Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
1
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 56 - februari 2007
Het sprookje van de keukenjonker Over de interpretatie van bronzen potten bij kasteelopgravingen Vincent van Vilsteren SOJA: Nogmaals Bandkeramiek op de Maasoevers: foute feitjes Luc Amkreutz Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... Den Haag De jacht met valken: recreatie, vermaak en privilege van de adel Andelko Pavlovic & Dennis C. Nieweg
01-omslag.indd 1
01-02-2007 13:08:34
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, e-mail: awn@vandinther.nl of www.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december. Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Clavisstraat 25, 6679 GA Nijmegen-Oosterhout. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur rubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)
Inhoud
jaargang 56 no. 1, februari 2007
Redactioneel .................................................................... 1 Vincent van Vilsteren Het sprookje van de keukenjonker Over de interpretatie van bronzen potten bij kasteelopgravingen ....................................... 2 [Stichting Onderzoek Jonge Archeologen] Luc Amkreutz Nogmaals Bandkeramiek op de Maasoevers: foute feitjes .............................................. 15 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... Den Haag Andelko Pavlovic & Dennis C. Nieweg De jacht met valken: recreatie, vermaak en privilege van de adel ..................................................... 22 wie kent dit? Leida Goldschmitz Messing riemhanger: reacties op een oproep ............ 29 Literatuurrubrieken . ........................................... 31 Werk in uitvoering . ............................................. 43 Tips voor trips Archeologische uitjes .................................................... 45 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................... 48
© AWN 2007. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer ISSN 0166-4301
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementen administratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./ fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@euronet.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: info@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaers Wouters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910, e-mail: vaanholt@sna.nl Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. S.Y. Comis, Planciusplantsoen 10-i 2253 TR Voorschoten, tel. 071-5769439, e-mail: s.comis@wanadoo.nl 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast,
Stokerkade 32, 1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533, e-mail: joanneke.hees@gmail.com 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraat 78, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 0246750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: b.clabbers@planet.nl, homepage: http:// www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@hetnet.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/ u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Illustratie achtergrond omslag: Een valkenkamer op paleis Het Loo(Bron: Koninklijk Huisarchief ) 01-omslag.indd 2
01-02-2007 13:08:35
VERENIGINGSNIEUWS februari 2007 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Uitnodiging voor de Algemene Ledenvergadering Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen u uit te nodigen tot het bijwonen van de Algemene Ledenvergadering (ALV) op zaterdag 21 april 2007 in het Nieuw Land Erfgoedcentrum, Oostvaardersdijk 01-13 te Lelystad.
Programma Het programma voor deze dag ziet er als volgt uit: 09.30 - 10.15 u ontvangst van de deelnemers 10.15 - 10.20 u welkomstwoord 10.20 - 12.15 u jaarvergadering 12.15 - 13.15 u lunch in museumrestaurant Nieuw Land 13.15 - 15.30 u middagprogramma 15.30 - 16.30 u afscheidsreceptie
Jaarvergadering Naast de gebruikelijke punten staan dit jaar ook de onderwerpen ‘vaststellen ethische code’, ‘vaststellen reglementswijziging bronzen legpenning’ en ‘wijziging contributie’ op de agenda.
Middagprogramma Het middagprograma begint met een lezing door Prof. dr. D. Raemakers, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Deze 1 uur durende lezing heeft als thema de analyse van de neolithische vondsten uit de welbekende Swifterbantcultuur.
Na deze lezing bestaat de gelegenheid een bezoek te brengen aan het inmiddels drastisch vernieuwde museum (zij die het museum nog in de vorige eeuw bezocht hebben kennen het niet meer terug) of aan het aangrenzende NISA (Nederlands Instituut voor Scheeps- en Onderwaterarcheologie). Een deskundige gids zal u hier graag rondleiden.
Deelname Deelname aan de jaarvergadering is gratis. Voor deelname aan de lunch en het middagprogramma (introducé(e)s zijn welkom) dient men per persoon € 21,70 (zonder museumjaarkaart) of € 18,20 (met museumjaarkaart) over te maken op girorekening 577808 t.n.v. AWN te Roden. Speciale wensen t.a.v. de lunch, bijv. broodjes zonder boter, s.v.p. vermelden. Alle deelnemers, ook degenen die niet aan de lunch en het middagprogramma wensen deel te nemen, worden verzocht zich vóór 1 april 2007 aan te melden bij de algemeen penningmeester van de AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden. De aanmelding dient te geschieden onder opgave van naam, adres, datum en handtekening. De jaarstukken en agenda worden aan degenen die zich hebben aangemeld, zo spoedig mogelijk toegezonden.
01-katern.indd 1
01-02-2007 13:12:16
Gevraagd: nominaties voor de ‘Bronzen Legpenning’ Conform artikel 23, lid 2 van het Huishoudelijke Reglement (‘De bronzen legpenning kan jaarlijks worden toegekend aan een lid van de vereniging dat zich op bijzondere wijze heeft ingezet voor de Nederlandse archeologie’) en de in de agenda van de Algemene Ledenvergadering 2006 vermelde wijziging hierop (mogelijkheid meer penningen per jaar uit te reiken), roepen wij de besturen van de afdelingen, de
werkgroepen en de veldwerkcoördinatoren op leden voor te dragen, die aan bedoelde kwalificaties voldoen. Het ligt in de bedoeling de Bronzen Legpenning(en) uit te reiken tijdens de komende ALV in Lelystad. Graag uw reactie aan: Jeroen ter Brugge, Hoge laan 9, 3134 VJ te Vlaardingen of per e-mail jp.terbrugge@visserij-museum. nl, tel. 010-4603612. Graag uw reactie vóór 1 april 2007.
Verenigingsnieuws: 36e Reuvensdagen. Een impressie De Reuvensdagen zijn niet alleen het enige algemeen wetenschappelijke archeologiecongres in Nederland, maar ze vormen ook de grootste archeologische manifestatie, waar archeologische bedrijven en instellingen zich presenteren en waar honderden amateur- en beroepsarcheologen uit Nederland en Vlaanderen elkaar ontmoeten, informatie uitwisselen en nieuwe ideeën opdoen. Op 9 en 10 november was het weer zover, met ditmaal Eindhoven als gastgemeente met het prestigieuze Frits Philips Muziekcentrum als congrescentrum. Het thema voor de eerste dag was: ‘Begraven en Opgraven’. Een minder doods onderwerp dan het lijkt, want dankzij de gevarieerde benadering van veel morbide zaken, de vele inleiders en niet te vergeten de perfecte organisatie door de medewerkers van de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA), met mensen als Joke te Vaanholt en Benedict Goes voor de coördinatie en de logistiek, verliep het congres vlekkeloos en
bleef het tot het einde toe boeien. Het congres werd geopend door Dorien Scheerhout, tot voor kort directeur van de SNA, en Nico Arts, stadsarcheoloog van Eindhoven en nu gastheer. De Reuvensdagen 2006 waren de laatste die door de SNA zijn georganiseerd. De landelijke koepelorganisaties voor archieven, monumenten en archeologie (DIVA, NCM en SNA) hebben onlangs immers hun krachten gebundeld in één nieuwe organisatie onder de naam Stichting Erfgoed Nederland. In haar openingstoespraak beschreef Dorien de verschillende fases waarin het fusieproces tot stand is gekomen. Zij benadrukte dat Erfgoed Nederland zich zal inzetten voor de versterking van de maatschappelijke positie, het belang en de betekenis van het culturele erfgoed als geheel en van elk van de deelsectoren (archeologie, archieven, monumenten en musea). Waar Dorien vooruit keek, blikte Nico terug in het verleden. Recht onder zijn voeten bevond zich, lang voor er een muziekcentrum was, spoor 25 van werkput 1 van de opgraving Heuvelterrein. Daar onderzocht hij met zijn
II
01-katern.indd 2
01-02-2007 13:12:17
team professionals en vrijwilligers een volkuil, een put waarin men ooit wol verviltte. Vurig pleitte hij voor instandhouding van stads- en regionale archeologische diensten die garant staan voor continuïteit, plaatselijke bekendheid en een breed lokaal netwerk. Dit zijn essentiële aspecten die ontbreken bij incidentele en op commerciële leest geschoeide activiteiten van het archeologische bedrijfsleven, aldus Nico. In de zaal klonk een zacht gemurmureer: het archeologische bedrijfsleven was blijkbaar goed vertegenwoordigd. De Reuvenslezing werd gehouden door Matthew Collins met als titel ‘Archaeology and the biomolecular ‘revolution’; too much of the wrong kind of data’. Hoe sensationeel het onderzoek in het veld en op het depot ook is, de grote archeologische ontdekkingen zullen steeds meer worden gedaan in de laboratoria van andere wetenschapsmensen. Zoals gewoonlijk is de Reuvenslezing bij SNA in druk verschenen (Matthew Collins, 2006: Reuvenslezing 18: Archaeology and the biomolecular ‘revolution’. ISBN 90-76289-12-3, 55 pag., € 3,50). Henk Kars die de spreker inleidde, stelde vast dat de ecologische archeologie inmiddels bij de Nederlandse universiteiten is weggevaagd, terwijl ooit ons land hierbij vooropliep. Na de lunch volgden inleidingen door Raphaël Panhuysen (De anatomie van twee vroegmiddeleeuwse begraafplaatsen uit Maastricht), Liesbeth Smits (de reconstructie van dieet en herkomst bij twee neolithische populaties door middel van stabiele isotopen) en Kim Quintelier (De Karmelieten van de Hopmarkt te Aalst). Het onderzoek van Liesbeth wees uit, dat de neolithische bewoners van het huidige Schipluiden fanatieke viseters waren en wellicht grote hoeveelheden kaviaar verorberden (of ze indirect als conserveermiddel gebruikten), dit in tegenstel-
ling tot de bewoners uit de Swifterbantcultuur. Zij pleitte voor onderzoek van aankoeksels in potten en potscherven. De tweede lezingenreeks die middag ging over het graven in de middeleeuwse Catharinakerk van Eindhoven en over de zin en onzin van het grootschalige botonderzoek van de 750 min of meer intacte skeletten die daar tevoorschijn kwamen. De onderzoekresultaten zijn nog niet bekend, maar vooruitlopend daarop is een fraai geïllustreerd publieksboek verschenen (Nico Arts & Joeske Nollen 2006: Een bed van botten/A bed of bones. ISBN 90-86800025, 204 pag.). Het boek is opgedragen aan de vorige cultuurwethouder van Eindhoven, maar werd aangeboden aan de zittende cultuurwethouder, waarna beide dames verklaarden dat de eer uiteindelijk Nico toekwam. Zo bouw je een netwerk op. Na afloop kregen overigens alle deelnemers aan de Reuvensdagen 2006 het boek uitgereikt. Een heel andere visie presenteerde Rindert Brouwer die de aandacht vroeg voor hetgeen op hedendaagse begraafplaatsen bovengronds aan bijvoorbeeld grafgiften te zien is. Via hem is over dat aspect nog een aardig boekje te verkrijgen (Rindert Brouwer, 2000: Ook u wacht ik. Begraafplaatsen in Europa en hun geschiedenis. ISBN 90-389098-10. Paperback, 252 pag., € 7,50: “… een absolute must voor eenieder die niet het eeuwige leven heeft…”. Zie www. atelier-terre.nl). De middag werd besloten met een voordracht van een specialist in het onderzoek van Engelse begraafplaatsen, Jospeh Elders (Archaeologists, ethics and human remains, recent development in England). Aardig was het gebruik daar om onderzocht menselijk botmateriaal niet te herbegraven en evenmin in de gebruikelijke archeologische depots op te slaan, maar specifiek daarvoor depots in kerken te creëren. Vaak is op de Reuvensdagen een hoekje ingeruimd voor de Landelijke
III
01-katern.indd 3
01-02-2007 13:12:17
Werkgroep Archeologie onder Water van de AWN, meestal wat weggedoken tussen de gelikte stands van de archeologische bedrijven. Maar de AWN als zodanig ontbrak steevast. Daaraan is nu gelukkig een einde gekomen (afb. 1). Met weliswaar nog de panelen van de LWAOW en een provisoir tafeltje met wat AWN-uitgaven, maar met een groot enthousiasme wist o.a. onze PRdame Marty van Loenen de positie van de AWN nadrukkelijk onder de aandacht van de deelnemers te brengen. ‘Grootschalig onderzoek’ was het thema voor de tweede dag met in de ochtend voordrachten van Nico Roymans
(De archeologie van de Late IJzertijd in zuidelijk Nederland), Johan Nicolay (Archeologisch onderzoek Midlaren-De Bloemert) en Menno Dijkstra (Bovenregionale contacten in middeleeuws Limmen), na de koffiepauze gevolgd door Bernard Meijlink (Middeleeuwse erven bij Alphen (N-Br.) en Sem Peters (Sint-Oedenrode, De Burcht). Daarna volgden Tim de Ridder (Graven in Vlaardingen), Hans Koot (De neolitische vindplaats Rijswijk-Ypenburg) en Martijn Bink (De opgraving Goirle – Huzarenwei). Veel van deze onderzoeken zijn in de loop van 2006 geheel of gedeeltelijk gepubliceerd.
Afb. 1 AWN-stand op de Reuvensdagen 2006.
IV
01-katern.indd 4
01-02-2007 13:12:18
Tussendoor vonden traditiegetrouw de prijsuitreikingen plaats. De W.A. van Esprijs voor veelbelovende archeologen ging dit keer naar Karsten Wentink voor zijn masterscriptie Ceçi n’est pas une hache; Neolithic Depositions in the Northern Netherlands. Karsten onderzocht de grote vuurstenen bijlen van de Trechterbekercultuur op gebruikssporen en plaatste het deponeren van deze bijlen in een bredere culturele context. Eén van zijn verrassende ontdekkingen is, dat alle depositiebijlen sporen van rode oker dragen. Door experimenten kwam hij er ook achter, dat de niet-natuurlijke glans veroorzaakt wordt door het regelmatig inpakken en weer uitpakken van de bijlen. De Grote Prijs der Nederlandse Veldarcheologie ging naar André Numan van het Amsterdams Archeologisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam. De jury roemde André om zijn gedrevenheid, zorg voor kwaliteit en de wil om de Nederlandse veldarcheologie te verbeteren. Die gedrevenheid en de manier waarop hij dat aan anderen overdraagt, zijn volgens de jury voorbeelden voor iedereen die werkzaam is in de Nederlandse veldarcheologie. Voor zijn werk in Haarlem en zijn activiteiten als amateur-archeoloog werd hij al eerder door de AWN en de gemeente Haarlem geëerd. Tenslotte werd ook de winnaar van de posterprijs bekendgemaakt. Die prijs ging dit keer naar de gemeente Breda
voor een reconstructie van Breda omstreeks 1500. Terecht maakte Evert van Ginkel bij de prijsuitreiking een opmerking bij het feit dat naast individuele inzenders ook bijvoorbeeld stadsarcheologische diensten op gelijke voet mogen meedingen naar de posterprijs, terwijl andere opgravingbedrijven daarvan uitgesloten zijn. Volgend jaar zal alles anders zijn. De organisatie slaagde er in om tot het einde toe de deelnemers te blijven boeien. In dit geval waren het de gouden hanger uit Sint-Oedenrode, een muntschat uit Cuijk, LBK-huizen in Elsloo en het Spaanse zwaard van Woerden, die als topvondsten de aandacht trokken. Tom Hazenberg maakte van deze gelegenheid gebruik om de meer dan 600 deelnemers van de Reuvensdagen iets te laten zien over het drive-in-museum van Woerden, waar exposeren en parkeren samengaan. Dorien Scheerhout tenslotte verklaarde de Reuvensdagen 2006, dè ontmoetingsplaats voor archeologisch Nederland, voor gesloten. Volgend jaar op 8-9 november vinden de Reuvensdagen plaats in Deventer. Een herkansing voor degene die dit keer ontbrak. Een tot ziens voor degenen die in Eindhoven waren. Gerrit Groeneweg
Wijzigingen Bureau AWN en ledenadministratie Per 1 februari 2007 zijn een aantal belangrijke wijzigingen doorgevoerd in de secretariële en administratieve werkzaamheden, zoals die voorheen werden uitgevoerd door het Bureau AWN in Amsterdam, Accountantskantoor Van
Dinther in Poortugaal en de Algemeen Secretaris van de AWN (vacant). Meer informatie over deze wijzigingen vindt u op de achterzijde van het Geografisch Register dat als losse bijlage in deze Westerheem is ingelegd.
01-katern.indd 5
01-02-2007 13:12:19
Symposium afdeling Zeeland Middelburg 25 november 2006 Donkere wolken pakten zich samen boven het station van Middelburg; dikke regendruppels begonnen te vallen. Harde windvlagen uit de richting van het voormalige Rasp-, Tucht- en Spinhuis aan de Kousteensedijk weerhielden me ervan mijn paraplu op te steken. Gelukkig bereikte ik vlug de luwte van de binnenstad en, zo voelde ik het bijna, de koestering van de prachtige Abdij: ik liep onder fraaie kruisbooggewelven door het Provinciehuis binnen en ging de trap op. Boven, bij de filmzaal, stond Leida Goldschmitz om iedereen persoonlijk welkom te heten. Daarna: koffie, een Zeeuwse bolus en steeds enthousiaster geroezemoes. Het symposium ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de afdeling kon beginnen. Ron Wielinga, voorzitter van de afdeling Zeeland, sprak de openingswoorden waarin hij vooral de toekomstgerichtheid van het symposium benadrukte. Het thema van het ochtendgedeelte was:’Recente ontwikkelingen met betrekking tot enkele archeologische disciplines en technieken’. Prof.dr. P.Henderikx (emeritus-hoogleraar ‘Nederzettingsgeschiedenis van de Nederlanden in de Middeleeuwen’) opende de reeks lezingen. ‘Archeologie als tak van geschiedeniswetenschap’ was zijn onderwerp. Hij is als AWN-lid o.a. betrokken bij de Zeeuwse projecten Duno en Ravestein. Hij legde uit dat alle vormen van geschiedwetenschap één grote familie vormen, waarbij de archeologie een centrale plaats inneemt. Als voorbeeld van het samenwerken van de geschiedwetenschappelijke disciplines werkte hij het onderzoek naar de “meer dan gewone boerderij Duno” uit. Hij vermeldde de oudste afbeel-
ding op een kaart (1641), de eerste keer dat Duno (toen Duynhove) in een oorkonde werd genoemd (1247) en legde uit dat het onderzoek gericht was op het al dan niet voorkomen van een kasteel (stenen huis) op het terrein. Archeologisch onderzoek (boren, prikken en bodemweerstandsmeting) heeft nog geen zekerheid gegeven, maar wel een reële mogelijkheid open gehouden tot het bestaan van op zijn minst een stenen huis bij de Duno. Hoe de geschiedwetenschap door samenwerking tot resultaat kan komen demonstreerde Henderikx verder nog aan de hand van het onderzoek naar Ravestein. Drs. Karel-Jan Kerckhaert, junior veldarcheoloog van het Archeologisch Centrum van de Vrije Universiteit Hendrik Brunsting Stichting, informeerde het bijna honderdkoppige gezelschap over een van zijn specialiteiten: de geofysische prospectie. Men onderscheidt in deze prospectie-methode twee werkwijzen: de actieve en de passieve. Onder de actieve valt het gebruik van de bodemweerstandsmeter, de metaaldetector en het radar, onder de passieve het gebruik van de magnetometer. Kerckhaert besprak voornamelijk de voor- en nadelen van de bodemweerstandsmeting en de magnetometrie. De eerste geeft vaak een duidelijker beeld op de computeruitwerking, maar is niet te gebruiken in erg natte grond. Als praktische voorbeelden gebruikte hij het onderzoek bij Valkenisse, Duno, Ravestein en Oud-Rilland. Voor de belangstellenden was er in de pauze nog een workshop van DW-consulting over dit onderwerp. De laatste spreker voor de pauze was Drs. Dirk van Smeerdijk, werkzaam bij Biax Consult dat onderzoek verricht op het gebied van biologische archeologie
VI
01-katern.indd 6
01-02-2007 13:12:19
en landschapsreconstructies. Hij gaf een overzicht van wat bij een opgraving aan biologische resten gevonden kan worden. Bij de botten onderscheidde hij vijf groepen: die van mensen, (andere) zoogdieren, vissen, vogels en amfibieën/reptielen. De plantenresten (een zeer belangrijke categorie) worden meestal verdeeld in een macroscopische (met het blote oog te onderscheiden) en een microscopische afdeling. Voorbeelden van deze grote groep: hout, houtskool, vruchten en grote zaden, kleine zaden, blad, mos, takjes, bloemen, zemelen, bast, kaf, eierschalen, darmparasieten, schaalamoeben, sponsnaalden, watervlooien, mosdiertjes en gaatjesdragers (foraminiferen). Als een onderafdeling van deze biologische resten kunnen de zogenaamde ‘archeologisch-biologische’ resten worden beschouwd: tot voorwerp bewerkt bot, leer, textiel, touw en bast (voor looierijen).
De aanwijzingen die de biologische vondsten kunnen opleveren liggen op het gebied van de voedingsgewoonten, handelscontacten, akkerbouw en veeteelt, jacht en visserij, de reconstructie van het landschap, houtbewerking en bosmanagement. Van Smeerdijk illustreerde zijn verhaal met voorbeelden uit de opgravingen te Oud-Rilland en Ellewoutsdijk.
Afb. 2 Aandachtig luisterend gehoor; links voor zit Leida Goldschmitz, één van de organisatoren. Foto: Niek Beeke.
Het thema van het middaggedeelte was:’Recente ontwikkelingen in de verhouding tussen de amateurarcheologie en de beroepsarcheologie’. Na een uitermate goed verzorgde lunch was de voorzitter van de AWN, Jeroen ter Brugge, de volgende spreker. Hij feliciteerde de afdeling Zeeland nogmaals, niet alleen met het 50-jarig jubileum, maar ook met het feit dat men bijzonder goed werk levert. Hun jubileumnummer van Westerheem biedt daar voorbeelden
VII
01-katern.indd 7
01-02-2007 13:12:20
Afb. 3 Ron Wielinga bedankte elke spreker, in dit geval Jeroen ter Brugge, met drie chocoladeletters: A, W en N. Links enkele leden van ‘Krokmesjeu’. Foto: Niek Beeke.
van. Ter Brugge schetste verder het belang van de amateur-archeologie in het algemeen, ook onder de bepalingen van Malta. Ook de AWN zelf kwam ter sprake, bijvoorbeeld de zogenaamde ‘ethische code’, een gedragscode voor AWN-ers als ze archeologie bedrijven. Deze wordt op de eerstkomende Algemene Ledenvergadering ter goedkeuring voorgelegd. Het spreekt haast vanzelf dat de voorzitter van de AWN een positief toekomstbeeld van zijn vereniging over het voetlicht bracht. Ook onze zuiderburen waren vertegenwoordigd; Guido Cuyt was de eerste; hij sprak over de rol van de amateurarcheologie in het Vlaamse archeologiebestel. Cuyt is voorzitter van de Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie (AVRA). De amateur-archeologie in Vlaanderen kent geen overkoepelende organisatie zoals bij ons de AWN. Aanvankelijk kampten de Vlaamse ama-
teur-archeologen met een imagoprobleem; ze werden vaak beschouwd als schatgravers. Waar of niet, tegenwoordig zijn verreweg de meesten bonafide. Tot 1993 was er geen wet die alle archeologische zaken regelde. Hierdoor konden ‘goede’ clubs zich autonoom ontplooien. In die nieuwe wet (België was het laatste Europese land dat een wet aannam die het archeologische patrimonium beschermt) zijn de vrijwilligers erkend. Vergunningen voor autonoom archeologisch onderzoek worden dus (door de minister) ook aan vrijwilligers verleend, uiteraard onder bepaalde voorwaarden: ze moeten minstens zes maanden ervaring hebben, over technische kennis beschikken en publicaties kunnen overleggen. Kosten werden door het ministerie tot 2003 bijna integraal vergoed en vergunningen werden vrij gemakkelijk verleend; momenteel worden vergunningen alleen verstrekt voor bedreigde sites; de graafkosten worden niet meer
VIII
01-katern.indd 8
01-02-2007 13:12:21
vergoed, maar er wordt wel logistieke steun gegeven en hulp bij het publiceren van onderzoeksresultaten. Het erg interessante betoog van Cuyt werd omlijst door allerlei voorbeelden van opgravingen in Vlaanderen. De tweede vertegenwoordiging uit België was een muzikale: het ensemble Krokmesjeu uit Moerkerke-Damme (dus net over de Zeeuws-Vlaamse grens) bracht erg aanstekelijke muziek ten gehore, op de grens van folklore en historie, op instrumenten waarvan de ajuinpijp, bodhran en draailier, wat mij betreft, de meest bijzondere waren. Misschien moesten we het optreden van deze musici wel zien als een soort toetje van de lunch, omdat de naam van dit ensemble op zijn Frans geschreven een speciaal soort tosti aanduidt. Jan Venema, voorzitter van Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) vertelde hierna, enthousiast als altijd, over zijn vereniging en presenteerde trots de première van de film ‘Speurtocht naar Nehalennia, beschermvrouwe der zeelieden’. De film behandelt een van de meest aansprekende onderzoeken van de Zeeuwse afdeling van de LWAOW, het Nehalennia Archeologisch Duikteam. Voor meer informatie verwees hij naar de website: www.nehalennia.com. De provinciaal archeoloog, drs. Robert van Dierendonck, kon uiteraard op het lijstje sprekers niet ontbreken. Zijn onderwerp: ‘De AWN-afdeling Zeeland, de SCEZ (Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland) en de archeologie in de provincie’. Hij lichtte het belang toe van de AWNgraafkampen in de zestiger jaren: Hannekenswerve en Fort Rammekens (respectievelijk geleid door de opeenvolgende afdelingsvoorzitters Jan van Hinte en Joop van den Berg) en Aardenburg waar de toenmalige provinciaal archeoloog Jan Trimpe Burger de leiding had. Later vervulde de
samenwerking tussen het Provinciaal Depot van Bodemvondsten – ook voor vrijwilligers geoutilleerd - en de AWNafdeling een sleutelrol in de provinciale archeologie, met name wat betreft het onderzoek naar de verdronken dorpen Valkenisse en Oud-Rilland; een gevolg hiervan was een bijna permanent doorlopend onderzoeksproject naar de 117 verdronken dorpen. Hij stipte ook wat zorgelijke zaken aan: er zijn te weinig mensen echt actief en er zijn wel erg veel ouderen onder hen; de jeugdige geïnteresseeerden gaan vaak archeologie studeren en zijn dan voor de provincie ‘verloren’. Er is dus bij te weinig mensen kennis aanwezig! Tenslotte sprak Drs. Harry van Waveren, gedeputeerde van Monumentenzorg en Cultuur van de provincie Zeeland over ‘Amateur-archeologie, één van de partners in het provinciaal archeologiebeleid’. In de uitwerking van de cultuurnota (nota provinciaal beleid 2006-2012) wordt de professionalisering als positief gezien en de rol van de AWNafdelingen als cruciaal (cf. Valkenisse en het onderzoek naar de vliedbergen). Amateur-archeologie genereert en verspreidt kennis! Er moeten wel prioriteiten worden gesteld. Van Waveren sprak de hoop uit dat de AWN niet alleen een partner voor de provincie en de SCEZ zou zijn, maar ook voor de 13 gemeenten van Zeeland Bij een gezellige borrel werd nog eens nagepraat over dit memorabele symposium. Opmerkelijk vaak vielen in de loop van de dag de namen van de ‘voorhoede’ van de AWN-afdeling Zeeland; ik noem ze (zonder anderen te kort te willen doen) in alfabetische volgorde: Niek Beeke, Leida Goldschmitz, Dicky de Koning, Ron Wielinga en Arco Willeboordse. Marijn Lockefeer
IX
01-katern.indd 9
01-02-2007 13:12:22
De overdracht van het AWN-archief pondentie van het Hoofdbestuur intern en met derden, verslagen van speciale gebeurtenissen zoals de jubilea, verslagen van de werk- en studiekampen, en een uitgebreid archief met foto’s van personen en bijeenkomsten sinds 1952 (afb. 2). Een belangrijk onderdeel vormt ook het volledige correspondentiearchief van oprichter H.J. Verhagen over de periode 1951-1963. Een inventaris maakt het mogelijk de plaats van de archiefstukken in het archief te vinden. E.H.P. Cordfunke Afb. 4 Onder toeziend oog van voorzitter Ter Brugge wordt de overeenkomst van overdracht getekend door de directeur van het Noord-Hollands Archief, drs. L. Zoodstra.
Afb. 5 Na de overdracht werd het AWN-archief bekeken, zoals dit zich thans in het Noord-Hollands Archief bevindt.
Op 14 december 2006 vond in het Noord-Hollands Archief te Haarlem – een fusie van het Rijksarchief in Noord-Holland en het Regionaal Archief Kennemerland – de officiële overdracht plaats van het AWN-archief aan het Noord-Hollands Archief dat zich daarmee verplichtte tot het beheer ervan. Namens het Noord-Hollands Archief werd de overeenkomst getekend door de directeur, drs. L.Zoodstra, en namens de AWN door de Algemeen Voorzitter, drs. J.P. ter Brugge en door ondergetekende (zie afb. 1). In een eerdere aflevering van Westerheem (juni 2005, Verenigingsnieuws) is het hoe en waarom van het overbrengen van het AWN-archief naar een openbaar archief uitvoerig belicht. Centraal stond daarbij de overweging dat dit materiaal daardoor, veilig opgeslagen en beheerd, kan worden geraadpleegd door komende generaties die zich met de geschiedenis van de archeologie in Nederland bezig houden. Na de voltooiing van de selectie en inventarisatie van al het beschikbare materiaal kon de officiële overdracht op het Noord-Hollands Archief in Haarlem plaatsvinden. Het AWN-archief omvat de notulen en verslagen van vergaderingen van en met het Hoofdbestuur sinds 1953, de corres-
Naschrift Hoofdbestuur Het vergaren, sorteren, inventariseren en deponeren van het AWN-archief is een tijdrovende activiteit geweest, waarmee E. Cordfunke jarenlang is bezig geweest. Het Hoofdbestuur stelt er prijs op ook langs deze weg hem daarvoor hartelijk dank te zeggen. Dankzij zijn inspanningen is de geschiedenis van onze vereniging blijvend beschikbaar gemaakt. Hulde! Namens het Hoofdbestuur Drs. J.P. ter Brugge
01-katern.indd 10
01-02-2007 13:12:24
Agenda Berichten voor Westerheem 2007-2 dienen voor 15 februari 2007 in ons bezit te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 15 april 2007) plaatsvinden.
1 maart 2007 Afd. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard – lezing door drs. Petra Heeren-Hoff: ‘De Gallo-Romeinse tempels van Elst op basis van opgravingen rondom de Grote Kerk te Elst 2002-2003’. De spreekster zal bij de presentatie van haar afstudeeronderzoek de resultaten van recent archeologisch onderzoek in een breder historisch perspectief plaatsen. Plaats: Oranje Nassau School, Van Limburg Stirumstraat 1, Geldermalsen. Aanvang: 19.45 uur, entree gratis.
13 maart 2007 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. – lezing door Drs. Tim de Ridder, stadsarcheoloog van Vlaardingen, over twee projecten in zijn stad: de onderzoeken in het plangebied ‘De Vergulde Hand’ en het onderzoek ‘Gat in de Markt’ (onderzoek rond de Oude Kerk in Vlaardingen). Plaats: Werk- en expositieruimte te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur.
14 maart 2007 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – na de algemene ledenvergadering zal Drs. J. Verhagen, voorzitter van afdeling 17, een lezing houden: ‘De sprong voorwaarts van de archeologie in de 20e eeuw, met name door nieuwe technieken (aan de hand van voorbeelden uit Gelderland)’. De 20e eeuw is de eeuw van de archeologie: aan het begin van deze eeuw waren het slechts enkele wetenschappers die zich met archeologie bezighielden. Aan het eind was het archeologisch onderzoek een bedrijfstak geworden met meer dan duizend arbeidsplaatsen.
Nieuwe technieken hebben tot een sterke toename van de informatie geleid (bijv. jaarringdatering). Daar staat tegenover dat door de mechanisatie veel meer ingrepen in de bodem worden gepleegd, waardoor ook veel meer opgravingen nodig zijn om de archeologische informatie veilig te stellen. Ook de computer heeft de archeologie vooruit geholpen. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem. Dit Cultureel Centrum ligt tegenover het NS-station (loopafstand ongeveer 5 minuten). Parkeerruimte in de nabijgelegen Parkeergarage Centraal. Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur Aanvang lezing: 20.00 uur. Entree: € 2,00, leden en donateurs € 1,50.
14 maart 2007 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Francien Snieder:’ Archeologisch onderzoek in Amersfoort’. In 1993 is een begin gemaakt met het archeologische onderzoek in Nieuwland, voorafgaand aan de aanleg van deze nieuwbouwwijk in Amersfoort-Noord. De gemeentelijk archeologen verwachten hier, naast sporen uit de Late Middeleeuwen, vooral overblijfselen uit de steentijden te vinden. Het iets hoger gelegen gebied bood de mens in de Prehistorie een gunstige plek om te leven. De uitwerking van de gegevens is nog in volle gang, maar tijdens de lezing gaat Francien Snieder (werkzaam bij de gemeente Amersfoort) in op het onderzoek dat is uitgevoerd, en presenteert zij de resultaten. Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Entree: leden € 1,50, niet-leden € 3,00.
XI
01-katern.indd 11
01-02-2007 13:12:24
28 maart 2007 Afd. Zuid Salland-IJsselstreek-OostVeluwezoom – lezing door Michel Groothedde, Hoofd Bureau Archeologie gemeente Zutphen:’Opgravingen in Zutphen’. De afgelopen jaren vonden in Zutphen veel opgravingen plaats. Met name de riooltracébegeleidingen hebben opmerkelijke resultaten opgeleverd. Op de lezingenavond wordt op een aantal projecten nader ingegaan: hoe passen de resultaten van de verschillende archeologische opgravingen in het ‘verhaal’ van de stad? Plaats: lezingenzaal van de Doopsgezinde Kerk, Brink 89 te Deventer. Aanvang: 19.30 uur. Entree: gratis.
11 april 2007 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door drs. E. Heunks: ‘De (on)voorspelbaarheid van archeologische vindplaatsen’. In de lezing wordt aan de hand van voorbeelden de relatie tussen landschap en archeologische resten uiteengezet. Zandige stroomgordels en ruggen, en ook (voormalig) open water zijn belangrijk voor de archeologie. Tussen jagers/ verzamelaars en landbouwers zijn verschillen in locatiekeuzefactoren te onderscheiden.
verschillende onderzoeken in 2005 en 2006 zijn onder meer sporen uit de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen blootgelegd. De uitwerking van de verschillende gegevens verkeert nog in een pril stadium, maar aan de hand van beeldmateriaal geeft de spreker een fraai overzicht van de huidige stand van zaken. Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Entree: leden € 1,50, niet-leden € 3,00.
17 april 2007 Afd. Nijmegen e.o. – na de afdelingsvergadering zal Peter Schut (21.00 uur) een lezing verzorgen:’De restanten van het Romeinse aquaduct te Nijmegen en Groesbeek’. Peter Schut werkt sinds 1986 bij de ROB (thans RACM) en is momenteel consulent uitvoering Monumentenwet voor de regio Oost. In zijn lezing gaat de spreker in op de zoektocht naar een verklaring voor de met een Romeins aquaduct in verband gebrachte aardwerken in de gemeenten Groesbeek en Nijmegen. Plaats: ‘De Ark van Oost’, Cipresstraat 154 te Nijmegen. Aanvang: 20.00 uur.
Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover NS-station, loopafstand ca. 5 minuten, parkeergarage nabijgelegen). Bijeenkomst: 19.45 uur, Aanvang lezing: 20.00 uur. Entree: € 2,00, leden/donateurs € 1,50.
11 april 2007 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Eric Graafstal: ‘Recente opgravingen in Leidsche Rijn’. Dit archeologische onderzoek heeft al erg veel informatie opgeleverd over de geschiedenis van dit gedeelte van Utrecht. Tijdens de
XII
01-katern.indd 12
01-02-2007 13:12:25
Redactioneel
Wat veel
Bij het ontstaan van de AWN was archeologie vooral het domein van fanatieke amateurs. Relatief weinig onderzoekers waren beroepshalve werkzaam in de archeologie. Vergeleken met die oertijd van de AWN is het aantal mensen dat inmiddels van archeologie hun beroep kan maken gelukkig veel groter. Dat zie je natuurlijk terug in het veld, maar niet alleen daar. Een andere ontwikkeling binnen de moderne archeologie is immers het nog steeds groeiende aantal ‘hulpwetenschappen’. Verleende vroeger een enkele geoloog, bioloog of landmeetkundige wel eens wat ‘handen spandiensten’, nu staat een leger aan deskundigen klaar om het archeologisch onderzoek tot in het oneindige te verfijnen. Een moderne archeoloog kent niet alleen het eigen vakgebied, maar ook de vele zaken die andere wetenschappen aan archeologisch onderzoek kunnen toevoegen of misschien zouden kunnen toevoegen. Het vooraf, tijdens en na het onderzoek kunnen beoordelen welke mogelijkheden wel en niet relevant en haalbaar zijn, is een belangrijke eis waaraan een archeoloog moet voldoen. Kwalitatief goed archeologisch onderzoek zal ook daardoor duur blijven, waarschijnlijk nog duurder worden. De technische mogelijkheden nemen toe en lijken slechts te worden begrensd door het beschikbare budget. Dat budget is de achilleshiel van de moderne archeologie. Hoe zeker is het dat er voldoende geld is en blijft voor archeologisch onderzoek? Hoeveel geld is eigenlijk voldoende en wie of wat bepaalt dat? Zodra opdrachtgevers vooral selecteren op prijs en minder op kwaliteit niet zelden al waarneembaar - dan is de zorg van menigeen over de kwaliteit van toekomstig archeologisch onderzoek zeer terecht. Zeker waar een gemeente
geen eigen of met andere gemeenten gedeelde gemeentearcheoloog heeft, lijkt oplettendheid geboden. Opdrachtgevers kunnen archeologische bedrijven eenvoudig tegen elkaar uitspelen. Hoe goed een bedrijf het ook meent met de kwaliteit, de schoorsteen moet wel roken en de concurrentie is hevig. Het scheelt dan, wanneer er vrijwilligers zijn die bereid en in staat zijn alles rond archeologie binnen een gemeente kritisch te volgen en zonodig op de juiste plaatsen een belletje laten rinkelen. Het bewaken en versterken van het ‘archeologisch draagvlak’ (concreter gezegd: de bereidheid voldoende middelen te verschaffen voor goed en voldoende archeologisch onderzoek) is door de ontwikkeling van de archeologische markt alleen maar belangrijker geworden, en daarmee ook degenen die dat draagvlak weten te ontwikkelen en te onderhouden. Laten we met een gepaste mate aan bescheidenheid en trots nog maar eens vaststellen dat dat op de meeste plaatsen vooral AWN’ers zijn. In periodieken lees ik voorbeelden van wat er kan en gebeurt op dit gebied. Ik probeer in mijn rubriek ook aan dit ‘veldwerk’ aandacht te geven, omdat ik het belangrijk vind dat afdelingen van elkaar weten waar ze mee bezig zijn en zo elkaar kunnen inspireren en helpen. Afgezien van de bevordering van een stukje ‘wij-gevoel’ binnen de vereniging, weet ook de mens van nu samen meer dan alleen. Wat veel archeologen, wat veel mogelijkheden, wat veel goeds, wat veel geld, maar wat is er veel onzeker en zeker niet vanzelfsprekend. Jan Coenraadts Redactioneel |
01-binnenwerk.indd 1
02-02-2007 09:23:55
Het sprookje van de keukenjonker Over de interpretatie van bronzen potten bij kasteelopgravingen Vincent van Vilsteren1
Afb. 1 Een deel van de bronsvondst uit de kasteelgracht van Oud-Haerlem te Heemskerk. Collectie: Provinciaal Depot voor Bodemvondsten in Noord-Holland, Wormer (Foto: W. Blazer).
Op tal van plaatsen in ons land zijn in grachten en water putten van middeleeuwse kastelen goede en soms nieuwe, bronzen potten en kannen gevonden. Zijn ze daar wegge gooid, per ongeluk terecht gekomen of heimelijk verborgen? Of hebben ze nog iets meer te betekenen? In dit artikel wordt gezocht naar een verklaring voor de depositie van dit kostbare vaatwerk in grachten en putten van middeleeuwse kasteelplaatsen. Er was eens een keukenjonker op het kasteel Oud-Haerlem. Zijn heer, Jan van Polanen, woonde al 23 jaar op het kasteel, maar werd in 1351 op zijn kasteel belegerd tijdens de Hoekse en
|
Kabeljauwse twisten. Heer Jan had in de strijd partij gekozen voor de Hoeken. De keukenjonker zag met lede ogen toe, hoe de belegeraars steeds meer aan de winnende hand waren. De afloop was welhaast voorspelbaar: het kasteel zou worden ingenomen en met de grond gelijk gemaakt. Of hij het zou overleven was maar de vraag; in ieder geval was de macht van heer Jan gebroken. De keukenjonker zou in het gunstigste geval zonder werk en dus zonder inkomsten achterblijven. Om zijn toekomst toch enigszins veilig te stellen besloot de keukenjonker het waardevolle deel van de keukeninventaris in de gracht te gooien, zodat hij het later weer op zou
Het sprookje van de keukenjonker
01-binnenwerk.indd 2
02-02-2007 09:23:57
kunnen halen en verkopen. Zo gezegd, zo gedaan. Jammer was alleen dat hij het nooit meer kon ophalen, want hij is waarschijnlijk na de inname van het kasteel opgehangen. Hoe het ook zij, in 1960 werd bij een opgraving door de ROB de bronzen keukeninventaris van Oud-Haerlem weer in de gracht terug gevonden. Het verhaal van de keukenjonker is niet mijn visie, maar die van professor Renaud.2 Feit is in ieder geval dat de bronsvondst van Oud-Haerlem de grootste ontdekking van middeleeuws bronswerk is (afb. 1). De vondst bestaat uit maar liefst elf bronzen potten, één bronzen kan en twee koperen schalen. De potten hebben bijna allemaal dezelfde bolle vorm, één exemplaar (met verticale ribben) lijkt iets ouder. Twee potten hebben in plaats van oren een holle steel op de schouder gehad. Bij een van de twee is die afgebroken. Onderzoek in Drenthe Een aantal jaren geleden heb ik mij uitgebreid bezig gehouden met onderzoek naar bronzen potten uit de Middeleeuwen in de provincie Drenthe.3 Bij de interpretatie van deze vondsten is een aantal bevindingen van belang: 1. Er is in Drenthe nooit sprake van nederzettingsafval in samenhang met de potten. Ze zijn dus niet als afval weggegooid. Het gaat vrijwel altijd om min of meer solitaire, complete potten. Daar waar ze toch in combinatie met andere objecten zijn gevonden, gaat het steeds om één of slechts enkele complete voorwerpen, bijvoorbeeld een koperen ketel, een steengoedkan, een tinnen kroes of een strijkglas. Die voorwerpen waren, toen ze in de grond raakten, nog prima bruikbaar en hadden dus waarde. 2. Het aantal potten is veel te groot om van ‘toevallig verloren, vergeten of kwijtgeraakt’ te kunnen spreken. De stand van het onderzoek in de provincie Drenthe heeft dat aantal anno 2006 inmiddels doen stijgen tot 47 potten.
3. D e potten hebben een veel te hoge restwaarde om zo maar weg te gooien. Er zijn genoeg historische aanwijzingen dat bronzen potten in de Middeleeuwen als ze kapot waren, gerepareerd werden door de ketellapper of weer bij de potgieter werden ingeleverd om te worden omgesmolten tot nieuwe potten. 4. Nogal wat van de potten vertonen beschadigingen. Soms ontbreekt een pootje of is er een stuk uit de rand of de wand. Bij een enkele pot uit Drenthe is met 100% zekerheid aantoonbaar dat de beschadiging niet per ongeluk kan zijn ontstaan, maar opzettelijk moet zijn aangebracht. Bovendien is het percentage beschadigingen bij de andere potten, rekening houdend met de robuustheid van een bronzen pot, dusdanig hoog dat ook in die gevallen gedacht moet worden aan opzettelijke beschadiging. 5. D e potten worden vrijwel uitsluitend gevonden in het veen of in moerassige gedeelten van de beekdalen. De veel gehanteerde interpretatie van belegering van een kasteel of plundering en schermutseling is voor Drenthe niet van toepassing. In Drenthe is in geen enkel geval sprake van de vondst in een gracht van een kasteel. Ook is er nooit een andere aanwijzing voor enige vorm van schermutseling. ’Offers’ Bovenstaande constateringen maken het niet aannemelijk dat de Drentse potten als afval zijn weggegooid. Ook al waren ze versleten of beschadigd, ze hadden nog een te grote restwaarde om zo maar weg te gooien. De beschadigingen lijken slechts bedoeld om de pot voor normaal gebruik onbruikbaar te maken. Dit alles roept direct associaties op met het in de pre- en protohistorie regelmatig voorkomende gebruik om offers vóór de rituele depositie onklaar te maken, als het ware een extra bevestiging van het onttrekken van de geofferde voorwerpen aan het normale Het sprookje van de keukenjonker
01-binnenwerk.indd 3
|
02-02-2007 09:23:57
gebruik. Zij zijn immers vanaf het moment dat ze geofferd zijn eigendom van een bovennatuurlijke macht. Het feit dat de bronzen potten exceptioneel vaak in zogeheten natte context aangetroffen worden, maakt het op zijn minst nogal bezwaarlijk deze vondsten zo te interpreteren dat degene die ze in de grond gestopt heeft de bedoeling had ze ook weer op te graven. Moerassen en beekdalen zijn daarvoor niet bepaald de meest voor de hand liggende plekken. Het deponeren van voorwerpen op dit soort plaatsen vindt aansluiting bij een traditie die al ver terug reikt in de prehistorie, namelijk om voorwerpen te offeren in venen, veentjes, in rivieren en meren of bij rivierovergangen. Het onderzoek dat de laatste tien jaar in Drenthe is uitgevoerd, laat zien dat in allerlei perioden in het verleden zeer uiteenlopende voorwerpen werden geofferd. In veel gevallen blijkt daarbij het veen als offerplaats dienst te doen, een rol die in Zuid-Nederland veelal door de (grote) rivieren wordt vervuld. Onderzoek van veenvondsten laat zien dat het offeren na de Romeinse tijd ook niet ophield. Verschillende categorieën voorwerpen uit de middeleeuwse periode blijken in hun vondstomstandigheden en verspreidingspatroon direct aan te sluiten bij de offers uit de pre- en protohistorie. Als voorbeeld noem ik hier slechts muntschatten 4, hanzeschotels5
Afb. 2 De bronzen pot uit Vlaardingen. Hoogte 19,8 cm. Collectie: Vlaardings Archeologisch Kantoor (Foto: V.T. van Vilsteren).
|
en baardmankruiken.6 Zo kunnen ook de bronzen kookpotten gezien worden als offers. Vlaardingen In 2001 heb ik een artikel geschreven over een bronzen pot (afb. 2) die in Vlaardingen gevonden was in de gracht van een historisch onbekend kasteel op de plek van het oude Kolpabad.7 Dat kasteel moet tussen 1285 en 1300 zijn gebouwd en is in de tweede helft van de 14e eeuw weer afgebroken. In een eerdere publicatie over het Kolpabad-kasteel worden de bijzondere voor werpen die in de gracht zijn gevonden, (behalve de bronzen pot ook een zwaard en een ketel) gezien als aanwijzingen dat het kasteelterrein in de 14e eeuw vrij plotseling en onder abnormale omstandigheden verlaten zou zijn.8 Daarbij wordt voorzichtig gedacht aan een belegering in het kader van de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Toch lijkt dat niet echt waarschijnlijk. Waarom zou een bewoner van een belegerd kasteel iets verbergen in de gracht, nota bene in het zicht van de vijand? En indien het een van de belegeraars is geweest die na de verovering van het kasteel iets wilde verstoppen, is dan de gracht echt de meest voor de hand liggende plaats? Mijns inziens kan de pot uit de gracht van het Vlaardingse kasteel heel wel op dezelfde wijze geïnterpreteerd worden als de Drentse potten. Daarbij wijs ik met name op enkele bijzonderheden van de Vlaardingse pot die speciaal de aandacht vragen. Spiksplinternieuw Wat de pot allereerst bijzonder maakt, is de gietprop die aan de onderzijde aanwezig is. Dit restant van het werk van de potgieter is normaal gesproken nooit aanwezig bij gewone bronzen potten. Datzelfde geldt ook voor de gietnaden die van boven naar beneden dwars over de buik lopen. De gietnaad toont de plek waar de helften van de gietmal tegen elkaar zaten. Zowel gietprop als gietnaden werden door de potgieter altijd vóór levering aan de klant weg ge-
Het sprookje van de keukenjonker
01-binnenwerk.indd 4
02-02-2007 09:24:00
zaagd dan wel weggevijld. Een kant en klare pot had nooit een prop aan de onderkant en nooit zulke geprononceerde gietnaden. Een ander opmerkelijk detail is dat de poten volstrekt geen slijtage vertonen: de hoeken zijn akelig scherp. Ook de oren vertonen, daar waar het ijzeren hengsel zou moeten hebben gezeten, geen spoor van slijtage en bevatten zelfs nog enkele bramen. De pot ziet er kortom uit alsof hij net uit de gietvorm van de potgieter komt en moet dus als spiksplinternieuw worden beschouwd. Dit vraagt om een verklaring. Dat een veelgebruikte pot bij de belegering in de gracht werd gegooid, is in dit geval dus geen logische verklaring. Het lijkt er veeleer op, dat een speciaal voor dit doel gekochte pot bij een of ander bijzonder ritueel in de gracht is ‘gedeponeerd’. Als het toch niet de bedoeling was dat de pot in de keuken gebruikt zou worden, was het ook niet nodig om de gietprop, de bramen en de gietnaden weg te werken.
Zwaard Een andere bijzonderheid is de vondst (vlakbij de bronzen pot) van een zwaard in de gracht. De vondstomstandigheden van het zwaard - rechtop in een kuil die in de gracht was gegraven - zijn op zijn minst opmerkelijk te noemen. De kans dat een zwaard zo terechtkomt, is niet heel groot. Is het bovendien toeval dat uit de kuil waarin het zwaard gevonden werd ook een vrijwel compleet mandje tevoorschijn kwam en dat vlak boven het mandje restanten van eierschalen en visresten werden gevonden? In combinatie met de kuil en met de inhoud van de kuil lijkt het eerder waarschijnlijk dat het zwaard in de gracht bewust rechtop in de grond gestoken is. Het is op zijn minst nogal twijfelachtig of het zwaard, net zoals door De Ridder voor de pot wordt verondersteld9, wel bij een belegering in de gracht terechtgekomen is. De vondstomstandigheden maken het mijns inziens veel waar-
Afb. 3 Detail van het rechterpaneel van de St. Elisabethsvloed in 1421. Onbekende meester (circa 1470). Collectie en foto: Rijksmuseum, Amsterdam.
Het sprookje van de keukenjonker
01-binnenwerk.indd 5
|
02-02-2007 09:24:04
schijnlijker, dat dit bij een soort ritueel heeft plaats gevonden. Misschien is bij die gelegenheid ook de bronzen pot in de gracht terechtgekomen.
Afb. 4 De bronzen pot van kasteel Nijevelt. Collectie Archeologisch Depot Gemeente Utrecht (Foto: RACM, Amersfoort).
|
Waarde In het algemeen wordt bij de interpretatie van deze vondstcategorie de waarde van een bronzen pot schromelijk onderschat. In het midden van de 15e eeuw kostte een beetje fatsoenlijke bronzen pot van 7 kilo een bedrag van 76 penningen, dat is evenveel als wat een arbeider in een maand kon verdienen. Of, voor dat bedrag konden 19 paar schoenen, 25 liter wijn of 2 schapen gekocht worden.10 Niet voor niets worden in middeleeuwse boedelinventarissen de bronzen kookpotten wel, maar de aardewerken potten niet genoemd. Een bronzen kookpot was simpelweg het meest waardevolle stuk van de keukeninventaris. Zeer fraai wordt dit ook geïllustreerd op het schilderij van de St. Elisabethsvloed in 1421 (afb. 3). We zien mensen die zichzelf en hun spullen in bootjes in veiligheid proberen te brengen. Wat nemen ze dan mee? Een kast, wat beddengoed, zakken graan, wat beesten én hun bronzen kookpot, die al bij het bootje klaar staat. De man links poogt zichzelf te redden met aan zijn linkerarm een ketel en aan zijn rechter - wat moeilijker te zien - een bronzen kookpot. De hoge waarde impliceerde wel dat men daardoor zuinig omging met het bronzen en koperen vaatwerk. Anders dan bij keukengerei van aardewerk, dat gewoon weggegooid werd als het kapot was, werden oude bronzen potten zoveel mogelijk weer gerepareerd. Dit is met archeologische vondsten aantoonbaar, maar ook historisch is deze praktijk goed gedocumenteerd. Zo wordt in Deventer in 1417 geld voor dit doel in de stadsrekeningen verantwoord: It. bi den selven voer 1 pot te stoppene ende te verbeterne in die koekene. 11/2 gl.11 Ook koperen ketels werden trouwens op deze wijze gerepareerd. Blijkbaar loonde dat de moeite. Als te voorzien was dat reparatie te duur uit zou
vallen, betekende dat nog steeds niet dat de pot dus weggegooid kon worden. Iedere bronzen pot had altijd nog een aanzienlijke restwaarde als grondstof. Het was tot ver na de Middeleeuwen gebruik om een oude kapotte pot of ketel in te leveren bij de koperslager of de potgieter, die deze dan weer in de smeltkroes gooide. Ook deze praktijk is in oude rekeningen terug te vinden. Zo koopt de hofmeester van Maartensdijk in 1463 op de markt in Antwerpen 3 grote coperen cokenpannen ende een cleyne wegende t samen 81 pond copers […] Hierop heeft hij toegegeven 2 oude coperen pannen wegende 21 pond.12 In het algemeen kan men stellen dat alles van koper en brons dat niet meer bruikbaar was uiteindelijk weer in de smeltkroes terechtkwam. Een kapotte bronzen pot had door zijn relatief grote gewicht altijd nog een hoge restwaarde. Een niet-kapotte pot had uiteraard een nog grotere waarde: die werd niet zo maar weggegooid. Bij iedere vondst van een bronzen pot moet er dus een bijzondere reden zijn geweest, waarom die pot uiteindelijk in het bodemarchief terechtgekomen is. Dat geldt ook voor bronzen potten die in een gracht van een kasteel gevonden worden. Meer voorbeelden Zonder een aparte inventarisatie te hebben uitgevoerd, kostte het geen enkele moeite een aantal andere voorbeelden van bronzen potten uit kasteelopgra-
Het sprookje van de keukenjonker
01-binnenwerk.indd 6
02-02-2007 09:24:05
vingen uit de literatuur op te diepen. Een mooie vondst is de 15e-eeuwse pot die enkele jaren geleden in de grachtvulling van kasteel Nijevelt bij Vleuten de Meern is gevonden (afb. 4). In de publicatie wordt gemeld dat “de kookpot ongeschonden is, op een kleine doorboring in de bodem na�.13 Dit doet direct denken aan de vroeg 13e-eeuwse pot die in 1984 onder in een waterput van het eerste kasteel Voorst nabij Zwolle is gevonden.14 Deze bleek in de buik een klein vierkant gaatje te hebben dat niet door slijtage of iets dergelijks verklaard kan worden. De in Drenthe opgedane kennis heeft er toe geleid te denken dat het gaatje niets anders is dan een moedwillige beschadiging om de pot onbruikbaar te maken.15 Eveneens in een waterput gevonden is de pot van het Huis Merwede, dat in 1421 bij de St. Elisabethsvloed werd verwoest.16 In het geval van een overstroming kan mijns inziens moeilijk sprake zijn geweest van iemand die heimelijk iets waardevols verborgen heeft met het doel om het later weer op te halen. Nog een voorbeeld van een vondst in een waterput is het vroege type pot dat afkomstig is van het slot Nuwendoorn. Dit kasteel bestond al in de 13e eeuw, maar werd kort na het midden van de 14e eeuw verwoest. Gezien de vroege vorm van deze bronzen pot lijkt deze eerder thuis te horen in de beginfase van het kasteel dan bij de vernietiging.17 Ook uit iets later tijd zijn nog voorbeelden te vinden zoals de twee bronzen potten die in de Tachtigjarige Oorlog in de gracht van het fort St. Andries terecht zijn gekomen.18 Heel fraai is ook de 17de-eeuwse pot gevonden in de kasteelgracht van het huis Lichtenvoorde (afb. 5).19 Drescher meldt in zijn bijdrage20 nog verdere vondsten van de kastelen Capelle en Meynden en van de burcht te Kuinre, alle drie uit de 15e eeuw, maar er zijn ongetwijfeld nog talloze andere bronzen potten in kasteelgrachten gevonden.21 Behalve bronzen potten worden bij
kasteelopgravingen ook bronzen kannen gevonden. Een dergelijke kan kwamen we al tegen bij de vondst van kasteel Oudt-Haerlem. Een ander voorbeeld is de fraaie snavelkan (afb. 6) uit de gracht van kasteel Ammersoyen.22 Ook in het buitenland komen met enige regelmaat zowel bronzen potten als bronzen kannen bij kasteelopgravingen tevoorschijn.23
Afb. 5 De bronzen pot van Huis Lichtenvoorde in situ in het profiel. Collectie Archeologische Werkgroep Lichtenvoorde (Foto: G. Nijs).
Bouwoffer? Gelet op het feit dat in Vlaardingen een spiksplinternieuwe pot in de gracht is gedeponeerd en gezien het toch behoorlijke aantal exemplaren dat inmiddels in verband met kastelen is gevonden, lijkt het aannemelijk dat de reden van de aanwezigheid van bronzen potten in kasteelgrachten en waterputten in de rituele richting Het sprookje van de keukenjonker
01-binnenwerk.indd 7
|
02-02-2007 09:24:10
Afb. 6 Snavelkan van kasteel Ammersoyen te Ammerzoden. Collectie en foto: Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen.
gezocht moet worden. Mijns inziens is het veel waarschijnlijker dat al die bronzen potten bij een soort ritueel in een gracht of een waterput van het kasteel zijn gedeponeerd dan dat ze steeds maar weer bij een belegering of verwoesting als een - wat de Duitsers zo mooi noemen - Versteckfund in het bodemarchief terecht zijn gekomen. De laatste jaren is immers ook steeds duidelijker geworden hoezeer oude heidense offerpraktijken ook na de invoering van het Christendom werden voortgezet en ingepast in de christelijke traditie. 24 Een heel mooi voorbeeld daarvan is dat van het Cisterciënzer vrouwenklooster Leeu wenhorst dat in de Late Middeleeuwen in Noordwijkerhout stond. In de rekeningen van 1473/1474 heeft men op een gegeven moment de volgende uitgave genoteerd 25: Item doe dat heylige sacraments huys geset wort mijn vrouwen geven doe onder den eersten steen te leggen een nye gulden ffacit XVI s. Het leggen van een geldstuk onder de eerste steen is in feite natuurlijk niets anders dan het brengen van een bouwoffer, een verschijnsel dat heel goed bekend is vanuit de archeologische praktijk.26 Met dat geldstuk onder die
eerste steen zien we dat een van oor sprong niet-christelijke (of noem het maar heidense) praktijk uitgeoefend werd in een toch bij uitstek christelijke omgeving als een klooster. Dit illustreert heel nadrukkelijk dat christendom en offeren (anders dan in en ten behoeve van de kerk) geen begrippen zijn, die elkaar wederzijds uitsluiten. Het bouwoffer is bovendien een vorm van offeren, die in tijd heel lang doorloopt. Deze gewoonte wordt zelfs nu nog af en toe gepraktiseerd. Dat ook bronzen potten en kannen als bouwoffer gebruikt kunnen zijn, wordt nog duidelijker door de vondst van een fraaie bronzen kan in de fundamenten van het voormalige Dominikanenklooster in Gent.27 Verlatingsritueel? In het geval van de Vlaardingse pot zou gezien de stratigrafie ook nog aan een heel ander ritueel gedacht kunnen worden: een verlatingsritueel.28 Ook van deze praktijk zijn bij archeologische opgravingen aanwijzingen gevonden. Een inventarisatie van vreemde deposities in Zuid-Engeland heeft duidelijk gemaakt dat al in de Bronstijd het eind van een nederzetting of, meer specifiek, van een woonhuis formeel afgesloten werd.29 Ook in Nederland is dit geconstateerd.30 Op verschillende plaatsen (Denekamp, Nijmegen en Oss) kon worden vastgesteld dat het opgeven van een gebouw c.q. woonhuis met enig ceremonieel gepaard ging in de vorm van een speciale depositie in paalgaten waar de palen waren uitgetrokken. Een dergelijk verlatingsritueel is ook voor de Middeleeuwen heel wel denkbaar. In het geval van een kasteel hoeft er dan helemaal niet persé van een belegering sprake te zijn geweest. Gedwongen opgave kan evengoed zonder schermutselingen tot stand zijn gekomen. Heel interessant in dit verband is het ook om te zien wat in de middeleeuwse Saksenspiegel is opgetekend over het afbreken van een kasteel:31
| Het sprookje van de keukenjonker
01-binnenwerk.indd 8
02-02-2007 09:24:14
Afb.7 Illustratie bij artikel 68 in de Heidelberger editie van de Saksenspiegel. De rechter (met muts op) slaat eerst drie keer met een bijl tegen het kasteel, voordat de werklieden met de afbraak beginnen (Foto: Universiteitsbibliotheek Heidelberg).
Der richter sal zu deme ersten mit einem bile dri slege slan an eine burg oder an ein gebu, das mit orteiln vorteilt is. Da suln di lantlute zu helfin mit houwin unde mit rammen, nicht ensal man burnen, noch holcz noch stein dennen vuren, noch nicht des dar uffe is, is ensi rouplich dar uf gevurt; zut sich dar iemant mit rechte zu, der vuret is dannen. Den graben unde den berg sal man ebenen mit spatin. Alle, di in deme gerichte gesessin sin, suln dar zu helfin bi irs selbis spise, ab si dar zu geladin werdin mit gerufte. [Vert.: ‘De rechter zal eerst met een bijl drie keer tegen een kasteel of een gebouw slaan, dat tot afbraak veroor-
deeld is. Dan zal het volk helpen met neerhalen en omvergooien; men zal het niet in brand steken, noch hout of steen afvoeren, noch iets anders wat daarbij hoort, tenzij het daar door roof naartoe gebracht is; als iemand daar aanspraak op kan maken, dan mag hij het meenemen. De gracht en de kasteelheuvel zal men egaliseren met de schop (afb. 7). Eenieder die in het rechtsgebied woonachtig is, zal daar bij helpen op eigen kosten, als hij daar toe opgeroepen wordt.’] In dit artikel in de Saksenspiegel wordt heel duidelijk omschreven dat het niet is toegestaan mobilia die zich op of in het kasteel bevinden mee te nemen. Het sprookje van de keukenjonker
01-binnenwerk.indd 9
|
02-02-2007 09:24:16
Afb. 8 Jacob Cats, Spiegel van den ouden en nieuwen tyd (Amsterdam 1632), embleem p. 104 (Foto: Koninklijke Bibliotheek Den Haag).
Misschien werden ze dan ook wel met enig ceremonieel vertoon in de gracht gedeponeerd. Voorzichtigheid is geboden, want het gaat in dit geval om een kasteel dat tot afbraak is veroordeeld. Of een kasteel dat na een belegering en verovering werd afgebroken onder hetzelfde wetsartikel viel, weten we niet. Ook is natuurlijk niet gezegd dat het recht in de Saksische gebieden op dit punt identiek was met dat in bijvoorbeeld het bisdom Utrecht of het graafschap Holland. De Saksenspiegel is een optekening uit het begin van de 13e eeuw van het gewoonterecht zoals dat zich tot dat moment ontwikkeld had. Het werk is in ieder geval wel van betekenis geweest voor Nederland. In de 14e eeuw is het in Holland, Overijssel, Groningen en Utrecht vertaald, bewerkt en gebruikt in de rechtspraktijk.32 Het bewuste artikel over de afbraak
10
|
van een kasteel geeft heel helder weer dat niet altijd persé gedacht hoeft te worden in termen van plunderaars, die mobilia in de gracht gooien. De loop der dingen De mens heeft, voor zover na te gaan, al sedert het Mesolithicum geprobeerd om de loop der dingen te beïnvloeden door allerhande rituelen. Van waarschijnlijk maar een fractie daarvan zijn uiteindelijk archeologisch sporen terug te vinden. Dat zijn de vondsten waarvan te vermoeden is dat ze aan de goden gegeven zijn als dank voor gunsten of als gift om een gunst te vragen. Die vond sten betitelen archeologen gemakshalve vaak als offers, maar het is goed ons te realiseren dat in ieder geval al vanaf de Romeinse tijd behalve allerlei offerpraktijken ook velerlei vormen van magie en antimagie werden bedreven.33 Ook
Het sprookje van de keukenjonker
01-binnenwerk.indd 10
02-02-2007 09:24:16
de vroeg-middeleeuwse boeteboeken en talrijke laat-middeleeuwse geschriften getuigen uitbundig van magie en bijgeloof in die periode. Vaak zijn dat handelingen waarvan wij in de meeste gevallen archeologisch nooit iets zullen terug vinden, maar dat wil niet zeggen dat ze niet bestonden. Zowel bij offeren als bij magie heeft de mens geprobeerd invloed te krijgen op de loop der dingen. Die loop der dingen kan bepaald zijn door een god (al dan niet de christelijke godheid), maar evenzo goed een andere hogere macht, hetzij een geest, de duivel of wie of wat dan ook. Ik denk dat veel van de bronzen potten - zo niet bijna allemaal - gezien kunnen worden als een soort offers, die een rol speelden bij rituelen waarmee men probeerde heil en zegen te vragen voor het nieuwe gebouw en zijn bewoners. Even zo goed kan een dergelijk ritueel zich hebben afgespeeld bij het opgeven dan wel afbreken van een gebouw c.q. kasteel. Tot wie men zich daarbij richtte is betrekkelijk irrelevant. Misschien had men daar in de Middeleeuwen zelf niet eens een uitgesproken gedachte bij, maar deed men simpelweg wat hun voorvaderen al eeuwenlang deden. Symbolische waarde Behalve dat een bronzen pot iets heel waardevols was in financiële zin, kan deze heel wel ook een andere waarde of een symbolische functie gehad hebben. Het is bijvoorbeeld uit volksverhalen bekend dat boze geesten in een pot werden gevangen en ver weg van de nederzetting werden begraven. Dan zou het dus niet zozeer om de geldelijke waarde van de pot gaan. Een bronzen pot kan wellicht ook iets gesymboliseerd hebben. Zo is er in een boek van Jacob Cats uit 1632 een fraaie gravure (afb. 8) met als moraliserende tekst:
houden over haar al te vrije seksuele gedragingen. Ongetwijfeld ontgaat ons nog veel van de symboliek die de bronzen pot verbergt. Eén aspect dat in dit verband zeker genoemd moet worden, is dat van de hekserij. Het is ongetwijfeld geen toeval dat de bronzen pot (Eng. cauldron) het symbool is geworden van het internationale heksendom. Een zoektocht op Google met de woorden ‘cauldron’ en ‘witchcraft’ levert een keur aan websites over allerlei heksenkringen en occulte clubjes. Heel vaak hebben deze de bronzen pot als hun logo gekozen. Deze relatie tussen de bronzen pot en het heksendom gaat zeker terug tot de tijd van Shakespeare, die op zeker moment Macbeth laat optreden met drie heksen, die in een grote bronzen pot staan te roeren onder het aanheffen van het refrein34 Double, double toil and trouble, Fire burn and cauldron bubble. Mogelijk is het ook de symboliek van hekserij, die schuilgaat achter het fraaie vroeg 16e-eeuwse sgrafittobord (afb. 9) dat in een beerput in Dordrecht is gevonden. Zijn die drie bronzen potten in een wapenschild hier wellicht een verwijzing naar het bekende thema ‘de wereld op zijn kop’: een onmogelijke combinatie van zoiets verhevens als de adel met zoiets laagbij-de-gronds als hekserij?35
Afb. 9 Sgrafittobord uit een beerput aan de Tolbrugstraat in Dordrecht. Collectie en foto: RACM, Amersfoort.
een open pot of open kuijl, daer in steeckt licht een hont syn muijl. De pot is daarbij symbool voor de seksualiteit van de vrouw. De keukenmeid op de achtergrond wordt streng onderHet sprookje van de keukenjonker
01-binnenwerk.indd 11
|
11
02-02-2007 09:24:26
Besluit Het vondstmateriaal dat momenteel ter beschikking staat, leidt mijns inziens nu al tot een voorzichtige vaststelling dat bronzen potten en kannen in waterputten of grachten van middeleeuwse kastelen daar niet zo maar toevallig terecht zijn gekomen. Verklaringen als ‘weggegooid’ of ‘heimelijk verborgen’ doen geen recht aan de vele bijzonderheden welke aan de vondstomstandigheden en aan de potten zelf kunnen worden opgemerkt. Ik ben er heilig van overtuigd dat ze
meer te betekenen hebben. Wat dat is, blijft nog moeilijk te achterhalen, maar mogelijk heeft het iets te maken met een soort ritueel bij de inwijding of het verlaten van een kasteel. In de komende jaren zal meer materiaal verzameld moeten worden, waardoor het beeld hopelijk nog duidelijker en genuanceerder kan worden. Drents Museum Postbus 134 9400 AC Assen v.vilsteren@drenthe.nl
Noten 1 Dit artikel is een enigszins bewerkte versie van een lezing gehouden te Venlo op de Contactdagen voor BelgischNederlandse middeleeuwse archeologen en bouwhistorici op 8 februari 2006. 2 Renaud 1963, p. 5. In een telefoongesprek (dd. 31 jan. 2006) liet prof. Renaud weten deze gang van zaken nog steeds het meest waarschijnlijk te achten. Klok (1977, p. 210) is dezelfde mening toegedaan als Renaud. 3 Van Vilsteren 1998; idem 2000a. 4 Van Vilsteren 2000b. 5 Van Vilsteren 2004. 6 Van der Sanden 2004. 7 Van Vilsteren 2001. 8 De Ridder 1999, 8. 9 De Ridder 2001, 17. 10 Deze prijsvergelijkingen zijn ontleend aan Arkenbout (1994). 11 De Meyer 1967-1984, deel IV, 81. 12 Arkenbout 1994, 106. 13 Graafstal 2000, 160; De Kam 2006, 71-73 14 Van Beek en Van Vilsteren 1994, 146. 15 Van Vilsteren 2005, 135. 16 Renaud 1963, 3-5. 17 De pot wordt afgebeeld bij Renaud (1971, 268), maar is sinds jaar en dag zoek (mondelinge mededeling (22 febr. 2006) van T. van der Walle-Van der Woude, Archeologische Dienst, Hoorn). 18 Ter Kuile 1986, nrs. 268 en 272. 19 Nijs 1992, 17. 20 Drescher 1969, 304. 21 Zo bijvoorbeeld een 14e-eeuwse pot gevonden bij kasteel Berkenrode bij Heemstede. Collectie Boymans van Beuningen, Rotterdam, inv. nr. F 8534. 22 Buurman 1986, 196. 23 Zo bijvoorbeeld bronzen potten in Duitsland bij de kastelen van Werla en Eberbach, en in Denemarken bij de Flynderborg (Drescher 1969, 308; idem 2000). Voor bronzen kannen zie Theuerkauff-Liederwald, 1988 (kastelen in Engeland en Schotland: Ashbey-de-la-Zouch (190), Berkeley (276) en Urquardt (286). 24 Bergen, C., M. Niekus en V.T. van Vilsteren 2000, 114-118; Mostert 1995, 249. 25 Algemeen Rijksarchief Den Haag, Archief Leeuwenhorst rek.nr. 77. 26 Van den Broeke 1977. 27 Theuerkauff-Liederwald 1988, nr. 220. 28 Persoonlijke mededeling van Tim de Ridder. 29 Brück 1999. 30 Van den Broeke 2002. 31 Universitätsbibliothek Heidelberg, Cod. Palm. Germ. 164, 7r Landrecht 23v. 32 De Monté Verloren 1972, 175-177.
12
|
Het sprookje van de keukenjonker
01-binnenwerk.indd 12
02-02-2007 09:24:26
33 Krier en Schwinden 1992. 34 Shakespeare, Macbeth, Act 4 Scene 1. In de vertaling van H.J. de Roy van Zuydewijn (Amsterdam/Antwerpen 2004, 219) luiden deze verzen: Dubbel, dubbel, smart en smet; vuur, laai op, en ketel, spet. 35 Zie hiervoor vooral Ostkamp 2005, 61 en Abb. 15. Hij ziet daar de drie potten als symbool van overmatig eten en drinken. Literatuur Arkenbout, A.A., 1994: Frank van Borselen; het dagelijks leven op zijn hoven in Zeeland en het Maasmondgebied. Rotterdam. Beek, R. van, en V.T. van Vilsteren, 1994: Van vóór de Voorst; enkele 12e- en vroeg 13e-eeuwse vondsten en hun betekenis. Archeologie en Bouwhistorie in Zwolle 2, 142-153. Bergen, C., M. Niekus en V.T. van Vilsteren (red.), 2002: Schatten uit het veen. Zwolle. Broeke, P.W. van den, 1977: Bouwoffer en archeologie. Leiden (scriptie Faculteit der Archeologie, Universiteit Leiden). Broeke, P.W. van den 2002: Een vurig afscheid? Aanwijzingen voor verlatingsrituelen in ijzertijd-nederzettingen, in: H. Fokkens en R. Jansen, 2000 jaar bewoningsdynamiek: Brons- en ijzertijdbewoning in het Maas-Demer-Schelde gebied. Leiden, 45-61. Brück, J., 1999: Houses, life-cycles and deposition on Middle Bronze Age settlements in southern England, Proceedings of the Prehistoric Society 65, 145-166. Buurman, D.J.G. (red.), 1986: Ammersoyen; bijdragen tot de geschiedenis van het kasteel, de heerlijkheiden de heren van Ammersoyen. Zutphen. Drescher, H., 1969: Mittelalterliche Dreibeintöpfe aus Bronze; Bericht über die Bestandsauf-nahme und Versuch einer chronologischen Ordnung. Neue Ausgrabungen und Forschungen in Niedersachsen 4, 287-315. Drescher, H., 1982-1983: Zu den bronzenen Grapen des 12.-16. Jahrhunderts aus Nordwest-Deutschland, in: J. Wittstock (red.), Aus dem Alltag der mittelalterlichen Stadt. Bremen, 157-174. Drescher, H., 2000: Zum dreibeinigen Bronzetopf von der Burg Eberbach am Neckar, Eberbacher Geschichtsblätter 99, 54-59. Graafstal, E.P., 2000: Vleuten-De Meern: Nijevelt, in: D. Kok, K. van der Graaf en F. Vogelzang (red.), Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 1998-1999. Utrecht, 153-162. Kam, R. de, 2006: Nijevelt; een verdwenen kasteel in Leidsche Rijn (= Utrechtse Stadsgeschiedenissen 4) Utrecht. Klok, R.H.J., 1977: Archeologisch reisboek voor Nederland. Haarlem (2e druk). Krier, J. en L. Schwinden 1992: Götterverehrung und Magie im römischen Vicus Dalheim. Hémecht 44, 55-100. Kuile, O. ter, 1986: Koper & Brons. (= Catalogi van de Verzameling Kunstnijverheid van het Rijksmuseum te Amsterdam 1) Amsterdam. Meyer, G.M. de (red.), 1967-1984: De stadsrekeningen van Deventer. (6 dln.) Groningen/Utrecht. Monté Verloren, J.P. de, 1972: Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling (5e druk; bewerkt door J.E. Spruit), Deventer. Nijs, G., 1992: Archeologie in Lichtenvoorde; opgraving Rentenierstraat 4, De Lichte Voorde 24, 13-19. Ostkamp, S., 2005: Profane Insignien und die Bildsprache des Spätmittelalters: die Welt christlicher Normen und Werte steht Kopf; einfache Anstecknadeln mit mehreren Bedeutungsschichten, Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik 59, 155-191. Renaud, J.G.N., 1963: Twee vondsten van middeleeuws brons, Bulletin K.N.O.B. 15, 1-12. Renaud, J.G.N., 1971: Archeologie als derde dimensie in de middeleeuwse geschiedenis. Westerheem 20, 265-284. Ridder, T. de, 1999: Historisch onbekend kasteelterrein ontdekt. Archeologisch onderzoek op voormalig Kolpabad terrein te Vlaardingen. Midden-Delfkrant 23-1, 4-10. Ridder, T. de, 2001: Geofferd of verborgen? Korte reactie op het artikel van Vincent van Vilsteren. Terra Nigra 152, 16-17. Sanden, W.A.B. van der, 2004: Een 16e-eeuwse tinnen papkom uit Orvelterveen - naar een archeologie van de toverij. Nieuwe Drentse Volksalmanak 121, 184-203. Theuerkauff-Liederwald, A.-E., 1988: Mittelalterliche Bronze- und Messinggefäße. Eimer - Kannen - Lavabokessel. (= Bronzegeräte des Mittelalters, Bd. 4) Berlin. Vilsteren, V.T. van, 1998: Voor hutspot en de duivel - over de betekenis der ‘zoogenaamde Spaansche legerpotten’. Nieuwe Drentse Volksalmanak 115, p.142-170. Vilsteren, V.T. van, 2000a: ‘Die potten in deze ruwe veenen’; aanvullende vondsten van zgn. Spaansche legerpotten. Nieuwe Drentse Volksalmanak 117, p. 169-187. Vilsteren, V.T. van, 2000b: Hidden, and not intended to be recovered; an alternative approach to hoards of medieval coins. Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 87, 51-64. Vilsteren, V.T. van, 2001: Een Spaanse pot avant-la-lettre. Terra Nigra 152, 10-16. Vilsteren, V.T. van, 2005: For hotchpot and the devil; the ritual relevance of medieval bronze cauldrons. Acts of the XIVth UISPP Congress, Liège 2 - 8 Sept. 2001, Liège (= BAR International Series 1355), 13-19. Vilsteren, V.T. van, 2004: Bijgeloof in Bunne - middeleeuwse schotels uit Drentse venen. Nieuwe Drentse Volks almanak 121, 159-176. Vilsteren, V.T. van, 2005: Een bronzen pot met een onverklaarbaar gat. Westerheem 54, 134-135. Het sprookje van de keukenjonker
01-binnenwerk.indd 13
|
13
02-02-2007 09:24:26
-advertentie-
hazenbergarcheologie.nl
Ontdekt met medewerking van Vanaf dit nummer van de Westerheem presenteren medewerkers van Hazenberg Archeologie interessante ontdekkingen en mooie onderzoeksresultaten waarbij ze betrokken zijn geweest. Huib Jan van Oort bijt het spits af. Hij organiseerde de opgravingen voor de gemeente Culemborg. BAAC verzorgde de opgraving in december 2006.
Stadsmuur in Culemborg blootgelegd
Onder de Lange Meent in Culemborg zijn in december 2006 de funderingen van de stadsmuur blootgelegd. De muurresten liggen naast theater de Fransche School en zijn ontdekt bij de voorbereidingen van de uitbreiding van het theater. Voor het eerst hebben archeologen de vestingmuur aan de noordzijde van de oude binnenstad weer zichtbaar gemaakt. En de gemeente wil bij de nieuwbouw de stadsmuur zichtbaar houden. De ontdekte funderingen liggen vlak naast de plek waar eens de Binnenste Lekpoort stond. De archeologen van BAAC hebben de buitenzijde van de muur kunnen documenteren over een breedte van ruim 5 meter en een hoogte van 1,50 meter. Zo ontdekten ze dat de muur meerdere bouwfasen kende. Van de oudste fase (1320-1375) is in de sleuf slechts een klein deel tevoorschijn gekomen. In 1318 verwierf Culemborg stadsrechten, waarna snel werd begonnen met het ommuren van de stad. Deze muur moet het lang hebben uitgehouden, want de volgende bouwfase die onderscheiden kan worden, dateert pas uit de 16e eeuw. De oorspronkelijke muur is dan grotendeels afgebroken en vervangen door een nieuwe. Het archeologische onderzoek heeft aangetoond dat de muur een andere functie krijgt. Hij doet nu niet meer dienst als stadswal, maar als grondkering als gevolg van de toenemende stadsophoging. Ongetwijfeld zal de locatie nog meer waardevolle gegevens bevatten over de vroege geschiedenis van Culemborg, maar dat zal moeten blijken uit verder onderzoek. (foto: BAAC) bezoek
woerden7.nl drive-in-museum.nl websites verzorgd door Hazenberg Archeologie
Alles weten over Romeins Valkenburg? Het hele verhaal over het prachtig opgegraven castellum, over Van Giffen en over de opgravingen in oorlogstijd staat nu eindelijk in één boek.
Romeinen in Valkenburg (z-h)
geschreven door Wouter Vos en Anne de Hingh slechts € 25 te bestellen bij Halos.nl
14
01-binnenwerk.indd 14
02-02-2007 09:24:27
Nogmaals Bandkeramiek op de Maasoevers: foute feitjes Luc Amkreutz
Het is verheugend te constateren dat mijn artikel in Westerheem1 lezers heeft aangezet tot reflectie. De door T. Nakken geformuleerde aan- en opmerkingen2 zijn mijns inziens echter niet steeds terecht en geven, op uitnodiging van de redactie, dan ook aanleiding tot een weerwoord. Niet op elke slak hoeft in dit verband zout te worden gelegd; slechts een paar punten zullen nader worden belicht. Dissels Met betrekking tot het verwijt dat in mijn vorige bijdrage niet uitvoerig werd ingegaan op de kenmerken van enkele gesteentetypen kan ik kort zijn: dat was ook niet de opzet van het artikel. De dissels werden slechts genoemd ter verdere illustratie van een veranderingsproces. De aard en herkomst van de verschillende lithische grondstoffen zijn daarenboven al op kundige wijze door anderen aan de orde gesteld; zie bijvoorbeeld de aangehaalde publicatie van Bakels (1987). De reactie van Nakken nodigt nu onverwacht toch uit tot een wat uitgebreidere bespreking van enkele aspecten, met name voor wat betreft al het goede dat uit het Oosten zou komen. De belangrijkste herkomstgebieden van amfiboliet liggen zeker niet in de Eifel of de Ardennen. Veldonderzoek door C. Arps toonde bijvoorbeeld aan dat kleine dagzomende lenzen in Zuidoost-België niet in aanmerking komen als bron voor dissels van de noordwestelijke Bandkeramiek. Evenmin aannemelijk als reguliere bron zijn schaarse voorkomens in grindafzettingen van Rijn en
Maas, of zwerfstenen aangevoerd door het landijs in het Saalien.3 Amfiboliet werd al vrij vroeg en op grote schaal gebruikt in het gehele bandkeramische verspreidingsgebied; de meest waarschijnlijke en bruikbare voorkomens zullen dan ook in de berggebieden van Centraal Europa liggen. Gedacht moet worden aan de Spessart, Odenwald, Oost-Sudeten, de Münchberger Gneissmasse en (inderdaad) het Boheems massief.4 Het Harzgebergte is niet uit te sluiten, maar wordt met het Boheems massief en bijvoorbeeld een deel van het Silezisch gebergte nabij Sobótka in Polen toch in twijfel getrokken.5 Positief geochemisch bewijs lijkt er te bestaan voor amfiboliet afkomstig uit de Karpaten en de Balkan.6 De in het Vroeg-Neolithicum gebruikte bronnen hebben zich bevonden langs de bandkeramische ‘verspreidingsroute’ vanuit het beneden-Donau gebied. Vanuit de brongebieden bereikten dissels nederzettingen tot ver in West-Europa, waaronder Limburg, over afstanden van meer dan 1000 km.7 De sterke culturele contacten met het ‘oorsprongsgebied’ zijn kenmerkend voor de Bandkeramiek Nogmaals Bandkeramiek op de Maasoevers: foute feitjes
01-binnenwerk.indd 15
|
15
02-02-2007 09:24:28
Afb. 1 Verschillende disseltypes van amfiboliet en lydiet (rechtsachter). Foto: P.J. Bomhof RMO/Faculteit der Archeologie, Universiteit Leiden.
Afb. 2 Platte dissel van het gesteente grès à micas de Horion-Hozémont gevonden te Nattenhoven-Bergerstraat. Foto: L. Amkreutz.
16
|
in haar vroege fasen. Een kenmerkend voorbeeld hiervan vormt het onlangs aangetoonde verband (middels petrografische en geochemische analyse) tussen dissels van amfiboliet uit Hessen en hun plaats van herkomst in het Isargebergte in Noordoost-Bohemen.8 In de late LBK treedt regionalisatie op en één aspect daarvan is het ‘aantappen’ van regionale en locale bronnen. We zien dit onder meer in de grondstofkeuze voor dissels. In de laatste fasen van de Bandkeramiek, waarbinnen de tot nu toe aangetroffen nederzettingen langs de Maas te dateren zijn, is sprake van een sterke opkomst van siliciklastische gesteenten (de in het onderstaande te noemen lydiet en kwartsietische phylliet) en het gebruik van lokale grinden.9 Deze gesteenten zijn op de vindplaatsen Itteren en Nattenhoven dan ook opval-
lend sterk vertegenwoordigd (afb. 1).10 Als men de bandkeramische basisliteratuur een beetje kent, is het niet nodig om Waalse geologen ‘na te praten’. Al in 1967 maakte Dradon de archeologische gemeenschap deelgenoot van zijn bevindingen betreffende de prehistorische exploitatie van grès à micas de Horion-Hozémont. Het is een gelaagde donkergrijze tot donkerbruine kwartsietische phylliet met kenmerkende deeltjes muscoviet en een opmerkelijk aandeel organisch materiaal.11 Grès à micas of ook wel grès micacée dagzoomt langs de Maas en haar zijrivieren (afb. 2). Lydiet werd onder invloed van diagenetische processen gevormd uit zwarte schalie, dus uit een afzettingsgesteente. De door de Bandkeramiek tot dissels gevormde lydiet wordt gevonden in de vallei van de Ry-Angon in de gemeente Céroux-Mousty (afb. 3). Nakken stelt dat de beide gesteenten ook elders voorkomen, onder meer in metamorfe zones in de Ardennen en/ of de Eifel, het Sauerland en opnieuw in noordelijk zwerfsteenmateriaal. Hij houdt expliciet de mogelijkheid open voor een oostelijke herkomst. Vanuit een geologisch denkraam welicht een verdedigbare opvatting, maar in archeologisch perspectief ziet het plaatje er toch wat anders uit. De primaire bewerking (productie van halffabrikaten van dissels) van grès à micas resulteert
Nogmaals Bandkeramiek op de Maasoevers: foute feitjes
01-binnenwerk.indd 16
02-02-2007 09:24:30
in kenmerkend bewerkingsafval, dat tot op heden alleen is aangetroffen nabij Horion-Hozémont; nergens anders.12 Totdat een eventuele tweede win- en productieplaats wordt ontdekt, moet worden aangenomen dat al deze dissels uit Horion-Hozémont komen.13 Betekenisvolle hoeveelheden bewerkingsafval van lydiet worden slechts aangetroffen in nederzettingen op enkele tientallen kilometers afstand van de Ry-Angon.14 Als lydiet en kwartsietische phylliet ook in Nakken’s oostelijker gebieden waren gewonnen, zou je verwachten daar ook de geproduceerde dissels terug te vinden. Die zijn echter opvallend afwezig. In het Duitse Rijnland is ondanks de vele opgravingen en karteringen tot op heden slechts één mógelijke dissel van grès à micas aangetroffen en nog geen enkel exemplaar van lydiet.15 De westelijke origine blijft wat ons betreft dus overeind. Daarmee verdwijnt de Eifel als ‘leverancier’ van grondstoffen natuurlijk niet van de kaart. In de jonge periode van de LBK is er sprake van een sterke toename van het aantal dissels van basalt, ten koste van amfiboliet.16 Dit gesteente is te vinden in het Siebengebirge en de Eifel, maar kan ook in rivierafzettingen worden verzameld. Ter aanvulling van het grondstoffenspectrum zij vermeld dat in de Hunsrück grünschiefer van het type Wallhausen werd gewonnen en dat
langs de Moezel bijvoorbeeld ook tonschiefer werd gebruikt. Bevolkingsgroei en erosie In ad 2 wordt een interessant model gepresenteerd ter verklaring van de bandkeramische trek richting de Maas en het laagterras. Allereerst demografische druk. In de reactie van Nakken wordt de door mij geopperde en tevens als onwaarschijnlijk verklaarde hypothese van een demografische oorzaak voor een trek naar het Maasdal verder uitgewerkt. Als gevolg van demografische druk en dus een stijging van de bevolking zou er op den duur een tekort aan vruchtbaar landbouwareaal ontstaan, mede door uitputting van de bodem. Hierbij is een tweetal opmerkingen te plaatsen. Er is inderdaad sprake van een sterke toename van het aantal nederzettingen en dus waarschijnlijk ook van de bevolking in de laatste fasen van de LBK. De bevolkingsomvang op het 5700 ha tellende Graetheideplateau wordt aan het einde van deze periode geschat op maximaal 2000 personen. In 1982 werd door Bakels, op grond van algemene standaard dieetbehoeften, reeds gecalculeerd dat er bij deze aantallen 60 tot 170 ha beschikbaar is per nederzetting. Dat is te allen tijde voldoende landbouwgrond om alle monden te voeden. Zeker indien
Afb. 3 Hergebruik in actie? Afslagen (waaronder één geretoucheerd exemplaar) van dissels van lydiet, gevonden te NattenhovenBergerstraat. Foto: L. Amkreutz.
