-Lent. In: Ulpia Nopviomagus 7. Gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nijmegen. Uitg. van het Bureau Archeologie. Broeke, P.W. van den, 2002. Vindplaatsen in vogelvlucht. Beknopt overzicht van het archeologische onderzoek in de Waalsprong 1996-2002. Uitg. Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie. Nijmegen. Cordie Hackenberg, R., e.a. (red.), 1992. Hundert Meisterwerke Keltischer Kunst Schmuck und Kunsthandwerk zwischen Rhein und Mosel. Rheinisches Landesmuseum Trier. Trier. Cordie-Hackenberg, R., 1992a. Tracht und Schmuck. In: Cordie-Hackenberg e.a., 145-150. Cordie-Hackenberg, R., 1992b. Armringe. In: Cordie-Hackenberg e.a., 185-188. Groenewoudt, 8., 1984. IJzertijdvondsten uit Colmschate (gemeente Deventer) De inhoud van een zestal afvalkuilen. In: Westerheem, XXXIII, 2, 46-63. Heynowski, R., 1992. Eisenzeülicher Trachtschmuck der Mittelgebirgszone zwischen Rhein und Thüringer Becken (Institut für Vor- und Frühgeschichte der Johannes Cutenberg-Universitat Mainz). Mainz. Joachim, H.E., 1968. Die Hunsrück-EifelKultur am Mittelrhein (Beihejte der Bonner Jahrbücher, Band 29). Köln-Graz. Perizonius, W.R.K., 1976. Eierbecher in Nederland. In: Analecta Praehistoria Leidensia IX, 85-103. Sanden, W.A.B, van der, en P.W. van den Broeke (red.), 1987. Getekend Zand. Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen. Waalre. Smits, E., 2001. Het onderzoek van de crematiegraven van Galgenberg en Zandberg Overasselt. Amsterdam. Verwers, G.J., 1972. Das Kamps Veld in Haps in Neolithikum, Bronzezeitund Eisenzeit. Analecta Praehistorica Leidensia V.

61


Wie kent dit? Slanghaak in Solleveld Enige tijd geleden vond duinwachter Peter de Fouw in het duingebied Solleveld, ten noorden van Monster, een voorwerpje waar hij gelijk verliefd op was (zie foto). Hij liet het aan mij zien omdat hij wilde weten wat het is en hoe oud het is. Het is een waarschijnlijk gegoten bronzen slang of zeemonster in de vorm van een haak, waarbij de staart een ophangoog vormt. Het geheel is bezet met schubben in reliĂŤf, behalve aan de smalle kanten, waar misschien een gietnaad is weggevijld. De kop van het dier heeft een hoog voorhoofd met een zware wenkbrauw. De grootste hoogte is 39 mm en de grootste breedte 24 mm. De grootste doorsnede van het materiaal (onderin de haak) is ongeveer 5x4 mm. Bovenin het ophangoog is een duidelijke slijtagegeul zichtbaar, die veroorzaakt moet zijn door een ring of schakel met een dikte van 3-4 mm. Onderin de haak is van een dergelijke slijtage geen sprake, zodat er niet iets hards aan heeft gehangen. Een functie als kledinghaak of gordelhanger lijkt dus voor de hand te liggen. Veel meer dan dat kon ik de vinder niet vertellen.

i Baart, J. et al, 1977. Opgravingen in Amsterdam, 20 jaar stadskernonderzoek, Bussum.

62

In Baart 19771 waren geen parallellen te vinden. Figuur 196 op pagina 163 toont een 'bandeliersluiting' met twee zwanekoppen van rond 1600, maar nadere beschouwing maakte duidelijk dat die in vorm en functie niet overeenkomen. Zo is onze slanghaak duidelijk asymmetrisch waardoor hij niet geschikt lijkt voor deze functie. Functioneel hebben kledinghaken, zoals die op pagina 155-156 worden beschreven, meer overeenkomst, maar erg duidelijk is die niet. Een verdere speurtocht door archeologische en kunsthistorische literatuur leverde geen nieuwe inzichten op. Ook

f

(j

1 cm

een kronkelgang door Haagse archeologische kringen bracht daar geen verandering in. Een kledinghaak lijkt nog steeds een redelijke optie, maar over de mogelijke datering is geen duidelijkheid te krijgen. De een dacht aan Romeins, maar de ander vond de haak veel te gaaf om zo oud te kunnen zijn. Weer een ander dacht aan de negentiende of twintigste eeuw. Het probleem met een losse vondst uit het binnenduingebied van Solleveld/ Ockenburg is, dat elk leefniveau uit de afgelopen 2000 jaar aan de oppervlakte kan liggen. En na al die jaren van graven, ploegen, spitten en stuiven, kunnen die niveaus ook nog eens door elkaar gehusseld zijn. De vraag aan de lezers zal ondertussen duidelijk zijn: wie kan iets zinnigs zeggen over leeftijd en functie van deze prachtige haak? Herman van der Meer Koningin Emmakade 164-2 251S JL Den Haag


Project Odyssee: 50% opgravingen niet uitgewerkt

Werk voor de amateur-archeoloog? Wim van Horssen Van de opgravingen die tot 1998 in Nederland zijn uitgevoerd, is ongeveer de helft niet of onvoldoende uitgewerkt en ontsloten. Van de door amateurs uitgevoerde opgravingen is zelfs 70% niet uitgewerkt. Dat is de conclusie van een onderzoek dat als 'Project Odyssee' in opdracht van de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA) is uitgevoerd door Vestigia B.V. Archeologie & Cultuurhistorie. Het doel van het onderzoek was om een beter beeld te krijgen van de omvang en de ernst van het probleem van het onuitgewerkte archeologische onderzoek in ons land. Nadat hij het rapport eerder in november op de Reuvensdagen had gepresenteerd, ging samensteller Wilfried Hessing tijdens de SN A-Contactdag in januari uitvoeriger in op de gesignaleerde achterstanden en de consequenties daarvan voor toekomstige opgravingen. Lage respons amateurs Het onderzoek had betrekking op archeologische opgravingen in Nederland in de periode 1900-1999. De 89 archeologische instellingen waarvan bekend was, dat zij in deze periode archeologische veldwerk hebben uitgevoerd, of documentatie of vondsten daarvan in bezit hebben, kregen een enquête. Het ging daarbij om de ROB, 5 universiteiten, 2 oudheidkundige musea, 12 archeologische diensten en de bijbehorende provinciale depots, 37 gemeenten en 32 amateurverenigingen, waaronder alle 24 AWNafdelingen. Van de 89 instellingen hebben er 38 (43%) op de enquête gereageerd, maar slechts 20 daarvan (23% van het totaal) hebben de vragenlijst ook daadwerkelijk ingevuld. De amateurverenigingen

bleken het minst geneigd te reageren. Van de 32 verenigingen hebben er 23 gereageerd (72%), maar slechts 8 (25% van het totaal aantal verenigingen) hebben de enquête ingevuld. De samenstellers van het rapport vinden de lage respons van de amateurs "gezien de gevraagde inspanning misschien wel enigszins te begrijpen. Ook kan een rol gespeeld hebben, dat men er vanuit ging dat opgravingen uitgevoerd door amateurs in de meeste gevallen onderde verantwoordelijkheid van een andere instelling hebben plaatsgevonden en daar de inspanningsverplichting diende 1e berusten."

De onderzoekers van Vestigia hebben de gegevens die ze van de instellingen hebben gekregen aangevuld met databases van de ROB (onder andere Archis), waarin ook informatie staat over instellingen die niet hebben gereageerd of de enquête niet hebben ingevuld. Uiteindelijk zijn op deze manier toch nog van 72 instellingen gegevens verzameld. 4 0 0 0 opgravingen niet uitgewerkt In de periode 1900-2002 zijn waarschijnlijk tussen de 7.500 en 8.000 opgravingen uitgevoerd. Uit de eigen opgaven van de instellingen bleek dat men ongeveer de helft van de opgravingen als niet, of in ieder geval niet voldoende, uitgewerkt beschouwt. Dat zijn dus zo'n 4.000 opgravingen. Daarvan zijn tussen de 400 en 1.000 grote opgravingen. Het percentage niet-uitgewerkte opgravingen lag het laagst bij de universiteiten (30-40%) en musea (eveneens 3040%, maar er heeft maar één museum gereageerd). De ROB zat in de middenmoot (40 - 60%), evenals de gemeenten (40 - 60%). De amateurverenigingen zijn met 70% de hekkensluiters. 63


De samenstellers van het rapport tekenen bij de slechte score van de amateurs aan dat het "relatief gezien erg kkine projecten betreft die naar eigen zeggen ook geen extra investering behoeven, als ze al uitgewerkt dienen te worden."

Vestigia heeft vervolgens naar de regionale verschillen in de achterstanden gekeken. De conclusie daarvan is echter, dat de onuitgewerkte opgravingen een goede afspiegeling vormen van de spreiding van het totale archeologisch onderzoek over ons land. Wel zijn er thematische verschillen. Vooral Romeins en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd De achterstanden doen zich vooral voor bij opgravingen van de Romeinse periode en de Late Middeleeuwen/ Nieuwe tijd. Tot die perioden behoren de "kanjerknelpunten" als het onderzoek in Romeins Nijmegen en Valkenburg, en de grootschalige stadskernonderzoeken in steden als Amsterdam, Maastricht, Dordrecht en Utrecht. Voor de andere perioden zijn er substantiële achterstanden bij "een betrekkelijk gering aantal uitzonderlijke opgravingen, zoals Dorestad voor de Vroege Middeleeuwen, de EG K-opgravingen in Noord-Hollland en Ezinge voor de Late

Prehistorie." Deze zijn in tegenstelling tot de Romeinse en Laat-middeleeuwse achterstanden volgens de rapporteurs nog redelijk makkelijk op te lossen. Wat betreft complextypen zijn de achterstanden het hoogst bij het nederzettingsonderzoek, maar dat zegt niet zoveel, omdat bewoningssporen het grootste deel van het bodemarchief uitmaken. Wel zijn onder de niet-uitgewerkte onderzoeken relatief veel opgravingen van kerken en kastelen. Die vormen volgens de rapporteurs nog een restant van de wederopbouw in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog die een hausse in kerken kasteelrestauraties met zich bracht. Ook maatschappelijk probleem "De achterstanden in de uitwerking leiden tot beheersmatige en beleidsmatige

64

knelpunten", zei Wilfried Hessing van Vestigia tijdens de SN A-Contactdag in januari in zijn toelichting op de resultaten van de inventarisatie. "Beheersmatig, omdat er geen selectie van vondstmateriaal mogelijk is, de depots overvol zijn en er geen adequate conservering is. Beleidsmatig, omdat potentiële kennisbronnen onbenut blijven, er geen legitieme keuze tussen bewaren, opgraven of opgeven wordt gemaakt, 't zonde van alle investeringen is en dus weggegooid geld, en het ook juridische consequenties

kan hebben." De achterstand is kortom ook een maatschappelijk probleem. Met twee voorbeelden illustreerde Hessing tijdens de SNA-Contactdag de ernst van het probleem. Het eerste voorbeeld is Wijk bij Duurstede. In de jaren zestig, zeventig en tachtig is daar door de ROB op kosten van het rijk 60 ha van Dorestad vlakdekkend onderzocht. Daarvan is slechts 2,5 ha uitgewerkt. In dit gebied staat het gebouw van een fruitveiling dat zal worden gesloopt voor nieuwbouw. Het Programma van Eisen voor dit project bevat geen evaluatie van eerder onderzoek op het aangrenzende terrein en gaat ook niet in op eventuele onderzoeklacunes. De vraag is nu of de aanwezigheid van archeologica voldoende rechtvaardiging is voor het archeologische onderzoek waarvoor de projectontwikkelaar moet betalen. Als tweede voorbeeld noemde Hessing de gemeente Leiden, waar een gemeentelijke waarden- en verwachtingenkaart wordt opgesteld. Het doel is de ontwikkeling van een transparant waarderings- en selectiebeleid, en de ontwikkeling van een lokale onderzoeksagenda. In de afgelopen 25 jaar zijn in Leiden zo'n 75 grotere opgravingen uitgevoerd en meer dan 300 waarnemingen gedaan, waarvan van meer dan 50% onvoldoende of onjuiste locatiegegevens zijn. Van de opgravingen is minder dan 20% uitgewerkt. Zo zijn vier stadskloosters vlakdekkend opgegraven, maar slechts één {het Agni eten klooster) is gepubliceerd.


Zou nu als dat zich voor doet, ook het vijfde klooster moeten worden opgegraven, evenals de restanten van stadspoorten, molens en bruggen? "In Nederland wordt de laatste jaren te veel tot archeologisch veldonderzoek overgegaan met te vaak teleurstellende resul-

Rol voor amateur-archeologen De uitwerking van het achterstallig onderzoek zou volgens het rapport Odyssee vooral in specifieke projecten in teamverband moeten'plaatsvinden. Daarin zien de samenstellers van het rapport behalve voor professionele archeologen een rol weggelegd voor de amateur-archeologen. "Door het koppe-

taten", was de stelling waarmee len van een doelgerichte, bedrijfsmatige Wilfried Hessing zijn toelichting op aanpak aan de mogelijkheid om het resulzijn Odyssee-rapport op de SNAContactdag besloot. "Dat vaak onnodige taat van het uitgevoerde onderzoek op een archeologische onderzoek is maatschappelijk, gezien op de lange termijn niet verdedigbaar. De oorzaak is de gebrekkige evaluatie van oud onderzoek, onvoldoende kennis en groeiende onzekerheid bij beslissers, en de versnippering van informatie."

Backlog-programma Niet alle onuitgewerkte opgravingen behoeven alsnog te worden uitgewerkt. Op grond van ervaringen in het buitenland zou uiteindelijk van de 400 tot 1.200 middelgrote en grote opgravingen ongeveer eenderde deel (150-400 opgravingen) door de selectie komen. Om dit deel uit te werken is gedurende 10 jaar een bedrag van minimaal € 1,8 miljoen per jaar nodig. In een brief aan de vaste Kamercommissie voor OCW, die zich over de wijziging van de Monumentenwet 1988 ('Malta') heeft gebogen, schrijft de SNA, de opdrachtgever van het Odyssee-rapport, dat "een verantwoord backlog-programma een succesvolle implementatie van het Verdrag van Malta alleen maar aanzienlijk zal vergroten. Andere landen, zoals Engeland, Ierland en Zweden, zijn ons met een dergelijk programma al voorgegaan."

Naar aanleiding van het Odyssee-rapport hebben de leden van de fracties van het CDA, Groenlinks en SGP nu de regering gevraagd naar respectievelijk haar reactie op het voorstel voor een backlog-programma, of daar geld voor is, en welke inzet de regering pleegt om de bestaande achterstand zo spoedig mogelijk weg te werken en welke selectiecriteria daarbij zullen worden toegepast.

publieksvriendelijke manier voor de eigen regio te ontsluiten, zijn ook zij te motiveren om in een projectteam te participeren", schrijven zij. "Bij het organiseren van het werk op projectniveau kan in veel gevallen aangesloten worden bij de vrijwilligersgroepen die in de meeste gemeentelijke archeologische afdelingen actief zijn."

Hoever is 'Malta'? Het Verdrag van Malta wordt in Nederland doorgevoerd door wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten. Het voorstel daartoe is in oktober naar de Tweede Kamer gestuurd. Vervolgens heeft de vaste commissie van OCW dit besproken en daarvan op 18 december verslag uitgebracht. Daarin stellen de commissieleden een groot aantal vragen die door de staatssecretaris moeten worden beantwoord. Verwacht wordt dat de Tweede Kamer vóór de zomer of na het zomerreces het wijzigingsvoorstel behandelt. Vervolgens gaat het naar de Eerste Kamer, waar het dit najaar of in voorjaar 2005 op de agenda zou kunnen staan. De publicatie in de Staatscourant is dan in voorjaar of medio 2005 te verwachten. westerheem@freeler.nl

65


Archeologie in spagaat J. J. Stolp

U kent zo'n houding wel. Ook de archeologie lijkt te zijn uitgegleden. Net nu het verhaal van de Nederlandse bewoningsgeschiedenis leuk begint te worden, wordt de Nederlandse archeologie blootgesteld aan economische principes. Op zich is daar niets mis mee; geld is schaars en kan maar een keer worden uitgegeven. Dat verspilling en overbodige luxe wordt weggesneden is waard om na te streven. Ook onze archeologische voorraad is schaars en kan maar één keer worden uitgegeven, dus opgegraven. Dat dit met grote behoedzaamheid, misschien wel met zuinigheid, dient te gebeuren is iedereen uit het hart gegrepen. De noodzaak van toezicht op ons bodemarchief en het waken tegen het ongecontroleerd verdwijnen ervan, zal geen enkele archeoloog, beroeps of amateur, ontkennen. Het nog steeds niet tot invoering komen van de Wet van Malta - we wachten nu weer op de nieuwe Monumentwet- is een ieder, die bezig is met de reconstructie van onze bewoningsgeschiedenis, een ergernis. Maar... de geest van Malta is uit de fles. Nu verdere verdwijning van ons bodemarchief wettelijk wordt begeleid, roept de gehele archeologische wereld echter 'moord en brand'. De archeologen die het vak bij wijze van broodwinning beoefenen (de commercie), rollen over elkaar heen om de opdrachten, de archeologen die het voor hun lol doen (de amateurs), hebben inmiddels geen nagels meer over. Deze laatste groep roert zich vooral omdat zij niet alleen het bodemarchief maar ook hun hobby zien verdampen. Er zijn zelfs amateur-groepen die zich naarstig bezinnen om ook in het strijdgewoel van de 'commercie' onder te gaan. In plaats van blij te zijn dat die oude bodemvervuiling zo snel mogelijk wordt opgeruimd, lijkt elke

66

vuilstort van honderd jaar en ouder een door de overheid begeleid slagveld te worden. Maar waar ligt nu de echte pijn? Goed, in het verleden ging er wel eens wat mis. Goedwillende amateurs - dus geen schatgravers • hebben in het verleden wel eens een steekje laten vallen. Zij hadden soms meer oog voor de spullen dan voor de omgeving waarin deze lagen. Ook de documentatie had bij nader inzien wel wat beter en uitvoeriger gekund. Natuurlijk hebben zij verkeerde conclusies getrokken uit hun beperkte waarnemingen of nagelaten goede conclusies te trekken op de momenten wanneer die voor het oprapen lagen. Die steekjes, waarmee een museum valt te vullen, staan overigens net zo hard op het conto van de professionals. Hoeveel materiaal is er bij de diverse verhuizingen niet verloren gegaan en van hoeveel officiële opgravingen is het inzicht niet veel verder gekomen dan de kennis over de plek waar de spullen liggen opgeslagen. Toch hebben beide groepen - in wisselende volgordes - ontzettend veel bijgedragen aan het inzicht in onze bewoningsgeschiedenis. Dat het niet prettig is om te worden herinnerd aan de dingen die kennelijk verkeerd zijn gegaan, is begrijpelijk. Doe niet moeilijk, accepteer correcties op die verkeerde aannames en conclusies en borduur daarop voort: archeologie is toch een levende wetenschap?! En dan zijn er de aangescherpte wettelijke regels om te voorkomen dat er nog meer mis gaat èf om juist te bewerkstelligen dat ons resterende bodemarchief zo optimaal mogelijk wordt gebruikt. Op dat laatste moeten we ons richten. Dat de archeologie nu door wettelijke regels tot op de laatste pijpenkop wordt dichtgespijkerd hangt nu eenmaal samen met onze Ger-


maanse herkomst. De vraag is of die wettelijke structuur, waarnaar we ons op dit moment moeten richten, wel zo positief zal uitwerken en niet méér schade zal aanrichten dan vóór Malta. Wij leven in het tijdperk van privatisering, alles wordt aan marktwerking blootgesteld. Ook van schaarse zaken zoals electriciteit, infrastructuur, communicatie, gezondheidszorg, opleiding en vele culturele uitingen moet een winst- en verliesrekening worden opgesteld. Dat ook de archeologie in een dergelijk keurslijf zou worden gedrukt werd niet gehoopt maar kon niet uitblijven. Met het principe dat de verbruiker, vervuiler of veroorzaker betaalt, valt wel te leven. Niet de hele samenleving hoeft op te draaien voor de kosten die een enkeling veroorzaakt. Soms zijn die kosten echter zo rekbaar als elastiek, terwijl naast het veroorzakerprincipe het economische adagium geldt van 'geen cent teveel'. Dat is nu het voordeel van marktwerking, de archeologische ondernemingen zullen in de strijd om de 'opdracht' gaan tot het uiterste, dus de laagste kosten. Dat roept onmiddellijk het voorbeeld in herinnering van de twee zoutproducenten die in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw de enige twee bedrijven op de Nederlandse markt waren. Het was een publiek geheim dat verreweg de grootste zijn prijs in overeenstemming bracht met die van de veel kleinere fabrikant uit Muiden. Zou dit tegenwoordig tot ingrijpen leiden van de NMA? Vergeet het, neem als tegengesteld voorbeeld de benzinemarkt, waar Shell de prijzen bepaalt en de rest zich daar naar richt. Iets dergelijks gaat ongetwijfeld ook gebeuren op de zogeheten archeologische markt. Op den duur zal ook in deze deelmarkt wel een situatie van evenwicht gaan ontstaan, ongetwijfeld gepaard gaande met de nodige financiële brokken. Maar ook aan de wetenschappelijke kant van het 'nieuwe archeologische bestel' zullen brokken vallen. Aan de financiële kant zijn de te

verwachten problemen vrij duidelijk te schetsen. In de strijd om de 'order' zal scherp moeten worden gecalculeerd, omdat de betalende klant met die beruchte 'cent' dreigt. Slechts als een order onder 'regie' wordt uitgevoerd, dit wil zeggen dat de klant betaalt voor elk uur dat aan de opdracht is besteed, zal de uitvoerende partij een redelijk inkomen kunnen verwerven. Maar geen klant zal zo'n blanco cheque uitschrijven, maar van te voren willen weten waar hij of zij aan toe is. Dat wordt dus calculeren geblazen, een vak waarin de doorsnee archeoloog niet thuis is. Ach, die twee hectaren afgraven tot een diepte van drie meter laat zich vrij eenvoudig berekenen, maar vergt, met de huidige tarieven, toch al een forse post. De tijd die gemoeid is met het uitgraven van twintig waterputten, couperen van zeshonderd molsgangen en andere onverwachte bodemverstoringen valt wat moeilijker in te schatten. Natuurlijk, met de technische vaardigheden is niets mis, maar het moet wel gepland worden en ingepast in het schaars toegemeten tijd- en geldbudget. Bovendien zal er toezicht moeten zijn op van alles en nog wat. Het maken van veldtekeningen, vondstbeschrijvingen en een opgravingverslag behoort tot de standaardprocedures die elke goed geoutilleerde archeoloog zal beheersen. Maar ook het berekenen van tarieven voor loonen materiaal kosten komen op het bordje van de ondernemende archeoloog. Kosten van huisvesting, administratie, dure computerprogrammatuur, plotters en andere nuttigheden - doorgaans aangeduid als 'overheadkosten' laten we maar buiten beschouwing om niet al te veel af te steken bij de bedrijven van de instituten en van de gemeentelijke archeologen. 'Last but not least' is er natuurlijk het afsluitende verslag waarmee de uitvoerende archeoloog, binnen de gestelde termijn, uitgebreid en deskundig rekening en verantwoording aflegt aan zijn opdrachtgever en... W.W. kijkt mee. De opgraving moet ten slotte ook nog

67


iets toevoegen aan wat al bekend is en indicatief zijn voor wat nog kan komen. Enfin, langzaam zullen bij de archeoloog-ondernemer de herinneringen aan vrije weekeinden en achturige werkdagen wel wegebben. De gevaren voor de archeologie als wetenschap liggen in precies hetzelfde vlak als 'vroeger', waarbij de 'instituten' van de ene opgraving naar de andere snelden en de uitwerkingen achterbleven. Als die informatie al kwam, ging die meestal aan de geïnteresseerde leek voorbij en bleef dan vooral steken in de intieme kring. Dat hoeft nu niet meer te spelen, opdrachtgever en toezichthouder kunnen daar voor zorgen. Het probleem zal vooral liggen in de kwaliteit van het eindverslag. Dat moet een duidelijk beeld geven van de opgravingsresultaten en passen binnen hetgeen reeds bekend is. Geen leek moet daar nog een speld tussen kunnen krijgen. Het grote gevaar dreigt dat bij deze hele gedwongen constructie het weten-

schappelijke element buitenboord komt te vallen, omdat dit juist het meeste voor- en vooral nawerk oplevert en doorgaans altijd te laag zal zijn gecalculeerd. In het voor- en nawerk liggen de echte kansen voor de amateur-archeoloog. Tenzij het couperen van echte of bijna echte paalgaten de ultieme kick oplevert, valt aan het vooronderzoek - in literatuur of anderszins - of in het nawerk - het schrijven van het stuk bewoningsgeschiedenïs dat door die opgraving wordt opgeroepen - oneindig veel meer genoegen te beleven. Ook liggen er nog talloze onafgewerkte veldverkenningen en opgravingen te wachten om ingepast te worden in het verhaal dat bewoningsgeschiedenïs heet. Dit overziend kunnen de amateur-archeologen hun nagels weer laten groeien en rustig toezien - en ondertussen doen wat ze toch niet kunnen laten - hoe de 'vaderlandse archeologie' zich uit een onmogelijke spagaat omhoog probeert te werken.

De grenzen van de wet (5) Rinus Houkes

Amateurarcheologie blijft toekomst hebben! Dat was de titel van het stuk in de vorige Westerheem waarmee de ROB antwoordde op de onrust die onder de amateurs is ontstaan. Het lezen van dit artikel heeft bij mij die onrust niet weggenomen en, zoals ik om mij heen beluister, ook niet bij anderen. De reacties zijn kort samen te vatten met 'de ROB tapt voortdurend uit hetzelfde vaatje maar blijft met de hakken in het zand zitten'. Daarom is het goed om eens naar 'datzelfde vaatje' te kijken om te zien wat er inzit. Wat mag er nog? Onder dit kopje werden we weer eens vergast op het begrip negatief selectieadvies. Een sigaar uit eigen doos die door de ROB met veel voorwaarden is 68

omgeven. Helaas werkt dit niet zo, want burgers (wij dus) zijn geen partner in de selectie. Als de overheden (ROB, provincie en gemeente) eenmaal hebben besloten geen onderzoek te verrichten terwijl vernietiging van het bodemarchief dreigt, is voor diezelfde overheid de kous af. Als burger kun je in zo'n geval onderzoek doen, zonder dat toestemming van de R.O.B nodig is. Sterker nog, ik beschouw het als mijn burgerplicht om te redden wat er te redden valt en geen rechter zal mij daarom veroordelen. Ik zie het als mijn burgerplicht omdat het cultureel erfgoed in de bodem allereerst óns cultureel erfgoed is. En met 'ons' bedoel ik de mensen in de regio om wiens verleden het in eerste instantie gaat.


Wij, als bewoners van de regio, hebben onze rechten en plichten ten aanzien van ons cultureel erfgoed. Dat is zeker niet voorbehouden aan een academi-. sche elite die vanuit een ivoren toren uitmaakt hoe, wanneer en waarvan wij als burgers kennis mogen nemen. De regeling rond het negatief selectieadvies is voor mij daarom een uiting van de krampachtigheid waarmee de ROB de regie in handen wil houden, zelfs als ze geen onderzoek meer wil of kan verrichten. Het in het artikel aangehaalde voorbeeld in Zevenaar waarbij, in een geval van negatief selectieadvies, de amateurs verboden werd onderzoek te verrichten, is daar een goed voorbeeld van. Met dit verbod wilde de ROB, volgens eigen zeggen, een signaal afgeven naar gemeente en/of projectontwikkelaar en daarmee gaat de ROB zijn bevoegdheden ver te buiten. Dit is namelijk een vorm van politiek bedrijven en dat is niet de taak van de ROB. De ROB moet het bodemarchief beschermen en/of redden en dat had ze kunnen doen door de amateurs wel te laten graven. Verder is het nogal naïef om te denken dat een gemeente of projectontwikkelaar onder de indruk raakt als de ROB archeologisch onderzoek verbiedt. Integendeel, juist zo geef je een verkeerd signaal af namelijk dat dwarsliggen helpt en het is daarbij hypocriet om gemeenten te verbieden gebruik te maken van een regeling (negatief selectieadvies) die door de ROB zelf voor dit soort situaties is ontworpen. De ROB verbiedt de gemeente wat ze zelf tot praktijk maakt, namelijk het inzetten van amateurs als het niet anders kan. Niet in het artikel maar wel een steeds terugkerend thema is de opmerking dat we nog steeds mee mogen helpen bij de professionele opgravingen van gemeentelijke, provinciale en commerciële instellingen. Amateurs, het woord zegt het al, zijn mensen die de archeologie als hobby beoefenen en een hobby beoefen je meestal in je vrije tijd. Veel amateurs hebben een baan en de

opgravingen van de professionele instellingen vinden plaats in onze werktijd en daar kunnen we dus niet aan meedoen. Blij maken met een dood vogeltje heet dat. En dan is er altijd die houding dat wij het ongewilde slachtoffer zijn geworden van het verdrag van Malta. Maar in het verdrag van Malta lees ik nergens dat amateur-archeologen geen onderzoek meer mogen doen. Je kunt het verdrag van Malta zelfs tegenovergesteld interpreteren. Er staat namelijk in dat landen er voor moeten zorgen dat hun cultureel erfgoed beschermd wordt en niet ongezien verdwijnt. Amateurs hebben zich jarenlang beijverd voor dit soort zaken en kunnen een belangrijke rol spelen bij de uitvoering van dit verdrag. Het ten uitvoer brengen van dit verdrag zou dé gelegenheid zijn geweest om ons samen, schouder aan schouder, amateurs en beroepsarcheologie, in te zetten voor ons cultureel erfgoed. In plaats daarvan heeft men er bewust voor gekozen om de amateurs aan de kant te schuiven. De Nederlandse archeologie heeft jarenlang bestaan dankzij de amateurs. Het waren de amateurs die archeologische locaties signaleerden, de discussie met gemeenten aangingen, onderzoek stimuleerden, hielpen bij projecten, die de informatie hebben aangedragen waarmee Archis nu gevuld is en die daarmee het maatschappelijk draagvlak hebben gecreëerd waarop de archeologie kon groeien. Ik durf te stellen dat zonder de inspanning van de amateur-archeologen de ROB niet uitgegroeid zou zijn tot het instituut dat ze nu is. Nu er via wetgeving geld voor archeologisch onderzoek kan worden afgedwongen heeft men de amateurs blijkbaar niet meer nodig en de huidige opstelling ten aanzien van de amateurs heeft daarom veel weg van 'vadermoord'. Zich verschuilen achter het verdrag van Malta gaat niet op omdat de ROB voor een belangrijk deel betrokken is geweest bij de totstandkoming van de wetsvoorstellen die voor de implementatie van dit verdrag

69


zorgen. Het is de invulling die de ROB zelf aan dit verdrag heeft gegeven en waarbij er bewust voor gekozen is om de amateurs in de positie te manoeuvreren waarin ze nu zitten. En dan was er natuurlijk nog de aanvulling die de ROB bij mijn vorige artikel heeft geschreven. In haar verweer bestempelt de ROB mijn onderzoek als een illegale opgraving. Ik' heb die mening van de ROB zelf ook in het eerste stuk van mijn vorige artikel verwoord en in die zin bevat het weinig nieuws. De opmerking dat het alleen voor deze ĂŠne keer gedoogd wordt, vraagt er natuurlijk om, om in de praktijk getoetst te gaan worden, iets wat in de toekomst zeker zal gebeuren. Maar ondanks dat blijft dit de mening van de ROB en niet mijn mening. Ik heb in mijn vorige artikel al verteld dat ik geprobeerd heb om, in overleg met de ROB, deze zaak aan een onpartijdige commissie voor te leggen. Zo kunnen we het "in de juridische sfeer trekken" voorkomen. Dat de ROB daar niet aan mee wil werken is jammer. Verder heb ik gezegd dat ik de discussie met de A.W.N, afwacht alvorens opnieuw geologisch onderzoek te gaan doen. Ik ben dus slechts tijdelijk gestopt. En over die geologische constructie moet ik nog wat kwijt. Zoals ik al eerder heb verteld, is de burger vrij om een gat te graven, mits hij toestemming heeft van de terreineigenaar. Omdat dat niet verboden is, hoeft hij er ook geen reden voor op te geven. De instantie die een eventuele strafrechtelijke vervolging instelt, moet aantonen dat er gegraven is met het vooropgezette doel om archeologische voorwerpen (of informatie) te verzamelen en dat wordt uiteraard een moeilijke zaak. Ook als je er direct naar gevraagd wordt, hoefje geen antwoord te geven, want je hoeft in Nederland geen vragen te beantwoorden die kunnen leiden tot strafrechtelijke vervolging van jezelf. Maar voor wie toch een reden bij de hand wil hebben zijn de

70

mogelijkheden legio. Ik verzin het niet, maar de volgende excuses ben ik de afgelopen jaren tegengekomen bij andere amateurs en beroepsarcheologen. De alom bekende vijver (tuinen), paddenpoel (weilanden), zitkuil (tuinen), bieten-/mais- of graskuil (agrarisch), egalisatie (akkers) enz. En dan zijn er nog de (nog steeds) bestaande constructies met gemeenschappelijke gronden zoals bijvoorbeeld de 'geĂŤrfden van Ede', een groep grondeigenaren in Ede (Gld.) die het recht hebben om op gemeenschappelijke grond plaggen te steken en zand te winnen, een recht waar menig amateur-archeoloog mee uit de voeten kan. Kortom, mogelijkheden genoeg voor wie een excuus zoekt. Maar het is de vraag of we dat wel willen. Is het niet beter voor zowel amateur als beroepsarcheologie dat er een ruimere interpretatie komt van de Monumentenwet. Dat we zoeken naar een mogelijkheid om de amateurs meer ruimte te geven. Bij de ROB is mij verteld dat men graag zou zien dat de amateurs zich zouden ontwikkelen in de richting van grote terreininventarisaties en veldverkenningen. Ik ben het daar gedeeltelijk mee eens maar als de ROB wil dat wij ons in een bepaalde richting ontwikkelen, dan moeten ze dat niet alleen doen door de deur in de ene richting voor ons dicht te smijten, maar vooral door een deur in de andere richting open te zetten. En dit open zetten van een deur zou kunnen bestaan uit het aanreiken van mogelijkheden of zelfs bevoegdheden. Concrete plannen hiervoor zijn er al en worden aan de ROB voorgelegd. Ik hoop u daar de volgende keer meer over te kunnen vertellen. Alkmaarsingd 354 6843 WT Arnhem


Discussie toekomst amateur-archeologie Tim de Ridder

Aanleiding Alweer een jaar geleden is de discussie in Westerheem opgestart over de toekomst van de amateur-archeologie. Het begon met het doemscenario dat Ton van Rooijen in de eerste Westerheem van vorig jaar schetste. Omdat reacties aanvankelijk achterwege bleven, ontstond er bij de redactie de vraag of het onderwerp nog wel leefde bij de Westerheemlezers. Namens de redactie schreef ondergetekende in het tweede nummer een prikkelend redactioneel. Uit de vele reacties die nadien volgden, en de discussie die zich vervolgens ontspon, werd al snel duidelijk dat het onderwerp wel degelijk leeft bij veel Westerheemlezers. Maar inmiddels moet de redactie ook constateren dat enerzijds de discussie zich dreigt te herhalen en anderzijds dat de grenzen verlegd gaan worden. De redactie wil dan ook graag een vruchtbare wending geven aan de discussie. Kansen Moet de amateur-archeoloog de grenzen van de wet gaan opzoeken zoals Rinus Houkes in zijn discussiestukken in Westerheem voorstelt? Het is voor het scherp stellen van de discussie zeker goed. En het is inderdaad een bijzonder interessante vraag van wie nu eigenlijk het bodemarchief is. Dat is toch van de maatschappij en dus van ons allemaal? Moeten amateurarcheologen inderdaad gelaten toezien hoe alles op de schop gaat als er ondanks een negatief selectiebesluĂŻt toch het nodige aan archeologie in de bodem blijkt te zitten? Het zijn boeiende vragen waarvan we de discussie zeker willen voeren. Maar we willen ook een andere kant benaderen. Laten we niet alleen kijken wat de

amateur-archeoloog allemaal niet meer kan en mag, maar laten we ons ook vooral richten op de vele kansen die er liggen. Het is een feit, de amateur-archeoloog oude stijl is een uitstervend ras. De zelfstandige graverijen lijken voorgoed voorbij. Maar verdwijnt daarmee het fundament van de amateur-archeologie? Het graven is vaak de motor geweest voor menig archeologische werkgroep. Het is een bekend fenomeen, bij archeologisch onderzoek doet iedereen enthousiast mee, maar na de opgraving wordt het meestal al vrij snel stil. Het zijn juist de graafactiviteiten, het contact met de aarde, de vondsten, het vinden, waar de passie van menig (amateur-)archeoloog begint. Maar archeologie is meer dan graven. Er liggen nog zo veel uitdagingen: het uitwerken van oud onderzoek, het schrijven van publicaties, synthetiserende artikelen, maken van tentoonstellingen, materiaalstudies en ga zo maar door. Zeker als we het Odyssee project in ogenschouw nemen, liggen er nog vele archeologische uitdagingen in menig depot op (her)ontdekking te wachten... Als redactie willen we graag de discussie in een positieve richting ombuigen. Niet, wat kan de amateur-archeoloog allemaal niet meer, maar wat kan deze nog wel. Er zijn vast vele werkgroepen die goede ervaring hebben opgedaan met het samenwerken met professionele archeologen, het zelfstandig publiceren, organiseren van tentoonstellingen, educatie, etc. En stimulerende voorbeelden van amateurarcheologen die nog wel veldwerk verrichten zijn natuurlijk van harte welkom, bijvoorbeeld een eigen put of taak van amateur-archeologen bij een professionele opgraving. Kortom we

71


zouden als redactie heel graag artikelen ontvangen van werkgroepen die hun ervaringen willen delen. Oproep Over de opzet van de artikelenreeks wordt nog gedacht. Het is mogelijk dat leden zelf met artikelen komen, maar misschien bestaat er wel enige schroom. In dat geval wil onze nieuwe hoofdredacteur Wim van Horssen u graag een handje helpen met het schrijven van het artikel. Dat kan bijvoorbeeld ook in de vorm van een interview. Voor deze artikelenreeks zouden we de volgende uitgangspunten willen nemen: - het artikel moet positief en prikkelend zijn en andere AWN-leden stimuleren tot navolging; - het artikel zou richtlijnen moeten bevatten hoe je een 'klus' aanpakt.

Hoe je iets organiseert. Hoe en wie? - een praktijkvoorbeeld beschrijven; - aangeven wat je vooral niet moet doen en wat wel; • afsluiten met praktische tips voor de organisatie en de aanpak. Op deze manier kunnen we elkaar verder helpen en wij, 'amateur-archeologen' niet alleen geschiedenis gaan 'maken', zoals het motto al enkele jaren de achterkant van de Westerheem siert, maar ook gaan 'schrijven'. We zoeken nog naar een aansprekende naam voor de nieuwe rubriek, als u suggesties heeft, horen we dat graag. Het succes van de rubriek en ook de kans voor toekomst van de amateurarcheologie ligt in uw handen...

Literatuurrubrieken Recensie Red. E. Taayke, J.H. Looijenga, O.H. Harsema & H.R. Reinders, Essays on the Early Franks (Groningen Archaeological Studies i) Groningen (Barkhuis & Groningen University Library) 2003. Paperback. Geïll., 272 pag. ISBN go 807390 3 o. Prijs € 31,80. De laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse tijd mogen nu wat minder duister zijn, het blijft toch een wat geheimzinnige periode die veel vragen oproept. Kort gezegd: wie verhuisde naar waar en op welke manier en hoe snel ging dat in zijn werk? Of verhuisde men op een bepaalde plaats juist niet of maar gedeeltelijk en is daar sprake van een zekere mate van bewoningscontinuïteit? Een goed initiatief dus van het GIA om in 2000 een workshop te organiseren die zich Afb. 1. Deel van mm met in runenschriji 'Bobo'. Uit: Essays on the Early Franks.

72

met deze tijd bezighield, in dit geval speciaal gericht op de Franken in de Romeinse en de Merovingische tijd. Het bovengenoemde boek bevat lezingen die in het kader van deze workshop werden gehouden, aangevuld met enkele later ontvangen artikelen. De bundel is uitgegeven als eerste in de reeks 'Groningen Archaeological Studies'. Er zijn verschillende manieren om een volk als de Franken op het spoor te komen. Allereerst kunnen archeologische vondsten met elkaar worden vergeleken, met alle beperkingen van dien. Ook kan worden uitgegaan van historische bronnen die helaas niet altijd even duidelijk zijn en elkaar soms tegenspreken. Een derde mogelijkheid is taalonderzoek, waarbij wordt gelet op bepaalde eigenaardigheden en/of relicten in talen en dialecten. Bovendien is er nog het runenschrift waarin inmiddels verschillende varianten zijn herkend. Al deze zaken komen in dit boek aan de orde. Sommige auteurs relativeren zelf al de conclusies van hun onderzoek. Soms waarschuwt een ander voor het trekken van te vergaande conclusies uit soms schaarse


gegevens. Dat doet bijvoorbeeld Bert Groenewoudt die in een commentaar bij de tweede bijdrage van Ernst Taayke, waarschuwt voor een te gemakkelijk vergelijken van aantal en aard van metaalvondsten. Het maakt een groot verschil, of er tijdens een onderzoek wel of niet met een metaaldetector werd gewerkt. Waar vroeger, alleen gewapend met het oog, enkele tientallen metalen voorwerpen werden gevonden, worden er nu honderden opgepiept, zo niet veel meer. Het is nuttig wanneer een boek duidelijk maakt hoe resultaten van onderzoek van verschillende aard elkaar aanvullen. Met andere woorden, dat er zicht op het geheel wordt geboden, een 'totaalplaatje' ontstaat. Dat wordt hier aan de lezer 2elf overgelaten. Maar gezien de opzet van de bundel is het begrijpelijk dat de meeste auteurs zich beperken tot hun eigen specialisme. De losse structuur van het boek is in zekere zin ook de kracht, want zo wordt goed duidelijk op hoeveel verschillende manieren men de Franken op dit moment bestudeert. Hoe dan ook, dit boek is zonder meer interessante kost voor de in Franken geïnteresseerde lezer, die daarna voorlopig weer 'bij' is op dit terrein. Het houdt zich nadrukkelijk bezig met het Duits-Franse grensgebied, Noord-Frankrijken België, maar Taayke (overzicht van archeologische vondsten in het oosten en midden van ons land), Verhoeven (Gennep), Van der Velde/De Roode/ Wiepking (Zelhem), Dijkman (Borgharen) en Looijenga (runen) zorgen ervoor dat ook ons eigen land aan bod komt. In dit boek passeren veel boeiende aspecten van het verschijnsel 'vroege Franken' de revue. Vreemd dan toch wanneer een onbetekenend detail als twee gevonden diertjes je bijblijft. In zijn verhaal over negen vroegmiddeleeuwse graven in Borgharen vermeldt Wim Dijkman dat men bij graf 4 een pot aantrof met de skeletjes van een muis en een mol. De in de pot gevallen dieren konden er niet meer uitkomen, "thus Jinding their grave in a grave gift", aldus Dijkman (p. 214). Op één artikel in het Frans na is het boek in een goed leesbaar Duits en Engels geschreven. Zo op het eerste gezicht staan er weinig illustraties in het boek, maar bij nadere beschouwing valt dat mee. Alle (soms wat al te kleine) afbeeldingen staan namelijk steeds bij elkaar na het betreffende artikel. Zoals het hele boek zijn ze eenvoudig uitgevoerd maar functioneel. Qua inhoud zeker een waardevol boek, gelet op de uiterlijke verschijning wat fors geprijsd.

Afb. 2. 'Buckelurne' van Westerwanna. Uit Essays on the Early Franks.

In het boek vindt u de volgende artikelen waarvan de titels voor zichzelf spreken: Ernst Taayke - Some introductory and concluding remarks; Ernst Taayke - Wir nennen sie Franken und sie lebten nördlich des Rheins, 2.-5. Jh. With a commentby B.J. Groenewoudt; Elmar Seebold - Die Herkunft der franken, Friesen und Sachsen; Matthias D. Schön - Sachsen - Nachbarn derfrühe Franken. Überlegungen zu Bestattungssitten im 4./$. Jh.; Martina Pitz & Andreas Schorr - Vorgermanische undfrankische Toponyme im Siedlungsraum der Franken. Überlegungen zu ihrem sprachgeschichtlichen Erkenntniswert; Arno Verhoeven - Bemerkungen zur völkerwanderungszeitlichen Keramik aus Gennep (Niederlande); Lieve Opsteyn - Ein Bliek aufdiejrankische Migration: die Siedlungvon Wange-Damekot und die Verbreitung der Franken in Flandern (Belgicn); Valerie Gonzalez, Pierre Ouzoulias & Paul Van Ossel - Des Germains en Lyonnaise seconde? A propos de la découverte recente d'un habitat du JVe siècle a Saint-Ouen-du-BreuU (HauteNormandie, France); Alain Dierkens & Patrick Périn - The $th-cenlury advance of the Franks in Belgica II: history and archaeology; H.M. van der Velde, F. de Roode & C.G. Wiepking - A Merovingian settlement in Zelhem (Province of Gelderland); Wim Dijkman - The Merovingian cemetery of Borgharen (Maastricht) and an early Frank named BOBO; Tineke Looijenga - Two runicfindsjrom the Netherlands - both with a Frankish connection; Svante Fischer & JeanPierre Lemant - Epigraphic evïdence of Frankish exogamy. Jan Coenraadts

73


Signalementen

Ajb.3. 'Conticuere omnes itenüque om tenebant / inde', versregels uit de Aeneïs op een tweedeeeuws terra sigillata bord, gevonden in Woerden. Vit: Aeneïs, Vergilius.

AJb. 4. De Litus Saxonicum. Uit: Spel zonder grenzen?

Op 17 maart 2003 trad Michael Erdrich ofPublius Vergilius Maro. Aeneïs. Heldendicht ficieel in de voetsporen van Jan-Kees Haalebos als nieuwe hoogleraar Provinover Aeneas. Vertaling Henk Schoonhoven. ciaal-Romeinse Archeologie. Met zijn inGooibergpers, Bussum 2003. ISBN 90augurale rede laat Erdrich zien dat hij het 72184-45-9. Gebonden, 368 pp. Prijs € 30,-. Limes-onderzoek van Haalebos voort wil zetten, maar het onderwerp breder bekijkt. Wat heeft Vergilius met archeologie te Erdrich waagt zich in zijn oratie aan een maken? Oftewel, waarom staat zijn Aeneïs kijkje in de mistige tweede helft van de hier tussen de signalementen? Het is meer derde eeuw, als de Franken onze streken een aardigheidje. In het boek staat een onveilig maken. Een lastig onderwerp, afbeelding uit een oud nummer van want de schaarse historische bronnen zijn Westerheem, keurig met bronvermelding. onbetrouwbaar en de archeologische bronnen zijn moeilijk te interpreteren. Moedig om zo'n onderwerp aan te roeren, want hier kun je heel makkelijk je vingers aan branden. Erdrich suggereert dat de limes onder invloed van Frankische invallen niet is opgeheven, in tegenstelling tot wat men algemeen aanneemt. Hij baseert deze theorie op aanwijzingen voor lange-termijn afspraken van de Romeinen met de Franken. Ook archeologische vondsten van Romeinse munten en aardewerk aan gene zijde van de Rijn duiden daarop. Vreemd genoeg Op de afbeelding zien we ingekraste woorontbreken zulke vondsten in West- en den op een terra sigillata bord uit de tweede Noord-Nederland. Volgens Erdrich heeft dat eeuw, gevonden in Woerden. Het zijn de ook een reden: daar woonden Saxen en dat eerste twee versregels van boek II van de waren juist wel vijanden van de Romeinen. Aeneïs. De vertaling is trouwens geheel geschreven in hexameters. De gebonden uitvoering, het leeslint en een twintigtal plaatjes verhoArcheologiebalans 2002. ROB, Amersfoort gen de leesvreugde sterk. 2002. ISBN 90-5799-039-3.

M. Erdrich. Spel zonder grenzen? Een speurtocht naarde Limes in de late Oudheid.

Inaugurale rede, Katholieke Universiteit Nijmegen, 2003. ISBN 90-9017466-4, 28 pp.

Staatssecretaris Van der Ploeg had het goed voor met de archeologie. Hij gaf de opdracht tot het maken van een 'nulnummer' van de Archeotogiebalans. Met het oog op de komende invoering van het Verdrag van Malta geldt dit rapport als een nulmeting, een soort stand van zaken in de Nederlandse archeologie: wat weten we, wat kunnen we? En vooral: wat weten we niet? Over een aantal jaar zal er weer zo'n evaluatie plaatsvinden en dan is het erg handig om vergelijkingsmateriaal te hebben. In het rapport zijn kosten noch moeite gespaard. Heel Nederland komt voorbij, uiteengerafeld in archeologische landschapstypen. Full colour kaarten, foto's en diagrammen complementeren de professionele aanpak.

J. Bloemers. Op weg naar een duurzaam archeologisch-historisch landschap in 2015?

Inaugurale rede, Universiteit van Amsterdam 2003. ISBN 90-5629-307-9, 32 pp. Prijs €7,35.

74


Beleidsmatige verkenning van het onderzoek naar het archeologisch-historïsche landschap. Maar wat is dat eigenlijk? Het heeft te maken met een integrale benadering van het landschap. Dat landschap bestaat uit natuurlijke en culturele elementen. De cultuurlaag van het landschap is weer af te pellen in archeologische, historisch-geografische en historisch-bouwkundige waarden. De nieuwe, beetje stroeve term 'archeologisch-historisch landschap' is gekozen om alle tijdsperioden in te sluiten. Vanuit dat landschap moeten we ons bezinnen op de behoud. En dat streven naar behoud heet, u snapt het al, archeologisch-historische monumentenzorg.

Evert van Ginkel & Anton Cruysheer. Archeologie presenteren. Ervaringen, voorbeelden, adviezen, kosten. Archeologie Leidraad

2, College voor de Archeologische Kwaliteit. Amsterdam 2003. ISBN 90-77586-01-6, 120 pp. Prijs € 15,- + € 2,50 verzendkosten. Aanvragen bij CvAK per mail, fax of brief. Met Archeologie presenteren hoopt het College voor de Archeologische Kwaliteit de verbeelding van de archeologie in Nederland te stimuleren. Het boek oogt een beetje rommelig en de foto's zijn niet altijd van de beste kwaliteit, maar de uiterst boeiende inhoud maakt alles goed. Door middel van interviews met negentien vakmensen geven de auteurs ons handige tips over verschillende presentatievormen: boeken, websites, informatiepanelen, reconstructies, exposities etc. Tweehonderd kleurenillustraties tonen voorbeelden uit binnen- en buitenland en vormen een rijke bron van inspiratie voor iedereen die met de vraag zit: hoe kunnen we iets laten zien dat niet te zien is?

en maatschappelijke ontwikkelingen. Die aanpak levert een dynamische kijk op onze eigen archeologische geschiedenis. Toebosch zapt door de afgelopen twee eeuwen in dertien episodes en weet door een combinatie van scherpe humor, wetenschappelijk inzichten kritisch vermogen de geschiedenis 20 voelbaar te maken dat je je moeiteloos kunt inleven in de archeologische tijden van weleer. Zou verplichte lesstof moeten zijn bij de studie archeologie. Maar ook heerlijk voor op het nachtkastje.

Noordbrabants Historisch jaarboek 20 - 2005.

Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening. ISBN 90-72526-50-3, 312 pp. Prijs € 15,95. Het lijvige Noord-Brabants Historisch Jaarboek schenkt in een van de artikelen aandacht aan een heikel archeologisch onderwerp: de (mogelijke) Romeinse weg door het Dommelgebied van Tongeren naar Rossum. Velen hebben zich al vergaloppeerd bij het reconstrueren van de route. Moedig dus van auteur Jan Mennen om opnieuw een poging te wagen. Gewapend met een karrenvracht aan literatuur en een mix van archeologische, historische en toponymische argumenten trekt hij op de kaart een bijna rechte streep van Vechten via Culemborg, Rossum, Empel, Halder, Straten, Veldhoven, Kolis, Munsterbilzen naar Tongeren. De theorie bevat interessante en bruikbare elementen, maar als geheel drijft het teveel op speculaties. Vooral de archeologische bewijsvoering is nogal mager, zo blijkt ook uit de eveneens gebundelde kritische reacties van Harry van Enckevort, Jan Roymans en Dieter Demey. Paul van der Heijden

Theo Toebosch. Grondwerk. 200 jaar archeologie in Nederland. Amsterdam 2003. ISBN 90-5875-191-0, 200 pp. Prijs € 19,50. Toebosch heeft bij het schrijven van zijn epos over de geschiedenis van de Nederlandse archeologie goed gekeken naar Amerikaanse voorbeelden. Aan de andere kant van de oceaan bestaan geschiedenisboeken meestal niet uit een opsomming van droge feiten, maar bieden ze een spannende speurtocht naar dwarsverbanden tussen politieke, economische

Ajb. 5. Crape, witbakkende klei (wgra-40), 1575-1625, Dokkum. Uit: ADC Rapport 204.

75


}. Dijkstra (met bijdragen van S. Ostkamp, E. Kars, F.A. van der Chijs en H. van Haaster, red. BIAX Consult), Archeologisch onderzoek aan de Koningstraat te Dokkum (ADC Rapport 204). Bunschoten, september 2003. ISBN 90-5874-19-23. Geïll., 91 pag., kaartbijlage. De opgraving vond plaats in het centrum van Dokkum, op de flank van een terp. De oudste ophogingslagen blijken van omstreeks 1200 te dateren. In de veertiende eeuw wordt de terp voor het eerst uitgebreid. De oudste sporen van bebouwing dateren van na 1375. Sebastiaan Ostkamp besteedt uitgebreid aandacht aan het verzamelde kogelpot- en ander aardewerk. In een afzonderlijke bijlage beschrijft hij het keramische materiaal dat daarmee tevens aan het 'Deventer' systeem van vondstbeschrijving wordt gekoppeld. Naast het reguliere archeologische onderzoek is een team van specialisten bezig geweest met onderzoek naar de kwaliteit van hout in de bodem. Dat onderzoek maakt deel uit van een groter meerjarig Europees project, BACPOLES genaamd. Te zijner tijd zal van het BACPOLES-project een apart rapport verschijnen

M. van Dinter & E. Lohof, Bureauonderzoek en ïefase Inventariserend Veldonderzoek Plangebied De Rees, gemeente Gorssel (ADC Rapport 205). Bunschoten, oktober 2003. ISBN 90-5874-19-31. Geïll., 15 pag. Bij het onderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.

G. Sophie, Bunschoten, Schoolstraat (ADC Rapport 207). Bunschoten, september 2003. ISBN 90-5874-19-58. Geïll., 15 pag. Omdat de bodem hier slechts zeer beperkt zal worden verstoord, kan vooralsnog worden afgezien van archeologisch onderzoek.

H.M. van der Velde, L. van Beurden en S. Wijns (met bijdragen van A. de Boer, M.M. Bijlsma en E.A.K. Kars), Archeologisch onderzoek in Heumen-Noord (ADC Rapport 208). Bunschoten, oktober 2003. ISBN 9O-5874-I9-66. Geïll., 51 pag. Het onderzochte gebied lijkt in de periferie van enkele gunstiger gelegen woonlocaties te liggen. Veel van de ooit aanwezige bodemsporen zijn vervaagd. De oudste vondsten bestaan uit een enkele scherf en een peilpunt uit het Laat-Neolithicum, gevolgd door de sporen van enkele kuilen en graansilo's uit de Midden-Bronstijd. Opvallend was de vondst van spelt in zo'n silo, één van de vroegste vondsten ervan in ons land. De meeste sporen dateren uit de Vroege en Midden-IJzertijd met rijk gevulde silokuilen. Uit die periode kon ook een erf met huisplattegrond worden gereconstrueerd.

A. de Boer, A15 Maasvlakte - Vaanplein: inventariserend Veldonderzoek fase 1 en 2 (ADC Rapport 209). Bunschoten, oktober 2003. ISBN 90-5874-19-74. Geul., 21 pag. en bijlage boorgegevens.

AJb. 6. Engel op fragment gebrandschilderd glas uit Zutphen, vijftiende eeuw. Zie: M. de Jongh (CD-ROM).

76

Het te onderzoeken gebied bestond uit enkele kilometers autosnelwegberm. In twee boringen is wat houtskool aangetroffen. Omdat definitieve plannen voor de wegwerkzaamheden nog niet bekend zijn, is evenmin bekend of eventuele historische dijken zullen worden aangetast. Alleen wanneer dat het geval is, wordt vervolgonderzoek geadviseerd.


Het Archeologisch Diensten Centrum (ADC)

heet in het vervolg ADC ArcheoProjecten en is verhuisd naar 3812 PN Amersfoort: Nijverheidsweg-Noord 114. Het telefoon- :, nummer blijft ongewijzigd: 033-2998181. ADC ArcheoProjecten is de handelsnaam van ADC Archeologische Opgravingen B.V., dat op haar beurt weer onderdeel is van ADC Archeologisch Diensten Centrum N.V. Een ander onderdeel is ADC Heritage B.V., het nieuwe adviesbureau voor erfgoedplanning. Zie: www.adcheritage.nl en www.archeologie.nl. Nog een verhuisbericht: de Archeologische Monumenten wacht Nederland is verhuisd naar Utrechtseweg 3-fte 3811 NA Amersfoort. E-mail: info@archeomw.nl.

Michel Groothedde (tekst) en Michel Hulst (catalogus), Afval op Stand. Keramiek en glas uit twee adelijke beerkuilen uit de late middeleeuwen. CD-ROM. ISBN 90-77587-01-2. M. Groothedde en H.E. Henkes, Zutphens Glas Zonder Glans. Glascomplex uit archeologisch onderzoek in de binnenstad van Zutphen. CD-ROM. ISBN 9O-77587-O3-9. Jan van Oostveen, Klcipijpen uit Zutphen (versie 2.0). Zutphen 2003. CD-rom. ISBN 9077587-020-0. Marieke de )ongh, Michel Groothedde en Achim Schreurs, De gebrandschilderde glasvondst van Zutphen. Zutphen 2003. CDrom. ISBN 90-77587-04-7. Bij de gemeente Zutphen verscheen een viertal CD-rom's over relicten van materiële cultuur, zoals die uit de bodem van Zutphen te voorschijn kwamen. De CD-rom's hebben betrekking op respectievelijk de inhoud van een tweetal beerkuilen (Afval op Stand), op drinkglazen, op kleipijpen en op het onderzoek van gebrandschilderd glas. De twee adellijke afvalkuilen die de beide Michellen onderzochten, zijn aangetroffen bij het grootschalige onderzoek in de bouwput van het nieuwe stadhuis van Zutphen in 1996-1997. De ene kuil bevatte de restanten van keramiek en glas uit de keuken van de hertog, daterend uit de periode 14751525. De andere kuil was gevuld met de overblijfselen van het tafelservies van zijn buurvrouw, gravin Gijsberta en dateert uit de periode 1425-1475. Na een korte inleiding op elk van de vindplaatsen volgt een catalogus waarin de vondsten conform het "Deventer systeem" worden afgebeeld en beschreven.

Op de CD-rom Zutphens Glas Zonder Glans proberen de auteurs grip te krijgen op de waarde van glaswerk uit archeologische context als indicator van welvaart van de betreffende huishoudens en de stedelijke samenleving, waaruit de glascomplexen afkomstig zijn. Daarbij wordt een kwantitatieve en kwalitatieve vergelijking gemaakt tussen een grote hoeveelheid glascomplexen uit ons land, daterend uit de periode 1425 tot circa 1800. Uit de veelheid van verzamelde informatie blijkt, dat kwantiteit geen bruikbare indicator is. Dit in tegenstelling tot de kwaliteit van de glasobjecten, dat wel een beeld lijkt op te leveren. Op dezelfde CD-rom treffen we ook een artikel aan van Harold Henkes over een elfde-eeuwse 'zegel'-ring. In het eerste Westerheemnummer van 2003 (pag. 21-22) signaleerde ik de tekst en catalogus van Jan van Oostveen over kleipijpen uit Zutphen, zoals deze in 2001 op CD-rom was uitgebracht. Inmiddels is een nieuwe geactualiseerde versie verschenen, uitgebreid met opgravingresultaten van Houtmarkt en Ravenstraatje. De vierde CD-rom tenslotte, heeft de vondst van gebrandschilderd glas uit Zutphen tot onderwerp. Feitelijk bevat deze CD-rom een drietal verschillende bijdragen: • Over bouwen en wonen van rijke burgers, vrome kerkmeesters en arme lieden. Het archeologische onderzoek in de Dieserstraat 1999-2000 (Michel Groothedde) • De Zutphense glasvondst en gebrandschilderd glas in Nederland van vóór 1600 (doctoraalscriptie van Marieke de Jongh), • De wapenglazen van de Zutphense glasvondst (Achim Schreurs) • een catalogus van ruim 500 fragmenten van gebrandschilderd glas BAAC (voorheen JBJD). Wat moet het een genot zijn om de tekst en de fraaie afbeeldingen van deze vierde CDrom, uitgebreid met een wat duidelijker colofon en inleidende tekst, in boekvorm in handen te hebben. Wat een plezier zou het zijn om in je eigen tempo door pagina's tekst te dwalen en al die gekleurde fragmentjes gebrandschilderd glas voorbij te zien bladeren. Het is helaas niet een boek maar een beeldscherm dat ons al dit fraais presenteert. Daar staat natuurlijk wat tegenover: de gunstige prijsstelling, de gelegenheid tot snelle actualisering en de mogelijkheid tot het zoeken op trefwoorden zijn

77


onmiskenbare voordelen van de digitale informatiedrager. In de jaren 1999 en 2000 vond een archeologisch onderzoek plaats in de Dieserstraat te Zutphen. Michel Groothedde doet daarvan uitgebreid verslag. Dankzij de ook beschikbare archivalische informatie konden van elk pand vanaf de vijftiende eeuw de eigendomsgeschiedenis, bouw en -verbouw en de vondsten uit de vele afvalkuilen aan elkaar gekoppeld worden. In een van de onderzochte huizen werd een kuil ontdekt waarin een grote hoeveelheid vensterglas was gedeponeerd. Het bleek te gaan om vele tienduizenden vijftiende en zestiendeeeuwse vensterglas fragmenten van de Nieuwstadskerk. Een klein deel ervan bleek te zijn gebrandschilderd. Sommige fragmenten leken zelfs van omstreeks 1300 te dateren. De schilderingen wierpen vele vragen op bij de medewerkers van de archeologische dienst van Zutphen. Men vroeg zich onder meer af wat er op de glazen stond afgebeeld, wie de schilderingen maakten en hoe de stijlontwikkeling tussen 1300 en 1572 verliep. Vergelijkingsmateriaal was niet bekend en documentatie van recente datum ontbreekt. Er volgden maanden van puzzelen, waarbij veel scherven aan elkaar konden worden gelegd, maar geen hoofdvoorstellingen konden worden ontwaard. Marieke de Jongh werd gevraagd om te helpen bij het onderzoek van de glasscherven. Uiteindelijk resulteerde dit in haar doctoraalscriptie voor de studie Kunstgeschiedenis en ArcheoloAjb. 7. Mesolitisch visgerei van de Maasvlakte. Uit:

NAR 2j.

gie te Nijmegen (De Zutphense glasvondst en gebrandschilderd glas in Nederland van

voor 1600 , 2001), die we nu ook op deze CD-Rom aantreffen. Uit het onderzoek kwam ondermeer naar voren dat de Noordelijke Nederlanden

in de zestiende eeuw op het gebied van de glasschilderkunst weliswaar veel invloed ondervonden van de Zuidelijke Nederlanden, maar dat het oostelijk gelegen Zutphen niet of in veel mindere mate aan deze invloed lijkt te hebben blootgestaan. Gezien de intensieve handelscontacten die Zutphen en directe omgeving vanaf de vroege dertiende eeuw met de gebieden van Westfalen en de Nederrijn onderhield, lag het voor de hand dat de kunstenaars die werkzaam waren aan de glazen van de Nieuwstadskerk vooral geĂŻnspireerd werdendoor de glas-in-loodkunst bij onze oosterburen. Op het glas werden ook tal van wapenschilden, wapenkwartieren, schilddekkingen en schildversieringen aangetroffen. Die wapenglazen vormen het onderwerp van de bijdrage van Achim Schreurs. Hij determineert en beschrijft de wapens en geeft een korte schets van de personen of geslachten die door middel hiervan ooit hun band met stad of graafschap Zutphen, met de Nieuwstad of met specifiek de Nieuwstadskerk illustreerden. Info: http://www.chiczutphen.com. 1

**

Zutphen MoNUmentaal. Zw./w.-ill., 16 pag. Tot en met februari 2003 verscheen er op onregelmatige tijdstippen in Zutphen een Nieuwsbrief Monumentenzorg, in totaal zeven keer, als uitgave van de Dienst Stadswerk van die gemeente. Al geruime tijd is men daar op zoek naar een meer pakkende titel voor deze periodiek. Hoewel dat in Zutphen MoNUmentaal nergens staat vermeld, neem ik aan, dat men daarin is geslaagd en dat Zutphen met dit ongedateerde en ongenummerde blad een nieuwe reeks is gestart als vervolg op de nieuwsbrief. In deze door bovengrondse monumenten gedomineerde uitgave doet Michel Groothedde verslag van het archeologische onderzoek in de ondergrond van een gerestaureerd pand. Het oudste grondspoor betrof een negende-eeuwse hutkom, die door brand lijkt te zijn verwoest.

R.M. van Heeringen and E.M. Theunissen (eds.J, Desiccation of the Archaeological Land-

scape at Voome-Putten (Nederlandse Archeologische Rapporten 25). ROB, Amersfoort 2002. ISBN 90-5799-043-1. Zw.-/w.-ill., 384 pag.

78


Ooit verbond een gemeenschappelijk estuarium de rivieren Theems, Maas, Rijn en Schelde met elkaar; thans worden zij door de zuidelijke Noordzee van elkaar gescheiden. Maar dankzij de talrijke scheepvaartverbindingen op diezelfde zuidelijke Noordzee is de verbondenheid van de regio's aan weerszijden ervan in stand gebleven. Die verbondenheid komt onder andere tot uitdrukking in het project Planarch, dat begin 2000 van start ging. Planarch brengt de regio's rond de zuidelijke Noordzee met hun gemeenschappelijk erfgoed en met hun verschillende archeologische kaders, bijeen: de graafschappen Kent en Essex, de provincies Zuid-Holland en Oost-Vlaanderen en de departementen Nord en Pas-de-Calais. Ook Wallonië neemt deel aan het project. Planarch richt zich op de wisselwerking tussen PLANologie en ARCHeologie en stelt zich tot doel: • het ontwikkelen van archeologische besluitvorming en ruimtelijke ordening • het verzamelen en uitwisselen van ervaringen en academische kennis • het verbeteren van deskundigheid om het effect van planologische ontwikkelingen op de archeologie te verminderen • het zoeken naar wegen om de archeologie onder de aandacht van het publiek te brengen. De Nederlandse bijdrage bestond uit een onderzoeksproject op het Zuid-Hollandse eiland Voorne-Putten, uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR), de provincie Zuid-Holland en de ROB. Tal van deskundigen verleenden vanuit hun specialiteit hun medewerking aan het interdisciplinaire onderzoek en veel deelstudies zagen de afgelopen jaren reeds als afzonderlijke publicaties, rapportages, stageverslagen, presentaties, etc, het daglicht. Het thans verschenen volledige rapport omvat de volgende bijdragen: 1 Introduction to the Voorne-Putten Project (R.M. van Heeringen & E.M. Theunissen). 2 Archaeological Background of the Project Area (E.[. van Ginkel) 3 Assessmentof the Voorne-Putte Sites (Van Heeringen & Theunisse) 4 Geoarchaeological Survey (J.M. Moree) 5 The Preservation Potential of the Burial Environment (A. Smit) 6 Micromorphological Research on Site Formation Processes (M.|. Kooisrra en B. Makaske)

7 The Preservation of Botanical Remains in Archaeological Sites on VoornePutten (T.J.J. Vernimmen) 8 Evaluation of the Physical Quality of Bone Material from Voome-Putten (M.M.E. fans) 9 Spatial Planning Perspective (W. van der Zijpp & B. van der Veken) 10 Results of the Quality Assessment (Van Heeringen & Theunisse) 11 Lessons Learned Van Heeringen & Theunisse), gevolgd door Site Dossiers en door een reeks bijlagen, waaraan behalve de hiervoor genoemde auteurs ook F. van Kregten, R. de Man en O. Brinkkemper hun bijdrage leverden. Uitgangspunt voor een goed beheer van archeologische monumenten is een goed inzicht in de fysieke toestand van de archeologische cultuurlagen. Om die toestand te bepalen zijn een aantal vindplaatsen op Voorne-Putten geselecteerd en uitgebreid onderzocht. De dankzij dit project verkregen informatie vormt een belangrijk handvat voor een duurzaam beheer van de archeologische waarden op Voorne-Putten. Info: www.planarch.org. Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 102e jrg., nr. 4/5, 2003. ISSN 0166-0470. Zw./w.-ill., 180 pag. Het bulletin heeft inmiddels een eerbiedwaardige geschiedenis achter de rug. De eerste 100 jaargangen, met een omvang van 27.000 pagina's, zijn nu op CD-ROM verkrijgbaar voor € 45,-.

Afb. 8. Trotseerloodjes uit Zwolle (1608?), Alkmaar (ïyoo), Enkhuizen (circa 1800) en Enkhuizen (XlXa) Schaal 1:2. Uit: Detector Magazine 72,

200}.

79


Dit dubbelnummer heeft stedenbouw en stadsontwikkeling uit de twaalfde tot de achttiende eeuw tot onderwerp. We maken kennis met onder andere Elburg, Naarden, Buren, Schoonhoven, Amsterdam en Croningen, maar ook meer oostelijk gelegen steden als Lübeck en Friederichstadt of veel westelijker: de wijk Stabroek in Georgetown (Guyana). Info: www.knob.nl

Detector Magazine ( Verenigingsblad van 'De Detector Amateur'), nr. 71, november 2003. idem, nr. 72, december 2003. ISSN 1386-5935. Zw./w.-ill., 44 pag. In nummer 71 beschrijft Jan Zijlstra een veertiende-eeuws zegelstempel uit Smallingerland en • eveneens uit Friesland • een kostbare zesde-eeuwse fibula van verguld zilver, bezet met drie almandijnen. Patrick Wanzeele wijdt een artikel aan zeventiende en achttiende-eeuwse mortierbommen uit het Belgische leper. In 1995 publiceerde P.P. Steijn zijn boek Merktekens op het dak; een verkenning naar de verschijningsvorm van trotseerloodjes van +

1580 tot 1995. Trotseerloodjes zijn gedecoreerde, schildvormige loden plaatjes, die de koppen afdekken van de spijkers waarmee het lood op daken en dakkapellen is bevestigd en die de dakdekker als visitekaartje op zijn werk achterliet. Het boek werd in Westerheem gerecenseerd (1998, p. 91-92). Sindsdien zijn weer nieuwe trotseerloodjes ontdekt. Steijn beschrijft ze in Detector Magazine nr. 72. In beide afleveringen verder, zoals gewoonlijk, veel klein metaal en ervaringen met detectors.

"Hoorn Onder Ons" (Opgravingsbulletin van de gemeentelijke Archeologische Dienst), nr. 2, november 2003. Geïll., 19 pag. Het tweede deeltje in de serie "Hoorn Onder Ons" is samengesteld door T.Y. van de Walle-van der Woude, gemeentearcheoloog van Hoorn, en draagt als ondertitel: Karperkuil, een zeventiende-eeuwse scheepswerf te Hoorn. In de zeventiende en achttiende eeuw had Hoorn als één van de zes VOCsteden een belangrijk aandeel in de wereldwijde scheepvaart. Vanzelfsprekend maakten toen niet alleen handel- en opslag, maar ook scheepsbouw een belangrijke element uit van de stedelijke bedrijvigheid.

80

Het onderzoek dat in 2000 en 2001 is uitgevoerd haalde dat rijke verleden weer boven water. Naast de vondst van een zestiende-eeuwse dijk met een straatje en de fundamenten van een graanmolen trokken vooral de restanten van een zeventiendeeeuwse scheepshelling en bijbehorende bedrijfsgebouwen de aandacht. De van elders aangevoerde stort- en ophogingslagen bevatten uiteraard een bonte verzameling van relicten uit het bloeiende verleden van Hoorn. Eric Jacobs ca. legde destijds de archeologische bevindingen vast in een standaardrapportage (STAR-rapport 1, Amsterdam}, terwijl Tosca van de Wallevan der Woude nu de tekst schrijft voor dit publiekgerichte full-color magazine. Het grote belang van de opgraving is de mogelijkheid om constructie en onderhoud van deze scheepswerf te vergelijken met de bevindingen van het onderzoek van een iets oudere particuliere werf in Zaandam en een wat jongere VOC-werf in Amsterdam.

Bert Koene, Jan Morren en Fred Schweitzer, Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen. Het land, de bewoners en hun heren tussen yoo en 1300. Uitgeverij Verloren,

Hilversum 2003. ISBN 90-6550-774-4. Geb., geïll., 192 pag. Prijs € 20,-. Midden-Kennemerland, het gebied van de huidige gemeenten Velsen, Beverwijk en Heemskerk in Noord-Holland, vormde eeuwenlang het toneel waar belangrijke zaken uit de geschiedenis van Holland zich afspeelden. De smalle strook tussen de zee en het I), was een strategische locatie. Holland was er weliswaar op zijn smalst, maar de zaken die zich er afspeelden hadden vaak grote gevolgen. Waar nu de Velser- en Wijkertunnel onder het Noordzeekanaal duiken, lagen kort na het begin van onze jaartelling de meest noordelijke Romeinse forten. Zeven eeuwen later vestigde de prediker Bonifatius een vooruitgeschoven missiepost in Velsen 'omdat hij daar het dichtst bij de heidenen was'. Midden-Kennemerland vormde dan ook vaak een strategisch grensgebied, zoals tussen Romeinen en barbaren, tussen Franken en Friezen en tussen christenen en heidenen. Door uitgebreid archief en literatuuronderzoek, daarbij af en toe geholpen door de archeologische bronnen, weten de auteurs de politieke en maatschappelijke geschiedenis van dit landsdeel gedetailleerd in kaart te brengen. We maken kennis met


de wereldlijke en kerkelijke macht, met de conflicten daartussen, met wet- en regelgeving, met reeds lang onder de jonge duinen verdwenen nederzettingen, met de belangen van de abdijen van Egmond en Echternach en met tal van belangrijke personen, hun families en hun woonsteden. Veel vragen worden beantwoord, andere problemen zullen vooralsnog onopgelost blijven en de stellingen van de auteurs roepen weer nieuwe vragen op. Kortom een prettig leesbare en rijk geïllustreerde hedendaagse visie op een boeiend verleden. Info: www.verloren.nl.

De Beeldenaar (tweemaandelijks tijdschrift voor Numismatiek en Penningkunst), 27e jrg., nr. 1 (jan.-febr.), 2 (mrt.-apr.) en 3 (mei-juni) 2003. ISSN 0165-8654. Zw./w.-ill., resp. 52, 48 en en 40 pag. Maandenlang schijnt keizer Augustus van streek te zijn geweest door het grote verlies, dat de Germanen in het Teutoburgerwoud aan de legioenen van Quinctillus Varus hadden toegebracht. Tien jaar later trekt er weer een Romeins veldheer ten strijde tegen die Germanen. Zijn expedities brachten weliswaar niet de gewenste successen, maar hij wist in elk geval enkele eretekens terug te krijgen, tezamen met één van de drie legioensadelaars die in de Varusslag kwijt waren gespeeld. Hij liet een grafheuvel voor de gesneuvelden oprichten en hield een triomftocht in Rome. In De Beeldenaar (2002, nr.2) wordt de munt beschreven die (later?) ter herinnering daaraan werd uitgegeven. Verder onder andere munten uit de wereld van de islam (dertiende en veertiende eeuw) en duiten uit Utrechten Overijssel (achttiende eeuw).

Willem A. van Ham, Bergen op Zoom (Historische Stedenatlas van Nederland, afl. 7). Amsterdam/Delft 2003. ISBN 90407-2452-0. Formaat 30 x 42 cm, geïll., 90 pag.

van de Universiteit van Amsterdam en van de Faculteit Bouwkunde van de T.U. Delft. Het project stelt zich ten doel om de ruimtelijke ontwikkeling van de stad van de vroegste tijden tot het midden van de negentiende eeuw in beeld te brengen door middel van kaarten en beschrijvingen. Ook worden stadsplattegronden op basis van archeologische informatie gereconstrueerd.

J.A.N. Leutscher-Bosker e.a., red., Hervonden Stad 2003 (Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen). Stichting Monument & Materiaal / gemeentelijke Dienst RO/EZ, Groningen 2003. ISSN 1386.0208. Geïll., 128 pag. Prijs € 8,- (excl. verzending). Het is altijd weer een plezierig moment om een nieuwe bundel Hervonden Stad in handen te krijgen, boordevol informatie over het nabije en wat verder achter ons liggende verleden van de stad Groningen. In 1920 raadde een reisgids het af om Groningen met al zijn nieuwbouw te bezoeken, aldus Joke Leutcher-Bosker (bureauredactie) in haar voorwoord. Eigenlijk hebben veel mensen heden ten dage nog steeds hetzelfde beeld van de stad Groningen. Dat die mensen ongelijk hebben toont ons deze reeks. Evenals voorgaande afleveringen presenteert Gert Kortekaas hier zijn verslag van het archeologische onderzoek gedurende het voorgaande jaar. Daarbij trekt vooral het onderzoek aan de Zernikelaan de aandacht. Daar werd een omgracht en verhoogd terrein onderzocht, dat deel uitmaakt van een groot complex van kasteelof steenhuisterreinen. Het aardewerk uit de vulling van de bijbehorende gracht dateert uit de dertiende en veertiende eeuw. Ter plaatse werden ook wand- en bodemscherven uit de Late Ijzertijd aangetroffen, evenals een medaillon met de beeltenis van keizer (Lucius) Septimius Severus (193-211 n.Chr.).

Afb. 9. Geoorde kogelpot, Groningen, ije-i^e eeuw. Uit: Hervonden Stad 2003.

Na Haarlem, Amersfoort, Zutphen, Kampen, Schoonhoven/Nieuwpoort en Venlo is de stedenatlas van Bergen op Zoom verschenen. Als onderdeel van een internationaal project worden de Nederlandse stedenatlassen vervaardigd onder verantwoordelijkheid van een redactie, die samengesteld is uit docenten van de Faculteit der letteren

81


Redmer Alma beschrijft in deze bundel een zestal zegelstempels uit Groninger grond. Zoals meestal het geval is, zijn ze helaas niet te koppelen aan historisch bekende personen. Het wachten is op een vollediger overzicht van de in Groningen overgeleverde zegelstempels. De provincie Zeeland gaf daarbij onlangs het voorbeeld, maar die informatie was de auteur blijkbaar (nog) niet bekend. Interessant is ook de bijdrage van Hanna Zimmerman en Jet Douwes, die er in geslaagd zijn om uit enkele onooglijke textielsnippers zestiende-eeuwse kinderkleding te reconstrueren. Info: www.stichtingmenrn.nl

Spiegel Historiael, 39e jrg., nr. 1, januari 2004. ISSN 0038 7487. Geul., 48 pag. Losse nrs. € 6,45. In 1697 vergingen tijdens een vliegende storm in de Tafelbaai bij Kaapstad twee schepen van de Verenigde Oost-Indische compagnie. De wrakken zijn in 1986 en 1988 ontdekt en kort daarop is het onderzoek ernaar van start gegaan. Eén van de schepen vervoerde zuiver koper uit Japan, waaruit indirect weer informatie kon worden ontleend over de Chinese economie en meer specifiek over het geld dat daar omstreeks 1700 in omloop was. De onderwaterarcheologie leverde ook bewijzen op voor particuliere handel door opvarenden {Bruno Werz, pag. 29-35}. ^ ' e v o o r m^° over het wel en wee van VOC-schepen: www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/DAS

Fibula (tijdschrift van de Nederlandse )eugdbond voor Geschiedenis), 44e jrg., nr. 4, 2003. ISSN 0015 0576. Zw./w.-ill., 24 pag.

Ajb. 10. Laat-Neolitische dolk uit westelijk Zwitserland. Uit:: Zeitschriftjur schweizerische Archeologie und Kunstgeschichte 60/2 o 03.

82

Sedert enige tijd doen vrijwilligers van de Stichting 'De Oude Blekerij' onderzoek in de Bleekersvallei op Texel. Vermoedelijk bleekte de VOC hier haar linnengoed. Sinds november 2002 is ook de Werkgroep Archeologisch Onderzoek van de NBJG bij dit onderzoek betrokken. Marloes van Doesburg legt uit hoe men op zo'n blekerij te werk ging en geeft een impressie van dat onderzoek. Verder in Fibula: kijkbuis- en experimentele archeologie.

As. (archaologie der schweiz-archéologie suisse-archeologica svizzera), 26e jrg., nr. 4, 2003. ISSN 0255-9005. Geïll., 48 paf; Centraal staan de resultaten van recent onderzoek van verschillende neolithische nederzettingen in Noordwest-Zwitserland.

Archeologie in Limburg (Archeologische

Vereniging Limburg), nr. 95, december 2003.

Romeinse vondsten in een waterput (N. Bougie), Romeinse dakpanstempels uit de bodem van Maastricht (Wim Dijkman) en een zwaard uit de Late Bronstijd (Leo Verhart) vormen de belangrijkste ingrediënten van deze editie. De toevalsvondst van een waterput uit de Romeinse Tijd bewijst, dat de vrees is bewaarheid, dat veel archeologische sporen verloren zijn gegaan bij de grootschalige graafwerkzaamheden in het centrum van Echt. De put dateert van omstreeks het begin van de jaartelling en was nog geen roo jaar in gebruik. In de put bevond zich onder andere een paardenschedel. Romeinse dakpannen uit Maastricht dragen de stempels AAF, CGPF, CTEC, LCS, MHF, TRPS en VEXEXGER. Het laatstgenoemde stempel verwijst naar een eenheid van het Nederrijnse leger. CGPF is de afkorting van Classis Germanica Pia Fidelis en verwijst naar de vloot die aan de Rijngrens met het vrije Germanië was gestationeerd. Het 68,8 cm lange bronzen zwaard dat Leo Verhart beschrijft, werd in 1964 opgebaggerd en hing tot 1990 ter verfraaiing aan de muur in een huiskamer tot iemand suggereerde, dat het wel eens heel oud en waardevol kon zijn. De eigenaar werd op zijn speurtocht naar informatie over het zwaard en over de waarde ervan jarenlang van het kastje naar de muur gestuurd, maar zette zijn speurtocht onverdroten voort. In juli 1999 werd het uiteindelijk door het Rijksmuseum van Oudheden aangekocht.

F. Egmond en P. Mason (red.), Het Walvisboek. Walvissen en andere zeewezens

beschreven in 15S5. Zutphen 2003. ISBN 90-5730-282.0. Geb., geïll., 224 pag. De kabeljauw dreigt uit te sterven, de Hollandse Nieuwe wordt steeds duurder en voor de tong geldt een vangstbeperking.


Vroeger was dat allemaal heel anders. Toen wemelde de Noordzee van zeeridders, hillen, bruin-, pot- en walvissen, balena's, zee-; meerminnen, tonijnen, allerlei haaien en tal van andere merkwaardige en monsterachtige zeebeesten. De archeozooloog komt ze niet zo vaak tegen, maar degenen die in Delftse tegeltjes zijn geïnteresseerd des temeer, [n de zestiende eeuw ging een Scheveningse jutter naar ze op zoek en legde ze vast in manuscripten met fraaie afbeeldingen en tal van wetenswaardige kanttekeningen.

burgemeester van Gorinchem aan het publiek dat massaal was toegestroomd om in zijn stad de opening van de tentoonstelling In Gorcum gebakken bij te wonen. Hij onderschatte de geestigheid en de intelligentie van zijn gehoor en wachtte niet op antwoord: "Ze komen op beerputten af. Bij die gelegenheid werd ook het eerste exemplaar van het gelijknamige boek uitgereikt en plaatste men Martin Veen in het zonnetje, de nog immer actieve vrijetijdsarcheoloog waarmee 25 jaar geleden in Gorcum het oudheidkundig bodemonderzoek begon. Vanzelfsprekend is het archeologische onderzoek in Gorcum in de loop der jaren steeds gestructureerder en professioneler geworden. Ztitschrififür schweizerische Archaologie und Uit het sindsdien verzamelde vondstenmateriaal en uit archiefonderzoek blijkt, Kunstgeschichte (Musée Suisse), Band 60, dat Gorcum in de zestiende en zeventiende 2003, Heft 1/2. ISSN 0044-3476. Geïll., eeuw een belangrijke rol speelde bij de 232 pag. productie van gebruiksaardewerk, tabakspijpen en wandtegeltjes. Elk van die drie De bundel bevat de bijdragen aan het meeritems komen we in deze publicatie weer daags interdisciplinair colloquium, dat eind tegen. 2001 in Zürich werd gehouden en a!s titel "Tussen Rijn en Rhóne - verbonden en toch Uniek ook is een vondst in het stadsarchief, gescheiden?" meekreeg. waar de tekening van een pottenbakkersNaast volkskunde, volkskunst, geschiedeoven tevoorschijn kwam. De tekening nis, taalwetenschap, geografie enzovoorts, dateert weliswaar pas uit 1786 wanneer de had ook de archeologie een rol in het gepotten bakkers nijverheid van Gorcum op heel met de navolgende onderwerpen: zijn einde begin te lopen, maar ze verschaft ons toch fraaie details van een dan al eeuwenoud productieproces. Adri van der • Kontakte und Grenzen im Palaolithicum Meulen en Paul Smeele nemen deze oven und Mesolithicum der Schweiz mee in hun bijdrage over de geschiedenis • Seeuferarchaologie im Spannungsfeld van de Gorcumse pottenbakkers. zwischen Donau und Rhone Omstreeks 1630 verschenen de eerste pijpen• La fluctuation des espaces culturels sur 1e makers in Gorinchem en tegen het einde territoire de la Suisse a 1'age du Bronze van de achttiende eeuw waren er minstens • Du Rhóne au Rhin: des Celtes et des 29 bedrijven actief. Hans van der Meulen Helvètes "différents" durant 1'age du Fer? schetst ons een beeld van de geschiedenis • Der unterschiedliche van die Gorcumse pijpenmakers en van Romanisierungsgrad zwischen Ost und hun producten. Behalve tabakspijpen verWest in römischer Zeit vaardigde men ook allerlei beeldjes van • Kulturgrenzen oder Kulturraume des pijpaarde. Opvallend is dat men in Gorcum Aeregebietes im Frühmitelalter ook na de Reformatie lijkt te zijn doorge• Burgondes et Francs en Suisse occidentagaan met de productie van beeldjes van het le (Ve-VIie siècles) naakte Christuskind met duif en rijksappel, • Wahrungsgebiete und Wahrungsgrenzen onmiskenbaar thuishorend in de katholieke zwischen Rhein und Rhone: Vom karolintraditie. Sebastiaan Ostkamp neemt de gischen Denar zum schweizer Franken. pijpaarden beeldjes voor zijn rekening. Tenslotte wordt in deze publicatie uitgebreid aandacht besteed aan tegel fabrikanten in het Gorcumse (René van Dijk) en in het Herbert van den Berge, René van Dijk, bijzonder aan de tegelbakkerij Wijtmans en Adri van der Meulen, Hans van der Meulen, in zijn producten (Herbert van den Berge). Sebastiaan Ostkamp en Paul Smeele, In Het artikel van Van den Berge eindigt met Gorcum gebakken. Aardewerk, kleipijpen, een catalogus waarin 205 Gorinchemse wandtegels. Gorcum 2003. ISBN 90-76940- tegels worden afgebeeld en beschreven. 20-7. Geïll., 144 pag. Prijs € 14.95 Het boek besluit met een catalogus volgens het "Deventer systeem" van een 31-tal "Wat hebben archeologen, vliegen en jourkeramische gebruiksvoorwerpen uit de nalisten met elkaar gemeen?", vroeg de

Ajb. u. Pijpekop met initialen IOH,Jan Ophuyzen, Gorcum, achttiende eeuw.

Jan Ophuyzen

83


zestiende eeuw, meest misbaksels van lokale origine (Guus vanden Berg, Sebastiaan Ostkamp en Martin Veen). Info: www.gorcumsmuseum.nl

Monumentenzorg en archeologie

(gemeente Gouda), Nieuwsbrief nr. 23, november 2003. De gemeenteraad van Gouda heeft op 14 april 2003 een basiskaart vastgesteld waarop de archeologische waarden van de stadsbodem in beeld zijn gebracht. Op die kaart wordt onder andere aangegeven voor welk gebied een detectorverbod gaat gelden. Verder wordt in deze Nieuwsbrief gerapporteerd over het kelderonderzoek in een deel van de Goudse binnenstad. E-mail: gemeente@gouda.nl.

Malta Magazine 5, januari 2004.

P. Ploegaert, Zelhem, 'Roggestraat - Malle', bureauonderzoek (ADC Rapport 211). Bunschoten, november 2003. ISBN905874-19-90. Geïll., 6 pag. Hoewel uit het plangebied en directe omgeving geen vondstmeldingen bekend zijn, zorgt de ligging op een dekzandrug voor een hoge archeologische verwachting, waar zich archeologische resten uit het Neolithicum tot de middeleeuwen kunnen bevinden. Het ADC adviseert om door middel van een proefsleuf, eventueel aangevuld met een beperkt booronderzoek, een inventariserend veldonderzoek (IVO) uit te voeren.

E. Schrijer (met bijdragen van L. van Beurden, S.B.C, van Bloo en K.P. Volleberg), Aanvullend archeologisch onderzoek i.v.m. de verbreding van de Rijksweg A2; vindplaatsen

10/11 (ADC Rapport 212). Bunschoten, december 2003. ISBN 90-5874-20-08. Geïll., 25 pag., bijl.

De onderzochte vindplaatsen 10 en ! 1 liggen ten zuidoosten en ten noorden van de afslag Culemborg, respectievelijk aan de oost en rijkste items in dit nummer. Info: maltade westzijde van de autosnelweg A2. magazine @minocw.nl. Op vindplaats 10 zijn twee paalgaten aangetroffen, alsmede een vuurstenen schrabber, een porseleinen pijpenkop van na 1850 en het skelet van een drachtig paard van evenArcheologie Magazine 2004 nr. 1. ISSN 1566- eens recente datum. Op vindplaats 11 zijn aardewerkfragmen7553. Geïll., 82 pag. Prijs losse nrs. € 5,75. ten, een zespalige spieker en een waterkuil aangetroffen, daterend uit de Vroege Het Nederlandse nieuws beperkt zich tot Ijzertijd. De sporen van de bijbehorende negen pagina's Oer-IJ. In de reeks Onzichtbare monumenten brengt Ruurd Kok nederzetting zijn waarschijnlijk vernietigd bij de aanleg van de huidige weg. een bezoek aan de onzichtbare archeologiVooralsnog kan verder onderzoek achtersche monumenten in Velsen, terwijl Rob wege blijven. Duijf de vondst en de berging van de boomstamkano van Uitgeest beschrijft. "Provincie Zuid-Holland is Malta-klaar", "Delfland gaat om voor archeologie" en "Woerden modelgemeente"zijn de belang-

A. de Boer en G. Sophie, Haelen Kloppeven. Bureauonderzoek en IVO fase 1 (ADC

Rapport 210). Bunschoten, november 2003. ISBN 90-5874-19-S2. Geïll., 19 pag., bijlagen. In de omgeving van het 4 ha grote plangebied zijn 43 archis-meldingen geregistreerd. Behalve middeleeuws materiaal zijn uit een verstoorde laag ook vuurstenen artefacten aangetroffen. Niettemin kunnen daaronder nog archeologische resten in onverstoorde context voorkomen uit de middeleeuwen.

84

B. Meijlink (met bijdragen van Harry Vromen, Arjan de Boer en WÜco van Zijverden), Aanvullend Archeologisch Onderzoek in het tracé van de, rijksweg N 57 op Walcheren,

vindplaatsen 2 en} (ADC Rapport 213). Bunschoten, december 2003. ISBN 90-5874-20-16. Geïll., 23 pag. Het onderzoek heeft geresulteerd in het advies om af te zien van verder onderzoek op deze vindplaatsen.


E. Schrijer (met bijdragen van L. van Beurden, S.B.C. Bloo en K.P. Voilerberg}, Aanvullend Archeologisch Onderzoek i.v.m. de verbreding van de Rijksweg Ai, vindplaatsen 6, 7eng (ADC Rapport 214). Bunschoten, december 2003. ISBN 90-5874-20-24. Geïll., 35 pag., tabellen en kaart. Het onderzoek vond plaats tussen Vianen en Beesd. De vindplaatsen 6 en 7 leverden nederzettingssporen op uit Late Ijzertijd en Romeinse Tijd. Oudere sporen zijn niet uitgesloten. Verder onderzoek verdient aanbeveling. Sporen uit vindplaats 9 zijn of reeds eerder vernietigd of worden niet bedreigd.

N. Prangsma (met bijdragen van L. van Beurden, M. Bijlsma, G. Busé, M. van Dinter en G. Tichelman), Duiven, De Pioen AAO (ADC Rapport 215). Amersfoort, januari 2004. ISBN 90-5874-20-40. Geïll., 28 pag. Deze rapportage heeft betrekking op de eerste fase van een aanvullend archeologisch onderzoek op de toekomstige woningbouwlocatie De Pioen te Duiven bij Arnhem. Omdat het gebied op een rivierduin te midden van het komgebied van de Rijn ligt, was de kans groot dat de ondergrond archeologische sporen bevatte. Booronderzoek bevestigde dit. Bij het aanvullende archeologisch onderzoek konden sporen uit de Bronstijd en verschillende nederzettingclusters uit de Midden en Late Ijzertijd worden onderscheiden. Een vervolgonderzoek lijkt noodzakelijk. P.Ploegaert, Archeologisch onderzoek Doesburg 'Veerpoortwal' (ADC Rapport 216). Bunschoten, september 2003. ISBN 90-5874-20-40. Geïll., 10 pag. Bij de aanleg van een waterpartij kwamen de restanten van een kademuur en van houten beschoeüng tevoorschijn, die ook eerder al waren aangetroffen en onderzocht. Muur en beschoeüng dateren mogelijk uit de veertiende eeuw of anders de vijftiende eeuw.

E, Schrijer en J. Dijkstra (met bijdragen van S. Ostkamp en K. Hanincn), Leeuwarden Stadhuis - Archeologische Begeleiding en Definitief Archeologisch Onderzoek (ADC Rapport 218). Bunschoten, januari 2004. ISBN 90-5874-20-67. Geïll., 39 pag.

Het onderzoek hing samen met een ingrijpende verbouwing en restauratie van het stadhuis van Leeuwarden. Onder het stadhuis moest onder andere een uit 1560 daterende kelder worden verdiept en een nieuwe kelder worden aangelegd. Op de binnenplaats verscheen een diepe bouwput voor de aanleg van een lift- en trappenhuis. In die bouwput zijn beerputten en mestkuilen aangetroffen, daterend uit de periode 1575-1625. Deze rapportage richt zich onder andere op het aardewerk dat daaruit te voorschijn kwam.

P. Ploegaert, Inventariserend Veld Onderzoek Lochem "Zutphenseweg" (ADC Rapport 219). Bunschoten, januari 2004. ISBN 905874-20-75. Geïll., [7 pag. Het onderzoek heeft sporen opgeleverd van tenminste drie "zwervende" erven uit de Vroege tot Midden Ijzertijd.

M.M. Sier, Een inventariserend Archeologisch Onderzoek op het terrein Smokkelhoek, gemeente Kapelle (ADC Rapport 220). Amersfoort, januari 2004. ISBN 90-5874-20-83. Geïll., 15 pag. In de omgeving van dit gebied in Midden Zeeland zijn veel vindplaatsen uit de Romeinse Tijd door middeleeuwse veenwinning verstoord. Dat heeft tot gevolg, dat de nog resterende sporen bij een karterend booronderzoek over het hoofd worden gezien. Het hier om die reden uitgevoerde proefsleuvenonderzoek leverde echter evenmin archeologische informatie uit de Romeinse Tijd op.

Gerrit Groeneweg Ajb. 12. Hengseltest, witbakkende klei, 1550-1600, Stadhuis Leeuwarden. Onder andere bestemd voor transport van brandende kooltjes. Uit: ADC 218, waarin wordt verondersteld, dat men hierin ook vis (?)vervoerde. Schaal 1:4

85


Mijn mooiste vondst Jan Coenraadts

het aanzien van de buitenkant met de grove magering die er doorheen steekt en de dikte van de scherven zouden ze uit de Midden-Bronstijd kunnen zijn. Wanneer provinciaal archeoloog Hulst de scherven bekijkt, ziet hij meteen' dat het 'Drakenstein' is, een type keramiek dat tussen het Hilversum en het Laren-aardewerk wordt geplaatst. Zeg maar in het midden van de MiddenBronstijd, rond 1500 v. Chr, Het is de eerste keer dat het tussen Apeldoorn en Dieren is gevonden. Vreemd dat het Historisch Museum Apeldoorn {toen nog Marïalust) geen belangstelling toonde voor deze Drakensteinscherven. Maar ze liggen nog steeds bij mij thuis...

De handmolen uit Loenen (foto ROB).

Ik heb een luxe probleem: twéé mooiste vondsten waar ik niet tussen kan kiezen. Bijzonder is ook dat ik ze geen van beide écht zelf vond. In het najaar van 1987 bezoek ik een bouwterrein in Loenen (Gld.), daarbij min of meer geassisteerd door mijn tienjarige dochter. In de putten is vrijwel niets te zien, maar hier en daar vind ik op de stort wat IJzertijd-scherven, waardoor ik er langer blijf rondlopen, [uist wanneer ik wil vertrekken, zegt Susanne: "Wat is dit?". Ze rommelt in een hoopje zand naast een put. Een beetje afwezig pak ik wat van haar aan, maar zie opeens dat het een erg grof gemagerde prehistorische scherf is: Ijzertijd (veel meer 'prehistorisch' kende ik toen niet) of misschien wel ouder. Grondig doorzoeken van de rest van het hoopje zand levert nog een paar scherven op. Dan naar huis en wat literatuur doorgebladerd: gezien

86

Nog geen jaar later worden, ook in Loenen, achter de kassen van een bloemisterij grote stenen gevonden. Eigenaar Blom wijst mij een hoop stenen aan, zoals die menige tuin opsieren. Daartussen twee ronde stenen met een gat in het midden. Nadat ik de vindplaats heb gezien en de vondstomstandigheden zijn genoteerd mag ik ze meenemen. Al bladerend in de Berichten van de ROB, realiseer ik mij hoe bijzonder deze vondst waarschijnlijk is.' Het zijn twee stenen die samen een complete 'set' maalstenen vormen zoals die in gebruik waren in de Late Ijzertijd tot de Vroeg-Romeinse tijd. De heer Hulst komt nogmaals op bezoek en bevestigt dat de stenen uit de tijd tussen 250 v Chr. tot 50 n. Chr. dateren. Ik vind het allemaal prachtig en verdiep mij een tijd lang in de wereld van maalstenen en tefriet. Ten slofte schrijf ik er een verhaal over dat de redactie van De Hunnepers (het jaarverslag van AWN-afd. 18) aardig genoeg vindt om te plaatsen. Naar aanleiding hiervan belt hoofdredacteur Carmiggelt van Westerheem en vraagt


of ik het verhaal ook wil aanleveren voor Westerheem. Ja, dat wil ik wel, maar ik heb zoiets nooit bij de hand gehad. Het artikel zal dan nog wel wat aangescherpt moeten worden. Dus duik ik weer in de literatuur én achter de Erika. Op advies van de hoofdredacteur stuur ik het concept naar de heer Harsema van het BAI (nu GIA), expert op het gebied van maalstenen. Diens waardevolle opmerkingen en aanvullingen, onder meer de term 'handmolen' die hij prefereert, verwerk ik in het stuk en dan gaat alles naar Westerheem. Enkele maanden later ligt op mijn tafel een Westerheemnummer met voorop een foto van de stenen.

exemplaar uit die tijd was dat in Gelderland werd gevonden.' Maar later zag ik, naar ik meen in museum Frerïkshuus in Aalten, een voor zover ik kon zien vrijwel identieke en eveneens complete handmolen, al lag die daar op de kop. Het maakt de vondst van 'mijn stenen' niet minder mooi. Het dorp Loenen zal voor mij altijd iets speciaals houden, net als prehistorische keramiek en maalstenen. Ja, over maalstenen gesproken, wat is daarmee gebeurd? Wel, ditmaal ging alles wél naar het Historisch Museum... in Arnhem.

Het bleef tot nu toe bij dit enige 'echte' artikel voor Westerheem. Volgens het register van de jaargangen t/m 1991 en de inhoudsopgaven voor de jaargangen daarna is het ook het enige artikel over maalstenen dat in 52 jaar Westerheem verscheen.' Er worden geregeld fragmenten gevonden, maar ze spreken kennelijk niet 20 tot de verbeelding. Uit een toen recente inventarisatie van maalstenen bleek dat deze handmolen het eerste complete

1 Es, W.A. van & A.D. Verlinde, 1977. Overijssel in Roman and Early Medieval Times. Berichten van de ROB jaargang 27, 7-S9(spec. 75-76). 2 Coenraadts,}., 1990. Een handmolen uit Loenen. Westerheem jaargang 39,142-146. 3 Heeringen, R.M. van, 1985. Typologie, Zeitstellung und Verbreitung der in die Niederlande importierten vorgeschichtlichen Mahlsteine aus Tephrit.

Handelstmat 2 6961 AC Eerbeek

Archaologisches Korrespondenzblatt 15, 371-

383. Dit artikel verscheen ook als ROBoverdrukken nr. 254.

AWN-reeks no. 3 'Schervengerirht'

Frans Diederik 'Schervengericht, een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland' 168 pagina's, 111-, ISBN 90 71312 07 o Uit de duizenden aardewerkscherven, aangetroffen in tientallen nederzettingen uit de Inheems-Romeinse tijd in Schagen e.o., is de migratie van de bevolking in de derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland te herleiden. De publicatie, met de vele lïjntekeningen en afbeeldingen, is tevens een uitzonderlijk fraai naslaj werk voor het determineren van aardewerk uit bovengenoemde periode. Prijs voor leden € 12,50, voor niet-leden € 18,50, (excl. € 3,00 verzendkosten voor één exemplaar} Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 3.

87


Werk in uitvoering Deadline voor WIU 2004-3 (juni): 1 mei 2004.

Van Hunze tot Harlingen nr. 9, december 2003 (Afd. 1 - Noord-Nederland) VHtH bestaat vrijwel geheel uit krantenberichten over archeologische vondsten. Een greep: 'Beren en mensen' gaat over de in 2002 gevonden kaak en schedel in de Oase-grot (RoemeniĂŤ) en de aanwijzingen voor een 'berencultus' aldaar: 36.00034.000 BP. Precies in de zo interessante fase van het verdwijnen van de Neanderthaler: verdrongen door of vermengd met de moderne mens? 'Bodemschat blijkt afval van oude keuterboer' vertelt over een kleine boerderij rond het begin van de jaartelling, begin oktober 2003 gevonden in Scharnegoutum. 'Germaanse kano ongeschonden uit de bodem' gaat over de boomstamkano die in september 2003 werd gevonden bij Kraggenburg. Het vaartuig is vijf meter lang en dateert uit ongeveer 500 BC. Na behandeling krijgt de kano een plaats in Museum Schokland.

Vloertegel met tekst (uit Grondspoor).

88

Grondspoor nr. 150, januari 2004 (Afd. 5 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Voorzitter Jelus Matser memoreert het uitkomen van de 150e G en spreekt zijn grote waardering uit voor Kees van Roon, sinds "jaar en dag de dragende en drijvende kracht" van G. Na de rubriek Varia lees ik dat een afvaardiging van de afdeling een

bezoek bracht aan Amstelveen, waar Afd. Amsterdam eo de jaarlijkse studiedag hield: interessante voordrachten en een goede verzorging. Ali Tromp-Veeter las in Kwadrant (Afd. Den Haag e.o.) over tegels met het opschrift 'Alle dinc heeft siinen tiit' Dit soort tegels (van rode klei en ingelegd met een wit/gele engobe) is gemaakt vanaf 1350 tot in de zestiende eeuw, eerst vooral in Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Ze komen overeen met de eerder in W1U genoemde tegels met de tekst 'Die tijt is cort - die doot is snel - wacht u va sonde soe doedi wel'. De bibliotheek groeide flink door een aantal schenkingen, terwijl de heer en mevr. Koolman het knipselarchief op orde brengen. Joop Stolp vult een belangrijk deel van G met 'Romeinse teksten en tochten'. Zijn verhaal gaat over de waterwegen in NoordNederland en de veldtochten van Drusus en Germanicus. De Romeinen passeerden hierbij een meer, maar was het wel een meer? Of speelde het in Germaanse talen nu nog bestaande verschil tussen 'meer' en 'zee' hier een rol? [Vgl. Lat. mare/lacus Eng. sea/lake Fra. mer/lac Du. Meer/See De. hav/so Ned. zee/meer]. Stolp denkt dat dit inderdaad het geval was, maar geeft aan dat ook dan nog vragen resten: Waar liggen nu de 'Drususgracht' en het 'Flevum'? Gerard Graas - Op verzoek van de gemeente Oostzaan via gemeentearcheoloog P. Kleij voerden AWN'ers een booronderzoek uit op een perceel aan de Heul om de archeologische waarde te bepalen. Er kon geen middeleeuwse laag worden vastgesteld. Jn het kader van een introductiecursus archeologie voerden cursisten en enkele getrainde AWN'ers een veldverkenning uit in de Assendelver Polders. Deze verkenning was succesvol, want men localiseerde liefst drie ijzertijdvindplaatsen. Kees van Roon Voor het cursusdeel tekenen koos men voor het vastleggen van een niet meer bestaand type vlet te Assendelft. Vanwege het onaangename weer is de al vrijgelegde bodem van de vlet afgedekt tot betere tekenrijden. In Uitgeest werden bij de verbouwing van een huis aan de Meldijk bijna 40 munten gevonden. Er was goed gezocht, want RenĂŠ Lute kon maar weinig vondsten toevoegen aan wat de eigenaar van het terrein uit de grond had gezeefd, maar daar was wel een hangertje met heilige bij. De munten dateren uit de zeventiende tot de twintigste eeuw. Een overzicht over 2003 maakt


duidelijk dat er ruim tien vindplaatsen bij kwamen. E.J. Helderman vertelt dat veertig jaar geleden een van de hoogtepunten van de g raafactiviteiten van de afdeling plaatsvond: de opgraving van het 'Ham', waar het zeer waarschijnlijk'gaat om een Romeinse wachttoren. Hij publiceert notities die hij destijds maakte. Kees van Roon bewerkte het stuk 'Weserware in Amsterdam' door J.M. Baart. Dit is het eerste artikel van een serie van negen in C. over aardewerk uit het Wesergebied. Weserkeramiekwerd van [570 tot 1620 in Amsterdam geïmporteerd. Tijdens de opening van de expositie in de kerk van Oostzaan bood gemeentearcheoloog P. Kleij het eindrapport aan van de opgraving aan de Kerkbuurt. Hier vond men aardewerk (kogelpot / andenne / pingsdorf / paffrath), een terpsloot, funderingen en een lange stenen muur van een gebouw. De opgraving is waardevol omdat er elders weinig plattelandsnederzettingen zijn onderzocht. Van Roon sluit G af met twee meldingen van gevonden bronmerken: een pseudo-Selters merk (negentiende eeuw) en een merk met 'Roisdorffer Mineralquelle' van Von Saim (na 1879). Renus 2004-1 {Afd. 6 - Rijnstreek)

Henk van der Velden en Menno Dijkstra hielden een lezing over 'Het verborgen verleden van Zanderij Westerbaan'. Tijdens noodopgravingen in 1996-1997 vond men hier een omheind en omgreppeld erf waar tussen circa 50 en 200 wellicht twee of drie boerderijen stonden. De archeologen waren verrast door de goede conservering van de archeologische resten. In maart hield Rob Pex een lezing over 'Het landgoed Wassergeest te Lisse'. Cesticht rond 1660 woonden hier eens leden van de familie Van Wassenaer Obdam (waaronder Unico Wilhelm, een van de belangrijkste Nederlandse componisten van de achttiende eeuw, JC). Secretaris Menno Dijkstra schreef 'Quo vadis? De toekomst van AWN afdeling Rijnstreek'. Deze vraag wordt gesteld aan twee geledingen. Aan de leden die 'als rechtgeaarde amateur-archeologen de veranderingen in de archeologische wereld met gefronste wenkbrauwen aanschouwen'. Verder aan de afdeling die de kans krijgt te verhuizen naar het nieuwe Provinciaal Archeologisch Centrum in Leiden. Deze verhuizing brengt veel voordelen met zich mee voor de afdeling, maar... wat kunnen zij voor de provincie betekenen? De verhuizing zal, naar het zich nu laat aanzien, eind 2005 een feit zijn. Het legaat van oud-voorzitter Hans Hardenberg bestaat uit een zeer grote

hoeveelheid boeken, tijdschriften, dia's, foto's en voorwerpen. Veel hiervan zal een plaats vinden in het Archeologisch Centrum, waar de bewaarcondities veel beter zijn. Ten gevolge van de opening van dit Archeologisch Centrum werd een expositie ingericht van vondsten uit de voortuin van het Kamerlingh Onnes Laboratorium waar sporen herinnerden aan de grote kruitramp die hier in de Franse tijd plaatsvond. De tentoonstelling werd wegens succes verlengd tot eind februari. Nieuwsbrief AW Leidschendam-Voorburg nr. 16, februari 2004 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) Redactie • Deskundigen werken hard aan het boek over Forum Hadriani. Sinds juli 2003 zijn de AW'en van Voorburg en Leidschendam ook juridisch één vereniging. Alexandra Oostdijk - Een uitbreiding van de vaste presentatie in de Romeinse zaal in Museum Swaensteyn is speciaal bedoeld voor kinderen die daar nu onder meer actief bezig kunnen zijn in de Romeinse tijd. De expositie werd heropend door St. Martinus die daarvoor nogmaals zijn mantel in tweeën sneed. Joanneke Hees • Secretaris Robert Hirschel bood de wethouder van cultuur de brochure aan over Forum Hadriani. Tijdens het delven van een graf in Voorburg (Oosterbegraafplaats) vond men een mammoetkies die na conservering zal zijn te zien in Museum Swaensteyn. De AWLV was duidelijk aanwezig op de Open Monumentendag en de manifestatie Leidschendam Leeft. De AWLV voerde een onderzoek uit in Leidschendam (Delftsekade) dat geen interessante vondsten opleverde. Bruno Bocchiola • Onder leiding van Bram van den Band doorzochten leden van de AWLV en de AW 's-Gravenhage in het najaar van 2003 op verzoek van de Afdeling Archeologie aan de Uithofslaan veertien zaterdagen lang twee greppels uit de Romeinse tijd over een lengte van 30 meter. Dat leverde onder meer een weefgewicht, een fibula en Romeinse/inheemse scherven op. De gravers hopen dat in de toekomst vaker sprake zal zijn van graafmogelijkheden als hier genoemd. Martin van Rijn - Bij een bodemsanering aan de Oranjelust vond de AWLV een met huisvuil gedempte sloot, waarin heel veel keramiek, glas en geëmailleerde pannen uit 1900-1930. RAAP maakte een archeologische verwachtingskaart van het Damcentrum in Leidschendam, waaruit blijkt dat dit hele centrum een hoge archeologische verwachting heeft. Te verwachten zaken zijn hier bijvoorbeeld de

89


Corbulogracht, een Romeinse weg, resten van oude bebouwing en oude patronen van sloten/verkaveling. Eind 2003 voerde de AWLV op drie locaties in Stompwijk booronderzoek uit dat geen 'archeologische indicatoren' liet zien. De AWLV vergeleek de eigen gegevens met die van Archis en onderzoekt welke vondsten nog moeten worden aangemeld of waar aanpassing noodzakelijk is. Paul Baarslagen Martin van Rijn zetten alle bij de AWLV aanwezige literatuur in een geautomatiseerd databestand. Bovendien worden alle historische kaarten gedigitaliseerd en het bestand zo mogelijk uitgebreid. Wilco de Jonge reconstrueert het ontstaan van een bult naast de vijver in park Arentsburgh die mogelijk een ijskelder bevatte. In twee eeuwen is het een en ander opgehoogd, uitgebreid en afgetopt aan de bult. Of zoals De jonge het uitdrukt: "Tja, hoe een Romeins badhuis al niet in diverse oude sloten en een bult kan

verdwijnen." De oudste kern van de bult bevat (secundaire) resten van het Romeinse badhuis, dat hier vroeger stond. Een overzicht van alle activiteiten van de AWLV in 2004 sluit deze N af. Nieuwsbrief en Jaarverslag, februari 2004 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) Uit het voorwoord van Jos de Grood: Na acht jaar neemt Jan Rinia de secretarisfunctie over van Henk Doornenbal. Voor amateur-archeologen wordt 2004 belangrijk, omdat de nieuwe monumentenwet wordt behandeld. Aan de bezwaren voor

Vuursteenmateriaal van Ossevdd-Oost te Apeldoorn (uit De Hunnepers)

90

historische binnensteden is niet tegemoet gekomen en de gang van zaken in gemeenten zonder eigen archeoloog lijkt ook niet goed geregeld. Snel door naar de jaarverslagen van de werkgroepen. , AW Leen de Keijzer (Anton van Schip) Een onderzoek in Houten eindigde doordat op een zaterdag de putten gedempt bleken en bovendien bedekt onder een meter grond. De AW deed dit jaar om verschillende redenen weinig buitenwerk, maar verhuisde wel weer, terwijl dat ook in 2004 weer op het programma staat. Toch kijkt men met plezier terug op het afgelopen jaar. AW Zuidwest-Utrecht (R.J. Ooyevaar} Vier schoolklassen kregen een rondleiding op de Archeologie-zolder. De AW bouwde in drie maanden een deel van een IJzertijdboerderij t.g.v. de herinrichting van het Stadsmuseum van IJsselstein. De AW was o.m. aanwezig op de Gemeentedag van IJsselstein. AW Oude Rijn (Henk Doornenbal) - De vondsten van Themaat zijn verwerkt. Enkele leden deden mee aan opgravingen van het Archeologisch Bouwhistorisch Centrum (Utrecht) te Leidsche Rijn en de AW werkte mee aan de 'Gave Graafdagen' (20.000 bezoekers) rond het daar opgegraven Romeinse schip. AW Woerden (Bart Hoek) • Vijf leden deden mee aan de opgravingen in de Woerdense binnenstad. De gemeente Woerden neemt in het bestek voor opgravingen op dat amateurs zo mogelijk moeten kunnen meehelpen.


De Hunnepers, december 2003 (Afd. 18 Zuid- Salland - IJsselstreek - Oost Veluwezoom) Voorzitter Bert Terlouw in zijn voorwoord: "Het was een bewogen jaar". Secretaris Geert Draaijer moest stoppen met bestuurs-, werk, terwijl ook bestuurslid Maarten Wispelwey zich terugtrok. De bestuursnood blijkt nijpend binnen de afdelingen 18, 19 en 20. Er wordt gezocht naar een zeer verregaande vorm van samenwerking. Terlouw: "Het proces hangt sterk af van de vraag in hoeverre de AWN'ers bereid zijn creatief mee te denken over vernieuwing van de amateurarcheologie binnen het huidige archeologische bestel en het accepteren van een nieuwe orde binnen de archeologische wereld vanuit veranderende wetgeving." De opkomst bij de lezingen is helaas een bron van zorg. De afdeling vond een nieuwe locatie voor lezingen en andere bijeenkomsten in het gebouw van de Doopsgezinde en Remonstrantse Cemeenten aan de Brink (Penninckshoek). Wallie Vosmeijer richtte met stadsarcheoloog Michiel Bartels in Colmschate een vitrine in met AWN-vondsten. In het voorjaar brengt men het ANWB-informatiebord aan bij de Noordenbergtoren, goed getimed in dit Jaar van de verdedigingsbolwerken. Herman Lubberding is in het kader van 'Odyssee' bezig met het verwerken van oud onderzoek en daar gaan voor hem en anderen heel wat uren in zitten. Na 15 jaar droeg Gerard Heij het coĂśrdinatorschap voor Apeldoorn over aan Chris Nieuwenhuize en Harry Schotman. De AW Apeldoorn heeft een internetsite {www.archeologie-apeldoorn.nl) en was actiefin Loenen (Hoofdweg), in Apeldoorn (Cortenbos College - het Loo) en Beekbergen (Dorpsstraat). Bovendien inventariseerde men ijzerkuilen in de gemeente. Bijzonder was de opgraving in de tuinen van het Loo, waar met gemeentearcheoloog Maarten Wispelwey een vijverbassin werd opgegraven (eind zeventiende eeuw). Op een open dag vond een rondleiding plaats, waar ook prinses Margriet en Pieter van Vollenhoven aanwezig waren. Ondanks het regenachtige weer lieten zo'n 450 belangstellenden zich rondleiden. Gerard Heij - Op een akker aan de oostkant van Apeldoorn vond men 446 stuks vooral mesolithisch, maar ook neolithisch vuurwerkmateriaal. Herman Lubberding In de Bathmense Enk werden greppels aan-

getroffen, volgens provinciaal archeoloog Suzanne Wentink uit de beginperiode van de enk. Herman is erg tevreden over zijn samenwerking met de gemeente en de bouwondernemer. Verder schrijft Herman over een vooralsnog mislukte poging de vroegere sterkte De Yperenberg bij Deventer te traceren. Wim Winterman - Vooronderzoek in de gemeente Raalte leverde zoveel interessante informatie op dat enkele locaties in hun geheel zijn opgegraven. De samenwerking tussen het ADC, de gemeente en de AW Raalte was uitstekend. De voortgang van de opgravingen kon worden gevolgd op een gemeentelijke website. Men vond hier vijf boerderijen van Ijzertijd tot in de Vroege Middeleeuwen, veel spiekers uit de Ijzertijd en drie waterputten. Verder bleek uit de vondst van smeltovens en meilers dat hier veel ijzer is geproduceerd. In Hordelman (Heeten) groef het ADC de 'grootste Germaanse boerderij van Nederland' op: 43 meter lang. Ook hier kwamen waterputten, spiekers en boerderijen te voorschijn. De totale oppervlakte van deze nederzetting zal ongeveer 7 ha zijn geweest. Michel Groothedde (Zutphen) geeft een overzicht van het uitgebreide project Leesten Oost (LooĂŤrenk): in 300 werkputten werd in vier jaar een gebied van bijna 9 hectare opgegraven. Men vond hier jagerskampjes uit het Mesolithicum, boerderijplaatsen uit Brons- en Ijzertijd en vijftiende tot negentiende-eeuwse voorgangers van latere boerderijen. Binnen het kader van deze rubriek ontbreekt de ruimte om voldoende recht te doen aan de opvallende resultaten van dit project, waarbij ook veel vrijwilligers waren betrokken. De mesolithische jagerskampen stalen de show, maar ook de vondsten uit latere perioden verdienen zeker de aandacht. Ten slotte bespreekt Groothedde enkele opgravingen uit de Zutphense binnenstad. In de Spittaalstraat vond men resten van vooral laat-middeleeuwse bestratingen. Aan het einde van die straat is de fundering van de Spittaalbuitenpoort {1390) aangegeven in het plaveisel. In een huis aan het Ravenstraatje vond men beerputten vanaf einde vijftiende tot midden zeventiende eeuw, mogelijk gebruikt door enkele 'stadsroededragers'. De kap van het huis kon dendrochronologisch worden gedateerd op 1425. Aan de Houtmarkt werden in twee huizen behalve beerputten ook sporen van de karolingische gracht van de ringwalburg gevonden.

91


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 CG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: hogenh@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wannadoo.nl

Regio Noordwest: vacature. Sub regio Groningen: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: Eric'Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783, e-mail: h.c.j.m.weijters@umail.leidenuniv.nl. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30,4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duilcwacht.nl. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloem-straat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

A

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

€ 36,50 € € € € €

22,00 18,00 19,00 12,50 5,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering • aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie,


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter; J.P. ter Brugge, Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Vice-voorzitter: vacant Alg. secretaris: W.M. van de Wijdeven, Maasstraat 49, 5626 BB Eindhoven, tel. 040-2624327, e-mail: wvdw@tirol.demon.nl Alg. penningmeester: J. Bosch, Notengaarde 13, 3992 JR Houten, tel. 030-6372599, e-mail: j oop.bosch @ zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: • B.J-J. Elbertse (public relations), Predikherenkerkhof 14, 3512 TK Utrecht, tel. 030-2300281, e-mail: b.elbertse@zonnet.nl • W.J.C. Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M. den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160. • Mw. A.M. Visser (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0168-672635, e-mail: j.m.visser@tiscali.nl • A. van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 054.3-517155, e-mail: vanderwallebrami@hotmail.com Ereleden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.f.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (ai.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 02. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): M.J.C. Willemsen, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem, tel. 023-5491399, e-mail: mjcwinemsen@yahoo.com 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32,1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra@freeler.nl

07. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 09. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: leida@zeelandnet.nl, http:// www.home.zonnet.nl/awnwmz/start/index.htm 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.nl 12. Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraat 78, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht n , 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: ldeniet@euronet.nl 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27,5854 HC Nieuw Bergen, tel. Od.85343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://membersi.chello.nl/~a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-G elderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://h0me.ttscali.nl/-awnafdr7 18. Zuid-Saüand - IJsselstreek - Oost-V'eluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@Intoweb.nl. 20. Ijsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: A. Bertijn, Arnoldusgulden 38, 8253 DZ Dronten, tel. 0321-315733, e-mail: habertijn@freeier.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0168-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: F. de Kleijn, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2446517 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: CC.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

AWN-leden maken geschiedenis!


AWN

r Westerheem


Colofon

Inhoud

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam ofwww.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden

jaargang 53 no. 3, juni 2004

Redactie • Centraal redactie-adres Wim van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: westerheem@freeler.nl • Charlotte Peen (eindredacteur), Prof. Huijbersstraat 157, 6524 NZ Nijmegen. E-mail: chpeen@hotmail.com • Gerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 25 juni, 25 augustus, 26 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal (op diskette) of per e-mail te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-.

Redactioneel

93

J.P.C.A. Hendriks, P. Cleveringa, L van Beurden, H.J.T. Weerts, T. Meijer, D.G. van Smeerdijk e[ D.B.S. Paalman

'Dar vordrunken 16 schone kerspele Introductie op het moderne interdisciplinaire onderzoek naar de St. Elisabethsvloeden, 1421-1424

94

Rinus Houkes

De grenzen van de wet (6)

112

Zo kan 't ook Amateur-archeologie in het nieuwe bestel

.. 114

Dick Gravdand

Mijn mooiste vondst

117

Literatuurrubrieken

119

Werk in uitvoering

131

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

140

© AWN 2004. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Yvonne Keurentjes Sena ontwerpers, Nijmegen Druk: Ovimex, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag (v.i.n.r.): Fundament van de woontoren aan de Zandsteeg bij Werkendam in 1992. Vuurstenen sikkel, vermoedelijk afkomstig van Helgoland. Mijn mooiste vondst. Een katschip, 1789. ALV in de Statenzaal van 't Hof in Dordrecht (Foto: Teus Koorevaar)


Redactioneel

Professioneel Opgravingen en de uitwerking daarvan geschieden door professionele archeologische bedrijven. Deze werken het onderzoek op professionele wijze uit en zijn verplicht daar binnen twee jaar een, uiteraard professioneel, rapport over te laten verschijnen. Een professionele kwaliteitsinstantie beoordeelt of de bedrijven voor hun taak zijn berekend en het 'Maltageld' op verantwoorde wijze wordt besteed. Er zit wel een zekere logica in het bovenstaande. Alles is geprofessionaliseerd en dat is goed voor de archeologie als wetenschap. Ja toch? Voor amateurs resten onderzoeken van de minder veelbelovende sites, waar de professionele collegae niet aan kunnen / willen / mogen* toekomen, dit wel onder verantwoordelijkheid van een professioneel bedrijf. Verder bestaat de mogelijkheid te assisteren bij een professioneel onderzoek. Dan zijn er de vele bouwputten, waar soms van tevoren niet eens aan de mogelijkheid van archeologisch onderzoek is gedacht. Ook niet mis: de schone taak van verbreding van het draagvlak voor archeologie binnen de gemeenten. Wanneer iedereen echt wil, lijkt ook binnen de Malta-regels nog heel wat mogelijk voor amateurs. Sommigen zien voor de amateur een andere belangrijke taak, namelijk het ordenen en in samenhang brengen van de vele resultaten en conclusies uit de stroom rapporten over archeologisch onderzoek. Zoals dat zo fraai heet: het schrijven van het grote verhaal. Ja en dan is alle logica uit het bovenstaande opeens verdwenen. Ik vat het nog even samen: al het onderzoek, de uitwerking en de kwaliteitscontrole zijn geprofessionaliseerd. Maar de synthese, het grote overzicht, laten we op zijn minst voor een deel over aan de amateur. Want daartoe ziet de professionele archeologie, bedrijven en universiteiten, steeds minder gelegenheid. Ondanks de grote, bijna vleiende waardering die hieruit spreekt voor het

kennen en kunnen van de amateur en ondanks het feit dat er altijd amateurs waren die deze taak aankonden, in het bijzonder waar het ging om hun eigen regio, ervaar ik dit toch als ongerijmd. Maar de KNA dan? vraagt u. Helaas, die laat het juist op dit punt afweten. In een bedrijf of instelling zijn degenen die men het overzicht over het geheel toevertrouwt de hoogst gewaardeerden in de rangorde. In de totstandkoming van de archeologische regelgeving van vandaag speelde het belang van de amateur nauwelijks een rol. Pas nu blijkt dat aanwezigheid en inzet van kundige amateurs geen vanzelfsprekende zaak is, wordt hier serieuzer over nagedacht. Intussen schuiven sommigen hem wel de ultieme wetenschappelijke taak toe: het in verband zien en zetten van de stortvloed aan gegevens die de diverse archeologische bedrijven produceren en waar op dit moment maar weinigen een goed overzicht van hebben. Wat het voorrecht van de bloem van archeologisch Nederland zou moeten zijn, wordt uit nood voor een belangrijk deel aan de werktafel en de vrijetijdsbesteding van de deskundige amateur toevertrouwd. Hoe is een archeologisch systeem dat beroepsarcheologen steeds minder mogelijkheden biedt aandacht te besteden aan hun belangrijkste en mooiste taak, de top van de archeologische piramide? Als een Sojoez met een aflossing van de wacht, die exact op tijd bij het ISS aankomt, keurig koppelt en ontkoppelt, vervolgens weer met dezelfde bemanning vertrekt, waarna een perfecte landing op aarde volgt. Vanuit technologisch oogpunt een zeer geslaagde onderneming, maar toch... Jan Coenraadts

* doorhalen wat niet van toepassing is.

93


'Dar vordrunken 16 schone kerspele ...' Introductie op het moderne interdisciplinaire onderzoek naar de St. Elisabethsvloeden, 1421-1424 J.P.C.A. Hendriks', P. Cleveringa', L van Beurden', H.J.T. Weerts4, T. Meijer6, D.G. van Smeerdijk6 ÖJ D.B.S. Paalman7

i. Inleiding "Het dodental is niet bekend, zelfs niet (bij) benadering. Het zullen er veel zijn geweest; er is van vele duizenden, tot wel honderdduizend doden gesproken. Er bestaan geen uitvoerige verslagen van wat zich toen op die duistere i8e november afspeelde en de exacte loop van de gebeurtenissen zal men daarom nooit meer te weten komen. Er zijn zo weinig gegevens overgeleverd dat men niet eens zeker weet of de ramp zich wel opde i8c voltrokken

heeft." Dit citaat heeft uiteraard betrekking op de beruchte St.E lisabethsvloed die in de nacht van 18 op 19 november 1421 de oorzaak was van het ontstaan van de huidige Biesbosch. Het staat in het zeer recente overzichtswerk van W. van der Ham8 over de voormalige Grote Waard. Van der Ham heeft gelijk. Er zijn wel erg weinig gegevens bekend. Het is echter de vraag of alle beschikbare gegevens wel benut zijn. Uit handelscontacten met de Hanzestad Lübeck (D) kan bijvoorbeeld worden vernomen "dar vordrunken okdo 16 schone kerspele myt volke unde aueke (vee)".9 In dit artikel gaan

wij niet verder in op historische gegevens en ook niet op het moeren of darinc delven, maar willen wij vooral aangeven dat er vanuit de geologie, bodemkunde, archeologie en palynologie nieuwe aanzetten te geven zijn in het onderzoek naar de vraag wat er destijds gebeurde in de Grote Waard. We richten onze blik eerst op de onderzoeken die tussen 1986 en 1995 werden uitgevoerd in het Land van Heusden en Altena, aan de oostzijde van de Biesbosch, en die nog niet of nauwelijks zijn gepubliceerd. Daarna wenden we onze blik naar het westen, waar vanaf 1989 vanuit steeds meer disciplines onderzoek naar de St. Elisa-

94

bethsvloed wordt ondernomen. Dit artikel richt zich vooral op de landschapsgenese direct voorafgaand aan en direct volgend op de St. Elisabethsvloed. De resultaten van alle onderzoeken hebben evenzeer nieuwe gezichtspunten opgeleverd over de oorzaken van deze vloed. Deze worden echter hier niet behandeld. 1.1 De kerk van Almkerk

Op verzoek van de Kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente AJmkerk werd in maart 1986 een archeologische waarneming uitgevoerd op de kerkterp van dit pittoreske dorp aan de Alm in het Land van Heusden en Altena.'° Tijdens het bouwrijp maken van het terrein voor de bouw van een nieuwe consistoriekamer werd op drie meter onder het maaiveld een rij in verband liggende bakstenen aangetroffen. Zouden deze stenen behoord kunnen hebben aan een heidense (Romeinse) tempel, zoals de overlevering uit de eerste helft van de iye eeuw wilde? Sporen die ouder waren dan de eerste vermelding van Almekerck (1292) zijn echter nooit aangetroffen." Over een afstand van zeven meter werd in noord-zuidrichting een negentig cm brede fundering blootgelegd met bakstenen van het formaat 29/28 x 13 x 6/5,7 cm, die aan de oostzijde op hun plaats werden gehouden door op enkele plaatsen aangebrachte houten paaltjes van 10-15 c r n m diameter. Aan deze zijde bestond de grondslag uit homogene blauwe klei; aan de westzijde uit lichtere okerkleurige klei, die de indruk gaf lang geleden te zijn verspit. Er was geen sprake van puin. Dit fundament moest van vóór de St. Elisabethsvloed (1421) dateren. Het kon niet een deel van de oude kerk zijn,


maar gezien de ligging op de terp was het een deel van de ronde ommuring rond de kerk, mogelijk een kerkhofmuur, wat ook de verspitte grond aan de binnenzijde verklaarde. Begravingen zijn niet aangetroffen. Het is interessant om de aangetroffen baksteenformaten te vergelijken met die uit het nabije Dordrecht. Daar werden dergelijke formaten door Sarfatij gedateerd in het tweede kwart van de i3e eeuw.'^ In de directe nabijheid van het slot Altena zal nog voor 1250'* deze kerk op een terp zijn gebouwd, mogelijk als slotkapel, waaromheen zich vervolgens het latere dorp ontwikkelde, Dit als burchtkapel en parochiekerk functionerende bouwwerk werd volgens de gangbare opvattingen tijdens de St. Elisabethsvloed vrijwel geheel verwoest. De rust werd hersteld in de tweede helft van de i5e eeuw. Het heropgebouwde Almkerk kreeg een nieuwe gotische kerk.14 Ongeveer een meter boven de baksteenrij, en hiervan gescheiden door een dik pakket met sterk organische bruine klei en 10 cm geel zand, werd in het noordprofiel van de bouwput een bakstenen fundament aangetroffen van 130 x 80 cm met stenen van het formaat 27/26 x 13/12,5 x 5 cm, afgewisseld met blokken tufsteen van 30 x 15 x 10 cm. Dat nu bleek een deel van het fundament van een steunbeer te zijn van deze gotische kerk Het pakket afzettingen werd destijds elders in het Land van Heusden en Altena geĂŻnterpreteerd als een sediment dat is afgezet na de St. Elisabethsvloed,15

verbouwd werd, flink te lijden gehad zal hebben van deze catastrofe en dientengevolge enkele decennia lang onberoerd is gebleven.1'1 Pas tussen 1460 en 1470 zouden pogingen worden ondernomen om het kasteel wat op te knappen. Daarbij werd het bestaande muurwerk op vele plaatsen tot vijf meter boven het wateroppervlak van de grachten afgebroken en daar bovenop een geheel nieuw kasteel opgetrokken. Alleen de toegangspoort en de onderste delen van de torens bewaren nog oorspronkelijk opgaand muurwerk tot op grotere hoogte. Het i3e eeuwse kerkje van Dussen-Muiekerke zou in dezelfde ramp zijn verwoest'7, net als die van Munsterkerk18, de kerk van Emmikhoven"' en de i3e eeuwse kapel 'de blau caemef bij de hoeve Honswijk."0 Deze observaties zorgden ervoor dat de St. Elisabethsvloed weer eens in het vizier kwam. Was die ramp van 1421 nu werkelijk zo verwoestend als deze voorbeelden ons willen doen geloven? Dat moet dan een flinke ramp zijn geweest, zeker als die wordt vergeleken met die van 1953 in Zeeland, die ook het westelijke Middelnederlandse rivierengebied niet onberoerd heeft gelaten. Maar er rezen twijfels. In 1992 legden leden van de Archeologische Vereniging van het Land van Heusden en Altena de fundamenten van een woontoren aan de Zandsteeg bij Werkendam bloot, die door

Fundament van de woontoren aan de Zandsteeg bij Werkendam in ig$2. Let op de vrijwel vlakke bovenzijde. Fotoijohan Hendriks.

1.2 Probleemstelling De St. Elisabethsvloed van 1421, die geweldige combinatie van springtij, noordwesterstorm en hoge rivierstanden was er klaarblijkelijk de oorzaak van dat de bakstenen kerk van Almkerk het loodje legde. Ook het nabijgelegen kasteel van Dussen zou flink te lijden hebben gehad van deze watersnoodramp. Tijdens een studie naar dit kasteel opperde Hendriks dat het gebouw, dat tussen 1387 en 1393

95


Halbertsma bij zijn eerder onderzoek in 1975 was aangeduid als het kasteel van Muilwijk.11 Het betreft een omgrachte donjon van 11,75 x n m< omgeven door een ringmuur. De baksteenformaten dateren niet uit het laatste kwart van de i3e eeuw, zoals Halbertsma wilde, maar eerder uit het eerste kwart van de i4 e eeuw. Het onderzoek van 1992 was nodig omdat over het terrein een rioolpersleiding was geprojecteerd. Bij dat onderzoek werd vastgesteld dat toren en ommuring gelijktijdig tot stand waren gekomen en dat er sprake was van hergebruikte bakstenen. We stelden ook vast dat er geen sprake was van uitbraaksporen, dat puin nagenoeg ontbrak en dat de bovenzijde van de bewaard gebleven fundamenten vrij vlak was." Zowel in Almkerk, als in Dussen en bij Muilwijk wordt aangenomen dat het verdwijnen resp. verwoesten van belangrijke gebouwen te wijten is aan de St. Elisabethsvloed. Er zou in één nacht reusachtige schade zijn aangericht. Dat deed het ergste vrezen voor de veel minder stevig gefundeerde boerderijen in de omgeving. Daar staat de observatie tegenover dat uitbraaksporen en puin overal ontbraken, dat de bovenzijde van aangetroffen fundamenten vrij vlak was en dat die soms nog binnen de 1,20 m onder het maaiveld te vinden waren. Hoe het één met het ander te verenigen? De onderzoeken die zich in de eerste helft van de jaren negentig van de 20 e eeuw in het westen van het Land van Heusden en Altena werden uitgevoerd kwamen nu onder één grote probleemstelling terecht: wat gebeurde er werkelijk tijdens de St. Elisabethsvloed in de regio Dordrecht-Geertruidenberg-Werkendam-Dussen en wat betekende dat voor de genese van het landschap? Op deze vragen proberen we in dit artikel een antwoord te geven.

96

2. Recente ontwikkelingen in het Land van Heusden en Altena 2.1. De Steen van Kloosteroord De Archiefkring HankiJ is al ruim een decennium op zoek naar de geschiedenis van de streek vóór 1421 ten westen van de Kornse Dijk. Het eerste onderzoeksthema betrof de loop van de oude Maas. Het enige aanknopingspunt was de bekende kaart van Pieter Sluyter uit 1560. De Kring richtte zich op de bolbakens, die de grenzen na 1421 in de toen ontstane binnenzee moesten markeren. Een bolbaken bestond uit een drie meter lange wilgenstaak met bovenaan een van rijshout gevlochten korf. Om te voorkomen dat vissers deze om de haverklap verplaatsten om zo hun eigen visgebied te kunnen uitbreiden, werden in de i6 e eeuw de bolbakens vast gemaakt aan molenstenen. Wülem van Oranje liet in 1564 vijftien van zulke molenstenen in het water gooien om de grens tussen Holland en Brabant te markeren. Men vroeg zich af of de molensteen met de naam "Steen van Kloosteroord"1' er nog was.

Deze steen zou ongeveer op de grens van de polder liggen, in of nabij een sloot die de veronderstelde grens vormde tussen Made/Drimmelen en Dussen. De kaart van Sluyter werd net zolang gemanipuleerd totdat deze paste op een moderne topografische kaart 1:50.000. Hoewel aan deze methode bezwaren kleefden, bleek de Kring toch steeds uit te komen op de sloot "Het Kanaaltje", een restant van een voormalige Maasarm, waarin de steen zou moeten liggen. Met een steekijzer werd er geprikt en in oktober 1991 werd de blauwe oliemolensteen gevonden. De top ervan lag 2,40 m onder het maaiveld. Deze molensteen markeerde de positie van het eerste bolbaken. Ook het tweede en derde bolbaken zijn op deze wijze gevonden. Wij willen graag benadrukken dat deze vondsten van uitermate groot belang zijn, want nu kunnen er vaste punten op de kaart van 1560 worden aangegeven die corresponderen met de huidige situatie.23


2.2. De Roode Camer Op de kaart van Pieter Sluyter komen veel eilandachtige stukken land voor. Het gaat hier om hoger gelegen stroomruggen die snel na de St. Elisabethsvloed weer droog kwamen. Al deze eilandjes werden door de Archiefkring Hank nauwgezet overgebracht op topografische kaarten. Datzelfde gebeurde met een kaart van Daniel Schellincx (± 1600), waarop een eilandje voorkwam met het toponiem "De Roode Camer". In overleg met de eigenaar van het terrein aan de Buitenkade bij Hank kwam in mei 1992 een onderzoek tot stand op een lichte verhoging in het landschap. Palenboor en steek ijzer, die voor de molensteen waren gebruikt, leverden te weinig resultaat op. Een ingenieuze uitvinding volgde. Aan een lang stuk betonijzer werd een steenboor gelast. Door het betonijzer in een boormachine te plaatsen kon in een korte tijd een groot terrein worden onderzocht. Het werkte: binnen het halfuur waren de fundamenten van een versterkt huis gevonden. Er zijn duizenden gaatjes in de grond geboord en overal waar fundamenten werden aangetroffen werden piketpaaltjes geplaatst. Tenslotte werden daar touwen overheen gespannen, waarna een tekening van het fundament kon worden gemaakt. Het betrof een rechthoekige fundering van 10,88 x 7,10 m, bestaande uit zeven poeren van spaarbogen die elk 110 cm breed waren en circa twee meter van elkaar aflagen. De lengte van de poeren varieerde russen 1,35 en 2,80 m. Het moet haast wel het fundament zijn geweest van een woontoren die werd aangeduid als "De Roode Kamer". In dezelfde maand werd één poer blootgelegd. De bovenzijde van het fundament bevindt zich 130 cm onder het maaiveld. De bovenzijde was geheel vlak en er werd geen puin aangetroffen. De poer bestond nog uit 22 steenlagen, circa 130 cm hoog. Het was de eerste keer dat er iets van de verdronken nederzettingen uit 1421 boven de grond werd gebracht in dit deel van de regio.

Leden van de Archiefkring Hank gebruiken een nieuw boorsysteem om fundamenten in de klei op te sporen. Foto: johan Hendriks.

Opgegraven fundamentpoer van De Roode Camer (mei Foto: Johan Hendriks.

Plattegrond van de poeren van de Roode Camer. Tekening: Archiefkring Hank.

97


Plattegrond van de noordwesthoek en de vermoedelijke omvang van "De Coninxboerch ". Tekening: Archiefkring Hank.

De noordwesthoek van de "Coninxboerch" (oktober Let op de geringe diepte van het fundament onder het maaiveld. Foto: Johan Hendriks.

"De Coninxboerch". Opgaand muurwerk fj,i5 m) + fundament van de buitenmuur (0,56 m). Onderzocht in oktober 1993. Fotoifohan Hendriks.

98

z.y De 'Coninxboerch' Tenslotte werd in de polder De Gijsbert bij NĂŻeuwendijk in november 1993 opnieuw een fundament blootgelegd dat met vrijwel dezelfde methode was opgespoord. EĂŠn van de mensen die in de jaren zestig van de 2o e eeuw betrokken waren geweest bij de ruilverkaveling vertelde dat een draineermachine op vier verschillende locaties fundamenten had geraakt. Deze plaatsen zijn door de Archiefkring Hank nauwkeurig ingetekend en als uitgangspunt genomen voor verder onderzoek. Nu werd een fundament blootgelegd van 2,85 x 2,60 m binnenmaten. Het bleek te gaan om een hoek van een veel groter gebouw dat via boringen kon worden vastgesteld op 20 x 18 meter met een muurdikte van 90 cm. De buitenmuur bevatte nog 17 lagen opgaand muurwerk van bakstenen van het formaat 25 x 12/13 x 6 cm. Onder het opgaand muurwerk was nog een 56 cm dik fundament aanwezig van 8 steenlagen. Hier was het fundament zelfs 1,60 m breed, Aan de binnenzijde van het gebouw was er een aanzienlijk minder stevig geconstrueerde muur, die nog 40 cm hoog was. Het is nog niet duidelijk waaraan dit fundament, van ongetwijfeld een nieuw stenen huis, moet worden toegeschreven. Het zou kunnen gaan om het kasteel Almstein, maar op een kaart van 1650 komt hier ook de naam Coninxboerch voor. De polder zelf heet Boerenverdriet, wellicht vanwege de vele stenen die hier opgeploegd zouden zijn. Of de 'koningsburcht' identiek is aan het kasteeltje Almstein is niet bekend. Nader onderzoek in de archieven moet hierin meer klaarheid brengen. Opvallend aan dit bouwwerk was dat de volledig vlakke bovenzijde van de fundamenten zich slechts 65 cm onder het maaiveld bevonden. Ook was er geen puin gevonden in de omgeving. Enkele fragmenten van 14e eeuws aardewerk waren aanwijzingen dat het bouwwerk van voor 1421 moest dateren. Daar wezen de baksteenformaten overigens ook al op.


3. Recente ontwikkelingen op het Eiland van Dordrecht De onderzoeken in het Land van Heu'sden en Altena, die na een booronderzoek werden gevolgd door een proefopgraving, leverden naast nieuwe gegevens ook vragen op. Die hadden, zo leek het, op een of andere wijze met de St. Elisabethsvloed te maken. Waarom was er geen puin te vinden in de directe omgeving van de fundamenten? Waarom lag de bovenzijde van bijvoorbeeld de 'koningsburcht' zo dicht onder het maaiveld? Hoe is dat te rijmen met de veronderstelde kracht van het allesverwoestende water van de St. Elisabethsvloed die de kerken van Almkerk c.s. en het kasteel van Dussen zo ruĂŻneerde? Zou het kunnen zijn dat het water helemaal niet zo verwoestend was geweest als steeds werd aangenomen? En dat het verdwijnen van al die stenen gebouwen andere oorzaken kende? Toen Hendriks, die bij al het speurwerk in het Land van Heusden en Altena aanwezig was geweest, in 1995 stadsarcheoloog van Dordrecht werd, konden de hierboven genoemde kwesties aan de westzijde van de Biesbosch worden onderzocht. Het onderzoek kreeg een nieuwe impuls. Hendriks was in dat gebied overigens niet de enige die met de St. Elisabethsvloed en het landschap van de voormalige Grote Waard worstelde. Amateur-archeoloog Cees van der Esch uit Papendrecht mag de eer toekomen dat hij ons op het spoor bracht van een nog vrijwel intacte nederzetting in de polder Ruygten bezuiden den Peereboom. En ook het toeval hielp mee. Bij bouwwerkzaamheden in Dubbeldam werd al in 1990 een deel van een verdronken kerkhof aangetroffen.*8 Van structureler betekenis waren de activiteiten van Van der Esch om de voormalige rivier De Dubbel in kaart te brengen. Dit onderzoek, waaraan later ook het Dordts Archeologisch Centrum (DAC), RAAP, BIAX Consult en TNO-NITG zouden bijdragen lijkt zodanige bijzondere resultaten op te

leveren dat het beeld dat er heerst over de St. Elisabethsvloed drastisch bijgesteld zou kunnen worden. Ook de Aanvullende Archeologische Inventarisaties (AAI's) die op last van de gemeente Dordrecht werden uitgevoerd op de locaties Dordtse Kil III17, De Hoven*3 en de Burgemeester Jaslaan19 dragen bij aan dit nieuwe beeld. En tenslotte ook de opgravingen die door het DAC zijn uitgevoerd aan de Noordhoevelaan30, Eemsteynlaan/Tiesselensstraat, het Admiraalsplein'1 en de Spuiweg/Spuiboulevard.31

Kaart van de gemeente Dordrecht, met daarop aangegeven de meest belangrijke onderzoeken die betrekking hebben op de St. Bisabethsvloed. Tekening: Joyce Prins-'t Hart.

3.1. De Dubbel Het riviertje De Dubbel, een afsplitsing van de oude Maas, speelde voor 1421 een belangrijke rol. Het was de grens tussen twee polders of waarden, de Dordtse Waard op de noordoever en de Tiesselenswaard op de zuidoever. Het water liep van oost naar west over het huidige Eiland van Dordrecht in een oorspronkelijk veenlandschap. Daar heeft het riviertje ook zijn naam aan te danken: zwart water.51 Het riviertje zelf komt als Dubie voor het eerst in 1064 in de bronnen voor, maar dat betreft een falsum uit 1122. De oudste, authentieke vermelding is die van Duble in een oorkonde van HOI.' 4 De Dubbel bestond al in de Romeinse tijd." Berendsen en Stouthamer schatten dat de verlanding van het riviertje tegen het einde van de 2e eeuw AD zal

99


Reconstructie van de meander van de Dubbel ten westen van Dubbeldam, De kruisjes geven middeleeuwse archeologische sporen aan. Het grote kruis ten zuiden van de NH kerk duidt de opgegraven begraafplaats aan. Ontleend aan: Van der Esch t£ Koorevaar ig$y

zijn begonnen en omstreeks het midden van de 12e eeuw beëindigd was.36 Dit betekent overigens niet dat de rivier geen functie meer heeft. De Devel in het zuiden van de Zwijndrechterwaard was volgens Pons de oorspronkelijke voortzetting van de Dubbel in het westen.37De exacte ligging van het water op het grondgebied van de gemeente Dordrecht was niet bekend, want daar bestaat de Dubbel al sinds 1421 niet meer. Alleen de naam van de huidige stadswijk en voormalig dorp Dubbeldam herinnert er nog aan, hoewel het ongetwijfeld niet op dezelfde plaats ligt als het oorspronkelijke dorp Dubbeldamme (i3io)'B bij de in 1273 aangebrachte dam in de Dubbel. Tegen het einde van de n e eeuw zullen nederzettingen als rkentrudenkerke, Wolbrantskerke en hiedradenskerke op de oevers van de Dubbel zijn ontstaan.59 3.2. Een begraafplaats op een terp aan de oever van de Dubbel

Het onderzoek naar de Dubbel is terug te voeren op de in 1990 tijdens rioolwerkzaamheden aangetroffen oude begraafplaats op een diepte van circa 2 meter onder het maaiveld in Dubbeldam. De AWN-afdeling Lek- en Merwestreek, die al snel bij het onderzoek

t

100

was betrokken, stelde vast dat er in tenminste drie 'lagen' was begraven. De conserveringstoestand van de lijkkisten varieerde van vrijwel geheel intact tot geheel vergaan. De meeste aandacht trok een vrijwel onbeschadigde 2,11 x 0,60 m grote eiken boomstamkist, waarvan de bovenzijde slechts een meter onder het maaiveld lag.4" De AWN lichtte de ROB in, die vervolgens het onderzoek overnam en 100 begravingen aantrof, allen oost-west georiënteerd. Hoewel de naam van de nederzetting waartoe deze begraafplaats behoorde onderwerp is van velerlei speculaties (Erkentrudenkerke, Cruyskerke), was wel duidelijk dat het kerkhofje op een terp op de rechter oeverwal van de Dubbel gelegen moest hebben. De bovenste 70 cm van de terp was verdwenen, net als een deel van de deksels van de kisten, waarschijnlijk tijdens de St. Elisabethsvloed.4' De begraafplaats is nog niet uitgebreid gepubliceerd. 3.3. Een meander van de Dubbel

Het was voor Van der Esch reden om die oeverwal eens op te sporen, daarbij een tweede terpje aantreffend dat mogelijk ooit tot de kern van het dorp zou hebben behoord.41 Aan de overzijde van de vindplaats bevindt zich het in 1630 gebouwde Nederlands Hervormde kerkje, waar eveneens een onderzoek zou worden uitgevoerd, die echter geen nieuwe feiten opleverde.4' Een groot aantal grondboringen in het dorp Dubbeldam, ten westen van de aangetroffen begraafplaats, leverde nieuwe aanwijzingen voor het bestaan van de Dubbel. Deze kon worden gevolgd van de zuidzijde van het Dubbelsteynpark, de Gravensingel kruisend en verder westwaarts tot deze ongeveer parallel aan de Dubbelsteynlaan kwam te liggen. Hier lag het hoge wegdek, dat ooit bekend stond als de Heysterbachse Dijk, waarschijnlijk gedeeltelijk op de oude Dubbelbedding.44 Tijdens de aanleg van het nieuwe Burgemeester Beelaertspark bleek dat de gehele westzijde, aan de Burgemeester Jas-


laan, tot het voormalige tracĂŠ van de Dubbel behoord kon hebben. Hier was over een grotere afstand de hogere ligging van de voormalige stroomrug nog waar te nemen. In een profiel, ongeveer parallel aan het voormalige water, kwam een lage kade tevoorschijn met aan de buitenzijde zoetwatermossels op een veenpakket, waarop zich een 27 cm dikke zwarte modderige oeverafzetting bevond en waar boven een laag met enkele jaren oude kokkels (Cerastoderma edule} lag, die zou duiden op een zoute inbraak. Elders op het terrein werd een mogelijk knuppelpad aangetroffen, bestaande uit een 60 cm dik pakket eikentakken op het veen en een 30 cm dik kleipakket. Van groter belang voor ons onderzoek was het aansnijden van een ruim 1 m brede kavelsloot waardoor de verkavelingsrichting kon worden bepaald op noordoost-zuidwest. Van der Esch en Koorevaar denken dat het land vanaf het begin van de i2 e eeuw in gebruik zal zijn geweest. De sloot functioneerde kort voor de afdamming van de Dubbel in 1273 al niet meer.45 Aan de i2 e /i3 e eeuw kan ook het merendeel van het gevonden aardewerk gekoppeld worden dat op de linkeroever van de Dubbel is verzameld. Met andere woorden, de bewoning (van het dorp Wolbrantskerke?) zal dus al (kort) voor 1300 zijn beĂŤindigd, dat wil zeggen omstreeks het afdammen van de Dubbel in 1273. Bijna achteloos merken Van der Esch en Koorevaar in hun artikel op dat de richting van de verkavelingssloten uit de periode van voor 1421 ook werd gevolgd na de inpoldering van het gebied,46 Het lijkt een detail, maar het is wel belangrijk voor een beter begrip van de landschapsontwikkeling. 3.4. Het Overkamppark In 2002 kwam het terrein van het sloopbedrijf De Vlaming aan de Burgemeester Jaslaan vrij voor woningbouw. In het licht van het bovenstaande kon een vervolgonderzoek, maar dan aan de westzijde van de laan, niet

uitblijven. Uit de boringen in het Overkamppark bleek dat het Merwededek hier een dikte van circa 2 m bereikte. Een dunne kleilaag die tussen dit Merwededek en de onderliggende veenlaag werd aangetroffen, en op verschillende plaatsen was vergraven, is door de Dubbel afgezet. De restgeulvulling van de Dubbel bleek te bestaan uit brokken klei en veen en uit zwarte stinkende gyttja, naar beneden overgaand in een zeer fijn donkergrijs zand. Aan de basis van de gyttja zijn mossel schelpen (Unio) aangetroffen. De brokken klei en veen wijzen er op dat de Dubbel niet uitsluitend is dichtgeslibd, maar mogelijk ook moedwillig is gedempt. De latere afzettingen liggen op de restgeulafzettingen van de Dubbel, wat er op wijst dat de restgeul van de Dubbel reeds volledig was dichtgeslibd ten tijde van de vorming van het Merwede-dek.*7 Een monster uit het midden van de restgeulvulling was afkomstig uit een enkele centimeters dik laagje met veel schelpen. Dit laagje met de brakwaterkokkel (Cemstoderma giaucum) representeert een mariene overstroming in de restgeul. Al met al redenen genoeg om die Dubbel nu eens voor altijd goed te dateren. Er is al opgemerkt dat Berendsen en Stouthamer niet verder kwamen dan een schatting rond het midden van de 12e eeuw (voor de beginfase) en dat Van der Esch en Koorevaar op basis van hun onderzoek dachten aan het laatste kwart van de dertiende eeuw. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat Berendsen en Stouthamer zelf geen onderzoek naar de Dubbel hebben uitgevoerd. Zij zijn van mening dat de Dubbel de voortzetting van het Oude Maasje is, waarvan wel harde gegevens ter beschikking staan. Dit riviertje werd tussen 1230 en 1270 afgedamd ten oosten van Heusden. Boven het brakwaterkokkellaagje in de Dubbel is de restgeulopvulling nog circa 40 cm dik, waardoor het aangetroffen schelpenlaagje een overblijfsel moet zijn van een overstroming die ouder is dan de

101


St. Elisabethsvloed van 1421. We stellen vast dat de Dubbel reeds verland was vóór de St. Elisabethsvloed van 1421 en zijn van mening dat de restgeul van de Dubbel bij de Burg. Jaslaan volledig is opgevuld tussen 1320 en 1405. Een poging om dat verlandingsproces bij de Burg. [aslaan met behulp van ^C scherper te dateren liep echter op niets uit. Wel kunnen er vraagtekens worden gezet bij de mening van Berendsen en Stouthamer over de relatie Oude Maasje-Dubbel. Momenteel wordt onderzocht of de Dubbel niet de voortzetting geweest zou kunnen zijn van de Dusse(n).43 Tenslotte kan worden opgemerkt dat in de top van het kleidekje van de Dubbel sporen zijn aangetroffen die wijzen op menselijke activiteiten zoals spitten of graven. Waarschijnlijk wijst dit op het in cultuur nemen van het land als landbouwgrond. Datering van een graankorrel uit dit kleipakketje bovenop het veen heeft een ouderdom van 1095-1120 opgeleverd. Het is een indicatie dat er op de oevers van de Dubbel in de n e /i2 e eeuw graan werd verbouwd. 4. Landgebruik vóór de St. Elisabethsvloed van 1421 Als gevolg van de uitkomsten van alle onderzoeken die vanaf 1995 binnen de gemeente Dordrecht plaatsvonden is op een bepaald moment besloten pollenanalytisch onderzoek te verrichten aan afzettingen die in verband worden gebracht met de St. Elisabethsvloed van 1421 en de perioden ervoor en erna. Hieronder zal een kort en voorlopig overzicht worden gegeven van de resultaten van dat onderzoek. Er zou met name aandacht worden besteed aan de aanwezigheid van cultuurindicatoren in de pollenspectra. Een belangrijke vraag hierbij was of er verbouw van graan in de directe omgeving van Dordrecht heeft plaatsgevonden.

102

4.1. Het middeleeuwse landschap aan het Admiraalsplein Het onderzoek op het Admiraalsplein (2001) richtte zich onder andere op de afzettingen in een in het veen gegraven sloot.49 Wanneer deze sloot precies is gegraven, is niet duidelijk, maar wel is zeker dat ook deze sloot opgevuld is geraakt vóór de St. Elisabethsvloed50, net als de Dubbel. De resten van brakwaterschelpen die op bepaalde niveaus geconcentreerd in de slootvulling aanwezig zijn5', wijzen op een tijdelijke invloed van de zee. Dat het om tijdelijke invloed gaat, kan ook worden opgemaakt uit de samenstelling van het aanwezige stuifmeel (pollen): het milieu blijkt overwegend zoet te zijn geweest. Het pollenonderzoek van de slootvulling levert een beeld op van een open vegetatie in de directe omgeving van de sloot. Op de minerale hoger gelegen gronden groeiden eik, berk en hazelaar. De aanwezigheid van graan-type pollen in de spectra van de locatie Admiraalsplein duidt erop dat zich in de directe omgeving een akker dan wel nederzertingsterrein bevond waar graan werd verwerkt. Om welke graansoorten het precies gaat, is niet duidelijk, maar gerst, tarwe en haver behoren tot de mogelijkheden. Deze graansoorten zijn (gedeeltelijk) zelfbestuivend en het overgrote deel van het pollen blijft tijdens de bloei in het kaf zitten.52 Genoemde gewassen kennen dan ook een slechte pollenverspreiding. Pas wanneer het graan wordt verwerkt door middel van dorsen komt het merendeel van het pollen vrij. Omdat er van kan worden uitgegaan dat oogstverwerkingsprocessen als dorsen in of dichtbij de nederzetting plaatsvonden, kan worden geconcludeerd dat binnen een straal van circa 100 meter van de locatie Admiraalsplein waarschijnlijk verbouw van granen heeft plaatsgevonden." Er is een relatief laag percentage pollen van rogge in de spectra van het Admiraalsplein aangetroffen. Aangezien rogge een windbestuiver is, is het waarschijnlijk dat rogge niet in de directe omgeving werd verbouwd.


4.2. Het middeleeuwse landschap aan de Eemsteynstraat/Tiesselensstraat Niet ver van de door Van der Esch veronderstelde verbinding tussen de meander van de Dubbel met de stad Dordrecht kon in 1999 een onderzoek worden gedaan naar een mogelijke oeverwal of stroomrug. Die bleek er niet te zijn. Uit het pollenonderzoek dat TNO-NITG hier uitvoerde blijkt dat ook hier vóór de vloed van 1421 waarschijnlijk akkerbouw op het veen heeft plaatsgevonden. De percentages aan stuifmeel korrels van granen wijzen er op dat de onderzoekslocatie zich min of meer ter plekke van een voormalige nederzetting of akker bevindt waar graan werd verwerkt dan wel verbouwd.54 Opvallend is verder dat in één spectrum waar geen pollen van andere granen zijn aangetroffen wel redelijk wat pollen van rogge aanwezig is. Het percentage roggepollen is echter te laag om te concluderen dat locale verbouw heeft plaatsgevonden. Omdat het pollen van de locatie Eemsteynstraat/Tiesselensstraat in klei is aangetroffen, wordt rekening gehouden met aanvoer van elders. Ook hier kan worden geconcludeerd dat met name de

hoge percentages aan graan-type pollen die zijn aangetroffen, wijzen op lokale verwerking en daarmee op lokale verbouw van graan in de omgeving van Dordrecht in de periode voorafgaand aan de grote vloed van 1421. De kleilaag die op het veen is aangetroffen, heeft in ieder geval voor een voedselrijke bodem voor de verbouw van graan gezorgd. 5. Het Merwede-dek 5.1. De Merwede Eén van de belangrijkste rivieren in de Nederlandse delta is de Merwede, die vanaf Gorinchem door een veenlandschap stroomt en daar volgens Pons zijn naam aan te danken heeft: 'moerasrivier'" De rivier heeft voor de kanalisatie in de i9 e eeuw een veel meanderender verloop gehad dan we tegenwoordig zien. Er is duidelijke sedimentatie aan de zuidzijde aanwezig dat erop wijst dat de rivier in vroeger tijden een iets zuidelijker bedding moet hebben gehad. Daarnaast zijn er archeologische gegevens voorhanden dat de rivier in ieder geval vóór 1421 ook noordelijker zal hebben gestroomd. Zo zag Van der Esch met eigen ogen in februari 1964 in de bedding van de rivier een 22 x 8,50 m grote Middeleeuwse bakstenen fundering die hij toeschreef aan een landbouwschuur behorende bij het 400 m verder westwaarts gelegen Huis te Merwede.55 Hier zouden vanaf circa 1300 de voorraden van twee hoeven land, tezamen 32 morgen, kunnen zijn opgeslagen. De rivier brak echter regelmatig door zijn oeverwallen. De huidige Noord, ten noorden van de stad Dordrecht, is nu de hoofdafvoer van de Merwede naar het noordwesten, maar is een relatieflate doorbraak.57 Ook de huidige Oude Maas, het water dat ten westen van Dordrecht stroomt en de Merwede verbindt met het Hollands Diep, is eigenlijk een doorbraak door de oevers van de Merwede. Omstreeks 1170 zal dit hebben plaatsgehad, daarmee waarschijnlijk de kern van het toen

Piet Cleveringa (TNO-NITG) slaat de pollenbakken inhet profiel aan de Tieselensstraat/Eemsteynstraat in Dordrecht.

103


bestaande Thuredrecht opruimend. De doorbraak sloot aan op de oude Dubbel.58 Een maand na de doorbraak van de zeedijk bij Broek in 1421 (de eigenlijke St. Elisabethsvloed), brak de Merwede opnieuw door, nu bij Werkendam. Weliswaar werd een deel van de dijk hersteld, maar dat werk werd teniet gedaan door nieuwe doorbraken in 1423 en 1424. Aangezien die laatste ook op iS november plaatshad, is het wellicht beter te spreken van de St. Elisabethsvloeden, 1421-1424. 5.2. Het Merwede-dek Overal op het Eiland van Dordrecht en in het westen van het Land van Heusden en Altena ligt een dik pakket afzettingen, dat wordt aangeduid als het Elisabethsvloedsediment. In het Overkamppark te Dordrecht werd dit pakket nauwkeurig onderzocht. Het is hier circa twee meter dik en bestaat voor een meter uit zeer fijn zand met daarop een pakket van een meter fïjnzandïg gelaagde klei.19 Kenmerkend was de kalkrijkdom en de aanwezigheid van de diepslak (Bithynia tentaculata), schelpen die uitsluitend in zoet(stromend) water kunnen leven. Opvallend was het vrijwel totaal ontbreken van zoutwaterschelpen. Slechts in één boring is aan de basis van deze afzettingen in een zeer dunne laag gyttja/detritus een aanwijzing voor mariene invloed te vinden. Op een diepte van 175-180 cm onder het maaiveld zijn in de boring exemplaren van juveniele kokkels (Cerastoderma sp.), opgezwollen wadslak (Hydrobia ventrosa) en resten van foraminiferen en zeeëgelstekels waargenomen. Uit dit onderzoek komt duidelijk naar voren dat de St. Elisabethsvloed een veel minder catastrofaal karakter heeft gehad dan de overlevering wil doen geloven. Het ontbreken van een zoutwaterfauna wijst er zelfs op dat dit gebied slechts zeer kort onder invloed van de zee heeft gestaan. Die vaststelling wordt bevestigd door het onderzoek aan de Spuiweg/Spuiboulevard in Dordrecht.60 Het daar aangetroffen se-

104

diment is grotendeels afkomstig van de Merwede en is afgezet nadat in de winter van 1421 en 1422 de Merwededijken op verschillende plaatsen ten oosten van Dordrecht waren doorgebroken. Het sediment waarvan de afzetting aan de St. Elisabethsvloed werd toegeschreven, blijkt door de Merwede te zijn aangevoerd. Het is daarom beter om van het Merwede-dek te spreken. Het is ook duidelijk dat het gebied na de ramp niet blijvend onder water heeft gestaan, zoals sommige kaarten suggereren. 5.3. De Noordhoevelaan Het tijdelijk droogvallen werd duidelijk in een onderzoek aan de Noordhoevelaan (1996), waar de nieuwe woonwijk DubbelDrecht zou verrijzen. De opgraving aldaar stond meteen in het teken van de vraag wat er nu precies gebeurde in die beruchte nacht in 1421. In de totaal 400 m lange sleuven die van noordoost naar zuidwest over het terrein werden getrokken, kon de bodemopbouw eenvoudig worden vastgesteld: een veengebied met sloten en op het veen een dun kleilaagje. Daarop lagen weer de afzettingen van de Merwede. Het moet de situatie zijn geweest van vóór 1421: een landbouwgebied doorsneden door afwateringssloten. In de jongste laag, die we in dit onderzoek het Merwede-dek zijn gaan noemen, zijn verschillende fasen te onderscheiden. Niet alleen zagen we een afwisseling van golvende laagjes zand en klei, maar er waren ook plantenwortels te herkennen. Het geheel deed sterk denken aan een situatie waarbij delen van het gebied regelmatig droog vielen; bij vloed kwamen ze weer onder water te staan. Hoger opgeslibde delen bleven zelfs bij vloed droog, waardoor er zich planten konden vestigen. Het terrein aan de Noordhoevelaan lag buiten de door Sluyter getekende grote opslibbing die later de polder het 'Oude Land van Dubbeldam' zou worden. Het lijkt er sterk op dat dit deel van het voormalige Bergse Veld weinig weg had van een


grote binnenzee, maar meer leek op een langzaam tot schorhoogte opgeslibd deel van een zoetwatergetijdegebied, enigszins vergelijkbaar met het huidige Verdronken Land van Saefringhe, hoewel dat een brakwatergetijdengebied is, en sommige delen van de Wadden.61 5.4. Een ontbrekend stukje tijd aan de Eemsteynlaan/Tiesselensstraat Aan de Eemsteynlaan/Tiesselenstraat is op een diepte van ruim 2,5 m onder het maaiveld een prachtig Merwededek aangetroffen, met daaronder een pakket klei-op-veen dat werd doorsneden door een sloot. Bij dit onderzoek werd TNO-NITG voor het eerst gevraagd een bijdrage te leveren aan het onderzoek in Dordrecht. Centraal stond hier het klei-op-veen sediment dat duidelijk moet zijn afgezet vóór de vloed van 1421. Er zijn twee monsters genomen om de inhoud te gebruiken voor een I4C-datering. In het ene monster uit de onderzijde van het klei-opveenlaagje is een stukje hout (waarschijnlijk els) aangetroffen. Hoewel rekening moet worden gehouden met mogelijk verspoeld hout, geeft de bepaling voor het ontstaan van het kleilaagje een maximale ouderdom van 15 v.Chr.61 Het andere monster bevat niet al te veel zaden, waardoor de verkregen datering van het kleipakketje, 723-908 AD, mogelijk onbetrouwbaar is. Toch wijst veel er op, dat het uit de postRomeinse periode daterende laagje waarschijnlijk in de Karolingische tijd is afgezet.6' De conclusie is dat er in de periode tussen de Karolingische tijd en de St. Elisabethsvloed weinig is gebeurd. Deze periode lijkt afwezig te zijn, althans niet in duidelijk herkenbaar sediment vastgelegd.64 Het RAAPonderzoek in het plangebied De Hoven leverde soortgelijke conclusies op.65 Toch weten we dat er is geakkerd, zoals hiervoor reeds is beschreven, dat de zee bij rijd en wijle binnenkwam en dat de rivieren sediment hebben afgezet. Er heeft zich dus wel degelijk iets voorgedaan: bedijking en inpoldering.

In een vervolgartikel gaan we hier uitgebreider op in. 5.5. Dordtse Kil III Na lezing van het voorgaande zou de gedachte post kunnen vatten dat de St. Elisabethsvloed van 1421 maar een onschuldig stormpje is geweest. Neen, dat gaat te ver. Ter plaatse van de ic)e eeuwse Nieuwe Merwede is wel degelijk veel schade aangericht. Ook in het zuiden van het eiland van Dordrecht, ter plaatse van het 82 ha grote nieuwe industrieterrein Dordtse Kil III, moet het raak zijn geweest. Dit gebied ligt ongeveer ter plaatse van de oude Maas en dus in de nabijheid van de dijkdoorbraak bij het (nu verdwenen) plaatsje Broek waar op de i8 e november 1421 de eerste dijk doorbrak. Omdat hier een nieuw industrieterrein zou verrijzen, waar bovendien het nieuwe archeologische depot zou komen, werd besloten na te gaan of hier nog archeologische resten van betekenis aanwezig zouden kunnen zijn. Bij het onderzoek werd voornamelijk het noordelijke gedeelte van het gebied gekarteerd. Er is een vrij brede stroomrug aangetroffen van de oude of prehistorische Maas (gedateerd omstreeks 2000 v.Chr.), die samen met het bovenliggende Hollandveen werd doorsneden door een circa 6,5 m diepe opgevulde geul. Van de oudere rivier zijn geen oeverwallen meer aangetroffen, waardoor de kans op archeologische (prehistorische) sporen miniem is. Voornoemde onderzoekers concludeerden dat "gezien het erosieve karakter van de overspoelingen veel is opgeruimd".

Ook het oude veenoppervlak zou daarbij zijn verdwenen.66 Hoewel er in het rapport geen woord wordt gewijd aan de St. Elisabethsvloed zelf, doet het kaartmateriaal, met de weergave van o.a. een dik Merwede-dek, veronderstellen dat de onderzoekers de erosie aan de vloed toeschrijven. Indirect wordt daarmee een relatie tussen de vloed en de jongere afzettingen gesuggereerd, alsof deze door de vloed zijn afgezet. We kunnen echter alleen con-

105


stateren dat er na de dijkdoorbraken vanuit de rivier sediment is afgezet. 6. Conclusies

Kaart van het Bergse Veld door Pieter Sluyter, ïjöo. (Nationaal Archief, Den Haag).

106

6.1. De St. EHsabethsvloed Aan de St. Elisabethsvloed is al veel aandacht besteed; de gebeurtenis is bij sommige auteurs tot welhaast mythische proporties uitgegroeid. Ook in recente beschrijvingen wordt nog regelmatig gevonden dat er maar liefst 72 dorpen verdronken zouden zijn "in één nacht".67 Het was reeds Fockema Andreae die de vloed tot haar ware proporties terugbracht: in de nacht van 18 op 19 november 1421 bezweken de westelijke dijken van de Grote of Zuidhollandse Waard tijdens een zware storm, waarna de polder vol zeewater stroomde. Het catastrofale karakter dat aan de vloed wordt toegeschreven, is volgens Fockema Andreae eerder het gevolg van falend dijkherstel van de westelijke doorbraken in combinatie met rampzalige dijkdoorbraken van de Merwede in december 1^21 en in I422.6S Hierdoor maakte de Merwede contact met het zeegat dat in het westen was ontstaan (het latere Hollands Diep) en ging de Grote of Zuid-Hollandse Waard grotendeels verloren. Herdijking kon om diverse redenen niet meer plaatsvinden en toen tenslotte op 18 november 1424 opnieuw

sprake was een zware stormvloed, uitgerekend weer op de vooravond van St. Elisabeth, was de Grote Waard niet meer te redden. Ruim 100 jaar na de eerste doorbraak van 1421 slibden ten zuidwesten van Dordrecht de eerste platen al weer op, waarbij vermoed kan worden dat sommige gedeelten ook vóór 1421 al hoger lagen. Aan de Merwedezijde is ten oosten van de grote doorbraak uit 1421/ 1422 ook niet zoveel verloren gegaan. Op de kaart van Pieter Sluyter komt de oeverzone tegenover Papendrecht en Sliedrecht nog min of meer intact over. Hier ligt ook de polder Ruygten bezuiden den Peereboom, waarvan Van der Esch al aantoonde dat daar ooit het dorp Houweninghen gelegen moet hebben en waarvan RAAP heeft vastgesteld dat de oorspronkelijke nederzetting nog nagenoeg intact in de grond aanwezig moet zijn.69 Deze is dan ook ontzien toen in het kader van de dijkverhogingen klei werd gewonnen in het gebied van de SHedrechtse Biesbosch. 6.2. Slopers en steenjutters Dat brengt ons op de vraag wat we moeten we verstaan onder 'verdronken? De kerk van het 'verdronken' dorp Nieuwerkerk op de Alm, of gewoon Op-Alm, is na 1442, met toestemming van de bisschop van Utrecht, in opdracht van de kerkmeesters van Almkerk, gewoon gesloopt!7" Op voorwaarde dat de opbrengst gebruikt zou worden voor het lezen van missen voor de overledenen die in de kerk of op het kerkhof waren begraven.71 De in het Land van Heusden en Altena aangetroffen fundamenten zijn het gevolg van activiteiten van slopers en steenjutters die de verlaten gebouwen steen voor steen afbraken tot op of net onder het maaiveld. Dat betekent dan ook dat er helemaal geen puin aanwezig behoeft te zijn: de gebouwen zijn niet verwoest, maar eenvoudig verlaten als gevolg van wateroverlast. Van jutters is in historische bronnen regelmatig sprake.


6.3. De mythe van de Biesbosch Het Hollands Diep is ongetwijfeld het belangrijkste relict van wat traditioneel de St. Elisabethsvloed wordt genoemd, maar wat eigenlijk beter samenhangend kan worden beschreven in het kader van de dijkdoorbraken van de Merwede. Tussen het Hollands Diep en de Merwede lagen enkele diepe geulen die beide wateren met elkaar verbonden. Aan de randen van deze geulen is de verwoestende kracht van het water veel minder geweest. De oude verlande stroomruggen van rivieren zijn nog vaak als latere dijken of wegen in het landschap herkenbaar en voor zover ons bekend is, is in de binnenstad van Dordrecht ook nergens een sediment aangetroffen dat direct verband houdt met de St. Elisabethsvloed. Aan de rand van de historische binnenstad, op de hoek Spuiweg/Spuiboulevard, is slechts een dun laagje sediment aangetroffen dat tweejarige kokkels bevatte. En, zoals Van der Esch al opmerkte, bleef een deel van de westelijke dijk met het kapelletje van de Dorre Boom gewoon bestaan.71 De enorme vernietigingskracht aan de oostzijde mag ook wel in twijfel worden getrokken. Bovendien is het niet langer te verdedigen dat de kastelen van Muilwijk, Dussen, de Rode Camer en de Koningsburcht/Almstein door het water werden verwoest. Dat geloven wij ook niet langer voor de kerken in dit gebied, zoals die van Almkerk, want volgens Braams gingen de diensten daar gewoon door, Het is dus maar de vraag of de oudste kerk van Almkerk tenonder is gegaan tijdens de Elisabethsvloed van 1421. Het lijkt er veel meer op dat in het oosten, na de bouw van de Komse Dijk in 1461, een nieuw elan aanwezig was, waarbij ook de nieuwe gotische kerk van Almkerk tot stand kwam.7' Dankzij de activiteiten van vele amateur-archeologen en •historici die werkzaam zijn in dit gebied, is het mogelijk om een nieuw licht te laten schijnen op de St. Elisabethsvloed. Zo bemerken we dat het oppervlak van november 1421 op som-

mige plaatsen slechts 0,65 m (Coninxboerch) of 1,30 m (Rode Camer) onder het maaiveld ligt en dat de bodem van de oude Maas bij Hank slechts 2,40 m diep verborgen ligt. Ze vonden ook dat de Dubbel en vele sloten op het Eiland van Dordrecht al lang dicht waren geraakt vóór 1421 en dat er sprake was van meerdere overstromingen. Van een enkel dorp is zelfs vast komen staan dat dat al verdwenen was ruim vóór 1421, maar dat verkavelingspatronen in sommige delen van het gebied overeind bleven. Naar onze mening moet zich er het volgende hebben afgespeeld: als gevolg van de vele dijkdoorbraken kwam het land onder water te staan, maar staken de oeverwallen en stroomruggen daar nog een tijdlang bovenuit. Dus heel erg hoog kan dat water er niet hebben gestaan. Het was echter hoog genoeg om het land in economische zin te ruïneren. Een gebied dat eerder bekend stond als de graanschuur van Holland was niet meer te exploiteren. Door de slechte economische vooruitzichten, verlieten de bewoners het gebied op zoek naar een beter bestaan elders. Zij zullen zich daarin niet geremd hebben gevoeld toen het gebied op een gegeven moment aan eb- en vloedwerking werd blootgesteld. We veronderstellen dat het land toen al grotendeels verlaten was. De houten boerderijen vervielen binnen enkele jaren en lieten nauwelijks nog resten na. De stenen gebouwen werden zorgvuldig, maar in een snel tempo, afgebroken, waardoor er na ongeveer anderhalve eeuw niets meer resteerde van het oorspronkelijke land. De mensen keerden niet meer terug, ook niet nadat het land langzaam weer droog kwam te staan in een soort van 'zoet' Waddengebied. Eerst omstreeks 1600 werd het gebied weer ingedijkt. Destijds waren alleen de hoger gelegen stroomruggen en oeverwallen nog herkenbaar; die zullen zijn benut voor het aanleggen van dijken en nieuwe wegen. Gevaar voor klink, zoals in het klei-op-veengebied, bestond hier niet.

107


9 6-4- Slachtoffers De veronderstelde 72 verdronken dorpen kunnen op basis van de brief uit LĂźbeck worden terug gebracht tot 16. Het is dan ook de vraag of er veel doden zijn gevallen. In een grote ramp als die van Zeeland in 1953 waren 1835 slachtoffers te betreuren. In een landschap dat dichter bevolkt was dan de Grote Waard destijds, in een gebied dat dichter bij de zee ligt en waar het zeewater dus een krachtiger werking zal hebben gehad, werden weliswaar meer dan 3.000 huizen vernield en 43.000 beschadigd, maar er zijn geen complete dorpen van de aardbodem weggevaagd; kloosters en kastelen zijn niet als gevolg van deze catastrofe voor altijd in de golven verdwenen. Naar onze mening is de ramp van 1421, voor wat betreft zijn directe verwoestende kracht, helemaal niet te vergelijken met die van Zeeland 1953. Het aantal dodelijke slachtoffers zal zeker veel minder zijn geweest, misschien zelfs maar een tiende deel daarvan. J.P.C.A. Hendriks Ontwikkelings Dienst Breda, Bureau Cultureel Erfgoed Postbus 3920, 4800 DX Breda P. Cleveringa, H.J.T. Weerts & T. Meijer TNO-NITG, Postbus 80015, 3584 C B Utrecht L. van Beurden & D.G. van Smeerdijk BIAX Consult, Hogendijk 134,1506 AL Zaandam D.B.S. Paalman Dordts Archeologisch Centrum Gravenstraat 22, 3311 BC Dordrecht Noten 1 Tot 1 september 2003 stadsarcheoloog van de gemeente Dordrecht. 2 TNO-NITG, Utrecht. 3 BIAX Consult, Zaandam. 4 TNO-NITG, Utrecht. 5 TNO-NITG, Utrecht. 6 BIAX Consult, Zaandam. 7 Dordts Archeologisch Centrum (DAC), Dordrecht. 8 Van der Ham 2003, 32.

108

10 11

12 13

Kortom, ook buitenlandse bronnen zouden nog wel eens nieuwe informatie kunnen opleveren. Dit citaat is te vinden op www.biesbosch.nu/historie/elisabethsvloed.htm en is ontleend aan Buisman z.j. Francois van den Dries, Johan Hendriks en Frans van Nuenen. Stoepker 1973, 76. Het gebied waar de kerk verrees heette oorspronkelijk Uithoven en komt als zodanig voor in een register uit 12S0. Braams 1996,11. Het betreft hier de bakstenen van de oudste fase van het Huis Scharlaken. Jaarverslag ROB 1987, pag. 53. Braams 1996,11 denkt aan de tijd van heer Dirk III van Altena, dus tussen 1200 en 1242.

14 Het is echter wel een groot steenformaat voor die periode. Volgens een onderzoek van Berends zijn de baksteenformaten in deze regio aan het eind van de vijftiende eeuw niet groter van 22 resp. 24 cm (Berends 1990). Een oudere datum kan dus niet worden uitgesloten. 15 Hendriks 1990, 7275. 16 Hendriks 1981; Hendriks 1982; Hendriks 1983; Hendriks 1984; Hendriks & Van der Aalst 1985; Hendriks 1993. 17 Hendriks 1990, 70. 18 www.geocities.com/tonlensvelt/fam/ munsterkerk. html. 19 Braams 1996, 21. 20 www.geocities.com/tonlensvelt/ fam/honswijk.html. 21 Halbertsma 1977. 22 Hendriks 1993; Hendriks 1994. 23 Louis de Bot, Henk van den Nieuwenhuizen, Henk van Suntemaartensdijk en Walter van Dortmont. 24 De naam was ontleend aan het voormalige klooster van Cloostersoirt, ten noorden van Geertruidenberg nabij het huidige Hank. Het klooster zou in 1421 in de golven zijn verdwenen. Ter plaatse bevindt zich nog een boerderij met de naam "Steen van Kloosteroord", ten noorden van de Kurenpolder aan de Nathalsweg. 25 De "Steen van Kloosteroord" is als eerbetoon aan het verleden van het dorp als monument aan de toegangsweg tot het dorp Hank opgesteld. 26 Van der Esch 1990; Lugtenburg, Osseweijer & Groeneveld 1990. 27 Oude Rengerink 1998; Hendriks 2000. 28 Thanos & Schiltmans 2002. 29 Weerts, Cleveringa & Thanos 2002;


Weerts, Cleveringa, van Beurden & van Smeerdijk 2003. 30 Hendriks 1996; Hendriks 1997a; Hendriks 1997b; Hendriks i997d. 31 Van Beurden 2002. 32 Paalman, van Engelenhoven, Hendriks & Koonings 2002; Van Beurden & van Smeerdijk 2002; van Beurden, van Smeerdijk, Cleveringa & Weerts 2003; de Wolf 2002; Hendriks 2003. 33 Pons 1994, 934 Künzel, Blok & Verhoeff 19S9,119. 35 Henderikx 1987,79; Van der Esch 1995; Koorevaar 2000; Odé 2000, 29. 36 Berendsen & Stouthamer 2001,197. 37 Pons 1994. 38 Van Berkel & Samplonius 1995, 52. In dat jaar ook Dibbeldamme genoemd, maar dat zal een (Middeleeuwse) schrijffout zijn geweest. 39 Hendriks 1997c, 122 met verdere literatuur. 4 0 Van der Esch 1990a. 41 Van der Esch 1990b. 42 Van der Esch 1992, 3. 43 Van der Esch 1997. 44 Van der Esch 1992, 5. 45 Van der Esch & Koorevaar 1995,14-22. 4 6 Van der Esch & Koorevaar [995, 38-39. 47 Weerts, Cleveringa &Thanos 2002, 6-7. 48 Weerts, Cleveringa, Van Beurden & Van Smeerdijk 2003, 6. 49 Van Beurden 2002. 50 Datering van de onder- en bovenkant van de slootvulling leverde een maximale ouderdom op van 1165 tot resp. 1435 cal. AD. Van Beurden 2002, 3. 51 Cerastoderma glaucum (brakwaterkokkel), Hydrobia ventrosa (opgezwollen wadslak), Rissoa membranacea (vliezig drijfhoren), Lütorina saxatilis tenebrosa (brakwateralikruik) en Retusa obtusa (oubliehoorn). Van Beurden 2002, 2. 52 Hall 1988. 53 Diot 1992; Behre & Ku_an :9&6. 54 Diot 1992. 55 Pons 1994, 9. 56 Van der Esch 1989. 57 Pons 1994. 58 Hoek 1974; Henderikx 1987. 59 Daarmee wordt duidelijk dat het begraven landschap lang niet overal op een diepte van vijf meter onder het huidige maaiveld ligt, zoals De Bont onlangs suggereerde. De Bont 2003. 60 Paalman, Van Engelenhoven, Hendriks & Koonings 2002, 40-43; zie ook Van Beurden & Van Smeerdijk 2002 en Wolf 2002. 61 Hendriks 1996, 3-4.

02 Sample Dordtieselen_45, 14C Age 1959 ± 42 BP, Calendar Age 1964-1964, 63 Sample Dordtieselen_47,14C Age 1180 ± 80 BP, Calendar Age 1227-1209, 1179-1045,1042-973 cal BP. 64 Brief van Henk van Haaster, BIAX Consult, d.d. 9-9-199965 Thanos & Schiltmans 2002. 66 Oude Rengerink 1998, 20-23. 67 Westerhout 1993. Hendriks heeft hier reeds in de recensie in de Historische Reeks Land van Heusden en Altena 7 (1996), 166-167, aandacht aan besteed. 68 Fockema Andreae 1950; Weerts, Cleveringa & Thanos 2002, 5. 69 Exaltus, Orbons & Nuijten 1996. 70 Braams 1996, 12. 71 Braams 1996, 20. 72 Van der Esch 1998,13. 73 Braams 1996, 20. Literatuur Behre, K.-E. &. D. Kucan, 1986. Die Reflektion archaologisch bekannter Siedlungen in Pollendiagrammen verschiedener Entfernung - Beispiele aus der Siedlungskammer Flögeln, Norrdwestdeutschland. In: K.-E. Behre (ed.), Anthropogenic indicators in pollen diagrams, 95-114. Berends, G., 1990. Backstein in den Niederlanden des Mittelalters. In: Hausbau in den Niederlanden (Marburg) JJahrbuch fiir Hausforschung, Band 3]. Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer, 2001. Palaeogeographic development of the RhineMeuse delta, The Netherlands (Assen). Berkel, G. van & Kees Samplonius, 1995. Prisma Nederlandse plaatsnamen (Utrecht). Beurden, L. van, 2002. Dordrecht Admiraalsplein: het middeleeuwse landschap van vèör de St. EHsabethsvloed f1421 AD) pollenanalytisch onderzocht (Zaandam) [BIAXiaali44]. Beurden, L. Van & D. Van Smeerdijk, 2002. Dordrecht Spuiweg/Spuiboulevard: palynologisch onderzoek naar het landschap voor en na de St. EHsabethsvloed van 1421 AD (Zaandam) [BIAXiaal .152]. Beurden, L. van, D.G. van Smeerdijk, P. Cleveringa & H.J.T. Weerts, 2003. Dordrecht Spuiweg/Spuiboulevard: dateringsonderzoek aan afzettingen van voor en na de St. EUsabethsvloed van 1421 AD (Zaandam) [BIAXiaal 164]. Bont, Chr. De, 2003. A Dutch Atlantis fïve metres below sea level: reconstructing the medieval landscape of the Groote Waard. In: T. Unwin & Th. Spek, European landscapes: from mountain to sea. Proceedings of

109


the igth scssion of the Permanent European Ham, W. van der, 2003. De Grote Waard. Conference for the study of the rural landsca- Geschiedenis van een Hollands landschap pe (PECSRL) at London and Abersywyh (Rotterdam). (UK), 10-17 september2001 (Tallinn), 23Henderikx, P.A., 1987. De beneden-delta van 29. Rijn en Maas. Landschap en bewoning van de Romeinse tijd tot ± 1000 (Hilversum) Braams, B.W., 1996. De vroege geschiede[Hollandse studiën 19]. nis van Almkerk. In: Historische Reeks Land van Heusden en Altena 7, 9-24. Hendriks, J., 1981. Dussen. 'Iacobus de Buisman, J., z.j., Duizend jaar weer, winden Dussan' opnieuw belicht. In: Het Brabants water in de Lage Landen. Deel 1, tot 1300 Kasteel 4-2ƒ3, 43-51, (Franeker). Hendriks, J., 1982. Dussen. Het eerste kasteel van Dussen (Manuscript, Tilburg). Diot, M.-F., 1992. Études palynologiques de bles sauvages et demoestiques issus de Hendriks,}., 1983. Dussen. Onuitgegeven cultures expérimentales. In: P.C. Ander bronnen betreffende Dussen, 1305-1421 son (red.), Préhistoire de l'agriculture (manuscript, Tilburg). (Paris), 107-111. [Monographie du CRA 6 Hendriks, (., 1984. Dussen. Bijdrage tot de CNRS]. bouwgeschiedenis van een veertiende eeuws kasteel. In: Het Brabants Kasteel 6Esch, C. van der, 1989. Een middeleeuwse 1/2, 3-12. Herzien en uitgebreid in Het fundering in de Merwede. In: Grondig Brabants Kasteel 16 (1993), 69-89 Bekeken 4-1, 25-34. (Jubileumuitgave 1996). Esch, C. van der, 1990a. Dubbeldam, de ontdekking van een begraafplaats van Hendriks, J. & T. van der Aalst, 1985. vóór de St. Elisabethsvloed. In: Grondig Dussen. Van woontoren tot kasteel-raadhuis Bekeken 5-2, 8-13. (Dussen). Esch, C. van der, 1990b. De lezing over de Hendriks, J.P.C.A., 1990. Archeologie en opgravingen op het Dubbeldamse bewoningsgeschiedenis van het Land van MOKveld. In: Grondig Bekeken 5-4, 5-7. Heusden en Altena (Almkerk). Esch, C. van der, 1992. De bedding van de Hendriks, J.P.C.A., 1993. Hernieuwd onDubbel opgespoord (boringen langs en in derzoek aan kasteel Muilwijk (1): de voorde nabijheid van de Dubbelsteynlaan). In: burcht. In: Terra Cognita 1-1,11-15. Grondig Bekeken 7-3, 2-7. Hendriks, J.P.C.A., 1994. Hernieuwd onEsch, C. van der, 1995a. Dordrecht-Dubbelderzoek aan kasteel Muilwijk (2): de dam. In: Grondig Bekeken IO-I, 12. hoofdburcht. In: Terra Cognita 2-1, 23-29. Esch, C. van der, 1997. Een archeologisch Hendriks, J., 1996. Een buitengebied van en biologisch onderzoekje achter de NHlandelijke betekenis, In: J, Hendriks & A. kerk in Dubbeldam (Object 388). In: Van Engelenhoven (red.), Archeologie en Grondig Bekeken 12-4, 7-20. Monumentenzorg 2. Dordrecht in historisch perspectief(Dordrecht), 2-4. Esch, C. van der. 1998. De Thuredrith, of een verbinding naar de Thuredrith? In: Hendriks, J., 1997a. Mythen van de BiesGrondig Bekeken 13-3, 5-27. bosch. In: Archaeologia Mediaevalis 20 (Brussel), 52-53. Esch, C. van der & T. Koorevaar, 1995, Vissers aan de Dubbel. Opgravingen in Hendriks, J., 1997b. Het achterland van het Burg. Beelaertspark in Dubbeldam. Dordrecht. Een probleem, een uitgangsIn: Grondig Bekeken 10-3,12-42. punt en een voorlopig resultaat. In: Terra Cognita 5-1, 9-22. Exaltus, R.P., P.J. Orbons & I.M.C. Nuijten, 1996. Gecombineerd haaronderzoek en elek-Hendriks, J.P.C.A., 1997c. Theharbourof tro-magnetisch onderzoek naar de ligging Dordrecht. Aspects of narrowing the harvan de resten van het dorp Houweninghen in bour between the 14Ü1 and the 2Oth cende polder 'De Ruigten bezuiden de Perentury. In: G. De Boe & F. Verhaeghe (eds.), boom'. (Amsterdam) [RAAP-Rapport 178]. Travel technology <$. organisation in Medieval Europe. Papers of the 'Medieval Fockema Andreae, S.J., 1950. Studie over Europe Brugge 1997' Conference, Vol. 8 waterschapsgeschiedenis III: De Grote of (Zellik), 117-134 [1AP Rapporten 8]. Zuidhollandse Waard (Leiden). Halbertsma, H., 1977. Werkendam. VoorHendriks, f.P.C.A. i997d. Dordrechtmalig kasteel Muilwijk. In: Bulletin Noordhoevenlaan. In: Archeologisch KNOB 76,136-138. Kroniek van Holland over 1996. In: Hall, V.A., 19S8. The role of harvesting Historisch Tijdschrijl Holland 29 (1997) 6, techniques in the dispersal of pollen 422. grains of Cerealia. In: Pollen et spores 30 Hendriks.}., 2000. De St. Elisabeths(10), 265-270. vloed ... een 'continuing story'. In: Terra

110


CognitaS,10-15. Stoepker, H. 1973. De oudste kerken van het Hoek, C. 1979. Het St. Maartensrecht bij Land van Heusden en Altena (Manuscript, Delft. In: Holland 11, 40-45. Amsterdam). Koorevaar, T., 2000. Inheems-Romeinse Thanos, C.S.1. & D.E.A. Schiltmans, 2002. scherven uit Dubbeldam (Dordrecht). In: Plangebied De Hoven, gemeente Dordrecht: Grondig Bekeken 15-4, 16-18. een Aanvullende Archeologische InventarisaKünzel, R.E., D.P. Blok & J.M. VerhoefF, tie (AAI) (Amsterdam) [RAAP-Rapport 1989. Lexicon van nederlandse toponiemen 774) • tot 1200 (Amsterdam). Weerts, H.J.T., P. Cleveringa & C. Thanos, Lugtenburg, C, A. Osseweijer & J. Groene2002. Geologisch-archeologische inventariveld, 1990. Opgraving M.O.K.-terrein satie "De Dubbel", Burg. Jaslaan te Dordrecht/Dubbeldam. In: Grondig Dubbeldam (Dordrecht) (Utrecht) [TNOBekeken 5-3, 9-12. Rapport NITG 02-189-6]. Odé, O., 2000. Archeologische waarden, Weerts, H.J.T., P. Cleveringa, L. van vindplaatsen en verwachtingen. In: Beurden & D.G. van Smeerdijk, 2003. C.H.M, de Bont, G.H.P. Dirkx, Datering van "De Dubbel" bij de Burg. G.J. Maas, H.P. Wolfert, O. Odé & Jaslaan, Dubbeldam (gemeente Dordrecht) G.K.R. Polman, Aardkundige en cultuur(Utrecht) [TNO-Rapport NITG 03-128-B]. historische landschappen van de Biesbosch. Westerhout, Th., 1993. Werkendam: 'Luctor Beschrijving en waardering als bouwstenen et emergo'. Rampen, dijkdoorbraken m overvoor het landschapsontwikkelingsconcept en stromingen (Werkendam). de effectevaluatie voor rivierverruiming. Wolf, H. de, 2002. Palaeo-ecologisch diato(Wageningen), 25-34. meee'nonderzoek van monsters uit een ontsluiting bij de Spuiweg/Spuiboulevard te Oude Rengerink, J.A.M., 1998. Gemeente Dordrecht, plangebied Dordtse Kil III; ver- Dordrecht. (Utrecht) [TNO-Rapport NITG 02-203-B]. kennend archeologisch onderzoek (Amsterdam) [RAAP-Rapport349]. Paalman, D.B.S, A. van Engelenhoven, J.P.C.A. Hendriks & J. Koonings, 2002. Www.Elisabethsvloed.nl. Basisrapportage opgraving Spuiweg/Spuiboulevard (Manuscript Dordrecht). Pons, L.J., 1994. De Zwijndrechtse Waard in 1332. Een reconstructie op grond van bodemkundige gegevens. In: K. Brinkman, K. van der Leer 7 K. Popijus, Zwijndrechtse wetenswaardigheden (Zwijndrecht), 9-31.

AWN - monografie 5

OPGRAVEN

A. Warringa en G. van HaafF Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk Utrecht 1988,128 pp., ill, ISBN 90 70482 68 1 Een praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden € 6,80, voor niet-leden € 10,50 (exd. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar).

Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. Opgraven.

111


De grenzen van de wet (6) Rinus Houkes

In mijn vorige artikel schreef ik dat het tijd wordt om de samenwerking tussen ROB en amateurs te verbeteren om te voorkomen dat er wildgroei ontstaat in de uitvoering van archeologische werkzaamheden door amateurs. In het bedrijfsleven, waar ik werkzaam ben, hebben we een uitdrukking die luidt "Zeg mij hoe ik gemeten word en ik vertel u hoe ik werk". Kortom de manier waarop je naar een bepaald proces kijkt en dit controleert is bepalend voor de output. Als de amateurs buitengesloten worden en te beperkende maatregelen opgelegd krijgen dan kun je verwachten dat ze op den duur de opgelegde grenzen gaan overschrijden en zich daarbij onttrekken aan het toezicht van de ROB en/of andere instanties. Maar de ROB kan ook mogelijkheden creĂŤren waardoor de amateurarcheologie zich juist in een bepaalde richting kan ontwikkelen. Het is echter niet aan de ROB om dit proces in gang te zetten maar aan ons amateurs zelf. Te lang hebben we de ROB beschouwd als een instantie die voor de amateurs de zaken regelde en zijn we met de armen over elkaar blijven zitten wachten totdat de ROB de acties onderneemt. De ROB heeft daar echter geen tijd voor (budgetten) en ook geen belang bij en daardoor gebeurt er vooralsnog niets. Als we iets willen berei- , ken, zullen we het zelf moeten ontwikkelen, organiseren en uitvoeren. Initiatieven daartoe moeten van de amateurs zelf komen want we mogen niet verwachten dat de ROB voor ons (of namens ons) aan het werk gaat. Sterker nog, we moeten zoeken naar een systeem waarbij wij het werk en de organisatie, en dus ook de verantwoordelijkheid, voor onze rekening nemen om op die mannier de ROB en onszelf te helpen. We moeten de zaken zo

112

organiseren dat de ROB met een controle achteraf kan bepalen of ĂŠĂŠn en ander goed loopt en als dat niet het geval is, moeten we, in overleg met de ROB, onszelf corrigeren en maatregelen nemen. Aan de andere kant kun je van de ROB niet verwachten dat zij met de verschillende archeologische verenigingen aparte afspraken gaat maken en dat betekent dat de verschillende verenigingen, in hun eigen belang, moeten samenwerken om tot een gezamenlijk plan te komen. Hoe zou zo'n afspraak er nu uit kunnen zien? Als ik mijn oor te luisteren leg dan denk ik niet dat er voor alle amateurs uitzonderingen gemaakt hoeven te worden. Integendeel, er is eerder behoefte aan een regeling waarbij maar een beperkt aantal amateurs extra bevoegdheden krijgt. Een dergelijk voorstel is op onze laatste afgevaardigdenvergadering ook naar voren gebracht. Extra bevoegdheden voor amateurs die zich in kwalitatief opzicht bewezen hebben. Extra bevoegdheden die het mogelijk maken dat deze amateurs in bepaalde situaties, en onder bepaalde voorwaarden, onderzoek kunnen doen en die achteraf door de ROB gecontroleerd worden. Onder leiding van deze amateurs kunnen projecten uitgevoerd worden en kunnen we, wat nog veel belangrijker is, mensen opleiden. De huidige beperkingen in de wetgeving leiden er namelijk toe dat amateurs nooit meer werk boven een bepaald deskundigheidsniveau mogen doen en sommige amateurs hebben een deskundigheid die ver boven dat niveau uitgaat. Een deskundigheid die de gemiddelde kwaliteit binnen onze vereniging in hoge mate bepaalt en velen hebben dat niveau bereikt door het in de praktijk (van anderen) te leren.


Doordat we nog maar een beperkt aantal werkzaamheden mogen doen, is ons de mogelijkheid ontnomen om onszelf en de toekomstige leden tot een hoger niveau op te leiden en daardoor zal uiteindelijk de kennis uit de vereniging wegvloeien. Als we echter de mogelijkheid hebben om onder verantwoordelijkheid van een collegaamateur die iets meer bevoegdheden heeft, mensen op te leiden dan is deskundigheidsgroei weer mogelijk en is de kwalitatieve toekomst van de verenigingen gewaarborgd. Het mes snijdt in dit geval aan twee kanten, want ook de ROB is gebaat bij ervaren, goed opgeleide amateurs. De vraag is natuurlijk hoe de amateurs geselecteerd worden die hiervoor in aanmerking komen. Het oude systeem met de RO B-correspondenten werkte niet echt goed en we moeten voorkomen dat we in dezelfde situatie verzeild raken. Zoals ik al eerder schreef, moeten de amateurs zelf het voortouw nemen, zo ook hierbij. Het zijn de verenigingen, gesteund door hun afdelingen, die zelf het beste weten wie deze verantwoordelijkheid kunnen dragen en zij kunnen ook controleren of men zich aan de regels houdt en zonodig actie ondernemen. Laat de verenigingen daarom zelf mensen voordragen, de ROB hoeft dan alleen maar de voordrachten te sanctioneren, maar zorg dat de verantwoordelijkheid voor deze mensen bij de verenigingen blijft. Daarmee kun je meteen een stuk dynamiek in het systeem stoppen want de verenigingen kunnen de voordracht ook weer ongedaan maken of iemand anders voordragen. Hiermee wordt

voorkomen dat men de extra bevoegdheden tot in het graf met zich meedraagt en kunnen de verenigingen mensen voordragen die tevens in het belang van de vereniging werken. Solisten die hun eigen gang gaan zonder dat de andere leden de mogelijkheid krijgen te participeren kun je op die manier sturen en je kunt als vereniging je eigen eisen aan een voordracht verbinden. Uiteraard moet een dergelijk systeem met voorwaarden en waarborgen omkleed worden en het zal niet makkelijk zijn om iets dergelijks op te zetten. Maar dat is nog geen reden om er dan maar van af te zien. Gelukkig heeft het hoofdbestuur van de AWN een plan van bovengenoemde strekking ontwikkeld en aan de ROB voorgelegd. De eerste reacties zijn positief en er is een werkgroep benoemd, waarin ROB en amateurs zitting hebben die dit plan verder moet gaan bekijken. Voor mij reden om voorlopig even te stoppen met de "verkenningen van de grenzen van de wet" en dit is dan ook mijn laatste artikel in deze reeks. Dat wil echter niet zeggen dat wij, amateurs, nu met de armen over elkaar kunnen gaan zitten om de ontwikkelingen af te wachten. Integendeel, juist nu moeten we met z'n allen onze stem laten horen en aan de ROB duidelijk maken dat het tijd is om een dergelijke verbintenis met de amateurs aan te gaan. De toekomst van de amateur-archeologie ligt in onze eigen handen. Alkmaarsingel 354 6843 WT Arnhem

113


Zo kan 't ook Amateur-archeologie in het nieuwe bestel Wim van Horssen "Laten we niet alleen kijken naar wat de amateur-archeoloog niet meer kan en mag, maar ook eens kijken naar waar de kansen liggen." Met deze woorden lanceerde redacteur Tim de Ridder in het vorige nummer van dit blad het idee voor een nieuwe serie artikelen met positieve en inspirerende voorbeelden van activiteiten van amateur-archeologen in de praktijk van het nieuwe bestel. De redactie hoopt dat AWN-leden zich daarvoor met hun ervaringen melden, hetzij in de vorm van artikelen, hetzij als suggesties voor interviews en reportages. Op het moment dat dit nummer naar de drukker gaat, is het aprilnummer nog maar net verschenen, zodat er nog nauwelijks leden op de oproep voor bijdragen hebben kunnen reageren. Er zijn echter al verschillende positieve voorbeelden van de inschakeling van amateurs door professionals te melden dankzij de studiemiddag 'Amateurarcheologen en de professionele veldpraktijk', die de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA) begin april in Amsterdam heeft gehouden. Op deze studiemiddag, waaraan zo'n vijftig amateurs en vakmensen deelnamen, spraken Nico Arts, gemeentelijk archeoloog van Eindhoven, Hendrik de Jong, voorzitter Archeologysk Wurkferban van de Fryske Akademy, André Kerkhoven, provinciaal archeoloog van Flevoland, en Jan Schoneveld, directeur Archeological Research & Consultancy BV, over hun ervaringen met de samenwerking tussen vakmensen en amateurs. In dit nummer geven we een kort verslag van de verhalen die Jan Schoneveld en André Kerkhoven hielden. In een van de volgende nummers bespreken we de 'case' van Nico Arts.

114

Commercieel bedrijf wil amateurs inzetten "Als commercieel bedrijf samenwerken met amateurs is moeilijk, maar mogelijk." Dat stelde Jan Schoneveld, directeur van Archaeological Research e£ Consultancy (ARC) BV tijdens de studiemiddag van de SNA.

ARC is een commercieel bedrijf, waarvan de wortels liggen bij de Rijksuniversiteit Groningen. De zelfstandige BV heeft vestigingen in Groningen en Geldermalsen en biedt werk aan veertig mensen: veldarcheologen en specialisten. "Winst maken is voor een bedrijf doorslaggevend", vertelde Schoneveld. "Maar andere doelen van ons bedrijf zijn het scheppen van werkplekken voor afgestudeerden en het behouden van de kennis in Groningen. In het verleden hebben we veel samengewerkt met amateurs, 't Is moeilijk, maar mogelijk." "Amateurs willen vooral samenwerken bij het veldwerk", ging hij verder. "Maar ook in de uitwerkingsfase zou er voor hen een gigantische rol kunnen zijn. Er is op sommige terreinen, zoals pijpenkoppen, tegels en natuursteen, bij amateurs heel specialistische kennis. Ook zouden ze een rol kunnen spelen bij zaken die nu vaak blijven liggen, zoals tentoonstellingen." Problemen en mogelijkheden Voor de samenwerking tussen bedrijf en amateurs is er volgens Jan Schoneveld echter wel een aantal problemen op te lossen. "Vanuit het bedrijf is de hoge tijdsdruk een probleem", zei hij. "De opdrachtgever wil niet altijd dat er amateurs meewerken. En verder moet het bedrijf voor de amateurs zijn ver-


zekerd en moet aan de Arbo-eisen kunnen worden voldaan." "Vanuit de amateurs is een probleem, dat er niet 's avonds en in het weekend wordt gewerkt", ging hij verder. "Een ander probleem is, dat medewerkers bij opgravingen in vuile grond gekeurd moeten zijn. Dat gaat vooral in de binnensteden spelen."

hoop, dat er meer amateurs bij de opgravingen van de bedrijven worden betrokken. "Het hoort al tot de procedure om contacten met de plaatselijke amateurs te leggen", zegt hij. "Mijn wens is om ook iets aan de werktijden te doen", zei hij. "Ik wil proberen mijn medewerkers over te halen ook 's avonds en op zaterdag te werken."

Maar er staan tegenover deze problemen ook mogelijkheden. "Soms wil de opdrachtgever of de overheid dat er Juist met amateurs wordt samengewerkt", vertelde Schoneveld. "Dat moet dan wel in het Programma van Eisen (PvE) staan." "De amateurs die worden ingeschakeld, moeten georganiseerde amateurs zijn", stelde hij als voorwaarde. "Er moeten afspraken worden gemaakt over de tijd van werken. Voor wat de veiligheid betreft moet de amateurs duidelijk worden gemaakt, waar de grenzen zijn. En het bedrijf moet zorgen dat er voor hen voorzieningen zijn, zoals schoenen met stalen neuzen en een doorwerkjas in de winter." Van de amateurs verwacht Schoneveld, dat zij zich inleven in een commercieel bedrijf en zich realiseren, dat alles volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) gaat. Zijn bedrijf kent voor amateurs een dagvergoeding. Ook worden de kosten van reis of hotel en diner vergoed.

Provinciaal archeoloog wil 'bestelpartner' van amateur zijn

Wat is het voordeel? "De financiĂŤle voordelen van de inschakeling van amateurs zijn voor ons bedrijf niet hoog", zei Jan Schoneveld. "Een voordeel is de verbreding van het draagvlak. Er wordt op die manier gebruik gemaakt van de kennis van mensen uit de omgeving. Bij hen zit specialistische kennis van het gebied. We hebben daarom als bedrijf alle belang bij het inschakelen van amateurs. "Daar tegenover verwacht hij van de amateurs een actieve instelling. "Als ze ingezet willen worden, moeten ze duidelijk maken, dat ze er zijn." Schoneveld besloot zijn verhaal met de

"De provinciale archeoloog moet, evenals de gemeentelijke archeoloog verantwoordelijkheid nemen voor de amateur in het nieuwe bestel. Zonder zo'n 'bestelpartner' die verantwoording voor hem neemt, blijft de amateur dakloos." Dat was de boodschap van AndrĂŠ Kerkhoven, provinciaal archeoloog van Flevoland, op de studiemiddagvan SNA.

Sinds het jaar 2000 organiseert de provinciale archeoloog van Flevoland in samenwerking met de gemeente Almere veldwerkcursussen voor amateurs. "Door het aanleren van basisvaardigheden geven die de amateurs de mogelijkheid om beter deel te nemen aan de activiteiten in de provincie", zei Kerkhoven. "Voor de professionals hebben die cursussen het voordeel, dat ze weer eens in het veld staan en dat ze contact hebben met amateurs." Die jaarlijkse cursus is nu ook verankerd in een beleidsnotitie van de provincie. In de afgelopen jaren werden er veldwerkcursussen gehouden in Emmeloord, Zeewolde, Swifterbant en Almere. In het project in Emmeloord werd voor de opgraving door een professioneel bedrijf gekozen voor de restanten van visweren boven die van nederzettingsmateriaal. Omdat dit materiaal toch waarde heeft, werd het door amateurs in het kader van een veldwerkcursus opgegraven. "In zo'n geval kunnen amateurs zaken doen die professionals noodgedwongen moeten laten liggen", constateerde Kerkhoven. Ook in Zeewolde gold de

115


veldwerkcursus verspoeld materiaal. In Swifterbant deden de amateurs via de veldwerkcursus mee aan een 'nulmeting' in het kader van het ROB/ RUG-/Flevoland'/Belvédèreproject. "Op deze wijze participeren amateurs in onderzoek naar duurzaam behoud", zei Kerkhoven. "'Malta voorziet niet in financiering van dit soort onderzoek." In Almere ging het in de veldwerkcursus in het afgelopen jaar om het testen van een onderzoeksmethode. Participatie van de samenleving

"Er is in 'Malta' een grotere rol voor de amateurs weggelegd in het veiligstellen van sites, het testen van onderzoeksmethodes en het onderzoeken van niet-behoudenswaardige sites", stelde

André Kerkhoven. "Wel moet er voor de amateurs een 'bestelpartner 'zijn. Zonder die bemiddelaar blijft de amateur nergens. Daarvoor moeten zij bij de provinciale of de gemeentelijke archeoloog zijn. Als de provincie, de gemeente en de SNA geen verantwoording voor hem nemen, blijft de amateur dakloos." In Flevoland krijgen de amateurs ook letterlijk een dak in het nieuwe Erfgoedcentrum Nieuw Land. Een ander initiatief om ze bij het archeologische onderzoek te betrekken is een inloopdag bij de provinciale dienst op vrijdag. "Opgravingen mét amateurs vinden provincies en gemeenten ook veel leuker", zei Kerkhoven. "Door hen wordt de samenleving bij het archeologische onderzoek betrokken." westerheem@freeler.nl

AWN-reeks no. 3 Frans Diederik 'Schervengericht, een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland'

168 pagina's, ill., ISBN 90 71312 07 o Uit de duizenden aardewerkscherven, aangetroffen in tientallen nederzettingen uit de Inheems-Romeinse tijd in Schagen e.o., is de migratie van de bevolking in de derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland te herleiden. De publicatie, met de vele lijntekeningen en afbeeldingen, is tevens een uitzonderlijk fraai naslagwerk voor het determineren van aardewerk uit bovengenoemde periode. Prijs voor leden € 12,50, voor niet-leden € 18,50, {excl. € 3,00 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 3.

116


Mijn mooiste vondst Dick Graveland

Een drukke werkweek had ik achter de rug. Lekker uitwaaien op het Katwijkse strand leek me die zaterdag, begin maart 1972, een goed begin van de dag. Op de terugweg naar Oegstgeest besloot ik via Valkenburg Z.H. terug te rijden. De dorpskern was ik al gepasseerd, toen mijn aandacht werd getrokken naar hopen gestorte aarde op een weiland aan de Duijfraklaan, die naar later bleek afkomstig waren van het Lamb rechts veld te Valkenburg. Wetend hoe belangrijk Valkenburg in de Romeinse tijd is geweest, besloot ik de hopen te onderzoeken. Al snel vond ik kluiten aarde met die voor de Romeinse tijd zo kenmerkende groenige 'mest'-kleur. Dat was hoopgevend. Een plastic zak was nodig om de vele (inheems) Romeinse aardewerkscherven te bergen. Toen, langs een sloot, zag ik een punt van een rood/oranje steen uit een klomp aarde steken. Eruit gepeuterd bleek het een fors fragment van een Romeinse dakpan te zijn. Vlug ermee naar de sloot en met een bosje gras wreef ik de aarde weg. Tevoorschijn kwam een stempel met de tekst CHO IIII TR. Meer dakpanfragmenten vond ik nog, doch zonder stempel. Benieuwd naar de 'code' van dat stempel toog ik enkele dagen later naar het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Daar was dr. P. Stuart zo vriendelijk om mij te woord te staan. Hij kende het stempel niet, maar zou de 'code' doorgeven aan een specialist op dit gebied uit Nijmegen. Weer een aantal dagen daarna, kwam ik - na een schietwedstrijd tussen politie en studenten - rond 0.45 uur thuis. Daar werd ik door een huisgenote opgewacht, die me vertelde dat er iemand op mij zat te wachten in het RMO. Zeer naar mijn bed verlangend sputterde ik tegen. De persoon in

kwestie zat volgens mijn huisgenote al sedert 14.00 uur op mij te wachten en was nogal opgewonden. Het zou een of andere professor zijn! Hij zat daar in het RMO te wachten - hoe laat het ook zou worden, gaf volgens hem niet, omdat hij persĂŠ de gevonden dakpan wilde zien. Toch wel nieuwsgierig geworden begaf ik mij met dakpan en scherven in het holst van de nacht naar het RMO aan het Rapenburg, Na kloppen werd snel opengedaan door een enthousiaste persoon, die zich voorstelde als professor Bogaers, Katholieke Universiteit te Nijmegen. "Laat eens vlug zien", sprak de prof. Met de dakpan in handen riep hij vervolgens: "Meneer Graveland, dat u met zo'n toepasselijke naam zoiets moois heeft weten te vinden! Vanaf de Tweede Wereldoorlog is er in Romeins Valkenburg Z.H. archeologisch bodemonderzoek verricht en zijn er duizenden kubieke meters grond verzet. Daarbij is veel bekend geworden en is veel moois tevoorschijn gekomen,

117


maar dit • de dakpan/tegel/later met in reliëfletters het stempel CHO IIII TR, dit hebben we nooit kunnen vinden! En nu, nu sta ik hier en heb het in mijn handen! Geweldig, echt een unieke vondst!" Professor dr. J.E. Bogaers verrichtte naar aanleiding van de vondst een uitvoerige studie'12- Zijn vakantie schoot er volgens hem in 1972 bij in. Het dakpanfragment met de stempel CHO IIII TR (* C(o) HO (rtis) IIII T(h) R (acum)), dateert uit de periode ± 71 - 89 na Chr. en bevindt zich thans in het museum te Valkenburg Z.H., in de (kerk)toren, die op de terp staat waar in de Romeinse tijd het castellum was gebouwd.

Noten 1 Bogaers, J.E., 1972: Troupes Auxiliaires Thraces dans la partie Néerlandaise de la Germania Inferior, Actes du IXe Congres International d'Etudes sur les Frontière , Romaines Mamaïa (Romana) 6-13 septembre 1972, 445-63, Bucaresti/Köln/ Wien 2 Bogaers, J.E., 1974: Thracische hulptroepen in Germania Inferior (Nederlandse tekst van voordracht gehouden te Mamaïa (Roemenië) op 11-09-1972), Oudheidkundige mededelingen LV 1974

A. v.d. Horstlaan 20 2343 ML Oegstgeest

Naaldbanden

Fraai gedecoreerde naaldbanden in grijs en oranje; een sieraad voor uw boekenkast. In elke naaldband kunnen 2 jaargangen Westerheem worden opgeborgen. De banden kosten € 9,00 per stuk, plus verzendkosten. De verzendkosten (tot 5 kg) bedragen € 5,50. Eén band weegt ongeveer 350 gr. Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. naaldbanden met opgave van de gewenste kleur.

Jubileumboek AWN

Onder redactie van A.P. van den Band en E.H.P. Cordfunke 'Archeologie in veelvoud, vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland'.

Uitgeverij Matrijs 2001; 254 pp., ill. (deels in kleur), gebonden ISBN 90 5345 198 6 Het boek omvat twee delen, deel 1, "De geschiedenis van de AWN 19512001" en deel 2, "Archeologisch mozaïek, de afdelingen aan het woord". Prijs: € 19.95 (excl. € 3 verzendkosten) Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. penningmeester AWN, de Bilt, o.v.v. Jubileumboek.

118


Literatuurrubrieken Recensie i Fokke Gerritsen, Local Identities. Landscape and community in the late prachistoric Meuse-Demer-Scheldt Region (Amsterdam i

! Archaeological Studies 9), Amsterdam ; , University Press, Amsterdam 2003. ISBN ; 90-5356-588-4. Geb., zw./w.-ill., 320 pag. Prijs â‚Ź 45,-. De schrijver stelt zich twee vragen: - Hoe bepalen lokale samenlevingen en huishoudens zich als groep tijdens hun interactie met het hen omringende landschap en hoe en waarom veranderde de inhoud van deze definitie? - hoe verhielden deze identiteiten zich tot verschillende patronen van aanspraak maken op het land en hoe en waarom veranderde hierin een en ander? Het antwoord op deze vragen en op hieruit voortvloeiende vragen naar hoe de mensen zich in relatie tot het landschap gedroegen en welke rollen het landschap vervulde in hun visie op de hen omringende realiteit, wordt gezocht en gevonden door het illustreren van sociologische theorieĂŤn met een zowel qua tijdsverloop als qua gebied omsloten set van archeologische vondsten. Het gebied Maas-Demer-Schelde wordt in deze publicatie in de periode tussen MiddenBronstijd tot aan de Romeinse tijd volledig beschreven door tijd en veranderingen in landschap en bewoningspatronen heen; de lezer krijgt een samenhangend beeld van hoe mensen hun huizen bouwden, het land bewerkten en hun sporen in het landschap nalieten. Bijzonder is, dat in deze studie niet zozeer de invloed van economische en ecologische factoren op het menselijk handelen en op de verschillende oplossingen om grip te krijgen op de omringende realiteit wordt belicht, maar veeleer de nadruk die wordt gelegd op de inspiratie die vanuit de mensen zelf komt: hoe zij hun groepsgevoel vastlegden in hun huizen, hun grafvelden, hun heiligdommen en hun wijze van landbouw. Men deed wat men deed niet alleen omdat de bodem of de klimatologische omstandigheden het toelieten, maar vooral omdat men een vastomlijnd en met een groep gedeeld beeld op de zichtbare en onzichtbare wereld had.

Zo kan de lezer uit de bewust gekozen ligging van boerderijen en grafvelden afleiden, dat men zichzelf in een bepaalde periode als lid beschouwde van een groep die samen haar doden begroef en in andere periode als lid van een familie binnen een lokale gemeenschap. Het landschap en de bewoners worden door de tijd heen belicht, de lezer ziet mensen veranderingen in het landschap aanbrengen en ziet hoe de nazaten van deze mensen omgingen met deze landschapskenmerken, hoe zij onder invloed van veranderende inzichten op hun beurt het landschap in stand hielden of er juist aanmerkelijke veranderingen in aanbrachten. De beschreven archeologische vondsten uit deze tijdspanne zijn voornamelijk bodemsporen en grafvelden, waaruit de auteur bijvoorbeeld een voorouderverering meent te kunnen afleiden. Hij maakt daarbij gebruik van de sociale wetenschappen: zowel sociologische als antropologische modellen worden gehanteerd om aan de hand van sporen van boerderijen, grafvelden, heiligdommen en landbouw een consistent beeld van de opvattingen van deze mensen te schetsen. Gerritsen verwijst daarbij zo min mogelijk tot helemaal niet naar de ontwikkelingen in de rest van Europa in deze tijden of naar puur economische of ecologische invloeden. De Maas-Demer-Schelde regio wordt honderden jaren als een op zich zelf staande eenheid bestudeerd. Dit biedt de lezer de mogelijkheid om mee te leven met de mensen die zichzelf en hun groep beschreven in termen van grote en kleine monumenten door henzelf en hun voorouders in het landschap nagelaten. Er wordt de lezer een gedetailleerde beschrijving van de archeologische vondsten geboden. Vier kleine regio's worden speciaal onder de loep genomen. Men krijgt zeer goed inzicht in de evolutie van de bouw van boerderijen, gereconstrueerd van nok tot deuringangen. De schrijver heeft zich uitvoerig verdiept in het zoeken naar parallelle patronen bij andere volkeren, verspreid over de aardbol. Door ons geen inzicht te geven in de mogelijkheden die de sociale wetenschappen de archeoloog bieden en in de manier waarop

119


hij tot dit specifieke sociale model is gekomen, doet de schrijver zichzelf echt te kort.

Afb. 1. Bord metslibdecoratie vijftiende eeuw. Bodemvondst Aardenburg. Uit: 100.000 jaar sex.

120

de drukbezochte en mooi ingerichte expositie "100.000 jaar seks" een hele verzameling aan prehistorische vrouwenbeeldjes, piemels, boezems en vagina's aan ons voorBoven alles biedt deze studie ons het beeld bij gaan. Stuk voor stuk fraaie kunststukjes, van mensen uit Brons- en Ijzertijd als waarvan een groot deel dankzij archeologeïnspireerde en spirituele wezens die zich gisch onderzoek tot ons kwam en waarvan niet alleen lieten leiden door de gegeven een deel wellicht helemaal niets met seks te omstandigheden, maar die een eigen wemaken heeft. reldbeeld en een eigen kosmologie creëerden en die met fierheid konden zeggen: dit De tentoonstelling toont ons uiteraard de zijn wij. "schuttingtaai" en de niets verhullende muurschilderingen uit Pompei, maar die kenden we al. Toch? Andere wel degelijk Vera Vandenbulcke heel seksueel getinte zaken, waar wij zelfs nu nog met enige schroom tegenover staan, zoals de talloze afbeeldingen van de Heilige Sebastianus, ontbreken dan weer V.T. van Vilsteren (red.), 100.000 jaar sex. Over liefde, vruchtbaarheid en wellust. Zwolle/(Sint-Sebastiaan, u weet wel, die fraaie geheel of halfontklede jongeling, met de hanAssen 2003. ISBN90-400-8882-9. den boven het hoofd aan een boom gebonPaperback, geïll., 108 pag., € 16,50 (België den en enkele pijlen voorzichtig in het € 17,50). mooie lijf geprikt). Moedergodinnen zijn van alle tijden en Kortom de titel van de expositie en van de plaatsen, variërend van de veel afgebeelde gelijknamige bijbehorende publicatie is wat prehistorische Venus van Willendorf met misleidend: we zien niet meer dan een haar uitbundige vrouwelijke rondingen tot reeks van - vaak heel bijzondere - voorweren met onze eigen ingetogen Maagd Maria. pen, die qua ouderdom een periode van Vaak staan zij symbool voor natuur en re100.000 jaar omspannen en die wij heden generatie en spelen zij een rol bij het beïnten dage als seksueel getint zouden aanvloeden van een hogere macht voor het afmerken. smeken van de onmisbare vruchtbaarheid Maar geven tentoonstelling en boek ons van vrouw, vee en akkerland. In hoeverre daarmee een beeld van de geschiedenis van heeft dit met seks te maken? seks, liefde, wellust en vruchtbaarheid? In Fatima, een befaamd bedevaartsoord in Geeft de 'centerfold' uit Playboy ons een Portugal kun je een perfect stel borsten getrouw beeld van de wulpsheid van de geaanschaffen, gemaakt van was. Het is de middelde Nederlandse vrouw tijdens haar bedoeling dat je dat stel vervolgens in het dagelijkse beslommeringen? Zegt een erovuur deponeert: het ultieme middel tegen tische voorstelling op een Griekse vaas ons borstkwalen. Maar heeft dit iets met seks te iets over het gedrag van de doorsnee huismaken? vader op het klassieke Griekse platteland? En zo zagen we in Assen en in Maaseik op Ondanks dat aanvankelijk kritische gevoel laat de tentoonstelling je niet in de kou staan. Achter elk voorwerp zit immers een verhaal, dat door de begeleidende tekst kort en in de publicaties uitgebreider uit de doeken wordt gedaan. Akkoord, weinig mannen zullen heden ten dage nog een gouden peniskoker dragen, zoals het Kopertijd-skelet uit Bulgarije, onze kennis van het voorkomen van zwangerschap is aanmerkelijk uitgebreid, evenals het aantal SOA's waarmee we in aanraking kunnen komen, maar uiteindelijk kom je onbedoeld en tot je eigen verbazing tot de conclusie, dat er al die 100.000 jaar eigenlijk niet zoveel is veranderd. Ook het gevlochten bronstij drokj e en het Romeinse lederen slipje zouden nog steeds even pikant zijn. De expositie is overigens nog tot 26 september in Maaseik (B.) te zien


(www.iooooojaarsex.be) en gaat daarna door naar Hamburg, Odense (DK) en Frankfort. Onderhandelingen zijn gaande met Dresden, Bolzano en Wenen, terwijl ook Ottawa, Toronto, Chicago en New York belangstelling hebben. Maar vergeet die tentoonstellingen en richt je op het mooie en rijk geïllustreerde boekje met veel meer tekst, waardoor veel van hetgeen je op de tentoonstelling dacht te missen wordt goed gemaakt. Achtereenvolgens behandelt het boekje de seksuele afbeeldingen in de vroege Steentijd, de seksualiteit bij de Grieken, bij de Romeinen, in de Noord-Europese Ijzertijd, in de zestiende en zeventiende eeuw en tenslotte de vunzigheid en verboden cultuur van de achttiende en negentiende eeuw. Ruim dertig auteurs leverden elk een korte bijdrage aan één of meer onderwerpen binnen die hoofdthema's. En zo beschikken we over een alleraardigst, goed vormgegeven en rijkelijk geïllustreerd boekje met de verhalen achter vooral seksueel getinte bodemvondsten, zoals die ook ons land bij archeologisch onderzoek tevoorschijn zijn gekomen.

P. Bitter e.a. (red.), De verborgen stad. Archeologisch onderzoek naar 750 jaar wonen

'm Alkmaar. Alkmaar 2004. ISBN 90806077-5-4. Geïll., 168 pag. Prijs € 9,50. Nog meer nieuws uit Alkmaar. Deze publicatie is in combinatie met de gelijknamige tentoonstelling ter gelegenheid van de viering van het 750-jarig stadsrecht van Alkmaar uitgebracht en verscheen eveneens als dubbelnummer 186/187 v a n Vormen uit Vuur, het mededelingenblad van de Nederlandse Vereniging van vrienden van ceramiek en glas.

Boek en expositie vertellen het verhaal van 750 jaar materiële cultuur in Alkmaar. In een volgende editie van Westerheem zal wat uitgebreider op de publicatie worden ingegaan. Vooralsnog kan worden volstaan met een compliment aan de samenstellers van boek en tentoonstelling. De tentoonstelling, met een enorme hoeveelheid keramische beerputvondsten, is tot 22 november 2004 te bewonderen in het stedelijk Museum van Alkmaar. Zie: www.stedelijkmuseumalkmaar.nl.

Gerrit Groeneweg Jan Daniël van Dam, Delfts Aardewerk. Een proeve tot her-ijking. Amsterdam 2004.

Signalementen Monumentenzorg en Archeologie (gemeente Alkmaar), nr. 10, februari 2004. GeïlL, 12 pag. Een fraai uitgevoerde brochure met veel archeologisch nieuws, zoals het onderzoek dat verrassend nieuwe feiten oplevert over de bouw van de Kapelkerk. Verder onder andere de eerste resultaten van de opgraving aan de Koningsweg waar infrastructuur en bebouwing van omstreeks of kort na 1500 tot stand kwamen, het graafwerk in de tuin van het Stadhuis, sporen van de stadsbrand, laatmiddeleeuwse bebouwing en dertiende-eeuwse kademuren onder het Waagplein, sporen van bierbrouwerijen en andere ontdekkingen langs de Oudegracht, bouwhistorisch onderzoek en de beschrijving van een hangend vijftiende-eeuws keramisch watervat, een zgn. lavabo, vormen de belangrijkste ingrediënten. Dezelfde lavabo was eerder al te vinden in de archeologische kroniek van Noord-Holland en verscheen in dat verband ook in de literatuur rubrieken in Westerheem (2004 pag. 39).

ISBN 90 62741312. Zw./w.-ill., 95 pag. Prijs € 15.-. Pieter ]an Tichelaar, Fries Aardewerk. Een studie in delen. Leiden 2004. ISBN 9074310-97-4. Zw./w.-ill., 55 pag. Prijs € 15,-. Tezamen met een zestal, respectievelijk een tweetal, eerder van beide auteurs verschenen publicaties, vormen de beide essays de proefschriften die de beide "jonge" doctoren op 28 april j.1. in Nijmegen als universitair proefschrift hebben verdedigd. We komen hier nog nader op terug.

R.M. van Heeringen, A. Smit en E.M. Theunissen (met een bijdrage van L. van Beurden), Archeologie in de toekomst: nulmeting van de fysieke kwaliteit van het archeologisch monument in de Broekpolder, gemeenten Heemskerk en Beverwijk (Rapportage

Archeologische Monumentenzorg 107). ROB Amersfoort 2004. ISBN 90-579904,8-2. Zw./w.-ill., 58 pag. De archeologie is van begin af aan betrokken geweest bij de plannen voor de bouw van 3500 woningen in de Broekpolder.

121


Onder redactie van Gertrudis OfFenberg verscheen medio 2003 al een publieksboekje over het archeologische onderzoek in dit gebied (gesignaleerd in Westerheem 2004 pag. 34), terwijl een uitgebreide publicatie van de onderzoeksresultaten in voorbereiding is. In het gebied is een uitgebreid en nauwelijks aangetast nederzettingsterrein aanwezig. In 1997 heeft een deel daarvan (circa 5,7 ha) als archeologisch monument bescherming gekregen. Dat beschermde gebied zal worden ingericht als wijkpark. De ROB kreeg de opdracht om de randvoorwaarden te formuleren waaraan de inrichting van het wijkpark moet voldoen om de archeologische resten ongestoord te kunnen bewaren. Van het daartoe uitgevoerde archeologisch monitoringsprogramma wordt in dit rapport verslag gedaan. Hoewel de financiĂŤle middelen het onderzoek tot een pilotstudy reduceerden, leverde het een wezenlijke bijdrage aan een beter inzicht in het conserverend vermogen van diverse landschapstypen.

P.A.C. Schut, 'De Montferlandsche berg, het sieraad der tusschen IJssel en Rijn gelegene landen'. De motte Montferland (gemeente Bergh) en een overzicht van motteversterkin-

gen in Gelderland (Nederlandse Archeologische Rapporten 24). ROB Amersfoort 2003. ISBN 90-5799-042-3. Zw./w.-ill., 79 pag. Prijs: â‚Ź 12,-.

Ajb. 2. Pingsdorfaardewerk van Montferland. Uit: NAR 24.

122

Diepgravende activiteiten van J.G.N. Renaud op plaatsen waar ooit kastelen als machtige bouwwerken het landschap sierden, resulteerden uiteindelijk vaak in her en der gepubliceerde korte berichtjes, verspreide verzamelingen tekeningen en aantekeningen en dozen met potscherven waar niemand op zat te wachten. Niets voor niets trachtte An Osseweijer (AWN afdeling 11) onlangs nog om alle schriftelijk vastgelegde gegevens uit Renaud's onderzoek naar het Huis te Merwede bij Dordrecht aan de vergetelheid te ontrukken door deze te bundelen en als apart boekje uit te geven (zie signalement Westerheem

2004, pag.34). De overblijfselen van de versterking op de imposante kasteelheuvel Montferland (gemeente Bergh), die in 1960 door Renaud en daarvoor door Holwerda waren onderzocht, dreigden aanvankelijk een vergelijkbaar lot tegemoet te gaan. De voorbereiding van de wettelijke bescherming ervan was voor de ROB evenwel aanleiding om de opgravingresultaten van dat kasteel alsnog toegankelijk te maken! Dat is gebeurd door middel van deze publicatie. Voor de aanleg van de motte op een natuurlijke hoogte en het uitgraven van de gracht heeft men in de elfde eeuw naar schatting 94.000 m) grond verplaatst, een klus die 100 man in 950 werkdagen kunnen klaren. Het is daarmee de grootste motteversterking van ons land. De motte werd omringd door een gracht en een dubbele omwalling met palissade. Op de motte trof Renaud een tufstenen toren, een houten gebouw en hutkom en mogelijk de resten van een tweede gebouw aan. De voorburcht is toen niet onderzocht. De oudste bewoningsfase moet in de eerste helft van de elfde eeuw of misschien zelfs nog iets vroeger gezocht worden. De jongste scherven dateren uit de twaalfde of dertiende eeuw. Daarnaast geeft dit rapport in een afzonderlijke bijlage het resultaat van een inventarisatie van de in Gelderland vrij zeldzame mottes, minimaal twaalf en misschien zeventien stuks. Waar mogelijk zullen ook die voor wettelijke bescherming in aanmerking komen.

i Zeeuws Erfgoed (Nieuwsbrief van de ! Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland), ; 3e jrg., nr. 1, maart 2004. Robert van Dierendonck, Leida Goldschmitz-Wielinga, Henk Hendrikse en Jan Kuipers presenteren op drie pagina's de laatste nieuwtjes over de archeologie in Zeeland, zoals de stand van zaken rondom het Project Waardering Terreinen van Archeologische Betekenis voor de AMK Zeeland, een nieuw onderzoek naar de restanten van de Nehalennia-tempel bij


Colijnsplaat, activiteiten van de AWN- afdeling Zeeland en van de Werkgroep Metaalvondsten Zeeland.

Archeobrief (Stichting voor de Nederlandse Archeologie), 8e jrg., nr. 29, voorjaar 2004. ISSN 1386-2056 Deponering, de overdracht van vondsten en onderzoeksdocumentatie aan een gemeentelijk of provinciaal depot in de slotfase van een onderzoek, verloopt niet altijd even soepel. Jan Willem Beestman (ADC) schetst met enkele concrete voorbeelden de problemen die zich daarbij voordoen. Niet alleen archeologen, maar ook milieukundigen richten zich op duurzaam gebruik van de bodem, ieder weliswaar vanuit de eigen invalshoek maar vaak met dezelfde partijen, zoals gemeenten en projectontwikkelaars. Jetske Tolsma (Witteveen+Bos) kijkt waar partijen van elkaar kunnen leren, waar samenwerking mogelijk is en welke knelpunten zich daarbij kunnen voordoen. In deel IV van de reeks natuurlijke processen als verstoorder vragen dit keer de scheepswrakken in de provincie Flevoland de aandacht. Reinder Reinders {Groninger Instituut voor Archeologie RUG) toont aan, dat het bewaren van scheepsresten in de bodem van de IJsselmeerpolders een verdergaande aantasting van scheepshout, uitrusting en inventaris betekent. Afdoende bescherming is niet mogelijk, of zeer kostbaar. Alleen opgraving en onderzoek van met name de 35 niet-beschermde schepen voorkomt het verlies van waardevolle gegevens over ons maritieme cultuurbezit Hendrik de Jong (voorzitter Archeologysk Wurkferban van de Fryske Akademy) constateert dat er voor de vrijetij dsarcheologen van ondermeer zijn organisatie nog veel werk te doen is. Inspelend op de behoefte aan goed ontsloten digitale archeologische informatie heeft Archeologisch Adviesbureau RAAP samen met De Straat Milieuadviseurs een prototype ontwikkeld van een digitaal archeologisch informatiesysteem, dat de naam StraArch draagt. Philip Verhagen (RAAP) gaat nader in op de functies die StraArch kan vervullen. Dorien Scheerhout (SNA) tenslotte geeft een samenvatting van de jongste SNAContactdag, waar Odyssee (de rapportage over de achterstand in onuitgewerkte opgravingen) centraal stond. Info: www.sna.nl

Zeeland (Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen), 13e jrg., nr. 1, 1 maart 2004. ISSN 0927-1279. 1

Het Zeeuws-Vlaamse poldergebied waarin ooit het dorpje Aendijcke lag, werd in 1584 uit militair-strategische overwegingen onder water gezet. Het dorp werd verlaten en vervolgens door een kleipakket afgedekt. In 1980 vond een proefonderzoek plaats om de restanten van het kerkgebouw te lokaliseren. Adrie de Kraker publiceert nu (pag. 12-18) de resultaten van dat onderzoek.