Nogmaals Bandkeramiek op de Maasoevers: foute feitjes
01-binnenwerk.indd 17
|
17
02-02-2007 09:24:34
Afb. 4 Impressie van het bandkeramische dorp Elsloo. Let op de beboste omgeving, alsmede de locatie en de kleinschaligheid van de akkers. (Uit: Bloemers, Louwe Kooijmans en Sarfatij 1981, blz. 37).
18
|
de weidegrond gedeeld werd met de naburige dorpen.17 Een ander aspect betreft natuurlijk het uitputten van de bodem en daarmee de vruchtbaarheid van het akkerland. Nakken omschrijft de bandkeramische landbouw als een roofbouwcultuur zonder ploeg en dierlijke bemesting. Ploegen zijn inderdaad nooit aangetoond, maar de overige karakterschetsen verdienen enige correctie. Een betere typering voor het bandkeramisch landgebruik is tuinbouw. Het betreft namelijk akkertjes op kleinschalig vrijgelegde open plekken in het primaire oerbos.18 Het is zeer de vraag in hoeverre deze akkertjes aan bodemuitputting door te intensief gebruik werden blootgesteld. In een recente diepgravende studie naar vroegneolithische landbouw in Europa wordt door Bogaard duidelijk gemaakt dat de bandkeramische landbouw het best omschreven kan worden als een zeer intensieve cultivatie van vaste tuintjes die vaak decennia of generaties in gebruik waren.19 Dit wijst op een
hoge en resistente natuurlijke bodemvruchtbaarheid. Daarnaast zijn er ook aanwijzingen voor kleinschalige bemesting en bepaalde beakkeringstechnieken die de bestendigheid ten goede komen.20 Alleszins geen roofbouw op het landschap dus (afb. 4). Nakken gebruikt vervolgens de geschetste bevolkingstoename en de, zoals hierboven geconstateerd, twijfelachtige ontbossing voor een nieuwe hypothese omtrent de bandkeramische aanwezigheid in het Maasdal, namelijk erosie. Dit fenomeen is al vaker in verband gebracht met bandkeramische akkerbouw.21 Ook hier zijn wederom enkele kanttekeningen te plaatsen. Allereerst ontbreken harde correlaten die het mogelijk maken bevolkingstoename, ontbossing en bodemuitputting te kwantificeren.22 De draagkracht van het landbouwareaal, en het karakter en de schaal van de ontbossing lenen zich voor vele modellen.23 Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat het kleinschalige karakter van de
Nogmaals Bandkeramiek op de Maasoevers: foute feitjes
01-binnenwerk.indd 18
02-02-2007 09:24:37
bandkeramische tuinbouw zou leiden tot aanzienlijke sheet erosie. Uit palynologisch onderzoek is gebleken dat er geen indicaties zijn voor grootschalige ontbossing, waardoor er dus geen sprake kan zijn van een groot en aaneengesloten akkerbouwareaal.24 Het is niet denkbaar dat kleinschalige geïsoleerde tuintjes verantwoordelijk zijn voor de voorgestelde erosie. Bovendien blijkt uit niets dat de bandkeramische tuinen of akkertjes alle per se op de rand van het Graetheideplateau zouden zijn gesitueerd. De meeste nederzettingen bevinden zich weliswaar op de rand van het plateau, maar dat is een relatief begrip.25 Akkertjes hebben ook verderop op het plateau gelegen. Dit is onder meer aangetoond voor de Belgische nederzettingen Wange en Overhespen en ook op het Graetheideplateau was voldoende areaal beschikbaar.26 Een volgend punt betreft de datering van de erosie. Het is bekend dat bandkeramische vindplaatsen lijden onder erosie, maar deze lijkt veelal van later te dateren. 27 Op de bandkeramische vindplaats Langweiler 9 is door J. Schalich aangetoond dat de 3 tot 4,5 m dikke laag colluvium in het aangrenzende dal met name vanaf de Romeinse tijd is opgebouwd. 28 Neolithische afspoeling mag niet worden uitgesloten, maar is van een andere grootte en orde. 29 Bovendien blijkt de belangrijkste oorzaak van erosie niet een menselijk ingrijpen in het landschap, maar een combinatie van de aanwezigheid van dalen en geulen in het lösslandschap en een toenemende ontbossing.30 Dit komt dus pas voor vanaf de Romeinse tijd. Tenslotte is het de vraag of er in het Atlanticum sprake is van een verregaande vruchtbare bodemvorming. De bovenlaag zal minder kalkhoudend zijn geweest, maar er zijn geen aanwijzingen dat akkerbouw op het kalkrijke moedermateriaal onmogelijk was en daarvan was zeker verderop op het plateau genoeg voorhanden.31 Verder kan men zich afvragen of bij erosie na intensieve bodemuitputting niet juist de
onvruchtbare grond afspoelt. Afgezien van bovengenoemde constateringen kan een aantal andere opmerkingen gemaakt worden. Op het Graetheideplateau was er, zoals genoemd, voldoende mogelijkheid om uit te wijken naar andere locaties dan het Maasdal. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het voorkomen van nederzettingen zoals Urmond-Urmonderbaan, Urmond-Graetheide en Urmond-Hennekens midden op het plateau.32 De vondst van ingenieuze waterputten, zoals aangetroffen te Kückhoven, geeft de technische capaciteit van de LBK weer in het realiseren van deze opties.33 Daarnaast lijkt de bewoning van het Maasdal deel uit te maken van een breder fenomeen waarin de periferie van de Graetheidecluster wordt opgezocht. Dit betreft dus ook het oostelijke heuvelland en het aangrenzende zandgebied ten noorden van de löss.34 Een mogelijke verklaring hiervoor is demografische druk vanuit een sociaal perspectief. In plaats van een crisis in de voedselvoorziening leidde de bevolkingsaanwas van fase IIc en d misschien wel tot sociale spanningen en uit de hand lopende ‘burenruzies’35 Dit staat in contrast met het perspectief van de heer Nakken die spreekt van ‘Bandkeramische migratie’, ‘een vertrek van Bandkeramiekers van löss naar Maasdal’ en ‘een verhuizing naar het Maasdal’. Mijns inziens is dit een schromelijke overschatting van wat er werkelijk aan de hand is. Hoewel we door allerlei taphonomische processen de omvang van de bewoning in het Maasdal niet goed kunnen inschatten, lijkt er eerder sprake van een uitbreiding van het bestaande nederzettingspatroon in plaats van een bevolkingsmigratie. Dit wordt onder meer bevestigd door het feit dat de meeste late nederzettingen toch nog altijd op het plateau liggen. In plaats van een tussentijdse crisis lijkt de bandkeramische aanwezigheid in het Maasdal eerder te duiden op een nieuwe flexibiliteit binnen een veranderende samenleving. Itteren en Nattenhoven vormen mogelijk een exponent van het begin van het einde van de LBK zoals wij haar kennen. Nogmaals Bandkeramiek op de Maasoevers: foute feitjes
01-binnenwerk.indd 19
|
19
02-02-2007 09:24:37
Afsluitend verdient de klimaatsverandering nog enige rehabilitatie. De heer Nakken heeft gelijk dat het gebruik van literatuur waarin klimaatsverandering wordt geconstateerd op grond van gegevens uit Zuidwest-Ierland geen directe repercussies behoeft te hebben voor Zuid-Limburg en aangrenzende gebieden.36 Anderzijds vormen deze data vaak de neerslag van grootschaliger fenomenen, afgezien van het feit dat monsterslocaties zoals stalagtieten, stalagmieten of ‘eeuwig ijs’ dun gezaaid zijn. Onlangs is echter met behulp van eiken uit het Rijnland aangetoond dat er in deze streken wel degelijk sprake is van aanzienlijke klimaatschommelingen binnen het Atlanticum.37 Afgezien van kleinere schommelingen tijdens een gunstige periode van ongeveer 300 jaar, lijkt er vanaf 5050 voor Chr., dus in de Late Bandkeramiek, sprake van een aanzienlijke verslechtering in de vorm van een droogtefase. Deze wordt door Duitse onderzoekers dan ook in verband gebracht met teruglopende oogsten en het verdwijnen van bandkeramische nederzettingen.38 Ernstige droogte heeft dus zeer waarschijnlijk wel een rol gespeeld.
Noten 1 Amkreutz 2006b. 2 Nakken 2006. 3 zie Bakels 1987, 67 en Schwarz-Mackensen/Schneider 1986, 29 en 41. 4 Schwarz-Mackensen/Schneider 1986, 41 en Zimmermann 1995, 16 5 Frechen 1965; Schwarz-Mackensen/Scheider 1987, 66; Bakels 1987, 67. 6 Schwarz-Mackensen/Schneider 1983;1987. 7 Bakels 1987; Schwarz-Mackensen/Schneider 1987. 8 zie Modderman 1988 en Ramminger 2006. 9 zie Bakels 1987, 63, fig. 11. 10 Amkreutz 2004; 2006a/b. 11 Bakels 1987, 68. 12 zie Dradon 1967. 13 Bakels 1987, 68. 14 Lodewijckx 1984 en Caspar 1984. 15 Modderman 1970. 16 Amkreutz 2004; Bakels 1987. 17 Bakels 1982, 69. 18 Bakels 1978.
20
|
Conclusie 1. Ondanks het feit dat de door de LBK gebruikte gesteenten op verschillende plekken dagzomen, is er archeologisch een duidelijk patroon waarneembaar, waaruit blijkt dat niet al deze bronnen geschikt waren, dan wel geëxploiteerd werden. 2. ‘ Sheet’-erosie is onwaarschijnlijk als oorzaak voor de bandkeramische aanwezigheid in het Maasdal. De schaal van de vroegneolithische tuinbouw was te beperkt om grootschalige afspoeling in gang te zetten. Bovendien blijkt dat er tegelijkertijd andere lokaties werden opgezocht en dat de aanwezigheid in het Maasdal hier slechts een onderdeel van was. Veeleer valt dit laatste dan ook te bezien binnen een groeiende flexibiliteit in de late LBK, mogelijk gestimuleerd door, of in combinatie met klimaatsschommelingen. Met dank aan Fred Brounen voor aanwijzingen en discussie. Reuvensplaats 4 Postbus 9500 2300 RA Leiden l.amkreutz@arch.leidenuniv.nl
19 Bogaard 2004, 46-47, 160-162. 20 Fechner et al. 1997; Gregg 1988; Mikkelsen/Langohr 1998. 21 Gronenborn 1999; Litt 1988; Semmel 1995. 22 Bogucki 1988. 23 Zie bijvoorbeeld Bakels 1982; Gregg 1988. 24 Bakels 1978, 68 en 123. 25 Bakels 1982, 39. 26 Bakels 1988, 55-56. en Bakels 1982, fig. 5. 27 Modderman 1976. 28 J. Schalich 1977, 11-14. 29 Schalich 1973. 30 Schalich 1977, 13. 31 Bakels 1978, 21. 32 Amkreutz in press; Bakels 1982. 33 Weiner 1991. 34 Amkreutz in press; Brounen/Vromen 2005. 35 Petrasch 1999 36 McDermott et al. 2001. 37 Schmidt/Gruhle/Rück 2004. 38 Schmidt/Gruhle 2005.
Nogmaals Bandkeramiek op de Maasoevers: foute feitjes
01-binnenwerk.indd 20
02-02-2007 09:24:37
Literatuur Afkortingen EAA European Association of Archaeologists Zie voor de niet-vermelde literatuurverwijzingen: Westerheem nr. 3, 2006. pag. 140. Amkreutz, L.W.S.W., 2006b: Bandkeramiek op de Maasoevers: feit of foutje? Westerheem 3, 130-140. Amkreutz, L.W.S.W., in press: ‘All quiet on the Northwestern front?’ An overview and preliminary analysis of the past decade of LBK-research in the Netherlands, Die Neolithisierung Mitteleuropas, Internationale Tagung, Mainz 24. – 26. Juni 2005, Publications RGZM. Bakels, C.C., 1988: On the location of the fields of the Northwestern Bandkeramik, in: M. Biersma/O.H. Harsema/ W. van Zeist, Archeologie en Landschap, (Festschrift voor H.T. Waterbolk), Groningen. Bloemers, J.H./L.P. Louwe Kooijmans/H. Sarfatij, 1981: Verleden Land, Amsterdam. Bogaard, A., 2004: Neolithic Farming in Central Europe: An Archaeobotanical Study of Crop Husbandry Practices, London. Bogucki, P.I., 1988: Forest Farmers and Stockherders, Early Agriculture and its Consequences in North-Central Europe, Cambridge. Caspar, J.-P., 1984: Fabrication et réaménagement d’herminettes rubanées en phtanite, Bulletin de la Société royale belge d’Anthropologie et de Préhistore, 47-58. Dradon, M.G., 1967: Découverte d’ateliers de taille et de fuinition d’herminettes omaliennes, Helinium 7, 253-259. Frechen, J., 1965: Müddersheim: Petrographische Untersuchung von Steingerät bzw. Dessen Rohmaterail, in: K. Schietzel, Müddersheim, Fundamenta A1, 39-42. Gregg, S.A., 1988: Foragers and Farmers: population interaction and agricultural expansion in prehistoric Europe, Chicago, Ill. Gronenborn, D., 1999: A Variation on a Basic Theme: The Transition to Farming in Southern Central Europe, Journal of World Prehistory, 123-210. Litt, T., 1988: Stratigraphische Belege fur anthropogen ausgelöste Bodenverlagerungen vom Neolithikum bis zur fruhen Eisenzeit im circumhercynen Raum, Klocksedimente in Auen, HangfuBlagen und Dellen, EthnographischArchaologische Zeitschrift 29, 129-137. Lodewijckx, M., 1984: Les deux sites rubanés de Landen-Wange et de Linter-Overhespen après la campagne de fouilles de 1983, Notae Praehistorica 15, 1-29. Mikkelsen, J.H./R. Langohr, 1998: A pedological characterization of the Aubechies soil dated to the earliest Neolithic in Belgium’, in: L.Castelletti/M. Cremaschi (eds), The Colloquia of the XIII International Congress of Prehistoric and Protohistoric Sciences, Forli (Italia) 8-14 September 1996, 3, Palaeoecology, 143-9. Modderman, P.J.R., 1976: Abschwemmung und neolithische Siedlungsplätze in Niederbayern, Archäologisches Korrespondenzblatt 6, 105-108. Nakken, T., 2006: Bandkeramische migratie, feiten en foutjes, Westerheem 6, 333-336. Petrasch, J., 1999: Mord und Krieg in der Bandkeramik, Archäologische Korrespondenzblatt 29, 505-516. Ramminger, B., 2006: An European-wide exchange of Adze Blades in Bandkeramik times? Abstracts Book, 12th annual meeting EAA, 19-24 September 2006, Cracow, Poland. Schalich, J., 1973: Der Bandkeramische Siedlungsplatz Langweiler 2: Boden- und Landschaftsgeschichte, Rheinische Ausgrabungen 13, 5-16. Schalich, J., 1977: Boden und Landschaftsgeschichte, in: R.Kuper et al. (eds) Der Bandkeramsiche Siedlungsplatz Langweiler 9, Gemiende Aldenhoven, Kreis Düren, Rheinische Ausgrabungen 18, 9-13. Schmidt, B./W. Gruhle, 2005: Mögliche Schwankungen von Getreideerträgen – Befunde zur Rheinischen Linienbandkeramik und Römischen Kaiserzeit, Archäologisches Korrespondenzblatt 35, 301-316. Schmidt, B./W. Gruhle/O. Rück, 2004: Klimaextreme in Bandkeramische Zeit (5300 bis 5000 v. Chr.), Interpretation dendrochronologischer und archäologischer Befunde, Archäologisches Korrespondenzblatt 34, 303-307. Schwarz-Mackensen, G./W. Schneider, 1983: Wo liegen die Hauptliefergebiete für das Rohmaterial Donauländischer Steinbeile und Äxte in Mitteleuropa?, Archäologisches Korrespondenzblatt 13, 305-314. Schwarz-Mackensen, G./W. Schneider, 1986: Petrographie und Herkunft des Rohmaterials Neolithischer Steinbeile und –Äxte im Nördlichen Harzvorland, Archäologisches Korrespondenzblatt 16, 29-44. Schwarz-Mackensen, G./W. Schneider, 1987: The raw material of Neolithic adzes and axes in central Europe: petrography and provenance, Antiquity 61, 66-69. Semmel, A., 1995: Bodenkundliche Hinweise auf Ackernutzung und intensive Bodenerosion um 8000 B. P. im RheinMain-Gebiet. Archaologisches Korrespondenzblatt 25, 157-163. Weiner J., 1991: Nur in der Tiefe gab es Wasser, Die Entdeckung und Interpretationen eines außergewohnlichen bandkeramischen Befundes, in: Archäologie im Rheinland 1990, 21-22. Zimmermann, A., 1995. Austauschsysteme von Silexartefakten in der Bandkeramik Mitteleuropas. Universitäts forschungen zur prähistorischen Archäologie 26.
Nogmaals Bandkeramiek op de Maasoevers: foute feitjes
01-binnenwerk.indd 21
|
21
02-02-2007 09:24:38
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Den Haag De jacht met valken: recreatie, vermaak en privilege van de adel Andelko Pavlovic & Dennis C. Nieweg
Bij archeologisch onderzoek achter de Gevangenpoort aan het Buitenhof in Den Haag zijn aanwijzingen aangetroffen die getuigen van een populair tijdverdrijf bij de adel, namelijk de jacht met valken.1 Op het terrein stond vanaf het derde kwart van de 15e tot in de 17e eeuw het Valkhuis waar de jachtverblijven van de graven en de stadhouders van Holland gevestigd waren. De opgraving heeft onder andere een grote hoeveelheid archeozoÜlogisch materiaal aan het licht gebracht met een schat aan informatie over de jacht met roofvogels.2 Analyse van de botten heeft uitgewezen dat het in hoofdzaak de overblijfselen van jachthonden en -vogels betreft, maar ook van prooidieren die door de toenmalige bewoners van het Valk huis geconsumeerd werden.
Die Haghe en het hof van de graven van Holland In de 13e eeuw vestigden de graven van Holland zich bij het dorp Die Haghe. De plaats wordt voor het eerst in een grafelijke oorkonde uit 1242 vermeld. Bij de vestigingskeuze waren ongetwijfeld de gunstige ligging op een duinrug (strandwal) en de nabijheid van een uitgestrekt bos waar men de jacht kon bedrijven doorslaggevend.3 Dit bos, waarvan het huidige Haagse bos een overblijfsel is, strekte zich in de 13e eeuw uit richting de bossen van
22
|
Kennemerland en vormde daarmee een groot jachtgebied. Tot het midden van de 16e eeuw reikte de vegetatie nog tot vlak bij het Binnenhof en het Lange Voorhout. Deze situatie verklaart de laatstgenoemde straatnaam, want je stond daar letterlijk voor het hout, anders gezegd: aan de bosrand. Het jagen met roofvogels In de Middeleeuwen was de jacht met getrainde valken of andere roofvogels voorbehouden aan de elite. Het jagen op klein wild, zoals konijnen en ge-
Rondom de stad
01-binnenwerk.indd 22
02-02-2007 09:24:38
vogelte, was zowel bij de heren als de dames bijzonder populair en werd dan ook met overgave beoefend. Hoewel recreatie en vermaak de voornaamste drijfveren voor deze vorm van jacht waren, werd eveneens met het oog op consumptie gejaagd.4 De oorsprong van de jacht met roofvogels ligt in Azië. Reeds in de Oudheid was de jacht met roofvogels in de landen rond de Middellandse Zee doorgedrongen en hij verspreidde zich ten tijde van Karel de Grote over de rest van Europa. In de 14e eeuw genoten de valkeniers (vangers en trainers) uit de Lage Landen grote bekendheid. Twee Brabantse plaatsen, Arendonk en later Valkenswaard, waren belangrijke valkerijcentra. Het trainen van jachtvogels was een tijdrovend en ingewikkeld proces met controle over de voeding (honger) als voornaamste instrument.5 Valken, haviken of sperwers werden al op jonge leeftijd uit hun nest gehaald en kregen leren veters aan de poten en een kapje over hun kop zodat ze niet konden wegvliegen. Eenmaal afgericht, waren de vogels in staat om hun prooien met een dodelijke precisie uit de lucht te slaan. De geslagen prooidieren werden door de jachthonden geapporteerd en bij hun baas afgegeven.
der Willem III (1650-1702) een plattegrond vervaardigd, waarop de functie van een aantal vertrekken aangegeven staat. Hieruit valt op te maken dat de valkeniers in de noordvleugel woonden. Zij stonden onder leiding van de Stalmeester die toezicht hield op de ‘piceurs, valckeniers, palfreniers off andere officiers van de Escurien ende Jacht’.7 Dankzij het Koninklijk Huisarchief zijn de namen bekend van de valkeniers en de valkenvangers die in de eerste helft van de 17e eeuw bij de Stadhouders in dienst waren.8 In de westelijke vleugel van het complex lagen de grote en de kleine muijt, waar de vogels tijdens de rui verbleven. In de oostvleugel waren de permanente vogelverblijven gevestigd. Deze bestonden uit twee kamers met een open haard. Het riante onderkomen benadrukt eens te meer hoe kostbaar de jachtvogels in de ogen van hun eigenaren waren (afb. 2). In de loop van de 17e eeuw werd de
Afb. 1 Het Valkhuis op een uitsnede van de kaart van ’s-Gravenhage door C. Bos en J.J. van Harn uit 1616. Rechts de Gevangenpoort en bebouwing aan de Hofvijver.
Het Valkhuis (1467-1669) De oudste vermelding van een Valkhuis (of havikshuis), dat aanvankelijk aan de westzijde van de Hofvijver stond, dateert uit 1316.6 In 1467 werd een nieuw Valkhuis ten zuidwesten van de Gevangenpoort gebouwd in een tuingebied gelegen tussen de zijtak van de Haagse Beek aan de noordzijde en het (tegenwoordige) Buitenhof aan de zuidzijde. De gebouwen van het Valkhuis waren aan drie zijden rondom een binnenplaats gegroepeerd (afb. 1). Daar werden valken en andere roofvogels gehouden en afgericht ten behoeve van de jacht en waren ook de grafelijke jachthonden ondergebracht. In het midden van de 17e eeuw werd voorafgaand aan de verbouwing van het complex op initiatief van stadhouRondom de stad
01-binnenwerk.indd 23
|
23
02-02-2007 09:24:41
Afb. 2 Impressie van een valkenkamer op paleis Het Loo. De vogels zitten op een rek waaronder een doek of mat was gehangen. Hiermee werd belet dat de vogels verstrikt zouden raken door onder de stang door te vliegen, waaraan ze met de langveter waren vastgemaakt. Bron: Koninklijk Huisarchief
jacht met roofvogels door allerlei sociale en landschappelijke ontwikkelingen steeds minder beoefend met als gevolg dat in 1669 het Valkhuis grotendeels afgebroken werd om plaats te maken voor de hofstallen.
Afb. 3 Fragment van een bronzen jachtbel (dia meter 2,4 cm) met bevestigingsoog.
24
|
Sporen en vondsten Uit het archeologische onderzoek blijkt dat het Valkhuis grondig gesloopt is. Van het gebouwencomplex zijn slechts twee fragmenten van bakstenen funderingen en een waterput met een ronde bakstenen mantel aangetroffen. Op het binnenterrein van het complex werd in een laag met vrij veel botresten van jachthonden een fragment van een bronzen jachtbel opgegraven (afb. 3). Het object had zowel bij de training als bij de jacht met roofvogels een praktische functie. De bel werd aan een poot van de vogel bevestigd, zodat de valkenier of de begeleider kon horen wanneer en uit welke richting deze kwam aangevlogen. Daardoor werd de
landing van de vogel op de handschoen van de valkenier vergemakkelijkt. Jachtbellen worden vaak op locaties aangetroffen waar vroeger de elite verbleef en de jacht beoefend werd.9 Een ander voorwerp dat eveneens in de context van de jacht thuishoort betreft een scharnier (afb. 4). Het bronzen object heeft aan de uiteinden ogen die aan elkaar geklonken zijn, maar wel zo dat deze vrij ten opzichte van elkaar kunnen roteren. Aan de ogen werden leren veters bevestigd die de verbinding vormden tussen de valkenier en de vogel. De functie van het scharnier was tweeledig: in de eerste plaats kon de jachtvogel niet zomaar wegvliegen en was de kans dat het dier verstrikt raakte en daarmee een poot brak, vrij klein. Het botmateriaal In een aantal afvalkuilen is een grote hoeveelheid vogelbotten aangetroffen, waaronder skeletfragmenten van de
Rondom de stad
01-binnenwerk.indd 24
02-02-2007 09:24:42
slechtvalk en de torenvalk (afb. 5). Tabel 1 geeft een overzicht van de aangetroffen vogelsoorten en de aantallen. Volgens een 15e-eeuwse tekst uit ‘The Boke of St. Albans’ waren bepaalde roofvogels gelieerd aan een sociale rang. Voor de keizer waren dit de adelaar en de smelleken (Falco columbarius), de koning de giervalk (Falco rusticolus), de prins, hertog, baron en graaf de slechtvalk (Falco peregrinus), voor de ridder de sakervalk (Falco cherrug), de jonkheer de lanervalk (Falco biarmicus), de jonkvrouw een vrouwelijke smelleken (Falco columbarius), de landadel de havik (Accipiter gentilis) of boomvalk (Falco subbutteo), de priester de sperwer (Accipiter nisus), en voor bedienden en kinderen de torenvalk (Falco tinninculus).10 Bij de jacht werd voornamelijk gebruik gemaakt van vrouwelijke valken omdat deze groter zijn dan de mannetjes.11 Torenvalken werden dikwijls ingezet bij de jacht op vleermuizen en kleine vogels zoals leeuweriken en merels.12 Daarnaast werden deze vogels ook uit oogpunt van hobby gehouden.
De slechtvalk daarentegen is een jachtvogel die grote prooien in vlucht kan slaan en werd daarom bij de jacht op onder andere de blauwe reiger, de rietgans en de ooievaar ingezet. In het boek ‘Jacht-bedryff’ uit de 17e eeuw wordt over de valkenjacht op blauwe reigers vermeld: ‘En dat men se vanght is meest om de veeren die sij op den cop hebben, en dient het vleesch voor de valckniers tot aes voor haer vogels. Mijns bedunckens is het vleesch van een jonghe quack redelijck goet, immers veel beter als van reijger’.13 Van alle moerasvogels was de jacht op de blauwe reiger, de roerdomp, het woudaapje en de kwak het populairst.14 Bij het onderzoek op het Valkhuis zijn behalve valken ook resten opgegraven van vogelsoorten als de kwak, de ooievaar, de blauwe reiger, de kokmeeuw, de kleine jager, de winter- en zomertaling, de smient, de tamme duif, de kauw, de zwarte kraai, de wilde eend, de kip, de kuifeend, de rietgans, de houtsnip en de goudplevier. Veel van deze dieren komen eveneens voor in vondstcomplexen op andere vindplaatsen waar
Afb. 4 Scharnier (lengte 2,6 cm) gebruikt bij de training en de jacht met roofvogels.
Afb. 5 Skeletfragmenten van de slechtvalk.
Rondom de stad
01-binnenwerk.indd 25
|
25
02-02-2007 09:24:43
Nederlandse naam
Latijnse naam
MAI
Blauwe reiger
Ardea cinerea
8
Goudplevier
Pluvialis apricaria
1
1
Houtsnip
Scolopax rusticola
1
2
Kauw
Corvus monedula
4
7
Kip
Gallus gallus domesticus
24
130
Kleine jager
Stercorarius parasiticus
1
1
Kokmeeuw
Larus ridibundus
1
1
Kuifeend
Aythya fuligula
1
1
Kwak
Nycticorax nycticorax
2
3
Ooievaar
Ciconia ciconia
3
6
Rietgans
Anser fabalis
1
1
Slechtvalk
Falco peregrinus
7
20
Smient
Anas penelope
2
2
Steltloper
Charadriidae/Scolopacidae
2
3
Tamme duif
Columba livia
1
1
Torenvalk
Falco tinnunculus
10
47
Wilde eend
Anas plathyrhynchos
25
132
Winter-,zomertaling Anas crecca/ querquedula
6
9
Wintertaling
Anas crecca
2
4
Zwarte kraai
Corvus corone
11
50
113
460
Totaal
Tabel 1 Aangetroffen vogelsoorten in aantallen fragmenten en Minimum Aantal Individuen.
Fragmenten N= 39
de valkenjacht beoefend werd.15 Een groot deel van de door de jacht verkregen vogels was niet of minder geschikt voor menselijke consumptie en diende als voer voor de jachtvogels en de jachthonden. In het archeozoölogisch materiaal van het Valkhuis zijn op diverse humeri (opperarmbenen) van de wintertaling,
Afb. 6 Rechter humerus van de wilde eend (Anas platyrhynchos) met apporteersporen van een jachthond.
26
|
de wilde eend en gansachtigen bijtsporen van jachthonden aangetroffen. Dit wijst er op dat het botten van prooidieren betreft (afb.6). Verder blijkt dat, naast enkele door de jacht verkregen vogelsoorten, ook de kip en de tamme duif regelmatig op het menu bij de bewoners van het Valkhuis stonden. Behalve slachtafval werden op het onderzoeksterrein de resten van minimaal 165 individuen van (jacht)honden (Canis familiaris) opgegraven. Het betreft veelal incomplete honden skeletten die in concentraties van verschillende individuen bij elkaar aangetroffen zijn. Dat er verschillende individuen tegelijk gedumpt of begraven zijn, kan mogelijk wijzen op het bewust afmaken van honden die voor de jacht of de fok ongeschikt of afgeschreven waren. Metrische analyse van de pijpbeenderen (schofthoogte) en de schedels wijst er op dat in het vondstcomplex honden aanwezig zijn die behoren tot de doggen, spitzen, terriërs en schapenhonden (afb. 7). In het vondstcomplex zijn ook resten van pasgeboren hondjes aanwezig. Deze vormen het bewijs dat de dieren ter plekke gefokt werden. Het geringe aantal van twaalf baculae (penisbotjes) kan een indicatie zijn dat de reuen niet of nauwelijks een rol hadden bij de jacht, maar voornamelijk als fokdieren dienst hebben gedaan. Immers een klein aantal reuen kan meer teven dekken. Dit lijkt een ideaal bestaan, maar deze dieren kwamen niet of nauwelijks buiten en vertoonden gebreken zoals rachitis als gevolg van een tekort aan vitamine D en een eenzijdig dieet. De honden werden primair op functie (inzet bij de jacht) en niet - zoals tegenwoordig gebruikelijk - op ras gefokt. De honden die bij de jacht met roofvogels ingezet werden, waren getraind in het opjagen en het apporteren van klein wild. Het is algemeen bekend dat jachthonden ook bij de jacht op groot wild ingezet werden. Vreemd genoeg zijn
Rondom de stad
01-binnenwerk.indd 26
02-02-2007 09:24:44
Afb. 7 Schedels van enkele jachthonden.
hiervoor in het archeozoölogische materiaal van het Valkhuis geen aanwijzingen aangetroffen. Een aantal dieren zal behalve bij de jacht ook dienst hebben gedaan als waakhond, gezelschapshond of als lastdier voor vervoer van kleine vracht met een hondenkar. Conclusie Op het Valkhuis, in het centrum van Den Haag, werden vanaf het derde kwart van de 15e tot in het midden van de 17e eeuw honden en roofvogels voor de jacht gehouden, gefokt en getraind. Het archeologische onderzoek op de locatie heeft boeiende informatie aan het licht gebracht over de inzet van mens en dier bij de jacht met valken. Het jagen met deze roofvogels was een privilege van de bewoners van het Hof.16 Het archeozoölogische materiaal geeft een goed beeld van de soorten dieren waarop gejaagd werd, maar ook die van de jagers. De prooidieren die minder geschikt voor menselijke consumptie waren, dienden als voer voor de roofvogels en de jachthonden. Het botmateriaal van de honden lijkt
Valkeniers en valkenvangers in dienst van de Stadhouders rond 1600 P hilips Dircxz Mars. 1602 Benoeming van Willem Verbrugge tot Valkenier van Prins Maurits. Deze had twee zonen, Johan en Pieter, eveneens valkeniers. Van de familie Verbrugge staat vast, dat zij in het Valkhuis gewoond hebben blijkens het cohier van de 500e penning van 1627. Op een schilderij in het Mauritshuis van Pauwels van Hillegaert, voorstellende de Oranjes uittrekkend ter jacht, treft men twee valkeniers of valkendragers te voet aan, die leden van het geslacht Verbrugge zouden kunnen voorstellen. 1609 Anthonius Hendriksen ’s Prinsen valkenvanger. 1610 Twee leden van de familie Mom te Weert in dienst van ’s Prinsen valkenier Johan Verbrugge. De Moms hadden van de Koning van Denemarken het recht gepacht om op IJsland valken te vangen en uit te voeren. 1611 Adriaen Lenaerts en Dirck Hendrixs, beiden onderValkeniers van Prins Maurits. 1640 Hendrik de Gier, ’s Prinsen Valkenier, wonende in 1627 op het Voorhout bij de Denneweg blijkens het cohier op de 500e penning. 1649 Hans Adams uit Valkenswaard, in dienst van Willem Verbrugge. Het ontbreken van verdere namen duidt er op dat onder stadhouder Willem III de valkerij in Den Haag werd opgeheven.
Rondom de stad
01-binnenwerk.indd 27
|
27
02-02-2007 09:24:46
er op te wijzen dat de reuen niet of nauwelijks een rol bij de jacht hebben gespeeld, maar voornamelijk voor de fok gehouden zijn. Er heeft geen archeologisch onderzoek plaatsgehad op dat deel van het (voormalige) Valkhuis-terrein dat door de nieuwbouw onaangetast bleef. De bodem herbergt daar ongetwijfeld nog sporen en vondsten die bij eventueel toekomstig archeologisch onderzoek aanvullende en Noten 1 Het onderzoek werd uitgevoerd door de afdeling archeologie van de gemeente Den Haag in opdracht van de Rijksgebouwendienst. 2 Pavlovic & Nieweg 2006. 3 Van Veen & Waasdorp 2000, p. 21. 4 Ibelings 2004, p. 152. 5 Verhoeven 2005, p. 51. 6 Calcoen 1901, p. 62, 66. 7 De Lussanet de la Sablonière 1975, p. 39. 8 De Lussanet de la Sablonière 1975, p. 39 - 40. 9 Arts 1992, p. 181, afb. 125 nrs. 6 en 7. 10 Carroll 1996; Swaen 1937, p. 67. 11 Müller 1993, p. 434-435; Prummel 1997, p. 336.
waardevolle informatie zullen prijsgeven over een ‘way of life’ van de hoogste sociale klasse uit ons verleden. Gemeente Den Haag Dienst Stadsbeheer afdeling Archeologie Postbus 12651 2500 DP Den Haag a.pavlovic@dsb.denhaag.nl d.nieweg@dsb.denhaag.nl
12 Swaen 1937, p. 62. 13 Swaen 1948, p. 56. (oorspronkelijk werk: Van Heenvliet, 1635). 14 Liesenborghs 2005. 15 Prummel 1997, p. 337. 16 Een historische jachtpartij met valken was ongetwijfeld die van 27 juli 1296 toen graaf Floris V door enkele edelen verraden en gevangen gezet werd. Kort daarop werd hij vermoord en samen met zijn twee windhonden begraven. Deze honden werden voornamelijk als gezelschapsdieren en waakhonden gehouden, maar zullen daarnaast regelmatig bij de jacht met roofvogels ingezet zijn.
Literatuur Arts, N. (red), 1992: Het kasteel van Eindhoven. Archeologie, ecologie en geschiedenis van een heerlijke woning 1420- 1676. Eindhoven. Calcoen, G.G., 1901: De wording en ontwikkeling van het ‘hof in Die Haghe’ gedurende de Middeleeuwen. Die Haghe; Bijdragen en Mededeelingen, p. 8-68. Den Haag. Carroll, S.E., 1996: Website Richard III Society, Fifteenth Century Life, URL: www.r3.org/life/articles/falconry.html. Oorspronkelijk verschenen in: Ohio Chapter’s quarterly newsletter, The Crown & Helm. Cock, J.K. de, 1964: Den Haag (Z.H.). Westerheem XIII (2): 53-54. Ibelings, B., 2004: Economie: veel consumptie, weinig productie. In: Den Haag geschiedenis van de stad. Vroegste tijd tot 1574, deel 1, p. 151-180. Zwolle. Liesenborghs, P., 2005: Het edele vermaak. De jacht in de Spaanse Nederlanden onder de Aartshertogen. Licentiaat Geschiedenis, Academiejaar 2004-2005. Leuven. Lussanet de la Sablonière, H. de, 1975: Vijverhof. Restauratie van de panden Buitenhof 34 t/m 38 te ’s Gravenhage. Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Rijksgebouwendienst. Den Haag. Müller, H.H., 1993: Falconry in Central Europe in the Middle Ages. In: Exploitation des Animaux Sauvages à Travers le Temps. XIIIe Recontres Internationales d’Archéologie et d’Histoire d’Antibes, IVe Colloque International de l’Homme et l'Animal, Société de Recherche Interdisciplinaire. Editions APDCA, Juan-Les-Pins, p. 431-437. Pavlovic, A., en D.C. Nieweg, 2006: Archeologisch onderzoek Vijverhof (Valkhuis). Intern rapport 0605 afdeling Archeologie gemeente Den Haag. Prummel, W., 1997: Evidence of Hawking (Falconry) from Bird and mammal Bones. International Journal of Osteo archaeology, Vol. 7, p. 333-338. Swaen, A.E.H., 1937: De valkerij in de Nederlanden, Zutphen. Swaen, A.E.H., 1948: Jacht-bedryff: naar het handschrift in de Koninklijke Bibliotheek te ‘S-Gravenhage. 1e volledige bewerking van het handschrift “Jacht-bedryff”(±1635), toegeschreven aan Cornelis Jacobsz. van Heenvliet. Met medewerking van de Nederlandsche jagersvereeniging en Nederlandse ornithologische vereeniging. Leiden. Veen, M.M.A. van, & J.A. Waasdorp, 2000: Archeologische-geologische kaart van Den Haag. Haagse Oudheidkundige Publicaties 5. Den Haag. Verhoeven, C., 2005: De gebroeders van Limburg, leven, werk en wereld. Nijmegen.
28
|
Rondom de stad
01-binnenwerk.indd 28
02-02-2007 09:24:46
Wie kent dit? Messing riemhanger: reacties op een oproep Leida Goldschmitz
In het jubileumnummer van de AWN-afdeling Zeeland plaatste ik in de rubriek ‘Wie kent dit?’ een oproep betreffende een messing riemhanger in de vorm van een mensfiguurtje in 15e-eeuwse kledij (afb. 1).1 Vrijwel direct na het verschijnen van Westerheem kreeg ik twee reacties.2 Leon Keyzer, AWN-lid en lid van de Archeologische Werkgroep Schagen (AWS), maakte mij attent op een artikel in het kwartaalblad Coinhunter Magazine met als titel ‘Sleutelhangers uit de 15e eeuw, een vaak niet herkende vondst’.3 De tweede reactie kwam van Joop Hubers uit Groenlo, die een replica van een dergelijk figuurtje had aangeschaft tijdens een evenement op Slot Loevestein. Ik zal hierna de beide reacties kort samenvatten. Hasselt begint zijn artikel met het beschrijven van een eenvoudig bronzen voorwerpje zonder enige versiering met vier ogen en stelt dat deze objecten vaak niet herkend worden. Het is een sleutelhanger of sleutelrinck. Het grootste oog diende voor bevestiging aan de gordel; de andere drie ogen voor het aanhechten van kettinkjes waaraan de sleutels hingen. De kettinkjes zorgden ervoor dat men genoeg lengte had om bij het openen van een deur niet steeds de gordel te moeten afdoen. Sleutelringen mogen niet verward wor-
den met koppelpassanten die in de 16e eeuw voornamelijk gebruikt werden voor het dragen van degens en messen; passanten kon men alleen verwijderen als de gordel werd geopend. Omdat het toenmalige modebeeld geen zakken in de kleding kende, was het in de 15e eeuw gebruikelijk om allerlei zaken door middel van een clipvormige haak aan de gordel te bevestigen. Zo’n gordelhaak kon men vrij op de riem schuiven. Omdat er vaak kostbare dingen aan de gordel hingen, zoals tassen en geldbuidels, zal de haakconstructie zeker diefstalgevoelig zijn geweest. Daarom zijn sommige haken voorzien van een borgpen. Eigenlijk kan men dan niet meer spreken van een haak, maar van beslag. Via literatuuronderzoek ontdekte de heer Hasselt dat er zich in het Duitse (sic!) Brienz in een museum zeven 15e-eeuwse sleutelhangers bevonden. Een deel daarvan rekent hij tot de categorie gordelversiering. Dat zijn de exemplaren waarbij de ornamentering
Afb. 1 Messing riemhanger uit Valkenisse (particuliere collectie).
Wie kent dit?
01-binnenwerk.indd 29
|
29
02-02-2007 09:24:49
nend paartje voorstelt. Vanwege de uitvoering en het patina vermoedt men dat het een ‘vroeg’ exemplaar is. De heer Hasselt beeldt in zijn artikel twee qua voorstelling vergelijkbare objecten af.
Afb. 2 Replica van een riemhanger (foto: Joop Hubers).
mensfiguurtjes betreft; bij enkele daarvan is de 15e-eeuwse kleding treffend uitgebeeld. Soms zijn de ogen van de sleutelhanger meegegoten; andere hebben een omgebogen lip aan de onderzijde waaraan een losse sleutelhanger kon worden bevestigd. Sleutels wogen zwaar en daarom zal men het gewicht verdeeld hebben over twee of drie ogen. Uit het artikel van de heer Hasselt maak ik op dat hij, tot dan toe, geen vondsten uit ons land kent die vergelijkbaar zijn met het door mij beschreven voorwerp; een mannenfiguurtje staande op een leeuwenkopje. Hij beeldt in zijn artikel wel een vrijwel identiek exemplaar af dat zich in het bovengenoemde museum zou bevinden. In Detector Magazine nr. 83 uit 2005 wordt een riemhanger afgebeeld in de vragenrubriek. Het betreft een tamelijk grof uitgevoerd exemplaar dat een min-
Noten 1 Goldschmitz 2006. 2 Met dank aan Leon Keyzer en Joop Hubers voor hun reactie. 3 Hasselt 2005. Literatuur Detector Amateurs, 2005: Vragenrubriek, Detector Magazine nr. 83. Goldschmitz, L., 2006: Wie kent dit? Messing riemhanger in de vorm van een mannetje, Westerheem 55-5, 280-282. Hasselt, H. 2005: Een vaak niet herkende vondst, Sleutelhangers uit de 15e eeuw, Coinhunter Magazine nr. 94.
30
|
De tweede reactie ontving ik van Joop Hubers uit Groenlo. Hij is lid van een ‘living-history’ groep en ontdekte na het lezen van mijn oproep in Westerheem een paar dagen later tijdens een re-enactorsevenement op Slot Loevestein bij een Poolse handelaar een replica die zeer veel leek op de hanger uit Valkenisse. De leeuwenkop is vervangen door een derde open oog en de haak ontbreekt niet (afb. 2). Joop gebruikt dit voorwerpje bij het uitoefenen van zijn hobby. De ervaring leert dat de haak van de riemhanger niet te kort mag zijn, omdat deze er anders gemakkelijk afschuift. De lengte van de haak staat dus los van de breedte van de gordel. De heer Hasselt laat in zijn artikel een afbeelding zien van een zich in Brienz bevindend exemplaar, dat sprekend lijkt op deze replica, eveneens met drie meegegoten ogen. Wat mogen we nu concluderen? Het lijkt erop dat gordelclips of gordelbeslagstukken met mensfiguurtjes als ornament toch zeer weinig worden aangetroffen in ons land, als ik mag afgaan op de reacties en vooral op het artikel in Coinhunter Magazine. Een datering in de tweede helft of het laatste kwart van de 15e eeuw is, afgaande op de kledij, zeer aannemelijk. Over de plaats van herkomst of fabricage weten we echter nog niets. Daarmee verband houdend is mij, tot nu toe, ook niets bekend over de vondst van een gietmal of delen ervan. Kortom, de functie van het voorwerp is nu wel duidelijk, en ook de ouderdom. Een paar vragen blijven echter nog onbeantwoord. Misschien brengen nieuwe vondsten uitkomst. Reacties graag naar: Leida Goldschmitz (secr. a.i. WMZ) e-mail: leida@zeelandnet.nl
Wie kent dit?
01-binnenwerk.indd 30
02-02-2007 09:24:51
Literatuurrubrieken
Recensie Linda Lee Therkorn. Landscaping the powers of darkness & light: 600 BC – 350 AD settlement concerns of Noord-Holland in wider perspective (Academisch Proefschrift), Amsterdam 2004. Geïll., 351 pag. (Geen ISBN) Deze dissertatie waarvan (nog) geen handelseditie beschikbaar is, gaat over een serie opgravingen in het Oer-IJ-estuarium, en in de nabijheid van Schagen. De opgegraven sites beslaan globaal de periode van 600 v.Chr. tot 350 n.Chr. Goede conserveringscondities alsmede superieure opgravingstechniek hebben geresulteerd in een schat aan vondsten en waarnemingen van grondsporen. Over veel daarvan is eerder gerapporteerd, maar het unieke van deze studie is de poging om nederzettingssporen en materiaaldeposities te interpreteren als zijnde meer dan een simpele neerslag van dagelijkse activiteiten en afval. Sporenpatronen en materiaaldeposities worden gezien als uitvloeisel van seizoensgebonden rituele handeling van de bewoners. Deposities van voetbeentjes in de kuilen van Schagen Muggenburg worden geplaatst in een symbolische context, dat wil zeggen als hulpmiddelen bij voorspellende rituelen. Kuilen en lineaire sporen vormen volgens Therkorn patronen die sterrenbeelden weergeven. Teksten uit de klassieke wereld en van vroegmiddeleeuwse missionarissen die heidense praktijken en opvattingen bestreden, evenals teksten uit de protohistorische Scandinavische wereld worden gekoppeld aan de door Therkorn waargenomen vondsten en sporen. De hedendaagse negatieve associaties met ‘powers of darkness’ zou-
den stammen uit de tijd dat missionarissen heidense ideeën bestreden, terwijl er daarentegen binnen de voorchristelijke denkwereld sprake was van geloof in bovenaardse krachten, samenhangend met kalenderberekening, economie en godsdienst. In een apart hoofdstuk wordt ingegaan op het verschijnsel van culturele astronomie, dat wil zeggen de interpretatie van de sterrenhemel niet als astronomie in moderne zin, maar op de manier waarop volkeren de sterrenhemel hebben geïnterpreteerd, zoals vooral door antropologen en historici is beschreven. Hoewel het werk van Ian Hodder en de socioloog Boeurdieu als inspiratiebron wordt genoemd, wordt niet daaruit vooraf een interpretatiekader ontwikkeld. Wel wordt gebruik gemaakt van een Hodderiaans jargon dat de arme lezer af en toe tot wanhoop drijft. Lezen wordt op zo’n manier vaak zoeken naar wat er nu eigenlijk wordt bedoeld. Zoals gezegd wordt op grote schaal gebruik gemaakt van klassieke en middeleeuwse geschreven bronnen, alsmede verslagen van antropologen. Een fundamenteel probleem blijft echter dat weliswaar wél de ideeënwereld van magie en culturele astronomie in een groot scala van gebieden en periodes wordt geschilderd, maar dat de schakel met de archeologische neerslag in het terrein vooral berust op de eigen interpretatie van Therkorn. Ook de reconstructie van sterrenbeelden uit massa’s grondsporen vraagt om nadere discussie. De door Therkorn weergegeven kaarten met massa’s grondsporen waarin bepaalde punten worden aangewezen als zijnde aardse weergave van sterrenbeelden, laten de vraag open of dit de enig mogelijke interpretatie is. Literatuurrubrieken
01-binnenwerk.indd 31
|
31
02-02-2007 09:24:52
De zeer beperkte oplage betekent vooralsnog dat de geïnteresseerde lezer zich naar een universiteitsbibliotheek zal moeten begeven om het werk te kunnen raadplegen. Zonder kritische toetsing en, niet te vergeten, vergelijking met andere sites, zal dit werk volledig in de lucht blijven hangen. Dat zou zeer te betreuren zijn. We hebben hier te maken met een studie die absoluut uniek is in de Nederlandse archeologie. De verregaande en fantasierijke interpretaties van Therkorn en het gebruik van geschreven bronnen uit sterk uiteenlopende periodes en gebieden schreeuwen om discussie door vakgenoten en andere geïnteresseerden. Wim Ettema * * *
H.A.C. Fermin en M. Groothedde, De Zutphense ringwalburg van de 9e tot de 14e eeuw. Nieuwe gegevens en inzichten uit archeologisch onderzoek en boringen op de Zutphense markten (Zutphense Archeologische Publicaties 22). Zutphen 2006. ISBN 90-77587-23-3. Geïll., 147 pag. (2 dln.). Ook verkrijgbaar op CD-ROM.
Afb. 1 Een gelijkarmige fibula, verguld brons, ingelegd met zilver knopjes, waarop drie Karolingische kruisen, vermoedelijk achtergebleven na een vikinginval. Uit: De Zutphense ringwalburg.
32
|
Waar zich de markten in de meeste steden op centraal gelegen min of meer vierkante pleinen concentreren, kent Zutphen een 3-tal langwerpige markten: de Groenmarkt, de Houtmarkt en de Zaadmarkt. De drie markten liggen in elkaars verlengde en vormen samen een halve cirkel, teruggaand op een oude pre-stedelijke versterking. Het is al weer zestig jaar geleden, dat professor Renaud een opgraving op de Groenmarkt uitvoerde. Hij stuitte daarbij op een halfronde versterking met de overblijfselen van een 11e-eeuwse tufstenen palts. Sindsdien zijn vele jaren verstreken met tal van opgravingen en archeologische waarnemingen. Die informatie is in deze publicatie bijeengebracht en wordt in onderlinge samenhang opnieuw samengevat en geïnterpreteerd. Daardoor wordt een verrassend nieuw beeld geschapen van de oudste ontwikkeling van Zutphen en over de aanwezigheid van wat nu onomstotelijk een Karolingische ringwalburg blijkt te zijn. Dat verdedigingswerk, bestaand uit grach-
ten en een aarden wal met een omtrek van circa 950 meter, is in verschillende fasen tot stand gekomen. De aanleiding voor de aanleg lijkt de uit historische bronnen bekende vikingplundering van 866 of van 882 te zijn; na 882 vindt een verdergaande versterking plaats. In de 11e of 12e eeuw worden grachten verdiept en wallen verhoogd en in de 13e eeuw raakt het geheel in onbruik. De Karolingische ringwalburg van Zutphen is geen op zichzelf staand fenomeen. Dergelijke verdedigingswerken komen op tal van plaatsen in en zelfs buiten Europa voor. In een bijlage vermeldt de publicatie alleen al voor ons land een 42-tal voorbeelden. Een belangrijk aspect van deze publicatie is, dat Michiel en Bert de Zutphense constructie van de ringwalburg in een veel groter geografisch perspectief plaatsen. De combinatie met de informatie uit historische bronnen over de wijze waarop de Zutphense burg tot stand kwam, in samenhang met ook de informatie uit de inmiddels verschenen publicatie over de Deventer ringwalburg (Michiel Bartels, De wal tegen de vikingen om middeleeuws Deventer, Rapportage Archeologie Deventer 18, 2006), doet het belang van deze bundel ver boven het lokale belang uitstijgen. * * *
Claudia Dekkers, Gaston Gorren en Rob van Eerden, Het land van Hilde. Archeologie in het Noord-Hollandse kustgebied. Provincie Noord-Holland, Haarlem / Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 2006. ISBN 905345-288-5. Geïll., 128 pag., € 19,95. Grofweg tussen Haarlem en het Noordzeekanaal ligt het gebied van het Oer-IJ. Ruim tweeduizend jaar geleden lag daar een uitgestrekt landschap met strandwallen, kwelders en kreken. De meest noordwestelijke vertakking van de Rijn -het Oer-ij- stroomde hier doorheen en vond bij Castricum een uitweg naar zee. In de waterrijke delta leefden kleine groepen prehistorische boeren. In Castricum ook vond in 1995 een grote opgraving plaats. In 9 maanden tijds werd daar 6000 vierkante meter bodem onderzocht. Vanaf de eerste eeuw na Chr. tot ver in de Middeleeuwen bewoonde men het onderzochte gebied. Tussen de vele menselijke resten bevond zich ook het skelet van een jonge vrouw, afkomstig uit de 4e eeuw, die door de archeologen destijds Maaike van Castricum werd genoemd (naar Maaike Sier). Om publicitaire redenen werd zij (Maaike van Cas-
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk.indd 32
02-02-2007 09:24:52
tricum) omgedoopt in Hilde, waarmee men een Friese herkomst wilde suggereren. Die Friezen woonden en boerden op het vruchtbare land. Ze onderhielden intensieve handelscontacten: eerst met de Romeinen, later met volkeren rond de hele Noordzee. Een groot deel van die leefwereld van Hilde en haar tijdgenoten met hun voor- en nageslacht, ligt veilig weggeborgen onder het maaiveld. Het archeologische beleid is er immers op gericht om die sporen, voor zover ze niet worden bedreigd, daar te laten rusten. Buiten museale collecties en archeologische depots is bovengronds van al dat moois maar weinig te zien. Om desondanks de eigen bevolking te laten kennismaken met het archeologische verleden van het Oer-IJ en niet in de laatste plaats om bij grondeigenaren, agrariërs en andere bodemgebruikers een breder draagvlak voor bodembescherming te creëren, is dit boek uitgegeven. De prettig leesbare teksten, de persoon van de 4e-eeuwse Hilde als rode draad, de grote hoeveelheid afbeeldingen van bodemvondsten en niet in de laatste plaats de talrijke fraaie foto’s, schetsen en andere illustraties die de leefwereld van de vroegere bewoners heel realistisch in beeld brengen, vertellen op boeiende wijze het verhaal van het dagelijkse leven van de Friese boeren vanaf het moment dat zij zich aan de Noord-Hollandse kust vestigden tot de komst van christelijke missionarissen, rond het jaar 750. Hilde en haar leefwereld staan ook centraal op de tentoonstelling ‘Schatten onder je voeten’, die tot september 2007 te zien is in het bezoekerscentrum De Hoep te Castricum. Info: www.matrijs.com en schattenonderjevoeten.nl. Gerrit Groeneweg * * *
Paul R. Huey (red.), From the Netherlands to New Netherland: The Archaeology of the Dutch in the Old and New Worlds, in: Northeast Historical Archaeology, 34, 2005 (verschenen september 2006). Boston Massachusetts, VS. ISSN 0048-0738. Geïll., 190 pag. (Info: e-mail: CHNEHA. Journal@umb.edu) Deze 190 pagina’s tellende Amerikaanse bundel verscheen naar aanleiding van de Nieuw-Nederland-bijeenkomst gehouden in de herfst van 1996 in de hoofdstad van de staat New York (Nieuw Nederland) te Beverwijck (nu: Albany) aan de rivier de Hudson. Hier kwamen Nederlandse, Canadese en
Amerikaanse archeologen bijeen om resultaten van het ‘postmiddeleeuwse’ of zoals dat in de niet-Europese Engelstalige wereld wordt genoemd ‘historische archeologie’, uit te wisselen. De initiator van dit congres was de provinciaal archeoloog van de staat New York, Paul Huey. Dit onderwerp lag hem na aan het hart vanwege zijn onlosmakelijke verbintenis met het Nederlandse erfgoed op de Amerikaanse oostkust en zijn vuurdoop in de jaren ’70 toen een met het Klein Polderplein vergelijkbaar snelwegenknooppunt op het Beverwijkckse Fort Oranje werd gebouwd. Huey zorgde ervoor dat de resten van de historie niet verloren gingen in de niets ontziende bouwwoede van de ‘American Dream’. Zijn proefschrift over Fort Oranje legde de basis voor veel onderzoek van de ‘Nederlandse’ aanwezigheid in ‘Nieuw Nederland’. Huey schreef zelf drie artikelen voor deze bundel: ‘Introduction’, ‘Update’ en ‘Annotated Bibliography’. Allereerst de ‘Introduction’ (p. 1-14). In deze bijdrage licht hij in grote lijnen de thematiek van de artikelen en het doel van de bundel toe. Hij gaat hier in op het onderzoek naar de materiële cultuur in Holland en Nieuw Nederland, de historische achtergrond van de ontwikkelingen in beide gebieden en hoe de archeologie een bijdrage kan vormen tot een beter begrip van de Nederlandse expansie. Kort wordt ingegaan op het potentieel dat ligt in vergelijkend beerputonderzoek tussen de Amerikaanse oostkust en Nederland. Daarnaast over hoe New York na 1700 een stad werd, waar men luxegoederen zeer waardeerde. Na de Britse overname was de dominantie van de Hollanders in de handel nog goed merkbaar. De Nederlandse etniciteit van de handels- en culturele elite in de stad en de staat bleven en blijven nog voelbaar. De waardering van luxe goederen, kralen en textiel, was niet alleen aanwezig bij de Europese nieuwkomers naar ook bij de Iroquois indianen, die een voorliefde voor wollen laken uit met name Kampen (Overijssel) bleken te hebben (artikel Jan Baart in deze bundel). Daarnaast wordt ingegaan op de tuinaanleg op de oostkust (artikel Schaefer & Meta Janowitz), waar met name de traditie van geometrische tuinen op basis van de Costello-plattegrond van New York (Nieuw Amsterdam) doorloopt tot ver in de 18e eeuw terwijl in Engeland de hang naar het romantische of ‘natuurlijke‘ speelt. Deze trage aanpassing is ook in Amsterdam en elders in Holland aan de orde. De link tussen de Amerikaanse onafhankelijk-
Afb. 2 Het land van Hilde. Cover van het besproken boek.
Afb. 3 Oudste Friestalige runeninscriptie uit ons land, daterend van kort na 500, met de tekst thiniæberetdus (…)n: birdimi. Het woord “bur” is verwant aan het Nederlandse “baar” (terug te vinden in draagbaar) en het Engelse woord “bear”, dat “dragen” betekent. Het zou een spreuk kunnen zijn die oproept zijn stokje altijd als amulet te dragen. Uit: Het land van Hilde.
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk.indd 33
|
33
02-02-2007 09:24:53
heidsbeweging (1776) en de burgerlijke democratiseringsprocessen in de Nederlandse Patriottentijd komen eveneens aan bod. Verrassend is het uitwerken van een 18eeeuwse Hollandse kustvaarder bij de bouw van het WTC door de Terschellingse museumconservator Gerald de Weerd in 1967, samen met een VOC kanon. Dit schip was kleiner dan het in 1916 gevonden Nederlandse vrachtschip ‘De Tijger’ in de bouwput van wat later het World Trade Center (nu: Ground Zero) zou worden. De Tijger brandde af op de kust van Manhattan in 1614 en bevatte allerlei handelswaar. Afb. 4 Northeast Historical Archaeology 34, 2005. Cover van het tijdschrift.
Het tweede artikel van Huey is een ‘Update’ (p. 95-118) van het archeologische onderzoek naar de 17e eeuw in Nieuw Nederland. Het laat de stand van zaken zien van het onderzoek in de toenmalige stadjes, dorpen, forten en boerenhoeves van de Hollandse immigranten. Daarnaast geeft het inzicht in de verhoudingen tussen déze groepen immigranten en degenen die noordelijk en zuidelijk langs de kust woonden, en in de contacten met de Indianen. Onderzoek en diepgang werd vanaf de jaren ’90 steeds vaker bemoeilijkt door de provinciale wetgeving, de ‘profit’-archeologie en de beperkte verantwoordelijkheid die ontwikkelaars/veroorzakers daarbij hebben. Veel waardevolle data zijn wel verzameld door archeologen, maar ze zijn niet of slecht ontsloten. Het derde artikel van Huey is een anthologie van publicaties uit Nederland en Amerika, een ‘Annotated Bibliography’ (p. 115-189), waarin veel bekende maar zeker ook minder bekende rapporten en boeken met behulp van een zinvolle samenvatting worden besproken. Zij geeft een bruikbaar en helder overzicht van wat er tot 2000 is gepubliceerd. Voor Nederland ligt de nadruk daarbij vooral op de scheepsarcheologie en de steden Amsterdam, Alkmaar, Zwolle en Deventer. Enkele uittreksels gaan over Vlaanderen. Daarnaast worden ook artikelen uit de verzamelaarshoek behandeld. Niet alleen voor Amerikaanse maar zeker ook voor Nederlandse onderzoekers en studenten kan dit overzicht zeer waardevol zijn. Sinds de publicatie van Eddy Smink in de feestbundel van Prof. Van Regteren Altena (Medieval Archaeology in the Netherlands, Assen, 1990) is een dergelijk overzicht niet meer verschenen. Het is exemplarisch voor de stand van het postmiddeleeuwse onderzoek in Nederland, waar immers het bodemarchief voor 85% uit late- en postmiddeleeuwse resten bestaat, dat juist een dergelijk overzicht uit Amerika moet komen.
34
|
De artikelen zijn geschreven in het Engels en alle voorzien van een samenvatting in het Engels, Frans en Nederlands. De bundel stond in 2001 op het punt van verschijnen. Echter, door het verschuiven van prioriteiten in de Verenigde Staten van maatschappelijke zaken naar investeringen in defensie en veiligheid, werd ook de archeologie in deze staat getroffen door de terreur van bezuinigingen en het wegkapen van budgetten in de cultuursector. In het kader van de Nederlandse expansie in oostelijk Noord-Amerika zijn nog andere boeken het lezen waard: A-M. Cantwell & Diana di Zerega Wall (Unearthing Gotham, the archaeology of New York City, New York, Yale University Press, 2001). Dat boek biedt een prachtige blik in de geschiedenis en de praktijkwereld van de New Yorkse archeologie, een fraaie maatschappijreconstructie op basis van archeologisch onderzoek naar de Hollanders op Manhattan en een rauwe blik op de cultuurgevoeligheid van de hedendaagse New Yorkers. Binnen het Nieuw Nederland-project verscheen in 2003 een lezenswaardige detailstudie over het stadje Beverwijck van J. Venema (Beverwijck, a Dutch village on the American frontier, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2003). In dezelfde trant verscheen in 2002 naar aanleiding van het congres in 2001 een bundel over het postmiddeleeuwse onderzoek in Nederland en dat van de Nederlandse expansie van de hand van M.H. Bartels, E. Cordfunke en H. Sartfatij (Hollanders uit en thuis. Archeologie, geschiedenis en bouwhistorie gedurende de VOC-tijd in de Oost, de West en thuis. Cultuurhistorie van de Nederlandse expansie), Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2002. Dezelfde thematiek, maar dan voor de Anglo-Amerikaanse verbindingen wordt uitvoerig behandeld in een bundel onder redactie van Geoff Egan (Old and New Worlds, Oxbow 1999). Michiel Bartels mh.bartels@deventer.nl * * *
Northeast Historical Archaeology 35, 2005. ISSN 0048-0738 en Post-Medieval Archaeology 39/1, march 2005. ISSN 0079-4236. Tijdens het archeologische onderzoek in 1995 van een goed gevulde 18e-eeuwse beerput in Tiel kwam niet alleen een heleboel gebruiksgoed tevoorschijn, maar ook
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk.indd 34
02-02-2007 09:24:55
een hoeveelheid kleine rode flinters. Bij nader onderzoek bleken dit resten van briefzegels te zijn. In combinatie met historisch onderzoek kon worden vastgesteld, dat de gebruikers van de beerput, aan wie ook de brieven met de zegels waren geadresseerd, de regentenfamilie Van Lidt de Jeude moet zijn geweest. De gebruiksvoorwerpen uit de beerput boden een perfecte gelegenheid om een onderzoek in te stellen naar de relatie tussen materiële cultuur en maatschappelijke positie, terwijl met de lakzegels het netwerk kon worden ontrafeld van personen en instellingen waarmee de familie correspondeerde. Eerder verscheen in ons land al een artikel van Michiel en Léon in de Bijdragen en mededelingen van de Vereniging Gelre over specifiek de familie Van Lidt de Jeude en hun lakzegels (2003, pag. 7-25). Keramiek en glas uit deze beerput kwamen we al eerder tegen in het tweedelige boekwerk van Michiel, dat in 1999 onder de titel Steden in scherven/cities in sherds. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900) het licht zag. Daar wordt overigens een schotel als afkomstig uit Nijmegen beschreven (cat.nr. 980), die nu uit Tiel blijkt te komen. In de studie in Northeast Historical Archaeology komt de Tieler beerput opnieuw en veel uitgebreider aan de orde onder de titel “The Van Lidt de Jeude Family and the Waste from Their Privy: Material Culture of a Wealthy Family in 18th-Century Tiel, the Netherlands” (Michiel Bartels, pag. 1560). Dit tijdschrift verscheen overigens als ‘special’ onder de titel ‘From the Netherlands to New Netherland: The Archaeology of the Dutch in the Old and New Worlds’. Michiel laat hierin zien, welke fraaie conclusies zijn af te leiden uit de combinatie van minutieus beerputonderzoek en gedetailleerde kennis over omvang en positie van degenen die daarin ooit de resten van het dagelijkse bestaan dumpten. Hij informeert daarbij onze Amerikaanse vakbroeders uiteraard over de stand van het beerputonderzoek in ons land in het algemeen en het onderzoek van de Tieler beerput in het bijzonder en over de economische en sociale positie van de familie Van Lidt de Jeude. Maar daarnaast presenteert hij hier een analyse van de beerputinhoud en geeft daarbij de rol aan, die het daaruit vergaarde materiaal in het huishouden van de familie kan hebben vervuld. Het artikel besluit met een inleiding over vondstbeschrijving volgens het Deventer systeem en de daarbij gehanteerde coderingen en besluit met over-
zichtslijsten van de inhoud van de beerput. Michiel laat hier niet alleen zijn collega postmiddeleeuwse of historische archeoloog het belang van beerputonderzoek zien, maar biedt met zijn presentatie ook een boeiende promotie van dit soort onderzoek in ons land. Hij breekt daarbij een lans voor intensivering van het onderzoek van ook die schijnbaar oninteressante 18e-eeuwse beerputten. Michiel heeft zich overigens bereid verklaard om desgevraagd een kopie van zijn artikel Northeast Historical Archaeology in PDF-formaat aan de geïnteresseerde toe te mailen: mh.bartels@deventer.nl In hun bijdrage in Post-Medieval Archaeology gaan Michiel en Léon wat specifieker in op vormgeving en herkomst van de lakzegels uit de Tieler beerput: “Business from the cesspit. Investigations into the socioeconomic network of the Van Lidt de Jeude family (1701-78) in Tiel, the Netherlands, on the basis of shellac letter-seals from a cesspit” (pag. 155-171). Van de 450 verzamelde lakzegels konden er 83 worden gelinkt aan een 40-tal personen en families die gedurende de jaren 1701-’78 met de familie Van Lidt de Jeude correspondeerden. Daarbij kon een drietal netwerken worden onderscheiden. Voor wat betreft de contacten tussen verschillende vooraanstaande families bleek, dat die voornamelijk werden onderhouden door aangetrouwde dames uit die families. De inhoud van Northeast Historical Archaeology is hiervoor reeds genoemd in de recensie van Michiel. Het hier aangehaalde nummer van het tweemaandelijks verschijnend Engelse tijdschrift Post-Medieval Archaeology bevat naast het artikel van Michiel en Léon nog enkele interessante bijdragen, waaronder: - Pottery as plunder: a 17th-century maritime site in Limehouse, London - Excavations on the site of Sir Abraham Elton’s glassworks, Cheese Lane, Bristol - Edmund Spenser at Kilcolman Castle: the archaeological evidence - Domestic material culture and post-medieval archaeology in Greece: a case-study from the Cyclades Islands - Six apostle spoons from Finland - An inn-clearance group, c. 1800, from the Royal Oak, Eccleshall, Staffordshire.
Afb. 5 Een 4-tal lakzegels van de familie Van Lidt de Jeude. Uit: Post-Medieval Archaeology.
Gerrit Groeneweg * * *
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk.indd 35
|
35
02-02-2007 09:24:57
Dimitri De Loecker, Beyond the site. The Saalian archaeological record at Maastricht-Belvédère (The Netherlands) (Analecta Praehistorica Leidensia 35/36, 2003/2004). University of Leiden 2006. ISBN 9076368120, 300 pag., € 80,--.
Afb. 6 The Saalian archaeological record at Maastricht-Belvédère; cover van het boek.
Afb. 7 Gerefitte compositie van Site K, links de compositie, rechts schematisch weergegeven. Uit: The Saalian archaeological record at MaastrichtBelvédère.
Een sluier van stenen? Monnikenwerk. Dat is de gedachte die je bekruipt als je het proefschrift van Dimitri De Loecker leest. In dit boek beschrijft hij de resultaten van de uitwerking van een aantal vondstlocaties in de groeve Belvédère in Maastricht, die door de Universiteit van Leiden in de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw zijn opgegraven. Het gaat om sporen van de aanwezigheid van vroege hominiden uit het Saalien, zo’n 250.000 jaar geleden. In de Introductie wordt een goed historisch overzicht gegeven van het Midden-Paleolithicum-debat en -onderzoek. Veel aandacht wordt (terecht) besteed aan het begrip ‘site’, want wat zegt die benaming in een groeve waar op sommige locaties meer en op sommige minder artefacten worden aangetroffen? De auteur is in dit laatste verband erg gecharmeerd van het begrip ‘veil of stones’ uit een artikel van Roebroeks et al. uit 1992, hij verwijst er tot vervelens toe naar. Hij is zelf overigens de tweede auteur van dit artikel… (W. Roebroeks et al., 1992: ‘A veil of stones’: on the interpretation of an Early Middle Palaeolithic low density scatter at Maastricht-Belvédère, The Netherlands. Analecta Praehistorica Leidensia 25, 1-16’). Het onderzoek is uitgevoerd onder het paradigma van de zogenaamde ‘Off-site archaeology’, wat inhoudt dat niet alleen concentraties, maar ook lege zones in de omgeving worden onderzocht. Daarover later meer.
Overigens wordt het begrip ‘site’ na alle verhandelingen wél gewoon gehanteerd in het boek, dit omdat de verschillende door de jaren heen uitgevoerde onderzoeken in de groeve nu eenmaal de naam ‘Site’ plus een letter gekregen hebben. De analyse van De Loecker spitst zich vooral toe op Site K. Hier is bijna uitsluitend vuursteen gevonden, in totaal 10.912 artefacten. De grote prestatie van De Loecker is dat hij al het materiaal onderworpen heeft aan nauwkeurige refitting én aan een uitgebreide typo-technologische analyse. Niet voor niets duurde zijn onderzoek elf jaar. Uiteindelijk heeft hij maar liefst 1.828 stuks vuursteen van Site K weten te refitten. Deze benadering stelt hem in staat om conclusies te trekken over het materiaal dat op de locaties werd aangevoerd dan wel lokaal verzameld, welke vuursteenbewerkingstechnieken gehanteerd werden (discoïdaal), waar welke fasen in de reductiesequentie zich afspeelden en wat dit alles zegt over het gedrag en landgebruik van de vroege hominiden. Dick Stapert had deze conclusies nog wel wat verder willen doortrekken, zo bleek op het Neanderthaler-symposium in het Drents Museum in oktober 2006. Want kunnen het ontbreken van de Levalloistechniek op Site K en het veel voorkomen van ‘misslagen’ misschien ontstaan zijn door het werk van kinderen? En zijn de twee clusters met veel verbrand vuursteen geen haarden? De Loecker zelf gaat zo ver niet. Het detailniveau waarop het materiaal geanalyseerd is, dwingt absoluut respect af, maar het maakt het tegelijk lastig vergelijkbaar met andere sites uit deze periode in Noordwest-Europa, simpelweg omdat deze niet zo grondig bekeken zijn. Bij het lezen van de analyses van de andere sites moest ik onwillekeurig terugdenken aan die hete zomer eind jaren ‘80, toen ik zelf op Site N vakjes löss van 1 bij 1 m leegkrabde. Laat die Site N nu net een zogenaamde ‘Low-density site’ zijn, die in het kader van de ‘Off-site’-benadering werd opgegraven. In gedachten maakten we daar stiekem wel eens ‘No-density site’ van. Natuurlijk gaat archeologie niet om de vondsten en geen informatie is ook informatie – dat weten we allemaal heel goed – maar als je in de hete zon löss staat te krabben, is het toch best fijn als er zo af en toe eens een artefact in je vakje zit.
36
|
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk.indd 36
02-02-2007 09:25:02
Het boek is rijkelijk voorzien van afbeeldingen, schema’s en tabellen. Stelling 11 bij het proefschrift luidt dan ook ‘Eén tekening of tabel zegt vaak meer dan duizend geschreven woorden’. Voorwaar een klus om deze allemaal goed in het boek te krijgen. Eén uitzondering: de overzichtsfoto op pagina 13 met daarin duidelijk met viltstift aangebrachte onderzoekslocaties is wat knullig, in deze digitale tijd. Zeer illustratief en professioneel daarentegen zijn de foto’s en schematische tekeningen van refits, met kleuren. Persoonlijk vind ik het prettig wanneer de noten per hoofdstuk zijn weergegeven, wat hier het geval is. Het proefschrift is ook buitengewoon goed geredigeerd (of gewoon goed geschreven natuurlijk), ik heb in al die pagina’s nauwelijks een foutje kunnen bespeuren.
Er staan ten slotte nog eens 11 appendices in 341 pagina’s op de bijgeleverde CDROM. Deze hebben helaas geen hoofdstukindeling of indeling per appendix, dat is wel wat lastig zoeken. Ook zat het CD-zakje in mijn exemplaar met de opening naar links geplakt, waardoor de CD er steeds uitvalt als je het boek openslaat. Loshalen dus… Maar dit is feitelijk gezeur over een prestatie van formaat. Want dit is een waardevol boek voor de liefhebbers, waarbij overigens wel flink wat basiskennis van het MiddenPaleolithicum vereist is: er wordt kwistig gestrooid met termen als ‘Clactonian tools’ en ‘éclats débordants’. Daar is het natuurlijk een wetenschappelijk proefschrift voor. Info: http://www.archeologie.leidenuniv. nl/index.php3?m=50&c=18 Marie-France van Oorsouw
Signalementen
Drs. W. De Baere en dr. A.M. Mientjes, Limburgse Archeologiebalans. Een analyse van 10 jaar archeologische monumentenzorg in Limburg. Maastricht, juni 2006. ISSN 0925-6229.Geïll., 99 pag., incl. tabellen en grafieken. De afgelopen tien jaar werden in de provincie Limburg ruim 500 archeologische onderzoeken uitgevoerd. Daarvan leidden er niet meer dan 25 tot daadwerkelijke opgravingen, nog geen 5% dus. Terwijl het aantal onderzoeken de laatste jaren een sterk stijgende tendens te zien geeft (241 in 2005), lijkt dat percentage te dalen (4% in 2005). Een belangrijke conclusie uit deze rapportage is dan ook, dat toename van het archeologische vooronderzoek in zeer beperkte mate tot meer opgravingen leidt. Opvallend is, dat veel vooronderzoeken plaatsvonden in relatief kleine plangebieden. Door bij plangebieden, die niet in de buurt liggen van een archeologisch monument of vindplaats, een grens van 2.500 m2 te hanteren, waaronder onderzoek achterwege kan blijven, zal dat niet alleen tot een forse vermindering van het aantal onderzoeken, maar vooral ook tot verlaging van de kosten leiden. Aan de andere kant constateren de samenstellers, dat de standaardboormethode in de
praktijk ten onrechte niet gelinkt is aan een archeologische verwachting en dat oppervlaktekartering als methode van vooronderzoek ten onrechte in de verdrukking is geraakt. De nota sluit af met een bibliografisch overzicht van tien jaar onderzoeksverslagen. In het zandgebied van Noordoost-Limburg lag de nadruk – zo blijkt – op middeleeuwse nederzettingen en versterkingen, terwijl in het heuvelland van Zuid-Limburg vooral sporen van nederzettingen, begravingen en infrastructuur uit de Romeinse tijd de aandacht vroegen. De Limburgse Archeologiebalans, opgesteld door RAAP Archeologisch Adviesbureau, kan worden geraadpleegd op of gedownload van de website van de provincie Limburg: www.limburg.nl
Afb. 8 Romeinse pot uit Echt-Diergaarde. Uit: Limburgse Archeologiebalans.
* * *
Archeologie in Limburg (Archeologische Vereniging Limburg), nummer 103, september 2006. ISSN 1384-7538. Geïll., 19 pag. Onder De titel “Een verborgen schans bij Kaldenbroek in Lottum?” tracht Xavier van Dijk met behulp van historische gegevens en van oude en nieuwe archeologische waarnemingen, de oorspronkelijke functie Literatuurrubrieken
01-binnenwerk.indd 37
|
37
02-02-2007 09:25:04
te achterhalen van een onbedreigd, bebost en omgracht perceel in Lottum. Vooralsnog lijkt er sprake te zijn van een laatmiddeleeuwse of jongere schans. Elders in het blad vraagt J. de Vries zich gedetailleerd onderbouwd af of men terecht op basis van archeologische gegevens de conclusie heeft kunnen trekken, dat er omstreeks 400 na Chr. al Germanen bij Holtum woonden. * * *
René T.J. Cappers, Renée M. Bekker en Judith E.A. Jans, Digitale zadenatlas van Nederland/Digital Seed Atlas of the Netherlands (Groningen Archaeological Studies, Volume 4). Groningen 2006. ISBN 90-7792-2113. Geb., geïll., 502 pag., € 145,--.
Afb. 9 Pelgrimsinsigne, St.Adrianus, Geraardsbergen 1425-1475, loodtin. Vondst Middelburg. Uit: Geloof en Geluk.
De Digitale Zadenatlas van Nederland bestaat uit een boek en een website. De atlas bevat ruim 4.000 kleurenfoto’s van de zaden en vruchten van 1.828 inheemse cultuurplanten en onkruiden. De zadenatlas geeft een uniek beeld van de variatie en de kenmerken van zaden en vruchten van de Nederlandse flora en heeft als doel een hulpmiddel te zijn bij het determineren van zaden en vruchten. Om die reden is de zadenatlas bruikbaar voor ecologen, plantensystematici en andere wetenschappers en niet in de laatste plaats voor de archeo- en paleobotanici. Aanschaf van het boek geeft toegang tot de website die beheerd wordt door de Bibliotheek van de Rijksuniversiteit Groningen. Die website biedt onder andere zoekfuncties op basis van systematiek en kenmerken van het zaad, waarmee de pitjes uit onder andere beerputten en bodemlagen op naam kunnen worden gebracht. * * *
Jos Koldeweij, Geloof & Geluk; Sieraad en Devotie in middeleeuws Vlaanderen. Arnhem 2006. ISBN-13 978-90-5897-5843. Geïll., 272 pag., € 29,95
Afb. 10 Insigne, miniatuurkam met vrijend koppel, 1325-1375, loodtin. Vondst Brugge. Uit: Geloof en Geluk.
38
|
Onder de titel “Geloof en Geluk / de middeleeuwse pin: laat u (n)iets op de mouw spelden” was in het Gruuthuusemuseum in Brugge een fraaie tentoonstelling te zien over pelgrimstekens, erotische insignes en laatmiddeleeuwse sierspelden. In de Middeleeuwen waren deze op kledij gedragen onderscheidingstekens van groot belang. Ze dienden als souvenir, vertelden
over de identiteit en status van de drager en boden bescherming tegen duistere machten. Ter gelegenheid van de tentoonstelling is ook een kloeke catalogus verschenen, een must voor iedereen die geïnteresseerd is in de belevingswereld van de Middeleeuwer in het algemeen en voor de liefhebber van klein metaal uit die tijd in het bijzonder. Expositie en publicatie brengen de speldjes in dialoog met unieke panelen, miniaturen uit middeleeuwse manuscripten, heiligenbeelden en kunstnijverheidsvoorwerpen met dezelfde beeldtaal. Maar ook de productie van de insignes, de pelgrimages en de betekenis achter de erotische en andere profane versierselen komen ruimschoots aan bod. Info: www.geloofengeluk.be * * *
Geschiedenis Magazine, 41e jrg., nr. 7, oktober 2006. ISSN 1872-0625. Onder de titel “Ontdekkingen van boven” (pag. 32-33) beschrijft Herman Clerinx het succes van luchtfotografie als archeologisch instrument in Vlaanderen. Ook in Nederland zijn met deze techniek schitterende resultaten behaald, denk alleen maar aan de talrijke grafheuvels die onlangs nog in Zeeuws-Vlaanderen konden worden geregistreerd. Toch blijft men in Nederland liever met beide benen op de grond staan. Het verzamelen van systematische gegevens voor het Actuele Hoogtebestand Nederland (AHN) en het meten van elektrische weerstand van de bodem hebben hier te lande prioriteit en zouden zeker zo bruikbaar zijn als luchtfotografie. * * *
Holland, Historisch Tijdschrift (Historische Vereniging Holland), 38e jrg., 2006, nr. 3. ISSN 1571-2184. Deze editie van het tijdschrift Holland bevat een artikel van Roel Lauwerier en Frits Laarman onder de titel “Hollandse Nieuwe en de mythe van Willem Beukelszoon” (pag. 150-196). In 1992 werd in Flevoland, ten westen van Biddinghuizen, een vroeg-16e-eeuwse ‘coaster’ opgegraven. Het twintig meter lange vrachtschip was geladen met onder andere kolfstokken (16e-eeuwse golfclubs) en met zeventien vaatjes haring. Wat van de haringen resteerde was een groot deel van de graten. Het onderzoek daarnaar is illustratief voor de mogelijkheden van archeologisch
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk.indd 38
02-02-2007 09:25:05
onderzoek naar visresten. Door dit soort onderzoek zien we, afhankelijk van tijd en plaats, verschuivingen in het voedingspatroon optreden van zoetwatervis, naar kusten weer later naar zeevis, zoals de haring. Het onderzoek van de vissen die als haringen in de onderzochte ton zaten, zijn voor Roel en Frits aanleiding geweest om de conserveringstechniek van het haringkaken nog eens te belichten, evenals de rol die in de 14e eeuw Willem Beukelszoon uit Biervliet daarbij speelde. Bij gekaakte haringen wordt namelijk een stukje “graat” weggesneden, zodat ze archeologisch als zodanig te herkennen zijn. Willem is de geschiedenisboekjes ingegaan als de uitvinder van het haringkaken, maar lang daarvoor kaakte men in Denemarken al haringen, want tussen 13e-eeuwe graten ontbraken daar de skeletdeeltjes die bij het kaken zijn verwijderd. Wat de verdienste van Willem dan wel was, blijft onduidelijk. Misschien introduceerde hij hier de Deense conserveringsmethode. Uiteraard was ook dat een grote verdienste en voorlopig blijft Willem deel uitmaken van de reeks belangrijke en kleurrijke personen uit onze Vaderlands(ch)e geschiedenis. * * *
Ivo Hermsen, Oude boeren, nieuwe wegen. Archeologisch onderzoek onder de Holterweg in Colmschate (gemeente Deventer) (Archeologie in Deventer 7). Gemeente Deventer, oktober 2006. Vouwblad, geïll., 6 pag. Tussen november 2004 en 2006 is archeologisch onderzoek uitgevoerd in Colmschate bij Deventer. Het onderzochte gebied was vanaf de Midden-Bronstijd tot en met de Laat-Romeinse tijd permanent bewoond. In deze publieksfolder passeren enkele hoogtepunten van dat onderzoek de revue, zoals een boerderij, waterputten en beschilderd aardewerk uit de Vroege- en Midden-IJzertijd en ijzerproductie uit de Laat-Romeinse tijd. * * *
Nieuwsbrief Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, 1e jrg., nr. 2, november 2006. ISSN 1872-6461 De Peizer- en Eeldermaden onder de rook van de stad Groningen vormen zowel uit natuur- als cultuurhistorisch oogpunt een zeer waardevol gebied. Onlangs is een procedure gestart voor de wettelijke bescherming van dit gebied. De afgelopen zomer voerde de toenmalige ROB daar, samen met het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA), een proefsleuvenonderzoek uit naar een drietal uitgeselecteerde terpen. Slechts één daarvan leverde nog bruikbare sporen op. Op de top van die terp bevonden zich middeleeuwse bewoningssporen, waaronder de resten van gebouw. In de nieuwsbrief is een pagina gewijd aan de waarnemingen tijdens dat het onderzoek. Elders in het blad wordt in het kort aandacht besteed aan het conserveren van 166 houten voorwerpen in 2005, vooral afkomstig van het Romeinse schip De Meern 1. * * *
Nico Arts & Joeske Nollen, Een bed van botten/A bed of bones. Het archeologisch onderzoek van de middeleeuwse Catharinakerk in Eindhoven in beeld. ’s-Hertogenbosch 2006. ISBN-13 978-90-8680002-5. Geïll., 204 pag., € 19,95 In 2005 en 2006 werd midden in Eindho ven het koorgedeelte van de in 1860 afgebroken middeleeuwse Catharina-kerk opgegraven. Niet alleen werden fundamenten uit verschillende bouwfasen van de kerk aangetroffen, maar ook werden meer dan 750 min of meer intacte menselijke skeletten geborgen. Een belangrijk aspect was het met forensische methoden verzamelen van oud menselijk DNA. Uiteraard heeft deze spectaculaire opgraving nog veel meer resultaten opgeleverd. Er was veel publieke belangstelling voor de opgraving, wat weer inspiratie heeft geleverd voor deze publicatie. Dit boek met teksten in het Nederlands en het Engels, is overigens nog maar een voorbode van een publieksboek met conclusies dat over twee jaar zal verschijnen. Toch geeft ook deze eerste uitgave al een mooi overzicht in veel foto’s van waar het om draait. En niet enkel van wat er in de bodem is gevonden: het is een fraaie presentatie, met aandacht over hoe archeologie eigenlijk werkt en ook over de reacties die het project losmaakte. Het boek is aangeboden aan alle deelnemers van de Reuvensdagen 2006.
Afb. 11 Kop van een houten hamer, ca. 500 voor Chr., afkomstig uit een waterput. Uit: Archeologie in Deventer 7.
Afb. 12 Peddel, opgegraven bij het Romeinse schip De Meern 1. Uit: Nieuwsbrief RACM.
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk.indd 39
|
39
02-02-2007 09:25:06
Matthew Collins, Archaeology and the biomolecular ‘revolution’; too much of the wrong kind of data (C.J.C. Reuvenslezing 18). SNA, Amsterdam 2006. ISBN 90-76289-12-3. 55 pag., € 3,50
Afb.13 Schedel van vermoedelijk een katholieke priester met daarin het gat van een dodelijk kogelschot. Uit: Een bed van botten.
Als ‘keynote-speaker’ voor de Reuvensdagen 2006 werd Matthew Collins uit York uitgenodigd. Collins is specialist op het gebied van onderzoek naar de degradatie van botmateriaal. Hij benadrukte in zijn voordracht de verbinding tussen de veldarcheologie en het natuurwetenschappelijke onderzoek. Hoe sensationeel het onderzoek in het veld en op het depot ook is, de grote archeologische ontdekkingen zullen steeds meer worden gedaan in de laboratoria van andere wetenschapsmensen. Zoals gewoonlijk is de Reuvenslezing bij SNA druk verschenen. * * *
Afb. 14 Onderkaak, daterend van omstreeks 1000, toegeschreven aan de Heilige Gerebernus die volgens de overlevering enkele eeuwen daarvoor in Geel leefde. Uit: Relieken.
Afb. 15 Twee vergulde beugelfibulae, daterend uit het midden van de 6e eeuw (als erfstuk?) aangetroffen in een 7e-eeuws Zwitsers graf. Herkomst ZuidDuitsland. Uit: Zeitschrift für Schweizerische Archäologie.