: Chris Thomas (ed.) with A. Chopping and i T. Wellman, London's archaeological secrets. • A world city rtvcaled. Museum of London

2003. ISBN 0-300-09517.1. Geill., 154 pag., Een bijzonder rijk geïllustreerde bron van informatie voor iedereen die zich een beeld wil vormen van de voor- en ontstaansgeschiedenis van Londen en over de mensen die er woonden en werkten, in voor- en tegenspoed. Gegroepeerd naar de verschillende aspecten uit dagelijks leven en bedrijvigheid maken we kennis met de geschiedenis van een wereldstad in al haar facetten, voor zover dat bij archeologisch bodemonderzoek naar boven kwam.

Brabants Heem, 56e jrg., nr. 1, 2004. ISSN 0166-431 X In 1905 maakte J.H. Holwerda (1873-1951) samen met zijn vrouw, een vijfdaagse studiereis door Noord-Brabant en de aangrenzende gebieden in de Belgische provincies Antwerpen en Limburg. Holwerda was geschoold als klassiek archeoloog en was toen net benoemd tot conservator van het RMO te Leiden, waar zijn vader directeur was. Het echtpaar Holwerda bezocht verzamelingen, verzamelaars en vindplaatsen en verwierf vondsten voor het RMO. Dankzij notitieboekjes, brieven en declaraties, kon Leo Verhart hun reis reconstrueren (pag. 12-22). De Holwerda's vervolgden hun studiereizen naar Limburg. Het verslag daarvan is binnenkort te vinden in het jaarboek Roerstreek en in de Publications de la Société Historique et Archéologique dans 1e Limbourg.

123


Detector Magazine nr. 73, maart 2004 (volgens binnenzijde van de omslag februari 2003}. ISSN 1386-5935. Wie kent niet de drie Friese kroonjuwelen uit Westergo: de gesp van Dronrijp / Menaldum, de fïbula van Wijnaldum en de fïbula van Wiewerd? Deze van omstreeks 600-650 daterende juwelen zijn voor Jan Zijlstra (pag. 9-11} aanleiding om op zoek te gaan naar de verblijfplaats en de status van de Friese "koningen".

Uberlegungen zu den Münzstempeln in einem Grab der frühen Kaiserzeit aus Chassenard (Allier) Das Limesprojekt - Schutz Germanen • Slawen • Deutsche in der Niederlausitz Archaologie der Obodriten vom spaten 7. Bis zur Mitte des 12. Jahrhunderts Soest, ein frühes Wirtschaftszentrum (1.-12. Jahrh.) Megalithforschungen in Portugal

C. Leterme & R. Mennicken, "Alles nur Scherben oder was?"; 3 Jahre Grabungen in Raeren. Eine Ausstellung des Archaologischen Dienstes des Ministeriums der Deutsch: sprachigen Gemeinschafi in Zusammenarbeit mit dem Töpfereimuseum Raeren. "Haus Zahlepohl" in Raeren, i3.Marz - i8.April

Ajb.}. De Friese "kroonjuwelen", ca 600-650, gevonden in het oude district Franeker. Uit: Detector Magazine. Schaal circa 1:4.

2004. Zw./w.-ill., 25 pag. Een eenvoudige brochure bij een kleine expositie in het Belgische Raeren, een plaats waar vandaan in de zestiende en zeventiende eeuw grote hoeveelheden vaak fraai versierde steengoed kannen en kruiken onze contreien bereikten. Tot nu toe waren het vooral verzamelaars die ter plaatse tussen het DOttenbakkersafval naar exposabele

Bericht der Römisch-Germanische Kommission des Deutschen Archaologischen Instituts.

Band 83, 2002. Frankfurt am Rhein / Mainz am Rhein 2003. ISBN 3-8053-3348X. ISSN: 0341-9312. Geb., 376 pasg., 270 zw./w.-afb. en 2 tabellen.

Ajb. 4. Zwaard, Kreis Sïeinburg, Dtsl. Uit: Bericht der RömischGermanischen Kommission £3. Schaal 1:3.

124

Ter gelegenheid van het 100 jarig bestaan van de Römisch-Germanische Kommission vond op 25 en 26 oktober 2002 aan de Wolfgang Goethe Universiteit in Frankfort a/M een colloquium plaats. De aldaar gehouden inleidingen, alsmede het jaarverslag 2002, worden in deze bundel gepubliceerd: - Die Bandkeramikauf der Aldenhovener Platte - Zur Geschichte der Kulturlandschaft Nordwestdeutschlands - Stationen der Bronzezeitzwischen Griechenland und Mitteleuropa • Die nordische Bronzezeit - Heiligtum und Kulturplatz in der Thrakischen Ebene im 3. Jahrtausend v.Chr. • Das Graberfeld von Mühlen Eischen in Mecklenburg


voorwerpen zochten. Nu zijn het eindelijk archeologen die er systematisch onderzoek doen. Spijtig is dat men in Raeren nog steeds denkt, dat de kleine miniatuurkruikjes een rol speelden bij hel spinnen van wol (zie Westerheem 1999 p. 121-130 en 2001, pag. 73-80). Leuk is de vondst van de basis van een pottenbakkersschijfin situ en van een hoeveelheid blauw beschilderd steengoed uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, waarvan men dacht dat de productie ervan geheel naar het Westerwald was overgebracht. Nadere info: www.dglive.be en www.toepfereimuseum.org.

Archeologie Magazine nr. 2, 2004. ISSN 1566-7553. Geïll., 82 pag. Het archeologische nieuws over de Nederlandse bodem beperkt zich dit keer tot het vermelden van enkele publicaties en tentoonstellingen, een artikel over het uit 1854 daterende spoorwegstation van Roosendaal (N.-Br.) en een verslag van de archeologische open dag in Midlaren (Dr.).

W.H.C. Blazer & R.H.P.Proos (red.), Archeologische Kroniek Holland 2002, Holland (Historische Vereniging Holland), 35e jrg.. 2003. ISSN 1571-2184. Zw./w.-ill., 139 pag. Het Historisch Tijdschrift Holland verschijnt

5 maal per jaar en bevat een gevarieerd aanbod van artikelen over het verleden van Holland. De laatste aflevering van elk jaar is geheel gewijd aan de archeologische vondsten, vindplaatsen en waarnemingen uit het daaraan voorafgaande jaar en omvat de Archeologische Kronieken voor de provincies Zuid- en N oord-H olland. Op bijna 200 locaties in de Waddenzee, het Markermeer en op het grondgebied van negentig gemeenten deden vrijetijds- en beroepsarcheologen in 2002 in Zuid- en Noord-Holland vondsten, onderzoeken en waarnemingen. Elk daarvan vinden we in deze Kroniek terug, qua omvang per locatie variërend van soms niet meer dan een paar regeltjes tot enkele pagina's, opgesteld door al degenen die daar in 2002 actief waren en samengebracht door W.H.C. Blazer (beheerder Provinciaal Depot Bodemvondsten Noord-Holland) en R.H.P. Proos (provinciaal archeoloog van Zuid-Holland). Helaas is de bundel dit jaar niet compleet.

Ajb. 5. Noordwijkerho\it, vuurstenen sikkel, vermoedelijk afkomstig van Helgoland. Late Bronstijd / Ijzertijd. Lengte 14,6 cm (lek. Leo Verhart). Uit: Archeologische Kroniek Holland

Zo moeten we uit Zuid-Holland de bijdragen van de gemeentelijke archeologische diensten uit Delft en Rijswijk missen. Dat betekent, dat ook het nieuws ontbreekt van de daar omringende gemeenten waar deze archeologische diensten werkzaam zijn. In Noord-Holland speelt een heel ander probleem. Daar is vanuit het provinciaal depot begonnen met het aanschrijven van werkgroepen en verenigingen van amateurarcheologen met de bedoeling om te inventariseren welke vondstcomplexen daar liggen, zowel uitgewerkt als niet uitgewerkt. Tot nu toe zijn de reacties hierop gering. Vaak blijkt, dat men in het verleden weliswaar archeologisch onderzoek deed, maar nu niet meer de kennis en de menskracht heeft, om oudere complexen uit te werken.

Fibula (Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis), 45e jrg., nr. 1, 2004. ISSN 0015-0576. Zw./w.-ill., 24 pag. Raphaël Panhuysen beschrijft de belangrijkste conclusies uit het botonderzoek naar de gezondheid van de vroegmiddeleeuwse inwoners van Maastricht. Eerder besteedde de auteur iets uitgebreider aandacht aan dit onderwerp in het blad Archeologie in Limburg (2002, p. 2-7), gesignaleerd in Westerheem (2003, p. 78-79). Info: www.njbg.nl. Op die site tref je ook meer nieuws aan over het advies van de Raad voor Cultuur (de commissie cultuureducatie en amateurkunst en de commissie monumenten en archeologie) aan OC & W om de structurele subsidiëring in het kader van de Cultuurnota aan de NJBG te beëindigen. De Raad erkent overigens dat de NJ BG in de erfgoedsector een functie vervult in de buitenschoolse cultuureducatie en heeft sympathie voor de doelstelling van de instelling.

125


| NRC17/18 april 2004 In de katern Wetenschap G; Onderwijs van

NRC besteedt Theo Toebosch aandacht aan de reconstructie door Nico Roymans van wat ooit de grootste Romeinse tempel in ons land moet zijn geweest. De reconstructie is gebaseerd op enkele brokstukken die in 1977 bij Kessel uit de Maas tevoorschijn kwamen.

Christina Karlshausen, Répertoire bibliographique des sites et trouvailks archéologiques de la province de Hainaut. Arrondissement de Mons; De la préhistoire d la fin du XVle siècle

(Chronique de 1'Archéologie wallonne, Hors série). Namur 2003. ISBN 2-87401148-7. Bijlage: CD-ROM, 185 pag. Wallonië, zo dicht bij en zo onbekend. Toch heeft dit landsdeel ons ook op archeologisch gebied bijzonder veel te bieden. Voor zover die onbekendheid het gevolg is van ontoegankelijkheid van de indrukwekkende hoeveelheid verschenen publicaties, kunnen repertoria in een grote behoefte voorzien. Het initiatief van Monique Lesenne uit de tachtiger jaren wordt met het nu verschenen repertorium voortgezet. We treffen hierin allereerst een op alfabetische volgorde van auteur samengestelde lijst met de 2.137 t o t : 997 o v e r n e t archeologische onderzoek in het arrondissement Bergen (Mons) in Henegouwen verschenen publicaties. Daarna volgt een specificatie per gemeente, telkens onderverdeeld naar tijdvak. Een bijbehorende CD-ROM vergemakkelijkt het zoeken.

Pieters, M., F. Verhaeghe, G. Gevaert, J. Mees & J. Seys (Eds.), Colloquium: Fishery, trade and piracy - Fishermen en fishermen's settlements in and around the North Sea area in the Middle Ages and later = Colloquium: Visserij, handel en piraterij Vissers en vissersnederzettingen in en rond het Noordzeegebied in de Middeleeuwen en later.

Museum Walraversijde, Oostende (B.)., 2123 November 2003. VLI2 Special Publication 15. IAP-Rapport 13. Province of West Flanders • Institute for the Archaeological Heritage (IAP/BRON) - Free Universityof Brussels, Department of Art History and Archaeology (VUB) - Flanders Marine Institute (VUZ). Oostende 2003. ISSN 1377-0950. Zw./w.-ill., 121 pag.

126

Walraversijde is een verdwenen vissersdorp nabij Oostende (B.). In januari 1394, toen een zware storm o.a. een deel van Oostende onder water zette, werd ook Walraversijde zwaar getroffen. Hectaren land verdwenen onder het landinwaarts geblazen duinzand. De inwoners waren gedwongen te verhuizen en het dorp werd landinwaarts, achter de verstoven duinen heropgebouwd. De laatste bewoners van de eens bloeiende vissersgemeenschap werden aan het begin van de zeventiende eeuw door het beleg van Oostende verdreven. Het middeleeuwse vissersdorp wordt vanaf april 1992 door het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium van de Vlaamse Gemeenschap (IAP) in samenwerking met de Provincie West-Vlaanderen en de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding opgegraven. Men heeft inmiddels een deel van de nederzetting gereconstrueerd. Een wandeling door het gereconstrueerde middeleeuwse landschap brengt de bezoeker naar vier vissershuizen: het huis van de rijke reder, de woning van de vissersweduwe, het huis van de visser en zijn gezin, en de visrokerij/bakkerij. De bouw van deze vier huizen steunt volledig op de resultaten van archeologisch onderzoek. De huizen werden zelfs met de originele middeleeuwse bakstenen van het dorp heropgebouwd. De voorwerpen in de huizen zijn getrouwe replica's van de vondsten uit de voorbije jaren. Is een meer geschikte locatie denkbaar voor een internationaal colloquium over maritieme archeologie? Uit de bijdragen op het colloquium blijkt, dat een vissersmiüeu zelden een zuiver op de visserij gerichte gemeenschap is en dat scheepvaart en contacten met andere kustnederzettingen leiden tot internationale handelsnetwerken en het uitwisselen van goederen en ideeën. Elk van de bijdragen aan het colloquium wordt in deze bundel telkens tweetalig (Engels-Nederlands) samengevat: - Frans Verhaeghe, Middeleeuwse vissersgemeenschappen en hun materiële cultuur: vragen en probleemstellingen - James H. Barrett, De groei van de Middeleeuwse handel in vis: archeologische opgravingen te Quoygrew (Orkney, Schotland) - Jochen Meyer, Vissen in het westelijk deel van de Baltische Zee van de Vikingtijd tot de Middeleeuwen: recente opgravingen en nieuw onderzoek • Ian Riddler, Middeleeuws Dover en de Noordzee - Harold Fox, Vissen in de Middeleeuwen


langs de kusten van Zuid-Devon (Engeland) - Dries Tys, Uitingen van macht in een perifeer landschap? De sociale, economische en politieke context van de vijftiende eeuwse vissers nederzetting Walraversijde - Marnix Pieters, De materiële leefwereld van Walravenside en andere laatmiddeleeuwse vissersmilieus langs de Vlaamse kust - Mette Busch, Het doctoraal onderzoek 'Kustlandschap, visserij en transport 1050-1700' en het gebruik van GIS - Jan Parmentier, Haring of kabeljauw: de evolutie van de visserij in Oostende en Nieuwpoort tijdens de 18de eeuw - Willem Lanszweert, IJsland vaart... - Wim Van Neer en Anton Ervynck, De laatmiddeleeuwse bloeiperiode van de Vlaamse zeevisserij: een studie van visbotten - Karel Vlierman, Laatmiddeleeuwse vissersschepen uit de Zuiderzee • Danielle Caluwé, Middeleeuws en later glas uit het bodemarchief van kust-Vlaanderen en Zeeland - Gaston Van Bulck, Hemelse hulp als cultuurelement van de vissersgemeenschap, ook te Walraversijde • Charles Kightly, Van sporen van bewijs tot daadwerkelijke reconstructie: de evocatie van het Middeleeuwse Walraversijde Verdere info: www.vliz.be

Jan van Oostveen, Kleipijpcn gevonden te Dordrecht. Tiel en Dordts Archeologisch Centrum 2004. Gelll-, 103 pag., digitaal. De auteur onderzocht kleipijpen uit een viertal opgravingen die destijds door het Dordts Archeologisch Centrum zijn uitgevoerd. Uit archivalische gegevens was bekend dat reeds in 1617 in Dordrecht een pijpenmaker actief was, maar voorbeelden van die locale productie waren tot nu toe niet bekend. Gehoopt werd dan ook, dat door bestudering van het materiaal van het Dordts Archeologisch Centrum (DAC) meer gegevens bekend zouden worden betreffende de pijpnijverheid in deze stad. De auteur is daarin geslaagd en uiteindelijk zijn nu meer dan 1300 afzonderlijke kleipijpen gedocumenteerd. Na een inleiding beschrijft de auteur de door hem bij het onderzoek gehanteerde uitgangspunten en randvoorwaarden. Vervolgens gaat hij in het kort in op de afzonderlijke productiecentra van waaruit

kleipijpen in Dordrecht terug zijn gevonden. Uiteraard wordt hierbij ook de Dordtse kleipijpenproductie beschreven. In het daarop volgende hoofdstuk geeft hij per opgraving een beschrijving van de aangetroffen kleipijpen met de eventuele bijzonderheden. De auteur sluit tenslotte zijn rapportage af met conclusies en aanbevelingen. Een bijlage vermeldt de archivalisch overgeleverde namen van bekende Dordtse pijpmakers. Een tweede bijlage toont ter illustratie van de tekst een viertal achttiende-eeuwse Franse prenten over de productie van kleipijpen. Tenslotte volgt een bijlage waarin een catalogus van de meest interessante producten per opgraving is opgenomen. De rapportage is te downloaden: http: //cms .dordrecht. nl/dordt?nav=gtpi Es HaKnPTotbBttbBhBIJGJ

Afb. 6. Enkele gemerkte kleipijpen van Dordtse makelij: "IP" (1620-1640, Jan Philipsz), "Cl" (1640-1660, Claes Janse) en "TP" (1640-1670). Uit: Kleipijpen gevonden te Dordrecht. Ware grootte.

CAI -1. De opbouw van een archeologisch be- j

kidsinstrument {IAP-Rapporten 14). Brussel, Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, 2004. ISSN 1372-0007. Geill., 134 pag.

i

Engeland startte reeds in 1969 met de opmaak van Sites and Monument Records, Ne-

derland volgde in 1988 met het ARCHISexpertise centrum en enkele jaren geleden is men in Vlaanderen van start gegaan met de creatie van een vergelijkbaar project: CAI geheten, een Centrale Archeologische Inventaris.

127


Het project CAI is gestoeld op een samenwerkingsverband tussen het 1AP, de Afdeling Monumenten en Landschappen (AML), de vijf Vlaamse provincies, de universiteiten van Cent en Leuven, de stadsarcheologische diensten van Gent, Antwerpen en Brugge, en de Archeologische Dienst Waasland. Overigens bestonden in Vlaanderen al langer verschillende databanksystemen met informatie over vondsten en vindplaatsen. Eén van de eerste taken van CAI bestond dan ook uit het onderbrengen van de verschillende gegevensverzamelingen in één nieuw systeem. Deze publicatie, waaraan ruim 20 auteurs hun medewerking verleenden, vormt de weerslag van de eerste drie jaar van het project. We zien daarin de eerste belangrijke stappen ervan, zoals de opbouw van de technische componenten van de CAI, het terreinverkennend onderzoek door luchtfotografie en de publiekswerking.

ten van eerdere opgravingen vormen voor de gemeente Groningen wel aanleiding om hier in de loop van dit jaar een opgraving uit te voeren. Een bijkomend onderzoek betrof de toepasbaarheid van het GARP-systeem (Geophysical tooi for Archeology bases on Radiomerrie Physics) voor het verkrijgen van archeologisch relevante bodem in formatie. Dit onderzoek is uitgevoerd door Medusa Explorations B.V., welk bedrijfis ontstaan vanuit de Rijks Universiteit Groningen. Met deze GARP-methode, die in de rapportage nader wordt toegelicht, wordt de natuurlijke radioactiviteit van de bodem gemeten. Daardoor kunnen bodempatronen, landschapssporen, bodemverstoringen en grondsoorten in kaart worden gebracht. GARP is belangrijk sneller en efficiënter dan de gangbare methoden, zoals de bodemweerstandsmeting. Op basis van de resultaten van GARP kan in het vervolg bijvoorbeeld het archeologisch boorwerk gericht worden aangestuurd. Zie ook: www.medusa-online.com.

A.A.A. Verhoeven & G. Williams, Archeologisch onderzoek bij de wijk Lammerenburg II in de gemeente Vlissingen {ADC

Rapport 217). Bunschoten, januari 2004. ISBN 905874-20-59. GeïIL, 35 pag. Een woningbouwlocatie bevatte sporen van de periferie van een agrarische nederzetting uit de negende tot elfde eeuw. Kleine restgeulen die in open verbinding met de zee stonden, reikten tot aan de nederzetting. De nederzetting is ongeveer tegelijkertijd met de ringwalburgen op Walcheren gesticht op een moment dat het eiland geheel of nagenoeg onbewoond is. De kolonisatie vond plaats vanuit Midden-Nederland en was onderdeel van een bewuste overheidspolitiek om een zwakke plek in de kustverdediging op te vullen.

E. Schrijer en P.C. Vos {met bijdragen van F. Bunik, R. Exaltus, J. Limburg en H. de Wolf), Aanvullend archeologisch onderzoek aan de Ay Zuidelijke Ringweg Groningen, het Euvelgunne tracé (ADC Rapport 221). Amersfoort, februari 2004. ISBN 90-587420-91. GeïIL, 60 pag., bijlagen. De resultaten van het onderzoek zijn niet van dien aard, dat archeologisch vervolgonderzoek kan worden afgedwongen. De aangetroffen sporen, de aanwezigheid van de oude Hunzekreek ter plaatse en de resulta-

128

A.H. Schutte, Venray, De Brabander - AAO (ADC Rapport 222). Amersfoort, januari 2004. ISBN 90-5874-21-05. Geïll., 9 pag. Het ontbreken van grondsporen en vondstmateriaal leidt tot de conclusie dat nader archeologisch onderzoek van het toekomstige bouwterrein niet noodzakelijk is.

T.A. Goossens (met bijdragen van N. Prangsma, S. Ostkamp en A. de Boer), Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek van het plangebied "Westflank • Laurentius", gemeente Breda (ADC Rapport 224). Amersfoort 2004. ISBN 90-5874-21-21. Geïll., 34 pag. De rand van de oude stadskern van Breda wordt opnieuw ingericht, waarbij de oude loop van het riviertje De Mark opnieuw zal worden opengelegd. Het terrein is vanaf omstreeks 1400 regelmatig opgehoogd, maar wordt eerst vanaf de zeventiende eeuw voor bewoning in gebruik genomen.


A.H. Schutte, Begeleiding Borsseie 't Sloe (ADC Rapport 225). Amersfoort, februari 2004. ISBN go-5874-2i-3x. Geïll., 14 pag. Omdat archeologische waarden in de Zeeuwse gemeente Borsseie verloren dreigen te gaan bij de herinrichting van agrarisch gebied, was archeologische begeleiding noodzakelijk, ondermeer omdat het in i530-'32 verdronken dorp Sint-Katharijnekerke in het onderzoeksgebied zou kunnen liggen. Verschillende aangetroffen sporen kunnen met verdronken laat-middeleeuwse nederzettingen in verband worden gebracht. Borsseie wordt vanouds met twee "ss"-en geschreven, maar wellicht als gevolg van een onachtzaamheid bij de gemeentelijke herindeling is destijds de schrijfwijze van de naam van de gemeente waartoe het dorp behoort, vastgesteld met één "s". Met uitzondering van de titel wordt in deze rapportage steeds de gemeente genoemd (met één "s"), waar men het dorp, eiland of nederzetting bedoelt.

maart 2004. ISBN 90-5874-22-2. Geïll., 9 Afb. 7. Komfoor, roodbakkend aardePagW.B. Waldus, Purmerend, Baanstee-Noord werk 1650-1700/10, Breda. Uit: ADC (ADC Rapport 234). Amersfoort, april Rapport 224. 2004. ISBN 90-5874-22-37. Geïll., 9 pag. E. Blom en W. Simons, Inventariserend Veldonderzoek aan de Jan van Cuijkstraat te Cuijk (ADC Rapport 235). Amersfoort, april 2004. ISBN 90-5874-22-45. Geïll., 13 pag. A. Brakke & F.S. Zuidhoff, Roosenaal De Stok. Bureauonderzoeken IVO fase 1 (ADC Rapport 236). Amersfoort, april 2004. ISBN 90-5874-22-53. Geïll., 25 pag., bijlagen. Gerjan Sophie, Uithoorn Legmeer-West: bureauonderzoek (ADC Rapport 238). Amersfoort, april 2004. ISBN 90-5874-22yx. Geïll., 12 pag.

P. Alders, Rapportage van de Archeologische Begeleiding in Plangebied De Blokhoeve te Nieuwegein (ADC Rapport 228). Amersfoort, april 2004. ISBN 90-5874-21-64. Geïll., 14 pag.

De rapportage uit Oldebroek heeft betrekking op een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek op een locatie waar een 50 cm dik esdek moet wijken voor woningbouw. In één boring zijn houtskoolspikkeltjes aangetroffen als enige mogelijk De archeologische begeleiding betrof het archeologische indicator. ontgraven van een leidingtracé in het planBij het saneren van de ondergrond van een gebied. Het zuiden van dat plangebied benzinestation te Woerden adviseert het grenst aan een deels opgegraven InheemsADC om gelijktijdig een opgraving met beRomeinse nederzetting en aan de resten perkte doelstelling uit te voren. Daarbij vaneen omgrachte Laat Middeleeuwse kunnen sporen worden verwacht van omhofstede. Ondanks de classificatie als walling, stadsmuur, latere vestingwerken gebied met een hoge archeologische evenals (verspoeld) Romeins vondstmateverwa eb rings waarde leverde eerder onderriaal. zoek door RAAP daarvoor nauwelijks aanwijzingen op. Bij de begeleiding zijn geen Bij het bureauonderzoek naar Baansteesporen gevonden die in verband met de Noord in Purmerend is geen aanwijzing hofstede zouden kunnen worden gebracht. gevonden voor de mogelijke aanwezigheid Wel zijn grondsporen aangetroffen die een van artefacten en/of grondsporen in het directe relatie met de Inheems-Romeinse plangebied, waar 150 hectare grasland in de nederzetting lijken te hebben. droogmakerij de Purmer moet wijken voor een bedrijventerrein. Het is overigens niet uitgesloten, dat de bodem nog scheepswrakken bevat. Het booronderzoek in Cuijk leverde behalW.B. Waldus & F.S. Zuidhoff, Plangebied Zuiderzeestraatweg 533 binnen de bebouwde ve veel plastiek niet meer dan één Romeins kom van Wezep, gemeente Oldebroek (ADC scherfje op. Rapport 231). Amersfoort, april 2004. De weinige archeologische indicatoren bij ISBN 90-5874-21-99. Geïll., 10 pag., bijlage. het onderzoek bij Roosendaal waren recent G. Sophie, Woerden Plantsoen 9 Bodemvan aard en afkomstig uit bouwvoor of 1 onderzoek (ADC Rapport 232). Amersfoort, verstoorde context.

129


Het booronderzoek te Uithoorn leverde evenmin aanwijzingen op voor de aanwezigheid van belangrijke archeologische indicatoren.

Barry Cunlife, Facing the Ocean. The Atlantic and itspeoples 8000 BC - AD 1500. Oxford University Press 2001. ISBN 0-19i2^5355'4- Geïl., 600 pag. Prijs £ 15,99. Het is een verademing om de benauwdheid van onze eigen kleine regio's en de schaduw van onze kerktorens te verlaten en de archeologie eens in een bredere context te plaatsen. Niet meer met de blik op het zuiden gericht, alsof alle ontwikkelingen daar van start zijn gegaan, maar naar het westen. Naar het Europese kustgebied, van Gibraltar tot IJsland, waar langs de boorden van de Atlantische oceaan een culturele identiteit ontstaat die zich duizenden jaren lang voortzet. De contacten en relaties tussen de kustbewoners waren vanzelfsprekend ook van invloed op de cultuur, economie en tal van andere aspecten van de verder landinwaarts gevestigde bevolkingsgroepen. Tal van fraaie en veelkleurige foto's en tekeningen illustreren de prettig leesbaar geschreven tekst.

Michel Toussaint (dir.), 1e "champ mégalithique de Wéris". Fouilles de igj<) a 2001. Volume 1: Contextc archéologique et géologi-

que (...tudes et documents, Archeologie, ; 9). Namur2OO3- ISBN 2-87401-151-7. ; Getll., 448 pag., bijlage. Het is al bijna vier jaar geleden, dat ik de lezers van onze literatuurrubrieken adviseerde om eens een bezoek aan Wéris te brengen, een typisch Ardeens dorpje, met een Romaans kerkje in het midden en daar omheen min of meer willekeurig wat woningen en boerderijen, opgetrokken uit de lokaal gedolven grijze natuursteen (Westerheem 2001, p. 217-218). Dit fraaie dorpje (gemeente Durbuy) telt namelijk de meest indrukwekkende collectie megalieten van België. Het omvat twee dolmens

130

(vergelijkbaar met onze hunebedden), een stuk of tien menhirs, etc. Bij het archeologische onderzoek in Wéris beschouwt men het daar aanwezige megalietenveld als één uitgestrekt maar wel samenhangend geheel, waarvan de onderdelen architecturale, chronologische en archeologische overeenkomsten vertonen. Zelfs de astro-archeologie is een aspect dat bij het onderzoek niet uit de weg zal worden gegaan. De resultaten worden in drie delen gepubliceerd. Het eerste deel, dat onlangs is verschenen, stelt het megalietenveld voor aan de hand van oudere waarnemingen en opgravinggegevens en plaatst dit in een archeologisch en vooral geologisch kader. Het tweede deel omvat straks de resultaten van de verschillende opgravingcampagnes. Het derde deel tenslotte, zal gewijd zijn aan analyses en syntheses van de verschillende opgravingen. Gerrit Groeneweg


Werk in uitvoering Deadline voor WIU 2004-4 (augustus): 25 juni 2004.

Grondspoor nr. 151, maart 2004 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Uit de jaarverslagen blijkt dat er rond de Zaan zowel in als buiten het veld veel werk wordt verzet en dat de afdeling nu 57 leden en 63 donateurs telt. Mede dankzij de goede samenwerking met de gemeentelijk archeoloog van Zaanstad heeft de nieuwe regelgeving geen ernstige gevolgen voor de afdeling. Ook de handelwijze in geval van een noodopgraving is goed werkbaar. Er was in 2003 veldwerk in Akersloot (Buurtweg), Assendelft (Saendelft-west / Dorpsstraat / Communicatieweg-west), Krommenie (Poort Clam Dijcke), Limmen (De Krocht), Wormerveer (Vaartdijk / Woonmij), Uitgeest (De Ooievaar / Waldijk / Meldijk) en Oostzaan (De Heul). Ali Tromp: de afdeling ontving een tegel, afkomstig van Ameland, waarop binnen drie cirkels een hond of vos is te zien (1819). Kees van Roon: een onderzoek in Akersloot naast de molen 'De Oude Knegt' bracht vondsten vanaf de Middeleeuwen aan het licht en leidde tot een radioreportage van Radio Noord-Holland. Gerard Graas: door Kees Faas in 1996 in de theaterput te Zaandam gevonden botten zouden eerst stukjes rib van een Groenlandse walvis zijn, maar zijn nu als penisborten van een walrus herkend. De deskundigen zijn het hier niet met elkaar eens. Els Koolman: een in witte lak gesneden 'flesje' heeft tegen de bodem een koperen plaatje met waarschijnlijk oud-Japanse tekens. Kees van Roon: de vroegste mineraalwaterkruiken zijn soms beschilderd met een X en/of een P. Dit zijn Christusmonogrammen die al voorkomen op Romeins materiaal uit de 2e eeuw in Nijmegen (Het 'XP'-monogram is ook in veel kerken aanwezig, JC). Hierna beschrijft Kees in 'Inlands ijzer' het proces van vroege ijzerwinning, dat hem sinds het AWN-kamp in Siegerswoude (1984-85) interesseert. Joop Stolp geeft een aanvulling op zijn artikel 'Romeinse teksten en tochten' in G 150, na n.a.v. een reactie te hebben geconstateerd dat Germanicus inderdaad niet één maar meer meren overstak. Redacteur Van Roon proefde plotseling

mr 1

1 ' ^•'•^

'•='! 'M ' 'm

i;. fe,"'

Ê-ïw

Penisbotten van een walrus? (uit Grondspoor).

de luxe van te veel kopij, zodat voor het vervolgartikel in de serie over aardewerk uit het Wesergebied geen plaats meer was. Het Profiel, maart 2004 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) HP begint met een uitgebreid verslag van de Studiedag 2003 in Amstelveen die 'Romeinse schepen' als thema had. Paul Hoogers besprak de rol van de amateur in het nieuwe bestel. David Bouman vertelde over zijn ervaringen toen hij 3,5 maand meehielp bij de opgraving van het (eerste) schip in De Meern (ca. 180). Ton van Bommel nam het tweede schip (ca. 120) voor zijn rekening en Gonnie van Dijken het schip uit Woerden (ca. 155). Paul Hoogers sloot de dag af met de opgraving in Mijdrecht. De traditionele verkoop van wenskaarten (met daarop een mooie Jacobakan uit Mijdrecht) leverde bijna € 100 op. Het boek over Diemen vroeg de nodige aandacht, maar het komt. N.a.v. een lezing door Epko Bult was er een excursie naar Delft, terwijl dit jaar ook Zaandam werd bezocht.

131


Fragment laatmiddeleeuws glas, }2 mm (uit Het Profiel).

Een taakverdeling van de actieve AWN-leden binnen de afdeling besluit deze HP. /ï&ësC^S^ Renus nr. 2 (Afd. 6 - Rijnstreek)

Het afgelopen jaar was er veldwerk in de Diemerpolder (een huisplaats), Mijdrecht (Dorpsstraat), Diemen (Mariakerk) en Amstelveen (Amsterdamseweg). Een toenemend aantal leden van de afdeling nam deel aan professionele opgravingen zoals in Vleuten en Woerden. Op het educatieve vlak was er een vervolgcursus botdeterminatie en een bezoek aan het AAC (het vroegere IPP) in de UVA onder leiding van Marion Seeman. Ron Tousain gaf een cursus aardewerkrestauratie. Bovendien wordt een vergelijkingscollectie samengesteld. De expositie in Aemstelle over opgravingen op Amstelveens grondgebied vanaf 1990 trok ruim duizend bezoekers. Ruud Wiggers gaat in op glasvondsten van de Mariakerk en toont onder meer veertien fragmenten laat-middeleeuws glas, op papier mooi duidelijk. Maar er waren diverse al dan niet digitale kunstgrepen nodig om dit resultaat te bereiken.

Crijsbakkend aardewerk (uit Renus).

132

Bestuursleden waren dit jaar: Dé Steures (voorzitter/lezingen), Menno Dijkstra (secretaris), Leo den Hollander (penningmeester) en Piet de Baar (redactie Renus). Het aantal leden daalde licht: nu 117. De berg te wassen materiaal werd geslecht; restaureren en uitzoeken van vondsten leverde veel werk maar ook veel plezier op. Er waren vijf lezingen en er kwamen twee nummers van R uit. De afdeling werkte mee aan een expositie in het Katwijks Museum. Waarschijnlijk eind 2005 verhuist de afdeling naar de Hooglandsekerkgracht in Leiden (Prov, Arch. Centrum). De afdeling verwierf diverse subsidies. Uit het Jaarverslag archeologisch veldwerk 2003 blijkt dat er flink wat werk was: Alphen aan den Rijn (Centrum: Theater / Stepping Stone-gebouw), Zwammerdam {Rijksweg / Spoorlaan), Bodegraven {Oud Bodegraafseweg), Katwijk (Prins Hendrikkade / Zanderij Westerbaan), Leiden (Breestraat), Lisse (Nassaupark), Noordwijk (Boechorst), Oegstgeest (Endegeesterstraatweg), Rijnwoude (Koudekerk aan den Rijn Hoogewaard), Sassenheim (Hoofdstraat / Kerklaan / Oude Haven), Valkenburg (Katwijkerweg / Kerkweg), Voorhout (Jacoba van Beierenweg-Hooghkamer), Voorschoten (Schoolstraat / Treubstraat / Veurseweg-Mariahoeve / Voorstraat / Wijngaardenlaan) en Zoeterwoude (Molenpad). Een greep hieruit:


Alphen aan den Rijn - Het castellum blijkt aan vier kanten omringd door gegraven grachten, zodat de Oude Rijn dus niet als natuurlijke gracht is gebruikt. Katwijk - In een diepe bouwput kon een doorsnede van het uitwateringskanaal Mallegat (i6) worden getekend. Eveneens in Katwijk kon een waterput dendrochronologisch worden gedateerd: 672 AD. De put bevatte veel hutteleem rnet constructiedetails en vooral Merovingisch aardewerk. Een deel van een koperen/bronzen plaatje met een proefslag van 'de kop' van een imitatie van een Madelinusmunt kan wijzen op muntslag. Sassenheim - Aan de Kerklaan konden acht waterputten worden getekend uit 16-19. Valkenburg - Hier roerden werkzaamheden een gracht van het castellum aan, wat Romeins materiaal opleverde waaronder twee fragmentjes Holdeurns. Voorhout Bij werkzaamheden op het terrein van de boerderij Hooghkamer (16?) kwam een waterput (17) aan het licht. Een gat daarnaast bevatte minder vaak voorkomende grijsbakkende vormen (13-14). Een in deze tijd van gemeentelijke herindelingen nuttige lijst van gemeenten in het werkgebied van de afdeling besluit R. Kwadrant nr. 1 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) Na het Redactioneel vind ik de verslagen van de veldwerldeidersvergaderingen van maart en september. Naar aanleiding hiervan enkele opmerkingen: -er zijn veel werkgroepen binnen de afdeling waarin alles bij elkaar veel wordt gedaan, al dan niet gehinderd door bureaucratie van buiten en problemen met de werkruimte; •het lijkt mij een zinvolle zaak om, zoals rond Den Haag, structureel in brede archeologische kring (met professionele archeologen en de provincie) met elkaar te overleggen; -in totaliteit mag het nieuwe systeem dan wel een sprong voorwaarts zijn, op lokaal niveau gaat er nog te veel mis. Uit het jaarverslag van secretaris Joanneke Hees blijkt dat het ledenaantal iets daalde: nu 148. De Archeologisch e) M(onumenten) K(aart) van Zuid-Holland wordt herzien. Deze klus is toegewezen aan enkele archeologische bedrijven, maar ook de inbreng van amateurs is noodzakelijk. Enkele amateurs zijn daarom contactpersoon tussen de archeolo-

gische bedrijven en de AWen. Paul Baarslag was op vakantie in Duitsland en zag daar veel voor ons soort mensen interessante zaken. Veldwerk - De AW 's-GRAVENhage voerde een verkenning uit op Boetveld (Scheveningen) die gegevens van tien jaar geleden bevestigde en wil nog een verkenning uitvoeren in Solleveld (tussen Den Haag en Monster). Ton Immerzeel verzorgde de Archeologische Kroniek van het Westland en ondervond bij het opstellen daarvan hinder van de toenemende onoverzichtelijkheid binnen de archeologische onderzoeksmarkt. In zijn kroniek noemt hij onderzoek in 's-Gravenzande (Vreeburghlaan, het oude kerkhof van de dorpskerk), Naaldwijk (St. (orispad / Zuidweg). De Lier (kasteel Uterlier), Monster (ABC-veilingterrein / De Poel / Strand), Schipluiden (Noordhoornseweg) en Wateringen (Herenstraat). Voor een betrekkelijke landrot als ondergetekende was het aanspoelen van een groot wandfragment (3,72 x 3,60 m) van een houten schip op het strand van Monster erg opvallend. Het werd onderzocht door het NISA en blijkt een deel te zijn van de boegsectie van een onbekend scheepswrak, waarschijnlijk een 'katschip' rond 1S00. De vondst gaat waarschijnlijk naar het Westlands Museum. Interessante informatie van de Dienst Stadsbeheer over de vondst van een prehis-

Een katschip, 1789 (uit Kwadrant).

133


Vlaardingse mal voor patacons, 0 7 cm (uit Terra

toriscHe oversteekplaats tussen twee kreekoevers op het Wateringse Veld besluit K. Bouwers van deze overgang rond 500 BC legden eerst riet neer als ondergrond voor gestapelde plaggen, waarna aan één kant een berkenstam werd neergelegd. Stam en de andere zijde werden vastgezet met paaltjes. Alles werd afgedekt met riet dat waarschijnlijk als loopvlak diende. Terra Nigra nr. 158, april 2004 (Afd. 8 - Helinium) Ellen Groen doet verslag van een mooie fietsexcursie naar de Alblasserwaard, alwaar men zusterafdeling Lek- en Merwestreek tegenkwam. René Torremans - In Vlaardingen trof men in een ophogingslaag (17) een drukmal voor patacons aan. Zoals eerder in Westerheem door Michiel Bartels aangegeven werden de pijpaarden patacons met het brood meegebakken. De mal is gemaakt van roodbakkende klei en gedetailleerd gegraveerd. Piet Heinsbroek kon mede dankzij naspeuringen van Matthijs Struijs een laatste zerkfragment 'thuisbrengen' uit de N.H. Kerk te Vlaardingen. Matthijs Struijs en Erika Verloop doken in de geschiedenis van de geadelde boerderij 'De Hoogkamer', gelegen ten westen van Vlaardingen. Het was mogelijk de geschiedenis terug te voeren tot in de i6 e en dat leidde tot verrassingen. De schatrijke eigenaar Cornelis Musch (1592/93-1650, zelf-

134

moord), volgens een zegsman 'een van de grootste dieven en oplichters die ooit in Nederland een hoog staatsambt hebben bekleed', was getrouwd met Elisabeth Cats, ondeugende dochter van de schrijvende zedenmeester Jacob Cats. Ze trad alle vermaningen van haar vadertje met meer dan haar voetjes. De dochter van Cornelis en Elisabeth trouwde met de door Jacob van Lennep beschreven en nog later van tv bekende 'ritmeester Buat', die in 1666 op het Haagse Buitenhof zijn hoofd verloor wegens hoogverraad. Die goede oude tijd! Dorothea Schultz ontdekte op een illustratie bij de Roman de Fauvel (14) een (bronzen) grape, gebruikt als muziekinstrument. Een in 1998 op het Kolpabadterrein in Vlaardingen gevonden bronzen grape (eveneens 14} heeft daar veel van weg. Martijn Defilet behandelt in hoofdlijnen de vorig jaar door het VLAK vervaardigde archeologische verwachtingskaart van Maassluis. Hij legt uit hoe en waarom de kaart tot stand kwam. De rol van het VLAK zal zich in Maassluis vooralsnog beperken tot een adviserende. Ten slotte vertelt Piet Heinsbroek hoe hij samen met Guus van de Poel de NAP-hoogte bepaalde van plaatsen in zijn eigen achtertuin waar enkele jaren geleden boringen werden gezet. Jammer dat ik een en ander niet kon volgen op de 'bijgaande kaart', want die ging in mijn exemplaar van TN niet bij. Zuidwesterheem nr. 39, maart 2004 {Afd. 10 - Zeeland) Leida Goldschmitz legt na dertig jaar haar secretarisfunctie neer, maar blijft voorlopig nog 'gewoon' bestuurslid. Er is nog geen voorzitter gevonden en evenmin een opvolger voor Leida. Het ledenaantal steeg dit jaar met vier leden en is nu 88. In 2003 was er veel veldwerk op de hofsteden Duno en Ravestein, gecoördineerd en geleid door Dicky de Koning. Ook werd assistentie verleend aan onderzoeken van de SCEZ en archeologische bureaus. In het voor- en najaar werden twaalf avonden gewijd aan sorteren, uitzoeken, plakken en restaureren van aardewerk van Ravestein, tevens leermomenten. Er waren grotere en kleinere excursies naar Aardenburg, Arnemuiden, Hernen-Wijchen-Elst, Trier. Schouwen, Woerden en de hofsteden Duno en Ravestein. In Z ook het jaarverslag over 2003 van de


WMZ. Deze actieve werkgroep besteedde de meeste tijd aan de totstandkoming van het fraaie boek 'Zegelstempels en zegelringen uit Zeeuwse bodem'. Men is nu bezig met het inventariseren van in Zeeland gevonden gewichten en met vogeldrinkbakjes / inktpotjes. Een in de laatste weken van december in de Nobelpoort (ja, die dus!) te Zierikzee gehouden expositie over de opgraving in de Korte Nobelstraat trok zo'n 400 mensen. Arco Willeboordse sluit deze Z af met een verhaal overeen 'gesloten' Bourgondische stormhoed uit Sluis. De redelijk zeldzame helm (17A) is gerestaureerd en vanaf 15 mei te zien in het heringerichte Streekmuseum te IJzendijke. Grondig Bekeken nr. 1, maart 2004 {Afd. 11 - Lek- en Merwestreek)

Voorzitter Teus Koorevaar: "Voorlopig ligt er nog een jarenlange taak voor de AWN om te trachten te voorkomen dat waardevolle archeologische terreinen russen de (helaas) bewust gezochte mazen van de wetgeving verloren gaan." De afdeling telde 31 december 2003 75 leden en bracht in 2003 drie rapporten uit: over de vondsten Hoekstraat-Steltenstraat, over het Huis Ter Merwede en over waarnemingen op het RKZ-terrein. Er waren onder meer een fietstocht door de Alblasserwaard, de opening van de tentoonstelling 'Rondom het oude RKZ-terrein' in het D(ordts) A(rcheologisch) C(entrum), de middeleeuwse maaltijd, de excursie naar Amsterdam en ten slotte de Keramiekmarkt, waar 800 bezoekers kennis konden nemen van het werk van de AWN. De werkruimte (opgenomen in het programma van de middagexcursie van de ALV) werd heringedeeld. AWN'ers werkten mee op het DAC en assisteerden bij opgravingen in Gorinchem. Een greep uit een respectabele hoeveelheid veldwerk. AW Dordrecht Buitengebied: funderingsresten in polder 'Ruygten bezuyden den Peerenboom' zouden van de kerk van Houweninghe kunnen zijn. Baggerwerk in het interessante gebied tussen de Zuidendijk en de Wieldrechtse Zeedijk werd nauwlettend gevolgd (C. van der Esch). AW Alblasserwaard: inventariserend veldonderzoek in Alblasserdam-Lange Steeg wijst op de aanwezigheid van twee a drie middeleeuwse huisplaatsen. In de Lekbedding bij Achthoven ontdekte Ina

Renes resten van een houten boot, waar nog niets naders van bekend is. In Ottoland (Noordzijde) vond Cees Aanrjes op zijn land een zalfporje (16} en een netverzwaarder (zegensteen). In museum Dorpsbehoud in Papendrecht was een expositie te zien over het Huys te Papendrecht. Vanuit het Landschapsplan Alblasserwaard-Vijfheerenlanden werd de afdeling een subsidie toegekend voor de geleverde bijdrage aan de totstandkoming van een (archeologische) overzichtskaart. De afdeling deed suggesties voor een verkenning naar de mogelijkheden voor een 'Natte As' (C. van der Esch / T. Koorevaar). De LWAOW is ook hier actief en wel in de Bomhaven. Op aanwijzing van de havenmeester diepte de auteur een vrij recent verloren gouden armband op (Bouwe Horden). AW Gorinchem: de inpassing van archeologisch onderzoek bij bouwprojecten loopt hier naar tevredenheid (T. Koorevaar). C. van der Esch schreef een tweede artikel over waarnemingen in polder Het Nieuwland. Hij vond hier sporen van twee woonheuvels met materiaal tussen 1000 en 1200 en deed diverse waarnemingen die het ontstaan en aanzien van het (vroegere) landschap verduidelijken. Een overzicht van ontvangen periodieken, opgravingsprojecten, de agenda en enkele tentoonstellingen besluiten deze GB. Graven russen de rivieren nr. 6, maart 2004 (Afd. 15 - West en Midden-Betuwe en Bommelerwaard}

Enkele leden zijn al geruime tijd bezig de afdeling opnieuw op te starten. Nu was het zover dat officieel een bestuur kon worden gekozen. Ondanks het barre weer kwamen op 29 januari ruim 30 mensen af op deze eerste ledenvergadering sinds jaren met daaraan voorafgaand een lezing door drs. Heunks (RAAP) over Romeinse legerplaatsen in de Betuwe. Hans de Molenaar werd voorzitter, Hans van der Laan secretarispenningmeester en Hans Tewel redacteur van Gtdr + in- en externe betrekkingen. De drie Hansen vragen alle leden om mee te doen en initiatief te tonen om zo het afdelingswerk op te bouwen. Arjan Haneveer - Tijdens het realiseren van een nieuwe begraafplaats in Buren stuitte men op een waarschijnlijk middeleeuws kerkhof. Het ADC, gesteund door AWN'ers, kon vanwege de beperkte onder-

135


zoeksopdracht geen onderzoek doen naar de aanwezigheid van een kerk of kapel, maar vond mogelijk wel de achterste begrenzing van het grafveld. Hans van der Laan • Aan de Lange Strikstraat te Zaltbommel troffen AWN'ers twee beerputten aan met materiaal uit de i4 e / I 5 e en i6 e eeuw . Twee afvalkuilen bevatten nog ouder materiaal: grijsbakkend, proto steengoed en veel leer, vooral afval maar ook kinderschoentjes (i4e-i5eeeuw). Niet in context vond men in de bouwput nog zo'n 30 fragmenten pingsdorf, andenne en karolingisch materiaal. De resultaten van het onderzoek worden nu uitgewerkt. Hans de Molenaar/Ben Jansen/Dirk van der Kaaij - Slakken die zouden kunnen wijzen op Keltische of inheems-Romeinse glasoventjes blijken na chemische analyse resten van ijzerproductie. Interessant is dat Jansen ter vergelijking ook plaatselijk gevonden fragmenten van veronderstelde Keltische glazen armbanden en glas analyseerde. Slechts in twee van de zes gevallen blijkt dit echt Keltisch te kunnen zijn. Een brok steenkool is vermoedelijk afkomstig uit de buurt van Aken, zodat kennelijk niet alleen met houtskool werd gestookt. Boekennieuws besluit deze Gtdr. Jaarverslag 2003 + register 1968-2003 (Afd. 16 • Nijmegen e.o.) Een erg goed gevuld en prima ogend jaarverslag: ruim 20 artikelen door ruim 20 auteurs. Voorzitter Vissers noemt het "een ruige dissonant in het doemkoor, dat steeds maar zingt dat er voor amateur-archeologen niets meer is te doen." Bij dit f hoort een register, dat de jaarverslagen van 1968 t/m 2003 omvat. Ben Teubner en secretaris Jan van Daalen digitaliseren het uitgebreide boekenbezit van de afdeling, zodat digitale zoekacties mogelijk worden. De secretaris ontvangt soms merkwaardige post, waarvan in ƒ een romantisch voorbeeld. Het 35-jarig bestaan van de afdeling werd gevierd met een excursie naar Kalkriese en Haltern, waar 40 mensen op af kwamen. Ook de laatst gehouden lezingen trokken veel belangstellenden: ruim 50. Dit jaar was er weer een veldwerkcursus 'veldwerk voor beginners' in samenwerking met Afd. 17. Na jaren van groei liep het ledental terug tot 149. Op de traditionele schervenavond was weer veel te zien en te beleven. Vervolgens een ware stortvloed aan bijdra-

136

gen over resultaten van veldwerk. Een kam (4) van buxushout uit de inmiddels zeer bekende Romeinse laag in de Maas bij Cuijk is niet zozeer een luizenkam, maar maakt een 'alledaagse' indruk (Fiona Zachariasse). Een 'doosje aardewerk' uit Druten (Veerstraat) bevatte vooral aardewerk (18), maar ook een faience-schotel (17) en een room- annex pispot {Anneke van Bergen). Een Romeins zalfsteentje van de zolder van Kasteel Wijchen zal zijn gebruikt bij het fijn maken en mengen van grondstoffen voor cosmetische producten en medicinale zalven. Vrouwen maakten hun make-up toen zelf (Peter Vissers). In Puiflijk werd via veldverkenning en schriftelijke bronnen een adellijk huis met kapel teruggevonden, beide waarschijnlijk gesticht rond 1450 (Anton Janssen / Cor van den Heuvel). Waarnemingen op het kasteelcomplex van Oss duiden op de aanwezigheid van een belangrijk stenen bouwwerk in 15. Het is onduidelijk of het gaat om de hoofd- of de voorburcht (Gerard van Alphen / Hans Pennings). In 1995 van het Blankenburghterrein aangevoerde grond ter versterking van de Niersdijk bevatte veel botmateriaal dat kan worden gedateerd in 9e-i3eeeuw. Gevonden werden resten van varken, rund, schaap/geit, paard, edelhert, gevogelte en vis (John Jansen). Mergor in Mosam-duikers (MiM) vonden het nodige in de monding van de Niers, waaronder veel oude oorlogsrestanten. Bijzonder is een fraai messing mesheft (Mare Pennings). Bij Lent kwamen bij werkzaamheden in een binnenbocht van de Waal delen van een scheepswrak te voorschijn. Datering: rond 1623 AD; het hout komt uit Polen. Uit het Pannerdens Kanaal kwamen een scbeepszwaard en een houten koproer. Een koproer diende om de eerste motorschepen beter bestuurbaar te maken. 'Gebied 6000' in de Maas leverde op: drie fragmentjes goud (een stukje draad, een druppel en bladgoud), een bronzen mutsnaald, een bronzen haarspeld en een dubbel geperforeerde kraal van git (Joost van den Besselaar, MiM). Wijzen boerderij 'De Tempel' bij Overasselt en als restanten van een versterkte middeleeuwse boerderij opgevatte resten op het terrein 'Het Tempeliersklooster' aan de andere kant van de Maas op bezittingen van de Tempeliers? De naam 'Tempel' komt meer voor (Ben Brus). Staat er zo maar een stapeltje


Romeins aardewerk uit de ie eeuw voor je klaar! Het overkwam de eerste auteur in Cuijk. Later ontdekten archeologen hier diverse grafinventarissen, vlakgraven en een askist (Ton van der Zanden / Jantinus Koeling). Een met esdek gevulde greppel in Maldense bouwputten leverde aardewerk op uit de Late Bronstijd tot de Vroege Ijzertijd (Wim Tuyn / Peter Vissers). Zo dichtgetimmerd als de Nederlandse archeologie lijkt, zo ongeregeld is de situatie in Tsjechië. Ook daar zijn weliswaar regels, maar die lappen velen als regel aan hun laars. De auteur vertelt hoe enerverend archeologie dan is... (Mare de Groot woont in het Tsjechische Pouzdrany). Op zoek naar de Gennepse stadsmuur vond men een kelder met kruisgewelf en de Nieuw Poort of Norbertus Poort {Jan Wessels}. Het graven van bermsloten in Huissen (Loostraat) leverde een 60-70 cm dik vondstpakket met Romeins aardewerk op uit de ie-2e eeuw. Waarschijnlijk liep hier de Romeinse limesweg. (Cor Neijenhuis). Ten noorden van Vianen werden een sestertius van Hadrianus en een geelkoperen as van Trajanus gevonden. De laatste is geslagen te Antiochië, heeft een 'klop' en is zeldzaam in onze streken (Bob Reijnen). Het vervolg van de Romeinse vondsten aan het Uivermeerrje in Deest bestaat uit een fragment van een schildrandbeslag, een mengplateautje (voor het mengen van cosmetische en/of medicinale bestanddelen) en een bronzen zegeldoosje (Wim Tuyn). Een lijst met gegevens van het bestuur en een uitgebreide routebeschrijving naar de werkruimte aan de Nieuwe Dukenburgseweg besluiten dit omvangrijk J. Jaarverslag 2003, maart 2004 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Getderland) Voorzitter Ben Clabbers: "2003 was een heel bevredigend jaar en 2004 is ook goed begonnen". De afdeling is op zoek naar een andere werkruimte, want 'SBS 3' moet over een jaar zijn verlaten. Toch is er feest, want de afdeling bestaat dit jaar dertig jaar. Ook penningmeester Rinus Houkes ziet terug op een goed jaar, mede te danken aan de door vrijwilligers afgestane tegemoetkomingen. De cursus 'Veldwerk voor beginners' zal voor de derde keer worden georganiseerd, wederom samen met Afd. Nijmegen e.o. Snel door naar de veldwerkactiviteiten. Er

was veldwerk in Bennekom (Harseloweg), Ede - Bennekom (5X) - Wageningen (diverse waarnemingen) en Eerbeek (obs Johanna Huiskamp). De bijdragen aan 'activiteiten van derden' was niet gering: Arnhem (Meinerswijk / Batavierenweg / Huissensestraat / Stationsplein / Musiskwartier/ Nieuwstad-Walstraat). Over enkele onderzoeken iets meer: Bennekom • Aan de Harseloweg werden 97 boringen gezet om de stratigrafische opbouw van het terrein en de aard van de vindplaatsen vast te stellen. Op dit terrein stond zeer waarschijnlijk het kasteel Harselo, voor het eerst genoemd in 1301 en in 1814 afgebroken. Het onderzoek is uitgevoerd volgens KNA-norm in opdracht van de terreineigenaar en begeleid door de gemeente Ede. Men vond hier baksteenpuin, mogelijke grachten of putten en schervenmateriaal (lme-nt). Arnhem-Musiskwartier - Door de sloop van het winkelgebied tussen Wal- en Beekstraat kon hier een kijkje onder de grond worden genomen. Het hele jaar werkten hier AWN'ers mee, terwijl er bovendien drie AWN-kampen waren: twee landelijke en eentje van de afdeling zelf, de laatste onder leiding van Jan Verhagen en Dénes Beyer. Een schriftelijke bron meldt dat Arnhem al in de 9 e eeuw bestond, maar waar precies? Aan de Walstraat werden sporen aangetroffen (ioe-ne-i2e eeuw), waardoor de locatie van prestedelijk Arnhem wat duidelijker werd. Ook uit latere eeuwen werd het een en ander gevonden. Arnhem-Nieuwstad / Walstraat - In de Nieuwstad werden in december resten van de vermoedelijke Buiten- en de Binnenstadsmuur gevonden. De afstand tussen beide muren was 7,5 meter. De vondstverwerking was bezig met projecten uit Zevenaar en Bennekom, soms met materiaal van het Musiskwartier. De gegevens en de verblijfplaats van alle objecten worden in het Archeologisch) V(oorwerp) K(aart)-systeem ingevoerd. De afdeling heeft exposities in Arnhem: eigen werkruimte, Stadskantoor en Zwanenstraat 8; in Bennekom: Museum 'Kijk en Luister' en Nivon-Museum; in Duiven: Cultureel Centrum en in Zevenaar: Gemeentehuis en liemers Museum. Belangrijk is het werk van de PR-commissie die onder meer de ledenwerfactie in het najaar organiseerde en met succes. De belangstelling voor de acht lezingen was wis-

137


selend. Bijna alle boeken in de bibliotheek zijn nu voorzien van een sticker die correspondeert met het inventarissysteem. Er kwamen 45 mensen af op de voorjaarsexcursie naar Kalkriese (Varusschlacht) en Bad Essen (rotswand met pootafdrukken van dino's). In het najaar ging de reis met 32 deelnemers naar Haarlem (Teylers Museum • Archeologisch Museum) en de Haarlemmermeer (Cruquius-gemaal). Financiële verslagen en de lijst met leden en donateurs besluiten het goed verzorgde J.

Mizuki bezocht de Afd. Archeologie (uit Nieuwsbrief Archeologie KeP).

Aardewerk, maart 2004 (Afd. 21 - Flevoland) De redactie van A feliciteert provinciaal archeoloog en AWN'er André Kerkhoven met zijn doctoraal diploma. Hij promoveerde op een onderzoek op 'kavel 97' bij Schokland (NOP), een locatie waaraan de afdeling goede herinneringen bewaart. De erfgoedinstellingen in Flevoland werken samen aan een nieuwe organisatie: Erfgoedcentrum Nieuw Land. Het Prins Bernhard Cultuurfonds kende de afdeling een subsidie toe voor de aanschaf van tentoonstellingsmateriaal. Vervolgens in A een uitgebreid verslag van de veertiende Steentijddag in Leiden (Saskia Thijsse). Kees Groothoff roept op tot deelname aan de werkgroep 'Archeologie met geofysische meetapparatuur'. AWN'er Dik Biewinga beschikt uit hoofde van zijn beroep over dergelijke apparatuur en wil een groepje AWN'ers leren hoe hiermee moet worden gewerkt. Verder in A veel zaken betreffende de ALV van de afdeling. De jubilerende afdeling (25 jaar) bouwde een netwerkje op

met twee werkplekken. In zijn totaliteit groeide het aantal leden licht. Voor potentiële leden stelde het bestuur een speciale 'promotie Aardewerk' samen. De huisvesting bleef krap, maar de AWN krijgt straks een plek in het Erfgoedcentrum Nieuw Land. Het bestuur diende weer een subsidieaanvraag in bij de provincie Flevoland, te gebruiken om kennis en vaardigheden van de leden te vergroten. Tijdens waarnemingen en onderzoek op het bedrijventerrein de Munt te Emmeloord bleek de bodem verspoeld. Op Noordpunt Schokland waren volgens een rapport van de NJBG nog resten aanwezig van een kerk, waarvan bekend is dat die in zijn geheel werd verplaatst naar Ommen. Proefboringen en geofysisch onderzoek toonden aan dat het funderingsresten van mogelijk oude waterkelders zijn. De provincie Flevoland organiseerde met de gemeente Almere een cursus voor amateurarcheologen. Tussen twee beschermde locaties met archeologische resten lag een zone waar booronderzoek indertijd geen archeologische resten aantoonde. Tijdens de opgraving bleken die resten er wel degelijk te zijn: heel veel vuursteenafslagen en -kernen, een houtskoolconcentratie en pek. Vervolgens in A een verslag van de 'doedagen', bestaande uitvondstverwerkingsdagen, promotiedagen en kennisoverdracht. De vondstverwerking hield zich vooral bezig met het verwerken van al langer aanwezig materiaal. De afdeling 'promootte' de archeologie en zichzelf op vijf locaties. Een groot succes was het in een zandbak laten opgraven van aardewerk en bot, waarna de bezoeker een 'certificaat van echtheid' ontving en uitleg over de vondst. Activiteiten specifiek gericht op kennisoverdracht waren een rondleiding op Schokland, de workshops Vuur maken en Vuursteen bewerken op de jubileumdag en ten slotte een lezing over de opgraving J97 bij Schokland. Aanwinsten voor de bibliotheek besluiten A.

Nieuwsbrief Archeologie KeP nr. 28 {Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) In het voorwoord beschrijft Willemien van de Wijdeven hoe twee complete Hilversumpotten uit Boekei Eindhoven en omstreken bezig hielden. De drie (eentje is incompleet) Hilversumpotten bevatten geen crematieresten en

138


zullen, gelet op de plaatsing, waarschijnlijk rituele deposities zijn, behorend bij een huisplattegrond uit de Midden-Bronstijd (Nico Arts / Theo de Jong). Onder het Eindhovense 18 Septemberplein bevinden zich overblijfselen van de middeleeuwse stadsgracht, de Woenselse Poort (i4e-i5e eeuw) en de houten brug over de gracht (Nico Arts). Tijdens de opgraving in Boekei liet een der bezoekers een benen boterspaan zien, gemaakt van een scheenbeen van een rund of paard (Theo de Jong). Hierna een verslag door een achtjarige leerling van de Regionale Internationale School in Eindhoven van een bezoek aan de afdeling Archeologie: amazing. Dan een greep uit het overige archeologisch nieuws. In Bergeijk trof men sporen uit de Volle en Late Middeleeuwen aan van de nederzetting Berga. Elders in Bergeijk vond men onder meer een erf met huis uit de Vroege Ijzertijd, een grafveld uit de Midden-IJzertijd en een erf met een huis en twee spiekers uit de Late Ijzertijd. Vestigia stelt een archeologische basiskaart op voor en van de gemeente Deurne. Ter controle van de gegevens zullen amateurs nauw worden betrokken bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dicht bij de middeleeuwse kerk van Vessem zijn overblijfselen van twee bootvormige gebouwen uit de Volle Middeleeuwen aangetroffen. In februari overleed Theo van de Ven die een grote rol speelde bij de realisatie van de bronzen informatieborden bij de grafheuvels van Toterfout-Halve Mijl (1963), waarmee hij zijn tijd ver vooruit was.

Een excursie van de AV Kempen- en Peelland leidde naar Tongeren (GalloRomeins Museum) en Maastricht (Natuurhistorisch Museum). Als vervolg op de cursus 'Archeologisch materiaal herkennen en determineren' was er in maart een veldverkenning, begeleid door Nico Arts. In Schijndel kan op de plaats waar eens zeeheld Jan van Amstel woonde en brouwde een vervolgonderzoek)je) van de opgraving in 2003 plaatsvinden (GroenewegHoofdstraat). Enkele bladzijden met lezingen / congressen, tentoonstellingen, nieuw verschenen literatuur over de archeologie van Kempenen Peelland, aanwinsten van de bibliotheek en de agenda besluiten deze N. De Ouwe Waerelt nr. 10, maart 2004 (De Motte - Goeree-Overflakkee) Een in 1902 in Ouddorp ontdekte Romeinse vondstgroep keerde vorig jaar vanuit het depot van het Rijksmuseum van Oudheden terug naar Goeree voor permanente opstelling in het Torenmuseum in Goedereede. De vondsten kwamen aan het licht bij het omzetten van grond bij 'De Oude Stee' en dateren uit ca. 75 tot ca. 200. Ze bestaan uit gladwandige kruiken, een wrijfschaal met tuit, terra nigra kommen, een gevernist potje met crematieresten, inheems-Romeinse kommen, weefgewichten, een spinklosje van aardewerk, een dakpan met afdruk van een hondenpoot en fragmenten terra sigillata (w.o. een bodem met stempel 'MIILISSVS' uit Oost-GalliĂŤ, ca. 180-200).

139


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 C] Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: hogenh@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl

Regio Noordwest: vacature. Sub regio Groningen:) (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783, e-mail: h.c.j.m.weijters@umail.teidenuniv.nl. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloemstraat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlid maatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van A

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

140

€ 36,50 € € € € €

22,00 18,00 19,00 12,50 5,00

• geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. ter Brugge, Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Vice-voorzitter: vacant Alg. secretaris: W.M. van de Wijdeven, Maasstraat 49, 5626 BB Eindhoven, tel. 040-2624327, e-mail: wvdw@tiroi.demon.nl Alg. penningmeester: J. Bosch, Notengaarde 13, 3992 JR Houten, tel. 030-6372599, e-mail: joop. bosch @ zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: • BJ.J. Elbertse (public relations), Predikherenkerkhof 14, 3512 TK Utrecht, tel. 030-2300281, e-mail: b.elbertse@zonnet.nl • W.J.C. Nieuwenhuïs, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl •}. Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160. • A.M. Visser (deskundigheidsbevordering). Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: jmvisser@planet.nl • A. van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebrami@hotmailcom Ereleden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 02. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen34,1633 ELAvenhorn, tel. 0229-542277. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): M.J.C. Willemsen, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem, tel. 023-5491399, e-mail: mjcwillemsen@yahoo.com 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32,1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra®freeler.nl

07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 09. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: N. Beeke, Rorterdamsekaai 65, 4331 GN Middelburg, tel. 011S-639040, e-mail: niekbeek@xs4all.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.nl 12. Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraat 78, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: ldeniet@euronet.nl 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: gjvanderlaan@hr.nl. 16. Nijmegen en omstreken:J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://membersi.chello.nl/-a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderïand: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://home.tiscali.nl/~awnafd17 18. Zuid-Sauand • IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. 19. Twente:Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@Intoweb.nl. 20. Ijsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mvf. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: F. de Kleijn, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2446517 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanad.oo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

AWN-leden maken geschiedenis!


AWN

Westerheem i—F~^v

jaargang 53 - augustus; 2004

5b o U i-t

tenis van de resten van Vikingschepen in elfdeeeuwsè Vl&ardingse begravingea OJ

Twi fieifëifrer, Karcl \fi\aman 1

1

-LiseVredh'" " CD

O O >

cl

In de wolken met een faïencevondst _ Guus VGiuwi Berq

u

'Naerdincklant' pakt dje zaken 'Maltaproof aan nuuui (-ituhitcti v -

-••


Colofon

Inhoud

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam ofwww.awn-archeologie.nl lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden

jaargang 53 no. 4, augustus 2004

Redactie • Centraal redactie-adres Wim van Horssen (hoofdredacteur), Schelruslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: westerheem@freeler.nl • Charlotte Peen (eindredacteur), Prof. Huijbersstraat 157, 6524 NZ Nijmegen. E-mail: chpeen@hotmail.com • Cerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swïetenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl

Vikingen in Vlaardingen De betekenis van de resten van gesloopte Vikingschepen in elfde-eeuwse Vlaardingse begravingen

Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart,: mei, 25 juni, 25 augustus, 26 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal (op diskette) of per e-mail te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-. © AWN 2004. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Redactioneel

141

Tim de Ridder, Karel Vlierman en Anne-Lise Vredenbregt

142

Guus van den Berg In de wolken m e t e e n faïencevondst ... 155 Ben Brus

Sporen van de Tempelorde Een poging tot reconstructie van de aanwezigheid van Tempeliers in ons land

157

Anton Cruysheer

Zo kan 't ook 'Naerdincklant' pakt de zaken 'Maltaproof aan

165

Literatuurrubrieken

168

Werk in uitvoering

179

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

180

Ontwerp omslag: Yvonne Keurentjes Sena ontwerpers, Nijmegen Druk: Ovimex, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poorrugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag (v.l.n.r.): Houtresten van Vikingschip 2 uit graf 437. Reconstructietekening van Vikingschip Hedeby 3. Protosteengoed uil de vulling van een paaikuil (eind dertiende eeuw). Zierikzee, fraai laat-midddeeuws insigne. Twee mogelijke reconstructies van het gebruik van 'weerhaken'.


Redactioneel

L'espérance fait vivre Het is zover. Als eindredacteur mag ook ik mijn eerste - redactioneel schrijven. En tja, wat doe je dan, je trekt een paar oude nummers uit de kast en bladert die eens door, hopend op wat inspiratie, op zoek naar wat al eerder gedaan is. Le Quatorze Juillet, met de Tour op de achtergrond, ga ik aan de slag. Bij het lezen van de verschillende verhalen van de afgelopen jaargangen valt vrijwel meteen één ding op en dat is dat er één thema bijzonder vaak wordt genoemd. Eén thema, dat ook in de ingezonden stukken van de afgelopen edities vaak aan de orde is geweest. U raadt het al: de perikelen rondom 'Malta'. Kennelijk ontkom je er als redactielid niet aan ééns je licht over dit onderwerp te laten schijnen. Gelukkig, denk ik dan, hebben we als redactie besloten het roer om te gooien. Want laten we het nu toch eens niet meer hebben over wat een archeoloog - amateur of niet - allemaal wel en niet meer mag; laten we het nu eens niet meer hebben over slechte regelgeving, over door de overheid opgelegde beperkingen, over een uitwerkingsachterstand of over de commercie tegen de wetenschap. Daar wordt binnen en buiten de AWN-gelederen al volop over gedebatteerd en het moge duidelijk zijn: nog lang niet alles loopt op rolletjes en er moet nog veel gesleuteld worden aan wat hopelijk ooit onze nieuwe Monumentenwet zal worden. Hopelijk, want we wachten al lang, zo lang dat we bijna vergeten zijn hoe opgetogen we tien jaar geleden waren. En laten we nu ook eens eerlijk zijn. Nooit eerder was er zoveel werk voor archeologen in Nederland. En dat in een tijd waarin de werkeloosheid zegeviert. Nooit eerder hebben we zoveel ruimte gekregen om naar hartelust archeologie te bedrijven. En nooit werd er door 'de buitenwereld' zoveel aandacht aan besteed. Archeologische faculteiten en vakgroepen stromen vol, brievenbussen van provinciale en

gemeentelijk archeologen puilen uit, telefoons staan roodgloeiend, commerciële bedrijven doen hun uiterste best zo snel en zo veel mogelijk archeologische resten op te sporen en te documenteren voordat ze onherroepelijk door graafwerkzaamheden worden verwoest. Amateur-archeologen van Nederland oordeel niet te snel. Ook niet-professionals kunnen zich in deze tijd met hart en ziel aan archeologie blijven wijden. Het is alleen zaak de gaten in het web te vinden en samen met professionals oplossingen te bedenken, zonder daarbij regels te overtreden. Dat zal in het begin niet makkelijk zijn. Er zullen veel nieuwe contacten gelegd moeten worden en bestaande banden zullen moeten worden aangehaald. In deze hectische wereld moeten archeologen samen blijven werken, samen blijven denken en elkaar kunnen vertrouwen. Eendracht maakt macht, luidt het spreekwoord niet voor niets. Uit de nieuw opgestarte rubriek 'Zo kan 't ook' is inmiddels gebleken dat er genoeg mogelijkheden zijn. Laat horen met welke projecten u met of zonder uw afdeling bezig bent, laat horen welke deskundigheid u mist of met welke vragen u blijft zitten. Westerheem wil plaats bieden voor dit soort onderwerpen. Misschien wilt u zelf oproepen doen of projecten initialiseren. Ook dat kan in Westerheem, want elk nummer wordt zoals u aan de artikelen kunt zien - gelezen door een zeer gemêleerd archeologisch gezelschap. Het is nu zaak deze archeologische melange met een vleugje initiatief en een snufje contact op smaak te brengen. Charlotte Peen

141


Vikingen in Vlaardingen De betekenis van de resten van gesloopte Vikingschepen in elfde-eeuwse Vlaardingse begravingen Tim de Riddef, Karel Vlierman1 en Anne-Lisc Vredenbregt3

Inleiding Het is zondag 17 februari 2002. Op de hoek van de Vlaardingse Markt, waar al sinds het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw een gat geslagen is in de bebouwing, verrichten Vlaardingse archeologen in samenwerking met de plaatselijke AWN-afdeling Helinium onderzoek.* Op deze locatie, door de Vlaardingers toepasselijk aangeduid als 'Het Gat in de Markt', hebben archeologen de rand van een middeleeuwse begraafplaats ontdekt. Terwijl op die winterse zondagmorgen op de achtergrond kerkmuziek aan de Grote Kerk te Vlaardingen ontstijgt,

f Vlaardingen J

Afb. 1: Ligging Vlaardingen met onderzoekslocatie. (Tek.: E. van der Linden, VLAK)

142

leggen de archeologen middeleeuwse graven bloot. De begeleidende muziek geeft een bizar gevoel. Langs de uiterste rand van de begraafplaats ligt een wat rommelig graf dat de dag ervoor is ontdekt. Het is niet meer dan een kuilbegraving die rommelig is afgedekt met wat losse planken. Er lijkt weinig aandacht aan het graf te zijn besteed. Daaronder, ter hoogte van de borst van de vijftigjarige man, liggen twee gekruiste dunne rechthoekige plankjes. Onder de plantjes bevinden zich nog vastgekoekte vliegenpoppen van de maden die zich aan het lichaam van de overleden man tegoed hebben gedaan.


Het is direct duidelijk dat er met de planken die het graf afdekken iets bijzonders aan de hand is. Er bevinden zich namelijk vele ijzeren klinknagels in het hout. Zou het hergebruikt scheepshout kunnen zijn? Dendrochronologisch onderzoek maakt duidelijk dat het grafhout niet dateert uit het einde van de twaalfde eeuw zoals aanvankelijk gedacht werd, maar dat het ruim anderhalve eeuw ouder is. Dan volgt uit het nadere onderzoek de tweede verrassing. Het hout blijkt afkomstig te zijn van een Deens Vikingschip uit Engeland, zeer waarschijnlijk zelfs van twee Vikingschepen. Een ander graf blijkt resten van nog een derde Vikingschip te bevatten. Hoe komt dat hout in Vlaardingen terecht? Wat deden die Vikingen in Vlaardingen? En wat zegt dat over de positie van Vlaardingen rond iooo? Dit artikel gaat nader in op deze vragen. Middeleeuws kerkhof De opgravingslocatie ligt in het oude centrum van Vlaardingen, aan de rand van de Markt, daar waar van oudsher de dijk die Vlaardingen moest beschermen tegen het wassende water van de Oude Maas, aansluit op de nederzettingsterp. Het onderzoek dat duurde van december 2001 t/m 6 maart 2002, maakt duidelijk dat hier net de rand van de middeleeuwse begraafplaats was gelegen die omringd werd door een enkele meters brede sloot die aan de kerkhofzijde voorzien was van een afrastering van vlechtwerk. Binnen een begrenzing van circa vijf bij vijf meter zijn uiteindelijk 45 begravingen ontdekt. Niet alleen het botmateriaal verkeerde nog in een uitstekende staat, ook het hout uit de graven. Er zijn in totaal 23 echte kisten of delen daarvan blootgelegd, dat wil zeggen een rechthoekige constructie die aan alle kanten van planken is voorzien, met een lattenbodem en een houten deksel. Daarnaast zijn er 12 grafkuĂźen aangetroffen die houtresten bevatten in de vorm van een houten bekleding van de grafkuil tot alleen een afdekking

Blnnonaanzlcht

(Bikatvoudlg 'garen' van w d of hoer)

Buitsnaaruicht bolki hop van hoiden pen

van het graf met een houten deksel. Bij tien graven, waarvan vijf mogelijk door latere verstoringen, werd geen hout aangetroffen. Elders wordt een gedetailleerde beschrijving en analyse van het hout uit de graven gegeven.5 Al het hout uit de graven is zorgvuldig in huishoudfolie luchtdicht ingepakt en in waterbakken opgeslagen, wachtend op nader onderzoek. Dat nadere onderzoek werd verricht in 2003 en 2004.

Ajb. 2: Scheepshout en termen. (Tek.: K. Vlierman)

Datering Het grafveld is gelegen op de rand van een zandige oeverwal die afgedekt wordt door een kleilaag. De oeverwal is eerst opgehoogd waarna deze in gebruik genomen is als begraafplaats. De datering van de begraafplaats werd in eerste instantie ingegeven door twee constateringen. Het bovenste deel van het grafveld kent een verstoring door een enorme ingraving. De humeuze samenstelling en de ligging doen vermoeden dat het hier om een gracht gaat die het latere grafveld scheidde van de omringende dijk, waarvan de aanleg kort na 1164 wordt verondersteld. Het aardewerk uit de grote ingraving geeft dateringen die in ieder geval zeker terug gaan tot het begin van de dertiende eeuw, mogelijk zelfs eind twaalfde eeuw.6 Ook het aardewerk dat rond de graven werd aangetroffen,

143


maakte in het veld een twaalfde-eeuwse indruk. Dendrochronologie

Van het hout afkomstig uit de graven zijn 28 monsters geselecteerd, waarvan er 22 geschikt zijn gebleken voor een dendrochronologische datering die verricht is door RING van de ROB.7 De dateringen lopen uiteen van 918 ± 6 AD tot uiterlijk 1048 AD. We moeten er echter rekening mee houden dat een groot aantal dendrodateringen nog niets zegt over de datering van de graven. Daarvoor zijn twee oorzaken te noemen: 1) een deel van het hout mist de laatste jaarringen zodat er nog, soms een te schatten en soms een onbekend aantal jaarringen, bij moet worden opgeteld.

2) Een deel van hout heeft duidelijk oorspronkelijk een andere functie gehad. Het moet zodoende gaan om hergebruikt hout, en bij een ander deel van dit hout kan dit niet worden vastgesteld, maar kan dat op grond van een 'oude' datering wel worden verondersteld. We moeten dan ook uitgaan van de jongste dendrochronologische dateringen die voor zover dat te bepalen valt, gebaseerd zijn op hout dat vrij kort na het vellen van de boom verwerkt is in de graven. De jongste datering van de graven op het diepste {oudste niveau) is afkomstig van graf S 446:1043-1048 AD (zie tabel 1). Als we iets nauwkeuriger kijken naar de dendrochronologische dateringen van dit graf, blijkt de jongste datum te zijn gebaseerd op een einddatering van

Tabel 1: De dendrochronologische dateringen en breeuwselmonsters. spnr

dendronaam

437

vlg 12.1

437 437 437

vlg 13.1

vlg 14.1

breeuwsel

houtsoort

referentie curve

runder-

eik

eik

grafsoort

kistdeel

prim/sec

kuil + deksel

Deksel (deel A>

secundair

kuil + deksel

Deksel (deel BJ

secundair

kuil + deksel

Deksel (deel C)

secundair

runderhaar

eik

kuil + deksel

Deksel (deel D)

secundair

runderhaar

eik

veldatum

schip

EU 4

0918 AD ±6 [na]

1

EU 4/ vlg 14.1

1007 AD ±6 [na]

2

-

2

1009 AD ±6 [na]

2

haar (2X) schapenwol

437

Vgl II.O

kuil + deksel

plankje 1 (deel E)

secundair

es

437

vgl 10.1

kuil + deksel

plankje 2 (deel F)

secundair

beuk

513

vlg 20.1

kuilbekleding + deksel

Zuidplank

secundair

schapenwol

eik

EU 4 O.F/ C Duitsland

1035 AD [na] 1043 AD [na]

EUi/SH

0967 AD 3 ±6 [na)

Referentiecurves: Eu ] : Curve van eikenhout voor Nederland en Noord West Duitsland. Eu 4 : Curve voor Zuid Engeland. O.F. : Curve van eikenhout voor de provincie Oost Friesland, Duitsland. C.Duitsland : Curve van eikenhout voor centraal Duitsland (HolsteinJ. SH : Curve van eikenhout voor Sleeswijk Holstein, vlg Urn 14 : Middelcurve van alle daterende eiken uit Vlaardingen 'Gat inde Markt I.IOI'. * : Gedateerd (via Ruig) door het 'Dendrochronology Laboratorium' van 'Shefïïeld University' in Engeland, tegen verschillende Engelse curvers en één Duitse.

144

-


1042 met een schatting van minimaal één en maximaal zes jaar spinthout. In hetzelfde graf bevindt zich ook hout dat gekapt is in het voorjaar van 1044 AD. Vermoedelijk zal in of kort na dat jaar het hout verwerkt zijn in de grafkist. Het lijkt dan ook aannemelijk dat dit deel van het grafveld in 1044 of kort ervoor is aangelegd als uitbreiding van de reeds bestaande begraafplaats die om de Oude Kerk is gesitueerd. Hoe lang dit deel van de begraafplaats in gebruik is geweest, is moeilijk te bepalen. De hoger liggende graven leverden helaas geen bruikbare dendrochronologische dateringen op. Als uiterste sluitdatum moeten we daarom de datering van de eerder genoemde grote ingraving hanteren waarvan de aanleg aan het einde van de twaalfde eeuw wordt verondersteld. Daarmee ligt de maximale gebruiksduur op 150 jaar, maar deze zal vermoedelijk korter zijn. Ook geeft het dendrochronologisch onderzoek aan de hand van de gebruikte referentiecurves inzicht in de herkomst van het hout (zie tabel 1). De herkomstgebieden variëren van ZuidEngeland, Centraal-Duitsland (Hollstein), Nederland en Noordwest-Duitsland, Midden- en Zuid- Duitsland, Oost-Friesland (Duitsland), SleeswijkHolstein, Zuidoost-Nederland en Vlaanderen. Gecombineerd met het onderzoek naar het hergebruikte scheepshout in de graven, geeft dit een aantal opmerkelijke resultaten, waar we verderop nader op in zullen gaan. Het hergebruikte hout uit Vlaardingse graven Vijftien graven leverden hout op dat oorspronkelijk een andere functie heeft gehad. De bewerkingssporen op het hout wijzen daarop: de overnaadse overlapping, messing- en groefplanken, gaten (al dan niet gedicht), ijzeren klinknagels (en nagelgaten), ingekerfde lijnen en breeuwsel. De oorspronkelijke functie van dit hout laat zich echter lang niet altijd eenduidig verkla-

ren. Bij de messing- en groefplanken gaat het vermoedelijk om bouwhout, Vergelijkbare houten planken zijn aangetroffen in Tiel en worden verondersteld te zijn verwerkt in pakhuizen.8 Ondanks de aanwezigheid van pengaten in sommige plankdelen die wijzen op een eerder, primair, gebruik, mag worden aangenomen dat de stukken van els, es en beuk in eerste instantie niet als scheepshout zijn gebruikt.9 In onze streken wordt namelijk sinds de prehistorie in principe eikenhout gebruikt voor het bouwen van schepen. Uit de periode van circa 1000 tot 1300 AD kennen we enkele voorbeelden van naaldhout (zilverspar, fijnspar en larix). De hiervan gemaakte rivieraken komen alle uit het stroomgebied van de Rijn tussen Karslruhe en Bazel of uit de aangrenzende gebieden. Elzen- en essenhout is, voor zover bekend, nog nooit als scheepshout aangetroffen10, scheepsdelen van beukenhout zijn tot nu toe slechts driemaal gevonden. Op grond van voornoemde kenmerken kan uiteindelijk voor veertien planken uitgesloten worden dat het om scheepshout gaat, waarmee een oorspronkelijke functie als bouwhout aannemelijk is. Daarnaast zijn er vijf houten delen of samenstellingen, die waarschijnlijk afkomstig zijn van scheepshout. Het betreft de kistbegravingen S 430, S 515 en S 547. In deze planken zijn pengaten, of dicht gemaakte pengaten aangetroffen. Opvallend is dat, als er sprake is van meer dan één pengat, de onderlinge afstand circa 50 cm bedraagt. Over het eventuele type schip waarvan deze planken afkomstig zijn, is niets met zekerheid te zeggen. Kenmerken van Vikingschepen In twee graven is hout aangetroffen waarvan vastgesteld is dat het afkomstig is van schepen die in een Vikingtraditie zijn gebouwd. Voordat we dit hout bespreken, worden hieronder eerst de algemene kenmerken van de Vikingtraditie in de scheepsbouw besproken.

145


3 De meestal smalle gangen (van voortot achtersteven) bestaan uit enkele planken, die met korte lassen en met klinknagels aan elkaar zijn gezet.

50 cm

zuidplank buitenzijde

westplank buitenzijde

onderzijde graf

oostplank buitenzijde

noordplank buitenzijde

Ajb.y. Houtresten van Vikingschip j ÂŤ*' graf j y . (Tek.:A.H.L Vredenbregt/ E. van der Linden, VLAK)

1 De planken zijn niet gezaagd maar gespleten en daarna met een T-vormige kantrechtbijl in model gehakt en glad afgewerkt. Door het splijten zijn de 1,5 tot 2,5 cm dikke planken op de doorsnede enigszins trapeziumvormig. 2 De planken van de scheepsromp zijn van de kiel tot het bovenboord geheel overnaads (dakpansgewijs) aangebracht. De planken zijn onderling op de elkaar overlappende delen (het land) en op regelmatige afstand met ijzeren klinknagels aan elkaar bevestigd. De klinknagels bestaan uit een vrijwel vlakke, onregelmatige, ronde kop en een op doorsnede, afgeronde, vierkante nagel. Aan de binnenzijde van het schip wordt op het nageleinde een vierkant, rechthoekig of dropvormig ijzeren plaatje geklonken (een klinkplaatje).

146

4 De scheepsromp wordt dwarsscheeps in vorm gehouden door spanten die op een betrekkelijk grote onderlinge afstand (circa 90 cm) zijn aangebracht, Halverwege daartussen bevindt zich vaak een legger of een wrang op het vlak (de bodem) van het schip of een kort spant op de zijden. De bevestiging van de overnaadse huid tegen de hiertoe trapsgewijs uitgehakte spanten is met houten pennen uitgevoerd. De pennen hebben aan de buitenzijde een iets dikkere afgeronde kop die buiten de huid uitsteekt. 5 Om de landen en lassen tussen de planken waterdicht te krijgen, wordt tijdens de bouw van het vaartuig breeuwsel van dierenhaar aangebracht (vaak wol gedrenkt in teer). Soms is in ĂŠĂŠn van de elkaar overlappende planken op het land een ondiep 'gootje' gestoken waarin het breeuwsel, een zeer dun enkelvoudig en los gesponnen 'garen', ligt opgesloten. Op de schuine lassen en tussen de huid- en reparatieplanken wordt meestal een dun laagje 'losse' wol of haren (vilt) gebruikt. Reparatieplankjes zijn in principe met spijkers vastgezet. 6 Sommige planken zijn aan de buitenkant en soms ook aan de binnenkant met ingekraste lijnen of met een gestoken gootje versierd. Bij bepaalde schepen is deze versiering ook op de spanten aangebracht. Resten van Vikingschepen in Vlaardingen Van twee graven kan met zekerheid worden vastgesteld dat het hout afkomstig is van schepen die gebouwd zijn in de Viking-scheepsbouwtraditie. Deze graven worden hieronder kort besproken.


Kuübegraving

S 513

Graf S 513, met de resten van een circa zevenjarig kind, betreft een kuil die aan alle kanten voorzien is van planken en afgedekt is door middel van een plank. Een bodem ontbreekt echter. De planken zijn voorzien van ijzeren nagels die voor de bekisting geen functie hebben gehad. Ook zijn er pengaten aangetroffen die een onderlinge afstand van circa 50 cm hebben. De zuidelijke plank waarmee het graf bekist is, laat over de primaire functie niets te gissen over. Het gaat om een deel van een huidgang, bestaande uit enkele planken die onderling verbonden zijn met een schuine las van circa 8 cm die door middel van drie klinknagels aan elkaar zijn bevestigd (zie fig. 3). Op één van de plankdelen bevindt zich een reparatieplankje waaronder zich breeuwsel bevindt dat bestaat uit schapenwol." Teer werd in het breeuwsel niet aangetroffen. Op de overige planken van het kuilgraf zijn eveneens klinknagels of gaatjes daarvan waargenomen. Deze kenmerken maken duidelijk dat het om scheepshout gaat dat thuishoort in de Vikingtraditie. Het dendrochronologisch onderzoek leverde niet alleen relevante informatie op over de datering van het hout, maar ook over de herkomst. De veldatum van de zuidelijke plank bleek uit te komen op 967 ± 6 AD. De curve wijst op een herkomst van het hout uit Nederland/Noordwest-Duitsland (referentiecurve EU) en Sleeswijk-Holstein {referentiecurve SH). Dit wijst erop dat dit vaartuig, dat gebouwd is in de Vikingscheepsbouwtraditie, afkomstig is van het noordwestelijke vasteland van Europa, het oude Frisia. Het pollenonderzoek uit het breeuwsel (vnr. 1503} maakt duidelijk dat de schapenwol waarmee het Vikingschip is gebouwd of opgekalefaterd, afkomstig is uit een boomarme omgeving waarin een enkele els stond. Tezamen met het pollenspectrum van de planten wijst het op een kweldergebied. Een herkomstgebied kon niet nader worden bepaald dan het kustgebied in Noordwest Europa."

Kuilbegraving S 437

Aan de uiterste rand van het middeleeuwse grafveld lag een kuilbegraving die afgedekt was door losse houten plankconstructies met ijzeren klinknagels. Er zijn zes delen onderscheiden, A t/m F (zie fig. 5), waarvan vier (A t/m D) afkomstig zijn van een schip. Bij deze vier delen gaat het om planken die lijken te zijn gespleten en niet te zijn gezaagd. Een aantal planken was nog wel aan elkaar bevestigd. Deze lagen overnaads en waren door middel van klinknagels aan elkaar bevestigd. In de delen B en C worden de rijen klinknagels van de overnaadse constructies begrensd door twee parallel lopende, ingekerfde lijnen. Dergelijke versieringen zijn doorgaans alleen op de boven water uitstekende plankdelen aangebracht. De losse delen B, C en D zijn vermoedelijk alle afkomstig van één en hetzelfde Vikingschip (zie fig. 5). Het deel A is

Aft). 4: Houtresten van Vikingschip 2 uit graf 437. (Foto: A.H.L Vredenbregt, VLAK)

Afb. 5; Houtresten van twee Deense Engelse Vikingschepen (i en 2) uit graf 437- (Tek-: A.H.L Vredenbregt/ E. van der Linden, VLAK)

147


afwijkend, zo ontbreken de ingekerfde lijnen. In deel C, daar waar de planken elkaar overlappen (het 'land'), bevond zich nog breeuwsel dat bestond uit gesponnen 'garen' dat zonder verdere toevoegingen tussen de scheepsdelen is verwerkt (zie fig. 6). Toevoegingen van vergankelijk materiaal zijn echter niet geheel uit te sluiten. Onderzoek dat verricht is door BIAX maakt duidelijk dat het om runderhaar gaat.1' De runderen hebben rondgelopen in een halfopen landschap, waar wilgen domineerden. Dit wijst op een eefomgeving in een zoetwatergetijdengebied of een uiterwaardenlandschap. Een nadere bepaling op basis van de pollen of we dit in Nederland, Engeland, Scandinavië of elders moeten zoeken, is helaas niet mogelijk. In deel A is breeuwsel aangetroffen dat zowel van runderhaar als schapenwol is gemaakt. Deze verschillen in de breeuwselmonsters in deel A wijzen waarschijnlijk op een reparatie. Dit blijkt ook uit de samenstelling van dit deel, dat namelijk ten dele bestaat uit een samenstelling van kleine planken.

5 cm Ajb. Ga: Het schoongemaakte breeuwsel van schapenhaar uit ¥aÏ4}7- (Foto: A.H.L Vredenbregt, VLAK)

148

Van het graf zijn vijf geslaagde dendrodateringen voor handen. Drie dendromonsters zijn afkomstig van resten van een schip. Alle drie zijn ze gedateerd door middel van referentiecurve EU4, de curve voor Zuid-Engeland. De oudste datering komt op 918 ± 6 AD. Het jongste deel dat in verband met het schip staat, wordt gedateerd op 1009 ± 6 AD. De veronderstelling dat de delen B en D van hetzelfde schip afkomstig zijn, wordt ondersteund door het dendrochronologische onderzoek dat aantoont dat de monsters afkomstig zijn van dezelfde boom. Ter hoogte van de borst van de overledene lagen twee rechthoekige plankjes (zie fig. 5, delen E en F) die niet tot het scheepshout behoren. Het gaat om een essen (E) en een beuken plankje (F) die respectievelijk na 1035 AD en na 1043 AD zijn gedateerd. Beide plankjes lijken op grond van ogenschijnlijk

functieloze gaten, te zijn hergebruikt. Dat houdt dan in dat het graf op een onbekend tijdstip na 1043 moet zijn aangelegd. Op grond van de ligging op het diepste niveau van het grafveld

Ajb. 6b: Detailopname van het breeuwsd. (Foto: A.H.L. Vredenbregt, VLAK)


mag echter worden geconcludeerd dat dit tijdstip niet lang na 1043 zal zijn geweest. Op basis van de beschikbare gegevens is het het meest aannemelijk dat het vaartuig rond 1009 ± 6 AD is gebouwd en dat delen ervan kort na 1043 zijn gebruikt in een Vlaardings graf. Het lijkt onwaarschijnlijk dat de datering van 918 ± 6 AD (deel A) de bouwdatum van dit schip aangeeft. Dit zou namelijk betekenen dat het vaartuig tenminste 90 jaar oud was toen het werd opgekalefaterd voordat het de Noordzee overstak. Het is echter niet geheel uit te sluiten.14 Het betreffende stuk kan ook van een ander, ouder Vikingschip afkomstig zijn. Delen daarvan zouden dan reeds eerder kunnen zijn hergebruikt, waarna ze uiteindelijk een derde leven kregen als bekleding van het graf. De veronderstelling dat het hout afkomstig is van twee Vikingsschepen, wordt ondersteund door de verschillen tussen het deel A enerzijds (geen inkervingen en breeuwsel van runderhaar en schapenwol) en de delen B, C en D anderzijds (wel inkervingen en breeuwsel van alleen runderhaar). Parallellen met resten van Vikingschepen in Nederland Het aantreffen van hergebruikt scheepshout bij opgravingen is zeker geen uitzondering. Eerder is middeleeuws scheepshout van aakachtige riviervaartuigen aan het licht gekomen bij begravingen in Hellevoetsluïs'5 en in Schagen.'6 Tevens zijn er ijzeren klinknagels gevonden die kenmerkend zijn voor de Viking-scheepsbouwtraditie, in Oosterbeintum, BeetgumBesseburen en in de terp Tjitsma bij Wijnaldum. Het hout was daar echter volkomen vergaan.'7 Hoewel in historische bronnen het bezoek van Vikingen in de Nederlanden regelmatig is gerapporteerd, zijn de overblijfselen van Vikingschepen in Nederland nog zeer summier te noemen. Vlaardingen is nu, na Utrecht, Dorestad en Tiel, de vierde plaats in Neder-

land waar hout is aangetroffen dat thuishoort in de Viking-scheepsbouwtraditie.'3 In 1973/1974 zijn voor de eerste keer 'losse stukken' aangetroffen in de opgevulde haven van Dorestad (Wijk bij Duurstede). Het tweede voorbeeld betreft een vondst die in 1974 in Utrecht is gedaan aan de oever van een dichtgeslibde rivier of rivierarm waar het hout verwerkt was in de beschoeiing. De derde parallel komt uit de middeleeuwse haven van Tiel waar in 1996 enkele scheepsdelen van een Vikingschip aan het licht kwamen die hergebruikt waren als begrenzing voor een aan te plempen deel langs de kade. Het hout uit Tiel blijkt afkomstig te zijn uit Engeland. Vlaardingen is nu de tweede vindplaats met Engels scheepshout. De datering van het hout uit Tiel, dat afkomstig is van één schip, ligt tussen 971-1008 AD en is afkomstig uit, of in de nabije omgeving van, Londen. Het is vrijwel zeker dat het schip uit Tiel tussen 1008 en 1018, op een Londense werf is gebouwd. Deze datering mag ook worden verondersteld voor het schip waarvan de resten in Vlaardingen zijn gevonden. Of het ook op dezelfde werf is gebouwd, valt niet te achterhalen. Wel is opvallend dat de versiering ter plaatse van de klinknagels op het naar een steven oplopende deel anders is dan die uit Vlaardingen. Een Engelse herkomst voor het Utrechtse Vikingschip is goed mogelijk, maar onderzoek naar deze resten is (nog) niet verricht. Of het oplopende stuk scheepshuid uit Utrecht een vergelijkbare versiering heeft als dat in Tiel of in Vlaardingen, is onbekend. De resten van het oude Vikingschip dat aangetroffen is in Dorestad, zijn afkomstig uit het oude Frisia. Met de delen van het Vikingschip uit het Vlaardingse graf S 513 is nu voor de tweede keer scheepshout uit het oude Frisia aangetroffen. Zowel voor de vondsten uit Tiel als die uit Vlaardingen komen voor vergelijking in aanmerking de buitenlandse 149


andere dendroresultaten van het Vlaardingse hout op herkomstgebieden als Midden- of Zuid-Duitsland.

Ajb. y: Situering van de houtresten uit graf 437 in het Vikingschip (2). (Tek.: K. Vlierman)

scheepsvondsten Skuldelev I (Viking Museum Roskilde, Denemarken}, gebouwd tussen 1000-1050 AD en wrak III uit Hedeby/ Haithabu in SleeswijkHolstein (Museum Haithabu, Schleswig), gebouwd rond 1025 AD. Het eerste vrachtschip had een lengte van ongeveer 16,5 m en een breedte van bijna 5 m. Het schip uit Haithabu was vermoedelijk 22 m lang en had een grootste breedte van ruim 6 m. Over de hoofdafmetingen van de Engelse vaartuigen uit Vlaardingen valt niets met zekerheid te zeggen. Op basis van vergelijking zal de lengte echter vrij zeker tussen 15 en 22 m zijn geweest. Conclusie Vlaardingse Vikingschepen Ondanks het feit dat er bij de vondsten uit Vlaardingen sprake is van slechts kleine fragmenten, kan op grond van de aangetroffen details en typische kenmerken van de scheepsdelen van S 437 met zekerheid worden vastgesteld dat het om delen van een Vikingschip gaat. De herkomst van het hout en de datering maken het vrij zeker dat het schip door Deense Vikingen is gebouwd in Engeland. De bouw ervan heeft rond 1009 ± 6 AD plaatsgevonden. In hetzelfde graf zijn resten aangetroffen van een mogelijk ander, ouder Vikingschip waarvan de de bouwdatum rond 918 ± 6 AD kan worden verondersteld, en dat mogelijk ook door Deense Vikingen in Engeland is gebouwd. Bij de plank van S 513 gaat het zonder twijfel eveneens om een stuk van een vaartuig uit de Vikingscheeps bouwtraditie, maar dan afkomstig van het noordwestelijke vaste land van Europa, het oude Frisïa. Naast de resten van de Vikingschepen wijzen de

150

Betekenis voor Vlaardingen Hoe komen die resten van Vikingschepen in Vlaardingen terecht? Zouden ze afkomstig kunnen zijn van een opgekochte partij oud hout van een Vikingschip dat elders gesloopt is? Het valt niet uit te sluiten, maar aannemelijk is het niet. Het lijkt waarschijnlijker dat het schip ter plaatse van Vlaardingen is ontmanteld. Op grond hiervan kunnen we aannemen dat Vlaardingen in het begin van de elfde eeuw beschikte over een haven. Het ligt voor de hand dat de kreek de Vlaarding, waarlangs Vlaardingen zich op de westelijke oeverwal ontwikkelde, functioneerde als natuurlijke haven. Interessant is ook de constatering op basis van het dendrochronologisch onderzoek dat het om Engels hout gaat. Een eigentijdse passage over de slag bij Vlaardingen in 1018 van de monnik Alpertus van Metz werpt een verrassend licht op dit Engelse hout.'9 "Voordat dit teken aan de hemel verscheen, is er oorlog uitgebroken nabij de zeekust. De oorzaak van die oorlog was als volgt. Een groep Friezen heeft hun woongebied verlaten en zich daarna metterwoon gevestigd in het Merwedewoud, waarover we al eerder hebben gesproken; ze hebben zich aangesloten bij rovers en gezamenlijk brachten ze grote schade toe aan de kooplieden. (...) Zo kwam het dat de Tielse kooplieden, die er in vergelijking met anderen ook wel bijzonder gemakkelijk toe komen om over alles en nog wat te klagen, zich bij herhaling tot de koning wendden met het verzoek hen in zijn genade tegen dat onrecht te beschermen. Als hij dat niet deed, zeiden ze, konden zij niet naar het eiland gaan om handel te drijven en de Engelsen evenmin op Tiel handelen, en bijgevolg kon dan de belasting hem niet meer volledig toevloeien, zoals dat toch hoorde."

Uit het citaat blijkt dat er vanuit Tiel


handel gedreven werd met Engeland. Tielse kooplieden bezochten het 'eiland', waarmee Engeland bedoeld wordt. Ook kwamen er Engelse kooplieden, die we nu misschien ook als Deense Vikingen mogen aanduiden, naar Tiel. Het aantreffen van Engels scheepshout is in het licht van de aangehaalde passage dan ook geen verrassing. Uit het citaat kunnen we tevens afleiden dat de schepen voeren over de Merwede en de Oude Maas en daarbij ook Vlaardingen passeerden, alwaar door de rovers (hiermee doelt Alpertus op graaf Dirk III en consorten) grote schade werd toegebracht. Historici interpreteren deze passage als het illegaal heffen van tol door de graaf. Blijkbaar had de 'rover' (graaf Dirk III) dit recht, dat alleen aan de Duitse keizer was voorbehouden, zichzelf toegeĂŤigend. Hoe we de schade aan de schepen moeten interpreteren, is niet duidelijk. Moesten er onder dwang goederen worden afgestaan? Werden er misschien wel complete schepen in beslag genomen? Uit de passage kunnen we niet afleiden dat de kooplieden ook Vlaardingen aandeden. Gezien de schade waarover gesproken wordt, is het nog maar de vraag of de kooplieden een dergelijke vijandige haven aandeden. Ze waren waarschijnlijk al lang blij als ze schadevrij Vlaardingen konden passeren. Toch is er Engels scheepshout in Vlaardingen aangetroffen. Zal dit afkomstig zijn van plundering? De slag bij Vlaardingen in roi8 vond immers naar aanleiding daarvan plaats. De resten van het Vikingschip zijn echter verwerkt in een graf met een datering van na 1043 AD, en het lijkt onwaarschijnlijk dat het hout zolang in opslag heeft gelegen. Maar graaf Dirk III boekte in 1018 een overwinning, waarmee de 'plunderingen' zeker niet ten einde zullen zijn gelopen. En dat blijkt. Want in 1046 en 1047 wordt opnieuw melding gemaakt van plunderingen bij Vlaardingen.10 Het Engelse scheepshout zou dus, in dat licht gezien, afkomstig kunnen zijn van door de graven geplunderde

schepen. Zouden de rollen nu eens omgekeerd zijn? Dat de Vikingschepen geplunderd werden door de lokale bevolking? Er is echter nog een andere verklaring mogelijk. Het is namelijk niet ondenkbaar dat de Vlaardingse haven zelf een rol speelde in de handel met Engeland, Misschien moeten we de toegebrachte schade aan de Tielse schepen ook wel uitleggen als een poging van de graaf om de Engelse handel met Vlaardingen te bevorderen en de concurrerende kooplieden met zijn plunderingen te dwarsbomen. De weinige historische verwijzingen die er zijn over het elfdeeeuwse Vlaardingen, doen namelijk vermoeden dat Vlaardingen geen normale nederzetting was. Hoek veronderstelt dat Vlaardingen in de elfde eeuw de enige nederzetting is binnen het graafschap die meer allure had dan enkel een agrarisch centrum.11 Het beeld dat deze bronnen oproepen over Vlaardingen, namelijk de aanwezigheid van een grafelijke burcht en een grafelijk hof, wijst erop dat Vlaardingen een belangrijke plaats innam binnen

Ajb. 8: Reconstructietekening van Vikingschip Hedeby 3, een vrachtschip, dat waarschijnlijk vergelijkbaar is met de Vikingschepen waarvan resten in Vlaardingen zijn aangetroffen. (Bron: Crumlin-Pedersen 4.36, getekend door Sune VillumNielsen)

151


^ |

Wlflama (vaan)

\

I

Laagland (gorcan, eanslibbrngen)

i

I

Oevercono Maas an Menvede

^ H I

Waas, krakan er veanstromen I

Ontginning grafelijk hof

A

Di*

$

Grafeii;* nol

B

Nadsrzgtïng Vtaanfngen

A/b. 9: Reconstructie van de nederzetting Vlaardingen rond

1000 AD. (Tek. T. de Ridder/ E. van der Linden, VLAK)

152

het graafschap dat vanaf 1101 voor het eerst met de term Holland wordt aangeduid. De betekenis van Vlaardingen blijkt ook uit de muntslag die aan het einde van de elfde eeuw, vermoedelijk vanaf ro8o heeft plaatsgevonden. Het is opvallend dat een munt die aanwezig is in het muntenkabinet te Stockholm met als opschrift "comes" graaf en op de keerzijde "Flardiga", gebaseerd is op Engelse penningen." Hoewel niet zeker, wordt Vlaardingen als meest overtuigende muntplaats genoemd. Als deze identificatie correct is, dan is dat een tweede aanwijzing dat er belangrijke contacten waren met Engeland. Daarnaast mogen we aannemen, op basis van de met zekerheid in Vlaardingen geslagen munten, dat er ook een munthuis was. Dat maakt de aanwezigheid van een markt aannemelijk. Het belang van Vlaardingen blijkt in de elfde eeuw verder uit de aanduiding van graaf Dirk IV {10391049) als "Theodericus de Phlardirtinga" (Dirk van Vlaardingen) door zijn tijdgenoot Herimannus Augiensis.53 Gezien deze gegevens lijkt het niet te overdreven gesteld, om te concluderen

dat Vlaardingen tot één van de belangrijkste, zo niet de belangrijkste nederzetting binnen het graafschap behoorde. Het vormde een belangrijke thuisbasis voor ondermeer de graven Dirk III en Dirk IV. Vlaardingen zal met zijn natuurlijke haven vermoedelijk ook een belangrijke rol hebben gespeeld in de internationale handel. In dat licht bezien zou het toch ook niet vreemd zijn dat kooplieden met hun schepen, en dus ook uit Engeland, ook Vlaardingen aandeden.

Samenvatting en conclusie In Vlaardingen zijn begravingen ontdekt die dateren uit de eerste helft van de elfde eeuw, die hout bevatten dat afkomstig is van gesloopte schepen, waaronder resten van zeker twee, mogelijk drie schepen die in de scheepsbouwtraditie van de Vikingen zijn gebouwd. Schip 3, dat dendrochronologisch gedateerd is op 967 ± 6 AD is afkomstig uit het Oude Frisïa. Het is pas de tweede keer in Nederland dat er scheepsresten uit die kuststreek zijn aangetroffen. Het scheepsdeel was vermoedelijk al meer dan een halve eeuw


oud toen delen ervan verwerkt werden in een graf van een circa zevenjarig kind. Tezamen met de vondst van delen van een Vikingschip in de haven van Dorestad en de klinknagels die gevonden zijn in de Noord-Nederlandse terpen ontstaat het vermoeden dat het hier niet gaat om een Vikingschip van de Vikingen, maar van de oude Friezen. Anders gezegd, de Friese kooplieden voeren in schepen die gebouwd waren in een Vikingtradirie. Uit archeologische vondsten en summiere historische bronnen is bekend dat de Friezen uit het oude Frisia opgenomen waren in een internationaal handelsnetwerk, maar tot nu toe ontbraken de scheepsvondsten. Na een eerder uitgesproken vermoeden" is het poneren van de stelling dat de Friezen voeren in schepen die gebouwd waren volgens de Vikingtraditie een nieuwe hypothese die nader onderzoek vereist. Vikingschip 2 is rond 1009 Âą 6 AD gebouwd door Deense Vikingen in Engeland. In hetzelfde graf zijn delen van een mogelijk ouder Vikingschip (1) aangetroffen dat rond 918 Âą 6 AD is gebouwd. Delen van deze Vikingschepen zijn uiteindelijk kort na 1043 verwerkt als deksel van een begraving van een vijftigjarige man. De Vikingschepen zouden afkomstig kunnen zijn van plunderingen door de graven Dirk III en Dirk IV, zoals uit historische bronnen uit 1018,1046 en 1047 bekend is. Ook kan het zijn, gezien de vooraanstaande positie die de plaats Vlaardingen innam, dat het gaat om schepen die in verband met handel Vlaardingen aandeden en dat ze om ons onbekende redenen, bijvoorbeeld te slecht voor de oversteek naar Engeland, zijn achtergebleven. Daarmee vormt het voor Vlaardingen een aanwijzing, tezamen met de summiere historische bronnen die er zijn, dat het opgenomen was in een internationaal handelsnetwerk. Niet alleen voor Vlaardingen, maar ook voor Nederland mag de vondst als bijzonder worden bestempeld. Het is pas de vierde keer

dat er scheepshout van Vikingschepen is aangetroffen en pas de tweede keer dat met zekerheid gesteld kan worden dat het om Engels hout gaat. Tevens werpt dit een ander licht op de Vikingen aan het begin van de elfde eeuw. Zij kwamen niet langer om te plunderen en te brandschatten, maar legden zich toe op een meer winstgevende bezigheid: de internationale handel. Noten 1 Tim de Ridder, werkzaam als gemeentelijk archeoloog bij het Vlaardings Archeologisch Kantoor (VLAK) van de Gemeente Vlaardingen, is eindverantwoordelijke voor het onderzoek op de locatie Gat in de Markt 1.101. 2 Karel Vlierman, scheepsarcheoloog en voormalig conservator collectie van het Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwater Archeologie (N1SA), analyseerde het documentatiemateriaal over het houtmateriaal afkomstig uit de graven van locatie 1.101 dat kenmerken van scheepshout bevatte. 3 Anne-Lise Vredenbregt, werkzaam als archeologe bij het VLAK, heeft al het hout afkomstig uit de graven van locatie 1.101 gedocumenteerd en bestudeerd. 4 Het onderzoek is mogelijk gemaakt door een extra bijdrage die het college van Vlaardingen beschikbaar heeft gesteld en een subsidie die verstrekt is door de Provincie Zuid-Holland. 5 Zie Vredenbregt en De Ridder (red.), met een bijdrage van K. Vlierman, 2004. 6 Momenteel wordt het aardewerk gedetermineerd door R. de Graaf (vrijwilliger bij het Vlaardings Archeologisch Kantoor). 7 Met dank aan A.E.M. Hanraets, Stichting RING van de ROB voor de gegevens en het commentaar. 8 Dijkstra 1998, p 26. 9 De houtsoort is op het oog gedetermineerd door A.H.L. Vredenbregt, waarna de determinaties zijn gecontroleerd door BIAX (Hanninen 2003). BIAX heeft naast de controle van de houtsoortdeterminatie ook ondermeer gekeken naar leeftijd, aanwezigheid houtwormgaatjes en kapseizoen van het hout. 10 Een uitzondering betreft bijvoorbeeld enkele boomstamkano's, zoals het exemplaar uit circa 120-150 AD dat in Vlaardingen in 1996 op het bedrijventerrein Hoogstad (VLAK-code 6.036) is opgegraven. Deze was namelijk gemaakt van een meer dan vijf en en halve meter lange els.

153


11 12 13 14

Hanninen 2003. Hanninen 2003, p.5. Hanninen 2003. Het is bekend dat de Vikingen ook oude schepen gebruikten voor hun plundertochten. Het in brand steken van oude Vikingschepen paste in hun tactiek bij de inval van havens. Het is echter nogal speculatief om dit als verklaring voor dit Vikingschip in Vlaardingen te veronderstellen. Sporen van brand ontbreken namelijk op het hout. Bovendien zou het schip toen het Vlaardingen aandeed dan al circa 125 jaar oud moeten zijn. Een dergelijke hoge ouderdom van een schip zou ongekend zijn.

15 Carmiggelt, Goossens en Guiran met een bijdrage van E. Smits, 1999. 16 Vlierman 2000. 17 Van Holk 2001. 18 Zie Vlierman 1998. 19 Van Rij 1980, p. 78-81. 20 De Graaf 1996, p.73,103,104. 21 Hoek 1973, p. 126-127. 22 Jacobi 1997, P- 284. 23 Jacobi 1997, p. 286. 24 Vlierman 2002, p. 141 Literatuur Carmiggelt, A., T.A. Goossens en A.J. Guiran met een bijdrage van E. Smits, 1999: Een dertiende-eeuwse begraafplaats te Hellevoetsluis bij de uithof Oosthoek van de Vlaamse Cisterciënserabdij Ter Doest. Archeologisch, historisch en fysisch-antropologisch onderzoek. BOOR-rapporten 47. Rotterdam. Crumlin-Pedersen, O., 1997: Ships and boatsjrom the North. Volume 2, Viking-Age Ships and Shipbuilding in Hedeby/ Hathabu and Schleswig. Schleswig & Roskilde. Dijkstra, J., 1998: Archeologisch Onderzoek in de binnenstad van Tiel juni t/m spetember 1996. Lokaties Koommarkten Tol-Zuid. Rapportage Archeologische Monumentenzorg 57. Amersfoort. Graaf, R. de, 1996: Oorlogom Holland. 1000-1375. Hilversum. Hanninen, K., H. van Haaster en P. van Rijn, 2003: Botanisch onderzoek aan graven rond de Grote Kerk te Vlaardingen (I.IOI Gat in de Markt). BIAXiaal 168. Hoek, C., 1973: De Middeleeuwen. In: T. Vos-Dahmen von Buchholz (red.), Steurvisser tot Stedeling. Vlaardingen, p. 118 t/m 146. Hoekstra, T.)., 1976: Schepen met geld. Utrecht.

154

Holk, A.F.L. van, 2001: Vier dertiendeeeuwse schepen in de dam van Rotterdam, in: A. Carmiggelt, A.J. Guiran en M.C. van Trierum (redactie). In: BOORbalans 4. Archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel te Rotterdam. Sluizen en schepen in de dam van de Rotte. Rotterdam, p. 71-123. Jacobi, H.W., 1997: Muntvondsten uit het tracé van de Willemspoortunnel te Rotterdam. In: BOORbalans 3, p. 279-298. Crumlin-Pedersen, O-, e.a., 1997: VikingAge Ships and Shipbuilding in Hedebyf Haithabu and Schleswig. Ridder, T. de, 2000: Van donk tot stad. Vlaardingen. VLAK-overdruk nr.3. Ridder, T. de, 2002: Waar ligt het oude Vlaardingen? Een nieuw model voor een oude stad. Terra Nigra 155, p. 36-52. Rij, H. van, 1980: Alpertus van Metz. Gebeurtenissen van deze tijd. Amsterdam. Ryder, M.L, 1998: Animal Hair in Medieval Ship Caulking Throws Light on Livestock Types. Environmental Archeology 2, p. 61-66. Vtierman, K., 1985: Bijlen uit laat-middeleeuwse schepen. RIJP rapport 1985 - 55 abw. Lelystad. Vlierman, K., 1996: Kleine bootjes en middeleeuws scheepshout met constructiedetails. Scheepsarcheologte II. Flevobericht nr. 404. Lelystad. Vlierman, K., 1998: Scheepsfragmenten uit de Viking-scheepsbouwtraditie (voorlopig verslag), in: J. Dijkstra met bijdragen van J. Buurman en O. Goubitz, K. Vlierman: Archeologisch Onderzoek in de binnenstad van Tiel juni t/m september 1996. Lokaties Koornmarkt en Tol-Zuid. ROB rapportage archeologische monumentzorg 57, Amersfoort, p. 56-58. Vlierman, K. 2000: Een stuk scheepsplank gebruikt als deksel van een grafkist, in: J. Dijkstra & [.E. Robb met een bijdrage van K. Vlierman, 2000: Archeologisch Onderzoek op de Markt in Schagen. ADC Rapport 18. Schagen-Markt Provincie Noord-Holland. Bunschoten, p.i8-i9. Vlierman, K., 2002: Scheeps- en stadsarcheologie. De betekenis van scheeps(hout)vondsten in Nederlandse middeleeuwse steden. In: Woltering, W.J.H. Verwers & G.H. Scheepstra (redactie): Middeleeuwse toestanden. Archeologie, geschiedenis en monumentenzorg. Amersfoort/ Hilversum, p. 119-148. Vredenbregt, A.H.L, en T. de Ridder (red.), met een bijdrage van K. Vlierman, 2004: Gat in de Markt 1.101. Houtgebruik in elfde-eeuwse graven. VLAK-versIagi5.2.


In de wolken met een faïencevondst Guus van den Berg

Toen ik in 1994 als vrijwilliger voor het eerst met een echte opgraving meedeed, was elke vondst weer even bijzonder. In de loop der jaren is mijn interesse voor de materiële cultuur van het verleden alleen maar gegroeid, al is de individuele scherf doorgaans niet meer 20 bijzonder als in het begin. Onlangs kreeg ik weer eens 20'n vondst in handen, waarvan het bloed sneller gaat stromen. Via een amateurarcheoloog kreeg ik een compleet exemplaar van een faïence schoteltje in handen, waarvan slechts bekend was dat hij het in Amsterdam aan de bodem had ontfutseld. Normaal gesproken wekt zo'n vrijwel contextloze vondst weinig interesse, maar het was de afbeelding op het schoteltje die mij verrastte. Op het schoteltje, dat op basis van vorm en decoratiewij ze in de tweede helft van de achttiende eeuw gedateerd kan worden, is namelijk een luchtballon afgebeeld (afb. 1)! In september 1782 werden de eerste experimenten met luchtballonnen ondernomen door de gebroeders Joseph en Jacques Montgolfier in Annonay (Frankrijk). In hun papierfabriek ontdekten zij eerder dat warme lucht papieren voorwerpen kon doen opstijgen. Zij ontwikkelden een ballon van papier en textiel met een vulopening aan de onderzijde, waardoor de warme lucht kon worden aangevoerd. Na de nodige experimenten en een vlucht met een schaap, een haan en een eend als passagiers, stelde Jean-Francois Pilotre de Rozier zijn leven in de waagschaal en maakte op 15 oktober 1783 de eerste overigens succesvol verlopen - ballonvlucht met menselijke passagiers. Bijna tegelijkertijd werkte een gevestigd wetenschapper, Jacques Alexandre César Charles - lid van de Franse Academie van Wetenschappen - aan een ballon met waterstofvulling. Het voor-

deel van waterstof ten opzichte van warme lucht was evident; zodra de warme lucht afkoelde, was de heteluchtballon gedwongen te landen. Charles ontwikkelde een afgesloten ballon met een uitlaatklep waardoor het mogelijk werd de ballon gecontroleerd leeg te laten lopen en veilig te landen. Op 1 december 1783 maakte hij met zijn assistent M.N. Robert zijn eerste succesvolle vlucht over ca. 43 kilometer in de omgeving van Parijs. Reeds in 1785, op 7 januari van dat jaar, maakte Jean-Pierre Francois Blanchard met de Amerikaan John Jeffries de eerste geslaagde vlucht met een waterstofballon over het Kanaal tussen Engeland en Frankrijk. De jonge ballonluchtvaart in Frankrijk werd natuurlijk nauwlettend gevolgd door de aristocratie {koning Louis XVI en Marie-Antoinette waren getuige van de vlucht met dierlijke lading), maar ook het 'gewone volk' was gefascineerd door deze bijna magische gebeurtenis. Een menigte van 400.000 mensen was komen kijken naar het schouwspel van de opstijging van Charles en Robert! Prenten van de 'machines' met hun onverschrokken piloten waren zeer in trek, getuige een aantal afbeeldingen uit de pioniersfase van de ballonluchtvaart.1

0

1

2

3

i

i

i

8

9

Afb. 1: Faïence schoteltje met afbeelding van een luchtballon (Foto: Gerard Graas).

10

11

12

13

14

15

155


Afb. 2: Historische tekening van de eerste ballonvlucht over het Engelse Kanaal (Overgenomen van www.centenn ialofjlight.gov/essay/Ligh ter_than_air/Early_ Balloon_FUght_in_ Europe)

156

De afbeelding op ons schoteltje toont een gesloten waterstofballon in een net, waaronder een bakje met 2 personen hangt (afb. 1). Een zeer gelijkende ballon is afgebeeld op een tekening van de eerste vlucht over het Engelse kanaal door Blanchard en [effries {afb. 2). Deze actuele en gewaagde onderneming leende zich bijzonder goed voor vereeuwiging op keramiek. Dankzij de historisch goed gedocumenteerde geschiedenis van de ballonvaart beschikken we nu over een schoteltje dat in of kort na 1785 kan worden gedateerd.

en dus het nieuws, beperkt zich niet tot de straathoek maar is zelfs op tafel te vinden. Het is ook de eeuw waarin nieuwe informatiebronnen als kranten sterk opgeld doen. Aardewerk als materiaal leent zich er ook bij uitstek voor, de kleurrijke afbeeldingen worden massaal geproduceerd en het bereikt een groot deel van de bevolking. Waarschijnlijk kan de afbeelding van de moderne techniek van de ballonvaart als gevolg van de industriële revolutie ook in deze nieuwe mode van afbeeldingen geplaatst worden.

Over het algemeen bieden de afbeeldingen op faïence een wat behoudend en niet zo concreet beeld van de wereld. Het merendeel bestaat uit florale motieven, landschapjes, dieren en mythische en heraldische figuren. Een vormentaal en traditie die sterk leunt op de afbeeldingen op Oosters porselein. In de tweede helft van de achttiende eeuw wordt in Nederland steeds meer faïence gefabriceerd met daarop afbeeldingen met een politieke betekenis. Zo zijn vondsten met afbeeldingen van prins Willem V en zijn gemalin of patriottistische emblemen uit deze periode zeer talrijk. De politieke strijd die op dit moment in de Republiek woedt,

Noten 1 Voor meer afbeeldingen en een beknopte geschiedenis van de luchtvaart kunt u onder meer terecht op: www.centennialofflight.gov/essay/Iighter_than_air/Ear]y_ Balloon_Flight_in_Europe. Literatuur Ege, L.A.T., 1974: Balloons and Airships. Editor of the English edition, Kenneth Munson from translation by Erik Hildesheim. New York. Kirschner, E.J., 1985: Aerospace Balloons From Montgolfiere to Space. Fallbrook, California. Macmillan, N., 1964: Great Flights and Air Adventures, From Balloons to Spacecrajt. London. Rolt, L T . C , 1966: The Aeronauts: A History o/Baüooning • 1783-1903. New York.


Sporen van de Tempelorde Een poging tot reconstructie van de aanwezigheid van Tempeliers in ons land Ben Brus

In Frankrijk vindt men talrijke boerderijen en andere gebouwen, die Tempte worden genoemd en deze naam danken aan het feit dat ze ooit bezit waren van de middeleeuwse ridderorde van de Tempelieren. In Parijs, Londen, Bristol en Berlijn worden nog steeds hele wijken naar de Tempelorde genoemd. Zou ook in Nederland iets dergelijks het geval kunnen zijn? Om een begin te maken met onze zoektocht focussen we ons op het Land van Maas en Waal.

de boeren was bekend dat er veel puin werd opgeploegd. Dit gebied is nu door ontzanding veranderd in een grote waterpartij: de Kraaijenbergse Plassen. Voorafgaand aan de ontzanding kreeg Martien Kooien, amateurarcheoloog uit Grave,1 de gelegenheid om onder begeleiding van de ROB een opgraving uit te voeren. Hij vond sporen van een dubbel, rechthoekig grachtenstelsel. De binnenste gracht was gevuld met puin, de buitenste met klei. Ze dateerden kennelijk uit twee verschillende perioden. Het puin uit de binnenste gracht was afkomstig van Veerhuis De Tempel bij Overasselt een gebouw dat kennelijk was afgebroBij Overasselt ligt aan de Maas een staken bij een uitbreiding van het bintige boerderij, De Tempel genaamd.' nenterrein, waarvoor de tweede gracht Een intrigerende naam. Zouden we was gegraven. Waarschijnlijk uit de hier te maken kunnen hebben met een eerste periode trof hij het restant van voormalig bezit van de Tempelorde? Je een fundering, drie meter lang, bewilt het graag geloven, maar louter afgaan op woordafleiding is een hachelij- staande uit kloostermoppen. De steensoort was gelijk aan die van het puin ke onderneming. We moeten op zoek uit de gracht. Voorts trof hij een groot naar andere aanwijzingen. Die leveren aantal stevige eiken palen aan. Een rij de bewoners van De Tempel. De boervan deze palen bevond zich op de rand derij blijkt een voormalig veerhuis te van een zandige stroomrug. Twee rijzijn. De weg naar de vroegere aanlegplaats heet nog steeds Tempelstraat. Bij en waren er voor geplaatst in een brede gracht, een voormalige kreek, die in een verbouwing was indertijd zwaar open verbinding moet hebben gestaan muurwerk tevoorschijn gekomen. Een met de Maas. Volgens Kooien waren handvol gevonden scherven was door een deskundige gedateerd in de dertiende of veertiende eeuw. Verder deden vage verhalen de ronde over vroegere bewoners: 'een soort geestelijken in witte gewaden'. Wim Tuijn, veldwerkleider van AWN-afdeling Nijmegen en omstreken, wees er op dat bij Linden aan de overzijde van de Maas een terrein bestond dat Het

Ajb. i. Protosteengocd uit de vulling van een paalkuil (eind dertiende eeuw). Tempeliersklooster bij Linden. Tekening: M. Kooien.

Tempeliersklooster werd genoemd.

Het Tempeliersklooster bij Linden Het terrein van het Tempeliersklooster

bij Linden tekende zich ooit af als een lichte verhoging in het landschap. Bij 157


Ajb. 2. Deel van peddel met reparatiesporen uit de verzande kreek (ca. 1300). Lengte: 191 cm.

de palen het restant van een aanlegsteiger. Bij het uitdiepen van de gracht werd verder een aantal fragmenten geborgen van blauwgrijs steengoed uit eind dertiende/begin veertiende eeuw. Op de bodem van de gracht trof hij nog een tweetal forse houten peddels aan. Het geheel werd door Kooien geĂŻnterpreteerd als: 'een verstevigde boerderij uit de veertiende eeuw', die in vroegere tijd 'gesloopt moet zijn' en waarvan 'de bakstenen voor hergebruik werden meegenomen'. In het licht van het voorafgaande is een meer specifieke interpretatie mogelijk. De gevonden grondsporen en de datering stemmen namelijk overeen met hetgeen bij een Tempelierenklooster verwacht mag worden. De plek droeg zijn naam mogelijk niet ten onrechte. Voorts, de Tempelorde stelde zich tot taak pelgrims behulpzaam te zijn bij hun tocht naar de Heilige Plaatsen. De

ligging aan de Maas, de steiger aan de kreek, de vondst van de peddels en de aanwezigheid van het veerhuis De Tempel aan de overzijde wijzen er op, dat vanuit dit klooster reizigers geholpen werden bij het passeren van de rivier. Met vrij grote zekerheid mag worden aangenomen, dat het Tempeliersklooster bij Linden inderdaad een vestiging van de Tempelorde is geweest, van waaruit pelgrims en andere reizigers werden geholpen om de Maas over te steken.

Overasselt en Linden zijn niet de enige locaties in Maas en Waal waar de naam Tempel voorkomt. In Beuningen vinden we bijvoorbeeld een hofstede Den Olden Tempel, in Leeuwen een boerderij De Tempel. De vraag dringt zich op: zijn ook daar nadere aanwijzingen te vinden voor een verband met de Tempelorde? Om niet op goed geluk wat te blijven rondtasten is het goed om eerst uit geschiedkundige literatuur een zo goed mogelijk beeld te vormen van de aard en de context van de aanwijzingen die verwacht mogen worden. Te verwachten aanwijzingen en hun context De volgende historische gegevens over de Tempelorde kunnen ons van nut zijn om aanwijzingen te verschaffen over locaties van de vestigingen. 1. Algemeen wordt aangenomen dat de Tempelorde haar oorsprong vond in 1119, tijdens de Kruistochten. In 1312 vond ze op dramatische wijze haar einde. Ons land kende in die dagen nog een uitgesproken agrarisch karakter. De weinige steden in ons land waren nog maar net in opkomst. Gesloten dijkgordels bestonden niet en rivieren hadden daardoor in hoge mate vrij spel. Het was een rijd van grote ontginningen en rampzalige overstromingen. Baksteen vond opnieuw ingang als bouwmateriaal. 2. De leden van de Orde waren tegelijk monnik en krijgsman. Zij stelden

158


zich ten doel om de heilige plaatsen te beschermen tegen islamitische aanvallen en pelgrims naar de heilige plaatsen behulpzaam te zijn, onder andere door de pelgrimsroutes te beveiligen. 3. Voor het beschermen van de heilige plaatsen werd in het Oosten een omvangrijk leger in stand gehouden. Het hoofdkwartier van de Orde bevond zich in Jeruzalem. In WestEuropa kende de Orde wel talrijke vestigingen, maar deze hadden geen eigen militaire taak. Hun rol bestond enkel uit het in stand houden en het bevoorraden van het leger in Palestina en het beveiligen van de wegen daar naartoe. De Tempelorde hield zich zoveel mogelijk buiten de onderlinge conflicten van christenvorsten. Haar regel verbood zelfs het opnemen van een wapen tegen een christen. Haar vestigingen in het Westen waren niet op strijd berekend. Men vond er weinig of geen wapens. Een weerbaar ordelid hoorde in Palestina te zijn, niet in Europa. 4. Haar 'huizen' in het Westen zagen er daarom doorgaans niet uit als burchten, kastelen of grote kloostergebouwen. Het waren op productie gerichte bedrijven die in onze streken meestal het uiterlijk hadden van een flinke boerenhoeve, gelegen op een rond of rechthoekig omgracht en ommuurd terrein. Muur en gracht dienden enkel ter beveiliging. Het eigenlijke kloostergedeelte was slechts gering in omvang, Er waren immers maar weinig ordeleden in het Westen. De meeste ruimte werd ingenomen door bedrijfsgebouwen, woonruimte voor personeel en een gastenverblijf. 5. De vestigingen van de Tempelorde vindt men dikwijls langs pelgrimsroutes, op een onderlinge afstand van een dagmars, of bij gevaarlijke of moeilijk te passeren punten. Doelstelling was immers het helpen van pelgrims en het beveiligen van hun wegen. De veelvuldige eigen

transporten naar Palestina vroegen ook om deze beveiliging. Elk leger stelt zijn eigen aanvoer- en communicatieroutes veilig. Het betrof hier zowel land- als waterwegen. 6. Het op de been houden van het leger in het Oosten was geen geringe opgave. De Tempelheren stonden er dan ook om bekend dat ze hun goederen in het Westen zeer efficiĂŤnt en vooruitstrevend beheerden. Ze vervulden een voortrekkersrol op allerlei gebieden, zoals landbouwmethoden, ontginning, waterbeheersing, handel en scheepvaart. 7. De tempelridders hadden een bijzondere devotie voor de Heilige Maria, een gesublimeerde vorm van de hoofse vrouwencultus uit de riddertijd. Maria was hun 'Hemelse Vrouwe'. 8. Over de Tempelorde in zijn algemeenheid is zeer veel bekend. Bibliotheken zijn er over volgeschreven.' Deels betreft het zakelijke geschiedschrijving, deels ook romantiserende en mystificerende literatuur. In het laatste geval heeft men het over verborgen schatten, streng bewaarde geheimen, het ondergronds voortleven van de Tempelorde in hedendaagse organisaties, enz. Wat daarvan waar is, is hier niet aan de orde. Het gaat hier enkel om de nuchtere vraag of de uit de geschiedenis bekende Tempelorde bepaalde eigendommen en vestigingen gekend heeft in Nederland, in het bijzonder in Maas en Waal. 9. In de ons omringende landen is veel bekend en gepubliceerd over de aanwezigheid van de Tempelorde. Merkwaardigerwijs is er over ons land nauwelijks iets geschreven en ook maar heel weinig met zekerheid bekend. Historici die zich er terloops over uitlaten, neigen tot de opvatting dat de Orde in onze streken slechts weinig bezittingen heeft gehad en dat haar aanwezigheid hier van weinig betekenis is geweest.4 159


io. Wat Maas en Waal in het bijzonder betreft: de enige uitlating over de Tempelorde van een historicus stamt van F. Gorissen.5 In 'Die Burgen im Reich von Nimwegen' spreekt hij het vermoeden uit, dat 'Den Olden Tempel' in Beuningen zijn naam dankt aan het feit, dat het ooit bezit was van de Tempelheren. Een omvangrijk grondbezit zou hiermee verbonden zijn geweest. Een bevestiging van dit vermoeden (bijvoorbeeld in een schriftelijk document) is echter nooit gevonden. Gezien de geringe kennis over de aanwezigheid van de Tempelorde in Nederland is het signaleren van haar mogelijke vestigingen in Linden en Overasselt heel interessant. Temeer zou het van betekenis zijn, wanneer zou blijken, dat iets dergelijks geldt voor Maas en Waal in het algemeen.

A. De vestigingen en hun namen zijn van oude datum. Ze hebben vanouds een zeker aanzien.6 Stichtingsdatum en herkomst van de naam Tempel zijn niet bekend. Van sommige locaties (Hernen, Leeuwen en Neerbosch) wordt vermeld, dat ze uitgangspunt waren voor ontginningen.7 B. Alle locaties liggen op plaatsen die, in de dagen van de Tempelorde - de dijkgordel was nog niet gesloten vrij waren van wateroverlast. 2e liggen namelijk op een stroomrug, op een zandopduiking of op hogere zandgrond.

C. Ze liggen alle aan een van de twee doorgaande wegen, die Maas en Waal in die dagen telde. (De Tempel in Neerbosch vormt hierop een uitzondering. Deze vestiging vond waarschijnlijk zijn oorsprong bij een omvangrijke ontginning.8} i De locaties bij Leeuwen, Ochten Mogelijke vestigingen van de (vanouds gelegen aan de zuidzijde Tempelorde in Maas en Waal van de Waal, voordat de rivier zijn Uit onderstaand kaartje blijkt dat er bedding verlegde) en Beuningen meer locaties zijn die aangemerkt kunliggen aan de Koningstraat. Deze nen worden als mogelijke vestigingsliep over de oeverwal aan de zuidplaats van de Tempel. De vraag is: vinzijde van de Waal, van Nijmegen den we ook hier nadere aanwijzingen naar Tiel. Deze Koningstraat davoor de aanwezigheid van Tempelteert op zijn minst uit de Karolinridders? gische tijd en is mogelijk de opvol1 Bij Bergharen de boerderij Den ger van de belangrijke doorgaande Kloosterhof. Romeinse weg van Nijmegen naar 2 In Beuningen de hofstede Den Olden Katwijk aan Zee, zoals weergegeTempel en de boerderij De kleine ven op de Peutinger Kaart, Tempel, beide aan de Tempelse Straat. Vermeldenswaard is dat ook de 3 In Hernen de boerderij De Templet Johannieterorde langs deze weg met het grondstuk De Tempel. vestigingen kende. De Comman4 In Leeuwen de boerderijen De derie van Sint Jan in Nijmegen Tempel en De Vorstkamer. stamt uit 1196 en bezat een gast5 Bij Linden het grondstuk Het verblijf voor bedevaartgangers.9 Tempeliersklooster. Enkele kilometers westwaarts, ten 6 In Neerbosch het buiten De Tempel. noorden van Hees, lag een verster7 Bij Ochten het veerhuis De Tempel king met de naam Schalunenen het grondstuk De Tempel. burg, genoemd naar Soalona 8 In Overasselt het veerhuis De Tempel (Askalon), een stad in Palestina aan de Tempelstraat. die door de kruisridders herhaaldelijk werd veroverd en verloren. Over deze acht locaties kunnen de volgende aanwijzingen worden genoemd; 160


a

m n

Vcnntdcmeldc pelgrimsroute v u Utrecht door bet Maasdal naÂŤr bet Zinden. Vroegste kaden.

| m

Land dB min ofmeertegoi het water beschermd was.

Mogelijk was deze versterking bezit van de Johannieterorde.10 Nog in de negentiende eeuw vormde een herberg - toen Saiaadben genaamd - een laatste rest. 2 De tweede weg liep over de zandrug, die zich uitstrekt van Heumen naar Horssen. In die dagen was dit de enige mogelijkheid om over land rechtstreeks vanaf de Waal de Maas te bereiken. Ondoordringbare moerasbossen in de komgronden beletten verder iedere doorgang, Aan deze weg lagen de locaties bij Linden, Overasselt, Hemen, Bergharen en Ochten. D. Opvallend is dat de laatste vijf genoemde locaties allemaal aan een rivierovergang lagen. Voor Hemen

en Bergharen is dit niet onmiddellijk duidelijk. Voordat de dijkgordel in de veertiende eeuw echter gesloten werd, stroomden hier twee rivierarmen door twee poorten in de zandrug." Door deze poorten waterden de oostelijke komgronden af naar het westen (zie kaartje). Nu lo-

Soominsirieheing ven ha inmnnenilrivierwMeren hei wegvloeiend kamwÂŤter.

pen daar twee gegraven weteringen. Het ligt voor de hand dat de Tempelorde hier bij vier rivierovergangen steunpunten had ingericht. Pelgrims en andere reizigers konden hier worden bijgestaan bij het oversteken van deze onberekenbare obstakels op hun weg. Deze opvatting wint nog aan overtuigingskracht wanneer we ons realiseren, dat de weg in kwestie een schakel vormt in een (veronderstelde) pelgrimsroute van Utrecht naar de oude Romeinse weg langs de linker Maasoever. De route liep via Maastricht verder naar het zuiden." Om het beeld volledig te maken: in Rijsenburg (bij Driebergen) stond eertijds een boerderij De Tempel'3 en uit geschriften blijkt dat de Tempelieren ook in Oeffeit gevestigd waren.14 Beide plaatsen liggen aan de betrokken weg. We vinden dus in totaal zeven steunpunten van de Tempelorde langs de veronderstelde pelgrimsroute, elk op een strategisch goed gekozen plek.

Ajb.}. De Maas en de Waal rond 1300. Achtergrond ontleend aan: L.J. Pons, i$5j: De Geologie.... van Maas en Waal, Wageningen.

161


Ajb. 4. Beuningsn, Den Olden Tempel. Tekening: C. Pronk (1732). Bron: Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie 's-Gravenhage.

E. Vondsten uit de dertiende en veertiende eeuw zijn bekend uit Linden, Overasselt en Bergharen. Alleen bij het Tempeliers klooster bij Linden vond archeologisch onderzoek plaats (zie boven). In Bergharen betreft het een vondstmelding uit l 97° a a n de ROB. Bij De Tempel in Overasselt werden bij toeval scherven uit de betrokken tijd gevonden. F. Een grachtenstelsel blijkt in ieder geval aanwezig te zijn geweest bij Beuningen, Linden, Hernen en Leeuwen. De betrokken grachten zijn nu veelal geëgaliseerd of vergraven. 's

Het is wat argeloos om bij elke vermelding van de naam Tempel of bij elk volksverhaal over ridders en kloosters, direct Tempelridders rond te zien rijden. Geen van de bovengenoemde aanwijzingen vormt op zich een overtuigend bewijs voor de aanwezigheid van de Tempelorde. Maar wanneer de aanwijzingen zich opstapelen en een zinvolle samenhang vertonen, dan vraagt dit om een verklaring. Een eenvoudige verklaring is de aanname dat de locaties in kwestie inderdaad in handen zijn geweest van de Tempelorde. Het feit dat de naam Tempel zich in de volksmond zeven eeuwen lang heeft weten te handhaven, toont bovendien dat de Orde indertijd op de omgeving indruk heeft gemaakt en in de ogen van de tijdgenoten nadrukkelijk aanwezig is geweest. Zolang het tegendeel niet blijkt, mag worden aangenomen, dat de Tempelorde indertijd op een pregnante wijze in Maas en Waal aanwezig was, en dat zij bij de ontsluiting en in cultuur brengen van dit gebied een rol heeft gespeeld.

Deze conclusie roept meteen een niet gering probleem op. De opheffing van de Orde in 1312 moet grote consternatie hebben gewekt, ook in Maas en Waal. De geur van de mutsaard hing in de lucht. Aangedrongen werd op G. Verhalen over de Tempeliers doen de foltering van de verdachten. Belangrijke bezittingen wisselden van eigeronde in Overasselt, Hernen en naar. Bergharen. Hoe valt te begrijpen, dat niets hiervan is terug te vinden in schrifielijke bronnen uit H. Vanouds leeft er in Maas en Waal die dagen? De Tempelorde wordt er zelfs een sterke devotie tot Maria. De niet in genoemd. Hoe is dit mogelijk? Middeleeuwse kerken in Leur en Wat is er met de mensen gebeurd? Waar Bergharen waren aan haar gewijd. zijn de eigendommen gebleven? De Kloosterhof bij Bergharen ligt op een hoogte, Mariaberg genoemd. Het klooster dat er lag droeg de Epiloog - of juist een proloog? naam: Onze Lieve Vrouw op de Dit artikel poogt een aanzet te geven Holtmeer. In Bergharen leeft nog tot een zoektocht naar de Tempelieren steeds de volkse devotie voor Onze in ons land. Als vertrekpunt is daarbij Lieve Vrouw ter Nood Gods, compleet het Land van Maas en Waal genomen, met bedevaartsoord op de Molenmaar de bedoeling is dat het onderberg, waar ooit een Middeleeuwse zoek ons hele land bestrijkt. Inmiddels Mariakapel heeft gestaan.1Ê zijn landelijk zo'n tachtig locaties in kaart gebracht waar aanwezigheid van 162


de Tempelieren wordt vermoed. Er is een website (www.tempelieren.nl) ingericht om doorlopend verslag uit te brengen van het onderzoek. Uiteraard met de hoop dat belangstellenden medewerking willen verlenen met opmerkingen, suggesties en kritiek.1'' Zo kunnen we gezamenlijk een belangrijke bijdrage leveren aan onze kennis van de aanwezigheid van de Tempelorde in Nederland. Elzenkamp 6 6573 XT Beek-Ubbergen info@tempelieren.nl Noten 1 Een beschrijving en afbeelding van De Tempel in Overasselt is te vinden in Schulte 1982, p. 280 en 281. 2 Kooien 1996, p.37. 3 Als bron voor literatuur over de Tempelorde wordt doorgaans Dailliez 1972 gebruikt. Een wat uitvoerige becommentarieerde bibliografie is te vinden in Demurger 1993. Een geactualiseerde bibliografie geeft Hosten op de website: www.tempeliers.be 4 Zie bijvoorbeeld Ter Veen 2000, p. 129-134. 5 Gorissen 1959, p.158. 6 Dit blijkt bijvoorbeeld uit vermeldingen als monument en uit het voorkomen op oudere landkaarten. In de serie De Monumenten van Geschiedenis en Kunst ('s-Gravenhage 1982) worden bijvoorbeeld de volgende locaties vermeld: Bergharen, Beuningen, Hemen, Leeuwen, Ochten en Overasselt. Kuyper 1868 geeft vestigingen weer in Bergharen, Beuningen, Leeuwen, Ochten en Overasselt. 7 Voor de Templet in Hernen zie Schulte 1986, p.421; Voor de Tempel in Leeuwen zie Schulte 1986, p.149-150; Voor De Tempel in Neerbosch zie Thissen 2000, p.42-82. 8 Thissen 2000, p.42-82. 9 Zie bijvoorbeeld De Heiden, p.66 10 Gorissen 1959, p.53-55 11 Zie hiervoor bijvoorbeeld Pons 1957, p.54,115 en 120-125 e n ^ a n ^ e ^ e n 1993, p.80. 12 Zie voor een archeologisch bewijs van de weg Van Enckevort & Thijssen 2002, p. 42-47. 13 Steenwijk, p.155. 14 Zie Van de Brand & Douma 2002, p.

345. en Merlet 2,1966, p. 13. 15 Den Olden Tempel te Beuningen: Tekening van C. Pronk, 1732. Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, 's-Gravenhage; De Tempel bij Hernen: Van Gelder 1972 en mededelingen van de bewoners van de Templet; De Vorstkamer in Leeuwen: Kadastraal minuutplan van 1820. 16 Zie o.a. Heiningen 1965, p.178, Van Os 1973 en Schulte 1986. p.113,125 en 134. 17 Wie kent bijvoorbeeld nog andere dan de reeds gevonden boerderijen, wegen, Grondstukken, enz., die Tempel'mhun naam dragen? Wat is er te vinden op oude kaarten, op oude afbeeldingen of, in oudere literatuur? Waar leven nog volksverhalen over Tempelridders? Meldt uw bevindingen s.v.p. via de site www.tempeUers.nl of via info@tempeliers.nl.

Ajb. 5. De boerderijen De Tempel en De Vorstkamer te Leeuwen volgens het kadastraalminuutplan uit 1820.

Literatuur Alberts, J.A., 1978: Geschiedenis van Gelderland tot 1492. Zutphen. Brand & Douma, 2002. land van Cuijk. 3j dorpen en ĂŠĂŠn stad. 163


Charpentier, L 1967: Les Mysteres Templiers. Editions J'ai Lu, A364. Dailliez, I., 1972. Bibliographic du Templc. Paris. Dailliez, L, 1972: Les Templiers. Ces inconnus. Paris. Demurger, A., 1993: Opkomst en Ondergang van de Tempelorde. De historische waarheid over de beschermers van het Heilig Graf, 1119-1307. Baarn. Enckevort, H.v. & |. Thijssen (red.), 2002: Cuijk. Een regionaal centrum in de Romeinse tijd. Utrecht. Gelder, ]. van, 1972: Templet. In: Hier en Ginder. Jaargang 13, nr. 7, Juli 1972. Gorissen, F.,1959: Die Burgen im Reich von Nimwegen. In: Niederrheinisches Jahrbuch, [V. Harzing, W., 1973: Driebergenen Rijsenhurg, Hoe zij ontstonden en groeiden. DriebergenRijsenburg. Heiden, H. de, 1999: Met bekoorlijke luister. Een wandeling langs de historische monumenten in de binnenstad van Nijmegen. Nijmegen. Heiningen, H. van, 1965:. De Historie van het Land van Maas en Waal. Kooien, M. 1996: Een verstevigde boerderij uit de 14e eeuw. [n: AWN, Afdeling Nijmegen en Omstreken, 1986. Jaarverslag 1995. Nijmegen. Kuyper, J., 1868: Gemeente Atlas van de Provincie Gelderland. Manders, J.H.: Het Land tussen Maas en Waal. Zutphen

f\ /% /%

Os, J.v., 1973: Tempeliers russen Horssen en Bergharen? Legendevorming rond het Klooster Holtmeer. In: Twee Stromenland, no.16, pp.i5-22. Pons, L, 1957: De geologie, de bodemvorming en de waterstaatkundige ontwikkeling van het Land van Maas en Waal en een gedeelte van het Rijk van Nijmegen. Wageningen. Raeven,}.: Geschiedenis van het Schependom van Nijmegen. Read, P., 1999: The Templars. London. Rogge, P., 1973: Tempelridders. In: Spiegel Historiael 1973, pp. 555-575. Schulte, A.G., 1986. Het Land van Maas en Waal. 's-Gravenhage. Schulte, A.G., 1982: Het Rijk van Nijmegen. Westelijk gedeelte. 's-Gravenhage. Steenwijk, D.: Heg en Steg. Straten en Straatnamen van Driebergen- Rijsenburg. Zeist. Thissen, B., 2000: Een zevenhonderdjarige 'cope' op koningsgoed: de ontginning van lindenholt - Neerbosch. In: Jaarboek Numaga XLVH, p.42-82. Veen, K. ter, 2000. De tempeliers. Een afrekening met een legende. Soesterberg. Ven, G.P. van de, 1993: Leefbaar Laagland. Geschiedenis van de waterbeheersing en de landaanwinning in Nederland. Utrecht. Websites www.templarhistory.com (S. Dafoe en A. Butler) www.tempeliers.be (]. Hosten)

RAAP voert in toenemende mate archeologische onderzoeken met proefsleuven en opgravingen uit. Derhalve zijn wij op korte termijn op zoek naar een

Archeologisch projectleider voor de regio Oost Voornaamste taken en eisen: • Het verrichten van en leidinggeven aan proefsleuvenonderzoek en opgravingen; • Verrichten van onderzoek in de vorm van bureaustudies; • Schrijven van rapportages en opleveren van projectresultaten bij de opdrachtgevers; • Afgeronde doctoraalstudie archeologie; - Bezit van rijbewijs B. Voor nadere informatie over deze vacature: www.raap.nl of Adam Haarhuis, tel. 0575-567876 Geïnteresseerden vragen wij voor 20 augustus 2004 een schriftelijke sollicitatie met CV te sturen naar RAAP Archeologisch Adviesbureau, Postbus 1347, 1000 BH Amsterdam of als e-mail naar a.meier@raap.nl.

164


Zo kan 't ook 'Naerdincklant' pakt de zaken 'Maltaproof' aan Anton Cruysheer

In het aprilnummer van Westerheem {nr. 2, 2004) riep redactielid Tim de Ridder AWN-afdelingen op om in het kader van de huidige discussie rondom de amateur-archeologie hun ervaringen neer te schrijven. Onderstaand worden enkele recente ontwikkelingen van 'Naerdincklant', de oudste AWNafdeling van Nederland, weergegeven. Op 25 april 1952 werd te Hilversum de eerste regionale afdeling opgericht. De naam van de afdeling, die oorspronkelijk ook geheel Utrecht omvatte, werd Gooi- en Eemland. Na afsplitsing van de afdeling Utrecht en omstreken (1961) en Vallei en Eemland {1962) werd de naam gewijzigd in Naerdincklant. De afdeling Naerdincklant heeft als werkterrein: het hele Gooi met Loosdrecht en de rechteroever van de Vecht van Breukelen tot Muiden, oostelijk van het Gooi tot aan de westelijke oever van de Eem. Kortom: de Vechtstreek en het Gooi tot aan de Eem. Naerdincklant kent enige problemen, waaronder een laag, enigszins vergrijsd en passief ledental, een lage bekendheid, geen eigen onderkomen en werkzaam in een weliswaar prachtige regio, maar zonder gemeentelijk archeologiebeleid. Met het oog op de veranderende rol en positie van de amateur-archeologie in Nederland ten gevolge van 'Malta', zullen vermoedelijk meer AWN-afdelingen worstelen met vragen als: wat zijn en worden onze kerntaken, waarop gaan we ons richten, en wat vinden wij zelf het meest belangrijk? Ook AWN-afdeling Naerdincklant stond en staat voor deze keuzes. In een actieprogramma zijn onlangs de prioriteiten voor de periode 20042006 vastgesteld. Het is een ambitieus plan met de bedoeling Naerdincklant

geheel 'Maltaproof te maken. Wellicht dat andere afdelingen er punten in herkennen of er inspiratie en ideeĂŤn uit opdoen om de uitdagingen voor de nabije toekomst gemotiveerd en krachtig op te pakken! Hieronder staan in willekeurige volgorde de belangrijkste punten uit het programma. Ledental Belangrijk voor elke vereniging is enige groei. Naerdincklant kampt met een (te) laag ledental en wil dit de komende twee jaar minstens verdubbelen. Hiertoe zal een aantal acties op poten worden gezet. Zo is er reeds een eigen kleurenfolder gemaakt (oplage 4.000 stuks); deze wordt verspreid onder musea, bibliotheken en ingestoken in het nieuwsblad van de plaatselijke historische vereniging. Ook ligt het in de bedoeling veelvuldig in het regionale weekblad te verschijnen met nieuws over de vereniging (bijvoorbeeld over vondsten, onderzoeken en tentoonstellingen). Hierbij komt onder meer het zinnetje: 'Lid worden? Bel:...' te staan.

Het is belangrijk dat de leden zich betrokken voelen. Voor de uitgave van een eigen kwartaal-nieuwsbrief zal de vereniging hen nadrukkelijk oproepen ook zelf stukjes te schrijven, tips door te geven en ideeĂŤn aan te dragen. Tevens zal er een ereledenlijst worden aangelegd. Een donateurschap (een soort 'Vrienden van..') bestaat reeds. Onderkomen De maandelijkse vergaderingen van de vereniging vinden plaats bij een bestuurslid. Gereedschappen en archiefmateriaal zijn ondergebracht op verschillende locaties. Het is de wens van het bestuur om voor deze zaken een vast onderkomen te vinden. Met de gemeenten uit de Gooi- en Vechtstreek zal overlegd worden om dit in de na165


bije toekomst mogelijk te maken, wellicht in een vergaderkamer van een plaatselijk museum. Publieksbereik Het bereik van het publiek zal een kernpunt worden voor de komende twee jaar. Mensen moeten weten dat Naerdincklant bestaat, wat zij doet en waarom. Buiten nieuwsberichten verzorgen in de plaatselijke krant of het verspreiden van de folder, zet Naerdincklant ook een eigen website op (www.naerdincklant.nl) met allerhande nieuws en wetenswaardigheden. Daarnaast is zij ook voornemens een erfgoed-lesbrief te ontwikkelen voor de laatste klassen van het basisonderwijs en de eerste klas van het voortgezet onderwijs. In deze lesbrief moeten de belangrijkste historische en archeologische gebeurtenissen en plaatsen 'gehighlight' worden. Samenwerking zal hiervoor worden gezocht met historische verenigingen, plaatselijke musea, scholen en gemeenten. Ook zullen hierin worden opgenomen: de mooiste vondsten, belangrijkste ontdekkingen en te bezoeken monumenten. Tenslotte wordt ook gedacht aan specifieke acties. Bijvoorbeeld, in samenwerking met de historische verenigingen, een erfgoedfoto-wedstrijd, met de categorieën: archeologische monumenten/objecten, historische gebouwen vóór 1800 en architectonische bouwwerken. Of door de uitgave van een boekje over de mooiste (muntjvondsten uit Gooi-, Eem- en Vechtstreek. Tevens wordt in samenwerking met andere verenigingen gewerkt aan een historische fietsen wandelroute, waarin ook de archeologische bezienswaardigheden en interessante verhalen zullen worden opgenomen. Door dergelijke acties wordt zowel de bekendheid als betrokkenheid vergroot en worden wellicht meer leden aangetrokken. Onderzoek Voor het onderzoeksgedeelte van de vereniging zal voor de toekomst minder nadruk op fysieke opgravingen komen 166

te liggen (hoe jammer ook). Meer nadruk zal komen te liggen op veldverkenningen (surveys), signaleringen, ontdekkingen, vondstinventarisaties en presentaties. Voor mogelijke ontdekkingen van archeologische relicten wordt de mogelijkheid verkend van het gebruik van kaarten uit het Actueel Hoogtehestand Nederland, waar recente-

lijk al veel hoopgevende resultaten mee zijn geboekt. Ook wordt de totstandbrenging van archeologische waardenkaarten/beleidsadvieskaarten binnen de verschillende gemeenten nagestreefd. Een speciaal aandachtspunt vormt voor de toekomst het inventariseren van de (tien?)duizenden metaalvondsten uit Gooi- en Vechtstreek. Hiervoor zal een bestand worden aangelegd van metaaldetectorzoekers die onderzoek doen in de regio, zullen vondsten worden gefotografeerd en gedocumenteerd en eventueel worden gepresenteerd op de website (en bij interessante vondsten in het regionale weekblad, dit in overleg met de vinder). Noodzaak voor en wijze van registratie werd eerder besproken in Archeobrief 23.' Wellicht dat hiertoe ook een meldpunt kan worden ingericht in een plaatselijk museum, zoals dit in Engeland vaak het geval is.1 Gemeentelijk archeologiebeleid Een belangrijk punt voor eigenlijk alle AWN-afdelingen is het adviseren van de verschillende gemeenten; een goede betrokkenheid en belangenbehartiging van de locale archeologische monumentenzorg. Gemeenten hebben vaak geen idee over hóe om te gaan met de aankomende 'Malta'-wetgeving, Voor de AWN-afdelingen (en Landelijke Werkgroepen?) zaak hierop in te springen en hun advies aan te bieden. Niet alleen kweek je zo goodwill bij de gemeenten (subsidietechnisch natuurlijk een goede zet), ook worden zo tussen vereniging en gemeenten nieuwe banden aangehaald en krijgt het door Martijn Duineveld prachtig


geanalyseerde 'schaduwnetwerk' een nieuwe gestalte.3 Daarnaast zien de verschillende gemeenten in de vereniging zo een goede gesprekspartner wanneer het gaat om het archeologische erfgoed. De keerzijde van de medaille is hierbij echter ook aanwezig; als de AWN-afdelingen het nalaten zich dit en komend jaar op adviserend gebied te profileren bij de gemeenten uit hun regio, en deze gaan uiteindelijk vervolgens zélf achter alle benodigde kennis aan, dan bestaat de mogelijkheid dat de locale vereniging enigszins op een zijspoor wordt gezet (als onvolwaardige gesprekspartner). Samenwerking Steeds vaker zie je dat historische verenigingen samen gaan werken. Een goed voorbeeld hiervan is de uitgifte van een provinciaal erfgoedblad van de provincie Utrecht en Zeeland, waarin de verschillende verenigingen hun nieuws kwijt kunnen. Naerdincklant speelt met de gedachte samenwerking te zoeken met regionale, historische verenigingen om onder meer een kwartaalblad uit te geven, of om in bestaande organen een archeologische rubriek op te laten nemen. Voor zowel pers als publiek is dit interessant; vaak beleert het publiek het verleden als een integraal geheel met bijvoorbeeld interesse voor bijvoorbeeld zowel archeologische ontdekkingen als oude ansichtkaarten. Overigens is hierbij geen sprake van opheffing van het eigen nieuwsblad. Mogelijke (nauwere) samenwerking met andere AWN-afdelingen behoort eveneens tot de mogelijkheden, bijvoorbeeld met het oog op eventuele gezamenlijke opgravingen, het uitwisselen van ervaringen en informatie, of het gezamenlijk organiseren van lezingen of excursies. Ook met het plaatselijk museum, waar momenteel een nieuwe presentatie van de - onder meer archeologische • collectie wordt voorbereid, hoopt Naer-

dincklant samen te werken, bijvoorbeeld met het oog op de uitgifte van een erfgoed-lesbrief, (archeologisch-) historische wandel- en fietsroutes, inrichting van de nieuwe opstelling in het museum, een mogelijk onderkomen voor de vereniging en het instellen van een mogelijk meldpunt voor vondsten. Het plaatselijk museum krijgt zo meer het karakter van een regionaal erfgoedcentrum, waar mogelijk ook andere historische verenigingen zich bij kunnen aansluiten. Wellicht dat een soortgelijke centrumfunctie van een plaatselijk museum ook een idee is voor andere AWN-afdelingen? Tenslotte wil Naerdincklant zich meer profileren naar de gemeenten toe. Onze afdeling wil graag actief meedenken (en hiervoor gevraagd worden) over het archeologiebeleid. Zowel op het gebied van presentatie (museum), erfgoededucatie, ingrepen in de ruimtelijke ordening (vooronderzoek en opgravingen) en goed rentmeesterschap (behoud en beheer - onderhoud - van archeologische monumenten, inclusief presentatie en voorlichting). De aankomende 'Malta'-wetgeving met daarbij het enigszins verplichtende gemeentelijk beleid (nota, waardenkaarten en beleidsadvieskaart) ziet de vereniging als een kans die niet gemist mag worden. Anton Cruysheer is archeoloog, jr. adviseur bij ADC Heritage en bestuurslid van 'Naerdincklant'. Graaf Florislaan 11-7 1217 KG Hilverum a .cruysheer @ archeologie .nl Literatuur Heeren, S. en Cruysheer, A.T.E., 2002: Problemen en oplossingen rondom de archeologische metaalregistratie. Archeobrief2j, 6-9. Duineveld, M.. 2004: Met gebonden handen ex situ, Drie stukken over de verhouding tussen amateur-archeologen, het archeologisch erfgoed en de officiële beleidsstructuur, 26-35.

Noten 1 Heeren, Cruysheer 2002, p. 6-9. 2 Zie hiervoor: www.fmds.org.uk. 3 Duineveld, 2004, p. 26-35. ^ e fraaie analyse 'Met gebonden handen ex situ, Drie stukken over de verhouding tussen amateur-archeologen, het archeologisch erfgoed en de officiële beleidsstructuur' van promovendus Duineveld kunt u (binnenkort) lezen op: www.publieksarcheologie.nl.

167


Literatuurrubrieken Recensie Twee mogelijke reconstructies van het gebruik van de 'weerhaken'. Uit Johansen en Stapert.

Johansen, L. & D. Stapert, 2004 (met een voorwoord van Prof. H.T. Waterbolk), Oldeholtwolde. A Hamburgianfamily encampment around a hearth. Balkema Publishers. 229 pag., 295 figuren en vijf afbeeldingen in kleur. ISBN 90 5809 549 5. Prijs circa € 100,-. Iedereen die zich met de steentijd bezighoudt weet dat het uitwerken van vuursteencomplexen zeer tijdrovend kan zijn, vooral wanneer ook refittingen ruimtelijke analyses in het onderzoek worden betrokken. De meerwaarde van deze technieken voor het reconstrueren van menselijk gedrag in het verleden komt zeer duidelijk naar voren in de monografie over Oldeholtwolde (Friesland), een nederzetting van de laat-paleolithische Hamburg-traditie. Omdat de vindplaats (diameter 5-6 meter) zeer goed bewaard is gebleven en in 1980/1981 vrijwel compleet werd opgegraven is Oldeholtwolde zonder twijfel één van de belangrijkste Harnburg-vindplaatsen die we kennen. In ruim 200 pagina's verdeeld over vijf hoofdstukken beschrijven de auteurs de resultaten van hun jarenlange analyses, waarin refitting in combinatie met ruimtelijke analyse een belangrijke rol speelt. Het boek maakt een zeer verzorgde indruk; de Engelse tekst is helder geschreven en rijkelijk geïllustreerd met vele ver-

Een van de steelspitsen van Oldeholtwolde. Uit Johansen en Stapert.

168

B spreidingskaarten en fraaie artefacttekeningen van de hand van Lykke Johansen. De doelstellingen van het 'ANALITHIC' project, waarbinnen Oldeholtwolde een sleutelrol speelt, worden in het eerste hoofdstuk kort beschreven. In dit project staat de ontwikkeling van een computerprogramma voor de analyse van steenrijdvind plaatsen centraal. Het programma is een vervolg op 'RINGS & SECTORS1 en bevat modules voor onder meer ruimtelijke analyse van steentijdvindplaatsen - Dick Stapert promoveerde in 1992 op dit soort onderzoek - en voor het maken van verspreidingskaarten. In het tweede hoofdstuk, dat als inleiding dient voor de hoofdstukken 3 (beschrijving van de vuurstenen artefacten) en 4 (refitting), wordt de vindplaats geïntroduceerd, waarbij aandacht wordt besteed aan de ligging, de geologie, grondsporen en dateringen. Eén van de meest in het oog springende elementen van Oldeholtwolde is de centraal gelegen haardplaats, één van de weinige die we kennen van de Hamburg-traditie. De haard bestaat uiteen kuiltje geplaveid met platte stenen (voor het roosteren van vlees of vis?) en is vergelijkbaar met de foyers a cuvettes van Magdalénien-vind plaatsen zoals Pinceventin Frankrijk. Op basis van verschillende 14Cdateringen van houtskool uit de haard en de stratigrafie van het dekzand moet Oldeholtwolde in het laatste deel van de Jonge Dryas, net voor het begin van het Allerodinterstadiaal (circa 11.800-11.600 BP), gedateerd worden. Deze zeer late datering Oldeholtwolde is de jongste Hamburgvindplaats die we kennen - blijkt ook uit


het voorkomen van steelspitsen (afb. i) en Federmesser-elementen (Gravette- en Tjonger-spitsen). Dankzij de goede conservering van het vuursteen heeft het gebruikssporen onderzoek van Emily Moss belangwekkende resultaten opgeleverd. Zo heeft zij aangetoond dat als spits geclassificeerde artefacten inderdaad als projectiel zijn gebruikt en dat de beitelvormige "werkkant" van stekers vrijwel nooit is gebruikt om andere materialen mee te bewerken, maar soms wel sporen van schachting vertoont! Een klein aantal ongeretoucheerde klingen is volgens Moss gebruikt als weerhaak (afb. 2). Opvallend is verder het voorkomen van artefacten met sporen van het verwerken van vis. Het vierde hoofdstuk is geheel gewijd aan de resultaten van het refitten, een onderzoek waarop Lykke Johansen enkele jaren geleden in Denemarken is gepromoveerd. Door het intensieve werk van Johansen en haar voorganger Jan Krist konden maar liefst 850 artefacten groter dan 1.5 cm worden betrokken in steenreconstructies of restgroepen {afb. 3). Bijzonder illustratief zijn de vijf piaten van re/ĂŻigroepen achter in het boek waarin de stadia van vuursteenbewerking met verschillende kleuren worden aangegeven. In het laatste hoofdstuk schetsen de auteurs een dynamisch model van de nederzetting in vier (hypothetische) bewoningsfasen en gaan ze dieper in op een aantal aspecten van het rentten, zoals het identificeren van verschillende vuursteenbewerkers en import van artefacten. Zo blijkt bijvoorbeeld dat alle spitsen, maar ook de meeste schrabbers en geretoucheerde klingen op de vindplaats zijn ingebracht, vermoedelijk tijdens het begin van de bewoning. Pas in een later stadium werden ter plekke werktuigen gemaakt en gebruikt. Tegen het einde van de bewoning (enkele weken?), vermoedelijk kort voor het verlaten van de nederzetting, werden spitsen gemaakt waarvan de restproducten zijn blijven liggen. De verschillende bewoningsfasen of'micro-chronologie' zoals de auteurs het noemen zien we ook terug in de ruimtelijke patronen op de vindplaats. Blijkbaar verschoof het zwaartepunt van de bewoning van zuidwest tot noordwest van de haard, mogelijk als gevolg van veranderingen in de windrichting (afb. 4). Deze resultaten maken eens te meer duidelijk dat we zelfs een relatief klein, kortstondig bewoond kampement als Oldeholtwolde moeten beschouwen als een opeenhoping van allerlei activiteiten, maar illustreren ook de kracht van de verschillende analysetechnie-

2 cm

Klingkem met 95 passende klingen en afslagen. Uit Johansen en Stapert. (boven)

Hypothetische reconstructie van het gebruik van de nederzetting. Uit Johansen en Stapert. (onder)

Oldeholtwolde. Reconstructed prevailing wind directions for 4 artefact groups

Hearth

Q Artefact concentration

S

169


ken voor het ontrafelen van zulke palimpsesten. We moeten hierbij echter wel bedenken dat Oldeholtwolde in meer dan één opzicht (relatief klein, goed bewaard en compleet opgegraven) een ideale vindplaats is. Bij grotere of langdurig bewoonde nederzettingen zijn de oorspronkelijke patronen veel meer 'versmeerd' en leiden vergelijkbare analyses vermoedelijk minder snel tot een succesvolle ontrafeling van relevante patronen. Al met al ben ik van mening dat het boek een belangrijke bijdrage levert aan het onderzoek van ruimtelijke patronen op steen tijdvindplaatsen en kan ik het elke steentijdarcheoloog van harte aanbevelen. Persoonlijk vind ik het wel jammer dat de auteurs tot tweemaal toe melding maken van een intem 'conflict' over werkruimte. Dit soort opmerkingen zijn niet relevant voor de lezer en horen niet thuis in een fraai boek over een fascinerende vindplaats.

Verspreiding van de Lineaire Bandkeramiek. Uit: 7000 Jahre Salzkoüen.

'S' '^

170

^ -••''-••'.

Marcel J.L.Th. Niekus Groninger Instituut voor Archeologie Poststraat 6 9712 ER Groningen

/A-r-/ïX

/'

Salzkotten; Besiedlungsgeschichte einer Region

am Hdlweg. Westfalisches Museum für Archaologie - Landschaftsverbandes Westfalen-Lippe, Munster/Westfalen 2003. ISBN 3-00-012829-8. Geïll. zw./w. en kleur, 228 pag. Hoewel Westerheem primair aandacht schenkt aan uitgaven over de Nederlandse archeologie, maken we nu en dan een uitzondering voor boeken van elders die we van belang vinden voor de Nederlandse archeologie. Salzkotten ligt weliswaar in Duitsland, iets westelijk van Paderbom, maar hemelsbreed is dat vanuit Enschede niet verder dan Amsterdam. Het oosten van ons land heeft archeologisch gezien in veel opzichten meer raakvlakken met het nabije Duitsland dan met West-Nederland. De in de titel van het boek genoemde 'Hellweg' is een middeleeuwse handelsweg die door het gebied rond Salzkotten voert. Iets ten oosten van Salzkotten staat een oorspronkelijk veertiende-eeuwse 'Burg' met de weinig flatteuze naam Dreckburg. Verreweg het grootste deel van het boek heeft betrekking op het uitgebreide onderzoek dat daar in 2001/2002 plaatsvond. Daarna volgt een hoofdstuk over de opgraving in 2000 van een Wüstung in Salzkotten-Verne. Vervolgens een hoofdstuk over zoutwinning en de 'Kütstein', waaraan Salzkotten zijn naam dankt. Een korte samenvatting besluit het boek. Benedikt Knoche schreef het hoofdstuk over het Neolithicum. De opgraving maakt duidelijk, dat op de plaats waar de Rothebach door een lössgebied stroomt, rond 5200 v. Chr. mensen wonen van de Bandkeramiek. Vervolgens lijkt hier duizenden jaren lang niet of nauwelijks sprake te zijn van bewoning. Elders in de omgeving van Salzkotten stelde men eerder wel sporen van tussentijdse bewoning vast of zijn die nog zichtbaar in de vorm van megalieten. Maar bij de Dreckbürg is pas in de Ijzertijd, de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen weer duidelijk sprake van een of meer nederzettingen. Het is overigens voor het eerst dat men in de omgeving van Paderborn en Salzkotten sporen van de Bandkeramiek aantrof. Interessant is dat in de wijze van steenbewerking enige invloed van noordelijke buren rnet een nog laat-mesolithische levenswijze zichtbaar is. De betrekkingen met onze streken worden duidelijk uit het feit dat ruim 8% van het steenmateriaal uit Valkenburg en Rijckholt afkomstig is. Opvallend is dat hier wel veel kuilen maar


geen paalsporen werden gevonden. Een verklaring zou kunnen zijn dat het bewerken van vuursteen om 'Arbo-redenen' op grotere afstand van de huizen plaatsvond, Elders is dit overigens niet steeds het geval, zoals in Sittard. Knochen maakte gebruik van de laatst verschenen literatuur over de Bandkeramiek, waaronder een artikel van Marjorie de Grooth over vuursteenbewerking in Geleen-Janskamperveld. Uit de Ijzertijd vond men vooral aardewerk dat veel overeenkomsten laat zien met in Oost-Nederland gevonden materiaal uit deze tijd. De omgeving van Salzkotten maakte al vroeg kennis met de Romeinen, want Delbrück-Anreppen, de meest oostelijk gelegen Romeinse legerplaats aan de Lippe, ligt maar op enkele kilometers afstand van de plaats van onderzoek. Voor die vroege contacten vond men tijdens de opgraving overigens geen archeologische bewijzen. Vergeleken met enkele onderzochte nederzettingen in en om het Ruhrgebied, is bij de Dreckburg relatief weinig Romeins materiaal gevonden. Het oudste dateert uit het eind van de tweede en het begin van de derde eeuw. Verder zijn er vondsten uit de vierde en het begin van de vijfde eeuw. Veel interessanter is echter het vele inheemse materiaal uit deze beide periodes. Haasis-Bemer maakt voor deze keramiek van de 'Rhein-Weser-Gruppe' (in het boek 'Haffen-Maden' genoemd) in ruime mate gebruik van de aloude indeling van Rafael von Uslar, ook in Oost-Nederland als vertrekpunt nog goed bruikbaar. Dat geldt gedeeltelijk ook nog voor de tijd van de Volksverhuizing. In een apart hoofdstuk bespreekt Haasis-Berner wat er gevonden is aan gebouwen. Dat valt alles bij elkaar toch wat tegen: weinig sporen van huizen, maar wel veel hutkommen en voorraadkuilen. Enkele malen verwijst de auteur naar het onderzoek van de nederzettingen Wijster (Van Es) en Bennekom (Van Es/ Miedema/Wynia), terwijl in verband met de verspreiding van Romeins materiaal onderzoek van Michael Erdrich wordt genoemd. De opgraving van de Wüstung 'Esprike' toont aan dat zich daar van de tiende tot de veertiende eeuw een nederzetting bevond. Van een vroege fase vond men hier een plattegrond van een oost-west georiënteerd gebouw (17 x 9 m) met daarnaast drie bijgebouwen, waaronder een grote schuur (21 x 5 m). Twee spiekers, een hutkom, een smederij en twee waterputten maken de

Tuitpotje (?) en spinsteentjcs, vroeg dertiende-eeuws. Uit: yooojahre Salzkotten.

nederzetting compleet. Van een latere fase was de oogst aan gebouwen enz. minder, maar die aan andere vondsten juist het rijkst. Er is veel dertiende-eeuwse keramiek gevonden en dan vooral kogelpotten, waarvan er hier in totaal zo'n dertig zijn getekend. Uit de vroege fase vond men ook wat pingsdorf en uit de latere fase (bijna) steengoed, metaal en hout. Opvallend is dat de twee waterputten de volle vier eeuwen in gebruik waren. Hoewel het vlot genoeg leest is dit geen fijn leesboek voor een toevallig langskomende lezer met archeologische interesse, maar een opgravingsverslag. Het is rijkelijk voorzien van prima, als regel op schaal 1:2 weergegeven zwartwit tekeningen, vooral van de gevonden keramiek. Het boek heeft in het midden zestien pagina's in kleur, waarvan de eerste foto de naam 'Dreckburg' voldoende verklaart. Achterin zijn drie losse opgravingsplattegronden bijgevoegd. De uitgave maakt een verzorgde indruk en er vielen mij weinig fouten op, waarvan ik enkele wel storend vond. Zo staat op pagina 115 een tekening van een maalsteen 'aus quartzitischem Sandstein' die, althans volgens de tekst, aan de rand een duidelijke verdikking heeft. Op de tekening is die verdikking er niet. Wel echter bij de maalsteen ernaast, maar die is 'aus Sandstein'. We blijven nog even bij deze stenen, want beide zijn volgens het onderschrift op schaal 1:4 getekend. Nameten van de steen met verdikking en de andere steen levert middellijnen van 52 respectievelijk 73 mm op, waardoor de stenen in werkelijkheid dus een middellijn van bijna 21 respectievelijk ruim 29 cm zouden moeten hebben, Volgens de tekst is de middellijn van de steen met de verdikking echter 60-70 cm. In de tabel op pagina 158 ging iets mis met

171


de decimalen, waardoor hier hutkommen zijn gevonden van 23, 33, 42 en bijna 55 meter lang. In het lijstje met gebruikte afkortingen op pag. 213 komt de ons zo bekende afkorting 'BROB' niet voor, terwijl die wel een keertje voorkomt in de literatuurlijst. Het boek heeft geen register en dat is lastig. Er wordt uiteraard veel verwezen naar onderzoek elders, maar na lezing van het boek is een en ander maar moeizaam terug te vinden. Het bovenstaande doet echter niets af aan het feit dat ik geen enkele moeite had de aandacht bij het boek te houden, juist vanwege de overeenkomst van veel materiaal met dat in het oosten van ons land.

J. van Dijk en T.Y. van de Walle-van der Wonde (red.), Het onderzoek op het terrein van de voormalige Winston bioscoop. Het botmateriaal van de campagne 2000 (Verstagen van de Archeologische Dienst nr. 1). Hoorn, april 2004. Zw./w.-ill., 50 pag.

Naast de reeds enkele jaren bestaande reeks Hoorn onder Ons, die voor een breed publiek bestemd is, is in een wat soberder uitvoering de reeks Verstagen van de Archeologische Dienst van start gegaan. Het nu verschenen deel betreft het onderzoek van botmateriaal dat in 2000 ter plaatse van een middeleeuwse woonterp is verzameld. Dit onderzoek is in opdracht van de gemeente Hoorn door Joyce van Dijk (Archeoplan Eco te Delft) uitgevoerd. Jan Coenraadts Het onderzochte materiaal omvat de vroegste bewoningsfase (circa 1200-1250) tot 1700, met qua omvang een uitschieter in de dertiende eeuw. Opvallend is, dat men Signalementen in Hoorn blijkbaar ook vogels als zwaan, reiger, roerdomp en grutto verorberde. De Johan A. Kamermans (red.), Stil verzameld. rapportage besteedt niet alleen aandacht Tegels uit de collectie Manschot-van der Meij. aan het gevonden botmateriaal en de spoOrterlo, Nederlands Tegelmuseum, 2004. ren van bewerking daarop, maar gaat ook ISBN 90-806354-4-8. Geïllustreerd, uitgebreid in op hetgeen in Hoorn werd 96 pag., € 16,50 verordonneerd over het vangen, houden en verhandelen van dieren. Nadere info: In alle stilte bouwde mevrouw Manschot zewww.archeoplan.nl en www.hoorn.nl ventig jaren lang aan een tegelverzameling van indrukwekkende kwaliteit, waarvoor zij onlangs een museale bestemming zocht en bij het Tegelmuseum vond. Als gevolg van deze belangrijke aanwinst is in de collectie Michel Hendriksen, Afgedamd en afgedankt. van het museum nu ook de vroeg zevenMetaalvondsten uit de twee middeleeuwse netiende-eeuwse tegel goed vertegenwoordigd. derzettingen in Leidsche Rijn (Utrechtse Ter gelegenheid daarvan verscheen deze bijmateriaalcatalogus 1). Utrecht 2004. zonder fraaie publicatie. Arend Jan Gierveld ISBN 90-5345-247-8 / 90-73448-06-9. beschrijft de Nederlandse tegels uit de verZw./w.-ill., 17 x 21 cm, 128 pag., genaaid zameling, terwijl Ger J.M. de Ree de buitengebrocheerd, € 12,95. landse tegels beschrijft. Info: www. nederlandstegelmuseum.nl Ook de gemeente Utrecht introduceert een nieuwe reeks: de Utrechtse materiaalcatalogus. Naast de meer publiekgerichte publicaties wil de gemeente Utrecht met het uitbrengen van deze nieuwe reeks een bijdrage leveren aan de verspreiding van specifieke kennis die andere onderzoekers ten dienste kan staan. De hier beschreven vondsten zijn afkomstig uit de verlande restgeul van de Oude Rijn en van aangrenzende percelen die gedurende een deel van de twaalfde eeuw en aan het begin van de veertiende eeuw Boekbeslag, Leidsche bewoond werden. Bij het archeologische Rijn, brons, omonderzoek van dit deel van de VINEX-locastreeks tweede kwart tie Leidsche Rijn konden meer dan 2800 twaalfde eeuw. metaalvondsten worden verzameld, waarUit: Afgedamd en van er hier ruim 200 worden beschreven, afgedankt.

172


afgebeeld en toegelicht. De grote waarde van de catalogus bestaat uit de goed dateerbare context waaruit de voorwerpen afkomstig zijn. Over de locatie zelf en het daar uitgevoerde onderzoek vernemen we hier niets. Uiteraard bevindt zich onder de verzamelde objecten veel gebruiksmateriaal dat je in een agrarische woonomgeving zou mogen verwachten, zoals hooivorken, hoefijzers, spijkers, gespen, scharen en messen. Opvallend is echter het grote aandeel pijlpunten en ander wapentuig in het totaal. Voor dat fenomeen is nog geen verklaring gevonden. Distributie en verkoop via de boekhandel wordt namens de gemeente Utrecht door Stichting Matrijs verzorgd.

Malta Magazine nr. 6, mei 2004. ISSN 1572-7653. Geïll., 18 pag. Zoals bekend is Malta Magazine een uitgave van het ministerie van OCW en begeleidt het blad de invoering van het Verdrag van Malta in ons land. Op veel plaatsen begint de geest van Malta al op een positieve manier door te werken, zoals blijkt uit ervaringen bij onder meer het Waterschap Zeeuwse Eilanden, de gemeenten Coevorden en Geldrop-Mierlo en de Stichting AAP. Verder schenkt het blad aandacht aan de toenemende vraag naar samenwerking in regionaal verband en daarmee - zoals op Walcheren • de komst van de regioarcheoloog. Tenslotte de lessen die we kunnen trekken uit 'Nobelgate', een ongetwijfeld waardevol archeologisch onderzoek in de stadskern van Zierikzee, waarbij men er niet in slaagde de daarmee gepaard gaande kosten te beheersen of althans te voorzien.

Christiane Ruhmann, Diefrühmittelalterliche Siedlungvon Lengerich-Hohne, Kr. Steinjurt {Bodenaltertümer Westfalens 39; Berichte des Westfalischen Amtes für Bodendenkmalpflege - Westfalisches Museum für Archeologie -). Munster 2003. ISBN 3-8053-3294-7. Geb., geïll., 283 pag., bijlagen. Een in ig83/'84 opgegraven deel van een nederzetting, daterend uit de zevende/achtste eeuw en gelegen bij Munster (Nordrhein-Westfalen), aan de zuidrand van het Teutoburger woud, leidde tot deze onlangs bij Verlag Phüipp von Zabem verschenen dissertatie. Het onderzochte deel van de nederzetting lag onder een esdek, was reeds verstoord en moest wijken voor de aanleg van een sportpark. Eén van de aangetroffen huisplattegronden was bootvormig. Voor dergelijke gebouwen bestaan interessante parallellen met oostelijk Nederland. Ook voor bijvoorbeeld aardewerkvondsten wordt in deze publicatie regelmatig naar waarnemingen uit ons land verwezen. Slechts enkele nevengebouwen uit Lengerich-Hohne lieten zich specifiek als weefhut of voorraadschuur karakteriseren. Behalve veel spinsteentjes, weefgewichten, wet- en maalstenen zijn tal van ijzeren gebruiksvoorwerpen, inclusief veel ijzerslakken, gevonden. Vooral het verzamelde aardewerk krijgt veel aandacht. In een uitgebreide catalogus worden alle vondsten en bevindingen beschreven en afgebeeld.

as (Archaologie der Schweiz . Archeologie Suisse. Archeologia Svizzera), 27e jrg., 2004, nr. 1. ISSN 0255-9005. Geïll., 64 pag. Prijs CHF 18,-. Het is dit jaar 150 jaar geleden, dat de ontdekking van de neolithische paalwoningen in het kanton Zürich de impuls gaf voor het onderzoek naar agrarische culturen uit die periode. Maar er is in dit kanton nog veel meer te ontdekken: • Ein Grabhügel aus der frühen Eisenzeit im Hagenholz bei Kloten • Rheinau - eine Siedlungsgeschichte über 2000 Jahre • Archaologie auf dem Züricher Lindenhof • Zur Frühzeit von Vitudurum • Vitudurum - Winterthur: von Spatantike zum Hochmittelalter

Zierikzee, fraai laatmiddeleeuws insigne. Uit: Malta Magazine

173


Römisches Handwerk in Oberwintherthur / Vitudurum Zur Ausstattung der römischen Villen Zeugen graflicher Reprasentation Mörsburg und Kyburg bei Winterthur • 150 Jahre Keramikproduktion am linken Zürichseeufer

Archeobrief( Stichting voor de Nederlandse Archeologie), 8e jrg., nr. 30, zomer 2004. ISSN 1386-2065. Zw.-/w.-ill., 30 pag.

Een viertal artikelen over de Nederlandse archeologie, haar mogelijkheden en problemen in het algemeen en de inpassing in 'Malta' in het bijzonder. Het blad opent met een bijdrage van Edsard Kylstra (archeoloog bij de gemeente Utrecht) over de beperkte waarde van een Programma van Jan Daniël van Dam, Delfts Aardewerk. Een proeve tot her-ijking. Amsterdam 2004. Eisen bij archeologie in de binnenstad en de specifieke problemen bij de financiering ISBN 90-62741312. Enkele zw./w.-ill., 95 ervan. pag. € 15,-. Vervolgens schetst Edwin Raap (ArcheoVanaf 1982 ('Geleyersgoet en Hollants Logic/Past2Present) de mogelijkheden om Porceleyn', Mededelingenblad Nederlandse archeologie een plaats te geven binnen het Vereniging van Vrienden van de Ceramiek, proces van ruimtelijke ordening. 108,1982/4, p. 3-93) tot en met 2001 ('De Boudewijn Goudswaard (idem) en Gijs produktie van porselein en faïence in Jurgens (Berenschot Osborne) gaan wat Nederland 1755-1775', in: Rococo in Nederuitgebreider in op de vraag naar de wijze land, Amsterdam/Zwolle 2001, p. 42-51) waarop in het nieuwe archeologische bestel verschenen een zestal publicaties van Van de contractering van archeologische werkDam, die hij tezamen met het nu verschezaamheden plaats zou moeten vinden. nen essay, op 28 april jl. als proefschrift Met de wijziging van de Monumentenwet verdedigde. in zicht, komt er een einde aan het College voor Archeologische Kwaliteit (CvAK), dat Waar we nu het Nederlandse tinglazuurook de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse aardewerk onderscheiden in majolica en archeologie (KNA) onderhoudt. Dorien faience, verschijnen in de geschreven en Scheerhout (directeur SNA) geeft aan, welgedrukte stukken vanaf het begin van de ke consequenties dit voor de KNA zou kunzestiende eeuw voor dit aardewerk de nen hebben. meest uiteenlopende aanduidingen. Van Dam laat niet alleen zien hoe tegelijkertijd Tenslotte vraagt Archeobrief aandacht voor verschillende benamingen door elkaar worbedreigde archeologische waarden bij het den gebruikt, maar ook hoe in de loop van dorpje Ro|ia Montana in Roemenië de twee daarop volgende eeuwen bestaande (http://www.rosiamontana.org) en geeft benamingen verdwijnen en andere daarons nieuws over o.a. promoties, publicaties, voor in de plaats komen. Niet alleen de nokorte berichten en de agenda. Meer info: menclatuur is aan evolutie onderhevig, www.sna.nl maar ook de waardering voor de faience (Van Dam prefereert overigens het Franse woord 'faïence' - met een trema - als schrijfwijze). Die waardering is aan het beMichiel Bartels, Vikingaanval en Deventer gin van de negentiende eeuw tot een diep. verdediging. Archeologisch onderzoek aan de tepunt gezakt maar weet zich daarna, dank- ; Smedenstraat 3S-44 te Deventer (Archeologie zij enkele verzamelaars en kunsthistorici, ; in Deventer 5). Gemeente Deventer, weer uitstekend te herstellen. oktober 2003. Folder, geïll., 6 pag. Het zijn niet zozeer de archeologen waaraan Van Dam zijn informatie ontleend en Dankzij recent onderzoek aan de Smedentot wie zijn publicaties zich richten, maar straat kan Michiel in deze fraaie folder een in de eerste plaats de collectioneurs, antibijzonder mooie driedimensionale reconquairs en kunsthistorici. Desondanks kan structie presenteren, waarin de ontwikkeVan Dam's her-ijking van onze kennis van ling van de stadsomwalling ter hoogte van het Delfts aardewerk waardevol zijn voor de Smedenstraat in beeld wordt gebracht. die archeologen, die zich bezig houden met De oudste sporen tonen de restanten van de materiële cultuur uit postmiddeleeuwse platgebrande huizen als stille getuigen van beerputten. In de loop van 2005 zal deze de vikingen die de stad in 882 aanvielen. studie worden gepubliceerd in Keramos Men trok snel lering uit dit voorval en (Zeitschrift der Gesellschaft der Keramikreeds enkele jaren later had men een aarfreunde, Düsseldorf). den verdedigingswal aangebracht. In de

174


daarop volgende eeuwen wordt de wal verhoogd en later versteend. Info: www.deventer.nl

Monumenten en Archeologie, Nieuwsbrief j .

Gemeente Deventer, maart 2004. ISSN 1571-1765. Zw./w.-ill., 8 pag. Onderzoek aan de Smedenstraat in Deventer bood niet alleen inzicht in de ontstaansgeschiedenis van de stadsomwalling, maar leverde ook informatie op over het vijftiende-eeuwse Elisabethgasthuis, over de middeleeuwse bebouwing die daaraan voorafging en over de zorginstellingen die tot op de dag van vandaag daarop volgden. De nieuwsbrief blikt ook vooruit, naar de geplande nieuwbouw die garant staat voor continuering van de zorgfunctie op deze locatie. Over de inhoud van een middenachttiende-eeuwse beerput krijgen we ongetwijfeld nog meer te zien ofte horen.

Bonner Jahrbücher (Rheinischen Landesmuseums in Bonn und des Rheinischen Amtes JUT Bodendenkmalpjlege im Landschafsverband Rheinland und des Vereins von Altertumsjreunden im Rheinlande). Band

200, 2000. ISSN 0938-9334. Geb., geill-, 739 pag' Wie kent niet de fraaie vergulde Romeinse helm uit het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden, die tegelijkertijd met wat munten, schoeisel en andere wat meer onbeduidende zaken in 1910 in de Peel zijn opgedolven en nog steeds omgeven zijn door een waas van mystiek en mysterie? Carol van Driel-Murray stelde een nieuw onderzoek in naar deze vondst, de vindplaats en de vondstomstandigheden ('A late Roman assemblage from Deurne, Netherlands'). Daarbij bleek dat men zich jarenlang blind staarde op het metaal, maar dat het onooglijke Leder en textiel de werkelijke sleutel voor de ontrafeling van de geschiedenis vormde! Al ras blijkt dat geen sprake kon zijn van een jammerlijk slachtoffer van de ontoegankelijke moerassen bij het huidige Deurne. De fraaie helm blijkt te zijn verpakt geweest in een lederen draagtas en is samen met het andere materiaal zorgvuldig in tentdoek (!) gevouwen en in een poeltje gedeponeerd. Kortom geen verdronken Romeins officier, maar een depositie. Jelle Prins beschrijft een vergelijkbare laat-

Romeinse depositie in de Limburgse Maasvallei ('The 'fortune' of a late Roman ofïïcer. A hoard from the Meuse valley, Netherlands, with heimet arid gold coins'). Ook hier een Romeinse helm en gouden munten, maar ook een badge met een ChiRho teken, één van de eerste aanwijzingen voor het Christendom in onze contreien. Zo zien we hier hoe Christendom en lokale heidense tradities blijvend in elkaar overgaan. Offeren wij niet nog steeds muntjes in bronnen en fonteinen? De bijdrage van Prins wordt gevolgde door een artikel van Heidrun Schenk, waarin deze tot een typologie tracht te komen van het middeleeuwse Pingsdorfaardewerk. Verder in deze jubileum-bundel: • Neue Forschungen zu römischen Lagem der iulisch-claudischen Zeit in Nordspanien • Romer Graber in Xanten, Viktorstrasse 21 • Spatrömische Glashütten im Hambacher Forst - Produktionsort der ECVAFasskriige • Untersuchungen zu römischen Reiterhelmmasken aus der Germania inferior • Late Roman iconographic representations on Hïspano- Roman bridle creek-pieces

De Maasgouw (Limburgs geschied- en oudheidkundig genootschap), 23e jrg., 2004, nr. 1. ISSN 1380-4170. Geïll., 44 pag. Deze editie is geheel gewijd aan de historische boerderij, inclusief de ontwikkelingsgeschiedenis van de langgevelboerderij, het ontstaan van de Biesenhof in het Geleendal, de mogelijkheden van herbestemming van historische boerderijen en het hergebruik van historische landbouw(film)beelden. Info: www.lgog.nl.

Archeologie in Limburg (Archeologische

Vereniging Limburg). Nr. 96, april 2004. ISSN 1384-7538. Zw./w.-ill., 23 pag. Eén uitgebreid artikel dit keer: De landgraaf in de Brunsumrner- en de Heerlerheide: middeleeuwse landweer. Info: www.archeologie.net

175


Detector Magazine (Verenigingsblad van 'de detectoramateur'), nr. 74, mei 2004. ISSN 1386-5935. Geïll., 45 pag.

Het Brabants Kasteel, 22e jrg., nr. 1/2,1999, 23e jrg., 2000 en 24e jrg. 2001. ISSN 0928-6004. Geïll., resp. 40, 84 en 60 pag.

Wat kunnen detectorvondsten ons eventueel vertellen over de kerstening van

Kastelen blijven ons boeien. Sommige mensen zijn geïnteresseerd in architectonische en bouwkundige aspecten, anderen worden geboeid door de bewoningsgeschiedenis en weer anderen worden enthousiast wanneer de tuinaanleg aan bod komt, of wanneer er oude gebruiksvoorwerpen uit de slotgracht tevoorschijn komen. Kortom, kastelen vormen een onuitputtelijke bron van informatie met voor elk wat wils. Toch staat de castellologie in ons land op een bescheiden pitje en zijn er tal van kastelen waarover wij niets horen of lezen om de eenvoudige reden, dat niemand de moeite neemt om de geschiedenis ervan te ontrafelen. Zo niet in Noord-Brabant, waar Bas Aarts en zijn Vereniging vrienden van Brabantse Kastelen er telkens weer in slagen om nieuwe gegevens te presenteren. Zo ook in de drie laatst verschenen jaarboekjes:

Nederland? "Niet heel veel, maar zeker wel

wat", aldus Jan Zijlstra in zijn openingsartikel. Hij schenkt daarbij vooral aandacht aan de kleine bronzen (vroeg) middeleeuwse kruisbeeldhangertjes en onderscheidt daarbij drie categorieën.

Archeologie Magazine, 2004 nr. 3. ISSN 1566-7553. Geïll., 82 pag. Bij zijn zoektocht naar onzichtbare archeologische monumenten bezoekt Ruurd Kok dit keer het riviertje de Tjonger in Friesland, dat zijn naam gaf aan een laat-paleoHthische cultuur. Verder veel opgravings- en tentoonstellingsnieuwtjes, zoals nieuwe perspectieven voor de Nijmeegse Stratenmakerstoren, het onderzoek naar beschoeiing en inhoud van de in iÖ2O-'3O gedempte Haagse Voldersgracht, het uitgraven en conserveren van de 2500 jaar oude Uitgeester boomstamkano, de Romeinse bronsschat uit Nistelrode, vierde-eeuwse sporen te Echt-Susteren en Sittard-Geleen en - wat uitgebreider - het lopende onderzoek in de gemeente Raalte. Verdere info o.a.: www.archeologiemagazine.nl; www.archeologieraalte.nl en www.archis.nl.

Bijdragen en mededelingen Vereniging Gelre,

deel XC1V, 2003 In deze publicatie doen Michiel Bartels en LM. van der Hoeven het sociaal-economische netwerk van de familie Van Lidth de Jeude in Tiel {1701-1778) uit de doeken (p. 8-25). De basis van hun onderzoek is verrassend; lakzegels uit een beerput! In Tiel werd in 1995 een achttiende-eeuwse beerput onderzocht, waarvan de inhoud afkomstig was van de aanzienlijke regenten familie. Tussen het afval bevonden zich als rode flintertjes restanten van lakzegels die ooit de brieven sierden die de familie ontving. Door identificatie van de afdrukken van zegelstempels en -ringen konden verschillende sociaal-economische netwerken worden afgeleid.

176

Bas Zijlmans, Een middeleeuwse versterkte Hofstede bij Geertruidenberg (1999, 320); Bas Aarts, De vroege Burchten. Een historisch-archeologische verkenning (1999, 21-35); Kjell Corens, De Maagdentoren te Zichem (2000, 3-75); Joris Barbier, De ijzerzandsteen van de Maagdentoren (2000, 76-83) en tenslotte Bas Aarts, Het achthoekige Heusden en de symboliek (2001,3-57). Nadere info; www.brabantskasteel.nl

Elly Heirbaut, Ingrid Vanderhoydonck en Rica Annaert, Herenthout-Bouwel. Ruilverkaveling in onderzoek. Archeologische studie en adviezen gebaseerd op het terreinwerk uitgevoerd in 2001-2003 (1 AP-Rapporten 15). Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Brussel, 2004. ISSN 1372-0007. Zw./w.-ill., 50 pag., kaartbijlage op CDROM. Voorafgaand aan een ruilverkaveling in de Antwerpse Kempen voerde het JAP een niet-destructief archeologisch vooronderzoek uit. Dat onderzoek bestond uit het verzamelen van reeds beschikbare informatie, registreren en verkJaren van toponiemen, oppervlaktekartering en booronderzoek. Vooral de hoger gelegen terreindelen en de flanken van de beken leverden sporen op van bewoning in prehistorie, Romeinse Tijd en Middeleeuwen.


Het onderzoeksgebied valt niet op te delen in gebieden met een hoge, gemiddelde of lage potentie. Als alternatief is daarom gekozen voor het aanduiden van verstoorde percelen en van knelpuntzones. Op basis daarvan geeft de rapportage een reeks aanbevelingen voor de uitvoering van de ruilverkavelingwerken.

Zeeland (Koninklijk Zeeuwsen Genootschap der Wetenschappen), 13e jrg., nr. 2, juni 2004. ISSN 0927-1279. Zw./w.-ill., 84 pag. Het fenomeen van de verdronken dorpen vormt een belangrijk onderdeel van de Zeeuwse archeologie. In dit nummer wordt door Robertvan Dierendonck (m.m.v. Henk Hendrikse) nader ingegaan op het projectplan 'Verdronken Dorpen, geinundeert en wegh-gespoelt' met als voorbeeld de resultaten van recent onderzoek naar één van de 115 tot nu toe geselecteerde verdronken dorpen: Sint-Philipslandt (14871532). De van die locatie nog uit particuliere collecties te traceren vondsten worden volgens het Deventer-systeem beschreven. Info: KZGW@zebi.nl

Zeeuws Erfgoed {Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland), 3e jrg., nr. 2, juni 2004. Geïll., 28 pag. We blijven nog even bij de verdronken plaatsen in Zeeland, waar de AWN is begonnen met het in kaart brengen van de overblijfselen van het in 1530-1532 vergane dorp Oud-Rilland. Verder aandacht voor het project Waardering Terreinen van archeologische betekenis voor de Archeologische Monumentenkaart (AMK) Zeeland.

ook hoe bijvoorbeeld Cuijk en Gouda daarmee omgaan. Voor gemeente-ambtenaren worden cursussen georganiseerd.

Archeologische monumentenzorg (Nieuws-

brief ROB), 9e jrg., nr. 1, juni 2004. ISSN 1385-1578. Wederom een heleboel actuele informatie over de archeologie in Nederland: archeologie als inspiratiebron voor landschapsvisie Drentse Aa; archeologische monumenten in Heemskerk; voortgang wetsvoorstel archeologische monumentenzorg; Archis; eerste evaluatie archeologiebalans 2002; het ROB-programma 'Voorraad archeologie'

Kromme Rijn; hulp van EU bij bescherming maritiem erfgoed; resultaten NOA (www.archis.projecten.noa.nl); besliskamer project AMR; overdracht boekverkoop ROB aan Halos Books on Archaeoiogy

(www.halos.nl); de eerste resultaten van het onderzoek naar degradatie van hout (www.bacpoles.nl); enzovoorts. Zie verder: www.archis.nl.

Archeologische Kroniek van Zuid-OostVlaanderen. In: Handelingen van het Zottegems Genootschap voorgeschiedenis en oudheidkunde, XI, 2003, p. 259-357. Zw./w.-ill. De kroniek verschijnt voor de achtste keer en omvat een aantal artikelen over het archeologische onderzoek in Velzeke e.o. {gemeente Zottegem, provincie OostVlaanderen, België): • Het preventief onderzoek in een GalloRomeinse vicus • Een bronzen Marsbeeldje uit de zeventiende-achttiende eeuw • Graanresten in een Romeinse cirkel « Belgisch aardewerk uit Romeins Velzeke: een overzicht

Terra sigillata-kom. Schaal 1:4. Uit: Archeologische Kroniek Zuid-OostVlaanderen.

VNG magazine (Weekblad van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten), 58e jrg., nr. 25,18 juni 2004. Geïll. De verplichte zoektocht naar bodemschatten kan gemeenten in grote financiële problemen brengen. Men spreekt wel van 'Archeologische vervuiling', zoiets als bodemvervuiling maar dan met waardevolle dingen. De kunst is een evenwicht te vinden tussen betaalbare nieuwbouw en behoud van cultureel erfgoed. We lezen hier

177


Een eerste toelichting over het archeozoölogisch onderzoek van twee GalloRomeinse waterputten • Sporen van Gallo-Romeinse aanwezigheid te Sint-Lievens-Esse • Archeologisch noodonderzoek en waarnemingen in de Zottegemse stadskern • Twee middeleeuwse munten • Een zeventiende-eeuws muntdepot • Een vleugje archeologie en geschiedenis van de 'Grote Oorlog' te Velzeke.

In het vorige nummer van Westerheem (2004 nr. 3, p. 125) signaleerde ik de Archeologische Kroniek Holland 2002 (tijdschrift Holland, 2003). Tot mijn spijt verzuimde ik daarbij )ean Roefstra als mede-auteur en samensteller te vermelden. Mijn verontschuldigingen daarvoor.

Jahrbuch der Schweizerischer Gesellschafifür Ur- und Frühgeschichte, Band 87, 2004.

ISBN 3-908006-812 / 822. Zw./w.-ill., 449 Pag'

Woerden, Romeinen, het fort en een schip. 46 afleveringen van de Archeologie Actueel, De bijdragen in dït kloeke boekwerk bestaan uit een reeks mededelingen, een arjaargangen 2002 en 2004. Hazenberg cheologische kroniek over 2003, een aantal Archeologie Leiden B.V. ISBN recensies en een achttal artikelen: 90 808534 * °- Geïll., 50 pag. Prijs € 6,-. • Oberrieden; eine frühhorgenzeitliche Siedlung Reeds enkele jaren is men in Woerden bezig met het herinrichten van het stadscen• Neues zu den 'Walenseetürmen' trum. Dat daarbij reeds snel de resten van • Ausgrabungen des Ratischen Museums een Romeins militair fort en van de daarbij von1965 behorende burgerlijke nederzetting aan het • Analisti di marmi bianchi provenienti da licht kwamen, mag algemeen bekend worcontesri archeologici del canton Ticino den geacht. Hetzelfde geldt voor het • Frühmittelalterliche Grubenhauser und Romeinse vrachtschip dat in 2003 in Woerweitere mittelalterliche Befunde im römidense bodem werd aangetroffen. Vanaf het schen Gutshof Dallikon moment dat in Woerden de eerste schep de • Bestattungen des 6./7-Jh. aus dem friihgrond inging, verscheen er wekelijks een bis spatmittelalterlichen Graberfeld Baar Archeologie Actueel, een A-4tje met recent • Zum früh- und hochmittelalterlichen opgravingsnieuws. Dat bulletin vormde Oberwinterthur. Eine Ausgrabung am voor veel inwoners van Woerden een bron Fuss den Kirchhügels van informatie over hun eigen stad. Via • Vom Urwald zur Kulturlandschaft des www.woerden.nl was de inhoud van het Oberengadins. Vegetationsgeschichte der bulletin ook voor mensen van buiten letzten 6200 Jahre Woerden beschikbaar. Na afloop van de opgravingen ontstond het idee om alle 46 verGerrit Groeneweg schenen afleveringen van Archeologie Actueel te bundelen. Dankzij dat initiatief kunnen we de opgravingen in Woerden, rijk geïllustreerd en in al zijn aspecten nog eens de revue laten passeren, te beginnen op 27 juni 2002 tot en met 19 november 2003. De definitieve resultaten van de wetenschappelijke uitwerking van alle aspecten van het onderzoek zijn in volle gang en zijn pas in 2005 te verwachten. In haar laatste nummer zegt Archeologie Actueel toe, dat zij ook in de tussentijd regelmatig zal verschijnen met de laatste nieuwtjes. Na afloop van dat alles zal de Romeinse Tijd in de stad voortaan tastbaar blijven door middel van ondermeer deze bundel. Distributie: www.halos.nl. Zie ook: www.hazenbergarcheologie.nl en www.woerden.nl

178


Werk in uitvoering Deadline voor WIL) 2004-5 (oktober): 25 augustus 2004.

Helaas, dit keer geen Werk in uitvoering. De redactie heeft besloten dat het op tijd verschijnen van Westerheem de hoogste prioriteit heeft. Dit betekent dat de sluitingsdata voor de kopij voor dit en de komende nummers enige dagen naar voren gehaald

moesten worden. De exacte data zijn te vinden in het Colofon. Vanwege deze verschuiving was het begin juli niet meer mogelijk de periodieken voor dit nummer van Westerheem op tijd te verwerken. U houdt ze nog van ons tegoed. De Redactie

Oproep Wat was uw mooiste vondst? En waarom? Volg het voorbeeld van een reeks (amateur-)archeologen en schrijf dat op voor Westerheem. De vondst hoeft op zichzelf niet belangrijk te zijn, maar is in ieder geval voor u zelf bijzonder, bijvoorbeeld omdat het uw eerste archeologische vondst was, of omdat de vondstomstandigheden bijzonder waren. Stuur uw verhaal met een afbeelding van uw vondst in voor de rubriek 'Mijn mooiste vondst' in Westerheem. Wanneer het u moeite kost om het verhaal op papier te krijgen, wil de redactie u daarbij graag ondersteunen. Dus aarzel niet en stuur uw bijdrage per e-mail naar westerheem@freeler.nl of per post naar Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg.

179


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 C[ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makloim, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl

Regio Noordwest: vacature. Subregio Groningen: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (N. Br.), tel. 0168-472783, e-mail: h.c.j.m.weijters@umail.leidenuniv.nl. Subregio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-matl: info@duikwacht.nl. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloemstraat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: I.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7,3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap A zonder aftrek van kosten over te maken) studentlidmaatschap B jeugdlidmaatschap C geassocieerd lidmaatschap D huisgenoot-lidmaatschap E in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: • toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

180

36,50

€ € € € €

22,00 18,00 19,00 12,50 5,00

- geen toezending van Westerheem en • geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. ter Brugge, Westlandseweg 254, 3137 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Vice-voorzitter: vacant Alg. secretaris: W.M. van de Wijdeven, Maasstraat 49, 5626 BB Eindhoven, tel. 040-2624327, e-mail: wvdw@tirol.demon.nl Alg. penningmeester: J. Bosch, Notengaarde 13, 3992 JR Houten, tel. 030-6372599, e-mail: j oop.bosch @ zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Houten Bestuursleden: • B.J.J. Elbertse {public relations), Predikherenkerkhof 14, 3512 TK Utrecht, tel. 030-2300281, e-mail: b.elbertse@zonnet.nl • W.J.C. Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160. e-mail: janvenema@euronet.nl • A.M. Visser (deskundigheidsbevordering). Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: jmvisser@planet.nl • A. van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebrami@hotmair.com Ereleden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. OTO-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-42279TO. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 02. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom T03, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): M.J.C. Willemsen, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem, tel. 023-5491399, e-mail: mjcwillemsen@yahoo.com 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32,1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134,

e-mail: mennodijkstra@freeler.nl 07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 09. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: N. Beeke, Rotterdamsekaai 65, 4331 GN Middelburg, tel. 0118-639040, e-mail: niekbeek@xs4all.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.nl 12. Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraat78, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: ldeniet@euronet.nf West- en Midden- Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: gjvanderlaan@hr.nl. 16. Nijmegen en omstreken:J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: J|.Daalen@HCCNET.nl http://members ixhello.nl/~a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://home.tiscali.nl/-awnafd17 18. Zuid-Saliand - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendeüiof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@IntoweD.nl. 20.IJsseldelta-Vechtstreek:F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@T2move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeoïogy/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: F. de Kleijn, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2446517 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

AWN-leden maken geschiedenis!


Westerheem jaargang 53 - oktober 2004

Wanneer de IJssel een Rijntak werd en hoe het meer Flevo afwaterde

DM. can der ĂŻchrier Scherven maken he,t glas Coia van Beek Nader bekeken Een schotel met een bijzondere slibkrasdecoratie uit Deventer

Hawan Lublkiding Zo kan 't ook Eindhoven kan niet zonder amateur-archeologen Wint vau ^LH.VH'II


Colofon

Inhoud

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam ofwww.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36.50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden

jaargang 53 no. 5, oktober 2004

Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N- (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-maü: westerheem@freeler.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Prof. Huijbersstraat 157, 6524 NZ Nijmegen. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • ) . (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, LB.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 25 juni, 25 augustus, 26 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal (op diskette) of per e-mail te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-. © AWN 2004. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Redactioneel

181

D.M. van der Schrier

Wanneer de IJssel een Rijntak werd en hoe het meer Flevo afwaterde Cora van Beek

Scherven maken het glas Een zeventiende-eeuwse gelegenheidsroemer

190

Herman Lubberding

Nader bekeken Een schotel met een bijzondere slibkrasdecoratie uit Deventer

193

Zo kan 't ook

196

.'

Ingezonden

200

Wie kent dit?

203

Literatuurrubrieken

204

Werk in uitvoering

219

Tips voor Trips Archeologische uitjes

225

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

228

Ontwerp omslag: Yvonne Keurentjes Sefia ontwerpers, Nijmegen Druk: Ovimex, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

182

Op het omslag (v.l.n.r.): De Bredase roemer na restauratie. Opgraven in Wijchen. Wie kent dit? Vuursteen Grand Pressigny, Cremille. De dolk van Wicpenkathen. Een schotel uit Deventer.


Redactioneel "Uniek drinkglas in Middelburg" en "Zilverschat in Brugge". Zomaar twee krantenkoppen binnen een week tijds. Voor het grote publiek blijft het doen van fraaie of kostbare vondsten nog steeds het meest wezenlijke aspect van de archeologie. "Hebben jullie al wat gevonden", is dan ook de meest gestelde vraag vanachter het hek dat bezoekers en opgravers van elkaar scheidt. Wij spelen in op die behoefte van het publiek en stellen onze vondsten ten toon. Omdat het zo hoort en omdat we goodwill moeten kweken bij de lokale bevolking. Tentoonstellingen spelen dan ook een belangrijke rol in het leven van de archeoloog: als bron van informatie en als middel tot presentatie. Ook Westerheem speelt daarop in met een hernieuwde rubriek 'Tips voor Trips' met veel tentoonstellingsnieuws. Het bezoeken van tentoonstellingen, de andere kant van het verhaal, is soms net zo spannend en vaak even onvoorspelbaar als het verrichten van oudheidkundig bodemonderzoek. Sommige tentoonstellingen worden door middel van veelkleurige affiches, flyers en advertenties met veel vertoon aangekondigd, maar blijken uiteindelijk teleurstellend weinig te bieden. Soms wordt dat dan gelukkig weer ruimschoots gecompenseerd door een dikke en onverwacht goede publicatie die ter gelegenheid daarvan is verschenen. Zoals in Antwerpen en Brecht, waar het publiek kan kennisnemen van de resultaten van het archeologische onderzoek in het tracé van de HSL Antwerpen - Nederlandse grens. Of is het andersom, begeleidde een eenvoudige expo hier een uitstekende bundel studiën? Soms ook tref je het omgekeerde aan, een uitstalling waaraan nauwelijks ruchtbaarheid is gegeven, die al je verwachtingen overtreft, maar waar dan weer een gedegen naslagwerk, waarin al dat moois wordt becommentarieerd, ontbreekt. Mijn ervaring is, dat het publiek zich pas echt voor een tentoonstelling gaat interesseren wanneer men tussen al het geëxposeerde iets herkenbaars ontdekt. Een kinderschoentje bijvoorbeeld, eender uit welke tijd. Dan is de link naar al het andere snel gelegd. Anderen, zoals ik, raken in stille verrukking bij tentoonstellingen die je door de veelheid van voorwerpen de illusie geven dat

je er zelf nog iets kunt ontdekken. De verborgen Stad in Alkmaar was zo'n voorbeeld. Een nieuw fenomeen is de wanhopige poging om de aandacht van kinderen te trekken. Alsof die straks als puber op eigen houtje naar een museum gaan komen. Alhoewel... in Tongeren was onlangs een kleine maar fraaie tentoonstelling over Neanderthalers te zien. Op allerlei manieren trachtte men ook de jeugdigen erbij te betrekken, met een jeugdatelier enzovoorts. Zo was er daar ook de mogelijkheid om via door het museum zelfontworpen, educatief verantwoorde icoontjes het internet op te gaan, naar de legio sites die de in beestenvellen gehulde 'platkoppen' tot onderwerp hebben, Dan is het boeiend om te zien hoe zo'n jongere in Tongeren met veel geduld achter het museale beeldscherm op zoek gaat naar Neanderthalers. Dat dachten we althans. Totdat een tijdje later tot ieders ontsteltenis bleek dat die whizzkid in alle rust een aantal van die artistieke icoontjes had vervangen door hetzelfde formaat plaatjes maar nu met fraaie doch schaars en zelfs geheel ontklede dames. Ook die vind je op internet. Tussen haakjes, is 'tongeren' een zwak of een sterk werkwoord? Wat er ook van zij, er valt zo voor onze jeugd veel te leren. En wat leren wij hiervan? Geachte dames en heren conservatoren: neem de bezoeker serieus. Stop met artistieke opstellingen, zuiltjes, aangepaste kleuterroutes en knutselhoekjes. Stuur de kinderen de heide op en het bos in, en presenteer de volwassen bezoeker een serieuze expo met een herkenbaar aanknopingspunt en laat 'm van daaruit zelf op onderzoek gaan naar al dat boeiende bekende en onbekende en bied hem na afloop een goede catalogus. Vergeet vooral niet, dat een goede catalogus blijft en het erin beschrevene beklijft, ook wanneer de expo al lang vergeten is. Denk er ook aan om die catalogus ter recensie of signalering naar de redacteur literatuurrubrieken van Westerheem toe te sturen. Zijn adres staat op de binnenkant van de omslag. Gerrit Groeneweg

181


Wanneer de IJssel een Rijntak werd en hoe het meer Flevo afwaterde D. M. van der Schrier

Inleiding Wij leven in de eenentwintigste eeuw en weten nog steeds niet wanneer de IJssel een Rijntak werd. Nu denk ik het antwoord op die vraag te kunnen geven! De bodemkundigen Harbers en Mulder gaan ervan uit dat de IJssel al vanaf ongeveer 1500 voor Chr. een Rijntak is.' Dit standpunt is ook dat van de bodemkundige Hamming op grond van zijn onderzoek aan een

zand

-l *ÂŤ" j veen """ water

Ajb. 1. Nederland in de Romeinse tijd.

182

oude IJsselbedding ten westen van Marie (gelegen links van de IJssel tussen Wijhe en Zwolle).2 De meeste auteurs zijn van mening dat kort voor het begin van de jaartelling de Romeinse veldheer Drusus met zijn soldaten de verbinding tussen de Rijn en de Oude IJssel tot stand heeft gebracht.' Tenslotte zijn er ook auteurs die menen dat die verbinding op natuurlijke wijze in circa 250 is


ontstaan. Schrijver dezes valt onder die categorie.4 Met gebruikmaking van nieuwe archeologische gegevens kan nu opnieuw een keuze worden gemaakt uit die drie hypothesen. Het meer Flevo in de Romeinse tijd De periode waarin het meer Flevo bestaan heeft, begint circa 1200 voor Chr. en eindigt circa 200 na Chr. Over de afwatering van het meer Flevo naar zee bestaat onzekerheid. Op het meer Flevo loosden de Gelderse TJssel en de Utrechtse Vecht, in dit artikel aangeduid met Oude IJssel en Vecht. In de literatuur zijn veel reconstructies te vinden over de vorm van het meer Flevo in de Romeinse tijd en de manier van lozen op zee. De reconstructie in het boek van W.A. van Es, zie afb. 1, benadert de toenmalige situatie waarschijnlijk goed.5 Volgens die reconstructie stond de Vecht zowel in verbinding met het meer Flevo als met de Noordzee via het Oer-IJ. Blijkens de noot in het boek is deze reconstructie gebaseerd op veel onderzoek. Van Es schreef dat de Vecht toen grotendeels naar het noorden afstroomde evenals de Oude IJssel en haar zijrivier de Overijsselse Vecht. Het woord zijrivier is het gevolg van het over het hoofd zien van de oude IJsselbedding dwars door het schiereiland ten zuiden van Schokland, zoals aangegeven op afb. 2.6 De verbinding met de zee via het OerIJ was toen al aan het verlanden. Een restant van het Oer-IJ tussen het Spaarne en het Almere is zelfs weggelaten op een overzichtskaart van Nederland omstreeks 800.7 De Romeinen konden omstreeks het begin van de jaartelling vanuit hun vlootbases in de Betuwe over de Vecht varen en verder naar zee zowel via het meer Flevo en het Oer-Vlie als via het Oer-IJ. De bodem van het meer Flevo8 Het meer Flevo is veel ouder dan de Romeinse tijd. Dit meer is een relict van een grote zeeboezem die in het huidige West-Friesland heeft bestaan van omstreeks 1800 tot 1250 voor Chr.

veen rtip. fcler op veengebied hogere wonden

De uitlopers van die boezem liepen ver door onder meer tot dichtbij de Overijsselse Vecht en de Oude IJssel. Mariene schelpen zijn gevonden in het uiterste zuidoosten van de Noordoostpolder en het westen van het Kampereiland (Rechterveld). In die periode sloeg veel veenland weg. Omstreeks 1200 voor Chr. was deze zeeboezem in West-Friesland volgeslibd en bleef het restant over als het merengebied Flevo. In de rustige meren is onder zoete omstandigheden een laagje afgezet genaamd Flevomeerafzetting, waarin vooral plantenresten zeer fijn verdeeld voorkomen. Stuifmeelkorrelonderzoek wees uit dat de afzetting ervan is doorgegaan tot omstreeks het begin van de jaartelling. Aangezien de Rijn in de Flevoperiode in de Betuwe veel klei

Afb. 2. Met meer Flevo rond het begin van de jaartelling.

183


van het land is hier de tektonische bodemdaling te verwaarlozen. In dit artikel is uitgegaan van een woonniveau gelegen 1,0 m boven het jaarlijks hoogwater op de rivier. De bijbehorende waterstanden in de toen nog Oude Ijssel waren dan respectievelijk NAP 0,40 m en NAP + 0,10 m. Om het verhang op de rivier te Zwolle te kunnen bepalen is het nodig om over de bijbehorende waterstanden op zee en vooral op het meer Flevo te beschikken. De bijbehorende peilen op de Noordzee zijn, blijkens de niet eenduidige literatuur bij benadering, respectievelijk NAP - 1,90 m en NAP - 1,00 m. De vervallen tussen Zwolle en de zee bedragen respectievelijk 1,5 m en 1,1 m. Dat is niet veel. De bijbehorende verhangen op de Oude Ijssel bij Zwolle Wat Zwolse hoogtecijfers vertellen kunnen niet groot geweest zijn. Bij De archeoloog Clevis van de gemeente een afstand Zwolle - meer Flevo van Zwolle stelt in een werkdocument: circa 25 km hoort bij een klein verhang 'Globaal genomen kunnen wij stellen dat van 3 cm/km al een verval van 75 cm. vanaf het midden van de Ijzertijd de beVerhangen van 5 cm/km en kleiner woners bij Zwolle voor hun woonplekken duiden op ruime rivieren. Voor het hogere zandgronden hebben opgezocht; verval meer Flevo-Noordzee blijft over gemiddeld lagen die woonplekken een halrespectievelijk slechts 0,75 m en 0,35 ve meter hoger dan die van hun Bronstijd m. Mijn eerste conclusie is dat ook het 9 voorgangers'. Omstreeks 800 voor Chr. 'zoete' meer Flevo van 800 voor Chr. woonde men in Zwolle-Zuid nog op tot 200 n. Chr. al beschikte over ruime NAP + 0,60 m en omstreeks 200 verbindingen met de zee. woonde men iets zuidelijker op NAP + 1,10 m (afb. 4). In beide gevallen liep men op pleistoceen zand, waarop pas De kleiafzettingen langs de Ijssel na het begin van de jaartelling klei is Omstreeks 250 na Chr. begonnen de afgezet. In tegenstelling tot het westen afzettingen van klei langs de Ijssel bovenstrooms van Doesburg. Over de dateringen heeft Poelman gepubliceerd.1" Omstreeks 250 na Chr. zou de verbinding tussen de Rijn en de Oude Ijssel kunnen zijn ontstaan. Rond 1200 begon men de Ijssel te bedijken. Daardoor nam de afzetting van klei binnendijks af. Deze afzetting eindigde na de dijkverhogingen in de veertiende eeuw. De enorme omvang van de sedimentatie valt op. Voor 1200 kwam vanuit de Oude Ijssel ook al veel sediment terecht in het meer Flevo, in die tijd Almere geheten. Daaruit zijn op de zeebodem de Almere-afzettingen gevormd, bekend onder de naam 'sloef. Blijkens met behulp van de heeft afgezet, was die rivier in staat, in geval van een goede verbinding, ook klei naar het meer Flevo af te voeren. Er is in het meer Flevo geen omvangrijke sedimentatie aangetroffen vanuit de zee of de rivieren. Voor de Oude Ijssel kan dit worden geweten aan het ontbreken van een verbinding met de Rijn. Voor de Vecht kan de oorzaak de goede verbinding van deze rivier met de Noordzee zijn via het Oer-IJ. Het is aannemelijk dat ook relatief veel water vanuit het meer Flevo via het Oer-IJ afstroomde, zeker in de begintijd van het meer Flevo toen de verbinding in noordelijke richting via het Vlie zich nog aan het vormen of aan het verruimen was.

Ajb. j . Profiel van de Oude Ijssel.

184


Ci4-methode uitgevoerde dateringen van de bovenste veenlaag op Schokland en te Blankenham eindigde de veengroei, en begon de afzetting van klei daar respectievelijk in 750 +/- 50 na Chr, en 645 +/- 35 na Chr." De eerste afzettingen in de IJsseldelta zijn ouder: 520 +/- 50 na Chr." In 1999 is in de polder Mastenbroek ter plaatse van de Zwolse nieuwbouwwijk Stadshagen archeologisch onderzoek verricht naar een moerasbos. Blijkens het onderzoek bestond dit bos vanaf de eerste eeuw tot ongeveer halverwege de zesde eeuw na Chr. Het stond op de hogere delen van het dekzandplateau. Het veen van Mastenbroek is bedekt door een dikke laag klei. Volgens Clevis is de veengroei ter plaatse van het bos gestopt in 506 +/- 32 na Chr. (Ci4-bepaling). Deze datering stemt overeen met die in de IJsseldelta. Het moerasbos te Zwolle Volgens Clevis stond het bos in een dunne veenlaag, met een dikte van 15 tot 50 cm, op een ondergrond van dekzand, de top van het Pleistoceen. Het was een moerasbos van eiken, essen en elzen. Het lag ongeveer 1,4 km vanaf het Zwartewater, een zijrivier en tevens benedenloop van de Overijsselse Vecht. Uit jaarringonderzoek bleek dat het bos bestond van halverwege de eerste eeuw tot omstreeks 500 na Chr. De bovenzijde van het zand ligt op NAP -0,90 a -0,75 m. Gezien het gebruikte zeeniveau gedurende de Romeinse tijd van - 1,00 m ligt hier een probleem. Immers, er is ook nog het verval tussen het meer Flevo en de Noordzee. Bij de nog volgende berekeningen is uitgegaan van een peil van het meer Flevo van 0,80 m omstreeks het jaar 200. Van de Noordzee uit bekeken lijkt dit peil te laag; bekeken vanuit het moerasbos lijkt dit peil te hoog. Bij de berekeningen is uitgegaan van een situatie met een flinke afvoer op de rivieren. Het gemiddelde peil op het meer Flevo lag dus lager dan - 0,80 m. Misschien zakte het in de zomer

Ajb. 4. Locaties van sites en Oude IJssel.

P » J

ZWOLLE ftë^

Hattem feite i^önstijd ^ i t ^•^JÜ

fsite Romeinse tijd X \

Locatie Oude;UsseL-JK

wel tot dichtbij het zeeniveau. Merkwaardig is dat kennelijk niet alleen vanaf het ontstaan van Zwolle maar ook in de Romeinse tijd tijdens het groeiseizoen vrijwel geen waterstandsverval over het Zwartewater aanwezig was. De verklaring is de lage ligging van de bedding van het Zwartewater. Blijkens boringen lag de oever van het Zwartewater tussen Zwolle en de Vecht op NAP -1,0 m, dat wil zeggen van de bovenkant van het zandpakket onder de circa 1,3 m dikke, veel klei bevattende, afzettingslaag.'2 Bij de betreffende berekening van de Oude IJssel ben ik uitgegaan van een waterstand in de bedding van NAP + 0,10 m. Het Zwartewater lag (en ligt nog) ongeveer een meter lager dan de IJssel.

185


De Oude IJsselbedding bij Marie Op grond van aangetroffen afzettingen van Gendt o langs de Oude IJssel tussen Westervoort en Doesburg (van 1500 tot 1000 voor Chr.), nemen Harbers en Mulder aan dat die rivier daar toen al een zomerbed had. Hun standpunt heb ik geprobeerd te weerleggen.1' De weerlegging door de archeoloog Willems is goed beargumenteerd maar misschien toch niet helemaal 'waterdicht'.'4 Recenter is het standpunt van Hamming.15 Hij is van mening dat zijn onderzoeksresultaten van de geul bij Marie de opinie van Harbers en Mulder bevestigen. Deze geul, zie afb. 3, is diep en ligt in het pleistocene zand. De bodem daarvan ligt gemiddeld op ongeveer - 3,50 m. Het veenpakket naast de geul heeft zich na ongeveer 1500 voor Chr. ontwikkeld. De bovenzijde daarvan lag tegen het einde van de Romeinse tijd op ongeveer + 0,30 m. Het bed is geheel gevuld met kalkrijke klei afkomstig van de Rijn. Harbers en Mulder schreven dat aan het einde van de Romeinse rijd de Rijn en de IJssel meer water te verwerken kregen. Omdat deze rivieren deze grote hoeveelheden niet konden verwerken, stroomden zij de lager gelegen gebieden in en vormden daar nieuwe beddingen. In dit kader kan mijns inziens een bedding tussen de Rijn en Doesburg zijn gevormd. Het is vermoedelijk niet zo dat toen al de Oude IJssel bij Marie is verlaten. Het is niet bekend wanneer dat is gebeurd. De oeverwal langs de geul bij Marie stelt weinig voor in vergelijking met de oeverwal langs de huidige IJssel. Vermoedelijk hebben vanaf 1000 grotere afvoeren van de Oude IJssel gezorgd voor een nieuwe bedding en omvangrijke oeverwallen vanuit die bedding. De IJsseldijken liggen op die oeverwallen. De afvoer (m'/s) van de Oude IJssel Het oppervlak van het stroomgebied van de Oude IJssel te Marie schat ik, na wat meetwerk, op 3500 km1. Ter vergelijking: het stroomgebied van de 186

Oude IJssel te Doesburg 1290 km', het stroomgebied van de Berkel 566 kmJ en dat van de Vordense beek 256 km1. Voor de bepaling van de gemiddelde afvoer is uitgegaan van een schijf van 30 cm water per jaar (77,5 cm neerslag - 47,5 cm verdamping).'6 De gemiddelde afvoer is te Marie dan 33 mJ/s. Het hoogwater dat in de Romeinse tijd eenmaal per jaar kon voorkomen, kan het vijfvoudige van het gemiddelde hebben bedragen, dat wil zeggen 165 m ! /s. Hierbij past een afvoerfactor van 0,47 l/s ha, een lage waarde die is geschat met gebruikmaking van gegevens van de negentiende eeuwse Overijsselse Vecht. In die tijd was op een aantal plaatsen van die rivier de laagste afvoerfactor bij gevuld zomerbed 0,23 l/s ha. Een verdubbeling bij gevuld winterbed lijkt mij niet te hoog geschat. Te Marie hoort bij die afvoerfactor van het zomerbed 80,5 mJ/s, maar dan is de bedding niet gevuld. Die geul had dan ook geen winterbed. Misschien is 165 mJ/s aan de hoge kant. Mijn overweging is dat daarbij dan wat water van de Rijn kan zitten. Lang geleden stroomde ook overstromingswater van de IJssel langs het Zwartewater naar zee, zonder een bedding tussen beide rivieren. Ongetwijfeld zal af en toe ook zonder een bedding overstromingswater van de Rijn naar de Oude IJssel zijn gestroomd. Toen de Rijn een bedding naar de Oude IJssel had gevormd, traden langs die rivier drastische veranderingen op. De gemiddelde afvoer van de Oude IJssel, groot 33 m ! /s, stelt weinig voor in vergelijking met die van de Rijn (2200 m3/s). Zelfs als maar één procent van de Rijnafvoer naar de Oude IJssel stroomde, nam daar de grote afvoer van 165 m3/s al met tweederde deel toe. In ieder geval biedt de gekozen afvoer geen ruimte voor een verbinding met de Rijn.

Over de berekeningen Bij de berekeningen is gebruik gemaakt van de formule van De Chézy: V=Cx{RI)l/i. Hierin is V de gemiddelde


stroomsnelheid in m/s; C een constante waarvoor 48 is genomen, een waarde die blijkens metingen goed past bij onze grote rivieren.17 Bij niet genormaliseerde rivieren is die waarde vermoedelijk wat lager. Vanwege de uit de berekeningen te trekken conclusies kan beter van een te hoge dan van een te lage C worden uitgegaan. R is de hydraulische straal in m en I het verhang in m/m. R=A/O waarin A de natte doorsnede is in rn1 en O de natte omtrek in m. Bij de berekeningen gaat het om drie aannames: het verschil in hoogte tussen het woonniveau en de waterstand op de Oude Ijssel, de gemiddelde waterstand op het meer Flevo en de afvoer in m3/s. Met de eerste twee aannames als gegeven kunnen achtereenvolgens de I, A, O, R, V en de afvoer worden berekend. Tenslotte gaat het om vergelijking tussen de aangenomen en de berekende afvoer. Berekening (1600 voor Chr.) Voor de eerste berekening heb ik het jaar 1600 voor Chr. gekozen, omdat toen de grote zeeboezem bestond, die ongeveer reikte tot de huidige mond van de Ijssel. Er stroomde volgens alle opvattingen toen nog geen Rijnwater door de bedding bij Marie. Voor de waterstand op zee en het latere meer Flevo kan NAP - 2,5 m worden aangehouden.'8 De afstand van meer Flevo tot de sites te Zwolle-Zuid is langs de rivier gemeten ongeveer 25 km. Het opgemeten dwarsprofiel bij Marie ligt maar 6 km verder. De gemiddelde hoogte van de bodem van de Oude Ijssel is daar NAP - 3,5 m en de gemiddelde breedte 80 m. Ter vergelijking: de gemiddelde breedte van de huidige Ijssel is ongeveer 150 m. Stel het verhang op 5 cm/km. Het verval tussen Marie en de zeeboezem bedraagt dan 1,55 m. De waterstand te Marie is NAP-0,95 m. De waterdiepte is 2,55 m; A is 204 m'; R is 204/85,1 = 2,40 m; V is 48 x 10,95 /TOOO = 0,526 m/s. De

afvoer bedraagt 204 x 0,526 = 107 m'/s. Bij dit verhang is de stroomsnelheid

nog zodanig groot dat geen klei in de bedding bezinkt. Overigens werd er toen ook geen klei afgevoerd. Bij de volgende berekeningen is uitgegaan van een rivierbedding zonder klei. Met klei zijn de str oomsnel heden in de overgebleven bedding zodanig groot dat klei niet blijft liggen. Berekening (200 na Chr.) Het aangenomen peil op het meer Flevo is NAP - 0,80 m. Uitgaande van een woonniveau van NAP + 1,10 m op 1,0 m boven de waterstand in de rivier bedraagt de waterstand op de Oude Ijssel bij Zwolle-Zuid + 0,10 m. Het verval met het meer Flevo bedraagt 0,90 m en het verhang I is 90/25 = 3,6 cm/km. Te Marie is de waterstand dan - 0,80 + 0,036 x 31= -1- 0,32 m; A = 306 mJ; R = 3,49 m; V = 48 x de wortel uit RI = 0,538 m/s; de afvoer is 306 x 0,538= 165 m J /s. Dit komt toevallig met de aangenomen afvoer overeen! De site ligt op 1,5 km van de Oude Ijssel {= huidige Ijssel), vermoedelijk bij een waterloopje naar de rivier. De grondwaterstand zal ter plaatse zeker een paar dm hoger hebben gestaan dan de waterstand op de rivier. En dan zijn er nog de riviervloeden met bijvoorbeeld een frequentie van 1 x per 10 jaar. Door de waterberging van het meer Flevo veroorzaakte stormvloed op zee hier geen wateroverlast. Veel invloed op de uitkomsten van de berekeningen heeft het woonniveau ten opzichte van de rivier. Bij een woonniveau van 0,80 m boven de rivier is de waterstand daar + 0,30 m en de afvoer 198 m'/s. Als rekening wordt gehouden met enige klink van het veen onder het gewicht van de klei, past ook deze afvoer nog in de bedding. Kortom, de bewoners zullen van zo'n hoog water weinig last hebben gehad. Omstreeks 250 kwamen die grote aanvoeren vanuit de Rijn, die de hele breedte van het dal naar de Oude Ijssel bij Doesburg nodig hadden. Over dat traject begonnen toen de vorming van een bedding en hier en daar de sedimentatie van klei. Wanneer de verbin-

187


ding door Drusus zou zijn aangelegd zou twee eeuwen later de op + 1,10 m gelegen site in Zwolle-Zuid geen aantrekkelijke woonplaats zijn geweest. Een veelvoud van de afvoer van de Oude IJssel moest dan, grotendeels over land, tussen de hoogten van Zwolle en Hattem zijn weg zoeken. Blijkens boringen in de nabije omgeving was de ligging van de zandondergrond zodanig dat de site toen vaak als een laag eiland in de stroom moet hebben gelegenBerekeningen {800 voor Chr.) Hoe het ook zij, omstreeks 200 na Chr. was er geen bedding tussen de Rijn en de Oude IJssel en uiteraard ook niet in de Ijzertijd en de Bronstijd. In de Bronstijd en de Vroege Ijzertijd woonde men in Zwolle een halve meter lager. Bij archeologisch onderzoek in West-Friesland is een versnelde stijging van de grondwaterspiegel geconstateerd tussen 850 en 800 voor Chr.'9 Deze stijging is het gevolg van de klimaatverandering bij de overgang van het Subboreaal naar het Subatlanticum. Dit geldt misschien ook voor een versnelde zeespiegelrijzing en een versnelde stijging van het peil op het meer Flevo. Te Zwolle was men omstreeks 800 voor Chr. genoodzaakt de laagst gelegen woonplaatsen te verlaten. Toevallig is dit tijdstip ook ongeveer de grens tussen de Bronstijd en de Ijzertijd. Het ligt voor de hand bij deze berekening ook de afvoer van 165 mJ/s als uitgangspunt te kiezen. Vermoedelijk past hierbij het peil NAP - 1,50 m op het meer Flevo. Uitgaande van een woonniveau van NAP + 0,60, op 1,0 m boven de waterstand in de rivier, bedraagt de waterstand te ZwolleZuid - 0,40 m. Het verhang is dan 110/25 = 4>4 c m/km. Het peil te Marie is - 0,14 m; de natte doorsnede is So x 3,36 = 269 m'; R is 269/86,7 = 3,10 m; V is 0,561 m/s en de afvoer 269 x 0,561 = 151 m J /s. Deze afvoer is wat lager dan 165 m'/s, maar dat kan worden geweten aan een toen nog wat minder nat klimaat dan in 200. Een

188

lager peil dan NAP - 1,50 m op het meer Flevo acht ik niet waarschijnlijk, omdat het verval tussen het meer en de zee dan kleiner wordt dan 0,4 m. Dat is klein, ook al is het twee keer het verval in het jaar 200 na Chr. Conclusies Relatieflage woonniveaus te ZwolleZuid ten opzichte van de zee omstreeks 800 voor Chr., 200 na Chr. en de lage ligging van een moerasbos in de periode 50 tot 500 na Chr. in Zwolle-Noord wijzen op kleine vervallen op de wateren tussen Zwolle en het meer Flevo en tussen het meer Flevo en de zee. Omstreeks 200 na Chr. lag volgens dit onderzoek tijdens hoog water op de IJssel de waterstand op het meer Flevo in de buurt van NAP - 0,8 m. Het zeeniveau was ongeveer NAP - 1,0 m. De conclusie hieruit is dat in 200 na Chr. de afwatering van het meer Flevo goed was. De periode Flevo was kennelijk voorbij en de periode Almere begonnen. Opmerkelijk is dat deze conclusie drastisch afwijkt van het peil van het Almere, liggend tussen 0,10 en 0,20 m + NAP, van Van der Ven et al.10 Het is een gelukkige omstandigheid dat op 6 km ten zuiden van de archeologische vindplaatsen in Zwolle-Zuid, aan de andere kant van de IJssel, een bedding van de Oude IJssel bodemkundig is onderzocht. Uit berekeningen blijkt dat deze bedding gedurende de periode tussen 1600 voor Chr. en 200 na Chr. goed paste bij zijn stroomgebied. Uit het feit dat omstreeks 200 na Chr., twee eeuwen na de graverij van Drusus, nog tamelijk dichtbij de Oude IJssel op een kleine zandopduĂŻking kon worden gewoond, blijkt dat de omvangrijke overstromingen als gevolg van de verbinding met de Rijn toen nog niet waren begonnen. Naar het mij voorkomt, betekent dit dat de hypothese van een gegraven Drususgracht tussen de Rijn en de Oude IJssel moet worden verworpen. Deze conclusie verklaart waarom in geen enkele bron uit de Romeinse tijd


de (Oude) IJssel wordt genoemd of onweerlegbaar wordt aangeduid. Pas omstreeks 250 brak de Rijn door zijn oeverwal en verkreeg zij een zijtak naar Doesburg door een oud dal, waardoor daar een bedding ontstond en tegelijkertijd de kleiafzettingen begonnen.