40
|
Mark Van Strydonck, Anton Ervynck, Marit Vandenbruaene en Mathieu Boudin, Relieken. Echt of vals? Leuven 2006. ISBN-13 978-90-5826-420-3. Geïll., 197 pag., € 24,95 Relieken kunnen binnen het rooms-katholieke geloof zowel de stoffelijke resten van heiligen zijn, als zaken die met de heilige, of met zijn of haar overblijfselen, in contact zijn geweest. Traditioneel vereren de gelovigen de relieken, omdat zij via de voorspraak van de heiligen iets van God gedaan willen krijgen. Er staat een flink aantal heiligen geregistreerd en veel van hun relieken zijn bewaard. Soms gaat het om volledige skeletten, soms slechts om minuscule fragmenten van een schedel, meestal verpakt in een kunstig schrijn. Het geloof in de krachtdadige werking van de stukjes bot is echter flink aan het tanen. Steeds meer mensen zijn er zelfs van overtuigd dat de relieken meestal nep zijn, ineengeknutseld om het goedgelovige volk te misleiden en om er commercieel profijt uit te halen. Vervalsingen dus en allerminst interessant. Ten onrechte, zoals nu blijkt. De auteurs, verbonden aan het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK) en het Vlaams instituut voor het onroerende Erfgoed (VIOE), openden de afgelopen jaren verschillende reliekschrijnen en ontmantelden omzichtig de inhoud ervan. Moderne onderzoeksmethoden met radioactieve atomen en stabiele isotopen, in combinatie met informatie uit de historische bronnen, boden nieuwe inzichten. Het wordt bovendien duidelijk hoe de relieken in de loop der tijd behandeld
zijn. De bevindingen lopen uiteen, ze zijn vaak verrassend, soms onthullend maar even vaak vergroten ze het mysterie. De vraag ‘echt of vals?’ blijkt trouwens niet het meest interessante perspectief te bieden. Het is vooral als element binnen de volksdevotie, als pasmunt voor prestige en macht, als archeologische vondst of als kunstwerk van menselijke creativiteit, dat relieken blijven boeien. Info: boekhandel. infodok@davidsfonds.be. * * *
Zeitschrift für Schweizerische Archäologie und Kunstgeschichte, Band 63, 2006, Heft 3. ISSN –44-3476 “Begraven en opgraven” was niet alleen een thema op de jongste Reuvensdagen, maar vinden we in al zijn aspecten terug in recent verschenen publicaties. Zo ook in een artikel in ZAK, getiteld “Neue Erkenntnisse zu Altfunden aus dem frühmitelalterlichen Gräberfeld von Beringen-Spinnbündtern (Kanon Schaffhausen)” (p. 209-220). Een gouden schijffibula, vergulde beugelfibulae en een stuk zilverbeslag, alles daterend uit de late 6e en/of 7e eeuw, worden nog eens kritisch tegen het licht gehouden.
* * *
Hervonden Stad 2006. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen, 11e jaargang. Groningen, Stichting Monument & Materiaal en de gemeentelijke Dienst RO/EZ 2006. ISSN 1386 0208. Geïll., 120 pag., € 12,00 Hervonden Stad is de titel van een reeks publicaties waarmee eind 1996 van start is gegaan. Het betreft jaarboeken waarin een gevarieerd overzicht wordt gegeven van plaats-
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk.indd 40
02-02-2007 09:25:08
gevonden archeologisch- en bouwhistorisch onderzoek, alsmede belangrijke restauratieprojecten binnen de gemeente Groningen. Traditiegetrouw is daarin het verslag van de archeologische activiteiten van het voorgaande jaar opgenomen, waaronder de resultaten van het onderzoek op het Jodenkamp, een locatie die gedurende 1747-1827 als joodse begraafplaats in gebruik was. Hoewel de begraafplaats in 1954 geruimd werd, zijn toch nog 31 menselijke skeletresten aangetroffen, waaronder die van 25 kinderen, waarvan het merendeel niet ouder dan vier jaar is geworden. De kinderen zijn gescheiden van de volwassenen gevonden. Wellicht was dit deel van de begraafplaats als ‘kinderhoek’ ingericht. Omdat het een Joodse begraafplaats betrof, stond de opgraving onder rabbinaal toezicht en moesten de stoffelijke resten volgens de Joodse wetgeving worden herbegraven. Dat vond elders plaats in eenvoudige vurenhouten kisten. Elders in het jaarboek is onder de titel ‘Een karretje dat op de k(l)eiweg reed’ een artikel opgenomen van Klaas Helfrich, Wil Cas parie en Frits Vrede, over de ontwikkeling van het spaakwiel. Dit naar aanleiding van recente vondsten van 13e-eeuwse wielnaven. Ook eerdere Groninger vondsten van wagenwielen en wielfragmenten, afkomstig van minstens elf opgravingen, worden in de beschouwing betrokken. * * *
Rindert Brouwer, Ook u wacht ik. Begraafplaatsen in Europa en hun geschiedenis. 2000. ISBN 90-389098-10. Paperback, 252 pag., € 7,50 Lucien de Cock, Geschiedenis van de dood. Rituelen en gewoonten in Europa. Leuven 2006. ISBN-13 7890-77942-02-5. Geïll., 501 pag., € 29,95 Twee lezenswaardige boeken ter afsluiting van het thema ‘Begraven en opgraven’ bij de Reuvensdagen 2006. In beide boeken komen rituelen en gewoonten van de lijkbezorging vanaf de prehistorie aan bod, inclusief onze huidige funeraire gewoonten en gebruiken. * * *
Verslag van het oriënterend archeologisch onderzoek in een te ontwikkelen (kleinschalig) industriegebied, gelegen ten noordwesten van de Tonckelweg te Ommelanderswijk (gemeente Veendam). Geïll., 15 pag., bijlagen. Gedurende de periode van 13 februari 2002 tot en met 13 september 2006 voerde de Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum veldkarteringen uit in combinatie met boringen op een tweetal percelen akkerland waarop een bedrijventerrein wordt gevestigd. Doelstelling was het verkrijgen van een indruk van de opbouw van de ondergrond en van eventuele verstoringen ervan. In deze goed verzorgde rapportage zijn de resultaten vastgelegd. Op de onderzochte percelen komen verschillende dekzandruggen voor, waarvan de toppen grotendeels blijken te zijn aangeploegd of vergraven, terwijl de flanken ervan nog redelijk intact zijn. Bij het onderzoek in Ommelanderwijk is een aanzienlijke hoeveelheid vuursteen verzameld. Naast mesolithisch materiaal is ook vrij veel verbrand vuursteen aangetroffen, dat zeer waarschijnlijk ooit is meegekomen met stadvuil. http://www.veenkoloniaalmuseum.nl/prehistorie.htm#Werkgroep Prehistorie * * *
Marc Rogge en Kathy Sas, Quo vadis? Het wegennet van de Romeinen, een verenigd Europa. PAMZOV, Zottegem 2006. Geïll., 40 pag. Marc Rogge en Peter Van der Plaetsen (red.), Te land & te water; bij de Romeinen & nu. Tot eind oktober was in het Provinciaal Archeologisch Museum (PAM) te Velzeke (B.) een tentoonstelling te zien over de verschillende aspecten van de klassieke land- en waterwegen, zoals cartografie, aanleg en onderhoud, werk- en meetinstrumenten, transport en vervoer. Het rijkelijk geïllustreerde boekje Quo Vadis? begeleidde de tentoonstelling. Bij die gelegenheid verscheen eveneens de 30 pagina’s pagina tellende en even fraai verzorgde en rijk geïllustreerde educatieve brochure, Te land & te water, waarin de link wordt gelegd tussen klassieke en hedendaagse transportmidelen, weg- en waterbouw. Info: pamzov@oost-vlaanderen.be
Afb. 16 Aureus van Septimus Sverus met slagschip en roeiers. Aangemunt te Rome, 202 na Chr. Uit: Quo vadis?
* * * Literatuurrubrieken
01-binnenwerk.indd 41
|
41
02-02-2007 09:25:11
C.P. Schrickx (met bijdrage van T.Y. van de Walle-van der Woude), Het onderzoek op het terrein van de voormalige Winston bioscoop te Hoorn (campagne 2004).De opgraving op de percelen Grote Noord 4 en 6 (Verslagen van de Archeologische Dienst Hoorn 3). Hoorn 2006. ISBN-13 978-90-78701-01-9. Geïll., 292 pag.
Afb. 17 Benen kam 12801310. Uit: Onderzoek Winston bioscoop te Hoorn.
Begin 2004 is door de archeologische dienst van de gemeente Hoorn met medewerking van de AWN-werkgroep Hoorn een onderzoek uitgevoerd op de locatie Grote Noord 4 en 6. Het aangrenzende perceel, dat in 2000 afbrandde, werd reeds eerder onderzocht. In de nu verschenen rapportage wordt de locatie allereerst in zijn fysisch-geografische en historische context geplaatst, vervolgens worden de archeologische sporen besproken en tenslotte wordt uitgebreid ingegaan op het vondstmateriaal. Het ecologische materiaal uit deze opgravingscampagne wordt in een afzonderlijke rapportage behandeld. Zie hierna. Volgens de historische bronnen is Hoorn in of kort na 1300 gesticht. Of er daarvoor al mensen woonden, vermelden de bronnen niet. De oudste sporen van menselijk handelen die het archeologische onderzoek vaststelde, dateren uit het eerste kwart van de 12e eeuw. Tegen het einde van die eeuw is het gebied waarin Hoorn ligt, ontgonnen en vanaf omstreeks 1280 wordt het onderzochte perceel definitief bewoond. De bebouwingsgeschiedenis van de onderzochte locatie kon gedetailleerd gereconstrueerd worden. De sporen van elk van de daarbij te onderscheiden fases worden in de rapportage duidelijk in beeld gebracht. Uitgebreid gaan de samenstellers van het rapport in op het vondstmateriaal zoals keramiek, glas, metaal, leder, natuurstenen mortieren en hout. Aan de hand van dat vondstmateriaal wordt de datering van elke laag of spoor binnen de verschillende faseringen onderbouwd en omgekeerd wordt aandacht besteed aan de achtergrond van elke vermeldenswaardige vondst die in een spoor of laag werd aangetroffen. Bijzonder interessant is het afval van leerbewerkers uit de periode 1280-1310. Hun productie bestond naast schoeisel uit mes- en zwaardschedes en de bekleding van schilden. Een uitgebreide catalogus van keramiek en glas volgens het Deventer systeem van vondstbeschrijving en een reeks tabellen sluiten de rapportage af.
J. van Dijk, B. Beerenhout en A.L. de Sitter-Homans (Met bijdrage van C.P. Schrickx), Het onderzoek op het terrein van de voormalige Winston bioscoop te Hoorn (het ecologische materiaal van de campagne 2004 (Verslagen van de Archeo logische Dienst Hoorn 4). Hoorn 2006. ISBN-13 978-90-78701-02-6. Geïll., 92 pag. Naast de hiervoor vermelde basisrapportage van de campagne op het terrein van de voormalige Winstonbioscoop te Hoorn in 2004 verscheen deze afzonderlijke rapportage over de overblijfselen van vogels, zoogdieren, vissen en planten, die bij dat onderzoek tevoorschijn kwamen. Hoewel elk van de bewoningsfases is bemonsterd, leverde vooral het materiaal uit de perioden 1275-1310 en 1650-1700 voldoende gegevens op om die met elkaar te vergelijken. Zo zien we binnen de verschillende categorieën ecologisch materiaal heel fraaie verschuivingen optreden. Omdat bijvoorbeeld het konijn pas in de 13e eeuw in Holland werd geïntroduceerd en het houden van duiven toen nog een heerlijk recht was, ontbreken deze dieren nog tussen het afval uit 1275-1310, terwijl ze in 1650-1700 wel vertegenwoordigd zijn. Opvallend is het constante relatief grote aantal eenden en ganzen tussen het gevogelte. Vogels zijn in de 13e eeuw overigens veel beter vertegenwoordigd dan de zoogdieren. In de 17e eeuw is dat omgekeerd. Veel interessanter is de ontwikkeling van de samenstelling van de geconsumeerde vissen. Zeevissen (en schelpdieren) ontbreken aanvankelijk. Wel bevindt zich een karper tussen het 13e-eeuwse afval. Meestal wordt voor de introductie van deze vis uit het Donaugebied in ons land de 14e eeuw aangehouden. Later blijkt zeevis steeds meer in trek te zijn, eerst kabeljauw, later vooral platvis. De verandering in geconsumeerde vissoorten is fraai te koppelen aan de ontwikkeling van zowel de visserij en vishandel als ook van het biotoop van de langzaam verziltende Zuiderzee. De rapportage besteedt daar uitgebreid en diepgravend aandacht aan. Bijzonder in de categorie groenten en fruit is het voorkomen van cannabis in alle monsters, peper, een 16e-eeuwse paradijskorrel (surrogaatpeper uit Afrika) en de pit van een pompoen of courgette. Gerrit Groeneweg
* * *
42
|
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk.indd 42
02-02-2007 09:25:11
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor Agenda en Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Deadlines voor WIU: zoals vermeld op het voorblad, twee maanden voor het ver schijnen van elk nummer. Nieuwsbrief Werkgroep Prehistorie, december 2006 (Afd. 1 - Noord-Nederland) K. Hartenhof begon een eigen museum en kreeg een lintje van HM. Roelie Meijer was een weekend in de prehistorische nederzetting in Wilhelminaoord (Dr.), waar hijzelf leiding gaf aan het bewerken van vuursteen, Ernest Mols het bronsgieten begeleidde, muziek werd gemaakt met prehistorische instrumenten, films werden bekeken en het Hunebeddencentrum in Borger werd bezocht. Verder schrijft Roelie over een opgraving in het aan te leggen natuurgebied ‘Tussen de venen’ in Muntendam, waar een horizontaal lakprofiel werd gemaakt van een van de eerder in WIU genoemde ijstijdverschijnselen. Binnenkort wordt dit profiel samengevoegd met twee verticale profielen tot een ‘driedimensioneel geheel’ in de grote zaal van het Heemtuingebouw en gecompleteerd met begeleidende tekst en foto’s. Verderop in de N doet Roelie uit de doeken hoe hij een grote hoeveelheid overgebleven riet van het Hunebeddencentrum naar de Heemtuin kon brengen voor herstel en nieuwbouw van de eigen hutten aldaar. Jan Visscher vertelt over binnenkort te starten experimenten, alle betrekking hebbend op het leven in het Mesolithicum: hoe slaagde men er in hazelnoten een winter lang goed te houden; hoe maakte men berkenpek zonder aardewerken potten; misschien komen de nijvere onderzoekers ook nog toe aan het stoken in kuilhaarden.
Het Profiel, december 2006 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Jan en Annemieke van Oostveen bespreken de in de loop van de jaren in Amstelveen gevonden fragmenten Werraaardewerk. Het op zichzelf bescheiden aantal van minimaal zes exemplaren valt toch op, vergeleken met de aantallen in dichter bij de Duitse grens gelegen steden. Zo noemen de auteurs Zwolle, waar in 1993 vijf exemplaren worden vermeld. Van de in
Afb. 1 Werra-aardewerk, Amstelveen. Foto: Jan van Oostveen (uit Het Profiel).
Werk in uitvoering
01-binnenwerk.indd 43
|
43
02-02-2007 09:25:13
Amstelveen gevonden borden lijkt er eentje in Enkhuizen te zijn gemaakt. Leden van de afdeling werden in Deventer gastvrij ontvangen door stadsarcheoloog Michiel Bartels Deze schetste onder meer de historie van de stad, liet het Depot voor Bodemvondsten van Overijssel zien en gaf toelichting tijdens rondleidingen door het Bergkwartier, bij een opgraving bij de IJssel en bij de na de verwoestende aanval in 882 aangelegde Vikingwal. Leden van de afdeling helpen mee bij de verwerking en restauratie van materiaal dat bij de aanleg van de Noord/Zuidlijn is gevonden. Tussendoor waren er nog wat kleinere projecten. We kunnen nog tal van interessante publicaties verwachten over het vele materiaal en alle daarmee samenhangende onderzoeksvragen. Op het moment van schrijven (9 dec.) vindt in Amstelveen de jaarlijkse Studiedag van de afdeling plaats met lezingen door Paul Hoogers (opgraven door amateurs), Marco Roling (opgravingen in Sicilië), Ton van Bommel (opgraving bij Vindolanda) en Ruud Wiggers (munten uit opgravingen). De Berichten met kleiner en divers nieuws sluiten HP af.
Nieuwsbrief AWLV, oktober 2006 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) In oktober overhandigde gedeputeerde Van Heiningen het eerste exemplaar van het boek over Forum Hadriani aan de secretaris-generaal van het Ministerie van OCW. Tijdens Open Monumentendag was de herberg van Onno Jauernig en Joanneke Hees in de kelder van Huize Swaensteyn open, waar men van feestelijke gerechten als ‘gekloven nonnen’ en ‘bruyn taerte’ kon genieten. Een stand buiten op straat leverde vier nieuwe leden op.
Bovengenoemde Joanneke studeerde af aan de Universiteit Leiden op een scriptie over de opgravingen van C.J.C. Reuvens op het landgoed Arentsburg te Voorburg (1827-1834), door haar begeleider aangemeld voor de W.A. van Es-prijs. Een groot deel van de N staat in het teken van een hernieuwde kennismaking met de Gracht van Corbulo (Martin van Rijn), toen RAAP in ‘de Rietvink’ een onderzoek uitvoerde. Verrassend was dat de gracht in een later stadium aan de westkant is verbreed. Ter plaatse van de gracht zullen geen woningen worden gebouwd, zodat alles in situ blijft bewaard. Op het terrein van een gesloopte boerderij aan de Frekeweg waarvoor een negatief selectiebesluit gold, maakte de AWLV twee proefsleuven (Joanneke Hees). Men ontdekte hier resten van de Vlaardingen-groep, wat voor Leidschendam-Voorburg erg bijzonder is. Er wordt bezien of een vervolgonderzoek mogelijk is op dit archeologisch kennelijk toch zeer interessante terrein.
Nieuwsbrief AWN-17 nr. 4-2006 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Twee projecten worden voorbereid. In Harskamp is na onderzoek een toekomstig bedrijventerrein vrijgegeven. Omdat er uit de omgeving veel (steentijd)vondsten bekend zijn, stelt de gemeentelijk archeoloog van Ede de AWN in de gelegenheid nader onderzoek te doen. Het zal weinigen verbazen dat in de omgeving van Arnhem veel resten zijn te vinden uit de Tweede Wereldoorlog. Zo ook een niet nader aangegeven locatie met overblijfselen van een stelling van de Duitse luchtafweer, ditmaal belaagd door schatgraverij. De AWN gaat de aanwezige sporen en vondsten (loopgraven en heuvels) documenteren. Het is de eerste keer dat de afdeling zich expliciet richt op resten uit de Tweede Wereldoorlog. Jan Coenraadts
Afb. 2 Middeleeuwse hapjes in Swaenstein. Foto: A.L. van Oosterhout (uit Nieuwsbrief AWLV).
44
|
Werk in uitvoering
01-binnenwerk.indd 44
02-02-2007 09:25:14
Tips voor trips
Archeologische uitjes
Tentoonstellingen Haarlem In het Archeologisch Museum in Haarlem zijn bodemvondsten uit Hoorn te bezichtigen. Het bodemarchief van Hoorn is gespecialiseerd in vergankelijk materiaal. De metersdikke veen-, ophogings- en afvalpakketten die in de loop der eeuwen zijn ontstaan, combineren zuurstofarme omstandigheden met een vochtig tot nat milieu. Dat is ideaal voor de conservering van vergankelijk materiaal zoals hout, leer en textiel. Maar ook bot- en visresten, pitten en zaden blijven uitstekend bewaard. Het accent in de tentoonstelling ligt daarom op de vondsten van vergankelijk materiaal. Zo is een aantal unieke hoeden te zien (afb. 1), die gevonden zijn in een afvalkuil van een laat 16e-eeuwse hoedenmaker. Ook vondsten van leer, waaronder een wambuis, zijn te bezichtigen. Een derde vitrine heeft de verdediging van de stad als onderwerp. De vondst van een zogenaamde haakbus, een op een houten steel geplaatste voorloper van zowel het kanon als het geweer, afkomstig uit een 15e-eeuwse beerput, vormt hiervan het middelpunt. Tenslotte toont een vitrine een selectie uit de rijke schatkamer van bodemvondsten uit Hoorn en omgeving. Archeologisch Museum Haarlem Grote Markt 18k, 2011 RD Haarlem tel. 023 542 08 88/531 31 35 wo. t/m zo. 13 - 17 uur t/m 15 april
Leiden Na het Limburgs Museum in Venlo is de tentoonstelling ‘Het geheim van de Kelten’ nu in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden te zien. In Westerheem nr. 2006/3 (pag. 173) publiceerden we een gesprek met de samenstellers van deze tentoonstelling, waarop behalve aan bodemvondsten (afb. 2)
ook aandacht wordt besteed aan de hedendaagse voorliefde van jongeren voor Keltische cultuurelementen. Tegelijkertijd is in het Leidse museum nog de tentoonstelling ‘Schitterend glas’ te zien, waarover we in het vorige nummer schreven. Rijksmuseum van Oudheden Rapenburg 28, Leiden tel. 0900-6 600 600 www.rmo.nl di. t/m vrij. 10 - 17 uur, zat. en zo. 12 - 17 uur t/m 4 maart
Afb. 1 Hoornse hoed in Haarlem.
Utrecht Sinds eind oktober is op de zolder van het hoofdgebouw van het Centraal Museum een nieuwe permanente stadshistorische opstelling over de Romeinse tijd in Utrecht te zien. De tentoonstelling verbeeldt aan de hand van archeologische vondsten uit de provincie Utrecht de cultuurschok die de Romeinen bij hun komst teweegbrachten bij de aanwezige stammen als Bataven en Cananefaten. Diverse thema’s, waaronder het leger, de religie en het dagelijks leven illustreren de veranderingen die de Romeinen brachten. Sommige objecten zijn nog nooit eerder tentoongesteld, zoals voetboeien van slaven, enkele wangkleppen van Romeinse helmen en gevlochten palingfuiken. De tentoonstelling is totstandgekomen door samenwerking tussen het Centraal Museum en de archeologen van de sectie Cultuurhistorie van de gemeente Utrecht. Centraal Museum Nicolaaskerkhof 10, Utrecht tel. 030 236 23 62, www.centraalmuseum.nl di. t/m zo. 12 - 17 uur, vrij. 12 - 21 uur
Afb. 2 Dit gezichtsmasker van aardewerk uit Middelstum-Boerdamsterweg (Groningen) wordt getoond op de tentoonstelling ‘Het geheim van de Kelten’ die na Venlo nu in Leiden is te zien. Tips voor trips
01-binnenwerk.indd 45
|
45
02-02-2007 09:25:16
Maastricht In het Centre Céramique in Maastricht is de tentoonstelling ‘Dominicanenklooster – acht eeuwen A-locatie’ over de geschiedenis van de 13e-eeuwse Dominicanenkerk en het daaraan verbonden klooster. In dertien hoofdstukken belicht de tentoonstelling met archeologische vondsten, historische objecten, oude prenten en foto’s diverse aspecten uit dit verleden. Er wordt onder meer aandacht geschonken aan de stedelijke historie van dit belangrijke ‘bouwblok’ in hartje Maastricht, ingeklemd tussen Markt en Vrijthof. Dit gebied is al sinds de tijd van de Romeinen bewoond; de Romeinse weg liep er langs. Tot in de 13e eeuw zijn er sporen van bewoning gevonden. Rond 1300 kregen de paters Dominicanen het terrein in bezit: zij bouwden er de eerste gotische kerk van de Lage Landen en een klooster binnen de eerste stadsomwalling. De tentoonstelling licht de bouwhistorie van klooster en kerk toe, alsmede de belangrijke rol van de paters binnen de zich snel ontwikkelende middeleeuwse stad. Op de tentoonstelling komen ook de unieke muur- en plafondschilderingen in de kerk (afb. 3) aan bod, de paters Dominicanen, de opkomst en ondergang van kloosters en kloosterordes in de stad, en de verschillende scholen die na de Franse tijd in het klooster Afb. 3 Natekening van de muurschildering in de Dominicanenkerk door J. Brabant op de tentoonstelling in het Maastrichtse Centre Céramique. De schildering uit 1337 stelt voor: Christus en Maria en een bank; daaronder de dood van de Tienduizend Armeense Martelaren; dan twee rijen met scènes uit het leven van de Dominicanenpater en kerkleraar Thomas van Aquino; tot slot, geheel onder, de schenkers. De muurschildering is de oudste grote muurschildering in Nederland. Het is bovendien de oudste reeks afbeeldingen van het leven van Thomas van Aquino.
46
|
gevestigd werden. In het kader van de tentoonstelling worden lezingen, workshops en andere activiteiten georganiseerd. Centre Céramique Avenue Céramique 50, 6211 KV Maastricht tel. 043 350 56 00, www.centreceramique.nl di. en do. 10.30 - 20.30 uur, wo. en vrij. 10.30 - 17.00 uur, zat. 10.00 - 15.00 uur en zo. 13.00 - 17.00 uur. t/m 11 juni
Dordrecht Het Dordrechts Museum heeft een kleine tentoonstelling gewijd aan de Sint Elisabethsvloed. Deze stormvloed trof in 1421, in de nacht vóór 19 november, de naamdag van de heilige Elisabeth van Hongarije, de Hollandse kust. De dijken braken. Catastrofaal was de overstroming van het waterschap de Groote Waard in het zuidelijke gedeelte van Holland. Volgens overlevering werden 72 dorpen getroffen, waarvan er 23 definitief door het water werden verzwolgen. Door deze grote watersnood bij Dordrecht - de St. Elisabethsvloed - werd de huidige Biesbosch gevormd. Centraal op deze tentoonstelling staan de beroemde meer dan vijfhonderd jaar oude panelen uit het Rijksmuseum in Amsterdam waarop de St. Elisabethsvloed is uitgebeeld. De panelen met de vloed en scènes uit het leven van Elisabeth van Hongarije hebben onderdeel uitgemaakt van een groot altaarstuk uit ca. 1490/95, dat tot 1572 in de Grote Kerk van Dordrecht was geplaatst. Naast deze panelen worden 16e-eeuwse schilderijen uit (de Grote Kerk van) Dordrecht getoond, evenals bodemvondsten, prenten, archiefstukken en plattegronden, die een beeld geven van de historische context en de geografische gevolgen van de ramp. Ook wordt aandacht besteed aan de mythevorming rond de vloed en aan de nieuwe inzichten die archeologische onderzoeken hebben opgeleverd, waarvan in een van de vitrines onder andere een exemplaar van Westerheem met een artikel van Cees van der Esch getuigt. Dordrechts Museum Museumstraat 40, 3311 XP Dordrecht 078-6482148, www.dordrechtsmuseum.nl di. t/m zo. 11 - 17 uur t/m 28 mei
Slochteren In oktober is het Geologisch en Archeologisch Streekmuseum Slochteren e.o. ge-
Tips voor trips
01-binnenwerk.indd 46
02-02-2007 09:25:17
opend. Het Museum, dat in het leven is geroepen door de Kees Hartenhofstichting, is gehuisvest in de Boerderij Padje 1 te Slochteren (afb. 4). In het museum dat alleen op afspraak kan worden bezocht, is de collectie geologische en archeologische vondsten te zien van Kees Hartenhof (86). Veel van de stenen heeft deze Groningse boer op het land rond zijn boerderij gevonden, maar ook in de naaste omgeving van Slochteren zijn door Hartenhof vele archeologische vindplaatsen ontdekt (in totaal circa 55). Naast vuursteenartefacten uit Mesolithicum en Jong-Paleolithicum en allerlei steensoorten, omvat de collectie van Hartenhof kloostermoppen van kerken en kloosters in de provincie Groningen.
Afb. 4 De vondsten die Kees Hartenhof met name rond zijn boerderij deed, zijn sinds oktober op afspraak te zien in het Geologisch en Archeologisch Streekmuseum Slochteren e.o.
Voor een bezoek aan het museum en een rondleiding door Kees Hartenhof kan men contact opnemen met: Geologisch en Archeologisch Streekmuseum Slochteren e.o. Boerderij Padje 1, 9621 TG Slochteren tel. 0598 421 877
Fietstochten Achterhoek In Zelhem zijn eind november 2006 twee TRAP-routes geopend. TRAP staat voor Toeristisch Recreatief Archeologisch Project. Het zijn fietsroutes van respectievelijk 28 en 30 kilometer. Hoewel Zelhem (Achterhoek) nog maar 1200 jaar oud is, zijn er al sporen van jagers en boeren gevonden vanaf 10.000 jaar vóór Chr. Al bestaande TRAP-routes zijn tot stand gekomen door de ROB (nu RACM). In Zelhem ging dit echter anders. Daar is het begonnen vanuit de bevolking en de Stichting Landschapsbeheer Gelderland, en pas later is de RACM erbij betrokken. Uiteindelijk werkten een groot aantal vrijwilligers, verenigingen, stichtingen en organisaties mee, waaronder de Oudheidkundige vereniging Salehem en de Archeologische werkgroep Zelhem (AWN). De RACM heeft bij de routes een boekje uit-
Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:
www.awn-archeologie.nl
gegeven, dat is geschreven door Koos Steehouwer. Het is te verkrijgen bij de VVV en te bestellen bij de uitgeverij Buyten & Schipperheijn te Amsterdam (020-524 10 10). In dit boekje staan de routes met een beschrijving van de geschiedenis van Zelhem vanaf de oudheid, met kaarten en met foto’s. (bron: Convo voorjaar 2007, AWN-afdeling 17)
Symposium Jonge Archeologen Op 16 maart a.s. wordt in Groningen het Symposium voor Onderzoek door Jonge Archeologen georganiseerd. Het symposium biedt bijna of net afgestudeerde archeologen de kans om hun onderzoek te presenteren aan een breed publiek. Nadere informatie over dit symposium is de vinden op de website: www.jongearcheologen.nl
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg
e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl
Tips voor trips
01-binnenwerk.indd 47
|
47
02-02-2007 09:25:18
Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl. Regio Noordwest: vacature.
Regio Groningen: J. (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: j.jagher@hccnet.nl. Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: D. (Dik) Vuik, Oostmaasstraat 8, 3061 ZS Rotterdam, tel. 010-4147369, e-mail: dik. vuik@hetnet.nl. Regio Zeeland: B. (Ber) Sterkendries, Leuerbroek 1061, 3640 Kinrooi, België, tel: 0032-89703512, e-mail: carsterk@skynet.be Opleidingen: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel: 038-4546192, e-mail: opleiding@lwaow.nl Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieter- straat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.
AWN-lidmaatschappen A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap € 36,50 zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap € 22,00 C jeugdlidmaatschap € 18,00 D geassocieerd lidmaatschap € 19,00 E huisgenoot-lidmaatschap € 12,50 in principe een eenmalig inschrijfgeld van € 5,00 Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld.
Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:
01-binnenwerk.indd 48
- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.
02-02-2007 09:25:18
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
2
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 56 - april 2007
Stedelijke bebouwing in een dorp: de welgeborenen van Katwijk Dik Parlevliet & Dick van der Kooij Wetenswaardigheden uit de geveilde bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen Tom Buijtendorp Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... Groningen Doorgaan, ĂŠn volhouden in de Vroege-IJzertijd, in de Euvelgunner klei Gert Kortekaas, Anko Wieringa & Jasper Huis in 't Veld
02-omslag.indd 1
30-03-2007 14:47:48
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, e-mail: awn@vandinther.nl of www.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december. Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Clavisstraat 25, 6679 GA Nijmegen-Oosterhout. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur rubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.
Inhoud
jaargang 56 no. 2, april 2007
Redactioneel ................................................................. 49 Dik Parlevliet & Dick van der Kooij Stedelijke bebouwing in een dorp: de welgeborenen van Katwijk ...................................... 50 Tom Buijtendorp Wetenswaardigheden uit de geveilde bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen . ................. 58 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... GRoningen Gert Kortekaas, Anko Wieringa & Jasper Huis in 't Veld Doorgaan, én volhouden in de Vroege-IJzertijd, in de Euvelgunner klei .............. 68 zo kan 't ook Jos Gerrese Een archeologisch schoolproject van het Leiderdorps Museum ............................................ 79
Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./ fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: info@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl
reacties Het geroeide Nederlandse vrachtschip de 'Woerden 7' J. de Vries Reactie Edwin Blom, Tom Hazenberg & Wouter Vos Naschrift auteurs ......................................................... 84
Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaers Wouters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde.
Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)
Cees van der Esch Een onbekende bodemvondst en de ruiters van Aelbert Cuyp ......................................... 89
Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl
© AWN 2007. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie.
Werk in uitvoering . ........................................... 104
Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.
Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer ISSN 0166-4301
Literatuurrubrieken . .......................................... 93
Tips voor trips Archeologische uitjes .................................................. 110 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . .................. 112
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementen administratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Bureau AWN (postadres, algemene informatie), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910, e-mail: bureau@awn-archeologie.nl Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. S.Y. Comis, Planciusplantsoen 10-i 2253 TR Voorschoten, tel. 071-5769439, e-mail: s.comis@wanadoo.nl 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast,
Stokerkade 32, 1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533, e-mail: joanneke.hees@gmail.com 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraat 78, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 0246750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: b.clabbers@planet.nl, homepage: http:// www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@hetnet.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/ u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: De Leiderdorpse schooljeugd graaft op in de zandbak(Bron: Jos Gerrese, Stichting Leiderdorps Museum) 02-omslag.indd 2
30-03-2007 14:47:48
VERENIGINGSNIEUWS april 2007 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Verrassingen uit het Cuijkse zand AWN graafkamp Cuijk (29 juli - 5 augustus 2006)
Afb. 1 Joop geeft instructie (Cuijk). (Foto: Bob van der Wolk).
Als graafkamp werd eind juli, begin augustus meegegraven met het archeologiebedrijf Becker en van de Graaf. op de Nielt in de uitbreidingswijk Heeswijkse Kampen in Cuijk. Een gezellige groep van twaalf amateurarcheologen installeerde zich op zaterdag in het Montessori College in Nijmegen. Zondag een excursie op de agenda. Het einddoel was Cuijk, maar eerst moest onze gids voor de dag, Wim Tuijn, de nestor van de Nijmeegse AWN, opgehaald worden. Wim voerde ons vol enthousiasme langs de Romeinse wachttoren bij Malden, de Heumense schans bij Mook, het kerkje van Heumen en de Romeinse villa bij Plasmolen. Uiteindelijk bereikten we dan met het pontje Cuijk. Jantinus Koeling van de Cuijkse AWN gaf ons in het museum Ceuclum een
introductie over archeologisch Cuijk en maakte ons met een fotoboek over de opgraving in de Nielt extra nieuwsgierig voor de dagen die komen gingen. Eén van de vondsten van de opgraving, die hij zeer bijzonder vond, was een pot die begraven was op een plek waar de bliksem was ingeslagen. Wat hij en wij toen nog niet wisten was dat deze pot maanden later het nieuws zou halen, omdat er volgens röntgenfoto’s een muntschat in bleek te zitten. Inmiddels pakten donkere regenwolken zich boven Cuijk samen. Voor de bui zou losbarsten, wilden we nog even snel de opgraving zien waar we de volgende de dag aan de slag zouden gaan. Vanaf maandag was het ‘handen uit de mouwen’. We meldden ons bij Anne op de boerderij. Veldtechnicus Joop zou ons de gehele week in de put begeleiden (afb. 1). Joop die van zijn hobby zijn beroep had gemaakt, had zijn handen vol om aan ons, ‘the dirty dozen’, de opgraafmethode bij te brengen. Ingekraste sporen die al genummerd en op het vlak ingetekend waren, moesten gecoupeerd, getekend, gefotografeerd en uitgezeefd worden. Hiervoor was een vast stramien ontwikkeld waarbij je aan de plaats van het vondstkaartje precies kon zien hoever het spoor afgewerkt was. Het vlak zelf was al elektronisch ingemeten. De groep was wat groot voor de put, maar Joop wist iedereen op een overzichtelijke manier aan het werk te krijgen. Anne had ge-
02-katern.indd 1
30-03-2007 14:44:47
Afb. 2 Scherven brengen geluk: Bob 2 toont klokbekerscherf (Cuijk). (Foto: Bob van der Wolk).
vraagd of wij misschien een detectorist hadden om het vlak en de stort af te zoeken. Pieter en Henk pakten dat signaal op en onderwierpen de stort weldra aan een intensief prospectief onderzoek, hetgeen af en toe leuke verassingen opleverde. Vanuit de Cuijkse AWN schoof Liesbeth aan bij ons team. Gedurende de week was het werken volgens een vast ritueel van troffelen, tekenen, fotograferen, scheppen en zeven en advies vragen aan Joop. Dan was er nog de strijd met de elementen. Het weer was op zijn minst wisselvallig. Zondag hadden we inderdaad een ware hoosbui gehad en ook gedurende de week plensde het soms ook behoorlijk. Op andere momenten scheen de zon en wanneer
er een briesje opstak, veranderde dat vaak in een lichte, maar irritante vorm van zandstralen. De weergoden mochten de pret echter niet drukken. Bob en Bob besloten een spoor dat uitgegraven werd, tot ´hol´ om te dopen. Rob nam ondertussen de wat diepere kuilen voor zijn rekening. Na vijf dagen gestaag doorwerken was de put op vrijdag af. De sporen die we uitgroeven, konden deel uitmaken van plattegronden van huizen of andere gebouwen die er ooit in een ver verleden hadden gestaan. Voor een deel waren het ook gewoon afvalkuilen. Op de kaarten in de boerderij waren tal van huisplattegronden te zien uit verschillende periodes. Duidelijk was dat de Nielt eeuwenlang bewoond is geweest. Hoewel er in onze put maar weinig vondsten werden gedaan, werd er in de vijf dagen dat we er waren, toch van alles gevonden en wel van klokbeker tot Romeins (afb. 2). Een bijzondere vondst was zomaar aan komen waaien. In de distels hing iets dat op een verdwaald vondstkaartje leek. Bij nadere inspectie bleek er een ballon aan te hangen met een boodschap van een net getrouwd bruidspaar uit een naburig dorp. Uiteraard hebben we deze vondst met een gelukswens geretourneerd. Michael den Hartog
Ploeteren in de Belgische zon AWN Graafweek Tongeren 1 - 8 juli 2006 Zondag 2 juli: Na de vorige dag bij de jeugdherberg te zijn aangekomen, stonden diverse AWN-ers extra vroeg op en brachten een bezoek aan de zondagse antiekmarkt. De gemiddelde leeftijd van de bezoekers van de jeugdherberg is veel hoger dan men zou verwachten.
Grijsaards stappen er voor een uurtje binnen, omdat het Belgische bier er niet duur is. Vaste bezoekers kijken naar de Tour de France. Vakantiegangers op de fiets, jong en oud, brengen er een nachtje door als onderdeel van een fietsvakantie. Zo is er een prachtige fietsroute van
II
02-katern.indd 2
30-03-2007 14:44:47
Boulogne-sur-Mer naar Keulen via het oude Romeinse traject. De Romeinse weg is op diverse plaatsen nog aanwezig. Enkele van de steden in de route zijn Arras, Cambrai, Bavay, Tongeren, Maastricht en Heerlen. De Romeinen hebben vanaf circa 10 voor Chr. op de Tongerense heuvelrug een stratennet aangelegd. De stad Tongeren die daarmee ontstond, was in de Romeinse tijd de enige stad op het grondgebied van het huidige België. De locatie was natuurlijk niet willekeurig gekozen. De stad is gesticht langs de weg van Boulogne naar Keulen, die de waterscheidingslijn tussen Maas- en Scheldebekken volgt. De rivier de Jeker lag op deze scheiding en was tot de Middeleeuwen bevaarbaar. De talrijke vondsten uit de Romeinse Tijd gaan naar het plaatselijke Gallo-Romeins museum dat daardoor het belangrijkste archeologische museum van België is. Na de Romeinse Tijd is het een tijdje erg stil. Er is weinig uit die Merovingische periode bekend (5e-7e eeuw). Slechts enkele zeldzame vondsten. In de daaropvolgende Karolingische periode gaat Tongeren weer een rol spelen. Onder meer wordt dan de Onze-Lieve-Vrouwekerk gebouwd. Deze kloosterkerk in Romaanse stijl werd in 1213 bij gewelddadigheden zwaar beschadigd. In de eerste helft van de 13e eeuw werd de kerk vervangen door een basiliek met dezelfde naam, die pas in 1541 klaar was. In de middag was er een stadswandeling met archeologe Marie-Jeanne Tilkin. Ze vertelde over de 2e-eeuwse stadsmuur die niet minder dan 4,5 km lang was. In de eerste helft van de 4e eeuw werd een nieuwe, verkorte omwalling gemaakt wegens de onophoudende invallen van Germaanse volkeren. Deze muur was 2,6 km lang. In het centrum van het stadje staat het indrukwekkende beeld van Ambiorix. Hij was koning van de Eburonen, een Belgische stam, en bracht in 54 voor Chr. een zware slag toe aan enkele legioenen van Caesar. Caesar nam wraak op deze stam, maar Ambiorix konden ze niet te pakken krijgen.
Maandag 3 juli: Sofie hield in de werkkeet een korte inleiding. Er komt op deze plaats een nieuwe supermarkt en een ondergrondse parkeerplaats. De bouwput is 1500 m2 groot. Gedurende enkele maanden kan er archeologisch onderzoek plaats vinden. Het Nederlandse ADC werd ingeschakeld. Het bureau werkt hier samen met het enige Belgische bedrijf op archeologisch gebied. Alain Verhoeven is de wetenschappelijke begeleider. Sofie haalde een kaart van Tongeren en omgeving te voorschijn en gaf de contouren van de 2e-eeuwse stad aan, met de stadsmuur. Het opgravingsterrein bevindt zich in het laagste gedeelte van de stad. Er kwamen kelders uit de 1e en 2e eeuw na Chr. te voorschijn. De kelders werden via de kwadrant-methode opgegraven. Steeds een kwart van de kelder dus. We vonden al snel een groot fragment van een dolium en een groot deel van een terra sigillatafles. De vondsten bestaan voor 10-20% uit terra sigillata. Verder is er wat huishoudelijk aardewerk. Botten zijn er in overvloed. De terra nigra, waar Belgische waar ook toe behoort, dateert van circa 50 na Chr. en is gemaakt in N-Frankrijk. We vonden een mooie fles van dat type. Dit aardewerk is niet zogemakkelijk te dateren omdat het langdurig werd geproduceerd zonder veel wijzigingen. Vaak wordt het samen met terra sigillata gevonden en dat aardewerk is gemakkelijker te dateren. De fles is opvallend kompleet en kwam uit een 2e-eeuwse context. Niet ondenkbaar is dat zo’n fraaie fles lang in het bezit van een familie is geweest en bij het verlaten van de site als offer werd achtergelaten. Dinsdag 4 juli: Door de aanhoudende hitte besloot de vaste ploeg om, in ieder geval vandaag, een andere dagindeling te maken: één uur eerder beginnen wegens de koelte van de ochtend, en een extra lange middagpauze. De AWN’ers volgden dit goede voorbeeld. Bij de jeugdherberg kon wat vroeger worden ontbeten, waardoor we in de ochtend toch nog
III
02-katern.indd 3
30-03-2007 14:44:47
onder de priesterbank in de apsis. Bisschop Maternus van Keulen zou in het begin van de 4e eeuw in Tongeren een kerk hebben opgericht. Sint Servaas zou er hebben geresideerd. Daar is echter geen archeologisch bewijs voor. Bovendien is er een document waarin Sint Servaas wordt vermeld als bisschop zonder een vaste zetelplaats In de 5e/6e eeuw wordt er, uitgaande van de oude apsis, een nieuwe, vroegmiddeleeuwse kerk gebouwd. Er zijn diverse opeenvolgende vloeren en schilderingen aangetroffen.
Afb. 3 Prachtige kruikhals (Tongeren). (Foto: Ruud Wiggers).
onze werkuurtjes konden maken. ’s Middags nog enkele uren in de put in de brandende zon. Onder een zonnescherm en veel drinken. Zo gingen we verder met het zorgvuldig bergen van materiaal door het oppervlak van het profiel geleidelijk te verlagen. Woensdag 5 juli: Sofie gaf uitleg op de site. Ze wees naar de depressie in het landschap, waar waarschijnlijk vee kwam drinken. Steenbouw is er vanaf de 2e/3e eeuw. Steen komt niet lokaal voor. Er is veel hergebruik. Op de site zijn er kuilen gevonden waaruit leem werd gewonnen. Er waren ook kelders voor opslag, beerputjes en afvalkuilen. Aan vondsten was er geen gebrek. Een terra-sigillatascherf met daarop een leeuwenkop, een hals van een kruik met een tuit (Tongerense waar) en een bijna kompleet potje vervaardigd in Tienen (Tienense waar). Alain Vanderhoeven hield ’s avonds een lezing over de basiliek van Tongeren. De bodem van de kerk herbergt bodemarchief tot een diepte van 3 tot 4 meter over 2000 jaar. Het eerste stenen gebouw dateert van 1B/2A. In de 4e eeuw is een basilica opgericht als vroegchristelijke kerk, 3-schepig met apsis. Dit moet na 330 zijn gebeurd wegens de vondst van een muntje van Constantijn de Grote in de grond
Donderdag 6 juli: Vandaag 34 graden. En dan sta je ook nog eens in een diepe put waar het door reflecties nog warmer is. Veel drinken en vaak je hoofd onder de pomp houden. Pieter, Jeanne en Ruud groeven een lichtgrijze laag af met weinig vondsten. Elders op het terrein waren Huib, Bart en Lieneke aan het werk. Ze zwoegden op een laag met veel dakpannen. ’s Avonds gingen we opnieuw naar de Jekerstraat 10 waar het kantoor van de VIOE is gehuisvest om naar een lezing van Geert Vynckier te luisteren. Geert sprak deze avond over de opgravingen in 2005. De 2e-eeuwse muur omgaf een groot gebied, maar had geen verdedigingsfunctie. In de 4e eeuw werd een nieuwe stadsmuur gebouwd binnen de 2e-eeuwse muur. Deze had sterke torens en muren. In 2005 werd in februari/maart een opgraving gestart aan de Momberstraat. De Romeinse weg was daar niet meer te traceren. Wel een stenen Romeinse kelder van 4,5x3,5m uit de 2e/3e eeuw. Er is ook een houten kelder gevonden. Daar werden 5 opvullingslagen aangetroffen, elk met rijke inhoud. Datering 1B. Er zijn spitsporen gevonden van de aanleg van die kelder. Bij de twee grootste paalgaten werden onderin fragmenten van een wrijfschaal gevonden. Dat moet wel op een ritueel wijzen. Er volgde een opgraving bij het Agnietenklooster. In juli ging de derde opgraving van start op een plek waar nieuwe panden plus parkeergarage werden gepland.
IV
02-katern.indd 4
30-03-2007 14:44:48
Op die plek lagen ooit de Romeinse grachten. De bouw was echter niet te stuiten. Men vond twee ‘droge’ grachten, elk 6 m breed, net buiten de 2e-eeuwse stad. De vierde opgraving was in september 2005, namelijk de Vermeulenstraat. In wandprofielen is de 2e eeuw vaak goed zichtbaar. De 3e/4e-eeuwse bewoningslaag bijna niet. Bij deze opgraving is echter gebleken dat ze wel aanwezig is, maar tegelijkertijd slecht zichtbaar door vermenging met een bruin pakket. Vrijdag 7 juli: Op deze dag werden diverse metalen voorwerpen opgepiept of zomaar met de schep gevonden: een oorlepeltje, diverse munten. Ook aardewerk zoals een fraaie hals van een grote kruik. Wegens de eeuwige tijdsdruk wordt een vlak soms snel verlaagd met een graafmachine. Die schraapt in één keer enkele centimeters grond van het vlak. Een voorwerp van aardewerk wordt daarbij al snel onthoofd, maar dat kan wel worden voorkomen door na elke actie van de machine het oppervlak voorzichtig te krassen om voorwerpen op te sporen. Samen met Christ op twee plaatsen een wandprofiel gemaakt. Bij de eerste wand was te zien dat op het oorspronkelijke leempakket een donkere laag was ontstaan door langdurige bewoning. Daarboven was daarna een pakket leem afgezet, dat door water van el-
ders werd getransporteerd. De tweede wand gaf een geheel ander beeld. Daar was in de Romeinse tijd in de leem een grote afvalput gegraven, die ook helemaal werd volgestort met afval dat nu onze belangstelling heeft. Daarna verder met het wandprofiel van donderdag. Dat liet een donkergrijze laag zien en daarin gebed een lichtgrijze laag. Uit de donkere laag werden veel voorwerpen geborgen en de datering was duidelijk. De lichtgekleurde laag was nog niet onderzocht. Wat een gezwoeg om dat harde leempakket te verwijderen en wat leverde het weinig op! Elke (Belgische archeologe) sprak ons echter moed in. Ze had maar een paar stukjes aardewerk nodig om die laag te dateren en daarmee de opbouw beter te begrijpen. Vlak boven de ongestoorde ondergrond kwamen toch nog wat scherven, houtskool en grote botten te voorschijn. Zaterdag 8 juli: Einde van een mooie graafweek in Tongeren. Afscheid genomen van iedereen. En ja, nu de bus naar Maastricht opzoeken en mij geestelijk voorbereiden op een treinreis naar OostNederland. Natuurlijk gaat dat heel vaak zonder problemen, maar toen Huib vroeg of ik een eindje mee wilde rijden, hoefde ik niet lang na te denken! Ruud Wiggers Afb. 4 Druk in de put (Tongeren). (Foto: Ruud Wiggers).
02-katern.indd 5
30-03-2007 14:44:49
Deskundigheidsbevordering
Afb. 5 Aardewerkdag 2006: workshop Vroege Middeleeuwen. (Foto: Ruud Raats).
Door de Commissie deskundigheidsbevordering zal dit jaar weer een aantal activiteiten georganiseerd worden. Allereerst zal er als vervolg op de vorig jaar in Zwolle gehouden aardewerkdag een studiemiddag worden gehouden ter verdere uitdieping van het onderwerp: middeleeuws aardewerk. Omdat het om een verdieping gaat, zullen degenen die zich vorig jaar hadden ingeschreven voor de dag in Zwolle, per email worden ingelicht over de verdere details van de studiemiddag. Voor overige activiteiten van de Commissie deskundigheidsbevordering is het goed de website van de AWN in de gaten te houden: www.awn-archeologie.nl.
Agenda Berichten voor Westerheem 2007-4 dienen voor 15 april in ons bezit te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 15 juni 2007) plaatsvinden.
7 mei 2007 Afd. Rijnstreek – lezing door Jeroen van Zoolingen: ‘Den Haag, Uithofslaan: een Cananefaats erf in de tweede eeuw’. Sinds 2001 is er door de Afdeling Archeologie van de Gemeente Den Haag archeologisch onderzoek verricht aan de Uithofslaan. Hierbij is onder andere
- Troffeltje Aangeboden (gratis): jaargang 1957 van Westerheem (6 nummers). Hebt u belangstelling, neem dan, graag voor 15 mei 2007, contact op met R.Tillart, Bozenhoven 186, 3641 AJ te Mijdrecht, e-mail: casatilla@planet.nl
een aantal Romeinse vindplaatsen blootgelegd. Er is een Cananefaats erf aangetroffen, waarover de spreker een MA-scriptie heeft geschreven. De scriptie staat centraal bij deze lezing. Aan de hand van aangetroffen sporen en vondsten zal worden gezocht naar een typering en karakterisering van de bewoning: simpele boeren of een welvarende samenleving? De spreker zal ook ingaan op de ontwikkeling van het boerenbedrijf aan het eind van de eerste en gedurende de tweede eeuw, en op de rol die de Romeinen hierin speelden. Alles bijeen wordt in de lezing een uniek inzicht geboden in een Cananefaats boerenbedrijf. Dit onderzoek aan de Uithofslaan levert een bijdrage aan het bredere onderzoek
VI
02-katern.indd 6
30-03-2007 14:44:50
naar de landschappelijke ontwikkeling van Zuid-Holland in de Romeinse tijd. Aanvang: 20.00 uur. Plaats: Lipsiusgebouw van de Universiteit Leiden.
7 mei 2007 Afd. Rijnstreek – lezing door Guus Besuijen: ‘Het castellum Aardenburg: onderdeel van de Romeinse kustverdediging’. Aan het eind van de 2e eeuw na Chr. werd de Nederlandse kust door de Romeinse machthebbers van een verdedigingslinie voorzien. Als reactie op invallen van Germaanse stammen werd een serie grote en kleine versterkingen aangelegd, waarvan Aardenburg (Zeeuws-Vlaanderen) een belangrijk
onderdeel was. Dit castellum was zo’n 15 km landinwaarts gelegen en diende als militair centrum van de regio. Vermoedelijk was er een dubbel cohort van Romeinse hulptroepen gelegerd, bestaande uit voetsoldaten en ruiters. Een deel van het castellum is in de jaren ’50, ’60 en ’70 door de ROB opgegraven. Toch is er nog veel onduidelijkheid over de bewoning van het gebied in de Romeinse tijd. In deze lezing zal een overzicht worden gegeven van de bewoningsgeschiedenis en aan de hand daarvan zal een aantal interessante problemen behandeld worden. Aanvang: 21.00 uur Plaats: Lipsiusgebouw van de Universiteit Leiden
AWN-Zomerkampen • juli / augustus 2007 Eind juli en begin augustus staan de AWN graafweken weer op het programma. Wat de locatie betreft, staat dit jaar Nijmegen op de kaart. Nijmegen is natuurlijk een stad met een ver verleden en een interessante archeologische geschiedenis. Had u eerder met plezier al aan een degelijk kamp meegedaan of wilt u een keer zelf een week meegraven met een opgraving, dan is dit de gelegenheid. U kunt zich tot 1 juni inschrijven voor één van de kampen die wij deze zomer organiseren. Anders dan in de vorige jaren is er geen specifiek instructiekamp voor beginners, maar kunnen gevorderden en beginners zich voor dezelfde kampen inschrijven. Natuurlijk wordt er behalve aan het graafwerk tijdens de kampen ook aandacht besteed aan vaardigheden als vondstregistratie, het inmeten en intekenen van sporen en profielen en het maken van bijbehorend verslag. Tevens zal er aandacht worden besteed aan de
determinatie van vondsten, zoals aardewerk. Net als bij eerdere kampen zal er ook dit jaar een aantal excursies naar archeologische en historische bezienswaardigheden in de omgeving plaatsvinden en is er een avondprogramma. De twee kampen in Nijmegen staan open voor zowel beginners als gevorderden Tijdens de twee kampen in Nijmegen wordt er onder leiding van Bureau Archeologie van de Gemeente Nijmegen aan een opgraving meegegraven.
De kampen Kamp 1: zat. 28 juli/zat. 04 aug. Kamp 2: zat. 04 aug./zat. 11 aug.
Nijmegen Nijmegen
Het programma van beide graafweken in Nijmegen is gelijk. Het aantal deelnemers voor zowel week 1 als week 2 bedraagt maximaal 12. De minimum leeftijd is 16 jaar. Van de deelnemers
VII
02-katern.indd 7
30-03-2007 14:44:50
wordt een bijdrage van € 175 p.p. gevraagd. Deze kosten zijn inclusief logies, reguliere maaltijden en excursies.
vidueel met een opgraving mee te doen, dan kunt dit mailen naar Michael den Hartog: mikedenhartog@yahoo.co.uk
U kunt zich voor één van deze kampen inschrijven door onderstaand aanmeldingsformulier in te vullen en voor 1 juni 2007 op te sturen naar:
Enthousiaste kampleiders gezocht
Michael den Hartog Witlastraat 110 3962BC Wijk bij Duurstede Tel: 0343-572571 / Mailen kan ook: mikedenhartog@yahoo.co.uk
Individueel meegraven in de zomer In de zomer hebben archeologische diensten en bedrijven vaak projecten lopen. Vaak zijn dit projecten in een binnenstad maar soms ook in het veld. Voor leden met opgravingservaring zal deze zomer de mogelijkheid bestaan om individueel een of meer weken mee te graven aan een dergelijk project. Wanneer dergelijke projecten van start gaan is vaak pas kort van te voren bekend. Daarom is gekozen om geïnteresseerden via email in te lichten. Mocht u interesse hebben om deze zomer indi-
Heeft u als eens aan een van de zomerkampen meegedaan of vindt u het gewoon leuk om mee te helpen met de organisatie? Dan is het misschien iets voor u om de dagelijkse leiding van een kamp op u te nemen. Ervaring met opgravingen is niet vereist. Wat wordt van u verwacht? Samen met Michael den Hartog en de betreffende archeologen stelt u het programma voor de week op (lezingen, excursies en barbecue, u regelt indien nodig vervoer, etc.). Verder zorgt u er als dagelijkse leiding (samen met de deelnemers) voor dat er ontbijt, lunch en avondeten is en dat de accommodatie schoon gehouden wordt. U krijgt 50% reductie op het inschrijfgeld. U overnacht de gehele week in dezelfde accommodatie als de deelnemers. Heeft u zin om een kamp te leiden dan kunt u bij voorkeur via mail contact opnemen met Michael den Hartog: mikedenhartog@yahoo.co.uk Bellen kan ook: 0343-572571
AANMELDINGSFORMULIER AWN zomerkampen 2007 Ik, Achternaam & voorletters: Roepnaam: Adres: Postcode, woonplaats: Telefoon: E-mail: Geboortedatum: schrijf mij in voor het volgende kamp: O Kamp 1: zat. 28 juli / zat. 04 augustus O Kamp 2: zat 04 aug / zat. 11 augustus
M/V *
Nijmegen Nijmegen
Als de belangstelling voor het kamp van mijn keuze te groot of te klein is, gaat mijn tweede keuze uit naar kamp ……….………. in de periode ……….……….……….……………………….……….….……….…….. t/m …………….……….………….…….….……….……….……….………. Vóór 1 juni opsturen naar: Michael den Hartog, Witlastraat 110, 3962BC Wijk bij Duurstede *) = Doorhalen wat niet van toepassing is.
VIII
02-katern.indd 8
30-03-2007 14:44:50
Redactioneel
Voortvarend Inspiratieloos en ietwat ‘archeologiemoe’ plof ik na een vierdaagse werkweek op vrijdagochtend op de bank. Vrijdag is jammer genoeg nooit een ‘vrije dag’, maar de ‘enige dag in de week dat ik niet betaald krijg voor mijn werk’. Vol goede moed begin ik een zeker 20 cm dikke, achterstallige stapel reclamefolders en lokale nieuwsbladen weg te werken. Al snel stuit ik op een Gelderse informatiekrant over de verkiezingen van 7 maart. Eén pagina is speciaal gewijd aan cultuurhistorie. Wat ziet mijn oog: “Al lerend bouwen aan een eikenhouten liburne.” De gemeente Millingen aan de Rijn heeft het plan opgevat een Romeins schip (liburne) na te bouwen. Burgemeester Annemieke Vermeulen is de grote drijfveer achter de plannen: “De bouw van de houten boot moet een internationaal werk- en leerproject worden. Het Millingse exemplaar zou het eerste in Nederland zijn.” Even later blader ik door de weekkrant ‘De Brug Nijmegen’, waarin op pagina 10 de discussie rond de herbouw van de Donjon op het Valkhof weer hoog oplaait. Mag er wel of geen gemeenschapsgeld in de herbouw worden gestopt? In de aanloop naar de provinciale verkiezingen blijkbaar een ‘hot item’. Kersverse burgervader Thom de Graaf heeft al eerder aangegeven zich te zullen gaan inzetten voor de herbouw. In een zo authentiek mogelijk stijl en met authentieke materialen zou het gebouw publiek toegankelijk moeten worden, aldus een meerderheid van de Nijmeegse bevolking.
voor rodelbaan op Romeins waterleidingtracé.” In de rubriek ‘Ongelofelijk’ – tja, niet mijn woorden – wordt het plan uit de doeken gedaan. Manager Tjeerd Leijsen van de International Rodel Company (IRC) wist direct toen hij het tracé van de voormalige Romeinse waterleiding zag dat daar Nederlands grootste rodelbaan moest komen: “De Romeinen hebben het belangrijkste voorwerk al verricht.” Vol enthousiasme vertelt Leijsen over de meerwaarde het exacte tracé tot het eind te volgen: “Je kunt je een waterdruppel voelen die bijna 2000 jaar terug in de tijd neervalt op de heuvels aan de Oude Kleefsebaan en vervolgens een reis van ruim 6 kilometer aflegt naar de dorstige keel van een Romeinse legionair.” Alleen de drukke straten en de bebouwing van Nijmegen-Oost vormen een hindernis die nog genomen moet worden, maar er is al nagedacht over een afgedekte tunnelbak en een ondergronds gedeelte. De vergunningen bij gemeenten Groesbeek en Nijmegen zijn al aangevraagd, de eerste reacties waren positief. Burgemeesters Prick en De Graaf kunnen elk moment een brief in de bus verwachten: “Of ze Hemelvaartsdag vrij willen houden voor de eerste proefafdaling…” Wat een snelle gang door de oud papierbak niet aan inspiratie kan opleveren. Het vraagstuk wat te doen aan publieke archeologie borrelt weer omhoog. Gelukkig hoef ik me daar als archeoloog niet druk over te maken; de bestuurders van Nederland hebben er hun handen aan vol. Charlotte Peen
Onderaan de stapel ‘De Blik’, de maarteditie van ‘het blad van Nijmegen en omgeving’. De voorpagina kopt: “Plan Redactioneel |
02-binnenwerk.indd 49
49
30-03-2007 14:39:10
Stedelijke bebouwing in een dorp: de welgeborenen van Katwijk Dik Parlevliet & Dick van der Kooij
In Katwijk aan de Rijn was er door de bouw van een supermarkt gelegenheid voor een beperkt archeologisch onderzoek in het binnendorp. Het verrassende resultaat waren resten van verschillende rijke huizen uit de 14e en 15e eeuw, die soms konden wedijveren met de grote huizen in een stad. Uit historisch onderzoek bleek dat er in Katwijk voldoende reden was voor deze welvaart, waarschijnlijk de rederij of vishandel, maar dat ook veel andere dorpen een omvangrijke en rijke bovenlaag hebben gekend, de welgeborenen, die in dorpen leefden in stadse luxe.
Afb. 1 De opgraving in het centrum van Katwijk aan de Rijn.
50
|
De opgraving in 1999 In de zomer van 1999 werd een groot terrein voor de bouw van een supermarkt in het centrum van Katwijk aan de Rijn, tussen de Achterweg en de Rijnstraat, van bebouwing ontdaan (afb. 1). Nadat de sloper de bouwput had uitgegraven, ontstond er een vlak van 40x55 meter op ongeveer 0,9 m +NAP, waarin zich vele archeologische
sporen aftekenden. Dit vlak werd door de AWN-afdeling Rijnstreek opgegraven in samenwerking met de Provincie Zuid-Holland. Een deel van het vlak langs de Rijnstraat was verstoord door de sloop van kelders en omdat er een graafmachine overheen gereden was. De ondergrond bestond uit een vaste, grijze kleilaag met de bovenkant op 0,10 m -NAP tot 0,55 m +NAP,
Stedelijke bebouwing in een dorp: de welgeborenen van Katwijk
02-binnenwerk.indd 50
30-03-2007 14:39:12
waarschijnlijk de voor-Romeinse afzetting uit de periode dat dit een waddengebied was. Op deze klei was een dun laagje zand afgezet van 0-20 cm. Hierop lag een kleilaag van 5-30 cm, die op korte afstand varieerde in hoogte (bovenkant op 0,0-0,9 +NAP) en in samenstelling (zandige klei tot kleiig zand). Vanwege de hoogteligging kan deze laag waarschijnlijk in verband worden gebracht met de zware storm van 1134 en overstromingen gedurende minstens een tiental jaren daaropvolgend.1 De grote variatie in hoogte en kleisamenstelling is een aanwijzing dat hij gesedimenteerd was in woelig water, niet ver van de rivier, wat op deze plaats ook wel voor de hand ligt. In 1165 was de Rijn zeker verstopt en werd er geen klei meer afgezet. In de 10e eeuw begonnen aan de kust de verstuivingen die de Jonge Duinen zouden vormen. In de 12e eeuw bereikten die blijkbaar de plaats van de opgraving, waarbij in de periode 1150-1200 een laag zand opstoof van minstens 40 cm, tot aan het opgravingsvlak. Vermoedelijk lag het 13e-eeuwse maaiveld nog zeker 30 cm boven dit opgravingsvlak.
Romeinse tijd en 1200-1300 De locatie lag op korte afstand van de Rijn, op de zuidelijke oever en dus binnen de Romeinse limes. Romeinse vondsten waren echter zeer spaarzaam en niet meer in context, zodat aangenomen mag worden dat op deze plaats geen Romeinse bewoning is geweest. De oudste, meer omvangrijke resten in de vorm van paalsporen dateren uit de 13e eeuw. De sporen konden, op een tweetal spiekers na, niet goed geĂŻnterpreteerd worden. Misschien lagen de huizen meer naar de Rijnstraat. De aardewerksamenstelling wijst op een zwaartepunt in de periode 1200-1250. Er is opvallend weinig aardewerk afkomstig uit de periode 1250-1300. Het hoge percentage protosteengoed (25%) is een aanwijzing voor welvaart.2 Opvallende vondsten waren een grote pot grijsblauw aardewerk met vijgenpitten (1250-1350), een brok huttenleem met de afdruk van een houten hoekconstructie en een bakje in gesneden baksteen met stempeldecoratie. De functie van dit bakje is onbekend, maar dergelijke voorwerpen worden altijd gevonden in een welvarende omgeving.3 Onder het
Afb. 2 Vondsten 1300-1500.
Stedelijke bebouwing in een dorp: de welgeborenen van Katwijk
02-binnenwerk.indd 51
|
51
30-03-2007 14:39:14
botmateriaal waren de visgraten goed vertegenwoordigd, wat voor een vissersplaats natuurlijk niet verrassend is. Verder is opvallend dat het maaiveld in deze periode ongeveer vlak moet zijn geweest. Er waterde zelfs een greppel af naar het westen, in plaats van naar het oosten naar de Rijn. Tegenwoordig loopt het maaiveld vanaf de Achterweg (3 m +NAP) zowel naar het westen als naar het oosten af (Rijnstraat 1,6m +NAP). Uit een profiel bleek niet duidelijk of dit veroorzaakt was door ophoging of door zandverstuivingen. Periode 1300-1500 Uit de periode 1300-1500 werden stenen funderingsresten gevonden van mogelijk vijf huizen die op de Rijnstraat waren georiënteerd (afb. 2). Op grond van de gevonden funderingen valt niet met zekerheid te zeggen of deze huizen al stenen of nog houten wanden hadden.
Afb. 3 Muur 1300: de achtermuur van bestaande bebouwing steunt nog op een oude fundering uit ca. 1300 (Huis A).
Huis A Rond 1300 werd een huis gebouwd aan de Rijnstraat, waarvan de stenen fundering nu nog de achtermuur ondersteunt van Rijnstraat 68 (steenmaat 30x13x8)4 (afb. 3). Als dit huis doorliep tot de huidige rooilijn aan de Rijnstraat, dan was het 18 m lang en 7,5 m breed. Het huis werd
in het midden van de 14e eeuw naar achteren uitgebouwd met een deel van 13,5 m lang en 8,5 m breed (steenmaat 28/26x13/14x8/6). Aan de achterzijde was een beerkelder gebouwd met een buitenmaat van 3,1x2,4 m en een muurdikte van 0,5 -0,75 m, met daarin aardewerk uit de periode 1350-1400. Dit zware muurwerk diende waarschijnlijk ook als fundering voor een traptoren (afb. 4). Hieruit volgt dat het huis minstens één verdieping had en waarschijnlijk stenen in plaats van houten muren. Binnen de huismuren werd een stiep gevonden van 40x40 cm. Waarschijnlijk werd in dezelfde periode achter het huis een waterput gebouwd. De vondsten daaruit dateren van vóór 1350-1400. Het huis had glas-in-lood ramen, volgens een in de Middeleeuwen gangbaar patroon van ruitjes en smalle randen. Het dak was misschien gedekt met leien, vanwege de vondst van een daklei. Een opvallende vondst was een tufstenen blok van 32x28x19, los tegen de achtermuur van de eerste bouwfase. Achter het huis werd vermoedelijk in de 14e eeuw een tuinmuur gebouwd in de richting van de Achterweg (steenmaat ?x13/12x7/6). Hiervan werd in het westprofiel van de bouwput een restant gevonden. Gezien het huis en de vondsten moeten de bewoners zeer welvarend zijn geweest. Huis B Waarschijnlijk werd ook het perceel direct ten noorden van huis A in het begin van de 14e eeuw bewoond, want op het achtererf werden in een kuil (S93) enkele scherven gevonden uit de periode 1300-1350. Van bebouwing uit deze periode zijn echter geen sporen aangetroffen. Op dit perceel werd in de eerste helft van de 15e eeuw een huis gebouwd (steenformaat 28/22x15/11x6/5,5), waarvan delen van de funderingen van beide zijmuren werden gevonden. Het westelijke uiteinde van de zuidelijke fundering had een afgewerkte beëindiging, dus waarschijnlijk had dit huis een houten achtergevel. Naast dit huis lag een beerkelder uit circa 1400 (steenmaat 24x12x5,5) met
52
|
Stedelijke bebouwing in een dorp: de welgeborenen van Katwijk
02-binnenwerk.indd 52
30-03-2007 14:39:16
Huis D Op dit perceel werd een beerput gevonden uit circa 1400 (steenformaat 24x12x5) met aardewerk uit de periode 1375-1425. Funderingsresten van een huis werden niet gevonden. Aangenomen mag worden dat de beerput tegen de achtergevel heeft gelegen, zodat het huis op het terrein lag, dat door de sloop verstoord was.
Afb. 4 Fundament van traptoren (Huis A).
Huis E Op dit perceel werd mogelijk in 13001350 een huis gebouwd. Op het achterterrein werd in een kuil (S163) aardewerk gevonden uit deze periode. Het enig aangetroffen gebouwde spoor was een beerkelder uit 1350-1400 (steenformaat 25/24x11,5/10,5x5). daarin aardewerk uit de periode 14001450 (afb. 5). Uit de plaatsing van de beerkelder valt op te maken, dat tussen huis A en huis B een steeg of gang liep. Het huis was 5,5 m breed en 22 m lang als het doorliep tot de huidige rooilijn. Het huis had glazen vensters en was waarschijnlijk gedekt met lei, gezien de vondst van 10 (dak)leien volgens Rijndekking (halfronde leien). Huis C Waarschijnlijk stond op dit perceel een huis dat in dezelfde periode gebouwd was als huis A, gezien de vondst van een fundering met steenmaat 30x15x?. Aangenomen wordt dat het een zuidelijke fundering was van dit huis, vanwege de (latere) aanbouwsels aan de noordkant. Op het achterterrein is een ton(water)put (S97) gevonden met daarin een pot van grijs aardewerk uit 1250-1350, op de grens met huis B. Rond 1400 werd hier een huis gebouwd, waarvan de funderingen van de zuidmuur zijn gevonden, die iets zuidelijker op de hiervoor vermelde oudere fundering was gemetseld (‘overhangend’), alsof men zo dicht mogelijk tegen de grens met de buurman wilde bouwen. In de eerste helft van de 15e eeuw werden hier aan de noordzijde twee aanzetten van muren gebouwd met een nog onbekende functie (steenformaat 22x11x5).
Huis F? In het westelijke deel van de put werd een deel gevonden van een mogelijke beerkelder uit circa 1425-1450 (steenformaat 21x11x5,5). Men zou verwachten dat deze behoorde aan een huis aan de Achterweg, maar dit is minder waarschijnlijk omdat er zowel in 1625 als in 1832 geen huizen langs de Achterweg stonden.5 Wellicht stond hier een bijgebouw, behorend bij het perceel direct ten noorden van huis E.
Afb. 5 Beerput, ca. 1400 (Huis B).
Stedelijke bebouwing in een dorp: de welgeborenen van Katwijk
02-binnenwerk.indd 53
|
53
30-03-2007 14:39:20
Afb. 6 Profiel van de Rijnstraat.
Periode na 1500 Uit de periode 1500-1700 werden weinig sporen gevonden. Een 18e-eeuwse waterput en beerkelder bevatten veel pijpen en een groot vondstcomplex aardewerk. De rioolpersleiding in de Rijnstraat (2002) In 2002 werd een rioolpersleiding aangelegd door de Rijnstraat, wat de mogelijkheid gaf om de opbouw van deze weg te onderzoeken (afb. 6). De aanleg is archeologisch begeleid door de AWN-Rijnstreek. De sleuf waarin de leiding gelegd werd, was ongeveer 1,5 m breed en 1,8 m diep. In de bodem van de sleuf werden proefputjes gegraven tot het ongestoorde natuurlijke niveau. Vanwege de beperkte mogelijkheden van onderzoek (buiten werktijd) kon geen gedetailleerde gelaagdheid in profielen worden opgenomen, terwijl de hoogte globaal ten opzichte van het wegdek werd bepaald, dat later nauwkeurig is opgemeten. Het natuurlijk niveau bleek betrekkelijk laag te liggen, van 0 tot 0,6 m -NAP (het tegenwoordig waterniveau van de Rijn is 0,6 m -NAP). Het bestond afwisselend uit grijs, soms kleiig
54
|
zand met dunne roestige laagjes tot harde lichtgrijze klei. Hierboven was de oude Rijnstraat (het noordelijke deel van de Rijnstraat loopt volgens een jonger tracé) over een afstand van minstens 350 meter in de Middeleeuwen opgehoogd met donker humeus zand waarin zich vaak botten, spaarzame schelpen, stenen en aardewerk bevonden, zonder duidelijke gelaagdheid. In deze ophooglaag werden op diverse plaatsen de resten gevonden van wat waarschijnlijk een wegverharding was, bestaande uit grote en kleine kiezels of baksteenbrokken. Het spaarzame aardewerk in de ophooggrond is verzameld in de proefputjes, circa 0,5 m onder in de zijwand van de sleuf, onder en boven de wegverharding. Uit datering van dit aardewerk bleek dat de ophoging ongeveer als volgt had plaatsgevonden:6 - 0,5 meter in 1250-1300 - 0,5 meter in 1300-1375 - daarna een wegverharding - daarboven misschien 0,5 meter in 1375-1425. De wegverharding dateert dus uit ongeveer 1375. Dit is niet de eerste straat geweest, want uit 1336 stamt de oudste vermelding van een ‘steenstrate’ in
Stedelijke bebouwing in een dorp: de welgeborenen van Katwijk
02-binnenwerk.indd 54
30-03-2007 14:39:21
Katwijk.7 Gezien de vermelding van de Rijnstraat in 1565 als ‘Voorstraat’ en de oriëntatie van de voorzijde van de huizen op deze weg, is het waarschijnlijk dat met deze steenstrate de huidige Rijnstraat werd bedoeld.8 Het is niet bekend of de ophogingen geleidelijk of in delen zijn uitgevoerd en waar de benodigde grond vandaan kwam. Het ophoogmateriaal bestond uit zwart zand dat, als het naast de sleuf gedeponeerd werd en opgedroogd was, er veel lichter uitzag, dan normaal bruinig zand. De hoeveelheid aardewerk en botten is niet groot, dus het was zeker niet alleen afkomstig van de inhoud van beerputten. Het ligt ook niet voor de hand dat men hiervoor het humeuze grond van akkers gebruikte, want het zal in deze omgeving al moeilijk zijn geweest de zandgrond vruchtbaar te krijgen. Een weg was vaak bedekt met een laagje grond om de verharding niet te beschadigen, maar men zal de kostbare verharding ook weer niet nutteloos hebben gemaakt door een te dikke laag grond. Het ligt meer voor de hand dat men het overvloedig aanwezige duinzand gebruikt heeft om op te hogen en dat dit misschien daarna humeus werd door het gebruik.
Bakstenen goten of riolen In het tracé werden diverse goten aantroffen, van de Middeleeuwen tot de recente tijd. Het was opvallend dat ze de weg soms niet haaks kruisten. Misschien lagen de percelen van deze eigenaren aan de overkant van de weg, langs de Rijn, niet recht tegenover hun huis of lagen hier andermans percelen, die men op een perceelgrens moest passeren. Een goot ter hoogte van de archeologische opgraving zou vanwege het steenformaat rond 1400 zijn aangelegd (24x12x6). Deze goot is echter dwars door de weg uit ca. 1375 gegraven, wat dus een dateringsprobleem geeft. Het is niet waarschijnlijk dat de stenen secundair gebruikt zijn, omdat er geen cement op de kopse kanten werd aangetroffen. De goot was schoon van binnen en werd dus waarschijnlijk niet als riool gebruikt. De welgeborenen Vanaf 1300 tot in de 15e eeuw werden op de plaats van de opgraving huizen gebouwd voor welvarende huishoudens. Dit blijkt niet alleen uit de grote omvang van de huizen met stenen funderingen, maar ook uit de samenstelling van het aardewerk, de aanwezigheid van stenen beerkelders, de glas-in-lood ramen en leien daken. Een dergelijk complex komt buiten de steden alleen voor bij de adellijke begraven hofsteden.9 Zeker in de 15e eeuw en misschien ook in de 14e eeuw had de bebouwing hier een stedelijk aanzien met dicht op elkaar staande panden, slechts gescheiden door een osendrop en steegjes. Deze bebouwing lag al in de 14e eeuw aan een opgehoogde, verharde straat. Bij het onderzoek in de rioolsleuf bleek dat zowel de ophogingen van de Rijnstraat als de stukjes wegdek uit het eind van de 14e eeuw zich langs de hele Rijnstraat uitstrekten, zodat zich waarschijnlijk over deze hele afstand een welvarende bewoning bevond. Deze bewoning komt niet overeen met het idee van een landelijk dorp in deze streek: een paar houten huisjes rond Stedelijke bebouwing in een dorp: de welgeborenen van Katwijk
02-binnenwerk.indd 55
|
55
30-03-2007 14:39:23
Afb. 7 Gestempelde bak met onbekende functie (komt alleen voor in een welvarende omgeving).
56
|
de kerk en een enkel duurder huis van de schout, buiten het dorp een paar begraven hofsteden van de adel en soms een kasteel. Blijkbaar klopt dit clichébeeld niet, maar dat is vanuit historisch onderzoek al eerder opgemerkt. In de Middeleeuwen bestond de stand van welgeborenen. Zij waren van (lage) adel, hoefden geen (grond) belasting te betalen en moesten de Graaf van Holland militair bijstaan bij zijn veldtochten. Men moest wel kunnen aantonen dat men van adellijke afkomst was. Vanaf het begin van de 15e eeuw moest men ook daadwerkelijk ridderlijk leven, zoals het niet verrichten van landarbeid. Ze woonden daarom vaak op begraven hofsteden: een huis (geen boerderij) dat was omgraven met een gracht. Voor de minder vermogende welgeborene kon dit ook een kleiner huis zijn, met alleen een gracht voor de vorm, dat in feite niet verdedigbaar was. De historicus Gosses verbaasde zich al over de grote aantallen welgeborenen in 1424 in de ambachten: bijvoorbeeld in Katwijk en Valkenburg 58. Dezen kunnen nooit allemaal in hofsteden op het land hebben gewoond, dus stelde hij zich dorpen voor waar huis aan huis welgeborenen woonden en het aantal huislieden in de minderheid was.10 Het lijkt erop dat we bij deze opgraving een paar van deze welgeboren ‘rijtjeshuizen’ zijn tegengekomen (afb. 7).
De vraag is natuurlijk waar deze dorpse rijkdom vandaan komt. Voor Katwijk ligt dat voor de hand: de visserij, waarvan ook een clichébeeld ons parten speelt. Het vissersdorp wordt vaak als nog erger afgeschilderd dan de boerendorpen: afgelegen, moeilijk bereikbaar via zandweggetjes lagen daar kleine armzalige visserhuisjes, waarvan de bewoners een schamele botenham verdienden door met hun bootjes vanaf het strand te vissen. Dit in tegenstelling tot de grote haringvisserij vanuit de Maas, waar het grote geld werd verdiend. De werkelijkheid is anders: volgens de Informacie van 1514 bezaten Katwijkse rederijen grote haringbuizen, die gefinancierd werden vanuit Delft, Leiden, Amsterdam en Gouda. In de Enqueste van 1494 blijkt dat een deel van de Katwijkse vissers als huurlieden voeren, dat wil zeggen op de haringbuizen, want vissers vanaf het strand kregen een deel van de besomming. In 1378-1380 werden in de Heusdense tol aparte lijsten bijgehouden van Katwijkse en Scheveningse vishandelaars.11 Het is bekend dat de visserij, en vooral de haringvangst in de Middeleeuwen, veel geld heeft opgebracht en Katwijk heeft daarvan blijkbaar zijn deel gehad. De huizen die tijdens het onderzoek zijn gevonden, behoorden waarschijnlijk aan reders en vishandelaars rond de burggrafelijke vismarkt, die in Katwijk was gevestigd. Ze zullen zich langs de Rijn hebben gevestigd, omdat hier de vis werd overgeladen op de handelsschepen. Voor Katwijk is dus een oorzaak aan te wijzen voor de welvaart, maar is dit dorp daarom uniek? Van de andere vissersplaatsen bleek al het grote aantal Scheveningse vishandelaars dat de tol van Heusden passeerde (een hoger aantal dan de Katwijkers). Noordwijk kreeg in 1397 stadsrechten die in 1399 weer werden ingetrokken, omdat het de Noordwijkse poorters niet beviel. Daar wordt nogal eens neerbuigend over gedaan: dorpjes die stadsrechten hadden, maar daar in niets op leken. Dat echter Leiden het wel, maar Noordwijk het niet
Stedelijke bebouwing in een dorp: de welgeborenen van Katwijk
02-binnenwerk.indd 56
30-03-2007 14:39:23
bracht tot wat we nu een stad vinden, zegt nog niets over de omstandigheden bij het uitgeven van deze rechten. Men mag er van uitgegaan dat ook Noordwijk op dat moment een welvarende bevolking had, die zich de stadsrechten dacht te kunnen veroorloven. En buiten de vissersplaatsen? Ook in andere dorpen vinden we grote aantallen welgeborenen, zoals Aarlanderveen en Oudshoorn (68), Leiderdorp en Kouderkerk (62), Voorschoten (41), Lisse (31) en Zoeterwoude (24). Het vermogen van die welgeborenen was elders soms veel hoger. In 1345 bezitten de welgeborenen van Katwijk en Valkenburg een vermogen van 5290 pond.12 Dit valt in het niet bij sommige veenambachten, zoals Hazerswoude (34355 pond, in 1424 12 welgeborenen) en Zoeterwoude (12381 pond, in 1424 24 welgeborenen). De welgeborenen in Katwijk, en misschien ook elders in de dorpen, wijken af van de gebruikelijke definitie. Zij voelden blijkbaar geen noodzaak om in de stad te gaan wonen, bouwden in de dorpen hun eigen stadse buurt, konden geen ridderlijke staat houden en
probeerden zelfs in hun namen geen houvast te geven voor hun adellijke afkomst: het waren vrijwel allemaal patroniemen. De Katwijkse welgeborenen Jacob Scoemaker en Matte Onvervairt maken geen erg adellijke indruk. Conclusie De Katwijkse Rijnstraat deed niet onder voor een rijk stukje Leiden uit die tijd, al was er in Leiden meer van. Maar ook in veel andere dorpen woonde een groot aantal welgeborenen, met vaak hoge rijkdom. Archeologisch is daar vreemd genoeg nog weinig van teruggevonden. Waarschijnlijk is er in de steden meer aandacht voor de archeologie, omdat de verwachting hier hoger is. Waarschijnlijk om dezelfde reden is de aandacht voor de veendorpen nog minder. D. Parlevliet Nachtegaallaan 42 2224 JH Katwijk D. van der Kooij Welterdreef 93 2253 LJ Voorschoten
Noten 1 Parlevliet 2001, 1-16. 2 Mededeling dhr. E. Bult. E. Bult dateerde ook een deel van het aardewerk uit de periode 1200-1500. 3 Datering dhr. E. Bult. 4 De steenformaten in dit artikel zijn ruwweg gedateerd met behulp van een eigen grafisch overzicht van in literatuur gedateerde steenformaten in de Rijnstreek. Deze zijn natuurlijk alleen een eerste indicatie voor de bouwperiode. 5 Parlevliet 1990/1993. 6 Mededeling dhr. E. Bult. 7 Nationaal Archief, Archief van de Abdij Rijnsburg, inv. nr. 413. 8 Parlevliet 1996, 134, S84. 9 Mededeling dhr. E. Bult. 10 Gosses 1926, 112. 11 Niermeyer 1968. 12 Grafelijke rekening 1344/1345, 1875 (in Hamaker z.j.). Literatuur Parlevliet, D., 2001: De Rijnmond verstopt, Holland 33-1, 1-16. Parlevliet, D., 1990/1993: Historische atlas van Katwijk en Valkenburg 1825 en 1620, Katwijk. Parlevliet, D., 1996: Historische atlas van Katwijk en Valkenburg 1544, Katwijk. Gosses, I.H., 1926: Welgeborenen en huislieden, Groningen/Den Haag. Niermeyer, J.F., 1968: Bronnen voor de economische geschiedenis van het Beneden-Maasgebied, Eerste deel: 1104-1399, Rijks Geschiedkundige Publicatien, Grote serie 127, Den Haag. Hamaker, H.G., z.j.: De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche huis, Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, nieuwe reeks, nr. 21, deel 2, Utrecht. Stedelijke bebouwing in een dorp: de welgeborenen van Katwijk
02-binnenwerk.indd 57
|
57
30-03-2007 14:39:24
Wetenswaardigheden uit de geveilde bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen Tom Buijtendorp
Bijna geruisloos is bij het Haarlemse veilinghuis Bubb Kuyper van 30 mei tot en met 2 juni 2006 een deel van de bibliotheek van de archeologen Van Giffen en Glasbergen verkocht. De bibliotheek bevatte interessante gegevens over de geschiedenis van de Nederlandse archeologie, beginnend met redactiestukken van Antiquiteiten, het oudste archeologische tijdschrift van Nederland en daarbuiten.
Afb. 1 Voorzijde en achterzijde van de redactiebrief van februari 1822, die Bodel Nijenhuis in zijn exemplaar van Antiquiteiten liet inbinden. De brief was een combinatie van massadrukwerk met hier en daar open ruimtes voor een persoonlijke invulling. Hij is persoonlijk ondertekend door zowel Westendorp als Reuvens.
58
|
Wetenswaardigheden uit de geveilde bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen
02-binnenwerk.indd 58
30-03-2007 14:39:26
De kern was de bibliotheek van W. Glasbergen (1923 -1979), die ook een flink aantal boeken van A.E. van Giffen (1884 -1973) bevatte. Die bezat op zijn beurt boeken die door de handen zijn gegaan van 19e-eeuwse archeologen als C.J.C. Reuvens (1793 -1835) en L.J.F. Janssen (1806 -1869). De bibliotheek was daarom van belang voor de geschiedenis van de Nederlandse archeologie, temeer omdat het persoonlijk archief van Glasbergen niet toegankelijk is voor studie.1 Helaas is er geen inventaris gemaakt en wordt de afkomst niet altijd vermeld in de
veilingcatalogus die ook veel boeken uit andere verzamelingen bevat. Daardoor was achteraf alleen nog een zeer gedeeltelijke reconstructie mogelijk.2 Tijdschrift Antiquiteiten Een interessant veilingstuk uit de bibliotheek van Van Giffen was allereerst de complete uitgave van Antiquiteiten, het eerste archeologische tijdschrift ter wereld. Aantekeningen en een brief van de eerste uitgevers en auteurs leveren nieuwe inzichten op over deze mijlpaal in de archeologie. Het in 1819 gestarte blad ‘Antiquiteiten, een
Wetenswaardigheden uit de geveilde bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen
02-binnenwerk.indd 59
|
59
30-03-2007 14:39:28
Afb. 2 Persoonlijke aantekening van Reuvens in het exemplaar van Antiquiteiten, dat hij in 1821 aan Bodel Nijenhuis had gegeven.
60
|
oudheidkundig tijdschrift’ was een wereldprimeur. Het verscheen bijvoorbeeld een jaar eerder dan het Amerikaanse Archaeologia Americana. De ontstaansgeschiedenis is daarmee van internationale betekenis. Het Nederlandstalige Antiquiteiten verscheen van 1819 tot 1826 in drie reeksen (‘delen’) met een dalende frequentie. In de periode juni 1819 tot december 1820 verscheen de eerste reeks onder redactie van de Groningse predikant en oudheidliefhebber N. Westendorp (1773–1836). Reuvens werd mede-redacteur vanaf het begin van de tweede reeks (1822–1823). Met het toetreden van Reuvens tot de redactie werden de onderwerpen veel gevarieerder en kwamen ook volop zaken van buiten de landsgrenzen aan bod. Daarna bleef het enige jaren stil, totdat in 1826 de laatste reeks uitkwam met nog maar één aflevering. Kopij voor een tweede aflevering was wel in de maak, maar is nooit verschenen.3 De set uit de veiling blijkt afkomstig uit de bibliotheek van de fameuze oudheidliefhebber en kaartenverzamelaar Johannes Tiberius Bodel Nijenhuis (1797-1872). Deze was student van Reuvens vlak nadat die in 1818 de
eerste hoogleraar in de archeologie ter wereld was geworden. Bodel Nijenhuis promoveerde in 1819 op een boekhistorisch onderwerp en zou in zijn werkzame leven meer dan honderd publicaties voortbrengen. Daarvan verscheen de eerste in 1823 in het tijdschrift Antiquiteiten. Het betrof een 46 pagina’s tellende bespreking van het in juni 1820 voor het eerst uitgekomen blad Archaeologia Americana. 4 Hij leverde ook nog wat kleinere bijdragen over onder meer de Romeinse resten in Keulen en Trier, die hij augustus 1821 had bezocht.5 De redactie verzocht hem en vele anderen om kopij (liefst geen “vroegere opstellen”). De werkwijze blijkt uit de redactiebrief van “Februarij 1822”, die Bodel Nijenhuis in zijn exemplaar liet inbinden. De brief was een combinatie van massadrukwerk met hier en daar open ruimtes voor een persoonlijke invulling. Hij is persoonlijk ondertekend door zowel Westendorp als Reuvens (afb. 1a en b). De hoffelijke brief illustreert hoe massaal om kopij werd gevraagd om zodoende een breed netwerk van correspondenten op te zetten. Opmerkelijk is het uitgangspunt dat het tijdschrift “niet in het oneindige moet worden voortgezet”. De redactie ging blijkens de brief uit van een beperkt aantal nummers: “Het Oudheidkundig Tijdschrift zal met drie of vier jaren ophouden, en jaarlijks in twee of meer stukjes verschijnen”. Bodel Nijenhuis had enkele maanden eerder van Reuvens al een presentexemplaar gekregen van de eerste serie uit 1819-1820. Voorin bevindt zich een persoonlijke aantekening: “Antiquiteiten I. Deel, den heer JT Bodel Nijenhuis ten geschenke van C.J.C. Reuvens, nov. 1821” (afb. 2). Het persoonlijke presentexemplaar en de brief hadden hun effect: reeds in mei 1822 (drie maanden na de brief) had Bodel Nijenhuis zijn artikel gereed.6 Bodel Nijenhuis maakte ook veel later nog aantekeningen in zijn set. Zo schreef hij ergens tussen 1860 en 1872 voorin deel I over een auteur die veel bijdroeg
Wetenswaardigheden uit de geveilde bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen
02-binnenwerk.indd 60
30-03-2007 14:39:29
aan het tijdschrift, maar verder niet erg bekend is. Het betrof predikant Wessel Friedrich Visch, “van welken bij herhaling oudheidkundige berigten in dit tijdschrift zijn opgeteekend”.7 Visch “overleefde jaren lang beide der schrijvers” (verwijzend naar de kort achter elkaar in 1835 en 1836 overleden Reuvens en Westendorp). Bodel Nijenhuis schreef wat details over de auteur, die opmerkelijk lang actief bleef: “Ja, hij gedacht de 25e junij 1843 zijn 50 jarigen, in een gemeente volbragt, predikdienst. Hij was geb. 25 augustus 1773 te Ohne, en bevestigd te Wilsum 23 junij 1793 (dus nog geene 20 jaren oud). Hij stierf 6 febr. 1860, na 66 jaar dienst op een plaats”.8 Reuvens zelf publiceerde in Antiquiteiten over zeer uiteenlopende zaken zoals de methodologie van het vak, de in 1816 in het British Museum gearriveerde ‘Elgin marbles’ van de Acropolis en scheepswrakken. In 1823 werd door hem en Westendorp in Antiquiteiten het begrip ‘terra sigillata’ in de Nederlandse archeologie geïntroduceerd.9 In een in 1824 afgerond artikel nam hij het als een van de eersten op voor Champollion. Die had twee jaar eerder een ontcijfering van de hiërogliefen aangedragen, maar ondervond aanvankelijk veel kritiek. Verder werd de formule van het tijdschrift uitgebreid met korte opgravingsberichten, reisverslagen en boekbesprekingen. Met de komst van Reuvens kreeg het tijdschrift ook een nieuw motto. Het paste inhoudelijk bij zijn streven de ontluikende archeologie een stevige plek te geven naast het veel oudere vak van de historici. Het motto luidde (hier vertaald uit het Frans): “Ik verzoek diegene die de klassieke auteurs bestuderen, te onderkennen dat de monumenten vaak zekerdere bronnen zijn dan de historici”.10 En zo ademt het gehele tijdschrift de pioniersgeest van de eerste echte archeologen. De redacteuren wilden blijkens de redactiebrief uit 1822 “met drie of vier jaren ophouden”, dus ergens in 1825 of 1826, met jaarlijks minimaal twee
C.J.C. Reuvens (1793-1835) Bron: RMO
uitgaven. Ze schrijven te “hebben begrepen, dat hetzelve, om lezeren te verkrijgen, niet in de fout van de groote buitenlandsche ondernemingen, onmatige duurte, moet vervallen”. Met het laatste nummer uit 1826 was de oorspronkelijke doelstelling van nog minimaal zes uitgaven overigens niet gehaald. In 1822 en 1823 verscheen immers slechts een enkel nummer, waarna het pas weer in 1826 tot een uitgave kwam, die tevens de laatste was. Volgens het voorwoord van de laatste editie ging het blad vroegtijdig ter ziele omdat de woonplaatsen van de twee redacteuren teveel uiteen lagen. Maar Brongers heeft opgemerkt dat er ook inhoudelijke meningsverschillen geweest moeten zijn.11 Verder had Reuvens het in 1826 enorm druk met de voorbereiding van zijn geplande opgraving in Voorburg, wat het grootste project uit zijn carrière zou worden.12 Na het onverwachte overlijden van Reuvens in 1835, bleef zijn vrouw in
Wetenswaardigheden uit de geveilde bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen
02-binnenwerk.indd 61
|
61
30-03-2007 14:39:30
contact met enkele archeologische collega’s van haar man. Dat illustreert een ander interessant document uit de bibliotheek. Het betreft 26 publicaties van de Leidse archeoloog Janssen, die Van Giffen in 1946 in twee delen had laten inbinden. Een artikel van Janssen uit 1839 was bestemd voor “Mevrouw de wed. Reuvens v.d.s.” (v.d.s. = van de schrijver).13 De ingebonden set bevatte een getypte lijst met 291 publicaties van Janssen. Daarin waren de 26 aanwezige publicaties gemarkeerd. De meeste publicaties kwamen uit de Reuvensbibliotheek in Leiden. Daaraan waren ze blijkens de aantekening “van den schrijver” door Jansen zelf overgedragen.14 Van Giffen De complete set Antiquiteiten is na het overlijden van Bodel (1872) waarschijnlijk in november 1873 geveild met de rest van zijn bibliotheek. In de catalogus van deze beroemde veiling komt de serie van Antiquiteiten namelijk voor onder nummer 629.15 Koper was waarschijnlijk de Amsterdamse stadsbibliotheek. Dat suggereert het tot 1877 gebruikte stempel van deze bibliotheek.16 Van Giffen werd volgens een aantekening in “circa 1910” de nieuwe eigenaar. Het was de tijd dat Van Giffen als twintiger de overstap maakte van de biologie naar de archeologie en als assistent van Holwerda actief was in Voorburg-Arentsburg. Mogelijk verwierf hij de set vanwege de grote rol die redacteur Reuvens in Voorburg had gespeeld. Maar affiniteit met de Groningse predikant Westendorp kan ook een rol hebben gespeeld bij de Groninger Van Giffen, zelf zoon van een Gronings predikant. Verder lagen veel onderwerpen in zijn interessegebied. Een als bladwijzer aanwezig visitekaartje van Van Giffen suggereert dat hij Antiquiteiten na de Tweede Wereldoorlog nog heeft geraadpleegd.17 Van Giffen zou een eigen bibliotheek opbouwen die werd aangevuld met schenkingen. “Dr. A.E. van Giffen, with kindest regards Haakon Shetelig”
62
|
staat bijvoorbeeld voorin een publicatie uit 1919 van de Noorse archeoloog H. Shetelig (1877–1955). Ook werden veel eigen publicaties opgenomen met handgeschreven in blokletters de naam van Van Giffen en het jaartal van verwerving. Verder gebruikte hij regelmatig een ovaalvormig exlibris-stempel met zijn naam en woonplaats Oegstgeest. Dat stempel stond bijvoorbeeld in het tijdschrift Antiquiteiten en twee oude Duitse vertalingen van de Latijnse geschriften van Eutropius (1829) en Velleius Paterculus (1833), overigens logische boekjes in de collectie van een niet-classicus als Van Giffen. De opbouw liep tot in de oorlogsjaren door. Zo werd in november 1939, vlak voor de oorlog, de verzameling nog aangevuld met een dat jaar verschenen vertaling van de kronieken van de abdij Bloemhof. En gedurende de oorlog verkreeg Van Giffen bijvoorbeeld in 1942 de tweede editie van de Batavia van Junius uit 1652. Ook verwierf hij dat jaar het Voorburgse opgravingsverslag van Reuvens uit 1829 plus twee bijbehorende publicaties in de Staatscourant. Een jaar later verkreeg Van Giffen een boek van Leemans uit 1842, dat blijkens een aantekening op 19 augustus 1940 was afgeschreven in de openbare leeszaal “Reuvens” van de openbare bibliotheek in Leiden. Dat was een belangrijke bron voor zijn bibliotheek.18 Na de oorlog bleef de bibliotheek van Van Giffen zich uitbreiden, bijvoorbeeld op 25 juni 1952 met een boekje van H.J. Popping over de Nederlandse prehistorie met op de omslag een foto van de beroemde opgraving die Van Giffen in 1931-1934 uitvoerde in Ezinge. Verder prijkt zijn zelfgeschreven naam in overdrukken van de feestbundel die in 1947 voor Van Giffen was gemaakt. Naast boeken bezat Van Giffen nog andere documenten, bijvoorbeeld een manuscript van de historicus en numismaat Jan Ernst Henric Hooft van Iddekinge (1842-1881). Het betrof de “schenkingen gedaan aan de St. Maartens Kerk te Utrecht, door
Wetenswaardigheden uit de geveilde bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen
02-binnenwerk.indd 62
30-03-2007 14:39:30
Duitsche koningen en keizers” met een “schetskaart van Noord-Oostelijk Nederland in de XIe eeuw.” van gekleurde waterverf, tesamen met drie brieven (1879 - 1881) van dezelfde. Ook waren er zeven prenten uit de 16e en 17e eeuw met stadsgezichten van Groningen, veelal met aantekeningen van Van Giffen op de achterzijde. De tweede echtgenote van Van Giffen, Guda E.G. Duyvis (1894 - 1984), met wie hij in 1938 was getrouwd, had haar eigen boekencollectie, waarin ze haar naam schreef. Ze publiceerde zelf onder meer over de Maya’s en Azteken. Maar ze bezat ook publicaties uit het vakgebied van haar man uit de periode dat ze hem kende. Daaronder de verslagen van de Vereniging van Terpenonderzoek, waarvan haar man lange tijd voorzitter was, met onder meer de verslagen van zijn beroemde opgraving in Valkenburg. In haar collectie bevond zich ook een ‘Sonder-Abdruck (nicht im Handel)’ uit het Duitse blad Mannus, uitgegeven in 1938, het jaar dat ze met Van Giffen trouwde. Het betreft een omstreden blad van de Reichsbund für Deutsche Vorgeschichte, kort na de oorlog verguisd als bolwerk van de nationaal socialistische archeologie in Duitsland. Van Giffen had sinds 1935 contact met de voorzitter van de Reichs bund. Deze H. Reinerth werd na de oorlog beschouwd als de belangrijkste nazi-prehistoricus. Van Giffen verwijst aan het begin van het artikel naar de lezing die hij op 15 juni 1937 voor de Reichsbund gaf aan de universiteit van Berlijn. Daarin wees hij op het nut van samenwerking tussen Duitse en Nederlandse archeologen, wat in de Volkischer Beobachter werd uitgelegd als een oproep tot Nederlandse-Duitse collaboratie. Het weerhield Van Giffen er niet van Reinerth nog na de Duitse bezetting in december 1940 in Groningen te ontvangen.19 Al voor de oorlog werd Van Giffen (ten onrechte) verdacht van het lidmaatschap van de NSB, en na afloop van de Tweede Wereldoorlog kreeg hij flinke
A.E. van Giffen (1884-1973) Bron: Groninger Museum
kritiek op zijn samenwerking met de Duitsers. Eickhoff kwam op basis van bestudering van onder meer de correspondentie van Van Giffen echter tot de conclusie dat deze verre van sympathiek stond tegenover de Duitse zaak en zich bijvoorbeeld inzette voor Joodse wetenschappers die onder druk stonden. Volgens intimi had hij liberale en anti-Duitse gevoelens. Hij wenste die echter niet te vermengen met zijn contacten met Duitse collega’s, omdat hij de wetenschappelijke vruchten daarvan te belangrijk vond. Hij probeerde zijn werk zoveel mogelijk van de politiek te scheiden om zo zijn onderzoek via onder meer noodopgravingen voort te zetten.20 Dat kan verklaren dat de overdruk kennelijk niet uit schaamte is weggedaan en bewaard bleef in de huisbibliotheek. Van Giffen schonk zijn eigen publicaties ook aan anderen. Zo gaf hij in 1927 aan voorgraver J. Lanting zijn ‘De hunnebedden in Nederland’, welk
Wetenswaardigheden uit de geveilde bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen
02-binnenwerk.indd 63
|
63
30-03-2007 14:39:32
boek hij bijna veertig jaar later weer retour kreeg: “teruggeschonken door J. Lanting aan Prof. Dr. A.E. van Giffen” (1965). Verder gaf hij vooral in de jaren zestig een flink aantal boeken aan Glasbergen. Zo schonk hij 1 september 1966 een vrij kostbaar boek aan Glasbergen, namelijk de in 1642 gepubliceerde Batavia van Junius die onder meer schreef over de Brittenburg. En zo zijn er veel meer voorbeelden. Overigens nam Van Giffen met zijn boeken geen afscheid van de archeologie. Tot ver in de tachtig bleef hij actief en publiceerde ook nog.21 Glasbergen Glasbergen was een leerling van Van Giffen. In december 1952 werd hij zelfs aangetrouwde familie via zijn huwelijk met Ernestine Duyvis, een nicht van de vrouw van Van Giffen. Van Giffen noemde Glasbergen zelfs amicaal zijn “neef” hoewel hij dat niet echt was: “Van A.E. van Giffen aan zijn opvolger en neef Wim Glasbergen bij diens 45ste verjaring” schreef Van Giffen kennelijk op 24 juli 1968 in een boek uit 1732. Het betrof deel 3 uit het ‘Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche oudheden’ met prenten en korte beschrijvingen van Zuid-Hollandse plaatsen. Bijzonder was de 18e-eeuwse notitie voorin, die aangaf dat het losse deel het kostbare restant was van een inboedel die kort na het verschijnen was geplunderd.22 Glasbergen groeide op in Rijnsburg en doorliep van 1938 tot 1942 het Gymnasium in Leiden. Na de oorlog woonde hij gedurende zijn Groningse studie lange tijd bij Van Giffen in. Later zou hij Van Giffen opvolgen als onder meer hoogleraar in Amsterdam en conservator van het provinciaal museum in Assen. Glasbergen legde in de archeologie van alles zeer nauwgezet vast.23 Evenzo schreef hij aanschafdata en andere gegevens in zijn boeken, waardoor de boeken interessante gegevens opleveren. Zijn bibliotheek getuigt van een vroege historische en archeologische
64
|
belangstelling. “Uit ouderlijk huis. Gekocht door grootmoeder L. Glasbergen-Bakker” schreef middelbaar scholier Glasbergen in 1940 met potlood in een historisch getint boek van G.L. Kepper over ‘Nederland en zijne bewoners’ (1901). Op zijn 18e verjaardag (24 juli 1941) kreeg hij “van vader en moeder” het dat jaar gepubliceerde boek van Byvanck over ‘De voorgeschiedenis van Nederland’. Daarin maakt de jonge Glasbergen diverse aantekeningen, bijvoorbeeld bij het door Van Giffen opgegraven ‘steenkistgraf’ bij Diever. “Ligt op het terrein bij het zomerverblijf van Prof. V. Giffen, genaamd ‘De Hezebergh’, 24-vii-42 heb ik de plaats bezocht”, aldus Glasbergen.24 Diever is het Drentse dorp waar Van Giffen en zijn vrouw later naast elkaar begraven zouden worden, met later ernaast het (nu onherkenbare) crematiegraf van Glasbergen. De voorgaande zomer van 1941 had Glasbergen, toen nog gymnasiumleerling, als vrijwilliger meegeholpen bij de eerste opgraving van het Valkenburgse castellum door Van Giffen. Hij raakte daar geïnteresseerd in de dateringsmogelijkheden van terra sigillata. Hij was rond de twintig toen hij Van Giffen mocht helpen bij het uitwerken van de terra sigillata van diens opgravingen in Valkenburg en Heerlen. Voor zijn twintigste verjaardag kreeg hij van een vriend een boek over dit type aardewerk van specialist Oxé: “Aan mijn vriend Wim ter gelegenheid van zijn 20ste verjaardag 24-vii-1943, H. Lagaay”. Dat zelfde jaar verwierf hij nog zeker vijf andere boeken over hetzelfde onderwerp.25 December 1943 moest Glasbergen naar het schijnt onderduiken om aan deportatie te ontkomen, waartoe hij bij zijn ouders onderdak kreeg.26 Maar blijkens zijn bibliotheek kon hij met zijn werk gewoon verder. Zo verkreeg Glasbergen op 20 mei 1944 een door Oxé geschreven boek over terra sigillata uit 1933. Ook bleef hij lezen en werken. “Op 27-V-’44 dit boek uitgelezen” schreef hij aan het slot van eerder
Wetenswaardigheden uit de geveilde bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen
02-binnenwerk.indd 64
30-03-2007 14:39:32
genoemd boek van Byvanck.27 Bij een stuk over rassen plaatste hij in de kantlijn het commentaar “geestig !!!”. Een passage over de “artistieke begaafdheid van het Nederlandsche volk” bestempeld hij als “chauvinistisch!”. En bij de aankondiging van een “uitgebreid overzicht” te publiceren door dr. F.C. Bursch schreef hij “misschien …!”.28 De wetenschappelijke carrière van de met de Duitsers collaborerende Bursch kwam kort erop tot een abrupt einde, toen Bursch tijdens Dolle Dinsdag (5 september 1944) op de vlucht sloeg. In hetzelfde boek liet Glasbergen ook aantekeningen achter die onder meer verwezen naar archeoloog Vere Gordon Childe. Diens cultuurmodel zou veel invloed hebben op het latere werk van Glasbergen, die grote bekendheid verwierf met zijn begrip ‘Hilversumcultuur’, in 1956 geïntroduceerd in een artikel in Westerheem.29 Twee dagen nadat Glasbergen het boek van Byvanck uit had, maakte hij alweer aantekeningen over vroege terra sigillata bij de veilingcatalogus van het Rijksmuseum van Oudheden uit 1908. Glasbergen verkreeg de catalogus in juni 1943 en maakte op “29-V-‘44” een blaadje met aantekeningen dat in de catalogus achterbleef. Het is een overzicht van de “Arretijnse Terra Sigillata uit Nederland, uit Holwerda 1908”.30 Van Giffen bleef Glasbergen regelmatig publicaties schenken, bijvoorbeeld van hemzelf over een grafheuvel: “W. Glasbergen, m.v.gr. v.d.S. 3 – XII – 1945”. Ook anderen leverden nog steeds hun bijdragen: “Voor Willem Glasbergen. Ter herinnering aan de gezellige gesprekken en uren samen doorgebracht” schreef iemand van de familie van zijn latere vrouw kort na de oorlog in een oud boek. Het betrof een werk van Janssen uit 1836 over de ‘Gedenkteekenen der Germanen en Romeinen aan den linker oever van de Neder-Rijn’. Glasbergen toonde bewondering voor oudere archeologen die optraden als een “stoere archeologische omnivoor, die niet schroomden zich te zetten
W. Glasbergen (1923-1979) Bron: RACM
aan de studie van zowel prehistorisch, provinciaal-Romeins als (vroeg) middeleeuwse objecten”.31 Zijn eigen bibliotheek getuigt van een vergelijkbare brede interesse, strokend met de onderwerpen van zijn publicaties. Naast boeken verzamelde hij prenten. Zo werden uit zijn bibliotheek enkele prenten van de Brittenburg geveild, de ruïne die vlak bij zijn geboorteplaats Noordwijk in zee lag.32 En zo bood de verkochte bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen een interessante blik op de ontwikkeling van de Nederlandse archeologie. Terwijl de archeoloog geneigd is ver in het verleden te kijken, toont deze aan dat interesse voor de eigen en recente historie zo nu en dan ook op zijn plaats is. Want ook hier gaat steeds meer interessante informatie voorgoed verloren. Herdershoeve 3 1251 DE Laren (NH)
Wetenswaardigheden uit de geveilde bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen
02-binnenwerk.indd 65
|
65
30-03-2007 14:39:33
Noten 1 De Hingh en Vos 2005, 39. 2 De auteur had helaas te laat door dat zo’n groot aantal boeken van Glasbergen/Van Giffen werd geveild en kon slechts aan het slot bij de veiling van prenten en zeldzame boeken enkele stuks verwerven (lot. nr. 44/3520 en 44/4766), plus twee onverkochte lots (nr. 44/1817 en 44/4481). Wel lukte het achteraf nog een aantal boeken te traceren bij twee handelaren en een particuliere verzamelaar die op de veiling hadden gekocht; zie o.a. lot 1812, 1795-96, 1798-1801, 1803, 1805, 1807-09,1811, 1838-41, 1843-44, 1982, 2235, 2237, 2241, 2243-45, 2247, 2255, 3279, 3488, 4481, 4450, 4483, 4486, 4499, 4650, 4798, 4804-07, 4903, 4972. 3 Brongers 2002, 86. 4 Het nummer was december 1820 door J. Pickering aan de redactie gezonden (Antiquiteiten II.2, 47). 5 Antiquiteiten II.2, 1-46, 164-166, 177 (voetnoot) en 183-187. 6 Overigens verscheen dit artikel uiteindelijk pas in de eerstvolgende aflevering van 1823. 7 O.a. Antiquiteiten I.2, 191-224. 8 Van zijn hand: Visch, W.F., 1820. Geschiedenis van het graafschap Bentheim. Zwolle. 9 Brongers 2002, 86-87; Antiquiteiten II.2, 320 en 323 (Reuvens); Overigens ook gebruikt door Westendorp in zelfde nummer (Antiquiteiten II.2, 309). 10 Naar Martin 1727,II, 332. 11 Brongers 2002, 86. 12 Enkele publicaties van deze opgraving zijn overigens ook via Van Giffen in de bibliotheek van Glasbergen terecht gekomen en aangekocht door G. M. Duijvestein te Voorburg. 13 Janssen, L.J.F.,1839. Romeinschen steen in het Jan (overdruk uit Tijdschrift Geschiedenis) 14 Uit de Bubb Kuyper veiling aangekocht door Hans
Westing te Eex voor eigen collectie; Blijkens een stempel waren de meeste publicaties op 7 oktober 1939 in de Reuvensbibliotheek afgeschreven. 15 Veilingcatalogus 10 november 1873, p. 39 (deel I.2). 16 “Biblioth. Amstelaed” in rondstempel rond drie Amsterdamse kruizen. Deze collectie ging in 1877 over in die van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, waar Van Giffen het als afgeschreven exemplaar verkregen kan hebben. 17 Visitekaartje als directeur ROB (1947-1950), Deel I.1 tussen p. 48 en 49. 18 Publicaties Reuvens en Leemans nu in collectie G. M. Duijvestein. 19 Eickhoff 2005, 77-82; nummer gekocht door auteur. 20 Eickhoff 2003. 21 Waterbolk 1973; Van Es 1973, 6-7; Cordfunke 1973, 91; De Hingh en Vos 2005, 65; boek Junius in bezit auteur. 22 Geveild aan handelaar Scheurs die de auteur overbood. 23 Waterbolk 1979, 6; De Hingh en Vos 2005, 34en 56. 24 Genoemde boeken zijn gekocht door de auteur. 25 Alzei 1916; Knorr 1910, 1912, 1913 en 1919. 26 Theunissen 1999, 19-20 over de jonge Glasbergen en zijn ‘onderduiken’; Liesbeth Theunissen meldde de auteur dat ze in 2006 van de Rijnsburgse amateurarcheoloog Leenheer vernam dat Glasbergen tijdens de oorlogsjaren verbleef in het ouderlijk huis dat in Rijnsburg stond, op gemeentelijk grondgebied van Oegstgeest. 27 De nieuwe editie (1944) verkreeg hij op 14 juli 1945 (nu collectie G. M. Duijvestein). 28 Byvanck 1941, 6 en 34. 29 Glasbergen 1969, 5 verwijzend naar Childe 1929, v-vi. 30 Aangekocht door de auteur. 31 Glasbergen 1962, 14. 32 Lot. Nr. 44/3520, nu in bezit van de auteur.
Literatuur Bierma, M., 1973. Bibliography of the published works of A.E. van Giffen. In: Palaeohistoria 15, 1973, 5-34. Brongers,J.A., 2002. Een vroeg begin van de moderne archeologie. Leven en werken van Cas Reuvens (1793 – 1835). Documentatie van een geleerden-leven. NAR 23. Amersfoort. Cordfunke,E.H.P., 1973. Prof. Dr. A.E. van Giffen, ter nagedachtenis. In: Westerheem 22 (1973), 40-41. De Hingh, A. en W. Vos, 2005. Romeinen in Valkenburg (ZH). De opgravingsgeschiedenis en het archeologische onderzoek van Praetorium Agrippinae. Leiden. Eickhoff, M, 2003. De oorsprong van het ‘eygene’. Nederlands vroegste verleden, archeologie en nationaal-socialisme. Amsterdam. Eickhoff, M., 2005. German archaeology and National Socialism. Some historiographical remarks. In: Archaeological Dialogues nr. 12, 73-90. Es, W.A. van., 1972. Ontstaan en groei van de ROB. Spiegel Historiael 1972, 240-248. Es, W.A. van., 1973. In memoriam A.E. van Giffen. In: Die Kunde n.f. 24 (1973), 3-7. Glasbergen,W., 1962. Mr. P.C. J.A. Boeles 1873 – 1961. In: De Vrije Fries 45 (1962), 8-31. Glasbergen,W., 1969. Nogmaals HVS/DKS. Haarlemse voordrachten (IPP publicatie 119). Haarlem. Martin, J. de., 1727. La Religion des Gaulois, tirée des plus pures sources de l’antiquité. Paris. Theunissen,L., 1999. Midden-bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage Landen. Een evaluatie van het begrip ‘Hilversum-cultuur’. Proefschrift Universiteit Leiden. Waterbolk, H.T., 1973. A.E. van Giffen. Noordhorn 14 March 1884 – Zwolle 31 May 1973. In: Palaeohistoria 15 (1973), 5-34. Waterbolk, H.T., 1975-1976. Albert Egges van Giffen. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1975-1976, 122-153. Waterbolk, H.T., 1979. In memoriam. Willem Glasbergen 1923 – 1979. In: Helinium XIX (1979), 3-6. Zonder auteur. Veilingcatalogus 10 november 1873: Catalogue des Collections Étendues Historiques et Artistiques de feu Mr. J.T. Bodel Nijenhuis à Leide. Premiere Division; deuxième partie.
66
|
Wetenswaardigheden uit de geveilde bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen
02-binnenwerk.indd 66
30-03-2007 14:39:34
-advertentie-
Ontdekt met medewerking van Rob Houkes is werkzaam bij Hazenberg Archeologie als onderzoeker en materiaalspecialist. Hij is betrokken bij de uitwerking van diverse grote onderzoeken, zoals die van de Neolithische vindplaats Ypenburg. Momenteel houdt hij zich bezig met het vuursteen en natuursteen van de midden Bronstijd nederzetting Bronovo.
De maalsteenloper van Bronovo
De afdeling Archeologie, Dienst Stadsbeheer van de gemeente Den Haag heeft tussen 1986 en 1991 opgravingen uitgevoerd op het terrein van het Bronovo ziekenhuis. Hierbij zijn sporen ontdekt uit de Midden Bronstijd. Momenteel werken medewerkers van Hazenberg Archeologie in opdracht van de gemeente Den Haag hard aan de uitwerking van het onderzoek. Tijdens de opgravingen is een grote hoeveelheid natuursteen gevonden. Bij de beschrijving daarvan kwam Rob Houkes een karakteristiek werktuig tegen: een schijfvormige steen van lichtgrijze kwartsiet met een gewicht van ruim 550 gram. De rand van dit werktuig vertoont intensieve klopsporen. Het lijkt te gaan om een zware, intensief gebruikte klopsteen. Deze steen trekt de aandacht omdat vergelijkbare stukken zijn ontdekt op de Midden Neolithische vindplaatsen Schipluiden en Ypenburg, zo’n 2000 jaar ouder dan Bronovo. Uit gebruikssporenonderzoek door A. L. van Gijn van de Rijksuniversiteit Leiden blijkt niet de beklopte rand te zijn gebruikt, maar de vlakke zijden, en wel als loper van een maalsteen (mano). Het exemplaar van Bronovo vertoont dezelfde soort slijtage, reden genoeg om aan te nemen dat ook dit een mano is. In eerste instantie leek het een unieke vondst te zijn voor de Bronstijd, maar bij nadere beschouwing blijken er meer te zijn gevonden. Ze zijn meestal beschreven als klopsteen en soms als wrijfsteen, maar nooit als maalsteenloper. Toch blijkt dit type mano 2000 jaar lang in gebruik te zijn geweest. Door de interpretatie als klopsteen is dit tot nu toe aan de aandacht ontsnapt.
Foto’s: Hazenberg Archeologie Leiden. www.hazenbergarcheologie.nl
02-binnenwerk.indd 67
30-03-2007 14:39:35
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Groningen Doorgaan, én volhouden in de Vroege-IJzertijd, in de Euvelgunner klei Gert Kortekaas, Anko Wieringa & Jasper Huis in ’t Veld1
100 jaar onderzoek van de bewoning op de klei en vragen te over Het is bijna 100 jaar geleden dat de biologiestudent Ab Van Giffen naar Dorkwerd fietste om daar zijn eerste officiële schreden in de archeologie en in het wierdenonderzoek te zetten. Actuele thema’s waren toen onder meer de stijging van de zeespiegel en ook de herkomst van de eerste wierdenbewoners en het bijbehorende tijdstip. In Van Giffens voetsporen volgde onder andere Tjalling Waterbolk die een verwantschap opmerkte tussen het oudste aardewerk uit de wierden en het vroege-ijzertijdaardewerk van de zandgronden. Naar twee vindplaatsen noemde hij dat Ruinen-Wommels (RW), waarmee een relatie werd gelegd tussen bewoners van het zand en die van de klei.2 Wellicht de belangrijkste van de vragen is nog steeds niet afdoende beantwoord: hoe (én wanneer én door wie) zijn de gebruiksmogelijkheden van de hoog opgeslibde oeverwallen en kwelders in het zeekleigebied ontdekt? Waterbolk geeft dat als volgt weer:
68
|
“A.L. van Gijn heeft gesuggereerd dat dit mogelijk geschiedde in de vorm van transhumance, waarbij een deel van de bevolking van het oude land ’s zomers met het vee naar de weidegronden trok en daar het hele seizoen bleef.” “Het is zeker niet uitgesloten dat toekomstig onderzoek nog verdere aanwijzingen zal opleveren, die de veronderstelde zomerbewoning in het terpengebied tussen 700 en 500 voor Chr. zullen bevestigen”.3 Twintig jaar later klinkt voor NoordNederland de vraag door in de Nationale Onderzoekagenda Archeologie (NOaA): “De vraag is - met een expliciete focus op regionale verschillen - wanneer deze kwelders werden gekoloniseerd, door wie en hoe. Het vermoeden bestaat dat in de 7e en 6e eeuw voor Chr. sprake was van een stapsgewijze kolonisatie, waarbij het kweldergebied eerst werd gebruikt voor het weiden van vee tijdens de daarvoor geschikte seizoenen (vooral in de zomer) en later voor permanente bewoning”. 4
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 68
30-03-2007 14:39:35
Een goede vraag, maar de beantwoording is moeilijk: extensief landgebruik is in de archeologie nauwelijks detecteerbaar. In de boor zijn oppervlakkige grondsporen niet zichtbaar en een uiterst dunne vondstspreiding is dat evenmin. Toch gloort er enige hoop, waarvan in de navolgende, chronologische zoektocht met toevalligheden een beetje verslag wordt gedaan. Euvelgunne aan snee In het najaar van 1998 werden te velde de eerste aanzetten gegeven voor het aanleggen van het bedrijventerrein Eemspoort, ten zuidoosten van Groningen (afb. 1). De zuidwestrand van dit gebied is de zogenaamde Hunzezone, een ruim 100 m brede ecologische en cultuurhistorische strook waarin zich de middeleeuwse loop van het riviertje de Hunze bevindt, begeleid door de Euvelgunnerweg. Hieraan liggen nog enkele historische boerderijen; twee moesten er helaas wijken. Tot ca. 1300 voerde de Hunze Drents water af naar
de zeearm Reitdiep en kende eb en vloed. Hoge oeverwallen getuigen daar nog van. De Euvelgunnerweg is de ontginningsas van waaruit in de 12e of 13e eeuw in oostelijke richting tot aan de lintdorpen Noorddijk en Middelbert (op de rand van het Plateau van Winschoten) venen zijn afgegraven en het daarna laaggelegen land in cultuur is gebracht. Het is tevens de rand van het oudere industriegebied Euvelgunne in het westen, waarvan de ontwikkeling noodgedwongen werd gestaakt op de eigendommen en de eigenzinnige visie van Thies Dijkhuis, al levenslang te midden van koeien woonachtig in zijn voorouderlijke boerderij aan de Euvelgunnerweg. In de omgeving van de Euvelgunnerweg waren in het verleden de terreinen van een steenhuis en een borg, een houten sluis en een dito duiker min of meer gedocumenteerd.5 Tijdens de aanleg van bedrijventerrein Driebond (1998) ten noorden van Eemspoort kon op de voorhistorische oeverwallen van de Hunze een groot Afb. 1 Luchtfoto van Groningen. Uitsnede: de bedrijventerreinen Driebond en Eemspoort. (Foto: Collectie Gemeente Groningen). 1: locatie steenhuis Gronenborg; 2: locatie borgterrein; 3: vindplaats Driebond.
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 69
|
69
30-03-2007 14:39:37
een beperkte serie boringen door IWACO en RAAP in 1996. Toch leverden die vooronderzoeken niet de gewenste zekerheid, in dit geval het ontbreken van archeologische sporen.
Afb.2 Uitsnede Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). Hoge terreindelen zijn rood weergegeven, lage delen zijn groen. (Foto: Collectie Gemeente Groningen).
70
|
deel van een vlaknederzetting met boerderijplattegrond uit de 1e/2e eeuw na Chr. worden opgegraven. Er werden bovendien spiekers uit de Midden-IJzertijd (ca. 400 – 200 voor Chr.) herkend.6 Boer Dijkhuis had zijn geërfde kavels altijd in oorspronkelijke staat gelaten en in tegenstelling tot zijn buren, niet laten egaliseren en draineren, hoewel de streeknaam Euvelgunne daarvoor wel aanleiding had kunnen geven.7 Daardoor was op zijn terrein het oorspronkelijk reliëf goed bewaard gebleven, zoals in het veld goed waarneembaar was en op de AHN nu is gedocumenteerd (afb. 2). Dat oude reliëf – de brede oeverwallen van de voorhistorische Hunze - was de reden voor de eerste veldverkenningen in 1995, die geen archeologische aanwijzingen opleverden. Dat was ook het resultaat van
Steenhuis op de schop? Na de sloop van één van de historische boerderijen in mei 1999 lagen er kloostermoppen aan het oppervlak. Met het verdwenen steenhuis in gedachte, werd besloten tot een proefopgraving.8 Tegelijkertijd was de wegenbouwer begonnen met het graven van wegcunetten en nieuwe sloten voor Eemspoort. Van die gratis (diepe) proefsleuven werd dankbaar gebruik gemaakt om de voormalige Dijkhuisweilanden wederom te verkennen. In de taluds werden allerlei artificiële en natuurlijke grondsporen waargenomen, zoals kuilen, sloten, (zij)geulen en twee zwarte laagjes, die we kennen als vegetatieniveaus of woudlagen.9 Aardewerk ontbrak. De vondst van een deel van een cirkelvormige greppel was de reden de opgraving van de 18eeeuwse boerderij af te ronden en in oostelijk richting proefsleuven aan te leggen, op de voorhistorische Hunzeoeverwallen. Wekenlang werden greppels, paalkuilen en staakgaten van omheiningen opgegraven, voordat het eerste scherfje aardewerk een datering in de tweede helft van de Vroege-IJzertijd (600 – 400 voor Chr.) opleverde. Juist zo’n vroege datering voor bewoning en landgebruik in de klei maakte de proefsleuven van belang en noodzaakte tot een opgraving, die gelukkig “uit de hand liep”. Helaas waren de cunetten voor enkele wegen al diep uitgegraven en met zand gevuld, zodat vrijwel alleen de toekomstige bedrijvenlocaties overbleven. Daarvan viel ook een deel af, omdat de bovengrond mét het archeologische niveau (er waren immers geen aanwijzingen) was gebruikt om door ophoging de zetting in de wegcunetten te versnellen. In de jaren volgend op de eerste opgravingsvlakken kon ruim 7 ha worden opgegraven, deels in twee niveaus.10 Het
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 70
30-03-2007 14:39:42
voorlopige einde van deze onverwachte meerjarenklus vond plaats in 2006, vlak voor de aanleg van een verbinding tussen de stadse ringweg en de A7 in het zuiden, oostelijk van Eemspoort, het Euvelgunnertracé. Die opgravingen vormden een smakelijk toetje. Vegetatieniveaus van nature? De aangetroffen sporen bleken zich vooral te bevinden op de oorspronkelijke, net onder NAP gelegen, oeverwal aan de oostzijde van de Hunze. De oeverwal was doorsneden door diverse zijgeulen met aftakkingen, die ten tijde van de ‘bewoning’ nauwelijks nog watervoerend waren. Buiten de oeverwallen was het lager gelegen land in de Vroege-IJzertijd drassig. Her en der zal zich levend veen hebben bevonden, waarvan de eerste aanzetten al in de Bronstijd liggen,11 maar van echte veenbedekking is waarschijnlijk pas sprake vanaf de Late-IJzertijd tot en met de Volle-Middeleeuwen (ca. 200 voor Chr. – ca 1200 na Chr.). De oeverwal zelf bestond uit fijnzandige, gelaagde klei (zavel), in de regel gelig van kleur, maar hier en daar door bodemvorming ook wat roodachtig gekleurd. In de geulvullingen, op de flanken van de oeverwal en soms ook aan de top bleek tenminste één vegetatieniveau bewaard onder de moderne bouwvoor. In de geulen waren het er twee. “Vegetatieniveaus zijn”, aldus Roeleveld, “zwarte of donkere lagen, bestaand uit een kleiige matrix, waarin een zekere hoeveelheid amorf organisch materiaal is geconcentreerd. .. Wat een tamelijk dik vegetatieniveau lijkt te zijn, blijkt vaak een samenstelsel van dunne vegetatieniveaus. … Vegetatieniveaus worden gewoonlijk beschouwd als het subfossiele overblijfsel van een vroegere zode (A0 en/ofA1 bodem) die is bewaard door overslibbing”.12 De oppervlakken zouden stammen uit ongeveer de Midden-IJzertijd (traditioneel gedateerd rond 300 voor Chr.) en uit de laat-Romeinse tijd (grofweg 300 na Chr.), waarover verderop meer.
De dikte van deze niveaus varieert van enkele millimeters tot ruim een decimeter in lage terreindelen. In de opgravingsvlakken bleek dat direct onder het oudste vegetatieniveau krassen van eergetouwen zichtbaar waren, in meerdere haakse richtingen. Daarmee kwam de genese en omvorming van het hier aanwezige zwarte laagje ter discussie te staan: het was meer waarschijnlijk een oude bouwvoor. Om verstoring van de natuurlijke gelaagdheid door ploegen te kunnen aantonen, is een gecombineerd geologisch en micromorfologisch onderzoek een optie. Een gelegenheid daarvoor werd geboden tijdens het proefsleuvenonderzoek voor de aanleg van het Euvelgunnertracé13, ten oosten van Eemspoort. Een ruim genomen monster – de lagen boven en onder het oudste vegetatieniveau (de bouwvoor) werden ook bemonsterd – werd door Richard Exaltus onder de microscoop bekeken (afb. 3).14 Hij kwam tot onverwachte, verrassende resultaten: de vegetatielaag bestaat niet uit alleen uit amorf humeus materiaal, maar voornamelijk uit houtskool. Dat verklaart de zwartkleuring. Onder de door betreding gehomogeniseerde zwarte laag (verploeging werd niet aangetoond; jaren later bleek dat het monster was genomen op de rand van een bijzondere zijgeul) bevonden zich dunne zand- en kleilaagjes afgewisseld met houtskoollaagjes. De houtskool bestaat uit kleine stengeldelen van grasachtigen. Een en ander kan wel eens het resultaat zijn van het jaarlijks (?) afbranden van oude dorre vegetatie op de kwelders, waarbij de verwaaide houtskool werd ingevangen en afgedekt. Afbranden zou gunstig geweest kunnen zijn voor het opschieten van jong, voedzaam gras, niet ongunstig voor hongerig vee in het voorjaar. Een relatie met het eerste gebruik van de kwelders in de Vroege-IJzertijd ligt voor de hand, reden om dit fenomeen nader te laten onderzoeken door Peter Vos (TNONITG) en Richard Exaltus, in opdracht van de gemeente Groningen.16
Afb. 3 Schematische weergave van een slijpplaat door het onderste, vertrapte vegetatieniveau en de onderliggende, genummerde houtskoollaagjes. (Tekening: Richard Exaltus, Koudum; uit: Schrijer en Vos 2003).
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 71
|
71
30-03-2007 14:39:43
Afb. 4 Globaal overzicht van de opgravingsputten en ijzertijdgrondsporen in Eemspoort. Lichtblauw: Hunze en zijgeulen; donkerblauwe lijntjes: sloten en greppels; rode lijntjes: staketsels; rode vierkantjes: gebouwen; pijl: dumpplaats van aardewerk, veldkeien en de vuurstenen dolk in de zijgeul. (Tekening: Jaap Buist en Gert Kortekaas, Gemeente Groningen).
72
|
Sporen in de oeverwallen Na jaren en hectaren graven, was tot april 2006 het resultaat wat betreft grondsporen en vooral aardewerk opmerkelijk (afb. 4). De datering van de zeer kleine hoeveelheid opgegraven aardewerk (ongeveer een kilo per ha) overspant globaal de gehele IJzertijd, met een oververtegenwoordiging van RW I-aardewerk uit de Vroege-IJzertijd (afb. 5). Er zijn een paar C14-dateringen op basis van in paalkuilen aanwezige zaden.17 Deze dateringen vallen eveneens in de Vroege-IJzertijd, ca. 800 – 400 voor Chr. Gecombineerd met het aardewerk komen we uit op de 5e en 6e eeuw voor Chr. Het aardewerk uit de Late-IJzertijd stamt hoofdzakelijk uit enkele (paal)kuilen, min of meer bij elkaar gelegen. Uit de Midden-IJzertijd is er een redelijk compleet potje uit een greppel. De meeste grondsporen stammen vrijwel zeker uit de Vroege-IJzertijd.18 Ze worden op grond van parallelle oriëntaties tot één periode, met verschillende fasen gerekend. Afgezien van natuurlijke, al dan niet vergraven geulen, zijn er: • enkele centimeters diepe ploeg krassen en een bouwvoor van ca. 4 cm dik; • rijen van enkele, dubbele of driedubbele staakgaatjes die afrasteringen of omheiningen hebben gevormd, • (kring)greppels en tot sloten vergraven natuurlijke geultjes, • paalkuilen en enkele andere kuilen. De ploegkrassen zijn met een eergetouw aangelegd in haaks op elkaar staande richtingen (afb. 6). In een groot deel van de opgraving waren deze sporen vanwege de ondiepe ligging al oudtijds verploegd, of opgravend met een normale graafbak niet herkend. Om die reden bevinden de ploegkrassen zich vooral in het zuidelijke deel van de vindplaats. Er zijn in totaal twee groepen richtingen te onderscheiden, georiënteerd op de richting en helling van de oeverwal. Waarschijnlijk zijn deze krassen het gevolg van twee (her)ontginningsactivi teiten, meer nog dan het maken van
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 72
30-03-2007 14:39:49
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 73
|
73
30-03-2007 14:39:53
Afb. 5 RW I-Aardewerk uit de afvallaag in een zijgeul van de Hunze. Datering: ca. 6e eeuw voor Chr. (Tekening: Henk Staal, Stichting Monument en Materiaal, Groningen).
Afb. 6 De ploegkrassen zijn als kleine zwarte baantjes net zichtbaar, direct onder de oude bouwvoor (rechts). De stokjes markeren staakgaten die vooral in het vlak direct onder de krassen zichtbaar zijn. (Foto: Collectie Gemeente Groningen).
74
|
voren om in te zaaien.19 De bouwvoor is niet meer dan een verploegd en lokaal vertrapt vegetatieniveau. Omdat krassen en vegetatieniveau aan elkaar gerelateerd zijn, is duidelijk dat de traditionele datering (zie boven) hier niet van toepassing is.20 Over het zaaigoed zijn we niet met zekerheid geïnformeerd. Zaden en knopen of kiempjes (onderzijde van de aar) van bedekte en naakte gerst en verkoold vlas zijn afkomstig uit enkele paalkuilen van (bij?)gebouwen, die waarschijnlijk jonger zijn dan de ploegkrassen.21 De greppels en de hekwerken hebben richtingen die vergelijkbaar zijn met de ploegkrassen (afb. 7). Die zijn
bovendien ook georiënteerd op al dan niet vergraven zijgeultjes. Of sommige hekwerken bij beweiding horen of dienden ter bescherming van de akkers waarvan ploegkrassen zijn gevonden, is onzeker. Een paar greppels vormen min of meer een cirkel of een rechthoek, zonder een ingesloten structuur. De functie daarvan is onbekend. Sommige paalkuilen zijn te herleiden tot vier-, zes-, acht- of tienpalige gebouwen, de meeste echter niet. Het zijn zeker geen gewone, drieschepige woonstalhuizen, zoals we die van de zandgronden kennen, eerder spiekers. In het beste geval zijn deze gebouwen uitgeklede en verkleinde ‘Hijken-achtige’ huizen, waarbij de wandpalen en zijbeuken ontbreken. Een drieschepige constructie met plaggen zou in deze boomarme omgeving een optie zijn geweest. Het laat in ieder geval voor ons geen sporen na. De spiekers zouden gebouwen voor opslag of berging geweest kunnen zijn, of zomerhuizen, vergelijkbaar met die in de nederzetting Middelstum-Boerdamsterweg.22 Een bouwkundige reconstructie van een gerepareerd gebouw maakt echter aannemelijk dat de wand op de lange zijde bij reparatie in één keer werd opgericht. Dat maakt het waarschijnlijk dat die wand het dak droeg (afb. 8). In een normale nederzettingscontext is het assortiment grondsporen uitgebreider dan in Eemspoort. ‘Gewone’ kuilen zijn er bijna niet gevonden, in ieder geval geen kuilen, die als afvalkuil zijn te typeren. Zo ontbreken ook
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 74
30-03-2007 14:39:55
waterkuilen en –putten en de gebruikelijke huisplattegronden. Last but not least, er is opvallend weinig aardewerk aangetroffen. Dat alles roept de vraag op of we hier voor het eerst alle ingrediënten voor de door Van Gijn en Waterbolk geopperde eerste ontwikkeling van zomerbeweiding en -bewoning naar vlaknederzetting op de klei te pakken hebben.23 De zwarte houtskoollaagjes in de ondergrond vormen wellicht een indirecte aanwijzing voor het eerste menselijk ingrijpen in de bestaande kweldervegetatie ten faveure van betere beweidingsmogelijkheden. De datering daarvan ligt zeker in (het eerste deel van) de Vroege-IJzertijd, misschien wel eerder. Daarmee lijkt die stap van zand naar klei in onze omgeving eerder te zijn gezet dan voorheen gedacht. Het afbranden van de kwelders moet hebben plaatsgevonden in een gebied dat regelmatig overstroomde, getuige de tussenliggende ‘schone’ klei- en zandige laagjes. Met een afname van de overstromingsfrequentie kwamen de houtskoollaagjes dichter bijeen te liggen, zal verzoeting zijn opgetreden en zal ook de interesse om op de kwelders te akkeren zijn toegenomen. Beakkering zien we als tweede stap in de ontwikkeling. In die fase passen hier behalve de ploegkrassen ook de spiekers of zomerhuizen, de greppels en wellicht de hekwerken. De overgang naar permanente bewoning lijkt te ontbreken: geen huisplattegronden, geen (water)kuilen, en te weinig aardewerk…, of we hebben die sporen gemist. Het toetje op het eind In het eerste opgravingsjaar (1999) werd in een opgravingsput in het noordoosten van Eemspoort een brede zijgeul gesneden, waarin zich enkele vertikaal ingeslagen palen bevonden, als ook bot- en groot scherfmateriaal. Het vervolg van deze geul werd gesignaleerd in de gracht die Eemspoort verder aan de oostzijde afsluit. Het geaccidenteerde weiland daarbuiten, nodigde uit voor een vervolg. Dat
kwam aan bod in de voorbereiding voor het Euvelgunnertracé. Het ADC uit Amersfoort kreeg in 2003 van Rijkswaterstaat opdracht enkele proefsleuven aan te leggen, waarvan er één de zijgeul sneed, niet op de oeverwal maar in de kom erachter. De sleuf op de oeverwal bevatte te weinig sporen om Rijkswaterstaat met een opgraving te belasten. De uitkomsten van het onderzoek van het vegetatieniveau én een paar scherven in het vegetatieniveau (zie p. 71, afb. 3), stelden niet helemaal gerust. Twee korte campagnes door ARC en gemeente Groningen in april en november 2006 leverden niet he-
Afb. 7 Twee rijen staakgaten in het opgravingsvlak zijn gemarkeerd met stokjes. Parallel daaraan liggen twee greppels. De sloot en de vierkante kuil daar tussenin, dateren uit de Late Middeleeuwen. (Foto: Collectie Gemeente Groningen).
Afb. 8 Reconstructie van een tienpalige structuur. De lengte van het gebouwtje is 5,8 m, de breedte bedraagt 3,2 m. (Tekening: Gert Kortekaas, Gemeente Groningen).
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 75
|
75
30-03-2007 14:39:57
Afb. 9 Vuurstenen dolk, daterend uit de Bronstijd en waarschijnlijk een ‘pickup’, in de hand van de vinder Jasper Huis in ’t Veld (a) en getekend (b). De lengte is 12,9 cm. (Foto: Margot Daleman, ARC en Gemeente Groningen; Tekening: Henk Staal, Stichting Monument en Materiaal, Groningen).
76
|
lemaal onverwacht mooie resultaten. Het belangrijkst was de zijgeul waarin een van de onderste lagen bleek te bestaan uit een dikke laag vondstmateriaal, waaronder een vuurstenen dolk (afb. 9).24 In totaal ruim meer dan in de jaren daarvoor was aangetroffen. De conclusie is dan ook dat de zijgeul (lagere tijd?) als dumpplaats voor afval is gebruikt. Opmerkelijk is alleen dat bij een uitstekende bewaarconditie organisch afval bijna ontbreekt. En van een bijbehorende huisplattegrond is geen (grond)spoor aangetroffen, of het moet al in 1999 zijn verdwenen bij het graven van sloten en wegcunetten. Van een ‘normale’ nederzetting lijkt dus geen sprake. De laatste verrassing was een als vuurmaker hergebruikt sikkelmesfragment, aangetroffen in het vertrapte vegetatieniveau, op de overgang naar een aftakking van de zijgeul. De vuurstenen sikkel past naadloos in de context en mocht verwacht worden; de dolk is een anomalie, die eerder in de Bronstijd thuis hoort.25 Waarschijnlijk is het een ‘pick-up’, bijvoorbeeld afkomstig uit het gebied waar de vroege-ijzertijdboeren ’s winters bivakkeerden. Die plek is tot op zekere hoogte te bepalen door determinatie van de gevonden veldkeien. Zo bleek de veldkeiensamenstelling van de vlaknederzetting in Driebond te duiden op het ‘Plateau van Winschoten’: aan
de overzijde van de drassige, venige laagte, ten oosten van de oeverwallen. Wellicht dat die conclusie in de toekomst ook kan gelden voor de Eemspoort-vindplaats. Open einde met vragen voor de toekomstige forensisch archeoloog Met ‘schatgraven’ in de zijgeul is het hoofdstuk Eemspoort afgesloten: het bodemarchief is hoogstwaarschijnlijk ‘op’. Eemspoort is weliswaar een behoorlijk landinwaarts en op korte afstand van de hogere zandgronden gelegen vindplaats, maar kan toch dienen als vingerwijzing voor vroege-ijzertijdakkerbouw op de klei. Middelstum-Boerdamsterweg ligt aanzienlijk verder ‘in de klei’, maar ontbeert helaas ploegkrassen. Wellicht zijn
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 76
30-03-2007 14:39:58
ze ruim 35 jaar geleden gemist, toen de hydraulische graafmachine een noviteit was en de schaafmachine science fiction. Zomerbeweiding van vee zal vooralsnog uiterst moeilijk direct bewijsbaar zijn. De houtskoollaagjes kunnen daarvoor indirect een aanwijzing zijn. De laagjes duiden op regelmatig afbranden van vegetatie. Een natuurlijke oorzaak is in onze streken niet waarschijnlijk, zodat in theorie als daders de ijzertijdboeren kunnen worden aangewezen. Een hypothetisch motief zou de bevordering van de groei van jong gras kunnen zijn, goed voor het vee en dus goed voor de veehouder. De recherche van de houtskoollaagjes is net van start gegaan, maar is veelbelovend, mits grootschalig én kleinschalig van aard. De herkomst van de eerste kleibewoners kan wellicht worden afgeleid uit de samenstelling
van de zwerfstenen die ze naar de klei brachten. De onderbouwing van deze hypotheses en suggesties roept om een zuiver wetenschappelijke benadering; met een niet gebonden gemeentelijk budget kan slechts een eerste aanzet worden geleverd. Echter, in tijden van commerciële minima en schrale universitaire onderzoeksmiddelen kan het antwoord op deze roep wel eens lang op zich laten wachten. Gemeente Groningen Dienst ROEZ Postbus 7081 9701 JB Groningen ARC bv Postbus 41018 9701 CA Groningen
Noten 1 Gert Kortekaas is gemeentelijk archeoloog voor Groningen en Ten Boer, Anko Wieringa is als senior veldtechnicus werkzaam bij ARC bv te Groningen, Jasper Huis in ’t Veld werkt als senior archeoloog bij ARC bv en is gedetacheerd bij de gemeente Groningen. 2 Waterbolk 1959; Waterbolk 1988, fig. 6. Voor de datering van ijzertijdfasen wordt de wat afwijkende indeling in de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) aangehouden: Zie: Bazelmans et al., fig. 12.1. 3 Waterbolk 1988, p. 13 en 15. 4 Bazelmans et al., p. 17. 5 In de jaren ’40 en ’60 van de vorige eeuw is ten oosten van Driebond het middeleeuwse steenhuis Gronenborg fragmentarisch opgegraven (Archis waarnemingsnummers 300.532 en 9.936). Vóór de aanleg van de stadse ringweg is in 1981 een borgterrein deels onderzocht (238.160). 6 Kortekaas 1999, p. 16-20. 7 Googlend over het internet stuiten we in Nederland en Noord-Duitsland op een paar plaatsen met de naam Euvelgunne of Övelgönne. De meeste van die plaatsen liggen bij grotere of kleinere riviertjes, veelal in een venige omgeving. In het algemeen is de grond er wat minder geschikt voor landbouwkundige bewerkingen. De naam euvel duidt daar eigenlijk ook al op. Toevallig blijkt de bodem bij Övelgönne in de Jadeboezem bij Oldenburg (Duitsland) een late-bronstijd vlaknederzetting aanwezig. Zie: Strahl z.j. 8 De globale resultaten van de opgravingen in Eemspoort zijn gepubliceerd in de reeks Hervonden Stad, het jaarboek van de Stichting Monument & Materiaal en de Gemeente Groningen. Zie: Kortekaas 1996 t/m 2003. 9 Vegetatieniveaus zijn in verschillende streken en gebieden bekend, onder wisselende, soms verwarrende namen als woud- en laklaag (Friesland) en schwarzer Strahl (Noord-Duitsland). 10 De opgravingen werden uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Groningen samen met vrijwilligers van de Stichting Monument en Materiaal, door medewerkers van ARC bv te Groningen (proefsleuven en definitieve opgravingen in opdracht van de gemeente) en ADC te Amersfoort (proefsleuven in opdracht van Rijkswaterstaat). In eerste instantie werden de opgravingsvlakken machinaal aangelegd met een dichte graafbak en met de schop nageschaafd. Gebruik van een schaafbak leerde dat zeker 50% meer sporen zichtbaar werden. Bovendien kon er in twee niveaus (zware klei) worden opgegraven, terwijl de vlakken maar enkele centimeters boven elkaar lagen. En de schaafbak is gunstig voor het tempo. 11 Organisch materiaal op de bodem van twee natuurlijke geultjes dateert uit de gekalibreerde perioden 1860-1514 en 1253-937 voor Chr. Uit een hoger gelegen zwarte geullaag met RW I-aardewerk is onderzoek gedaan naar milieuspecifieke mijten. Het meest voorkomende milieu is dat van nat moeras (veenmos) en ook, maar minder, natte weides en de nabijheid van zee. Zie: Schelvis 2000
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 77
|
77
30-03-2007 14:39:58
12 Roeleveld 1977, p. 46. Mijn vertaling, GK. 13 Zie Schrijer en Vos 2004. 14 Exaltus Groud and Man, Koudum. 15 Uiteraard zal het gebied zich ook uitstekend geleend hebben voor de jacht en de visvangst en voor het oogsten van riet en russen voor dakbedekking. 16 De rapportage door Richard Exaltus en Peter Vos wordt in 2007 opgeleverd. Publicatie vindt plaats in de reeks Stadse Fratsen op: http://www.stichtingmenm.nl/explorer/earcheo/earcheoframes.htm. Ondertussen is gebleken dat deze (onder het vegetatieniveau gelegen) houtskoollaagjes ook voorkomen buiten Noord-Nederland, zoals in Vlaardingen en in het rivierengebied. Vriendelijke mededeling Richard Exaltus, Koudum en Tim de Ridder, Vlaardingen. 17 Kortekaas 2002, p. 18. 18 Middeleeuwse sloten, greppels, kuilen en een veldoven blijven hier buiten beschouwing. 19 In de vulling van de ploegkrassen zijn geen cultuurgewassen aangetroffen, wel een overvloed aan zaden van vooral pitrus (Juncus effesus) en Zilte Rus (Juncus Gerardi). Ze vormen stengels tot 0,8 á 1 m. Vriendelijke mededeling Frits Vrede, archeobotanicus bij de gemeente Groningen. 20 Of dat elders ook zo is, is nu dus zeer de vraag. Voorheen werd van een vegetatieniveau een tamelijk ruim monster genomen, waarvan diverse fracties al dan niet na voorbehandeling werden gedateerd. Aldus wordt een gemiddelde datering van onbekende oorsprong verkregen. Het voornemen bestaat om van enkele afzonderlijke laagjes alleen de verkoolde stengeldelen te dateren met een deeltjesversneller. 21 Vriendelijke mededeling Frits Vrede, Groningen. 22 Zie: Boersma 1988. 23 Waterbolk 1988 24 Hoewel nog niet al het materiaal is gewassen, kan de vondstsamenstelling worden geschat op circa 95% aardewerk, waaronder veel fraai versierde scherven, ca. 2% veldkeien, ca. 1% botten, een stukje leer met naaigaten (schoen?), een houten balk en, opmerkelijk, tussen enkele stuks vuursteen, een dolk. 25 Vriendelijke mededeling Marcel Niekus, Groninger Instituut voor Archeologie, Rijksuniversiteit Groningen. Afkortingen ADC : Archeologisch Dienstencentrum Amersfoort ARC : Archeological Research & Consultancy, Groningen IWACO : Adviesbureau voor Water en Milieu; IWACO maakt deel uit van Royal Haskoning, Rotterdam GIA : Groninger Instituut voor Archeologie, Groningen (voorheen BAI) Literatuur Bazelmans, J., H. Groenendijk & G. de Langen, 2007: De late prehistorie en protohistorie van holoceen NoordNederland, NOAA hoofdstuk 12 (versie 1.0), (www.noaa.nl). Boersma, J.W., 1988: De datering van een vuursteen sikkel uit Middelstum-Boerdamsterweg, in: Bierma, M. e.a. (red): Terpen en wierden in het Fries-Groningse kustgebied, Groningen, 31-35. Kortekaas, G.L.G.A., 1997 : Archeologie in 1996, in: Hervonden Stad 2, 7-18. “ , 1998 : Archeologie in 1997, in: Hervonden Stad 3, 5-18. “ , 1999 : Archeologie in 1998, in: Hervonden Stad 4, 6-25. “ , 2000 : Archeologie in 1999, in: Hervonden Stad 5, 4-24. “ , 2001 : Jaarverslag archeologie in 2000, in: Hervonden Stad 6, 4-22. “ , 2002 : Jaarverslag archeologie in 2001, in: Hervonden Stad 7, 4-28. “ , 2003 : Jaarverslag archeologie in 2002, in: Hervonden Stad 8, 6-32. “ , 2004 : Jaarverslag archeologie in 2003, in: Hervonden Stad 9, 6-28. Roeleveld, W., 1974: The Holocene evolution of the Groningen Marine-Clay District in: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 24, supplement. Schelvis, J., 2000: Verslag van het onderzoek aan resten van ongewervelden afkomstig uit 8 monsters genomen in de gemeente Groningen, in: Euvelgunne, Hoge der A 9, Klooster II en de wierde Verswerd, Scarab-report nr. 072, Wirdum. Schrijer, E. & P.C. Vos, 2004: Aanvullend archeologisch onderzoek aan de A7 Zuidelijke Ringweg Groningen, het Euvelgunnertracé, ADC-rapport 221, Amersfoort. Strahl, E., z.j.: Die jungbronzezeitliche Siedlung Rodenkirchen-Hahnenknooper Mühle, Ldkr. Wesermarsch: Erste Bauern in der deutschen Marsch. Bron: http://www.nihk.de/index.php?id=117. Waterbolk, H.T., 1959: Nieuwe gegevens over de herkomst van de oudste bewoners der kleistreken. Akademiedagen 11, 16-37. Waterbolk, H.T., 1988: Zomerbewoning in het terpengebied, in: Bierma, M. et al. (red): Terpen en wierden in het FriesGroningse kustgebied, Groningen, 1-19.
78
|
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 78
30-03-2007 14:39:59
Zo kan ‘t ook Een archeologisch schoolproject van het Leiderdorps Museum Jos Gerrese1 Ruim vierhonderd Leiderdorpse scholieren van groepen 6, 7 en 8 “kropen in de huid van de archeoloog” van 25 september tot 12 oktober 2006 als deelnemers aan een educatief project van het Leiderdorps Museum.2 De Stichting Leiderdorps Museum is voortgekomen uit de Oudheidkamer Leiderdorp welke in 1981 werd opgericht. Oorspronkelijk was dit een opslagplaats van oude spullen die werden verzameld en opgeborgen; gedurende de laatste jaren groeide dit uit tot een instituut waar aandacht wordt besteed aan het verzamelen, beheren, onderzoeken en exposeren van historisch materiaal over de cultuur en de historie van Leiderdorp. Daarnaast participeert het Leiderdorps museum in tal van culturele activiteiten binnen en buiten de gemeente Leiderdorp. Educatie is tevens een belangrijke taak die vooral tot uiting komt in het organiseren van projecten voor diverse doelgroepen waaronder schooljeugd en ook ouderen. Inmiddels werkt het museum aan een formele museumregistratie. Het idee om binnen het museum dit project te starten ontstond in 2003 onder andere door de grote hoeveelheid archeologische activiteiten in Leiderdorp. Door de betrokkenheid van het museum bij een aantal proefopgravingen in 2003 en 2004, en opgravingen welke werden gedaan in het kader van de bouw van de HSL-tunnel onder het Groene Hart, leek het een leuk idee om voor de Leiderdorpse schooljeugd een project te ontwikkelen waardoor zij nader kennis zou maken met het werkveld archeologie. Dit zou dan ook aansluiten
bij de behoefte om de geschiedenis van Leiderdorp wat beter in beeld te brengen. Het was tevens de bedoeling om aansluitend in het museum een expositie over de opgravingen te maken. ‘In de huid van de archeoloog’ Het project kreeg de naam ‘Kruip in de huid van de archeoloog’ met de bedoeling dat de kinderen van groep 7 en 8 van de veertien basisscholen in Leiderdorp zelf gingen opgraven in een enorme, speciaal daarvoor geconstrueerde zandbak (afb. 1). In deze zandbak met de afmetingen van circa 20 bij 10 meter met een diepte van 50 cm zouden diverse soorten grond zoals aarde, zand en klei in lagen worden aangebracht. Het was de bedoeling dat echte
Afb. 1 Aanleg van de zandbak.
Zo kan ‘t ook
02-binnenwerk.indd 79
|
79
30-03-2007 14:40:01
Afb.2 Introductie en instructies. Afb. 3 Proefdraaien met de leskist.
80
|
archeologische voorwerpen werden ingegraven, die dan vervolgens door de schooljeugd moesten worden opgegraven, schoongemaakt en gedetermineerd, dit alles uiteraard met deskundige begeleiding. Voor de financiering van het project was de belangstelling gewekt bij de gemeente Leiderdorp en Fonds 1818, die beide substantiële fondsen beschikbaar stelden. Al snel werd duidelijk dat deze opzet nogal gecompliceerd was. In de eerste plaats werd van de begeleiding geëist dat deze behulpzaam was bij het opgraven door de kinderen en daar ook deskundige uitleg bij kon geven. Het was tevens nodig dat na elke groep de opgraafbak weer in de oorspronkelijke staat werd teruggebracht voor de volgende groep. Al snel bleek dat, afgezien van de hoeveelheid fysieke mankracht die daarvoor nodig was, het onmogelijk was om de gelaagdheid van het bodempakket te herstellen als dat eenmaal verstoord was. Door de problematiek van de opgravingsbak en het feit dat toegezegde deskundige hulp, van onder andere de Universiteit Leiden en de ACL3 door omstandigheden niet kon worden geleverd, werd besloten het project dat in 2005 zou moeten draaien, stop te zetten. Dat was een pijnlijke operatie aangezien de scholen al waren aangeschreven en hun opgave
voor deelname reeds was ontvangen. Onder de toezegging dat het project werd uitgesteld, bleef de sponsoring van de gemeente beschikbaar; het geld van Fonds 1818 werd teruggestort. Begin 2006 was er een nieuwe impuls die uiteindelijk leidde tot succes. Het museum kwam in contact met het bedrijf Kids Creatief uit Leiden en ontving verdere ondersteuning van het Erfgoedhuis Zuid-Holland. Samen werd een plan ontwikkeld dat bestond uit vier onderdelen (afb. 2). Het project zag er als volgt uit: een groep leerlingen krijgt gedurende 2 tot 2,5 uur het volgende programma gepresenteerd: • een korte algemene introductie; • werken met een leskist waarbij de kinderen kennismaken met belangrijke tijdsperioden, met archeologische vondsten en het determineren daarvan; • een korte pauze; • het opzoeken van en graven naar archeologische vondsten in een grote (12 x 3 x 0,5 m) zandbak en vervolgens het reinigen en opbergen van de vondsten; • een videofilm waarop archeologen in het veld en in het laboratorium uitleg geven over hun werkzaamheden. De leskist is ontwikkeld en wordt beheerd door het Erfgoedhuis ZuidHolland. Deze leskist wordt tegen een
Zo kan ‘t ook
02-binnenwerk.indd 80
30-03-2007 14:40:09
bescheiden vergoeding aan instanties ter beschikking gesteld. Alle scholen van Leiderdorp Het Leiderdorps Museum is gehuisvest in Gebouw Doesmeer en deelt dat – met voor elke organisatie eigen ruimtes - met onder andere een school en theatervereniging Toverlei, die er een mini-theater heeft. Naast het gebouw was ruimte om de zandbak te maken en Toverlei stelde haar mini-theater beschikbaar voor het ‘binnen-gebeuren’. Alle veertien scholen van Leiderdorp gaven zich op met een of meerdere groepen; sommige scholen werken met gemengde groepen en namen met meerdere klassen deel aan het project (afb. 3). De financiering werd als volgt geregeld: er was nog het beschikbare fonds van de Gemeente; op basis van de begroting stelde Fonds 1818 wederom een bedrag beschikbaar en het museum kon uit reserves eventuele aanvullingen doen. Tevens betaalden de scholen € 1,-- per deelnemende leerling. Aan de kostenkant was er de zandbak (beschoeiing, zand en twee grote tenten), professionele ondersteuning, huur van audiovisuele apparatuur, het opgraafmateriaal (emmers, troffels, kwastjes, vondstenkaartjes, plastic zakken etc.) en de nodige ravitaille-
ring. Het authentieke archeologische materiaal was deels afkomstig uit het archeologisch depot van de provincie Zuid-Holland in Alphen a/d Rijn en deels uit de collectie van het museum (afb. 4). Uiteindelijk kwamen tussen 25 september en 12 oktober veertien schoolgroepen op bezoek met in totaal 450 kinderen. De algemene leiding was in handen van de voorzitter en de vicevoorzitter van het museum. De werkwijze was als volgt. Gang van zaken Een klas werd ontvangen om 09.00 uur of om 12.30 uur. Een voorwaarde was dat een onderwijzer en twee ouders meekwamen, dit om orde en logistiek in de hand te houden. De klas nam plaats in het Theater en kreeg een korte inleiding met een interactief karakter over het hoe en waarom van archeologie. De onderwijzer verdeelde de klas in groepjes van drie waarbij de suggestie was gegeven om groepen zoveel mogelijk te mixen (jongensmeisjes en druk-rustig ). De helft van de groepjes begon binnen met de leskist, de andere helft ging naar buiten in de zandbak. Tenminste twee medewerkers van het museum, alsmede de meegekomen onderwijzer en de vereiste twee begeleidende ouders, as-
Afb. 4 Werken in de zandbak. Afb. 5 Werken met de leskist.
Zo kan ‘t ook
02-binnenwerk.indd 81
|
81
30-03-2007 14:40:15
Afb. 6 Opgraven in het zand. Afb. 7 Verwerken van de vondsten.
sisteerden zowel binnen als buiten. Binnen kreeg elk groepje een archeologisch voorwerp uit de leskist (afb. 5). Met behulp van determinatietabellen moesten de leerlingen een idee krijgen van wat zij in handen hadden en in welke periode het werd gebruikt. Denk hierbij aan potscherven, glaswerk, munten, een oud stuk leer etc. Voor elk voorwerp werd een determinatiekaart ingevuld. Elk groepje werkte aan een aantal voorwerpen gedurende 30 tot 45 minuten. De zandbak buiten was onderverdeeld in zes gelijke vakken. In elk vak waren zes artefacten verstopt. Oorspronkelijk was het idee om willekeurig te laten zoeken. Om echter de kans op vondsten te vergroten, de tijd in de hand te houden en eventueel zelf de spullen weer te kunnen terugvinden werden markeringsstokjes geplaatst in de buurt van de ingegraven voorwerpen. Dat bleek prima te werken. In een tijd van 30 tot 45 minuten werden de meeste voorwerpen gevonden (afb. 6). Iedere groep van drie ontving een troffel en een kwast en iedereen deed alles twee keer, d.w.z. opgraven, schoonmaken en vondstenkaartje invullen (afb. 7).
Noten 1 Jos Gerrese is voorzitter van de Stichting Leiderdorps Museum. 2 Leiderdorps Museum, Hoogmadeseweg 70d, Leiderdorp, tel: 071 5820381, www.leiderdorpsmuseum.nl, info@leiderdorpsmuseum.nl. 3 Archeologisch Centrum Leiden.
82
|
Na circa 40 minuten was er pauze gedurende welke het buitenteam de voorwerpen opnieuw begroef voor de andere groepen, terwijl de kinderen binnen een frisdrankje dronken en een appeltje verorberden. Daarna wisselden de groepen. Het programma werd afgesloten met een videofilm die ook beschikbaar was in de leskist. Deze film toont archeologen aan het werk, zowel in het veld als in het laboratorium, waar zij uitleg geven over hun werkzaamheden. Alle leerlingen ontvingen bij vertrek een oorkonde als bewijs van deelname en een gratis toegangsbewijs tot het museum voor hun ouders en familie. Achteraf bleken alle schoolgroepen, inclusief de leerkrachten zeer enthousiast over het project en de wijze waarop de leerlingen inzicht hadden gekregen in het werk van de archeoloog. Op verschillende scholen zal in aansluiting op dit project verdere aandacht worden besteed aan de archeologie van Leiderdorp. Het project is uitvoerig beschreven in de regionale pers en voor Unity-TV, de Leiderdorpse omroep, is een uitvoerige videorapportage gemaakt, die inmiddels een aantal malen is uitgezonden. Holtlant 16 2353 GC Leiderdorp j.gerrese@wxs.nl
Zo kan ‘t ook
02-binnenwerk.indd 82
30-03-2007 14:40:22
*
Noot van de redactie
Wilt u een artikel schrijven? Graag uw aandacht voor het redactie beleid. De redactie volgt de laatste versie van ‘Westerheem; wenken voor auteurs’ en verder de ‘Publicatiewijzer voor de Archeologie’ van M. Diepeveen-Jansen & J. Kaarsemaker (2004). Auteursaanwijzingen ten behoeve van uw artikel voor Westerheem zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur en geven aanwijzingen over het redactiebeleid, digitalisering, tekstconventies, spelling en interpunctie, illustraties en drukproeven. Bij problemen kunt u terecht bij de hoofdredacteur (inhoudelijk); voor technische vragen kunt u de eindredacteur raadplegen. Door het inzenden van zijn kopij verklaart een auteur: a. dat het manuscript niet terzelfder tijd aan een ander tijdschrift is aangeboden, elders is geaccepteerd voor publicatie of reeds is gepubliceerd, tenzij met uitdrukkelijke instemming van de redactie; b. dat hij/zij ermee akkoord gaat dat de redactie zijn/haar kopij aan haar adviseurs voorlegt; c. dat de met name genoemde personen die op enigerlei wijze aan het totstandkomen van het artikel hebben bijgedragen akkoord gaan met de vermelding van hun naam erin; d. dat de betrokkenen toestemming aan hem/haar hebben gegeven voor het publiceren van reeds eerder gepubliceerd materiaal of foto’s waarop een persoon herkenbaar is. Wilt u reageren op artikelen? De redactie van Westerheem ontvangt regelmatig reacties van lezers op redactionelen, artikelen en rubrieken. Uiteraard vinden wij het fijn te merken dat u als lezer betrokken bent bij ons blad en dat u andere abonnees wilt
informeren over bepaalde zaken. In de loop der jaren hebben zich daardoor al een aantal levendige discussies in Westerheem afgespeeld. Wij hopen van harte dat u in de toekomst blijft schrijven. Om publicatie van uw reactie in Westerheem echter zoveel mogelijk te garanderen, willen wij u verzoeken uw reactie te beperken tot maximaal 1000 woorden (ca. 2 A4), inclusief eindnoten en literatuur. Onze intentie is zoveel mogelijk reacties in Westerheem te plaatsen. Vanwege de beschikbare ruimte in Westerheem zijn wij echter genoodzaakt een limiet te stellen aan het aantal te publiceren reacties: wij stellen auteurs maximaal één keer in de gelegenheid op een artikel (of op een reactie op eigen artikel) te reageren. De redactie van Westerheem beslist of een reactie al dan niet wordt opgenomen. Wanneer plaatsing, om wat voor reden dan ook, niet mogelijk blijkt, sturen wij een reactie altijd door naar de betreffende auteur(s), in de hoop dat een eventuele discussie zich buiten Westerheem voortzet. Jan Besteman verlaat Redactieraad Na vele jaren de redactie van Westerheem te hebben geadviseerd, heeft Jan Besteman (Universiteit van Amsterdam) besloten de redactieraad te verlaten. Hij vindt het tijd om plaats te maken voor jongere leden. In een van de komende nummers zullen we in een gesprek met Besteman terugblikken op de periode waarin hij als beroepsarcheoloog het tijdschrift van de amateurs met raad en daad heeft bijgestaan. Na vertrek van Jan Besteman telt de redactieraad van Westerheem zeven leden, te weten: Harry van Enckevort, Ronald van Genabeek, Tom Hazenberg, Roel Lauwerier, Marie-France van Oorsouw, Henk Stoepker en Leo Verhart. noot van de redactie
02-binnenwerk.indd 83
|
83
30-03-2007 14:40:24
Reacties 1 Het geroeide Nederlandse vrachtschip de ‘Woerden 7’ Vorig jaar juni verscheen in Westerheem een artikel van Edwin Blom, Tom Hazenberg en Wouter Vos over de onderzoeksresultaten van de opgraving van een Romeinse platbodem aan de Nieuwe Markt in Woerden (Hoochwoert) onder de titel ‘Het geroeide Nederlandse vrachtschip de ‘Woerden ‘7’’. Op dit artikel kwam het volgende commentaar van J. de Vries. In een naschrift reageren de auteurs op zijn kritiek.
Reactie J. de Vries De titel van het artikel doet het voorkomen alsof in het onderzoek van de ‘Woerden 7’ een aantal vaststaande feiten is geconstateerd: • “geroeide” staat voor het type voortbeweging; • “Nederlandse” verwijst naar de herkomst; • “vrachtschip” suggereert de functie; • “Romeinse” naast “Nederlandse” wekt de indruk van een multiculturele herkomst. Bij lezing van het artikel blijkt het evenwel niet om vaststaande feiten te gaan: • voortbeweging: “waarin wij menen een roei-inrichting te herkennen.” en “Dat de roei-installatie daadwerkelijk gebruikt is om de ‘Woerden 7’ stroomopwaarts te brengen, is nog geenszins bewezen.”; • herkomst : “Naar ons idee staat er maar één mogelijkheid open: het schip is in Nederland gebouwd.”; • functie: “Anders gezegd: waartoe is de ‘Woerden 7’ eigenlijk gebouwd?”; • muliticulturele herkomst: Waren de schepen waarvan in de Oude Rijn
84
|
restanten gevonden zijn, ‘Romeinse’ schepen of waren die schepen in de ‘Romeinse Tijd’ in Nederland gebouwd? Aan de in de Oude Rijn (bij Zwammerdam, in Woerden en bij Leidsche Rijn) gevonden schepen is in de afgelopen jaren menig artikel gewijd, zoals Celtic seafaring and transport van Prof. S. McGrail in The Celtic World (Green, M.J., ed.. London and New York, Routledge, 1996) en Multiculturele platbodems van Drs. Th. Toebosch in Natuurwetenschap en Techniek 2004; 72 (11). Toebosch vatte in zijn artikel reacties van een aantal archeologen, onder wie een van de auteurs van het onderhavige artikel, Hazenberg, als volgt samen: “Alle geleerden blijken het er zo waar over eens te zijn dat de schepen niet puur Romeins zijn.” In beide artikelen benadrukt McGrail dat het type in de Oude Rijn gevonden schepen in de Romeinse tijd in het gebied waar de Kelten leefden, is gebouwd. Als typisch Keltische elementen in de bouw van de schepen noemde hij skeletbouw en het ge-
Reacties
02-binnenwerk.indd 84
30-03-2007 14:40:24
Afb. 1 De opgraving van de ‘Woerden 7’ is in volle gang. (Foto: Mart Scheer, Woerden).
bruik van spijkers. Skeletbouw wil zeggen dat eerst de bodem en de spanten neergezet werden en daarna de planken (van de huid) werden aangebracht. Met ijzeren spijkers werden de planken aan de spanten vastgemaakt. Eerst werden de spijkers van binnen naar buiten door de ene huidplank heen geslagen, en daarna terug naar binnen door de onder- of bovenliggende huidplank. Waarom is van het commentaar van McGrail, een deskundige op het gebied van de Maritieme Archeologie, in het onderhavige artikel niets terug te vinden? Nagaan van welke scheepsbouwtraditie - de continentale Keltische of de Romeinse - de schepen producten waren, wordt kennelijk minder belangrijk gevonden dan het aan de schepen toekennen van een plaats in de geschiedenis van de Romeinen in het toenmalige Nederland. Werden de grote rivieren in de Romeinse tijd alleen door de Romeinen voor vrachtvervoer gebruikt? Zie: “riviervrachtschepen uit de noordwestelijke provincies van het Romeinse Rijk”, “goederentransport over water
in Romeins Europa”, “vrachtschepen in de Romeinse Tijd”, “Romeinse vrachtschepen en het transport over de Rijn”, “Romeinse binnenvrachtschepen”, en de “Romeinse Rijn”. Bouwde de inheemse bevolking schepen voor de Romeinen en bevoer zij er zelf de rivieren niet mee? In dit verband merkt McGrail aan het eind van het artikel van Toebosch op: “Mensen voeren eerder dan dat ze aan landbouw deden. Water is een van de belangrijkste transport- en verbindingsroutes. Schepen zorgden voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen.” Waarom enerzijds het Keltisch cultureel erfgoed aan de vergetelheid onttrekken, zoals in de tentoonstelling “Het geheim van de Kelten” in het Limburgs Museum, en anderzijds terugvallen in het veronachtzamen ervan, zoals in de beschrijving van het onderzoek van de ‘Woerden 7’, terwijl Hazenberg in het artikel van Toebosch zegt: “Ik noem ze gewoon Keltisch.” Prof. J. de Vries Berlostraat 25 6367 CA Voerendaal Reacties
02-binnenwerk.indd 85
|
85
30-03-2007 14:40:26
Naschrift auteurs Edwin Blom, Tom Hazenberg & Wouter Vos
Het lijkt erop dat de heer de Vries veel waarde hecht aan een aloude discussie over begrippen als inheems, Romeins, Germaans en Keltisch. De Vries maakt opmerkingen over de eventuele Keltische bouwmethode en ‘oorsprong’ van de Romeinse platbodems uit ons rivierengebied, doet veronderstellingen over inheemse lieden die eventueel zelf schepen bouwden en de rivieren bevoeren en stelt de vraag of het nu gaat om ‘Romeinse schepen’ of ‘schepen die in de Romeinse tijd in Nederland zijn gebouwd’. Ook het doel om wat hij noemt ‘een completer beeld te krijgen van de verhouding tussen de inheemse en Romeinse cultuur’ past hierin. Ons inziens is het strikte onderscheid dat De Vries graag wil zien tussen inheems en Romeins niet erg relevant. Zeker niet tegen het einde van de 2e eeuw na Chr., wanneer dergelijke onderscheidende termen niet meer van toepassing zijn op een complexe, provinciaal-Romeinse bevolking waarin inheemse, Romeinse en zo men wil Keltische en Germaanse elementen zijn samengesmolten en zeker niet als individuele, etnische duidingen herkenbaar zijn in de samenleving. Het veronachtzamen van Keltisch cultureel erfgoed, zoals De Vries aangaande ons artikel veronderstelt, heeft daar helemaal niets mee te maken en dat zullen we hieronder nader belichten. De etnische duiding en oorsprong van Romeinse binnenvaartschepen die de grote rivieren ten noorden van de Alpen bevoeren, wordt al sinds de jaren zestig van de vorige eeuw bediscussieerd. Enkele auteurs die hierbij zijn betrokken, zijn Ellmers,1 Lehmann,2 Marsden,3 De Weerd4 en ook McGrail.5 Kenmerken en begrippen die bij hen naar voren komen,
86
|
gaan niet alleen over de technische oorsprong van bouwmethodes maar benadrukken ook steeds de connotatie ‘Keltisch’. Keltische subgroepering, Keltisch verspreidingsgebied en pre-Romeinse (Keltische) bouwwijzen grijpen allemaal in meer of mindere mate terug op Caesar’s beschrijving van de Gallische (of Keltische) boten die hij tijdens de in 56 voor Chr. gevoerde zeeslag aan de zuidkust van Bretagne heeft waargenomen.6 Het is de vraag hoe we deze enige bron over pre-Romeinse vaartuigen precies moeten vertalen en toepassen op de schepen die een aantal eeuwen later in de Romeinse wereld werden gebruikt. Duidelijk staat bij Caesar dat dit soort schepen van eikenhout was gebouwd en dat bepaalde scheepsonderdelen onder meer met ijzeren spijkers aan elkaar waren bevestigd. Maar of deze traditie daadwerkelijk teruggrijpt op een ‘Keltische’ traditie is maar zeer de vraag. De duiding ‘Keltisch’ moet trouwens genuanceerd bekeken worden. Feitelijk dient het bij de schepen alleen ter onderscheid met vaartuigen uit het Scandinavische of Mediterrane gebied, maar scheidslijnen zijn diffuus. Het begrip is niet erg gelukkig gekozen. De verwarring ontstaat als men veronderstelt dat de schepen (alleen) gebouwd zijn door Kelten en/of gevonden zijn in het gebied waar (uitsluitend) Kelten woonden. Met name voor de toenmalige bewoners van ons land zijn dit soort etnisch labels zeer discutabel, temeer daar in de GallischGermaanse grenszone de vanaf de vroeg-Romeinse tijd aanwezige, Bataafse en Cananefaatse gemeenschappen eerder tot de Germaanse volkeren moeten worden gerekend.7 Het moge duidelijk zijn dat deze discussie veel ingewikkelder en veelomvattender is
Reacties
02-binnenwerk.indd 86
30-03-2007 14:40:26
dan hier in enkele zinnen is weergegeven. Daarbij dient men bovenal nog te bedenken dat dit soort etnisch onderscheid en ‘labels’ hoofdzakelijk een Romeinse constructie waren om de wereld in te delen in, bijvoorbeeld, Rome en barbaren. De discussie wordt verder gecompliceerd als men bedenkt dat in sommige publicaties wordt gesproken over schepen in de ‘Romano-Celtic tradition’8 en door anderen van ‘rheinischer und gallischer Bauart’.9 Natuurlijk zijn er overeenkomsten en verschillen met boten uit het mediterrane gebied en die uit onze streken. Termen en begrippen als karveel gebouwd, opgeboeide plankenboot, boomstamplankenboot, genaaide platbodem, overnaadse bouwwijze en bijvoorbeeld veer-deuvel verbindingen spelen daarbij allemaal hun rol. Deels kunnen die worden toegewezen aan bepaalde boottypen waaruit dan eventueel culturele verspreidingsgebieden zouden kunnen worden gereconstrueerd, maar tegelijkertijd zijn er ook vaartuigen waarop hybride eigenschappen aanwezig zijn: zoals de ‘Mediterreaan’ veronderstelde veer-deuvel verbindingen op de boordgang van de ‘Keltische’ platbodem ‘Zwammerdam 6’. En ook de door De Vries genoemde spijkermethode komt trouwens niet geheel overeen met die van de ‘Woerden 7’. Kortom, het is veel ingewikkelder dan het eenvoudigweg nagaan of er sprake is van ‘een continentaal Keltische of Romeinse scheepsbouwtraditie’ zoals De Vries betoogt. De materie is wel interessant, met veel overeenkomstige en ook contrasterende uitgangspunten en inzichten. Daarmee wilden wij in eerste instantie de Westerheem-lezer niet vermoeien. Het ging ons immers primair om een eerste presentatie van de ‘Woerden 7’. Dat verder de titel van ons artikel de heer de Vries’ niet aanstaat, is spijtig. Voor het grote publiek en de pers zijn
de gegevens toentertijd vereenvoudigd, stellig en ondubbelzinnig gepresenteerd waardoor de nieuwswaarde over de ‘Woerden 7’ werd vergroot en het is opgepikt door de media. Zo werkt dat nu eenmaal, want men wil nu eenmaal iets nieuws horen en aldus hebben we het “in Nederland gebouwde vrachtschip gewoon de Rijn op laten roeien”. Juist voor het Westerheem-publiek kunnen die zaken weer nader genuanceerd worden weergegeven. En kan er dus minder stellig en met enige terughoudendheid worden geschreven over de soms discutabele en niet altijd voor 100% vaststaande onderzoeksresultaten van het Woerdense schip. Het lijkt ons immers dat nooit zeker zal worden dat de roei-inrichting daadwerkelijk gebruikt is om het schip stroomopwaarts te verplaatsen. En ook over de lading van het schip, aangezien daar niets van is teruggevonden, kan nooit met zekerheid worden vastgesteld wat het is geweest en welke vracht is vervoerd. Het multiculturele aspect tot slot, dat De Vries meent te zien door het gebruik van de woorden ‘Romeins’ en ‘Nederlands’ in één en dezelfde zin, lijkt ons wat ver gezocht maar met het begrip op zichzelf hebben wij in elk geval geen moeite. Het benadrukken van het ‘Nederlandse’ in de titel komt niet voort uit het belangrijker maken van ons land in de Romeinse periode. Wat ons verraste was het feit dat dit soort vaartuigen blijkbaar niet altijd, zoals voorheen vaak gedacht, in het Midden-Duitse Rijnland zijn gebouwd, maar dat ook verder stroomafwaarts, in de Nederlandse rivierdelta, dergelijke werven verondersteld mogen worden. Dat zegt iets over de gevarieerdheid van de Nederlandse limes en prikkelt gedachten aangaande Romeinse schepen in ons rivierengebied. Hazenberg Archeologie Middelstegracht 89r 2312 TT Leiden Reacties
02-binnenwerk.indd 87
|
87
30-03-2007 14:40:27
Noten 1 Ellmers 1969; 1983; 1996. 2 Lehmann 1987; Hulst & Lehmann 1974 3 Marsden 1977. 4 De Weerd 1988. 5 McGrail 1977; 1987; 1995 6 Caesar, De Bello Gallico III, 13. 7 Vgl. Roymans 2004; Bazelmans & De Jonge 2006 8 McGrail 1995. 9 Bijv. Bockius 2000, 468 ff. Literatuur Bazelmans, J. & W. de Jonge, 2006: Wie waren de Cananefaten?, in: W. de Jonge, J. Bazelmans & D. de Jager (red.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument, Utrecht, 35-49. Bockius, R., 2000: Antike Prahme. Monumentale Zeugnisse keltisch-Römischer Binnenschiffahrt aus der Zeit vom 2.Jh.v.Chr. bis ins 3.Jh.n.Chr., Jahrbuch RGZM 47, 439-493. Ellmers, D., 1969: Keltische Schiffbau, Jahrbuch RGZM 16, 73-122. Ellmers, D., 1983: Vor- und frühgeschichtlicher Boots- und Schiffbau in Europa nördlich der Alpen, in: H. Jankuhn, W. Janssen, R. Schmidt-Wiegand & H. Tiefenbach (Hrsg.), Das Handwerk in vor- und frühgeschichtlicher Zeit, Teil II: Archäologische und philo logische Beiträge, Göttingen, 471-534. Ellmers, D., 1996: Celtic Plank Boats and Ships, 500 BC-1000 AD, in: R. Gardiner (ed.), The Earliest Ships - The Evolution of Boats into Ships, London, 52-71. Hulst, R.S. & L.Th. Lehmann, 1974: The Roman Barge of Druten, Berichten ROB 24, 7-24. Lehmann, L.Th., 1987: Constructieverschillen in Romeinse platbodems, in: H.R. Reinders (red.), Raakvlakken tussen scheepsarcheologie, maritieme geschiedenis en scheepsbouwkunde. Inleidingen gehouden tijdens het Glavimans symposium 1985, Lelystad (Flevobericht 280), 29-31. Marsden, P., 1977: Celtic Ships of Europe, in : S. McGrail (ed.), Sources and Techniques in Boat Archaeology, (British Arch. Reports, Suppl.Ser.29), Oxford, 281-288. McGrail, S., 1987: Ancients Boats in North Western Europe. The archaeology of water transport to AD 1500, London/New York. McGrail, S., 1995: Romano-Celtic Boats and Ships: characteristic features, Journal Nautical Arch.24, 139-145. Roymans, N., 2006: Ethnic Identity and Imperial Power. The Batavians in the Early Roman Empire, (Amsterdam Archaeological Studies 10), Amsterdam. Weerd, M.D. de, 1988: Schepen voor Zwammerdam. Bouwwijze en herkomst van enkele vaartuigtypen in West- en Middeneuropa uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen in archeologisch perspectief, Amsterdam.