Literatuur Buurman, J., 1996: The eastern part of WestFriesland in later prehistory, agricultural and environmentai aspects. Clevis, H., 2002: De NAP-hoogtes van prehistorische woonniveaus. Werkdocument van de gemeente Zwolle. Clevis, H. &Th. Lantau (red.), 2004: Verleden bossen; De opgraving van een moeHet zou jammer zijn als dit artikel de rasbos in Zwolle-Stadshagen, Archeologieeuwige discussie over de Drusussche Rapporten iG, Cemeente Zwolle. gracht afsluit. Er blijven vast nog wel Ente, P.)., 1973: De IJsseldelta, Kamper vragen over. Almanak, 137-164. Ente, P. J., 1986: Met ontstaan van het MarsMet dank voor de bijdragen van de heren diep en de Zuiderzee, Werkdocument van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. H. Clevis, C. Hamming enj.P. van den Es, W.A. van, 1972: De Romeinen in Berg aan dit artikel. Nederland, Bussum. Hamming, C„ 2000: Rivierkleien langs de Otterveld 8 IJssel sinds het Subboreaal, Research 8017 MK Zwolle Centrum Alterra, Wageningen. Harbers, P., & |.R. Mulder, 1981: Een poging tot reconstructie van het Rijnstelsel Noten in het oostelijk rivierengebied tijdens het 1 Harbers & Mulder 1981, p. 404 e.v. Holoceen, in het bijzonder in de Romein2 Hamming 2000, p. 20. se tijd, KNAG Geografisch Tijdschrift XV j , 3 Van de Ven 2003, p. 10. 404-421. 4 Van der Schrier 1968. Poelman, J.N.B., 1981a: De gracht van 5 Van Es 1972, p.19. Drusus? Westerheem jo, 20-23. 6 Ente 1973, p.140. Poelman, J.N.B., 1981b: Facta, non fabula, 7 Van de Ven 2003, p. 40-41. Westerheem jo, 173-176. 8 Ente 1973. Rijks Geologische Dienst, 1970: Onderzoek 9 Clevis 2002, p. 2. voor het struktuurplan Zwolle, Boringen ij 10 Poelman i98ia/b. t/m 17 en nr. 21G - 186, Zwolle. 11 Ente 1986. Schaank, E.M.H., K. van Til & M.A. Jansen, 12 Rijks Geologische Dienst 1970. 1951: Rivieren in De Technische Vraagbaak, 13 Van der Schrier 1982. deel W, 14 Willems 1986. Schrier, D.M. van der, 1968: 15 Hamming 2000. Beschouwingen over het ontstaan van de 16 Van de Ven 2003, p. 22. IJssel als Rijnarm, De Mars 16, 242-244. 17 Schaank, Van Til en Jansen 1951, p. 316. Schrier, D.M. van der, 1982: Reactie op het 18 Van de Ven 2003, p. 22. artikel van P. Harbers en J.R. Mulder, 19 Buurman 1996, p. 159,160 en 168. 1981, KNAC Geografisch Tijdschrift XVI 2, 20 Van de Ven 2003, p. 44. 129-130. Ven, G.P. van de (red.), 2003: leefbaar laagland, geschiedenis van de waterbeheersing en landaanwinning in Nederland, Utrecht.

Willems, W.J.H., 1985: Romans and Batavians, a Regional study in de Dutch Eastern River Area.

189


Scherven maken het glas Een zeventiende-eeuwse gelegenheidsroemer Cora van Beek

Inleiding In november 1993 werd, na een ingrijpende restauratie, het Huis van Brecht in gebruik genomen als bibliotheek van de Koninklijke Militaire Academie te Breda. Het Huis van Brecht, gelegen aan de Cingelstraat te Breda, is het oudste stenen huis van die stad. Voorafgaand aan de restauratie vond een uitgebreid bouwhistorisch en archeologisch onderzoek plaats. Daarbij werd in 1989 een beerput geborgen, die veel gebruiksvoorwerpen van de voormalige bewoners van het Huis van Afb. 1. De Bredase Brecht bevatte.' roemer na restaura- Onder het vondstmateriaal bevond zich Ăźe (foto Erik Kieji). een groot aantal glazen voorwerpen,

190

variĂŤrend van vensterglas tot tal van fragmenten van drinkglazen. Enkele daarvan waren na reconstructie nagenoeg compleet. Een bijzonder groot formaat zeventiende-eeuwse gelegenheidsroemer vormde daarbij een fraaie vondst. Dergelijke wijnglazen worden op sommige stillevens afgebeeld. Dat grote wijnglas, de functie ervan en symboliek erachter op schilderijen, staan in dit artikel centraal. Het ontstaan van dit type drinkglas De roemer heeft een lange geschiedenis, waarin de vorm nauwelijks verandert. De vorm van de roemer is ontwikkeld uit een ouder type wijnglas, de zogenaamde 'berkemeier'. De eerste roemers, versierd met braamnoppen, verschijnen rond 1635. Het glas wordt snel populair bij kunstschilders. Het wordt in de zeventiende en achttiende eeuw, de periode waarin dit glas veelvuldig wordt gemaakt, vaak op stillevens afgebeeld. Dergelijk glas wordt nu voornamelijk teruggevonden in beerputten van adellijke families en de beter gesitueerde burgerij. De Bredase roemer is gemaakt van helder groen glas en heeft een ronde kelk. Op de overgang van kelk naar stam zit een geribbelde glasdraad. Op de stam bevinden zich vier verspringende braamnoppen. De voet van de roemer bestaat uit een conisch gewonden glasdraad en onder de voet bevindt zich een kleine ziel. De doorsnede van de kelk bedraagt twaalf centimeter, waarmee onze roemer tot de grotere exemplaren behoort. Een soortgelijke roemer werd aangetroffen in Kampen.1 Een enigszins vergelijkbaar exemplaar wordt beschreven in een artikel uit 1981 en is afkomstig uit een grote hoeveelheid glaswerk dat in Delft door amateur-archeologen is verzameld.1 In 2001 werd een zeer fraai


compleet exemplaar in Amsterdam teruggevonden.4 Ook het Rijksmuseum Amsterdam moet worden genoemd, dat een aantal zeer grote roemers in haar collectie heeft.5 Bijzonderheden van de Bredase roemer Nadat door onze expert de roemer in haar oorspronkelijke staat was teruggebracht (afb. i), bleek het glas minimaal 22 cm hoog te zijn geweest, met een inhoud van ongeveer een halve liter. Het exacte formaat is niet bekend, omdat de enige aangetroffen randscherf niet aansluit. Het glas dateert van na 1630, maar zeker van voor 1700.6 Gezien het zeer grote formaat betreft het hier een 'gelegenheidsroemer' die men bij bepaalde gelegenheden, gevuld met wijn, liet rondgaan.7 Vaak is op zo'n gelegenheidsroemer een inscriptie aangebracht. Bij de roemer uit Breda is dat niet het geval. De roemer op stillevens Het grote formaat roemers wordt vaak afgebeeld op stillevens van zeventiende-eeuwse schilders, zoals Willem Claeszoon Heda en Paulus van den Bosch. Vaak dateerden deze kunstenaars hun werken, waardoor deze een betrouwbare bron voor datering van het glaswerk vormen. Men gebruikte de term 'stil liggend leven' om een bepaalde categorie schilderijen te omschrijven. Er is welhaast geen Hollandser en traditioneler onderwerp denkbaar dan een stilleven op een tafelblad. Een gedekte tafel werd dan ook wel vertaald als zijnde 'stilstaende dinghen' en 'stilstaende werck'. Stilleven werd tenslotte het gewone woord voor schilderijen van welk levenloos voorwerp dan ook: bloemen, vruchten, serviesgoed, enzovoorts. In het zeventiende-eeuwse Holland specialiseerden schilders zich ook in een bepaald aspect van deze kunstuiting: in de bloemenstillevens of in de 'ontbijtjens' en 'bankquetjens'. Vaak beeldde men stillevenobjecten af om hun symbolische waarde, zoals de

overdadige banketten met kostbaar serviesgoed als teken van ijdelheid. De vermaning Memento Mori (gedenk te sterven) gaat dan samen met 'gedenk te leven' door de schoonheid van het schilderen zÊlf. Stillevens waren bij zeventiende-eeuwse kunsthistorici niet echt populair, maar ze waren wèl erg gewild bij de Europese vorstenhoven. Zo werden ze hartstochtelijk verzameld door Rudolf II in Praag en Karel 1 in Londen. Deze vorsten verstrekten belangrijke opdrachten aan stillevenschilders, wat de kunstenaars in staat stelde om hoge prijzen voor hun werk te vragen. Veel van hen vonden niet alleen waardering, maar ook werk als hofschilder aan deze hoven.8

Afb. 2. Willem Claeszn. Heda, 'Ontbijt met krab', 1648 (Hermitage, Sint Petersburg). Op de tafel is onder andere een roemer te

Claeszoon Heda (1593-1680) schilderde voornamelijk gedekte tafels met daarop kostbare glanzende voorwerpen, waarin hij op weergaloze wijze reflecties aanbrengt. Een goed voorbeeld daarvan is zijn werk 'ontbijt met krab' uit 1648, waarop een groot formaat roemer staat afgebeeld, vergelijkbaar met de Bredase vondst (afb. 2). De kunstenaar heeft in de roemer, half gevuld met witte wijn, een intensiteit

191


Snellen, die het Huis in bezit had van 1647 tot 1677. Het Huis is in die periode dan ook vaak verhuurd geweest aan hoge buitenlandse officieren in dienst van het Staatse Leger, zoals ene Ritmeester Stone en twee Franse kolonels. EĂŠn van de bewoners die zeker een stempel op het Huis hebben gedrukt, is kolonel jonker Adam van Broeckhuijsen. Hij woonde er in de jaren 1688-1718. Helaas is van geen van de bewoners een boedelbeschrijving bewaard gebleven. Zo'n inventaris had wellicht enig inzicht kunnen geven in de eigendommen van de verschillende bewoners van het 'Huis van Brecht'. Rest ons, anno 2004, slechts te pronken met andermans glas... Begijnhof 69 4811 XG Breda Noten Ajb. 3. Paulus van den Bosch, 'Hors d'oeuvre', 1650 (Hermitage, Sint Petersburg). Een halfgevulde roemer.

van reflecties aangebracht door de weerspiegeling van waarschijnlijk een venster, waardoor een fraaie compositie is ontstaan.9 De schilder houdt daarbij de toeschouwer fijntjes voor dat deze overdaad slechts ijdelheid is: de tijdelijkheid van aardse genoegens. Een symbolische verwijzing daarnaar vormt de getoonde roemer. Het halflege glas dat eens vol was en spoedig leeg zal zijn, herinnert aan de vergankelijkheid. Zo kiest bijvoorbeeld ook Paulus van den Bosch (Amsterdam 1614-1659) voor een roemer voor zijn werk uit 1650. Hij weet eveneens een geraffineerd effect te bereiken met reflecties in de roemer door het oplichten tegen een donkere achtergrond {afb. 3). Tot slot Juist in de zeventiende eeuw kende het 'Huis van Brecht' vijf verschillende personen die het Huis door vererving in hun bezit kregen, maar het niet altijd zelf bewoonden. EĂŠn van de eigenaren was een telg uit de bekende Bredase familie, Willem

192

1 2 3 4 5 6 7

Van Beek 1992, 57-63. Kottman 1990. Meijer 1984. Dagblad BN/De Stem, 18 april 2001. Ritsema van Eek 1993,140-141. Met dank aan Jaap Kottman. Vriendelijke mededeling prof. H.E. Henkes. 8 Chong& Kloek 1999. 9 Eisler 1990, 597-637.

Literatuur Beek, C. van, 1992: Tot Leeringhe ende Vermaeck ... De verrassende beerputinhoud van een voormalig Hqfhuis te Breda, Breda. Chong, A. & W. Kloek, 1999: Het Nederlandse Stilleven 1550-1720, Zwolle. Clevis, H. Sc M. Smit, M. (red.), 1990: Verscholen in Vuil, Archeologische Vondsten uit Kampen 1375-1925, Kampen. Eisler, C, 1990: Paintings in the Hermitage, New York. Kortman, J., 1990: Glas, in: Clevis H. & M. Smit 1990 (red.), Verscholen in Vuil, Archeologische Vondsten uit Kampen 13751925,59-69. Meijer, F.G., 1984: Glas, in: Archeologisch Bodemonderzoek in Delft, 2, 8-TI. Ritsema van Eek, P.C. & M. ZijlstraZweens, 1993: Class in the Rijksmuseum, volume I.


Nader bekeken Een schotel met een bijzondere slibkrasdecoratie uit Deventer Herman Lubberding

De vondst In december 1978 startte de ROB in Deventer een opgraving op de hoek van de Welle (de straat langs de IJssel) en de M eikster straat. Restanten van de buitenste stadsmuur en een zeventiende eeuwse keitj es bestrating werden blootgelegd en ingetekend. Toen echter steeg het waterpeil van de IJssel. De Welle en de opgravingsput kwamen onder water te staan en het onderzoek moest worden gestaakt. De ROB heeft het hierbij gelaten. Twee tekeningen en een korte samenvatting van het onderzoek in het jaarverslag van de ROB 1979 is alles wat is vastgelegd.' In het voorjaar van 1979 hebben leden van de plaatselijke werkgroep van de AWN, met toestemming van de ROB, de draad opgepakt en een aanvullend onderzoek verricht. In een nis tegen de binnenzijde van de buitenste stadsmuur troffen zij een beerput aan, die werd leeggehaald.1 De inhoud ervan bestond hoofdzakelijk uit slachtafval, leer en aardewerk, plus enkele ijzeren en bronzen voorwerpen, alle uit de vijftiende en zestiende eeuw.' Onder de vele aardewerkscherven bevonden zich ook scherven van een schotel die aaneengevoegd bijna een complete schotel vormden.

De doorsnede van de schotel is 27,3 cm, de hoogte 6,3 cm. Aan de onderzijde zitten drie ingeknepen standlobben die geen slijtagesporen vertonen. Op de spiegel en op de vlag zijn geen gebruikssporen, zodat ik aanneem dat hier sprake is van een sierschotel. De decoratie op de spiegel bestaat uit een guirlande in de vorm van een druiventros en iets dat lijkt op lettertekens. Dergelijke "lettertekens" staan ook op de vlag van de schotel. Michiel Bartels en Bart Vermeulen, beiden archeoloog bij Archeologie Deventer,5 denken dat hier letters en woorden zijn afgebeeld. Zij zien op de spiegel in Gotische minuskels het Christusmonogram IHS (in hocsigno (vinces) - in dit teken zult gij ovenvin-

nen) en daaronder in kapitalen AVE MARIA. Op de vlag zouden de herha-

De schotel De schotel is vervaardigd uit lichtroodbakkende klei, waarop aan de binnenzijde een geelbrandende kleipap is aangebracht; hierin is een merkwaardige decoratie gekrast (slibkrastechniek), die vervolgens is geaccentueerd met een roodbruine glazuur en daarna gebakken; de schotel stamt vermoedelijk uit het eind van de vijftiende eeuw (zie afbeelding).4

193


lende woorden AVE MARIA staan. Dat niet alle letters, met name de verticale tekens eenduidig zijn, wijten de beide archeologen aan het feit dat de decorateur ongeletterd was en slechts heeft getracht om een bekende tekst af te beelden. Dat tussen de "A-tjes" het aantal verticale tekens ongelijk is, zou ook aan de ongeletterdheid van de decorateur te wijten zijn.

Aan de schotel met de bijzondere decoratie zit ook nog een bijzonder verhaal vast.

In december 1996 ontdekten we dat er steengoedkannetjes, maigeleins en andere vondsten, alle van één opgraving in de binnenstad van Deventer, uit een vitrine in onze werkruimte waren ontvreemd. Er werd aangifte gedaan; van braak was geen spoor te ontdekken. In het najaar van 1998 werd ik opgeEen andere mening heeft Eva Suir, arbeld door Jo Kempkens6 met de vraag chivaris bij de gemeente Deventer. Zij of wij misschien een aantal schotels bestrijdt deze zienswijze. IHS staat, misten. Uit zijn werkplaats waren mavolgens haar, te allen tijde in kapitalen terialen ontvreemd die bij huiszoeking en ook in de tekens op de vlag herkent in de woning van een, inmiddels zij beslist niet de herhalende woorden ontslagen, medewerker waren terugAVE MARIA. "Indien er sprake is van gevonden Er werden ook schotels met schrifitekens dan zullen alle overeenkomstige tekens gelijk zijn; dit is hier niet het een vondstnummer ontdekt die hij had gefotografeerd. Omdat Kempkens wist geval", aldus Eva. dat een vroegere vriendin van deze oud-medewerker in Deventer had geGetracht is ook om in de "A-rjes" mowoond, legde hij de link met deze stad. nogrammen of ligaturen te ontdekken, De foto's werden opgestuurd en indermaar tot op heden is elke zoektocht in daad waren deze schotels uit onze archieven vergeefs geweest. collectie, met daarbij ook het bovenMisschien kunnen lezers van Westerbeschreven exemplaar. De diefstal die heem de tekens ontcijferen en zo ja, destijds werd ontdekt, was veel dan hoor ik dit graag. omvangrijker dan wij toen hadden Voorlopig volsta ik met de conclusie vermoed. dat hier sprake is van een schotel met een wel heel bijzondere decoratie. Hoe had dit kunnen gebeuren? Vergeten, verdwenen en weer terug De persoon in kwestie7 was een aantal malen op onze werkavonden verscheDat pas 25 jaar later aandacht aan deze nen, had er meegewerkt en was beschotel wordt besteed is voor een kend met hetgeen in onze werkruimte belangrijk deel te wijten aan de vele aanwezig was. Tijdens één van de onderzoeken die de AWN-afdeling in bezoeken heeft hij vermoedelijk een de loop der jaren kreeg te verwerken. wasafdruk van onze huissleutel geEr moest steeds een keuze worden maakt en deze vervolgens gekopieerd, gemaakt: of één onderzoek afronden waardoor hij er ongemerkt zijn gang en uitwerken en vervolgens geen aankon gaan. dacht besteden aan andere bedreigde plekken in de binnenstad, of redden Met uitzondering van twee schotels en wat te redden valt en het uitwerken op één baardmankruikje is van de andere de langere baan schuiven. Wij kozen ontvreemde voorwerpen nooit een voor de laatste optie, met als resultaat spoor teruggevonden. dat we nu bezig zijn met een enorme inhaalslag, die in de beroepswereld Verlengde Lindelaan 53 wordt aangeduid met "Operatie Odys7391JH Twello see". Het onderzoek Welle/Melksterstaat is daar een onderdeel van.

194


Noten 1 Zie jaarverslag ROB 1979 pag. 62: Onderzoek door Halbertsma en Van Pernis, 2 De middeleeuwse stad Deventer was omgeven met twee muren die twaalf tot vijftien meter evenwijdig aan elkaar stonden. De binnenste muur is in het midden van de dertiende eeuw gebouwd, de buitenste dateert uit het begin van de veertiende eeuw. 3 Zie verslag AWN-onderzoek Welle/ Melksterstraat. Archeologie Deventer Projectnummer 64.

4 Pas in de zestiende eeuw wordt roodbakkende klei gebruikt voor schotels met slibkrastechniek. De decoratie wordt dan niet meer geaccentueerd met een kleurstof. De schotels van lichtroodbakkende klei waarvan de decoratie wel is geaccentueerd met een donkere glazuurstreek zijn veelal uit het eind van de vijftiende eeuw. 5 De fraaie foto van de schotel is vervaardigd door Archeologie Deventer . De beide archeologen bogen zich uiteraard over de vreemde tekens op de schotel. 6 Restauratiewerkplaats Jo Kempkens en Co, Windmolenven 45 te Haelen 7 De naam is bij de auteur bekend; hij is echter niet meer als (legaal) restaurateur

werkzaam.

AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk Utrecht 1988,128 pp., UI., ISBN 90 70482 68 1 Een praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden € 6,80, voor niet-leden € 10,50 (excl. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. Opgraven.

-•-

A W N • reeks 1

__J

Onder redactie van Nina Herweijer, Herman Lubberding en Jan de Vries Zusters tussen 2 beken, graven naar het klooster Ter Hunnepe 138 pp., ill., ISBN 90 71312 04 6 De bundel geeft een impressie van 25 jaar lang onderzoek door de afdeling Zuid Salland-Oost Veluwe naar de resten van het adellijk klooster Ter Hunnepe bij Deventer. Het klooster is in de 13e eeuw gesticht en verwoest in 1578. Naast het archeologisch onderzoek wordt ook ruime aandacht besteed aan het historisch onderzoek van het klooster en de bewoners.

Prijs voor leden € 10,-, voor niet-leden € 14,70 (excl. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 1.

195


Zo kan 't ook Eindhoven kan niet zonder amateur-archeologen Wim van Horssen

Keizersgracht 2 in Eindhoven is het adres van de afdeling Archeologie van de gemeente Eindhoven. Op datzelfde adres is het archeologische bedrijf Archeo Service gevestigd. En ook is daar de werkruimte van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland, afdeling 23 van de AWN. Drie partijen die niet alleen een gebouw delen, maar ook nauw samenwerken. Sterker nog, niet zonder elkaar kunnen, zoals blijkt uit een gesprek met gemeentelijk archeoloog Nico Arts, directeur Mick van Son van ArcheoService en voorzitter Tonnie van de Rijdt van de AWN-afdeling. Ajb. i. Van links naar rechts: Mick van Son, Nico Arts en Tonnie van de Rijdt in de bibliotheek van het Archeologisch Centrum Eindhoven. Fotojasper Warmerdam.

Nico Arts, gemeentelijk archeoloog van Eindhoven en Helmond, kwam in 1989 in tijdelijke dienst van de gemeente Eindhoven voor een omvangrijke opgraving in de middeleeuwse stadskern. Die opgraving was een onderdeel van het Kempenproject van de Universiteit van Amsterdam. Een jaar eerder al was in Eindhoven een

archeologische werkgroep opgericht, zodat Arts direct met een legertje vrijwilligers aan de gang kon. Zijn tijdelijke baan bij de gemeente werd vast, toen in 1999 een afdeling Archeologie werd opgericht. Conform een beleidsplan uit dat jaar werd deze afdeling uitgebreid tot vijf formatieplaatsen. Op de afdeling Archeologie werken nu naast Arts een assistent-archeoloog (WĂźlemien van de Wijdeven, sinds dit voorjaar eveneens secretaris van de AWN), een veldarcheoloog en tevens bottenspecialist (Theo de Jong) en twee medewerkers die onder meer bezig zijn met de restauratie en het tekenen van vondsten en veldwerk (Ben van den Broek en Dirk Vlasblom). "Er kwam in die tijd geld beschikbaar voor enkele grote archeologische projecten die tegelijkertijd uitgevoerd moesten worden", vertelt Arts. "Maar we hadden onvoldoende capaciteit om ze te bemensen. Toen kregen we steun van het op initiatief van Mick van Son opgerichte bedrijf, waar onder andere tijdelijk personeel ondergebracht kon worden: de Stichting ArcheoService." "ArcheoService is opgericht om personeel in dienst te nemen en om te investeren in materieel, zoals bouwketen, geavanceerde meetapparatuur en andere gereedschappen", licht Van Son toe. "Hoewel we lid zijn van de Vereniging van Ondernemers in de Archeologie, zijn we een buitenbeentje. We werken alleen onder de regie van een opgravingsbevoegde instantie." ArcheoService, dat nu achttien mensen in dienst heeft, werkt voor een belangrijk deel voor de gemeente Eindhoven, maar verleent ook diensten aan andere (Brabantse) gemeenten. Bijzonder ook is de financiĂŤle doelstelling van de stichting. Van Son legt uit, dat de

196


Afb. 2. Een opgraving in de stadskern van Eindhoven in 2002: samenwerking tussen medewerkers van de afdeling Archeologie van de gemeente Eindhoven, medewerkers van de Stichting ArcheoService en vrijwilligers van de A WN. Foto Nico Arts.

stichting voor het uitlenen van personeel een bepaald bedrag vraagt, dat is opgebouwd uit de kostprijs en uit opcenten die bestemd zijn voor de reservepot. Wat van deze pot niet nodig is om leegloop te dekken, wordt ten eerste gebruikt om oude projecten van de afdeling Archeologie uit te kunnen werken, waardoor deze het geld dat voor gehuurde krachten is betaald, dus weer deels terugkrijgt. Ten tweede worden uit die pot activiteiten voor de vrijwilligers gesponsord. De Archeologische Vereniging Kempenen Peelland, afdeling 23 van de AWN, is zeven jaar geleden opgericht vanuit de behoefte aan een regionale organisatie, zo vertelt voorzitter Tonnie van de Rijdt. Tot dan waren er alleen plaatselijk opererende archeologische werkgroepen, die - evenals die in Eindhoven - veelal voortkwamen uit heemkundekringen. "De amateurs kregen een bredere belangstelling en raakten ook regionaal geïnteresseerd", geeft Van Rijdt daarvoor als verklaring. "Onze vereniging telt nu 140 leden en er komen regelmatig nieuwe leden bij; dit jaar al vijftien." Ze verklaart dit uit

de publiciteit in de regionale media en uit het aanbod. "We willen het lidmaatschap aantrekkelijk maken voor zowel mensen die wel als die niet in het veld willen staan." Naast de mogelijkheid om op te graven noemt ze het uitwerken van opgravingen op de woensdagavond, de cursussen en de gezamenlijke bibliotheek van de vereniging en de afdeling Archeologie. "We hebben ieder jaar minstens één cursus, vijf excursies en een of twee avonden waarop de leden zelf iets vertellen. Ons streven is per jaar in ieder geval enkele veldactiviteiten op zaterdag of zondag te organiseren. Zo heeft de vereniging dit jaar, evenals vorig jaar, een eigen opgraving in de gemeente Schijndel gehad, waarvoor ArcheoService ondersteuning heeft geleverd. Ze gaat nu op een zaterdag samen met de afdeling Archeologie een opgraving uitvoeren van een in 2003 afgebrande replica van een prehistorisch huis in het Historisch Openlucht Museum Eindhoven." Bij al deze activiteiten krijgt de vereniging veel steun van de afdeling Archeologie van de gemeente. Die heeft werkruimte beschikbaar gesteld,

197


verzorgt cursussen, geeft toegang tot haar bibliotheek en verleent (in de persoon van Willemien van de Wijdeven) steun bij de ledenadministratie. Bovendien wordt vijfmaal per jaar een regionale nieuwsbrief naar onder andere de AWN-leden verzonden. Symbiose "We hebben met de vrijwilligers en ArcheoService een symbiotische relatie", zegt Nico Arts. "We kunnen niet zonder elkaar. Voor de begeleiding van de vrijwilligers krijgen we veel terug. We investeren er weliswaar vele uren per week in, maar het werk dat zij doen, is commercieel niet meer te betalen. Vrijwilligers leveren bovendien extra specialiteiten, zoals fotograferen, bouwen van tentoonstellingen, vertalen, met eindeloos geduld puzzelen en historisch onderzoek. De vrijwilligers hebben daarbij het voordeel dat ze het hele jaar door bij ons terecht kunnen." "Ook ArcheoService wil de vrijwilligers zoveel mogelijk inschakelen", voegt Mickvan Son daaraan toe. "We proberen de archeologie als geheel uit te dragen."

Ajb. j . Leden van de AWN tijdens het opgraven van een begraving in het middeleeuwse kerkterrein van Woensel (Eindhoven) in de zomer van 2003. Links: Jacques Gerritse, rechts: Vickie Hardy. Foto Nico Arts.

198

"Het is ook motiverend wanneer een deel van de maatschappij meedoet met de archeologie", stelt Arts. "Dat is een pure vorm van maatschappelijke relevantie." "Wij hebben als amateurs hier een vrij constante gelegenheid tot het doen van opgravingen", constateert Tonnie van de Rijdt. "We krijgen deskundige begeleiding in het veld en hier op de vrijwilligers avond, waarop altijd wel drie of vier mensen van de afdeling Archeologie van de gemeente zijn." Ook worden door de gemeentelijke professionals en die van ArcheoService cursussen voor de amateur-archeologen gegeven. Voorbeelden daarvan zijn de cursussen archeologisch vondstmateriaal herkennen en tekenen, akkerlopen, en het werken met 'total station' en andere meetsystemen." En Malta? Volgens Nico Arts zal deze samenwerking tussen professionals en amateurs niet beĂŻnvloed worden door 'Malta'. "Dat is nu meer een interne zaak voor stadsontwikkelaars. De gemeentelijke archeologen hoeven trouwens volgens


de Rijksinspectie voor de Archeologie pas twee jaar na inwerkingtreding van de herziene Monumentenwet 'Maltaproof te zijn. Uiteraard werken we daar nu reeds naar toe. Het is vooral veel extra administratie." "Voor de samenwerking in Eindhoven zelf zal 'Malta' geen verschil uitmaken", zegt Tonnie van de Rijdt. "Dat speelt wel voor de archeologische werkgroepen buiten Eindhoven. Sommige werkgroepen waren gewend zelf opgravingen uit te voeren. Dat kan nu niet meer en onduidelijk is, wat deze werkgroepen nog wel zelfstandig kunnen doen. De communicatie met de gemeenten is er wat problematischer geworden. De gemeenten worden voorzichtiger en de communicatie en de informatie naar vrijwilligers over gepland archeologisch onderzoek loopt niet overal goed. Maar deze problemen zijn wel heel erg plaatselijk. Sommige lokale werkgroepen hebben een heel stevige lijn naar de gemeente. We proberen nu om die verschillen voor onze regio in kaart te brengen en zullen daar ons beleid op gaan baseren." "Er moet nog veel opgegraven worden", zegt Nico Arts. "Het is eigenlijk onverschillig wie het uitvoert. Dat kunnen vrijwilligers zijn. Maar het moet wel onder supervisie en volgens de bestaande regelgeving gebeuren."

"De amateurs mogen bij ons op de opgravingen alles doen, ook specialistische activiteiten, zoals opmeten en tekenen," zegt Mick van Son. "'t Is maar net wat de mensen leuk vinden. Alleen wie weinig komt, wordt wel zwaar begeleid." En om aan te tonen hoe klein het verschil tussen professionals en amateurs soms is, voegt hij daarna toe: "We hebben bij ArcheoService mensen in dienst die bij ons als ervaren vrijwilliger zijn begonnen." "Nieuwe leden van de vereniging willen veelal graven", stelt Van de Rijdt. "Het merendeel komt, omdat ze een opgraving hebben gezien. Graven is toch de eerste ingang." Nico Arts en Mick van Son constateren tot slot hoe belangrijk het is de vrijwilligers aan je te binden. Niet alleen door faciliteiten te bieden, ze mee te laten graven en ze te instrueren, maar ook door sociale contacten. Vrijwilligers brengen volgens hen ook veel gezelligheid. Zo gaan ze iedere vrijdagnamiddag met alle medewerkers naar de kroeg en is er twee keer per jaar een feest. Het belang van de binding van de * amateurs is volgens Arts duidelijk: "Zonder vrijwilligers is er geen archeologie: zo was het en zo moet het blijven!" westerheem@freeler.nl

AWN-reeks no. 2 Catherine A. Langedijk en Herman F. Boon 'Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem, productietechnieken vanaf de late middeleeuwen'. 112 pagina's, ill., ISBN 90 71312 06 2 Een onmisbaar boekwerk voor het determineren van vingerhoeden en naairingen en een interessant boek voor degenen die meer over de productiemethoden van deze voorwerpen willen lezen. Kortom, een boek dat in uw boekenkast thuis hoort. Een uitgebreide summary maakt het boek ook geschikt voor Engelstaligen. Prijs voor leden € 9,50, voor niet-leden € 14,50, (excl. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 2.

199


Ingezonden C. van der Esch Reactie op 'Darvordrunken 16 schone kerspele...'Introductie op het moderne interdisciplinaire onderzoek naar de St. Elisabethsvloeden, 1421 - 1424 door J.P.C.A. Hendriks, P. Cleveringa, L. van Beurden, H.J.T. Weerts, T. Meijer, D.G. van Smeerdijk & D.B.S. Paalman in Westerheem 3, juni 2004, p. 94 - i n .

Het is altijd verheugend iets te lezen over de voormalige Grote Waard, want zo rijk wordt dat gebied niet toebedeeld in wetenschappelijk opzicht wat betreft deze duistere periode. Toch plaats ik enkele kanttekeningen bij het artikel. Het is goed dat de archeologische gegevens over de afgebroken gebouwen nu deels bij elkaar zijn gevoegd. Maar echt nieuws over het niet verwoestende water is het niet. De historici zijn het met elkaar eens dat sprake is van een geleidelijke afbraak van de Waard en van de stenen gebouwen. Een goed voorbeeld daarvan is onder andere de verplaatsing van het klooster Eemsteyn in Eemkerk naar de Zwijndrechtse Waard. Want in 1425 besloten de broeders Franciscanen na een inspectie hun nog vrij nieuwe gebouwen definitief op te geven, en dus volgde afbraak.' Pas in 1430 werd de Maastol te Almsvoet niet meer verpacht," en in 1452 werd erkend dat alle hoop op wederopbouw van de kerk van Erkentrudenkerke moest worden opgeheven.3 De begraafplaats is uitgebreid gepubliceerd in tegenstelling wat de auteurs op p. 100 beweren.4 Een ingewikkeld vraagstuk is de Dubbel, zowel de loop en het tijdstip dat deze nog bevaarbaar was. In paragraaf 3-r stellen de auteurs dat volgens Berendsen en Stouthamer de verlanding tegen het einde van de tweede eeuw AD is begonnen en omstreeks het midden van de twaalfde eeuw beĂŤindigd.5 200

Terwijl de auteurs Berendsen en Stouthamer dit verderop in het artikel nogmaals aanhalen en dan de twaalfde eeuw als de beginfase van de verlanding noemen.6 Dit stemt niet overeen met het eerder genoemde. Op pag. 101 merken de auteurs op dat Van der Esch en Koorevaar op basis van hun onderzoek dachten dat deze verlanding plaatsvond in het laatste kwart van de dertiende eeuw. Aan deze laatste opmerking moet voor de duidelijkheid wel wat toegevoegd worden. Wij dachten niet in de eerste plaats aan verlanding. In onze optiek kregen de bewoners, vooral vissers, het moeilijk, omdat niet meer gevist kon worden op de trekvis. Het was voor de zalm, steur etc. niet meer hun leefgebied na de afsluiting van Maas en Dubbel in de tweede helft van de dertiende eeuw. Het was binnenwater geworden! De leefgemeenschap iets verderop, van de opgraving uit 1990, in hoofdzaak boeren, had de behoefte niet om te vertrekken. Wij zagen het water meer als een stroomverleggend riviertje dat naast het verlande deel toch altijd nog een forse geul had van 70 a 80 meter breed, dat is ongeveer zo breed als het huidige Wantij! Omstreeks 1280/1290 kon nog gevaren worden op het water tussen de Dubbel en de stad Dordrecht. Maar dat kon snel veranderen. Een interessant gegeven is van Van Dalen, deze meldt dat de Dubbeltak, dus het verbindingswater tussen Dubbel en Dordrecht, werd opgeheven omstreeks 1300.7 De oorzaak zou kunnen zijn de lagere waterstand van Maas en Dubbel na de afsluiting, en verzanding. Na 1307 zou er een andere vaarweg, westelijker gelegen, naar de Dubbel gevonden c.q. gemaakt zijn. De belangrijke handelsroute via de Dubbel naar de Maas en dus naar Brabant, vooral van belang wegens de aanvoer


van turf, zou in ieder geval niet (meer) probleemloos verlopen hebben. Zoals elders in ons land zouden we hierbij ook kunnen denken aan het afsnijden en buiten werking stellen van meanders. Dat past goed bij de restgeul van de Burg. Jaslaan. die blijkens het onderzoek volledig verland is tussen T320 en 1405.

In paragraaf 4.2. over het onderzoek naar het middeleeuwse landschap aan de Eemsteynstraat/Tiesselensstraat, stellen de auteurs dat de door Van der Esch veronderstelde verbinding tussen de Dubbel en de stad Dordrecht daar niet bleek te lopen/ Mijn antwoord daarop is dat het bewuste water door mij niet verondersteld is, maar uit eigen waarnemingen gebleken is 100% waar te zijn." Dat hier geen oeverwal of stroomrug aanwezig is, is vrij logisch; het punt is ca. 100 m te noordelijk van genoemd water. Bovendien zijn in dit gebied de oeverwallen meestal van geringe betekenis. In paragraaf 5.4, dat eveneens over het onderzoek aan de Eemsteynstraat/Tiesselcnsstraat gaat, lijkt het kleilaagje op het veen belangrijk te zijn wegens de datering. Hoewel al aangegeven wordt dat de betrouwbaarheid van de monsters niet optimaal is, wordt er teveel aandacht aan besteed. De conclusie dat er in de periode tussen de Karolingische tijd en 1421 weinig is gebeurd, een afwezige periode van 500 jaar. is mijns inziens helemaal niet belangrijk. De monsters zijn uit een laagje van 10 cm dikte gehaald. Iets verder verwijderd was dezelfde kleilaag 20 cm dik, het ontbrekende zou juist hier wel aanwezig kunnen zijn. Op meerdere plaatsen is de klei-op-veen-laag erg dun tot maximaal ca, 28 cm dikte. Overigens moet deze grijze kleilaag in hoofdzaak uit de tweede helft van de twaalfde eeuw stammen. Door forse overstromingen, onder andere uit 1170, ligt deze klei als een deken over een groot gebied op het oude veenoppervlak. Het bewijs hiervoor is dat ook alle tot nu toe waargenomen slootbodems ermee bedekt zijn, al dan niet

gedeeltelijk weggebaggerd na droging van het land. In paragraaf 5.3. over de Noordhoevelaan, waarvan de bodemopbouw zo nauwkeurig is onderzocht, had ik hetzelfde verwacht van de slootvullingen. Wat verwarrend zijn de opmerkingen over de relatie Oude Maasje - Dubbel of de Dussen - Dubbel. We moeten het wel helder houden, de materie is al ingewikkeld genoeg. Een kaartje met de rivieren van de oude toestand had al verhelderend kunnen werken. Op welke geologische gronden de Dubbel de voortzetting zou kunnen zijn van de Dussen is mij niet duidelijk. Dan kan ook de vraag gesteld worden, waarom de Alm daar niet voor in aanmerking komt.

Sliedrechtse Biesbosch; muurfragmenten van een vakwerkhuisje, afmeting ).$4 x 4,34 van het voormalige dorp Houweninghen uit ca. 1407. Vlakke bovenkant met nog \6 en 17 lagen baksteen, formaat ->-/21/22 x 9,5/10,1 x 4-5/5 cm' Fundament zuidmuur. Opgraving 1990. Foto C. van der Esch

201


Al met al is een belangrijke bijdrage geleverd over de Grote Waard waar terecht weer eens de schijnwerpers op staan. Kerkbuurt 16, 3354 XK Papendrecht Noten 1 Vermeer 1986, p. 8; Van Herwaarden et al. 1996, p. 340; Fockema Andreae 1950, p. 43-4. 2 Jacob van Oudenhoven, Out-Holhndt, nu Zuyt-Hollandt etc, p.170. Dordrecht 1654. "{...) ende werde in het Jaer Duysent vier hondert ende dertigh geklept metter kloeke van der Tolle 't Alrnsvoet, dat men daer voort geen Tollen meer en soude nemen binnen Dordrecht, op de boete van een Roede Muyeren." Negen jaren na de inbraak was blijkbaar het tijdstip gekomen dat de grens russen land en rivier vervaagde. Oude rivieren verdwenen en nieuwe geulen dienden zich aan, dwars op de loop van de dicht slibbende Maas. Over de verdronken Grote Waard werd voor het laatst nog een klokje gehoord. Korte tijd later besloot men het gebouwtje maar af te breken. 3 Van Herwaarden et al. 1996, 310-1. Hoogstwaarschijnlijk betreft het de kerk waarvan in 1990 de begraafplaats is opgegraven. 4 Van der Esch et al. 1992-4, 19-34. 5 Cf. Westerheem 3, 2004, pp. 99-100 6 Cf. Westerheem 3, 2004, pp. 101 7 J.L van Dalen, Geschiedenis van Dordrecht deel I, p.18. Dordrecht 1931-1936. 8 Cf. Westerheem 3, 2004, pp. 103 9 Zie Van der Esch 1998

202

Literatuur Esch. C. van der, 1998: De Thuredrith, of een verbinding naar de Thuredrith? In: Grondig Bekeken 13-3, 5-27.

Esch, C. van der, W.A.M. Hessing, F.J. Laarman & J.C. Groeneveld, 1992-4: Een verdronken kerkhof in Dubbeldam, in; Kwartaal en Teken 18, p.19-34. Gemeentearchief Dordrecht. Fockema Andreae, SJ., 1950: De Grote of Zuidhoilandse Waard, Leiden. Herwaarden, ]. van, D. de Boer, F. van Kan & G. Verhoeven, 1996: "De parochies", in: Geschiedenis van Dordrecht tot 1572,

Gemeente Archief Dordrecht, Hilversum, p.310-1. Herwaarden, J. van, D. de Boer, F. van Kan & G. Verhoeven, 1996: De Moderne Devotie en het klooster Eemstein, in: Geschiedenis van Dordrecht tol 1572,

Gemeente Archief Dordrecht, Hilversum, p. 340. Vermeer, G., 1986: Het Klooster Eemstein bij Zwijndrecht, Clavis Stichting Publicaties Middeleeuwse Kunst, Utrecht.


Wie kent dit? Tijdens de renovatie van het kasteelterrein Schalkwijk (gemeente Houten) trof Frans Landzaat van de Archeologische werkgroep Schalkwijk russen vele andere scherven het bijgaand afgebeelde voorwerp van aardewerk aan. De grootste lengte van het voorwerp is 21,5 cm en het is 5,4 cm hoog. De vinder zou graag wat meer over dit voorwerp te weten komen en willen horen of elders ook zoiets gevonden is. Reacties graag naar het centrale redactieadres: Scheltuslaan 17 2273 DL Voorburg of naar e-mail: westerheem@freeler.nl In het volgende nummer zal aandacht aan de reacties worden besteed.

AWN-reeks no. 3 'Schenrngerida'

Frans Diederik 'Schervengericht, een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland' 168 pagina's, ill., ISBN 90 71312 07 o Uit de duizenden aardewerkscherven, aangetroffen in tientallen nederzettingen uit de Inheems-Romeinse tijd in Schagen e.o., is de migratie van de bevolking in de derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland te herleiden. De publicatie, met de vele lijntekeningen en afbeeldingen, is tevens een uitzonderlijk fraai naslagwerk voor het determineren van aardewerk uit bovengenoemde periode. Prijs voor leden € 12,50, voor niet-leden € 18,50, (excl. € 3,00 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 3.

203


Literatuurrubrieken Recensie M. Diepeveen-Jansen & J. Kaarsemaker. Publicatiewijzer voor de archeoloog. Amster-

dam University Press - Themata i, Amsterdam 2004. ISBN 90 5356 693 7 / NUR 624/682. Geïll. zw/w, 126 blz. Prijs € 17,50. Wie stelt zich nooit de vraag 'Hoe schrijf je dit ook al weer?'. Gelukkig brengt de Woordenlijst Nederlandse Taal (het 'Groene Boekje') veelal uitkomst. Ook redactieleden van Westerheem ontkomen niet aan de hierboven gestelde vraag, bijvoorbeeld bij de correctie van een drukproef van ons tijdschrift. Soms heeft dat betrekking op algemene taalproblemen, soms is het ook wel eens specifiek archeologisch. Een 'hot item' is bijvoorbeeld het aangeven van tijdperken: wel of niet met een hoofdletter? Wij vinden van wel en dat zijn de meeste auteurs met ons eens. Dan wordt het dus 'Neolithicum' en 'Middeleeuwen'. Maar de hiervan afgeleide bijvoeglijke naamwoorden dan? Die schrijft de ene auteur met een hoofdletter en de andere met een kleine letter. Hoe zit het met een term als 'Late Brons tijd? Of toch maar liever 'late Bronstijd'? En bijvoeglijk gebruikt, is het dan 'late bronstijd urn'? Of moet er nog een streepje tussen? Gelukkig is onze smart maar halve smart, want ook binnen de professionele archeologische literatuur constateren we verschillend spellinggedrag in ruime mate. Bovendien worden de eigen 'regels' vaak niet erg consequent toegepast. Omdat dit in bredere archeologische kring is herkend, komt het AAC met het eerste deel van een reeks 'Themata', waarin publicaties rond de centrale onderzoeksthema's zullen verschijnen. In dit eerste boek zijn de basisregels voor het schrijven van archeologische teksten vastgelegd. Marian Diepeveen-Jansen (senior onderzoeker en redacteur bij het AAC/Projectenbureau) schreef de regels voor teksten en Jos Kaarsemaker (senior veldtechnicus en tekenaar bij hetzelfde projectenbureau) die voor beeldmateriaal. Roei Brandt (voorzitter van het College voor de Archeologische Kwaliteit) schreef het voorwoord met plezier, omdat het boek de volgens hem nogal summier geformuleerde eisen van de KNA op het punt van de standaardrapportage aanvult. Auteurs blijken vaak moeite te hebben met de interpretatie van deze eisen,

204

met als gevolg 'een grote variabiliteit' onder de standaardrapportages. Het CVAK verwacht dat van het gebruik van het boek een "stimulerende en uniformerende werking zal uitgaan die zal leiden tot betere rapporten". Bovendien hoopt Brandt, dat "de gegevens uit veel rapportages ook gebruikt gaan worden voor het vele wetenschappelijk onderzoek dat met name aan de universiteiten wordt verricht. Ook hier is helderheid van structuur en inhoud een belangrijk vereiste. Met behulp van deze uitgave wordt dit een stuk eenvoudiger". Dat is alles bij elkaar niet mts en het wordt dus tijd het boek nader te bezien. De Publicatiewijzer is verdeeld in drie delen: taalkunde en spelling, tekenconventies en het schrijven van basisrapportages. Bij het boek hoort een cd-rom met beeldmateriaal en lijsten van afkortingen. De auteurs willen vooral een overzichtelijke samenvatting geven van de belangrijkste problemen bij het schrijven van Nederlands- en Engelstalige artikelen en van de KNA-eisen voor basisrapportages. Verder beogen zij een standaardisering van de schrijfwijze van archeologische perioden, van afkortingen met betrekking tot bibliografische werkzaamheden en van symbolen in beeldmateriaal. Zal dit boek voldoen aan deze hoge verwachtingen? Ik denk dat er van deze uitgave inderdaad een uniformerende werking zal uitgaan. Het is overzichtelijk ingedeeld en duidelijk geschreven. Hoewel het bovengenoemde Groene Boekje ook archeologen goede diensten bewijst, is deze Publicatiewijzer duidelijk voor de schrijvende en rapporterende archeologische wereld geschreven. De basis berust op het Groene Boekje en de 'Schrijfwijzer' van }. Renkema. Behalve voorschriften geeft het boek veel voorbeelden die bijna altijd betrekking hebben op archeologie. Het in het begin aangehaalde voorbeeld van wel of geen hoofdletters voor tijdperken is door de auteurs opgelost door een eigen variant te ontwikkelen: Late-Bronstijd > late-bronstijdgrafheuvels en Midden-La Tèneperiode > midden-latènezwaarden. Andere zaken waaraan het boek aandacht besteedt: punten en/of komma's in getallen, rangtelwoorden, de juiste notatie van noten,


verwijzingen, literatuuropgaven en bijschriften bij illustraties. Steeds met de nadruk op het belang van (meer) eenvormigheid en consistentie. Helaas miste ik de aan het begin van hoofdstuk 5 (aanleveren van teksten) genoemde bijlage in de insteek voorin het boek. Over het hoofdstuk over beeldmateriaal, hoewel interessant, kan ik vrij weinig zeggen. Deze tekst lijkt vooral bedoeld voor lezers die beschikken over de software waarnaar de tekst geregeld verwijst. Het boek geeft een overzicht van lijnsoorten en symbolen voor opgravings putten en een overwicht van elementen en codes voor het samenstellen van kuiltekeningen. De cdrom, bedoeld om te installeren op het netwerk, bevat twee delen: de uitgebreide lijst met afkortingen van diverse voor archeologie relevante zaken (die ook in het boek voorkomt) plus 25 illustraties, die duidelijk moeten maken hoe met afbeeldingen in publicaties moet worden omgegaan. Van deze plaatjes kon ik er zeventien niet openen vanwege de voor mijn computer onbekende extensie ;l£.ai, behorend bij het op het AAC gebruikte Adobe Illustrator. Heel nuttig lijkt mij het hoofdstuk over Engelse teksten, al was het maar om de wat weggezakte grammatica op te halen. De schrijvers waarschuwen voor valkuilen waar een auteur door te gemakkelijk en letterlijk vertalen maar al te snel in kan tuimelen. Gelukkig vertellen ze ook steeds hoe het wel moet. Het is trouwens gewoon leuk om de gegeven lijst met 'false friends' door te nemen. Gelet op de kennelijk onstuitbare opgang van Engels binnen de archeologie, zou dit wel eens het meest gebruikte hoofdstuk kunnen worden. Al hoop ik niet dat het ten koste gaat van de (kwaliteit van) verslagen in onze eigen taal, waaraan het eerste deel van dit boek zoveel aandacht besteedt.

dit moeilijk te zijn om zich steeds te houden aan de eigen hier voorgestelde conventies. Zo staan zij op blz. 29 de notatie 'Centraal- en West-Europa' en Vroege- en Midden-Bronstijd' voor. En zo staat het inderdaad ook op blz. 38, maar zes regels erboven staat 'Centraal en West-Europa' en weer vijf regels hoger 'Midden en Lateljzertijd'. Op blz. 33 krijgt in namen van instanties en instellingen het eerste woord een hoofdletter. Dus: de 'Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek'. In hetzelfde rijtje met voorbeelden staat echter ook 'het ministerie van Onderwijs en Cultuur'. Het geeft maar aan hoe moeilijk het is op dit terrein consequent te zijn. Met 'uitwijdingen' (blz. 37) zullen 'uitweidingen' zijn bedoeld (niet het tegengestelde van 'inwijdingen') en 'litaratuur' (blz. 36) had de spellingcontrole moeten vinden. Op blz. 55 heet de KUN per 1 september 'Radbout Universiteit Nijmegen', maar op blz. 69 heet dezelfde universiteit in het Engels 'Radboud University Nijmegen'. Zelfs na nauwkeurig speuren vond ik 'Westerheem' niet in de toch uitgebreide lijst met afkortingen van relevante tijdschriften enz. Ondanks deze wat droef stemmende omissie waardeer ik de bedoelingen van de auteurs en het AAC zeer, evenals de wijze van uitvoering. Het is een goede zaak dat schrijvers binnen de archeologische wereld een handreiking wordt gedaan en dat de betrekkelijke wildgroei in termen en vormen wordt gereguleerd. Dit boekje is een keurige en handzame aanzet daartoe en daarmee een aanwinst voor de schrijftafel van de archeologisch geïnspireerde schrijver.

Het laatste deel van het boek gaat over de standaardrapportages KNA en is uiteraard vooral belangrijk voor degenen die verslagen schrijven, ook voor de amateurs onder hen. Het is goed wanneer die in hun rapportages zoveel mogelijk rekening houden met wat de KNA op dit gebied eist van onze professionele vakgenoten. Eenvormigheid is hier belangrijk, want standaardrapportages vormen de wetenschappelijke basis voor synthetiserend onderzoek en dat onderzoek heeft het al moeilijk genoeg. Alles moet dus niet alleen goed controleerbaar, maar ook helder en toegankelijk zijn. Hoewel het boek behoorlijk nauwkeurig is, blijkt het ook voor auteurs van een boek als

J.P. de Roever, Su/ifierbant-aardewerk. Een analyse van de neolithische nederzettingen bij Swijterband, 5e millennium voor Christus

Jan Coenraadts

(Groningen Archaeological Studies 2). Barkhuis & Groningen University Library, Groningen 2004. ISBN go 807390 5 7. Paperback, zw./w.-afb., 201 pag., 9 bijlagen. Prijs € 42,40. Paulien de Roever (Amsterdam, 1946) studeerde prehistorie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het aardewerk uit de Swifterbant-nederzertingen vormde onderwerp voor haar promotieonderzoek bij het Groningen Instituut voor Archeologie (GIA) van de Faculteit der Letteren van de

205


RUG. Het resultaat van dat onderzoek treffen we aan in dit proefschrift. Tot 1979 vond rond Swifterbant in Flevoland archeologisch onderzoek plaats naar nederzettingsresten van een dusver onbekende samenleving uit een overgangsfase tussen de jager-verzamelaars uit het Mesolithicum en de eerste landbouwers uit het daarop volgende Neolïthicum. In die overgangsperiode stond de zeespiegel lager dan tegenwoordig en bestond het landschap ter plaatse (nu vijf meter onder NAP) uit kreken, oeverwallen, moerassen en hogere rivierduinen. Zowel op die oeverwallen als op de aanwezige rivierduinen bevonden zich verschillende nederzettingen, die we tot de Swifterbant-cultuur kunnen rekenen. Over het onderzoek naar de vroegere bewoning rond Swifterbant verschenen reeds verschillende deelstudies, maar de publicatie van (ondermeer) het aardewerk liet lang op zich wachten. De vragen die De Roever bij het onderzoek van het Swifterbant-aardewerk centraal stelt zijn:

Afb. 1. Kook- of voor raadpottcn. UU: Swijierbant-aardewcrk.

206

- wanneer en waarom is men in deze regio aardewerk gaan gebruiken en - hebben neolithische culturen in verder weg gelegen streken daarbij een rol hebben gespeeld. De auteur plaatst die vraag in een breed kader en besteedt daartoe ook uitgebreid aandacht aan het toenmalige landschap en de verschillende bewoningsfasen op de onderzochte locatie. Op een prettig leesbare wijze betrekt zij daarbij ook de conclusies die vanuit andere disciplines zijn getrokken, zoals de vegetatie en de wijze waarop men destijds wellicht de verschillende planten gebruikte, de jacht, veeteelt, visvangst, enzovoorts. Uit het onderzochte materiaal blijkt, dat er sprake was van een basiskamp met complete huishoudens, waarvan de bewoners 's winters elders vertoefden. De winterse omstandigheden waren blijkbaar zo nat en drassig, dat men alleen van het voorjaar tot de herfst in de 'Swifterbantse' nederzettingen gewoond kan hebben. Op beperkte schaal heeft men veeteelt geïntroduceerd, maar of men ter plaatse ook akkerbouw heeft bedreven, blijft ter discussie staan. Wel is men aardewerk gaan produceren en is er van het begin af aan graan verwerkt of geprepareerd. Het merendeel van het aardewerk uit de Swifterbantnederzettingen bestond uit kookpotten rnet een inhoud van 1 tot 5 liter, maar grote kookpotten van 10-15 'i t e r z *i n ë e e n uitzondering. De introductie van aardewerk bij jagerverzamelaargroepen die op een meer sedentaire bestaanswijze overstappen, brengt uiteraard ook een grote verandering in het eetpatroon met zich mee. Zo konden vanaf dat moment ook al dan niet zelf verbouwde granen tot pap worden gekookt. Granen kunnen niet alleen uitstekend worden bewaard om moeilijke tijden door te komen, maar zou - aldus een door De Roever aangehaalde bron - ook tot verandering van het dieet van peuters kunnen leiden. Dat zou vroeg spenen mogelijk maken, waardoor de vruchtbaarheid van vrouwen toeneemt. In het kader van haar studie is het niet nodig dat De Roever verder stil staat bij dit aspect, maar nu zij dit toch aanstipt, zou het niet onaardig zijn geweest om eens te bekijken wat professor Bryan Sykes (Oxford University) daarover schrijft in zijn populair-wetenschappelijk boekje The Seven daughters ofEvc (2001). Hij stelt daarin, dat het nieuwe voedsel, rijk aan glucoses, de hormonale regulatie van de ovulatie van de vrouw verstoort. Als gevolg daarvan worden vrouwen eerder zwanger, voor het


eerst nu ook wanneer hun kind nog de borst krijgt. Het daardoor veroorzaakte geboorteoverschot leidt onvermijdelijk tot een grotere populatiedichtheid en tot de noodzaak van een intensievere veeteelt, met epidemieën als nieuw fenomeen tot gevolg. Dit in combinatie met het grotere risico van misoogsten leidde weliswaar tot toename van de bevolking, maar ook tot afname van hun gezondheidstoestand. Vanzelfsprekend vormen analyse en technologisch onderzoek van het aardewerk de belangrijkste ingrediënten voor de studie van De Roever. Het spaarzaam versierde aardewerk is opgebouwd uit kleirollen, een techniek die waarschijnlijk is gebaseerd op vlechtwerk. Die techniek en ook de vormgeving en decoratie van het potgoed vormen een gemeenschappelijk element met andere jagerverzamelaarsculturen aan de randgebieden van die boerengemeenschappen, van Frankrijk tot in Polen, maar zijn zeer verschillend van de aardewerkkenmerken uit die boeren gemeenschappen. Daarmee lijkt er sprake te zijn van een eigen ontwikkeling binnen de kringen van jager-verzamelaars.

geïllustreerde boek van Bruno Werz, dat onlangs bij Uitgeversmaatschappij Walburg Pers verscheen, kunnen we nu veel uitgebreider kennis nemen van voorgeschiedenis, noodlot en naspel van de twee VOC-schepen Oosterland en Waddinxveen, die volgeladen met kostbare textiel en andere handelswaar huiswaarts dachten te keren, maar uiteindelijk door een vliegende storm op drift raakten en tegen de Zuid-Afrikaanse kust te pletter sloegen. Het proefschrift van Paulien de Roever "Maritieme archeologie is een wetenschapgeeft niet alleen een kijkje in de keuken pelijke benadering die ernaar streeft om van de prehistorische huisvrouw in een menselijke verhoudingen tot de zee in het moerassig stukje Nederland, maar brengt verleden te bestuderen, door gebruik te maook in beeld, hoe naast een reeds bestaande ken van materieel bewijs en al het beschikagrarische cultuur in deze boeiende overbare additionele bewijs dat voorhanden is, gangsperiode van Mesolithicum naar Neovan welke aard dan ook", is de definitie die Htbicum, de jager-verzamelaars hun zwerde auteur van dit boek bij zijn onderzoek vend bestaan opgeven en op hun eigen als uitgangspunt heeft genomen. manier op vaste plaatsen een boerenHet gevolg is dan ook, dat ondanks het feit bestaan beginnen. dat van beide schepen eigenlijk maar weinig materiële zaken teruggevonden zijn, Info en bestelling van deze publicatie: toch een uitgebreide studie kon plaatsvinwww.gas.ub.rug.nl. den, met een fraai boek als resultaat. Een Swifterbant-aardewerk is tevens online wat opmerkelijk boek eigenlijk, want hoebeschikbaar, als (grote) pdf-bestanden. Zie wel de verzorgde vormgeving en lay-out en http://www.ub.rug.n1/eldoc/dis/arts/j.p.de. de talloze kleurenfoto's de indruk wekken roever/index.html#top. van het zoveelste fraaie maar oppervlakkige publieksboek, gaat de auteur uiteindelijk diep en gedetailleerd in op de meest uiteenlopende facetten van beide schepen. Bruno Werz, 'Een bedroefd, en bedaagiijck Bovendien verantwoordt hij zich steeds ongeval'. De wrakken van de VOC-schepen over de reden waarom en de wijze waarop Oosterland en Waddinxveen (i6gy) in de hij dit intra- en interdisciplinaire onderTafelbaaï. Zutphen, Walburg Pers, 2004. zoek heeft uitgevoerd. ISBN 90.5730.285.3. Geb., geïll., 206 pag. Het boek begint met een uitgebreide inleiPrijs € 29,50. ding waarin een beeld wordt geschetst van het begin van de maritieme archeologie in Spiegel Historiael besteedde begin dit jaar al Zuid-Afrika en de manier waarop dat zich ruim aandacht aan het onderzoek bij Kaap gedurende dit project ontwikkelde. de Goede Hoop naar de overblijfselen van Vervolgens plaatst de auteur de beide schetwee VOC-retourschepen die daar op 24 pen in een breder kader met een uiteenzetmei 1697 met man en muis vergingen (zie ting over de VOC als organisatie, over haar Westerheem 2004, p. 82). Dankzij het rijk

Ajb. 2. Pap- ofbrandewijnkommetje en dito maatbekertje die op het wrak van de 'Oosterland' zijn gevonden. Het maatbekertje heeft een inhoud van 30 milliliter, wat gelijk is aan twee mutsjes of zestien pimpeltjes. Uit: 'Een bedroefd, en bedaagiijck ongeval'.

207


schepen, scheepsbemanning, reizen en de functie van de opvarenden, zijn als appenrol die het huidige Kaapstad en de dix achterin het boek opgenomen. Daar Tafelbaai daarbij speelden. treffen we ook een uitgebreide verwijzing Dan wordt de geschiedenis van de beide naar geraadpleegde bronnen, een literaschepen, de Oosterland en Waddinxveen uit tuuropgave en een trefwoordenregister aan. de doeken gedaan, vanaf de bouw, de verschillende reizen die de schepen hebben ondernomen en de lading die ze daarbij vervoerden, het "bedroefd, en bedaaglijck G.J.C. Nipper, Achttien eeuwen meten en ongeval" waarbij ze ten onder gingen en wegen in de Lage landen. Utrecht 2004. tenslotte het naspel, waarbij men nog zoISBN 90.5730.280.2. Geb., zw./w.-ill., veel mogelijk scheepsdelen en lading 376 pag., € 39,50. trachtte te redden en de strandjutters bestraften die aangespoelde waar voor eigen Het is al weer bijna een kwart eeuw gelegewin trachtten te verzamelen. den, dat het veel geraadpleegde boek 2000 Het derde hoofdstuk gaat gedetailleerd in jaar gewichten in de Nederlanden van dr. op het Maritiem-Archeologisch Project D.A. Wittop Koning en G.M.M. Houben (MAP) Tafelbaai en de wijze waarop dat verscheen. Tijd dus voor iets nieuws. De nu hier gestalte kieeg. verschenen publicatie begint weliswaar met een inleiding over het wegen en meten in Het uiteindelijke onderzoek en de resultade klassieke wereld, maar lijkt met "achtten ervan worden in het vierde hoofdstuk tien eeuwen" een kortere tijdspanne te uiteengezet. Ook daar weer wordt elke omvatten dan het werk van Wittop Koning vondst of waarneming steeds geplaatst in en Houben. Verder afgaande op de titel het breder perspectief van oorsprong of beperkt het nieuwe boek zich blijkbaar niet herkomst en functie of doel. tot alleen gewichten, maar komt nu ook het De ene keer besteedt de auteur diepgaand meten eraan te pas. Dat is fraai, want uit aandacht aan technische aspecten van het het bijschrift bij één van de afbeeldingen onderzoek, zoals de toepassing van een bij het hiervoor besproken boek "Een beGeografisch Informatie Systeem (CIS) en droefd, en bedaaglijck" ongeval leid ik af, dat de fysische-geografische situatie van de een maatbekertje van 30 ml gelijk staat aan Tafelbaai, de andere keer geeft hij een aantwee mutsjes of zestien pimpeltjes. Dit grijpend relaas van de laatste uren van de zouden twee veel door de VOC gebruikte opvarenden. Zo zijn er meer kleine mensemaateenheden zijn. Vooral dat pirnpeltje lijke drama's, zoals een opvarende die onintrigeert mij en dat wil ik natuurlijk direct derweg door een meteoriet wordt getroffen met dit boek van Nipper checken. Helaas en een ander die zakjes diamanten proontbreekt een trefwoordenlijst op maten en beerde te redden. gewichten. Wat nu? We kunnen op goed Dankzij het onderzoek van Werz konden geluk gaan zoeken bij Amsterdam, of andeenkele aspecten van het bedrijf van de VOC re plaatsen in Noord-Holland of in Zeeland tot in detail worden bestudeerd. Dat geldt waar een VOC-karner gevestigd was. Maar met name voor die zaken, die we in de rijke ook een register op plaatsnamen ontbreekt. VOC-archieven niet tegenkomen, zoals Dat wordt dus bladeren. Gelukkig zijn de privé-handel van opvarenden. Dergelijke beschrijvingen per provincie gegroepeerd. initiatieven hadden immers een negatieve Maar ondanks een hevig heen en weer geinvloed op het bedrijf van de VOC en wablader, heb ik het pimpeltje nog steeds niet ren om die reden verboden. Als gevolg van gevonden. een dalende winstmarge op porselein in het laatste decennium van de zeventiende Bij archeologisch onderzoek en bij activieeuw verbood de VOC de invoer van dat teiten van detectoramateurs komen steeds materiaal. Toch konden de beide maatregevaker gemerkte loden gewichtjes tevoorlen niet voorkomen dat opvarenden dergeschijn. Het wachten is op een gedegen nalijke producten in Azië aankochten en als slagwerk waarmee ik die merken kan thuispersoonlijke en wellicht illegale handel brengen. Maar op enkele uitzonderingen naar de Republiek vervoerden. De opgrana ontbreken merktekens in dit boek, een vingen in de Tafelbaai hebben het eerste register op ijkmeesters ontbreekt eveneens. tastbare archeologische bewijs voor dergeWat hebben we hier dan wel? lijke praktijken opgeleverd. Nipper begint met een algemeen beeld van Een transcriptie van de verschillende het ontstaan van de tot circa 1800 in monsterrollen van beide schepen, met vergebruik zijnde maten en gewichten en de melding van naam, plaats van herkomst en ontwikkeling van het toezicht daarop. Dan

208


volgen hoofdstukken per provincie, waarbij Noord- en Zuid-Holland zijn samengevoegd en Flevoland uiteraard ontbreekt Deze hoofdstukken worden tenslotte gevolgd door een hoofdstuk over BelgiĂŤ. Elk hoofdstuk verhaalt in het kort de geschiedenis van dat landsdeel, de organisatie van het lokale bestuur, het toezicht op de maten en gewichten en de daarmee samenhangende ijkwerkzaamheden, gevolgd door overzichten per plaats met vermelding van gewichten (zonder vermelding van jaartal van vermelding, maar inclusief hun omzetting naar het metrieke stelsel) en van ijkers met vermelding van jaartallen, naam en functie. Nipper heeft een grote klus geklaard. Zonder enige twijfel is de auteur deskundig op het gebied van maten en meten in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw, maar hij is geen historicus en dat leidt tot eigenaardige conclusies wanneer hij her en der de ontstaansgeschiedenis van plaatsen en provincies schetst. Zo zouden er in Zeeland na het vertrek van de Romeinen zogenaamde vloedbergen {sic) zijn ontstaan, van waaruit de ontginning en bedijking ter hand genomen werden. Wat vloedbergen nu precies zijn en hoe die zijn ontstaan blijft onduidelijk. Waarschijnlijk is de auteur in de war met de kasteelbergjes die her en der nog steeds het landschap sieren en door de lokale bevolking met vliedbergen worden aangeduid. Met landaanwinning hebben deze van oorsprong middeleeuwse verdedigingswerken echter niet te maken. Zeker wanneer hij in hetzelfde onderdeel spreekt van "Biggenkerke", "Rithem" en "in Walcheren", in plaats van Biggekerke, Ritthem en op Walcheren, vrees ik al snel voor de verdere kwaliteit van het gebodene. De belangrijkste reden voor het schrijven van dit werk was de ontdekking in het Nationaal Archief van een groot aantal rapporten van de lokale overheden uit omstreeks 1809, die de situaties beschreven van het ijken en de aldaar gehanteerde standaarden. Misschien had de auteur zich tot die bron moeten beperken. Nu heeft hij bovendien ruim 100 publicaties doorgeworsteld en al de daaruit gedestilleerde informatie vervolgens per dorp of stad gebundeld, gespreid over een veel langere periode. Vanzelfsprekend levert de ene bron gedetailleerder informatie op als de andere en dan moet je als auteur een keuze maken. Die selectie leverde problemen op, want terwijl indexen ontbreken kom ik dan als bijlage wel ineens een lijst tegen met de namen van degenen die tussen 1539 en

1795 schout waren in Leiden. Maar wat moet ik met zo'n lijst? Gerrit Groeneweg

Signalementen Cr (interdisciplinair vakblad voor conservering en restauratie), 2004, nr. 2. ISSN 1566-3876. GeĂŻll. Dit nummer besteedt aandacht aan onder andere stucdecoraties in de antichambre van de Amsterdamse burgemeesterswoning; de wederopstanding van een verloren altaar; onderzoek en behandeling van glazen bouwstenen; het hedendaagse gebruik van historische gebouwen; glasatelier Oud Rijswijk en chemisch glaswerk uit een beerput. Dat laatste artikel is afkomstig van A.G. Rauws en M. Hendriksen en gaat over de reconstructie van een i7de-eeuwse destilleerhelm (p. 47-51). Bij bouwhistorisch onderzoek dat voorafging aan de restauratie van het bastion Zonnenburg in Utrecht werden in een beerput de fragmenten van een glazen destiileerhelm gevonden. Deze destilleerhelm, ook wel alambiek genoemd, heeft deel uitgemaakt van een destilleerapparaat. Met deze helm werden de vluchtige bestanddelen van een in een kolf verhitte vloeistof opgevangen en afgevoerd. De uitrusting heeft, naar uit literatuuronderzoek is gebleken, toebehoord tot het eerste chemisch laboratorium van de Utrechtse universiteit. Rauw (vrijwilliger) en M. Hendriksen (archeologisch veldtechnicus) bij Cultuurhistorie Gemeente Utrecht, wisten vanuit 50 van de gevonden 75 scherven de destilleerhelm te reconstrueren en daar de bijna intact gevonden snavel aan te passen. Door de lacunes kon de destilleerhelm niet tot een zelfdragend bouwsel worden gereconstrueerd, maar moesten vernuftige steunconstructies van tuindraad, en perspex staven en plaatjes, worden bedacht. Verder info: www.spcr.nl. Wim van Horssen

Brabants Heem, 56e jrg., nr. 2, 2004. ISSN 0166-431X. Zw./w.-ill., 40 pag. Onder de titel 'De Moerasdraak gerestaureerd' publiceren Ronald Glaudemans en Gabri Tussenbroek een artikel over onderzoek, onderhoud, behoud en restauratie

209


van de vestingwerken van Den Bosch (p. 57-67). De geschiedenis van de ommuring van die stad gaat terug tot het begin van de dertiende eeuw. De auteurs vrezen dat de restauratiecampagne ten dele vooruit zal lopen op de resultaten van de nog uit te werken archeologische gegevens. Info over dit tijdschrift: http://home.planet.nl/-brabants.heem

menselijke activiteiten gedurende tenminste 150 jaar. Veel van de sporen en vondsten moeten nog nader worden geanalyseerd, geïnterpreteerd en gefaseerd. Talloze houten palen, paaltjes en greppels zijn aangetroffen, waarvoor nog geen afdoende verklaring gevonden is. Mogelijk is het terrein bewoond geweest, al dan niet na consolidatie van de Rijnoever en moeten de greppeltjes als wanden van de huizen in de vicus worden geïnterpreteerd. Duidelijk is in ieder geval dat op of in de directe omgeving van dit deelgebied een verwarmd T.S. ZuidhofFen A. van Benthem, N58 Oostburg-Sluis bureauonderzoek en IVO fase stenen gebouw, waarschijnlijk een badhuis, heeft gestaan. 1 en 2 (ADC Rapport 242), Amersfoort, april 2004. ISBN 90-5874-23-18. Geil]., 25 Het oorspronkelijk bijna 30 meter lange pag., boorgegevens op CD-ROM en Romeinse vrachtschip (deelgebied C) M. van Riessen, N61 Schoondijke-Hoek. dateert van na 150 n.Chr., is vergelijkbaar Inventariserend veldonderzoek fase 1 (ADC met de Zwammerdam-schepen en telde Rapport 255), Amersfoort, april 2004. aan weerszijden zes roeiplaatsen. In het ISBN 90-587.4-2.4-4X. GeïlL, 23 pag., boorachterdeel van het schip bevonden zich veel gegevens op CD-ROM stukken bewerkt tufsteen, maar ook beroete bakstenen, een aantal halfbewerkte basaltblokken, een stuk maalsteen, een ijzeren De onderzoeken richtten zich op twee weghaarspit (een soort aambeeld), wat aardetracés in Zeeuws-Vlaanderen. ADC Archeowerk en een flink aantal bespijkerde projecten adviseert om een daarbij aanschoenzolen (!). Het Museum für Antike geboorde baksteenconcenrratie nader te Schijfahrt in Mainz participeert in het onderzoeken. Wellicht is men hier op onderzoek van het schip. Coudekerke of Groede gestapt, dorpjes die Nu alle veldwerkfasen zijn afgerond, zullen in de 80-jarige oorlog werden geïnundeerd. op basis van dit en van het voorgaande evaVoor het overige kan de geplande wegenluatierapport keuzes worden gemaakt in de bouw worden uitgevoerd. uitwerking van de archeologica. Die uitwerking zal resulteren in één opgravingverslag waarin het integrale onderzoek van alle drie deelgebieden rond het Kerkplein zal E. Blom, JJ. Lanzing en W.K. Vos (met bijzijn opgenomen. dragen van M. van Dinter, E.A.K. Kars, L. Laken, E. van der Linden, S. Ostkamp, P. van Rijn en A. Veenhof), Voorlopige rapportage Woerden Kerkplein, deelgebied B en C en het schip de 'Woerden 7' {ADC Rapport 254). Heemschut (tijdschrift van de Bond Amersfoort, juni 2004. ISBN 90-5874-24Heemschut), 81e jrg., nr. 2. April 2004. 31. Geill., 67 pag., 10 tabellen. ISSN 0017-9515. Zoals bekend herbergt het centrum van Woerden de restanten van het Romeinse castellum Lauri(urn), destijds gelegen aan de Rijn. Het voorlopige verslag van het archeologische onderzoek heeft in feite betrekking op een tweetal deelgebieden, namelijk het Kerkplein (deelgebied B, grenzend aan het castellum) en de nabij gelegen Nieuwe Markt (deelgebied C, waar bij toeval een zeer compleet Romeins schip is aangetroffen). Beide onderzoeken sluiten aan op het in 2002 uitgevoerde onderzoek van WoerdenKerkplein (deelgebied A). Op deelgebied B zijn meer dan 800 grondsporen gedocumenteerd als neerslag van

210

Onder de titel 'De Woerden 7 bewijst kracht Malta'krijgen we ook hier een heleboel informatie over het Romeinse vrachtschip uit Woerden (p. 18-19). Kosten van het project: € 430.000,-. Dit onderzoek van het ADC is - aldus J.J. Bollebakker in Heemschut • een modelvoorbeeld van hoe Malta in zijn feitelijke werking kan en moet zijn. In Woerden is gerealiseerd wat de Raad van Europa beoogde: 'behoud en bestudering die bijdragen tot de reconstructie van de bestaansgeschiedenis van de mensheid en haar relatie tot de natuurlijke omgeving'. Info: www.heemschut.nl.


Spiegel Historiael (Magazine voor geschiedenis en archeologie), 39e jrg., nrs. 3-4 (dubbelnummer maart/april) en 6 (juni) 2004. ISSN 0038-7487. Geïll., resp. 70 en 48 pag. Het dubbelnummer 3-4 is een special met als titel De fascinatie van Byzantium en verhaalt de cyclus van bloei, twisten en verval van het Oost-Romeinse Rijk, met onderwerpen als de onafscheidelijke twee-eenheid van kerk en staat, de moeizame relatie met het westen, plunderende kruisvaarders, wonderbaarlijke genezingen, eigentijdse waarnemingen, kunstschatten, etc. In het juni-nummer wordt aandacht besteed aan de veertigjarige oorlog in de archeologie: de affaire-Vermaning. Daarbij wordt een brief aan H.T. Waterbolk (één van de hoofdrolspelers in het conflict) gepubliceerd, die W.A. van Es (destijds hoofd ROB} hem schreef naar aanleiding van het verschijnen van Waterbolks boek Scherpe Stenen op mijn pad (Groningen 2003).

bebouwing, beerputconstructies, scheepsbouw, religie, ambachten, handel, voedsel, materiële cultuur en het dagelijkse leven in het Bremen van de volle middeleeuwen. Het rijk geïllustreerde boek geeft ook tal van nieuwe visies op oude zaken en mag in geen geval ontbreken in de boekenkast van stadsarcheologen en evenmin in die van degenen die in de handel en wandel van de middeleeuwse stadsbewoner zijn geïnteresseerd. Bestelling: info@habelt.de

A.L. de Sirter - Hopmans, Rozen in de kapel; Archeobotanisch onderzoek van een beerput uit het Hoornse Agnietenklooster

(Verslagen van de archeologische dienst 2; red. T.Y van de Walle - van der Woude). Hoorn, juni 2004. Geïll., 20 pag. Het tweede deel in de nieuwe serie 'Verslagen van de Archeologische Dienst' van de gemeente Hoorn betreft het tot op heden niet uitgewerkte noodonderzoek, dat in ig83/'84 door het Westfries Museum

In het vorige nummer van Westerheem (2004 nr. 3, p. 125) signaleerde ik de Archeologische Kroniek Holland 2002 (tijdschrift Holland, 2003). Tot mijn spijt verzuimde ik daarbij |ean Roefstra als mede auteur en samensteller te vermelden. Mijn verontschuldigingen daarvoor.

Manfred Rech, Gefundene Vergangenheit Archaologie des Mittelalters in Bremen. Mit besonderes Berücksichtigung von Riga

(Bremer Archeologische Blatter; Beiheft 3/2004). Bremen 2004. ISBN 3-7749-32336. Geb., geïll., 432 pag. Prijs exd. verzendkosten € 35,-. Vanaf 19 november 2003 tot 28 maart 2004 was in het Focke-Museum / Bremer Landesmuseum de tentoonstelling Gefundene Vergangenheit te zien, geheel gewijd aan de resultaten van het stadskernonderzoek in Bremen. Deze kloeke en uitstekend verzorgde publicatie verscheen ter gelegenheid daarvan. Het is onvoorstelbaar hoeveel informatie je hier voor een relatief geringe prijs krijgt aangeboden. Dankzij archeologische en historische bronnen kunnen we uitgebreid kennismaken met Bremen in de Karolingische tijd. Het grootste deel van het boek wordt echter besteed aan infrastructuur, ommuring,

Ajb.3. Klotendolk, 13S0. Uit: Gefundene Vergangenheit.

211


(met assistentie van plaatselijke AWN-leden) ter plaatse van het vroegere Agnietenklooster werd uitgevoerd. Eén aspect van dat onderzoek is inmiddels afgerond, namelijk het botanische onderzoek van een monster uit de beerput van het klooster. De inhoud van die beerput dateerde uit de periode 1475-1525. Eerder zijn in Leiden, Den Haag, Oldenzaal en Kampen beerputten op terreinen van Agnietenkloosters onderzocht. De resultaten daarvan vertonen veel overeenkomst met de gevonden plantenresten uit het Hoornse klooster. Opvallend is de aanwezigheid van rijst op vier van de vijf locaties. Wat ook opviel, was de aanwezigheid van vele soorten kruiden, van buxusblaadjes en van de gedoomde bast van rozen. De auteur vraagt zich af of buxus en rozen een functie in de kapel hadden. Waarom zij zich dat afvraagt en hoe het antwoord zou kunnen luiden, wordt niet duidelijk. Buxustakjes worden met palmenzondag (palmpasen) in de kerk gewijd en aan de aanwezige gelovigen uitgereikt. Deze gewijde "palmtakken" plegen omstreeks Aswoensdag of op de daaropvolgende palmenzondag te worden verbrand en komen nooit tussen het afval terecht. Buxus werd meestal in kloostertuinen gekweekt en de kloosterzusters zullen de door hen afgeknipte takjes tot busseltjes hebben gebonden, die vervolgens konden worden gewijd. Bij dat werk zullen alleen onbruikbare (ongewijde) takjes als afval worden verwijderd. Bloeiende rozen worden vaak tot kroontjes gevlochten die het hoofd van een Mariabeeld of van meisjes tijdens bedevaarten en ommegangen sierden. Om elke verwijzing naar de doornenkroon van Jezus te vermijden, werden de rozendorens zorgvuldig verwijderd. Ongewijde buxustakjes en rozendorens komen dan ook niet uit de kapel, zoals de auteur vermoedt, maar lijken eerder te wijzen op de huisvlijt van een nijvere en godvruchtige kloosterbewoonster.

R.M. van Heeringen, F. van Kregten en J.M. Roorda (meteen bijdrage van O. Brinkkemper), Over de instandhouding van het archeologisch monument. Polder Het Grootslag, gemeente Stedebroec. Het effect van wettelijke bescherming op de kwaliteit van het

bodemarchief (ROB Rapportage Archeologische Monumentenzorg 114). Amersfoort 2004. ISBN 90-5799-049-0. Zw./w.-ill., 50 pag.

212

De ROB werkt aan diverse projecten waarbij de instandhouding van archeologie het uitgangspunt vormt. Uit de resultaten van de Archeologiebalans 2002 bleek reeds, dat

een effectief instandhoudingsbeleid voor archeologische monumenten noodzakelijk was. Wettelijke bescherming alleen kan deze instandhouding niet garanderen. Het is meestal niet een eenmalige activiteit die de bedreiging vormt voor het archeologische monument, maar het reguliere grondgebruik dat sluipenderwijs tot aantasting van het archeologische erfgoed leidt. Om de instandhoudingproblematiek in beeld te brengen zijn binnen het kader van de ROBprogramma's 'Kennis voor beleid' diverse projecten opgezet. Doel van de projecten is een betere beoordeling van de staat van archeologische resten en een beter inzicht in de omstandigheden waarin archeologie het beste in situ bewaard blijft. Dit geldt eveneens voor West-Friesland waar de ROB ernaar streeft om een representatief deel van de vaak uit de Bronstijd daterende bodemsporen voor toekomstig onderzoek te behouden. Uit het onderzoek in de polder Het Grootslag blijkt, dat de nadelige invloed van normaal agrarisch grondgebruik zelfs veel groter is dan gedacht. Behoud van het bodemarchief vereist naast wettelijke bescherming een actieve bemoeienis op het gebied van voorlichting en beheer. De rapportage besluit met een aantal suggesties om de instandhouding van het monument op een proactieve wijze re realiseren.

jaarverslag 200). Amersfoort, ROB, 2004. Geïll., 32 pag. en Supplement jaarverslag 2003, zevenentwintig voornemens.

Geen pagina's louter tekst waarin de ROB uiteen zet wat zich het afgelopen jaar heeft voorgedaan, maar een wervende brochure met weinig tekst, veel wit en veel illustraties, waarin de ROB zich presenteert met de taken waarvoor men zich gesteld ziet: bescherming van de toekomst van ons verleden, Malta, de programma's 'Kennis voor behoud' en de eigen financiën. Het jaarverslag beperkt zich daarbij tot hoofdlijnen en verheldert deze met voorbeelden uit de praktijk van 2003. De belangrijkste ontwikkelingen, zoals de eerste stappen van ROB en Monumentenzorg op weg naar een nieuwe Erfgoeddienst worden in het voorwoord summier aangestipt. Via de vernieuwde website van de ROB kan het


Ajb. 4. Portugese faience (-1624), afkomstig uit de Karperkuil, Hoorn. Uit: Património Estudos.

jaarverslag als pdf-document worden gedownload. De werkelijke essenties uit 2003 treffen we aan in het supplement op het jaarverslag. Dat supplement brengt in beeld hoe en in welke mate de ROB zijn voornemens voor 2003 heeft weten te realiseren. Begin 2003 verscheen het Jaarplan ROB 200}. Na de afronding van de reorganisatie is 2002 was dat document richtinggevend voor de activiteiten van de 'vernieuwde' dienst. Een groot aantal activiteiten werd geformuleerd als concrete voornemens voor het komende jaar. Logisch dus om nu terug te kijken en te vertellen wat er met die voornemens gebeurd is. in 77 teksten, die samen het overzicht van de ROB-activiteiten in 2003 vormen, worden de voornemens behandeld met betrekking tot bedrijfsvoering, behoud, onderzoek, communicatie, grote projecten, kennisinteractie en publiekszaken. Bijzonder in deze uitgave is dat het supplement alleen digitaal te raadplegen is: www.archis.nl.

Património Estudos (Instituto Portugués do Património Arquitectónico) nr. 5, 2003. ISSN 1645-2453. In deze editie is een artikel van Michiel Bartels opgenomen over Portugese keramiek in de Nederlanden: "A ceramica portuguesa nos Paises Baixos (1525-1650): uma analise sócio-ecónomica baseada nos achados arqueológicos" (pag. 70-82). In Nederlandse en Vlaamse steden komt af en toe Portugese keramiek uit de periode 1525-1675 tevoorschijn. In Amsterdam, waar dit materiaal wat algemener is, legde men destijds een exclusief verband met de daar gevestigde en uit Portugal afkomstige sefardische Joden. Michiel legt in dit artikel de context van ook de niet-Amsterdamse vondsten onder de loupe en constateert, dat adellijke personen, entrepreneurs, kooplui en hoog VOC-personeel dit materiaal eveneens in hun huishoudens hebben gebruikt. Toch is het laatste woord over herkomst en datering van de aan Portugal toegeschreven faience, terra-sigilata en andere keramiek, nog niet gezegd. We missen namelijk nog steeds het onomstotelijke bewijs van die herkomst. Zolang niet ergens in Portugal of in Nederland (!) een ovenstort met 'Portugees' materiaal wordt opgegraven en gepubliceerd, blijven we er vanuit gaan, dat dit materiaal uit Lissabon, Coimbra of Villa

Nova de Gaia afkomstig is. Info: mh.bartels@deventer.nl.

Monumentenzorg en Archeologie (gemeente ' Alkmaar), nr. 11, mei 2004. Geïll., 8 pag. Vanzelfsprekend vraagt het blad aandacht voor de komende Reuvensdagen, die dit jaar in Alkmaar zullen plaatsvinden evenals voor de nog lopende tentoonstelling De Verborgen Stad; 750 jaar Alkmaar onder de grond, die nog tot en met 21 november 2004 in het Stedelijk Museum Alkmaar te zien is. Onder de titel Een 'trip' naar het verleden stelt Karin Beemster de trip voor het voetlicht, de laat-middeleeuwse houten overschoen, waarvan er in Alkmaar vier zijn gevonden. Info: www.alkmaar.nl/monument.

Gemeentegids 2004-2005. Gemeente Deventer, mei 2004. Zoals elke zichzelf respecterende gemeente laat ook Deventer een gids drukken en verspreiden, waarin stadsplattegronden,

213


prehistorische resten gevonden, waaronder sporen van ijzersmeltovens en waterputten. De uitgeholde eikenboom die voor de aanleg van één van die waterputten was gebruikt, is nu geconserveerd en zal tezamen met andere vondsten in een nog in te richten nieuwe expositie in Centre Ceramique (2005) voor het publiek te bezichtigen zijn. Het hoofdartikel in dit nummer betreft de informatie die archiefbronnen bieden over de bouwgeschiedenis van 'Kasteel Neubourg' bij Gulpen. Info: e-mail info@lgog.nl.

Aft. 5. Een vroegmiddeleeuwse kam gemaakt van hertengewei. Gevonden in 1979 bijgraafwerkzaamheden in Deventer. Uit: Gemeentegids 2004-

telefoonnummers en veel gegevens over de lokale verenigingen en voorzieningen te vinden zijn. Kortom een bron van informatie voor iedereen die wegwijs wil worden in de Deventer samenleving. Het leuke van deze gemeentegids is, dat daaraan het thema archeologie gekoppeld is. Behalve twee pagina's tekst waarin de stadsarcheoloog zijn beleid presenteert, zijn voor- en binnenzijde van de gids verluchtigd met talrijke fraaie afbeeldingen uit het rijke verleden van de stadsarcheologie in die stad.

Drents Museumjournaal, 20e jrg., nr. 2, juli 2004. Geïll., 33 pag. Een blik vooruit, gericht op de voorbereidingen van The Mysterious Bog People, de grootse tentoonstelling over veenlijken en veenschatten die op 18 september van start is gegaan. Maar ook een blik achterom, naar de beginjaren van het nu 150 jaar oude museum. Info: www.drentsmuseum.nl.

Nieuwsbrief Monumentenzorg en archeologie Fibula (tijdschrift Nederlandse Jeugdbond (gemeente Gouda), nr. 24, juni 2004. voor Geschiedenis), 45e jrg., nr. 2, 2004. Zw./w.-ill., 8 pag. ISSN 0015-0576. Zw./w.-ill., 24 pag. In deze nieuwsbrief zijn ondermeer de eerste uitkomsten van het archeologische onderzoek bij de locatie 'De Drie Noteboomen' opgenomen. Verder wordt uitgebreid aandacht besteed aan de nieuwe nota Cultuurhistorie van Gouda. Zoals men vreesde, was een groot deel van wasserij/blekerij 'De Drie Noteboomen' tot op grote diepte verstoord. De opgraving (onder begeleiding en verantwoording van de stadsarcheoloog uitgevoerd door vrijetijdsarcheologen) leverde de restanten op van houten afvoergoten en dito verzamelof stortbakken. Het ligt voor de hand dat deze constructies iets met het proces in de wasserij te maken hebben, maar verder onderzoek zal daarover uitsluitsel moeten geven.

De Maasgouw (Tijdschrift voor Limburgse geschiedenis en oudheidkunde), 123e jrg., nr. i, 2004. ISSN 1380-4170. Geïll., 36 pag. In mei 2002 zijn in een weiland ten zuiden van Maastricht veel Romeinse en

214

De tentoonstelling Gat in de Stad in het RMO is voor de NJBG aanleiding om drie archeologen, die zich elk met stadsarcheologie bezighouden (Kim Spijker, Thomas Spitzers en Michiel Groothedde), iets over hun vakgebied te laten vertellen. Info: www.gatindestad.nl; www.rmo.nl en www.njbg.nl.

Detector Magazine (Vereniging van 'De detector amateur'), nr. 75. juli 2004. ISSN1386-5935. Geïll., 46 pag. Het is niet alles metaal wat de klok slaat bij de detectoramateurs, want Wouter van den Brandhof zet in deze editie in het kort uiteen wat inmiddels bekend is over typologie, datering en herkomst van de bekende glazen La Tène armringen. Verder beschrijft Ton van Bon hoe een merovingisch grafveld in Angeren (Gld.) vanaf 1952 beetje bij beetje haar vondsten prijsgaf. Info: www.detectoramateur.nl


Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheid-

kundige Bond, 103e jrg., nr. 3, 2004. ISSN 016G-0470. Zw./w.-ill., 48 pag. Van de 85 cisterciënzer vrouwenkloosters in de Lage Landen lag het merendeel ooit in België. Ons land telde er 20, waarvan eveneens nog bijzonder weinig is overgebleven. Over tal van zaken met betrekking tot de cisterciënzer vrouwenkloosters tasten we nog in het duister. Door een vergelijkend onderzoek dat zich over onze landsgrenzen uitstrekt, kan over de architectuur ervan toch een goed beeld worden verkregen. Een tweede artikel gaat over een vroom en decoratief gebruik, namelijk het aanbrengen van het IHS-monogram op gebouwen. Dit gebruik vindt zijn oorsprong in Italië. Vrijwel direct na de dood en de daarop volgende heiligverklaring van Bernardinus van Siena (resp. 1444 en 1450}, kreeg dit gebruik ook in de Lage Landen navolging. Info: www.knob.nl. Let op het nieuwe adres. De KNOB is niet langer in Utrecht gevestigd, maar op het adres: Herengracht 474 te 1017 CA Amsterdam.

www.pfahlbauquartett.de; www.sguf-sspa.ch; www.unterwasserarchaeologie.de en tenslotte www.urgeschichte.ch.

Ename 974 nr. 24, juli 2004. Geill., 8 pag. De brochure heeft een grote gedaantewisseling ondergaan, het tot nu toe wat onooglijk krantje is onverwacht in een fraaie en veelkleurige opmaak verschenen. De inhoud blijft hetzelfde: - nieuws (IAP wordt Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, het Ename Expertisecentrum participeert in het Europese IT-project EPOCH-netwerk); - exposities (de tentoonstelling "Gespekt en Gedekt"); - opgravingen (de zeventiende-eeuwse abtswoning van de Abdij 't Ename, Romeinse en middeleeuwse sporen te Elsegem en het Karmelietenklooster te Aalst) en tenslotte - de agenda, de rebus en de reclame voor het Ename abdijbier. Info: http://www.ename974.org

os. Archaologie der Schweiz, archeologie suisse, archeologia svizzera, 27e jrg., nr. 2, 2004.

Marleen Martens en Guy De Boe (eds.),

ISSN 0255-9005. Geïll., 96 pag.

Roman Mithraism: the Evidence of the Smalt

De archeologie in Zwitserland staat dit jaar in het teken van de prehistorische paalwoningen die in 1854 voor het eerst bij extreem laag water werden ontdekt. Het is nu precies 150 jaar later en gedurende die anderhalve eeuw heeft ook in Zwitserland het onderzoek naar deze en nadien ontdekte oevernederzettingen niet stilgestaan. Tal van studiedagen, exposities, en andere evenementen, boeken en tijdschriften schenken dit jaar aandacht aan dit fenomeen. Dat geldt ook voor deze editie van het 'glossy magazine', dat onder de titel 'Auf den Spuren der Pfahlbauer' geheel aan dit onderwerp is gewijd. Meer info over het Zwitserse jubileum: Info: www.archeo.info; www.archaeologie.ch; www.archaeologte-online.de; www.archaeosuisse.ch; www.chalain.culture.gouv.fr; www.diepfahlbauwer.ch; www.jungsteinzeit.de; www.pfahlbauten.ch; www.pfahlbauten.de; www.pfahlbaufieber.ch;

Finds (Archeologie in Vlaanderen, monografie 4). Brussel 2004. ISSN 1370-5768 / ISBN 90-75230-14-1. Geb., geïll. (waarvan één ill. in kleur), 389 pag. Overal in het Romeinse Rijk kwamen ze voor: de onderaardse gewelven waarin de mysterieuze god Mithras werd vereerd. Vooral wat zuidelijker in Europa zijn tal van mithraea opgegraven, maar wat de cultus die daar werd bedreven nu feitelijk inhield en wat de symboliek erachter was, bleef lange tijd met raadsels omhuld. Men bestudeerde de cultus vooral aan de hand van iconografische bronnen en opschriften en ging voorbij aan het onooglijke vondstmateriaal, zoals potscherven, kippenbotjes en klein metaal. Totdat ook bij Tienen in België een kleine Mithrastempel werd opgegraven, daterend van omstreeks het midden van de derde eeuw na Christus. Van de tempel zelf, die in houtleembouw was uitgevoerd, was alleen de dieper gelegen middengang bewaard gebleven met niet meer dan wat paalgaten van de zitbanken, een vloertje op de plaats waar de stierdodingsscène zich moet hebben bevonden en een

215


baardje. Onder het vloertje was de helft van een zwaard begraven. Dat zwaard staat symbool voor Mithras. Maar het was niet zozeer de eigenlijke tempel, maar de offerkuilen ernaast waarnaar dit keer alle aandacht uitging en die voor de ommekeer zorgden. Die kuilen leverden een grote hoeveelheid verrassende vondsten op, waaronder een beker uit Trier met het opschrift propino tibi of "ik drink op uw gezondheid" en een ingenieus slangenvat. De aard en de hoeveelheid van het materiaal uit de kuilen wees er duidelijk op dat we te maken hadden met de restanten van een gigantisch feestmaal. In totaal werden er 285 hanen, tien biggen, veertien lammeren en enkele vissen of vissaus geconsumeerd. Het opmerkelijke is dat van het gevogelte alleen de mannelijke dieren waren geselecteerd. De vondst van 103 wierookkelken en olielampjes wees erop, dat het feestmaal zich in de rituele sfeer afspeelde. Het belang van het offeren van voorwerpen in kuilen binnen en buiten de tempels werd tot voor kort onderschat, maar men realiseert zich nu, dat men de inhoud van een cultus het best kan bestuderen aan de hand van de transacties tussen mens en godheid in offerkuilen. Veel van de gevonden cultusvoorwerpen zijn speciaal voor de cultus in de vicus zelf vervaardigd. Ook dat is verrassend, omdat dit getuigt van een ver doorgedreven kennis van de inhoud van de cultus. Nieuw is dan ook het besef dat de cultus volledig tot in onze streken is doorgedrongen. Het gaat

hier weliswaar om de eerste tempel voor Mithras in de Benelux, maar sporen van de tempels zijn vaak moeilijk herkenbaar, onvoldoende onderzocht of volledig weg geërodeerd. De conclusies uit Tienen vormden de aanleiding om in 2001 in die stad een internationaal colloquium over mithraea te organiseren. De bijdragen van dat colloquium zijn vastgelegd in de thans verschenen publicatie. De stuk voor stuk boeiende teksten zijn in het Duits, Engels, Frans en Italiaans gesteld, maar worden steeds afgesloten met een Nederlandstalige samenvatting. Zie verder http://www.uhu.es/ejms/roman_mithraism_preview.htm voor een intro op deze publicatie en voor de inhoudsopgave ervan.

Archeologie Magazine, nr. 4, augustus ' 2004. ISSN 1566-7553 Zoals gewoonlijk veel tentoonstellingsnieuws en veel buitenland. Daarnaast een artikel over Rotterdamse noodwoningen uit WO II. In de reeks onzichtbare archeologische monumenten gaat Ruurd Kok, dit keer samen met Wijnand van der Sanden (prov. archeoloog van Drenthe), op zoek naar de neolithische veenweg van NieuwDordrecht (gemeente Emmen).

Vormen uit vuur (Mededelingenblad Nederlandse Vereniging van Vrienden van Ceramiek en Glas), nr. 188, 2004/3. ISSN 0927-748X. Geïll., 56 pag. Prijs losse , nummers € 13,-.

Ajb. G. Deksel met slang, leeuw en crater uit de Mithrastempel te Tienen (B.), derde eeuw n. Chr.

216

Vanaf het midden van de achttiende eeuw verdrong het Engelse aardewerk de Delftse faience van de markt. Op allerlei manieren trachtten Deiftse plateelbakkers deze nieuwe concurrentie het hoofd te bieden. Adri van der Meulen en Paul Smeele besteden gedetailleerd aandacht aan één zo'n overlevingsstrategie: de pogingen uit de jaren 1778-1800 om het Engelse creamware na te maken (p. 2-18). Uitgangspunt voor hun studie vormen de archieven van de Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Ovenafval van deze laat achttiende-eeuwse experimenten is nog niet bekend en om die reden is het helaas nog niet mogelijk om de resultaten van deze experimenten russen beerputafval als zodanig te herkennen.


Verder in dit blad een artikel en boekrecensies over een specifiek soort Chinees porselein, het Blanc de Chine, als onderwerp.

ISBN 90-5S74-24-58. Geïll., 16 pag. en Idem, Zaltbommel-Brakel-lVO (ADC Rapport 257), Amersfoort, juni 2004. • ISBN 90-5874-24-66. Geïll., 19 pag. G. Williams {met een bijdrage van A. de

Malta Magazine (ministerie OCW) nr. y, augustus 2004. ISSN 1572-7653. Geïll., 16 pag.

1

In theorie begeleidt dit blad de invoering van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving, maar in feite introduceert het 'Malta' op de bouwplaats. Wat weinigen weten, is dat elke gemeente en elke provincie via uitkeringen uit het gemeentefonds sinds 2002 jaarlijks al geld ontvangt als vergoeding voor bestuurlijke kosten die gemeenten nu reeds voor 'Malta' maken. Voor dit jaar wordt op die manier in totaal € 3 miljoen uitgekeerd. In dit blad ook een bijdrage van ROB/NISA over het feit dat 'Malta' geen grip heeft op wegspoelende archeologica onder water. Verder in dit blad onder andere de privatisering van archeologische diensten, de vrees van projectontwikkelaars voor het nieuwe archeologiebestel, innovaties van het archeologische bedrijfsleven, de voortgang van het Malta-wetsvoorstel (zie http://parlando.sdu.nl, dan via 'zoek uitgebreid' bij 'nummer en volgnummer' respectievelijk wetsvoorstel 26259 e n v°l8" nummer 6 of 7 aangeven), de strijd tegen de ontwatering van de kop van NoordHolland, het archeologische informatiesysteem Archis2 en de kostenbeheersing bij archeologisch onderzoek.

Zutphen MoNUmentaal (Nieuwsbrief monumentenzorg, archeologie en bouwhistorie in de gemeente Zutphen), nr. 9, augustus 2004. Veel bouwhistorie. Maar ook een bijdrage van Michiel Groothedde, waarin deze een korte impressie geeft van de sporen van een verdwenen omwalling en bijbehorende torens en poorten, zoals deze de afgelopen jaren bij graafwerkzaamheden tevoorschijn zijn gekomen. Een deel ervan wordt straks door middel van afwijkend plaveisel in het straatbeeld gevisualiseerd.

A.H. Schutte, Zaltbommel-Aakt-IVO (ADC Rapport 256),Amersfoort, juni 2004.

Boer), Inventariserend Veldonderzoek (IVO) te Herten-Wolfsberg, gemeente Roermond

(ADC Rapport 258). Amersfoort, juli 2004. , ISBN 90-5874-24-74. Geïll., 10 pag. Het onderzoek in Aalst betrof een stuk grasland waarop woonhuizen zijn gepland. De hier aangetroffen sporen dateren uit de veertiende eeuw en later. De ondergrond bleek ernstig te zijn verstoord. Het terrein wordt niet als behoudenswaardig aangemerkt. Ook in Brakel, een ander kerkdorp van de gemeente Zaltbommel, vormt voorgenomen woningbouw de aanleiding voor het onderzoek. Het terrein diende voorheen als volkstuin. Bij een eerder door RAAP B.V. uitgevoerd karterend booronderzoek was hier een vindplaats uit de Romeinse tijd aangetroffen. De nederzetting blijkt van het einde van de eerste tot in de derde eeuw in gebruik te zijn geweest. De inhoudelijke kwaliteit, gebaseerd op zeldzaamheidswaarde, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit, maken de site te Brakel wèl als behoudenswaardig. Op de geplande woningbouwlocatie in Roermond werden in april 2003 bij een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI) enkele laat-middeleeuwse scherven aangetroffen, terwijl één boring stukjes houtskool opleverde (ADC Rapport 177). Het nu uitgevoerde Inventariserend Veldonderzoek (IVO) heeft niet of nauwelijks iets opgeleverd. Omdat het niet geheel is uit te sluiten dat de bodem toch nog archeologische resten bevat, adviseert ADC Archeo-projecten om de eerste graafwerkzaamheden archeologisch te begeleiden. * -v *

G. Sophie (met bijdragen van A. van Benthem), Gendt-Zandvoort t.o. nr.} (Bureauonderzoek en IVO fase 1) (ADC Rapport 259), Amersfoort, juni 2004. ISBN 90-5874-24-82. Geïll., 13 pag. A.H. Schutte, Een inventariserend Veldonderzoek van het plangebied Damastberg te

Roosendaal (Rapport 260). Amersfoort, ADC Archeoprojecten, juli 2004. ISBN 90-5874-24-90. Geïll., 13 pag. Een onderzoek is uitgevoerd in een weiland ten noordoosten van Nijmegen, waar een kalverstal is gepland. In dit gebied is de kans

217


op archeologische resten van de Late Ijzertijd bijzonder groot. Bij het hier gedane booronderzoek zijn evenwel geen archeologische indicatoren aangetroffen. Wel wordt geadviseerd eventuele graafwerkzaamheden archeologisch te begeleiden. Het klinkt eentonig, maar afgezien van later tezamen met meststoffen opgebrachte scherven en een greppel met onbekende datering zijn in Roosendaal (prov. N.-Br.) evenmin archeologische resten aangetroffen.

A. van Benthem, Archeologische begeleiding Zierikzee, Zuidweüestraat (ADC Rapport 265). Amersfoort, juli 2004. ISBN 90-5S74-25-47. Geïll., 13 pag.

N.M. Prangsma en L. Smit, Doornenburg Krakkedel 36, Bureauonderzoeken IVO fase 1 {ADC Rapport 262). Amersfoort, juli 2004. ISBN 90-5874-25-12. Geïll., 14 pag., bijlage. A. de Boer, Eemnes Wakkerendijk 68, Bureauonderzoek en IVO (ADC Rapport 263). Amersfoort, juli 2004. TSBN 90-5874-25-20. Geïll., 12 pag., bijlage.

De onderzochte terreinen (beide in de gemeente Venlo) blijken tot op grote diepte te zijn verstoord, zodat verder onderzoek achterwege kan blijven.

In Zierikzee geldt Murphey's Law, alles wat fout kan gaan, lijkt hier ook fout te gaan. Dat zien we ook nu wanneer de stad net 'nobelgate' te boven is en dan van dat ene naar een ander uiterste gaat. Binnen de omwalling van deze monumentale stad wil men gaan bouwen. Conform de Kwaliteitsnorm (KNA) moet hier op zijn minst een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) of zelfs een opgraving plaatsvinden. A. van Benthem (met een bijdrage van K. De opdrachtgever beschikt evenwel slechts Hanninen), Plangebied 'De Hoep Noord'. Archeologisch onderzoek Nesdijk III Schagen over een Programma van Eisen (PvE) voor sanering van het perceel, niet voor het uit (ADC Rapport 261). Amersfoort, juli 2004. te voeren archeologische onderzoek. Na ISBN 90-5874-25-04. Geïll., 24 pag., overleg met de betreffende instanties restte bijlagen ADC Archeoprojecten niet anders dan zoveel mogelijk archeologische gegevens te Het ADC voerde reeds in 2003 in dit gedocumenteren tijdens een korte archeologibied een onderzoek uit, waar een ontsluische begeleiding. Het onderzochte perceel tingsweg en een riolering de twaalfdeblijkt vanaf 1400 bewoond te zijn geweest. eeuwse Nesdijk zal doorsnijden. Op basis Die bewoningslaag wordt nu doorboord van dat onderzoek werden hier bewoningsmet heipalen, maar blijft voor het overige sporen uit Middeleeuwen en later verwacht grotendeels in tact. (ADC Rapport 179). Hoewel paleo-ecologisch onderzoek onmiskenbaar op menselijke activiteiten wees, zijn tijdens het onderzoek geen bewoningssporen aangetroffen. Wel kon de oorsprong en de verdere evolutie A. van Benthem & M. Stiekema, Venlo, van de Nesdijk worden vastgesteld. De geOnderwijsboulevard - Zuid - Bureauonderzoek schiedenis van deze Noord-Hollandse dijk en booronderzoek (ADC Rapport 266} en gaat terug tot in de dertiende eeuw, toen idem, Blerick, Averbodestraat 54, Bureaumen met behulp van plaggen een geringe onderzoek en booronderzoek (ADC Rapport ophoging creëerde. 267). Amersfoort, juli 2004. ISBN 905874-25-55, resp. -63. Geïll., 10 pag. en bijlage, resp. ir pag.

Op het onderzochte terrein (gelegen in de gemeente Lingewaard, Gelderland) is een stal gepland. Hoewel de verwachting voor archeologische resten op grond van het bureauonderzoek hoog was, werden in de zes uitgezette boringen geen archeologische indicatoren aangetroffen. In Eemnes (prov. Utrecht) was een nieuwe onderkelderde berging gepland in een gebied met eveneens een hoge verwachtingswaarde. Ook hier bleef het booronderzoek zonder resultaten.

218

W.B. Waldus & L. van der Feijt, Wierden recreatiepark De Kiekebelt, bureauonderzoek en IVO fase 1 (ADC Rapport 270). Amersfoort, juli 2004. ISBN 90-5874-25-98. Geïll., 12 pag., bijlagen. Uit het bureau- en het veldonderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van artefacten en/of grondsporen. GerritGroeneweg


Werk in uitvoering Deadline voor WIU 2004-6 (december): 26 oktober 2004. Van Hunze tot Harlingen, juni 2004 (Afd. 1 - Noord-Nederland) VHtH wijst de leden op de AWN-graafkampen en de mogelijkheid deel te nemen aan een opgraving door het GIA bij Midlaren. De afdeling organiseerde twee excursies, waarvan de eerste naar Ruinen {twee gewelven en een voormalige benedictijner abdij - eerste vermelding 1141 -, beide onder kerkelijk centrum De Bron) en Borger (Nat. Hunebedden Informatiecentrum) voerde. De tweede ging naar het archeologisch depot te Nuis, waar depothouder Ernst Taayke liefst 35 bezoekers kon begroeten. Veel buitenlandse zaken in VHtH. Zo bezochten bestuursleden Willem Aanstoot en Jan Visscher weer Le Grand Pressigny en omgeving, waar (nog) aardig wat steenmateriaal aanwezig blijkt te zijn. Via krantenberichten over door isotoop-onderzoek ontdekte vuursteenmijnen in IsraĂŤl, dierenvellen showende Neanderthalers in Tongeren en de middeleeuwse ijzerproductie op de Veluwe komen we ten slotte bij de lezingen, tentoonstellingen en andere 'weetjes'. Een deel van het in VHtH genoemde komt eveneens voor in de Nieuwsbrief van de Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum Veendam. Grondspoor nr. 152, juni 2004 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Uit het redactioneel - Ondanks de overgang naar het 'Malta-regime' is er in G veel te vinden: opgravingen onder de paraplu van de gemeentearcheoloog, eigen verkenningen en onderzoeken, diepgaand onderzoek dat evenwel bovengronds plaatsvond en ten slotte de mogelijkheid te assisteren bij een onderzoek door het AAC in Limmen. Er is een nieuwe 'AW' in oprichting door mensen uit Heiloo, Limmen, Akersloot, Uitgeest, Egmond a/d Hoef, Castricum en wellicht Heemskerk en Beverwijk. Bijzonder is dat deze AW twee of drie AWNafdelingen zal gaan overlappen. Via Kees Koolman kreeg de afdeling van een firma uit Zaandam een kopieermachine met veel mogelijkheden. Veel veldwerk in G: Gerard Graas - een in Zaandam gevonden bot blijkt een middenhandsbeen te zijn van een bruine beer.

Jeugdlid Mark Philipeau beliep onder meer percelen rond de kerk van Krommeniedijk, hetgeen vooral materiaal van 15 t/m begin 20 opleverde, maar ook een fragment (waarschijnlijk) kogelpot (11-12) Sloop van een pand in Krommenie (Vlietsend) maakte onderzoek mogelijk. Oppervlakte-onderzoek en tien werkputten brachten o.m. funderingen, middeleeuwse ploegsporen en keramiek van Middeleeuwen tot 17 aan het licht. Eerder onderzoek aan de Westdijk in Krommenie toonde een nederzetting aan uit de Romeinse tijd (1). Een booronderzoek in dezelfde omgeving leverde geen keramiek op, maar er kan desondanks toch wel bewoning zijn geweest. Op een terrein aan de Zaan, achter molen De Dood, vond men scherven keramiek (17-20), fragmenten van pijpen (hielmerk AP, ca. 1684), botmateriaal en een kurkplak met gestanste gaten. In 'Inlands ijzer II' gaat Kees van Roon verder met antwoorden van het Nieuwsblad van het Noorden op vragen van lezers, Interessant is niet alleen hoe grootschalig het gebruik van ijzeroer was, maar ook hoe veelzijdig. Ijzeroer werd vooral gebruikt voor de ijzerwinning, maar ook voor de zuivering van steenkoolgas, als kleurstof/ pigment en als vulstof voor rubber. Bovendien mengde de aardewerkindustrie de klei met ijzeroer om een meer gewenste kleur te krijgen. Van Roon hoopt dat de opgraving in Limmen (de Krocht) sporen van metaalverwerking oplevert.

Vuursteen Grand Pressigny, Cremille (Nieuwsbrief WP VM Veendam / Van Hunze tot Harlingen).

219


Haardplaats in Zaandam (uit Grondspoor).

M'i<. In G weer enkele stempels van mineraalwaterkruiken en wel van de 'Rhenser Mineralbrunnen' (Rhens), 'Godesberg Rheinpreussen' (Godesberg) en 'Apollinaris Mannfactor Limited' (Ahrweiler). Tevens tinnen doppen met 'Victoria Brunnen Oberlahnstein'. Els Koolman ontdekte dat haar in witte lak gesneden 'snuifflesje' een replica is, zij het wel een bijzondere. Haar man vond in 1982 op Ameland twee bronzen voorwerpjes afkomstig van de nederzetting Sier. Het ene 'bronsje' lijkt een votiefbeeldje in de vorm van een engel, wat het volgens het Catharijne Convent echter niet is. In plaats van voeten heeft het engeltje een schroefdraad. Het andere is een Januskopje, door het Fries Museum door vergelijking met het tapijt van Bayeux gedateerd in 12. RenĂŠ Lute zag bij een afgebroken Zaandams pand een deel van een haardplaats en een met tegels beklede asgoot. Na hard werken kwamen de tegels terecht bij de fam. Tromp, alwaar werd geconstateerd dat ze grotendeels vroeg 17 waren en een welkome aanvulling voor het archief. felus Matser - op verzoek van gemeentelijk archeoloog Piet Kleij deden AWN'ers waarnemingen aan de Dam te Zaandam, binnen de oude zeedijk. Men vond hier een paalkuil, een poer, keramiek (17) en een benen kam. Aangezien in deze omgeving de eerste sporen van Zaandamse bewoning lijken te zijn gevonden, zou hier een grootschaliger bodemonderzoek interessant zijn. En weer is er in G. te weinig ruimte voor het tweede deel van de artikelenserie over steengoed en aardewerk uit het Wesergebied.

220

Teksning: R. Lute Ten slotte: in 2005 bestaat ZaanstreekWaterland e.o. 45 jaar en daarom wil de afdeling in dit feestelijke jaar een symposium organiseren, waarop de amateurarcheologie een belangrijke plaats zal innemen. De definitieve thematische inhoud van deze dag moet nog worden vastgesteld. Het Profiel, juni 2004 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Voorin HP het verslag van een lezing door Jerzy Gawronsky over opgravingen op het terrein van het vroegere Karthuizer klooster (gesticht in 1392, opgeheven in 1570) dat tot in 17 ten westen van Amsterdam lag en vervolgens binnen de 'Jordaan' kwam te liggen (Ruud Wiggers). In april organiseerde de SNA een studiedag over de amateurarcheologie en Ton van Bommel doet hiervan beknopt maar duidelijk verslag. Vele malen werd in HP laat-middeleeuws glas besproken en ook in het nog te verschijnen 'Diemen buyten Amsterdam II' is een artikel aan dit glas gewijd. Ruud Wiggers toont alvast enkele tekeningen die duidelijk maken dat het niet meevalt de fragmentarische voorstellingen te begrijpen. Maar er is binnen de afdeling ook veel belangstelling voor aardewerk. Dat blijkt wel uit het feit dat de afdeling geld beschikbaar stelt voor mineralogisch onderzoek van enkele scherven uit Diemen. Enkele AWN'ers reisden in april naar de Hadrian's Wall om in Vindolanda mee te graven naar een laat-Romeins huis. Vindolanda is een bekend Romeins fort aan de muur, waar voortdurend onderzoek plaatsvindt (www.vindolanda.com).