88
|
Reacties
02-binnenwerk.indd 88
30-03-2007 14:40:27
Een onbekende bodemvondst en de ruiters van Aelbert Cuyp
2
Cees van der Esch
In het oktobernummer van Westerheem, in de rubriek Werk en Uitvoering, had de redactie onder het kopje Grondig Bekeken van de afdeling Lek- en Merwestreek een foto geplaatst van een voor ons onbekend koperen voorwerp (afb. 1). Dit was in 2005 voor de dag gekomen bij graafwerk t.b.v. een winkelcentrum met parkeerkelder, waarbij de werkgroep van de afdeling toestemming kreeg om het werk nauwlettend te volgen en, waar het maar enigszins ging, zelf de schop ter hand te nemen. Er zijn, behalve het gewone materiaal, verrassend veel voorwerpen gevonden die voor Papendrecht vrijwel niet voor mogelijk geacht werden. Daaronder zijn ook onbekende vondsten gedaan, waaronder het knopvormig voorwerp. Veel van het vondstmateriaal is vroeger gedumpt in voormalige sloten achter de dichtst bebouwde kern aan de dijk, het Oude Veer, aan de rivier de Merwede tegenover Dordrecht. De dijkbewoner uit de 17e eeuw die de dump aan de rand van een sloot, binnen enkele planken, op zijn geweten had, genoot enige welstand gezien de mooie fragmenten majolica, steengoed, aardewerk en de tientallen pijpen. Deze pijpen stammen voor het grootste deel uit de derde kwart van de 17e eeuw. De eerste reactie op het onbekende voorwerp kwam van Reinder Koopstra uit Enschede, die zo’n voorwerp vond bij Havezate ‘De Woeste’, dicht bij Weerselo. Het gaat om een zogenaamde zadelknop voor paardenzadels (afb. 2). Hoewel de vondst bij Weerselo iets anders is wat betreft de bevestigingslippen en de gaten in het midden van de knop (later aangebracht?), zou het ook om een 17e-eeuwse knop gaan. In een door Koopstra bijgele-
verd Engels artikel blijkt de zadelknop in Engeland korter en dikker en duidelijk minder geprononceerd dan de Nederlandse. Bovendien ontbreekt het fraaie vastgeklonken knopje aan de voorzijde (afb. 3). Volgens het artikel werd het zadel uit de Late Middeleeuwen tot de 17e eeuw vrij zwaar uitgevoerd om man en bewapening te kunnen dragen. Het frame bestond uit hout met een houten knop vooraan op het zadel en met leder bekleed. In de loop van de 16e eeuw ontstond de koperen knop als een decoratief element. Zadelknoppen uit de Tudor-periode zijn zeldzaam. Het gebruikelijke type is bolvormig. De bevestigingspunten, vleugels genoemd, zijn ieder met twee gaten
Afb. 1 De Papendrechtse zadelknop, vlekkerig geel en rood koper, gegoten, knopje vastgeklonken, afm. 9x4,5 cm, datering ca. 1650.
Reacties
02-binnenwerk.indd 89
|
89
30-03-2007 14:40:30
Afb. 2 Zadelknop, gevonden bij Weerselo, waarschijnlijk 17e eeuw.
voor bevestiging voorzien en er is een uitspringende gietnaad.1 Tot zover globaal iets van het Engelse type dat duidelijk afwijkt van het mooiere Nederlandse type.
Afb. 3 Engelse zadelknop (saddle pommel), koperlegering, gegoten, afm. 6x4 cm, (laat) 16e en 17e eeuw.
Van hoofdredacteur Wim van Horssen kreeg ik een afbeelding onder ogen afkomstig van Janjaap Luijt, met de mededeling, dat hij helaas ook niet weet wat voor voorwerp het is, maar wel dat het voorkomt op een Utrechtse gevelsteen waarvan een replica is
gemaakt. Op een verklarend bordje op de gevel van het pand waar de replica is aangebracht, valt te lezen: ‘In de Vergulde dubbelde Kandelaer’. Het pand waar de oorspronkelijke gevelsteen bevestigd is geweest, was Lange Koestraat 5. Dit pand is in 1950 afgebroken om ruimte te maken voor de moderne bebouwing langs de St. Jacobsstraat. Het origineel bevindt zich sinds 3 augustus in het Centraal Museum. De steen ontleent zijn naam aan het beroep van de familie Copijn. Deze familie bewoonde het pand van 1610 tot 1699 en oefende het beroep van ‘kopergieter’ uit. Zij hadden de proef van bekwaamheid van het gilde afgelegd en waren dus ‘meester-kopergieter’. In 1998 heeft het Volksmuseum Wijk C zich ingezet om een kopie van het origineel te laten maken door steenhouwer Koos Boomsma. Op 12 mei 1999 is de replica geplaatst in de gevel van Café van Wegen, Lange Koestraat 15 (afb. 4) “In 1998 heeft de steenhouwer mij benaderd om te weten te komen welke voorwerpen er aan de voeten van de kandelaar zijn afgebeeld en welke kleur hij moest toepassen voor de polychromering. Aangezien we er na uitgebreid onderzoek niet zijn uitgekomen, heeft de steenhouwer de onbekende voorwerpen destijds niet gepolychromeerd,” aldus Janjaap Luijt. Het is dan logisch dat er naar afbeeldingen van ruiterportretten gekeken moet worden. De catalogus ‘Vorstenportretten uit de eerste helft van de 16e eeuw’, naar aanleiding van de tentoonstelling in het Rijksprentenkabinet Amsterdam in 1972 bood geen uitkomst. De koperen zadelknop verschijnt daar tot circa 1570 niet op de met pracht en praal voorgestelde ruiters en paard. Ook niet bij de later in de 17e eeuw werkende kunstenaars. Dan is het opvallend dat bij de eerste de beste catalogus over het werk van de Dordtse schilder
90
|
Reacties
02-binnenwerk.indd 90
30-03-2007 14:40:31
Aelbert Cuyp, 1620–1691, de koperen zadelknop in beeld komt.2 Ook in de tweede catalogus die ik in huis heb, komt de knop in beeld, namelijk in ‘Aelbert Cuyp en zijn familie, schilders te Dordrecht’ uit 1977.3 Na enig speurwerk heb ik uiteindelijk negen schilderijen met de zadelknop kunnen achterhalen. Beroemde Nederlandse schilders uit de 17e eeuw waarvan je het zou verwachten, vielen toch af (althans voorlopig). Van de negen schilderijen zijn er maar liefst zes stuks van Cuyp, inclusief een tekening van A. van Wanum naar een schilderij van Aelbert Cuyp uit ca. 1660.4 Op een schilderij ‘Landschap met ruiters’ van Abraham van Calraet, (1642–1722) komt dezelfde knop ook voor.5 Dat is geen wonder, hij was een leerling van Cuyp. Tenslotte dan nog twee schilders van de negen die overblijven: Dirk Maes, ca. 1693, voorstellend ‘Joan Ortt en zijn familie te paard’, en Thomas de Keyser (1597–1667), ‘Ruiterportret van Pieter Schout, Drost van Hagestein’, geschilderd tussen 1629 en 1640.6 en 7 De beroemde Dordtse schilder Aelbert Cuyp schilderde voornamelijk voor het Dordtse patriciaat. De rivierlandschappen met het gouden licht zijn fenomenaal en werden te laat door Dordrecht en Nederland ontdekt. Het belang van deze schilder drong wel door bij de Engelsen, waardoor er in de 18e en 19e eeuw honderden schilderijen naar Engeland zijn gegaan. Van vier overduidelijke afbeeldingen is er hierbij één afgebeeld, waar de knop wel een beetje erg horizontaal op het zadel is geplaatst. De datering is waarschijnlijk januari 1650 (afb. 5). De knop wordt meestal iets schuin omhoog geplaatst, zoals o.a. op het schilderij: ‘Michiel en Cornelis Pompe van Meerdervoort gereed voor de jacht’ uit ca. 1653 (wat het kasteel Meerdervoort betreft zie ook noot 4). De juiste stand van de zadelknop zien we ook
bij de Utrechtse gevelsteen, vrijwel gelijk als die van het Papendrechtse exemplaar. Welgestelden, ambachtsheren en in de adelstand verheven figuren pronkten met hun kostbare zadels. Toch is, voor zover ik weet, in Dordrecht tot nog toe geen zadelknop gevonden, terwijl Aelbert Cuyp er regelmatig mee te maken had. Regelmatig worden er bij graafwerkzaamheden juist wel ruitersporen gevonden, ook in Papendrecht, zelfs een stijgbeugel en paardenbit! Maar het blijkt dat restanten van paardenzadels vrij zeldzaam zijn. De datering van de eerder vermelde pijpen klopt exact met de datering voor de helft van de schilderijen, n.l. drie uit de jaren ’50, één uit 1660, één uit 1693 en één tussen 1629 en 1640 en het schilderij van Calraet 1642–1722. Het lijkt dus een typisch 17e-eeuws modeverschijnsel, want ik heb ze nog niet aangetroffen op werk uit de 16e en 18e eeuw. Wat voor ons volledig onbekend was, is weer gaan leven dankzij de Hollandse schilders uit de Gouden Eeuw.8 Kerkbuurt 16 3354 XK Papendrecht
Afb. 4 De replica van de Utrechtse gevelsteen uit de 17e eeuw.
Reacties
02-binnenwerk.indd 91
|
91
30-03-2007 14:40:33
Afb. 5 Aelbert Cuyp, ‘Stalknecht met paard en half verscholen ruiter’, 1650, met de koperen knop boven het pistool.
Noten 1 Dank aan Reinder Koopstra voor de informatie. 2 Rijksmuseum Dossiers, nr. 44: Michiel en Cornelis Pompe van Meerdervoort gereed voor de jacht, ca. 1653 (The Metropolitan Museum of Art, New York); Rijksmuseum Dossiers, nr. 45: Stalknecht met paard en half verscholen ruiter, waarschijnlijk jan. 1650 (Museum Boijmans Van Beuningen Rotterdam); Rijksmuseum Dossiers, nr. 48: Gezicht op de Rijn bij de Elterberg met tekenaar, jaren ’50 (Woburn Abbey, Woburn, Bedfortshire). 3 Catalogus 1977, nr. 29: Rustende ruiters in landschap, ca. 1653 (Dordrechts Museum, Dordrecht). 4 Alleblas, Jan et al. z.j., Ary van Wanum , 1733 – Dordrecht 1780, meer bekend van zijn houtvlottekeningen. 5 Haak 1984, nr. 911, p. 417. 6 Erkelens, Wies et al. 2002, p. 63, Universiteit Nijenrode, Breukelen. 7 Erkelens, Wies et al. 2002, p. 72, Rijksmuseum Amsterdam. 8 De beperkte hoeveelheid publicaties mag niet tot de conclusie leiden dat andere schilders de zadelknop niet in beeld hebben gebracht. Ongetwijfeld heeft ook Philip Wouwermans, 1618-1668, de knop uitgebeeld, maar de reproducties zijn vaak te klein om ze te achterhalen. Literatuur Alleblas, J., G. van Engelen, Th.W. Jensma, A. Molendijk, P. Schotel & H. van de Wal, z.j.: Ach Lieve Tijd, 800 jaar Dordrecht, de Dordtenaren en hun rijke verleden, Waanders - Gemeentearchief Dordrecht. Erkelens, W. et al., 2002: Vorstelijk vee, vier eeuwen Nederlandse veerassen, Bussum. Haak, B., 1984: Hollandse schilderkunst in de Gouden eeuw, Amsterdam. Hoop Scheffer, D. De, A.J. Klant-Vlielander Hein, 1972: Vorstenportretten uit de eerste helft van de 16e eeuw, Rijksprentenkabinet/Rijksmuseum Amsterdam. Kloek, W. Th., 2002: Aelbert Cuyp-Land, water, licht, Rijksmuseum Dossiers, Zwolle- Amsterdam. Veerman, W., J.M. de Groot & J.G. van Gelder, 1977: Aelbert Cuyp en zijn familie, schilders te Dordrecht, Dordrecht.
92
|
Reacties
02-binnenwerk.indd 92
30-03-2007 14:40:35
Literatuurrubrieken
Recensies Wilco de Jonge, Jos Bazelmans en Dick de Jager (red.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Stichting Matrijs Utrecht 2006. ISBN-13 978-90 5345 291 5. Geïll., 504 pag., kaartbijlage, € 49,95. Eens in de paar jaar komt er voor Romeinenliefhebbers een boek uit van uitzonderlijk gewicht. Ik dacht dat Romeinen in Valkenburg het topboek van dit decennium zou worden, maar dat wordt ruimschoots overvleugeld door het zojuist verschenen boek over Forum Hadriani. De ondertitel van het boek, Van Romeinse stad tot monument, zegt veel over de draagwijdte van het onderwerp, maar ook over het boek zelf. Het is een meer dan vijfhonderd pagina's tellend monument over de lotgevallen van Forum Hadriani, na Nijmegen de enige Romeinse stad van Nederland. Maar liefst 25 auteurs uit verschillende disciplines hebben hun tanden gezet in het onderwerp. Extra saillant voor Westerheemlezers is de relatief grote bijdrage van de plaatselijke AWN-ers, die op geen enkele manier onderdoen voor hun professionele collega's. Het toont maar weer eens aan dat de scheidslijn tussen 'professioneel' en 'amateur' heel dunnetjes is. Het gaat niet om verdienen, het gaat om kennis. De redacteuren bedachten voor dit monumentale boek een uitgekiende, heldere indeling: prehistorie, Romeinse tijd, Middeleeuwen, opgravingsgeschiedenis (reeds Reuvens zette hier al zijn spade in de grond), vondsten en de pogingen tot beheer en behoud van het monument. Elk deel kent een aantal hoofdstukken, waarbij het onderwerp wordt bezien vanuit verschillende perspectieven. Ik heb zelden een boek gezien dat zo uitgebreid ingaat op alle aspecten van de eigen geschiedenis, kennis die voorheen
ernstig verbrokkeld was. Alles wat je wilt weten over ontstaan, bloeitijd, neergang en herontdekking van Forum Hadriani en omgeving, is gebundeld in deze ene publicatie. Een hoogstandje van synthese. Wat wil een mens nog meer? Verdient niet elke Romeinse locatie zo'n monument? Het is ondoenlijk om op deze plek alle 34 bijdragen kritisch onder de loep te nemen. Ik wil er daarom een paar uitlichten. Wim van Es, peetvader van de Romeinse archeologie in Nederland, tart Malta in zijn voorwoord met zijn pleidooi voor verdere opgravingen, omdat 'de ervaring leert dat goed opgraven de beste archeologische bescherming biedt'. Ook bijzonder is de bijdrage van Lauran Toorians, die op taalkundige gronden tot de conclusie komt dat we toch weer 'Cannenefaten' moeten zeggen in plaats van het zojuist aangeleerde 'Cananefaten'. Heleen van Londen schetst een beeld over grootschalige ontginningen op het aangrenzende Delflandse veen, waar de Romeinen de gulden snede gebruikten om percelen af te bakenen. Veel lof komt Tom Buijtendorp toe, die bin-
Afb. 1 Forum Hadriani. Cover van het besproken boek.
Afb. 2 Bronzen mantelspeld. Uit: Forum Hadriani.
Afb. 3 Plattegrond: ‘Reconstructie van de bouwblokken (insulae) uit Forum Hadriani. Alleen het gekleurde deel is opgegraven’. Illustratie uit: Forum Hadriani.
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 93
|
93
30-03-2007 14:40:41
Afb. 4 Een as van Augustus, geslagen te Nîmes (boven) en as van keizer Claudius met op de keerzijde de gehelmde godin Minerva (onder). Uit: Forum Hadriani. Afb. 5 Olielampjes. Uit: Forum Hadriani.
Afb. 6 Der Niederrhein zwischen Xanten und Nijmegen. Cover van het besproken boek.
nenkort promoveert op het thema Forum Hadriani, en zijn belangrijkste bevindingen belangeloos aan het boek toevertrouwde. Zo maakt Buijtendorp het heel aannemelijk dat keizer Hadrianus hoogstpersoonlijk de nederzetting heeft bezocht in het voorjaar van het jaar 122, en daar met veel grandeur het plaatsje heeft omgedoopt tot Forum Hadriani. Samen met de keizer streek ook een enorme hofhouding en een compleet legioen neer in Voorburg. Heel eventjes was Voorburg de belangrijkste plaats van het Romeinse rijk, daarna trok de reiskeizer weer verder, naar Engeland. Dat het boek verschillende auteurs kent, leidt soms tot tegenstrijdige informatie, of in ieder geval verschillende meningen. Zo lijken Ab Waasdorp en Tom Buijtendorp het niet eens te zijn over het jaartal waarop Forum Hadriani de officiële stadsrechten als municipium krijgt: de een denkt aan de regeringsperiode van Hadrianus (122), de ander pleit voor Antoninus Pius (± 150). Zo'n controverse is niet erg en juist boeiend. We weten immers nog lang niet alles over de stad - nog geen kwart is opgegraven, en de opgravingen tot nu toe zijn niet altijd even hoogstaand. Dat sommige bijdragen een wat hoger hypothetisch gehalte hebben, zoals de passages over de stadsuitleg van Forum Hadriani, is geen bezwaar. Het boek biedt, hoe monumentaal ook, slechts een momentopname in de eeuwigdurende cyclus van kennisvermeerdering. Maar deze momentopname is zo uitgebreid en met zoveel liefde gemaakt, dat elke lezer verliefd wordt op het onderwerp en zijn hele leven lang geen grondspoor in Voorburg meer durft te krenken. Het bewijst dat een boek veel machtiger kan zijn dan de wet: de Monumentenwet kan een stukje grond wel uitroepen tot beschermd gebied, maar een boek als dit zorgt dat het ook een monument wordt in de hoofden en harten van de mensen. * * *
Afb. 7 Altaarsteen. Voorbeeld van recycling: een Romeinse altaarsteen, hergebruikt als christelijk altaar in de kerk van Rindern. Zie: Der Niederrhein zwischen Xanten und Nijmegen.
94
|
Der Niederrhein zwischen Xanten und Nijmegen (Führer zu archäologischen Denkmälern in Deutschland, Band 47). Stuttgart 2006. ISBN 3-8062-2024-7. Paperback, geïll., 320 pag., € 19,90. Waarom worden archeologische gidsen alleen maar in het buitenland gemaakt? Landen als Engeland, Frankrijk en Duitsland liggen mijlenver voor in de ontsluiting van het archeologische erfgoed; daarbij vergeleken zijn de minimale pogingen in ons eigen land ronduit beschamend. Gelukkig is de Duitse
uitgeverij Theiss zo vriendelijk geweest om deel 47 van hun prettige reeks archeologische gidsen grensoverschrijdend te maken. En zo hoort het eigenlijk ook, want op historische schaal zijn de huidige landsgrenzen een uiterst nieuw fenomeen, waar archeologie en landschap zich nooit iets van hebben aangetrokken. In de gids komen 69 sites voor, waarvan er maar liefst 23 op Nederlands grondgebied liggen, precies een derde. De sites worden beschreven door zo'n 40 gerenommeerde wetenschappers (in Duitsland gebeurt dat gründlich, daar laten ze niet zomaar een journalistje op los). Na inleidende hoofdstukken over verschillende thema's en tijdsperioden komen de sites zelf aan bod. Niet al te uitgebreid overigens: elke site krijgt gemiddeld zo'n twee pagina's en vanwege alle
afbeeldingen en routebeschrijvingen blijft er netto weinig ruimte over om echt de diepte in te gaan. Maar daar ligt ook niet de kracht van de gids, die ligt veel meer in de breedte: veel cultuurhistorische informatie over een relatief klein gebied. En een heerlijke spreiding over de verschillende regio's en de tijdsperiodes: niet alleen de Romeinse toplocaties in Xanten (D.) en Nijmegen komen aan bod, maar ook een IJzertijdgrafheuvel in Kleef (D.), een ingemetselde grafsteen in de kerktoren van Dodewaard, een middeleeuwse motte in Berg en Dal en de Romaanse kerkjes van Persingen en Bemmel. De gids laat ook zien dat de Duitsers al een stuk verder zijn met de integratie tussen ondergrondse en bovengrondse Denkmalschutz: zo voert de gids ons langs de barokke parken in Kleef en het Joodse kerkhof in Xanten. Kortom, een fijne gids die bol staat van interessante archeologische en cultuurhistorische informatie. Misschien het enige minpuntje: er staan wel routebeschrijvingen in, maar geen routekaartjes. Dat is lastig oriënteren. Maar ook daar is een oplossing voor: de VVV en ANWB hebben goede kaarten van het Nederlandse gedeelte, terwijl je in Duitsland uitstekend uit de voeten kunt met de Freizeitkarte NRW 7 (Kleve/Niederrhein). Paul van der Heijden
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 94
30-03-2007 14:40:45
Signalementen B.J. Groenewoudt, R.M. van Heeringen en G.H. Scheepstra, Het zandeilandenrijk van Overijssel (NAR 22). ROB Amersfoort 2006. ISBN-13 978-90-5799-082-2. Zw,/w.-ill., 382 pag., € 20,--. Ooit bestond Overijssel uit dekzandruggen en stuwwallen die als eilanden opdoken uit een uitgestrekte natte vlakte. Dat gebied van zandeilanden was het werkterrein van A.D. (Ad) Verlinde, die er tot 1997 als provinciaal archeoloog werkzaam was, maar er ook tot zijn pensionering in 2002 bij betrokken bleef. Bij zijn afscheid mocht hij een dummy van de nu verschenen publicatie in ontvangst nemen. Feitelijk is het in tweeërlei opzichten een afscheidsbundel geworden: ter gelegenheid van de pensionering van Ad Verlinde en een afscheidsgeschenk van de ROB die vanaf nu verder gaat onder de naam Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumentenzorg (RACM). Het aardige van deze ‘vriendenbundel’ is, dat dankzij deze bundel ook twee studies van Ad Verlinde zelf konden worden gepubliceerd, namelijk die waarin verslag wordt gedaan van het onderzoek op de belangrijke sites Mariënberg (gem. Hardenberg) en Colmschate (gem. Deventer). De inhoudsopgave spreekt verder voor zich: – Dr. A.D. Verlinde, archeoloog in, voor en van Overijssel (W.A. van Es); – Overzicht van de opgravingen in Overijssel (mede) onder leiding van A.D. Verlinde (E.M. Theunissen); – Bibliografie A.D. Verlinde 1968-2001 (J.E.M. Vanderheiden); – Een Federmesser-site van de Enterse Akkers, gem. Wierden (J. Deeben e.a.); – A Multi-component Complex of Mesolithic Settlements with Late Mesolithic Grave Pits at Mariënberg in Overijssel (A.D. Verlinde & R.R. Newell); – Het Germaanse grafveld te DeventerColmschate, opgraving 1984 (A.D. Verlinde & M. Erdrich).
Bert Fermin en Michel Groothedde, Chamaven op de Nieuwstad. Een Frankisch erf en de overgang van hout- naar baksteenbouw in de late middeleeuwen aan de Isendoornstraat in Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 25). Zutphen 2006. ISBN 978-90-77587-25-6. Geïll., 32 pag. Bert Fermin en Michel Groothedde, Tussen de Schullentoren en de Kruittoren. Archeologisch onderzoek bij de westelijke stadsmuur van de Nieuwstad tijdens de herinrichting van het Stationsplein te Zutphen in 2006. (Zutphense Archeologische Publicaties 26). Zutphen 2006. ISBN 97890-77587-26-3. Geïll., 45 pag. Ook in Zutphen volgden de archeologen met argusogen het tracé van rioleringswerkzaamheden (Zutphense Archeologische Publicaties, afgekort ZAP, nummer 24). Dankzij de daarbij gedane waarnemingen kon een fraai inzicht worden verkregen in de aanleg en het onderhoud van de laatmiddeleeuwse bestrating ter plaatse. Het onderste niveau daarvan dateert uit de eerste helft van de 13e eeuw en bestaat uit een ‘mestig’ ophogingpakket op de prestedelijke akkerlaag. Vanaf omstreeks 1225 begon men dit te verharden met dwars gelegde boomstammetjes. Na mogelijke reparaties volgde rond 1250 een tweede houten wegdek. In de late 14e eeuw was men genoodzaakt het loopvlak fors te verhogen, waarna men een keienbestrating toepaste. De resultaten van de opgraving aan de Isodoornstraat in Zutphen (ZAP 25) vormen een belangrijke aanvulling op de onderzoeksresultaten onder aangrenzende percelen in 1999-2002. In drie verschillende opgravingcampagnes kon een complete
Afb. 8 Zilveren denarius van Lucius Verus (161-169) met aan de keerzijde de godin Providentia. Opgraving Dieserstraat/ Isendoornstraat te Zutphen 2006. Uit: ZAP 25.
* * *
Bert Fermin, Michiel Groothedde en Dineke van Krimpen, De middeleeuwen op straat (2). Laat-middeleeuwse straatdekken in de Oude Wand in Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 24). Zutphen 2006. ISBN 978-90-77587-24-9. Geïll., 31 pag.
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 95
|
95
30-03-2007 14:40:46
straatwand met achtererven en ondergrond worden onderzocht. In die ondergrond zijn sporen uit de laat-Romeinse tijd aangetroffen, waaronder een hutkom, een palenrij en enkele kuilen. Met behulp van eerdere waarnemingen kon zo een groot deel van een Frankisch erf worden gereconstrueerd. Dat erf dateert van omstreeks 300 na Chr., terwijl enkele vondsten doen vermoeden dat de omgeving van de site al in de 2e eeuw in gebruik was. In de loop van de 4e eeuw tot en met circa 1200 vormt akkerbouw de belangrijkste activiteit op de onderzochte locatie, waarna er omstreeks 1250 een VINEX-plan ‘avant-lalettre’ tot stand komt en Zutphen wordt uitgebreid met de Nieuwstad. De nieuwbouw wordt planmatig opgezet, waarbij de loop van al bestaande wegen in het stratenplan gehandhaafd blijft. De opgraving legt de geschiedenis van de aanleg van dit stadsdeel bloot, inclusief de daarop volgende nieuw-, ver- en herbouw, met inbegrip ook van de verstening van die bebouwing. Nu uiteindelijk alle bebouwing is gesloopt – zo besluit de rapportage – “hangen er semi-sedentaire jongeren rond op een basketbalveldje”. Afb. 9 Messing mondharp (waarvan de ijzeren tong verdwenen is), 18e-eeuws. Bodemvondst St. Catharinaconvent te Zutphen. Uit: ZAP 26. ZAP 26 heeft betrekking op het onderzoek onder het Stationsplein van Zutphen. De archeologische begeleiding van de verschillende fases van de herinrichting van dat plein was ook al onderwerp in een eerdere uitgave in deze reeks. In de nu verschenen rapportage staat de westelijke stadsmuur van de Nieuwstad centraal. Het onderzoek leverde onder andere gedetailleerde informatie op over het proces van de bouw van een nieuwe stadsmuur ter vervanging van een bestaande verdedigingswal. Ter plaatse kon ook de verdere geschiedenis van de stadsmuur worden gevolgd. Nadat de muur en de bijbehorende poorten en torens hun defensieve functie hadden verloren, vonden de bovengrondse delen ervan een alternatieve bestemming, terwijl sommige delen van ondergrondse constructies secundair als fundering voor nieuwe gebouwen gingen dienen. * * *
96
|
MoNUmentaal. Nieuwsbrief monumentenzorg, archeologie en bouwhistorie in de gemeente Zutphen, nr. 14, december 2006. Zw./w.-ill., 12 pag. Nieuwsbrief monumentenzorg en archeologie gemeente Gouda, november (december) 2006. Zw,./w.-ill., 12 pag. Nieuwsbrief Monumentenzorg en archeologie gemeente Alkmaar, januari 2007, nr. 20, geïll., 8 pag. Zeeuws Erfgoed (Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland), 5e jrg., nr. 4, december 2006. Geïll., 23 pag. Nieuwsbrief rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten, 2e jrg., nr. 1, januari 2007. ISSN 1872-6461 Ename 974, januari 2007, nr. 32. Geïll., 8 pag. Ook de nieuwsbrief van de gemeente Zutphen besteedt aandacht aan de westelijke Nieuwstad en haar stadsmuur. In hetzelfde blad is ook een artikel geplaatst van Dirk Jan de Witt, metaaldetectoramateur, over twee muntgewichtjes uit de Zutphense bodem. In Gouda is de aanleg van een nieuw rioleringstelsel archeologisch begeleid. Een deel van het tracé is ook opgegraven. Daarbij werd een deel van de oostelijke stadsmuur aangetroffen, te dateren vanaf omstreeks 1350. Tegen het einde van de 16e eeuw werd daar tegenaan een aarden wal opgeworpen. Bij de graafwerkzaamheden werd een aantal leuke vondsten gedaan, waaronder de fragmenten van een aardewerken bord uit 1450-1500 waarop in graffitotechniek de handen en voeten van Christus zijn getekend, evenals de spijkers die deze lichaamsdelen bij de kruisiging doorboorden. Een doornenkroon siert de vlag van het bord. Het archeologische vooronderzoek in de wijk Schelphoek te Alkmaar, uitgevoerd door het ADC, richtte zich vooral op de locatie van stadsgrachten en op de aan- of afwezigheid van funderingen van uiteenlopende panden in dit stadsdeel. Daarbij konden onder andere misbaksels worden verzameld van een pottenbakkerij die ter plaatse gedurende de jaren 1841-1861 frankforter, Bergen op Zooms, Fries en Gouds aardewerk produceerde. In de vaste rubriek “bijzondere bodemvondsten” beschrijft Karin Beemster een drietal boekbanden uit de 15e-16e eeuw, die bij een opgraving uit een beerput tevoorschijn kwamen. Zie o.a. www.alkmaar. nl/monument.
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 96
30-03-2007 14:40:47
Afb. 10 Misbaksels van frankforter, Bergs, Fries en Gouds aardewerk, 1841-1861, van een pottenbakkerij uit Alkmaar. Uit: Nieuwsbrief Alkmaar.
In Zeeland zijn zout water en archeologie meestal onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dat blijkt ook nu weer. Voor wat betreft de archeologie bevat het decembernummer van dit tijdschrift onder andere een artikel over het dorp Casuwele in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen, dat in de 16e eeuw verdronk. Verder een berichtje over de voortgang van duikonderzoeken naar de muurresten van het in 1530 verdronken kasteel van Lodijke en naar de Romeinse tempel van Nehalennia nabij Colijnsplaat (waarbij kon worden vastgesteld dat de tempel en bijbehorende nederzetting relatief intact naar de Oosterscheldebodem zijn afgegleden). Zie www.scez.nl. De beslissing om al dan niet tot bescherming van archeologische verwachtingen en waarden over te gaan, dient zorgvuldig voorbereid te worden en inhoudelijk gemotiveerd te zijn, zo kreeg de gemeente Coevorden onlangs van de rechter te horen. Die gemeente was – aldus de Nieuwsbrief van de RACM - van mening dat de gegevens op de Indicatieve kaart van archeologische waarden (IKAW) niet van dien aard waren, dat in het bestemmingsplan een aanlegvergunningstelsel moest worden opgenomen. Een dergelijk stelsel zou de agrarische bedrijfsvoering belemmeren. De gemeente werd teruggefloten: graafwerken dieper dan 30 cm zijn in dit gebied vergunningplichtig. Info: www.racm.nl
Met het project “Talloor-Culinair erfgoed in Oost-Vlaanderen” gaat het Ename Expertisecentrum op zoek naar culinaire tradities in die provincie. Met het oog op dat project volgt Koen de Groote in deze nieuwsbrief de geschiedenis van het schotelgoed, zoals dat kan worden afgeleid uit bodemvondsten te Ename (B.). Zie ook www.ename974.org. * * *
Jan Lanting e.a. (red.), Paleo-Aktueel 17. Archeologie in 2005. Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) & Barkhuis Publishing, Groningen 2006. ISBN 978-9077922224 / ISSN 1572-6622. Geïll., 186 pag., € 15,90. Zoals gewoonlijk omvat Paleo-Aktueel weer een hele reeks korte actuele bijdragen over de meest uiteenlopende onderwerpen van lopend of zo juist afgerond onderzoek door medewerkers van het GIA. Voor wat betreft de archeologie binnen Nederland trekken de bijdragen van Dick Stapert e.a. de aandacht met bijdragen over vuursteenbewerking uit het MiddenPaleolithicum in Maastricht-Belvédère en Rhenen (Utr.). Minder efficiënte bewerking houdt niet automatisch verband met een veronderstelde mindere kwaliteit van de ruwe vuursteen, maar kan heel goed het resultaat zijn van het werk van kinderen of van anderen die de techniek nog niet volledig onder de knie hebben, zo betogen zij. Statistische bewerking van het Maastrichtse vondstmateriaal gaf bovendien aanwijzingen voor sporen van een tweetal bijbehorende haardplaatsen. Veel bijdragen in deze bundel hebben uiteraard betrekking op de steentijden in onze noordelijke provincies, zoals: – Een oude Hamburg-vindplaats bij Ureterp die nog eens onder de loep wordt genomen; – Vroeg-Holocene landschapsontwikkeling van Duurswold;
Afb. 11 Sgraffito-schotel met IHS-monogram, 2e helft 15e eeuw. Uit: Ename 974.
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 97
|
97
30-03-2007 14:40:49
– Micro-driehoeken in het Mesolithicum van Noord-Nederland; – De versieringswijze van twee TRB-potten (Glimmer Es, gem. Haren); – Aardewerk uit de Laat-Havelte fase van de Trechterbekercultuur uit Oostrum; – Stenen bijlen uit de Groninger klei. Met de neolithische en bronstijdbijlen uit of van nabij de wierden in het kustgebied van Groningen moet iets bijzonders aan de hand zijn geweest, want dat gebied was in de periode waaruit de bijlen dateren, onbewoonbaar. De auteurs maken aannemelijk dat ijzertijdbewoners of middeleeuwers deze hier naar toe hebben gebracht. De achterliggende reden blijft voorlopig onbekend. Behalve aandacht voor opgravingen rondom de Middellandse Zee bevat de bundel verder nog bijdragen over vondsten bij Harssens, twee vermoedelijke sierknoppen van gordelhaken uit de IJzertijd uit het Friese terpengebied, het archeologische onderzoek op het Oldehoofsterkerkhof in Leeuwarden, een vondst uit de eerste helft van de vorige eeuw van namaak olielampjes uit de Laudermarke, het vroegmiddeleeuwse grafveld van Aalden, de archeologische begeleiding bij de bouw van een Horecakelder in Leeuwarden, botmateriaal uit een 16e-eeuwse beerput van de Havezate ‘De Kranenburg’ (Zwolle) en de conservering van een waterverzadigde houten emmer. Info: http://www.paleo-aktueel.nl. * * *
Overijssels Erfgoed. Archeologische en Bouwhistorische Kroniek 2005. Stichting Promotie Archeologie, Zwolle 2006. ISBN 978-90-801399-0-9. Zw./w.-ill., 155 pag., € 7,50. De bundel bestaat voor de helft uit het jaarverslag van het archeologische onderzoek dat in 2005 werd uitgevoerd. Enkele ‘highlights’ daaruit zijn Deventer (met een bewoningscontinuïteit onder het Muggenplein vanaf de 9e eeuw, prehistorische nederzettingssporen, een urnenveld uit de Vroege IJzertijd en Laat-Romeinse ijzerproductie), Rossum (met crematieresten van een 9-tal personen uit Late Bronstijd / Vroege IJzertijd), Huurne (met een middeleeuwse boerennederzetting) en Zwolle (met onderzoek van de stadomwalling, de havezate “Kranenburg”, stadspoorten en bijbehorende muren en torens). Andere in het jaarverslag genoemde locaties bevonden zich ook in Brunnepe, Enter,
98
|
Heeten, Haaksbergen, Hardenberg, Kampen, Wierden en Zwartwaterland. De bundel bevat daarnaast een 5-tal artikelen: – Miranda de Wit en Bram Silkens: Prehistorische bewoning te Vasse (gem. Tubbergen); – Roy van Beek en Luuk Keunen: Middeleeuwse huisplattegronden en historische erven in oost Nederland; – R. van der Mark: Definitief archeologisch onderzoek op de Ganzenmarkt te Oldenzaal, (waarbij bleek dat de vroegste kern van Oldenzaal teruggaat op een walburcht, tevens onderzoek van de resten van een in oorsprong 15e-eeuws kanunnikenhuis); – Bert Terlouw, Een 9e-eeuwse muntschat en vroegmiddeleeuwse bewoning in en rond Raalte; – Michael Klomp en Harry Vrielink, “Van hen die kuyle groeven in Sankt Michielskercke”, de ondergrondse geschiedenis van de Grote kerk in Zwolle. * * *
Nieuwe Drentse Volksalmanak 2006. Jaarboek voor geschiedenis en archeologie. 123e jaar. Assen 2006. ISBN 978-90-2324289-5. Zw./w.-ill., 217 pag., € 15,85 Nog een jaarboek uit het noorden des lands. Deze bundel bevat onder andere een artikel van Tjalling Waterbolk over een onderzoek van oude topografische kaarten. Vanaf 1773 verschijnen tal van gedetailleerde topografische kaarten van (delen van) Drenthe. De auteur legt ze naast en over elkaar en gaat daarbij op zoek naar archeologische monumenten. De vermelding ervan loopt per cartograaf sterk uiteen en uiteindelijk wordt niet meer dan ruim een vijfde ervan op hun kaarten vermeld. Hunebedden en kasteelbergjes worden redelijk goed herkend en geregistreerd, terwijl ‘Celtic fields’ door allen worden genegeerd. Los van de vraag of men grafheuvels als zodanig (her)kende, wordt hun voorkomen in het landschap heel wisselend geregistreerd. Het onderzoek brengt uiteraard ook locaties van verdwenen en nooit wetenschappelijk onderzochte grafheuvels in beeld. Hopelijk herbergt de onderkant van het geëgaliseerde maaiveld ter plaatse nog sporen ervan in de vorm van ringsloten of grafkuilen. Een heel ander onderzoek betrof een hoeveelheid uit de 13e eeuw daterende houten paaltjes en een 4 meter brede concentratie van veldkeien langs de Hunze te Eexterzandvoort (gem. Aa en Hunze). Het
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 98
30-03-2007 14:40:49
merendeel van de verzamelde vondsten dateerde uit de 16e of 17e eeuw en bood geen aanknopingspunt voor de functie van de blootgelegde structuren. De verschillende mogelijkheden passeren de revue, zoals een aalstal, een visweer, een stuw, een loskade, een watermolen, sluizen of een brug. Eén voor één vallen die opties af en wat uiteindelijk als hypothetische mogelijk resteert, is een met keien verharde doorwaadbare plaats of voorde, met paaltjes die ook bij overstromingen de juiste locatie van de doorgang moesten aanduiden. Tenslotte bevat de bundel nog een bijdrage over zandstenen grafkisten in middeleeuws Drenthe; de Archeologische kroniek van die provincie en het Jaarverslag 2005 van de Drents Prehistorische Vereniging. * * *
Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken, 98e deel, 2006. Vereniging Oud Leiden, 2006. ISSN 0922-6699. Zw./w.-ill., 264 pag. Het Leids Jaarboekje omvat ook het Archeologisch en bouwhistorisch jaaroverzicht 2005. Dat jaar hebben medewerkers van het Archeologisch Centrum van de gemeente Leiden twee opgravingen uitgevoerd, namelijk nabij het Romeinse castellum Matilo (waarbij geen archeologische resten zijn aangetroffen) en aan de Haagweg (de randzone van een nederzettingsterrein met materiaal dat qua ouderdom varieert van IJzertijd tot Middeleeuwen). Daarnaast voerde RAAP een drietal verkennende onderzoeken uit. * * *
Bericht der römisch-germanischen Kommission (des deutschen Archäologischen Instituts) 2005, Band 86, Mainz am Rhein 2006. ISBN 978-3-8053-3692-5 / ISSN 0341-9312. Geb., Geïll. (enkele in kleur), 487 pag., € 25,80. Naast een pro memorie, een jaarverslag en een auteurshandleiding, omvat dit jaarboek een 4-tal interessante bijdragen: – Hagenow in Mecklenburg. Ein frühkaiserzeitliche Bestattungsplatz und Aspekte der römisch-germanischen Beziehungen (met veel bronzen vaatwerk, wapentuig en ander metaal); – Nach dem grossen Brand. Verbrennung auf dem Scheiterhaufen – ein interdis-
ziplinärer Ansatz (experimenten met verschillende houtsoorten etc. bij de crematie van varkens en bijgiften); – Germanische Adaptionen römischer Importgefässe (Germaanse keramiek uit de 1e-5e eeuw, waarvan vormen of decoraties zijn afgeleid van Romeins vaatwerk) – Germanische Siedlungen des 3. bis 5. Jahrhunderts n.Chr. in Gallien. Schriftliche Überlieferung und archäologische Befunde. Elke bijdrage wordt afgesloten met een samenvatting in het Duits, Engels en Frans. * * *
E.M. Theunissen, Boxmeer-Sterckwijck. Onderbouwing van beschermde delen van een cultuurlandschap in het kader van de Monumentenwet (RAM 138). RACM Amersfoort 2006. ISBN 978-90-5799-0960. Zw./w.-ill., 35 pag. F.T.S. Brounen en E. Rensink (met bijdragen van G. van Bergeijk en A.G.F.M. Cuijpers), Itteren-Sterkenberg (gemeente Maastricht). Waardestellend onderzoek van een vindplaats uit het Vroeg-Neolithicum (Lineaire Bandkeramiek), de Late Bronstijd en de IJzertijd in het Maasdal (RAM 140). RACM Amersfoort 2006. ISBN 978-90-5799-091-5. Geïll., 63 pag. B.J. Groenewoudt, P.A.C. Schut, F.J.G. van der Heijden, J.H.M. Peeters en M.H. Wispelwey, Een inventariserend veldonderzoek bij de Hunneschans (Uddel, Gelderland). Nieuwe gegevens over de steentijdbewoning bij het Uddelermeer en een beknopt overzicht van de onderzoeksgeschiedenis van de Hunneschans (RAM 143). RACM Amersfoort 2006. ISBN 97890-5799-095-3. Zw./w.-ill., 52 pag. Het onderzochte plangebied in BoxmeerSterckwijk (RAM 138) zal de komende jaren worden ingericht als bedrijventerrein, zo is het voornemen van de gemeente Boxmeer. Al eerder vond archeologisch onderzoek plaats op aangrenzende terreinen. Ook nu weer bleek, dat de bodem daar overblijfselen bevat die door de ROB als van nationaal belang worden gezien. Het gaat hier om de geschiedenis van gebruik en bewoning van een terrasafzetting van de Maas, met een duidelijk accent op de Late Prehistorie en de Vroege/Volle Middeleeuwen. Omdat de gemeente niet genegen leek te zijn tot overleg over deze situatie, zijn delen van het plangebied nu op basis van deze rapportage als archeologisch monument aangewezen. Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 99
|
99
30-03-2007 14:40:49
De Sterkenberg bij Itteren (gemeente Maastricht) is bekend als vindplaats van o.a. vroeg-neolithische vondsten en sporen. Bij nader onderzoek werd een sporencluster van de Lineaire Bandkeramiek blootgelegd dat, mede op basis van de gevarieerde inhoud van afvalkuilen, verband lijkt te houden met nederzettingsactiviteiten (RAM 140). Verschillende natuurlijke processen hebben de bodem echter zodanig aangetast, dat geen gebouwenstructuren meer herkenbaar zijn. Het nu verrichte waardestellende onderzoek leverde vooralsnog een minimum aan sporen uit de Late Bronstijd op. Sporen uit de IJzertijd bleken betrekkelijk goed bewaard te zijn gebleven. Info: www.racm.nl.
Afb. 12 Bronzen vaatwerk uit Nistelrode, midden 3e eeuw. Uit: Archeobrief.
100
|
Het Uddelermeer is een zogenaamde pingo, ontstaan als lidteken van een enorme smeltende klomp ijs, terwijl de Hunneschans - zo nemen we nu aan – aan het einde van de 9e eeuw is opgeworpen om de lokale ijzerindustrie tegen vikingen te verdedigen. Terwijl het onderzoek feitelijk gericht was op de archeologische sporen in het gebied ten zuiden van de pingo bij Uddel (gemeente Apeldoorn), wordt in het rapport ook stilgestaan bij de veranderingen die dit meer de afgelopen eeuwen heeft ondergaan (RAM 143). Zoals de titel al aangeeft, wordt ook een beknopt overzicht gegeven van de onderzoeksgeschiedenis van de Hunneschans. De gracht daaromheen is, zo blijkt nu, nooit watervoerend geweest. Het onderzochte terrein bevat sporen van menselijke activiteit uit, in ieder geval, het Midden- en Laat-Mesolithicum en het Midden-Neolithicum (vermoedelijk trechterbekercultuur). Er werd ook een opvallend grote schrabber/schaaf van exotische vuursteen uit de Bronstijd aangetroffen. Omdat dit voorwerp daar ooit zorgvuldig lijkt te zijn gedeponeerd, is een onderzoek ingesteld naar gebruiks- of slijtagesporen op de schrabber. Die waren inderdaad aanwezig
en lijken te wijzen op het schrapen en snijden van droge huiden. * * *
De Maasgouw (tijdschrift voor Limburgse geschiedenis en oudheidkunde), 125e jrg., 2006, nr. 3. ISSN 1380-4170. Bij opgravingen in het najaar 2004 aan de havenkade van Venlo stuitte men op een 15e-eeuwse mikwe, een diepe kelder waarin joden een ritueel bad namen. In een bijdrage in dit tijdschrift wordt een beeld geschetst van het belang van het Venlose mikwe, de historische inbedding en de plannen voor het behoud ervan. * * *
Archeologie magazine 2006 nr. 06 en 2007 nr. 01. ISSN1566-7553. In laatste aflevering van 2006 wordt speciaal aandacht geschonken aan oorlogsarcheologie, zowel aan WO I als WO II, of liever aan de geringe aandacht ervoor in ons land. In de eerste aflevering van 2007 (op de cover is abusievelijk 01-2006 vermeld) staat de stad Brussel centraal. In dit geval niet zozeer de Archeologische onderzoeksresultaten in deze bruisende stad, maar veeleer de bovengrondse bezienswaardigheden. * * *
Archeobrief 10e jrg., nr. 4, december 2006. ISSN 1386-2065. GeĂŻll., 48 pag. In 1971 werd er op de Utrechtse heuvelrug, ten noorden van Rhenen Elst, door AWNleden een aantal grafheuvels onderzocht. Uit de proefsleuven van twee daarvan kwam toen bijzonder intrigerend materiaal te voorschijn, zoals een vuurstenen pijlpuntje en het voor ons land bijzondere wikkeldraadaardewerk. Dat materiaal leek er op te wijzen, dat de grafheuvels uit het late Neolithicum / begin van de Bronstijd dateerden, de periode waarin dit soort grafmonumenten voor het eerst voorkwamen. David Fontijn en Quentin Bourgeois beschrijven hoe nu, enkele decennia later, het onderzoek aan de voet van de twee grafheuvels van destijds, opnieuw wordt uitgevoerd. Men stuitte daarbij ook op de oude AWN-proefsleuf. De onderzochte grafheuvels blijken
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 100
30-03-2007 14:40:51
nu uit de eerste helft van de Midden-Bronstijd te dateren. In het daarop volgende artikel beschrijven Richard Jansen en Annelies Koster de vondst van het Romeinse bronsdepot bij Nistelrode. Een 30-tal bronzen recipiënten waren daar in het midden van de 3e eeuw zorgvuldig in een kuil verstopt met waarschijnlijk het doel om deze ‘schat’ later in betere tijden weer te kunnen opgraven. In dit nummer ook een bijdrage van Johan Nicolay over een gouden ‘Kolben’-armring uit Deventer. Deze vroegmiddeleeuwse onversierde gouden armring kan met regionaal leiderschap in verband worden gebracht. * * *
l’Archéologue (Archéologie nouvelle S.A.R.L., Paris), no. 87, décembre 2006 – janvier 2007. ISSN 1255-5932. Geïll., 66 pag., circa € 6,--. Tot en met januari 2007 was in het Museum van prehistorische jagers-verzamelaars “Malgré-Tout” te Treignes (B.) een fraaie tentoonstelling te zien over de vrouw in de prehistorie. De omgeving van Treignes
is bekend door de opgravingen van onder andere het tempelcomplex van Matagne-laGrande en van een fraaie Romeinse villa, waarvan de resten nog steeds te bezichtigen zijn. Onder de titel ‘La Femme préhistorique’ werden er de verschillende aspecten van de vrouw uit het Paleolithicum getoond. Vanzelfsprekend waren er (afgietsels van) talloze bekende en onbekende paleolithische ‘venus’-beeldjes op deze expositie aanwezig, evenals gegraveerde afbeeldingen van prehistorische dames, bijgiften uit vrouwengraven, enzovoorts. In verband met die tentoonstelling verscheen ‘l’Archéologue’ dit keer als ‘dossier’ met dezelfde titel en hetzelfde ‘lead’-beeld als de expositie in Treignes. Dat leadbeeld, een jonge dame in een beestenvel, toont overigens een heel wat geprononceerder hedendaags aangezicht als de bolle toet van de paleolithische ‘venus’-beeldjes. Een paar jaar geleden verscheen overigens een fraai geïllustreerd populair-wetenschappelijk boek over hetzelfde onderwerp: Claudine Cohen, La femme des origines; Images de la femme dans la préhistoire occidetale (Luçon 2003, ISBN-10 2-7335-0336-7, 192 pag., € 29,90). Op 18 februari is in Treignes inmiddels de volgende tentoonstelling van start gegaan met paarden uit prehistorie tot middeleeuwen als onderwerp.
Afb. 13 Fragmenten van de gouden armring uit Deventer. Lengte 6,5 cm. Uit: Archeobrief.
* * *
Nguyên, Dình Chiên, Tàu cô cà mau / The Ca Mau Shipwreck 1723-1735. Hà Nôi 2002. Geïll., 258 pag., € 67,50. Made in Imperial China. 76.000 pieces of Chinese export porcelain from the Ca Mau shipwreck, circa 1725. Christy’s Amsterdam, 29, 30 & 31 January 2007, geïll., 272 pag., € 30,--.
Afb. 14 Paleolithische ‘venus’-beeldjes uit Irkoutsk, Siberië (links) en Oekraïne (rechts). Uit: l’Archéologue.
Het zijn niet alleen de musea die belangwekkende collecties archaeologica exposeren. De laatste dagen van januari dit jaar werden onder de titel Made in Imperial China bij Sotheby’s in Amsterdam niet minder dan 76.000 stuks serviesgoed geëxposeerd en geveild, afkomstig van een vrachtschip dat, beladen met Chinees porselein, tussen 1723 en 1735 nabij Vietnam verging. Een aardige gelegenheid om dit reeds enige tijd geleden verschenen boek hier te signaleren. In dat boek wordt verslag gedaan van het onderzoek naar dat scheepswrak en vooral naar de samenstelling van de lading ervan. Het vaartuig ging waarschijnlijk ten onder aan de combinatie van Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 101
|
101
30-03-2007 14:40:52
Afb. 15 Chinees bordje (herkomst Jingdezhen) met een Hollands landschap (Scheveningen?), afkomstig uit een scheepswrak dat in of kort voor 1735 nabij Vietnam verging. Uit: Tàu cô cà mau / The Ca Mau Shipwreck.
Afb. 16 Bronzen rammelaar, Tarraco (Spanje), begin 3e eeuw na Chr. Uit: Kleine Romeinen.
brand en overbelading. Schotels met een onmiskenbaar Hollands landschap maakten deel uit van de vracht. Vrijwel zeker was destijds een groot deel van de lading, via Batavia, voor de Nederlandse markt bestemd. * * *
Christian Laes en Johan Strubbe, Kleine Romeinen. Jonge kinderen in het antieke Rome. Amsterdam University Press 2006. ISBN 978 90 5356 953 5. Paperback, geïll., 142 pag., € 14,95. Kleine Romeinen verscheen in de serie De Oudheid. De toegankelijk geschreven deeltjes in deze reeks behandelen de verschillende aspecten van religie, politieke organisatie, economisch leven, oorlogvoering en verkeer in de wereld van Grieken en Romeinen, het oude Egypte en het Nabije Oosten. Naar verwachting zullen er vier afleveringen per jaar verschijnen. Naast Kleine Romeinen verscheen in deze reeks onlangs ook Stad en staat; de antiekGriekse poleis en andere stadstaatculturen (ISBN 978 90 5356 953 5, € 14,95). Van de pasgeborenen in het klassieke Rome haalde bijna de helft het vijfde levensjaar niet. Soms werden ze gewoon gedood omdat ze ongewenst waren, maar vaker had hun voortijdig einde een natuurlijk karakter. De levensverwachting bleef beperkt, ook voor degenen die hun kindertijd ontgroeid waren. Wat betekende dat voor
102
|
een gezin, hoe belangrijk waren kinderen, wie verzorgde hen tijdens de eerste levensmaanden, hoe verliep hun opvoeding, welke plaats bekleedde het kind in de maatschappij van volwassenen, welke rol speelde het kind in het seksuele gedrag van volwassenen, wat was de plaats van het kind in het religieuze leven voor en na de opkomst van het Christendom, wanneer werd het kind geacht volwassen te zijn, etc.? In het prettig leesbare boekje Kleine Romeinen komen al deze onderwerpen aan de orde. Het is verbazingwekkend te constateren hoeveel wij weten van het leven van het kind in het oude Rome. Daarnaast siert het de auteurs dat zij ook talloze malen constateren, dat er ook heel veel is, dat we niet weten. Het leven van kinderen in het oude Rome is nauwelijks te vergelijken met dat van leeftijdsgenootjes in de periferie van het Romeinse Rijk. In zoverre hoort dit boekje eigenlijk niet thuis in onze signalementen van publicaties over de archeologie in ons land. Maar zoals in de loop der tijd tal van gebruiken en gewoonten vanuit dat verre Rome door bewoners in onze contreien werden overgenomen, zo hebben ongetwijfeld de regels over verzorging en opvoeding van Romeinse kinderen ook in ons land hun weerslag gevonden.
* * *
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 102
30-03-2007 14:40:53
Verslag van een bodemgaafheidsonderzoek en een veldkartering op enkele percelen nabij de Kijlsterweg te Stadskanaal. Uitgevoerd door de Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum te Veendam in de periode van 20 september t/m 23 oktober 2007. Onderzoek eind jaren tachtig, begin jaren negentig in de omgeving van Boven Pekela en Wildervanksterdallen onder leiding van de archeologen wijlen John Smit en Henny Groenendijk leverde daar relatief veel sporen op uit Mesolithicum en LaatPaleolithicum. In februari 1991 werd in het Veenkoloniaal Museum te Veendam de Werkgroep Prehistorie Groninger Veenkoloniën geïnstalleerd. Deze werkgroep stelt zich tot taak die inventarisatie van archeologische vindplaatsen voort te zetten. Onlangs verscheen haar 15e rapport. Tijdens de veldkartering bij Stadskanaal is vooral gelet op de aanwezigheid van vuursteenartefacten, verkoolde hazelnootdoppen en houtskoolfragmenten. Een deel van de onderzochte percelen zal worden bebouwd. Het verslag geeft een gedetailleerde beschrijving van het uitgevoerde werk en van de onderzoeksresultaten. De ondergrond van de flanken van de twee verhogingen van het terrein bleek nog redelijk intact te zijn * * *
Ria Berkvens, Noodopgraving van een Schijndelse herberg aan de Hoofdstraat in Schijndel. Archeologische Vereniging Kempen-en Peelland (AWN-afdeling 23) 2006. Geïll., 44 pag. Ria Berkvens, Noodopgraving van een hopveld aan de Steeg in Schijndel. Archeologische Vereniging Kempen-en Peelland (AWN-afdeling 23) 2006. Geïll., 28 pag. Het Brabantse Schijndel lag in een gebied dat in de 17e en 18e eeuw als arm bekend stond. Toch was het dorp sinds de Late Middeleeuwen aantrekkelijk als woongebied. Schijndel had een omvangrijke hopteelt. Dat trok brouwerijen en daarmee tientallen herbergen aan, die het straatbeeld van Schijndel bepaalden. Het drijven van een herberg was extra aantrekkelijk door de ligging van Schijndel aan een zandweg die 's-Hertogenbosch verbond met Aken, Maastricht en Luik: de huidige Hoofdstraat. De beide rapportages hebben betrekking op archeologische bevindingen die rechtstreeks met deze nijverheid te maken hebben.
Aan de Hoofdstraat was nieuwbouw gepland. Ooit stonden daar de 17e-eeuwse herbergen ‘De Keulse Kar’ en de ‘Rode Leeuw’, en de lokale heemkundekring drong bij het gemeentebestuur aan op archeologisch onderzoek naar de resten daarvan. Dat onderzoek werd in 2003 en 2004, onder inhoudelijke eindverantwoordelijkheid van de ROB, uitgevoerd door de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland (AWN-afd. 23). Zoals verwacht trof men vooral sporen aan vanaf de Late Middeleeuwen, zoals waterputten en sporen van funderingen, maar ook runderbegravingen en een concentratie postmiddeleeuwse plaggenhutten. Ook vond men de muurresten van een brouwerij terug, daterend uit de 17e-18e eeuw. De beide herbergen aan de Hoofdstraat werden waarschijnlijk door deze brouwerij van bier voorzien. De vondst van een biervat die deel uitmaakte van een 16e-eeuwse waterput, lijkt het vermoeden te bevestigen, dat bier ook toen al een rol speelde in de dorpseconomie van Schijndel. De kuip is inmiddels geconserveerd en is tezamen met de gereconstrueerde waterput te zien in het Cultureel Centrum van Schijndel. De runderbegravingen lijken verband te houden met een blaartrekkende ziekte die in de jaren 1740-1750 de lokale veestapel teisterde. De tweede rapportage heeft betrekking op een noodopgraving buiten de bebouwde kom van Schijndel, die in 2004 eveneens door de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland en ook de heemkundekring Schijndel werd uitgevoerd. De werkput, gegraven voor de aanleg van een rioolpersleiding, leverde lange parallelle reeksen van opvallend diepe paalkuilen op. Een huisplattegrond viel daarin niet te herkennen. Het houtwerk dateerde uit de 16e en de 17e-18e eeuw. Uiteindelijk bleek dat men te maken had met sporen van de hopteelt, waarbij reeksen palen, verbonden met touwen, werden gebruikt voor het laten klimmen en opbinden van de hopplant. In Schijndel werd deze plant al vanaf de Late Middeleeuwen geteeld en gebruikt voor het conserveren en op smaak brengen van bier. Ook op deze locatie kwamen runderbegravingen voor.
Gerrit Groeneweg Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 103
|
103
30-03-2007 14:40:54
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor Agenda en Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Deadlines voor WIU: zoals vermeld in het colofon, twee maanden voor het verschijnen van een nummer. Van Hunze tot Harlingen nr. 1, december 2006 (Afd. 1 - Noord-Nederland)
Afb. 1 Tegelfragmenten met Cupido en geweer uit Akersloot, vroeg 17? (uit Grondspoor).
104
|
Nieuws van de qua oppervlakte verreweg grootste afdeling van de AWN. In VHtH. de uitslag van een enquĂŞte onder de leden van Afd. 1, bedoeld om een beeld te krijgen van wat er leeft onder de leden. Het resultaat laat zien dat er zeker wel behoefte is aan AWN-activiteiten. Het is natuurlijk altijd mooi wanneer een onderzoek betrekking heeft op de titel van het afdelingsorgaan. In VHtH een kort verslag van onderzoek dat amateurarcheologen uitvoerden in het Zuidlaardermeer, daarbij begeleid door de provinciaal archeologen van Groningen en Drenthe. Bij baggerwerkzaamheden in dit meer trof men op/in de bodem het dal van de Hunze aan en het was zelfs mogelijk in dit Hunzedal een weg te localiseren die indertijd dwars door de Hunze liep. De weg bestond uit veldkeien, afgedekt met heideplaggen, gestut door stammetjes en ander houtwerk. Houtdateringen geven aan dat de weg ca.
1000 jaar geleden nog werd gebruikt, toen het Zuidlaardermeer nog niet bestond. Verder werd hier o.m. aardewerk uit Prehistorie en Middeleeuwen aangetroffen. Aardig is dat er nog steeds verhalen de ronde deden over een pad door het meer. Die blijken dus op waarheid te berusten. Na heel lang wachten kwam het Drents Museum dan eindelijk in het bezit van een unieke neanderthaler vuistbijl die ca. 70.000 jaar oud is. Conservator Jaap Beuker is heel blij dat de eigenaar na zo’n vijftig jaar kon worden overgehaald er afstand van te doen.
Grondspoor nr. 162, december 2006 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Na info over lezingen, Jaarvergadering en de Varia gaan we het veld in. Een greep hieruit. Na drie jaar sloot de afdeling een onderzoek op een rijke vindplaats aan de Buurtweg in Akersloot af. Over een van de hier gevonden zaken schrijft Aly Tromp-Veeter. Drie aan elkaar gelijmde tegelfragmentjes tonen een cupido, ditmaal niet uitgerust met pijl en boog, maar met een rokend geweer (afb. 1). Aly veronderstelt dat de tegelschilder mogelijk op een voorbeeld de fluit van een cupido aanzag voor een geweer. Toch houdt zij het meer op een soldatentegel; die waren in de vroege 17e eeuw zeer in trek. Menno de Boer vertelt over een door hemzelf en Marc Harsveld gegeven kennismakingscursus archeologie. Hij verwacht dat o.m. G. zal profiteren van de door de twaalf deelnemers opgedane kennis en inspiratie. Een al in 1958 te Krommenie gevonden
Werk in uitvoering
02-binnenwerk.indd 104
30-03-2007 14:40:55
onbekend voorwerp met aan beide zijden een gezicht blijkt een laatmiddeleeuwse dolkgevestknop (pommel) te zijn. Uit een grote zak met scherven uit Oostzaan kwamen twee fragmenten van Weseraardewerk. G. besteedde de laatste tijd veel aandacht aan keramiek uit het Wesergebied o.a. uit Oberode. Dit aardewerk blijkt nu ook in het werkgebied van de afdeling voor te komen. Gerard Graas vond op opgebrachte grond aan de Zaan een houten boterspaan, met daarop de tekst ‘TOAN PACK’ en een tekening die mogelijk een wereldbol met een kruis voorstelt. In deze G. een overzicht van ruim 30 vindplaatsen waar in 2006 verkenningen werden uitgevoerd. Een in de werkruimte op bezoek zijnde leerling toonde een botfragment met daarop zaagvormige lijnen. Dit blijkt een rugschild van een zeeschildpad te zijn. Tot nu toe zijn geen sporen aangetroffen van een industrie die dit materiaal verwerkte. Het stuk gaat ter bestudering naar Londen.
Renus, nr. 2007-1 (Afd. 6 - Rijnstreek) R verschijnt in een nieuwe opmaak en ziet er keurig uit. De afdeling had een goed en actief 2006. R zal nog meer worden gebruikt om bekendheid te geven aan kleinere opgravingsactiviteiten en waarnemingen. Het bestuur hoopt het netwerk in de regio uit te breiden door meer gebruik te maken van AWN-correspondenten om een betere relatie op te bouwen met de diverse gemeenten. Zo blijft de AWN beter op de hoogte van mogelijke bodemverstoringen. In dit jaar zal de afdeling het onderkomen aan de Geregracht verlaten en, naar het zich laat aanzien, verhuizen naar een andere locatie. Na enkele stukken voor de algemene ledenvergadering van de afdeling is de beurt aan het veldwerk. Al het werk is het gevolg van ‘ontwikkelingen te velde’. De contacten met gemeenten en provincie werden minder frequent. De mate waarin archeologogische bedrijven de AWN weten te vinden varieert sterk. Er zijn geregelde contacten met Hazenberg en RAAP. Soms blijkt dat bedrijven niet of nauwelijks op de hoogte zijn van oud AWN-onderzoek. Dick van der Kooij presenteert in R. een overzicht van het veldwerk: Bodegraven [Kerkstraat (vondstmateriaal uit 17-18), Wierickerschans (onderaardse gangen), Wilhelminastraat (aardewerk uit 17-19 w.o. jydepot)]; Katwijk [RijnsburgVinkenweg (bodemopbouw); Valkenburg-Duyfraklaan (enig rom materiaal,
secundair?]; Leiderdorp [Leiderdorp-Doeshofpolder]; Rijnwoude [Hazerswoude-Tussen Spookverlaat en N11 (concentratie houtskool - secundair materiaal uit 17-19 fragment ts bord); Koudekerk aan den RijnHondsdijkse Polder (vme-nt materiaal w.o. zilveren Frisia-munt van 1678 en applique van steengoedkruik uit Raeren (af b. 2) met MELCIOR HONCKEBOVR, deels secundair)]; Voorschoten [Bachlaan (rom tegula); Bakkersteeg (paffrath); Dorpskerk-Kerkhof (grafkelder Huis Duivenvoorde uit 14-15 en lme kerk uit 13-16); Duivenvoorde-landgoed (schoonmaak waterpartijen); Kniplaan (fragment rom ruwwandig - bakstenen kogel uit 16?) ; Leidseweg-achter Laurentiuskerk (vondstmateriaal vanaf 18); Leidseweg-Huys ter Wadding (brugfundering uit 18 - oeverconstructies van vijver); St. Nicolaaspad (vondstmateriaal uit 17-20 w.o. fragment onbekend? stempel Ahrweiler - fragment hardsteen uit 17-18); Oranjepolder-Laantje van Wissen (vondstmateriaal uit 17-19 w.o. Frisia-duit uit 1604-1620); Schoolstraat (vondstmateriaal vanaf 13-14 meest uit 17-20); Veurseweg (lme baksteen - fragment pingsdorf - pijpenkop met man op wijnton uit 18); Vliet en Wegen (metaalvondsten vooral uit 19 - zilveren denarius Lodewijk de Vrome, geslagen in Dorestat); IJsbaan (fragment tuinornament)] en Zoeterwoude [Hofweg (continue bewoning vanaf 12/13); Weidelaan (boerderijfunderingen uit 17-19].
Afb. 2 Applique van een steengoedkruik uit Raeren; lengte 8 cm (uit Renus).
Werk in uitvoering
02-binnenwerk.indd 105
|
105
30-03-2007 14:40:56
Kwadrant 2006-3 (Afd. 7 - Den Haag e.o.)
Afb. 3 Noord-Engelse kleipijp, 17b; lengte 4 cm; tek. Jan van Oostveen (uit Terra Nigra).
In K het verslag van een in maart 2006 in Zoetermeer gehouden vergadering van veldwerkleiders en enkele aankondigingen o.m. van de op 27 januari 2007 in Voorburg te houden Archeologische Dag, de Steentijddag in Leiden op 3 februari 2007 en een excursie naar Nijmegen (o.m. ‘De laatste uren van Herculaneum’). De Archeologische Kroniek van Westland 2005 vermeldt onderzoek in ’s-Gravenzande [Langestraat - Hervormde Kerk (lme grafzerken); Hoflaan - Vaarthoff (lme bewoningssporen; Van der Horstweg Hoogvliet (metaalvondsten uit 15-20]; Honselersdijk [Middel Broeksweg - bloemenveiling Venuszone (rom urn met crematie]; Kwintsheul [Holle Watering - Westlandse Zoom (rom-nt sporen)]; Naaldwijk [Koningstraat-Prins Hendrikstraat (lme-nt beerputten, vme greppel)]; Poeldijk [Wenzone - Westlandse Zoom (oud duin); Westhof - Westlandse Zoom ( ijz-rom bewoningssporen)] en Wateringen [Herenstraat (toren uit 14)]. K besluit met berichten uit de AWLVNieuwsbrief o.m. over de Corbulogracht.
overleed in 1018, enkele maanden na de slag. Jan van Oostveen gaat in op de vondst van een Noord-Engelse kleipijp in Vlaardingen, gevonden bij de resten van een oude werf uit ca. 1600 (af b. 3). De pijp is zeer waarschijnlijk af komstig uit Newcastle, wordt gedateerd in het tweede kwart van de 17e eeuw en is voorzien van een hartvormig hielmerk.
Terra Nigra nr. 166, december 2006 (Afd. 8 - Helinium) Helinium bestaat in 2008 vijftig jaar en daar worden nu al voorbereidingen voor getroffen. Piet Heinsbroek en Ton Mersch willen stoppen met het secretariaat resp. penningmeesterschap en Afd. 8 zoekt dus naar nieuwe bestuursleden. De gemeente zegde toe een passende locatie te willen aanbieden aan Helinium, maar de afdeling blijft voorlopig op de huidige plaats. C. van Loon en T. de Ridder maken duidelijk wat het projectplan ‘Graven in Vlaardingen’ inhoudt. De bedoeling is dat het 11e-eeuwse Vlaardingen als grafelijke hoofdstad op de kaart wordt gezet. Een opvallend en spraakmakend onderdeel van het project is het verrichten van onderzoek naar hier gevonden duizend jaar oud DNA en het proberen te vinden van nakomelingen van de ‘oer-Vlaardinger’. Over belangstelling viel allerminst te klagen: in augustus 2006 werd van 88 mannen (allen met in rechte lijn aantoonbaar Vlaardingse voorouders in de 16e eeuw of eerder) wangslijm afgenomen voor dit onderzoek. Willem van Bentum sluit aan bij eerder in TN verschenen artikelen over de Slag bij Vlaardingen (1018) en wel door uit te gaan van twee reacties van bisschop Thietmar van Merseburg op de slag. Deze Thietmar
106
|
Hilde van Wensveen brengt ons op de hoogte van het onderzoek dat leden van de afdeling uitvoerden op de plaats waar in Kethel (Polderweg) een huis met bijgebouwen gaat worden gesloopt. Meest opvallend was de vondst van een vlak liggende maalsteen (Ø 70 cm) in de vloer van de keuken. Nog niet bekend is wat er zich onder bevindt. Tim de Ridder zorgt voor het Archeologisch jaarverslag over 2005, waaruit enkele ‘highlights’: -oudste menselijk DNA uit Nederland (Gat in de Markt) zie hierboven; -Vergulde Hand West: een site van nationaal belang, waar behalve de inmiddels redelijk bekende boomstamkano (Vroege IJzertijd) ook negen goeddeels prima geconserveerde nederzettingen uit de Vroege IJzertijd t/m Middeleeuwen werden gevonden.
Grondig Bekeken nr. 4, december 2006 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) In GB. een fors artikel door Teus Koorevaar over het onderzoek dat de afdeling in 2005 met ArcheoMedia in Arkel uit-
Werk in uitvoering
02-binnenwerk.indd 106
30-03-2007 14:40:56
voerde. Er ging heel veel tijd zitten in het uitwerken van de opgraving die ca. 5000 vondsten opleverde, waaronder zo’n 1700 fragmenten handgevormd aardewerk uit de periode 0-260 n. Chr. Gelukkig waren deskundigen van AM en elders beschikbaar voor de probleemgevallen. Van alle verzamelgroepen werden de onderlinge aardewerkverhoudingen bepaald en de resultaten zijn vergeleken met die van Wijk bij Duurstede-De Horden, Kesteren-De Woerd, Vlaardingen-Hoogstad en RijswijkDe Bult. Het handgevormde aardewerk uit Arkel sluit ‘cultureel’ vooral aan bij de tradities van de Late IJzertijd, terwijl de magering aansluit bij wat in de Romeinse tijd gebruikelijk was. Elders in GB. toont Teus een overzicht van de muntschat uit Molenaarsgraaf, waarvan de munten zijn geslagen in de periode (1681-1795). Jan Koonings schrijft over een knoop uit Dordrecht die bij nadere bestudering een Siciliaanse bronzen tetras uit 425-505 v. Chr. blijkt te zijn. Leden van de afdeling gingen in op een uitnodiging van Archeon voor deelname aan de keramiekdagen en kregen daar de gelegenheid hun afdeling goed te presenteren (af b. 4). Bovendien kon ‘eigen’ aardewerk worden meegebakken in een daar gebouwde veldoven. In september werd het eerste exemplaar van het boek ‘Gorcumse bodemschatten’, geschreven door Anja Broeken, aangeboden aan Martin Veen, leider van de vrijwilligers die de laatste tien jaar assisteerden bij alle in het boek behandelde onderzoek.
De Hunnepers, december 2006 (Afd. 18 - Zuid-Salland-IJsselstreek-Oost Veluwezoom) Herman Lubberding vindt dat het als alternatief voor opgraven best mogelijk is meer gebieden met een hoge archeologische potentie te bewaren door ze vaker in te passen in bestemmingsplannen. Het feit dat vooronderzoek niet verplicht is bij bodemingrepen met een oppervlak kleiner dan 100 m2, kan er toe leiden dat sluipenderwijs heel wat aan bodemarchief ongezien verdwijnt. Voor een alerte amateur blijft er zo echter wel wat te doen. Het bestuur bestond in 2006 uit Herman Lubberding (vz), Peter Heukels (secr), Aly Dijkstra-Kruit (pmr), Wallie Vosmeijer en Chris Nieuwenhuize. Het ledenaantal daalde licht tot 98. De afdeling probeert in Deventer te komen tot de oprichting van een Werkgroep Bouwhistorie naar het voorbeeld van Zutphen.
Dan naar het vele archeologische nieuws uit de werkgroepen, waaruit noodgedwongen een bescheiden greep. Het lukte de AW Apeldoorn niet om op het terrein van boerderij Oud Schuilenburg in het oosten van Apeldoorn door boringen een ringwalburg te vinden, maar wie weet… Wel wordt duidelijk dat in het bos Grevenhout (ten westen van Apeldoorn) rond 1809 voor de aanleg van de weg naar Amersfoort een veldoven is opgezet die tot 1847 bakstenen en dakpannen produceerde. De AWA maakte bij hun onderzoek in het Grevenhout gebruik van de mogelijkheid oude kaarten op de moderne ondergrond van Google Earth te projecteren. De AWA zette een eenvoudige handleiding op www.archeologie-apeldoorn.nl. De AWA deed mee aan de Monumenten Snuffeldag en ontving zo’n 80 kinderen in een leemkuil in het Orderbos. Later konden die van de locale leem een pot maken.
Afb. 4 Cor Westra in Archeon: prehistorische high-tech; foto: Irmel Dolman (uit Grondig Bekeken).
Werk in uitvoering
02-binnenwerk.indd 107
|
107
30-03-2007 14:40:58
Afb. 5 Majolicakom uit Zutphen-Houtmarkt, vroeg 17 (uit De Hunnepers).
De AW Raalte assisteerde bij een Synthegra-opgraving op het Hevea-terrein in Raalte. De Raalter enk blijkt vanaf de Steentijd continu bewoond te zijn geweest. De AWR werkt mee aan een archeologische waardenkaart die het ADC maakt voor de Gemeente Raalte. In deze H. weer veel onderzoek uit Zutphen, gepresenteerd door Bert Fermin en Michel Groothedde (af b. 5). Helaas ontmoetten de kaartjes met de locaties op hun weg naar de drukpers kennelijk
teveel hindernissen om aan hun doel te kunnen beantwoorden, maar een goede plattegrond voorziet deels in dit gemis. De onderzoekers werden “in ruime mate geassisteerd door amateur-archeologen die in meerderheid lid zijn van de AWN.” WIU kan slechts gedeeltelijk en summier aandacht besteden aan al dit onderzoek, maar wie het naadje van de Zutphense archeologische kous wil weten, kan desgewenst publicaties bestellen via archeologie@ zutphen.nl. In deze H. onderzoek aan Oude Wand [niveaus van straten uit 13], bij de Kruittoren [stadsmuur, vroege bebouwing], Stationsplein [stadsmuur, muurtoren, aarden omwalling], Isendoornstraat [Chamaafs-Frankisch erf], Houtmarkt [grote afvalkuil met veel gebrandschilderd glas vanaf misschien begin 14], Rozengracht [stadsmuur, tufstenen gebouwen uit 12 w.o. torens en een poort], Broederenkerkhof en -plein [muur uit 14 om het kerkhof], Kreynckstraat [aardewerk, leer, metaal, mogelijk een vme begraving], Polsbroek [gracht uit 17], IJsselkade [palen van een kademuur vanaf 16], Kleine Omlegging [veel musketkogels, kleinste bronzen bijltje van Nederland (64 mm, ‘Emmentype’)], De Worf [‘bulla’ van paus Sixtus IV], Barlheze [gotische kandelaar uit 15], Bronsbergen [kringgreppels uit Late Bronstijd]. Rest mij u over Zutphen te vertellen dat het werk aan de reconstructie van twee vroegmiddeleeuwse boerderijen goed vordert en dat het rapport over de Zut-
Afb. 6 Gerrit van der Heide achter de tafel; foto: Kees C. Groothoff (uit Aardewerk).
108
|
Werk in uitvoering
02-binnenwerk.indd 108
30-03-2007 14:41:02
phense ringwalburg werd aangeboden aan prof. Renaud die 60 jaar daarvoor in 1946 de eerste opgraving deed naar de palts op het Gravenhof. H. eindigt met een verslag door Miranda de Wit (ARC) over een onderzoek aan de oostkant van Twello. Onder het esdek kwamen talrijke huisplattegronden, hutkommen, waterputten, erfscheidingen enz. te voorschijn uit de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen. Tot nu toe waren grote nederzettingen uit deze periode aan de westkant van de IJssel nog niet aangetroffen. Het onderzoek wordt vervolgd in 2007 en amateurs zijn ook nu welkom.
Aardewerk, december 2006 (Afd. 21 - Flevoland) Zoals meer afdelingen is op dit moment ook Afd. Flevoland op zoek naar bestuursleden. Jaap Eelman zet P.J.R. Modderman en zijn onderzoek in de Noordoostpolder tijdens WO II in het zonnetje. In die tijd was nog onbekend wat zo’n polder aan opzienbarende steentijdvondsten heeft te bieden. In september 2006 overleed Gerrit van der Heide, internationaal bekend als scheepsarcheoloog, maar o.m. ook actief bij vele musea (waaronder het Zuiderzeemuseum) en als cursusleider (af b. 6). Kees C. Groothoff schreef een In Memoriam en volgens Kees mag Van der Heide worden beschouwd als grondlegger van de kennis over de IJsselmeerpolders. Verderop in A. vertelt Kees over het werken met een magnetometersysteem. Op OudEmmeloord (Schokland) verkreeg men hiermee duidelijke aanwijzingen van bakstenen fundamenten in de ondergrond. De afdeling stelde een beleidsplan 20072011 op, waarin wordt aangegeven welke koers moet worden gevaren m.b.t. de archeologische monumentenzorg en tevens wordt gewezen op de blijvende behoefte aan uitbreiding en structurering van de activiteiten binnen de afdeling. Een nuttig document derhalve, bedoeld om te bespreken op de AV van Flevoland. Saskia Thijsse doet verslag van een cursus prehistorisch aardewerk die Simone Bloo (ArcheoSpecialisten) gaf aan AWN’ers. Maartje de Boer toont een lijst met ruim twintig ‘doedagen’ in 2007, waarop actief kan worden deelgenomen aan vondstverwerking of veldactiviteiten. Inger Woltinge voerde een proefputten onderzoek uit in Zeewolde om te bepalen wat de voorspellende waarde is van booronderzoek. Conclusie: tijdens dergelijk booron-
derzoek moet gericht worden gekeken naar de aard van het sediment dat het pleistocene landschap afdekt. Voorlopig lijkt alleen afdekking met een echt veenpakket een garantie voor een volledig intact bodemprofiel. Ook is het belangrijk niet alleen de materialen die uit de zeefresiduen worden gehaald te vermelden, maar ook aan te geven waar het overige residu uit bestaat.
Afb. 7 Zegelstempel van ‘Het Flaauwe Werk’, ca. 1400; Ø 2,4 cm (uit De Ouwe Waerelt).
De Ouwe Waerelt nr. 18, december 2006 (De Motte, Goeree-Overflakkee) DOW is het prima verzorgde tijdschrift van een historische vereniging aan de rand van het werkgebied van de onlangs opgeheven AWN-afdeling De Nieuwe Maas. Van oudsher doet de vereniging ook aan archeologie en daarover las u geregeld in deze rubriek. Dit keer besteedt J. Hoving aandacht aan de kustverdediging bij Ouddorp. ‘Het Flaauwe Werk’ (genoemd naar de flauwe helling) blijkt, niet voor het eerst, niet aan de eisen van veiligheid te voldoen en kent een letterlijk bewogen geschiedenis. Als gevolg hiervan worden geregeld oudere bewoningslagen zichtbaar die soms interessant materiaal bevatten. S. Olivier verhaalt hoe hier een gaaf zegelstempel uit ca. 1400 werd gevonden (af b. 7). Het stempel met driepas draagoog en zeskantige greep toont in het randschrift de naam ‘Michiel Rvter’, een middeleeuwer die men nog niet heeft kunnen thuisbrengen. Het is een ‘scherp’ stempel: men sneed tekst en voorstelling direct in het metaal, waarschijnlijk messing. Jan Coenraadts Werk in uitvoering
02-binnenwerk.indd 109
|
109
30-03-2007 14:41:03
Tips voor trips
Archeologische uitjes
TENTOONSTELLINGEN Afb. 2 Een Romeinse helm gevonden in Bodegraven en te zien op de familietentoonstelling ‘Asterix en de Romeinen’ in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.
Afb. 1 Na een reis langs musea in België en Canada is Asterix weer terug in Leiden. (Tekening: Albert Uderzo).
110
|
Asterix en de Romeinen Na een reis langs musea in België en Canada is de tentoonstelling over de stripfiguur Asterix uit 2000 weer in beknopte vorm terug in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (afb. 1). Na zeven jaar hopen de organisatoren met ‘Asterix en de Romeinen’ weer een nieuwe generatie kinderen aan te spreken. Wel zijn er wat nieuwe zaken toegevoegd, waaronder een groot computerspel, waarmee door het beantwoorden van vragen een slag tussen Galliërs en Romeinen moet worden beslecht. Verder zijn de archeologische objecten voor een deel vervangen. Nieuw zijn de plastic bomen en het plastic gras die tezamen met de andere decorstukken de expositie een zo hoog Elfteling-gehalte geven, dat de 70 authentieke voorwerpen (afb. 2) daarbij een beetje in het niet vallen. Volgens conservator Ruurd Halbersma is het doel van de tentoonstelling om uit te leggen hoe het in het Gallië van 2000 jaar geleden werkelijk was. In de strip zijn namelijk elementen uit verschillende periodes door elkaar gebruikt. Als voorbeelden noemt hij de vervaardiging (door Obelix) van menhirs, wat duizenden jaren eerder
gebeurde; de schildverheffing (van Abraracourcix), wat alleen bij de benoeming van een stamhoofd gebeurde; en de harnassen van plaatjes, waar in die periode harnassen van maliën werden gedragen. Voor stripliefhebbens zijn in aanvulling op deze tentoonstelling 37 originele striptekeningen van Asterix-tekenaar Albert Uderzo te zien. Rijksmuseum van Oudheden Rapenburg 28, Leiden tel. 0900-6 600 600 www.rmo.nl di. t/m vrij. 10 – 17 uur, zat. en zo. 12 – 17 uur t/m 28 oktober
Tips voor trips
02-binnenwerk.indd 110
30-03-2007 14:41:06
Slot Loevestein
Archeologische praktijk
In het afgelopen museumweekend is in Slot Loevestein de vernieuwde presentatie van de vaste collectie geopend. Onder de noemer ‘Opgegraven!’ worden voornamelijk archeologische vondsten getoond die ter plaatse zijn opgegraven (afb. 3). Dat voorwerpen worden tentoongesteld op de vindplaats zelf, is in Nederland nogal bijzonder. Om de expositie voor kinderen aantrekkelijk te maken, is er een speurtocht door uitgezet. Bij de tentoonstelling is de brochure ‘Opgegraven!’ te koop. Museumkaarthouders krijgen deze gratis. De expositie is gratis toegankelijk, behalve tijdens evenementen.
De tentoonstelling ‘Archeologie van Nederland’ in het Hunebedcentrum in Borger (Drenthe) laat zien wat een archeoloog doet. Volgens de makers van deze expositie is “de hedendaagse archeoloog geen Indiana Jones maar een sporenonderzoeker die net als in CSI Miami met hedendaagse technieken sporen zoekt op vondsten en deze vervolgens interpreteert”. Op deze tentoonstelling kan men niet alleen kennismaken met de onderzoeksmethoden van de archeoloog, maar ook zien hoe deze zijn toegepast tijdens een opgraving die onlangs in Borger plaatsvond. Tegelijkertijd wordt in het Hunebedcentrum de tentoonstelling ‘Keien, kunst en kitsch’ gehouden, waarop producten uit de afgelopen eeuwen te zien zijn die zijn geïnspireerd door de hunebedden.
Slot Loevestein Loevestein 1, 5307 TG Poederoijen tel: 0183 447 171 www.slotloevestein.nl
VOC-schip De Rooswijk Ruim een jaar geleden kwam het VOC-schip De Rooswijk in het nieuws, toen bleek dat het Ministerie van Financiën, de beheerder van de materiële nalatenschap van de VOC, een commerciële berger de kostbare lading zilver en munten had laten opduiken, in ruil voor een deel van de buit. Dit leidde tot boze reacties bij de Nederlandse archeologen, die zelfs geen gelegenheid hadden gehad om het wrak voorafgaande aan de berging van de lading te bekijken. Het deel daarvan dat aan Nederlandse staat is toegevallen, is nu te zien in het Zeeuws maritiem muZEEum in Vlissingen. De Rooswijk werd in 1737 gebouwd. Op zijn tweede reis naar Azië liep het schip op 8 januari 1740 tijdens een vliegende storm voor de Engelse kust aan de grond en verging met man en muis (afb. 4) . Het kleinste, maar voor de VOC belangrijkste deel van de lading bestond uit zilver. Ongeveer duizend staven zilver en duizenden zilveren munten waren aan boord, verpakt in kleine kisten en opgeborgen in de hut van de kapitein. Zeeuws maritiem muZEEum Nieuwendijk 15, Vlissingen tel. 0118 412 498, www.muzeeum.nl ma. t/m vrij. 10 -17 uur, zat. en zo. 13 -17 uur, t/m 28 oktober
Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:
www.awn-archeologie.nl
Hunebedcentrum Bronnegerstraat 12, Borger (Drenthe) www.hunebedcentrum.nl ma. t/m vrij. 10 - 17 uur, zat. en zo. 11 tot 17 uur t/m 30 juni
Afb. 3 Ampul gevonden in Slot Loevestein en aldaar te zien op de vernieuwde permanente tentoonstelling ‘Opgegraven!’.
Afb. 4 Reconstructietekening van ‘De Rooswijk’ in de storm voor de kust van Engeland (tekening: Zeeuws maritiem muZEEum).
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg
e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl
Tips voor trips
02-binnenwerk.indd 111
|
111
30-03-2007 14:41:11
Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl. Regio Noordwest: vacature.