Persberichten AW Leidschendam-Voorburg, mei 2004 (Afd. 7 - Den Haag e.o.}

Onderzoek door de AWLV in Leidschendam toonde aan dat de Corbulogracht in de richting van Voorschoten en Leiden naast de pas eeuwen later gegraven Vliet heeft gelopen. Bij vorige onderzoeken konden nauwelijks natuurwetenschappelijke onderzoeksmethoden worden toegepast. De AWLV voerde daarom in mei in samenwerking met RAAP BV en specialisten van ROB en TNO/NITG (geologische dienst van TNO) een kleine opgraving uit. Hierdoor hoopt men onder meer te kunnen vaststellen tot wanneer de gracht openlag. Aan de Populierenlaan, ook in Leidschendam, wees onderzoek uit dat dicht in de buurt rond 1800 voor Chr. prehistorische bewoning aanwezig was, mogelijk al eerder. Leden van de AWLV zagen in de wanden van een bouwput geologische verschijnselen die erop wijzen dat het gebied ten zuidoosten van de Vliet in het eerste millennium voor Chr. een soort Waddenlandschap was. Daaronder bleek nog een klein duintje aanwezig. In de top daarvan troffen de onderzoekers een cultuurlaag met houtskool en wat aardewerk aan. Hoewel hier door het ontbreken van tijdige begeleiding alweer een stukje geschiedenis ongezien verloren ging, is opnieuw bevestigd dat het gebied tussen Ypenburg en de Vliet grote archeologische waarde heeft. Grondig Bekeken nr. 2, juni 2004 (Afd. n - Lek- en Merwestreek)

GB begint met een verslag door T. Koorevaar van de ALV in Dordrecht (De tijd die de afdeling restte om alles te regelen moet goed zijn besteed, want zo te zien verliep alles op rolletjes, JC). T. Koorevaar - Steeds meer vondsten en gegevens worden door de afdeling overgedragen aan het Provinciaal Depot. De

provincie ontving alvast een overzicht van alle vondstlocaties die de afgelopen 50 jaar zijn ontdekt in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. In 1965 ontdekten AWN'ers op de Zijderveldse stroomrug sporen uit de Bronstijd, aanleiding voor de ROB (R.S. Hulst) om hier tussen 1965 en 1971 grootschalig op te graven, waarbij o.a. een boerderij plattegrond en erf- en akkerafscheidingen uit de Midden-Bronstijd en Ijzertijd werden blootgelegd. In 1999 promoveerde Liesbeth Theunissen op dit onderzoek. In 2004 was hier opnieuw uitgebreid onderzoek noodzakelijk wegens verbreding van de A2. Dit leverde plattegronden van grotere en kleinere gebouwen op, waaronder mogelijk drie boerderijen en diverse spiekers. Rokus van de Giessen restaureerde een ijzeren kookpot uit Noordeloos die nu weer in de boerderij aan de Noordzijde staat waar hij werd gevonden. Onder een gesloopte boerderij in Hoornaar bevindt zich een woonheuvel, waar twee boringen uitwezen dat hier vanaf de twaalfde eeuw een boerderij stond. De afdeling adviseerde de woonheuvel de status van archeologisch monument te verlenen. Behalve al het bovenstaande schreef Korevaar een uitgebreid verslag van een lezing door Tim de Ridder over Vlaardingen van de Steentijd tot de Middeleeuwen. Irmel Dolman - In een 'oude' doos met vondsten van de Steltenstraat bevond zich een buisvormig metalen voorwerp, dat voor de zekerheid aan de politie werd getoond. Deze herkende het inderdaad als een stuk munitie en nam het vervolgens in beslag ter vernietiging door de explosievendienst An Osseweijer - Een in Brandwijk gevonden roodkoperen schijf (0 6,5 cm, zie Westerheem 2002-2) blijkt een heel bijzondere vondst te zijn: het was een deel van de

Brandwijk (0 6,j cm) en een getekend detail van centrale voorstelling (uit Grondig Bekeken).

221


versiering van een paardentuig en is waarschijnlijk in 12 in Duitsland gemaakt. C. van der Esch - De 'Jacobsschelp' die in maart voorop de omslag van GB prijkte, blijkt bij nader inzien geen Jacobsschelp maar een oester. Corrie Lugtenburg ontving een brief n.a.v. het raadselachtige 'Biesbosch-aardewerk' in een vorige GB en wel van de vinder zelf. Dit aardewerk is zeer waarschijnlijk een deel van een kleikorst voor de ovendichting. Peter von Hout - De in 1999 in Oosterwijk gevonden 'middeleeuwse vuurspithouders' blijken bij nadere bestudering inheemsRomeinse weefgewichten te zijn. Een boekentip, interessante websites, vele samenvattingen uit landelijke en regionale periodieken en diverse berichten besluiten GB. Nieuwsbrief, juni 2004 (Afd. 13 - Naerdincklant) Uw redacteur is blij dat onze oudste afdeling weer is 'ontwaakt', zoals ook mag blijken uit de bijdrage van Anton Cruysheer voor onze nieuwe rubriek 'Zo kan 't ook' in Westerheem 2004-4. Het jaar 2003 was over het algemeen een positief jaar. Het bestuur schrijft een programma voor de komende twee jaar, vooral gericht op een 'Maltavaardige opstelling' naar de gemeenten toe, het naar buiten treden via de diverse media en het winnen

Culturen ontmoeten elkaar (WAR Staphorst / Afd. IJsseldelta-Vechtstreek).

222

van leden. Dit bestuur bestaat uit: |ohn van der Sar (voorzitter), Liesbeth Wieringa (secretaris). Ton Kok (penningmeester), Gérard Buhr(PR), Anton Cruysheer (veldwerkcoördinator) en Gijs Vlamings. Via onder meer rubrieken Archeologisch nieuws regio, Archeologisch nieuws Nederland, Tentoonstellingen beland ik bij een vakantietip: de stad Amiens met het voor archeologen interessante Musée de Picardie. Het bestuur begon met de opzet van een website. Nieuwsbrief, juli 2004 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) Natuurlijk felicitaties voor Jantinus Koeling die de bronzen legpenning ontving voor zijn vele verdiensten voor de archeologie binnen de afdeling en daarbuiten. Het bestuur nam afscheid van Wim Otemann en Peter Vissers, maar begroette de nieuwe leden Frans Corten (voorzitter a.i.) en Marijke Pennings. Voor de derde keer organiseert de afdeling met afd. ZuidVeluwe en Oost-Gelderland de cursus 'Archeologisch veldwerk voor beginners'. Van beide afdelingen kunnen zes leden deelnemen aan deze cursus. De afdeling organiseert in 2004 nog twee excursies: een eerste naar de grote tentoonstelling over offerrituelen in de Noord-Europese veen- en moerasgebieden in Assen en een


tweede naar de overzichtstentoonstelling over de Bataven in het vroegere Oppidum Eatavorum zelf, alwaar Annelies Koster en Louis Swinkels aanwezig zijn voor een rondleiding. Convocaat, juni 2 0 0 4 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland

De afdeling heeft een nieuwe en fraaie internetpage: www.archeologiemijnhobby.nl. De najaarsexcursie op 2 oktober voert naar Amsterdam en wel naar de Hermitage, het Pijpenkabinet en het Allard Pierson Museum. Nadere informatie via het secretariaat van de afdeling. Op het moment van schrijven (begin juli) ziet het er naar uït dat de zomeropgraving weer in Bennekom plaatsvindt. De AWN kan daar meehelpen aan een onderzoek door een archeologisch bedrijf. Inmiddels is het niet alleen zeker dat de opgraving daar plaatsvindt, maar is die al geweest. Voor de derde keer is er een cursus Archeologisch Veldwerk voor Beginners, evenals de twee vorige in samenwerking met Afdeling Nijmegen eo. De cursus bestaat uit vijf bijeenkomsten: algemene inleiding, meten / tekenen 1 en 2, veldkartering / Landesaufnahme en determinatie. Werkgroep Archeologie Regio Staphorst, juni 2004 (Afd. 20 - IJsseldelta-Vechtstreek)

Op 17 juni sneden burgemeester Alssema en oud-provinciaal archeoloog Verlinde in het gebied 'de Oude Stroom' met een stuk vuursteen de touwen van een AWN-vlag door en onthulden daarmee een ANWBbord. Getuigen waren onder meer Herman Lubberding en een neanderthaler. De WARS onderzocht deze plek met toestemming van de provinciaal archeoloog en de ROB. Het bord is een geschenk van de ANWB en enkele sponsoren, nog in verband met het 50-jarig bestaan van de AWN. Onderzoekers vonden hier met de zeef veel vuursteen met als topstuk de 'naald van Staphorst', een unieke vrij lange 'naald' van wit vuursteen, voorzien van steilretouche. Op de onderzochte plaats maakte men mogelijk vuurstenen werktuigen. De onderzoekers vonden hier laat-paleolithisch, mesolithisch en neolithisch materiaal. Fré Spijk, voorzitter van de werkgroep: "Dit moment is voor de stichting WARS meer dan alleen het onthullen van een ANWBbord... het is een teken dat de belangstelling voor de archeologie en de geschiedenis van eigen streek en land toeneemt".

Aardewerk, juni 2004 (Afd. 21 - Flevoland)

De redactie is benieuwd wat de leden archeologisch deden in hun vakantie. Het bestuur is tevens op zoek naar iemand die kan helpen bij PR-zaken. In het kader van deskundigheidbevordering organiseert de afdeling een workshop voor het determineren van bot, te geven door F. Laarman (ROB). De cursus kent een theoretisch (herkennen van vormen, soorten en leeftijd) en een praktisch deel (tekenen en verwerken). Verder in A een handig overzicht van activiteiten: een veldcursus i.s.m. de RU Groningen, doe-dagen, promoting, een excursie, veldactiviteiten. De 'Werkgroep Archeologie met Geophysische Meetinstrumenten van de AWN' koos als eerste project een op luchtfoto's zichtbaar 'intrigerend streepje' op Schokland, wellicht een uit een historische beschrijving bekend Mennepadt (Kees Groothoff). Peter de Boer onderzocht in de NOP een melding van de vondst van een 'apenschedel', die echter van een vrij jonge mensenman bleek te zijn, mogelijk een drenkeling. Peter doet ook verslag van zijn waarnemingen in 1990 bij het uitgraven van een mestkelder bij Kuinre. Door zijn waarnemingen

Patroon en reconstructie van een bandje uit Haüstatt (uit Aardewerk).

223


te combineren met resultaten van RAAPonderzoek in 1999 en luchtfoto's kon hij de oude loop van de Kuinder russen de twee burchten van Kuinre reconstrueren. De oever van de rivier was in de Late Middeleeuwen waarschijnlijk beschoeid met houten paaltjes die later zijn uitgetrokken. Saskia Thijsse nam op uitnodiging van de Austrian Society forTextile-Art- Research deel aan het Symposium HallstattTextielien. Erg interessant, omdat de benutte onderzoeksmethoden en resultaten ook waardevol zijn voor onderzoek van Noordwest-Europese weefsels. Saskia doet uitgebreid en met veel illustraties verslag van de wijze van zoutwinning in Hallstatt en uiteraard van het hier gevonden textiel: sinds 1960 ruim 240 vondsten vanaf de Bronstijd. De variëteit in weefdraden, bindingsoorten, fijnheid, patronen, kleuren, weeftechnieken, zomen en naden is groot. Het gaat hier vooral om wol, maar men vond ook weefsels van hennep en linnen. Nieuwsbrief Archeologie KeP nr. 29, juni 2004 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) In het voorwoord 'De tirannie van de grondboor' ontkent Nico Arts niet het nut van die boor, maar zegt hij wel dat hiermee in de meeste gevallen geen beleid mag worden getoetst. Janneke Bosman - Sinds 2000 leveren grootschalige opgravingen in Meerhoven veel informatie op. De oudste vondsten bestaan uit vuurstenen voorwerpen uit het laat-Paleolithicum, het Mesolithicum en het Neolithicum. Hoewel hier ook in de Bronstijd bewoning is, zijn de meeste vondsten uit de Ijzertijd. Een klein grafveld/urnenveld dateert uit ca. 600-300 voor Chr.. Sporen van ijzertijdhuizen wijzen op boerderijen (woonstalhuizen) en bijgebouwen. Het grootste deel van deze nederzetting wordt later onderzocht. Een speciale categorie vondsten vormen de overblijfselen uit WO II, want het door de Duitsers gebruikte vliegveld Welschap lag naast het opgravingsgebied. Sofie Debruyne - In het Eindhovense Putten vond men zeventien waterputten, waarvan elf uit de Ijzertijd. Hierin was veelal een houten of vlechtwerken constructie aanwezig. Eén put kon dendrochronologisch worden gedateerd: 395 ± 6 voor Chr. Veel fragmenten natuursteen vertoonden sporen van verhitting, reden om ze als 'kooksteen' te determineren. Botanisch onderzoek kan nog veel gegevens toevoegen aan de huidige stand van zaken.

224

Willemien van de Wijdeven - In 1999 vond men tijdens de eerste opgravingen in het Smalle Haven-terrein een zware bewerkte natuursteen met daarop een tekst. Via een foto van de sloop in 1928 werd deze enkele jaren later herkend als een onderdeel van de sluis van de Stratumse watermolen. De tekst op de steen heeft betrekking op jhr. Eduard J.C.M, de Kuijper (1S17-1893). Mogelijk is de steen na afbraak van de molen gebruikt als schampsteen. Leden van de Heemkundekring HeezeLeende-Zesgehuchten ontdekten bij Geldrop vier crematiegraven. Onderzoek door het AAC toonde sporen aan van een nederzetting en een grafveld uit de Ijzertijd. Inmiddels zijn meer kringgreppels, crematiegraven en spiekers aangetroffen. In samenwerking met Heemkundekring de Oude Vrijheid verrichtte BAAC onderzoek in Sint-Oedenrode. Onder het esdek van Mariëndael trof men o.m. sporen aan uit de Late Bronstijd/Vroege Ijzertijd, waarvan vele behoren tot één gebouw. Ook eerder onderzoek leverde sporen van (bij)gebouwen op. Van het terrein Odendael bleek nog een kleine strook onverstoord. De vondsten dateerden hier uit 14 tot 20. In juni overleed de vooral in kerken en boerderijen gespecialiseerde bouwhistoricus Herman Strijbos. Sinds zijn pensionering bezocht hij geregeld Eindhovense opgravingen en de archeologische werkplaats aldaar. Deelnemers aan een cursus archeologisch veldwerk, gegeven door [anneke Bosman en Joeske Nollen, onderzochten aan de Castiliëlaan in Eindhoven een toekomstig bouwterrein. Hier werden onder meer middeleeuwse greppels en paalsporen uit de Ijzertijd gevonden. Tijdens onderzoek op het terrein van de vroegere middeleeuwse Joriskerk, eveneens in Eindhoven, stuitte men op een kerkhof {17-18). In juni maakte de AV Kempen- en Peelland een excursie naar Leiden en omgeving: RMO (Gat in de stad) - Burcht - Rijnsburg (abdijruïne) - Sassenheim (kasteelruïne Teylingen). Nieuwe literatuur over de archeologie van Kempen- en Peelland en de aanwinsten van de bibliotheek besluiten deze Nieuwsbrief.


Tips voor Trips Archeologische uitjes The Mysterious Bog People

Ajb. 1 De dolk van Wiepenkathen uit ca. 2200 v.Chr. uit de collectie van het Schwedenspeicher Museum, Stade (Duitsland) is een van de meer dan 450 vondsten uit het veen die te zien zijn op de tentoonstelling 'The Mysterious Bog People'in het Drents Museum in Assen.

Schatten uit het veen Tentoonstelling van ojfervondsten uit de Noord-Europese veen- en moerasgebieden

Drents Museum, Brink i. Assen tel. 0592-37 77 73, www.drentsmuseum.nl t/m 9 januari 2005 The Mysterious Bog People is volgens het

Drents Museum een van de meest uitgebreide tentoonstellingen ooit over offerrituelen in de Noord-Europese veen- en moerasgebieden. Die begonnen al in de vroege prehistorie en liepen door tot de Late Middeleeuwen. Er is in die periode een grote verscheidenheid aan spectaculaire voorwerpen als offergaven in de moerassen gedeponeerd. Ruim 450 van deze vondsten, met als meest ultieme offer een mensenleven, geven niet alleen inzicht in de godsdienstige praktijken, maar bieden tegelijkertijd een schat aan informatie over het dagelijkse leven in de prehistorie en de Middeleeuwen in Noordwest-Europa. De bijzonder vormgegeven tentoonstelling werd eerder in Duitsland en Canada gehouden, waar ze bijna een half miljoen bezoekers heeft getrokken. Mysterieuze moerassen

Veengebieden en moerassen waren vroeger vol mysterie en gevaar. Het waren plaatsen die liever gemeden werden. De vaak voorkomende grondmist droeg ook nog bij aan het griezelige karakter. Het is niet moeilijk te begrijpen dat de mensen in het verleden geloofden dat er geesten en goden in de moerassen huisden, die macht hadden over leven en dood, ziekte en gezondheid en oogst, en misoogst. Door waardevolle bezittingen aan deze goden te offeren kon hun sympathie worden gewonnen. Praktisch alles was als offer geschikt: potten, gereedschap, sieraden en munten. Zelfs mensen werden geofferd... Mysterieuze voorwerpen

Op de tentoonstelling The Mysterious Bog People zijn ruim 450 van deze offervondsten te zien. Aan de hand van de voorwerpen wordt het verhaal verteld van het dagelijkse leven, de geloofswereld en de rituelen van onze voorouders in de nabijheid van de veengebieden van Noordwest-Europa van 10.000 jaar geleden tot het einde van de

zestiende eeuw. Onder de vondsten, afkomstig uit musea in Nederland, Duitsland en Denemarken, bevinden zich prachtige sieraden, bijzondere muziekinstrumenten, gereedschappen, aardewerk, wapens, gouden munten, de oudste boot ter wereld en zeven veerdijken. Een afzonderlijk thema op de tentoonstelling is het wetenschappelijk onderzoek en de gezichtsreconstructie van enkele van deze veenlijken, waaronder het meisje van Yde uit Drenthe en Roter Franz uit Neu Versen (Duitsland). Mysterieuze sfeer

Samen met de voorwerpen geven op de tentoonstelling de decors, de belichting en het geluid de mysterieuze sfeer weer die de prehistorische mens moet hebben ervaren bij betreding van de veengebieden. Bij de tentoonstelling worden continu een aantal films getoond, met onder andere historisch materiaal over veenarbeiders en recente documentaires van National Geographic en Discovery Channel over de veenlijken van Wijster, het paar van Weerdinge en het Meisje van Yde. Kinderactiviteiten

Speciaal voor kinderen is een kinder-veenlaboratorium ingericht, waarbij jonge bezoekers archeologisch onderzoek kunnen

225


verrichten naar fictieve veenlijken. Op speelse wijze kunnen de kinderen hier, met behulp van onderzoeksopdrachten en microscopen, leren hoe leeftijd, sekse, lengte, ouderdom en doodsoorzaak van veenlijken vastgesteld kan worden. In de herfstvakantie (noord: 16 t/m 24 oktober 2004) staat de jaarlijkse Archeologieweek voor kinderen geheel in het teken van The Mysterious Bog People. Er is theater en muziek en er zijn speciale zaklamptochten na sluitingstijd. Publicatie

Bij de tentoonstelling is een prachtig geïllustreerde publicatie verschenen (uitgeverij Waanders, Zwolle), waarin op aantrekkelijke wijze het verhaal verteld wordt van de veelzijdige schatten uit het veen. Het boek kost € 17,50 en is verkrijgbaar in de Museumwinkel en in de boekhandel. Samenwerking

De tentoonstelling, een initiatief van het Drents Museum in Assen, is een samenwerkingsproject van het Drents Museum, het Ntedersachsisches Landesmuseum in Hannover (Duitsland), het Canadian Museum of Civilization in Ottawa/Gatineau en het Glenbow Museum in Calgary (beide in Canada). Na Assen gaat de tentoonstelling nog naar Manchester (GB), naar vier musea in de Verenigde Staten en mogelijk naar enkele musea in Australië en • _: Nieuw-Zeeland. ,' -

Ajb. 2. Een scherf van een majolicabord uit het begin van de zeventiende eeuw met daarop een afbeelding van Erasmus. De scherf werd gevonden bij een opgraving in de Rozenstraat in Utrecht en is te zien op de tentoonstelling 'Gat in de stad' in het Museum van Oudheden in Leiden.

226

Andere tentoonstellingen Prehistorie De Bataven, Verhalen van een verdwenen volk

Overzicht van de verschillende beelden van de Bataven en vondsten uit opgravingen Museum Het Valkhof, Kelfkensbos 59, Nijmegen tel. 024-360 88 05, www.museumhetvalkhof.nl t/m 9 januari 2005 Middeleeuwen Het vuur van de Vikingen

Beeld van de samenleving in Noord-Europa rond 800 en de aanvallen door de Vikingen aan de hand van buitgemaakte kerkschatten en andere rijke vondsten Centraal Museum, Nicolaaskerkhof 10, Utrecht tel. 030 236 23 62, www.centraalmuseum.nl 7 november 2004 t/m 10 april 2005 S tadsarcheologie Gat in de stad

Meer dan tweehonderd archeologische vondsten uit dertig gemeenten. Deze tentoonstelling, die georganiseerd is ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van


het Convent van Gemeentelijke Archeologen, zou eind augustus aflopen, maar is met vier maanden verlengd. Museum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden tel. 0900 6 600 600 (ioct p/m), www. rmo.nl t/m 9 januari 2005 De verborgen stad, 750 jaar Alkmaar onder de grond

Bodemvondsten uit afvalhopen en beerputten in Alkmaar Stedelijk Museum Alkmaar, Canadaplein 1, Alkmaar tel. 072 548 97 89, www.stedelijkmuseumalkmaar.nl t/m 22 november 2004 GRAVEN naar de SCHAT Uitleg over stadsarcheologie voor kinderen van 8 t/m 12 jaar Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, Haarlem tel. 023 531 31 35 t/m 17 april 2005, wo t/m zo 13.00 - 17.00 uur

Determineren Determineerbijeenkomst

Op zondag 31 oktober wordt in Museum Dorestad onder leiding van Ton van Rooyen, archeoloog bij de provincie Utrecht, een determineerbijeenkomst gehouden. Tussen 13.30 en 17.00 uur is men welkom om voorwerpen te laten zien en van gedachten te wisselen over archeologie. Het adres van het museum is: Muntstraat 42, Wijk bij Duurstede, tel. 0343 57 14 48. Voor de bijeenkomst geldt de normale toegangsprijs van het museum. Houders van een Museumjaarkaart hebben gratis toegang. Meer informatie over tentoonstellingen, congressen en studiedagen, en evenementen is te vinden op internet: www.sna.nl/agenda Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail westerheem@freeler.nl

Scheepsarcheologie Scheepszilver, zilver van de zeebodem

Meer dan 30 zilveren voorwerpen uit 60 jaar archeologische scheepsopgravingen Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwaterarcheologie, Oostvaardersdijk 01-04, Lelystad tel. 0320-26 97 00 t/m 3 januari 2005

Jubileumboek AWN Onder redactie van A.P. van den Band en E.H.P. Cordfunke 'Archeologie in veelvoud, vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland'. Uitgeverij Matrijs 2001; 254 pp., ill. (deels in kleur), gebonden ISBN 90 5345 198 6 Het boek omvat twee delen, deel 1, "De geschiedenis van de AWN 19512001" en deel 2, "Archeologisch mozaïek, de afdelingen aan het woord". Prijs: € 19.95 (excl. € 3 verzendkosten) Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. penningmeester AWN, de Bilt, o.v.v. Jubileumboek.

227


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS)

A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 C[ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW)

Voorzitter:}. (Jan) Venema, Groote Zijlroede r, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mait: janvenema@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle,.tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl

Regio Noordwest: vacature. Subregio Groningen: J. (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: E. (Eric) Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (N. Br.), tel. 0168-472783, e-mail: eric.weijters@20nnet.nl. Subregio Zeeland: D. (Dries) van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: L (Louis) van de Berg, Zonnebloemstraat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap A zonder aftrek van kosten over te maken) student! idmaatschap B jeugdlidmaatschap C geassocieerd lidmaatschap D huisgenoot-lidmaatschap E in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN • toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

228

36,50

€ € € € €

22,00 18,00 19,00 12,50 5,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenoötlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: ).P. (Jeroen) ter Brugge, Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Vice-voorzitter: vacant Alg. secretaris: W.M. (Willemien} van de Wijdeven, Maasstraat 49, 5626 BE Eindhoven, tel. 040-2624327, e-mail: wvdw@tirol.demon.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Notengaarde 13, 3992 JR Houten, tel. 030-6372599, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Houten Bestuursleden: • Vacant (public relations). • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (JanJVenema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@euronet.nl • A.M. (Anne-Marie) Visser (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: jmvisser@planet.nl • A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebrami@hotmail.com Ereleden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 02. Noord-Holland Noord; M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 03. Zaanstreek /Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): M.J.C. Willemsen, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem, tel. 023-5491399, e-mail: mjcwillemsen@yahoo.com 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32,1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra@freeler.nl

07. Den Haagen omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 09. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: N. Beeke, Rotterdamsekaai 65A, 4331 GN Middelburg, tel. 0118-639040, e-mail: niekbeek@xs4all.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.nl 12. Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraat 78, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: liesbeth.wierenga@chello.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: ldeniet@euronet.nl 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: gjvanderlaan@hr.nl. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 04.85343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http:// membersixhello.nl/-a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://www.archeologiemiinhobby.nl 18. Zuid-Sauand - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@lntoweb.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. hrtp://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Pedland: F. de Kleijn, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2446517 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR GÜze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

AWN-leden maken geschiedenis!


AWN

Westerheem jaargang 53 • december 2004

Terugblik op dertig jaar AWN-17

Onderzoek naar de stadsmuur en grachten van Wageningen W'un Angaian

AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland =•**

30 jaar jong -Hf id» Smit

Een voorpoort bij de Sabelspoort te ArnH._. ...omvd van de huwen \an Verhagen Belangwekkende keramiek uit Arnhem en omgeving Anke Baljet-Peters en Trees üoltze-Niemoenhuis Een vroegmiddeleeuwse stratigrafie in Pannerden fan Verhagen De reconstructie van de Engelse schans bij Lievelde Godfried Ni/s:


Colofon

Inhoud

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam ofwww.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36.50 per jaar Opzegging vóór [ december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden

jaargang 53 no. 6, december 2004

Redaclie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17. 2273 DL Voorburg E-mail: westerheem@freeler.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur). Prof. Huijbersstraat 157, 6524 N2 Nijmegen, E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • ) . (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering). Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. SluitingsdaUi kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 25 juni, 25 augustus, 26 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal (op diskette) of per e-mail te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115.-, halve pagina: € 230.-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-. © AWN 2004. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Yvonne Keurentjes Sena ontwerpers, Nijmegen Druk: Ovitnex, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door 1e geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Voorwoord

229

Trees F.C.M. Boltze-Nieuwenhuis

Terugblik op dertig jaar AWN-17

230

Wint C. Angenent

Onderzoek naar de stadsmuur en grachten van Wageningen

236

Miekc Smit

AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland 30 jaar jong

243

Leonard P.C. van de Laar en Jan G.M. Verhagen

Een voorpoort bij de Sabelspoort te Arnhem

247

Anke M. Baljet-Peters en Trees F.C.M. BoitzeNieuwmhuis

Belangwekkende keramiek uit Arnhem en omgeving 250 Jan G.M. Verhagen

Een vroegmiddeleeuwse stratigrafie in Pannerden

256

GodJriedA.Tii.M. M/s

De reconstructie van de Engelse Schans bij Lievelde

260

Gerard H. van Hanen

Mijn mooiste vondst

265

Wie kent dit?

267

Literatuurrubrieken

272

Werk in uitvoering

283

Tips voor Trips Archeologische uitjes

289

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

292


Voorwoord Dit jaar bestaat onze AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland (afd. 17) 30 jaar, voldoende reden voor enkele speciale activiteiten. Op 15 mei jl. hebben wij in onze werkplaats ons zesde lustrum gevierd met een gezellige borrel met 'Romeinse hapjes' en het officieel in gebruik stellen van onze geheel vernieuwde internetpagina (adres onderaan). Om dit jubileumjaar geheel in stijl af te sluiten hebben we het aanbod van het hoofdbestuur geaccepteerd om deze aflevering van Westerheem bijna geheel te vullen met artikelen vanuit de afdeling. Trees Boltze, ĂŠĂŠn van de leden van het eerste uur, heeft een overzicht gemaakt van de afgelopen 30 jaar. Het verhaal over haar tijd in de afdeling, het begin, de groei, de grote 'eigen' opgravingen van de afdeling en de saamhorigheid in die tijd is hierna opgenomen. In het overzicht van Trees wordt echter niet gerept over de prijzen die Jan Verhagen (cultuurprijs gemeente Zevenaar) en Rinus Houkes (aanmoedigingsprijs provincie Gelderland) hebben gekregen, over de bronzen AWN-legpenningen voor Trees Boltze en Rinus Houkes en over het 'Arnhems Meisje' voor Trees Boltze. Allemaal bewijzen van kundigheid, betrokkenheid en vasthoudendheid en niet alleen van hen, maar ook van zeer veel anderen in onze afdeling.

De afdeling groeit de laatste jaren en ook het aantal donateurs stijgt. Het ontplooien van allerlei activiteiten om een groter publiek te bereiken zoals onze open dagen en cursussen (samen met afdeling Nijmegen e.o.), het werven van sponsors, en het regelmatig vernieuwen van de internetsite heeft dus zin. Ook het geven van informatie via de stadsradio Arnhem en via de lokale kranten is voor ons belangrijk gebleken. De afgelopen jaren hebben zich gekenmerkt door vele veranderingen. In plaats van veel 'eigen' opgravingen zal het de komende jaren meer zijn het assisteren van gemeentelijk archeologen en archeologische bedrijven, maar ook bovengronds kunnen we nog veel werk verzetten en actief zijn. Met de gemeentelijk archeologen in ons gebied is het goed samenwerken en sinds enkele jaren is Mieke Smit, de gemeentelijk archeoloog van Arnhem, adviseur van het bestuur.

Terugkijkend naar de ontwikkeling van de afdeling moet ik vaststellen dat de 'oude garde' de afdeling een goede basis heeft meegegeven, een structuur waarop de afdeling nog steeds voortbouwt. Wij zijn in staat gebleken de afgelopen decennia de afdeling levend en levendig te houden. Onze afdelingsactiviteiten, waaronder uiteraard veldwerk, determinatie en restauratie, maar ook excursies en lezingen, worden goed bezocht. Voor het graafen boorwerk zijn altijd vrijwilligers te vinden.

)0jaar AWN-afdding Zuid-Vduwe m Oost-Gdderland

229


Een relatief grote verandering voor de afdeling zal zijn de geplande verhuizing. Na een verblijf van tien jaar aan de Sonsbeeksingel in Arnhem zullen we begin 2005 een andere goede locatie betrekken. Het is Jan Verhagen, redacteur van onze zijde, gelukt om goede artikelen uit het gehele afdelingsgebied op een kleurige wijze in deze Westerheem samen te brengen. Diederik Mittendorp heeft een belangrijk deel van de fotografie voor zijn rekening genomen. We zijn hen en alle andere betrokkenen

daar erg dankbaar voor. Deze speciale uitgave van Westerheem had niet tot stand kunnen komen zonder extra financiĂŤle bijdragen. Onze dank hiervoor gaat uit naar de gemeenten Arnhem, Wageningen en Zevenaar, de Gelderse Archaeologische Stichting, verschillende particuliere sponsors, het hoofdbestuur en het afdelingsbestuur. Ben A.F.M. Gabbers, voorzitter AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland www.archeologieraijnhobby.nl

Terugblik op dertig jaar AWN-17 Trees F.C.M. Boltze - Nieuwenhuis

Wat was alles anders, eenvoudiger ook, en wat hebben we mooie tijden beleefd! Het waren tijden waarin we zelfstandig ideeĂŤn konden ontwikkelen en praktijkervaring konden opdoen en waarbij we alle hulp van de vakmensen kregen die we ons maar wensten!

Afb. 1. Arnhem Hemelrijk igy8. Restanten van een kelder waaruit zeer veel aardewerk geborgen werd.

230

je jaar AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland

De archeologie is niet vanaf het begin van het bestaan van onze afdeling in de praktijk beoefend. Die eerste jaren van onze afdeling vanaf 1974 moesten we het vooral hebben van de lezingen en de excursies. Er was in Arnhem wel een archeologische groep actief maar die stond los van de AWN. Met de


vondst van een beerkelder in 1978 in Arnhem tussen Weverstraat en Bakkerstraat begon voor afdeling 17 de praktische kant van de archeologie en daarmee ook een veel intensievere omgang van de leden onderling. Uit die eerste jaren van onze afdeling herinner ik me, ik was toen bestuurslid, vooral de lange bestuursvergaderingen. Omdat we geen eigen werkruimte hadden, waren de vergaderingen bij de bestuurders thuis. Het gebeurde regelmatig dat we pas ver na twaalven naar huis gingen omdat alles wel heel erg goed werd doorgesproken. In 1978 werd er bij de afbraak van een huis tussen de Weverstraat en Bakkerstraat door mensen van de Archeologische Werkgroep Arnhem, een oude kelder vol met archeologisch interessant materiaal gevonden.1 Omdat het een belangrijke en omvangrijke vondst betrof, riep Ruud Borman, de conservator archeologie van het Gemeentemuseum en lid van de Archeologische Werkgroep Arnhem, de hulp van de AWN in. Van het graafwerk zelf begreep ik toen nog niet veel, maar al die mooie scherven die werden opgegraven, fascineerden mij des te meer! Het opgegraven materiaal ging naar de kelderruimte van het gemeentemuseum waar het met een groeiend aantal AWN-ers gewassen en gelijmd werd. Van het een kwam het ander en zo stelde Ruud Borman op een goed moment voor om een veldwerkgroep samen te stellen en veldwerkonderzoek te gaan doen. Eén van de eerste projecten lag op een klein schiereilandje, gelegen in de Galantijnse Waard, ten zuiden van de Rijn in het gebied Meinerswijk. Door kleiwinning was het gebied al grotendeels onder water verdwenen. Alleen dit kleine schiereilandje restte ons nog.' Met een spannend gevoel vertrokken we op een frisse zaterdagochtend naar de middle of nowhere. Fris, zei ik? Het was hartstikke koud en dat was het al dagen lang zodat de grond hard bevroren was! In opdracht van onze

veldwerkleider, die immers alles wist, verzamelden we droog spul, riet en takjes (er lag bijna niets) en spreidden dat uit over de uitgezette werkput. Door het aan te steken dachten we de grond zodanig te beïnvloeden dat die zou ontdooien! Mooi niet, dus. Ik

Ajb. 2. Arnhem Hemelrijk iCfy8. Gedeelte van een muur waarin tufsteen en veldkeien verwerkt waren.

Ajb. 3. Arnhem Meinerswijk 1979. Schiereilandje in de Galantijnse waard, vindplaats uit de dertiende eeuw.

herinner me daar echter ook andere tijden, geïllustreerd door een foto waarop de dames zwetend in de werkput aan het werk zijn en drie 'heren' met ontbloot bovenlijf in een luie stoel

Ajb. 4. De eerste eigen werkruimte van AWN-iy in een souterrain aan de Pels Rijckenstraat in Arnhem.

jojaar AWN-ajdding Zuid-Veluwe en Oost-Gdderiand 23'1


AJb. 5. Arnhem Weverstraat ic/86. Kees Kaanden hijst vondsttnateriaal uit een beerput.

zitten toe te kijken! Dat waren nog eens tijden, nietwaar heren? Op een goede, of eigenlijk slechte, zaterdagochtend toen we weer verder wilden gaan met ons onderzoek in de Galantijnse Waard, dachten we even dat we verdwaald waren! Een onafzienbare watermassa voor ons, ons idyllische plekje bleek zonder enige mededeling verdwenen! Het plekje waar mensen in de dertiende eeuw geleefd hadden en waar we veel scherven van

AJb. 6. Zevenaar Nieuwe Doelenstraat 19S7. Prof. Renaud op bezoek bij het onderzoek van AWN-iy aan de middeleeuwse burcht.

232

AWN-afdd\ng

Oost-Geiderland

hun kookpotten hadden gevonden was onderdeel van de grote plas geworden. Van die scherven hadden we in de werkruimte een prachtige kogelpot kunnen samenstellen waar we erg trots op waren. Onze werkruimte was toen een stuk souterrain in het gemeentemuseum, in gebruik als opslagruimte voor tentoonstellingsmateriaal, vitrines en dergelijke. Er was een smalle gang vrij gelaten voor de AWN, waar we enkele tafels hadden staan. Beperkte ruimte voor ons maar ook niet handig voor de mensen van het museum. We konden het ze dan ook niet kwalijk nemen dat bij al hun gemanoeuvreer onze mooie kogelpot op de grond rolde en in 94 stukjes brak! In die tijd hadden we nog weinig kennis en weinig materiaal om veldwerk gegevens en vondsten te registreren. We hebben veel aan Ruud Borman te danken, die door zijn enthousiasme de groep elke keer weer warm kreeg om zaterdags te graven. Onze kennis groeide, mede door de lezingen van de gemeentearcheologen van andere steden en bezoeken van jan Thijssen en anderen aan onze werkplaats. Ook gingen we naar de ROB in Amersfoort waar Erik Kieft ons leerde aardewerk restaureren en Ronnie Meijers ons leerde metaal conserveren. Olaf Goubitz leerde ons hoe we de delen van


een oude schoen moesten conserveren en weer reconstrueren tot het oorspronkelijke ontwerp. EĂŠn van onze mensen nam de determinatie van dierenbotten ter hand, hij maakte er later zelfs een gidscollectie voor. Over het werk dat we verrichtten, in het veld en in de werkplaats, schreven we in de jaarverslagen en in bijna jaarlijks verschijnende veldwerkverslagen. Het museum wilde ondertussen zijn opslagruimte terug hebben en wij waren er eigenlijk ook wel uitgegroeid. Het aantal mensen dat aan de opgravingen en aan het uitwerken van die onderzoeken meedeed, was flink toegenomen en er was behoefte aan een eigen, vooral grotere, werkruimte. Menigmaal is toen het gemeentebestuur van Arnhem bestookt, onder andere door onze aanwezigheid bij raadsvergaderingen. Dat was voorlopig vergeefse moeite. De heer Boon, toen directeur van de Schouwburg in Arnhem, had met ons te doen en bood ons geheel belangeloos het souterrain van zijn woonhuis aan. Daar zijn we enkele jaren gebleven totdat het Gemeentemuseum de beschikking kreeg over een dependance voor de Archeologische afdeling en de

Historische Atlas. En ja de zolder was over voor de AWN! Er moest wel veel opgeknapt worden, maar het werd een geweldige plek met ruimte en gezelligheid. Het waren gouden jaren, waarin we kennis en ervaring opdeden en het werk steeds meer gestroomlijnd werd. De computer deed zijn intrede, eerst bij de mensen thuis maar al snel ook op de werkplaats. Vanaf die tijd maakten we standaard formulieren om van alles en nog wat gestructureerd te kunnen registreren. Er kwam behoefte aan een beheersysteem voor het langzamerhand grote aantal gerestaureerde voorwerpen. Toen het Gelders Oudheidkundig Contact ons daar dan ook een cursus voor aanreikte, maak-

Afb. 7. Zevenaar 1986. Het resultaat van het onderzoek aan de middeleeuwse burcht was voor Ton de Lorijn aanleiding om twee taarten te maken met daarop de projectcodes ZeND en ZeBu.

Afb. 8. Ooslerbeek Rotandseck 1994. Versterking van de inwendige mens tijdens het grafheuvelonderzoek.

]0 jaar AV/'N-afdeiinp, Zuiii-Vduwc en Oost-Geltkriand

233


Ajb. 9. Zevenaar Markt 2000. Bij de opgraving van het huis De Doelen worden twee beerputten onderzocht.

ten we daar graag gebruik van. Het systeem was bedacht door Peter Bitter, nu stadsarcheoloog van Alkmaar, en het ging uit van de Historische Voorwerpkaart die de musea gebruikten. De kaart was aangepast voor de beschrijving van archeologische voorwerpen. Het systeem is daarna door ons zodanig uitgebreid dat elk voorwerp met alle kenmerken en relevante gegevens met vaste trefwoorden beschreven kan worden. Dat gebeurde eerst handmatig, maar tegenwoordig geautomatiseerd. Inmiddels was ook het aantal veldonderzoeken flink toegenomen en daarom deelden we ons grote afdelingsgebied in kleinere delen met eigen veldwerkleiders. Tijdens de periodieke veld werkbesprekingen gaf de veldwerkcoรถrdinator een overzicht van de stand van zaken en besprak het komende werk. Toen het Gemeentemuseum de dependance verkocht, dreigden ook wij op straat te komen staan. Weer begonnen de inspanningen voor een eigen werkruimte, maar nu was het gemeentebestuur van Arnhem, doordrongen van het belang van ons werk, wel bereid mee te denken. Via het SLAK Stichting Atelier Beheer, kregen we de

234

\o jaar AWN-afdeling Zuid-VAuwi en Omt-GAtkrhind

helft van een voormalige garage. Een garage inclusief wanden en vloer met olie en benzine! Het was een hels karwei om die om te toveren in de praktische bibliotheek en werkplaats die we nu hebben. De tweedehands vitrine, eertijds gemaakt door de firma Gispen, door een van onze leden op de kop getikt, kwam geweldig van pas. In de vitrine met laden zijn een groot deel van de gerestaureerde voorwerpen tentoongesteld en veilig opgeborgen. In principe gaan die voorwerpen naar het museum van de plaats waar het onderzoek heeft plaats gevonden. Zo was er in 1984-1987 de opgraving van de middeleeuwse burcht in Zevenaar, waarvan het gerestaureerde vondstmateriaal te bezichtigen is in het Liemers Museum te Zevenaar. Die burcht overigens, was een unieke vondst, met zijn bijna vijf meter dikke muren met bouwnaden in de lengterichting.' Ik herinner me dat zelfs professor Renaud ernaar kwam kijken! Het was wel bekend dat er een sterke burcht in Zevenaar geweest was, maar men had altijd aan een andere locatie gedacht. Deze burcht was in de Late Middeleeuwen in wisselend eigendom van de hertogen en graven van Gelre en Kleef. De afbraak van een school in Zevenaar gaf de gelegenheid om wat


bodemonderzoek te verrichten. De aanwijzingen van eerdere bewoning en de onverklaarbare halfronde wal om het terrein, deed ons vermoeden dat we wel eens iets bijzonders op het spoor zouden kunnen zijn. Het terugvinden van het kasteelcomplex met grachten, wal en voorburcht, is door de Gemeente Zevenaar beloond met een plaquette ter plaatse en het weergeven van de plattegrond in het plaveisel. Zo deden we in de loop der tijd meer bijzondere vondsten, zoals het jagerskampje uit het Vroeg-Mesolithicum dat onder een Ifzertijdlaag tevoorschijn kwam in Lengel bij 's-Heerenberg,4 nog niet-bekende grafheuvels op de Veluwe,'1 Karolingische bewoningssporen in Arnhem-Zuid, stadspoorten en bolwerken in Arnhem, 's-Heerenberg, Wageningen en Zevenaar, lange, evenwijdige rijen grondsporen in Aalten, een 'vlucht'-klooster (vanwege de reformatie) binnen de stadsmuren in Wageningen1' en de fundamenten van het veerhuis in Rhenen/ De al of niet gerestaureerde vondsten van onze onderzoeken gingen naar de musea of waren te zien op tijdelijke exposities op verschillende locaties. De aanstelling in 1997 van een gemeentelijk archeoloog in Arnhem, waar AWN-17 zich zeer voor beijverd heeft, bracht veranderingen. De aanstelling van Mieke Smit kwam op tijd om de stadsuitbreiding en stadsvernieuwing archeologisch adequaat te kunnen begeleiden. Deze werkzaamheden brengen onderzoeken met zich mee die wij als vrijetijdsarcheologen nooit hadden kunnen uitvoeren. En zo gaat de tijd verder Het is 2004 en alweer moesten we omzien naar een nieuwe behuizing. Deze keer krijgen we de beschikking over een schoollokaal. Zo langzamerhand worden we beroeps verhuizers! Maar ook

nu zal het ons ongetwijfeld weer lukken om er 'ons plekje' van te maken. Dertig jaar, het was een fijne tijd met fijne mensen, die grote betrokkenheid met het werk en met elkaar toonden en waar ik goede vriendschappen aan heb overgehouden. Schaffelaarstraat 11, 6825 KZ Arnhem. Noten

1 2 3 4 5 6 7

Borman 1979. Borman 1981. Verhagen 1990. Verhagen 1991Houkes 1997. Angenent 1999. Angenent 1988.

Literatuur

Angenent, W., 1988. Het oude veerhuis van Rhenen met haar toegangswegen. Veldwerkverslag AWN-afdeling ZuidVeluwe en Oost-Gelderland 7, 48-69.

Angenent, W., 1999. Rondom het historisch museum "De Casteelse Poort". Veldwerkverslag A WN-afdeling ZuidVeluwe en Oost-Gddertand 15, 86-98. Borman, R., 1979. Het Hemelrijk aan de Bakkerstraat in Arnhem. Veldwerkverslag AWN-afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland 1, 6-11.

Borman, R., 1981. De Malburgse Polder en het onderzoek in de Galantijnse Waard. Veldwerkverslag AWN-afdeling ZuidVeluwe en Oost-Gelderland 2, 23-44.

Houkes. M.J., 1997. Onderzoek naar relaties in de verspreiding van grafheuvels uit het Laat-Neolithicum en de Bronstijd in het kaartgebied Arnhem-Renkum, kaartblad 40a, noordelijk deel. Veldwerkverslag AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderiand 14.

Verhagen, J.G.M., 1990. Het sterke slot Sevenaer. Westerheem 39, 45-69. Verhagen, J.G.M., 1991. Een bijzondere vondst uit de Ijzertijd bij 's-Heerenberg. Westerheem

40, 3 4 4 - 3 4 6 .

}0 jaar AWN-af(UUng Zuid-\'c\uwe en Oo^t-Gdderland

235


Onderzoek naar de stadsmuur en grachten van Wageningen Wim C. Angenent In de jaren negentig van de vorige eeuw is het Wageningse stadsvernieuwingsplan voor de Herenstraat en omgeving uitgevoerd. Onderdeel hiervan was behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van de stadsmuur en omgeving. EĂŠn hiervoor noodzakelijk onderzoek is geheel door vrijwilligers uitgevoerd. Hierbij werd ook een prachtig gave fundering van een muurtoren gevonden. Door dit onderzoek was het mogelijk een restauratietekening te maken die nodig was voor de reconstructie van de toren en de restauratie van de stadsmuur. Geschiedenis van het onderzoek Op 28 augustus 1990 maakte de Luikse architect Charles Vandenhove het ontwerp bekend van een stadsvernieuwingsplan voor de Herenstraat en omgeving. Deze architect wilde rekening houden met het kwetsbare historisch gebied van het kasteel en de stadswal. Daarom was al eerder geconcludeerd dat er een archeologisch onderzoek moest komen. De gemeente

Afb. 1. De stadsmuur vóór aanvang van het project.

236

(C;;i.ir AWN-ufdeiing Zwd-\e!uwe en Umi-Gelderland

Wageningen heeft AWN-I7 gevraagd dit onderzoek te doen. Met toestemming van de ROB kon dit onderzoek op 15 oktober 1990 beginnen. Het onderzoek heeft geduurd tot 1992. Aan het onderzoek van de stadsmuur met de wal en het bastion 'Beckaf hebben ongeveer tien A.W.N.-leden met tussenpozen gewerkt. De oude muur is over de volle lengte van 103 m aan beide zijden onderzocht door middel van sleufjes tot een diepte van onderkant fundering. Zo werd ook een prachtige gave fundering van een muurtoren gevonden. Inmiddels is het bouwplan Herenstraat gerealiseerd. Onderzoeksmethode Voorafgaande aan het onderzoek hebben wij het terrein verkend en een aantal foto's gemaakt ten behoeve van het restaureren van de muur. De oude stadsmuur (zie afb. 1) is, voorzover het mogelijk was, van overtollig onkruid en struiken ontdaan, waarbij rekening is gehouden met de zeldzame muurvegetatie.


Afb. 2. Onderzoeksgebied met stadsmuur, wal, kasteeltoren, bastion en huidige stadsgracht en de positie van de onderzoekssleuven.

Daarna kwam het inmeten van het gehele terrein (zie afb. 2). Op de overzichtplattegrond is als hoofdmeetlijn een denkbeeldige lijn langs de stadsmuur opgenomen, met het nulpunt aan de noordkant. De denkbare referentielijn loopt tot ruim 150 meter. In de tekst wordt voor de verschillende onderzoeklocaties op het terrein naar deze maatindeling verwezen'. Markante punten zijn: • op 25 m een muurtoren; • op 71 m een waterpoortje; • van 59 m tot 103 m achter de muur een aarden wal van ca. 2,5 meter hoog; • van 103 meter tot 145 meter is de stadsmuur niet aanwezig; • op 155 m de gevechtstoren van het Kasteel. Tussen de stadsmuur en de stadsgracht ligt het terrein van de stadskwekerij. Bij een archeologisch onderzoek horen meestal ook grondboringen, die vooraf gaan, indien nodig, aan een opgraving. Over het terrein zijn in enkele raaien grondboringen uitgevoerd. De grondboorresultaten zijn op boorstaten vastgelegd. Tevens zijn in de onderzoeksleuven en in de aarden wal grondboringen verricht. In totaal zijn meer dan 150 boringen gedaan.

De stadsmuur Bij de sleuven IV, XI en XII gaf het onderzoek naar de fundering van de stadsmuur hetzelfde beeld, namelijk dat de onderkant van de fundering hier maar enkele decimeters onder het huidige maaiveld zit en dat de fundering direct op de klei is neergezet. De gemeten hoogte van het maaiveld bij o m is 976 m +NAP. De gemeten hoogte bij 103 m is 9,13 m +NAP. Het verschil in hoogte is 63 cm. Dit betekent dat het huidige maaiveld 63 cm naar het zuiden afloopt. Dit moet vroeger bij de bouw van de stadsmuur meer horizontaal gelopen hebben/ Bekijk je de stadsmuur russen 70 m en 103 m, dan zie je duidelijk een verschil in muuropbouw in de onderste ca. 60 cm van de muurhoogte vergeleken met daarboven. Het onderste gedeelte lag vroeger kennelijk onder het maaiveld. Ook het feit dat de funderingsdiepte bij sleuf IV maar 10 tot 20 cm diep ligt, versterkt deze hypothese. Resumerend kunnen we zeggen: De onderkant van de muurfundering zit ten opzichte van NAP overal ongeveer op hetzelfde niveau. Het maaiveld heeft in de middeleeuwen langs de stadsmuur in zuidelijke richting nauwelijks afgelopen. Het gedeelte van de weggebroken stadsmuur van 103 m tot 150 m

pjaar AWN-afdelïng Zuid-Vduwe m Oost-Geiderland 2 3 7


op de stadsmuur, dat overging in een ronding. De bovenkant van het fundament lag op 55 cm onder het maaiveld. Met wat grondboringen in de omtrek en het verder uitgraven van de bovenlaag, kregen we meer vat op dit muurwerk. Wat tevoorschijn kwam was een prachtige halfronde fundering (zie afb. 4) met een diameter van 4,80 meter. Dit moest wel de fundering zijn van een muurtoren. Het baksteenformaat

Afb. j . Het waterpoortje vóór de restauratie.

heeft vermoedelijk eveneens een fundering gehad die ca. 60 tot 80 cm onder het maaiveld lag. De onderkant van deze fundering uit de Middeleeuwen lag op het niveau van het huidige maaiveld van het gazon. Deze fundering met muur is in de achttiende eeuw geheel verwijderd en in de gracht gegooid. Daardoor zijn geen archeologische sporen meer ter plaatse te vinden. Het Waterpoortje Op 71 m bevindt zich een zogenaamd waterpoortje (afb. 3). Dit poortje, hoewel later (na 1750) gerestaureerd met een ander soort bakstenen, is nu nog te zien. Natuurlijk is er een gemetseld boogje geweest met een degelijke afsluiting. Kleine poortjes werden vroeger in de stadsmuur gemaakt voor het gemakkelijk bereiken van de stadsgracht. Zij waren klein van afmeting (ca. 1 meter breedte van de doorgang), dus goed af te sluiten en geen kwetsbare punten in de verdediging van de stad. Afb. 4. Het fundament van de muurtoren.

238

De muurtoren Bij het graven op 25 m (later put V) vonden we een stuk muurwerk haaks

)ojaar AWN-afdeïing Zuid-Vduween Oost-Gelderland

is 28/29 x : 4'5 x ^'5/7 c m e n ^ e funderingdiepte aan de onderkant is 2,35 m onder het maaiveld. De toren is 'in verband' met de stadsmuur gemetseld en heeft een hoefijzervorm en loopt aan de achterzijde van de muur door alwaar de toren open is. De dwarsdoorsnede laat zien dat het torenfundament met zeven versnijdingen is uitgevoerd en op de schone klei is neergezet. Aan de hand van de gevonden aardewerkscherven (kogelpot en blauwgrijs) kan deze muurtoren worden gedateerd aan het eind van de dertiende eeuw of het begin van de veertiende eeuw. De toren is zeker uit dezelfde tijd als het onderste gedeelte van de stadsmuur omdat deze met elkaar in verband gemetseld zijn. Ook de baks teen formaten zijn gelijk. De stadsmuur was waarschijnlijk een hoge en betrekkelijk


Afb. 5. De gerestaureerde stadsmuur met de muurtoren. De toren heeft een hoefijzervorm met de opening aan de stadszijde.

smalle muur, misschien voorzien van een weergang. Wanneer de afbraak van de muurtoren tot een halve meter onder het maaiveld heeft plaatsgevonden, is niet duidelijk. Het roodbakkend aardewerk dat we vonden in de bovenlaag loopt vanaf ca. 1500. In 1624 zijn de vestingwerken gemoderniseerd en in 1673 is door de Fransen een deel van de vestingwerken vernield. In welke periode de afbraak heeft plaats gevonden, is dus moeilijk te zeggen. De oude stadsmuur is later toen de toren in onbruik raakte, erg slordig aan de achterkant dichtgemetseld. De bouwnaden waren nog in de muur herkenbaar. Bij de restauratie van de stadsmuur is de muurtoren gedeeltelijk gereconstrueerd (afb. 5}. De dubbele gracht Op het terrein van de stadskwekerij vóór de stadsmuur zijn met behulp van een door de gemeente beschikbaar gestelde graafmachine enkele sleuven gegraven. Samen met een raai grondboringen hebben deze ons inzicht gegeven in de bodemopbouw. Direct vóór de stadsmuur ligt een klein buitenwalletje en dan naar de huidige gracht toe twee grachtbeddingen van elk 18 m breed met bezonken grachtslib, gescheiden door een 5 meter brede middenwal (afb. 6).

Waarschijnlijk is de binnenste gracht eind dertiende eeuw (1275/1300} in de klei gegraven en de buitenste gracht daarna. De grachten zijn ca. 18 meter breed, gescheiden door een middenwal. Onder de grachten ligt op 4 meter diepte de ongeroerde grond, een grinden zandlaag, door de rivier de Maas hier gebracht. Daarboven de beide grachten, die alleen nog te zien zijn door het bezinksel van slib (grachtvulling). We vinden op 3,50 nieter diepte de klei met zandlaagjes en plantenresten onder de middenwal uit de tijd dat de gracht nog niet gegraven was. In tegenstelling tot de binnenste gracht vinden we in de buitenste gracht op 3 meter diepte hout- en rietresten. Hieruit kunnen we concluderen dat de buitenste gracht in onbruik is geraakt, toen de binnenste gracht nog steeds intact was, waarschijnlijk vóór 1552. De heer Hoeksema, bodemkundige, heeft ons deskundig advies gegeven over de opbouw en samenstelling van het grondprofiel. Vele duizenden jaren heeft de rivier vrij spel gehad, bij overstroming klei afgezet en bij laag water wat plantengroei. Toen Wageningen ontstond in de twaalfde eeuw was het niet meer dan een verhoogde weg met lintbebouwing en is er waarschijnlijk nog geen aarden wal geweest. Uit de

)Qjaar AWN-afdding Zuid-Vduwe en Oost-Gelderland 2 3 9


dwa rsprofiel oorraai A-A op VI

A/b. 6. Dwarsprofiel door de dubbele middeleeuwse stadsgracht aan de hand van de resultaten van grondboringen en onderzoekssleuf XVI. Rechts de stadsmuur en de binnenste gracht, links de buitenste gracht.

vondst van enkele scherven uit de wal leiden we af dat men waarschijnlijk eind dertiende eeuw de wal heeft opgeworpen met klei uit de gegraven gracht. Deze datering is niet onlogisch, aangezien Wageningen in 1263 stadsrechten verkreeg. Na de binnenste gracht is de buitenste gracht gegraven, maar uit het onderzoek is niet gebleken wanneer men deze extra versterking precies heeft aangelegd.

Het terrein naar de rivier toe is heden ten dage nog moerassig en loopt zeer sterk af, meer dan 1 meter naar de gracht toe. In het archief van de Gelderse Rekenkamer vinden we dat in 1552 de buitenste gracht nog werd uitgediept en de goede tichelaarde werd gebruikt om 300.000 stenen te bakken. Op de middenwal heeft men een laagje geel zand gestort en tegen de stadswal een kleine berm aangelegd. Over het gehele terrein ligt als bovenste laag de teelaarde van de kwekerij, die het bodemarchief heden ten dage nog netjes toedekt.

De contouren van het bastion 'Beckaf Met behulp van grondboringen tot 4 meter diep hebben we de vermoedelijke ligging van de flank van het bastion bepaald. We stelden een scherpe scheiding vast tussen de schone klei van het Afb. 7. Reconstructietekening van het bastion Beckaf (met daaronder de middeleeuwse stadsgrachtenjj de stadsmuur en de kasteehoren.

240

10jaar AWN-o/Ăœeling Zuid-Veiuwe en Ooti-Getderland


Afb. 8. Restauratie van de kasteelmuur in }988.

opgeworpen bastion en een stortplaats van baksteen. Onder het puin en het bastion vonden we weer de grachtbodem zoals boven beschreven. Door het onderzoek is wel vast komen te staan dat het bastion 'Beckaf geheel uit klei heeft bestaan, met een eveneens van klei opgeworpen wal, waarin de kanonskogels goed smoorden. Misschien zijn flank en face met palissade begrensd geweest. We vonden een teruggetrokken flank. De stompe hoek is ca. 110" en komt goed uit met het vijfhoekige bastion op de kaarten van Blaeu 1649 en Priorato 1683. Aan de andere zijde van het bastion heb ik de face onder dezelfde hoek getekend en de flank laten eindigen waar op de kaart uit 1818 een afscheiding is door water (afb. 7). Of het bastion tussen 1562 (kaart Jacob van Deventer) en 1624 (modernisering van de vesting Wageningen) nog een voorloper had met een loodrechte stand van de flanken op de aangrenzende courtines, is niet te zeggen. Op de kadasterkaart van 1818 staan veel flanken loodrecht op de stadsmuur. In de reconstructietekening is dit model ook getekend. Er zijn enkele punten onduidelijk in de historie van dit bastion 'Beckaf. Toch is de ligging en opbouw van het bastion nu bekend en de contouren

komen vrij goed over met de kadasterkaarten. Tenslotte De aarden wal zal zeker opgebouwd zijn gelijk met het graven van de gracht in de tweede helft van de dertiende eeuw, misschien verstevigd met palissaden. In de vestingwerken is natuurlijk het kasteel uit ca. 1505 tot eind zeventiende eeuw niet weg te denken. Een deel van de kasteelmuur is nog bewaard gebleven en in 1988 gerestaureerd (afb. 8). Het kasteel heeft strategisch een belangrijke rol gespeeld. De vestingwerken zijn rond 1625 opgeknapt alsook het uit klei opgetrokken bastion 'Beckaf- De Bergpoort is in 1611 herbouwd. Daarna ging het snel bergafwaarts met de vestingwerken. In 1707 kwam men nog ĂŠĂŠnmaal aan een reconstructie toe, de wallen werden met aarde opgevuld en verhoogd en met bomen beplant. Na 1717 werd al een groot gedeelte van de verdedigingswerken gesloopt. De Bergpoort werd in 1731 afgebroken en in 1828 volgde de afbraak van de Nudepoort. Een deel van de stadsmuur bleef echter bestaan. Deze muur is thans na restauratie voorlopig weer bestand tegen de tand des tij ds (afb. 9 ).

3c jaar AWN-afdeling Zuid-Veluween Oost-Gelderiand 2 4 1


Vondsten Tot de bijzondere vondsten behoren enkele voorwerpen van aardewerk die gerestaureerd konden worden (zie afb. io, I I en 12). Verder enkele speelschijfjes van lei, een bikkeltje, een benen naaldenkoker en fragmenten leer van schoenen. Molenstraat 64-0 6721 WP Bennekom

Ajb. 9. Blik op de gerestaureerde stads-

Ajb. 10. Kommetje van rood aardewerk met loodglazuur en slibversiering.

Noten 1 In de interpretatie van het muurwerk heeft de heer Th. van Straalen (Rijksdienst voor Monumentenzorg) een belangrijk aandeel gehad. Literatuur Angenent, W., 1988. Voortgezet Onderzoek naar de vestingwerken van Wageningen. Veldwerkverslag AWN ZuidVeluive en Oost-Gelderland 7, 70-80.

Angenent, W., 1991. Door boze voorvaderen gesloopt en thans weer m ere hersteld. Veldwerkverslag AWN Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland 10, 22-32.

Ajb. n. Testjevan wit aardewerk met groen glazuur.

Bakker, D.S.i). en H.J.M. Naaijkens, 1971. De Wageningse stadsgracht. Wageningen. Gast. CD. en M.E. de Ruiter, 1994. Van kasteel tot villawijk, van melkpad tot woonbuurt, geschiedenis van het Bowlespark en van de leerlooiershuisjes aan het Spijk. Monumenten in Wageningen 3. Wageningen. Laar, LP.C. van de, 1986. Onderzoek naar de vestingwerken van Wageningen. Veldwerkverdag AWN Zuid-Veluive en OostGelderland 4. 52-57.

Sevenhuysen-van Genderen, J.H., P.W. van Wissing en J.A. van Kruijssen, 1989. Gelderse steden omsingeld. Walburg Pers.

Straalen Th. van en H. Janse., 1974. Middeleeuwse Stadswallen en Stadspoorten in de lage landen. Zaltbommel. Ajb. 12. Schaal van roodbakkend aardewerk.

242

lojaarAV/N-afdeUngZuid-Vsluwem Oost-Geldetiand

Wijnbergen, C.S.A. baronesse van, 1992. De verdedigingswerken van Wageningen tot het einde van de zeventiende eeuw. Monumenten in Wageningen 1. Wageningen.


AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland 30 jaar jong Mieke Smit1 Maart 1997. Ik maak de overstap van de gemeente Kampen naar de gemeente Arnhem. Arnhem is onbekend gebied voor mij. Ik ken de stad helemaal niet. Als ik diep in mijn geheugen graaf, bedenk ik dat ik er waarschijnlijk ĂŠĂŠn keer eerder ben geweest. Dat was toen ik een jaar of 14 was en met mijn tante mee mocht met een boottocht op de Rijn.

Het is dus zaak om zo gauw mogelijk van alles te weten te komen over de archeologie in Arnhem. De beste ingang daarvoor, zo blijkt al gauw, zijn de mensen van AWN-17 en Ruud Borman. Ruud, als conservator verbonden aan het gemeentelijk museum (later Historisch Museum), en de AWN-ers hebben er gedurende vele jaren voor gezorgd dat er archeologisch onderzoek in Arnhem gedaan werd. Ze slagen er in om mij redelijk snel bij te praten over de resultaten van (toen) ruim twintig jaar onderzoek op Arnhems grondgebied. Wat mij meteen opvalt, is dat dit onderzoek heel divers is geweest en eigenlijk alle facetten van het archeologisch onderzoek, van vooronderzoek en opgraven tot uitwerking en presentatie omvat. Enkele willekeurig gekozen voorbeelden In verband met plannen voor nieuwbouw voert AWN-17 in 1988 een onderzoek uit in de Bovenbeekstraat. De funderingen van een watermolen worden blootgelegd en er worden fragmenten van het halffabrikaat van faience, het zogenaamde biscuitaardewerk, en van bakkokers teruggevonden. Deze vondst is geen grote verrassing, want AWN-17 heeft van tevoren historisch onderzoek gedaan. De molen aan de Bovenbeekstraat wordt voor het eerst in 1291 in schrif-

telijke bronnen genoemd. Maria van Gelre, zuster van graaf Reinout I, sluit dan met de schepenen en raad van de stad Arnhem een overeenkomst over de loop van het water en haar molen, 'die zij bezit binnen onze stad'. In 1695 wordt deze molen aan de St. Jansbeek in de binnenstad, in de rekeningen steeds 'Binnenmolen' genoemd, eigendom van de stad Arnhem en blijft dat tot 1719. Hij brengt jaarlijks een pachtsom van 500 gulden op. Daartegenover staat dat het stadsbestuur moet opdraaien voor de kosten van het grote onderhoud van de molen en die zijn niet gering. Zo betaalt de stad de aanschaf van een nieuw waterrad: 48 gulden.

Afb.i. Opgraving van de watermolen aan de Bovenbeekstraat in 19SS. Achter Tint van Wijk, staande op de muur, is het gat van de as van het molenrad te zien.

AJb.2. Monnikhuizen ig8o. Bovenzijde van een bakstenen put met daarachter een steunbeer van de kloosterkerk.

jcjaar AWN-afdeling Zuid-Vetuwe en Oost-Crfder/and

243


Afb.y Monnikhuizen 2001. Bij werkzaamheden voor een tijdelijk slibdepot is een muur van het kloostercomplex zichtbaar geworden.

Afb.4. Rolandseck (Oosterbeek) J994. Onderzoek aan een potentiële grafheuvel.

Op 26 mei van het jaar 1762 verkoopt de toenmalige eigenaar de molen aan de plateelbakker Johan van de Kerckhoff. In zijn fabriek buiten de stad produceert hij een aardewerksoort die we 'plateel' of'faience' noemen. Zijn producten - vooral sieraardewerk als vazen en borden - zijn zeer populair. Hij wil de korenmolen gaan gebruiken om het glazuur en de verfstoffen, die hij nodig heeft voor de decoratie van zijn producten, te malen. Het zijn de halfproducten van Johan van Kerckhofïdie de AWN-ers hebben opgegraven (zie het artikel van Trees Boltze en Anke Baljet elders in deze Westerheem). In 1980 wordt AWN-17 ingeschakeld bij een onderzoek van een kloosterterrein aan de Bosweg in Arnhem. Dit onderzoek moet uitwijzen hoeveel er van het middeleeuwse Kartuizer-

klooster in de bodem bewaard is gebleven. Het is namelijk de bedoeling van de toenmalige provinciaal archeoloog R. Hulst het terrein als archeologisch rijksmonument aan te wijzen. Daarvoor heeft hij aanvullende gegevens nodig over de conditie van het potentiële monument. Wederom wordt eerst een historisch onderzoek uitgevoerd. Verder zetten de AWN-ers ter voorbereiding van de opgraving een aantal boringen. Vervolgens worden er drie sleuven aangelegd. In het dagrapport van zaterdag 25 mei 1980, de eerste dag van het onderzoek, meldt de rapporteur, dat in twee proefsleuven de bovenlaag geheel verstoord is en veel puin, mortel en scherven uit allerlei perioden bevat. Later in het jaar hebben de AWNers meer succes. Zo stuiten ze op een fundering en uitbraaksleuven van (waarschijnlijk) de zuidmuur van de klooster ka pel. Uiteindelijk wordt het terrein toch niet voorgedragen voor een wettelijke bescherming. De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek wijst het wel aan als een zogenoemd meldingsgebied. In 2001 plaatst de gemeenteraad van Arnhem het terrein op de gemeentelijke monumentenlijst. Zij is de mening toegedaan dat de resten van het Kartuizerklooster Monnïkhuizen, waar vanaf het eind van de veertiende eeuw leden van de hertogelijke familie van Gelre zijn begraven en waar ooit Geert Grote en Thomas a Kempis graag geziene gasten waren, van belang zijn vanwege hun wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde en daarom in de bodem bewaard moeten blijven. In 1990 starten twee leden van afdeling 17 een onderzoek dat vijf jaar zal gaan duren. Het bestaat uit een bureauonderzoek en een zeer arbeidsintensief veldonderzoek, maar het resultaat is er dan ook naar. Ik heb het over het onderzoek van Rinus Houkes en Diederik Mittendorp op het grondgebied van de gemeenten Arnhem en

244

jo i'flör A WN-afdeling Zuid-Veiuwf en öast-Geidetiand


waarbij de AWN-ers assisteren zeer divers. Het varieert van wassen van vondsten tot het zeven van grondmonsters; van waarnemingen in rioolsleuven tot het assisteren op opgravingen; en van het organiseren van open dagen tot het geven van rondleidingen. Samenvattend kan ik stellen dat de AWN één van de belangrijke NGO's fniet-gouvernementele organisaties) is met wie de gemeente Arnhem samenwerkt en aan wie zij financiële steun biedt. De voornaamste redenen heb ik al genoemd: de actieve ondersteuning van de archeologische werkzaamheden in de gemeente. De brugfunctie die de AWN vormt naar het grote publiek is van onschatbare waarde. Door uit te dragen dat archeologie ook voor veel mensen een leuke en interessante

Afb.$. Bouwput Paleis van Justitie 1994. Bezoekers bij dejunderingvan een muurtoren van de Arnhemse stadsmuur.

Ajb.6. Zomeropgraving in De Schuytgraaf1999. Een grondspoor is gecoupeerd.

Renkum naar de relaties in de verspreiding van grafheuvels uit het LaatNeolithicum en de Bronstijd. Daarbij ontdekken zij op Arnhems grondgebied enkele 'nieuwe' grafheuvels. Het rapport dat snel na de afronding van het veldonderzoek verschijnt, is zeer professioneel. Het is jammer dat het nog steeds niet in gedrukte vorm is gepubliceerd. Andere belangrijke onderzoeken in Arnhem zijn de onderzoeken van Leonard van de Laar aan de stadsmuren en de vondst van een voorpoort binnen het rondeel vóór de Sabelspoort (zie elders in deze Westerheem). Ook in het gebied Meinerswijk, nabij het Romeinse castellum, voeren de leden van AWN17 verschillende onderzoeken uit. Sinds mijn aanstelling in Arnhem kan ik gelukkig gebruik blijven maken van de kennis en ervaring van AWN-17. Sinds 1997 zijn zij bij allerlei onderzoeken van de gemeente Arnhem volop betrokken. Zelf noemen zij dat in één van hun jaarverslagen bescheiden 'hand- en spandiensten'. In mijn beleving is het veel meer dan dat. Nog steeds zijn de werkzaamheden

pjaar AWN-aftklingZuid-Veluwe en Oost-Gelderland 2 4 5


Afb. y. Zomeropgraving in het Musiskwartier 2003. Een beerput met een met ribben versterkte koepel is vrijgelegd. Rechts is het stortgat zichtbaar.

hobby kan zijn, weten zij de Arnhemmers te bereiken. Er ontstaat daardoor een groter draagvlak voor ons oudheidkundig erfgoed. Afdeling 17 levert een belangrijke bijdrage aan de oudheidkundige kennis over Arnhem. Dat kan haast niet genoeg worden gewaardeerd. Maar het betekent niet dat het niet nog beter zou kunnen. Zo zou de afdeling, gezien haar grootte, kennis en kunde een belangrijke rol kunnen spelen bij het intensiever betrekken van andere groepen die zich met het verleden van onze stad bezighouden. De uitwisseling tussen de Arnhemse erfgoedvrijwilligers kan intensiever, waardoor er een integrale belangenbehartiging kan worden ontwikkeld. Verder is het ook belang-

rijk dat de archeologische kennis en ervaring in een vroeg stadium wordt ingebracht in het gemeentelijk ruimtelijke ordeningsbeleid. Een samenwerking met de Vereniging Stadsschoon kan daarvoor een goede springplank zijn. In het verlengde hiervan is het van belang dat de Arnhemse 'decisionmakers' als wethouders en raadsleden in een vroeg stadium worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid ten opzichte van het Arnhemse (oudheidkundige) erfgoed. Spreek de bestuurders van deze stad aan en laat ze weten dat archeologie en cultuurhistorie in het algemeen steeds een belangrijk onderdeel moeten vormen bij de toekomstige ontwikkeling van onze stad! Ik vertrouw er op dat de relatie van AWN-17 en de gemeente Arnhem ook in de nabije toekomst goed en vruchtbaar zal zijn. Op naar het volgende lustrum! Veermansweg 4 7255 KJ Hengelo Gld

Noten 1 Mieke Smit is gemeentelijk archeoloog van Arnhem Literatuur Boltze-Nieuwenhuis, T, 1999a. Johan van Kerckhoff naar aanleiding van de vondsten in de watermolen. Veldwerkverslag AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelder-

land 15, 21-24. Arnhem. Boltze-Nieuwenhuis, T., 1999b. Een put met inhoud, gevonden in 1988 bij de opgraving van de watermolen in de Bovenbeekstraat in Arnhem. Veldwerkverslag AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelder-

Afb. 8. Twee wijnflessen en twee medicijnjlesjes uit de Arnhemse binnenstad.

246

30 jaar AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gdderfand

land 15, 25-38. Arnhem. Hoedt, A.J.M. ten. 1986. The Charterhouse of Monnikenhuizen (Arnhem). Analecta Cartusiana 35, 99-146. Salzburg. Houkes, M.J., 1997. Onderzoek naar relaties in de verspreiding van grafheuvels uit het laat-neolithicum en de bronstijd in het kaartgebied Arnhem-Renkum, kaartblad 40a, noordelijk deel. Veldwerkverslag AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelder-

land 14. Arnhem.


Een voorpoort bij de Sabelspoort te Arnhem Leonard P.C. van de Laar en Jan G.M. Verhagen-

In 1994 en 1995 is onderzoek gedaan aan de voorwerken van de Sabelspoort in Arnhem. De aanleiding was de bouw van het kantoorgebouw Marktstaete aan de westzijde van de Sabelspoort, dat de plaats zou gaan innemen van het GAK-kantoor uit 1938. Bij het onderzoek werden behalve muurdelen van een reeds bekend rondeel, ook resten van een nog niet bekende voorpoort gevonden. Geschiedenis De Sabelspoort is één van de vier stadspoorten die Arnhem gehad heeft. Deze poorten werden, evenals de stadsmuren, in de dertiende eeuw gebouwd. Aan de buitenzijde van de stadsmuur lag een dubbele gracht met een wal ertussen. In de eerste helft van de zestiende eeuw zijn vóór de stadspoorten rondelen aangelegd. Deze lagen deels in de wal en deels in de buitengracht, die ter plaatse verbreed werd. Vanaf 1620 werden de verdedigingswerken van Arnhem drastisch onder handen genomen, in de tweede helft van de zestiende eeuw

onder andere door Menno van Coehoorn. Daarbij werden ook bastions aangelegd. In de negentiende eeuw zijn de vestingwerken nagenoeg geheel geslecht. Alleen de (hoofdpoort van de) Sabelspoort is bewaard gebleven. Het archeologisch onderzoek Eind augustus 1994 - na de sloop van het GAK-kantoor - zijn waarnemingen gedaan op het bouwterrein Marktstaete. Daarbij kon aan de hand van de bodemkleur een gedempte gracht worden herkend. Tevens werd de fundering van de middeleeuwse stadsmuur aangetroffen (afb. 2, A). Deze muur bleek op spaarbogen gefundeerd te zijn. Op 1 september werd bij het uitgraven van de bouwput een 1,85 m dik, in een gebogen lijn verlopend stuk muurwerk gevonden (B). Pogingen om de onderkant van dit muurwerk vast te stellen, bleven op een diepte van bijna 6 m onder het maaiveld steken, omdat de grachtvulling ging schuiven.

Afb.i. In de sleuf voor de te bouwen verbindingsgang wordt muurwerk bestudeerd. De onderzoekers staan op het fundament van de oostelijke voorpoorttoren (E}. Daarachter is de oostelijke muur (H) van de Dwingel te zien.

}ojaar AWN-afdeling Zuid-Vduwe en Oost-Geldetiand 2 4 7


AJb.2. Onderzoeksplattegrond van de Sabelspoort met voorwerken. Afb.}. Zuidelijk deel van de oostelijke voorpoorltoren (E). Het fundament heeft een ronde vorm, de opbouw is achtkantig. Aan de voorzijde een uitbouwtje dat een functie voor de valbruggehad kan hebben.

248

}ojaar AWN-aJïkUngZuid-Veluwe en Oost-Gdderkmd

Op 19 september werd bij het leggen van een rioolbuis in het midden van het Eusebiusplein/Oranjewachtstraat een eveneens in gebogen lijn verlopend muurgedeelte (C) gevonden, dat hier zelfs 2,60 m dik was. Deze twee muurresten vormen, samen met het lange gedeelte dat bij de bouw van het Provinciehuis in 1953 werd gevonden (D), een perfecte cirkel. Dit is een rondeel met een buitendiameter van 43 m op maaiveldhoogte.' Enkele dagen later werd in het kader van de bouwwerkzaamheden machinaal een sleuf gegraven vanuit de bouwput voor Marktstate naar het Provinciehuis, dat aan de oostzijde van de Sabelspoort ligt. Hierin moest de ondergrondse verbindingsgang komen tussen de twee gebouwen. Al gauw kwam meer muurwerk tevoorschijn en eind september kregen we de gelegenheid dit te onderzoeken (afb. 1). Hierbij werd in eerste instantie (het zuidelijk deel van) een achtkantige torenfundering (E) gevonden. Toen deze eenmaal als voorpoorttoren geïnterpreteerd was, werd al snel de tegenhanger (F) gevonden. Beide torenfunderingen hebben een diameter van 4,25 m en gaan juist op de vrijgelegde diepte over van een ronde fundering in een achtkantige opbouw (afb. 3). Vanuit F loopt een 3,10 m dikke muur (G), op 1,50 m onder het huidige maaiveld op spaarbogen opgemetseld, in de richting van de westelijke toren van de Sabelspoort (afb. 4). Deze muur is in één verband met toren F gebouwd. Er is dus geen bouwnaad. Of ook bij toren E sprake is van zo'n constructie kon niet worden onderzocht. Aan de zuidzijde van de torens E en F zaten uitbouwtjes, die mogelijk iets met een valbrugconstructie te maken hebben. Hierop sloten vervolgens weer twee muren van ca 1,20 m dik aan, die in zuidoostelijke richting lopen (H en J). Deze lijken een zogenaamde dwingel te vormen, welke dan precies aansluit op het in 1953 gevonden rondeelgedeelte. Tussen deze muren en de torenfunderingen zijn bouwnaden vast-


gesteld, welke erop kunnen duiden dat de muren uit een latere bouwfase stammen. De baksteenformaten van zowel het rondeel, de twee torens en de aansluitende muren zijn 27 a 28 x 13,5 a 13 x 6 a 6,5 cm. Deze formaten kunnen in dit deel van Gelderland in de tweede helft van de vijftiende eeuw en de eerste helft van de zestiende eeuw gedateerd worden. Op 2 december 1995 is bij de westelijke toren van de Sabelspoort een onderzoek gedaan naar de eventuele aansluiting van muur G op deze toren. We vonden ter plaatse een slechts 0,62 m dikke muur (K) die in zuidelijke richting loopt. Evaluatie Het is duidelijk dat hier de resten van het rondeel tevoorschijn zijn gekomen. Verrassend was de vondst van de voorpoorttorens. De 3,10 m brede muur (G) die van de westelijke voorpoorttoren in de richting van de toren van de Sabelspoort loopt, werd aanvankelijk door ons geïnterpreteerd als een weergang. Maar omdat bij de westelijke toren van de Sabelspoort deze muur niet aanwezig is, gaan we er nu vanuit dat de 3,10 m dikke muur een poortwang is en dat we met een voorpoort te maken hebben, die naar analogie van de hoofdpoort, bestaat uit een rechthoekige torenpoort met aan de voorzijde twee muurtorens. Deze voorpoort zal gediend hebben ter versterking van de doorgang in de wal russen de binnenste en buitenste stadsgracht en zal er reeds geweest zijn vóór aanleg van het rondeel. De muren H en J kunnen worden gezien als een dwingel. Dit is een soort loopgraaf met een bocht, welke vóór de stadspoort ligt. Een dwingel werd noodzakelijk nadat de kanonnen zo krachtig werden dat ze met succes door een stadspoort konden schieten. We mogen dan veronderstellen dat de reiziger uit het zuiden via een brug over de buitengracht bij het rondeel aankwam, daar een gebogen donkere

gang in ging, door de voorpoort het rondeel weer verliet en vervolgens de huidige Sabelspoort voor zich zag. Berliozstraat 12, 6815 HG Arnhem Ooyselandweg 5, 6905 DT Zevenaar

Ajb.4. Restant van de westelijke voorpoorttoren (F) met een deel van de muur (G) die als poortwang geïnterpreteerd wordt.

Noten 1 Ook de aanduiding bolwerk wordt hiervoor wel gehanteerd. De begrippen rondeel en bolwerk zijn onvoldoende eenduidig gedefinieerd. Literatuur Laar, L.P.C, van de, 1995. Opgravingen rond de Sabelspoort In Arnhem. Arnhem de genoeglijkste ij, 65-76.

Laar, L.P.C, van de, 1996. Archeologisch onderzoek bij de Sabelspoort in Arnhem. Veldwerkverslag A WN afdeling Zuid- Veluwe en Oost-Gelderland 13. 31-37.

jo \aar AWN-afdelingZuid-Veluwe en Oost-Cdderland 2 4 9


Belangwekkende keramiek uit Arnhem en omgeving Anke M. Baljet-Peters en Trees F.C.M. Boltze-Nieuwenhuis

Veel vrijwilligers in de archeologie houden zich bezig met de verwerking van vondsten. Daarom willen wij u in dit jubileumnummer enkele van onze mooiste vondsten presenteren, met name keramiek. De vraag is wel wat we onder een mooie vondst verstaan. Soms is een vondst helemaal niet mooi en gaat het om het verhaal achter de vondst; een jong of een oud verhaal.... Een hemels beeldje in het Hemelrijk Onze afdeling is in 1978 gestart met het veldwerk. De aanleiding hiervoor was een melding van een kelder met aardewerkafval, tevoorschijn gekomen bij de sloop van een huis gelegen tussen de Weverstraat en de Bakkerstraat in Arnhem in een gebied dat bekend staat als het Hemelrijk. De kelder was aangelegd met gebruikmaking van ouder muurwerk dat bestond uit tufsteen en kloostermoppen en een fundering van veldkeien. Tussen deze veldkeien werd een kleine scherf van Pingsdorfaardewerk uit de twaalfde eeuw aan-

Ajb.i. Beeldje van pijpaarde met de maagd Maria en het Christuskind. Ca. vijftiende eeuw. Arnhem Weverstraat/Bakkerstraat.

250

iOjaar AWN-afdding Zuid-Vehmv en Oosl-Gtldirland

getroffen.' De kelder is vanaf de veertiende eeuw gebruikt als huishoudafvaldepot. Tijdens mijn (T.B.) eerste graafactiviteiten, in het Hemelrijk dus, vond mijn meehelpende dochter van 15, een voorwerp waarvan ik op het eerste gezicht dacht dat het een dierenbot was. Bij het verwijderen van wat vuil met mijn duim zag ik daarentegen de plooien van een kleed en bleek het om een beeldje te gaan. Het was een pijpaarden heiligenbeeld je van de maagd Maria met het Christuskind op de arm. Jammer genoeg ontbrak het gezicht van het Christuskind en het hoofd van Maria. De beschadiging van het kind is waarschijnlijk de reden geweest dat het beeldje indertijd is weggegooid; op de plaats van het hoofd van Maria was echter duidelijk een verse breuk te zien. En zo besloten we om de volgende dag het stort te zeven. Die morgen, voor het zeven, bekeken we nog even de vondsten van de vorige dag en tot onze blijdschap vonden we zowaar het hoofd van de heilige Maagd. We hadden het aangezien voor. o foei, een knikker! Na het schoonmaken en lijmen in onze werkplaats werd het gedetermineerd als vervaardigd omstreeks de vijftiende eeuw (afb. 1). Soortgelijke beeldjes zijn vervaardigd in Utrecht. Daar zijn in 1974 en 1975 bij de opgraving in het gebied Springweg-Strosteeg-Putsteeg, in een vroeg vijftiende eeuwse context, pijpaarden heiligenbeeldjes mĂŠt gietmallen gevonden.* Deze beeldjes zijn echter kleiner (maximaal 5 cm) dan het exemplaar uit Arnhem dat 9,7 cm hoog is. Opmerkelijk verschil is ook dat bij het Utrechtse exemplaar Maria het Christuskind op de rechterarm draagt, terwijl dat bij het Arnhemse op de linkerarm is.


Een kogelpot uil Duiven In de Liemers, ten zuidoosten van Arnhem, liggen enkele zeer oude woongronden. Op ĂŠĂŠn daarvan, de Steenheuvel bij Oud-Zevenaar, is door ons vondstmateriaal uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd gevonden, waaronder een aantal weefgetouwverzwaringen (afb. 2). Een andere oude woongrond bevindt zich in Duiven. Reeds in het Laat-Neolithicum en de Bronstijd werd er gewoond. Vervolgens is er vanaf de Laat-Romeinse tijd weer bewoning. De eerste schriftelijke vermelding vinden we in een akte uit 838 waarin sprake is van een hof en een kerk. De huidige kerk kan heel goed een opvolger zijn van die eerste kerk. In het centrum van Duiven, vlakbij de kerk, werd bij archeologisch onderzoek in 1998 in het esdek een bijna complete kogelpot gevonden uit vermoedelijk de twaalfde eeuw (afb. 3).' De pot is geheel met de hand gevormd en aan de binnenzijde zijn vingerafdrukken te zien. De naar buitenuitstaande rand heeft bij de overgang naar het potlichaam een vrij scherpe knik. Het oppervlak van de pot voelt enigszins ruw aan door de verschraling van de klei met fijn zand waarin ook enkele grotere zandkorrels zijn waar te nemen. De kleur van het aardewerk is rose-beige maar het onderste deel, dat tijdens het koken met vuur in aanraking kwam. is zwart geblakerd. De maten van de pot zijn: hoogte 19 cm, diameter 20 cm. De kogelpot werd reeds vervaardigd in de Karolingische tijd en was door zijn vorm ideaal als kookpot. Het eerst nog peervormige model werd korter waarmee de maatverhouding 1:1 van hoogte en diameter benaderd werd. Dit is een ideale verhouding voor een kookpot.^ De ronde pot met bolle bodem stond stevig in het houtvuur en stabiel in een kuiltje in de zandige vloer. De vorm is dan ook eeuwenlang bijna onveranderd in gebruik gebleven. De pot werd uit de vrije hand gevormd door middel van op elkaar gehechte

Afb.2. Weefgetouwverzwaringen uit Oud-Zevenaar. Ijzertijd/Romeinse tijd.

rollen klei. Het egaliseren van de wand gebeurde met de hand en de bodem werd mogelijk gesloten met behulp van een ronde steen en een klophout. De pot kon ook in twee delen gemaakt worden waarbij de randpartij ter hoogte van de schouder met het potlichaam verbonden werd. Bij deze laatste techniek is het aanhechtingspunt vaak nog vast te stellen doordat de wand daar dikker is. In later tijd werd voor de hals gebruik gemaakt van de draaischijf In de loop van de tijd kreeg de rand een knik en een bolle lip. De oppervlakte voelt in meer of mindere mate ruw aan, afhankelijk van het aan de vette klei toegevoegde verschralingsmateriaal van zand of plantendelen. In de loop van de elfde eeuw werd de dikwandige handgemaakte kogelpot opgevolgd door de kogelpot van zogenoemd blauwgrijs aardewerk, dat harder gebakken en van betere kwaliteit is. Het aardewerk uit Elmpt wordt tot deze groep gerekend.

Ajb.j. Kogelpot uit ca. de twaalfde eeuw. Duiven Centrum.

ie jaar A WN-afdding Zuid-Vduw en Oost-Geldtrlatul 2 5 1


Ajb.jf. Kom van grijs aardewerk uit de dertiende tot vijftiende eeuw. Driel-Oost.

Ook werd wel 'gesmoord' gebakken. Hierbij gaat het om een oppervlaktebehandeling die diende om de potten meer waterdicht te maken. De zwarte kleur is veroorzaakt door onverbrande koolstof in de klei en doordat de pottenbakker nog eens extra natte takken en dergelijke toevoegde tijdens het bakproces. Ook dit aardewerk wordt tot de blauwgrijze waar gerekend. In de dertiende eeuw werd de pot in het fijnere grijze aardewerk gemaakt. Aan de binnenzijde van de rand kwam een dekselgeul en de rand werd nagedraaid op een langzame draaischijf. Vroeg in de veertiende eeuw begon de kogelpot door veranderende kookomstandigheden te verdwijnen om plaats te maken voor de grape, de kookpot op drie poten.

. j . Geelkoperen jachthoorn. Late Middeleeuwen. Driel-Oost. Foto: Gemeentearchief Arnhem.

252

In Arnhem zijn aan de Oeverstraat zo veel fragmenten van misbaksels van kogelpotten gevonden dat het vermoeden bestaat dat vlakbij een pottenbakkersoven gestaan heeft.5 De meeste scherven zijn grijs van kleur maar ook wel geelgrijs en rood. Het aardewerk dateert vermoedelijk uit de late elfde of twaalfde eeuw en het valt onder de blauwgrijze waar. Bij de vervaardiging

jojaar AWN-afdeling Zuid-Veiuwe en Oost-Geideriand

is gebruik gemaakt van de 'hamer en aambeeld techniek': hand in de pot en kloppen aan de buitenzijde. De potten zijn verwant aan het aardewerk uit Elmpt. Ook bij Oosterbeek zijn al in 1843 de resten van een pottenbakkerij gevonden. Het aardewerk zal daar gemaakt zijn in de late twaalfde en dertiende eeuw/' De vondsten zijn indertijd ondergebracht in Kasteel Doorwerth waar ze deels weggeworpen zijn en verloren gingen bij bombardementen in 1945. In het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden moet zich echter nog enig materiaal bevinden dat daar reeds in de negentiende eeuw terecht is gekomen. Of de Duivense kogelpot in Arnhem of in Oosterbeek of elders is gefabriceerd weten we niet, maar dat het om een regionaal product gaat, gebakken van dezelfde rivierklei, lijkt voor de hand te liggen. De scherpe knik op de overgang van rand naar potlichaam schijnt echter niet bij de Arnhemse kogelpotten voor te komen. Grijs aardewerk Grijs aardewerk werd vervaardigd door tijdens het bakproces de oven zodanig af te sluiten dat er geen zuurstof toe kon treden. Doordat dan de ijzerdeeltjes in de sterk ijzerhoudende klei niet oxideren ontstaat er een lichtgrijs tot donkergrijs aardewerk dat weinig poreus is. Dit in tegenstelling tot de oxiderend gebakken klei, waarbij de ijzerdeeltjes wel oxideren en het aardewerk rood kleurt en veel poreuzer is. Het grijze aardewerk kan zowel uit de hand gemaakt zijn waarbij de randen nagedraaid zijn op een langzame draaischijf of geheel op de draaischijf vervaardigd zijn. Op de bodem van een beerput horende bij een woning in de Weverstraat in Arnhem lagen enkele kommen van dit grijze aardewerk, dat op grond van de context te dateren valt in de vijftiende eeuw. Ten zuiden van de Rijn ligt de Praets en hier lagen in een houten tonput eveneens grijze kommen en enige honderden meters verderop in de


Galantijnse Waard grijze kogelpotten. Maar ook elders in ons werkgebied wordt altijd wel wat van deze waar gevonden zoals onder meer in Driel. Bij grondwerkzaamheden in 1993 in de Hamse Boomgaard in Driel-Oost vonden de eigenaar van de boomgaard en zijn broer, de heren Hendriks, een grote hoeveelheid scherven van grijs aardewerk. Het materiaal bestaat verder voornamelijk uit gladwandig steengoed. Ook is er enig ruwwandig steengoed met en zonder engobe. Rood aardewerk is slechts zeer sporadisch aanwezig, De scherven van het grijze aardewerk waren afkomstig van kogelpotten, kommen en voorraadpotten en van een grote kan. Op de kan na is al het aardewerk met de hand gevormd waarbij de randen nagedraaid zijn op de draaischijf- Na restauratie blijken vooral de kommen zeer onregelmatig van vorm te zijn. Gezien het tevens aangetroffen (geĂŻmporteerde) steengoed, zal dit materiaal vermoedelijk vervaardigd zijn van de dertiende tot het eerste kwart van de vijftiende eeuw. Vanaf de veertiende eeuw werd grijs aardewerk vervangen door roodbakkend aardewerk. In Zevenaar en Duiven is vastgesteld dat pas in de vijftiende eeuw rood (en wit) aardewerk in ruime mate naast grijs aardewerk gebruikt ging worden.Bepaalde vormen grijs aardewerk werden echter nog tot begin zestiende eeuw vervaardigd.* Maar er was nog een verrassing. Veertig tot zestig centimeter onder de schervenlaag kwam een bijzonder voorwerp te voorschijn: een geelkoperen (jacht-)hoorn in perfecte staat. De hoorn dateert uit de Late Middeleeuwen en is over de hele oppervlakte regelmatig bedekt met kleine krasjes die ontstaan moeten zijn bij de productie (afb.5). Er zijn slechts een klein aantal van dergelijke hoorns in ons land gevonden. In het Roelantslied, een heldenlied uit de tijd van Karel de Grote, is de hoorn een persoonlijkheid met een

eigen naam: de Olifant. De hoom bevindt zich in Museum Het Valkhof in Nijmegen. Een kostbaarheid in een beerkelder Door de vondst van een majolicaschotel werden we een stukje economische malaise uit de eerste helft van de zeventiende eeuw gewaar. In 1985 werd aan de Oeverstraat in Arnhem een huis afgebroken dat oorspronkelijk tegen de stadsmuur aangebouwd was geweest. De stadsmuur zelfwas door een latere bebouwing tegen de buitenzijde van de muur uit het zicht verdwenen. De vestingwerken in Arnhem zijn vanaf 1829 geleidelijk geslecht maar restanten ervan worden af en toe bij grondwerkzaamheden, of zoals in dit geval bij de sloop van een pand, weer even zichtbaar.9 Onder de fundamenten van het afgebroken huis kwamen een kelder en daaronder een tweede (beer-)kelder tevoorschijn. De beerkelder, via een luik toegankelijk, was nog tot 1942 of 1943 als zodanig in gebruik geweest. De beerkelder is in de loop van de tijd meermalen geledigd waarbij echter een deel van een oude vulling achter bleef zoals onder andere de scherven van een majolicaschotel. De schotel in de kleuren blauw, oranje en groen op wit, is gedecoreerd met een tulp (afb. 6). De achterzijde is bedekt met transparant loodglazuur. Op de voorzijde zitten moeten (de littekens van de proenen om het aaneen-

Afb.6. Majolicaschotel met afbeelding van een tulp. Zeventiende eeuw.

jojaar AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oosl-Cdikrland

253


enigszins kwijt zijn geraakt! Uit ongeveer dezelfde periode is ander fraai aardewerk, namelijk het Westerwaldsteengoed (afb. 7).

Afb. 7. WesterwaldZeventiende eeuw. Zevenaar, middeleeuwse burcht.

Afb. 8. Fragment van een bakkoker. Bovenaan zijn twee gedeelten van driehoekige uitsparingen te zien. Achttiende eeuw. Arnhem Bovenbeekstraat. Onder op de foto recente proenen.

bakken te voorkomen) en de schotel staat op een brede voetring. Eind zestiende eeuw begon de oorspronkelijk uit Turkije afkomstige tulp heel geliefd te worden. Op stillevens uit de zeventiende eeuw worden vaak verschillende soorten tulpen afgebeeld. Zo ook op majolica-aardewerk. De tulpenbol werd een statussymbool waar men veel geld voor over had. Sommige mensen raakten er zozeer door bezeten dat ze er hun hele kapitaal voor riskeerden. Omdat er veel minder bollen waren dan er, op papier, verhandeld werden, spreekt men van windhandel. Toen de beurs dan ook in ca. 1637 instortte, gingen deze handelaren failliet.10 Of de majolicaschotels met de afbeelding van de tulp ook zo duur verkocht werden? De arme tulp zelf zal door de "tulpenrazernie" zijn populariteit wel

Sporen van befaamd aardewerk in een watermolen Van de watermolens die in Arnhem aan de St. Jansbeek hebben gestaan, stonden er twee binnen de stadsmuren. Een van die twee, de Binnenmolen, stond aan de Bovenbeekstraat. Omdat er op de plek van deze in 1847 gesloopte watermolen nieuwbouw moest komen, kreeg AWN-I7 de kans om een onderzoek te doen. En zo vonden we in 1988 de oude watermolen terug met de aanzet van de lagerbok, twee ronde asgaten in de buitenmuur en verschillende ruimten voor de bewerking van het graan." Naast verkoolde graankorrels en muizenbotjes waren er echter ook een groot aantal aardewerkscherven die ons voor een raadsel stelden. Er waren scherven van een zeer grof aardewerk van steeds een zelfde soort voorwerp en verder scherven van biscuit aardewerk en van Oosters porselein. Door literatuuronderzoek wisten we dat vanaf 1762 de molen in gebruik was geweest bij Johanvan Kerckhoff die van 1761 tot 1774 het beroemde Arnhems aardewerk, gesigneerd met een haantje, vervaardigde. Zijn fabriek stond aan de nu verdwenen haven buiten de stadsmuren ten zuidwesten van Arnhem. Van Kerckhoff huurde de watermolen om er glazuur en verfstoffen te malen. Maar kennelijk dumpte hij er ook zijn fabrieksafval zoals blijkt uit de grote hoeveelheid gebroken bakkokers (de scherven van het grove aardewerk) en ander schervenmateriaal. In deze bakkokers, of cassetten, werden de schotels geplaatst voordat ze de oven in gingen.12 De bakkokers zijn vervaardigd van vuurvaste klei en hebben in de wand uitgespaarde driehoekjes voor de steunen waar de schotels op rusten (afb. 8). Dit is de verbeterde techniek die reeds meer dan honderd

254

30jaar AWN-afdeling Zuid-Vduwe en OoU-Gdderland


jaar daarvoor bedacht was om de lelijke moeten, ontstaan bij het stapelen in de oven, te voorkomen. Ook beschermden de kokers tegen vuur en as tijdens het bakproces. De scherven van biscuitaardewerk (afb. 9), dat is na de eerste bakronde, nog zonder glazuur, zijn van de dunne sierschotels met gegolfde randen die Van Kerckhofï vervaardigde. De vele porseleinscherven konden we echter nog niet thuis brengen, totdat we rond de lagerbok een hoeveelheid wit poeder aantroffen. Het is mogelijk dat Van Kerckhoff (stuk gevallen) porselein opkocht om het te malen en toe te voegen aan de klei om zodoende zijn product te verfijnen. Bij microscopisch onderzoek was dit echter door ons niet te constateren. Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem Schaffelaarstraat 11, 6825 KZ Arnhem Noten 1 Borman, 1978 en Boltze e.a., 1982. 2 Hoekstra 1979, p 29. 3 Houkes, 1999. 4 Bruijn, 1997, P47 e.v. 5 Verhoeven 1998 / mondelinge mededeling R. Borman. 6 Braat, 1937. 7 Verhagen 1987 en 2003. 8 Publicatie over het materiaal uit DrielOost is in voorbereiding. 9 Boltze 1988. 10 Korf, 1981, p 231 e.v. 11 Boltze 1999a en 1999b. 12 Het Arnhems Aardewerk is te zien in het Historisch Museum Arnhem, het Rijksmuseum in Amsterdam, Museum Boymans van Beuningen in Rotterdam, het Haags Gemeentemuseum en in musea in Brussel, Kopenhagen. Lille. Londen. Sèvres en Philadelphia. Literatuur Boltze-Nieuwenhuis, T., e.a. 1982. Scherven en potten uit zand en klei, vondsten uit Achterhoek, Liemers en Veluwe. Nijmegen. Boltze-Nieuwenhuis, T., T988. De vondsten uit de beerkelder Oeverstraat 110. Veldwerkverslag AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland nr. 7, 42-47. Boltze-Nieuwenhuis, T., 1999a, Joban van Kerckhoff naar aanleiding van de vondsten in de watermolen. Veldwerkverslag

Afb.g. Fragmenten van biscuit-aardewerk. Achttiende eeuw. Arnhem Bovenheekstraat

AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland 15, 21-24. Boltze-Nieuwenhuis, T., 1999b. Een put met inhoud, gevonden in 1988 bij de opgraving van de watermolen in de Bovenbeekstraat in Arnhem. Veldwerkverslag AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland 15, 25-38. Borman, R., 1978. Het Hemelrijk aan de Bakkerstraat in Arnhem. Veldwerkverslag AWN-afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland 1, 6-11. Borman, R., 1993. Arnhem onderde grond. Historische reeks Arnhem 3, Utrecht Bosch, W.G.H., 1900. De Arnhemse plateelbakkerij van Johan Van KerckhofF. Bijdrage en Mededelingen der Vereeniging Gelre }, 189 e.v. Braat, W.C., 1937. Funde mitteialterlicher Keramik und ihre Datierung. Bonner jahrbücher 142, 15-1. Bruijn, A., 1997. Pottersvuren langs de Vecht. Aardewerk rond 1400 uit Utrecht. Rotterdam Papers nr. III. Cochius, J.M., 1961. Arnhems aardewerk. Catalogus Gemeentemuseum Arnhem. Fohr, M. 1986. Nog meer scherven. Veldwerkverslag AWN-afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland 4, 12-15. Hoekstra, T.|., 1979. Archeologische Kroniek 1974-1975 van de gemeente Utrecht. Maandblad Oud-Utrecht 52. Houkes, M.J., 1999. Onderzoek naar de archeologische waarde van 3 bouwpercelen in het centrum van Duiven. Veldwerkverslag AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland 15, 63-75. Korf, D., 1981. Nederlandse majolica. Haarlem N.N., 1981. Kunstkrant Rijksmuseum no. 8. Gewijd aan Arnhems aardewerk van Johan van Kerckhoff. Coproductie van Rijksmuseum Amsterdam en Gemeentemuseum Arnhem. Educatieve Dienst Rijksmuseum Amsterdam. Verhagen, J.G.M., 1987. Een i5e-eeuwse gracht bij de Kerkstraat in Zevenaar. Veldwerkverslag AWN-afdeling ZuidVeluwe en Oost-Gelderland 6, 29-34. Verhagen, J.G.M., 2003. Na meer dan 2000 jaar opnieuw bewoond. Archeologisch onderzoek op de Loohorst te Duiven. Jaarboek Achterhoek en Liemers 27, 96-108. Verhoeven, A.A.A., 1998. Middeleeuwsgebruiksaardewerk in Nederland (achtste-dertiende eeuw). Amsterdam.

iojaar AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gdderiatid

255


Een vroegmiddeleeuwse stratigrafie in Pannerden Jan G.M. Verhagen

Afb. 1. De onderzoekssleuf wordt handmatig, laagsgewijs verdiept.

In het najaar van 2001 is voorafgaand aan een bouwproject in Pannerden een proefsleuf gegraven. Op deze plek is sprake van een pakket oude woongrond, dat geheel met de hand laagsgewijs opgegraven is. Door deze aanpak kon in de oude woongrond een stratigrafie worden vastgesteld, die voornamelijk op de Vroege Middeleeuwen betrekking heeft.

Inleiding

In de zomer van 2001 werden door Hans Leenders, oud-inwoner van Pannerden (gem. Rijnwaarden), enkele aardewerkscherven gevonden bij rioleringswerkzaamheden in de Pastoor Brugmanstraat. Deze scherven maakten op ons de indruk Romeins en/of vroegmiddeleeuws te zijn. Raadpleging van de bodemkaart van dit gebied wees uit dat op deze plek sprake is van oude bewoningsgrond, terwijl de IKAW een lage verwachtingswaarde geeft. Op het belendende perceel (ca. 1000 nr) waren huizen gesloopt en zou op korte termijn gebouwd gaan worden (zorgwoningen van woningbouwvereniging De Goede Woning, Lobith). Mede omdat er in Rijnwaarden geen archeologisch beleid was, werd het plan opgevat toestemming te vragen om op de bouwplek een proefsleuf te mogen graven, om inzicht te krijgen in de bodemopbouw en bewoningsperiodes. Met de aldus verkregen informatie wilden we dan de gemeente Rijnwaarden verder interesseren voor een planmatige afweging en aanpak bij bouwactiviteiten in Pannerden en het gaan ontwikkelen van beleid met betrekking tot het bodemarchief ter plaatse. In eerste instantie is het plan door AWN-17 besproken met de provinciaal archeoloog mevr. drs. F. de Roode. Deze stelde zich achter het plan op. Vervolgens hebben we de ROB om toestemming gevraagd voor dit proefonderzoek. Deze toestemming werd verkregen. Onderzoeksmethode Vrij kort na de melding van Hans Leenders hebben we een vooronderzoek gedaan in de vorm van enkele grondboringen. Hiermee is oude

256

]0jaar A WN-afdeling Zuid- VelĂźwe en Oosi-Gdderland


Om

— O

— 1

— 2

— 3m

woongrond op ca. i m diepte en een geul of grote verstoring vastgesteld. Vervolgens hebben we gedurende vier dagen in november 2001 het (oriënterend) archeologisch onderzoek uitgevoerd, door middel van het graven van de proefsleuf op het betreffende bouwterreintje. De afmetingen van de sleuf waren 8 bij 1,5 meter. Het eerste graafwerk gebeurde machinaal tot aan de bovenzijde van de oude woongrond. Vervolgens is volledig handmatig laagsgewijs verdiept (afb. 1) tot ca. 2,15 m onder maaiveld. Daarbij zijn de vondsten laagsgewijs verzameld. In principe is verdiept in lagen van 2 dm. Omdat het een diepe sleuf werd, is niet steeds de breedte van 1,5 m aangehouden. Naar beneden is sprongsgewijs versmald, de onderste laag had nog maar een breedte van 0,5 m. Vanaf het diepst bereikte niveau zijn nog enkele grondboringen gedaan. Bij het onderzoek is het profiel van de zuidelijke sleufwand getekend. Om een zo goed mogelijk verband te kunnen leggen tussen de profieltekening en de vondsten uit de lagen, is bij elke laag de sleuf ook nog in vier vakken van elk 2 m lengte verdeeld (A,B,C.D). Van een door de sleuf lopende greppel is een vlaktekening gemaakt.

Resultaten: grondsporen De in de bodem herkenbare gelaagdheid is weergegeven in de profieltekening van de zuidelijke sleufwand (afb. 2). Tot ca. 80 cm diepte is sprake van een vrijwel vondstloze bovenlaag. Vanaf 80 cm diepte is echter sprake van oude bewoningsgrond. Hierin komt een aantal van west naar oost aflopende lagen voor. Daarmee wordt duidelijk dat hier geen sprake is van een (gegraven) verstoring, maar dat aan een verlande of dichtgeslibde geul gedacht moet worden. Het westelijk uiteinde van de sleuf ligt dan nog net op de oever, hetgeen blijkt uit de ondergrond van rivierzand op ca 1,80 m diepte. Hier is de bodemopbouw als volgt: de bovengrond bestaat uit de bouwvoor met daaronder bruine, zandige klei, waarin zich geen archeologische vondsten bevinden; vanaf ca. 80 cm is er sprake van een grijsbruine laag (R) met vondstmateriaal; onder 120 cm bevindt zich een laag donkergrijze oude woongrond (S) met veel fragmenten verbrande leem. Daaronder bevindt zich een grijsbruine laag, zandige klei (T) met enkele scherven en grote botfragmenten (slachtafval). Van 150 tot 180 cm bevindt zich een laag lichtbruine zandige klei (vondstloos) met daaronder het

Ajb.2. Profiel van de zuidelijke sleujwand. In zwart de zichtbare lagen. In rood de lagen/vakken waarin opgegraven werd. In rood zijn tevens de dateringen van de betreffende lagen en vakken weergegeven, gebaseerd op het jongste aardewerk uit

de betreffende laag/vak.

]0 jaar AW!V-afdeiing Zwd-Veluwe en Oost-Gelderlan.i

257


rivierzand. In de pro fielteken ing vallen nog twee andere fenomenen op. In het oostelijk deel van de sleuf bevindt zich een greppel (zie afb. 3), die op een gegeven moment in het vlak herkend werd. Deze greppel loopt van NW naar ZO. In het westelijk deel van de profieltekening bevindt zich een afvalkuü, die in het vlak niet als zodanig herkend is. Resultaten: mobilia In totaal zijn 346 aardewerkscherven geborgen. Hiervan zijn uit het gesloten vondstcomplex, dat wil zeggen dieper dan 80 cm uit de verschillende lagen, 290 scherven geborgen. Deze zijn als volgt verdeeld: Goed dateerbaar

Midden-Romeins Laat-Romeins vierde / vijfde eeuw zesde / zevende eeuw achtste / negende eeuw negende / tiende eeuw Pingsdorf PafTrath Grijs

i

8 20

24

39 16 12

3 1

6

Beperkt dateerbaar Inh.Rom. / Inh.Merov. Kogelpot

62

Niet dateerbaar / ondetermineerbaar

98

Daarnaast is veel botmateriaal gevonden, vooral van rund, varken en geit/ schaap, maar ook van hond, vis en gevogelte. Een bijzondere vondst is een benen schaats (glis). Verder zijn er bouwfragmenten gevonden, met name veel stukken huttenleem, waarin ook twijgafdrukken zichtbaar waren. Van Romeinse oorsprong zijn enkele fragmenten van tegulae en enkele stukjes Romeins beton (herkenbaar aan het grint dat daarin verwerkt is). Ook is een stukje tufsteen aangetroffen. Enkele stukken tefriet hebben tot één of meer maalstenen behoord. Tot de overige vondsten behoren een munt, vermoedelijk laat-Romeins en een

2 5 8 ïCJaurAWN-afdelingZ\iid-\duwten

Karolingische schijffibula. Relatie grondlagen en mobilia Door de laagsgewijze opgraving is een stratigrafie in de verdeling van het schervenmateriaal aan te geven. Een volledige weergave van de samenstelling van het schervenmateriaal zou in dit artikel te ver voeren, maar zal worden opgenomen in de binnenkort uit te brengen basisrapportage. Hier beperken we ons tot de datering per laag. Het resultaat is in rood weergegeven in afb. 2. Per opgegraven laag (1 t/m 6) en vak (A t/m D) is steeds de datering van het jongste schervenmateriaal, dus bepalend voor de betreffende laag, weergegeven. Wanneer een vak (achteraf) op méér dan één laag betrekking heeft, is de datering in de jongste (bovenste) van de twee lagen geplaatst. Aldus kunnen we van de stratigrafie de volgende beschrijving maken: De donkergrijze laag (S) en de laag daaronder (T) bevatten het oudste materiaal en kunnen in de vierde / vijfde (eventueel zesde) eeuw worden geplaatst. De door deze donkere laag heen gegraven greppel bevat materiaal uit de zesde / zevende eeuw. De laag hierboven (R) kan van de achtste / negende tot en met de twaalfde eeuw worden gedateerd. Hoewel deze laag vrij dik is en op het blote oog niet onder te verdelen is, laat het beeld in afb. 2 zien dat er een differentiatie in samenstelling is en dat het Pingsdorf- en jonger materiaal zich beperkt tot het bovenste deel van deze laag. De afvalkuil in het westelijk deel van de profïelwand dateren we op grond van het niveau van waaruit deze gegraven is als Karolingisch. Daarom koppelen we de datering van het materiaal uit vak A3 (achtste / negende eeuw) aan deze ingraving en niet aan laag S. Evaluatie Uit de scherven die gevonden zijn, concluderen we dat hier van de vierde of vijfde eeuw tot de twaalfde eeuw mensen gewoond hebben. In de vierde / vijfde eeuw zitten we aan het eind


van de Romeinse tijd. De (Oude) Rijn (ten noorden van Pannerden) vormde toen de grens van het Romeinse rijk. Maar er is nu ook gebleken dat hier bewoning was in de tijd van de volksverhuizingen, een periode waarvan we nog maar beperkt kennis hebben. Door het onderzoek is vastgesteld dat er onder een deel van het terrein een dichtgeslibde riviergeul ligt. Waarschijnlijk heeft aan het begin van de jaartelling nog water door deze geul gestroomd. Aan het eind van de Romeinse tijd was de geul al flink verland en ten dele voor bewoning in gebruik genomen. Omstreeks de twaalfde eeuw was er in het landschap helemaal niets meer te zien van deze geul. Rond die tijd moet deze plek zijn verlaten, mogelijk omdat er toen nog een flinke sedimentatie heeft plaatsgevonden. Waarschijnlijk concentreerde de bewoning zich daarna rond de huidige dorpskerk. Door de onderzoeksaanpak waarbij het pakket woongrond met de hand laagsgewijs afgegraven werd, kon een vroegmiddeleeuwse stratigrafie worden vastgesteld. Er kon zelfs nog een onderverdeling binnen een visueel niet te differentiëren laag worden vastgesteld. Bij een bedrijfsmatig opgezet onderzoek zou het hele pakket oude woongrond vermoedelijk in één keer machinaal afgegraven zijn om de leesbare ondergrond vrij te leggen. De concurrentiedruk bij het aanbesteden van commerciële opgravingen maakt een gedetailleerdere aanpak nagenoeg onmogelijk. Omdat bij amateurs tijd niet gelijk staat aan geld, is een gedetailleerde aanpak goed mogelijk. Wij hopen met het resultaat van dit onderzoek te hebben laten zien, dat amateurs een eigen meerwaarde aan archeologisch onderzoek kunnen geven.

Onze dank gaat uit naar de gemeente Rïjnwaarden die een graafmachine ter beschikking stelde en de provinciaal archeoloog en de ROB, die toestemming voor het onderzoek verleenden. Ook willen wij Michel Groothedde (gemeente Zutphen) en |eroen Bouwmeester (BAAC) bedanken voor hun belangrijke hulp van het determineren van het vroegmiddeleeuwse aardewerk.

Afb.). Grondspoor van de greppel, dit aan de hand van het schervenmateriaal in de zesde/zevende eeuw gedateerd wordt.

Ooyselandweg 5 G905 DT Zevenaar

}o/aor AWN-ajtiélingZuid-Vehtwe en Oost-Ceideriand 2 5 9


De reconstructie van de Engelse Schans bij Lievelde GodjnedA.ThM.Nijs

Rondom de vestingstad Grolle (Groenlo) heeft in de zeventiende eeuw een linie van verdedigingswerken gelegen. Eén van deze werken is de Engelse Schans bij Lievelde. Deze was tot voor kort in gebruik als motorcrossterrein. In samenwerking tussen amateurarcheologen en verschillende andere partijen is in 2002 de Engelse Schans gereconstrueerd. Daarbij heeft ook archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Een goed voorbeeld van wat gezamenlijk door amateur-archeologen, vak-archeologen en andere partijen uit de samenleving bereikt kan worden. Inleiding

De Archeologische Werkgroep Lichtenvoorde (AWL) is in maart 1990 opgericht als onderdeel van de Vereniging voor Oudheidkunde te Lichtenvoorde.' Met name door goede contacten met de provinciaal archeoloog, de gemeente en de bouwwereld was er in de beginjaren werk in overvloed voor de AWL. Zo werd op verschillende plaatsen in de kern van Lichtenvoorde de nederzettingsgracht in kaart gebracht. Ook werden resten van de kapel en voorganger van de Johanneskerk teruggevonden. In de periode 1992-1997

Afb. i. De Engelse schans in 2001 (vóór de reconstructie). De crossbaan volgt de gedempte gracht. Op de achtergrond en rechts op de foto de restanten van de wal van de courtine en een bastion.

260

10 jaar AWK-afdelingZuid-Vóluwe en Oost-Gelderland

werden de resten van de havezate Harreveld opgegraven. Een groep amateurarcheologen die een compleet kasteeltje opgraven: dat komt tegenwoordig nauwelijks meer voor! Deze opgraving resulteerde in een tweetal publicaties. Eind 1992 kwam de Motor- en Autoclub Lichtenvoorde (MACL) als grondeigenaar met het plan naar buiten om de Engelse Schans bij Lievelde te reconstrueren (afb. 1). Al in dit stadium werden de provinciaal archeoloog, de Stichting Menno van Coehoom' en de Archeologische Werkgroep Lichtenvoorde bij de plannen betrokken, indertijd was het de bedoeling dat de AWL het archeologisch onderzoek zou uitvoeren. Er zouden echter heel wat jaren verstrijken voordat de reconstructie van de veldschans een feit zou zijn. Gedurende dit project moesten vele hindernissen worden genomen en in plaats van 'aan de schop' belandden amateur-archeologen achter de vergadertafel. Uiteindelijk is het archeologisch onderzoek uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau, geassisteerd door werkgroepleden van de AWL. De geschiedenis van de Engelse Schans De Engelse Schans werd in de zomer van 1627 aangelegd als onderdeel van de circumvallatielinie rondom Grolle (het tegenwoordige Groenlo in de Gelderse Achterhoek).' Deze insluitingslinie werd aangelegd om de vesting op de Spanjaarden te veroveren, wat amper een maand later inderdaad een feit was. De Engelse Schans was in vergelijking met de andere schansen een buitenbeentje: de schans lag buiten de insluitingslinie (zie afb. 2}. De schans werd aangelegd op een natuurlijke hoogte


van strategisch belang. Het grootste kampement van het Staatse leger ('s Prinsen Quartier) lag namelijk in de directe nabijheid. Het merendeel van de manschappen van de Staatse troepen was daar gelegerd. Wanneer de natuurlijke hoogte in handen van de vijand zou vallen, zouden hun kanonnen het kampement van Frederik Hendrik binnen hun bereik hebben. Om dit te voorkomen werd op deze strategische plek de Engelse Schans aangelegd (afb. 3). Na de Tachtigjarige Oorlog hadden de verdedigings- en aanvalswerken geen betekenis meer. Een aantal werd vrijwel meteen na de belegering met de grond gelijk gemaakt. Vooral in de twintigste eeuw zijn door ontginningsen verkavelingswerkzaamheden vrijwel alle overblijfselen van de belegeringswerken geĂŤgaliseerd.11 De Engelse Schans is dit lot grotendeels ontlopen. Door de relatief hoge ligging en de arme zandgronden wilden hier geen gewassen groeien vanwege droogte en voedselgebrek. Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd het heide- en bosgebied op en rond de Engelse Schans in gebruik genomen als motorcrossterrein door de MAC, de voorganger van de Motor- en Autoclub Lichtenvoorde (MACL). Wal en gracht Op 22 maart 2002 werd een begin gemaakt met het archeologisch voor-

onderzoek in de schans met als doel de restanten van de gracht en de wal in kaart te brengen. Vrijwel de gehele westgracht van de Engelse Schans kwam aan het daglicht en ter hoogte van de face van het zuidwestelijk bastion werd het profiel van de gracht, onder de voormalige crossbaan, vrijgelegd en ingemeten (zie afb. 5). Wat er in de bodem werd aangetroffen overtrof alle verwachtingen: op een verstoorde bovenlaag van ongeveer 40 cm dikte na blijkt het volledige profiel van de gracht bewaard te zijn gebleven. De insteek van de gracht tekent zich scherp afin de ongeroerde grond. Goed zichtbaar is ook de hoeveelheid zand die zich op de bodem tegen de opgaande rand van de gracht heeft afgezet vanaf het moment dat de gracht saillant

Afb.2. Kaart met de hedendaagse situatie en een globale projectie van de insluitingslinie om Grolle (het huidige Groenlo) van 1627. Zichtbaar zijn de drie grote kampementen. De schansen in de linie zijn met een stip weergegeven. Met de wijzers van de klok mee zijn dit de Hollandse Schans (ten noorden van Groenlo). de Schans Altena, de Friese Schans, de Franse Schans en ten slotte, ten oosten van Lievelde, de Engelse Schans.

bastion Afb.y. Plattegrond van De Engelse Schans in Grollae Obsidio van Hugo de Groot (1629J.

midden terrein

Ajb.4. Gebruikte termen, behorend bij de bastions.

iĂśjaar AWN-afdflingZuui-Vduwe en OoSt-Gelderlana 2 6 1


gracht. Hierdoor is een gedeelte van het grachtprofiel met het bodemarchief bewaard gebleven.

Ajb.y Het grachtprofiel bij een face van het zuidwestelijk bastion.

Ajb, 6. Profieltekening van de gracht.

werd uitgegraven in juli 1627 tot het moment dat ze een maand later weer gedeeltelijk werd dichtgegooid (afb. 6). Op 27 maart 2002 werden ook andere delen van de gracht blootgelegd om zo een indruk te krijgen van de ligging. Hierbij kwamen op zeven plaatsen de overgangen van de courtine naar de flank van een bastion aan het daglicht. In de dagen daaropvolgend hebben landmeters van de gemeente Lichtenvoorde de blootgelegde contouren van de gracht ingemeten en vastgelegd. Op 8 april 2002 werd begonnen met het uitgraven van de gracht. Vooropgesteld is hierbij steeds dat het bodemprofiel zoveel mogelijk gespaard zou blijven. De gracht werd dan ook niet volledig op diepte uitgegraven. De bodem van de gereconstrueerde gracht ligt hoger dan die van de historische

donkerbfuingrijs zand. wallicriaam donkerbrongrijs zand, natuurlijk t

1

verrommek) (recent) zand oranjegeel zand. naluurli|k licntoranjegeet fijn zanü. natuurlijk

oranjegee gevlekt zand. grachtvuliing ingeworpen grond van de «al

gnjsbnjin gevtókl zand bodem moiorcrosscircjit grachlvullmg

wil zand natuurlijk licht bruin ge el zand. '" gracht* ulling vuil geel. 3Choon /and. nazakkhng na hel graven gracht donkergrijs zand, ingoworpen grond gracht vuil mg ingeworpen plaggen 2m

262

\ojaar AV-'N-ufdehiig ZwJ-VWuicf en Oost-GtlderiMd

Vanaf het begin van het onderzoek kwam naar voren dat de originele gracht varieert in diepte, hellingshoek én in breedte. Het lijkt erop dat de Engelse Schans in de eerste dagen van de belegering met groot vakmanschap door landmeters in recordtijd is uitgezet. Van cruciaal belang was dat de wallichamen van de schans precies volgens tekening zou worden aangelegd, zodat er geen dode hoeken in de verdediging konden ontstaan. De exacte diepte en breedte van de gracht waren, gezien de grote variatie, blijkbaar van minder belang. Er is gedurende het hele beleg aan de insluitingslinie gewerkt. Het kan ook zijn dat men, toen gaandeweg steeds duidelijker werd dat er geen dreiging meer bestond van een Spaanse aanval, het nauwgezet volgens tekening uitgraven van de gracht wat minder belangrijk is gaan vinden. Om verder niet meer voor verrassingen te komen staan werden op elke rechtstand die de Engelse Schans rijk is, twee smalle proefsleuven aangelegd om hierin de exacte breedte en diepte van de gracht vast te stellen. Aan de hand van deze gegevens werd daarna de gracht uitgegraven. De bodembreedte varieerde van 1,45 m tot 4,25 m! Ook werd door deze werkwijze duidelijk hoeveel de gracht in diepte varieert. Het eindresultaat is een gracht die precies ligt waar hij 375 jaar geleden ook lag. Voor de reconstructie van de wal is uitgegaan van de doorsnede van de wal, opgenomen in Belegering der Stadt Grol door Hugo de Groot. Met de vrijgekomen grond uit de gracht werd de wal gemodelleerd. Ter hoogte van het midden van de noordelijke wal werd een doorgang gemaakt met daarvoor een dam in de gracht. Op deze plek lag in 1627 ook de toegang tot de schans. Op 7 mei 2002 is de reconstructie van de gracht voltooid.


Het binnenterrein Bij de werkzaamheden op het binnenterrein kwamen allerlei grondverkleuringen aan het licht. Na overleg met de provinciaal archeoloog hebben leden van de AWL de blootgelegde grondsporen kunnen inmeten en fotograferen. Ter bescherming van de sporen zijn ze niet nader onderzocht en is het gehele binnenterrein met zand opgehoogd. Er werden restanten van kuilen en greppels aangetroffen. In het noordwestelijk bastion werden vier evenwijdige sleuven gevonden, die helaas niet ingemeten konden worden. Op het binnenterrein kwamen, naast wat greppels, vooral paalgaten en paalsporen aan het daglicht. Bij het lokaliseren en inmeten van de grondsporen op het binnenterrein werden geen mobiele vondsten gedaan. r - V * *j Grondsporan «ti oegrwuing »»8™™ngsviifc

Het lijkt aannemelijk dat deze sporen ouder zijn dan de Engelse Schans, omdat ze onder de wal van de schans verdwijnen en zich onder het noordwestelijk bastion bevinden. Wat de sleuven onder het bastion betreft, wordt gedacht aan overblijfselen van een ontginningspoging: door tot op een flinke diepte te graven werd de harde oerbank doorbroken. Dit had een goede afwatering tot gevolg en daardoor kon het gewas beter wortel schieten. Tegen de westelijke wal werden grondsporen gevonden die qua vorm, kleur en afmetingen bij elkaar leken te horen. Het zou hier kunnen gaan om de overblijfselen van de staanders van een gebouw, mogelijk een schuur. Eventueel zijn enkele van de omliggende paalgaten nog onderdeel van (de versteviging van) een wand (afb. 7). Deze kunnen, gezien de vondstomstandigheden, zijn gemist of zijn al eerder verdwenen.5 Mobiele vondsten Gedurende de reconstructie zijn maar weinig mobiele vondsten gedaan. Uit de wat meer recente geschiedenis van de Engelse Schans kwamen onder andere de nodige blikjes, fragmenten van motorkettingen, een mitrailleurkogel.

een zinken cent uit 1941 en een flink aantal bomscherven uit de Tweede Wereldoorlog aan het daglicht. Tijdens het uitgraven van de gracht zijn geen vondsten aangetroffen. Wel werden in de grachtbodem op verschillende plaatsen grote zwerfkeien gevonden, waar door de schansgravers van 1627 keurig omheen gegraven is. Deze stenen zijn ook nu op hun oorspronkelijke plek in de gracht blijven liggen. Tijdens de reconstructiewerkzaamheden kwamen zes musketkogels aan het daglicht. Ze hebben een doorsnede van 20 mm en zijn geen van alle afgeschoten.

Ajb. 7. Overzicht van de aangetroffen grondsporen op het binnenterrein, geprojecteerd op de gereconstrueerde Engelse Schans. Inzet: interpretatie grondsporen. Met sterretjes zijn de ontbrekende paalgaten aangegeven.

Ajb. 8. Smeedijzeren luns uit de gracht ter hoogte van de face van het zuidoostelijk bastion. Rechts een wiel van een veldaffuit met de luns door de as.

]o jaar AWN-aftUling Zuid-Vduux en Oost-Geltkrlam! 2 6 3


Afb. g. De Engelse Schans vanuit de lucht. De 'bouwweg' door de face van het zuidwestelijk bastion (rechtsonder) is duidelijk zichtbaar. Rechts de trainingsbaan van de MACL. met daarboven de nieuwe baan richting de Berenkuil. Links van de Engelse Schans is tussen de bomen nog een overblijfsel van de oude crossbaan zichtbaar. 28 juli 2002.

Dit onderstreept de veronderstelling dat er rond de Engelse Schans niet gevochten is. In de grachtbodem, ter hoogte van een face van het zuidoostelijk bastion, werd een smeedijzeren luns gevonden (afb. 8). Een luns is een onderdeel van een veldkanon: het is een soort spie die voorkwam dat het wiel van het affuit (het onderstel van een kanon) eraf liep. Aan één zijde is het voorwerp breed uitgesmeed, terwijl in de andere zijde een gleuf is uitgespaard waardoor het wiel geborgd kon worden. Dit onderdeel is dus afkomstig van één van de tachtig kanonnen die Frederik Hendrik tijdens de belegering tot zijn beschikking had. Elders aangetroffen lunzen zijn min of meer recht, terwijl het exemplaar uit de Engelse Schans een duidelijke kromming vertoont.11 Deze kromming lijkt door intensief gebruik te zijn ontstaan. Op 22 september 2002 kon de Engelse Schans voor het publiek worden opengesteld. Hiermee is, 375 jaar na de aanleg door de Staatse troepen, de veldschans in ere hersteld (afb. 9). Het project werd financieel mogelijk gemaakt door subsidies verleend door de MACL, de gemeente Lichten voorde, de provincie Gelderland en de Stichting Waardevol Cultuurlandschap Winterswijk. Pastoor Sandersstraat 13 7131 BT Lichtenvoorde

Noten 1 Meer over de activiteiten van de AWL vind u op www.awl.oudheidkundelichtenvoorde.nl. 2 De Stichting Menno van Coehoom heeft tot doel de instandhouding van oude, buiten militair gebruik gestelde vestingwerken en andere militaire objecten. 3 Meer over de geschiedenis en de recente plannen rondom de insluitingslinie van Groenlo vind u op www.circumvallatielinie.nl. 4 Uit een onderzoek in 1983, waarbij met name ouderen werden geïnterviewd, werd duidelijk dat vele belegeringswerken omstreeks 1930 nog redelijk in bet landschap te herkennen waren. Ook zijn in de loop der jaren op akkers nabij de insluitingslinie verschillende kanonskogels gevonden. 5 Interpretatie grondsporen drs. Huub Schoïte Lubberink, RAAP Archeologisch Adviesbureau. 6 Tijdens de reconstructie van vesting Bourtange in Oost-Groningen kwamen vier vergelijkbare lunzen aan het daglicht.

Literatuur Dekker, S., 1989. leuvenheitn iÓ2o De Schans, Zutphen. Groot, H. de, 1681. Belegering der Stadt Grol (vertaling van Grollae Obsidio). Hugode Groots Jaerbotken en Historiën, sedert het jaer MDLV tot hetjaer MDCIX, vertaling door j . Goris. Amsterdam. Knipselarchief MACL 1946 - 2001. Lenting. J.J., H. Gangelen en H. van Westing (red}, 1993. Schans op de grens, Bourtanger bodemvondsten 1580-1850.

Sellingen. Nijs, G., 1997. De geschiedenis van de Engelse Schans te Iievelde. De Lichte voorde 36. 8-14. Nijs, G-, 2002. De reconstructie van de Engelse Schans, een veldschans uit 1627 in ere hersteld. Lichtenvoorde. Piuijm. van der, |.E.. 1999. De vestingstad Grol. Geschiedenis van de vestingwerken van

Groenlo, Groenlo. Scholte Lubberink, H.B.G.. 2000. De Engelse schans te Vragender. gemeente Lichtenvoorde; een archeologisch onderzoek. RAAP-rapport 597, Amsterdam. Wieberdink. G.L., 1989. Historische Atlas Gelderland, chromotopografische Kaart des Rijks, 1:25.000, Den lip.

264

'ig Zuid-Vduwc en


Mijn mooiste vondst Gerard H. van Hunen In de zomer van 1990 had de AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland haar jaarlijkse zomeropgraving in Lengel bij 's-Heerenberg. Ook amateurs gaan voor een zo goed mogelijk resultaat. Daarom was de aanpak van het onderzoek door de veldwerkleiding zo veel mogelijk tevoren gepland. Maar planning garandeert niets. De mooiste vondst werd bijna over het hoofd gezien zoals hieronder zal blijken.

Deze plek in een klein volkstuincomplex was sinds 1981 bij ons bekend. In dat jaar was ter plaatse een kleine proefsleuf gegraven op de plek waar één van de gebruikers van een volkstuin aan het oppervlak enige vuursteenartefacten had gevonden. De proefsleufleverde geen vuursteenmateriaal op, maar wel ijzertijdscherven. Belangrijkste vondst was toen een Marne-schaaltje dat in een trechtervormige ingraving geplaatst was, vergezeld van wat natuursteen en dat als (bouw)offer geïnterpreteerd werd'. Toen er in 1990 plannen waren om hier huizen te gaan bouwen, werd in overleg met toenmalig provinciaal archeoloog van Gelderland, R.S. Hulst, besloten een noodonderzoek te doen. Dit onderzoek is uitgevoerd in de zomervakantie van 1990. Wij maakten daarbij gebruik van een schaftwagen van het schildersbedrijf Jan Keultjes uit Zevenaar. Ruim een week hebben wij gewerkt in een opgravingsput van ca 35 bij 10 meter. De bovenlaag variërend van 25 tot 50 cm dik werd met behulp van een graafmachine verwijderd. Vervolgens werd laagsgewijs geschaafd. Daarbij kwamen verschillende grondsporen tevoorschijn met schervenmateriaal dat voornamelijk in de Ijzertijd gedateerd wordt. Ook werd er vuursteenmateriaal gevonden. Het betrof vooral kleine

artefacten die in twee concentraties aanwezig waren. Door middel van onderzoekspurjes van elk één vierkante meter in schaakbordpatroon is verder onderzocht hoe de verspreiding van het vuursteenmateriaal was (afb. 1). Het ging om materiaal dat in het vroege Mesolithicum gedateerd wordt. Ook in de naast de put gestorte grond is nog gezocht naar artefacten en er werden er inderdaad enige gevonden. Op de eerste dag na afloop van de opgraving ging ik met mijn auto de schaftwagen ophalen om deze terug te brengen naar het schildersbedrijf.

Afb. 1. Blik op de opgravingsput.

)0 jaar AWN-afdeling Zuid-Vcluwe en Oosl-Gcldertand

265


Ajb. 2. De maalsteen van Lengel.

Onwillekeurig liep ik nog even het terrein op om in de put en bij het stort rond te kijken. Gedurende de hele opgraving hadden bij de storthopen enkele stukken beton gelegen, daar kennelijk door iemand gedumpt. Maar één van de stukken, onder een loopspoor, door ons veroorzaakt aan de rand van de stort, leek mij anders van aard. Het had een regelmatige en symmetrische vorm. Voor de zekerheid heb ik dit object maar in de kofferbak van mijn auto getild en meegenomen. Al snel bleek het te gaan om een maalsteen van tefriet (afb. 2). De afmetingen bedragen 54 bij 25 bij 14 cm. Op het maalvlak bevindt zich een roodachtige aanslag, mogelijk het gevolg van het gebruik van deze steen. Van Heeringen onderscheidt vier typen prehistorische maalstenen. Op grond van de booWorm zonder kiel behoort de maalsteen van Lengel tot type a. Dit type wordt in de Late Bronstijd en de Vroege Ijzertijd gedateerd'. Een maalsteen uit deze periode is geen alledaagse vondst, maar deze maalsteen is ook nog eens één van de meest gave exemplaren van dit type die in Nederland gevonden zijn! Hoe is deze maalsteen hier terechtgekomen? Ik zie twee mogelijke verklaringen:

266

jcjaar A \l h-afdeling Zuid- VVJMUV en

a. De maalsteen is aan het begin van de opgraving door de graafmachine samen met de bovenlaag weggegraven en op het stort terechtgekomen. Het mag dan wel een wonder genoemd worden dat de maalsteen niet door de bak van graafmachine beschadigd is; b. De maalsteen is bij ander graafwerk tevoorschijn gekomen en hier gedumpt. Aangezien de datering van de maalsteen en die van de scherven van de opgraving elkaar overlappen, is het dan wel waarschijnlijk dat de maalsteen van dit terrein afkomstig is. Mijn mooiste vondst is thans te zien in de archeologiekamer van het Liemers Museum in Zevenaar. Zonegge 23-19, 6903 HG Zevenaar Noten 1 Verhagen 1991. 2 Van Heeringen 1985. Literatuur Heeringen, R.M. van, 1985. Typologie, Zeitstellung und Verbreitung der in die Niederlande importierten vorgeschichtlichen Mahlsteine aus Tephrit. Archaologisches Korrespondenzblatt IJ, 371-383.

Verhagen, J.G.M., 1991. Een bijzondere vondst uit de Ijzertijd bij 's-Heerenberg, Westerheem 40, 344-346.


Wie kent dit? Antireclame op theekopje In 1996 is in de Theaterput aan de Hogendijk in Zaandam, naast grote aantallen pijpenkopjes uit de achttiende eeuw, een schoteltje van faience gevonden met de tekst: "Ik wil dit kopje tee riet hebben" (afb. 1). De maker van de tekst beheerste de Nederlandse taal zeer waarschijnlijk niet zo goed. Men mag aannemen, dat de tekst had moeten zijn: "Ik wil dit kopje thee niet hebben". Verder staat er een afbeelding op van een Chinees die demonstratief een kop en schotel laat zien en (onderaan) een ketel, waar de thee uit werd geschonken. Het is niet helemaal duidelijk of het protest de keramiek of de thee geldt. Wanneer de tekst "Ik wil dit theekopje niet hebben", zou hebben geluid, zou het met zekerheid om de keramiek gaan die uit China werd geïmporteerd en die concurreerde met het inheemse aardewerk. Aangezien er in Nederland geen thee wordt verbouwd, mogen we aannemen, dat met de tekst tegen de import van porselein werd geprotesteerd. Later in 1996 werd op dezelfde plek het bijbehorende kopje gevonden (afb. 2 en 3). Op het kopje staat een Chinees aan een tafel waarop een kop en schotel en een ketel, die gelijk is aan die op het schoteltje, alleen iets kleiner. Verder staat op het kopje nog de tekst "groene " de rest ontbreekt. Mogelijk heeft de volledige tekst "groene draeck" geluid, waarmee China wel werd aangeduid.

ook industriële producten uit Engeland op de markt, die op hun beurt het porselein uit China weer voor een belangrijk deel hebben verdrongen.

D.F. Lunsingh Scheurleer schrijft in Chine de Commande, dat vanaf het begin van de achttiende eeuw in China voor de compagnieën die handel met dit land dreven, steeds meer voorwerpen, tot hele serviezen toe, werden gemaakt. Hierdoor kregen de producenten van faience kopjes en schotels in Nederland een geduchte concurrent. Later in de achttiende eeuw kwamen

Gerard Graas AWN Zaanstreek/Waterland

Zijn de kop en de schotel uit de Theaterpunt een uiting van economische concurrentie in de achttiende eeuw? Het zijn interessante bodemvondsten die ik nooit eerder heb gezien; u misschien wel?

Afb. 1. Schoteltje met de tekst.

Beschrijving:1 Kopje

Hoogte: 3,6 cm Diameter boven: 6,4 cm Diameter standring: 2,7 cm Typologie: f-kop-2 Blz. 822, afb.1057 Datering: 1701-1778; 1701-1745 Ook afb.1056 Datering: 1675-1720 Schoteltje Typologie: F-bor-8 Diameter standring: 5 cm De maat van de standring is vergelijkbaar met afb.1012, blz.810 Datering: 1690-1740 Een vergelijkbaar schoteltje met sprekende afbeelding zou afb.1016, blz.811 kunnen zijn, hoewel dit bord wat later is gedateerd.'

Afb. 2. Bijbehorend kopje, rechts met tekst.

Ajb. 3. Hetzelfde kopje, links met ketel.

Reacties graag naar het centrale redactieadres: Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg of naar e-mail: westerheem@freeler.nl In het volgende nummer zal aandacht aan de reacties worden besteed.

1 Bartels, M., 1999: Steden in Scherven

267


Wie kent dit? Het tweelingbakje: Reacties op een oproep Gewit

Groeneweg

Ajb. i. Tweelingbakje uit Schalkwijk.

Tijdens de renovatie van het kasteelterrein Schalkwijk (gem. Houten) trof Frans Landzaat (Archeologische werkgroep Schalkwijk) een merkwaardig keramisch voorwerp aan. Het voorwerp bestaat uit twee aaneen gevoegde bakjes met daar tussenin een verticaal bevestigd worstoor (afb. i). In de rubriek 'Wie kent dit?' in de vorige Westerheem (2004 nr. 5, p. 203) plaatste hij een oproep: de vinder wilde graag iets meer over dit voorwerp weten en wilde horen of elders ook iets dergelijks gevonden is. Opvallend is, dat de Schalkwijkse bakjes weliswaar even groot, maar niet identiek lijken te zijn. Op de foto is goed te zien, dat de rand van het ene bakje naar binnen buigt, terwijl dit bij het andere bakje niet het geval lijkt te zijn. Verder valt op, dat beide bakjes met gips zijn gecomplementeerd, waarbij een replica in gips van een ontbrekend oor is aangebracht. Dat handvat is niet aan de fantasie van de restaurateur ontsproten, dus moest deze over een voorbeeld hebben beschikt. Zo onbekend was het voorwerp blijkbaar nu ook weer niet. Zes lezers reageerden op de oproep. Nico Arts (gemeentearcheoloog Eind268

hoven) verwijst in zijn reactie o.a. naar de kloeke boekdelen van Jozef Weijns (Huisraad in Vlaanderen) die een dergelijk voorwerp als "tweepot" kent en daarbij aangeeft, dat men deze gebruikte om daarin voedsel te vervoeren. Nico verwijst verder naar een exemplaar uit Eindhoven (1775-1825) en uit Son (vijftiende of zestiende eeuw). Michiel Bartels (stadsarcheoloog Deventer) verwijst naar een vondst van de Groenmarkt in Dordrecht. Hij bericht, dat het tweelingbakje vermoedelijk een bak voor kippenvoer of voor ander pluimvee is. Omdat deze beesten nogal met hun kop schudden bij het eten, wordt er nogal met het zaad gemorst. Door nu de randen van de bakjes naar binnen te buigen, houdt men het geknoei binnen de perken. Dergelijke bakjes zijn nog wel te koop bij winkels als Boerenbond en Welkoop.

Destijds heeft Hemmy Cievis ze Pindabakjes gedoopt omdat we geen idee hadden waartoe ze dienden. Tot zover Michiel. Willem Spekking (voorzitter Beoefenaren Archeologie Tiel e.o.) verwijst naar de door Michiel gepubliceerde vondst uit Dordt. De door Michiel en Willem gesignaleerde vondst uit Dordrecht is niet het enige tweelingbakje uit die plaats. An Osseweijer-van Bueren bericht over en tweede vondst. Het betreft een fragment dat daar in de jaren i964-'68 aan de Varkensmarkt werd gevonden. Die vondst dateert uit de periode 1200-1500. Verder verwijst zij naar een publicatie over een dergelijk voorwerp uit Goes. Vervolgens berichtte Gerard van der Molen uil Zwolle, dat het tweelingbakje gebruikt zou kunnen zijn als gecombineerde water- en voerbak voor bijvoorbeeld kooivogels: in de ene helft


voer, graan, in de andere helft water. Het oor wijst er op dat dit voorwerp ergens op, of in geplaatst wordt, bijvoorbeeld in een kooi, in een ren of volière. Het formaat zou goed bruikbaar zijn voor kippen, of andere vogels van die grootte. Hij heeft dergelijke vormsels wel in gebruik gezien bij duivenliefhebbers door henzelf gemaakt van cement en minder groot dan het afgebeelde voorwerp. Tenslotte schrijft de heer Voüte te Lochem, dat de foto hem weliswaar weinig informatie geeft, maar dat hij een dergelijk voorwerp van vroeger kent, toen het als peper-en-zoutstelletje op tafel placht te staan. Graag wil ik degenen die reageerden, mede namens Frans Landzaat, bedanken voor hun reactie. Leuke reacties dus en een reden te meer om maar eens de literatuur in te duiken op zoek naar dergelijke 'tweelingbakjes'. Laat ik beginnen met het tweede deel van de vraagstelling van Frans. Zoals ook al uit de reacties van Nico, Michiel, An en Willem blijkt, kennen we tweelingbakjes ook van andere vindplaatsen. Wanneer we ons beperken tot het tweelingbakje uit rood- of witbakkend loodglazuuraardewerk, waarbij op de zijkant, op de verbinding tussen beide bakjes, een verticaal oor geplaatst is, dan zijn ze gepubliceerd als bodemvondst uit Antwerpen (1500-1700), Bergen op Zoom (ongedateerd, afb 2}, Brugge (1600-1650), Dordrecht (14501475, afb. 3), Goes (1400-1500) en Leiden (idem).1 Daarnaast maakt An ons opmerkzaam op een tweede exemplaar uit Dordrecht, daterend van voor 1500. Ze zijn ook bekend uit Engeland, maar daar zijn ze van een steeltje voorzien in plaats van een oor. Het oudste Engelse exemplaar dateert daar uit de vroege dertiende eeuw.' De bodem van Londen leverde verschillende exemplaren op, meestal zestiende eeuws, waarbij de bakjes van een uitstaande, van een opstaande en dan weer van een naar binnen gebogen rand zijn voorzien.

|

; r

.'

; 't

De vormgeving blijft daar eeuwenlang nagenoeg ongewijzigd, zoals blijkt uit een exemplaar uit het tweede kwart van de zeventiende eeuw uit het Engelse Cove.1 Bij loodglazuur-exemplaren uit Amsterdam (Weserwaar uit 1590-1620), Eindhoven (1775-1825), Tegelen, Trier (1800-1900) is het oor horizontaal geplaatst. * Uit Hampshire ken ik een exemplaar waarvan één van beide bakjes door een handvat wordt overbrugd.' Tenslotte komen de loodglazuur exemplaren ook zonder handvat voor. Voorbeelden daarvan zijn onder andere bekend uit Papendrecht (18001900) en Huy (1500-1600, terwijl dit type nog in de jaren i9io-'3O en 1920'25 in Gouda werd gemaakt/'

Afb. 2. Tweelingbakje met schulpdecoratie uit Bergen op Zoom. Coll. in den Scherminckel. Schaal 1:4.

Afb. 3. Tweelingbakje uit Dordrecht. Schaal 1:4. Uit: Bartels 1999 dl. 2, pag. jz-jnr. 7o8. Dit waardevolle boek is nog steeds te koop: www.halos.nl.

269


Daarmee hebben we de vraag van Frans Landzaat over vindplaatsen van vergelijkbare exemplaren beantwoord: we kennen het tweelingbakje vanaf de dertiende tot en met de twintigste eeuw van tal van plaatsen in en buiten Nederland. We kennen ze ook in andere baktechnieken, bijvoorbeeld in steengoed en faience. Zo bezit het Lancksmuseum te Trier een voorbeeld in steengoed, versierd met kobaltblauwe ranken en daterend uit de negentiende eeuw, terwijl de collectie van het Museum Wiesbaden een achttiende eeuws exemplaar uit het Westerwald omvat/ Bij het exemplaar uit Wiesbaden is in elk van beide bakjes een bijpassend kruikje geplaatst. En daarmee zijn we bij de tweede vraag van Frans aangeland. Wat was de functie van het tweelingbakje? Evenals het steengoed-exemplaar uit Wiesbaden, hebben faience tweelingbakjes bijna zonder uitzondering gefungeerd als houder van een olie- en azijnstelletje. Voorbeelden daarvan uit Delft bevinden zich ondermeer in het Amsterdams Rijksmuseum en Groninger Museum; Gemeentemuseum Den Haag, en Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam (alle daterend uit de eerste helft van de achttiende eeuw).s Franse voorbeelden van dit soort olieen azijnstellerjes zijn o.a. aanwezig in het Nederlands Openluchtmuseum Arnhem (Noord-Frankrijk, laatste kwart negentiende eeuw) en in het Museum voor Oudheidkunde en Sierkunst te Kortrijk (Rouaan, 1700-1800)." Later komen daar ook de peper- en zoutstelletjes bij, zoals de heer Voüte zich die herinnert. Maar daarmee is de vraag van Frans nog niet beantwoord, want wat voor de tweelingbakjes met tinglazuur geldt, behoeft niet van toepassing te zijn op de tweelingbakjes met loodglazuur. Opvallend is immers, dat bij sommige loodglazuur tweelingbakjes de bovenrand naar binnen is gebogen, wat bij 270

faience exemplaren nooit het geval is. Engelse voorbeelden van het loodglazuur-tweelingbakje staan daar in de literatuur bekend als "condiment (dishes)". Over de vraag of ze nu dienen om kruiden in te kweken, dan wel om kruiden of specerijen te bewaren ofte verwerken, laat men zich niet uit.'" Naar aanleiding van het bakje uit Goes werd aanvankelijk aan een pasteibakje gedacht, maar de naar binnen gebogen bovenrand maakte die functie toch weer wat minder aannemelijk en uiteindelijk leek een dubbel olielampje een plausibele functie. Maar ook dat is discutabel: de naar binnen gebogen rand voorkomt inderdaad enigszins het morsen van olie door degene die met zo'n voorwerp aan de wandel gaat, maar daar staat tegenover, dat het tweelingbakje geen plaats biedt aan de brandende pit. Het gebruik van het tweelingbakje voor het transport van voedsel, waarnaar Nico Arts verwijst, komen we ook tegen bij de beschrijving van het exemplaar uit Tegelen: etensketeltje of etensbakje.' Ik ken de afmetingen van het Tegelse exemplaar niet. maar omdat de diameter van elk van de bakjes vaak minder dan tien cm bedraagt, lijken ze mij te klein voor het veronderstelde vervoer van de warme middagmaaltijd voor een noestwerkende landarbeider. Niet alleen landarbeiders eten uit bakjes, ook vogels doen dat. Peter Bitter deelt in een voetnoot mee, dat vergelijkbare bakjes in de dierenspeciaalzaak nog steeds als vogelvoerbakjes verkrijgbaar zijn.:j Daarmee zit hij op één lijn met Michiel Bartels, die ze van de Boerenbond kent en met Gerard Mink van der Molen, die ze bij duivenliefhebbers zag. Wie zich realiseert hoe populair bijvoorbeeld hoenders, duiven en ander gevogelte altijd geweest is, al dan niet voor de sier of de slacht en hoe deze beesten binnen- en buitenshuis met hun eten knoeien, begrijpt dat er een markt moet zijn geweest voor gecombineerde eet- en drinkbakjes waaruit kooi- en andere


vogels op een meer beschaafde wijze spijs en drank tot zich konden nemen. Zoals Michiel Bartels al opmerkte, voorkomt de naar binnen gebogen rand immers het ergste gemors met zaad en water. Geknoei met zaad is niet alleen een nodeloze verspilling maar trekt bovendien allerlei ongedierte aan. Een bevestiging voor het gebruik van tweelingbakjes voor gevogelte vinden we tenslotte op een affiche uit 19201925 van de N.V. Goedewaagen"s Koninklijke Hollandsche Pijpen- en aardewerkfabrieken te Gouda. Op dat affiche zijn aardewerkmodellen voor pluimvee en huidieren te zien. Daarbij is een tweelingbakje afgebeeld met dezelfde afmetingen als het exemplaar uit Schalkwijk. Dat bakje, dat overigens niet van oor of steel is voorzien, wordt daar "duiventweebak" genoemd. De prijs ervan bedraagt ƒ 0,18 per stuk." Vooralsnog mogen we dan ook aannemen, dat het tweelingbakje uit Schalkwijk als gecombineerd etens- en drinkbakje voor gevogelte in gebruik was.'4 groenweg@home.nl Nolen 1. Oost e.a. ig82-'83. nr. 254 en 295; Groeneweg [992, afb. 142; Vandenberghe 1983, nr. 2; Bartels 1999, nr. 708; Abelman s.d., nr. 11 en Bitter 1988, afb. 1. 2. Mc Carthy & Brooks 1988, nr. 895. 3. Pearce 1992, pag. 38 enfig.43. 4. Hurst e.a. 1986 nr. 384; Arts 1994 afb. 164.7 e n P-2 I 5 ' Bechtold & Goossens 1943. afb. 38. 5. Moorhouse 1970,fig.14. 6. De Haan 1979. afb. 2.1; Dandoij 1975'76 en Duco 1999, fig. 67 en 70. 7. Seewaldt 1999, nr. 225; Klinge 1979, nr. 139. 8. Lunsingh Scheurleer 1984 Abb. 19; Scholten 1990 nr. 67; Van AkenFehmers 1999 cat.nr.40: Mees 1997. 9. Klijn 2003, i.d.15 en Pauwels & Van Hoonacker 1981, pag. 154-155. 10. Mc Carthy & Brooks 1988. nr. 895 en Pearce 1992, pag. 38 11. Bechtold & Goossens 1943, afb. 38 12. Bitter 1988 13. Duco 1999, fig. 67. 14 Reacties van na 12 november konden niet meer worden verwerkt.

Literatuur Abelman, L.J., s.d. Grote Markt 1 en j te Goes, de bewonen en hun scherven. Goes. Aken-Fehmers, Marion S. van e.a., 1999. Delfts aardewerk. Geschiedenis van een nationaal product. Zwolle / Den Haag. Arts. (red.), Nico, 1994. Sporen onder de Kempische stad. Archeologie, ecologie en vroege geschiedenis van Eindhoven i2'jyi$oo. Eindhoven Bartels, Michiel, 1999. Steden in Scherven 2, Catalogus. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (i2$o-it)oo). Zwolle/Amersfoort. Bechtold, J. en G. Goossens 1943. Tegelsche Volkskunst. Maastricht Bitter, P., 1988. Archeologisch onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis van het Ir.Driessenplein en de ontwikkeling van de oever van de Oude Rijn op het Waardeiland te Leiden, in: Bodemonderzoek in Leiden; archeologisch jaarverslag 19S7. Leiden. Dandoy. M., Céramique du 16e au 18e siècle découverte dans un Puits-Citerne a Huy 'Bata' en 1976, Bulletin du Cercle HesbayeCondroxXlV, 37-65. Duco, D.H.. 1999. Koninklijke Goedewaagen (1779-1982). Een veelzijdig ceramisch bedrijf. Leiden. Groeneweg, Gerrit, 1992. Bergen op Zooms aardewerk. Vormgeving en decoratie van gebruiksaardewerk gedurende 600 jaar pottenbakkersnijverheïd in Bergen op Zoom (Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem . deel 35). Waalre. Haan, M.J.A. de, 1979. Wat 18e en 19e eeuwse vuilnis uit de Merwede bij Papendrecht (II). Westerheem XXVIII-j, 119-130. Hurst. John G., David S. Neal & H.J.E. van Beuningen, 1986. Pottery produced and traded in north-west Europe 1350-1650 (Rotterdam Papers VI). Rotterdam. Klinge, Ekkart, 1979. Deutsches Steinzeug der Renaissance- und Barockzeit. Herjens Museum - Deutsches Keramikmuseum. Klijn, E.M.Ch.F. 2003. Onbekend tinglazuuraardewerk. De collectie van het Nederlands Openluchtmuseum. Arnhem. Lunsingh Scheurleer, D.F.. 1984. Delft. Niederla'ndische fayence. München McCarthy, Michael & Catharina M. Brooks, 1988. Medieval Pottery in Britain AD 900-1600. Leicester. Mees, D.C., 1997. Kunstnijverheid en tegels 1600-1800 / Applied arts and üles 1600-1800. Rotterdam. Moorhouse, S.. 1970. Finds from Basing House, Hampshire (c. 1540-1645): part one, Post-medieval archaeology IV. 31-91. Oost, T. (Red.), 1982. Van Nederzetting tot Metropool; archeologischhistorisch onderzoek in de Antwerpse binnenstad (Stad Antwerpen, oudheidkundige Musea, Volkskundemuseum 3 dec.1982 - 27 apr.1983). Antwerpen. Pauwels. A.G. & E.], van Hoonacker, 1981. Keramiek (Museum voor Oudheidkunde en sierkunst Kortrijk). Kortrijk. Pearce, Jaqueline. 1992. Border Wares (Post-medieval Pottery in London. Volume I). London. Scholten F., 1990. Delfts aardewerk, een reputatie geschiedenis, Mededelingenblad Nederlandse vereniging van vrienden van de ceramiek 140, 5-45. Seewaldt, Peter, 1990. Rheinisches Steinzeug, Bestandskatalog des Rheinischen Landesmuseums Trier. Trier. Vandenberghe, S., 1983. Archeologisch onderzoek van een post- en middeleeuwse beerput op de binnenkoer van het Hof van Watervliet. In: Het Hof van Watervliet in de Oude Burg te Brugge. Brugge, 75-110.

271


Literatuurrubrieken van de grachten, het huidige Louisedal, had vroeger een diepte van 7 tot 18 meter. De Frontinus-Tagungen 2002/200} in Wiesbaden vlakke bodem ervan was 2,5 meter breed, terwijl de randen steil omhoog liepen. - Heimbach - Berlin. Schriftenreihe der Meer stroomafwaarts had de mogelijke Frontinus-Gesellschaft, Heft 25. Bonn waterleiding de vorm van een typisch Ro2004. ISBN 3-98o6oc)i-i-i, 247 pp. Z/w, meinse spitsgracht. Dateerbaar materiaal geïllustreerd. Prijs € 10,- ind. portokosten. werd echter nauwelijks gevonden: slechts een klein sdierfje uit de eerste eeuw. Het Duitse Frontinus-Gesellschaji is een Evenmin is de gezochte verbinding tussen energieke club die zich stort op het onderde twee eerste aardwerken (het Kerstendal zoek naar de geschiedenis van pijpleiding-, en het Louisedal) aangetroffen. energie- en watertechniek. Hun 25e publiAl met al blijft de waterleiding een mystecatie is een bundeling van bijdragen op rie. De genoemde aardwerken lijken met twee jaarlijkse congressen. redelijke zekerheid te hebben toebehoord Eén van die bijdragen trekt onze buitengeaan een Romeins aquaduct, maar er is wone belangstelling, want het onderwerp vooralsnog geen enkel keihard archeologisch betreft Nederlands grondgebied. In het bewijs. Mogelijk zijn de legionairs van de artikel 'Ein Aquadukt für das Rörnische castra wel ooit begonnen met het aanlegNijmegen? Neue Ergebnisse arcbaologigen van de waterleiding, maar hebben ze scher Prospektion' geeft ROB'er Peter hun infrastructurele activiteiten niet kunSchut de eerste resultaten van prospectief nen voltooien door hun vertrek uit onderzoek naar de mogelijke Romeinse Nijmegen in 104. Dat zou mogelijke hiaten waterleiding van het Kerstendal in Berg en in het traject en de afwezigheid van vondDal naarde castra (legioensplaats) in sten kunnen verklaren. Nijmegen-Oost.

Recensie

Afb. 1. Grafische voorstelling van het reliëf bij Nijmegen. Uit: FrontinusTagungen.

Ongeveer in eikaars verlengde liggen drie uitgegraven dalen van 300-1000 meteren drie opgeworpen dammen van 75-300 meter. Bij elkaar is daar zo'n 200.000 kubieke meter grond voor verplaatst. Tot nu toe was alleen de laatste dam, de Broerdijk. archeologisch onderzocht - waarbij met zekerheid een Romeinse oorsprong kon worden vastgesteld. Op drie andere plaatsten heeft het ROB nu het vermoedelijke tracé doorsneden. Eén

Wat is nu de waarde van het onderzoek? Op de eerste plaats de bevestiging dat Nederland een voorheen onbekend, uniek archeologisch monument bezit, waarvan we dachten dat dit soort alleen in het buitenland voorkwam: een heuse Romeinse waterleiding, of in ieder geval de infrastructurele contouren ervan. Op de tweede plaats is de hoeveelheid raadsels over de leiding alleen maar toegenomen. Nadeel is dat het boekwerkje pas twee jaar na de lezing verschijnt: Schut beloofde voor 2003 al een vervolgonderzoek. Behalve het Nijmeegse aquaduct zullen nog vele andere onderwerpen uit het boekje in de smaak vallen bij waterleidingliefhebbers. We noemen hier artikelen over een Romeins aquaduct in het Elsbachtal, civieltechnische werken in de Eifel, middeleeuwse waterverzorging in de Zwanenburcht van Kleef en de lokalisering van een houten waterleiding door geofysische methoden. Leuke artikelen in een compact boekje, belaas met louter zwart-wit afbeeldingen, maar de moeite waard. Verdere gegevens: info@frontinus.de.

272


Johannes Smetius. Nijmeegse Oudheden. Oorspronkelijke titel: Antiquitates Neomagenses. 1678. Vertaald door Leo Nellissen. Tilburg 2004. ISBN 90-8087191-5. z/w, 224 pp. Prijs: € 19,90 of € 22,50 De verzameling oudheden van de Nijmeegse predikanten familie Smetius uit de zeventiende eeuw staat te boek als de eerste gedocumenteerde archeologische collectie van Nederland. Vaderen zoon Smetius waren fervente liefhebbers van de Antieken en trachtten het Romeinse erfgoed in Nijmegen te behoeden voor verdere verkwanseling. In Antiquitates Neomagenses verzuchtte Smetius in 1678: "De oever is hier bezaaid met ruïnes en de rivier geeft sinds mensenheugenis tot op de dag van vandaag enorm veel voorwerpen van de oude Romeinen prijs, f...) Maar het deed pijn in het hart te zien dat men dagelijks slordig omging met de overblijfselen uit de oudheid, die na zeventien eeuwen doorlopende vernieling nog aanwezig waren; het gewone volk, dat er geen verstand van heeft en dat eigenlijk alleen oog heeft voor het materiaal, bewerkte die overblijfselen en gebruikte ze op een ander manier". Een dergelijke verzuchting zou net zo goed uit 2004 kunnen stammen, maar in Smetius' tijd ging de afbraak van het erfgoed nog een stuk sneller dan nu. Vooral in de tweede helft van de zeventiende eeuw werden natuurstenen muren en fundamenten op grote schaal uitgegraven voor hergebruik. Temidden van deze afbraak wierpen Johannes Smetius senior en junior zich dus op als redders van het erfgoed en maakten zich onsterfelijk door losse vondsten te verzamelen - deels uit schenkingen, deels door aankoop - en onder te brengen in een 'Cabinet van Oudheden'. Maar het bleef niet bij verzamelen: ze omschreven en bestudeerden de voorwerpen, correspondeerden erover met de belangrijkste wetenschappers uit die tijd en stelden hun collectie open voor het publiek. Het Cabinet werd bezocht door vele Europese vorsten die hun grote bewondering niet onder stoelen of banken schoven. Smetius beschreef zijn vondsten in de catalogus Antiquitates Neomagenses, die nu dus, na bijna 330 jaar, voor het eerst in het Nederlands is vertaald- Smetius zelf schreef namelijk, geheel volgens de gewoonte van die tijd, alles in het Latijn. De beschrijving van de collectie omhelst onder andere "500 mantelspelden van koper, zilver en goud; 10.000 munten; meer dan 80 ringen met gesneden edelstenen; 50 hoofden van

beelden, marmer en brons, één van glas met een zilveren diadeem; 25 voetstukken van beelden, groot en klein; honderden urnen, heel en gebroken; talloze schalen van terra sigillata, waarvan 80 verschillende pottenbakkersnamen worden opgeschreven; 100 schrijfstiften van zilver en brons; tal van chirurgische instrumenten; een gedeelte van een bronzen lauwerkrans; een koperen passer; een jachthoorn; honderden olielampjes; 6 vingerhoeden; meer dan 100 damschijven; 33 doosjes, rond, vierkant, hartvormig; meer dan 50 beeldjes van goden, mensen en dieren". Uit de catalogus spreekt een hartstochtelijke liefde voor de Oudheid en een bewonderenswaardige kennis van de antieke literatuur. Smetius kan niet putten uit archeologische theorieën (de archeologische wetenschap bestaat immers nog niet) en citeert daarom veelvuldig antieke en vroegchristelijke schrijvers om de context van gebruiksvoorwerpen te verklaren. Daarnaast refereert hij ook aan het wetenschappelijke werk van tijdgenoten. Leo Nellissen heeft dit bijzondere werk integraal vertaald, inclusief een aantal lofdichten, die tegenwoordig wat merkwaardig en hoogdravend overkomen. Daarnaast bevat de bundel alle oorspronkelijke tekeningen, aangevuld met afbeeldingen uit andere geschriften. Ook heeft Nellissen een notenapparaat toegevoegd met 699 verwijzingen naar antieke literatuur, een hels karwei dat grote bewondering afdwingt. Al met al vormt de catalogus van Smetius een uniek document in de Nederlandse archeologie: niet alleen vanwege de bijzondere omvang, beschrijving en illustratie van de eerste archeologische collectie van Nederland, maar ook vanwege de boeiende literatuuranalyse als tijdsgebonden fenomeen. Zo wordt de catalogus begerenswaardig voor Nijmegenaren, archeologen, historici, oudheidkundigen, numismaten én latinisten. Misschien vraagt u zich af hoe het met de collectie van Smetius is vergaan. Helaas was deze geen lang leven beschoren. Na de dood van Smetius jr. in 1703 werd de gehele collectie voor 20.000 gulden verkocht aan de keurvorst van de Palts, een soort Rooms-Duitse onderkoning. De voorwerpen verspreidden zich over heel Duitsland: sommigen kwamen terecht in musea, maar het grootste gedeelte is niet meer te traceren. Dat ontlokte de Nijmeegse gemeentearchivaris Van Schevichaven in 1900 de verzuchting: "Onze bodem, die eenmaal

273


zoo rijke mijn, schijnt nu zoo goed als uitgeput. (...) Als hersenlooze verkwisters zijn onze voorzaten omgegaan met die schatten, de adelbrieven der stad. (...) Denkbeeldig hullen wij ons in zak en asch, wanneer wij denken, wat hier vernield en verloren gegaan is". Gelukkig gaan we de afgelopen vijftig jaar weer wat voorzichtiger om met ons erfgoed en blijkt de Nijmeegse bodem nog wel degelijk doordrenkt van Romeins verleden. Info: www.stilus.nl/smetius Paul van der Heijden

Haryy Fokkens en Richard [ansen, Het vorstengrafvan Oss. Een archeologische speurtocht naar ten prehistorisch grafveld.

Afb. 2. Het gebogen zwaard. Uit: Het Vorstengrafvan Oss.

Ajb. j . Urn met bijzondere opgeschilderde motieven. Uit: Het vorstengrafvan Oss.

Ajb. 4. Paardentuig. Uit: Het vorstengraf van Oss.

Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 2004. ISBN 90-5345-233-8. Genaaid gebrocheerd, Geill., 192 pagina's. Prijs â‚Ź 17,95.

de volksmond werd het al snel 'het vorstengrafvan Oss'. Het boek verhaalt van de ontdekking van het graf in 1933. de geologische en geografische context, de vondsten en sporen en hun duiding, 'vorstengraven" als archeologisch fenomeen, uiteraard het nieuwe onderzoek tussen 1996 en 2002 en tot slot de totstandkoming van de reconstructie, zoals die nu langs de A50 ligt. Een pakkend verhaal met heel veel human interest; zigeuners, messentrekkers en goud! Soms zoveel dat de auteurs wat in herhalingen vallen, maar dat zij zo. Omdat sommige hoofdstukken anekdotisch van opzet zijn, is de chronologie niet altijd duidelijk. De vele plaatjes (soms in kleur) en (oude) foto's maken echter veel goed.

Hoewel de Nederlandse Ijzertijd er allang niet meer mee begint (p. 67!), kennen de meeste, zo niet alle archeologieliefhebbers het met goud versierde en kromgebogen zwaard uit Oss. Het is gevonden samen met onder andere paardentuig en een ijzeren kokerbijl in een bronzen emmer ('situla') in een grafheuvel van werkelijk enorme proporties, zo'n 53 meter in doorsnede. In Om met de ontdekking te beginnen; veel is in het werk gesteld om de gebeurtenissen van 1933 te achterhalen. EĂŠn van de ontdekkers komt aan het woord en de verslaglegging van Hoiwerda over de opgraving wordt uitgebreid geciteerd. Wat verwarrend is, dat zijn beschrijving van een kaartje geheel wordt aangehaald op pagina 39, maar dat de verwijzing ernaar (het kaartje staat pas afgedrukt op pagina 48!) deel lijkt uit te maken van de tekst in het citaat, waardoor je denkt dat het om de plaatsing in de originele publicatie gaat. Omdat niet gewerkt wordt met figuurnummeringen en verwijzingen daarnaar, komt het vaker voor dat niet helemaal duidelijk is welk stuk tekst nu bij welke illustratie hoort (o.a. p. 139-140). De auteurs getuigen in het boek overigens van weinig waardering voor de werkwijze van Hoiwerda c.s.. maar des te meer voor die van zijn grote rivaal Van Giffen, die onder andere de nog steeds gebruikte kwadrantenmethode voor het opgraven van grafheuvels ontwikkelde. Helemaal ongelijk kunnen we ze daar natuurlijk niet in geven. Opvallend is het frequente gebruik van het woord 'kosmologie' (o.a. p. 82-83). e e n w e ' -

274


licht wat cryptisch modewoord. En weten alle lezers wel wat 'Myceense toloi' (p. 8g) zijn? Een sterk punt van het boek vind ik de heldere uitleg van relatief complexe processen als bodemvorming (p. 125) en het ontstaan van esdekken (p. 149). Vreemd is een vrij uitgebreide verhandeling over de fijnmazigheid van proefsleuvenonderzoek (p. 121122): zit het brede publiek waarop men met dit boek lijkt te mikken daar wel op te wachten? A] met al krijgt dat publiek voor een redelijke prijs een leuk boek dat ingaat op allerlei aspecten van de hedendaagse archeologie; oral history. archiefonderzoek, landschappelijke benadering, archeologische monumentenzorg, het omgaan met bodemvervuiling, interpretatie en vergelijking van vondsten en sporen en tenslotte archeologische reconstructies. Gecombineerd met het unieke onderwerp maakt dat het zeer lezenswaardig. Marie-France van Oorsouw

Annemarieke Willemsen (met bijdragen van Rudolf Simek en Renger de Bruin), Vikingen! Overvallen in het stroomgeheid van

Rijnen Maas, 800-1000. Utrecht/Bussum 2004. ISBN 90-6868-367-5. Geïll., 191 pag. Op 7 november is in het Centraal Museum te Utrecht de tentoonstelling Vikingen! Van start gegaan. De tentoonstelling toont hoe Scandinavische plunderaars dood en verderf zaaiden en is een samenwerkingsproject van het Centraal Museum, het Rheinisches-Landesmuseum te Bonn, de universiteit van Bonn en het Viking Skibmuseet te Roskilde. Bij deze tentoonstelling hoort een fraai uitgegeven en rijk geïllustreerd gelijknamig publieksboek. dat ook in het Engels en Duits verschijnt. In tegenstelling tot wat de subtitel suggereert, gaat het boek nauwelijks over specifiek de vikngraids, maar staan het dagelijkse leven van de viking met hun vecht- en reislust en de talloze fraaie voorwerpen uit die onrustige periode, centraal. Driepasfibulae zijn populair bij de illustrators van het boek, want ze worden verschillende keren afgebeeld. Volgens het bijschrift bij één van die afbeeldingen heten ze ineens vierpasfilbulae (pag. 98-99), maar dat komt waarschijnlijk omdat er

daar vier tegelijk worden afgebeeld. Jammer is overigens dat bij de talloze afgebeelde metalen objecten zelden de metaalsoort is vermeld. Een kaartje geeft aan, waar die raids langs Schelde Maas en Rijn plaatsvonden. De Schelde blijkt daarop een rustig gebied te zijn, met een winterkamp op Walcheren en een overval op Gent in 879. De auteur vergeet gemakshalve, dat in werkelijkheid in 836 Antwerpen werd platgebrand. een jaar later het koningsgoed op Walcheren werd veroverd en in 851, 852, 859 en 864 tal van invallen langs de Schelde plaatsvonden. Na een betrekkelijke periode van rust worden de plundertochten vanaf 879 hervat. Wellicht een foutje in het bijschrift van het kaartje, want het boek gaat helemaal niet over de Schelde, maar over Maas en Rijn. Met uitzondering van Dorestad lijkt het vikinggeweld aan Maas en Rijn, de subtitel van het boek, geheel aan ons land te zijn voorbijgegaan. In afwijking van die subtitel besteedt het boek dan weer we! weer volop aandacht aan Zutphen en dat ligt, zoals we weten - ook toen al - aan de IJssel. Feitelijk hebben we hier niet meer dan een bijzonder fraai publieksboek, waarin een verzameling aan historische gebeurtenissen, resultaten van scheepsarcheologie en veel fraaie bodemvondsten min of meer willekeurig bijeen lijken te zijn gebracht en tot een smaakvol verhaal zijn gebundeld. Voetnoten ontbreken. Wel bevat het boek een beknopte literatuurlijst. Een boek dus, dat zeker in een behoefte voorziet maar voor degene die werkelijk in de middeleeuwse archeologie is geïnteresseerd weinig nieuws te melden heeft. Het boek besluit met een hoofdstuk over de hedendaagse beeldvorming rondom de vikingen. Info over boek en expo: www.centraalmuseum.nl.

Pieter Jan Tichelaar, Tichelaar Makkum 1700-1876 (Fries Aardewerk III). Leiden 2004. ISBN 90-74310-91-5. ISSN 15861327. Geb., geïll.. 244 pag. Prijs € 45,-. Pieter Jan Tichelaar, Tichelaar Makkum 1868-1963 (Fries Aardewerk IV). Leiden 2004. ISBN 90-74310-90-7. ISSN 15861327. Geb., geïll., 248 pag., bijlagen. Prijs € 45,-. Pieter Jan Tichelaar, Fries Aardewerk. Een studie in delen. Leiden 2004. ISBN 9074310-97-4. Geïll.. 55 pag. Prijs € 15,-. Voor de drie delen samen in een fraaie cassette, betaalde ik overigens 'slechts' € 80,90.

275


In de loop van vier eeuwen hebben zich in Friesland een tiental bedrijven bezig gehouden met de productie van tinglazuuraardewerk. Van deze zogenaamde gleibakkerijen resteert thans alleen nog Tichelaars Koninklijke Makkumer Aardewerk-en Tegel-

fabriek. Op voorstel van Pieter |an Tichelaar is destijds besloten om de geschiedenis van de Friese gleisbakkerijen, hun personeel en hun producten in een serie van vier boekdelen vast te leggen. Dat plan is inmiddels uitgegroeid tot zeven boekdelen, waarvan er nu vier zijn verschenen: Kingma Makkum, Bolsward en Tichelaar Makkum. De drie nog te verschijnen delen zullen de tinglazuurproductie in Harlingen en het Friese loodglazuuraardewerk tot onderwerp hebben. Het onlangs verschenen derde deel in de reeks beschrijft de geschiedenis van het bedrijf van de familie Tichelaar te Makkum in de jaren 1700-1876 Het eerste hoofdstuk bevat een uitvoerig overzicht van de producten die het bedrijf vervaardigde. Het tweede hoofdstuk schetst de ontwikkeling van het dorp Makkum, dat zijn welstand vooral ontleende aan een belangrijke kalkindustrie met meer dan honderd kalkovens en aan de productie van bakstenen, dakpannen en esrriken. Het derde hoofdstuk beschrijft in het kort de vijf elkaar opvolgende leden van de familie Tichelaar die het bedrijfin deze periode hebben geleid. Het derde deel van deze serie eindigt wanneer het bedrijf stopt met de productie van schotels (1876). Het vierde deel sluit daarop niet naadloos aan, maar doet een stapje terug in de tijd wanneer een nieuwe leiding de bedrijfsvoering overneemt (1868). In dat vierde deel beschrijft de auteur hoe zijn voorouders het bedrijf opbouwden en omgingen met veranderingen in de markt, zoals de afnemende belangstelling voor zware

Afb. 5. Makkumer schotel Uit: Fries Aardewerk deel III.

276

schotels, een product dat 170 jaar lang onafgebroken werd geproduceerd. Van een ouderwetse gleibakkerij moest het bedrijf zich rond 1900 omvormen tot een 'extraverte' aardewerkfabriek met een nieuw assortiment, die nieuwe technieken en producten ontwikkelde en commerciële activiteiten ontplooide. Vanaf die tijd kwam het accent te liggen op beschilderd sieraardewerk. In beide delen besteedt Tichelaar veel aandacht aan de identificatie van de vele schilders die in de loop der jaren aan het Makkumer gteiswerk werkten. Hoewel zij de door hen gedecoreerde producten niet van merktekens voorzagen, waren schilderen schrijfstijl vaak tot op individuele personen terug te voeren. Wel ïs het spijtig, dat de auteur heeft moeten afzien van zijn oorspronkelijke plan om een onderzoek te doen naar het voorkomen van Fries tinglazuuraardewerk in de Nederlandse archeologische depots. Over bodemvondsten vernemen we in deze publicaties dan ook zo goed als niets. Zo resteert er in elk geval een omvangrijke en boeiende uitdaging voor de Nederlandse amateur-archeologen. Voor hen is er nog werk genoeg aan de winkel! Toch is niet alles direct even duidelijk. Vrijwel tegelijkertijd verschijnen in de serie Fries Aardewerk van de hand van de heer Tichelaar een tweetal fraaie boekdelen over het bedrijf van zijn familie in Makkum alsmede het essay Een studie in delen als inleidende tekst op de publicaties die Tichelaar op 28 april jl. in Nijmegen als dissertatie verdedigde. Drie boekwerken, die in één cassette te koop worden aangeboden. Maar één van die drie delen, deel IV in de serie Fries Aardewerk (Tichelaar Makkum 1868-

1963) maakt dan weer géén deel uit van het proefschrift, terwijl het al in 2001 verschenen deel II: Bolsward (ISBN 90-74310-74-5, 220 pag.. € 40,40), daarvan dan weer wel deel uitmaakt. Verwarrend vind ik ook, wanneer de auteur het verschil tussen majolica en faience aan zijn lezerspubliek gaat uitleggen. Dingeman Korf leerde ons decennia geleden, dat majolicaschotels zich van de latere faience of "Delfts" aardewerk onderscheiden doordat de eerstgenoemde categorie aan de achterzijde met het goedkopere loodglazuur is bedekt en op proenen werd gebakken. Vanaf het moment dat men het schotelgoed aan weerszijden met het witte tinglazuur bedekt en dit in kokers gaat bakken, spreekt men van faience. Terecht onderscheidt Tichelaar bij de productie van


de Friese gleibakkerijen drie categorieën tinglazuuraardewerk: schotels (majolica), sieraardewerk (faience) en tegels. Maar wanneer hij het verschil tussen majolica en faience gaat uitleggen poneert hij stellingen die hij zelf'nooit zo bedoeld kan hebben. In zijn essay Een studie in delen lees ik over de ontwikkelingvan het tingiazuuraardewerk: "Door de geringe voorbewerking van de klei was het eindproduct nog weinig sterk. wat ertoe leidde dat de schotels, potten. apothekerspotten dik en zwaar werden. Deze soort aardewerk wordt nu majolica genoemd". Die constatering geldt dan misschien voor het Friese materiaal, maar wie ooit kennis heeft gemaakt met de vroegste Noord- en Zuid-Nederlandse majolica, zoals de verfijnde vroeg zestiende-eeuwse drinkbekertjes, schaaltjes en vaasjes of de importen uit die periode uit Spanje en Italië, weet dat niet alle majolica overeen kam geschoren mag worden. Ik vervolg hel citaat van Tichelaar: "Kort voor het midden van de zeventiende eeuw ging men ertoe over om mergel uit België of Engeland toe te voegen aan de binnenlandse roodbakkende klei De bakkleur was voortaan geel. Dit soort aardewerk wordt aangeduid als faience". Los van de vraag waarom men niet pijpaarde importeerde of Limburgse mergel gebruikte, stel ik vast dat het verschil tussen majolica en faience niet langer door de toegepaste techniek wordt bepaald, maar uit de kleisoort zou moeten worden afgeleid. Gelukkig vond de promotie van Pieter Jan Tichelaar gelijktijdig plaats met die van Jan Daniël van Dam, die in zijn onderzoek uitgebreid stilstond bij de nomenclatuur van tinglazuuraardewerk in verleden en heden {zie Delfts aardewerk; een proeve tot her-ijking, gesignaleerd

in Westerheem 2004. 174). Ook elders in zijn publicaties heeft de auteur moeite met het definiëren van bepaalde begrippen. Zo definieert hij in deel III "gleibakkerijen" (= bedrijven waar tinglazuuraardewerk wordt vervaardigd) als "fabrieken van tegels en schotels". Maar niet elk atelier is een fabriek en evenmin zijn alle tegels en schotels van tinlazuur voorzien. Maar eigenlijk zijn dit maar kleine details. die in het niet zinken bij de kwaliteit van het resultaat van de door Tichelaar geklaarde klus en van de manier waarop dit via deze publicaties wordt gepresenteerd. Van belang voor de studie van het Makkumer aardewerk was overigens ook een scheepswrak dat Rijkswaterstaat in 2003 bij toeval in het Markermeer nabij Hoorn met side scan sonar lokaliseerde. Onder

leiding van de ROB/NISA onderzochten amateur-duikers van de LWAOW het wrak van wat een tjalkachtig vrachtschip bleek te zijn. Het grootste deel van de lading van het schip stond nog steeds netjes op zijn plaats en bestond uit Friese baksteentjes, estriken, dakpannen, dakvorsten en .... tinglazuur schotels. Op die schotels stond onder andere de plaatsnaam 'Makkum" en het jaartal "1752" vermeld. Ter gelegenheid van de promotie van Pieter |an Tichelaar hield Martin Sluis een voordracht over het onderzoek van dit scheepswrak. Eén van de gevolgen van de vondst was, dat eerder door Tichelaar aan Bolsward toegeschreven schotels toch uit Makkum afkomstig moeten zijn geweest.

E.M.Ch.F. Klijn, Onbekend tinglazuuraardewerk; de collectie van het Nederlands Open-

luchtmuseum. Arnhem, NOM, 2003. ISBN 90-70300-24-9. Formaat 29x22 cm, geb.. geïll., 294 pag. oplage 750 exempl., prijs € 65,-. Het Nederlands Openluchtmuseum bezit, afgezien van de tegels, een verzameling van circa 700 (andere bronnen spreken over 800, ik heb het niet gecheckt) stuks tinglazuuraardewerk. Het grootste deel daarvan dateert uit de periode 1785-1850. Tinglazuuraardewerk is in die periode al lang op zijn retour; kunsthistorische topstukken ontbreken dan ook in de verzameling van het NOM. Wat we hier tegenkomen bestaat uit boerenaardewerk, souvenirs en herinnerings- en herdenkingskeramiek. Na een korte inleiding over het tinglazuuraardewerk, het museum en de museale collectie, volgt een zeer uitgebreide catalogus. waarbij elk object wordt beschreven en aan voor- èn achterzijde in kleur wordt afgebeeld. De daarbij gemaakte indeling tussen bijvoorbeeld gebruiks- en sieraardewerk is wat arbitrair, maar niet storend. Aardig is een reeks blikken bordjes, waarmee de catalogus afsluit. Op die bordjes bevindt zich een blauw/witte print, die rechtstreeks van porselein en tinglazuur is overgenomen. Na deze epigonen in blik volgt als toetje een facsimile herdruk van een uit 1780 daterende pamflet: "De Delftse Stok, vergruizende het goor, geel en schavots rood Engelsch Aard-werk", waarin de opkomst van het Engelse aardewerk als hoofdschuldige wordt aangewezen voor de achteruitgang

277


van de Delftse aardewerknijverheid. Waar bekend noemt Klijn het productiecentrum van het beschreven materiaal. Helaas is zelden bekend waar het betreffende voorwerp uiteindelijk in gebruik was. Maar zelfs al zou dat bekend zijn, dan blijft vermelding daarvan helaas achterwege. Op de bovenzijde van sommige (Friese) schotels zit een afzonderlijk kommetje vastgebakken. Tichelaar (zie recensie hiervoor), die dit product uit eigen atelier moet kennen, noemt dit eierschotels. Het kommetje dient daarbij - zo veronderstel ik - als eierdopje. Klijn echter typeert identiek Makkumer producten als mosselschotel. In zijn optiek dient het kommetje voor azijn, waarin men de mosselen doopte. Voor zover de gecatalogiseerde voorwerpen eerder werden gepubliceerd, vermeldt Klijn dit. Hij doet dit evenwel niet consequent. Zo ontbreekt die verwijzing bij een spaarpot (4-d.s.), die zijn voorganger J. de Kieyn in 1968 in de tentoonstellingscatalogus Nationale Spaarpotten opnam. Al met al is het een bijzonder gelukkige zaak, dat het Nationaal Openluchtmuseum met dit fraaie boekwerk een grote en belangrijke collectie "boeren "-tinglazuuraardewerk heeft ontsloten.

Drs. C. Bergen, drs. M J.LTh. Niekus en drs. V.T. van Vüsteren, Schatten uit het veen. Zwolle / Assen 2002. ISBN 90-400-9662.7. Geb., geïll., 132 pag., € 17,95 / € 17,50. Ooit zwierf ik wekenlang door de laatste restjes hoogveengebied die ons land kent, gelegen op het grensgebied van Noord-Brabant en Limburg. Ik verbleef er 's nachts wanneer roerdompen hun sinistere oempgeluiden maakten en overdag wanneer talloze fraai gekleurde dazen mij belaagden. Ik hoorde verhalen aan van oude bewoners, die vertelden over veenbranden, fata morgana's, Romeinse schatvondsten. Maar vooral was er veel dat ik niet hoorde. Over waarom men er liefst niet kwam bijvoorbeeld en al helemaal niet 's nachts, daarover zweeg men. Ik herinner mij het vocht van de zompige moerassen, de klamheid van de zinderende hitte, maar ook de oneindige miezerige motregens. Maar bovenal herinner ik mij de immense grootsheid van het zich schier oneindig uitstrekkende landschap, waar niets hetzelfde was, maar waar herkenningspunten ontbraken.

278

Ik herinner mij een beklemmende grootsheid, een onvoorstelbare eenzaamheid, een benauwende stilte en het felle licht. Dat moet de sfeer geweest zijn, toen onze voorvaderen en andere volkeren er hun lijken, wapens en muntschatten verborgen. Dat moet ook de sfeer geweest zijn, toen turfgravers eeuwen later diezelfde lijken, wapens en muntschatten opdelfden. Hoe schril in tegenstelling daarmee is de entourage waarmee het Provinciaal Museum Assen dezelfde vondsten uit het veen aan het publiek presenteerde. Een doolhof van donkere gangen langs duistere vitrines (of waren het terrariums) waarin kleine spotjes een vaag licht op allerlei interessante dingen wierpen met tekstbordjes die ik vanuit een moeizaam gebukte houding trachtte te ontcijferen. Op ideale hoogte gepresenteerd dus voor kinderen en rolstoelgebruikers. Vreemde geluiden, joelende kinderstemmen en lakens aan het plafond maakten de halloween-achtige kermissfeer compleet. Dat trekt natuurlijk publiek en het is mooi natuurlijk zo'n uitstalling waarbij uitdrukkelijk rekening is gehouden met onze motorisch gehandicapten. Maar het idee achter de duistere doolhof ontging mij. Of waren de Drentse veengebieden lang en kort geleden zoveel anders dan die ik die kende uit bet zuiden van ons land? Persoonlijk had ik de talrijk aanwezige unieke voorwerpen liever met rechte rug, maar vooral met felle belichting bewonderd. Dezelfde felle verlichting waarin ze in het moeras werden gedeponeerd en waarin ze uit het veen terug werden opgegraven. Dan zie je twee vellen liggen, de ons nog resterende overblijfselen van twee jonge mannen met gemanicuurde nagels, innig bijeen onder een gekleurd dekentje. Enkele vitrines verder zien we weer twee elkaar omarmende mannenvellen liggen. Veenoffers, licht de tentoonstelling toe, dienend om iets af te smeken of om ergens voor te bedanken. Waarom durft niemand te suggereren dat er wellicht in het verre verleden een periode geweest is dat liefde tussen mannen niet werd getolereerd en elke herinnering daaraan moest worden vernietigd. Niet om te bidden ofte danken, maar om te vergeten. Aan welke schande heeft het meisje van Yde zich blootgesteld? En is er echt zoveel veranderd? Het is nog geen generatie geleden, dat ongedoopt gestorven zuigelingen en zelfmoordenaars geen plekje konden krijgen in de gewijde aarde op de katholieke begraafplaats, maar desondanks niet minder liefdevol ter aarde


werden besteld in een ongewijd hoekje of op de algemene gemeentelijke begraafplaats. Het veen leverde ook schat- en wapenvondsten op. Wat doen wij tegenwoordig met wapens die de politie in beslag neemt of die arrogant ogende militairen op Irakese vrijheidstrijders buitmaken? Die worden vemietigc. Zoals de Germanen reeds deden met de wapens van overwonnenen. Niks bidden of danken, maar net als met de eigen inwoners die schande over de gemeenschap brachten: vernietigen en vergeten, het veen in en zand erover. Ik herinner mij, hoe ik ooit in een bruin café een gesprek opving van twee bankrovers die daar iemand opdracht gaven om de door hen gebruikte auto in een nabij gelegen haven te laten verdwijnen en hoe ik zelf betrokken was bij het bijeenpakken van gestolen spullen die vervolgens voor een ieder onbereikbaar in een stadsgracht werden afgezonken: niets danken of bidden, gewoon vernietigen en vergeten. Wellicht zullen ooit archeologen de bodem van wat eens een stadsgracht was onderzoeken... Zo kan er van alles door een mens heen gaan. wanneer je een tentoonstelling bezoekt. Zo wordt je ook geconfronteerd met tal van zaken waar een tentoonstelling geen antwoord op kan geven. Gelukkig biedt ook hier een bijbehorende publicatie een veel gedetailleerder inzicht. We kunnen het thuis allemaal nog eens rustig nazoeken. Die publicatie. Schatten uit het veen, waaraan tal van deskundigen uit binnen- en buitenland hun bijdragen leverden, geeft inderdaad het gewenste licht in de duisternis van museumzalen en vitrinekasten. Met behulp van veel illustraties en heldere teksten krijgen we nu een veel duidelijker en genuanceerder beeld van wat zich in en het rondom het veen afspeelde. Uiteraard maken we daarbij uitgebreid kennis met de mogelijke geloofswereld en de rituelen van de vroegere bewoners van Noordwest Europa. We worden vooral ook geconfronteerd met hetgeen we nog steeds niet weten. Juist daarom roepen sommige auteurs met hun stellingen en uitgangspunten meer vragen op dan ze beantwoorden en juist om die reden had een notenapparaat de liefhebber naar wat meer specifieke achtergrondinformatie kunnen verwijzen. Helaas ontbreekt dit. wel is op de laatste pagina een overzichtje met aanbevolen literatuur opgenomen. We maken in Schatten uit het veen kennis met de 'bogpeople'. de mensen die elkaar en

Ajb. 6. Gouden hangertje (bracteaat), vijfde-zesde eeuw met afbeelding van mogelijk de Noorse god(in) Freyrof Freya. Afbeelding afkomstig van het Niedersachsisches Landesmuseum Hannover. Vindplaats niet vermeld. Vit: Schatten uit het veen.

hun materiaal in het veen deponeerden en de mensen die dit eeuwen later weer opgroeven. Een lange traditie trekt zich aan ons voorbij, beginnende met deposities van hertengeweien, koehorens en aardewerk in de Midden-Steentijd, gevolgd door stenen bijlen vanaf circa 2500 v.Chr., wagenwielen vanaf 3000 v.Chr.. mensen vanaf 2500 v.Chr., etc. Tot na 1500 worden mensen, wapens en kookpotten aan het moeras toevertrouwd. Niet altijd worden de buitenlandse gastauteurs behoed voor hun beperkte kennis van het Nederlands. Zoals Diiwel (Göttingen), wanneer deze stelt, dat we tegenwoordig nog Germaanse godennamen tegenkomen in de Engelse en Duitse namen van de dagen van de week (Wednesday, Donnerstag, Tuesday}. Dat hetzelfde zich ook in het Nederlandse taalgebied voordoet, is de samenstellers blijkbaar ontgaan. Met Schatten uit het veen heeft het Drents museum naar een evenwicht gezocht tussen een op het grote en omvangrijke publiek gerichte tentoonstelling en achtergrondinformatie met wat meer diepgang voor de bezoeker die daar behoefte aan heeft. Daar is het museum in geslaagd. Assen behoort immers tot de musea die zich realiseren, dat een goede publicatie blijft en het erin beschrevene beklijft, ook wanneer de expo - hoe sensationeel ook • al lang vergeten is. Meer info: Info: www.bogpeople.org en www.drentsmuseum.nl. Gerit Groeneweg

279


Signalementen A. Pomper, R. Redies & A. Wais (red.). Archaologie erleben. Ausfiüge zu Eiszeitja'gem, Römerlagern und Slawenburgen.

Stuttgart 2004. ISBN 3-8062-1858-7. 176 pp. Prijs € 24,90. Sommige boeken zijn wel erg confronterend. 'Archaologie erleben' is er zo een. Wie het genoegen heeft om dit boek te mogen doorbladeren, zal het al snel beamen: als het gaat om visualisering van het archeologische erfgoed liggen de Duitsers mijlenver op ons voor. In Nederland mogen we al in onze handjes knijpen als er geld vrijkomt voor een reconstructie van een grafheuvel. of het aangeven van contouren in het plaveisel. Bij onze oosterburen pakken ze dat heel anders aan. Romeinse villa's, wachttorens, tempels. Vikingburchten, Steentijdnederzettingen en Ijzertijdboerderijen verrijzen met hetzelfde tempo als bij ons de nieuwbouwwijken. Alles kun je er vinden. 'Archaologie erleben' toont 38 van zulke voorbeelden, uitvoerig beschreven en rijkelijk verlucht met illustraties. Helaas vallen sommige, voor ons dichtbij zijnde locaties buiten de boot, zoals de musea in Bonn en Haltern en de weergaloze replica van de Romeinse villa in Borg. Een luxeprobleem. Het onderstreept maar weer de buitenlandse rijkdom aan reconstructies. En legt ook feilloos het schrijnende mentaliteitsverschil bloot tussen Duitsers en Nederlanders: het historische besefis bij onze oosterburen vele, vele malen groter. Geld stoppen in reconstructies vinden ze geen nutteloze bezigheid, zoals in Nederland. Erfgoed is iets orn trots op te zijn, en reconstructies maken dat zichtbaar. Omgekeerd zorgen die reconstructies weer voor een groei van het historisch besef. In dat licht moeten we ons diep schamen voor onze Nederlandse bekrompenheid. Paul van der Heijden ulpia@xs4ail.nl

LS. de Vries (meteen bijdrage van F.J. Laarman), Luilekkerland aan de kust. De faunaresten van de neolithische nederzetting bij Rijswijk'Ypenburg (RAM 106). ROB

Amersfoort 2004. ISBN 90-5799-053-9. Zw./w.-ill., 119 pag. Prijs € 16,-. Het landschap bij Rijswijk-Ypenburg bestond tijdens het Midden-Neolithicum uit

280

een duin. begroeid met laag struikgewas, gelegen temidden van een kweldergebied, met in de buurt een landschap boordevol natuurlijke rijkdommen, waar mensen vrijwel ontbraken en waar moerassen en drogere stukken bos elkaar afwisselden. Het geheel was doorsneden met kreken die het zoete water uit het achterland afvoerden en waarin bij hoog tij het zoute zeewater werd opgestuwd. Wonen in zo'n gebied is leven als god in Frankrijk. De restanten van dat leven, 30 kilo gefragmenteerd botmateriaal, is daarvan de weerslag. Men jaagde er op groot wild (zwijn en edelhert) en op pelsdieren, zomers viste men op grote steuren harder en in herfst en winter had men een ruime keus uit allerlei soorten waterwild. Ook verwerkte men er zeezoogdieren. In de nederzetting bevonden zich honden die mogelijk een rol speelden bij de vogelvangst en men hield er runderen en varkens voor de vleesproductie. Opvallend was het geringe aandeel van schaap/geit. Misschien speelde het gebruik van wol toen nog geen grote rol. De nederzetting van Ypenburg was vermoedelijk permanent in gebruik. De aanwezigheid van jonge hondjes en kalfjes wijst daarop, evenals de lichaamsbouw van de overleden bewoners, die bij de nederzetting ter aarde werden besteld. Tussen al het dierlijke afval (waarin waarschijnlijk niet alleen door de honden uit de plaatselijke nederzetting, maar ook zeearenden nog van alles van hun gading vonden) bevond zich een opvallend groot aantal botfragmenten van kraanvogels. Temeer omdat snijsporen op dat botmateriaal ontbreken, sluit men niet uit, dat de kraanvogel vanwege zijn fraaie pluimen bejaagd werd! Tip: raadpleeg voor info over vogelschedels de fraaie website van de Vakgroep experimentele dierkunde van de Universiteit Wageningen: www.skullsite.com.

J.H.M. Peeters, Wetenschappelijke uitgangspunten voor de archeologische monumentenzorg in het kader van de aanleg van de Hanzelijn (Lelystad-Zwolle) (RAM 110). ROB, Amersfoort 2004. ISBN 90-5799-052-0, Zw./w.-ül., 21 pag. Het tracé voor de Hanzelijn ligt inmiddels vast en een convenant tussen Railinfrabeheer. de gemeenten Kampen en Zwolle en de ROB waarborgt de archeologische belangen die met de realisatie van deze spoorlijn in geding zijn. Voor de definiëring van


de uitgangspunten is gebruik gemaakt van de adviezen van een reeks van deskundigen, van gegevens over reeds bekende archeologische waarden in en nabij het tracĂŠ en van landschappelijke gegevens (geologie/bodemkunde en paleoecologie). In het bijzonder de diepere ondergrond van Flevoland kan paleolithische en mesolithische verrassingen in petto hebben, tussen Kampen en Zwolle mogen sporen worden verwacht uit latere Prehistorie en Middeleeuwen en her en der kunnen scheepswrakken tevoorschijn komen. Vol verwachting klopt ons hart.

In de vorige Westerheem signaleerde ik het tweede nummer in de reeks Verslagen van de archeologische dienst van de gemeente Hoorn. Dat verslag had betrekking op het Archeobotanisch onderzoek van een beerput uit het Hoornse Agnietenklooster (Westerheem 2004, nr. 5, pag. 2.11). Terecht wees de auteur van die publicatie, Lies de Sitter-Homans, mij erop, dat haar naam onjuist was gespeld. Mijn verontschuldiging daarvoor.

de Maas. Wegens het belang van dat gebied voor de archeologische monumentenzorg startte de ROB in 1996 het project Maasdal. Voor zover nu bekend wordt er tussen nu en 2010 niet minder dan 1.607 ria ĂŤe" heel afgegraven. Daarbinnen zijn vooralsnog 289 sites te onderscheiden. De eerste onderzoeksfase (inventariserend, verkennend) is inmiddels met een reeks rapportages afgesloten. Thans vindt waarderend onderzoek plaats. Bij de aanleg van Rijksweg 73-Zuid is dat al eerder begonnen en is intussen de fase van definitief onderzoek en uitvoeringsbegeleiding ingetreden. De nu verschenen RAM 111 geeft een samenvatting en een evaluatie van het verkennende onderzoek en bevat het geactualiseerde onderzoekskader dat op grond daarvan is opgesteld.

J. van Doesburg en B.J. Groenewoudt, Wetenschappelijk kader archeologisch onderzoek Harselaar-Zuid en de Driehoek, gemeente Barneveld (RAM 118). Amersfoort 2004. ISBN90-5799-054-7. Zw./w.-ill., 29 pag.

Tot voor kort waren er van de Gelderse Vallei slechts een beperkt aantal archeologische vindplaatsen bekend. Toch hebben H. Stoepker, E. Rensink en E. Drenth {met vooral de hoge en brede dekzandruggen in bijdragen van A.V.A.). Bosman. P.G. van dit gebied een zeer hoge archeologische der Gaauw, M.E.Th, de Grooth, D. De verwachting. Die verwachting werd bevesLoecker, B. Quadflieg.). Schotten, M.J. tigd door de prehistorische bewoningsSchreurs, G.C. Soeters en P. Stassen), sporen die men in 2002 bij grootschalige Behoud en onderzoek van archeologische ontgrondingwerkzaamheden in het gebied waarden in htt Maasdal in het kader van de Maaswerken en de Via Limburg. Resultaten Harselaar aantrof. In verschillende opgravan het verkennend onderzoek. Wetenschappe- vingcampagnes werden nederzettingsspolijk beleidsplan (Rapportage Archeologische ren uit de Midden- en Late Ijzertijd en de Vroege en Volle Middeleeuwen onderMonumentenzorg 111). Amersfoort 2004. zocht. Boringen die RAAP in 2003 in de ISBN 90-5799-051-2. Drie zw./w.-ill., plangebieden Harselaar-Zuid en De DrieSi pag. hoek uitvoerde, wezen uit, dat er archeologische indicatoren aanwezig zijn in een Het project waarop deze rapportage betrekgebied van 25 ha met bewoningsresten uit king heeft, richt zich op de archeologische Ijzertijd en Middeleeuwen. De ontwikkebegeleiding van een grote reeks van infraling van de plangebieden Harselaar-Zuid structurele werken langs de Maas in de en De Driehoek, bieden een uitgelezen provincie Limburg. De ROB is al vanaf 1993 bij deze Maaswerken betrokken. Naast kans om meer te weten te komen over het project Maaswerken is er ook het project landschapsgenese en bewoningsgeschiedenis van dit deel van de Gelderse Vallei. De Via Limburg, dat de aanleg van een aantal Archeologische Monumentencommissie verkeersverbindingen te land omvat. Ooit (AMC) van de ROB acht verder onderzoek was de Maas de belangrijkste verkeersvervan nationaal belang. Om die reden zal de binding tussen Noord-Frankrijk en NederROB zorgdragen voor het opstellen van een land en eeuwenlang heeft de rivier haar wetenschappelijk kader en begeleiding van stempel op het landschap gezet en op het de uitvoering van het project. De nu leven van de mensen die daar van oudsher verschenen RAM nS vormt de weerslag woonden. Ondanks dat was er tot voor kort van de inventarisatie van uit de literatuur heel weinig bekend van de gebieden langs

281


bekende landschappelijke en archeologische gegevens over de Gelderse Vallei. Op basis van die gegevens, samen met de resultaten van de in 2002 en 2003 uitgevoerde onderzoeken, is een doelstelling voor verder onderzoek geformuleerd met de daaruit voortvloeiende probleem- en vraagstellingen.

J. Dijkstra en A. van Benthem (met bijdragen van A. de Boer, M. Bijlsma. E. van der Linden, F.A. van der Chijs, C. Nooijen, B.J. van der Veen, E. Kars en BIAX Consult), Definitief Archeologisch Onderzoek op terrein 9 in Houten (ADC Rapport 264). Amersfoort, juli 2004. ISBN 90-5874-2539. Geïll., 155 pag., 25 bijlagen. CD-ROM.

In de ondergrond van een geplande nieuwbouwwijk in Houten zijn nederzettingsresPeter Van der Plaetsen e.d., Catalogus bij de ten uit verschillende perioden opgegraven. tentoonstelling gespekt s[ gedekt. Smaakvolle Tot de oudste fase behoren sporen en vondsten uit de Midden Ijzertijd. Voorafgaand tijden in Velzeke, Ename en Oudenaarde. aan of aan het begin van de eerste bewoJuni 2004. Geïll., 56 pag. ningsfase, tussen 590 en 190 v.Chr. is ter plaatse een jongeman begraven. Dit solitaiVerspreid over drie locaties in de Vlaamse re graf staat niet op zichzelf, want hoewel Ardennen besteedden verschillende exposicrematie de norm was in het grafritueel in ties aandacht aan voedsel, tafelgerei en de Ijzertijd, zijn ook van elders in ons land tafelmanieren van nu en uit het verleden. voorbeelden bekend van een inhumatie Het Provinciaal Archeologische Museum binnen de nederzetting. Dergelijke zorgvul(PAM) Veizeke liet het publiek kennisdig uitgevoerde menselijke begravingen bemaken met voedsel en voedselbereiding in vinden zich vaak op bijzondere plekken prehistorie en met de Romeinse eet-, drink binnen een nederzetting: in of naast het en tafelcultuur, bij het PAM Ename stond huis, in of naast de greppel die de huishoe kan het anders - de middeleeuwse piaats omgeeft, of naast een sloot die de nekloosterkeuken centraal, terwijl het stadderzetting omringt. Mogelijk moet dit geïnhuis van Oudenaarde de smaakvolle terpreteerd worden als huisoffer of gebruiken vanaf de extravagante stichtersgraf: het idee om via voorouderverBourgondische feestdis tot en met de hedendaagse 'American way oflife'de revue ering stevigheid aan een nieuw gebouw te geven en daarmee voorspoed aan de bewoliet passeren. De (verlengde) tentoonstelners. Het is overigens niet noodzakelijk dat lingen zijn inmiddels achter de rug; wat de dode het slachtoffer van een offerritueel nog resteert, is een korte samenvatting geweest is. Het kan ook zijn, dat de natuurervan in een rijk geïllustreerde catalogus. lijke dood van één van de groepsleden tot Info: www.pam.oost-Vlaanderen.museum vestiging op een nieuwe plaats heeft geleid, met een speciale plaats voor die dode. Na de Midden-I|zertijd bleef het terrein lange tijd onbewoond. Wel wijzen verschillende sporen op een bewoningscontinuïteit in de onmiddellijke omgeving tussen Romeinse tijd en de late vierde eeuw. Het terrein zelf wordt vanaf omstreeks het jaar 500 weer bewoond. Ajb. 7, Merovingisch aardewerk uit Houten. Ijzertijd (Uit: ADC Rapport 264).

Cerrit Groencweg

5 cm.

282


Werk in uitvoering Deadline voor WIU 2005-1 (februari): 31 december 2004. Grondspoor nr. 153, september 2004 (Afd. } - Zaanstreek-Waterland e.o.)

Op de maandagavonden zullen minicursussen plaatsvinden om de technischarcheologische kennis in de afdeling te onderhouden en te vergroten. In de winter beginnen weer veldverkenningen, te beginnen met het weilandengebied in De Woude. Kees van Roon • De nieuwe strandwalgroep noemt zich wellicht de 'Oer IJ-werkgroep' en streeft een samenwerkingsverband na tussen de verschillende afdelingen in dit deel van Noord-Holland. Als eerste verrichtte men in overleg met de ROB een opgraving in Castricum, waar huisjes en een timmerwerkplaats waren afgebroken. Er waren vondsten uit de Ijzertijd, Middeleeuwen en later. In 1998 werd in Zaandam een beerput (18A) onderzocht tijdens het onderzoek van de scheepswerven aan de Hogendijk. Onlangs ontving de afdeling een verslag van het BIAX. dat de monsters van de beerput heeft uitgewerkt onder de niet onaantrekkelijke titel 'Gierst met krenten en toverkoek'. Van de granen kwam rogge evenwel het meest voor, van de vruchten was dat de vijg. Boekweit kwam ook veel voor en daarvan werd luxe gebak als 'toverkoek' gemaakt, al dan niet met krenten. Bij graafwerkzaam heden voor een aanbouw aan de NH kerk in Oostzaan trof men resten van een oude muur aan (15-16), gezien het baksteen formaat waarschijnlijk behorend tot de middeleeuwse voorganger van de huidige kerk uit 1760. In Assendelft zetten Jelus Matser en Cassandra Mud op verzoek van gemeentearcheoloog Piet Kleij vijftig boringen op een terrein waar een nieuwe boerderij komt, echter zonder archeologische sporen te vinden. Als staartje van een cursus in 2003 (toen het weer te slecht was) werden in juni 2004 tekeningen gemaakt van de resten van een Assendelver nu niet meer voorkomend type praam. Van deze tekeningen is een reproduceerbare tekening gemaakt en er zal ook een publicatie komen over het vaartuig. Het moest er eens van komen: in deze G wel deel II van 'Aardewerk en steengoed uit het Wesergebied'. Kees van Roon zocht

diverse informatie over aardewerk en steengoed in het Wesergebied bij elkaar, ditmaal bewerkte hij een artikel uit 1981 van Wingolf Lehnemann ('Keramikan Weser, Werra en Fulda'): interessante en onderhoudende kost. Gerard Graas - Bij het station Koog Bloemwijk groeven Kees van Roon en Gerard Graas een putje op een plaats waar grote hoeveelheden kogelpotmateriaal konden worden verwacht. Het bleef bij verwachten: geen kogelpot, wel het aanbod een praam uit 1962 te kopen. Weer een aantal leuke Drentse krantenberichten over ijzer in G, bezorgd door oud-voorzitter Saïd Mooijman. De redactie maakt tevens melding van het proefschrift

De Assendelver praam getekend (uit Grondspoor).

Werra-aardewerk (uit Grondspoor).

TYPENTAFEL DER WERKSTATT WITZENHAUSEN TELLER

BIENENKOflSHUMPEN

SCMÜSSELN

TOPFE

DACHZIEGEL

283


(2004) van mevr. C. Joosten over ijzerproductie in Nederland: 'Technology of Early Historical Iron Production in the Netherlands'. Gerard Graas en Jelus Matser - In een weiland op het eiland De Woude is een tonput onderzocht, waarschijnlijk een drinkput voor het vee. De datering is niet duidelijk: 19-20? Of toch wat ouder? Redactie • Kees Faas verkende in Krommenie een put voor een aan te leggen slibdepot, hetgeen scherven uit 16-17 opleverde. Ali Tromp voert de lezer mee naar het apocriefe Bijbelboek Tobias, dit naar aanleiding van een bij vrienden gesignaleerd tegeltje. In dit geval was het de afbeelding 'Tobias die een grote vis vangt'. Er zijn ongeveer acht verschillende afbeeldingen op Tobiastegels bekend. Remis nr. j {Afd. 6 - Rijnstreek) R bestaat vrijwel geheel uit een concept huishoudelijk reglement van de afdeling dat tijdens een ledenvergadering in oktober wordt behandeld. De afdeling wil de financiële zaken voortaan eerder behandelen d.w.z. niet wachten tot april-mei. Vooral ook omdat subsidiegevers al rond Nieuwjaar een door de ALV vastgestelde jaarrekening en begroting willen zien. Kwadrant nr. 2, 2004 (Afd. 7 • Den Haag e.o.) K begint met twee verslagen: van een veidwerkleidersvergadering in maart en van de ALV van Afd. Den Haag e.o. Hierna beland ik bij veldwerk in Nootdorp, waar aan de Brasserskade wat vondsten werden gedaan bij het leggen van kabels in een plantsoen. Hier stond vroeger een tolhuis uit 17. mogelijk ouder. -Romeins bouwpuin in de Arentsburghlaan Bram van den Band gaat nader in op 240 kg Romeins materiaal, in 2002 aangetroffen in de Arentsburghlaan. Het gaat hier vooral om bouwmateriaal: (tegulae, imbrices en een tubulusdeel). maar ook een tiental scherven aardewerk, veelal daterend uit 2. Voor het ordenen van het bouwmateriaal maakten de onderzoekers gebruik van een artikel van M. Lammers 'Dakpannen op De Horden'. Wilco de Jonge maakt vervolgens aannemelijk dat dit bouwmateriaal is gebruikt om de Arentsburghlaan op te hogen en te verstevigen, waarschijnlijk bij een herinrichting van het landgoed in 1771. Toen ontdekte men ook de nu zo bekende 'bronzen hand', afkomstig van een standbeeld.

284

Nieuwsbrief nr. 17, september 2004 (AW Lt'iel sein entlam-Voorburg • Afd. Den Haag e.o.) De AWLV nam weer deel aan de Open Monumentendag met een sland in Voorburg, waar voorwerpen werden getoond die te maken hebben met oorlogvoering. In Huize Swaensteijn waren hapjes verkrijgbaar uit de tijd van de Spaanse bezetting en Wilco de [onge verzorgde rondleidingen door Park Arentsburgh (Forum Hadriani). Kort daarna was de AWLV aanwezig op de manifestatie 'Leidschendam Leeft'. Martin van Rijn - Aan de Rijnlandstraat probeerde RAAP door middel van een sleuf en grondboringen de gracht van Corbulo te traceren, hetgeen niet lukte. RAAP was ook actief aan het Damplein waar funderingen, vloeren met plavuizen, een riool, en twee waterputten werden gevonden. De AWLV voerde een bodemonderzoek uit aan de Veursestraatweg rond een te siopen pand. Men vond hier geen archeologica. maar wel de top van de strandwal, 0,4 tot 0.6 m onder het maaiveld. In het Zijdepark, waar een waterpartij wordt aangelegd, trok RAAP twee proefsleuven. Plaatselijk blijken hier nog prehistorische resten aanwezig, mogelijk van de Vlaardingen-cultuur. De waterpartij wordt anders aangelegd, zodat de resten blijven behouden. Joanneke Hees - Bij graafwerkzaamheden ten behoeve van de plaatsing van een muziekkoepel in Park Vreugd en Rust waren de vondsten niet ouder dan 17. Het gaat hier om pijpenkoppen, een duit en musketkogels. Persberichten AW LeidschendamVoorburg, mei 2004 (Afd. 7-Den Haag e.o.) Onderzoek door de AWLV in Leidschendam toonde aan dat de Corbulogracht in de richting van Voorschoten en Leiden naast de pas eeuwen later gegraven Vliet heeft gelopen. Bij vorige onderzoeken konden nauwelijks natuurwetenschappelijke onderzoeksmethoden worden toegepast. De AWLV voerde daarom in mei in samenwerking met RAAP BV en specialisten van ROB en TNO/NITG (geologische dienst van TNO) een kleine opgraving uit. Hierdoor hoopt men onder meer te kunnen vaststellen tot wanneer de gracht openlag. Aan de Populierenlaan, ook in Leidschendam, wees onderzoek uit dat dicht in de buurt rond 1800 voor Chr. prehistorische bewoning aanwezig was, mogelijk al eerder. Leden van de AWLV zagen in de wanden van een bouwput geologische verschijnselen die erop wijzen dat het


gebied ten zuidoosten van de Vliet in het eerste millennium voor Chr. een soort Waddenlandschap was. Daaronder bleek nog een klein duintje aanwezig. In de top daarvan troffen de onderzoekers een cultuurlaag met houtskool en wat aardewerk aan. Hoewel hier door het ontbreken van tijdige begeleiding alweer een stukje geschiedenis ongezien verloren ging, is opnieuw bevestigd dat het gebied tussen Ypenburg en de Vliet grote archeologische waarde heeft. Terra Nigra nr. 159, augustus 2004 (Afd. 8-Helinium) Tim de Ridder schreef een In Memoriam voor Matthijs Struijs die in mei overleed na lang ziek te zijn geweest. 'Thijs' was niet alleen vraagbaak voor de afdeling, maar verzorgde sinds 1991 ook de opmaak van TN. De kleurige TN-special van vorig jaar (t.g.v. 45 jaar Heiinium en io jaar VLAK) was dan ook als dank voor zijn vele werk opgedragen aan Thijs. Martijn Defilet & Rein de Graaf- ledere woensdagavond werken Helinium-leden aan de uitwerking van de grote hoeveelheid vondsten uit de askuil (1743-1756), in 2002 aangetroffen op de locatie Van der Windt. Prof.dr. H-E. Henkes en J. Oostveen gaan het glas en de pijpen analyseren. Voor het determineren van het aardewerk legden Cora Laan en Rein de Graaf een referentiecollectie aan. Het determineren zal in stappen verlopen (d.w.z. eerst in hoofdgroepen, dan subgroepen enz.), wat meer mogelijkheden biedt stapsgewijs het materiaal te leren kennen. Piet Heinsbroek verdiepte zich in de Slag bij Vlaardingen (1018), waar de troepen van bisschop Adelbold en hertog Godfried smadelijk de aftocht bliezen voor de 'rovers' en/of'Friezen'. De monnik Alpertus van Metz beschreef deze gebeurtenis, maar uiteraard in het Latijn. Heinsbroek legt in TN drie versies naast elkaar: a. de Latijnse tekst van Alpertus, b. een vertaling hiervan door Hans van Rij & Anna Sapir Abulafia (uitgegeven in 1980) en c. een vertaling door Margreet de Looze fin 2002 leerling middelbare school), onafhankelijk van de vertaling van Van Rij gemaakt. Interessant is dat Van Rij fossis vertaalt met 'dijken', maar De Looze met 'grachten'. Aangezien juist het gevechtsterrein voorzien was van fossis, is deze 180 graden verschil geen onbelangrijk detail. Heinsbroek legt beide vertalingen voor aan zijn collega Klassieke Talen, die sterk neigt naar 'grachten'. Hetgeen bij Heinsbroek weer nieuwe vragen doet rijzen over het vroegere aanzien en de mogelijke

Una reseraiillismagnousuLquod camp Jm omncm fossis prefodcrant, sivr ad dcfendendum maiorem estuni maris, qui in plenilunio validior solet ficri, sivc ad impediendum iicr hosiium

locatie van het gevechtsterrein. In het artikel hierna gaat Heinsbroek diepgaand in op het fenomeen grondboring. Daarvoor neemt hij een boring in een Vlaardingse achtertuin aan de Johan Westerweelstraat als voorbeeld. Deze boring gaat tot 760 cm diep en geeft de gelaagdheid van veen- en kleilagen met daar bovenop bijna een meter opgebrachte grond, uitstekend weer. Een instructief artikel. Hilde van Wensveen werkte mee aan een opgraving vlak voor de hoofdingang van de Nieuwe Kerk in Delft, waar vroeger een kerkhof was. Het opgegraven deel van het kerkhof dateerde uit 17. Ellen Groen was een van de twaalf deelnemers aan de Heliniumexcursie naar de Griekse Peloponnesos. Zij bezochten daar onder meer Messene (Ithomi), Pylos, het paleis van koning Nestor, Olympia, Karitena, Dimitsana, Korinthe, Mycene, het Epidaurus en Mystras. Vele krantenknipsels over onderzoek in Vlaardingen en elders besluiten TN.

Het' stukje tekst (uit Terra Nigra).

Grondig Bekeken nr. 3, september 2004 (Afd. 11 • Lek- en Menvestreek) Toen bleek dat er nog iets over was van de subsidiebedragen, toegekend door de Dienst Kunsten, zorgde de AW Dordrecht voor een groot aantal ideeÍn. Afdelingslid Margriet Tump studeerde af in de Archeologie van de Middeleeuwen met een eindscriptie over de bouwwijze van ontginnings boerderij en. Zij inventariseerde daartoe de tot nu toe bekende opgegraven boerderijen uit deze periode en dat bleken er maar zo'n vijftien te zijn. Zij onderscheidt eenschepige bootvormige huizen in Friesland, eenschepige rechthoekige in het noorden van Holland en drieschepige bootvormige in het zuiden van Holland. In Den Helder (het Torp) is sprake van een afwijkend type: rechthoekig met een eenschepig woon- en een drieschepig stalgedeelte. Deze verschillen in bouwtraditie verklaart Margriet door verschillen in herkomst van de ontginners: men paste de eigen bouwtraditie aan aan de nieuwe woonomgeving. Waarschijnlijk als gevolg van het beperkte aantal onderzochte boerderijen (JC) was het niet mogelijk belangrijke ontwikkelingen in de bouwwijze vast te stellen. Een van de Zuid-Hollandse ontginnings boerderij en (Brandwijk in

285


twee 'pseudomunten (14), twee 'mijten' uit Vlaanderen (14) en een Franse zilveren dénier (circa 1200). Peter von Hout vond in Gorinchem vlak bij de Dalempoort een aardewerkscherf van een vuurstolp: roodbakkend met aan de buitenzijde een musketier in reliëf van witbakkende klei (h. 8 cm). Aan de buitenzijde is de scherf (en de musketier) bedekt met loodglazuur en de datering is begin 17. Von Hout vond in de literatuur geen parallellen voor versiering van vuurstoïpen door middel van drukvormtechniek. Irmel Dolman vond in de archeologische nalatenschap van Kees Middelham alvast een serie oude sleutels en vingerhoeden. Zij richtte zich vooreerst op de elf vingerhoeden, gemaakt van messing. De datering loopt van 16A tot 20 en de fraai 'opgepoetste' vingerhoeden krijgen een mooi plaatsje in de werkpiaats Vest 94a. Zaken uit ontvangen landelijke en regionale periodieken, opgravingsprojecten (Brandwijk, Noordeloos) en de agenda besluiten G.

Musketier in reliëf, zeventiende eeuw (uit Grondig Bekeken).

de Alblasserwaard) werd opgegraven door haar eigen afdeling Lek- en Merwestreek. An Osseweijer doet verslag van een excursie in 2003 naar Amsterdam, waar het Pijpenkabinet van Don Duco. het Rernbrandthuis en de schuilkerk 'Ons Lieve Heer op Solder' werden bezocht. C. Groeneveld beschrijft een andere excursie van de afdeling: een fietstocht in juni door de Alblasserwaard. Bezocht werden onder meerde toegangspoort van het vroegere kasteel Souburg, het Sliedrechts Museum en het Baggermuseum. T. Koorevaar - Veel vondstmateriaal is al overgedragen aan het provinciaal depot in Alphen aan den Rijn. In mei gingen er al tien en in juni verhuisden nog eens 12 depotdozen. Vóór het vertrek zijn de meest interessante stukken digitaal gefotografeerd en op cd gezet.

Enkele vingerhoeden (uit Grondig Bekeken).

286

Cor Westra beschrijft uitgebreid de ervaringen tijdens het snel volgeboekte graafkamp voor gevorderden in Tongeren, waar tien AWN'ers aan deelnamen. Jan Koonings - In uitgegraven grond afkomstig van de Steenstraat en de Visstraat vonden detector-amateurs enkele munten:

Nieuwsbrief, septemlwr 2004 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) Omwille van de bereikbaarheid met het openbaar vervoer zocht en vond het bestuur voor de lezingen met enige spijt een alternatief voor de Kapittelzaal van de Pieterskerk. Op de ledenvergadering moet een keus worden gemaakt. Het bestuur zoekt een opvolger voor penningmeester [oke van de Barselaar. In 2005 bestaat de afdeling 45 jaar en ter gelegenheid daarvan verschijnt in dat jaar een Westerheem die is gevuld met bijdragen van afd. Utrecht e.o. In november stelde het bestuur de leden in de gelegenheid gezamenlijk de tentoonstelling over de Bataven in Museum Het Valkhof te bezoeken. In 2005 wil het bestuur op dezelfde wijze naar de Viking tentoonstelling in het Centraal Museum. Voor de leden de meer willen weten over de onderwerpen van de lezingen werd een lijst gemaakt van boeken uit de eigen bibliotheek. Deze is opgenomen in deze Nieuwsbrief. Nieuwsbrief, september 2004 (Afd. 13 - Naerdincklant) Voorzitter [ohn van der Sar kreeg het benauwd toen hij naar een aflevering van Time Team keek. Na drie dagen wroeten in een grot vond dit team één neolithisch schrabbertje, wat aanleiding was de grot met onmiddellijke ingang te beschouwen als een archeologisch monument. Uw re-


dacteur zag ooit ook deze aflevering en kan goed meevoelen met John. Bovendien was de aanleiding om de grot te onderzoeken ook maar heel magertjes. Het is moeilijk het Angelsaksische beleid ten aanzien van het toestaan van archeologisch onderzoek te doorgronden, zeker met 'Malta' in ons achterhoofd. Gelukkig zag ik ook interessantere en wetenschappelijk rneer verantwoorde afleveringen van TT. Hoewel het resultaat tot nu toe tegenvalt, gaat het bestuur door met pogingen leden te verleiden mee te doen aan het werk binnen de afdeling. Een anarcheobetische kennis verraste Gérard Buhr door met zijn detector een fraaie lanspunt te vinden in een nabijgelegen park. De N eindigt met archeologische nieuwtjes, tentoonstellingen en website tips.

Nederland en het is aardig dat ten westen van Apeldoorn vermoedelijk een van de plaatsen is gevonden waar bakstenen voor deze weg werden gebakken. In mei onderzocht Thomas Spitzers (BAAC) met leden van AWA een terrein van de oude buurtschap Driehuizen, waar een woonwijk zal komen. Een van de drie boerderijen (waar Driehuizen de naam aan dankt) werd gevonden maar verder dan 17 gingen de vondsten niet terug. Op verzoek van het Geldersen Landschap doet de AWA dit jaar een onderzoek naar archeologische en cultuur-historische resten in het Orderbos. Eerder zijn hier al bronstijd-grafheuvels gevonden en resten van vroegmiddeleeuwse ijzerwinning. Het Geldersch Landschap ziet bescherming van cultuurhistorische resten als een van haar kerntaken en wil daarom ook haar andere terreinen in Gelderland laten inventariseren.

Nieuwsbrief De Hunnepers nr. 3, september 2004 (Afd. 18 • Zuid-SallandIJsselstreek-Oost Veluwezoom) In september onthulde wethouder Fleskes in Deventer op plechtige wijze het informatiebord over de voormalige Noordenbergtoren. Het bord heeft een jaar gewacht op de Monumentendag die immers in het teken stond van militaire versterkingen. Iets verderop kon een informatiebord over de Stenen Wal worden onthuld. Deze wal is het enige bovengrondse overblijfsel van de oudste stadswal, kort na 882 door de Deventernaren aangelegd tegen de Vikingen. Een enquête wees uit dat veel leden vooral belang stellen in opgravingswerk. Ook wil men wat meer lezingen en nu en dan een excursie. De meeste leden 'kunnen' alleen in weekends en avonden iets doen, maar zo'n 40% ook op werkdagen. De definitieve uitslag van de enquête verschijnt tegen het einde van het jaar in de Hunnepers. De AW Apeldoorn (AWA) toonde eind 2003 de plaats van een veldbrandoven aan. De grote oven (200.000 stenen per bakbeurt) vervaardigde rond 1685 waarschijnlijk bakstenen voor paleis Het Loo. Het formaat van de stenen is 25,5x12x5,5 cm. Andere puinconcentraties in de omgeving maken het aannemelijk dat er meer ovens waren. In augustus 2004 legde gemeentearcheoloog Maarten Wispelwey, daarbij gesteund door veel AWA-leden, de oven volledig bloot (AWA: www.archeologieapeldoorn.nl/sparta.htm). We blijven nog even bij stenen. Lodewijk Napoleon liet de Amersfoortse weg tussen Het Loo en Amersfoort aanleggen. Dit was een van de eerste verharde wegen in Oost-

Nieuwsbrief Archeologie KeP nr. 30, september 2004 (Afd. 23 AV Kempen- en Peelland) Nico Arts over de 'woensdagavond-activiteiten' resp. 'archeologisch spreekuur' in het Arch. Centrum in Eindhoven: 'Wat bezielt al deze mensen eigenlijk, om hun vrije avond door te brengen in een rommelige ruimte temidden van het huisvuil uit vervlogen tijden? Zou dat alleen zijn omdat we archeologie zo interessant vinden?' Hierna geeft Arts een overzicht van alle 54 dendrochronologische dateringen uit Eindhoven en Helmond die beschikbaar zijn: bij vrijwel alle dateringen gaat het om eikenhout, bij drie om naaldhout (abies alba}. In 14 gevallen gaat het om bouwhistorisch hout, de rest is uit archeologische context. In maart voerden veertien leden van de AV KeP gedurende één uur op een ongeploegde akker aan de Laarstraat (esdek van Aalst) een veldkartering uit om ervaring op te doen in het zoeken naar archeologische oppervlaktevondsten. De opdracht was om alles mee te nemen dat groter was dan een zandkorrel. Later zijn de vondsten gewassen, gesorteerd en gedetermineerd onder begeleiding van de gemeentelijk archeoloog van Eindhoven. Een zeer klein deel van de 953 vondsten (circa 1%) deed vermoeden dat zich onder het esdek een middeleeuwse nederzetting bevindt. Deze nederzetting is tijdens de nu lopende vlakdekkende opgraving inderdaad gevonden, bovendien nog de rand van een grafveld uit de Romeinse tijd. Theo de Jong - De in 2004 opgeheven Historische en Archeologische Vereniging

287


Helrnont voerde in de twintig jaren van bestaan zo'n 70 projecten uit: een grote bijdrage aan de kennis van de geschiedenis van Helmond. Alle vondsten en bijbehorende documentatie zijn nu aanwezig in het Arch. Centrum Eindhoven en beschikbaar voor verder onderzoek. Goof van Eijk is het niet eens met de conclusie van Bilan (op basis van 96 boringen op 4 ha) dat er geen reden is om aan te nemen dat in het plangebied (een 7 ha groot terrein aan de Hoogstraat in Uden, |C) archeologische sporen aanwezig zijn en dat daarom geen vervolgonderzoek wordt aanbevolen. Het gaat hier om een dekzandrug met een dik. gedeeltelijk intact esdek, waar eerder wel materiaal uit Volle en Late Middeleeuwen en enkele vuurstenen artefacten zijn gevonden. In Nistelrode was aan de Zwarte Molen, eveneens op basis van booronderzoek, aanvankelijk geen archeologisch vervolgonderzoek gepland. Toen het na onverwachte vondsten toch tot een uitgebreid onderzoek kwam werden hier ruim vijftig plattegronden van gebouwen en zo'n vijftien waterputten gevonden. De meeste vondsten dateren uit de Volle Middeleeuwen, maar er is ook het nodige uit de Vroege Ijzertijd, de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen. De website www.archeologie.eindhoven.nl is geheel vernieuwd en zal voortaan zeer frequent worden bijgehouden. Ook wil men informatie over Helmond opnemen in de website, die overigens ook volledig in de Engelse taal beschikbaar komt. Sinds 1989 is de afdeling Archeologie van Eindhoven tijdelijk gehuisvest in Keizersgracht 2 in Eindhoven, maar dit pand wordt door de gemeente verkocht. Het is nog niet duidelijk waar de afdeling

Archeologie nu naar toe gaat. Twee IDbanen bij archeologie zijn omgezet in reguliere arbeidsplaatsen, waardoor de structurele formatie van Archeologie met 2.0 stijgt. Onlangs maakte men in Eindhoven en Helmond archeologische resultaten op de vindplaatsen zichtbaar door contouren, restauratie en archeologische informatieborden. Enkele tientallen leden van de NJBG hielpen deze zomer mee aan een proefsleuvenonderzoek in Meerhoven. In december gaan leden van AV KeP naar Zutphen om daar te worden ontvangen door stadsarcheoloog Michel Groothedde. Op drie woensdagavonden in oktober, november en december geeft Nico Arts een cursus tekenen van aardewerk. Deze cursus is al volgeboekt. Rest mij u nog te vertellen dat van 27 november t/m/ 6 maart 2005 de tentoonstelling 'Eindhoven ondersteboven. 15 jaar stadsarcheologie' is te zien (Museum Kempeniand). De Ouwe Waerelt nr. 11, september 2004 (De Motte • Goeree-Overflakkee) Weinig archeologie in DOW. maar een themanummer over nieuwere bouwkunst op het eiland. In september was er een excursie naar Haarlem (Stadswandeling • Archeologisch Museum - St. Bavo). De Motte bestaat 35 jaar en wil de traditie voortzetten elk lustrum een jubileumboek uit te geven. Ook maakte de vereniging een nieuwe folder om de ledenwerving te bevorderen. Onder meer in het kader van het lustrum organiseerde De Motte met de gemeente Middelharnis en de provincie Zuid-Holland in het gemeentehuis van Middelharnis (tot 25 oktober) een expositie over de Romeinse tijd.

Naaldbanden

Fraai gedecoreerde naaldbanden in grijs en oranje; een sieraad voor uwboekenkast. In elke naaldband kunnen 2 jaargangen Westerheem worden opgeborgen. De banden kosten € 9,00 per stuk, plus verzendkosten. De verzendkosten (tot 5 kg) bedragen € 5,50. Eén band weegt ongeveer 350 gr. Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, Houten, o.v.v. naaldbanden met opgave van de gewenste kleur.

288


Tips voor Trips Archeologische uitjes Archeologische vloer in Haagse tramtunnel Wie in het nieuwe ondergrondse tramstation Grote Markt in het centrum van Den Haag op de tram staat te wachten, loopt een goede kans deze te missen. De aandacht wordt daar namelijk getrokken door een archeologische vloer, die bestaat uit een houten plattegrond van de Haagse binnenstad gebaseerd op een kaart uit 1616, waarin zeven kijkgaten zijn aangebracht in de vorm van waterputten die gevuld zijn met bodemvondsten. Het tracĂŠ van de nieuwe Souterraintunnel, waarvan het tramstation Grote Markt deel uitmaakt, is op de kaart aangegeven met metalen strips. Aan de wand is een paneel met een toelichting op de kaart en de bodemvondsten. Stadsarcheoloog Corien Bakker is heel blij met deze permanente en openbare tentoonstelling van archeologische vondsten. Ze liep al met het idee voor zo'n expositie rond sinds ze in 1995 bij de Haagse Afdeling Archeologie ging werken. In dat jaar werden de eerste proefsleuven in het tracĂŠ van de tramtunnel getrokken, waarna de daarop volgende jaren in fasen opgravingen werden uitgevoerd op de plaats van de tunnel en het station Grote Markt. "Het leek me heel leuk om in de tunnel iets met de ardieologische vondsten te gaan doen", vertelt ze. "Ik wilde geen stukjes oude muur. Dan krijg je al gauw een veredeld urinioir. Vitrines met potten, zoals in het metrostation Waterlooplein in Amsterdam, vond ik niet spannend genoeg. Toen bleek de kaart uit J 6 J 6 van Bos en Van Ham exact te kloppen met de bebouwing die op die plek werd opgegraven. Daar wilde ik iets mee gaan doen."

Samen met architect Rob Hilz is toen een plan gemaakt om de plattegrond uit 1616 in de vloer van het perron aan te brengen en daarin in putten onder glas bodemvondsten te exposeren. Eerst werd eraan gedacht om de kaart op glas te laten zeefdrukkken. Maar glas is vooral bij vochtig weer glad en zeefdruk is gevoelig voor slijtage. Daarom werd het een plattegrond van vijf soorten hout. De vloer werd door Industrial Timber

Supply BV in Rotterdam met de hand samengesteld uit meer dan 50.000 stukjes hout. In de plattegrond werden op zeven plaatsen openingen gehouden, waarin van oude stenen ondergrondse waterputten werden gemetseld voor de expositie van de bodemvondsten. De putten werden voorzien van verlichting en klimaatbeheersing, en afgedekt met glas.

Afb. 1. Overzicht van de archeologische vloer op het perron van station Grote Markt van de nieuwe Haagse tramtunnel. Foto: Peter van Oosterhout.

De Haagse tramtunnel heeft - hoe mooi die ook geworden is - landelijk bekendheid gekregen door de enorme vertraging in de bouw (met vijfjaar) als gevolg van wateroverlast en de enorme kostenoverschrijding (met 100 miljoen euro). Aan de hogere kosten van de Souterraintunnel is de archeologische presentatie echter in het geheel niet debet. "De kosten voor de archeologische vloer zijn volledig buiten de kos-

289


ten voor de tunnel gehouden", zegt Corien Bakker met voldoening. "In het plan voor de presentatie in 199S was 500.000 gulden begroot. We hebben toen sponsors gezocht. Toen de sores met de tunnel begonnen, hadden we een bedrag van 240.000 gulden. Pas dit jaar. in de laatste fase van het project, hebben we met sponsors en subsidies de uiteindelijke kosten -320.000 euro • kunnen dekken."

Graag maakt de Haagse stadsarcheoloog vanuit haar kantoor in het stadhuis, dat boven de Souterrain tunnel torent, de wandeling naar het station Grote Markt om daar met trots het resultaat te laten zien van de gezamenlijke inspanning van haar afdeling en de architect. Omdat ook de rest van de vloer van het perron met hout is bekleed, past de houten kaart harmonieus in het geheel. De vloer wordt goed verlicht en in de van onderen uitgelichte putten liggen vondsten uit het tunneltracé of de directe omgeving "die leuk zijn om te zien". Deze vondsten, daterend uit de veertiende tot de zeventiende eeuw, zijn thematisch gegroepeerd: schoenen, borden, dieren, voorraad, rond de tafel, op en bij het vuur, en de woonkeuken. De vondsten worden toegelicht op een informatiepaneel. Wie er meer over wil weten kan dit bovendien vinden op de website van de Afdeling Archeologie: www.denhaag.nl/archeologie. Corien Bakker heeft nog slechts één wens: boven de archeologische vloer hangt, zoals ook elders in de nieuwe stations, een plasmascherm. Als daar nu nog de nieuwe dvd over de activiteiten van de Afdeling Archeologie zou kunnen worden vertoond... Het station Grote Markt in Den Haag is bereikbaar met tramlijn 2, j en 6. Het ligt slechts enkele minuten rijden van het Centraal Station. Het archeologische perron is behalve met roltrappen ook bereikbaar met de lift.