Regio Groningen: J. (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: j.jagher@hccnet.nl. Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: D. (Dik) Vuik, Oostmaasstraat 8, 3061 ZS Rotterdam, tel. 010-4147369, e-mail: dik. vuik@hetnet.nl. Regio Zeeland: B. (Ber) Sterkendries, Leuerbroek 1061, 3640 Kinrooi, België, tel: 0032-89703512, e-mail: carsterk@skynet.be Opleidingen: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel: 038-4546192, e-mail: opleiding@lwaow.nl Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieter- straat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.
AWN-lidmaatschappen A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap € 36,50 zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap € 22,00 C jeugdlidmaatschap € 18,00 D geassocieerd lidmaatschap € 19,00 E huisgenoot-lidmaatschap € 12,50 in principe een eenmalig inschrijfgeld van € 5,00 Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld.
Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:
02-binnenwerk.indd 112
- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.
30-03-2007 14:41:11
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
3
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 56 - juni 2007
03-omslag.indd 1
Een lijst met Romeinse namen uit Bodegraven Vloektafeltje informeert over herkomst soldaten Jan Kees Haalebos (†) & Rien Polak Vissen naar een oplossing De benen drietand wederom onder de loep Ans Nieuwenburg-Bron & Vincent van Vilsteren Mode in de nadagen van het Keizerrijk: de schoenen van Cuijk Carol van Driel-Murray
04-06-2007 15:59:16
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, e-mail: awn@vandinther.nl of www.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december. Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Clavisstraat 25, 6679 GA Nijmegen-Oosterhout. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur rubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2007. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer ISSN 0166-4301
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementen administratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Inhoud
jaargang 56 no. 3, juni 2007
Redactioneel ................................................................ 113 Jan Kees Haalebos (†) & Rien Polak Een lijst met Romeinse namen uit Bodegraven Vloektafeltje informeert over herkomst soldaten . ..... 114 Ans Nieuwenburg-Bron & Vincent van Vilsteren Vissen naar een oplossing De benen drietand wederom onder de loep .............. 123 Carol van Driel-Murray Mode in de nadagen van het Keizerrijk: de schoenen van Cuijk ................................................ 133 in gesprek met... Wim van Horssen Jan Besteman .............................................................. 142 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... amersfoort Francien Snieder Koten en kloten: 'homo ludens' in Amersfoort .......... 145 mijn mooiste vondst Cees Milot Egyptische meloenkraal ............................................. 149 Wie kent dit Wapenschild op Westerwald ........................................ 151 reactie Mesolithisch leefproject Vincent van Vilsteren Meer vis met net Diederik Pomstra Naschrift auteurs ........................................................ 152 Tarq. Hoekstra In Memoriam prof. dr. J.G.N. Renaud ....................... 155 Literatuurrubrieken . ......................................... 156 Werk in uitvoering . ........................................... 169 Tips voor trips Archeologische uitjes .................................................. 173 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . .................. 176
Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./ fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: info@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910, e-mail: bureau@awn-archeologie.nl Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. S.Y. Comis, Planciusplantsoen 10-i 2253 TR Voorschoten, tel. 071-5769439, e-mail: s.comis@wanadoo.nl 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast,
Stokerkade 32, 1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533, e-mail: joanneke.hees@gmail.com 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: J.L. Rinia, Nepveustraat 78, 3705 LE Zeist, tel. 030-6958514, e-mail: jan.rinia@hetnet.nl 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 0246750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: b.clabbers@planet.nl, homepage: http:// www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@hetnet.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/ u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Studiedag middeleeuws aardewerk in Zwolle (Bron: D.Vuik) 03-omslag.indd 2
04-06-2007 15:59:16
VERENIGINGSNIEUWS juni 2007 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
AWN-excursie - 29 sept. 2007 naar Eindhoven en omstreken
Een van de vele actieve AWN-afdelingen is zonder twijfel afdeling 23, voluit ‘de Archeologische Vereniging Kempen en Peelland’. Haar plaats van vestiging is Eindhoven. Vorig jaar nam ik deel aan een door afdeling 17 georganiseerde excursie naar Eindhoven en ik was onder de indruk van het aldaar gebodene. Ik noem onder meer de uiterst veelzijdige en rijke vondstcollectie in het Archeologisch Centrum. Maar bovenal het programma ‘buitenshuis’ heeft niet nagelaten onder de deelnemers diepe indruk achter te laten: onder de bezielende leiding van de gemeentelijk archeoloog, de welbekende Nico Arts, hebben we een bezoek gebracht aan de ‘archeologische hangplek’ bij de Catharinakerk. De wijze waarop aldaar e.e.a. wordt gepresenteerd – en dan heb ik het met name over de funderingen – is toch wel uniek. Bovenstaande ervaringen (en andere!) waren voor mij aanleiding contact op te nemen met de voorzitter van de afdeling, Tonnie van de Rijdt, en te vragen of ze mij behulpzaam zou willen zijn bij de organisatie van de AWN-najaarsexcursie 2007. Zij reageerde meteen positief, en in nauwe samenwerking met Nico Arts is onderstaand excursieprogramma tot stand gekomen: 10.30 - 11.00 uur Aankomst in het gebouw van het Archeologisch Centrum Eindhoven, welkom en koffie/thee. Adres: Deken van Somerenstraat 6,
5611 KX Eindhoven. Er is achter het gebouw op eigen terrein ruime parkeergelegenheid. Het Archeologisch Centrum ligt op ca. 10 min. loopafstand van het NS-station. 11.00 - 12.00 uur Lezing over archeologie in de regio Eindhoven door Nico Arts, gemeentelijk archeoloog Eindhoven 12.00 - 12.30 uur Rondleiding in het Archeologisch Centrum Eindhoven. In dit centrum werken het gemeentelijke Bureau Archeologie Eindhoven, het archeologisch bureau Stichting ArcheoService en de AWN-afdeling 23 nauw samen. U krijgt toelichting op deze samenwerking, maakt kennis met alle activiteiten en de onderzoeken die in het centrum plaatsvinden en kunt de rijke vondstcollectie bezichtigen. 12.30 - 13.30 uur Lunch 13.30 - 14.15 uur Wandeling naar de ‘archeologische hangplek’ Catharinaplein. Uitleg over de opgraving van de middeleeuwse Catharinakerk in 2005-2006. De fundamenten van de middeleeuwse kerk zijn door middel van ‘archeofagen’ op het plein zichtbaar. Er is bij deze opgraving veel menselijk skeletmateriaal opgegraven en bijzonder is dat dit wordt onderzocht op DNA.
03-katern.indd 1
04-06-2007 16:00:04
14.30 - 16.30 uur Bezoek aan een archeologische site en/ of het Historische Openlucht Museum Eindhoven (HOME). De te bezoeken locaties zijn: a. het opgravingsterrein van kasteel Gagelbosch in Eindhoven (onder voorbehoud van de stand van zaken van het onderzoek) en aansluitend een bezoek aan HOME b. b ezoek aan de grafheuvels van Toterfout-Halve Mijl
van dank is hier zeker op zijn plaats! Het bedrag van € 10,00 wordt geïnd in het Archeologisch Centrum, bij aankomst. Mocht men willen deelnemen aan het bezoek aan het HOME, dan is dit voor rekening van de deelnemer. De entreeprijs bedraagt € 6,50, voor 65+ € 5,00. Museumkaarten zijn niet geldig.
16.45 uur Terug op het punt van vertrek, het Archeologisch Centrum Eindhoven
Opgave voor deelname, bij voorkeur schriftelijk en voor 15 september a.s., onder vermelding van het aantal personen, aan: A. van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV te Winterswijk, of: vanderwallebram1@hotmail.com.
De kosten voor deelname bedragen € 10,00 per persoon, waarbij zij opgemerkt dat de Gemeentelijke Archeologische Dienst niet alleen een deel van de kosten voor haar rekening neemt, maar ook het vervoer (voor de daarvoor in aanmerking komende onderdelen van het middaggebeuren). Een woord
Bij aanmelding dient u uw voorkeur voor het middagprogramma op te geven, te weten a of b.
Graag hoop ik u op zaterdagmorgen 29 september a.s. in het Archeologisch Centrum te mogen begroeten. Bram van der Walle
In memoriam Pieter Sonneveld Op 18 februari j.l. overleed Piet Sonneveld Hij heeft in het verleden een belangrijke bijdrage geleverd aan de Nederlandse archeologie in het algemeen, en die van Helinium in het bijzonder. Hij werd geboren in Vlaardingen op de Stenen Molen aan de Bonervliet in de Broekpolder als zoon van een molenaar. Al vroeg werd hij lid van de – toen zo genoemde – AWWN; hij was in die tijd werkzaam als bodemkarteerder bij de Stichting Bodemkartering in Wageningen (STIBOKA). Later ging hij voor zichzelf werken als handelaar in melkmachines. Door zijn werkzaamheden als bodemkarteerder wist hij alles van stratigrafie en had hij een uitstekende kennis
van de bodemsoorten. Door deze kennis werd hij al snel een alom gewaardeerd amateurarcheoloog. Eén van zijn belangrijke ontdekkingen was de neolithische nederzetting bij Hekelingen. Ook de eerste spraakmakende ijzertijdnederzetting in de Broekpolder te Vlaardingen werd door hem ontdekt. Naar aanleiding van deze ontdekkingen (en, als gevolg daarvan, opgravingen) werd hij samen met drs. Henk Verhagen medeoprichter van de werkgroep ‘Helinium’, waarvan hij ook
II
03-katern.indd 2
04-06-2007 16:00:04
bestuurslid werd. Bij veldverkenningen en werkavonden fungeerde hij als mentor en hij leerde nieuwe leden veel over de belangrijkste zaken bij oudheidkundig (bodem)onderzoek. Degenen van onze werkgroep die hem hebben meegemaakt, zullen zich deze aardige persoon die met humor en enthousiasme deelnam aan de werkzaamheden, met plezier blijven herinneren. H.W. van Wensveen (met dank aan dhr. C. Wind)
Dhr. P. Sonneveld zoals we hem in de herfst van 1958 maar zelden te zien kregen, namelijk niet in zijn graafplunje.
Duizend jaar aardewerk in Zwolle
Steengoed, faience, majolica… Menig amateur-archeoloog komt de termen wel tegen, maar weet niet precies de verschillen of kenmerken van al die soorten aardewerk. Om daar verandering in te brengen, organiseerde de AWNcommissie Deskundigheidsbevordering een cursusdag aardewerk in Zwolle. De ‘Studiedag middeleeuws aardewerk’ vindt plaats in de kantine van het Gymnasium Celeanum, normaal gesproken het pauzedecor voor de leerlingen. Op de tafels liggen voorbeelden van aardewerk uit een periode van ruim duizend jaar, ruwweg van 700 tot 1700. De deelnemers zijn hoofdzakelijk amateur-archeologen, afkomstig uit alle delen van het land. Er is duidelijk behoefte aan een dergelijke cursus, want het aantal aanmeldingen is groot. Een kleine honderd deelnemers luisteren naar het door de commissie samengestelde programma. “De productie van aardewerk is na de Romeinse periode niet tot stilstand gekomen”, houdt stadsarcheoloog Jan Thijssen uit Nijmegen zijn gehoor voor, “De keramiekproductie loopt tot 1700 gewoon door.’’ Aardewerk werd
geproduceerd uit rivierklei en vooral het Rijngebied en Maasgebied waren het werkterrein van pottenbakkers. Opgravingen van onder meer grafvelden, kastelen en historische plaatsen als Dorestad bevestigen het beeld dat er veel aardewerk voorradig was, zowel uit het buitenland als van binnenlandse productie. De herkomst is af te lezen aan het gebruikte materiaal, maar ook aan stijl en decoraties. Er bestonden kogelpotten, maar ook tuitpotten, pispotten en tal van andere aardewerktoepassingen. Vaak worden echter alleen scherven aangetroffen. ”Het is schitterend als je hele potten hebt, maar als je alleen scherven hebt, wordt het een stuk gecompliceerder’’, aldus Thijssen. Dan moet je de nodige kennis paraat hebben om de scherven tot een bepaalde periode te kunnen herleiden. Thijssen en zijn collega’s Epko Bult (stadsarcheologie Delft) en Michael Klomp (gemeentelijke archeologie Zwolle) geven gedrieën een veelomvattend beeld van de productie van aardewerk in de Middeleeuwen. Veel aardewerk kwam uit Duitsland, zoals blijkt uit namen als III
03-katern.indd 3
04-06-2007 16:00:05
Afb. 1 Een tafel vol scherven (foto: D. Vuik).
Afb. 2 Workshop ‘restaureren van aardewerk’ (foto: D. Vuik).
Paffrath, Elmpt, Badorf en Pingsdorf. In België nam Huy van de negende tot en met de elfde eeuw een belangrijke plek in bij de productie. Maar zoals gezegd waren ook binnen de landsgrenzen productiecentra: onder meer SchinveldBrunssum, Utrecht, Bergen op Zoom en Breda. In de Late Middeleeuwen hielden de specifieke centra op te bestaan en werkten pottenbakers meer en meer in de steden. Na de Middeleeuwen kwamen andere soorten aardewerk in zwang, zoals majolica en porselein. Ook van die oorspronkelijk uit het buitenland ingevoerde stijlen en materialen ontstonden Nederlandse varianten. Op de tafels in de kantine en bij de workshops van de studiedag ligt het oefen-
materiaal. Daar blijkt dat in de praktijk scherven redelijk te herleiden zijn tot een specifiek productiegebied, al naar gelang het gebruikte materiaal, de kleur en mate van bewerking en decoratie. In de vakliteratuur staan tal van afbeeldingen en foto’s, waarmee elke scherfje te determineren is. Bij het noteren van gegevens wordt het ‘Deventer Systeem’ gebruikt, legt archeologe en AWN-lid Roos van Oosten uit. Daarbij wordt een scherf ingedeeld in een eeuw, zo mogelijk zelfs welk kwart van die eeuw, en wordt de productieplaats vastgesteld. Ook wordt materiaal van dezelfde vindplaats gereconstrueerd tot min of meer complete potten. ,,Daarvoor moet je sorteren en passen, en nummeren kan ook geen kwaad’’, aldus Van Oosten. Ze toont wat schilderijen van Pieter Bruegel, waarop daadwerkelijk enkele van de op tafel staande resten in complete vorm zijn te zien. Op het schilderij ‘De magere keuken’ van Bruegel is bijvoorbeeld een grape te zien, een soort kookpot waarvan een beschadigd exemplaar door de handen van de deelnemers gaat. Het zorgt voor een soort tijdmachinegevoel: dit voorwerp moet ooit in een omgeving als op het schilderij zijn gebruikt. Een workshop verder staat Nan van der Meer achter een tafel vol potjes en kommetjes. Ze zijn gevuld met pigment en andere restauratiematerialen. Minutieus laat ze zien hoe het hele restauratieproces van scherven tot een weer redelijk compleet potje in zijn werk gaat. Uiteraard betreft het hier scherven of delen waarvan al bekend is dat ze bij elkaar horen. ,,Het breukvlak maak ik goed schoon met een borsteltje. Daarna lijm ik het aan elkaar en laat ik het tien minuten rusten.’’ Rusten betekent in dit geval dat de aan elkaar gelijmde delen rechtop in een bakje met zand worden gezet. Een simpele oplossing om te voorkomen dat je er tien minuten mee in je handen zit of riskeert dat de delen toch weer van elkaar vallen of schuiven. Het zand vormt een stabiele basis om het werkstukje in te steken. Vaak zijn niet alle delen van een pot
IV
03-katern.indd 4
04-06-2007 16:00:06
meer aanwezig en moet er iets opgevuld worden. Dat wil zeggen: als de restaurateur dat wil. ,,Gaan we het restaureren of is dat niet nodig’’, is een vraag die de restaurateur uit historisch oogpunt aan zichzelf stelt. Wordt er naar een compleet ogend potje gestreefd, dan worden de gaten en barsten opgevuld met gips, dat met pigment een weliswaar iets afwijkende, maar toch passende kleur krijgt. ,,Maak voldoende materiaal aan’’, zegt Van der Meer terwijl ze in een potje met gips en pigment roert. ,,Want als je niet genoeg hebt en opnieuw moet maken, heeft dat altijd een iets andere kleur. Roer niet teveel, maar gewoon tot het lekker stevig is.’’ Met plasticine wordt een mal gemaakt, die achter de beschadigde plek op een pot kan worden gehouden. Vervolgens is het een kwestie van smeren maar. ,,Bekijk het goed van
alle kanten, om te zien of het oppervlak gelijkmatig is.’’ Door voorzichtig te schuren wordt de vorm verkregen die aansluit bij de rest van het potje. Uiteindelijk zijn er weer een paar scherven minder en een hersteld potje meer. Na het slotwoord en de bedankjes aan de medewerkers wacht alle deelnemers bij de uitgang een verrassing van de gemeente Zwolle: een boek over de opgravingen in deze historische stad. In het eigen stadsdepot ligt nog voor jaren werkmateriaal aan scherven en elke omgewoelde vierkante meter binnenstad is goed voor nieuwe vondsten. Voor de leden van de AWN was Zwolle dan ook dankbare grond voor een studiedag aardewerk. Dik Vuik
55e Algemene Ledenvergadering 21 april 2007 te Lelystad
Naarmate de trein Lelystad naderde, werd het landschap aantrekkelijker: kuddes wilde paarden en groepjes Schotse Hooglanders graasden onder een stralende voorjaarszon in het prachtige Oostvaarders ‘natuur’gebied. “Is dit wel echt nieuw land?”, vroeg ik me af, denkende aan het Nieuw Land Erfgoedcentrum waar de Algemene Ledenvergadering van de AWN zou plaatsvinden. Tegen half elf opende voorzitter Jeroen ter Brugge de vergadering en hij gaf meteen het woord aan loco-burgemeester van Lelystad, de heer Kok; deze verwelkomde de AWN’ers (en enkele andere gasten) door in zijn korte speech het belang van de amateur-archeologie te benadrukken en trots te wijzen op alle archeologische activiteiten in zijn gemeente Lelystad.
De jaarverslagen – Deskundigheidsbevordering: voor deze bestuurspost wordt nog steeds een kandidaat gezocht. Michael den Hartog (bestuurslid voor de Zomerkampen) neemt deze functie nog tot juli 2007 waar. De studiedag ‘Middeleeuws Aardewerk’ in Zwolle had zoveel aanmeldingen dat er gegadigden moesten afvallen. Daarom worden er in het najaar van 2007 twee workshops georganiseerd: één in het noorden en één in het zuiden van het land. – Communicatie en Public Relations: op 1 en 2 september 2007 is er een archeologiedag in De Keukenhof. Er wordt nog informatie over verstrekt. – Verzekeringen en veiligheid: het verzekeringspakket is uitgebreid: van nu af vallen leden van 0-75 jaar onder de dekking en alle AWN-activiteiten in Europa horen voortaan
03-katern.indd 5
04-06-2007 16:00:06
– Ethische Code en Procedure nominatie Bronzen Legpenning: deze worden vastgesteld. – Financiën: er is een contributieverhoging nodig om de komende subsidieperiode (het ontstaan van de nieuwe Erfgoedkoepel schept ook nog enige onzekerheid) goed te kunnen starten. De vergadering stemt er mee in. – Het ledenaantal is in 2006 gestegen!
Afb. 4 Jan Venema demonstreert duidelijk voor welke discipline hij in het bestuur zit (foto: M. Lockefeer).
Afb. 5 De 73-jarige Wim Drost ontvangt zijn duikbrevet (foto: M. Lockefeer).
ook bij de AWN-polissen (voor de LWAOW is het dekkingsgebied: alle wateren in Europa, maar binnen de territoriale wateren). Er is over verzekeringen ook contact met professionele opgravingsbedrijven. – Veiligheidskleding bij opgravingen behoort tot de verantwoordelijkheid van de afdelingsbesturen. – Westerheem: de redactieraad is in 2006 uitgebreid met twee nieuwe leden: Ronald van Genabeek en Tom Hazenberg. Redactieraadslid Jan Besteman stopt. – Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water: tijdens de vergadering werden 17 duikbrevetten (erkend door de Nautical Archaeology Society) uitgereikt. De oudste van de nu gediplomeerde duikers is 73 jaar!
De uitreiking van de Bronzen Legpenningen Er zijn twee Bronzen Legpenningen toegekend, de ene aan Martien Koolen uit Grave, die zeer veel op archeologisch gebied heeft gepubliceerd en in de zeventiger jaren een fraai museum in Grave heeft ingericht en dit museum nog steeds levend houdt, en de andere aan Bonne ten Kate die tijdens zijn uitzonderlijk lange staat van dienst (begonnen in Voorburg en voortgezet in NoordNederland) besturend, registrerend en presenterend (Veenkoloniaal Museum!) steeds een spin in het archeologische web is geweest. Martien was niet aanwezig, maar Bonne wel; hij nam trots de onderscheiding in ontvangst. Middagprogramma Na een zeer goed verzorgde lunch (zoals alles op deze dag prima verzorgd was – bedankt Bram, bedankt gemeente Lelystad! -) werd het middagprogramma geopend met een lezing door Izabel Devriendt (en niet Professor Raemaekers die zich vanwege privé-omstandigheden had laten verontschuldigen) over de Swifterbantcultuur. Izabel presenteerde enthousiast, humorvol en duidelijk een overzicht over deze mengcultuur met mesolithische en neolithische elementen; zij hoopt op dit onderwerp over 1,5 à 2 jaar te promoveren. Hieronder een korte samenvatting van haar verhaal, met als titel: De stenen van Swifterbant. Een ontdekkingstocht naar natuur- en vuursteenvondsten Tegen het einde van de Lineaire Bandkeramiek (in Nederland van oorsprong
VI
03-katern.indd 6
04-06-2007 16:00:07
Zuid-Limburgs) namen in de rest van Nederland laat-mesolithische jagers/verzamelaars neolithische elementen over: deze mengcultuur is de Swifterbantcultuur (van ca. 5000 tot 3400 voor Chr.). In de eerste fase werd in een nat en bebost landschap nog gejaagd en verzameld/gevist, vanaf 4600 vinden we sporen van veeteelt en na ongeveer 4100 is er sprake van akkerbouw. In Swifterbant zelf (er is een 20-tal Swifterbantvindplaatsen, waarvan één in België en één in Duitsland) zijn er rond 4400 voor Chr. ideale omstandigheden en worden de komgronden en de oeverwallen intensief bewoond en bewerkt. In de 33 campagnes tussen 1962 en 1979 is het meeste onderzoek gericht geweest op het aardewerk, het vuursteen is minder onderzocht en het natuursteen heeft eigenlijk amper aandacht gehad. In 2003 is er een nieuw Swifterbantproject opgestart, omdat er op veel vragen nog geen bevredigend antwoord is gegeven. De belangrijkste onderzoeksvragen waren: zijn de vondsten goed bewaard en volledig onderzocht, hebben we een goed beeld van de akkerbouw ter plaatse en wat waren de locaties van de veeweiden? Het promotieonderzoek van de spreekster omvat (zoals de titel van de lezing al zegt) gedetailleerde studie van de vuursteen- en natuursteenobjecten (oude en nieuwe opgravingen) van Swifterbant. Eind augustus 2008 zou het geheel moeten zijn afgerond. Het belangrijkste aandachtspunt in dit onderzoek is de functionele interpretatie van de vindplaatsen of hun onderlinge relatie of samenhang; Devriendt gebruikt hiervoor een aantal analysemethoden, waaronder typologisch onderzoek, grondstofanalyse, gebruikssporenonderzoek en ruimtelijke analyse. Van natuursteen zijn er 32.000 artefacten geanalyseerd, zo’n 150 kilogram (bedenk hierbij dat de bodem bij Swifterbant geen natuurlijk steenmateriaal bevat; alles is dus bewust, en, waarschijnlijk met een concreet doel voor ogen aangevoerd!). Het meeste materiaal is debitagemateriaal. Opvallend was dat
Afb. 6 Verguld neemt Bonne ten Kate de Bronzen Legpenning in ontvangst uit handen van Jeroen ter Brugge (foto: M. Lockefeer).
één steen vaak twee gebruiksfuncties combineerde, dat hergebruik vaak voorkwam en dat een opmerkelijk deel van de werktuigen opzettelijk door kloppen is gefragmenteerd. Wat de sieraden betreft kan opgemerkt worden dat de stenen hangers en de barnsteenhangers en -kralen vervaardigd zijn door gebruik te maken van de zogenaamde ‘volle’ boor (zandloperdoorboring). Van het vuursteen zijn 15.000 artefacten geanalyseerd (ook weer van elders aangevoerd, zelfs in de vorm van klingen!). Bij dit materiaal viel o.a. op: de combinatie schrabber-boor kwam vaak voor, de pijlAfb. 7 Izabel Devriendt vol verve aan het woord (foto: M. Lockefeer).
VII
03-katern.indd 7
04-06-2007 16:00:08
bewapening was tweeledig d.w.z. transversaal en trapezia, en bij veel afgeronde stukken levert de interpretatie problemen op: vuurmaker, afgeronde boor, instrument voor huidbewerking? Onderzoek van gebruikssporen is dus belangrijk! De bipolaire stukken leveren een behoorlijk probleem op in het technisch onderzoek dat volgens Izabel Devriendt uiteindelijk de oplossing moet bieden; gebruikssporeninventarisatie en technische analyse geven hopelijk meer uitsluitsel. Izabel nam een aantal AWN’ers mee naar een Swifterbantexpositie in het Nieuw Land Erfgoedcentrum, de rest (waaronder ondergetekende) volgde Jan Venema naar het gebouw van de RACM Scheepsarcheologie, voorheen NISA geheten. Het gezelschap passeerde het centenraamwerk (hulplatten die de rompvorm bepalen) van De 7 Provinciën in aanbouw; verderop lag de Batavia aan de rede. In het voormalige NISA-gebouw hou-
den deskundigen zich bezig met het onderzoeken, conserveren en restaureren van scheepswrakken en scheepsonderdelen. Enthousiast als altijd gaf Jan Venema uitleg over de ‘De Meern 1’, het spraakmakende Romeinse schip dat in 2003 in Leidsche Rijn werd opgegraven (en dat zich nu voor de helft in een enorme conserveringsbak bevindt en voor de andere helft op een sproeivloer), over de boomstamkano’s van Zwammerdam en over scheepsladingen, persoonlijke bezittingen en scheepsuitrustingen. Vooral het laatste item, de voorwerpen uit het maritieme depot (van vingerhoedje tot scheepskanon, van een kistje met eieren tot een paar laarzen) gaf een soms ontroerend kijkje in het leven van de opvarenden. Na een geanimeerde borrel togen de AWN-ers ongetwijfeld tevreden huiswaarts. Marijn Lockefeer
Agenda Berichten voor Westerheem 2007-4 dienen voor 15 juni in ons bezit te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 15 augustus 2007) plaatsvinden. 23 juni 2007 Afd. Kempen- en Peelland: AVKP-excursie naar het middeleeuwse pottenbakkerscentrum Siegburg (Duitsland). Informatie: via archeologie@eindhoven.nl of awnafdeling23@wanadoo.nl (tel. 040 2386592) 7 juli 2007 Afd. Lek- en Merwestreek: fietstocht Zwijndrechtse Waard o.l.v. Alexandre van den Berg. Vanuit Dordrecht vertrekken we met de waterbus om 10.15 uur vanaf de Hooikade. De fietstocht begint om 10.30 uur op het Veerplein in Zwijndrecht. Deelnemers vanuit de
Alblasserwaard kunnen de waterbus vanuit Papendrecht nemen. De fietstocht zal door de Zwijndrechtse Waard leiden. Er zal uitgebreide aandacht zijn voor de (cultuur)historie van de streek en we zullen verschillende bezienswaardigheden bezoeken. Onderweg wordt gestopt om (zelf meegebracht) brood te eten. Aan het eind van de middag varen we met de waterbus terug vanaf het Transferium in Ridderkerk. Kosten± reiskosten waterbus. Opgave bij Irmel Dolman tel. 078 6311475 irmel.dolman@tiscali.nl Informatie ook bij An Osseweijer (tel. 078 6160576)
VIII
03-katern.indd 8
04-06-2007 16:00:09
redactioneel
Broeikaseffect Terwijl ik dit schrijf, medio april, hebben we alweer de warmste aprildagen sinds ruim een eeuw achter de rug. Welke warmterecords zullen er deze zomer weer gebroken worden? Zou het broeikaseffect dan toch bestaan? Maar wij archeologen weten toch wel beter? Het klimaat is niet stabiel! In de ijstijden was het hier nogal frisjes en in de Late steentijd lag de gemiddelde temperatuur een paar graden hoger. Het klimaat verandert continu! Maar de veranderingen gaan nu toch wel erg snel…. En zouden we volgens de deskundigen juist niet weer een ijstijd moeten krijgen? Maar ach, wie is er, behalve de schaatsliefhebber, nou niet blij met de zachte winters, de heerlijke zonnige lentes en de warme zomers? Dat broeikaseffect is zo gek nog niet! Maar ho, wacht. Wat zijn eigenlijk de gevolgen voor ons bodemarchief? Las ik laatst geen bericht over de boeren die zo’n last hadden van de droogte? Wat doet droogte eigenlijk met ons bodemarchief? Ik krijg ineens angstvisioenen van een opdrogend bodemarchief voor ogen. De gevolgen van verdroging zullen desastreus zijn voor ons bodemarchief! Hoe gaan we dat oplossen? Gaan we alles opgraven? Volgens het verdrag van Malta en onze nieuwe archeologiewet moet de verstoorder voor de kosten opdraaien. Dat wordt dan een ‘archeotax’ op spuitbussen, benzine, gas, en alles wat bijdraagt aan de opwarming van ons klimaat. Maar lost het probleem niet uit zichzelf op? De zeespiegel stijgt immers steeds sneller, zo verzekeren allerlei experts ons. Met een beetje geluk gaat de stij-
ging zo snel dat West-Nederland binnen enkele decennia onder water komt te staan. Dat beschermt dan mooi ons bodemarchief en dat is dan nog eens echt een prachtig voorbeeld van behoud in situ! Het kan wat mij betreft niet snel genoeg gaan. Desnoods moeten we het onvermijdelijke anders maar een handje helpen en moeten we Hansje Brinker en consorten bij onze dijken wegjagen en de boel maar gewoon onder laten lopen. Tja, de huidige bewoners van West-Nederland zullen misschien wat minder gecharmeerd zijn van het idee om huis en haard te verlaten ter bescherming van ons bodemarchief. Het zal wellicht niet zo erg bijdragen aan het draagvlak voor archeologie. Maar dat was toch al niet meer belangrijk. Want, hoewel er in het Verdrag van Malta een heel artikel aan het creëren van draagvlak is gewijd, lezen we daar niets meer over in de nieuwe archeologiewet. Dus dat zorgvuldig opgebouwde draagvlak zou toch al op termijn verdwijnen. archeologisch onderzoek wordt nu enkel nog gedaan, omdat het moet, niet omdat het ons ook nog wat zinnige informatie oplevert. Dat draagvlak verdwijnt toch wel. Daar maak ik me geen zorgen meer om. Dus laat het water maar komen ter bescherming van onze nationale trots in de bodem. Ik zie het al voor me: vanaf amersfoort aan Zee kun je duiken naar prachtige onderwateropgravingen in het voormalige West-Nederland. Ik denk dat ik me maar snel ga opgeven voor duiklessen, de onderwaterarcheologie gaat immers een gouden toekomst tegemoet. Ik wens u een warme zomer toe! Tim de Ridder
Redactioneel |
03-binnenwerk.indd 113
113
04-06-2007 16:09:07
Een lijst met Romeinse namen uit Bodegraven Vloektafeltje informeert over herkomst soldaten Jan Kees Haalebos (†) & Rien Polak
In het najaar van 2000 vond een detector-amateur op het terrein van een gesloopte garage aan de OudBodegraafseweg in Bodegraven (afb. 1) een opgerold stuk lood, dat hij vervolgens thuis uitrolde. Daarbij bleek het stuk lood een plaat te zijn. Op de bovenzijde waren krabbels te zien die deden denken aan letters. Dit was aanleiding voor een nader onderzoek, waarvan de resultaten hier worden gepresenteerd.
Afb. 1 Situering van Romeinse vondsten in het centrum van Bodegraven. De vindplaats van de loden plaat is aangegeven met een ster. 1: Noordpoort van een kleine Romeinse versterking (AWN 1995). 2: Steigers of vloeren (AWN 1996). 3: Brug of dam in het veronderstelde tracĂŠ van de limesweg (Beunder 1980).
114
|
Een lijst met Romeinse namen uit Bodegraven
03-binnenwerk.indd 114
04-06-2007 16:09:15
De vondst is een verrassende en welkome aanvulling op het weinige dat we over Bodegraven in de Romeinse tijd weten. In archeologisch opzicht is dit aan de Oude Rijn gelegen dorp lang verwaarloosd. De Excerpta Romana vermelden alleen een zilveren munt van Tiberius en een bij het 17e-eeuwse fort Wierickerschans gevonden Romeinse helm (afb. 2).1 In de jaren zeventig zijn voor het eerst duidelijke sporen van bewoning geconstateerd door P.C. Beunder, die tijdens rioleringswerkzaamheden in de Oud-Bodegraafseweg sporen vond van een zware dam of brug door of over een zijriviertje van de Rijn.2 De vondsten wezen op een Romeinse nederzetting die in de directe omgeving heeft bestaan tussen het midden van de 1e eeuw en de val van de limes in de tweede helft van de 3e eeuw. Hiertoe behoorden o.a. terra sigillata en fragmenten baksteen met stempels in de vorm van het monogram tra,3 van de Legio x Gemina en van gedetacheerde soldaten van het Neder-Germaanse leger. Enkele resten van stempels werden ten onrechte geĂŻnterpreteerd als afkomstig van de Cohors ii Asturum. 4 De ligging tussen de Romeinse grensforten (castella) van Woerden (Laurum) en Zwammerdam (Nigrum Pullum) op een afstand van respectievelijk 10 en 3 km maakt het moeilijk te geloven dat hier een compleet castellum heeft gelegen en de gedachte moet dan ook eerder uitgaan naar een kleine post ter bewaking van de rivierovergang. In de afgelopen jaren is een begin gemaakt met de vernieuwing van de kern van het dorp. Hierbij zijn zowel sporen aangetroffen van steenbouw als van voortreffelijk bewaard gebleven houtconstructies.5 Deze eerste ontdekkingen laten verwachten dat bij verdere werkzaamheden belangrijke gegevens kunnen worden verkregen betreffende de structuur en aard van deze Romeinse post. De hier te bespreken loden plaat (afb. 3) geeft voor het eerst uitvoerig informatie over de bevolking van Bodegraven
in de Romeinse tijd. Het document bevat meer dan twintig namen van naar men mag aannemen soldaten die op een en hetzelfde moment in Bodegraven waren gestationeerd. Beschrijving van de loden plaat De bijna 2 mm dikke loden plaat (17 x 6,5-7,5 cm) is ruw uit een groot stuk lood geknipt of gesneden. De onderen bovenrand laten nog de hierbij ontstane hakken zien. De korte zijden zijn recht en voorzien van driehoekige uitsteeksels (ansae). Dergelijke uitsteeksels dienden oorspronkelijk om dit soort platen (tabulae ansatae) tegen een wand te bevestigen. De handvatten van de Bodegraafse inscriptie zijn niet doorboord en hebben dus alleen decoratieve waarde. Door de goede zorgen van H.J.M. Meijers zijn de knikken die na het openbuigen van de rol in het lood waren overgebleven, iets vlak gedrukt en is een gedeelte van het bruingele oxide verwijderd.
Afb. 2 De Romeinse helm van fort Wierickerschans ten oosten van Bodegraven. Foto Rijksmuseum van Oudheden Leiden.
Een lijst met Romeinse namen uit Bodegraven
03-binnenwerk.indd 115
|
115
04-06-2007 16:09:16
Afb. 3 Loden plaat met inscriptie van de OudBodegraafseweg te Bodegraven. Lengte 17 cm. Foto H.J.M. Meijers (Museum Het Valkhof Nijmegen).
Op de plaat is een lijst van namen aangebracht, verspreid over drie kolommen met maximaal negen regels. De ongeveer 6 mm hoge letters zijn ingekrast met een scherp voorwerp. De krassen voor de eerste twee namen zijn iets breder en ondieper dan die van de overige. Aanvankelijk waren hier slechts enkele letters gezien. Pas na een voorzichtige reiniging was het mogelijk de complete namen te lezen (afb. 4). De tekst is geschreven in kapitalen met enkele elementen uit het cursieve schrift: a zonder dwarsbalk, maar vaak met een kort streepje aan de linkerpoot; naast de kapitale b komt een cursieve b voor; c en g worden onderscheiden; ii in plaats van e; de l heeft soms de vorm van een labda; de p lijkt een enkele keer op (1) clodivm (2) cabrvnvm (3) lvpvm (4) placidvm (5) campanvm (6) casticivm (7) atriictvn (8) protvm
116
|
een t met een golvende horizontale balk; bij de r worden de ronding en de schuine poot in één beweging getrokken; de s komt zowel positief als in spiegelbeeld voor en is langgerekt; v en u hebben beide dezelfde vorm; de x lijkt te ontbreken en vervangen te zijn door s of ts. De lezing van de vluchtig ingekraste letters was moeilijk en slechts mogelijk met behulp van strijklicht en van een tweemaal vergrote afdruk van een met een scanner gemaakte afbeelding, die een gemiddelde indruk gaf van de leesbare gedeelten van de tekst. De eerste 22 regels zijn met een grote mate van zekerheid te lezen, voor de laatste drie regels is (nog?) geen goede oplossing gevonden. De tekst luidt als volgt:
(9) cattivm (10) boiibivm (11 s scantivm (12 ivlivm (13) pastoriim (14) silivm (15) tiiliisinvm (16) [pr]iscvm (17) ingiinvm
(18) satvrninvm (19) alcimvm (20) iiscingivm (21) iitsigvm (22) aviirn[ales] (23) sic tsi v iio ro (24 qvom (25) v”t
Een lijst met Romeinse namen uit Bodegraven
03-binnenwerk.indd 116
04-06-2007 16:09:18
De functie van de plaat Het gebruikte materiaal en de opgerolde vorm waarin de plaat werd aangetroffen, laten vermoeden dat het hier een vloektafeltje betreft, een defixio of exsecratio.6 Dergelijke op lood geschreven vervloekingen zijn zowel uit de antieke litteratuur als door bodemvondsten goed bekend. De beoogde werking is door Tacitus beschreven in zijn verslag van de gebeurtenissen rond de verdachte dood van Germanicus in Syria: “En er werd van alles gevonden: uit de vloer en de wanden [van zijn huis] werden menselijke overblijfselen opgegraven, en verder waren er spreuken en vervloekingen en de naam van Germanicus ingebeiteld op loden tafeltjes, halfverbrande en met etter besmeurde crematieresten en ander schadelijks waarvan men gelooft dat daardoor zielen aan de goden van de onderwereld worden gewijd”.7 De bewaard gebleven vloektafeltjes
laten zien dat ze bij voorkeur werden gedeponeerd op plaatsen waar een verbinding leek te bestaan met het hiernamaals of beter misschien de onderwereld: heiligdommen als de bron bij de tempel van Sul in Bath, graven en de kadavers in amfitheaters. Het amfitheater van Trier heeft een collectie van dit soort documenten opgeleverd. Er is in de tekst uit Bodegraven op het eerste gezicht weinig te vinden dat doet denken aan formuleringen van de vloektafeltjes, met uitzondering wellicht van het feit dat alle namen in de accusativus staan en dus het object moeten zijn van een werkwoord dat niet is gevonden. Het geheel wordt anders wanneer men bedenkt dat de laatste leesbare naam Avern[---] geen gewone persoonsnaam is, maar moet samenhangen met de Lacus Avernus, het Avernische meer, bij Cumae in Campanië, waar de toegang tot de onderwereld werd gesitueerd. De verdeling van de tekst over drie
Afb. 4 Detailopname van de middelste kolom van de loden plaat. Foto H.J.M. Meijers (Museum Het Valkhof Nijmegen).
Een lijst met Romeinse namen uit Bodegraven
03-binnenwerk.indd 117
|
117
04-06-2007 16:09:19
kolommen met telkens acht of negen namen roept de openingszin in herinnering van het handboekje van de pseudo-Hyginus over de bouw van een Romeinse legerplaats: tegit papilio homines octo – “een tent biedt onderdak aan acht mensen”. Men kan zich dus afvragen of men in de lijst het overzicht mag zien van drie kleine onderdelen van een Romeinse legerafdeling. Tien van dergelijke contubernia vormden een centuria. Zowel legioenen als hulptroepen waren ingedeeld in centuriae. Het lijkt dus mogelijk dat in de Bodegraafse lijst een (gedeelte van een) in Bodegraven gestationeerd detachement infanterie is vermeld. De namen Namen geven informatie over de herkomst of etnische achtergrond van hun dragers. Daarbij is het niet alleen zaak grove scheidingen te maken tussen grote etnische eenheden als Romeinen en Germanen of Kelten, maar is het vaak ook dienstig nauwkeuriger te kijken naar de verspreiding van de afzonderlijke namen en regionale bindingen te constateren (vergelijk de bijlage). Het merendeel van de namen uit de Bodegraafse lijst is van Latijnse oorsprong, drie mogen als Keltisch worden beschouwd en van drie andere is de herkomst nog niet duidelijk. Twee van de Keltische namen lijken niet afkomstig uit onze streken: Cabrunus is tot nu toe slechts twee maal aangetroffen in Spanje. Escingius is alleen aangetroffen in Noord-Italië, verwante namen die met Ex(c)ing- beginnen overwegend in het zuiden van Gallië. Atrectus en de verwante namen Atrectius en Atrectinius komen daarentegen wel in onze streken voor. De namen Boebius en Telesinus zijn tot dusver slechts eenmaal elders aangetroffen, en hun achtergrond is onzeker. Dat laatste geldt ook voor Etsig(u)us, waarvan geen andere voorbeelden bekend zijn. De meeste namen uit de lijst hebben echter zonder twijfel Latijnse wortels. Namen als Ingenuus, Placidus en
118
|
Priscus bijvoorbeeld zijn ontleend aan bijvoeglijke naamwoorden (resp. vrijgeboren, bedaard en ouderwets), Lupus en Pastor aan zelfstandige naamwoorden (resp. wolf en herder), en Campanus aan een landstreek in Italië (‘Campaniër’). De taalkundige herkomst van de namen zegt doorgaans weinig over de wortels van de dragers. De verspreiding kan daarover soms wel uitsluitsel geven. Met uitzondering van de familienaam Iulius is geen van de op de loden plaat aangebrachte namen min of meer gelijkmatig over de Latijnssprekende Europese provincies van het Romeinse rijk verdeeld.8 Sommige namen vertonen een duidelijk zwaartepunt in de oudste mediterrane provincies; hiertoe behoren Campanus, Clodius, Lupus en Placidus. Andere komen naar verhouding meer voor in de provincies langs de noordgrens; duidelijke voorbeelden hiervan zijn Ingenuus, Saturninus en Silius. Al met al levert de verspreiding van de namen een allesbehalve eenvormig beeld op. De opvallendste overeenkomst is dat ze met uitzondering van Atrectus geen van alle in onze streken oververtegenwoordigd zijn; in de meeste gevallen ligt het aantal vermeldingen zelfs ver beneden het gemiddelde per provincie. De sterke heterogeniteit van de namen is op het eerste gezicht in tegenspraak met de eerder geopperde mogelijkheid dat het soldaten betreft van een afdeling hulptroepen, althans als men ervan uitgaat dat dergelijke eenheden etnisch (grotendeels) homogeen waren. Die veronderstelling is echter niet geheel juist. Hulptroepen met een bijnaam die aan een stam of landstreek is ontleend, zoals bijvoorbeeld de verscheidene uit ons land bekende cohortes Hispanorum, zullen bij de oprichting in de meeste gevallen uit stamgenoten hebben bestaan. Mettertijd verwaterde de samenstelling echter, doordat ze werden aangevuld met rekruten van een heel andere herkomst. Het is daar-
Een lijst met Romeinse namen uit Bodegraven
03-binnenwerk.indd 118
04-06-2007 16:09:19
door zeer wel denkbaar dat in de 2e eeuw een groot deel van de soldaten uit een van oorsprong Spaanse afdeling in werkelijkheid af komstig was uit het Donaugebied. De mix van namen die op de Bodegraafse tabula voorkomt, kan ondanks de Spaanse connotatie van vijf daarvan niet met zekerheid tot een in Hispania gelichte afdeling hulptroepen worden herleid, al blijft het een aantrekkelijke hypothese. Op grond van dakpanstempels en militaire diploma’s weten we dat de cohortes i Flavia Hispanorum, i en ii Hispanorum peditata en ii Hispanorum equitata deel hebben uitgemaakt van het NederGermaanse leger. Drie daarvan zijn naar alle waarschijnlijkheid korte of langere tijd in ons land gestationeerd geweest: de i Flavia Hispanorum in Vechten, de ii Hispanorum peditata in Utrecht en de ii Hispanorum equitata in Maurik. Het is niet onmogelijk dat de cohors i Hispanorum of een detachement van een van de genoemde Spaanse cohortes enige tijd in Bodegraven gelegerd was.
Postscriptum Het artikel vindt hier een misschien wat abrupt einde. Toen J.K. Haalebos, hoogleraar Provinciaal-Romeinse Archeologie aan de (toen nog) Katholieke Universiteit Nijmegen, op 6 maart 2001 onverwachts overleed, was de hier afgedrukte tekst nog onvoltooid. Het typoscript reikte tot kort na het begin van de paragraaf ‘De namen’, en omvatte verder de bijlage met het commentaar over de namen. De sleutel tot de betekenis van de inscriptie – de strekking van Avern- – had Haalebos de avond voor zijn dood nog genoteerd. De recente verwerving van de Bodegraafse tabula door Museum Het Valkhof was aanleiding om het stuk alsnog gereed te maken voor publicatie. De tekst van Haalebos is zo goed mogelijk gecorrigeerd en aangevuld. Rien Polak Provinciaal-Romeinse Archeologie Radboud Universiteit Postbus 9103 6500 HD Nijmegen m.polak@let.ru.nl
Commentaar bij de afzonderlijke namen Clodium. De l heeft de vorm van een labda. De d bestaat uit twee losse helften, de verticale hasta is niet verbonden met de ronding. Clodius is bijna uitsluitend gebruikt als familienaam en was vooral populair in Gallia Cisalpina (101 vermeldingen), Hispania (69) en Dalmatia (47). In Gallia Belgica en de beide Germaanse provincies zijn alles bijeen elf voorbeelden van deze naam bekend, waarvan er drie hebben toebehoord aan vreemdelingen in deze provincies. In Dalmatia is de naam eenmaal als cognomen aangetroffen. Cabrunum. De b heeft de vorm van een kleine d. De beide v’s lijken aan de onderzijde niet gesloten en kunnen met ii worden verward. Het cognomen Cabrunus is verder slechts tweemaal aangetroffen, en wel in Hispania. Lupum. Van de l is alleen de verticale hasta bewaard gebleven. Van de horizontale balk rest mogelijk alleen een punt, vlak bij de v. Het cognomen was zeer populair in Hispania (45), Dalmatia (28) en Pannonia (15). Uit Gallia Belgica en de beide Germaanse provincies zijn zes voorbeelden bekend.
Een lijst met Romeinse namen uit Bodegraven
03-binnenwerk.indd 119
|
119
04-06-2007 16:09:20
Placidum. De lezing is zonder problemen. Het cognomen Placidus komt veel voor in Hispania (40). In Gallia Belgica en de beide Germaanse provincies is de naam twaalf keer aangetroffen; in ĂŠĂŠn geval ging het om een vreemdeling.9 Campanum. De p is op het eerste gezicht nauwelijks te zien, maar toch goed leesbaar. Het cognomen komt veel voor in Hispania (18), Gallia Narbonensis (13), Aquitania (5) en Gallia Lugdunensis (2). In Gallia Belgica en de beide Germaanse provincies is de naam slechts viermaal aangetroffen, waarvan tweemaal bij vreemdelingen. Casticium. De lezing is geheel zeker. De zeldzame naam Casticius wordt beschouwd als een familienaam (gentilicium). Er zijn slechts drie andere voorbeelden van inscripties bekend en wel uit Gallia Cisalpina (2) en Dalmatia. Het cognomen Casticus is even zeldzaam; de verspreiding is vrijwel gelijk aan die van de familienaam, Gallia Cisalpina (2) en Noricum. Atrectum. Moeilijk leesbaar. De eerste drie letters zijn vrijwel zeker. De e is genoteerd als ii, zoals dat in cursiefschrift vaker gebeurt. De laatste drie letters waren aanvankelijk gelezen als ivn. Boven de i is echter met moeite een horizontale streep te zien. Er lijkt weinig fantasie voor nodig om de n aan te vullen tot een m, maar de laatste bewaarde poot staat opvallend verticaal. De Gallische naam Atrectus komt vooral voor in Gallia Belgica en de Germaanse provincies (7), waar ook verwante vormen voorkomen: Atrectin(i)us en Atrectius. Protum. De lezing is tamelijk moeilijk, maar geheel zeker. Van de p is de verticale hasta het duidelijkst zichtbaar. Onder goed licht is de kleine ronding ook te zien. De o is klein en heeft de vorm van twee ronde haaltjes. De horizontale balk van de t is slechts met moeite te zien. De bijnaam Protus is vooral bekend uit Hispania (7). Cattium. De eerste t is aanvankelijk als een r gelezen. De rechterhelft van deze letter is echter weinig meer dan een barst in het lood, ontstaan bij het afrollen van de plaat. De naam Cat(t)ius komt voor als familienaam en als cognomen. De kern van de verspreiding ligt in Gallia Cisalpina, Narbonensis en Lugdunensis. Boebium. De naam vertoont enige merkwaardigheden in de lettervormen. Zoals gebruikelijk is de e weergegeven door twee verticale streepjes, de tweede b heeft de vorm van een schrijfletter d met de ronding - anders dan men zou verwachten - aan de linkerkant. Boebius is een zeer zeldzame naam die tot nu toe slechts eenmaal is aangetroffen, bij de commandant van de in Dacia gelegerde cohors ii Flavia Commagenorum.10 S Scantium. De lezing biedt enkele moeilijkheden. De t is zeker twijfelachtig. Scantius is een zeldzame familienaam die alleen voorkomt in Gallia Cisalpina en Narbonensis, Dalmatia, Pannonia en Dacia. De eerste s zou dan een praenomen moeten aangeven, Sextus. Dit is de enige keer dat dit in deze lijst wordt gedaan. Het gebruik van alleen de voornaam en de familienaam zonder het cognomen wordt over het algemeen gedateerd in de tijd voor Claudius (41-54). Anderzijds is met s[.]scantivm weinig aan te vangen. Iulium. Iulius is als familienaam zeer populair, maar wordt ook als cognomen gebruikt. De verspreiding van de familienaam is tamelijk gelijkmatig, de bijnaam komt opvallend vaak voor in de Donauprovincies. Pastorem. De lezing is enigszins moeilijk. Het begin en het einde van de naam zijn zeker. Een aanvulling tot Pastorem ligt dus voor de hand. De s heeft dan de vorm van
120
|
Een lijst met Romeinse namen uit Bodegraven
03-binnenwerk.indd 120
04-06-2007 16:09:20
een recht streepje en de o van een uit twee haaltjes bestaande v. De verspreiding van de negentien tot dusver bekende voorbeelden van de naam Pastor vertoont geen opvallende zwaartepunten. Silium. De middelste drie letters zijn onzeker. De s staat weer verkeerd om en is zeer lang. Silius komt als nomen gentile met vier gevallen opvallend vaak voor in Dacia. Als cognomen is het eenmaal in Gallia Narbonensis en eenmaal in Germania Superior genoteerd. Het cognomen Silus is alleen bekend uit Hispania en Gallia Cisalpina en Narbonensis. Telesinum. Een zeer zeldzaam cognomen dat slechts één keer voorkomt, in Gallia Cis alpina. [Pr]iscum. De lezing van deze naam is enigszins onbevredigend. Van de r zou de schuine poot nog net bewaard kunnen zijn gebleven. Tezamen met de i zou dit ook het restant van een n kunnen zijn. Andere mogelijkheden zijn b.v. Mariscus en Coriscus. Ingen(u)um. Een zeer gebruikelijk cognomen, dat in Noricum (58) en Moesia Superior (18) opvallend goed vertegenwoordigd is. Saturninum. Dit cognomen is nog frequenter dan het vorige. De verspreiding kent een zwaartepunt in de Donauprovincies Noricum (32), Dacia (29) en Moesia Inferior (18). Alcimum. Van dit tamelijk zeldzame cognomen zijn voorbeelden bekend uit onder andere Gallia Cisalpina (4), Narbonensis (4), Lugdunensis (1) en Aquitania (3). Escingium. De sporen van de laatste i zijn niet geheel duidelijk. Er bestaat een Keltisch gentilicium Escingius en een cognomen Escingus. Beide zijn uniek. Het eerste is bekend uit Gallia Cisalpina, het tweede uit Aquitania. Daarnaast is het gentilicium Excingius aangetroffen in Gallia Belgica of een van de beide Germaanse provincies, en het cognomen Excingus enkele malen in Gallia Cisalpina, Narbonensis en Lugdunensis en in Britannia. Er bestaat een reeks van verwante namen, zoals Excingill(i)us, Exingon(n)ius, Exingolatis, Excingomarus en Excingorix. Het zwaartepunt van de verspreiding van deze zeldzame namen ligt in Narbonensis. Etsig(u)um. De lezing schijnt vrijwel zeker te zijn. De i is enigszins rond van vorm, wat aanleiding zou kunnen zijn hier een o te lezen. Bij de g zou het ook om een q kunnen gaan. Een naam Etsigus schijnt niet te bestaan. Als men zou willen geloven dat ts voor een x mag staan, kan de naam Exig(u)us hebben geluid.11 Als persoonsnaam schijnt dit woord – dat zoveel betekent als krap, klein, schraal – nog niet te zijn aangetroffen. Avern. De als ii genoteerde e zou ook kunnen worden geïnterpreteerd als ci. Tussen de r en de n zijn enkele krasjes aanwezig die tezamen een v kunnen vormen. Achter de n zijn geen duidelijke sporen van letters meer aanwezig. Dit is het sleutelwoord voor het begrip van de gehele tekst. Kennelijk gaat het hier niet meer om een persoonsnaam maar om Avernus of een daarmee samenhangend woord. De Lacus Avernus bij Cumae werd beschouwd als de toegang tot de onderwereld. Deze kan ook zelf als Avernus of Averna worden aangeduid. Avernus en het daarvan afgeleide avernalis kunnen als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt om goden en dingen aan te geven die behoren tot het Avernische meer of de onderwereld: moerassen, wateren, duister en de koningin van de onderwereld, Proserpina.12
Een lijst met Romeinse namen uit Bodegraven
03-binnenwerk.indd 121
|
121
04-06-2007 16:09:20
Noten 1 Byvanck 1947, 133; op dezelfde plaats zijn ook aardewerkscherven gevonden. Zie voor de helm o.a. ook Braat 1939, 29-32; Beunder 1986, 69-72. 2 Beunder 1980; Beunder 1986, 63-68. 3 Beunder 1980, 17, afb. 14. 4 Beunder 1980; Haalebos 1980; Bogaers 1980; vgl. nu ook Haalebos 2000, 52-53. 5 Van der Most 1995; Van der Kooij 1996; zie nu ook Van der Kooij e.a. 2005. 6 Vgl. in het algemeen Leopold 1923, 65-70; Dessau II, 996-1000; Cagnat 1914, 374-377; von Petrikovits 1980, 158. 7 Annales, II, 69: ‘et reperiebantur solo ac parietibus erutae humanorum corporum reliquiae, carmina et devotiones et nomen Germanici plumbeis tabulis insculptum, semiusti cineres ac tabo obliti aliaque malefica quis creditur animas numinibus infernis sacrari.’ 8 De gegevens over de frequentie van namen zijn ontleend aan Mócsy e.a. 1983. Bij het bepalen van de populariteit van een bepaalde naam is het aantal vermeldingen in een provincie afgezet tegen het aantal aldaar aangetroffen inscripties. Drie vermeldingen uit Aquitania (ca. 1500 inscripties) wegen daardoor zwaarder dan bijvoorbeeld drie vermeldingen uit Hispania (ca. 7600 inscripties). De gegevens van de beide Germaanse provincies en Gallia Belgica zijn samengevoegd, van Italië is alleen het noordelijke deel (Gallia Cisalpina) opgenomen. 9 Met ‘vreemdeling’ wordt een persoon bedoeld die blijkens de tekst van de inscriptie niet afkomstig is uit de provincie waarin de steen is aangetroffen. Deze ‘vreemdelingen’ worden door Mócsy e.a. 1983 afzonderlijk vermeld. 10 CIL III 1374: Imp(erator) Caes(ar) L(ucius) Septimius Severus / Pertinax Aug(ustus) co(n)s(ul) balne/as coh(ortis) II Fl(aviae) Commag(enorum) ve/tustate dilabsas resti/tuit sub Polo Terentia/no co(n)s(ulari) III Daciar(um) curante Sex(to) Boebio Scribon(io) Casto / praef(ecto) coh(ortis). De inscriptie dateert uit 193 na Chr. 11 Vgl. Lewis/Short 1962, 2017, waar voorbeelden worden gegeven van woorden waarin de x een ts-klank aangeeft: nitsus ‡ nixus en mistus ‡ mixtus. 12 Lewis/Short 1962, 214. Litteratuur Beunder, P.C., 1980: Tussen Laurum (Woerden) en Nigrum Pullum (Zwammerdam?) lag nog een castellum, Westerheem 29, 2-33. Beunder, P.C., 1986: Castella en havens, kapellen en hoven. Van Albaniana tot Laurum, via Bode(lo)grave en Zwadenburg, z.pl. Bogaers, J.E., 1980: Een afdeling Romeinse hulptroepen in Bodegraven? Westerheem 29, 33-36. Braat, W.C., 1939: Romeinsche helmen in het Rijksmuseum van Oudheden, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden N.R. 20, 29-46. Byvanck, A.W., 1947: Excerpta Romana. De bronnen der Romeinsche geschiedenis van Nederland, III, ’s-Gravenhage (Rijks Geschiedkundige Publicatiën, 89). Cagnat, R., 1914: Cours d’épigraphie latine, Paris. Dessau, H., 1902: Inscriptiones Latinae Selectae, II, Berlin. Haalebos, J.K., 1977: Zwammerdam-Nigrum Pullum. Ein Auxiliarkastell am Niedergermanischen Limes, Amsterdam (Cingula, 3). Haalebos, J.K., 1980: Versierde terra sigillata uit Bodegraven, Westerheem 29, 36-45. Haalebos, J.K., 2000: Traian und die Hilfstruppen am Niederrhein. Ein Militärdiplom des Jahres 98 n.Chr. aus Elst in der Over-Betuwe (Niederlande), Saalburg-Jahrbuch 50, 31-72. Kooij, D. van der, 1996: Bodegraven: Willemstraat, in: R.M. van Heeringen en J.K.A. Hagers (red.), Archeologische kroniek van Holland over 1995, Holland 28, 346-347. Kooij, D. van der, S. Sprey, M. Dijkstra & H. Postma 2005: Romeinen in Bodegraven. AWN-opgravingen in de periode van 1995 tot 2002, Westerheem 54, 275-306. Leopold, H.M.R., 1923: Uit de leerschool van de spade, Zutphen. Lewis, C.T. en C. Short, 1879: A Latin Dictionary, Oxford. Mócsy, A., e.a. 1983: Nomenclator provinciarum Europae Latinarum et Galliae Cisalpinae cum indice inverso, Budapest (Dissertationes Pannonicae, 3,1). Most, E. van der, 1995: De Romeinse nederzetting in Bodegraven. De stand van zaken tot 1995, Heemtijdinghen 31, 17-24. Petrikovits, H. von, 1980: Die Rheinlande in römischer Zeit, Düsseldorf.
De loden plaat is nu te zien! Vanaf 20 juni a.s. presenteert Museum Het Valkhof in Nijmegen de hier besproken loden plaat in zijn aanwinstenvitrine. Voor informatie over openingstijden en de tentoonstelling over Romeinse helmen en maskers, die daar dan ook te zien is, kijkt u in onze rubriek ‘Tips voor Trips’.
122
|
Een lijst met Romeinse namen uit Bodegraven
03-binnenwerk.indd 122
04-06-2007 16:09:20
Vissen naar een oplossing De benen drietand wederom onder de loep Ans Nieuwenburg-Bron & Vincent van Vilsteren
De benen drietand heeft in Westerheem al heel wat aandacht gekregen. In 1994 deden Gerrit Groeneweg en Vera Vandenbulcke een poging om de functie van dit raadselachtige middeleeuwse object te achter halen. Hun zeer originele verklaring als krulspeld ontlokte een aantal reacties van lezers. Daarbij werden andere mogelijkheden als mechanische wasverzachter, papillot en punnikklosje bediscussieerd.1 Geen van alle tot nu toe geopperde mogelijkheden geeft een afdoende verklaring voor alle bijzonderheden van de benen drietand. De resultaten van een hernieuwde speurtocht leiden in een heel andere richting.
Er was eens een mooie maagd in Middelburg, die zou gaan trouwen met een schone jongeling uit Aardenburg. Op de dag van haar huwelijk hielp haar zuster haar ‘s morgens met het toilet. Een voor een werden de kleine benen drietanden in het haar gezet. Zo zou ze met prachtige krullen haar toekomstige echtgenoot tegemoet kunnen treden en … Zo zou het gegaan kunnen zijn als de interpretatie van Groeneweg en Van-
derbulcke2 over de benen drietand als krulspeld juist was. Maar volgens ons is het dus niet zo gegaan. In dit artikel zullen wij nagaan welke argumenten er zijn om dit denken en uiteraard ook aangeven welke functie de benen drietand volgens ons dan wel gehad moet hebben.
Afb. 1 Verschillende voorbeelden van drietanden van diverse vindplaatsen in Nederland (uit: Van Klaveren 1995, p. 210).
De benen drietand Drietanden zijn vooralsnog raadselachtige voorwerpjes. In navolging van Van Klaveren3 volgen wij de benaming Vissen naar een oplossing
03-binnenwerk.indd 123
|
123
04-06-2007 16:09:21
‘benen drietand’, omdat de meeste van been zijn gemaakt en omdat de meeste drie tanden hebben. Kortweg gezegd zijn het korte cilindrische voorwerpjes, gesneden uit het middenhands- of middenvoetsbeen, meestal van rund, met doorgaans drie (soms twee of vier) tanden (afb. 1). Door de vorm van het bot waaruit ze zijn vervaardigd, hebben ze meestal een platte achterkant. De bolle voor- en zijkanten zijn vaak voorzien van ingekraste versieringen in de vorm van lijnen, arceringen, kruisen of puntcirkels. Voor een uitgebreide beschrijving van de benen drietand verwijzen wij naar het uitstekende overzichtsartikel van Van Klaveren. Daarin beeldt hij ook een stuk productieafval af, waaruit duidelijk wordt hoe de benen drietanden vervaardigd werden. 4 Zijn overzicht van vondsten in Nederland en België maakt duidelijk dat deze voorwerpjes vanaf de 10e eeuw werden gemaakt en gebruikt en dat ze na de 12e eeuw nauwelijks meer voor komen. Interpretaties Inmiddels is door de vondsten in OostSouburg duidelijk geworden hoe de benen drietand gemaakt werd, maar hoe en waarvoor dit artefact werd gebruikt, is allerminst opgehelderd. Talloze functies zijn geopperd, zoals gezegd meest recentelijk nog een gebruik als krulspeld, maar voordien zijn al tal van andere ideeën gelanceerd. De tweede auteur heeft zelf ooit de suggestie gedaan dat de drietand als brug voor de snaren van een muziekinstrument gediend zou kunnen hebben.5 Inmiddels is dit voldoende weerlegd door Van Klaveren.6 Andere auteurs hebben in het verleden de verklaring gezocht in de richting van de verwerking van textiel of touw. Daarbij wordt gedacht aan weven, knopen, twijnen, vlechten of punniken. Ook is wel gedacht aan een gebruik als aanslagkam bijvoorbeeld voor bandweefsel of als vezelkam. Ten slotte worden nog wat buitenissige functies geopperd als vingerhoed, tandenstoker, visvork, pijl-
124
|
punt en gaatjesponser. De diverse verklaringen voor de benen drietand worden door Van Klaveren uitgebreid besproken en eigenlijk alle ter zijde geschoven. Een alternatieve oplossing wordt door deze auteur echter niet gegeven. Enigszins teleurgesteld verzucht hij aan het eind van zijn artikel: “Afsluitend mag duidelijk zijn dat in de laatste decennia meer inzicht is verkregen in de datering, verspreiding en context van de benen drietanden, maar dat dit niet geldt voor hun functie.”7 Holte Iedere interpretatie moet natuurlijk alle eigenschappen van de benen drietanden kunnen verklaren en afdoende antwoord geven op alle vragen. Veel aspecten zijn al door Van Klaveren onder de loep genomen. Eén van die aspecten is de holle binnenkant van de drietand. Op het feit dat de holte een relevant kenmerk zou zijn, heeft ook Lauwerier gewezen: “Wat verder opvalt aan de voorwerpen is dat, hoewel ze van nature al hol zijn, ze verder zijn uitgehold. Bij verschillende exemplaren is waar te nemen dat het spongiosa, het sponsachtige botweefsel dat nog aanwezig was in de botholte, verder is weggehaald om de opening groter of gladder te maken. Blijkbaar was ook het gat functioneel. Wellicht was het bedoeld om er een, dunne, vinger in te steken of om het aan een steel vast te maken. Het is niet waarschijnlijk dat er draad tussen de tanden en vervolgens door de holte is getrokken. In dat geval zou het bot aan de rand van het gat, tussen de tanden, gepolijst zijn, wat echter niet het geval is.”8 De holle binnenkant speelt ook een belangrijke rol in de bijdrage van Groeneweg en Vandenbulcke. Hun verklaring als krulspeld is proefondervindelijk getest en de benen drietand bleek als zodanig te kunnen functioneren. Hun reconstructie maakt daarbij gebruik van een leren riempje, dat met een gaatje achter een van de tanden wordt gehaakt, dan door de holle koker
Vissen naar een oplossing
03-binnenwerk.indd 124
04-06-2007 16:09:21
wordt getrokken en aan de buitenkant weer aan een andere tand wordt vastgemaakt. De auteurs stellen daarbij tevreden vast: “Nu blijkt ook dat een holle binnenkant van essentieel belang is, maar dat aan die binnenkant geen slijtage plaats vindt.”9 De inventarisatie die door Van Klaveren is uitgevoerd heeft inderdaad louter holle exemplaren opgeleverd. Deze inventarisatie heeft zich echter vooral beperkt tot zijn type A, dat een verspreiding heeft in Noordwest-Europa. Zijn inventarisatie heeft ook niet de pretentie gehad volledig te zijn. De stand van het onderzoek in 1995 leverde vondsten op in Nederland, België, Duitsland en Frankrijk. Van Klaveren meldt echter dat een variant van de Nederlandse drietand (type B) in MiddenEuropa voor komt, een andere (type C) in Engeland en een derde variant (type D) in Noord-Europa.10
lende exemplaren het spongiosa in de botholte expres verwijderd is. De boven aangehaalde conclusie van Lauwerier dat de holte dus functioneel was, blijft echter ook door de twee vondsten uit Bolzano overeind. Zijn suggestie dat het gat wellicht bedoeld was om hem zo op een vinger of een steel te zetten blijft een goede mogelijkheid. Met deze vaststellingen zijn we echter nog niet veel dichter bij een oplossing gekomen.
Niet hol Zeer interessant in verband met het aspect van de holle binnenkant is een tweetal vondsten, dat wij ontdekten in de collectie van het museum in Bolzano (afb. 2). Het gaat om twee vondsten uit het dorpje Säben (Gemeinde Klausen).11 Beide objecten hebben maar twee tanden en hebben er oorspronkelijk ook nooit meer gehad. De eerstgenoemde zou in de typologie van Van Klaveren als (de Nederlands-Belgische) variant A moeten worden aangeduid; de tweede lijkt eerder variant B te vertegenwoordigen. Beide hebben met elkaar gemeen dat de binnenkant maar ten dele hol is. De holle binnenkant kan derhalve geen functie hebben gehad in de zin zoals Groeneweg en Vandenbulcke dat veronderstellen. Daarmee vervalt hun verklaringswijze als krulspeld. Een ander argument tegen deze interpretatie is het feit dat geen twee van de bekende drietanden aan elkaar gelijk zijn.12 Men zou allicht verwachten dat er eens een setje of in ieder geval twee identieke exemplaren bij elkaar gevonden zouden worden. We hebben gezien dat bij verschil-
Vragen Bij alle mogelijke tot nu toe geopperde interpretaties van de benen drietand blijven een aantal vragen steeds weer onbeantwoord. Zonder afdoend antwoord op deze vragen blijft het moeilijk tot een bevredigende oplossing voor het probleem te komen. - Waarom komen de drietanden, voorzover de dateringen van de nu bekende exemplaren laten zien, pas voor vanaf de 10e eeuw? Veel van de gesuggereerde toepassingen werden toch niet pas sinds die tijd uitgeoefend. Veelal betreft het activiteiten die al eeuwen daarvoor bekend waren. - Waarom verdwijnen de drietanden na de 12e of het begin van de 13e eeuw uit beeld? De gesuggereerde activiteiten vonden ook na die tijd nog gewoon doorgang. - Waarom worden de benen drietanden niet gevonden in de Friese en Groningse terpen, toch bij uitstek de plaatsen waar enorme hoeveelheden benen voorwerpen worden gevonden? Werd de activiteit waarbij ze gebruikt werden, dan niet in het terpengebied uitgeoefend?
Afb. 2 Twee benen drietanden uit Säben (Gemeinde Klausen, Süd-Tirol). Coll. Südtiroler Archäologiemuseum, Bolzano, Italië (Tekening: G. Kaufmann).
Vissen naar een oplossing
03-binnenwerk.indd 125
|
125
04-06-2007 16:09:25
- Waarom worden de benen drietanden niet gevonden in stedelijke context? Daar waar ze wel in een grote stad gevonden zijn, lijkt de datering aan te geven dat ze uit de pre-stedelijke fase stammen. Werden de benen drietanden dan gebruikt bij activiteiten die in een ontwikkelde middeleeuwse stad niet (meer) werden uitgeoefend? Scandinavië Veel van de auteurs die zich met de drietanden hebben bezig gehouden, zoeken de verklaring voor de functie in de richting van de verwerking van textiel: weven, knopen, twijnen, vlechten of punniken. Behalve de vorm van de drietanden vindt men daarbij een belangrijk ondersteunend argument in de vondst van een drietand in een graf in Lund, behorend bij een middeleeuwse houten kerk. De drietand uit graf 316 van dat grafveld is tot
Afb. 3 Benen drietand uit graf 316 van de opgraving Färgaren 22 in Lund. Collectie en tekening Kulturhistoriska Museet Lund (Zweden).
dusverre uniek omdat deze een runeninscriptie draagt: tinbl bein (afb. 3). De betekenis van deze inscriptie luidt vlechtbot of twijnbot. Behalve de drietand van deze opgraving is nog een tiental andere twijnbotten gevonden in Lund, deels ook weer in middeleeuwse graven. Meestentijds gaat het daarbij om tweetanden die soms ook versiering dragen, net als de exemplaren gevonden in Nederland en Vlaanderen. Van het twijnbot uit Lund wordt in de publicatie vermeld dat het gebruikt is om gesponnen draden in elkaar te draaien tot grof garen.13 Omdat het tot dusverre de enige contemporaine geschreven bron is die iets zou kunnen
126
|
zeggen over de functie van dit stukje gereedschap, mogen we deze aanwijzing natuurlijk niet negeren. Ervan uitgaande dat de benaming twijnbot juist is, mogen we de Scandinavische drietand dan over één kam scheren met de drietand uit Nederland? En, ook heel belangrijk, verklaart deze interpretatie dan alle typerende aspecten van de benen drietand? Twijnen In zijn publicatie over de drietanden uit Oost-Souburg schrijft Lauwerier heel expliciet: “Alle exemplaren hadden drie tanden, maar twee ervan zijn, gezien de polijsting, nog duidelijk gebruikt nadat een tand was afgebroken. Het missen van een van de drie tanden maakte het voorwerp blijkbaar niet onbruikbaar.”14 Experimenten door enkele vaklieden15 maken duidelijk dat het twijnen van draden met een nagemaakte drietand zowel met twee als met drie tanden heel wel mogelijk is. Het is een kwestie van handigheid om even de juiste slag te pakken te krijgen, maar daarna gaat het werkelijk heel gesmeerd. De drietand dient om de draden gescheiden te houden, tot ze bij de spintol komen. De drietand wordt op de duim gezet (vandaar de uitholling) en de kluwens liggen in bakjes. De draden lopen over de drietand door de gesloten hand (afb. 4) en worden in de Z-richting getwijnd als ze in de S-richting gesponnen zijn. Van Klaveren verwerpt in zijn publicatie de optie van het twijnen of vlechten. Zijn argument daarvoor16 is dat “een touw of koord door het gat gelopen zou hebben. Maar zoals gezegd, ontbreekt de bijbehorende slijtage die dan op de binnenwand zou ontstaan.” De experimenten leren echter dat de te twijnen draad helemaal niet door het holle gedeelte hoeft te lopen. In dat gat zit de duim of desnoods een vinger, maar door de plaats aan de hand blijkt de duim in de praktijk het handigst. Het ontbreken van slijtage op de binnenwand kan dan dus ook
Vissen naar een oplossing
03-binnenwerk.indd 126
04-06-2007 16:09:27
geen argument meer zijn om twijnen als interpretatie te verwerpen. Evenmin kan “de aanwijzing dat het aantal tanden niet essentieel zou zijn voor de functie” nog als argument worden gehanteerd, zoals door Van Klaveren wordt gedaan, tegen een gebruik als vlechtinstrument.17 In de praktijk blijkt bij het twijnen het aantal tanden niet van belang. Van Klaveren beargumenteert verder18 “dat de bolle voorkant bij negen van de tien exemplaren is versierd, maar de platte achterkant bij geen enkel exemplaar. Dit doet vermoeden dat de bijna platte achterkant ergens voor werd voor gebruikt werd.” Dat hoeft lang niet altijd. Onze theelepeltjes zijn vaak ook alleen aan de voorkant versierd. Toch heeft de onversierde achterkant geen functie. Twijnen levert daarentegen wel een goede verklaring voor het verdwijnen van de benen drietand. De introductie van het spinnewiel in het begin van de 13e eeuw19 maakt dan de benen drietand overbodig. Met een spinnewiel kan ook heel handig getwijnd worden en bovendien veel sneller dan met een benen drietand. Archeologische vondsten Een belangrijke vraag is echter of getwijnd draad wel eenzelfde verspreiding heeft, zowel wat betreft tijd maar ook geografisch gezien, als de benen drietand. Indien dit niet het geval is, kan twijnen nog steeds geen afdoende verklaring geven voor de functie van de benen drietand. Bij archeologische vondsten van textiel is af en toe sprake van getwijnde garens. Zo is in het kleed van het veenlijk van Emmererfscheidenveen uit de Bronstijd getwijnd garen gevonden.20 Ook uit de Middeleeuwen zijn getwijnde garens gemeld en nog wel uit Zeeland, de provincie met het hoogste aantal drietanden: bij het textiel gevonden onder de abdij te Middelburg is in vier gevallen sprake van getwijnde garens.21 Twijnen is natuurlijk een techniek die bedoeld is om een draad glad en
ontkringeld, maar vooral dikker en daardoor sterker te maken. Bij geweven stoffen is die noodzaak meestal niet aanwezig, omdat de draden steun aan elkaar hebben, doordat ze opgenomen zijn in het weefsel. Twijnen is in het verleden dus vooral gebruikt voor draden, die voldoende trekkracht moeten hebben omdat ze alleen worden gebruikt, dus zonder andere draden. Dat waren bijvoorbeeld sluitkoorden en draden voor de afwerking, maar ook naai- en borduurgarens. Zo zijn bijvoorbeeld, om een internationaal voorbeeld te noemen, bij het tapijt van Bayeux uit de 11e eeuw de borduurgarens getwijnd. Logisch, want ze moeten sterk en glad zijn daar ze vaak door
Afb. 4 De eerste auteur twijnt garen met behulp van een benen drietand (Foto: V.T. van Vilsteren).
Vissen naar een oplossing
03-binnenwerk.indd 127
|
127
04-06-2007 16:09:29
de stof gehaald worden. Dichter bij huis is bijvoorbeeld bij het mutsje van Oostrum (Friesland) in de siernaad getwijnd garen gebruikt.22 Ook bij kaartweefsel en in sprangtechniek werd nogal eens getwijnd garen gebruikt.23 Deze incidentele vondsten zijn echter uitzonderingen. Indien we de vraag over het voorkomen van getwijnd garen voorleggen aan een textieldeskundige, blijkt dat het antwoord eigenlijk teleurstellend is: getwijnde garens komen maar hoogst zelden voor. Visnetten Er is echter nog een toepassing voor getwijnde draden, waar archeologen echter niet zo gauw aan denken en wel bij de productie van visnetten. Dat daar niet zo snel aan gedacht wordt, is niet zo verwonderlijk omdat visnetten archeologisch heel snel aan de aandacht ontsnappen. Dat heeft niet alleen te maken met de omgeving waarin ze gebruikt worden. In huidige of voormalige zeeën en meren worden nu eenmaal veel minder opgravingen uitgevoerd dan op het land. Een veel
belangrijker oorzaak is echter dat visnetten al sedert lange tijd vervaardigd worden uit hennep en in mindere mate vlas. Beide grondstoffen blijven in archeologische context maar zelden bewaard en vondsten van hennep en vlas ontbreken dus goeddeels in het archeologische spectrum. Wat er wel bekend is van visnetten maakt echter duidelijk dat het materiaal waar de visnetten van zijn vervaardigd, altijd getwijnd was. Dat is ook min of meer logisch. De mazen van een visnet zijn in de regel zo groot dat de draden geen steun aan elkaar hebben zoals in een weefsel. Ze moeten van zichzelf sterk genoeg zijn. De alleroudste visnetten dateren al uit het Mesolithicum: een spectaculaire vondst in Friesack, niet ver van Berlijn, heeft een aantal netfragmenten opgeleverd welke waren vervaardigd van in elkaar getwijnde repen van wilgenbast (af b. 5). 24 Deze netten waren technologisch al behoorlijk ontwikkeld, want sommige waren zelfs met de tegenwoordig nog gebruikelijke vissersknoop geknoopt. Uit mesoli-
Afb. 5 Mesolithisch visnet van getwijnde repen wilgenbast. Opgraving Friesack 1983. Collectie en foto Brandenburgisches Landesamt für Denkmalpflege und Archäologisches Landesmuseum, Zossen (Duitsland).
128
|
Vissen naar een oplossing
03-binnenwerk.indd 128
04-06-2007 16:09:31
thische context zijn ook in Nederland fragmenten van visnetten gevonden in Rotterdam en Hardinxveld-Giessendam. 25 In beide gevallen waren de visnetten gefabriceerd van getwijnde plantenvezels. Uit de Bronstijd kennen we bijvoorbeeld het net dat bij Ă–tzi, het ijslijk uit de Alpen, gevonden is. 26 In dit geval was het net vervaardigd van getwijnde draden van gras. Het net werd door Ă–tzi waarschijnlijk niet voor visvangst, maar voor het vangen van vogels gebruikt. Het aantal archeologisch bewaarde visnetten is ook Europees bezien zeer beperkt. Duidelijk is in ieder geval wel dat het daarbij altijd om plantaardige vezels gaat. In historische tijd was dat bijna altijd hennep. 27 Met name de opkomst van de haringvisserij rond 1400 gaf de productie van hennepgarens een belangrijke impuls. We mogen gevoeglijk aannemen dat in de Volle Middeleeuwen de hennep, zij het wellicht minder grootschalig dan later, ook wijd en zijd gebruikt werd voor het spinnen van visgarens en touwen. In subrecente
tijd werd voor visnetten de hennep veelal verdrongen door katoen en ook wel zijde (af b. 6). 28 Samenvattend Terugblikkend kunnen we vaststellen dat er goede argumenten zijn om de benen drietanden toch in verband te brengen met textielverwerking. We moeten dan alleen niet willen veronderstellen dat er ook een draad door het (meestal) holle binnenste gelopen heeft. De holte is alleen nodig om de drietand op een duim of vinger te zetten. Technisch blijken de drietanden prima te gebruiken voor het twijnen van garens. Een dergelijke interpretatie maakt de runeninscriptie tinbl bein (twijnbot) op een Zweedse drietand dan ook logisch en verklaarbaar. We moeten dan voor getwijnde garens niet zoeken naar geweven vondsten van geweven textiel. Getwijnde garens vonden nu eenmaal veel meer toepassing bij niet geweven producten zoals visnetten. Dat archeologen niet zo gauw aan deze toepassing denken, komt omdat de meeste visnetten daar
Afb. 6 Zijden visnet uit de opgraving Karperkuil (200/2001) te Hoorn. Datering 17e/18e eeuw. Collectie en foto: Archeologische Dienst Hoorn.
Vissen naar een oplossing
03-binnenwerk.indd 129
|
129
04-06-2007 16:09:35
te vinden zijn waar archeologen niet of maar weinig graven, te weten in stromen, rivieren en op zee. Bovendien blijven visnetten van vlas en hennep archeologisch vrijwel nooit bewaard. De toepassing van de drietand voor het twijnen van visgarens kan ook verklaren waarom de drietanden in het begin van de 13e eeuw uit beeld verdwijnen. De introductie van het spinnewiel in die tijd vergemakkelijkte het twijnen in hoge mate. Dat er in het terpengebied geen benen drietanden gevonden zijn, is mogelijk te verklaren door de afwezigheid aldaar van de teelt van vlas en later van hennep. Ook al is het terpengebied een kuststreek met onge-
twijfeld ook een traditie van visvangst, dat hoeft nog niet te betekenen dat ook de productie van garens voor visnetten daar plaats vond.29 De vragen die de mysterieuze drietand oproept, kunnen derhalve met een interpretatie als twijnbot alleszins bevredigend beantwoord worden. Javalaan 17 1217 HD Hilversum Drents Museum Postbus 134 9400 AC Assen v.vilsteren@drenthe.nl
Noten 1 Zie de ingezonden reacties van S. Wagemans in Westerheem 47 (1998), p. 272-273 en de reacties van C. Poelman en G. Kruseman in Westerheem 47 (1998), p. 319 resp. 319-320. Aansluitend hebben Groeneweg en Vandenbulcke daarop nog commentaar gegeven. 2 Groeneweg en Vandenbulcke 1998. 3 Van Klaveren 1995, p. 206. 4 Van Klaveren 1995, fig. 151. 5 Van Vilsteren, 1987, p. 56-58. 6 Van Klaveren 1995, p. 210. 7 Van Klaveren 1995, p. 212. 8 Lauwerier 1995, 200. Zie ook Lauwerier en Van Heeringen 1995, p. 83-84. 9 Groeneweg en Vandenbulcke 1998, p. 184. 10 Van Klaveren 1995, p. 209. 11 De inventarisnummers van de twee drietanden zijn 35-1/1271 resp. 35-1/292 R2. Voor een bericht over de opgraving zie Bierbrauer 1988. Met dank aan prof.dr. V. Bierbrauer, MĂźnchen voor toestemming om deze ongepubliceerde gegevens hier te gebruiken. 12 Van Klaveren 1995, p. 207. 13 Blomqvist en Martensson 1963, p. 174. 14 Lauwerier 1995, p. 200. Deze conclusie wordt ook door Van Klaveren (1995, p. 210) onderschreven. Het argument wordt door Groeneweg en Vandenbulcke (zie noot 1) ook gebruikt om de veronderstelling van Kruseman over het punniken in twijfel te trekken. 15 Met name Jean Pierre Cardinal (Flobecq, B.) en Toon Reurink (Houten) zijn daarbij zeer behulpzaam geweest. Frits Laarman (RACM) en medewerkers van de Textielmusea in Tilburg en Enschede hebben geholpen bij het verzamelen van literatuur. 16 Van Klaveren 1995, p. 200. 17 Van Klaveren 1995, p. 210. 18 Van Klaveren 1995, p. 210. 19 Van Gorp 1984, p. 96. Het verbod dat her en der op het gebruik van het spinnewiel voor kettinggarens gold, had uiteraard geen betrekking op getwijnd garen. De geringere sterkte van wielgesponnen garens ten opzichte van handgesponnen garens werd dan door het twijnen uiteraard gecompenseerd. 20 Vons-Comis 1990, p. 181. 21 Leene 1964.
130
|
Vissen naar een oplossing
03-binnenwerk.indd 130
04-06-2007 16:09:35
22 Nieuwhoff 1981, p. 22. 23 Veel informatie over het gebruik van getwijnd garen in archeologisch textiel werd bereidwillig opgezocht door Geeske Kruseman uit Leiden. 24 Kernchen en Gramsch 1989. 25 Voor Rotterdam zie BOOR-nieuws 7 (2006), p. 3. Voor Hardinxveld-Giessendam zie: Louwe Kooijmans 2001, 403-405. Voor meer vondsten van visnetten zie: Brinkhuizen 1983. 26 Fleckinger en Steiner 2003, p. 99. 27 Feis, R.B., H. Hoogendoorn en P.M. Stoppelenburg 2002, p. 29. 28 Een zeldzaam voorbeeld van een visnet is een 17e/18e-eeuws zijden exemplaar dat in 2001 is opgegraven in Hoorn (Archeologische Dienst Hoorn: opgraving KKL II vondstnr. 69). 29 Zie Pieters 2006. Literatuur Behrens, G., 1931. Ungedeutetes Römisches Knochengerät. Germania 15, 274 e.v. Bierbrauer, V., 1988. Die Ausgrabubungen im spätantik-frühmittelalterlichen Bisschofssitz Sabiona-Säben. Der Schlern 62, 243-300. Blomqvist, R., en A.W. Mårtensson 1963. Thulegrävningen 1961: en berättelse om vad grävningarna för Thulehuset i Lund avslöjade. (Archeologica Lundensia II) Lund. Brinkhuizen, D., 1983. Some notes on recent and pre- and protohistoric fishing gear from Northwestern Europe. Palaeohistoria 25, 7-53. Ervynck, A.,1998. Voorwerpen in been en gewei uit pre-stedelijk volmiddeleeuws Antwerpen (opgravingen Van de Walle 1952-1961). In: Berichten en Rapporten over het Antwerps Bodemonderzoek en Monumentenzorg 2, 9-55. Feis, R.B., H. Hoogendoorn en P.M. Stoppelenburg 2002. Holland in touw; hennepteelt en touwfabricage in het Groene Hart. Woerden. Fleckinger, A., en H. Steiner, 2003. Faszination Jungsteinzeit; Der Mann aus dem Eis. Bolzano. Gorp, P.J.M. van, 1984. Handspinnen. Deel 1: Van de prehistorie tot het vleugelspinnewiel. Tilburg. Groeneweg, G., en V. Vandenbulcke, 1998. Het raadsel van de middeleeuwse benen drietand. Westerheem 47, 179185. Kernchen, I., en B. Gramsch, 1989. Mesolithische Netz- und Seilreste von Friesack, Bezirk Potsdam, und ihre Konservierung. Veröffentlichungen des Museums für Ur- und Frühgeschichte Potsdam, Bd. 23, 23-27. Klaveren, H.W. van, 1995. De verspreiding en de functie van benen drietanden. In: R.M. van Heeringen, P.A. Hendrikx en A. Mars (red.), Vroeg middeleeuwse ringwalburchten in Zeeland. Goes/Amersfoort, 206-212. Lauwerier, R.C.G.M., 1995. Voorwerpen van been, gewei en hoorn uit Oost-Souburg. In: R.M. van Heeringen, P.A. Hendrikx en A. Mars (red.), Vroeg middeleeuwse ringwalburchten in Zeeland. Goes/Amersfoort, 193-206. Lauwerier, R.C.G.M., en R.M. van Heeringen, 1995. Objects of bone, antler and horn from the circular fortress of Oost-Souburg, The Netherlands (A.D. 900-975). Medieval Archaeology XXXIX, 71-90. Leene, J.E., 1964. Beschrijving van enkele textielresten, gevonden bij de opgravingen onder de Abdij te Middelburg. In: J.A. Trimpe Burger, Een oudheidkundig onderzoek in de Abdij te Middelburg in 1961. Berichten R.O.B., 14, (97-132) 117-132. Louwe Kooijmans, L.P. (red.), 2001. Archeologie in de Betuweroute: Hardinxveld-Giessendam Polderweg: een mesolithisch jachtkamp in het rivierengebied (5500-5000 v. Chr.). (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 83) Utrecht. MacGregor, A., 1985. Bone, ivory and horn: the Technology of Skeletal Material since the Roman Period. London/Sydney. Nieuwhoff, C., 1978. Prehistorisch textiel in Noord-Europa. Handwerken zonder grenzen nr. 3, 36-43. Nieuwhoff, C., 1981. Textielvondsten uit de Friese terpen. Handwerken zonder grenzen nr. 4, 18-23. Pieters, M., 2006. The archaeology of fishery, trade and piracy; the material environment of Walraversijde and other late medieval and early modern fishing communities along the southern North Sea. In: M. Pieters, F. Verhaeghe en G. Gevaert (red,), Fishery, trade and piracy; fishermen and fishermen’s settlements in and around the North Sea in the Middle Ages and later. (Archeologie in Vlaanderen Monografie 6) Brussel, 41-61. Riddle, I., 2006. Early medieval fishing implements of bone and antler. In: M. Pieters, F. Verhaeghe en G. Gevaert (red,), Fishery, trade and piracy; fishermen and fishermen’s settlements in and around the North Sea in the Middle Ages and later. (Archeologie in Vlaanderen Monografie 6) Brussel, 171-180. Vilsteren, V.T. van, 1987. Het Benen Tijdperk; gebruiksvoorwerpen van been, gewei, hoorn en ivoor - 10.000 jaar geleden tot heden. Assen. Vons-Comis, S.Y., 1990. De wollen kleding. In: W.A.B. van der Sanden (red.), Mens en moeras; veenlijken in Nederland van de bronstijd tot en met de Romeinse tijd. Assen, 181-197.
Vissen naar een oplossing
03-binnenwerk.indd 131
|
131
04-06-2007 16:09:35
-advertentie-
Angela Simons is werkzaam bij Hazenberg Archeologie als senior adviseur en is gespecialiseerd in de Brons- en IJzertijd van het Rijnland. Ze heeft de directievoering van diverse opgravingen gedaan, onder andere in Lomm en Doetinchem (Wijnbergen). Momenteel is zij voor de Provincie Limburg betrokken bij de archeologie van de Maaswerken en bij de toetsing PvE’s en archeologische rapporten.
hazenbergarcheologie.nl
Ontdekt met medewerking van
Bijzondere vondsten uit Doetinchem
In 2006 heeft een opgraving door ARC bv in het plangebied Wijnbergen (gemeente Doetinchem) een grote verscheidenheid aan vondsten opgeleverd. Door de aanleg van een woonwijk werden enkele vooraf opgespoorde vindplaatsen bedreigd. Zodoende werd besloten om 1,5 hectare op te graven. De bewoningsgeschiedenis van Wijnbergen bleek terug te gaan tot 15.000 jaar voor onze jaartelling. Bij het onderzoek werd een grote concentratie vuursteen en een mogelijke haardplaats uit die tijd aangetroffen. Wijnbergen is met deze vondsten een belangrijk site voor wat betreft het Paleolithicum in dit deel van Nederland geworden. Ook uit het laat-neolithicum en de IJzertijd zijn bewoningssporen gevonden. In de daartussen liggende periodes lijkt echter geen bewoning ter plaatse te zijn geweest. Uit IJzertijd zijn boerderijplattegronden aangetroffen. Bijzonder daarbij was de vondst van grote aantallen weefgewichtjes uit deze periode, maar vreemd genoeg zijn eveneens weefgewichtjes uit het laat-neolithicum aan het licht gekomen! Het lijkt erop dat de bewoners in verschillende tijden dezelfde werkzaamheden hadden. Een spectaculaire vondst was de fundering van een gebouw uit de Late Middeleeuwen. Vermoedelijk gaat het om een zogenaamde toltoren, die als verdedigingswerk tussen twee graafschappen diende. Aangezien het gebouw niet permanent werd bewoond, was hierbij weinig vondstmateriaal aanwezig. Op dit moment is ARC bv bezig met uitwerking van deze opgraving. C14-onderzoek is nog gaande en moet uitsluitsel geven over de datering van de sporen uit de IJzertijd en het Paleolithicum.
De opgegraven fundering van de toltoren (foto: ARC bv).
03-binnenwerk.indd 132
04-06-2007 16:09:36
Mode in de nadagen van het Keizerrijk: de schoenen van Cuijk Carol van Driel-Murray
In de Maas bij Cuijk zijn opmerkelijke vondsten gedaan door duikende AWN-leden. De schoenen die zij boven water hebben gehaald, geven ons een inzicht in de kledinggewoontes van de 4e-eeuwse bewoners van het laat-Romeinse fort. De schoenen verraden kontakten met zowel zuidelijke streken als met het Germaanse noorden, en uit de voetmaten wordt ook duidelijk dat de soldaten hier met hun vrouwen en kinderen gelegerd waren. Met deze vondst wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de invulling van een duistere en vondstarme periode in de Nederlandse geschiedenis.
In 1989 bevestigden de duikers van stichting Mergor in Mosam1 de locatie van de laat-Romeinse brug bij Cuijk, waardoor het strategische belang van deze plek in de 4e eeuw duidelijk werd. Door Germaanse invallen was de Rijnroute onzeker geworden en een
parallelroute door het veiliger achterland langs de Maas werd ontwikkeld als alternatief. Het is in het kader van de versterking van de noordelijke grenslinie – met Nijmegen, Valkenburg en de Brittenburg aan de kust – dat de bouw van het Castellum Ceu-
Afb. 1 Overzicht van de schoenmode in Cuijk ca. 330-340. (Replica’s gemaakt door Olaf Goubitz, foto: A. Dekker, AAC).
Mode in de nadagen van het Keizerrijk: de schoenen van Cuijk
03-binnenwerk.indd 133
|
133
04-06-2007 16:09:40
Type
Compleet (min of meer)
Sandaal
Fragment
6
Bespijkerd
7
Slofjes
1
3
Veterschoen (vaste veter)
2
3
Veterschoen (losse veter)
8
5
Ruitjesschoen
4
6
Tabel 1
Afb. 2 Afsnijdsel met tang indrukken (foto: A. Dekker, AAC).
134
|
clum onder Constantijn de Grote rond 330 na Chr. gezien moet worden. Het onderzoek aan de brug werd voortgezet door Boudewijn Goudswaard van de toenmalige Afdeling Archeologie Onderwater van de ROB2, maar de AWN-duikers, onder leiding van Joost van den Besselaar, bleven de oevers van de Maas in de navolgende jaren nog actief controleren.3 En dat is maar goed ook, want door het voortdurende af- en aanmeren van rivierschepen langs de moderne kade werden de laatRomeinse oeverlagen steeds verder geërodeerd. Onder vaak moeilijke omstandigheden tekende de duikerploeg een reeks zware palen in en redden zij wat ze maar konden van de losspoelende vondsten – aardewerk, muntjes, zaden, hout, schitterend bewaarde bladeren 4 en heel veel leer, waartussen verschillende complete schoenen. Dankzij munten en dendrochronologische monsters zijn de vondstlagen te dateren tussen ca. 330-340, waardoor dit een van de grootste en best gedateerde complexen laat-Romeins schoeisel in Noordwest-Europa is.5 Een primeur voor de AWN: materiaal uit de
4e eeuw is uitermate zeldzaam, en iedere nieuwe vondst vormt een wezenlijke vermeerdering van onze kennis over deze duistere periode. De internationale belangstelling loog er ook niet om: zowel National Geographic (Benelux), het Jaarboek van de Encyclopedia Britannica en het Amerikaanse blad Archaeology besteedden allemaal aandacht aan “stylish Roman shoes dating from the 4th century AD found by Dutch amateur underwater archaeologists in the Meuse River near Amsterdam”.6 Inmiddels zijn er ruim 100 vondstnummers met leerresten geborgen, waaronder 20 min of meer complete schoenen (tabel 1). De samenstelling is zeer gevarieerd, zodat wij er niet aan hoeven te twijfelen dat de consument in Ceuclum in de nadagen van het Keizerrijk net zo’n ruime keuze uit modieuze schoenen, sandalen en slippers had als in vroegere eeuwen (afb. 1).7 Aan de vele leersnippers en afsnijdsels is af te leiden dat al het schoeisel door bekwame vaklieden in Ceuclum zelf gemaakt werd, waarschijnlijk met het leer van lokaal vee. De voorkeur ging uit naar kalfsleer van uitstekende kwaliteit, waarvan het oppervlak zorgvuldig geglad werd. Op enkele afsnijdsels zijn rechthoekige indrukken zichtbaar (afb. 2): dit zijn geen indrukken van mensentanden (zoals soms beweerd wordt) maar van een speciale tang die de leerbewerker gebruikt om de huid vast te klemmen tijdens het schaven tot een gelijke dikte. Wat onmiddellijk opvalt was dat er nauwelijks bespijkerde schoenen tussen zitten: het soort schoeisel dat als karakteristiek voor de Romeinse periode beschouwd kan worden, verliest in het begin van de 4e eeuw snel aan populariteit. Hier kan gesproken worden van een omwenteling in het modebeeld met een verschuiving naar zacht schoeisel waar het bovenleer met de zool is meegesneden en de vorm van de schoen bepaald wordt door naden bij de teen en de hiel. Behalve reparatiestukken hebben deze schoenen
Mode in de nadagen van het Keizerrijk: de schoenen van Cuijk
03-binnenwerk.indd 134
04-06-2007 16:09:40
geen aparte zool, en zij moeten veel minder lang mee zijn gegaan dan de stevige bespijkerde schoenen van eerdere generaties. Wel zien wij nog altijd sandalen en enkele schoenen met een apart aangenaaide zool. Sandalen en slofjes Dat een sandaaltje helemaal compleet met de fragiele vetersluiting naar boven is gekomen, zegt veel over de zorgvuldigheid van de duikers (afb. 3). De typische vorm van de zool is te vergelijken met 4e-eeuwse sandalen elders in het Keizerrijk - tot Egypte toe. Dergelijke sandalen werden gedragen met gehaakte, kleurrijke teensokjes, met ruimte voor de veter bij de grote teen. Ook de fraaie slofjes kunnen wij met Egyptische voorbeelden aanvullen, maar omdat de achterkant van het complete schoentje weggesneden is, is bij de replica besloten de vondstsituatie weer te geven – daarom ziet het er wat vreemd en onvolledig uit (afb. 1, midden onder). Het achterblad van een vergelijkbare schoen is echter rijk versierd (afb. 4). Na verblijf in het water zijn de schoenen uit Cuijk dof en zwart, maar in Egypte, waar alles door de droogte beter bewaard is gebleven, is het schoeisel uit deze tijd vaak gekleurd en zelfs verguld. Dit moeten wij ons voorhouden als wij ons een voorstelling van de bewoners van Ceuclum proberen te maken. Veterschoenen Een eigenaardig soort schoeisel dat vrij plotseling aan het einde van de 3e eeuw opkomt, is uit één stuk leer gesneden en kunstig aan elkaar genaaid (afb. 5-7). Het bovenleer is zeer laag om de voet uitgesneden, waardoor een aparte oplossing gezocht moest worden voor de sluiting. Dankzij de goede conservering kon in enkele gevallen het eigenaardige verloop van de sluitingsveter precies gevolgd worden. Beginnend bij de enkel loopt de veter via twee spleetjes aan weerskanten van de schoen onder de voet door en dan terug naar een lus aan de tegenoverlig-
Afb. 3 Sandaal (foto: A. Dekker, AAC).
Mode in de nadagen van het Keizerrijk: de schoenen van Cuijk
03-binnenwerk.indd 135
|
135
04-06-2007 16:09:44
Afb. 4 Uitgesneden in ingeponste versiering op het achterblad van een slofje (tekening: Bob Donker, AAC).
Afb. 5 Veterschoen met vaste veter (foto: A. Dekker, AAC).
136
|
gende kant. Soms is de sluitingsveter in één keer mee gesneden (afb. 1, midden boven), maar meestal is hij er apart ingezet, wat reparatie ook makkelijker maakt (afb. 1, rechtsonder en linksboven). De achterkant is vaak geschulpt, en een enkele keer is een extra verhoging aangenaaid (afb. 1, links boven). Dergelijke verhoogde hielstukken verbeteren de pasvorm en vormen ook een uitgesproken onderdeel van het laat-Romeinse modelbeeld zoals op afbeeldingen van tussen de 4e en 7e eeuw te zien is. Dankzij deze complete exemplaren
zijn de veterschoenen achteraf ook goed te herkennen op verschillende 4e-eeuwse afbeeldingen. Op het standbeeld van de Tetrarchen in Venetië zijn de schoenen weliswaar met edelstenen bezet, maar de beeldhouwer heeft uiterst nauwkeurig het spleetje weergegeven waardoor de voetveter getrokken is: nu pas is te begrijpen wat de kunstenaar hiermee bedoelde (afb. 8). Hetzelfde geldt voor het schoeisel van de 4e-eeuwse familie en hun bediendes die afgebeeld staan op de wanden van hun graftombe in Bulgarije (afb. 9). Twee jonge mannen lopen
Mode in de nadagen van het Keizerrijk: de schoenen van Cuijk
03-binnenwerk.indd 136
04-06-2007 16:09:50
op de meest gangbare vorm van de Cuijkse veterschoen (afb. 6) en dragen de ambtskleding van hun adellijke heer: de mantel met drieknopsfibula, de lange broek met versierde gordel en veterschoenen van het soort met de meegesneden veter en een hoog opgewerkte achterkant. Het is nu ook mogelijk fragmenten van de veterschoenen in andere vondstcomplexen te herkennen of aan te vullen, zodat wij veel verder komen met de schaarse vondsten uit deze periode. Zo blijkt nu dat beide Cuijkse varianten van de veterschoen gedeponeerd werden met de gouden helm van Deurne. Destijds - toen deze Peelvondst opnieuw onderzocht werd – was de aanwezigheid van een lange veter slechts een vermoeden, en de tweede schoen was helemaal een raadsel.8 Nu weten wij hoe het zit. De overeenkomst suggereert een duidelijk verband tussen de depositie in Deurne en de komst van nieuwe legeraanvoerders die onder keizerlijke begeleiding de versterking van de noordelijke grens ter hand namen. Gezien de voetmaten lijken mannen geen sandalen of schoenen met een aparte, genaaide zool te dragen, terwijl de veterschoen met vaste veter (afb. 5) slechts in grote mannenmaten voorkomt. De overige veterschoenen
komen in alle maten voor, van klein tot groot. Cuijk was misschien een fort, maar de bewoning bestond zeker niet uitsluitend uit soldaten. Ruitjesschoenen Terwijl de vorige schoensoorten sterke mediterrane invloeden vertegenwoordigen, komt ruim een derde van de schoenen voort uit een heel andere traditie. Deze zijn ook uit een enkel stuk leer gemaakt, maar met slechts een hielnaad om vorm te geven. Verder zijn kleine insnijdingen in het leer aangebracht, zodat het als een soort net over de voet getrokken kan worden (afb. 10, reconstructie afb. 1 rechtsboven). In tegenstelling tot de nauwsluitende, diep uitgesneden schoenen die al besproken zijn, zijn dit ruimzittende, makkelijk verstelbare modellen. Pas bij het maken van een replica voor het Museum Ceuclum bleek hoe moeilijk het is deze insnijdingen te maken, want het leer moet niet al te rekbaar zijn en het patroon moet ook nog netjes en sierlijk om de voet sluiten. Deze schoenen zijn ook door professionele schoenmakers ter plekke gemaakt en vormen in Cuijk een van de meest populaire modellen. Maar op andere Romeinse vindplaatsen is deze vorm onbekend. Voor de – zeldzame – vergelijkingsstukken
Afb. 6 Veterschoen met aparte veter (foto: A. Dekker, AAC).
Mode in de nadagen van het Keizerrijk: de schoenen van Cuijk
03-binnenwerk.indd 137
|
137
04-06-2007 16:09:55
in het Romeinse leger dienst deden. Als dat zo is, dan is opvallend dat deze Germanen hun families meebrachten, want deze schoenen komen in alle maten voor, van klein tot supergroot.
Afb. 7 Versierd exemplaar (foto: A. Dekker AAC).
Afb. 8 Het beeld van de Tetrarchen in Venetië (foto: auteur).
138
|
moeten wij juist naar het noorden kijken, buiten het Romeinse Rijk. In het veen Damendorf bij Schleswig (D) is naast het lijk van een man een paar schoenen gevonden dat bijna identiek is aan die uit Cuijk.9 Verschillende technische details geven echter aan dat deze lokaal vervaardigd werden, evenals een wat boerse nabootsing gevonden in een waterput in de nederzetting Wijster (Drenthe).10 Het ziet er naar uit dat Romeinse schoenmakers in Ceuclum speciale schoenen vervaardigden voor Germaanse soldaten die
Experiment De laat-Romeinse veterschoenen zien er erg onpraktisch uit: het voorblad hangt maar net aan de tenen, de veter maakt een richel onder de voet, en de laag geplaatste vetergaatjes en naden lijken kwetsbaar voor vocht en slijtage. Dus werd besloten replica’s te maken om te zien hoe het allemaal in het echt uitpakt. Het eerste probleem was het juiste leer te vinden: het moest ongeveer 3 mm dik zijn, afkomstig van een kalf van 9-12 maanden (iets jonger bij modern, veredeld vee). De heer H. van der Graaf, een van de weinigen die nog de traditionele leerbewerkingtechnieken beheerst, was zo vriendelijk deze huid speciaal voor ons in zijn leerlooierij te Veghel te behandelen.11 Het zal natuurlijk nooit geheel gelijk zijn aan het Romeinse product, maar het verschilde wel degelijk van gewoon modern leer, zelfs als het plantaardig (en niet chemisch) gelooid is. Volgens Olaf Goubitz die de replica’s maakte, was het leer veel steviger, maar tegelijkertijd makkelijker te vormen en te naaien. Er bestaat dus een directe relatie tussen materiaal, de gebruikte technieken en het uiteindelijk product. Het volgende probleem was de aanpassing van oude, versleten en vervormde Romeinse schoenen aan een moderne voet. Voor Olaf en mij was dit een kwestie van herhaaldelijk passen en aanpassingen aanbrengen totdat het ‘ideaalpatroon’ ontwikkeld was. Als de goede vorm eenmaal gevonden is, zou, volgens Olaf, het maken van een paar schoenen niet meer dan 2-3 uur werk zijn: het vakmanschap van de Romeinse schoenmakers bestond er dus uit het standaard patroon voor iedere klant snel aan te kunnen passen. Bij het dragen bleek namelijk dat de schoenen heel nauw rond de voet moeten sluiten, anders ontstaan
Mode in de nadagen van het Keizerrijk: de schoenen van Cuijk
03-binnenwerk.indd 138
04-06-2007 16:09:56
er plooien aan de zijkant en gaat de voorkant onaangenaam gapen. Als gevolg van de pasvorm en het stevige leer, komen de naden ongeveer 10 mm van de grond af staan, net als de veterspleetjes, waardoor zij tegen slijtage beschermd worden. Goed insmeren met vet bevordert de waterdichtheid. De veter blijkt nauwelijks voelbaar te zijn, en geeft een goede, sterke sluiting bij de enkel en op het midden van de voet, waardoor de schoen ook aardig in vorm gehouden wordt. In dit opzicht is de voetveter een praktische oplossing voor problemen die ontstaan bij het modieus laag uitsnijden van de schoen. Zodoende geeft het schoeisel aanzienlijk meer steun aan de voet dan aanvankelijk werd gedacht. Ik moest wel leren wat meer op de voorvoet te lopen, want de hielslag waar wij met ons moderne schoeisel aan gewend zijn geraakt, levert binnen de kortste tijd pijnlijke heupen en rug op, en vervormt ook de fraai bewerkte voorkant van de schoen. Eigenlijk dwongen de schoenen mij een meer glijdende pas te ontwikkelen, waarbij de schouders naar achteren staan: dit zou kunnen verklaren waarom de nadruk van de laat-Romeinse kleding op grote mantels en schouderfibulae lag. Conclusies De schoenen geven ons een inzicht in de kleding van de 4e-eeuwse bewoners van Cuijk en hun culturele achtergronden. Er zijn duidelijk twee tradities: aan de ene kant sterk mediterraan aandoende lage veterschoenen, sandalen en slippers, en aan de andere kant rekbare ruitjesschoenen die beter passen in een Germaanse traditie. Hieruit kunnen wij afleiden dat er óf verschillende soorten soldaten in Cuijk gelegerd waren, óf dat Romeinse officieren leiding hadden over Germaanse hulptroepen. Beide groepen werden vergezeld door hun vrouwen en kinderen – met andere woorden, al in het begin van de 4e eeuw waren Germaanse families volop in beweging. Misschien was het verblijf tijdelijk, want in ver-
schillende kledingonderdelen, zoals fibulae en gordelversieringen, zijn er grote overeenkomsten tussen het RijnMaas-gebied en het noorden.12 Zo komt een bekend Romeins versieringsmotief (o.a. gebruikt op schoeisel in Zwitserland en Noord-Engeland) voor in zowel Cuijk (afb. 4) als op leerfragmenten uit – wederom – Wijster. Deze uitwisseling getuigt van intensieve contacten tussen de bewoners en waarschijnlijk een hoge mobiliteit hetgeen vooral te maken heeft met dienst in het Romeinse leger. Desondanks was dit zeker geen vergeten grenspost bewoond door een groepje achterlijke provincialen. De meeste bewoners van Ceuclum deden
Afb. 9 Manteldragende bediende, fresco in de graftombe Silistra, Bulgarije (tekening: M. C. Bishop).
Mode in de nadagen van het Keizerrijk: de schoenen van Cuijk
03-binnenwerk.indd 139
|
139
04-06-2007 16:09:57
Afb. 10 Expanderende ruitjesschoen (foto: A. Dekker, AAC).
140
|
mee aan de internationale mode, zoals afgebeeld in het graf te Silistra en op de kleurrijke mozaïeken in het mogelijk keizerlijke paleis Piazza Amerina op Sicilië. In het straatbeeld van Cuijk rond 340 na Chr. zien wij mannen met veterschoenen en lange, gekleurde sokken of voethozen, waarover een tunica, versierd met ingeweven sierelementen, en een mantel, vastgespeld met een grote drieknopsfibula.13 Zware, met metaal bezette riemen completeren het kostuum. Bij de vrouwen zijn slechts de versierde teentjes van hun slippers zichtbaar onder de lange, eveneens versierde tunica’s en gedrapeerde mantels. Armbanden zijn in deze tijd weer in de mode, en het opgestoken haar is bedekt door haarnetten of hoofddoeken die bevestigd zijn met grote, glimmende spelden. Van de metalen onderdelen zijn in Cuijk al enkele exemplaren gevonden; nu komen de schoenen erbij en zo wordt het beeld steeds completer.14
het nieuwe Nederlands bestel geen raad weet met zulke unieke, kwetsbare organische vondstcomplexen. Inmiddels is het gebied eindelijk afgeschermd, hoewel dit niet als een eindoplossing gezien kan worden. Behoud is geen doel op zich: juist hier in Cuijk ligt het belang besloten in het vondstmateriaal zelf. Bovendien moet gevreesd worden dat het verval alleen maar door zal gaan, nu er lucht bij de lagen is gekomen: het leer uit de laatste duikcampagnes was al in aanzienlijk slechtere staat dan aan het begin. Het droevige is dat wij slechts behouden wat wij verwachten, terwijl archeologie bij uitstek de wetenschap van het onverwachte is. En hier spelen juist de amateurs een essentiële rol: zonder de duikers van Mergor in Mosam had ik geen verhaal, had de ruiter van Deurne nog altijd geen bruikbare schoenen, en beschouwden wij de schoenen van de Tetrarchen als een gril van de kunstenaar.
Het belang van de vondstlagen bij Cuijk is voor ons wel duidelijk, maar het langdurige gebrek aan actie van professionele zijde toont maar al te goed dat
Amsterdams Archeologisch Centrum Turfdraagsterspad 9 1012 XT Amsterdam c.vandriel-murray@uva.nl
Mode in de nadagen van het Keizerrijk: de schoenen van Cuijk
03-binnenwerk.indd 140
04-06-2007 16:10:04
Noten 1 Onderwaterarcheologen, aangesloten bij afdeling 16, Nijmegen e.o. van de AWN. 2 Goudswaard et al. 2001. 3 Gebied 6000, Goudswaard et al. 2001, 458-9. 4 Bakels & Kuijper 2006; W. van Breda, 2006. 5 Mijn dank aan Rob Reijnen voor de gegevens over de muntvondsten: meer dan 80% van de munten zijn tussen 330-340 te dateren. Dit komt overeen met de datering van oeverstructuren (320-342 na Chr.). Later zijn andere palen door de venige vondstlagen geslagen, cf. Goudswaard et al. 2001, p. 482-4. 6 Archaeology, January/February 2003, p. 20 (News); Encyclopaedia Britannica 2003 Year in Review (London/ New York 2004), p. 150-151; National Geographic NL, september 2003, p.viii, dit alles naast de aandacht in landelijke dagbladen en regionale bladen tussen 2002 en 2005. 7 Olaf Goubitz vervaardigde exacte replica’s van de verschillende schoenen, die nu in Museum Ceuclum te Cuijk te bezichtigen zijn. Hij volgde zeer nauwkeurig het oorspronkelijke stiksel, soms uitgevoerd met garen, maar soms ook met dun leerband. Gezien de zeer fragiele staat van de vondsten was het vervaardigen van replica’s de meest verantwoorde manier om het materiaal te tonen op een aanschouwelijke wijze. Wij zijn een reeks sponsors erkentelijk voor de financiële ondersteuning bij dit project: Kiwanis-Club Land van Cuijk, gemeente Cuijk, Rabobank Land van Cuijk & Maasduinen, Manders Hides te Cuijk, H. v.d. Graaf, leerlooier te Veghel, en, last but not least, Stichting Mergor in Mosam, duikende amateurarcheologen. 8 Nieuwe reconstructie, van Driel-Murray 2006, p. 40, afb. 8; vergelijk van Driel-Murray 2000, p. 301, afb. 5-9. 9 Hald 1972, p. 54-5. 10 Van Es 1967, 138-9; van Driel-Murray, 2005, p. 146. 11 Toebosch 2005. 12 Heidinga 1992; van Es 1967. Dergelijke contacten zijn het meest zichtbaar – ook in de grafvelden van Nijmegen – in het midden van de 4e eeuw, maar het schoeisel bewijst dat zij veel vroeger begonnen. 13 Sumner 2003, plaat B, F, G. 14 Van Enckevort & Thijssen 2002, p. 87. Literatuur Bakels, C,. & W. Kuijper, 2006: De Romeinse loskade van Cuijk, botanisch gezien. In: O. Brinkkemper et al. Vakken in vlakken. Archeologische kennis in lagen. Amersfoort, 7-19. Breda, W. van, 2006: Archaeobotanische resten van Romeins Cuijk. (materiaalpracticum, Amsterdams Archeologisch Centrum, Universiteit van Amsterdam). Driel-Murray, C. van, 2000: A late Roman assemblage from Deurne (Netherlands) Bonner Jahrbücher, 200 (2004), 293-308. Driel-Murray, C. van, 2005: Nieuwe schoenen uit een oude put: ledervondsten uit Wijster. Nieuwe Drentse Volksalmanak, 122, 140-151. Driel-Murray, C. van, 2006: Een spookrijder in het veen: de reconstructie van een depotvondst. In: J.H. Pouls & H.J.G. Crompvoets (red.) De Gouden Helm uit de Peel. Feiten en visies. Panningen, 33-51. Enckevort, H. & J.Thijssen, 2002: Cuijk, een regionaal centrum in de Romeinse tijd. Utrecht. Es, W.A. van, 1967. Wijster. A native village beyond the Imperial frontier 150-425 A. D. (Palaeohistoria XI) Groningen. Goudswaard, B., R.A.C. Kroes & H.S.M. van der Beek, 2001: The Late Roman Bridge at Cuijk. Berichten R.O.B. 44, 439-560. Hald, M. 1972: Primitive Shoes. An archaeological-ethnological study based upon shoe finds from the Jutland peninsula. Copenhagen. Heidinga, H.A. en G.A.M. Offenberg 1992: Op zoek naar de vijfde eeuw. De Franken tussen Rijn en Maas. Amsterdam. Sumner, G. 2003: Roman Military Clothing (2) AD 200-400. Oxford. Toebosch, Th. 2005. In het voetspoor van de Romeinen. Natuurwetenschap & Techniek 73, 72-77.
Mode in de nadagen van het Keizerrijk: de schoenen van Cuijk
03-binnenwerk.indd 141
|
141
04-06-2007 16:10:12
In gesprek met...
Jan Besteman Wim van Horssen
“Vrijetijdsarcheologen zijn altijd nodig geweest en zullen dat altijd blijven”, zegt Jan Besteman die na twintig jaar de redactieraad van Westerheem heeft verlaten. “Zij zijn de ogen en oren van de archeologie”. Daarom blijft er ondanks Malta plaats voor de AWN. En voor Westerheem, ook al omdat dit bijna het laatste Nederlandse archeologische tijdschrift is waarin archeologen kunnen publiceren. Twee jaar nadat hij met FPU is gegaan, heeft Jan Besteman (64) nog een werkplek in het Archeologisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam (UVA), gelegen naast het Allard Pierson Museum. Hij deelt daar een ruimte met, zoals hij zegt, “vier gratiën”, AIO’s Mediterrane Archeologie. Nu hij geen onderwijstaken meer heeft, kan hij alle aandacht besteden aan zijn onderzoek naar de Vikingen op Wieringen waar in de afgelopen jaren door detector-amateurs tweemaal een schat-
142
|
vondst is gedaan. Amateurs, vooral de werkers met schop en troffel, hebben bij het opgraafwerk van Jan Besteman altijd een belangrijke rol gespeeld. Middeleeuwse archeologie In tegenstelling tot veel andere beroepsarcheologen is Besteman niet als amateur-archeoloog in het vak begonnen. Het was niet het gevolg van een hobby in zijn jeugd, maar toeval dat hij in de archeologie is terechtgekomen. “Ik heb middeleeuwse geschiedenis gestudeerd”, vertelt hij. “In die periode kwam de middeleeuwse archeologie tot ontwikkeling. Van Regteren Altena begon op het Instituut voor Pre- en Protohistorische Archeologie (IPP, nu Archeologisch Centrum) van de UVA daarover colleges te geven. Met Anthonie Heidinga was ik een van zijn allereerste studenten.” Een belangrijke impuls voor de ontwikkeling van het middeleeuws archeologisch onderzoek kwam van buiten: onder andere van het door Amsterdam gesubsidieerde stadskernonderzoek en later van de aanleg van de Oost-Westlijn van de Amsterdamse metro.
In gesprek met...
03-binnenwerk.indd 142
04-06-2007 16:10:14
Vikingschatten van Wieringen In zijn eigen onderzoek is Jan Besteman zich in de afgelopen jaren sterk gaan specialiseren in een volgens hem goed te hanteren niche, waarop hij zich, sinds hij twee jaar geleden met het onderwijs is gestopt, als gastonderzoeker van de UVA volledig kan concentreren. “Zo’n tien jaar geleden vond een detector-amateur op Wieringen een schatvondst uit de tijd van de Vikingen”, vertelt hij. “Die is daarmee uiteindelijk bij mij terecht gekomen, heeft mij over de vondstomstandigheden geïnformeerd en heeft mij de vondstplaats gewezen. Daarna heeft de broer van de boer op wiens terrein die schat gevonden was, ook met een detector een tweede schat aangetroffen.” Besteman denkt met plezier terug aan de ‘hype’ die dat op Wieringen heeft veroorzaakt: iedereen kocht een detector, de bakker ging Noormannenbrood verkopen en er werd een toeristische Vikingenroute uitgezet. “Dit wordt zo leuk”, roept hij enthousiast. “Niemand doet er iets aan, maar het is een mooi hoekje waar leuke dingen uit komen. Er zit een hele wereld achter die schatten.” Daarbij noemt hij als voorbeeld de tientallen Arabische munten, los gevonden of in vondstcomplexen, die kennelijk via het Baltische gebied en Denemarken op Wieringen en andere plaatsen terecht zijn gekomen. “Die schatten zijn ook het bewijs dat deze Vikingen, die hun zilver uit Denemarken meenamen en hier met toestemming van de Karolingische keizer zaten, zich werkelijk op Wieringen hebben gevestigd.” Amateur-archeologen Hoewel hij zelf nooit amateur-archeoloog is geweest, heeft Jan Besteman altijd veel met vrijetijdsarcheologen te maken gehad: op opgravingen, bij lezingen en sinds 1987 als redactieraadslid van Westerheem. De rol van de amateur in de archeologie is volgens hem ondanks ‘Malta’ nog niet uitgespeeld. “Gemotiveerde amateurs die hun woon-
omgeving in de gaten houden, zijn niet meer weg te denken”, stelt hij, “ondanks alle mogelijke inventarisaties en verwachtingskaarten die er zijn. Die doen alleen voorspellingen. Zekerheden heb je niet. Onderzoekers kunnen niet altijd alert zijn; soms valt er bij onderzoek wat buiten de put. Daarom is het belangrijk dat locale mensen de situatie blijven volgen en bekijken. Ze moeten de ogen en oren van de archeologie blijven.” “Je kan je wel afvragen of er in het nieuwe bestel wel voldoende ruimte voor de amateurs is ingebouwd”, zegt hij. “Maar die moeten zich er niet door laten ontmoedigen, dat hun rol niet in de regelgeving is opgenomen.” Toch kunnen ze volgens hem in het begin van het onderzoekstraject een belangrijke functie vervullen. Maar ze kunnen ook bij de uitvoering assisteren. Totaal onafhankelijk eigen onderzoek door amateurs is echter niet meer mogelijk, tenzij een terrein vrijgegeven is. “Ik denk daar enerzijds met weemoed aan terug”, zegt Jan Besteman. “Hoewel sommige amateurs professionele kwaliteit leveren, is die kwaliteit niet altijd gegarandeerd. Anderzijds is het goed dat er nu zoveel professionele opgraafcapaciteit is, die aan de kwaliteitsnormen moet voldoen.” Westerheem Over Westerheem, waarvan hij nu twintig jaar redactieraadslid is geweest, is Jan Besteman nog steeds goed te spreken. “De kwaliteit is onverminderd hoog gebleven”, zegt hij. “Het is trouwens nog een van de
Scherven uit bollenveld Als illustratie van hoe belangrijk een amateur voor de archeologie kan zijn, noemt Jan Besteman het werk van Frans Wiegmans in Heemskerk. Die heeft met een bollenboer afgesproken, dat hij alle scherven die bij het bollenrooien in de zeef achterblijven, mag verzamelen. Een deel daarvan determineert hij zelf; met de rest komt hij bij Besteman aan. Die duizenden scherven blijken grotendeels Merovingisch te zijn, waardoor er nu een Merovingische nederzetting op de kaart is gezet, die overigens wel nooit zal worden opgegraven.
In gesprek met...
03-binnenwerk.indd 143
|
143
04-06-2007 16:10:14
weinige archeologische tijdschriften in Nederland. Ondanks de toename van het aantal professionals zijn bijna alle grote tijdschriften en series gestopt. Je hebt als archeoloog geen andere mogelijkheid voor publicatie in Nederland dan de Archeobrief en Palaeohistoria (een uitgave van de Universiteit Groningen).� Ondanks de mogelijkheden om onderzoeksverslagen op het internet te zetten, blijft volgens hem toch de behoefte aan artikelen waarin overzichten en syntheses worden gemaakt. Voor de minder gecompliceerde, korte publicaties heeft Westerheem volgens hem zeker toekomst.
Als ik na het interview met Jan Besteman het Archeologische Centrum verlaat, loop ik op het Rokin langs de plaats waar de put komt voor de bouw van een metrostation in de NoordZuidlijn. Daarin zullen de Amsterdamse archeologen uitvoerig onderzoek gaan doen naar het Amsterdam uit vroegere eeuwen, net als toentertijd bij de bouw van de Oost-Westlijn. Stadsarcheologisch onderzoek is sinds mensen als Jan Besteman zich daar aan het eind van de jaren zestig voor inzetten, een niet meer weg te denken onderdeel van stedelijke bouwprojecten geworden.
-advertentie-
Breekbaar verleden Romeins glas in de Lage Landen
Limburgs Museum Venlo 9 | 6 – 14 | 10 2007
www.limburgsmuseum.nl 144
|
In gesprek met...
03-binnenwerk.indd 144
04-06-2007 16:10:14
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Amersfoort Koten en kloten: ‘homo ludens’ in Amersfoort Francien Snieder
Verdwaalde golfballetjes, verloren knikkers en afgedankte flippo’s: toekomstige archeologen zullen die veelvuldig opgraven. In de Middeleeuwen zijn sport- en spelartikelen - zoals alles - schaarser en bovendien vaak van een vergankelijker materiaal gemaakt. Daardoor is er betrekkelijk weinig van overgeleverd. Zoals in veel steden, zijn ook in Amersfoort bij opgravingen sport- en spelartikelen gevonden. Hoewel alledaags, maakt het grote aantal van deze categorie vondsten in Amersfoort ze toch heel bijzonder. De vele stedelijke keuren die het spelen verbieden of aan banden leggen om overlast te vermijden, illustreren dat sport en spel belangrijke onderdelen zijn van het leven in de Middeleeuwen. De jaarkalender biedt de Middeleeuwer een zee aan vrije dagen en die besteedt hij - jong en oud, arm en rijk - met volle overgave aan sport en spel. De hieronder beschreven spelartikelen zijn eerder door (jong)volwassenen dan door kinderen gebruikt. Jaarmarkt De Hof is het huidige marktterrein van Amersfoort. Door archeologisch onderzoek weten we dat deze ruimte
al vanaf de 13e eeuw als marktplaats in gebruik is.1 Blijkbaar dreef men niet alleen handel op dit centrale stadsplein, maar was het ook een plek voor spel en vertier. Een hier aangelegde, aan drie zijden ommuurde drenkplaats voor het vee dat op de markt werd gebracht, is rond 1375 dichtgegooid met afval dat op dat moment rondzwierf op de markt.2 Opvallend is de enorme hoeveelheid drinkkannen en speelartikelen die in deze drenkplaats zijn gevonden. Dit roept een kleurrijk beeld op van het dagelijkse leven in een middeleeuwse stad en in het bijzonder van het openbare leven op de markt. Bepaalde vondsten maken aannemelijk dat het hier niet alleen gaat om afval van een gewone markt, maar van een jaarmarkt. Een voorbeeld hiervan is het afval van een zwaardschedemaker, in het Amersfoort van de 14e eeuw nog geen vaste specialist, maar een van jaarmarkt naar jaarmarkt rondtrekkende ambachtsman die zo voldoende klanten kon trekken. Jaarmarkten zijn in de middeleeuwse stad een jaarlijks hoogtepunt, omdat men enkele dagen met spel en drank kan ontsnappen aan de harde werkelijkheid van het bestaan. Rondom de stad
03-binnenwerk.indd 145
|
145
04-06-2007 16:10:15
Afb. 1 Enkele van de in Amersfoort opgegraven dobbelstenen.
Afb. 2 Tekening van twee valse dobbelstenen.
De huidige kermis - neem de schiettent - lijkt nog altijd op de middeleeuwse jaarmarkt. Deze viel toen echter samen met een jaarlijks terugkerend kerkelijk feest op de naamdag van de heilige aan wie de plaatselijke kerk was gewijd. Het woord kermis is dan ook een verbastering van ‘kerkmis’ of ‘kerkemis’. Een processie, een kwakzalver, wagenspelen, boogschieten, katknuppelen en dobbelen zijn eeuwenlang vaste onderdelen van de jaarmarkt. Processie en wagenspel laten geen sporen na, maar twee vijzels en een fragment van een alambiek getuigen bijvoorbeeld van de activiteiten van een kwakzalver; pijlpunten en kattenskeletten zijn mogelijk resten van boogschieten en katknuppelen. De meest opvallende categorie vondsten uit de drenkplaats is echter die van spelartikelen: speelschijven, dobbelstenen en speelkoten (hoewel boogschieten en katknuppelen wel beschouwd ook tot deze categorie gerekend zouden moeten worden).
Dobbelstenen Ondanks de verboden van het dobbelen door stedelijke overheden - wegens hiermee gepaard gaande ruzies en vechtpartijen - zal in Amersfoort op de markt flink zijn gedobbeld: in de drenkplaats zijn maar liefst 39 dobbelstenen gevonden (afb. 1). Het zijn allemaal kleine exemplaren (de afmeting van het vlak varieert van 0,5 tot 0,7 cm) en de vraag rijst of dit verband houdt met het verboden aspect van het dobbelspel. Kleine stenen zijn gemakkelijker te verbergen en in geval van nood zelfs door te slikken: denk aan de bolletjesslikkers. De meeste uit been vervaardigde dobbelstenen hebben een nu niet meer gebruikte, maar in de Middeleeuwen wel gewone, plaatsing van de ogen: de een ligt tegenover de twee, de drie tegenover de vier en de vijf tegenover de zes. Vals spelen is van alle tijden: twee van de 39 stenen kunnen hiervoor zijn gebruikt, want de ene steen heeft twee vieren en de andere twee drieën (afb. 2). Speelschijven De speelschijven uit de drenkplaats zijn gemaakt van diverse materialen, zoals hout (1), lei (8) en dakpanfragmenten (13). Ze zijn rond en variëren in diameter van 1 tot 6 cm. Bordspelen waren er zeker in de 14e eeuw en de schijfjes kunnen hebben gediend voor het damof trictracspel. Het damspel is misschien een te serieuze aangelegenheid voor een jaarmarkt, hoewel er zich ook een op een schaakstuk lijkend, houten object (een loper?) onder de vondsten van de drenkplaats bevindt. Een bord is niet eens noodzakelijk, voor welk spel met schijfjes dan ook. Een ingekrast patroon van ruiten of anderszins, was gemakkelijk te maken in het loopvlak van de middeleeuwse markt, in die periode aangestampte klei. Koten Het kootspel moet erg populair zijn geweest in Amersfoort. Ouderen onder ons herinneren zich nog het bikkelspel, maar dit werd gespeeld met een ander botje (overigens niet gevonden in de
146
|
Rondom de stad
03-binnenwerk.indd 146
04-06-2007 16:10:17
drenkplaats). Een koot is de teenkoot van een rund of varken en een bikkel is het sprongbeen van schaap of geit, maar bikkelen en koten leek wel op elkaar. In de drenkplaats zijn 165 koten gevonden, die diverse wijzen van doorboring, vulling en inkerving vertonen (afb. 3). Een aantal is gevuld met lood, andere met een spijker, weer andere met klei of hout. Eén exemplaar heeft zelfs zestien gaten en is gevuld met lood. De vulling diende om de koot te verzwaren, wat hielp bij het werpen en de koot tot werpkoot (105 exemplaren) maakte. De inkervingen die op veel van de koten zijn gemaakt, kunnen zowel versiering als merkteken zijn. Op het schilderij ‘De Kinderspelen’ van Pieter Bruegel de Oude uit het midden van de 16e eeuw is het kootspel te zien (afb. 4): een rijtje koten staat tegen een muurtje aan en men gooit met een (verzwaarde) werpkoot om ze te raken. Dit op het knikkeren lijkende spel was slechts een van de mogelijke varianten.
Het klootschieten, tegenwoordig vooral gespeeld in het oosten van ons land, was in de Middeleeuwen een wijd verbreid spel. In zo min mogelijk worpen moest men naar een bepaald punt toe spelen; een rondje om de stadswal was een prima parcours.
Kloten Bij de middeleeuwse waterpoort Monnikendam zijn vier kloten gevonden. Omdat in opgravingen vaak alleen het metalen skelet wordt aangetroffen en het hout dat het geheel omgaf, is verdwenen, kan de vondst van een kloot een raadsel zijn (afb. 5). De kloten werden verzwaard door een houten bal te doorboren en met vloeibaar lood vol te gieten.
en een doorsnede had van circa 10 cm. Geheel compleet was de vondst van een bal in een beerput, waarin naast de vier leren segmenten ook de inhoud van haar en plantaardige vezels bewaard was gebleven (afb. 6). De inhoud van de beerput dateert van rond 1600. Het spreekt voor zich dat de bal zelf weinig dateringskenmerken vertoont. Deze harde leren ballen werden ge-
Colfbal Worden kloten en houten ballen regelmatig in opgravingen gevonden, de leren bal is een zeldzame vondst. In de drenkplaats op de Hof is een fragment van een bal gevonden, die oorspronkelijk bestond uit acht driehoekige segmenten
Afb. 3 Koten uit de drenkplaats. Afb. 4 Het schilderij ‘De Kinderspelen’ van Pieter Bruegel de Oude (16e eeuw) met daarop het kootspel.
Afb. 5 Verschillende soorten kloten: middeleeuwse exemplaren met een loden skelet en nieuwe exemplaren, omgeven door hout.
Rondom de stad
03-binnenwerk.indd 147
|
147
04-06-2007 16:10:21
a
Afb. 6 Een leren bal uit een beerput, waarvan ook de inhoud bewaard is gebleven, origineel (a) en reconstructie (b).
Afb. 7 Een tegel met een colfspeler.
letje aanjagen. De colf, om de bal mee te slaan, is een lange stok met aan het uiteinde een loden slof (afb. 7). Colfsloffen worden regelmatig bij opgravingen gevonden.3 Heel bijzonder was de vondst op een schip, gezonken rond 1540, waar zestien colfstokken in lagen, de meeste compleet met loden slof en een met touw of leer omwonden ‘grip’.4 b Bij het colfspel was het de bedoeling de bal in zo min mogelijk slagen van het bruikt bij het colfspel (met een c, ter ene vaste punt naar het andere punt te onderscheid van het veel latere kolfspel slaan. In de 18e eeuw ontwikkelt zich in met een k), dat in Nederland in de Midschotland uit dat colfspel, het golfspel. deleeuwen en later, tot omstreeks 1700, Tegelijkertijd raakt een gelijknamig zeer populair was. aanvankelijk speelde spel, maar dan met een k geschreven men colf met een houten bal, maar rond in zwang. Dit kolfspel wordt echter bin1600 stapte men over op de leren bal. nen gespeeld op een rechthoekig veld Hét productiecentrum voor de kleine, en heeft heel andere spelregels. harde, leren ballen was het Brabantse Het middeleeuwse colfspel speelde Goirle, waar de productie in de 17e eeuw men buiten, maar het werd steeds een hoogtepunt bereikte, toen ook het meer ‘verdreven’ naar daarvoor specolfspel zijn grootste populariteit kende. ciaal aangelegde banen, maliebanen, of naar de stadswallen. De leerlingen van de amersfoortse Latijnse school mochten in 1571 alleen buiten de stad op het ‘colffelt’ spelen.5 De beschreven artikelen zijn alledaags, maar door hun opmerkelijke hoeveelheid en - in het geval van de vondsten van de Hof - hun bijzondere context van de 14e-eeuwse jaarmarkt geven ze kleur aan het verhaal van het leven in de middeleeuwse stad. Colf werd door jong en oud beoefend, in de zomer, maar ook - en misschien wel Gemeente Amersfoort juist - in de winter, wanneer men het Sector SOB, Afdeling Stedelijk beheer op het ijs speelde. Op zijn ijsgezichten Sectie Archeologie schildert Hendrick avercamp schaatsers Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort die met lange stokken achter een balfme.snieder@amersfoort.nl
noten 1 Krauwer en Snieder 1994, p. 37. 2 Krauwer en Snieder 1994, p. 49-57. 3 Willemsen 1998, p. 97-98. 4 Morel 1993. 5 Brongers 1998. literatuur Brongers, J.A., 1998: Historische encyclopedie van Amersfoort, Amersfoort. Egmond, W.S. van & M. Mostert, 2001: Spelen in de Middeleeuwen, Over schaken, dammen, dobbelen en kaarten, Hilversum. Krauwer, M. & F. Snieder (red.), 1994: Nering en vermaak, De opgraving van een veertiende-eeuwse markt in Amerfoort, Utrecht. Morel, J.-M.A.W., 1993: Het ‘Biddinghuizer Colfschip’, in: Drooggelegd land - blootgelegd verleden, lelystad. Willemsen, A., 1998: Kinder delijt, Middeleeuws speelgoed in de Nederlanden, Nijmegen.
148
|
Rondom de stad
03-binnenwerk.indd 148
04-06-2007 16:10:27
Mijn mooiste vondst
Egyptische meloenkraal Cees Milot
Mijn mooiste vondst was tevens een van mijn eerste archeologische vondsten. Hij viel op door onopvallendheid, want hij was niet groot. Ik deed die vondst op een graafkamp van de AWN, waar ik naartoe was gegaan toen ik met de VUT was. Ik was al vrij lang lid, maar had nooit eerder gegraven. Ik was ook al heel lang actief als amateur-geoloog en als hobby op zoek naar zwerfstenen en fossielen. Dat was achteraf gezien een goede voorbereiding voor de archeologie. Op de Utrechtse Heuvelrug had ik wel eens aardewerkfragmenten gevonden, die afkomstig waren van mensen uit de prehistorie. Dat was een eerste reden om lid van de AWN te worden. Ik las al vanaf mijn jongensjaren (nog in het zwart-witte tijdvak) boeken over het oude Egypte. Archeologie bedrijven met de schop was een vermoedelijk niet realiseerbare, lang onderdrukt gebleven jongensdroom. Dat was de tweede reden om naar dat kamp te gaan. Er was nog een derde reden. Ik woonde al heel lang in Voorburg en juist op het moment dat ik van mijn ambtelijke loopbaan afscheid kon nemen, was er in Westerheem een artikel verschenen over een eerste onderzoek naar de ligging van Forum Hadriani. De auteurs van dat artikel, Wim Jung en Tom Buijtendorp, hadden via booronderzoeken naar de ommuring ontdekt dat die plaats groter was, dan wat Reuvens en Holwerda eerder hadden gevonden.
Het graafkamp in Oss bleek een onderzoek te zijn naar een nederzetting van de Romeinen. Een gelukkig, maar voor mij bijzonder van pas komend toeval. Daar lag ‘mijn mooiste vondst’ voor het oprapen op een pas geschaafd vlak met sporen, dat we moesten intekenen. Het was een zogenaamde meloenkraal die niet groter was dan een millimeter of zeven. Ze was van wit aardewerk dat ik niet zo bijzonder vond, maar wel versierd met streepjes van een prachtige blauwe kleur. Die kleur blauw herkende ik: het oude Egypte! Hoe kon het dat een sieraad uit dat verre land in de zanderige Brabantse bodem terecht was gekomen? In gedachten combineerde ik de gegevens. In het Rome uit het begin van onze jaartelling was duidelijk sprake van invloed van de Egyptische cultuur. De verering van Isis in Rome was zo’n gegeven en ook het drukke handelsverkeer op de Middellandse Zee, de ‘Mare Nostrum’, zoals de Romeinen zonder veel grootspraak konden zeggen. Rome had de culturen van Grieken, het Nabije Oosten en Egypte al in de tijd van Augustus geassimileerd. Zelfs licht romantische gedachten over Caesar en Cleopatra kwamen voorbij; een archeoloog moet soms niet aarzelen oude verhalen, al of niet mythisch of romantisch, toch maar een beetje serieus te nemen. Die blauwe kleur was geen glazuur maar een verfstof die was te danken aan een mengsel van ‘natron’ plus
Soortgelijke kralen zijn in 2005-2006 tijdens de opgraving op de St. Josephhof in Nijmegen gevonden. Deze faience kralen kunnen uit Egypte komen, maar mogelijk zijn ze ook in het Rijngebied vervaardigd. Ze worden in respectabele aantallen in Romeinse context in Nederland aangetroffen. (Foto: Rob Mols, Bureau Archeologie Gemeente Nijmegen).
Mijn mooiste vondst
03-binnenwerk.indd 149
|
149
04-06-2007 16:10:27
mineralen uit het moerasgebied Wadi Natroen. Verpulvering van malachiet plus ‘natron’ en verhitting leverde de blauwgroene verfstof op, die ook bij muurschilderingen gebruikt werd. Nog steeds ben ik trots op deze inderdaad ook mooie vondst die allang is opgeborgen in een of ander depot. De manier van combineren van gegevens van wetenschappelijke, maar ook van
*
|
Frederik van Eedenstraat 51 2273 SK Voorburg
Noot van de redactie
Oproep De redactie van Westerheem mag zich in een gestage toevloed van interessante, vaak actuele en gevarieerde kopij verheugen. Er ligt nog een behoorlijke hoeveelheid artikelen ‘op de plank’, en de twee jubileumnummers van de afdelingen 23 en 15 (resp. te verschijnen in augustus en december 2007) beloven alle goeds. Waarom dan toch deze oproep, zult u zich afvragen, als de redactie zich in zo’n luxe positie bevindt? Wel, de artikelen van Westerheem worden in veel gevallen door beroepsarcheologen geschreven, een omstandigheid waarmee wij ons gelukkig prijzen en waardoor het hoge niveau van ons aller tijdschrift ook te verklaren valt. Maar het voorafgaande lijkt steeds meer een drempel op te werpen voor amateurs (vrijwilligers, als u wilt), die ongetwijfeld allerlei interessants te melden hebben, vaak boven op de actualiteit zitten, maar schromen om al dat bijzonders op schrift te zetten en in de vorm van een
150
culturele aard heb ik al gauw kunnen toepassen bij de vele onderzoeken van de Archeologische Werkgroep Voorburg naar de ligging en de grootte, maar vooral de functie en betekenis van het nu beschermde archeologische monument Forum Hadriani.
artikel voor Westerheem te gieten. U, amateurs (en u moest eens weten hoe positief en waarderend we dit bedoelen) kunt ongetwijfeld meer dan u denkt: hebt u een bijzonder onderzoek gedaan, mocht uw afdeling of archeologische werkgroep iets opmerkelijks opgegraven hebben, benader ons met een voorstel of een opzet van een artikel. Wij kunnen u waarschijnlijk wel op het goede spoor zetten (zonder, uiteraard, het plan te hebben de rol van ghostwriter te vervullen) of van advies dienen. Een voorbeeld van een rubriek waar u – om te beginnen – aan zou kunnen denken is ‘Mijn mooiste vondst’; maar misschien krijgt u door deze oproep nog andere ideeën. Tenslotte (en we richten ons nu – naast de amateurs – zeker ook weer tot de beroepsarcheologen): wij zullen altijd (ook al kunnen we even vooruit) zeer geïnteresseerd blijven in nieuwe kopij, zeker als het gaat om artikelen, die een archeologische actualiteit belichten.
Mijn mooiste vondst
03-binnenwerk.indd 150
04-06-2007 16:10:28
Wie kent dit?
Wapenschild op Westerwald
Peter Seinen heeft tot nu toe vergeefs gezocht naar het wapenschild op deze applique op een Westerwald steengoed kan. Hij vraagt of iemand hem daarmee kan helpen, òf door het wapen te herkennen òf door hem een goede ingang voor een verdere zoektocht toe te spelen. Reacties graag naar het centrale redactieadres: Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg of naar e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl
Wie kent dit?
03-binnenwerk.indd 151
|
151
04-06-2007 16:10:29
Reactie
Mesolithisch leefproject Meer vis met een net Vincent van Vilsteren
In het decembernummer van Westerheem 2006 beschrijven Diederik Pomstra en Dorothee Olthof in een zeer lezenswaardig artikel de ervaringen tijdens het mesolithisch leefexperiment in de Flevopolder. Gedurende vier weken werd gepoogd "gedurende langere tijd een jager/verzamelaarsleven te leiden, zoveel mogelijk gebaseerd op de materiĂŤle cultuur van de mesolithische bewoners van ons land." Bij de verschillende methoden om voedsel te vergaren werd ook het vissen beproefd, uiteraard met werktuigen zoals die in het Mesolithicum bekend waren. De resultaten van het vissen waren niet erg hoopgevend voor een overleven op langere termijn. Er werd gebruik gemaakt van verschillende methoden: "met haken, lijnen, met een peur, met fuiken en met een visweer." Met de haken en de lijnen werd tijdens het kamp niets gevangen. De fuiken leverden evenmin iets op. Alleen met de visweer in combinatie met fuiken werden enkele snoeken en voorns gevangen. Enigszins teleurgesteld wordt over het vissen opgemerkt "dat meer ervaring met en wellicht aanpassing van de gebruikte uitrusting nodig is."1 Dat laatste is zeker waar, want ik vermoed dat de vangst zeker groter was geweest, indien gebruik gemaakt was van visnetten. Dat in het Mesolithicum al visnetten toegepast werden,
152
|
is misschien niet algemeen bekend, maar een aantal ontdekkingen in de laatste twintig jaar hebben duidelijk gemaakt dat dit wel degelijk het geval is geweest. De alleroudste visnetten uit Europa dateren al uit het Midden-Mesolithicum. Een spectaculaire vondst in Friesack, niet ver van Berlijn, heeft een aantal grotere netfragmenten opgeleverd welke waren vervaardigd van in elkaar getwijnde dunne repen van wilgenbast.2 Deze netten waren technologisch al behoorlijk ontwikkeld. De mesolithische nederzetting Friesack kent verschillende bewoningsfasen. Uit de oudste fase (I) zijn netten gevonden die nog zonder knopen vervaardigd waren (zgn. knotenloses Netzgeflecht). Bij deze fase I horen C14-dateringen tussen 6636 en 6184 cal BC (2Ďƒ). In de sedimenten behorende bij de daaropvolgende fase II zijn netten gevonden waarbij zelfs al gebruik is gemaakt van de vissersknoop, die ook tegenwoordig nog bij het knopen van visnetten wordt gebruikt. Fase II is gedateerd tussen 6374 en 5956 cal BC (2s).3 Ook in Nederland zijn uit mesolithische context fragmenten van visnetten gevonden. In Rotterdam is onlangs bij de aanleg van de RandstadRail door middel van boringen op een diepte van 12 m een donk aangetroffen met prehistorische bewoningsresten. Aan de hand van
Reactie
03-binnenwerk.indd 152
04-06-2007 16:10:29
houtskool konden deze resten gedateerd worden omstreeks 5500 voor Chr. In een van de boringen bij het Centraal station is een stukje touw aangetroffen, dat waarschijnlijk deel heeft uitgemaakt van een visnet. 4 al eerder is in het kader van de Betuweroute bij een opgraving in Hardinxveld-Giessendam een fragmentje van een mesolithisch visnet gevonden (afb. 1).5 aan deze opgraving hangen dateringen tussen 5500 en 5000 voor Chr. In het geval van Rotterdam was het visnetfragment gefabriceerd van getwijnde plantenvezels; bij de vondst uit Hardinxveld-Giessendam ging het om getwijnde bastvezels van esdoorn of iep. De overlevingskansen in het bodemarchief en de kans om ze bij opgravingen terug te vinden zijn voor visnetten een stuk kleiner dan voor andere vondstcategorieën. Maar dat wil niet zeggen dat ze niet bekend waren in het Mesolithicum. Bij een volgend leefproject zou ook eens geprobeerd moeten worden met visnetten te werken. Mijn verwachting is dat dan veel meer vis zal worden gevangen. De mesolithische mens zou
zich in het gebruik van die visnetten wellicht ook beter herkennen dan in het moeizame gedoe met lijnen en haken. Drents Museum Brink 1-5 9401 HS Assen v.vilsteren@drenthe.nl
noten 1 Pomstra & Olthof 2006, 310. 2 Kernchen & Gramsch 1989. 3 Gramsch 1987, 79-80. 4 Zie BOOR-nieuws 7 (2006), p.3. 5 louwe Kooijmans e.a. 2001, 401-403. voor meer vondsten van visnetten zie: Brinkhuizen 1983.
Afb.1 Fragment van een mesolithisch visnet van getwijnde bastvezels van esdoorn of iep. Opgraving Hardinxveld-Giessendam De Bruin. Maaswijdte ca. 4 cm. Uit: Louwe Kooijmans e.a. (2001), Afb. 13.18.
literatuur Brinkhuizen, D., 1983: Some notes on recent and pre- and protohistoric fishing gear from Northwestern Europe, Palaeohistoria 25, 7-53. Gramsch, B., 1987: Ausgrabungen auf dem mesolithischen Moorfundplatz bei Friesack, Bezirk Potsdam, Veröffentlichungen des Museums für Ur- und Frühgeschichte Potsdam, Bd. 21, 75-100. Kernchen, I. & B. Gramsch, 1989: Mesolithische Netz- und Seilreste von Friesack, Bezirk Potsdam, und ihre Konservierung, Veröffentlichungen des Museums für Ur- und Frühgeschichte Potsdam, Bd. 23, 23-27. l.P. louwe Kooijmans, C. vermeeren and A.M.I. van Waveren, 2001: Artefacten van hout en vezels, in: l.P. louwe Kooijmans (red.), Archeologie in de Betuweroute: HardinxveldGiessendam Polderweg: een mesolithisch jachtkamp in het rivierengebied (5500-5000 v. Chr.), Utrecht (= rapportage Archeologische Monumentenzorg 83), 379-418. Pomstra, D. & D. Olthof, 2006: Jagers-verzamelaars in de Flevopolder; verslag van een mesolthisch leefproject, Westerheem 55, 306-311.
Reactie
03-binnenwerk.indd 153
|
153
04-06-2007 16:10:33
Naschrift auteurs Diederik Pomstra
Dank voor uw reactie op de bijdrage van D. Olthof en mij in het decembernummer van Westerheem. U hebt zonder meer gelijk dat het gebruik van één of meer netten geheel gerechtvaardigd zou zijn geweest in ons leefproject. We waren van een aantal van de door u genoemde vondsten op de hoogte. Hoewel we zeker gedacht hebben over het maken en gebruiken van één of meer netten, werden we om een heel banale reden, namelijk gebrek aan tijd, gedwongen te kiezen tussen deze methode en het maken van een visweer en fuiken. Het experimenteren met lijnen en haken kostte weinig voorbereidingstijd en kon dus gemakkelijker in de voorbereidingen worden meegenomen. Het maken van een net is, zoals u bekend zal zijn, een zeer arbeidsintensief karwei. De plantenvezels moeten worden gewonnen, bewerkt, getwijnd tot touw en dan moet het net nog worden geknoopt. Dit leek veel meer werk dan het maken van een visweer van ongeveer 15 meter vlechtwerk en twee fuiken. Ook speelde hierbij mee dat het drijven van vis ons beter uitvoerbaar leek dan het vissen met netten. Hiervoor is immers specialistische kennis nodig waarover wij niet beschikten. Tenslotte werd de keus voor het gebruik van visweer en fuik ook voor een belangrijk deel bepaald door de persoonlijke voorkeur van de deelnemers aan het project. Overigens denk ik er goed aan te doen hier te verduidelijken, dat de weer/fuik-combinatie erg effectief was. Ik begrijp uit uw reactie dat het lijkt of we ontevreden waren over het
154
|
resultaat, maar dat was zeker niet het geval. Bij beide pogingen werden maar enkele tientallen meters van het water bevist. Daarnaast waren de drijvers in het ene geval te gering in aantal en in het andere geval, tijdens een ‘open dag’ van ons kamp, niet optimaal georganiseerd. Bij de eerste poging waren vijf drijvers betrokken en werden een snoek en twee voorns gevangen waarvan één voorn nog wist te ontsnappen. Bij de tweede poging bevond zich het dubbele aantal mensen in het water, maar werden vier snoeken en drie voorns gevangen. Geen slecht resultaat! Helaas hebben we de vangst niet kunnen wegen, maar in beide gevallen leverde de tien minuten matige inspanning een ruim maal op voor alle betrokken personen. Ik twijfel er niet aan dat met een geoefende groep drijvers en een langere afstand tot aan de weer nog veel meer vis gevangen zou kunnen worden. Ik ben het helemaal met u eens dat het vissen met haak en lijn bijzonder inefficiënt lijkt, maar toch is het gebruik hiervan zowel in het bodemarchief als in de antropologie heel bekend. Vandaar onze interesse voor dit deel van de visserij. Het uitvoeren van een serie visexperimenten met netten, fuiken of haken onder begeleiding van professionele vissers en na gedegen voorbereiding staat sinds dit project hoog op mijn verlanglijstje. Mocht u, of het Drents Museum, iets in een dergelijk project zien dan houd ik mij van harte aanbevolen. archeofun@yahoo.com
Reactie
03-binnenwerk.indd 154
04-06-2007 16:10:33
In Memoriam prof. dr. J. G. N. Renaud als grondlegger van het onderzoek naar kastelen en (middeleeuwse) gebruiksvoorwerpen. Met opzet gebruik ik de woorden ‘het onderzoek naar' in plaats van ‘de archeologie van'. Voor het bestuderen van de materiële cultuur van historische tijden is opgraven alléén niet genoeg: de schriftelijk overgeleverde bronnen kunnen voor goede dateringen van de opgegraven resten zorgen, die op hun beurt de daarbij gevonden voorwerpen weer scherper in de tijd plaatsen. Daar komt bij dat, zeker bij kastelen, vaak het volledige gebouw er in min of meer gewijzigde vorm nog staat. Daar is (bovengrondse) archeologie, die in de wandeling bouwhistorie genoemd wordt, dus noodzakelijk om het geheel te kunnen begrijpen. Deze ‘holistische' kijk op het kasteel heeft Renaud niet alleen aan zijn studenten aan de Utrechtse Universiteit en aan de TU Delft overgedragen, maar ook aan de tallozen, die zijn talrijke lezingen en voordrachten - ook voor de AWN - bijwoonden.
In Memoriam Jaap Renaud, 20 februari 1911 – 25 april 2007 (foto afkomstig uit de collectie van de Nederlandse Kastelenstichting).
Het wordt stil in het gezelschap van vaders en grootvaders van de Nederlandse archeologie. Het was een bont geheel dat in de jaren vijftig en de vroege jaren zestig van de vorige eeuw het gezicht ervan bepaalde. Zelf sta ik op de grens van twee werelden, maar voor de jongere generatie moet de oude garde in een haast mythische tijd gesitueerd worden met uiterst karakteristieke persoonlijkheden, die vaak hoogst individueel optraden en die soms de grondleggers waren van hun eigen specialisme. Opvallend daarbij was, dat slechts weinigen van hen een archeologische vooropleiding hadden en dus - in strikte zin - amateurs waren. In 2006 overleed Gerrit van der Heide (1915) en op 25 april 2007 - op nog hogere leeftijd - Jaap Renaud (1911). De eerste zal onder andere bekend blijven als opgraver van schepen in de polders; de ander
Zijn carrière weerspiegelt de aspecten van zijn benadering van de ‘archeologie'. Hij werd opgeleid als onderwijzer, waardoor zijn drang tot het overbrengen van kennis aan (jonge) mensen verklaard wordt. In en kort na de Tweede Wereldoorlog was hij verbonden aan het Rijksbureau voor Monumentenzorg en kreeg hij privé college van de mediëvist N. B. Tenhaeff, waardoor zijn kennis van het bovengrondse en van de geschiedenis verdiept werd. Van 1950 tot 1976 werkte hij bij de ROB als specialist voor de kastelen. In 1963 viel hem een eredoctoraat aan de Universiteit van Caen (F) ten deel, in 1965 gevolgd door een lectoraat (later buitengewoon hoogleraarschap) in Utrecht. Aan de (toen nog) Technische Hogeschool te Delft kreeg hij in 1971 een gastdocentschap bij de afdeling Restauratie, waardoor de daar opgeleide architecten niet alleen bovengronds, maar ook - volgens de beginselen van de archeologie - ondergronds leerden kijken. Wat leert men uit leven en werken van Jaap Renaud? Dat men het als amateur ver kan schoppen in de archeologie en dat daarbij een brede blik op het vak onontbeerlijk is. Tarq. Hoekstra
In memoriam
03-binnenwerk.indd 155
|
155
04-06-2007 16:10:34
Literatuurrubrieken
Recensies Bonner Jahrbücher des Rheinischen Landesmuseums in Bonn und des Rheinischen Amtes für Bodendenkmalpflege im Landschafsverband Rheinland und des Vereins von Altertumsfreunden im Rheinlande, Band 204, 2004. Mainz am Rhein 2006. ISSN 0938-9334. ISBN 978-3-8053-3687-1. Geïll., 492 pag., € 92,50. Bestellen via www.zabern.de.
Afb. 1 De mijlpaal van Traianus uit Nijmegen (foto Museum Het Valkhof). Zie: Bonner Jahrbücher.
In de loop der tijd zijn de Bonner Jahrbücher behoorlijk achter gaan lopen op het jaar van uitgave: de editie van 2004 verscheen pas in 2007. In deze editie veel aandacht voor Romeinse zaken, zoals de reliëfsarcofaag van Weilerswist, de helmmasker van Kalkriese, figuren van glasdraad op Romeins glas, fonteinen met watertrappen en de begin 19e eeuw gebouwde Romeinse reconstructies in Eulbach. Belangrijkste artikel (althans, vanuit Nederlands perspectief) is een bijdrage van Michael Rahtmann met als titel Die Reichstrassen der Germania Inferior. Daarin bundelt hij de tot nu toe bekende gegevens over de Romeinse rijkswegen (viae publicae) in de provincie Neder-Germanië. Interessante vraag: leert dat ons iets over de vroegste Romeinse geschiedenis van Nederland?
kaart en het Reisboek van Antoninus volgt Rathmann de gangbare opvattingen. Bij de identificatie van Latijnse plaatsnamen stelt hij zich behoudend op en de vraag naar de ligging van de zuidelijke route op de Peutingerkaart (Voorburg-Nijmegen) gaat hij zelfs helemaal uit de weg. Het thema mijlpalen is gelukkig wat grondiger uitgewerkt en het overzicht mag gelden als de meest uitgebreide catalogus van alle bekende mijlpalen in de provincie Neder-Germanië. Ons land is daarbij allerminst misdeeld, want maar liefst 11 van de 31 exemplaren kwamen op Nederlands grondgebied tevoorschijn: 6 in Zuid-Holland, 3 in Nijmegen en 2 in Zuid-Limburg. De uitbouw van het Romeinse wegennet in de provincie Neder-Germanië verliep volgens Rathmann in verschillende fasen. De eerste fase betreft een rijksweg die Marcus
Voor Rathmann komen alleen Rijkswegen in aanmerking als ze minstens aan één van de volgende drie criteria voldoen: vernoeming door de Peutingerkaart, vernoeming door het Reisboek van Antoninus of gemarkeerd door een mijlpaal. Typerend is dat alle mijlpalen gevonden zijn aan wegen die ook voorkomen op de Peutingerkaart en/of het Reisboek van Antoninus. Dat kan geen toeval zijn. Wat betreft de Peutinger-
156
|
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk.indd 156
04-06-2007 16:10:35
Agrippa in ± 18 v.Chr. liet aanleggen van Lyon via Trier naar Keulen, met het oog op de geplande militaire expedities in Germania. Onder Claudius (± 50) is het wegennet verder uitgebouwd. Aanwijzingen daarvoor vinden we in de stichting van Keulen (Colonia Claudia Ara Agrippinensium) en een mijlpaal in Koblenz (in Germania Superior). De derde fase valt samen met de reorganisatie van Neder-Germanië onder keizer Traianus (± 100). Uit die periode stammen ook de oudste twee mijlpalen van Neder-Germanië, niet toevallig gevonden in Nijmegen en Xanten. Rathmann ziet dan ook een duidelijke link met de stadsverheffing van Nijmegen rond het jaar 100. Ongeveer dezelfde situatie vinden we terug in West-Nederland, waar de stadsverheffing van Forum Hadriani (Voorburg) aardig overeenkomt met de oudste van de zes aldaar gevonden mijlpalen (Antoninus Pius, 150). De twee mijlpalen uit Zuid-Limburg dateren uit de tijd van Constantijn de Grote (310-315) en zijn gevonden langs de belangrijke weg Keulen-Tongeren. Ze vertegenwoordigen een laatste grote fase van wegenonderhoud in onze streken. De limesweg langs de Rijn functioneert dan nauwelijks meer en de aandacht van de Romeinen richt zich vooral op landinwaarts gelegen wegen. Als we de gegevens op een rijtje zetten, rijzen er toch enkele vragen. Rathmann concludeert dat de uitbouw van het wegennet in Nederland plaatsvond vanaf Traianus. Dat is echter slecht te rijmen met alle militaire activiteiten in de 1e eeuw. Reeds in de vroeg-Romeinse tijd zijn de forten van Nijmegen, Vechten en Velsen aange-
legd, terwijl Claudius begin jaren veertig de limes helemaal uitbouwde en afsloot. Het is ondenkbaar dat er in die tijd géén wegen waren om de forten te verbinden met elkaar en met de dichtstbijzijnde legioensplaats. De weg Tongeren-Nijmegen (eveneens getekend op de Peutingerkaart) was bijvoorbeeld halverwege de 1e eeuw al zeker in gebruik, blijkens onderzoek in het Heumensoord ten zuiden van Nijmegen. Als we het landelijk bekijken, constateren we echter een significant verschil tussen Westen Oost-Nederland. Op de goed onderzochte locatie in Valkenburg is weliswaar een soort knuppelweg gevonden uit ±40, maar het is niet zeker of deze door de Romeinen is gebruikt. De eerste duidelijke limesweg dateert van 99/100.1 Ook de eerste sporen van wegenaanleg in Vleuten-De Meern stammen van na 80. Erik Graafstal vermoedt daarom dat de aanleg van de limesweg in de Augusteïsche en Claudische tijd beperkt blijft tot en met Nijmegen.2 Rathmann lijkt dus op dit punt gelijk te krijgen.
Afb. 2 De overeenkomst tussen Peutingerkaart, Reisboek van Antoninus en gevonden mijlpalen. Uit: Bonner Jahrbücher.
Concluderend kunnen we stellen dat de mijlpalen ons veel vertellen over de betrouwbaarheid van literaire bronnen (Peutingerkaart en Reisboek van Antoninus) en de gefaseerde uitbouw van het wegenstelsel. Rathmann behandelt het Nederlandse gedeelte van Neder-Germanië echter wat summier, zeker in relatie tot de archeologische vondsten. Toch kan ook de archeologie niet verklaren hoe de militaire logistiek in Nederland in de 1e eeuw er heeft uitgezien: niet alleen ontbreken er mijlpalen, maar zelfs de wegen.
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk.indd 157
|
157
04-06-2007 16:10:35
Noten 1 Hing, A. de & W. Vos. Romeinen in Valkenburg (ZH). Leiden 2005, pp. 124-125. 2 Graafstal, E., 2002. Logistiek, communicatie en watermanagement. Over de uitrusting van de Romeinse rijksgrens in Nederland. In: Westerheem 51, pp. 2-27. Paul van der Heijden * * *
Hester van den Ende, Roos M.R. van Oosten, Edwin D. Orsel en Monique F. Roscher, Dwars door de stad. Archeologische en bouwhistorische ontdekkingen in Leiden (Bodemschatten en bouwgeheimen, dl. 2). Leiden 2007. ISBN 978-905997-042-7. Paperback, geïll., 152 pag., € 14,50.
Afb. 3 Fles met een glaszegel met de voorstelling van een engel, 17e-eeuws, bodemvondst Leiden, herkomst SleeswijkHolstein. Uit: Dwars door de stad.
Afb. 4 14e-eeuwse plavuis met de afbeelding van een haan, bodemvondst Leiden. Uit: Dwars door de stad.
158
|
Onder redactie van Chrystel Brandenburgh, gemeentelijk archeoloog in Leiden, zijn inmiddels twee delen verschenen in de publieksgerichte reeks Bodemschatten & Bouwgeheimen. Het eerste deel, dat in 2005 onder de titel Matilo-RodenburgRoomburg verscheen had nog weinig met de stadskern van Leiden te maken. Met het nu verschenen tweede deel krijgen we door middel van tekst en af beeldingen ook een fraai beeld van het ontstaan en de groei van de stad zelf. Het eerste artikel in dit rijkelijk geïllustreerde boekje gaat over de relatie tussen het omstreeks 1200 als donjon gebouwde Gravensteen en de Leidse Burcht en over de mogelijke rol die beide versterkingen speelden in de machtstrijd tussen de bisschop van Utrecht en de graaf van Holland. Vervolgens wordt een hoofdstuk gewijd aan specifiek de Leidse Burcht en het ontstaan daarvan uit een middeleeuwse ringwalburg, inclusief de resultaten van de opeenvolgende archeologische onderzoeken die er in de loop der jaren zijn uitgevoerd, inclusief ook een uiteenzetting over de watervoorziening van de fonteinen aan de voet van de burchtheuvel.
kelijke stadsrand. Ook komen de geschiedenis van vijf eeuwen Vrouwekerk, sporen van stadsmuren en –wallen, de ontwikkeling van stadswoningen en het dendrochronologische onderzoek van het hout in kapconstructies ervan, etc. aan bod. Samenvattend, een vlot geschreven boekje, verluchtigd met kaderteksten en veel illustraties, waarin een fraaie dwarsdoorsnede van 800 jaar geschiedenis van Leiden wordt gepresenteerd en waarin een duidelijk beeld wordt gegeven van de rol die de archeologie daarbij heeft gespeeld. Info: www.primavera.nl en www.leiden.nl Gerrit Groeneweg
Een andere bijdrage laat dan weer zien hoe archeologisch onderzoek de ontwikkeling van de van oorsprong landelijke nederzetting Maredorp (voor 1350) tot en met de huidige stadskern in beeld heeft gebracht. Volgende hoofdstukken hebben betrekking op het archeologische en historische onderzoek van het rond 1400 gestichte Klooster Lopsen, de groentebedden en van sporen van tuinhuisjes buiten de oorspron-
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk.indd 158
04-06-2007 16:10:36
Signalementen
Varus-Kurier 12-1, december 2006. Zeitung für Freunde und Förderer des Projekts Kalkriese, Ausgabe Varus-Gesellschaft. Het tijdschrift over de Varus-slag wordt steeds dikker en de onderwerpen steeds breder. In deze editie onder andere artikelen over nieuwe vondsten uit het immer voortgaande onderzoek naar de veldslag, inscripties van het Cohors I en een overzicht van alle vroeg-Romeinse vondsten tot aan de Weser. Museum Het Valkhof wordt ook nog in het zonnetje gezet en we worden alvast warm gemaakt voor de grootschalige herdenking van 2000 jaar Varusslag in 2009. Paul van der Heijden * * *
Archeologie in Limburg, nr. 104, december 2006. ISSN 1384-7538, Zw./w.-ill., 19 pag., € 3,50.
Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg, Jaarboek ’05, deel 141. Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, 2006. ISSN 0167-6652. Geïll., 295 pag. Het jaarboek ‘Publications’ verscheen voor het eerst in 1864 en behoort daarmee tot de oudste periodieken van ons land. De nu verschenen uitgave bevat een viertal artikelen over bouwkundige, historische en archeologische aspecten van de provincie Limburg, waaronder een bijdrage van Elisabeth den Hartog (Vergeten 12e-eeuwse sculpturen uit het abdijcomplex te Rolduc) en van Leo Verhart (Een studiereis door Brabant en Limburg in 1905; De Leidse archeoloog J.H. Holwerda gaat netwerken). Opgetekende memoires en geschreven brieven geven niet alleen een fraai beeld van de persoon Holwerda als wetenschapper, maar ook van de manier waarop destijds in het Nederlands-Belgische grensgebied de archeologie werd bedreven. Info: www.lgog.nl.
Afb. 5 Een stapeltje notitieboekjes waarin Holwerda in 1905 van dag tot dag de belevenissen van zijn studiereis door Noord-Brabant, Limburg en de aangrenzende buitenlanden vastlegde. Uit: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg.
* * *
Naast een bijdrage van Henk Stoepker over de consequenties van de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (zie www.noaa. nl) voor de provincie Limburg, bevat het tijdschrift een interessant artikel van Luc Amkreutz en Leo Verhart over de relatie tussen de Hazendonkgroep en het MiddenNeolithicum in Limburg. De bekende vindplaatsen van het kenmerkende aardewerk van de Hazendonk(-3)-groep strekten zich uit vanaf de Zuid-Hollandse kust bij Molenaarsgraaf tot in het oostelijke rivierengebied bij Nijmegen. Met nieuwe vindplaatsen van dat materiaal in het Maasdal, tot in Noorbeek in het uiterste zuiden van Limburg toe, is dat areaal nu fors uitgebreid. De vraag nu is, of de Hazendonkgroep nog terecht als opvolger van de Swifterbantcultuur moet worden aangemerkt. Vast staat, dat de Hazendonkgroep een cruciaal aandeel heeft in het neolithiseringsproces van de Lage Landen. Vooralsnog is nog veel meer informatie nodig om dit intrigerende aspect beter in beeld te krijgen. Zie: www. archeologie.net. * * * Literatuurrubrieken
03-binnenwerk.indd 159
|
159
04-06-2007 16:10:38
Geschiedenis Magazine, 42e jrg., nr. 1, jan.-febr. 2007. ISSN 1872-0625. Losse nrs. € 6,95. Hermans Clerinx interviewt Nico Roymans over diens visie op de kerstening van het landschap van de Noord-Brabantse Kempen. Die omwenteling had zijn weerslag op de interpretatie van landschapselementen als grafheuvels en moerassen. Grafheuvels worden niet langer gerespecteerd, zoals men dat vanaf het Neolithicum deed, maar worden samen met open ruimten, zoals heidevelden en moerassen, gedemoniseerd. Tot omstreeks de vorige eeuwwisseling waren ze het domein van veroordeelde misdadigers, heksen en demonen. Soms was dat een reden tot vernietiging van zo’n element. Vaak ook waren ze eeuwenlang bron en onderwerp van talloze volksverhalen. * * *
A. Smit, R.M. van Heeringen and E.M. Theunissen (with contributions from O. Brinkkemper, S. Cuijpers, R.P. Exaltus, D.J. Huisman, M.M.A. Jans, G. Mol and A. Smit), Archaeological Monitoring Standard. Guidelines for the non-destructive recording and monitoring of the physical quality of archaeological sites and monuments (Nederlandse Archeologische Rapporten 33). RACM Amersfoort, 2006. ISBN 978-90-5799-077-9. Zw./w.ill., 107 pag., € 16,--. Dit rapport geeft richtlijnen en definities bij het non-destructief beschrijven en het volgen van de fysieke kwaliteit van archeologische terreinen, en beschrijft de huidige stand van zaken daarvan. Het maakt deel uit het ROB themaprogramma ‘Degradatie bodemarchief’ en beoogt als achtergronddocument bij de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie (KNA) in een behoefte te voorzien. Die behoefte bestaat uit eenduidige richtlijnen voor het beschrijven van de huidige kwaliteit van ondergrondse monumenten (de nulmeting), het eenduidig definiëren van waarden, het objectief bepalen van het ‘conserverend’ vermogen van het bodemmilieu, het volgen van de kwaliteit van vindplaats en bodem in de loop der tijd, etc. Ter gelegenheid van het internationale congres Preservation of Archaeological Remains in Situ in december 2006 is deze leidraad voor nulmeting en procesbeheersing van archeologische terreinen in het Engels uitgegeven. De rapportage is in digitale vorm ook in het Nederlands beschikbaar onder de titel Lei-
160
|
draad Standaard Archeologische Monitoring (SAM) en is te downloaden op www.sikb.nl. Die Nederlandstalige rapportage wordt onderhouden door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB). * * *
Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek / Proceedings of the National Service for Archaeological Heritage in the Netherlands, volume 46, RACM Amersfoort, 2006. ISSN 0167-5443. Zw./w.-ill. 455 pag., CD-ROM. € 39,95. Met het verscheiden van de ROB is thans, na bijna 60 jaar en 46 af leveringen onvermijdelijk een einde gekomen aan de indrukwekkende wetenschappelijke reeks Berichten van de ROB. Aanvankelijk wordt daarin vooral verslag gedaan van vondsten en opgravingen. In de loop van de zestiger jaren neemt het aandeel van Nederlandstalige bijdragen snel af en gaandeweg richt de inhoud zich vooral op grote onderzoeksprojecten. Vervolgens krijgt de geest van Malta een steeds grotere greep op de inhoud en omvangrijke bijdragen met opgravingresultaten maken geleidelijk plaats voor grote hoeveelheden korte artikelen over onderzoekstechnieken, aspecten van waardevaststelling, selectie en beheer en archeologie als biografie van het landschap. Zo ook dit deel, dat de subtitel ‘Archaeological Heritage Management and Policy’ draagt, waarin bijna 40 deskundigen in bijna 30 artikelen samen een beeld scheppen van de manier waarop de archeologie in ons land met Malta aan de slag is gegaan. De laatste af levering van de BROB gaat gepaard met een geweldig cadeau: een CD waarop alle af leveringen staan vermeld (met zoekingangen), inclusief de verschenen Jaarverslagen van de ROB, de ‘Proceedings of the State Service for Archaeological Investigations’, die in 1951 verscheen en de complete set ‘Opgravingsnieuws’ uit 19531955. * * *
SKALK, 30e jrg., febr. 2007 Onder de titel ‘Glattesten’ bevat de jongste editie van dit populaire Deense tijdschrift ondermeer een artikel over het strijkglas. Het ook uit ons land bekende half bolvormige massieve glazen strijkglas (of glans-
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk.indd 160
04-06-2007 16:10:39
steen), 6-10 cm in doorsnede, komt al in de Late IJzertijd voor, is vooral in de Vroege Middeleeuwen populair en blijft onveranderlijk tot in de Nieuwe Tijd in gebruik.
eeuw en zou volgens de overlevering in 772 door Karel de Grote verwoest zijn. Dat laatste kan archeologisch niet worden bevestigd. Het kasteel verloor zijn functie omstreeks 1318/’24. Info: www.burg-isenberg.de/ en www.altertumskommission.de * * *
Kathrin Roth-Rubi u.a., Varia Castrensia. Haltern, Oberaden, Anreppen (Bodenaltertümer Westfalens 42). Paderborn 2006. ISBN 3-8053-3479-6. Geb., (vrnl.) zw./w.ill., 315 pag., € 24,--.
Afb. 6 Kruik uit de Burg Isenberg. Uit: Frühe Burgen in Westfalen 25.
Hoewel de grote opgravingen naar Romeinse nederzettingen in Haltern (198492), Oberaden (1985-2002), Beckinghausen (1995-‘98) en Anreppen wegens gebrek aan middelen en mankracht reeds enige tijd achter de rug zijn, is er nog voldoende materiaal voor nader onderzoek voorradig. In deze bundel worden de resultaten van een aantal detailstudies gepubliceerd: - Die Töpferstempel auf der Sigillata aus dem Römerlager von Oberaden (en schliesslich Beckinghausen); - Terra-Sigillata-Stempel aus Haltern; - Herkunfsbestimmung von Terra Sigillata aus Haltern und Oberaden; - Die Bilderwelt römischer Legionäre
* * *
Stefan Leenen, Die Burg Isenberg in Hattingen, Ennepe-Ruh-Kreis (Frühe Burgen in Westfalen, Heft 25) en Werner Best & Heinrich Rüthing, Die Iburg bei Bad Driburg, Kreis Höxter (Frühe Burgen in Westfalen, Heft 26), Münster 2006. ISSN 0939-4745. Geïll., elk 35 pag., € 2,--.
Afb. 7 Verzilverde Romeinse helm uit Oberaden (D.) en een reconstructie daarvan. Uit: Varia Castrensia.
Sinds 1983 verschijnt er onregelmatig een nieuw gidsje dat telkens gewijd is aan één van de vele kastelen die Westfalen kent. Het afgelopen jaar verschenen er gidsjes over Burg Isenberg langs de Ruhr bij Hattingen (D.) en de Iburg bij Bad Driburg (D.). Van de beide kastelen resteren thans nog de ruïnes. Het kasteel Isenberg kende een heel kortstondig bestaan, namelijk van 1200-1225. Het vormt thans de grootste en misschien ook wel de fraaiste kasteelruïne in Duitsland. Het kasteel Iburg dateert uit de 8e of 9e Literatuurrubrieken
03-binnenwerk.indd 161
|
161
04-06-2007 16:10:41
ErfgoedBrief Breda, nr. 7, winter/voorjaar 2007. BOORnieuws (Nieuwsbrief van Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam) nr. 8, voorjaar 2007 Nieuwsbrief monumentenzorg en archeologie gemeente Alkmaar, nr. 21, april 2007
Afb. 8 Glazen kralen uit Haltern, Anreppen en Oberaden (D.). Niet op schaal. Uit: Varia Castrensia.
Onder de titel ‘Breda ondersteboven’ staat de ErfgoedBrief Breda stil bij 25 jaar professionele archeologie in Breda. Gedurende die tijd evolueerde het bodemonderzoek daar van de inzet van gedreven amateurarcheologen vroeger tot het hedendaagse archeologische management. Met de opheffing van de Archeologische Vereniging Breda in 1997 ontbreekt de georganiseerde amateurarcheologie. Vrijwilligers zijn er echter nog steeds en spelen nu een onmisbare rol binnen het gemeentelijke Bureau Cultureel Erfgoed. Niet het stadskernonderzoek, maar projecten in het buitengebied krijgen in deze nieuwsbrief de aandacht. Zie: www.archeologie.breda.nl.
- Glasgefässe und Glasperlen aus Haltern, Anreppen und Oberaden - Ein römischer Helm von Typ Weisenau aus Oberaden - Die römischen Buntmetallgefässe aus Oberaden. * * *
Hayo Heinrich, Ute Bartelt, Henriette Brink-Kloke (Mit Beiträgen von Manfred Kunter und Ursula Tegtmeier), Das Schlüsselloch-Gräberfeld am Oespeler Bach. Befunde und Funde der jüngeren Bronzezeit am Hellweg in Oespel und Marten, Stadt Dortmund (Bodenaltertümer Westfalens 43). Mainz 2006. ISBN 978-3-8053-3719-9. Geb., geïll., 154 pag., kaartbijlage, € 19,--.
Afb. 9 Een 17e-eeuwse berkemeier uit Breda. Uit: ErfgoedBrief Breda 7.