TIP Maak van het bezoek aan de presentatie in de tramtunnel een compleet archeologisch dagje uit in Den Haag met; • de contouren van de Spuipoort die in het plaveisel zijn aangebracht bij de nieuwbouw van de Tweede Kamer (op loopafstand van de Grote Markt); • de oude kloostermuur bij de Kloosterkerk aan het Lange Voorhout, die bewaard is gebleven bij de nieuwbouw van de

290

Rekenkamer (ook op loopafstand van de Grote Markt); • de Romeinse zaal in het Museon. waar onder andere de vier mijlpalen te zien zijn die enkele jaren geleden in het Wateringse Veld zijn opgegraven (Stadhouderslaan 41. met bus 4 vanaf het Centraal Station en vanaf het Spui (voor het stadhuis, bij het station Spui van de Sou tterain tunnel}. Wim van Horssen

Andere tentoonstellingen Stadsarcheologie Eindhoven ondersteboven, ij jaar stadsarcheologie

Op de tentoonstelling wordt aan de hand van zeven thema's het verhaal verteld van de geschiedenis van Eindhoven voor zover die archeologisch is onderzocht. Deze thema's zijn het Eindhovense landschap, de voorgeschiedenis, de middeleeuwse stadskern, het middeleeuwse platteland, kerken en kerkhoven, kastelen en het onderzoek van niet zo heel oud afval. Naast ruim duizend bodemvondsten wordt op de tentoonstelling verteld over individuele personen, zoals de reus van Woensel. het kind van de Oude Toren, Gibbus de Pijper en - de inmiddels landelijk bekende Marcus van Eindhoven. Adres; Museum Kempenland Eindhoven Steentjeskerk, St. Antoniusstraat 5-7, Eindhoven tel. 040 252 90 93 dinsdag t/m zondag 13.00-17.00 uur Gat in de stad

Meer dan tweehonderd archeologische vondsten uit dertig gemeenten. Deze tentoonstelling, die georganiseerd is ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van het Convent van Gemeentelijke Archeologen, zou eind augustus aflopen. maar is met vier maanden verlengd. Museum van Oudheden. Rapenburg 28, Leiden tel. 0900 6 600 600 (ioct p/m|. www.rmo.nl www.rmo.nl t/m 9 januari 2005 GRAVEN naar de SCHAT Uitleg over stads archeologie voor kinderen van 8 t/m 12 jaar


Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, Haarlem tel. 023 531 31 35 t/m 17 april 2005, wo t/m zo 13.00-17.00 uur

Centraal Museum, Nicolaaskerkhof 10, Utrecht tel. 030 236 23 62, www.centraalmuseum.nl 7 november 2004 t/m 10 april 2005

Prehistorie

Scheepsarcheologie

De Bataven, Verhalen van een verdwenen volk

Scheepszilver, zilver van de zeebodem

Overzicht van de verschillende beelden van de Bataven en vondsten uit opgravingen Museum Het Valkhof, Kelfkensbos 59, Nijmegen tel. 024-360 88 05, www.museumhetvalkhof.nl t/m 9 januari 2005

Meer dan 30 zilveren voorwerpen uit 60 jaar archeologische scheepsopgravingen Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwaterarcheologie, Oostvaardersdijk 01-04, Lelystad tel. 0320-26 97 00 t/m 3 januari 2005

Middeleeuwen

Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail westerheem@freeler.nl

Het vuur van de Vikingen Beeld van de samenleving in Noord-Europa rond 800 en de aanvallen door de Vikingen aan de hand van buitgemaakte kerkschatten en andere rijke vondsten

Reactie S.R.L. Bcmtsen Reactie op In de wolken met een faĂŻencevondst door Guus van den Berg in Westerheem 4, augustus 2004,155 -156. Naar aanleiding van het artikel van de heer van den Berg, waarin hij een faĂŻencescherf met luchtballonafbeelding

bespreekt, zou ik het volgende willen opmerken. Enige jaren geleden bezocht ik het Mozarteum te Salzburg. Onder de daar tentoongestelde voorwerpen die ooit in het bezit waren van W.A. Mozart, bevindt zich ook een snuifdoos met op het deksel een ingegraveerde luchtballon. Deze snuifdoos heeft door Mozarts sterfjaar een aardige terminus ante quem van 1791. In het licht der bespiegelingen van de heer van den Berg zijn net als gebruiksaardewerk ook snuifdozen te zien als een ideaal achttiende eeuws massacommunicatiemiddel om het grote publiek contemporaine ontwikkelingen te tonen, passend in die nieuwe iconografische mode. cornicularius@orange.nl

291


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello,, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum. tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester: [ (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regiocoordinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9052 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl

Regio Noordwest: vacature. Subregio Groningen:}. (Jules} de Jagher, TLjnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, S032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: E. (Eric) Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (N. Br.), tel. 0168-472783. e-mail: eric.weijters@20nnet.nl. Subregio Zeeland: D. (Dries) van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: L. (Louis) van de Berg, Zonnebloemstraat 32. 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) studentlidmaatschap B jeugdlidmaatschap C D geassocieerd lidmaatschap huisgenoot-lidmaatschap E in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

292

36,50

€ € € € €

22,00 18,00 19.00 12,50 5,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdiwsluur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge. Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Vice-voorzitter: vacant Alg. secretaris: W.M. (Willemien) van de Wijdeven, Maasstraat 49, 5626 BB Eindhoven, tel. 040-2624327, e-mail: wvdw@tirol.dcmon.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Notengaarde 13, 3992 JR Houten, tel. 030-6372599, e-mail: 100p.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Houten Bestuursleden: • Vacant (public relations). • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan)Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@euronet.nl • A.M. (Anne-Marie} Visser (deskundigheidsbevordering). Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: jmvisser@planet.nl • A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebrami@hotmail.com E rel eden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice). Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 02. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34, 1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): M.J.C. Willemsen, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem, tel. 023-5491399, e-maii: mjcwiilemsen@yahoo.com 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32, 1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra@freeler.nl

07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 09. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-4.31240. 10. Zeeland: N. Beeke, Rotterdamsekaai 65A, 433T GN Middelburg, tel. 0118-639040, e-mail: niekbeek@xs4all.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.nl 12. Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraaty8, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 M| Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: liesbeth.wierenga@chello.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: ldeniet@euronet.nl 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: gjvanderlaan@hr.nl. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. oj.85343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://membersi.chello.nl/-a.hendriksoi. 17. Zuia-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Sattand - SJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65. 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9. 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@hetnet.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@ 12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jinvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peeüand: F. de Kleijn, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 CD Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2446517 (woensdagavond). e-mail: awnafdeling23@wanaaoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels ĂŻs deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

AWN-leden maken geschiedenis!


VERENIGINGSNIEUWS februari 2004 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts

Even voorstellen

Afgelopen zomer las ik in de Westerheem dat de redactie dringend op zoek was naar een nieuwe hoofd- en eindredacteur. De functie van eindredacteur, waarin ik archeologie met journalistiek kon combineren, maar niet alle verantwoording op mijn onervaren schouders hoefde te dragen, sprak mij direct aan. Ik besloot op de vacature te reageren en al vrij snel kreeg ik positief respons van hoofdredacteur Paul van der Heijden. Hij nodigde mij uit langs te komen op de eerstvolgende redactieVergadering om mijzelf, samen met de kandidaat-hoofdredacteur, te presenteren en de overige redactieleden te leren kennen. De gemoedelijke sfeer en de saamhorigheid tussen mensen met zeer uiteenlopende achtergronden vielen mij direct op. De gesprekken liepen voorspoedig en ruim twee uur later kon ik met een goed gevoel huiswaarts keren. Op een koude december-

ochtend in Deventer ontmoette ik scheidend eindredacteur Henk Nieuwenhuis, die niet op de vergadering aanwezig had kunnen zijn. Door Henk en Paul werd ik onder het genot van een hete kop oer-Hollandse erwtensoep ingewijd in de kunsten van het eindredacteurschap. Het onderonsje werd afgesloten met een bezoek aan de drukker Ovimex, die zorg draagt voor de uiteindelijke totstandkoming van de Westerheem, zoals u die op dit moment in uw handen houdt. Nu, vele uitbundige e-mails, een vruchtbare vergadering en twee goedgevulde nummers verder^ ga ik in dit nieuwe jaar officieel aan de slag als eindredacteur. Als jongste telg heb ik nog niet zoveel spannende avonturen'beleefd als de overige - mannelijke - redactieleden, maar aan archeologische interesse en vaderlandsliefde geen gebrek. Sinds ik in 1979 in Alkmaar werd ge- . boren, heb ik vele uithoeken van Nederland leren kennen, Mijn jeugd bracht ik door in het Zuid-Limburgse Beek en al op jonge leeftijd ontstond mijn liefde voor de oudheid, met name door de vele musea die ik met mijn ouders - maar ook met school - bezocht. Voordat ik echter goed en wel kon beseffen hoeveel Bandkeramische resten er zich onder mijn voeten bevonden, verhuisde ik naar het Brabantse dorp • Stiphout, bij Helmond, waar ik mijn middelbare school afrondde. Gedurende deze tijd hield ik mij niet zoveel met archeologie bezig, maar meer met sporten en uitgaan. Wel hÊb ik op mijn vijftiende, in het kader van beroepskeuze-testen, een keer een dagje meegelopen met Nico Arts, de ' gemeente-archeoloog van Eindhoven en Helmond. De meeste mensen in


mijn omgeving keken toch wel raar op, omdat ze dachten dat ik net als de meeste van mijn vrienden en vriendinnen zou gaan kiezen voor een technische richting of een studie.als (diergeneeskunde. Ze wisten, zoals veel . mensen, eigenlijk niet wat archeologie . precies inhoudt en dat er in Nederland serieuze, universitaire studies voor te volgen zijn. Echter, oude liefde roest niet en zodra ik ontdekte dat je in Leiden Prehistorie kan studeren, was mijn keuze, ondanks dat perspectieven op de arbeidsmarkt niet zo gunstig waren, snel gemaakt. In 1997 begon ik met mijn studie en in de daaropvolgende zes mooie jaren heb ik op verschillende locaties in Nederland en in het buitenland mogen opgraven en veel bijvakken gevolgd, zodat ik ook in de provinciaal-Romein-

se, Middeleeuwseen scheepsarcheologie een beetje kan meepraten. Tevens heb ik een andere hobby, het (journalistiek) schrijven van artikelen en verhalen, kunnen ontwikkelen. Naast mijn studie bleef er gelukkig voldoende tijd over om al dan niet archeologischgetinte reizen te ondernemen. Mijn uitvalsbases waren respectievelijk Leiden, Den Haag en Voorburg. In Den Haag, ruim 3 jaar geleden, ben ik lid geworden van de AWN, maai nooit actief aanwezig geweest. Nu ben ik bijna afgestudeerd, woon ik in de oudste stad van Nederland (Nijmegen) en kan ik eindelijk mijn steentje gaan bijdragen aan het wel en wee van de Nederlandse archeologie. Natuurlijk hoop ik dat spoedig in de vorm van een vaste betrekking te gaan doen, maar waarschijnlijk bereik ik dan hoofd-

vacature • vacature • vacature • vacature • vacature Het hoofdbestuur van de AWN is op zoek naar een

Algemeen secretaris m/v De taken zijn: • Opstellen en verzenden agenda naar de leden van het Algemeen Bestuur • Notuleren van.de vergaderingen • Voeren van uiteenlopende correspondentie • Deelname aan diverse soorten overleg binnen het archeologisch veld • Mede samenstellen AWN bulletins • Mede formuleren AWN beleid • Coördinatie jaarverslag Vereisten • Het hoofdbestuur verwacht van de kandidaat (enige) ervaring met secretariaatswerk. • Archeologische kennis is welkom maar geen verplichting.

Tijdsinvestering en vergoeding De kandidaat moet uit gaan van een tijdsinvestering van 4 tot 6 uur per week. Het gaat hierbij.om een vrijwilligersfunctie. Onkosten worden vergoed.

Geïnteresseerd of meer informatie? Neemt u dan contact op met de voorzitter van de AWN: Jan-Willem Eggink: 070-3860307..

vacature • vacature • vacature • vacature • vacature


zakelijk vakgenoten. Als eindredacteur van de Westerheem kan ik ook veel niet-archeologen bereiken en dat vind ik ook belangrijk, omdat ik weet dat zij naast kennis minstens zoveel liefde voor het vak hebben als een beroepsarcheoloog. . Charlorte Peen

AWN Zomerkampen 2004 Net als ieder jaar organiseert de AWN in 2004 weer een aantal graafkampen. Enthousiaste AWN-leden kunnen dan een week meegraven bij een lopend project dat door een van de landelijke of stedelijke opgravingsinstanties wordt geleid. Zo hebben we in 2003 in Zutphen onder leiding van stadsarcheoloog Michel Groothedde een week meegegraven in het plangebied Leesten-Oost en hebben we de archeologische dienst van Arnhem twee weken geassisteerd bij een opgraving in het Musiskwartier. Over hoe de tweede opgravingsweek in Arnhem is verlopen vindt u elders in dit nummer een verslag van Carolien Casparie. .Voor 2004 is het de planning dat er in ieder geval één instructiekamp is, waar beginners al doende kunnen kennismaken met verschillende technieken van archeologisch onderzoek. Daarnaast zal er voor degenen die al ervaring hebben met het meewerken aan opgravingen de mogelijkheid bestaan om aan een gevorderdenkamp deel te nemen. In de eerste twee weken van augustus zullen we in Nijmegen gaan graven.Verder wordt er voor juli ook een kamp gepland, maar het is nog niet duidelijk waar dat zal zijn. Er is hierover contact met verschillende archeologen. In de volgende Westerheem zullen de nadere details over de kampen worden gepubliceerd en zal tevens worden aangegeven hoe u zich kunt inschrijven. Michael den Hartog

Kampleiders gezocht Heeft u al eens aan een van de zomerkampen meegedaan of vindt u het gewoon leuk om mee te helpen met de organisatie? Dan is het misschien iets voor u om de dagelijkse leiding van een kamp op u te nemen. Ervaring met opgravingen is niet vereist. Bij instructiekampen bestaat de kampleiding uit twee personen. Daarbij heeft bij voorkeur wel één van de twee leiders opgravingservaring die hij of zij ook aan de deelnemers kan overdragen. Wat wordt van u verwacht? Samen met Michael den Hartog en de betreffende archeologen stelt u het programma voor de week op {lezingen, excursies en barbecue, etc.}. Verder zorgt u er als dagelijkse leiding (samen met de deelnemers) voor dat er ontbijt en lunch is. U overnacht de gehele week in dezelfde accommodatie als de deelnemers. Aan deelname zijn voor u geen kosten verbonden. Heeft u zin om een kamp te leiden dan kunt u contact opnemen met Michael den Hartog: 0343-572571. Mailen kan ook: mjdenhartog@freeler.nl

Verslag Zomerkamp 2003 In het Musiskwartier in de Arnhemse binnenstad vond gedurende het jaar 2003 een grootschalig archeologisch onderzoek plaats. Op zaterdag 26 juli kwam een groep van 13 vrijwilligers van de AWN in Arnhem bijeen om mee te werken op de opgraving en om Arnhem beter te leren kennen. Zondag verkennen we Arnhem en omgeving. Vooral de kastelen Sypestein en Doorwerth hebben onze speciale aandacht. Bij de elfde eeuwse walburcht De Duno genieten we van het mooie weer en het uitzicht over de Rijn. Tijdens ons bezoek aan het kerkje van Oosterbeek zijn er veel Engelse


bezoekers. De Middeleeuwen en de recente geschiedenis komen hier bij elkaar: het van oorsprong preromaanse kerkje diende als verzamelpunt tijdens de slag om de Rijnbrug bij Arnhem. Maandag is dan onze eerste kennismaking met het opgravingsterrein in

IV

het Musiskwartier. Het is een groot terrein waar de vaste opgravingsploeg met gemak een groep van 13 enthousiaste AWN-ers aan het werk kan zetten. Op het terrein zijn resten te zien van bewoning en ambachtelijke activiteiten vanaf de Middeleeuwen tot de twintigste eeuw. Een aantal van ons stort zich op het uitgraven van twee oude putten die zich in het vlak aftekenen. En meteen hebben we geluk. Een van de putten blijkt een beerput te zijn met mooie vondsten. Resten van de maaltijd zoals mosselschelpen, eierschalen, botten en graten komen naar boven. Als vervolgens blijkt dat een gedeelte van de botten in werkelijkheid de resten zijn van een groot pijpaarden heiligenbeeld kan de week al niet meer stuk. Het beeld wordt bijna compleet naar boven gehaald. We denken dat het Franciscus voorstelt, maar het is nog te vroeg om dat met zekerheid te zeggen. Ook de


rode scherven blijken de resten van een beeld te zijn. De andere put is een in de twintigste eeuw dichtgegooide waterput: er komen voornamelijk laarzen en resten rioolpijp naar boven. In de opgravingsput aan de kant van de Beekstraat is een middeleeuws steegje gevonden compleet met de originele keien bestrating. Aan het steegje tekenen zich de resten van vijftiende eeuwse huisjes af. Naast de steeg zijn ovens gevonden, waarschijnlijk van een vijftiende of zestiende-eeuwse brouwerij. De AWN-ers helpen enthousiast met het uitgraven, opmeten en tekenen van de huisjes en de ovens. De mensen met spierballen werken in een andere hoek van het opgravingsterrein. Hier wordt een aantal oude kelders leeggeschept. Gelukkig is er ook wat hulp van de graafmachine. Beneden in de huizen worden de kelders en de fundamenten blootgelegd. Boven worden de muurresten schoongemaakt. De grond is hier erg hard en ai snel wordt er geroepen om een pikhouweel. Een enkeling heeft geluk en mag in z'n eigen huisje een vloer van plavuizen schoonmaken. De hele zonovergoten week blijven de werkzaamheden gevarieerd. Er wordt met veel plezier gegraven, gespit, geschaafd, gecoupeerd en getekend. Als de zon te heet wordt zoeken we tussen de middag de schaduw op. Om vervolgens 's middags weer goed ingesmeerd en met een pet op aan het werk te gaan. Op een enkele die-hard na bergen we vrijdags de schoppen en troffels vroeg op om nog een bezoek te brengen aan kasteel Doornenburg waar 35 jaar geleden de tv-serie 'Floris' werd opgenomen. Als de gids doorkrijgt dat we de afleveringen van Floris zo'n beetje uit ons hoofd kennen, mogen we zelfs even op het dak kijken. Geheel volgens de traditie wordt de week afgesloten met een barbecue. Vanaf het balkon van het schoolgebouw

dat ons de hele week onderdak heeft geboden kijken we terug op een gezellige en zeer geslaagde week. Carolien Casparie

Bibliotheek AWN Het boekenbezit van de AWN is in beheer bij de Stads- of Athenaeumbiblotheek te Deventer, Klooster 12 7411 NH Deventer (www.sabdeventer.nl) of info.sab@saxion.nl. Rechtstreeks of via alle openbare bibliotheken kunnen de boeken en tijdschriften worden geleend. Opvallend is dat een aantal afdelingen fraaie periodieken en soms ook boeken uitgeeft en heeft uitgegeven die niet worden en werden aangeboden aan de AWN-bibliotheek. Is het mogelijk om alsnog de bibliotheek op te nemen in het adressenbestand? Ook vroegere uitgaven zijn van harte welkom. Als intermediair treedt op: H.H.J.Lubberding Verlengde Lindelaan 53 7391JH Twello (e-mail: hhj.lubberding@zonnet.nl)


Voorjaarsexcursie PPV De Drents Prehistorische Vereniging organiseert van 5 t/m 12 juni 2004 een culturele reis langs een gedeelte van de Rijn tot aan de oostelijke Eifel rond Koblenz. De nadruk van de excursie , ligt op de archeologie en geologie van dit gebied. Hoe leefden de bewoners vanaf de Oude Steentijd (het Paleolithicum) langs beide oevers van de Rijn, en hoe hadden ze profijt van de nabijgelegen vulkanen van de Eifel. Een hoogtepunt is het bezoek aan het Ijstijdmuseum Schloss Monrepos waar prof. Bosinski persoonlijk uitleg zal geven. Daarnaast is er aandacht voor de vele Romeinse resten, m.n. de duidelijk herkenbare limes en de basalten tufsteengroeves die tot in de Middeleeuwen geëxploiteerd werden. Een aantal natuurwandelingen voert naar bijna ongerepte plekjes; maar het programma geeft ook ruimte voor een stadswandeling {Koblenz), uitstekende maaltijden, een wijnproeverij en een concert in het zeventiende eeuwse kasteel Engers. Deze excursie staat als vanouds onder de deskundige leiding \ van archeoloog Johan Hendriks. Het volledige programma vindt u op de website van de DPV: www.prehistorie-dpv.nl. Ook niet DPV-leden kunnen deelnemen. De reis gaat ca. € 750 kosten. Belangstellenden kunnen zich opgeven bij mw. J.P. Lecoultre, Zuidlaarderweg 20, 9756 CH Glimmen (tel: 050-4061545) of per email: p.

Agenda Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem 2004-2? Dan moet het uiterr lijk 1 maart in mijn bezit zijn. Bovendien dient de activiteit pas na de verschijning van Westerheem 2004-2 (dus na half april) plaats te vinden.

VI

18 februari 2004 Afd. Lek- en Merwestreek • lezing door drs. T. de Ridder (gemeente-archeoloog van Vlaardingen): 'Graven in Vlaardingen, het grafelijk hof. Vest 94a te Dordrecht. Aanvang: 20.00 uur.

4 -11 -18 - 25 maait en 3 april 2004 Lezingenreeks over de geschiedenis van de regio Eindhoven van 500-1500: 'De Middeleeuwen in Eindhoven en omgeving'. De lezingen zijn steeds op donderdag, een afsluitende excursie vindt plaats op zaterdag 3 april. De lezingen worden verzorgd door iiesbeth Theunissen (De voorgeschiedenis van Zuidoost-Brabant), Nico Arts (De Middeleeuwen onder de grond: landschap en archeologie van stad en platteland), Arnoud-Jan Bijsterveldt (De Middeleeuwen vanuit historische bronnen) en Geeske Kruseman (De Middeleeuwen reconstrueren: experiment en levende geschiedenis). Een initiatief van het Historisch Openlucht Museum Eindhoven i.s.m. Afdeling Archeologie Eindhoven, Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening, Regionaal Historisch Centrum Eindhoven en AWN-afdeling AV Kempen- en Peelland. Info: brg@erfgoedbrabant.nl.

9 maart 2004 Afd. Nijmegen e.o. - lezing door drs. ' Annelies Koster (conservator archeologie Museum Het Valkhof): 'De elite van Ulpia Noviomagus. Rijke graven uit Nijmegen-West'. Bij opgravingen in 19S1-1983 werden in NijmegenWest resten van ommuringen van minstens drie aaneengesloten begraafplaatsen en funderingen van grafmonumenten ontdekt. De ommuurde begraafplaatsen zijn voor onze streken ongekend groot en uitzonderlijk vroeg. De graven geven de indruk dat we hier te doen hebben met leden van de rijke bovenlaag van de bevolking van Ulpia Noviomagus. Bijzonder is de vondst van twaalf gesneden beeldjes van barnsteen: de rijkste groep van in de Romeinse tijd bewerkte stukken barnsteen uit heel Europa.


Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen. Aanvang: 20.00 uur. 10 maart 2004 Afd. Utrecht - lezing door W. van der Sanden (provinciaal archeoloog in Drenthe): 'Veenlijken in Nederland'. De spreker zal ingaan op het aantal vondsten, op het verschil tussen echte en papieren veenlijken, op de betrouwbaarheid van de informatiebronnen, vindplaatsen, omstandigheden van overlijden, DNA-onderzoek, de gezichtsreconstructie van het meisje van Yde enz. Omdat Van der Sanden veel van zijn vondsten uit de krant heeft, gaat hij kort in op het project 'oud nieuws', dat hij samen met amateurarcheologen uitvoert. Aanvang 20.00 uur. Kapittelzaal Pieterskerk, Pieterskerkhof 5, Utrecht. Entree: leden € 1,50, anderen € 3,00. 10 maart 2004 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - ledenvergadering met daarop volgend een lezing door Rinus Houkes: 'Grafheuvel onderzoek'. Resultaten van het grafheuvelonderzoek tussen Arnhem en Renkum waarbij 25 onbekende grafheuvels werden opgespoord. De lezing richt zich op de relaties in de verspreiding van de grafheuvels. Waar liggen ze? Waarom liggen ze daar? Wat is de betekeneis die we daaraan moeten toekennen? Hoe kunnen we daaruit een beeld vormen van de ontwikkeling van deze omgeving in de periode dat de eerste permanente bewoners hier arriveerden? Ook wordt ingegaan op de methodiek van het onderzoek en de opgravingen die daarbij zijn verricht. Cultureel Centrum 'De Coehoorn', Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Entree: € 1,50. 23 maart 2004 Afd. Zuid-Salland, IJsselstreeken Oost-Vel uwezoom - Lezing door Torn Hazenberg en Wouter Vos over het Romeinse schip uit 150 -160 n. Chr., een combinatie van een galei en een

platbodem, dat er voor zorgde dat Woerden afgelopen zomer internationaal op de kaart is gezet. Beide archeologen, verbonden aan Hazenberg Archeologie te Leiden, zullen vertellen over dit schip, maar ook over het leven in Woerden in de Romeinse tijd (de vicus) en het deels opgegraven, Romeinse fort (het Castellum Laurium) dat o.m. tot taak had de scheepvaart over de Rijn te beschermen. Lezingenzaal van de Doopsgezinde Kerk Brink 89 te Deventer, aanvang 19.30 uur. 27 maart 2004 Afd. Lek- en Merwestreek - ledenvergadering. Geen nadere gegevens bekend. 29 maart 2004 Afd. Rijnstreek - lezing door Rob Pex: 'Geschiedenis van het Huis Wassergeest te Lisse'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.00 uur. 6 april 2004 Afd. Nijmegen e.o. - ledenvergadering met daarop volgend een lezing door Ronny Meijers (restaurateur Museum Het Valkhof en docent aan het ICN): 'Mijn ervaringen bij het technisch wetenschappelijk onderzoek aan archeologische vondsten'. Metalen voorwerpen krijgen deze avond speciale aandacht omdat vooral daarop verrassende elementen zijn te ontdekken. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen. Aanvang: 20.00 uur. 14 april 2004 Afd. Utrecht - lezing door Pieter Stoel: 'Vondsten in Snel en Polanen'. In de afvalhopen van zandwinning in de omgeving van Woerden zoekt de spreker geregeld naar zwerfstenen, botten en artefacten, overblijfselen uit de prehistorie. De vondsten bleken niet alleen uit de Steentijd te stammen, maar ook uit het Midden- en VroegPlêistoceen. Zijn activiteit is uitgegroeid tot een multidisciplinair onderzoek (geologie, archeologie, paleontologie

Vil


en paleobotanie). Aanvang 20.00.uur. Kapittelzaal Pieterskerk, Pieterskerkhof 5, Utrecht. Entree: leden € 1,50, anderen € 3,00.

14 april 2004 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door Wijnand Bloemink {Buro2, Holten): 'Bouwhistorie en archeologie'. Tussen bouwhistorie en archeologie bestaan veel overeenkomsten. Zo is de methode om gebouwen te documenteren ontleend aan de archeologie. In de dagelijkse praktijk zijn er dan ook veel raakvlakken, waarvan verschillende voorbeelden aan de hand van onze beroepspraktijk zullen worden gegeven, met name uit Deventer en Zwolle. Cultureel Centrum 'De Coehoom', Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NSstation). Aanvang: 19.45 u u r Entree: € 1,50.

door acht tijdzones, die rond 250.000 jaar geleden begint en bij gisteren eindigt. Ook de levensomstandigheden • van de lokale Germaanse stammen, zoals de Cherusken, de Sugambren en de Marsen krijgen aandacht, evenals de '20 dames van Ilse' (www.landesmuseum-herne.de). Inlichtingen bij het secretariaat.

12 mei 2004 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door drs. P. Stassen (Maaswerken, Rijkswaterstaat): 'Archeologie en Maas werken'. Natte archeologische begeleiding van de Maaswerken: verrassende ontdekkingen, toelichting inzake de archeologische begeleiding aan de hand van een aantal bijzondere vondsten uit de Middeleeuwen en de Romeinse tijd. Cultureel Centrum 'De Coehoorn', Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 u u r - Entree: € 1,50.

24 april 2004 Afd. Nijmegen e.o. - excursie naar 'Das westfalische Museum für Archaologie' in Herne (Ruhrgebied), dat in 2003 werd geopend en 28 miljoen euro kostte. De bezoeker maakt hier een historische ontdekkingsreis ondergronds

17 mei 2004 Afd. Rijnstreek - (na de algemene ledenvergadering) lezing door Dick van der Kooij: 'Recent onderzoek'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.00 uur.

Jubileumboek AWN Onder redactie van A.P. van den Band en E.H.P. Cordfunke 'Archeologie in veelvoud, vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland'.

Uitgeverij Matrijs 2001; 254 pp., ill. (deels in kleur), gebonden ISBN 90 5345 198 6 Het boek omvat twee delen, deel 1, "De geschiedenis van de AWN 19512001" en deel 2, "Archeologisch mozaïek, de afdelingen aan het woord". Prijs: € 19.95 (excl- € 3 verzendkosten) Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 tn.v. penningmeester AWN, de Bilt, o.v.v. Jubileumboek.

VIII


VERENIGINGSNIEUWS april 2004

Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts

Agenda Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem nr. 3? Dan moet het uiterlijk 1 mei in mijn bezit zijn en dient de activiteit pas na het verschijnen van nr. 3 (dus na half juni) plaats te vinden. 14 april 2004

Afd. Helinium - lezing door drs. Peter Vos (geoloog bij TNO-NITG): 'Zonder overstromingen geen kustdelta; een inleiding in de paleogeografische ontwikkeling van WestNederland'. Aanvang: 20.00 uur. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Info: 010-4352764 (Jurrien Moree). 14 april 2004 Afd. Utrecht - lezing door Pieter Stoel: 'Vondsten in Snel en Polanen'. In de afvalhopen van zandwinning in de omgeving van Woerden zoekt de spreker geregeld naar zwerfstenen, botten en artefacten,, overblijfselen uit de prehistorie. De vondsten bleken niet alleen uit de Steentijd te stammen, maar ook uit het Midden- en Vroeg-Pleistoceen. Zijn activiteit is uitgegroeid tot een multidisciplinair onderzoek {geologie, archeologie, paleontologie en paleobotanie). Aanvang 20.00 uur. Kapittelzaal Pieterskerk, Pieterskerkhof 5, Utrecht. Entree: leden € 1,50, anderen € 3,00. 14 april 2004 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-G elderland - lezing door Wijnand Bloemink (Buro2, Holten): 'Bouwhistorie en archeologie'. Tussen bouwhistorie en archeologie bestaan veel overeenkomsten. Zo is de methode om gebouwen te documenteren ontleend aan de archeologie. In de dagelijkse praktijk zijn er dan ook veel raakvlakken, waarvan verschillende voorbeelden aan de hand van onze beroepspraktijk zullen worden gegeven; met name uit Deventer en Zwolle. Cultureel Centrum 'De Coehoorn', Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Entree: € 1,50.

17 april 2004 AWN - Algemene Ledenvergadering te Utrecht. 20 april 2004 Afd. Zaanstreek-Waterland eo - lezing door dr. Bas van Geel: 'De Scythen en de zon'. Van Geel verrichtte veldwerk in centraal Zuid-Siberië, waar omstreeks 850 v. Chr. de expansie van de Scythen begon. Hij legt uit hoe waarschijnlijk een klimaatverandering'daarbij een sturende rol speelde. Dat is dan dezelfde klimaatverandering die leidde tot het einde van 1000 jaar bronstijdnederzettingen in West-Friesland. Aan de orde komen ook de samenhang tussen archeologische zaken en veranderende zonneactiviteit en de effecten van veranderingen op de zon bij het gebruik van de i4C-methode. Werk- en expositieruimte, Tuinstraat 27A te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 24 april 2004 Afd. Nijmegen e.o. - excursie naar 'Das westfalische Museum für Archaologie' in Heme (Ruhrgebied), dat in 2003 werd geopend en 28 miljoen euro kostte. De bezoeker maakt hier een historische ontdekkingsreis ondergronds door acht tijdzones, die rond 250.000 jaar geleden begint en bij gisteren eindigt. Ook de levensomstandigheden van de lokale Germaanse stammen, zoals de Cherusken, de Sugambren en de Marsen krijgen aandacht, evenals de '20 dames van Ilse' (www.landesmuseum-herne.de). Inlichtingen bij het secretariaat. 27 april 2004 Afd. Lek- en Merwestreek - lezing door drs. Deborah Paalman: 'Het archeologisch bodemonderzoek op de hoek Spui weg/S pui boulevard'. De lezing is georganiseerd door vereniging Oud-Dordrecht en betreft het archeologisch' onderzoek dat in 2002 plaatsvond. Locatie 't Hof, Hof, Dordrecht. Aanvang. 20. uur.


iz mei 2004.

Afd. Helinium - lezing door drs. Willem Beex (BEEX, voor ICT-toepassingen in de archeologie): 'Van potlood naar virtually reality'. Hoe een goede documentatie van archeologische opgravingen in de computer een meerwaarde krijgt. Aanvang: 20.00 uur. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Info: 010-4604737 (Jurrien Moree).

29 mei tot en met 5 juni 2004 Plaats: Griekenland Informatie: 010-4604737 () urnen Moree) Een inschatting van de kosten kan bij hem worden verkregen.

12 mei 2004

AWN ZOMERKAMPEN juli/augustus 2004

Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland lezing door drs. P. Stassen {Maaswerken, Rijkswaterstaat): 'Archeologie en Maaswerken'. Natte archeologische begeleiding van de Maaswerken: verrassende ontdekkingen, toelichting inzake de archeologische begeleiding aan de hand van een aantal bijzondere vondsten uit de Middeleeuwen en de Romeinse tijd. Cultureel Centrum 'De Coehoorn', Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Entree: € 1,50. 17 mei 2004

Afd. Rijnstreek - (na de algemene ledenvergadering) lezing door Dick van der Kooij: 'Recent onderzoek'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.09 uur. 21 september 2004 Afd. Zaanstreek-Waterland eo • lezing door mevr. Gonnie van Dijken over hoe het Romeinse schip van Woerden werd gevonden en uitgegraven. Woerden heefteen rijke Romeinse geschiedenis met drie tot vier elkaar opvolgende castella. Werk- en expositieruimte, Tuinstraat 27A te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur.

Excursie Met Helinium op reis door de tijd naar Frankrijk. Gedurende acht dagen maken we kennis met het fraaie landschap en de boeiende archeologie van Bretagne, de streek met de meeste megalitische bouwwerken in Frankrijk. Maar er is nog veel meer! Ga mee!

Datum:

In het februarinummer van Westerheem kon u de vooraankondiging voor de AWN zomerkampen 2004 lezen. Het programma was toen nog niet helemaal rond. Inmiddels is dat wel het geval. Wat de locaties betreft, staan dit jaar Tongeren (België) en Nijmegen op het programma. Had u eerder met plezier al aan een dergelijk kamp meegedaan of wilt u een keer zelf een weekje meegraven met een opgraving, dan is dit natuurlijk dé gelegenheid. U leunt zich tot 1 juni inschrijven voor één van de drie kampen die wij deze zomer organiseren. De kampen Kamp 1: zat. 03 juli / zat. 10 juli Tongeren, Gevorderdenkamp Kamp 2: _ zat. 31 juli / zat. 7 aug. Nijmegen, Gevorderdenkamp Kamp 3: zat. 07 aug./ zat.14 aüg. Nijmegen, Instructiekamp Instructiekamp Kamp y. Nijmegen 7 t/m 14 augustus Het instructiekamp is bedoeld voor leden die niet of nauwelijks ervaring hebben met archeologische opgravingen. De opgraving staat onder leiding van het Bureau Archeologie van de Gemeente Nijmegen. Zoals een ieder weet, is Nijmegen een interessante locatie met een rijk archeologisch verleden. Desondanks valt over het beoogde opgravingsterrein nog weinig te zeggen. Het Bureau Archeologie voert gedurende het jaar een veelvoud aan grotere en kleinere projecten uit. Het AWN kamp zal in augustus bij de dan lopende opgravingsactiviteiten worden ingezet. De instructie tijdens het kamp behelst activiteiten als vondstregistratie, het afwerken van het opgravingsvlak, het intekenen van een profiel, het in-


meten en intekenen van sporen en het maken van een bijbehorend dagverslag. Ook zal er aandacht worden besteed aan de determinatie van vondsten, zoals botten en aardewerk. Net als bij eerdere kampen zullen er ook dit jaar een aantal excursies naar archeologische bezienswaardigheden in de omgeving plaatsvinden en is er een avondprogramma, waaronder een aantal lezingen over de archeologie in de regio. Het aantal deelnemers bedraagt maximaal 12. De minimum leeftijd is 16 jaar. Van de deelnemers wordt een bijdrage van € 125 p.p. gevraagd. Deze kosten zijn inclusief logies, maaltijden en excursies. Gevorderdenkampen De inschrijving voor de gevorderdenkampen staat open voor leden die al ervaring hebben met archeologische opgravingen, bijvoorbeeld door deelname aan een instructiekamp of aan andere opgravingen. Kamp 1: Tongeren^ t/m ïojuli Tijdens het gevorderdenkamp in Tongeren wordt er onder leiding van archeoloog Alain Vanderhoeven van het Instituut

voor het Archeologisch Patrimonium meegewerkt aan een opgraving nabij het centrum van deze historische stad. Terug in de tijd betekent dat, dat er vondsten verwacht kunnen worden van de Late Middeleeuwen tot de Romeinse tijd. Overigens staat Tongeren vooral bekend om haar Romeinse verleden. Het avond program ma bestaat uit excursies, lezingen en ontspanning. Er zal zeker een bezoek gebracht worden aan het Provinciaal Gallo-Romeins Museum, waar de tentoonstelling Neanderthalers in Europa te bewonderen valt. Het aantal deelnemers bedraagt maximaal 10. De minimum leeftijd is 16 jaar. Van de deelnemers wordt een bijdrage van € 195 p.p. gevraagd. Deze kosten zijn inclusief logies, maaltijden en excursies. Kamp 2: Nijmegen 31 juli t/m y augustus In en rond Nijmegen worden door het Bureau Archeologie van de gemeente tal van opgravingen gedaan. Net als bij het instructiekamp valt er over het beoogde opgravingsterrein nog weinig te zeggen en zal het gevorderdenkamp bij de dan lopende opgravingsactiviteiten worden ingezet.

AANMELDINGSFORMULIER AWN-zomerkampen 2004 Ik, Naam, voorletters:

.M/V*

Roepnaam:.

Adres:

Postcode, woonplaats: Telefoon:

E-mail:.

Geboortedatum:

4

" Doorhalen wat niet van toepassing is.

Inschrijvingen worden behandeld op volgorde van binnenkomst

schrijf mij in voor het volgende kamp: n Kamp i: Gevorderdenkamp Tongeren 03 t/m 10 juli n Kamp 2: Gevorderdenkamp Nijmegen 31 juli t/m 07 augustus n Kamp 3: Instructiekamp Nijmegen 07 t/m 14 augustus Als de belangstelling voor het kamp van mijn keuze te groot ofte klein is, gaat mijn tweede keuze uit naar kamp

in de periode

t/m

Vóór 1 juni opsturen naar: Michael den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede


Naast het opdoen van een interessante ervaring, biedt het kamp een ieder- volop de gelegenheid om zijn of haar archeologische vaardigheden bij te werken. Zo zal er onder andere voor landmeten en het inmeten van een profiel instructie worden gegeven. Ook zal er door medewerkers van het Bureau Archeologie aandacht worden besteed aan de determinatie van vondsten, zoals botten en aardewerk. Net als bij eerdere kampen zullen er ook dit jaar een aantal excursies naar archeologische bezienswaardigheden in de omgeving plaatsvinden en zal er een avondprogramma met enkele lezingen worden georganiseerd. Het aantal deelnemers bedraagt maximaal 12. De minimum leeftijd is 16 jaar. Van de deelnemers wordt een bijdrage van € 155 p.p. gevraagd. Deze kosten zijn indusieflogies, maaltijden en excursies. U. kunt zich voor één van deze kampen inschrijven door onderstaand aanmeldingsformulier in te vullen en voor 1 juni 2004 op 1e sturen naar Michael den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, tel: 0343-572571.

Kampleiders gezocht Heeft u als eens aan een van de zomerkampen meegedaan of vindt u het gewoon leuk om mee te helpen met de organisatie? Dan is het misschien iets voor u om de dagelijkse leiding van een kamp op u te nemen. Ervaring met opgravingen is niet vereist. Bij instructiekampen bestaat de kampleiding in principe uit twee personen. Daarbij heeft bij voorkeur wel ÈÈn van de twee leiders opgravingservaring die hij of zij ook aan de deelnemers kan overdragen. Wat wordt van u verwacht? Samen met Michael den Hartog en de betreffende archeologen stelt u het programma voor de week op (lezingen, excursies en barbecue, etc). Verder zorgt u er als dagelijkse leiding {samen met de deelnemers) voor dat er ontbijt, lunch en avondeten is. U overnacht de gehele week in dezelfde accommodatie als de deelnemers. Aan deelname zijn voor u geen kosten verbonden. Heeft u zin om een kamp te leiden dan kunt u contact opnemen met Michael den Hartog: 0343-572571. Mailen kan ook: mjdenhartog@freeler.nl

AANMELDINGSFORMULIER AWN-zomerkampen 2004

IV


VERENIGINGSNIEUWS juni 2004 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts

52e ALV op historische plaats

-\

De AWN-leden maakten na de ALV een boottocht door Dordrecht.

AWN-leden zien Dordrecht van de andere lcant De Statenzaal van 't Hof in Dordrecht was op 17 april jl. het toneel van de 52' Algemene Ledenvergadering van de AWN. Een bijzondere plaats, want in dit refectorium van het voormalige Augustijnenklooster uit 1286 werd in 1572 de eerste vrije Statenvergadering gehouden. Deze ALV was weliswaar niet historisch, maar wel gedenkwaardig, omdat daarop afscheid genomen werd van drie bestuursleden van de AWN: voorzitter Jan Willem Eggink, penningmeester Henk van Herwijnen en Westerheem-hoofdredacteur Paul van der Heijden. Ook werden twee bronzen legpenningen uitgereikt. Voorzitter Jan Willem Eggink opende de ALV, waarop 95 leden en introducĂŠ(e)s aanwezig waren. In zijn openingswoord maakte hij onder andere melding van het feit, dat de AWN sinds kort voor 8 uur per week beschikt over een nieuwe secretariaatskracht in de persoon van Joke te Vaanholt, die daarnaast werkt voor de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA).

De verslagen Vervolgens werden de jaarverslagen'behandeld. Anne-Marie Visser van de Commissie Deskundigheidsbevordering' meldde in de toelichting op haar verslag, dat door de commissie wordt gestudeerd op nieuwe cursussen voor amateurs en dat een bewerking en heruitgave van het boekje 'Opgraven' op initiatief van de SNA wordt overwogen. In zijn toelichting op het verslag van de AWN-zomerkampen kondigde MichaĂŤl den Hartog voor dit jaar zomerkampen in Nijmegen en Tongeren aan. Verder wordt er een 'pilot'kamp bij de Hadrians Wall in Engeland gehouden. Bij afwezigheid van Bert Elbertse vertelde vice-voorzitter Jeroen ter Brugge, dat er voor de public relations van de AWN een nieuw communicatieplan wordt opgesteld. Verder meldde hij, dat de AWNwebsite nu door Joke te Vaanholt wordt bijgewerkt. . Jan Nieuwenhuis, die verantwoordelijk is voor Verzekeringen en Veiligheid, zei geen meldingen te hebben gekregen van problemen op dit gebied. Wel komen er steeds meer vragen over de samenwerking van amateurs met de gemeente. Voorzitter Jan Willem Eggink voegde hier nog aan toe, dat de AWN met het ADC in gesprek is over het werken van

Jan Willem Eggink zit voor de laatste maal de ALV voor in de Statenzaal van't Hof in Dordrecht.


Jeroen ter Brugge spreekt als nieuwe voorzitter van de AWN de aanwezigen toe.

is toegekend. (Inmiddels heeft de Raad voor Cultuur aan de Staatssecretaris een positief advies uitgebracht over deze subsidie.)

Het bestuur

amateurs in een bedrijfsmatige omgeving. Westerheem-hoofdredacteur Paul van der Heijden introduceerde zijn opvolger, Wim van Horssen. Paul blijft nog met één belangrijk project bezig, namelijk de digitalisering van alle afleveringen van Westerheem. De Landelijk Werkgroep Steentijd, die wordt gecoördineerd door Ton Kroon, zag zijn ledenaantal in het afgelopen jaar groeien tot 33. Jan Venema bracht verslag uit voor de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water, die in het afgelopen jaar allerlei activiteiten heeft ontplooid. Veel tijd en energie heeft de werkgroep besteed aan de samenstelling van een LWAOW-cursus Scheepsarcheologie. Tenslotte gaf algemeen penningmeester Henk van Herwijnen een toelichting op het financiële verslag, waarin hij constateerde dat de vereniging het in het afgelopen jaar het financieel gezien goed heeft gedaan. Tijdens de behandeling van de begroting voor de komende jaren, die als volgende punt op de agenda van de ALV stond, meldde Van Herwijnen, dat daarin rekening is gehouden met de subsidie van het Ministerie van OCenW, die nog niet Rinus Houkes {rechts) kreeg ter plekke van jeroen ter Brugge de bronzen legpenning van de AWN uitgereikt. Een tweede penning ging naar Jantinus Koeling die deze, omdat hij niet op de ALV aanwezig kon zijn, later ontving

Nadat lang gezocht is naar een kandidaat, kon voorzitter Jan Willem Eggink tijdens de ALV de nieuwe secretaris van de vereniging voorstellen: Willemien van de Wijdeven. Vervolgens stelde de voorzitter Bram van der Walle voor als nieuw bestuurslid. Er moet nog nader worden bepaald welke taken hij op zich gaat nemen. Die staan al wel vast voor Joop Bosch, de nieuwe penningmeester, die Henk van Herwijnen in die functie opvolgt. De voorzitter prees Van Herwijnen, die volgens hem de financiële toestand van de vereniging van een wiebelende toestand in stabiel beheer heeft veranderd. Vervolgens werd afscheid genomen van Westerheem-hoofdredacteur Paul van der Heijden, die zijn taak aan Wim van Horssen heeft overgedragen. Tenslotte introduceerde Jan Willem Eggink, die er nu zes jaar als voorzitter op heeft zitten, zijn opvolger aan de aanwezigen: Jeroen ter Brugge, die in het afgelopen jaar vicevoorzitter van de vereniging is geweest. De nieuwe voorzitter zei het een eer te vinden om de vereniging - in deze roerige tijden - op de plaats te zetten waar zij hoort. Hij uitte zijn waardering en respect voor Jan Willem Eggink, die voor hem een stevig fundament had gelegd. Hij prees ook de synergiegedachte van zijn voorganger, diè steeds heeft geprobeerd om samenhang met andere organisaties te krijgen.

De voorzitter De nieuwe voorzitter Jeroen ter Brugge stelde, dat de vereniging in een roerige tijd zit. Er is een enquête gehouden onder de afdelingen en werkgroepen over de rol van de amateur in het zich veranderende archeologisch bestel. De conclusies (die in een komend nummer van Westerheem worden gepubliceerd) zijn met de directeur van de ROB besproken. Ter Brugge kon ook enige nieuwe ont-


wikkelingen melden. Samen met de ROB en hopelijk ook het 'Convent van Stadsarcheologen' en de Provinciale archeologen gaat de AWN een 'Dag voor de amateur' organiseren. Daarop moet onder andere aandacht worden besteed aan het feit, dat de spelers in het veld een verschillende uitleg aan het bestel geven. De knelpunten in het nieuwe bestel zullen worden bekeken door een nieuwe werkgroep van de AWN en de ROB, die zich volgens de voorzitter nu de onvrede van de amateurs aantrekt. Er is bij de ROB de behoefte en de intentie om te communiceren naar de besturen en via Westerheem naar de leden van de AWN. Verder vertelde Ter Brugge dat de AWN bij het Ministerie van OCenW heeft geprotesteerd tegen het door de Rijksinspectie voor de Archeologie (RIA) verlangde verbod van grondboringen door amateurs. De Raad voor Cultuur heeft zwaarwegende kanttekeningen tegen het voorstel ingebracht, maar toch ziet 't ernaar uit, dat grondboringen onder hetzelfde regiem zullen gaan vallen als opgravingen.

De bronzen legpenningen Tijdens deze ALV werd niet ĂŠĂŠn maar werden twee bronzen legpenningen uitgereikt en wel aan Rinus Houkes en Jantinus Koeling. Beide AWN-leden hebben zich volgens voorzitter Ter Brugge gedurende vele jaren met enorme energie en met het hart op de goede (archeologische) plaats, ingezet voor het bodemarchief. Houkes specialiseerde zich tot grafheuveldeskundige, schreef daarover en geldt ook voor de professionele archeologen als vraagbaak op dit gebied. Daarnaast hield hij zich bestuurlijk in zijn afdeling 17 (Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) bezig en mengde hij zich laatstelijk prominent in de discussie over het zich veranderende bestel. Koeling is initiatiefnemer van het onderzoek naar de resten van de Romeinse brug bij Cuijk en het opzetten van een museum over de archeologische geschiedenis van dezelfde plaats. Ook hij is ja-

Bezoek aan de werkruimte van de afdeling.

renlang bestuurlijk in zijn afdeling 16 (Nijmegen en omstreken) actief geweest en heeft door middel van veldverkenningen inhoud gegeven aan de spreekwoordelijke 'oren- en ogen'-functie voor de professionele archeologie. Rinus Houkes was aanwezig en kon onder luid applaus penning en diploma in ontvangst nemen. Jantinus Koeling had verplichtingen elders; het was ook Museumweekeinde en als je in een museum actief bent dan... Binnenkort zullen de eretekenen hem door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur overhandigd worden.

De andere kant Na de lunch kregen de AWN-leden en hun introducĂŠ(e)s tijdens een door de Afdeling Lek- en Merwestreek georganiseerde wandel- en boottocht de andere kant van Dordrecht te zien. Ze zagen onder andere de tuin van het Augustijnenklooster, het Arend Maartenshof, 'De

Bezichtiging van de bierkelder van het Huys Scharlaken. Foto's: Teus Koorevaar.


Munt van Hollant' en de beerkelder van het Huis Scharlaken. En natuurlijk was ook de werkruimte van de afdeling in de wandeling opgenomen. Tijdens de boottocht door de smalle stadsgrachten en havens kregen ze een andere kant van Dordrecht te zien, die van de straat goeddeels onzichtbaar is. Mede door het prachtige weer was dat een bijzondere ervaring. De plezierige en interessante middag werd met een borrel in het café 'Lekker Belangrijk' feestelijk afgesloten. Foto's: Teus Koorevaar

WvH

Oproep Binnen onze weer tot leven gewekte afdeling 15 (West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard) kampen we met het ontberen van een gebruikersvriendelijk geautomatiseerd vondsten registratiesysteem. We denken .daarbij aan Access, eventueel Excel. Inmiddels zijn we wat aan het proberen, maar al doende rijst de vraag of we niet bezig zijn het wiel opnieuw uit te vinden. Met andere woorden: bestaat en functioneert er al zoiets bij andere AWN-afdeKngen, of hebben die kennis of ingangen tot kennis van het bestaan van zo'n systeem? Wie kan ons op weg helpen? Dan graag contact opnemen met de secretaris van onze afdeling. Hans van der Laan Thorbeckestraat 51,5301 ND Zaltbommel tel. 0418-518224, e-mail: gjvanderlaan@hr.n]

Troffeltje Aangeboden: alle jaargangen van Westerheem t/m 2003 (m.u.v. 1952,1953 en 1960), ind. registers en themanummers. Prijs € 110,00. Info: 070-3246287.

Agenda Ziet u uw bericht graag geplaatst in Wester-

IV

heem nr. 4? Dan moet het uiterlijk 25 juni in mijn bezit zijn en dient de activiteit pas na het verschijnen van nr. 4 (dus na half

augustus) plaats te vinden, 16 juni 2004 Afd. Helinium - video-avond: uit het Helinium-archief vertonen Ellen Groen en Guus van de Poel video-films. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Info: 010-4350698 (Ellen Groen). 19 juni 2004 Afd. Helinium • midzomérfeest. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, Aanvang: 18.00 uur. Info: 010-4604737 (Jurrien Moree). 26 juni 2004 Afd. Lek- en •Merwestreek - fietstocht door de Alblasserwaard, gevolgd door een bezoek aan het Baggermuseum in Sliedrecht. Mensen die niet zo ver willen fietsen, kunnen 's middags met de waterbus1 naar Sliedrecht komen. Opgave bij Irmel Dolman (078-6311475 • irmel.dolman@riscali.nl) / An Osseweijer (078-6160576). 21 september 2004 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - lezing door Gonnie van Dijken over hoe het Romeinse schip van Woerden werd gevonden en uitgegraven. Woerden heeft een rijke Romeinse geschiedenis met drie tot vier elkaar opvolgende castella. Werk- en expositieruimte aan de Tuinstraat 2A te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 10 december 2004 Afd. Zeeland - lezing door Jan Kuipers (documentalist bij de SCEZ): 'Verdronken dorpen op Noord-Beveland en de archeologische vondsten die daarmee verband houden'. De lezing is een gezamenlijke activiteit van de AWN en de Heemkundige Kring de Bevelanden. Buijs Ballot College, Bergweg 4 te Goes. Aanvang: 19.30 uur.


VERENIGINGSNIEUWS augustus 2004 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts

Najaarsexcursie op zaterdag 9 oktober 2004 naar Xanten (BRD) Ten tijde van het Romeinse Rijk waren er ongeveer 150 plaatsen die het hoogste stadsrecht bezaten en die zich Colonia mochten noemen. Deze ste-. den golden als afspiegelingen van Rome in den vreemde en hadden zelfbestuur. De burgers hiervan bezaten het Romeinse burgerrecht. In de provincie Nedergermanië waren er twee: de Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen) en de Colonia Ulpia Traiana (Xanten). Welnu, het is deze laatste stad waaraan wij op 9 oktober aanstaande een bezoek zullen brengen. Per bus vertrekken wij uit Nijmegen en zullen via een landschappelijk mooie route een uur later in Xanten arriveren. Naar goed gebruik beginnen wij het bezoek met het nuttigen van één of meer kopjes koffie/thee in het uit 1540 daterende, aan het marktplein gelegen Gotisches Haus. Hierna worden wij rondgeleid door het pittoreske plaatsje, waarbij natuurlijk ook een bezoek wordt gebracht aan de ca. 800 jaar oude laat-Romaanse dom. In de zestiende eeuw voegde men op harmonieuze wijze hier Gotische elementen aan toe. Vermeldenswaard zijn ook de bijzon- ' der fraaie retabels. Aansluitend op deze rondleiding zullen wij lunchen in het restaurant van hotel Neumaier. Na de lunch bezoeken wij het regionale museum. Voor ons een wel zeer interessant museum, omdat hier heel veel vondsten afkomstig uit het archeologisch park tentoongesteld zijn; Door het bezoek aan dit museum, ver-

krijgt men al heel wat nuttige achtergrondinformatie met betrekking tot het eerder genoemde park. Na bezoek aan het museum rijden wij naar het buiten het stadje gelegen 73 ha grote archeologische park. Ooit stond hier de Romeinse stad met ca. 10.000 inwoners. Onder leiding van de archeologe Dr. Kerstin Kraus bezoe• ken wij dit unieke project. Ter afsluiting van het bezoek aan Xanten nemen wij nog een kijkje in de Thermen, een verrassend bouwwerk. In grote trekken ziet de tijdsindeling er als volgt uit: 10.00 uur Vertrek Nijmegen Centraal Station, Onze witte touringcar van De Wit Reizen vertrekt zeer punctueel. De standplaa'ts is schuin tegenover het hotel Mercure. Dit hotel bevindt zich -het station uitkomend- rechts van het station, Op een steenworp afstand van dit hotel is een P + R parkeerplaats. 11.00 uur Aankomst Xanten, koffiepauze in het Gotisches Haus. 11.30 uur Rondleiding door het stadje. 12.30 uur Lunch in restaurant Neumaier (consumpties voor eigen rekening). 13.30 uur Bezoek aan het regionale museum. 14.15 uur Vertrek naar het archeologische park. ' 14.30 uur Aankomst en bezichtiging park en thermen. 16.30 uur Vertrek Xanten. 17.30 uur Aankomst Nijmegen Centraal Station. De kosten voor deelname bedragen € 30 per persoon; dit bedrag wordt in de bus geïnd.


Gezien-het veelzijdige karakter van deze excursie, laat het zich aanzien dat er veel belangstelling voor zal zijn. Aarzelt u daarom niet u 20 spoedig mogelijk op te geven, want zoals men in Vlaanderen pleegt te zeggen; wie het eerst zaait, het eerst maait. Opgave, uitsluitend schriftelijk, met vermelding van het aantal personen, aan: A. van der Walle Ravenhorsterweg 90 7103 AV Winterswijk N.B. Per email kan ook: vanderwallebr am r @ hotmail.com

Vooraankondiging LWAOW-jubileum Op 2 oktober 2004 viert de LWAOW (Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water) zijn 10-jarig bestaan in het NISA-g'ebouw te Lelystad. Het programma is nog niet geheel vastgesteld, maar wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt via de website: www.lwaow.nl.

Agenda Ziet a uw bericht graag geplaatst in Westerheem nr. 5? Dan moet het uiterlijk 25 augustus in mijn bezit zijn en dient de activiteit pas na het verschijnen van nr. 5 (dus na half oktober) plaats te vinden.

25 augustus 2004 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. houdt een bijeenkomst om met amateurs en professionals van gedachten te wisselen over een symposium dat in september of oktober 2005 zal worden gehouden ter gelegenheid van het 45-jarig jubileum van de afdeling. Het plan is om tijdens dit symposium met name aandacht te besteden aan de periode tussen ca 300 en ca 1100 in het noordwesten van Nederland. De bijeenkomst wordt gehouden in de werkruimte van de afdeling, Tuinstraat 27a, Zaandijk en begint om 20.00 uur. Voor nadere informatie: dhr, J.J. Stolp, tel 072 534 04 94 of dhr. J. Matser, tel 075 616 17 12. 8 september 2004 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-G elderland - lezing door dr. I. Joosten (ICN Amsterdam): 'De Veluwe, grootste productiecentrum van ijzer in Europa van de Vroege Middeleeuwen'. In de Vroege Middeleeuwen was de Veluwe het grootste productiecentrum van ijzer in.Europa. Veldverkenningen tonen aan dat op de Veluwe tenminste 110.000 ton slak aanwezig moet zijn geweest en er minimaal 55.000 ton ruwijzer is geproduceerd. In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd blijkt op grond van pollendiagrammen dat de ontbossing van de Veluwe niet door deze ijzerproductie is veroorzaakt. Cultureel Centrum 'De Coehoorn', Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 • uur. Entree: ₏ 1,50.


21 september 2004 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - lezing door Gonnïe van Dijken over hoe het Romeinse schip van Woerden werd gevonden en uitgegraven. Woerden heeft een rijke Romeinse geschiedenis met drie tot vier elkaar opvolgende castella. De ontdekking van dit schip heeft een nieuw licht geworpen op hoe de Romeinen hun schepen benutten en voortbewogen. Werk- en expositieruimte aan de Tuinstraat 2A te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 6 oktober 2004 Afd. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard - lezing door Peter van den Broeke (Bureau Archeologie Gemeente Nijmegen}: 'Bataven en hun voorgangers in de Waalsprong. Archeologisch onderzoek in het • Beruwse deel van Nijmegen'. Oranje Nassauschool, Van Limburg Stirumstraat i, Geldermalsen. Aanvang: 20.00 uur. 11 en, 12 oktober 2004 Contactdagen Belgisch-Nederlandse middeleeuwse archeologen. Na Zwolle en Eindhoven wordt de Contactdag voor Belgisch-Nederlandse middeleeuwse archeologen dit jaar in Antwerpen gehouden. Het centrale thema is 'Archeologie en stedelijke versterkingen'. Voor nadere informatie: Stad Antwerpen, afdeling archeologie {Johan Veeckman), Kloosterstraat 15, B-2000 Antwerpen, België, tel. +32 (0)3 232 92 oS, e-mail: archeologie@stad.antwerpen.nl 13 oktober 2004 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door drs. P.W. van den Broeke (gemeente Nijmegen): 'Bataven en hun voorgangers in de Waalsprong; recent archeologisch onderzoek'. Bijzondere ontdekkingen van de afgelopen jaren in het Betuwse deel van Nijmegen zijn een rijk Bataafs grafveld en "bronzen voorwerpen uit oudere

perioden die als offergaven aan de bodem en het water waren toevertrouwd. Cultureel Centrum 'De Coehoorn', Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 u u r - Entree: € 1,50. 19 oktober 2004 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - lezing door drs. J Veerkamp over hoe de Amsterdamse archeologische dienst tijdens opgravingscampagnes in 1996, 2001 en 2004 veel scheepswerven heeft gevonden en opgegraven. De werven waren zowel voor het bouwen van zee- als van binnenvaartschepen. De werven opereerden, deels door de VOC, vanaf het eind van de zestiende tot in het begin van de zeventiende eeuw. Het zal voor ons interessant zijn het verschil te zien tussen de scheepswerven aan de Zaan, waaraan wij zelf mochten meewerken, en die van de grote stad. Werk- en expositieruimte aan de Tuinstraat 2A te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 10 november 2004 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door drs. R. van der Mark {BAAC): 'Recente opgraving in het Arnhemse Musiskwartier; 1000 jaar wonen langs de St. Jansbeek te Arnhem'. In 2003 voerde de gemeente Arnhem een grootschalige opgraving uit m de binnenstad van Arnhem. Omdat het terrein in de veertiende eeuw bij de stad is getrokken, werden er veel bewoningssporen uit die tijd aangetroffen: funderingen van huizen, putten, kelders, vloeren en ambachtelijke activiteiten, zoals brouwersovens en leerlooierskuipen. In een deel van het terrein trof men ook sporen uit de 10e -12e eeuw aan: een glimp van de oude nederzetting Arnhem. De resultaten van deze opgraving staan in deze lezing centraal. Cultureel Centrum 'De Coehoorn', Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Entree: € 1,50.


i& en 19 november Reuvensdagen 2004 in Alkmaar. Thema's zijn wooncultuur - historische bronnen versus archeologie; macht en materiĂŤle cultuur; verstoring van het bodemarchief door natuurlijke processen en ploegen; aspecten van het militaire leven. Zie verder www.sna.nl/reuvensdagen/. 10 december 2004 Afd. Zeeland - lezing door Jan Kuipers (documentalist bij de SCEZ): 'Verdronken dorpen op NoordBeveland en de archeologische vondsten die daarmee verband houden'. De lezing is een gezamenlijke activiteit van de AWN en de Heemkundige Kring de Bevelanden. Buijs Ballot College, Bergweg 4 te Goes. Aanvang: 19.30 uur.

IV


VERENIGINGSNIEUWS oktober 2004 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts

18 en 19 november 2004 - Reuvensdagen Het grootste jaarlijkse archeologiecongres in Nederland strijkt dit jaar neer in Alkmaar dat dit jaar zijn 750-jarig bestaan viert. Behalve de hieronder vermelde thema's is er als vanouds veel ruimte voor posters, presentaties en informatiestands. Aansluitend op de tentoonstelling 'De verborgen stad - 750 jaar Alkmaar onder de grond' in het Stedelijk Museum Alkmaar is één van de thema's: Wooncultuur • historische bronnen versus archeologie. In hoeverre biedt de (na)middeleeuwse archeologie ons inzichten die niet ook al uit andere (historische) bronnen bekend waren? Deze sessie zal bij uitstek een multidisciplinair karakter krijgen, met inbreng van historici en kunsthistorici. Een ander aspect van wooncultuur is die van de machtigen der aarde. Hun rijkdom weerspiegelt zich niet alleen in hun huizen, maar juist ook in graven, waarvan de laatste jaren diverse interessante voorbeelden zijn gevonden. Macht-& materiële cultuur biedt als thema de mogelijkheid deze graven in een breder verband te interpreteren. Is ieder rijk graf wel een vorstengraf? In de Nederlandse cultuur van 'niet opvallen' wordt ook de archeoloog al snel geïmponeerd door een schat aan vondsten, maar is onze perceptie van status uitgedrukt in de grafgiften niet teveel gekleurd door onze eigen kaders? Een van de sessies zal gewijd zijn aan verstoring van het bodemarchief zonder dat een verstoorder aansprakelijk gesteld kan worden: Verstoorder onbekend! - (sluipende) erosie van

archeologische vindplaatsen. Gedacht wordt daarbij aan natuurlijke processen als water, wind, dieren, vorst en extreme droogte. Ook menselijk handelen, maar dan in de zin van (normaal) landgebruik (ploegen, mesten, beplanting, etc) is een zorg bij het behoud van ons bodemarchief. Beide processen vinden ook plaats in het water: natuurlijke stroming, visserij, scheepvaart en aanmeerplaatsen. Wat weten we van deze erosieprocessen en wat valt er tegen te doen? Malta voorziet niet in de 'strijd tegen deze verstoring, want wie is de verstoorder? Thema vier sluit aan bij het 'Jaar van de Verdedigingswerken' en de Open Monumentendag onder de titel 'Merck toch hoe sterck', eveneens in het teken van verdediging. Militaire archeologie mens en verdediging wil het menselijk aspect belichten van oorlogsvoorzieningen uit alle tijden. In de Lage Landen hebben verdedigingswerken betrekkelijk weinig als feitelijk slagveld gefunctioneerd. Maar ook buiten de militaire functie kan juist de archeoloog, gewend om uit subtiele sporen de menselijke activiteit te traceren, het leven in en rond de verdedigingswerken 'reconstrueren: het soldatenleven . met daaromheen de civiele ondersteuning en fouragering, in hoeverre betrof het een exclusieve mannengemeenschap, enzovoorts. Ten slotre Topvondsten'. Wat zijn de meest bijzondere archeologische vondsten van de laatste tijd? Over recente vondsten die qua omvang, onverwachte vindplaats of historische betekenis van uitzonderlijke betekenis blijken. Inlichtingen: SNA, Benedict Góes, Amsterdam, www.sna.nl/reuvensdagen/.


Fietsroutes rond Apeldoorn

Een van onze eerste vondsten.

In mei werden twee nieuwe Apeldoornse fietsroutes gepresenteerd. De eerste gaat naar Hoog Soeren, de tweede naar Wenum-Wiesel. Het zijn 'BelĂŻevue routes', dat wil zeggen dat ze voeren langs bijzondere plekken op het gebied van landschap, archeologie, monumenten, architectuur, stedenbouw of kunst. De routes zijn ook geschikt voor gezinnen met kinderen. De routes zijn ontstaan uit een samenwerkingsproject van Apeldoornse verenigingen, waarbij onder meer AWN'er Gerard Hey van de AW Apeldoorn diepgaand was betrokken.

AWN'ers in Oldendorf In juli installeren vier AWN'ers* zich in het Stay Okay Hostel van het NoordDuitse Rotenburg (WĂźmme) om deel te nemen aan een opgraving bij het dorpje Oldendorf. Dit ligt tussen Bremen en Hamburg vlak bij het stadje Zeven. In een weiland, twee kilometer ten zuiden van Oldendorf, graaft opgravingsleider Klaus Gerken in opdracht van de Rotenburgse 'Kreis'-archeoloog dr. Stefan Hesse voor het vierde achtereenvolgende jaar gedurende twee weken naar resten van een mesolithische nederzetting (circa 7000 voor Chr.). Het onderzoek heeft veel opgeleverd en inmiddels is het aantal vondstnummers de 40.000 al ruim gepasseerd. Met Bayern timmert Niedersachsen op dit moment in Duitsland het meest aan de weg met onderzoek naar mesolithische sites. Daarvan is Oldendorf op dit moment de interessantste, omdat het vondstmateriaal duidelijke verschillen laat zien met andere mesolithische sites in de regio. Daarom is dit voor enkele archeologiestudenten uit Kiel een interessante vindplaats om praktijkervaring op te doen {tegen kost en inwoning). Verder zijn er wat vrijwilligers uit de omgeving, een zeer ter zake kundige kennis van Gerken en ons viertal. In de afgelopen vier jaar is hier 135 ma onderzocht, wat gezien de beperkte tijd en mankracht vrij veel is voor een onderzoek naar deze periode. De vondsten die wij in deze week zien beperken zich vooral tot vuursteen en enkele stookplaatsen. Erg spectaculair ogen onze eigen vondsten deze week niet, maar de tent staat dit jaar dan ook aan de periferie van de nederzetting. Daar zijn de vondsten aanzienlijk minder in aantal, maar is het wel mogelijk om de begrenzing van de nederzetting vast te stellen en tevens hoe dat eruit ziet.


Van ons vieren hebben er drie geen ervaring met een steentijdopgraving. Het is daarom interessant kennis te maken met de manier waarop men hier werkt. Een te onderzoeken vierkante meter is netjes in kwarten verdeeld die per laag van 10 cm worden opgegraven. Zo'n laag van 10 cm is weer onderverdeeld in drie 'Abtrage' {= drie emmers vol) van elk 3 lj-i cm. Om een hele vierkante meter 10 cm te verdiepen horen er dus precies twaalf emmers te worden volgeschept. Andersom gerekend: wanneer de emmer vol is, is het kwadrant ruim 3 cm lager geworden. En het klopt werkelijk, tenminste zolang het vlak goed waterpas blijft. Vandaar de vele hoogtemetingen: "Bitte, gib mir ein Z\" Elke emmer is voorzien van een kaartje in een zakje waarop alle gegevens van de Abtrag staan en waarin zich tevens de niet exact in te meten vondsten bevinden. De inhoud van alle emmers wordt nat of droog gezeefd, dikwijls door Gerken zelf. Het resultaat wordt toegevoegd aan het gevondene tijdens het graven. Mochten daar bijvoorbeeld houtskoolbrokjes bij zijn dan wordt dat meteen doorgegeven aan degene die op de betreffende plaats aan het werk is, zodat zo weinig mogelijk wordt gemist. Een groot artefact in de zeef wordt eveneens gemeld, wat soms tot enige hilariteit leidt, maar de gravers ook scherp houdt. Het merendeel van de vondsten wordt meteen driedimensionaal ingemeten, uitvoerig op de vondstlij st vermeld, met het vondstnummer op een plattegrond aangegeven en met een met de vondstlijst corresponderend vondstkaartje in een apart zakje gedaan, tedere graver voert al deze handelingen zelf uit, waarbij nieuwelingen overigens voldoende ondersteuning (kunnen) krijgen. Ook het waterpasapparaat wordt door alle aanwezigen gebruikt en wie daar achter staat is niet zo maar weg, want dan lijken de duimstokken uit de grond te groeien. De administratie is zodanig dat elke emmer op twee

manieren aan een bepaalde plaats, hoogte en medewerker kan worden gekoppeld. Dit lijkt wat overdreven, maar blijkt wel zinvol, bijvoorbeeld wanneer een lijst of kaartje onvolledig is ingevuld. Elke dag/avond controleert assistent-opgravingsleider Julia (bijna afgestudeerd) alle vondstlij sten, vondstkaartjes-en vondstzakjes en wanneer er iets onduidelijk is, wordt dat de volgende dag meteen besproken met de betreffende medewerker. Op die manier zijn vrijwel alle gemaakte fouten en onvolkomenheden te herstellen en aan te vullen. In tegenstelling tot de meeste onderzoeken van deze aard worden hier ook de vondsten uit de bovenliggende landbouwlaag meegenomen. Die laag is maar dun (ca. 20 cm), ook al omdat hier vermoedelijk sinds de Middeleeuwen plaggen zijn gestoken. Gerken wil ook nagaan hoe het gebruik van de bodem door de landbouw de artefacten verspreidt en de site aantast. Voorlopig lijkt hier de verticale verspreiding ingrijpender dan de horizontale. Het is een leerzame en gezellige week, waarin wij in het weekend ook de aardige binnenstad van Bremen (met aan de Weseroever de Bremer kogge) en het iets ten noorden van deze stad gelegen kunstenaarsdorp Worpswede bezoeken, vooral bekend geworden door de schilderes Paula Modersohn-Becker (1876-1907). Op onze laatste graafdag is er een Open Dag, waar de Noord-Duitse pers vrij massaal op afkomt. We houden er wat kranten aan over waarin ook wij in woord en kleurig beeld aanwezig zijn op een opgraving die volgens de pers 'internationale Bedeutung erlangen wird.' Jan Comraadts

* Bram van der Walle, Jos de Grood, Aleid Muller en Jan Coenraadts.


Verslag van het instructiekamp voor beginners, 7-14 augustus 2004 te Nijmegen. Zaterdagmiddag 16.00 uur maakten de 14 deelnemers aan deze kampweek kennis met elkaar en installeerden zij zich in'het Montessori College aan de Berg en Dalseweg te Nijmegen. Onder leiding van Michael den Hartog, de organisator van de AWN-kampen, maakten we een wandeling door de stad Nijmegen. We liepen over de' belangrijke noord-zuid-as (Broerstraat) naar het kruispunt met de oost-west-as (Burchtstraat), waarbij de aandacht werd gevestigd op een aantal punten van historische waarde, zoals de blauwe steen op het kruispunt, waar sinds het begin van de zestiende eeuw in het openbaar vonnissen werden uitgesproken, en de loop van de oude Romeinse wegen. Zondagmorgen gingen we het tracé van de Romeinse waterleiding en het aquaduct bekijken. Dit keer volgden we Wim Tuijn. Het waterleidingtraject werd gevolgd vanaf het Kerstendal (Berg en Dal), de Watermeerwijk, de Heilige Landstichting en de Broerdijk. Wim bracht ons daarna naar de Motte Duivelsberg, ook wel Wylerberg genoemd, waar zich op het hoogste punt de resten van twee burchtheuvels (mottes) bevinden. Deze kunnen deel hebben uitgemaakt van de burcht Mergelpe, waarover sinds 1117 na Chr. schriftelijke bronnen bestaan. Het is niet uitgesloten dat op deze plaats voor die tijd al een middeleeuwse versterking heeft 'gestaan. Op de heuvel (op 70 m + NAP) bevindt zich een aarden wal, die een groot ovaal terrein omsluit. Het geheel was vroeger waarschijnlijk omgeven door een droge gracht. Aangenomen wordt dat de toegang aan de noordzijde gelegen heeft, daar de wal hier een inzinking

IV

vertoont. Bodemonderzoek in 1975 heeft echter geen sporen van bewoning opgeleverd, wat de vraag doet rijzen of deze mottes de functie van vluchtburcht hadden. Maandagmorgen brachten we een bezoek aan de gemeentelijke archeologische dienst van Nijmegen. Kees Brok, de coördinator van het bureau, gaf ons een rondleiding. Wij waren verrast door het grote aantal mensen dat hier werkzaam is en door de omvang van het depot, waar de vondsten bewaard worden. Kees Brok zette uiteen dat de dienst zich voornamelijk bezighoudt met noodopgravingen. Zodra binnen de gemeente wordt gebouwd of panden verbouwd worden, wordt er in de bouwputten eerst archeologisch veldwerk gedaan. De vondsten worden allemaal meegenomen en nauwgezet en gesorteerd opgeslagen. Het depot omvat een veelheid aan materialen, zoals aardewerk, ijzer, bot, baksteen, natuursteen, glas e.d-. Van alle opgravingsterreinen en vondstlocaties worden tekeningen, . dia's en zwart-wit foto's gemaakt. Opvallend is dat (vooralsnog) in beperkte mate gebruik wordt gemaakt van het digitaal opslaan en catalogiseren van gegevens. De redenen hiervoor werden door Kees Brok helder uitgelegd. Zo gebruiken Nederlandse archeologische diensten verschillende software-ondersteuning en kan niét alle informatie in één computersysteem ondergebracht worden. Automatisering is in dit geval dus niet direct een oplossing. Daarbij kornt dat tekeningen en foto's in één oogopslag een helder beeld geven van het opgravingsterrein en de vondstlocaties. Een ander item dat naar voren komt, is de bepalende factor die de beperkte financiële middelen vormen, waardoor het nauwelijks mogelijk is met het gevonden materiaal iets meer te doen dan opslaan in het depot. De samenwerking met de universiteiten in de vervolgfase, zoals vondstinterpretatie


en vergelijkend onderzoek, is eveneens beperkt. Leuk om te zien is het houten binnenvaartschip uit 1670, dat in de Waal gevonden is en uit Pools eikenhout bestaat. Voorlopig wordt de boot nat gehouden en in het Nijmeegse depot bewaard. Het is nog niet duidelijk wat er met de boot gaat gebeuren. Ook hier komt het gebrek aan financiĂŤle middelen om de hoek kijken. Interessant is ook de vondst van het skeletje van een kleine hond uit een Middeleeuwse beerput. In het depot is het skelet ontdaan van aarde en ander materiaal en vervolgens opgeslagen.

Wereldoorlog in een van de kuilen aantroffen, waarop direct de politie werd gealarmeerd, die de explosievenopruimingsdienst zou inschakelen. De rest van de week waren de grappen over de vondst van de handgranaat natuurlijk ontelbaar. 's Avonds aten we heerlijk onder de bomen in de tuin naast het schoolgebouw. De avondmaaltijden werden dit keer prima verzorgd door een ziekenhuis. Willem haalde deze maaltijden elke avond trouw op. Dinsdag ving het echte graafwerk aan. Een deel van de groep ging naar het opgravingsterrein in Wijchen (afb. 1)

Ajb. 1. Opgraven in Wijchen.

Na een korte lunch in de schaduw van de bomen op het grasveld bij het gebouw van de gemeente werd de toch wel warme en zonnige middag besteed aan een praktische meetinstructie door Herman Lubberding, het welbekende erelid van de AWN. Met groot enthousiasme en vooral veel geduld bracht hij ons de basisprincipes van de waterpasmering, het uitzetten van hoeken en het gebruik van een prisma bij. Hier en daar werden hoorbare zuchten van verlichting geslaakt, omdat de tevoren toegezonden schriftelijke informatie over landmeten nu stukken beter te begrijpen was. Al met al een pittig middagje Terug op onze thuisbasis nam een groepje deelnemers, dat zo wijs was zwemkleding mee te nemen, een verfrissende duik in een nabij gelegen natuurwater. Enkele andere kampgenoten stortten zich vol overgave op de rioleringsputten die de grondwerkers op het schoolterrein hadden gegraven. De twee putten, put 1 en put 2 gedoopt, werden geheel omgekeerd door met name Diederik en Ronald. En zo waar, zij vonden wat aardewerkscherven en glas. Met enige trots werd een vondsttafel ingericht, zodat iedereen het materiaal kon bewonderen. Aardig is te vermelden dat de twee heren ook een handgranaat uit de Tweede

V


Ajb. 2. In de kelders onder de Lange Hezelstraat.

VI

en een andere deel koos voor de opgravingen in de kelders van enkele aangrenzende panden aan de Lange Hezelstraat in de binnenstad van Nijmegen (afb. 2). Hier werden tot in de late Middeleeuwen gedateerde fundamenten, vloeren en beerputten blootgelegd. Jolie en Wilbert van de archeologische dienst hadden de leiding. In Wijchen waren Valeria, Marieke, Judith, Emesto en Hans bezig met opgravingen tot op het niveau van de Bronstijd. In put 4 werden grondverkleuringen aangetroffen, vermoedelijk paaigaten. Enkele palen zouden verbrand zijn, getuige de hoeveelheid houtskool die bij de afgraving van de plekken gevonden werd. De verkleuringen werden opgemeten (locatie, profielen) en in de tekening van de opgraving aangegeven. De meeste vondsten waren potscherven. In een

andere put werd een wandprofiel blootgelegd en ingetekend en in put 3 werden door een afschaafmachine ploegsporen aangetroffen. Bij terugkomst op onze thuisbasis bleek dat iedereen een plezierige en zinvolle dag vol nieuwe ervaringen had gehad. Na alweer een heerlijke avondmaaltijd kwam Peter van den Broeke, de opgravingsleider van het terrein de Waalsprong, om een lezing te geven over wat er op deze locatie is aangetroffen. In dit gebied, ten noorden van de Waal, wordt een uitbreidingswij k van Nijmegen gerealiseerd, waarvoor de archeologische dienst sinds 1996 opgravingen heeft verricht. Het terrein ligt in het hart van het gebied dat door de Bataven, de inheemse inwoners in de Romeine tijd, bewoond werd. De bewoning bleek grootschalig en


continu te zijn geweest, getuige de vondsten uit de Bronstijd, Ijzertijd en Romeinse tijd. Met het oog op de aanwezigheid van bewoningsresten uit het Mesolithicum en Vroeg-Neolithicum zijn twee locaties inmiddels uitgeroepen tot beschermd rijksmonument. Opmerkelijk was de vondst van enkele inhumatie- en enkele crematiegraven naast elkaar, allen met een . datering in de Ijzertijd (rond 500 v. Chr.}. Dit fenomeen is tot op heden alleen uit Geldermalsen bekend. Woensdagmorgen ging de hele groep naar de Waalsprong bij Lent, waar .onder leiding van Kiki opgravingen tot op het bewonings niveau uit de late Middeleeuwen uitgevoerd worden. Na een korte rondleiding demonstreert de uit Engeland afkomstige David Wilbourn (DW Consulting bv te Barneveld) de door hem gebruikte innovatieve geofysische apparatuur, waarmee hij inventariserend bodemonderzoek verricht ten behoeve van de archeologie. Deze apparaten zijn gericht op het meten van verschillen in magnetisme en weerstand in de bodem. De verschillen worden in kaart gebracht en op basis van de eventueel af te leiden patronen kan dan besloten worden tot verder archeologisch onderzoek. De gevonden patronen van deze morgen waren voor Kees Brok aanleiding te besluiten verder onderzoek.te doen naar een boerenhoeve. 's Middags ging we weer in groepen naar het opgravingsterrein in Wijchen en de kelders in de binnenstad. In de avond gebruikten we deze keer de maaltijd bij Peter en AdriĂŤnne in Cuijk, waar we eveneens een duik konden nemen in hun zwembad. Helaas zaten we wat krap in de tijd, omdat we om 20.00 uur een rondleiding in het plaatselijke, prachtige, archeologische museum zouden krijgen. Ter plaatse beklommen we eerst de klokkentoren om van het mooie uitzicht te genieten over de Maas, de stuwwallen en Cuijk. Jantinus Koeling

zette een en ander daarbij zeer deskundig uiteen. De avond werd afgesloten met het bezoek aan het museum, wat voornamelijk tot stand was gekomen met behulp van de plaatselijke afdeling van de AWN. Een bezoek is zeker aan te raden! Het museum beschikt over een mooie collectie vondsten, op plezierige wijze getoond. Zeer interessant is bijvoorbeeld de vondst van de Romeinse brug over de Maas die enkele jaren geleden werd gedaan door de regionale afdeling onderwaterarcheologie van de AWN. In het museum staat een mooie miniatuur van deze brug en voor het museum liggen de originele, metalen paalvoeten. Donderdag werd er gewisseld. De Wijchense ploeg ging de kelders in en de kelderploeg maakte kennis met het opgravingsterrein in Wijchen. In de kelders werd deze dag heel hard gewerkt aan de blootlegging van een tegelvloer. Dit betekende dat zakken zand en kuipen puin afgevoerd moesten worden naar een container. Wilbert was erg blij met onze inspanningen, zo ook de eigenaar van de panden, die ons aan het einde van de dag trakteerde op twee rondjes. Moe maar voldaan keerden we terug naar de thuisbasis in de hoop nieuwe energie op te doen voor de lezing die Jan Thijssen, hoofd van de archeologische dienst, zou houden over de bewoningsgeschiedenis van Nijmegen. Jan Thijssen, al 15 jaar werkzaam bij de dienst die in de afgelopen jaren is uitgegroeid tot 60 medewerkers, waarvan 10 in vaste dienst, vertelde dat het aantal opgravingen in en rond Nijmegen per jaar tussen de 10 en 15 ligt. De Waalsprong is daarvan een van de meest spectaculaire, niet alleen voor Nijmegen maar ook voor de Nederlandse archeologie. Jan Thijssen ving zijn presentatie aan bij deiaat-RomeĂŻnse tijd en eindigde bij de zeventiende eeuw. Opvallend is dat de Romeinse bewoning geconcentreerd was in een strook langs de Waal

VII


Afb. 3. AWN-leden maken geschiedenis!

VIII

in oostelijke en westelijke richting, terwijl latere bewoning zich concentreerde in de huidige binnenstad, waar de bewoningsintensiteit tot in de negentiende eeuw een toename vertoont. Het gebied rond Nijmegen was continu bewoond vanaf de Romeinse tijd, getuige de vele munten die zijn gevonden en nu in het museum Valkhof tentoongesteld zijn. Romeinse vondsten zijn talrijk en betreffen zowel sporen van bewoning als grafvelden. De kelders en beerputten in de binnenstad leverden veel materiaal uit de Middeleeuwen op. De archeologische dienst heeft als beleid zoveel mogelijk materiaal in het depot op te slaan. Op deze wijze kan veel worden bewaard en is er voldoen-

de materiaal voor eventueel toekomstig onderzoek. De laatste dag, vrijdag, brak aan en Kees Brok kon veel mensen op het depot gebruiken; het merendeel van de groep gaf aan zijn verzoek gehoor. Twee gingen er naar Wijchen en 3 naar de kelders. In het depot werden we ingezet om de vondsten uit te splitsen naar materiaalsoort. Zo konden per put en per vondstlocatie bot bij bot, aardewerk bij aardewerk, glas bij glas enz. geselecteerd worden en van nieuwe vondstkaartjes worden voorzien. Omdat het die dag af en toe fors regende en we veel uitleg kregen van de medewerkers van het depot hadden we een zeer gezellige dag en leerden we veel.


Jan Thijssen sloot de dag af, door op ons- verzoek een college in het determineren van aardewerk te geven. De collectie scherven van de regionale AWN, die hiervoor gebruikt werd, was zeer indrukwekkend. Uit de diverse scherven was een groot aantal aardewerk potten samengesteld. Het was erg leuk deze te kunnen bekijken. De week werd vrijdagavond beëindigd met een gezellige barbecue, waarvoor we ook de medewerkers van de archeologische dienst hadden uitgenodigd. Tot in de kleine uurtjes werd er nagepraat, informatie uitgewisseld en nader kennis gemaakt. Zaterdagochtend werden de door ons gebruikte ruimten geheel schoon en fris opgeleverd, waarna we de hekken van het terrein met een zeer voldaan gevoel konden sluiten.

VACATURE - VACATURE•VACATURE

Alle lof gaat uit naar Pim Tiggelman die, op verzoek van Michael den Hartog, deze week de leiding op zich nam en dit prima heeft gedaan. Het was perfect geregeld. Aardig maar niet onbelangrijk detail: de handgranaat uit de Tweede Wereldoorlog lag er zaterdagmorgen nog steeds!!

Vereisten • Een amateur-archeoloog met meer dan gemiddelde interesse voor public relations • Enige ervaring met in- en externe communicatie

Al met al was het een succesvolle, leerzame en vooral bijzonder gezellige week, waarin ook het weer meewerkte. De sfeer was doorgaans erg goed, zo goed dat enkele van ons met buikpijn en vermeende gekneusde ribben van het lachen huiswaarts keerden! Eigenlijk veel te kort zo'n week....

Het hoofdbestuur van de AWN is op zoek naar een

Bestuurslid Public Relations De taken zijn • Opstellen en uitwerken van een communicatieplan. • Plannen opstellen om de functionaliteit van de AWN-internetsite verder uit te (laten) bouwen en deze uitbouw coördineren. • Het hoofdbestuur en de AWNafdelingen adviseren op het terrein van in- en externe communicatie. • Zonodig de AWN-communicatiemiddelen vernieuwen en beheren.

Tijdsinvestering en vergoeding Het werk zal ongeveer 4 uur per week in beslag nemen. Het gaat om een vrijwilligers functie waarbij de onkosten worden vergoed. Geïnteresseerd of meer informatie? Neem dan contact op met de voorzitter van de AWN: Jeroen ter Brugge: Telefoon 010-4603612 of email: jp.terbrugge@visserij-museum.nl

. Susan Breunessc

Troffeltje Gratis af te halen: 48 exemplaren van Westerheem uit de jaargangen 1969 tot 1979. Tel. 020-6852449 of vangilsmcm@planet.nl.

IX


Agenda Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem nr. 6? Dan moet het uiterlijk 26 oktober in mijn bezit zijn en dient de activiteit pas na het verschijnen van nr. 6 (dus na half december) plaats te vinden.

13 oktober 2004 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door des. P.W. van den Broeke (gemeente Nijmegen): 'Bataven en hun voorgangers in de Waalsprong: recent archeologisch onderzoek'. Bijzondere ontdekkingen van de afgelopen jaren in het Betuwse deel van Nijmegen zijn een rijk Bataafs grafveld en bronzen voorwerpen uit oudere perioden die als offergaven aan de bodem en het water waren toever> trouwd. Cultureel Centrum 'De Coehoom', Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Entree: € 1,50. 13 oktober 2004 Afd. Zuid-Salland-IJsselstreek-Oost Veluwezoom - lezing door drs. H. van Enckevort (Bureau Archeologie Nijmegen) over de vondst van een Gallo-Romeinse tempel op de Vinexlocatie Eist- Wes ter aam. De tempel blijkt twee houten voorgangers te hebben gehad; ook daarvan zijn overblijfselen aangetroffen. Nooit eerder kon in Nederland de ontwikkeling van een dergelijk sacraal bouwwerk zo duidelijk aan de hand van bodemvondsten worden gereconstrueerd. Bovendien zijn uit contemporaine bewoningssporen in de naaste omgeving nieuwe inzichten voortgekomen over de leefwijze van de bevolking in dit gebied in de eerste eeuw na Chr. Wijkcentrum 'De Schalm', Dreef 1 te Deventer (goed bereikbaar met openbaar vervoer en auto). Aanvang: 20.00 uur. 19 oktober 2004 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. lezing door drs. J. Veerkamp over hoe

de Amsterdamse archeologische dienst tijdens opgravingscampagnes in 1996, 2001 en 2004 veel scheepswerven heeft gevonden en opgegraven. De werven waren zowel voor het bouwen van zee- als van binnenvaartschepen. De werven opereerden, deels door de VOC, vanaf het eind van de zestiende tot in het begin van de zeventiende eeuw. Het zal voor ons interessant zijn het verschil te zien tussen de scheepswerven aan de Zaan, waaraan wij zelf mochten meewerken, en die van de grote stad. Werk- en expositieruimte aan de Tuinstraat 2A te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 30 oktober 2004 Afd. Nijmegen eo - dagexcursie naar de expositie 'The Mysterious Bog People' in het Drents Museum te Assen. Inlichtingen bij het secretariaat van de afdeling. 10 november 2004 Afd. Lek-'en Merwestreek - lezing door Gerrit Groeneweg over importaardewerk uit de omgeving van Frankfurt, gevonden bij opgravingen. Voor een beperkt aantal auto's is een gratis parkeerplaats aanwezig. Vest 94a te Dordrecht. 10 november 2004 Afd. Utrecht e.o. - lezing door Christel van Hees (kunsthistorica bij Museum Boymans-van Beuningen in Rotterdam): 'Baardmannen en puntneuzen'. Baardmankruiken en puntneuskruiken kwamen voor in de Late Middeleeuwen en Renaissance. Naast de ontwikkeling van de vormen, decoraties en het productieproces komen de theorieën aan de orde die ingaan op het wie en waarom van de afgebeelde gezichten. Baardmankruiken werden gevonden in VOC-wrakken en in Engeland gebruikte men exemplaren bij magische rituelen. Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5, Utrecht. Aanvang 20.00 uur. Entree: leden € 1,50, anderen € 3,00.


io november 2004 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland -'lezing door drs. R. van der Mark {BAAQ: 'Recente opgraving in het Arnhemse Musiskwartier; 1000 jaar wonen langs de St. Jansbeek te, Arnhem'. In 2003 voerde de gemeente Arnhem een grootschalige opgraving uit in de binnenstad van Arnhem. Omdat het terrein in de veertiende eeuw bij de stad is getrokken, werden er veel bewoningssporen uit die tijd aangetroffen: funderingen van huizen, putten, kelders, vloeren en ambachtelijke activiteiten, zoals brouwersovens en leerlooierskuipen. In een deel van het terrein trof men ook sporen uit de 10e -12e eeuw aan: een glimp van de oude nederzetting Arnhem. De resultaten van deze opgraving staan in deze lezing centraal. Cultureel Centrum 'De Coehoorn', Coehoornstraat 17 te Arnhem {tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Entree: € 1,50.

neer in Alkmaar dat dit jaar zijn 750jarig bestaan viert. Thema's dit jaar zijn woonculruur - historische bronnen versus archeologie; macht en materiële cultuur; verstoring van het bodemarchief door natuurlijke processen en ploegen; aspecten van het militaire leven. Verder is er als vanouds veel ruimte voor posters, presentaties en informatiestands. Inlichtingen: SNA, Benedict Goes, Amsterdam. Zie het Verenigingsnieuws en www.sna.nl/reuvensdagen/.

16 november 2004 Afd. Nijmegen e.o. - lezing door Ton Hazenberg (Hazenberg Archeologie Leiden): 'Woerden, Romeinen, een fort en een schip, recente opgravingen in een stad aan de limes'. Woerden was in de periode 1975-1998 het onderzoeksgebied van vooral Nijmeegse archeologen. Sinds kort heeft een jongere generatie de mogelijkheid de vele oudere gegevens te koppelen aan een grootschalig onderzoek bij het castellum Laurium met zijn vicus en langs de oever van de Romeinse Rijnloop. Het laatste nieuws uit de werkplaatsen en de laboratoria van de archeologen, een nieuwe datering van de westelijke limes en natuurlijk hét schip, de 'Woerden-7'. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen (de Elzenstraat is een zijstraat van de Hengstdalseweg). Aanvang: 20.00 uur.

23 november 2004 Afd. Zuid-Salland-IJsselstreek-Oost Veluwezoom - lezing door drs. H. v.d. Velde over 'Franken in Heeten'. In het afgelopen jaar heeft ADCArcheoprojecten opgravingen uitgevoerd te Heeten (gemeente Raalte). De opgraving sloot aan bij een nederzetting uit de Laat-Romeinse tijd die in 1994 is onderzocht. Een groot aantal boerderijplattegronden, hutkommen, waterputten en bijzondere vondsten vertellen het verhaal over deze bijzondere nederzetting waar op zeer grote schaal ijzer werd geproduceerd. De opgravingen stellen ons in staat om het ontstaan en de ontwikkeling van het dorp in kaart te brengen. Opvallend is de plotselinge bevolkïngsafname tegen het einde van de vierde eeuw. De vraag is waardoor deze is veroorzaakt. Wijkcentrum 'De Schalm', Dreef 1 te Deventer (goed bereikbaar met openbaar vervoer en auto). Aanvang: 20.00 uur.

18 en 19 november Reuvensdagen 2004 Het grootste jaarlijkse archeologiecongres in Nederland strijkt dit jaar

23 november 2004 Afd. Lek- en Merwestreek - twee lezingen over 'De wanden van Dordrecht' (georganiseerd door de Vereniging Oud-Dordrecht). Voor de pauze spreekt Wijnand Freling over stucwerk en na de pauze geeft Frans Haazenbosch een uiteenzetting over het bespannen van wanden. Hof te Dordrecht. Aanvang: 20.00 uur.

XI


28 november 2004 Afd. Nijmegen e.o. - middagexcursie naar de expositie 'De Bataven, verhalen van een verdwenen volk' in Museum Het Valkhof in Nijmegen. Inlichtingen bij het secretariaat van de afdeling. 8 december 2004 Afd. Utrecht - lezing door Michel Groothedde (stadsarcheoloog van Zutphen): 'De ontwikkeling van Zutphen vanaf de karölingische tijd tot in de Late Middeleeuwen'. Archeologisch onderzoek heeft de laatste 15 jaar een spectaculair ander beeld over het ontstaan en de ontwikkeling van de stad opgeleverd: een karolingisch grafelijk centrum, Europa's eerst aangetoonde vildngaanval, de ringwalburg, de keizerpalts en de vroege stadsontwikkeling zet Zutphen nu definitief op de archeologische kaart naast vroeg ontwikkelde steden als Nijmegen, Utrecht, Deventer en Groningen. Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5, Utrecht. Aanvang; 20.00 uur. Entree: leden € 1,50, anderen € 3,00.

XII

10 december 2004 Afd. Zeeland - lezing door Jan Kuipers (documentalist bij de SCEZ): 'Verdronken dorpen op NoordBeveland en de archeologische vondsten die daarmee verband houden'. De lezing is een gezamenlijke activiteit van de AWN en de Heemkundige Kring de Bevelanden. Buijs Ballot College, Bergweg 4 te Goes. Aanvang: 19.30 uur. 22 januari 2005 Afd. Lek- en Merwestreek - workshop over diverse decoratietechnieken op aardewerk in de praktijk onder leiding van Irmel Dolman. Koninginnestraat 5 te Dordrecht. Aanvang: 10.00 uur. Aanmelden vóór 15 januari. Op 29 januari vindt een tweede workshop plaats: zelf decoreren. Ditmaal in Vest 94a te Dordrecht. Aanvang: 10.30 uur.


VERENIGINGSNIEUWS december 2004 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts

Bronzen legpenning 2004 In Museum Ceuclum te Cuijk werd op donderdag 16 september de bronzen legpenning 2004 toegekend aan Jantinus Koeling, amateur-archeoloog te Cuijk. De bronzen legpenning wordt uitgereikt aan een lid van de vereniging dat zich op bijzondere wijze heeft ingezet voor de Nederlandse archeologie. Al in zijn kindertijd was Jantinus geĂŻnteresseerd in geschiedenis en archeologie. In 1971 werd hij op middelbare leeftijd actief lid van de AWN. Hij was de oprichter van de plaatselijke werkgroep in 1988/89, waarvan hij nog steeds voorzitter is. Een tijd lang was hij ook in afdeling 16 (Nijmegen en omstreken} bestuurlijk actief. Als amateur-archeoloog heeft Koeling in 33 jaar aan 60 projecten meegewerkt. Veel vrije tijd werd opgeslokt door veldverkenningen, booronderzoeken en opgravingen. Voorbeelden zijn het onderzoek naar de Romeinse kelder {1973) en het grafveld aan de Grotestraat, het onderzoek naar de Romeinse brug over de Maas bij Cuijk en de zoektocht naar sporen van de Romeinse weg in het Hazeleger, wijk Padbroek (2000). Koeling heeft eveneens meegewerkt aan diverse publicaties. Een van zijn liefhebberijen is het reconstrueren van (aardewerk)materiaal. In 1991 was Jantinus Koeling initiator en (mede-) oprichter van het Museum Ceuclum, het archeologisch museum te Cuijk. Nog steeds is hij als conservator verantwoordelijk voor de vaste collectie en wisseltentoonstelling.

Uitreiking van de bronzen legpenning door Jemen ter Brugge aan Jantinus Koeling met naast Jantinus zijn vrouw Clazien. Uitreiking van bos bloemen aan Clazien Koeling door de wethouder van Cuijk (portefeuille archeologie) Ingrid Kloosterman.

Bronnen: Website Werkgroep Archeologie Cuijk (www.aTcheologiecuijk.nl) Website AWN-afdeling 16. Nijmegen en omstreken (members.chello.nl/-a.hendriksoi) Artikel uil 'De Maasdriehoek' van 21 september 2004 Artikel uit 'De Gelderlander' van 16 september 2004 (R. Megens)


Op donderdagavond werd Jantinus in zijn eigen museum feestelijk onthaald. Nadat alle aanwezigen door Liesbeth Burger welkom waren geheten, sprak voorzitter Jeroen ter Brugge lovende woorden en reikte de eervolle onderscheiding aan Koeling uit. Aansluitend sprak Ingrid Kloosterman, wethouder archeologie van de gemeente Cuijk, namens het college van burgemeester en wethouders. Tijdens zijn slotwoord maakte Jantinus van de gelegenheid gebruik in het bijzijn van de wethouders suggesties te doen voor een grotere huisvesting van de werkgroep en dankte hij de aanwezigen. Charlotte Peen

Onthulling informatiepaneel Noordenbergtoren te Deventer

Onthulling van het ANWB-informatiepaneel in Deventer doorj. Fleskens (links) en H. Lubberding (rechts).

Ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van de AWN in 2001 schonk de ANWB aan de AWN twee informatiepanelen. Voorwaarde was dat beide panelen een plek kregen bij zichtbareen publiekstoegankelijke archeologische objecten waaraan leden van de AWN een grote bijdrage hadden geleverd. EĂŠn paneel werd op 17 juni geplaatst bij een prehistorische site in het gebied 'de Oude Stroom' te Staphorst (zie Westerheem 5, 2004, pag. 223). .

Het tweede paneel werd op 11 september • de Nationale Monumentendag die in het teken stond van verdedigingswerken - onthuld nabij de restanten van de Noordenbergtoren te Deventer. Dit kolossale verdedigingswerk, waarvan de bouw werd begonnen in 1487 en de gehele noordzijde van de stad domineerde tot de afbraak in 1778, werd tijdens de sloop van een garage ontdekt in 1988. Leden van de regionale afdeling van de AWN legden de funderingen bloot van een deel van het opgaande muurwerk van de toren. Deze muur was 7 m dik; de toren had een doorsnede van 21 m. Ook de weg met weergangen naar de buitenste stadsmuur en een bastion werden vrijgelegd. Het geheel werd door AWN-ers ingemeten en ingetekend. Door bemiddeling van gemeente en AWN werd een groot deel van deze restanten gespaard en gerestaureerd. Een deel is in de huidige parkeergarage aan de Gibsonstraat te bezichtigen en een deel van.de toren is in de bestrating gevisualiseerd. De onthulling van het paneel geschiedde door de wethouder van de gemeente Deventer, de heer j.J.T. Fleskens en de coÜrdinator van het onderzoek, H.H.J. Lubberding. Herman Lubberding

De AWN-excursie naar Xanten Op zaterdag 9 oktober verzamelen zich tegen tienen zo'n 35 AWN'ers tegenover Hotel Mercure in Nijmegen voor de excursie naar Xanten. Nadat de hoge stuwwal aan de rechterkant al een tijdje is verdwenen, passeren we onder meer Kleef met de imposant gelegen burcht. Dan rijden we langs en door enkele herinneringen aan graaf Johan Maurits van Nassau-


Siegen (1604-1679). Na zijn Braziliaanse tijd in dienst van de WIC (1637-1644) speelde deze interessante en innovatieve figuur een belangrijke rol in Duitsland, vooral in het opkomende Pruisen en het hertogdom Kleef. We zien in het voorbijgaan iets van het classicistische park dat hij door de bekende architect Jacob van Campen liet aanleggen. Deze bouwde ook het Haagse Mauritshuis voor hem. Weinig Nederlanders {en Duitsers) weten dat de beroemde 'Unter den Linden' en 'Tiergarten' in Berlijn zijn aangelegd naar voorbeeld van de Nassauer Allee en de Parkanlagen in Kleef. Johan Maurits had ook veel invloed bij de bouw en aanleg van het hof in Potsdam en bij de opzet van het Pruisische belastingsysteem. De vriendschap tussen Johan Maurits en de 'grote keurvorst' Friedrich Wilhelm van Pruisen (getrouwd met een dochter van stadhouder Frederik Hendrik) was aan dit alles natuurlijk niet vreemd. Na deze zaken en meer rijden we de nauwe straten van Xanten binnen, allereerst om de koffie (und Kuchen) te gebruiken in het 'Gotisches Haus'. Gesplitst in twee groepen leiden twee dames ons vervolgens rond in het stadje. Onze gids woont al 35 jaar in Duitsland, maar is afkomstig uit Limburg. Zij voert ons in een vlot tempo langs de belangrijkste bezienswaardigheden van Xanten. De naam komt van 'ad Sanctos', dat door een schrijffout geen 'Santen', maar 'Xanten' werd. Het is de enige plaatsnaam in Duitsland die met een 'x' begint. Uniek is dat de middeleeuwse stad nooit over de Romeinse stad is heengebouwd, echter wel eeuwenlang gebruikmaakte van het daar aanwezige bouwmateriaal. Dit materiaal werd tot in Nederland verkocht. Door een poort betreden we de immuniteit met daarin de St. Victor die we nog niet binnengaan, maar nog even letterlijk links laten liggen. De kerk toont van west naar oost een interessante mengeling van romaanse en gotische stijlelemen-

ten. Om het gebouw en de aanbouwen heenlopend zien we onder meer de huizen voor kanunniken en de proost, de sacristie en de vroegere 'latijnschool'. Verderop in de stad zien we de molen, ooit een waltoren, die nu weer volop in bedrijfis. Ook enkele andere verdedigingswerken als de stadsmuur en de fraaie Kleefse Poort (de enige die overbleef) zijn belangrijke resten van een overigens niet erg krijgshaftig verleden. Voor geĂŻnteresseerden: de drie appartementen in de poort zijn te huur voor vakantiegangers. Hierna bewonderen we het interieur van de St. Viktor: een rijk maar stijlvol geornamenteerde ruimte, waarin bovendien enkele fraaie retabels de aandacht vragen. De crypte van de kerk is een indrukwekkende en tot

Ajb. 1. AWN-ers op de Markt.


Ajb. 2. De ingang van de Immuniteit met de St. Viktor.

Ajb. 3. Klever Tor.

IV

reflectie stemmende ruimte, ook al door de aanwezige portretten van mensen die zich tegen de nazi's durfden te verzetten, maar daar de hoogste prijs voor betaalden.

De lunch in restaurant Neumaier is bij de prijs van de excursie inbegrepen en uitstekend verzorgd. Hiema bezichtigen we het regionale museum. Dit is een overzichtelijk en aantrekkelijk ingericht museum met veel Romeinse vondsten, dat ons precies in de stemming brengt voor het volgende programmaonderdeel: het archeologische park. Nadat de bus ons op de parkeerplaats bij het park aflevert, gaan we het park binnen, alwaar we kennismaken met onze gids dr. Kerstin Kraus. Zij blijkt uitstekend op de hoogte van alles wat speelt binnen en rond het park, deed hier al in haar studententijd mee met opgravingen en verrichtte er daarna zelfonderzoek, onder meer resulterend in een lijvig opgravingsrapport genaamd 'Insula 38' (in het park verkrijgbaar). De laatste jaren is dr. Kraus bezig met het opgraven van een groot Romeins grafveld in Moers. Zoals al eerder genoemd doet zich in het archeologisch park de unieke situatie voor dat onder het maaiveld de funderingen van de complete Romeinse stad Colonia Ulpia Traiana (CUT) liggen. Het terrein is in de Middeleeuwen en daarna nooit overbouwd door de stad Xanten en alleen gebruikt voor landbouw. Het huidige archeologische park, hoe indrukwekkend ook van omvang, beslaat nog niet de helft van CUT. Omdat de voorziene ontwikkeling van het overige terrein tot industriegebied niet doorgaat, wordt de kans steeds groter dat ook de rest van het areaal van CUT kan worden toegevoegd aan het park. Weg B57 loopt op dit moment dwars over het Forum en het Capitool, terwijl het grote thermengebouw aan de overkant van die weg ligt. Gezien de tijd, we willen ook dit thermengebouw nog bekijken, beperkt dr. Kraus zich tot enkele opvallende zaken in het park. Haar deskundige commentaar maakt deze kleine rondgang tot een 'Erlebnis'. Zo voert zij ons mee naar de bekende Hafentempel, maar gaan we eerst door de 'achterdeur' om de indertijd gevonden resten te bekij-


ken. Men heeft bij de reconstructie de tempel zo opgebouwd dat de funderingen zichtbaar konden blijven. Het is onbekend welke godheid hier werd vereerd en uit kostenoverwegingen is maar een klein deel van de zuilenomgang opgebouwd. Maar ook dat geeft een goede indruk van de afmetingen die de tempel heeft gehad. We zien de overdekte blootgelegde resten van een 'Handwerkerhaus' (eind 2e eeuw), door dr. Kraus zelf opgegraven. De oven en het heteluchtkanaal van de vloerverwarming (bijzonder voor een gebouw als dit) zijn duidelijk zichtbaar. Het gebruik van de verwarmde ruimte is onduidelijk; misschien een huiskamer, maar het zou ook een droogruimte kunnen zijn geweest. Hierna bezoeken we een weinig opvallend gebouwtje met belangrijke bouwfragmenten, waar dr. Kraus graag bordjes bij had gezien. Dan zouden de fragmenten de aandacht krijgen die ze gezien hun aard verdienen. We bekijken uitgebreid van buiten en/of van binnen enkele vertrekken van de herberg (of is het een huis van een rijkaard?) met het daarbij behorende badgebquw. Daarna wandelen we naar het in revisie zijnde amphitheater, waarin via twaalf ingangen 8000 tot 10000 mensen een plaats konden vinden. Om de toe- en uitstroom van mensen gemakkelijker te kunnen verwerken en om milieuredenen (lawaai en vervuiling) is het theater in een hoekje van CUT gebouwd met behoorlijk wat vrije ruimte eromheen. De lengte (99 m) is ruim de helft van die van het Colosseum en de hoogte van de ombouw was waarschijnlijk meer dan 10 m. De ovale arena is 60 m lang en 48 m breed en heeft twee toegangen. Er zullen vooral gevechten tussen dieren onderling of met mensen en tussen gladiatoren hebben plaatsgevonden. Maar ook terechtstellingen zijn niet uitgesloten. Voor het vermoorden van christenen in amphitheaters is in NedergermaniĂŤ tot nu toe geen enkel bewijs gevonden. Via een toren komen we op een stuk

gereconstrueerde stadsmuur van CUT. De Romeinen hielden het terrein om de stad laag begroeid, zodat het uitzicht optimaal bleef. Vanaf de muur zal er weinig rond stad en rivier onopgemerkt zijn gebleven. De Rijn ligt nu een paar kilometer van CUT, maar stroomde er vroeger vlak langs. Het vrij brede water dat nu in de verte zichtbaar is vanaf de stadsmuur is een dode rivierarm, maar verlevendigt het plaatje wel. Dan stappen we weer in de bus die ons naar de Thermen brengt aan de overkant van de B57. Men koos ervoor alle resten te laten zoals ze zijn opgegraven en er eind jaren '90 een groot doorzichtig gebouw overheen te plaatsen. De vorm van dit gebouw geeft aan hoe het thermengebouw er moet hebben uitgezien. Het is een zeer geslaagde, Ajb. 4. Interieur in het gebouw met de herberg.

zij het kostbare, oplossing. Ook hier legt dr. Kraus met grote kennis van zaken uit wat we allemaal zien in het gebouw. We krijgen een duidelijke indruk van de grootte van dit enorme badgebouw. Het gebouw moet samen met het bijbehorende terrein een oppervlakte van ruim 1 ha hebben gehad. Maar het openbare badgebouw had dan ook een belangrijke plaats in de Romeinse samenleving: niet alleen


Bestuursmededelingen

Ajb. 5. Gids Kerstin Kraus inde sfeervolk 'Herbergsthermen'

was men op hygiëne gesteld, maar het was ook een ontmoetingsplaats. Er waren aparte openingstijden voor mannen en vrouwen, maar uit verboden en voortdurende herhalingen daarvan mag worden geconcludeerd dat de praktijk geregeld weerbarstiger bleek. Hierna danken we dr. Kraus voor haar voortreffelijke uitleg en is het tijd om te vertrekken naar Nijmegen. Tegen zessen zijn we weer bij het Nijmeegse Centraal Station. Organisator Bram van der Walle noemt op de terugweg vier factoren die van invloed zijn op het verloop van een excursie: het reisdoel, de groep, het vervoer en het weer. Al die zaken zijn deze dag dik in orde, maar bescheiden vergeet hij een vijfde factor: de organisatie. Dat doet ondergetekende dan maar: we hebben genoten van een goed georganiseerde (okee Bram, de excursie duurde een halfuur langer dan verwacht), afwisselende, leerzame en, ook belangrijk, gezellige excursie. Na Bram te hebben bedankt voor zijn goede werk gaan we voldaan naar huis. Jan Coenraadts

VI

Westerheem Digitaal! In samenwerking met de stichting Historie Future produceert de AWN een cd-rom waarop alle nummers van Westerheem staan. Hiermee is de inhoud van ruim 50 jaar Westerheem op één schijfje beschikbaar, dus ook de zeldzame en veelgezochte eerste jaargangen. Een zoekmachine maakt het mogelijk op willekeurig welk trefwoord, bijvoorbeeld uw woonplaats of vondstsoort, te zoeken. De kosten van aanschaf kunnen, mede door een bijdrage uit de algemene middelen, laag gehouden worden. Leden betalen € 25,- en niet-leden € 35,-. Naar verwachting zal de cd-rom in december van dit jaar verschijnen. U komt in eigendom van een exemplaar door overmaking van het bewuste bedrag op girorekeningnummer (577808) ten name van 'Penningmeester AWN' te Houten, onder vermelding van 'cd-rom'. Staatssecretaris volgt advies Raad van Cultuur Het advies ten aanzien van de AWN van de Raad van Cultuur over de rijkssubsidies voor culturele instellingen (meerjaren subsidieplan 2005-2008) is door de Staatssecretaris van Cultuur zonder wijzigingen gevolgd. Hierdoor is de AWN gedurende de komende cultuurnotaperiode 2005-2008 verzekerd van haar subsidie, waarmee uitvoering kan worden gegeven aan het Beleidsplan en het AWN-bureau bij de SNA kan worden gecontinueerd. Andere instellingen op het gebied van het cultureel erfgoed zijn minder voorspoedig door de mangel gekomen. De NJBG verliest de gehele subsidie, het NCM wordt fors gekort en de SNA zal voor 2006-2008 een vernieuwde aanvraag moeten indienen.


Herhaalde oproep: Gezocht: bestuurslid voor de PR Zoals u ook reeds in de vorige Westerheem heeft kunnen lezen, is het • hoofdbestuur op zoek naar een nieuw bestuurslid voor de Public Relations. De taken zijn: • Opstellen en uitwerken van een communicatieplan • Plannen opstellen om de functionaliteit van de AWN-internetsite verder uit te (laten) bouwen en deze uitbouw ie coördineren. • Het hoofdbestuur en de AWNafdelingen adviseren op het terrein van in- en externe communicatie • Zonodig de AWN-communicatiemiddelen vernieuwen en beheren Vereisten • Een amateur-archeoloog met meer dan'gemiddelde interesse voor public relations • Enige ervaring met in- en externe communicatie Tijdsinvestering en vergoeding Het werk zal ongeveer 4 uur per week in beslag nemen. Het gaat om een vrijwilligersfunctie waarbij de onkosten worden vergoed.

Namens de ROB zullen Gerard van Haaf, Martijn Manders en Gerda de Bruin in deze werkgroep zitting nemen en vanuit de AWN Tonnie van de Reijdt, Jan Venema en Jeroen ter Brugge. Als voorlopige taken gelden: .• het uitwisselen van informatie over de stand van zaken op gebied van de wetgeving en handhaving; • de communicatie over deze ontwikkelingen richting het brede veld van amateurarcheologen vanuit de werkgroep; • • het bespreken van praktische knelpunten waarmee amateur-archeologen tijdens de uitvoering van hun taken te maken krijgen of hebben gehad. Ten aanzien van dit laatste punt worden de afdelingen, de werkgroepen en de veldwerkcoördinatoren hierbij opgeroepen knelpunten onder de aandacht van het hoofdbestuur (Jeroen .ter Brugge; jp.terbrugge@ visserij museum.nl) te brengen, zodat deze in de Werkgroep Bestel besproken kunnen worden. Terugkoppeling naar de inbrengers zal uiteraard plaatsvinden.

Agenda

Geïnteresseerd of meer informatie? Neem dan contact op met de voorzitter van de AWN: Jeroen ter Brugge: Telefoon 010-4603612 of email: jp.terbrugge@visserij-museum.nl

Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem 2005-1? Dan moet het vóór 1 januari in mijn bezit zijn en dient de activiteit pas na het verschijnen van nr. 1 (dus na halffebruari) plaats te vinden.

Werkgroep Archeologisch Bestel AWN-ROB in het leven geroepen Naar aanleiding van de discussie en de AWN-enquête over de positie van de amateur-archeologie'in het nieuwe archeologische bestel heeft het Hoofdbestuur overleg gevoerd met de directie van de ROB over de mogelijkheden de knelpunten op een structurele en reguliere basis te bespreken. In gezamenlijk overleg is besloten een 'Werkgroep Bestel' (definitieve naam moet nog worden vastgesteld) op te richten waarin vertegenwoordigers van de ROB en van de AWN zitting zullen nemen.

10 december 2004 Afd. Zeeland - lezing door Jan Kuipers (documentalist bij de SCEZ): 'Verdronken dorpen op Noord-Beveiand en de archeologische vondsten die daarmee verband houden'. De lezing is een gezamenlijke activiteit van de AWN en de Heemkundige Kring de Bevelanden. Buijs Ballot College, Bergweg 4 te Goes. Aanvang: 19.30 uur. 12 januari 2005 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door drs; M. Wispelweij (Gemeente Apeldoorn): 'In de ban van

VII


de ring'. De Hunneschans is al 150 jaar onderwerp van discussie. Veel onderzoeken hebben er plaatsgevonden, met evenzoveel conclusies. Recent onderzoek werpt mogelijk een nieuw licht op de schans. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 u u r - Entree: € 1,50. 22 januari 2005 Afd. Lek- en Merwestreek - workshop over diverse decoratietechnieken op aardewerk in de praktijk o.l.v. Irmel Dolman. Koninginnestraat 5 te Dordrecht. Aanvang: 10.00 uur. Aanmelden vóór 15 januari, Op 29 januari vindt een tweede workshop plaats: zelf decoreren. Ditmaal in Vest 94a te Dordrecht. Aanvang: 10.30 uur. 2 februari 2005 Afd. Utrecht eo - lezing door Gemma Jansen over de watervoorziening en het sanitair van Pompeii en Herculaneum. Deze steden werden op een mooie augustusmorgen in 79 overvallen door een plotselinge uitbarsting van de vulkaan Vesuvius. Pas zeventien eeuwen later werden hun huizen en huisraad opgegraven en van metershoge puimsteen- en aslagen ontdaan. Deze steden vormen nu bij uitstek de plek waar wetenschappers het dagelijks leven van de Romeinen bestuderen. En wat is er dagelijkser dan de zorg voor vers drinkwater en en een goed functionerend toilet? Doopsgezinde kerk, Oude Gracht 272 te Utrecht. Aanvang: 19.30 uur. Entree: leden € 1,50, anderen € 3,00. 9 februari 2005 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - de lezing i's in voorbereiding. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem {tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Entree: € 1,50.

VIII

21 februari 2005 Afd. Rijnstreek - jaarvergadering, aansluitend een lezing door Pierre van Grinsven: 'Opgravingen te Koudekerk aan den Rijn' (onder voorbehoud). • 9 maart 2005 Afd. Utrecht e.o. - lezing door dr. Bas van Geel over de expansie van de Scythen. Hij verrichtte veldwerk in centraal Zuid-Siberië, waar omstreeks 850 v. Chr. de expansie van de Scythen begon. Hij legt uit hoe waarschijnlijk een klimaatverandering daarbij een sturende rol speelde. Dat is dan dezelf-, de klimaatverandering die leidde tot het einde van duizend jaar bronstijdnederzettingen in West-Friesland. Aan de orde komen ook de samenhang tussen archeologische zaken en veranderende zonneactiviteit en de effecten van veranderingen op de zon bij hét gebruik van de MC-methode. Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Entree: leden € 1,50, anderen € 3,00. 9 maart 2005 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - jaarvergadering met aansluitend een lezing door C. Nieuwenhuize (AWNafd. 18: Zuid-Salland - IJsselstreék Oost-Veluwezoom): 'De steenovens voor paleis Het Loo'. In 2003 vond men bij werkzaamheden in het bos baksteenovens die waarschijnlijk zijn gebruikt bij de bouw van paleis Het Loo, in 1685. De AW Apeldoorn heeft samen met gemeentelijk archeoloog Wispelweij in augustus 2004 een van de ovens opgegraven. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 u u r Entree: € 1,50. 23 mei 2005 Afd. Rijnstreek - lezing door Torn Buijtendorp: 'Civitas Cananefatium' (onder voorbehoud).


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.