Deze bundel vorm de weerslag van een interdisciplinair onderzoek van een grafveld uit de Late Bronstijd, dat in de periode 1991-’95 nabij Dortmund is opgegraven. In totaliteit omvatte de onderzochte site 269 begravingen en 69 grafmonumenten. De publicatie bevat een uitvoerige catalogus met af beeldingen van grafstructuren en grafvondsten.
Het BOOR is weer uitgebreid en beschikt nu over 19 betaalde krachten en één vrijwilliger. Samen vormen ze een team ‘Beleid en Beheer’ en een team ‘Onderzoek en Rapportage’. In deze nieuwsbrief is ook actuele informatie opgenomen over lopende en pas afgeronde onderzoeken, zoals in RotterdamCrooswijk waar een middeleeuwse dijk is aangeboord, Rotterdam-IJsselmonde met sporen van een middeleeuws grachtenstelsel, Capelle aan den IJssel met materiaal uit 800-12 v.Chr., Hellevoetsluis met een omheinde huisplaats uit het Neolithicum (Vlaardingencultuur) en Rotterdam zelf met stadskernonderzoek op de planlocatie ‘Wijnhaeve’ en Romeinse sporen aan de Kandelaarweg. Op de laatste vindplaats trof men negen dicht bij elkaar gelegen haardplaatsen aan, daterend uit de Romeinse tijd. Ze bestaan uit platliggende scherven van handgevormd aardewerk en zijn bedekt met as. Ook trof men er fragmenten van een bakplaat aan. De functie van de haarden is onduidelijk. Het lijken geen ge-
* * *
162
|
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk.indd 162
04-06-2007 16:10:42
wone haardplaatsen uit woningen te zijn. In de brochure van de afdeling Monumentenzorg en Archeologie van Alkmaar zet Karin Beemster, zoals gebruikelijk, weer één of meer bijzondere bodemvondsten in de schijnwerpers. Onder de titel ‘Een servies voor het leven?’ gaat het dit keer over rouwserviezen. Ze werden gebruikt bij het begrafenismaal en bestaat uit zwart Engels koffie- en theeserviesgoed (zoals Jackfield- en Basaltware), daterend van omstreeks 1800. * * *
E. Schrijer, E. Lohof en W.B. Waldus (met bijdragen van P.C. Vos, C. Nooijen en H. van Haaster), Tzummarum, rotonde (gem. Franekeradeel). Een archeologische opgraving en een begeleiding (ADC Rapport 475). ADC ArcheoProjecten Amersfoort 2006. ISBN 90-5874-62-24. Geïll., 28 pag.
Het aardewerk dat werd gevonden bij het archeologische onderzoek van de buitenrand van de terp Sixma bij Tzummarum, dateert voornamelijk uit de 7e-9e en uit de 12e-13e eeuw. Buiten context zijn twee scherven uit Late IJzertijd of Vroeg-Romeinse tijd gevonden. Dit kan duiden op een kernterp uit de Romeinse tijd. Uit 14Cdateringen van de top van wadafzettingen blijkt namelijk, dat de overgang van wad naar kwelder ter plaatse kort na de jaartelling moet hebben plaatsgevonden. * * *
A.H. Schutte, Roermond Christoffelkathedraal. Een Archeologische Opgraving (ADC Rapport 482). ADC ArcheoProjecten Amersfoort 2006. ISBN 90-5874-69-25. Geïll., 25 pag., € 15,--. Bij de opgraving in het plangebied Christoffelkathedraal te Roermond zijn 32 graven blootgelegd, daterend van de 15e tot de 18e eeuw. Verder werd ook een 15e-eeuwse knekelput onderzocht. Bij het onderzoek is vooral gelet op oriëntering van de be-
gravingen. In eerste instantie was dat een noordwest-zuidoostelijke richting, maar vanaf de 18e eeuw veranderde dit in zuidwest-noordoost. Dat is opvallend, want in de katholieke traditie ligt men normaliter met het hoofd naar het westen en de voeten naar het oosten. Waren deze graven in afwijking van wat elders gebruikelijk was op een kapel of later op het koor van de kathedraal gericht? Bij het onderzoek zijn ook sporen van bewoning aangetroffen, af komstig vanaf het begin van de 13e eeuw tot aan de kerkbouw in 1410. * * *
E. Blom en W.K. Vos (met bijdrage van A.M. Brakman, E.A.K. Kars, C. van Pruissen, A. Veenhof en C.G. Wiepking), Woerde-Hoochwoert. Een blik in castellum Laurium. Archeologisch onderzoek op bouwblok C en E (ADC Rapport 500). ArcheoProjecten Amersfoort 2006. ISBN 90-5874-48-33. Geïll., 59 pag., € 17,50 Na jaren van archeologisch onderzoek in de binnenstad van Woerden zijn daar nu ook delen van de binnenbebouwing van het Romeinse castellum Laurium blootgelegd. Grachten, wallen, torens en poorten waren al eerder in kaart gebracht. Nu is een deel van het binnenterrein onderzocht. Daarbij zijn sporen van barakken teruggevonden, evenals van de muur van de Principia. Uit het nu afgeronde onderzoek blijkt dat de huidige Kerkstraat in Woerden op nagenoeg dezelfde plek ligt als de hoofdstraat (Via principalis) in het Romeinse fort. Uitgaande van de standaardindeling voor Castella in de Noordwestelijke provincies van het Romeinse rijk en de archeologische bevindingen van het nu uitgevoerde onderzoek kan nu een ruwe schets worden gegeven van de functionele indeling van het fort. Terwijl een ‘standaard’ Romeins legerkamp uit drie gelijke delen bestaat, is ook hier gebleken, dat er in het Nederlandse rivierengebied maar plaats is voor twee delen die door de Via principalis van elkaar gescheiden zijn. De reden voor dit afwijkende model is de beperkt beschikbare ruimte op de oeverwal. Een grote verrassing was de aanwezigheid van een Romeinse muur in situ, bestaand uit 23 blokken tufsteen, compleet met kiezelfundering.
Afb. 10 Weefgewicht uit Tzummarum. Uit: ADC 475.
* * * Literatuurrubrieken
03-binnenwerk.indd 163
|
163
04-06-2007 16:10:43
Afb. 11 Bakpan (type r-bak2) uit de bodem van Broek op Langedijk, datering 1450-1550. Uit: ADC Rapport 773.
L. Smole en P.C. de Boer (met een bijdrage van A. Griffioen), Broek op Langedijk, Dorpsstraat 96. Een Archeologische Opgraving (ADC Rapport 773). ArcheoProjecten Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874799-0. Geïll., 22 pag.
Afb. 12 ‘Toolkit’ voor het maken van manden, fuiken en matten van wilde planten. Schip luiden, MiddenNeolithicum. Uit: ArcheoBrief 2007/1.
Vooronderzoek in dit plangebied toonde aan, dat op deze locatie sporen konden worden verwacht vanaf de 12e eeuw tot heden, terwijl vroegmiddeleeuwse bewoning niet uitgesloten was. Bij de archeologische begeleiding van een bodemsanering, die aan de opgraving vooraf ging, werden geen archeologische fenomenen aangetroffen. De ouderdom van het verzamelde aardewerk liep sterk uiteen, variërend van de 13e tot de 19e eeuw. Er moest van worden uitgegaan, dat een belang deel van dat materiaal zich niet meer in zijn primaire context bevond. Een groot deel van de vindplaats te Broek op Langedijk was dan ook grondig verrommeld. Voor zover de bodemlagen nog in tact waren, inclusief twee greppels, konden deze door gebrek aan vondstmateriaal niet nauwkeuriger worden gedateerd dan 1150-1600.
theaters, muziekconcoursen, muzikanten in het algemeen en de muzikanten uit het Romeinse leger in het bijzonder. Info: http://www.dossiers-archeologie.com/ * * *
l’Archéologue no. 88, Fevrier-Mars 2007. ISSN 1255-5932. Geïll., 66 pag., € 6,--. Nog een fraaie special over een boeiend aspect uit de Romeinse tijd en wel onder de titel ‘Les artisans de Pompéi’, met aandacht voor het ambachtelijke werk van pottenbakkers, glasblazers, lampenmakers, leerlooiers en -bewerkers, loodgieters, etc. * * *
ArcheoBrief, 11e jrg., nr. 1, maart 2007. ISSN 1386-2065. Geïll., 48 pag., bijlage. Abonn. € 29,95 /jaar. De inhoud van ArcheoBrief bestaat dit keer uit impressies van het recente onderzoek van RAAP naar het Romeinse Kanaal van
* * *
Les dossiers d’archéologie no. 320, Mars/ Avril 2007. ISSN 1141-7137. Geïll., 77 pag., € 9,50. Het fraai en rijkelijk geïllustreerde blad is dit keer onder de titel ‘Musique à Rome’ gewijd aan muziek in de Romeinse tijd, met aandacht voor onder andere de muziekinstrumenten, de akoestiek in de
164
|
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk.indd 164
04-06-2007 16:10:44
de landschapsarcheologie tegenover het materiële cultuurperspectief, (alweer) de topvondsten, digitale onderzoekinfrastructuur, de implementatie van ‘Malta’, het verdwijnen van SNA en ROB en de opkomst van grote reizende tentoonstellingen. De achterkant van de bijlage tenslotte, toont een kaartje van Nederland met daarop aangegeven waar in 2006 archeologische waarnemingen werden gedaan en waar men opgravingen uitvoerde.
Afb. 13 Neanderthaler vuistbuil uit Anderen die het Drents Museum onlangs wist te verwerven. Uit: ArcheoBrief 2007/1.
* * *
Vormen uit vuur (Mededelingenblad Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas), nr. 197, 2007/1. ISSN0927-748X. Geïll., 64 pag., jaarabonn. € 23,--. Corbulo in Leidschendam-Voorburg, de mogelijkheden die luchtfotografie biedt, de rol van specialisten in het archeologische onderzoek, het onderzoek naar gebruikssporen op prehistorische artefacten, de rol van de archeologie in het hedendaagse Aardenburg, de mogelijkheden voor grootschalig archeologisch onderzoek in het nieuwe bestel met dat van Lomm (Maaswerken) als voorbeeld en neolithische deposities van lange, ongeslepen en ook onbruikbare bijlen in Noord-Nederland. Verder uiteraard de vaste rubrieken nieuws, personalia, tentoonstellingen, agenda en recensies. Bij deze editie hoort een afzonderlijke bijlage, die is gevuld met onderwerpen die de archeologische gemoederen in 2006 bezig hielden: de introductie van de NoaA, wildgroei en verscheidenheid aan titels en opleidingsniveaus, het perspectief van
Twee interessante artikelen dit keer, één van Adri van der Meulen en Paul Smeele en één van de hand van Jan Baart. ‘De namaak bekroond’ is de titel van de bijdrage van Adri en Paul. Centraal in hun artikel staat de keramiek die werd ingezonden naar de eerste nationale nijverheidstentoonstellingen van 1808 en 1809. Hun artikel laat zien, hoe omstreeks 1800 nieuwe aardewerkvormen vanuit Duitsland en Engeland een succes zijn geworden op de Nederlandse markt en hoe de traditionele lokale pottenbakkers met nieuwe vormen en technieken daarop inspelen. Jan Baart bestudeerde geëmailleerde melkglazen drinkschaaltjes, daterend uit de eerste helft van de 17e eeuw, zoals die onder andere in 1981 en 1982 bij opgravingen aan het Waterlooplein in Amsterdam tevoorschijn kwamen. Over de herkomst ervan tast men nog in het duister. Jan Baart toont Afb. 14 Traditionele vormen uit het assortiment van de Bergen op Zoomse pottenbakkers: doofpot, melkteil, pan, kromstelpan. Uit: Vormen uit Vuur.
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk.indd 165
|
165
04-06-2007 16:10:45
Afb. 15 Glazen drinkschaaltje, bodemvondst Haarlem, 16001650, vermoedelijk Portugees. Uit: Vormen uit Vuur.
aan, dat dit glaswerk naar alle waarschijnlijkheid uit Portugal afkomstig is. Info: www.vormenuitvuur.nl * * *
R.M. van Heeringen, A.G. Jong, M.J.G.Th. Montforts, A.W.P.M. Penders en C.A.M. van Rooijen, Monumenten van aarde. Beeldcatalogus van de Zeeuwse bergjes. RACM Amersfoort / Koudekerke 2007. ISBN 978-90-77525-13-5. Geïll., 251 pag., € 32,50. CD-ROM als bijlage Een opvallend verschijnsel op het platteland van Zeeland zijn de talrijke kale bergjes die zich sinds 'mensenheugenis' in het landschap manifesteren. Een groot aantal ook is in de loop der tijd om uiteenlopende redenen geëgaliseerd. Vele generaties volkskundigen, oudheidkundigen, historici, historisch-geografen en archeologen hebben zich over het geheim van de bergjes gebogen. De historische overlevering over hun oorspronkelijke functie was verloren gegaan en hun intrigerende uiterlijk gaf aanleiding tot allerlei theorieën over ouderdom en gebruik. Van een beperkt aantal vliedbergen is de oorspronkelijke functie inmiddels bekend geworden: er bovenop stond een houten kasteeltje. Van een ander aantal is nog steeds te zien hoe de Duitsers in WO II de defensieve functie van de bergjes weer introduceerden door er geschutstellingen of schuilplaatsen in aan te brengen. Op dit moment zijn nog zo’n 40 vliedbergen te zien, sommige in hun volle omvang,
166
|
meer dan 10 meter hoog, een diameter aan de basis van 30 meter en soms met sporen van een ringgracht er omheen. Van andere resteert niet meer dan een lichte glooiing in het landschap. Al deze vliedbergen worden in dit fraaie boekje beschreven en afgebeeld. Topografische kaartjes, luchtfoto’s en opmetingsgegevens van elk van de bergjes completeren het geheel. Elke beschrijving gaat vergezeld van hetgeen daarover reeds in 1888 en 1897 bij inventarisaties werd vermeld. Bij de publicatie hoort ook een CD-ROM met nog veel meer af beeldingen. De samenstellers vragen vooral om aandacht voor de vliedbergen vanuit het oogpunt van archeologische monumentenzorg. Zij pleiten ook voor historisch-geografische onderzoek van de bergjes, voor een cultuurhistorische inbedding ervan in het landschap en voor een toeristische ontsluiting met aandacht voor een goede afstemming tussen natuur- en landschapsen cultuurwaarde. * * *
Katrien Cousserier e.a. (red.), Centrale Archeologische Inventaris (CAI) II. Thematisch inventarisatie- en evaluatieonderzoek (VIOE-Rapporten 02). Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Brussel 2006. ISSN 1781-4936. Geïll., 126 pag., € 17,--. De Centrale Archeologische Inventarisatie (CAI) is een samenwerkingsverband tussen het VIOE, lokale en regionale archeologische instellingen, overheidsdiensten,
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk.indd 166
04-06-2007 16:10:46
universitaire instituten, etc., waarin archeologen, geomorfologen en paleo-ecologen samenwerken. De nu verschenen publicatie is het tweede rapport over projecten in het kader van de CAI. Er worden 7 thematische onderwerpen belicht, waaronder zowel inventarisatie van specifieke objecten van archeologisch erfgoed (bijvoorbeeld Battlefield Archaeology in de provincie West-Vlaanderen) als het ontwikkelen en/of testen van nieuwe prospectie- en evaluatietechnieken (bijvoorbeeld van laatpaleolitisch en mesolitisch erfgoed in de Kempen ). Andere bijdragen zijn: - De evaluatie van bodemerosie op een mesolitische site - Geofysische prospectie bij de evaluatie van een verdwenen abdij - Inventarisatie van het paleo-ecologisch bodemarchief voor archeologisch onderzoek en bescherming - Prospectie en waardering van alluviale gebieden langs de Boven-Schelde - Een geomorfologische benadering van archeologisch-landschappelijk diagnostisch onderzoek in de Kempen * * *
Relicta (Archeologie, monumenten- & landschapsonderzoek in Vlaaderen. Heritage Research in Flanders nr. 1. VIOE, Brussel 2006. ISSN 1783-6425. Geb., zw./w.-ill., 254 pag. De bundel Archeologie in Vlaanderen, waarvan in de loop der tijd 8 kloeke delen verschenen, is nu omgevormd tot een nieuwe serie onder de naam Relicta. De nieuwe reeks gaat nu ook bijdragen bevatten over bouwkundig en landschappelijk erfgoed in Vlaanderen. In het eerste deel komen vooral de archeologische invalshoeken aan bod: - Uitgestrekte mesolitische site-complexen in de Kempen - Flora en fauna in en rond een Scheldegeul bij Kallo op het einde van het Atlanticum (prov. Oost-Vlaanderen) - Een woonerf uit de Midden-Bronstijd te Weelde (prov. Antwerpen) - Gallo-Romeins aardewerk aangetroffen tijdens een archeologisch noodonderzoek nabij Ostende - Romeins en vroegmiddeleeuws langs te Sint-Andries/Brugge - Archeobotanisch bewijs voor ontginningen en lange-afstandstransport van turf in Vlaanderen rond 1200 AD: heropge-
graven veen uit de abdij van Ename - Het Groot-Tempelhof te Slijpe, de oude Commanderie de Flendres van de orde van de tempelridders (prov. West-Vlaanderen). Geïntegreerde analyse van het landschap, archief bronnen en opgravingsresultaten - De dakconstructie van de Predikherenkerk te Leuven - Verdwenen gedenktekens van de Brabantse hertogen in de Leuvense predikherenkerk (13e eeuw) - Enkele aspecten omtrent cultuurgeschiedenis van de inheemse en ingeburgerde houtige gewassen van Vlaanderen: resultaten van een historisch-botanische verkenning (deel 1: Acer-Castanea) Relicta en alle andere nieuwe publicaties van het VIOE kunnen vanaf nu (in de nabije toekomst ook alle oudere publicaties) worden geraadpleegd op de nieuwe website http://oar.vioe.be/ Onder het motto van digitaal publiceren en vrije toegang tot nieuwe informatie, heeft het VIOE het OAR gecreëerd. Het OAR, voluit Open Acces Repository, staat garant voor de mogelijkheid tot zoeken, met behulp van speciale zoekmatrixen, van zowel verschillende onderlinge bijdragen, als specifieke passages in diverse publicaties. Het VIOE wil met dit nieuwe platform dan ook een gratis alternatief voor zijn papieren ‘tegenhanger’ aanbieden. Een optimale, snelle en gebruiksvriendelijke verspreiding van nieuwe informatie acht het VIOE voor de archeologie een absolute must. Daarom ook zullen de artikelen in PDF formaat gedownload en afgedrukt kunnen worden door de gebruiker. Ook aan de hand van verschillende metadata, zoals bv. ISBN nummers, kunnen de verschillende nummers gemakkelijk kunnen worden opgezocht. Zie ook http://www.vioe.be/ * * *
A.H. Schutte (met bijdragen van S. Bloo, A. Brakman, R. Machiels, C. Nooijen, S. Ostkamp, F. Reigersman-Lidth de Jeude, F.S. Zuidhoff, M. Rijkeluishuizen, L. van Beurden en E. Smits), Haelen Windmolenbos, Vindplaats 2. Een archeologische opgraving (Rapport 531). Amersfoort, ADC ArcheoProjecten, 2006. ISBN 905874-79-3X. Geïll., 70 pag., € 25,--. In opdracht van REO Midden-Limburg BV heeft ADC ArcheoProjecten van 19 mei tot 13 juni 2005 een Archeologische Literatuurrubrieken
03-binnenwerk.indd 167
|
167
04-06-2007 16:10:46
Afb. 16 Schräghalsurn uit RoermondMusschenberg. Een randfragment van een vergelijkbare urn werd in Haelen (L.) gevonden (LateBronstijd, VroegeIJzertijd). Uit: Rapport ADC 531. Afb. 17 Gladwandig rookschaaltje uit Haelen (L.), waarschijnlijk een vorm uit de 2e eeuw of later. Uit: Rapport ADC 531.
Afb. 18 Bakje TS type Dragendorff 32 uit Haelen (L.), daterend vanaf 160 na Chr., dat gezien deklaag en het baksel waarschijnlijk in een pottenbakkerij in Oost-Gallië gemaakt is. Uit: Rapport ADC 531.
168
|
Opgraving uitgevoerd in Haelen (NoordLimburg). Tijdens het archeologische onderzoek zijn sporen blootgelegd die toegeschreven kunnen worden aan zes gebruiksfases van het onderzoeksgebied te weten: het Mesolithicum, het Neolithicum, de Metaaltijden, de Romeinse tijd en de Franse tijd. De mesolithische sporen bestaan uit verschillende haardkuilen, gegraven kuilen waarin vuur werd gestookt. Vondstmateriaal uit het Mesolithicum, zoals vuurstenen artefacten, ontbreken op de vindplaats. Gebruiksvoorwerpen van de gebruikers van de haardkuil zullen op het maaiveld gelegen hebben en deze zullen als gevolg van erosie in de loop van duizenden jaren verdwenen zijn. Rondom de haardkuilen kunnen tijdelijke optrekjes hebben gestaan in de vorm van tenten of kleine hutten. Sporen uit het Neolithicum zijn niet vastgesteld, alleen vondstmateriaal, aardewerk
en vuursteen, dat toegeschreven kan worden aan de Michelsberg-cultuur. Uit de Bronstijd en IJzertijd is een aantal fragmenten aardewerk gevonden. Sporen die aan deze periode zijn toe te schrijven, zijn niet gevonden. Waarschijnlijk hebben we hier te maken met afval dat van aangrenzende terreinen in het onderzoeksgebied terecht is gekomen. Tijdens de opgraving is een Romeins grafveld met 15 graven blootgelegd. Qua vorm is het grafveld langwerpig (44 x 24 m) met een clustering in het noordwesten. De graven waren alle crematiegraven. De crematieresten zijn onderzocht om geslacht, leeftijd en eventuele ziektes van de overledenen vast te kunnen stellen. Uit dit onderzoek bleek dat de samenstelling van de groep personen uit 11 volwassenen bestond, waaronder waarschijnlijk 2 mannen en 3 vrouwen. Er zijn verder 2 onvolwassenen en 3 individuen aangetroffen, waarvan geen uitspraak mogelijk was over geslacht of leeftijd. De reden daarvan is een te geringe hoeveelheid crematieresten. Er is een graf aangetroffen waarin zowel de crematieresten van een volwassene als een kind lagen. In de graven is aardewerk aangetroffen. Aan de hand van het aardewerk wordt het Romeinse grafveld gedateerd van het eind van de 1e eeuw tot in de 3e eeuw. Het merendeel van het materiaal dateert uit de 2e en de eerste helft van de 3e eeuw. Ook uit de Nieuwe tijd is een aantal vond sten gedaan op het terrein. Aangezien sporen van bewoning uit deze periode ontbreken kan er vanuit gegaan worden, dat deze vondsten op het terrein terecht zijn gekomen bij bemesting van akkerland. De Franse periode heeft een militair kamp nagelaten, bestaande uit een langwerpig terrein dat door middel van een palissade omheind was. Dit terrein was minimaal 65 meter lang en 26 meter breed en bevatte vier haard en/of afvalkuilen. Direct ten noordoosten daarvan liggen, in het laagste deel van het terrein, een cirkel van haarden/of afvalkuilen. Binnen de palissade zullen de tenten van de soldaten hebben gestaan. Hiervan is niets terug gevonden aangezien tenten ondiepe sporen nalaten, die erosie gevoelig zijn. Buiten de palissade zal gekookt zijn in de depressie van het terrein; dat deed men waarschijnlijk hier om te voorkomen dat de tenten door vonken van het vuur in brand zouden vliegen. Het is ook mogelijk dat binnen een deel van de palissade vee heeft gestaan, zodat de soldaten vers vlees konden eten. Gerrit Groeneweg
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk.indd 168
04-06-2007 16:10:47
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor Agenda en Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Deadline voor WIU 2007-4 (augustus): 15 juni.
Grondspoor 163, maart 2007 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Het bestuur bestaat uit: J.P. Matser (vz), J.J. Stolp (pmr), J. Broeze (secr), E.J. Helderman (2e secr.), G.M. Graas (vwk coörd), M. de Boer (2e vwk coörd) en R. Terluin. Het aantal leden nam in 2006 toe tot 60, waarvan er 20 actief zijn binnen de organisatie. Bovendien zijn er nog 62 donateurs. De helft van de 12 deelnemers aan de door Menno de Boer en Marc Harsveld georganiseerde cursus gaf zich op als lid, terwijl het aantal bezoekers van de lezingen fors toeneemt. Ook aan de archeologie op wat
langere termijn wordt gedacht. Zo ontvingen Kees van Roon en Piet Tromp diverse groepen leerlingen die zijn rondgeleid en geïnformeerd. Dan zijn er educatieve activiteiten in het kader van ‘Erfgoed à la Carte’ van de provincie, voor de AWN gecoördineerd door Joop Stolp. Mooie ontwikkelingen dus rond de Zaan. Er was ook veldwerk: Zaandam: Zuiddijk [aardewerk vanaf 17]; oliemolen ‘Het Honingvat’ aan de Gouw 1685-1940. Akersloot: Klaas Hoorn Polder [metingen voor hoogtelijnenkaart in weilanden met Afb. 1 Hoogtemeting bij Akersloot; foto: M. de Boer (uit Grondspoor).
Werk in uitvoering
03-binnenwerk.indd 169
|
169
04-06-2007 16:10:50
bewoning in 17 / botmateriaal en aardewerk vanaf 13] (af b. 1). Beets: in vroeger tijden aangeplempt terrein / Wan Li-tegel 17B.
Het Profiel, maart 2007 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.)
Afb. 2 Ton en Arie lichtten enkele jaren geleden een 1000 kg zware sarcofaag in Diemen (uit Het Profiel).
HP. opent met afl. 7 van De Noord/Zuidlijn in Amsterdam. Dit onderzoek leverde een grote hoeveelheid munten op, daterend vanaf de Middeleeuwen. De meeste zijn modern d.w.z. van na 1800 en voor ruim 90% afkomstig uit Noordwest-Europa. Men vond ook een flink aantal rekenpenningen, veelal uit 16. Over een nieuw onderkomen in Diemen is nog niets bekend. Het afgelopen jaar was de afdeling weinig actief in het veld (af b. 2). Wel komt er een boek over de Amstelveense uitspanning ’t Kalfje, wordt het vroegste aardewerk uit Diemen onderzocht, zijn er contacten gelegd met Diemense basisscholen (in het kader van een project erfgoededucatie) en wordt door diverse AWN’ers veel werk verzet in verband met de aanleg van de Noord/Zuidlijn en in de opslagruimte van de Amsterdamse archeologische dienst. Ook de afdeling Amsterdam e.o. krijgt een website waarnaar kan worden doorgelinkt vanaf de algemene AWN-website. Ook in 2006 kwam
het boek over Diemen er niet, maar dit jaar moet het lukken. Verder in HP. veel aandacht voor de Studiedag die in december in Amstelveen werd gehouden. Marco Roling vertelde over de herhaalde zoektocht in Zuidafrikaanse wateren naar het VOC-schip De Gouden Buys. In een tweede lezing richtte hij zich op onderwateronderzoek bij het Siciliaanse San Vito Lo Capo, waaraan hij vorig jaar meewerkte. Met anderen ging Ton van Bommel ook in de zomer van 2006 weer naar Vindolanda (Hadrian’s Wall). Ruud Wiggers besprak muntvondsten uit Diemen en omgeving en tenslotte gaf Paul Hoogers een diapresentatie over de al eerder genoemde uitspanning ’t Kalfje aan de Amstel.
Kwadrant 2007 nr. 1 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) Het aantal leden steeg tot ongeveer 160, mede door toevoeging van enkele leden van De Nieuwe Maas. K. bestaat dit jaar 25 jaar en daarom duikt de redactie in komende af leveringen in de vroege geschiedenis van het afdelingsblad. Het artikel ‘Een nieuwe datering van de aanleg van het kanaal van Corbulo’ maakt duidelijk dat het 30-35 km lange en circa 15 m brede kanaal iets later dan in 47 AD is gegraven. Uit dendrochronologisch onderzoek van palen van de beschoeiing blijkt dat deze in 50 zijn gekapt. Wel bleek dat dit kanaaltracé een ouder (nog niet gedateerd) tracé oversnijdt. Een ‘Romeins parfumf lesje uit Forum Hadriani’ heeft betrekking op een aan de AWLV afgestane oppervlaktevondst, af komstig uit Park Arentsburg. Voor Joanneke Hees aanleiding niet alleen het glazen f lesje (een ‘balsamarium’ uit 1-2) te beschrijven, maar ook in te gaan op het gebruik van geurstoffen in de klassieke oudheid. K. sluit af met een verslag van de vergadering van veldwerkleiders in september 2006.
Grondig Bekeken nr. 1, maart 2007 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Teus Koorevaar vergeleek het nieuwe jaarverslag met dat van de jaren ’80 en ’90, waaruit duidelijk wordt dat het karakter van de AWN-activiteiten verandert. Een punt van zorg is dat het steeds moeilijker, zo niet onmogelijk, wordt een goed overzicht te houden over alle archeologische activiteiten in de regio en de resultaten daarvan. Zeker, de RACM verzamelt alles en verstrekt op verzoek informatie, maar er is aanzienlijk meer nodig om alle nieuw vergaarde kennis per regio te synthetiseren. Het nieuwe
170
|
Werk in uitvoering
03-binnenwerk.indd 170
04-06-2007 16:10:52
‘Loet’ die opvallend goed presteerde met zijn wichelroede. De afdeling bezit sinds kort een GPSontvanger, waarmee in het vrije veld de coördinaten van een locatie tot op 3 m nauwkeurig kunnen worden bepaald. Ook de vorm van een grotere structuur kan hiermee worden vastgelegd.
Afb. 3 De Dordtse maille (boven) en een elders in de stad gevonden exemplaar; foto: T. Korevaar (uit Grondig Bekeken).
Zuidwesterheem nr. 51, maart 2007 (Afd. 10 - Zeeland)
bestel laat hier een behoorlijke steek vallen. Aanstelling van een streekarcheoloog zou in dit gebrek kunnen voorzien. Een punt van zorg is ook de huisvesting van de afdeling, want over een nieuwe werkruimte staat helaas nog niets vast. Verder in GB. verslagen van veldwerk uit Dordrecht (af b. 3): Overkampweg [lme rivierloop Dubbel met vlechtwerk / maille uit Lille uit 13]; landgoed Dordwijk [haardstenen 16d / tegelfragmenten 17a-18d / suikerkegels en strooppotten 17-18]; Leeuwstraat-Noorderkroonstraat [stroomruggen, kreekvorming, verkaveling]. Alblasserwaard: De werkgroep bracht de afgelopen maanden al 15 schriftelijke adviezen uit voor diverse locaties en instellingen. Lexmond: Kasteelterrein Killestein [nog in bewerking]. Oud Alblas: Schoolstraat [mestkuil]. Wijngaarden: Oosteinde [woonheuvel lme/ akkerbouw lme]. Ook de LWAOW is actief in de regio. Op diverse locaties werd gedoken en onderzocht, onder meer op aanwijzingen van
Uiteraard blikt voorzitter Ron Wielinga terug op het afgelopen jubileumjaar van de afdeling. Het feest bracht veel werk met zich mee, maar het symposium en de jubileumnummers van Zuidwesterheem en Westerheem oogstten veel waardering. Het ledenaantal schommelt rond de honderd. De nieuwe wetgeving zorgt voor meer taken voor de AWN en de leden krijgen mogelijkheden in het hele werkgebied een actieve rol te spelen. Er komt in Zeeland een netwerk van amateurarcheologen. Hierna doet Arco Willeboordse enthousiast en humoristisch verslag van de excursie naar Archeon. Dicky de Koning brengt ons op de hoogte van de stand van zaken rond de projecten Hulst, Ravestein en Oud-Rilland (af b. 4). Naar aanleiding van een project om overblijfselen van Staats-Spaanse linies te herstellen resp. weer zichtbaar te maken, vertelt Willem van Vliet hoe dit in het stadje IJzendijke gestalte krijgt. Frans Beekman promoveerde op zijn proefschrift ‘De kop van Schouwen onder het zand; 1000 jaar duinvorming en duingebruik op een Zeeuws eiland.’ Aukje-Tjitske Hovinga schrijft over haar microscopisch onderzoek van plantenAfb. 4 Arco determineert materiaal van OudRilland; foto: D. de Koning (uit Zuidwesterheem).
Werk in uitvoering
03-binnenwerk.indd 171
|
171
04-06-2007 16:10:55
zaden uit Romeins Cuijk. Een van haar conclusies is dat de botanische resten vermoedelijk als afval langs de Maasoever zijn gestort of door de Maas zijn aangevoerd. Zij gaat verder in op de soorten (cultuur)gewassen die ze tegenkwam in haar onderzoek. Vervolgens geeft Z. de teksten van toespraken die tijdens het symposium in Middelburg waren te horen en wel van Robert van Dierendonck (prov. archeoloog), H. van Waveren (lid GS), Jeroen ter Brugge (alg. voorzitter AWN) en Peter Henderikx met daaraan toegevoegd een persoonlijke brief van AWN-lid Jean-Pierre Schoutens. Na de agenda van de Jaarvergadering is er aandacht voor een kleine publicatie van de hand van A.P. de Klerk (SCEZ) over 10 ‘gekrompen dorpen’ in de gemeente Veere, waarvan er eentje (Zanddijk) weer groeit. Z. besluit met nieuws over lezingen, excursies en rond de opening van de middeleeuwse afdeling van het Gem. Arch. Museum in Aardenburg.
Jaarverslag 2006, februari 2007 (Afd. 12 - Utrecht e.o.)
Afb. 5 Kledinghaakjes van Het Flaauwe Werk, 16-19 (uit De Ouwe Waerelt).
Secretaris Jan Rinia moet helaas stoppen met zijn bestuurswerkzaamheden. Leden die zich opgaven voor veldwerk / vondstverwerking zijn in contact gebracht met opgravers in Wijk bij Duurstede, maar meer mensen zijn welkom. Verder de in een Jv. gebruikelijke verslagen van het reilen en zeilen binnen de afdeling en de werkgroepen Het Jv. besluit met verslagen van lezingen en informatie over de nog resterende lezingen vóór de zomer.
Aardewerk, maart 2007 (Afd. 21 - Flevoland) De afdeling viert in 2008 het 30-jarig bestaan en dit heuglijk feit zal de Westerheemlezer terdege onder de aandacht worden gebracht. Ook de redactie van A. plaatst wat kanttekeningen bij de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg: hoe zit het met het eigendom van vondsten en wat houdt de term ‘particuliere bedrijven’ precies in? De afdeling zoekt één en op termijn nog een bestuurslid. Maartje de Boer komt met een lijst van 20 doedagen vanaf maart tot december 2007. Samen met de jaarlijkse veldcursus in juni/juli zijn er voor de Flevolanders dus aardig wat mogelijkheden actief te zijn. Wies Kreukniet bezocht in Hattemerbroek de open dag van de opgravingen n.a.v. de aanleg van de Hanzelijn. Ze zag daar onder meer veel haardkuilen en raadt ons aan op www.hanzelijn.nl en www.edna.itor.org te kijken. In 2006 waren er activiteiten op Urk [oude dorpskern], op kavel E170/171 [bij Schokland - laatneolithisch materiaal], kavel J125/126, Swifterbant S4 [veldcursus] en Zeewolde [Polderwijk]. Jaap Eelman dook even in ‘de geschiedenis van de bijl’, dit naar aanleiding van een lezing op de Steentijddag door Karsten Wentink (inderdaad een interessant verhaal, maar jammer genoeg stond het daar als laatste lezing wegens uitloop van het voorgaande programma al te zeer onder tijdsdruk, JC). Saskia Thijsse bezocht in Assen het Symposium ‘Neanderthalers in de Lage Landen’ en doet daar op wervende wijze verslag van. Zij besluit A. met een reeks archeologische uitgaanstips.
De Ouwe Waerelt nr. 19, maart 2007 (De Motte, Goeree-Overflakkee) Weer veel interessants in DOW, variërend van in 1856 gestrande grienden, antecedenten van een niet zo brave 17e-eeuwse Hendrik (van Dam) tot een wandeling over Goeree in diezelfde tijd. Archeologisch trekt een tweede verhaal van S. Olivier over vondsten van de verspoelde nederzetting Het Flaauwe Werk het meest de aandacht. Dit keer gaat het om ruim 1700 spelden, 80 kledinghaken en 100 ogen (16-19) die hier werden verzameld, alles van messing (af b. 5). De spelden zijn gemeten en de koppen vergeleken, waarna de resultaten werden ondergebracht in enkele grafieken. Die verklappen ons onder meer dat verreweg de meeste spelden met een gewonden kop 22 tot 26 mm lang zijn. Jan Coenraadts
172
|
Werk in uitvoering
03-binnenwerk.indd 172
04-06-2007 16:10:56
Tips voor trips
Archeologische uitjes
Middeleeuwen Middeleeuws Aardenburg
In Aardenburg (Zeeuws-Vlaanderen) is de middeleeuwse afdeling van het Gemeentelijk Archeologisch Museum heropend. Onder het motto ‘Wonen, werken en geloven in middeleeuws Aardenburg wordt daar een grote collectie bodemvondsten uit de 14e en 15e eeuw getoond (af b. 1). In die periode was Aardenburg een forse haven- en handelsstad. Met de nieuwe middeleeuwse afdeling is de herinrichting van dit museum voltooid. Vorig jaar werd al een nieuwe Romeinse afdeling met voorwerpen uit de 2e en 3e eeuw geopend. De archeologische verzameling is gegroepeerd rond een aantal personen die elk een aspect van de Romeinse en middeleeuwse samenleving belichten. In tegenstelling tot de eerdere museumopstelling gaat het niet meer uitsluitend om de collectiestukken, maar vooral om de vroegere gebruikers ervan. Op de Romeinse afdeling zijn dat een soldaat, een slaaf/pottenbakker, een koopman, zijn vrouw en hun zoontje. Voor de Middeleeuwen een herbergiersfamilie (af b. 2), een schipper/koopman, een pelgrim en
een priester. Elk personage is levensgroot afgebeeld, en heeft een naam en kleine biografie gekregen. De middeleeuwse personen zijn gebaseerd op mensen die in de 13e en 14e eeuw werkelijk in Aardenburg hebben geleefd. Een ‘uitleiding’ verwijst naar bezienswaardigheden uit beide tijdsperioden in het centrum van Aardenburg: Romeinse en middeleeuwse monumenten, muurschilderingen, een maquette, uithangborden en een ‘Romeinse’ skatebaan. Het museum maakt deel uit van ‘Tijdsporen’. Dit project bundelt een aantal historische locaties rond de brede Scheldemonding in Vlaanderen en Zeeland. Nadere informatie en links naar alle betrokken locaties is te vinden op: www.tijdsporen.eu. Meer informatie over Aardenburg staat op: www.aardenburg-cultuurstad.nl.
Afb. 1 Een eenorige kan met gele streepdecoratie op de vernieuwde middeleeuwse afdeling van het Gemeentelijk Archeologisch Museum in Aardeburg. (Foto: Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland).
Archeologisch Museum Marktstraat 18, 4527 CL Aardenburg tel. 0117 492 888 di. t/m zo. 13.30 - 17 uur Afb. 2 Herbergier Simon Ceulneer met zijn vrouw Anna en dochtertje Marieke zijn drie van de nieuwe ‘bewoners’ van het Gemeentelijk Archeologisch Museum in Aardenburg. (Tekening: Mark Hulme).
Tips voor trips
03-binnenwerk.indd 173
|
173
04-06-2007 16:11:00
Afb. 3 Maquette van het huis Holy in Vlaardingen op de tentoonstelling over kastelen in Schipluiden (foto: H. Groenendaal).
Kastelen in en om Schipluiden
Afb. 4 In Archeon worden de Middeleeuwen tot leven gebracht.
In het Museum Het Tramstation in het ZuidHollandse Schipluiden wordt een kleine tentoonstelling over kastelen gehouden. Deze verhaalt over twaalf kastelen die in Delfland hebben gestaan tussen ca. 1200 en 1575, zoals Uterlier (De Lier), Keenenburg (Schip luiden), Altena (Delft), Holy (Vlaardingen) en Den Burch (Rijswijk). De tentoonstelling schetst de ontwikkeling van de kastelen aan de hand van afbeeldingen en bodemvondsten. Ook staan er enkele maquettes (afb. 3) en is er een model van een lepelblijde. Bij de tentoonstelling is een syllabus verschenen die in het museum verkrijgbaar is. De tentoonstelling is gemaakt door de Historische Vereniging Oud-Schipluiden met medewerking van het Vakteam Archeologie van de gemeente Delft en het Bureau Monumentenzorg en Archeologie van de gemeente Rijswijk. Museum Het Tramstation Otto van Zevenderstraat 2 2636 HN Schipluiden wo. en za. 14 - 16 uur t/m 25 augustus
Dwars door Leiden In het Archeologisch Centrum van Leiden is nog tot 30 juni de tentoonstelling ‘Dwars door de stad’ te zien met vondsten uit het gelijknamige boek (zie de Literatuurrubrieken in dit nummer). Ze dateren uit de periode Middeleeuwen tot en met de 17e eeuw. Archeologisch Centrum Hooglandse Kerkgracht 17 Leiden ma., wo., vrij. en zat. 13- 17 uur t/m 30 juni
Evenementen In de zomermaanden worden in het themapark Archeon verschillende ‘middeleeuwse’ evenementen gehouden (af b. 4). Op 23 en 24 juni is er een middeleeuws
174
|
weekend met internationale groepen, demonstraties en een tentenkamp. Deze worden onder andere verzorgd door de Duitse 13-eeuwse re-enactmentgroep IG Wolf. Ook zullen er groepen uit België, Engeland, Italië en Oostenrijk zijn om de 13e eeuw tot leven te brengen. Van 28 juli tot 2 augustus geeft de Engelse groep John Nesfield Retinue demonstraties van zwaardvechten. Ook zullen de 25 leden van deze groep onder leiding van een 15eeeuwse soldaten-drilmeester exerceren. In de kampementen en bij onder andere kookdemonstraties kan het leven in de 15e eeuw worden beleefd. Van 20 t/m 26 augustus vindt in Archeon iedere dag een riddertoernooi plaats en is een roofvogelshow te zien.
Archeon Archeonlaan 1, 2408 ZB Alphen aan de Rijn tel. 0172 44 77 44, www.archeon.nl di. t/m zo. 10 - 17 uur en ma. 3 juli en 6 en 20 augustus
Romeinse Tijd Achter het zilveren masker Museum Het Valkhof bezit een bijzondere groep Romeinse ruiterhelmen uit de 1e eeuw na Chr. (afb. 5). Een kenmerkend onderdeel daarvan zijn de vizieren in de vorm van een gezicht. De ijzeren helmen waren bovendien rijk versierd: de viziermaskers met een dun laagje zilver en de helmen zelf met een geornamenteerde bekleding gemaakt van haar en textiel. Ze behoorden tot de uitrusting van de ruiters in het Romeinse leger, al weten we niet of ze alleen bij plechtigheden of ook tijdens gevechten werden gedragen. De helmen en maskers zijn met groot technisch vernuft en materiaalbeheersing
Tips voor trips
03-binnenwerk.indd 174
04-06-2007 16:11:02
vervaardigd. Een aantal aspecten van materiaalgebruik en vervaardiging zijn nog onduidelijk. Om deze vragen te beantwoorden is onlangs een technisch onderzoek gestart naar de vervaardiging van deze opmerkelijke helmen. Na bijna twintig eeuwen hebben de helmen veel van hun oorspronkelijke pracht verloren. Het grootste deel van het zilver is er al in de Oudheid van afgehaald, de bekleding van haar en textiel is alleen nog herkenbaar als fijne patronen in de roestlagen op het ijzer. Van sommige helmen zijn niet meer dan fragmenten bewaard. Onderzocht wordt of de helmen zijn gesmeed en hoe het zilver is aangebracht. Door analyse van het zilver wordt getracht de herkomst van dit materiaal te achterhalen. Met röntgenfoto’s worden details van de constructie zichtbaar die tot nu toe in de ijzercorrosie verborgen bleven. Ook proberen de onderzoekers te achterhalen hoe het zilverblik en de bekleding van haar en textiel op het ijzer waren vastgezet. Museum Het Valkhof voert het onderzoek uit in nauwe samenwerking met de restauratieafdeling van het Rheinische Landesmuseum in Bonn. De eerste resultaten worden gepresenteerd in een kleine tentoonstelling op de galerij van het museum. Voor het eerst is het gezichtsmasker te zien dat in de zomer van 2006 is gevonden. Het kwam op korte afstand van het museum te voorschijn bij opgravingen op de St. Josephhof, uitgevoerd door het Bureau Archeologie van de gemeente Nijmegen. Vanaf 20 juni is in de aanwinstenvitrine van het Museum Het Valkhof ook de Romeinse loden plaat te zien, waarvan de
Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:
www.awn-archeologie.nl
tekst in dit nummer van Westerheem voor het eerst wordt gepubliceerd. Museum Het Valkhof Kelf kensbos 59, Nijmegen tel. 024 360 88 05, www.museumhetvalkhof.nl di. t/m vrij. 10 - 17 uur, zat. en zo. 12 - 17 uur t/m 18 november
Afb. 5 Romeinse ruiterhelmen uit Nijmegen. Collectie Museum Het Valkhof.
Breekbaar verleden De laatste tientallen jaren zijn in Nederland en Vlaanderen bijzondere Romeinse glasvondsten gedaan. Op de tentoonstelling ‘Breekbaar Verleden – Romeins glas in de Lage Landen’, die in het Limburgs Museum wordt gehouden, komen de belangrijkste onderwerpen aan bod: de productie van glas hier en elders, het gebruik ervan en de vele vormen en varianten (afb. 6). Een belangrijke rol in het onderzoek naar Romeins glas is weggelegd voor de experimentele archeologie. Glasblazers van nu gaan daarbij aan de slag met grondstoffen, gereedschappen en technieken uit de Romeinse tijd. Voor de tentoonstelling is geput uit alle belangrijke archeologische museumcollecties en zijn de glasvondsten gerestaureerd van het rijke graf van Maastricht-Belfort. Het is voor eerst dat deze in volle glorie te bewonderen zijn. Bij de tentoonstelling ‘Breekbaar verleden’ verschijnt onder dezelfde titel een populairwetenschappelijke publicatie over Romeins glas in de Lage Landen.
Afb. 6 Romeinse flessen in het Limburgs Museum.
Limburgs Museum Keulsepoort 5, 5911 BX Venlo tel. 077 352 21 12, www.limburgsmuseum.nl di. t/m zo. 11.00 - 17.00 uur t/m 14 oktober
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg
e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl
Tips voor trips
03-binnenwerk.indd 175
|
175
04-06-2007 16:11:07
Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl. Regio Noordwest: vacature.
Regio Groningen: J. (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: j.jagher@hccnet.nl. Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: D. (Dik) Vuik, Oostmaasstraat 8, 3061 ZS Rotterdam, tel. 010-4147369, e-mail: dik. vuik@hetnet.nl. Regio Zeeland: B. (Ber) Sterkendries, Leuerbroek 1061, 3640 Kinrooi, België, tel: 0032-89703512, e-mail: carsterk@skynet.be Opleidingen: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel: 038-4546192, e-mail: opleiding@lwaow.nl Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.
AWN-lidmaatschappen € 36,50 A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap € 22,00 C jeugdlidmaatschap € 18,00 D geassocieerd lidmaatschap € 19,00 E huisgenoot-lidmaatschap € 12,50 in principe een eenmalig inschrijfgeld van € 5,00 Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld.
Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:
03-binnenwerk.indd 176
- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.
04-06-2007 16:11:07
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels
4
is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
Westerheem - jaargang 56 no. 4 - augustus 2007 – Kempen- en Peelland
04-omslag.indd 1
jaargang 56 - augustus 2007
10 jaar AWN-AFDELING 23
DE VELE DIMENSIES VAN DE ARCHEOLOGIE IN KEMPEN- & PEELLAND
31-07-2007 10:38:56
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, e-mail: awn@vandinther.nl of www.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december. Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Scheldestraat 43, 5215 HB 's-Hertogenbosch. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur rubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2007. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer ISSN 0166-4301
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementen administratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Inhoud
jaargang 56 no. 4, augustus 2007
Nico Arts & Tonnie van de Rijdt Inleiding ....................................................................... 178 Janneke Bosman Waterkuilen in de leem De archeologie van het beekdal van de Rundgraaf in Meerhoven.................................................................180 Joeske Nollen Prehistorische huizen en een omgreppelde laatmiddeleeuwse hoeve te Hoeven . ......................... 190 Ben van den Broek Romeinse gemmen uit Nuenen en Helmond . ...........197 Steffen Baetsen, Willem van Erp, Leonie Korthorst & Marga Lambregtse Merkwaardige botstructuren uit het grafveld van de Catharinakerk te Eindhoven . ................................. 202 Goof van Eijk De dondersteen van Uden Een neolithische bijl uit een middeleeuwse waterput.... 208 Jelle Dekker Kom van dat dak af! Drie kunstzinnig bekraste dakleien in Eindhoven....... 217 Ria Berkvens Een bijzondere middeleeuwse kandelaar uit Asten.......223 Sofie Debruyne Sint Joris in een waterput Een tinnen kan uit Putten............................................ 229 Theo de Jong Een laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de Aa in Helmond .................................................................. 235 Sem Peters Huis Emmaus, een moated site in Sint-Oedenrode..... 246 Frans Hattink & Nico Arts De schalmei van Eindhoven Een 17e-eeuws muziekinstrument uit de waterput van het stadskasteel......................................................256 Elly Bogers Kasteel, stad en platteland Kleipijpen uit drie opgravingen in Eindhoven............. 262
Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./ fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: info@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910, e-mail: bureau@awn-archeologie.nl Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. S.Y. Comis, Planciusplantsoen 10-i 2253 TR Voorschoten, tel. 071-5769439, e-mail: s.comis@wanadoo.nl 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast,
Stokerkade 32, 1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533, e-mail: joanneke.hees@gmail.com 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 0246750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@hetnet.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/ u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Opgraving klooster Ten Hage Eindhoven 2006 (Foto: Nico Arts) 04-omslag.indd 2
31-07-2007 10:38:57
VERENIGINGSNIEUWS augustus 2007 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Grote belangstelling voor Zeeuwse dag De provinciaal archeoloog van Zeeland, Robert van Dierendonck, moet volgend jaar uitzien naar een grotere ruimte voor de jaarlijkse Zeeuwse Amateur Archeologen Dag. Voor deze ZAAD, die op 12 mei voor de achtste keer werd gehouden, hadden zich meer amateurs gemeld dan de zeventig die de zaal van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) in Middelburg kon bevatten. Omdat 2007 het ‘Jaar van de Molens’ is en 12 mei bovendien ‘Nationale Molen- en Gemalendag’ was, gaf Els Otte, conservator van het molenmuseum Mola in Wachtebeke (B), op die dag een overzicht van de geschiedenis van
Prof. Jos Koldeweij besprak op de 8e Zeeuwse Amateur Archeologen Dag op boeiende wijze een aantal in Zeeland gevonden pelgrims insignes (foto Niek Beeke)
het malen aan de hand van archeologische vondsten. Na de lunchpauze, waarin de expositie ‘Molens zonder grenzen’ in een andere zaal van de SCEZ kon worden bezichtigd, presenteerden Nele Vanslembrouck (Universiteit Gent) en Alexander Lehouck (Universiteit Gent en Universiteit Wageningen) hun promotie-onderzoek naar een ‘verdronken’ middeleeuwse herenhoeve op de plaats van het SchoondijkeTechnopark in Sluis (Zeeuws-Vlaanderen). Opvallend was daarbij, zoals vaak in Zeeland, hoe overstromingen bepaalde bewoningsfasen letterlijk en figuurlijk hebben afgesloten. De derde en laatste spreker van ZAAD was prof. Jos Koldeweij (Radboud Universiteit Nijmegen) die een aantal in Zeeland gevonden pelgrimstekens besprak. Aan de hand van heiligengeschiedenissen, afbeeldingen uit de ‘hogere’ cultuur, beschrijvingen van processies en uitspraken van rechtbanken wist hij op meeslepende wijze ‘de heiligen uit de modder’ weer tot leven te brengen. De passie van Koldeweij voor pelgrimstekens heeft inmiddels geresulteerd in een database die vrij toegankelijk is via internet, met als adres www.let.kun.nl/ckd/kunera. Ook is Koldeweij met de bekende verzamelaar Van Beuningen bezig met de voorbereiding van ‘Heilig en Profaan 3’ (over laatmiddeleeuwse draaginsignes), dat evenals de eerste twee delen in de serie Rotterdam Papers zal verschijnen. Hij riep daarom alle aan-
04-katern.indd 1
31-07-2007 10:37:05
wezigen op om daartoe insignes aan te melden op de website: www.medievalbadges.org Cd-rom met Zeeuwse artikelen uit Westerheem Aan het slot van de ZAAD presenteerde Niek Beeke een cd-rom met alle artikelen over Zeeland, die ooit in Westerheem zijn verschenen. Die cd-rom had eigenlijk al vorig jaar bij de viering van het 50-jarig jubileum van de AWNafdeling Zeeland moeten worden uitgereikt, maar dat was niet gelukt. Niek heeft er zo’n anderhalf jaar gemiddeld
10 uur per week aan gewerkt. Het resultaat mag er dan ook zijn. De cd-rom is bijzonder gebruiksvriendelijk. De zoekfunctie werkt heel snel en door de scheiding van tekst (links op het scherm) en illustraties en voetnoten (rechts op het scherm) is de informatie ook heel overzichtelijk. Alle aanwezigen op de ZAAD en de nietaanwezige leden van de AWN-afdeling hebben een exemplaar van deze cd-rom ontvangen. Voor nadere informatie: niekbeek@xs4all.nl Wim van Horssen
In Memoriam Henk Moltmaker (1930 – 2007) Henk Moltmaker (mr. H.J. Moltmaker) is dood. AWN-bestuurder, trouwste deelnemer aan AWN-studie- en werkkampen, trouwe en goede vriend. PTT, ja, natuurlijk: Putje graven, Tentje bouwen (hij was op zijn privacy gesteld – als het niet anders kon, deelden wij een kamer), Tukkie doen… maar nee, Henk was ondanks zijn postuur onvermoeibaar. Ons eerste gezamenlijke kamp (Aardenburg 1966 – ik was toen acht jaar oud) maakte al duidelijk dat zijn liefde voor de archeologie groot was. Hij had al een aantal kampen achter de rug en steeds zei hij dat regelen zijn werk was en dit zijn vakantie. Niettemin is hij bij de oude AWN-weken altijd ‘putbaas’ geweest en schreef hij trouw zijn dagrapporten. Henk was van 1930, ik van veel later, maar ik heb veel van hem geleerd, eerst als amateur, later ook als beroeps. Wij hebben samen meer dan een dozijn kampen meegemaakt. Henk was sprankelend, had humor en was een centrale figuur bij de kampen, decennia lang. Hij betreurde het dat de ‘oude’ kampen, met zo’n veertig deelnemers, verdwenen. Zijn herinneringen aan archeologen als Trimpe
Burger, Renaud, Steffens, Tempel, Verwers, Theuws, Van Regteren Altena en vele anderen hield hij hoog, alsmede die aan de ‘kampleiders’, zoals Franssen, Van Dijk en Lubberding. Van de oude ‘vaste’ deelnemers aan de ouderwetse kampen zijn er steeds minder over en dat betreurde hij. Ik geef hem geen ongelijk. Van onze vroegere Belgische en Nederlandse collegae zijn er nog weinig actief, maar ja, onze vriendschap gaat dan ook al erg lang terug. Wie van de huidige leden kent nog namen als Henk van der Lugt (oud-HB-lid) of Netty Rosenbaum? Henk studeerde ooit ondermeer Indisch Recht, maar na de onafhankelijkheid van Indonesië was daar geen ruimte meer voor, gelukkig voor de AWN, want ondanks zijn bestuurlijke werkzaamheden was hij toch lange tijd bereid te functioneren in Hoofd- en afdelingsbestuur. Voor mij was Henk een goede en betrouwbare vriend, en velen zullen, misschien met wat dubieuze gevoelens, dat sentiment met mij delen. Henk was een oer-AWN’er, een bon vivant, een vakman, maar vooral… een goed mens. Jurjen Bos
II
04-katern.indd 2
31-07-2007 10:37:05
Agenda Berichten voor Westerheem 2007-5 dienen voor 15 augustus in ons bezit te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 15 oktober 2007) plaatsvinden. 12 september 2007 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Jan-Willem de Kort: ‘Het kanaal van Corbulo: nieuw onderzoek en nieuwe inzichten’. Jan-Willem de Kort was werkzaam als archeoloog bij het Archeologisch Adviesbureau RAAP. Vanaf 1 juni 2007 is hij werkzaam bij de RACM. Na een booronderzoek in 2005 is eind 2006 door RAAP Archeologisch Adviesbureau in Leidschendam-Voorburg een archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd. Tijdens het booronderzoek werden namelijk aanwijzingen aangetroffen voor het kanaal van Corbulo op deze voormalige gemeentewerf. Bij het proefsleuvenonderzoek zijn de landschappelijke ligging, de wijze van ontgraving en de datering van de aanleg van het kanaal uitputtend onderzocht door middel van dendrochronologie, C14-dateringen, botanisch en fysisch geografisch onderzoek. In combinatie met eerder onderzoek, uitgevoerd door onder andere de AWN, heeft dit geleid tot nieuwe inzichten met betrekking tot deze vroeg-Romeinse waterbouwkundige onderneming. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coe hoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem. Het cultureel centrum ligt ‘tegenover’ het NS-station op een loopafstand van onge veer 5 minuten. In parkeergarage ‘Cen traal’ is voldoende parkeerruimte. Aanvang bijeenkomst 19.45 uur, aanvang lezing 20.00 uur. Entree: € 2,-, voor leden en donateurs € 1,50. 22 september 2007 Afd. Zeeland – excursie naar Streekmuseum ‘De Meestoof’ te Sint Annaland.
Programma: lezing, lunch, rondleiding door het museum, aansluitend mogelijk een dijkwandeling bij Sint Maartensdijk. Kosten zijn minimaal. Informatie bij: Dicky de Koning-Kastelijn, tel. 0113 311813, tddekoning@zeelandnet.nl of Arco Willeboordse, tel. 0117 495508 of 06 20922626, awilleboordse@gemeentesluis.nl 10 oktober 2007 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Martijn Defilet (gemeentelijk archeoloog te Arnhem): ‘Tien jaar gemeentelijke archeologie in Arnhem: de stand van zaken’. Het is tien jaar geleden dat Arnhem een gemeentelijke archeoloog aanstelde. Er is dus sprake van een jubileum! In deze lezing zal tien jaar archeologie in de gemeente Arnhem de revue passeren. Daarbij worden bekende (denk aan Schuytgraaf en het Musiskwartier), maar ook minder bekende projecten besproken, evenals de rol die vrijwilligers en amateur-archeologen hebben gespeeld. Afgesloten wordt met een presentatie van de plannen voor de komende jaren. Voor plaats, aanvang en entree: zie hier boven bij 12 september 10 oktober 2007 Afd. Utrecht e.o – lezing door Theo van Wijk: ‘Het Domplein’. Het Domplein: Romeinse legionairs, bisschoppen, monniken, keizers, beeldenstormers, handelaren, wetenschappers, kunstenaars en kroeglopers hebben door de eeuwen heen deze plek bevolkt en hun sporen achtergelaten. Op het Domplein in Utrecht ligt de
III
04-katern.indd 3
31-07-2007 10:37:05
geschiedenis voor het oprapen. In deze bijzondere lezing is het Domplein het middelpunt. We blijven dan ook niet alleen binnen zitten, maar worden door Theo van Wijk op, onder, naast en over het Domplein geleid. Daarna is er mogelijkheid tot vragen/discussie. Een mooiere start van het lezingenseizoen kunt u zich niet wensen! Let op! Gewijzigde aanvangstijd: 19.30 u. Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 19.30 uur Entree: leden € 1,50, niet leden € 3,00 13 oktober 2007 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – najaarsexcursie naar Zutphen. Michel Groothedde, de stadsarcheoloog van Zutphen, ontvangt ons rond 10 uur in zijn prachtige, nieuwe onderkomen: de Kaardebol, Harenbergweg 1. Tot aan de lunch zal hij zijn gasten in- en rondleiden in de Zutphense archeologie. Voor het middagprogramma is er een aantal mogelijkheden, waaruit de excursiecommissie nog een keuze moet maken, zoals: een bezoek aan de katholieke schuilkapel in het museum Henriëtte Polak, de Librye en de Walburgkerk, een bouwhistorische stadswandeling en een mogelijke opgraving op het Coberco-terrein. Het vervoer gebeurt weer met auto’s. De kosten worden beperkt. Het definitieve programma wordt z.s.m. na aanmelding bekend gemaakt. Aanmelden: telefonisch bij de secretaris: 026 4452678, of per e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl 16 oktober 2007 Afd. Zaanstreek-Waterland en omstreken – lezing door drs. Frits Laarman (RACM):’Spitsbergen-expeditie van 1981’. Laarman werkt bij de Rijksdienst als archeozoöloog. Bij het onderzoek tijdens deze expeditie zijn naast flora en fauna de restanten van traanovens en huisjes uit
de tijd van de walvisvaart in de vroege 17e eeuw onderzocht. De restanten van zeven traanovens waren nog zichtbaar. Van een aantal zijn de eigenaars nog bekend. Zo was oven 1 verbonden met de Kamer van Koophandel in Amsterdam en oven 2 met die van Middelburg. Oven 3 was een Deense oven en nummer 4 was eigendom van de Kamer van Koophandel in Vlissingen. Gedurende twee maanden werd laagje voor laagje de grond tot 40 cm diep afgegraven. Hierbij werd het Vlissingenhuis opgegraven, waarbij in het mos gekerfde namen van de walvisvaarders werden ontdekt. Het blijkt dat in die tijd niet de beste mensen voor de walvisvaart werden aangenomen. Uit de gevonden graven kwam veel informatie over hun lichamelijke welstand en de gedragen kleding. Plaats: werk- en expositieruimte van de afdeling te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur, Informatie: mevr. J.E. Broeze, tel. 075 6165680 24 oktober 2007 Afd. Zuid Salland-IJsselstreek-Oost Veluwezoom – lezing door drs. Emile Mittendorff, archeoloog te Deventer, over het archeologisch onderzoek in het Polstraatkwartier van Deventer. Vanaf de eerste opgravingen in Deventer in 1948 door professor Van Giffen heeft het Polstraatkwartier, de middeleeuwse handelswijk, altijd volop in de archeologische belangstelling gestaan. Vijf van de grootste opgravingen zijn nu in hun onderlinge samenhang uitgewerkt. De resultaten hiervan geven een nieuw inzicht in de percelering en de bebouwing van het Polstraatkwartier, maar vooral in het proces van vroege verstedelijking dat zich hier afspeelde tussen de 8e en de 13e eeuw. Plaats: Lezingenzaal Doopsgezinde Gemeente, Brink 89 te Deventer. Aanvang 19.30 uur Entree: gratis
IV
04-katern.indd 4
31-07-2007 10:37:05
De vele dimensies van de archeologie in Kempen- en Peelland Redactie: Nico Arts, Ria Berkvens, Tonnie van de Rijdt en Willemien van de Wijdeven
Riny Swaanen Waterputten in Hooge Mierde Een opgraving in een oude dorpskern . ...................... 266 Jan Timmers Archeologie en cultuurhistorie binnen de 'Reconstructie Zandgronden' Herstel van een moated site in Bakel ......................... 270 Theo de Jong Voor het karretje gespannen Werkhonden van een looier uit Helmond .................. 279 Ellen van der Steen, Winnie van Vegchel & Herbert Vorwerk Wie willen we geweest zijn? Achtergronden van Brabantse (amateur-)archeologen.... 289 Michiel van der Weele Romeinse steen- en vakwerkbouw in Oirschot-'Kasteren' Hergebruik van Romeins bouwmateriaal in christelijke context?...................................................... 297 Cindy Vijsma Archeo-dactyloscopie op aardewerk Mogelijkheden voor bepaling van herkomst en datering.................................................................... 306 Mick van Son De maatvoering van de middeleeuwse Petruskerk van Woensel . ............................................................... 309 Haro van Galen Ruiten, kogels en kantelen op een kacheloven uit het Kasteel van Zeelst................................................... 318 Ria Berkvens & Tonnie van de Rijdt De toekomst van de archeologie in Kempenen Peelland....................................................................324
Literatuurrubrieken . ......................................... 334 Werk in uitvoering . ........................................... 344 Tips voor trips Archeologische uitjes .................................................. 347 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen .................... 352
04-binnenwerk.indd 177
31-07-2007 10:28:04
Inleiding
Archeologie in Kempen- en Peelland heeft een lange traditie. Zoals bijna overal elders was archeologie in eerste instantie een aangelegenheid van bevlogen ‘liefhebbers van oudheden’. Een aansprekend voorbeeld uit onze regio was de onderwijzer Petrus Norbertus Panken (1819-1904), bekend door zijn ontdekkingen van grafheuvels en urnenvelden. Na 1945 kwam het archeologisch onderzoek in de regio pas echt op gang en dat is sindsdien zo gebleven. Er werden vele grafheuvels opgegraven, zo veel zelfs dat er nu bijna geen ononderzochte exemplaren meer over zijn. In diezelfde tijd beleefde het veldonderzoek van nederzettingen uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum hoogtijdagen. De regio werd internationaal bekend vanwege haar grafheuvels en steentijd-nederzettingen. Het onderzoek van de Steentijd was hoofdzakelijk een aangelegenheid van amateur-archeologen. In 1964 verenigden zij zich in de ‘Werkgroep Oude Steentijd’, de eerste georganiseerde bundeling van amateur-archeologen in de regio. Lang heeft deze werkgroep niet bestaan. In 1970 ontstond in Museum ’t Oude Slot te Veldhoven onder de vleugels van Ton Vroomans (19271993) opnieuw een archeologische werkgroep. Deze werkgroep bestond uit een aantal amateur-archeologen met Steentijd als specialisatie. Ze werden mede opgeleid door de Groningse steentijd-archeoloog Ray Newell. De werkgroep beperkte zich niet tot de Steentijd; ze deed ook een opgraving op het terrein van Museum ’t Oude Slot naar de restanten van het voormalige Kasteel van Zeelst. Gestimuleerd door provinciaal archeoloog Gerrit
178
|
Inleiding
04-binnenwerk.indd 178
31-07-2007 10:28:04
Beex (1912-1993) en archivaris Arjen Kakebeeke (1916-1990) werd niet alleen gegraven, maar ook gepubliceerd. Omstreeks de jaren 1980 ging een aantal leden van de werkgroep ’t Oude Slot naar Leiden en Amsterdam om daar antropologie en archeologie te gaan studeren. Het archeologisch onderzoek in de regio kwam daarmee in een stroomversnelling. Vanuit de twee Amsterdamse Universiteiten werden in het kader van het onderzoeksprogramma ‘het Kempenproject’ diverse grootschalige opgravingen uitgevoerd, die mede mogelijk waren dankzij de inzet van vele vrijwilligers en studenten. In 1988 werd de Archeologische Werkgroep Eindhoven opgericht. Deze werkgroep viel met de neus in de boter, want in januari 1989 startte een grootschalige opgraving in de Eindhovense stadskern, waar meer dan honderd vrijwilligers aan meewerkten. Sindsdien is en wordt er erg veel opgegraven in Eindhoven. Tussen de gemeentelijke archeologie en de vrijwilligers ontstond een symbiotische relatie. Op regionaal niveau was echter sprake van steeds meer versnippering. In 1995 bestonden in de regio meer dan twintig afzonderlijke werkgroepen met bijna allemaal een eigen lokaal werkgebied. Er groeide behoefte aan regionale samenwerking, onder meer op het gebied van cursussen, lezingen en het doen van opgravingen. Dit leidde in 1997 tot het ontstaan van AWN-afdeling 23, onder de naam Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland. In hetzelfde jaar werd de Stichting ArcheoService opgericht, een ondersteunend bedrijf voor de Eindhovense gemeentelijke én de regionale archeo-
logie. Het Bureau Archeologie van de gemeente Eindhoven, de vrijwilligers en ArcheoService vestigden zich onder één dak: het Archeologisch Centrum Eindhoven. Tussen deze drie partijen wordt vruchtbaar samengewerkt. In 1999 kreeg de professionele gemeentelijke archeologie van Eindhoven structureel meer menskracht. Tevens werd in dat jaar de gemeentelijke archeologie van Helmond bij die van Eindhoven ondergebracht. Momenteel hebben de gemeente Eindhoven en de Stichting ArcheoService samen bijna 25 professionele medewerkers in dienst. AWN-afdeling 23 is blijven groeien tot momenteel ongeveer 175 leden en het ziet er naar uit dat aan deze groei nog geen einde is gekomen. De redactie van Westerheem bood aan om bij gelegenheid van het tienjarig bestaan van Afdeling 23 een speciale jubileum-uitgave van Westerheem samen te stellen, gewijd aan de archeologie van Kempen- en Peelland. Er werd een redactie gevormd, maar niemand had durven te denken aan zo’n grote respons voor het leveren van bijdragen. Het resultaat is deze dikste aflevering van Westerheem die ooit verschenen is. Zij geeft een beeld van de vruchten die wij met z’n allen in goede samenwerking uit de Brabantse bodem hebben opgediept. Het zullen niet de laatste zijn! Deze aflevering is financieel mogelijk gemaakt door de AWN, de Stichting ArcheoService en het Bureau Archeologie van de gemeenten Eindhoven en Helmond. Nico Arts Tonnie van de Rijdt
Inleiding |
04-binnenwerk.indd 179
179
31-07-2007 10:28:04
Waterkuilen in de leem De archeologie van het beekdal van de Rundgraaf in Meerhoven Janneke Bosman
In de periode maart 2000 - januari 2007 zijn voorafgaand aan de bouw van de woonwijk Meerhoven (gemeente Eindhoven) grootschalige opgravingen uitgevoerd.1 Daarbij zijn bijzonder veel sporen en vondsten aan het licht gekomen. Tot 2006 zijn de opgravingen vooral uitgevoerd op dekzandruggen en op terreinen van historisch bekende nederzettingen. Afgelopen jaar is in aanvulling hierop ook een deel van een beekdal onderzocht, dat verrassende resultaten heeft opgeleverd. De uitwerking is nog in volle gang; hier worden enkele voorlopige resultaten gepresenteerd.
Afb. 1 De vrijwilligers Marianne Prinz en David Hardy aan het werk op de opgraving.
De opgraving die hier wordt besproken, valt binnen het grotere kader van het archeologisch onderzoek in Meerhoven (afb. 1). Meerhoven is een woonwijk die in het kader van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) gebouwd wordt. Ze ligt aan de westelijke rand van de gemeente Eindhoven (afb. 2). Omdat bij de aanleg van deze nieuwe woonwijk de ondergrond van een gebied van circa 8 km2 op de schop zou gaan, is het Bureau Archeologie van de gemeente Eindhoven al in een vroeg stadium bij de plannen
betrokken. Op grond van karakteristieken van het landschap en historische informatie zijn in 1996 elf gebieden met een potentiĂŤle archeologische waarde vastgesteld. Deze gebieden zijn door middel van proefsleuven nader onderzocht. Omdat zich in alle sleuven archeologische resten bevonden, zijn alle elf gebieden als archeologisch waardevol aangemerkt. De betreffende gebieden zijn zoveel mogelijk vlakdekkend opgegraven zodat een zo compleet mogelijk beeld kon worden verkregen van de bewoningsgeschiedenis van dit gebied.2 In totaal is daarbij 20,9 hectare opgegraven (afb. 2). Meerhoven bestaat uit een dekzandlandschap dat afhelt naar het oosten. Hierin ontspringen drie beken, de Welschapse Loop, de Bovenloop en de Rundgraaf. Het gebied bestaat overwegend uit een dekzandvlakte die zeventig jaar geleden gedeeltelijk is geĂŤgaliseerd bij de aanleg van het vliegveld Welschap. Verspreid over deze dekzandvlakte liggen enkele kleinere en grotere dekzandruggen die, zoals we weten, uiterst geschikt voor bewoning zijn. Het dekzand is afgezet tijdens de laatste IJstijd; het was het loopniveau
180
|
Waterkuilen in de leem
04-binnenwerk.indd 180
31-07-2007 10:28:09
Afb. 2 Overzicht van de opgraving Meerhoven.
gedurende de Prehistorie. Pas vanaf de Late Middeleeuwen is hier verandering in gekomen. Toen is het relatief onvruchtbare dekzand bemest met een combinatie van plaggen en mest. Hierdoor is het maaiveld hoger komen te liggen, plaatselijk wel één meter. Onder deze laag van plaggen en mest, die het esdek genoemd wordt, is de archeologische ondergrond vaak goed geconserveerd.3 De opgravingen hebben een grote variatie aan archeologische informatie opgeleverd. Meerhoven in de Prehistorie en de Romeinse tijd De oudste vondsten zijn geïsoleerd gevonden en dateren uit het einde van de Oude Steentijd. Het gaat in alle gevallen om vuurstenen artefacten. Uit latere fasen van de Steentijd dateren enkele dunne concentraties
vondsten die opvallend genoeg alle een mengeling bevatten van zowel (vuur)steenmateriaal uit het (Laat-)Mesolithicum als uit het (Midden-)Neolithicum. Deze vondsten wijzen onmiskenbaar op nederzettingsterreinen. Helaas kunnen we over deze nederzettingen weinig specifieks zeggen, omdat de bijbehorende grondsporen niet meer zichtbaar zijn. Hierop bestaat slechts één uitzondering, namelijk een haardplaats uit het Vroeg- of MiddenNeolithicum met daarin onder meer een fragment van een ‘Rössener Breitkeil.’ Ook is een nagenoeg volledige ‘Vlaardingen’- of ‘Stein’pot gevonden uit het Midden-Neolithicum, overigens buiten de context van een herkenbaar grondspoor. Ook gedurende de Midden-Bronstijd is Meerhoven bewoond geweest. Sporen uit deze periode zijn (deels) nog wel zichtbaar, zoals een aantal kuilen met Waterkuilen in de leem
04-binnenwerk.indd 181
|
181
31-07-2007 10:28:16
potscherven uit deze periode. Deze kuilen zijn wellicht gebruikt voor de opslag van voedsel. Huisplattegronden uit de Bronstijd zijn helaas niet gevonden. Veruit de meeste archeologische resten dateren uit de IJzertijd. We kunnen ons
daarom een goed beeld vormen van de activiteiten in deze periode. Om te beginnen is er een grafveld aangetroffen dat dateert uit het einde van de Vroege en het begin van de Midden-IJzertijd. Het gaat om een klein grafveld, waar
Afb. 3 Overzicht opgraving 2006/2007.
182
|
Waterkuilen in de leem
04-binnenwerk.indd 182
31-07-2007 10:28:21
afgaande op het aantal monumenten en crematies 33 tot 38 mensen zijn begraven. Dit grafveld vormde waarschijnlijk het centrum van het territorium van één ijzertijdgemeenschap. De bijbehorende bewoning verplaatste zich steeds om het grafveld heen. In totaal zijn in de nabije omgeving van het grafveld op twaalf locaties nederzettingssporen aangetroffen. Op acht hiervan zijn de sporen van één of meer huizen aangetroffen. 4 Ook is een nederzetting uit de Romeinse tijd (1e eeuw na Chr.) in kaart gebracht. Het gaat om drie boerderijen, die elkaar opvolgen in ouderdom. Waarschijnlijk gaat het om één erf. Op dit erf is een aantal spiekers aangetroffen die waarschijnlijk tot deze nederzetting behoren. Meerhoven in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd Uit de Vroege en Volle Middeleeuwen zijn nauwelijks overblijfselen gevonden. De enige uitzonderingen betreffen enkele fragmenten aardewerk. Op grond hiervan bestaat het vermoeden dat Meerhoven in de Vroege en Volle Middeleeuwen niet of nauwelijks bewoond was. Zowel uit historisch onderzoek als uit de archeologische resten blijkt dat Meerhoven in de 13e en 14e eeuw weer bewoond raakt. Tijdens de opgravingen zijn resten van erven uit de Late Middeleeuwen aangetroffen, zoals waterputten, afvalkuilen en greppels. Overblijfselen van de bijbehorende gebouwen zijn niet gevonden. Waarschijnlijk zijn deze archeologisch niet zichtbaar omdat ze niet in, maar op de grond waren gefundeerd. Ook enkele buurtschappen, bekend uit historische bronnen, zijn rond deze tijd ontstaan. Het gaat om buurtschappen zoals Grote Pastorij, Sliffert en Welschap. Uit de Late Middeleeuwen dateren allerlei zogenaamde ontginningsgreppels. Het gaat om dubbele greppelsystemen die akkers en erven begrensden. Op de kadasterkaart uit 1832 is een groot deel ervan aangegeven, maar uit de vondsten blijkt dat veel van de greppels al in de 15e/16e
eeuw bestaan. Greppels uit de 13e en 14e eeuw zijn zeldzamer. Hieruit kan worden afgeleid dat delen van Meerhoven al in de 13e eeuw in gebruik zijn genomen, maar dat pas in de 15e/16e eeuw grootschalige ontginning heeft plaatsgevonden. Ook de overblijfselen uit de Nieuwe Tijd zijn talrijk. Het meest in het oog springen de overblijfselen uit de Tweede Wereldoorlog. Het vliegveld Welschap, dat aangrenzend aan ons opgravingsgebied lag, is gedurende de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers gebruikt als uitvalbasis. Er zijn allerlei overblijfselen uit deze periode teruggevonden, zoals loopgraven en kuilen waarin zogenaamde FLAK’s (Flugabwehrkanone) hebben gestaan. Er zijn ook enkele afvalkuilen aangetroffen. Deze bevatten onder andere eierkolen, drankflessen en speciaal voor het Duitse leger geproduceerd aardewerk. De opgraving van 2006/20075 Tot en met 2005 zijn in Meerhoven vooral de dekzandruggen in het landschap onderzocht. Dit geldt niet alleen voor deze opgraving, maar eveneens voor de meeste andere opgravingen in Noord-Brabant en Limburg. Beekdalen werden als archeologisch minder interessant beschouwd en zijn daardoor zelden archeologisch onderzocht.6 In de eerste jaren van de opgraving Meerhoven is het beekdal van de Rundgraaf af en toe met een proefsleuf aangesneden, maar dit had nooit tot opzienbarende resultaten geleid. Dit veranderde in 2002 toen ook een deel van een beekdal werd opgegraven. Daarbij bleek dat bepaalde stukken beekdal in het verleden intensief bezocht en gebruikt zijn voor bepaalde activiteiten. Daarom werd besloten in het vervolg meer aandacht te besteden aan beekdalen. Begin 2006 kwam een gebied van ruim 5 hectare vrij voor archeologisch onderzoek. Aangezien dit gebied aan de noordoostzijde begrensd werd door de Rundgraaf, was dit een uitgelezen kans een groot gedeelte van het beekdal te onderzoeken. Extra reWaterkuilen in de leem
04-binnenwerk.indd 183
|
183
31-07-2007 10:28:21
Afb. 4 Overzicht van het opgegraven beekdal.
Tabel 1 De verticale opbouw van het beekdal.
184
|
den voor een onderzoek van het beekdal op deze locatie was de nabijheid van een erf daterend uit de Romeinse tijd, dat in 2000 is opgegraven. Bovendien is dit ook de plek waar het beekje de Bovenloop uitmondt in de Rundgraaf. Tot onze verrassing bleek al tijdens het proefsleuvenonderzoek dat het beekdal op deze plek bijzonder rijk was aan archeologische vondsten en sporen (afb. 3). Vooral het grote aantal sporen en vondsten dat dateert uit de Prehistorie viel op, maar er zijn ook greppels aangetroffen uit de Nieuwe Tijd. In dit artikel worden voornamelijk de prehistorische sporen en vond sten besproken, omdat deze de meeste nieuwe inzichten verschaffen.
Het beekdal Het oude beekdal van de Rundgraaf valt niet samen met de huidige loop van de Rundgraaf. Behalve dat de oude beek hoogstwaarschijnlijk een grilliger verloop had dan de huidige, liep de beek, volgens de kadasterkaart uit 1832, ter hoogte van ons onderzoeksgebied ten noordwesten van de huidige Rundgraaf. Omdat ons onderzoeksgebied in het noordwesten begrensd werd door de huidige Rundgraaf, was het slechts mogelijk alleen een deel van het zuidoostelijke beekdal te onderzoeken; dit is grofweg een gebied van 180 meter lang en 60 meter breed (afb. 4). De sporen en vondsten die in het beekdal zijn aangetroffen, zijn niet los te
Landschappelijk element
Afstand tot zandkop
Hoogte [m] + NAP
Zandkop
n.v.t.
19,75-20,00
Grijze (overstromings)laag
90-125 meter
18,25-17,00
Waterkuilen
90-120 meter
18,25-17,50
Vette kleilaag (droog moerasbos)
125-‌.. meter
Beneden 17,00
Waterkuilen in de leem
04-binnenwerk.indd 184
31-07-2007 10:28:24
zien van een hoge zandkop, die in het westen aan het onderzoeksgebied grenst (afb. 3). Op deze zandkop zijn in 2000 een erf uit de Romeinse tijd en restanten van bewoning uit de Midden-Bronstijd aangetroffen. Vanaf deze zandkop helt het oude loopniveau heel geleidelijk af naar het beekdal. De beek moet vanaf de zandkop dus goed toegankelijk zijn geweest. Toch zijn de hoogteverschillen aanzienlijk: het door ons opgegraven diepste deel van het beekdal ligt ruim drie en een halve meter lager dan de dekzandkop (tabel 1). Ongeveer op 100 meter afstand vanaf de zandkop manifesteert het beekdal zich als een grijze lemige, iets zandige laag; deze is overal in de laagte aanwezig tot het niveau waar het loopvlak op ongeveer 17,00 tot 17,25 m + NAP ligt. Op ongeveer 17,00 m + NAP verdwijnt de leemlaag. In plaats daarvan is een vettige kleilaag aanwezig.7 Deze kleilaag grensde vroeger aan de beek en wordt nu doorsneden door de huidige Rundgraaf; ze is ontstaan doordat naast het beekdal een natte zone lag die begroeid was.
Archeologische sporen (afb.4) De grijze, licht lemige zandlaag waar al eerder over gesproken is, is bijzonder vondstrijk. In deze laag zijn vuurstenen artefacten uit de Steentijd en veel potscherven uit de IJzertijd aangetroffen. Opvallend is dat zich onder de vuurstenen artefacten nauwelijks werktuigen bevinden. Ook is in deze laag een geoxideerd ijzeren voorwerp gevonden met afmetingen van circa 21x8x5 cm en een gewicht van 2,5 kg. Het gaat hier om een ijzeren bijl, waarschijnlijk uit de Romeinse tijd (afb. 8). In het gebied waar de grijze laag afgezet is, zijn meer dan 100 kuilen gevonden. In het profiel van de kuilen zijn veel spoellaagjes te zien; dit betekent dat ze ooit water hebben bevat. Vanwege de aanwezigheid van spoellaagjes en vanwege hun ligging in het beekdal zijn deze kuilen door ons geïnterpreteerd als waterkuilen (afb. 5). In de meeste kuilen zijn meerdere fases herkenbaar; dat betekent dat ze één of meer keren opnieuw uitgegraven/uitgediept zijn omdat ze kennelijk dichtgeslibd of ingestort wa-
Afb. 5 Waterkuilen (N.B. de foto geeft een andere waterkuil weer dan de tekening)
Waterkuilen in de leem
04-binnenwerk.indd 185
|
185
31-07-2007 10:28:28
Afb. 6 Foto van het uitprepareren van de houten ‘constructie’ door Chris Durrant en Liesbet van den Bruel.
186
|
ren. Wij hebben zelf ervaren dat kuilen in deze omgeving snel kunnen instorten als de grond verzadigd raakt met water. De waterkuilen kunnen grofweg ingedeeld worden in twee categorieën. De eerste categorie bestaat uit zogenaamde inloopkuilen,8 dat zijn kuilen die een licht hellende zijkant hebben, zodat men er in kan lopen om zo water te verzamelen. Onder deze kuilen bevinden zich ronde en ovale exemplaren. De onderzijde heeft doorgaans een afgeronde vorm. De tweede categorie omvat kuilen met steile wanden.9 Wanneer men hieruit water wilde tappen moest men gebruik maken van bijvoorbeeld een pot. De meeste kuilen in deze categorie hebben een vlakke bodem. De datering van de waterkuilen is een complexe zaak. Afgaande op het aardewerk, dateren de meeste uit de IJzertijd. Een minderheid dateert uit de Bronstijd en de Romeinse tijd. Vanwege de Romeinse nederzetting die op de aangrenzende dekzandrug is gevonden, ligt het voor de hand dat een aantal kuilen die nu gedateerd zijn in de IJzertijd, uit de Romeinse tijd dateren. Een oplossing is te kijken naar de stratigrafie van de kuilen ten opzichte van de grijze leem. Sommige kuilen bevinden zich onder de grijze laag, andere kuilen zijn deels opgevuld/ afgedekt door deze laag10 en weer andere zijn er doorheen gegraven. Dat betekent dat er kuilen zijn van voor de afzetting van de grijze laag, van tijdens en van erna. Naar de datering van
de grijze laag zal nog nader onderzoek worden gedaan. Zoals hiervoor is opgemerkt, loopt de grijze leemlaag het vlak uit op ongeveer 17,00 meter +NAP. Op deze hoogte ligt de bovenkant van een vette kleilaag met daaronder een veenpakket.11 In deze vette kleilaag is door AWN-lid Rob Schlooz een bijzondere vondst gedaan: een bronzen speerpunt van slechts 113 mm lang. Het is een speerpunt van het type ‘Lüneburg II’, daterend uit de Midden-Bronstijd. Volgens Jay Butler (Groningen) zijn speerpunten met zo’n rib op de koker als op het exemplaar dat in Meerhoven is aangetroffen, kenmerkend voor de Lüneburger Heide in Duitsland (afb. 8).12 Een andere bijzondere vondst bevond zich in het veenpakket onder de vette kleilaag. Hier is, naast veel natuurlijk hout, een houten ‘constructie’ aangetroffen (afb. 6). De constructie bestaat uit een zestal parallel geplaatste houten balken; de balken liggen dwars op het beekdal. Tussen de balken hebben twee palen gestaan, één van de palen was nog aanwezig; deze was horizontaal in de bodem geslagen. Het is onduidelijk wat deze constructie voorstelt. De oriëntatie suggereert een zekere verbinding met de beek. Deze hypothese wordt ondersteund door de locatie van de constructie, op een plek waar twee beken samenkomen (Rundgraaf en Bovenloop). Opmerkelijk is ook dat juist op deze plaats de vondstdichtheid in de grijze laag het hoogst was. Het verschil met het omringende gebied is overduidelijk. Ook de aanwezigheid van het grote aantal waterkuilen juist op deze locatie duidt erop dat deze plek veelvuldig bezocht is in de Prehistorie. Wellicht is hier een oversteek geweest, maar een rituele functie behoort ook tot de mogelijkheden. Enkele andere sporen Op het dekzand langs het beekdal van de Rundgraaf zijn nog enkele andere vermeldenswaardige sporen aangetroffen, waaronder vier spiekers. Het gaat om drie vierpalige en één zespalige
Waterkuilen in de leem
04-binnenwerk.indd 186
31-07-2007 10:28:30
constructie. Spiekers zijn kleine gebouwtjes van vier, zes of meer palen, die gebruikt werden voor de opslag van voedsel. Het zal daarbij vooral zijn gegaan om graan, maar in Meerhoven zijn ook aanwijzingen gevonden voor de opslag van ander voedsel zoals eikels. Een ander spoor betreft een kuil met daarin een grote dikwandige voorraadpot in fragmenten, deels in verband (afb. 3, B en afb. 7). De voorraadpot dateert uit de Vroege IJzertijd.13 In de kuil bevonden zich ook nog twee kleinere potten uit de Vroege IJzertijd (afb. 7 en 8).14 Het geheel doet denken aan kuilen die elders in Noord-Brabant gevonden zijn in huizen uit de Vroege IJzertijd, zoals in Someren -Waterdael.15 Deze worden in het algemeen aangeduid als kelderkuilen. Men gaat ervan uit dat in dergelijke kuilen een grote voorraadpot ingegraven was, die gebruikt werd voor
de opslag van voedsel of drank: een soort prehistorische koelkast dus. Uit andere opgravingen is gebleken dat deze kuilen na het in onbruik raken dikwijls hergebruikt zijn als afvalkuil.16 Zij bevatten dan ook doorgaans veel aardewerkfragmenten, waaronder dikwijls fragmenten van een grote voorraadpot. De kuil die in Meerhoven is aangetroffen bevond zich echter niet in een huisplattegrond. De derde vermeldenswaardige vondst (afb. 3, C en afb. 7) betreft twee kuiltjes met ijzertijdaardewerk en verbrand leem. Bij het opgraven van de kuiltjes viel op dat het aangetroffen aardewerk heel broos was. Het is daarom na het uitprepareren naar het Archeologisch Centrum Eindhoven vervoerd en daar behandeld met een oplossing met houtlijm. Bij het verder schoonmaken van het aardewerk bleek dat het spoor
Afb. 7 Detail kelderkuil en mogelijk(e) ijzertijdoventje(s) (afb. 3: B en C).
Waterkuilen in de leem
04-binnenwerk.indd 187
|
187
31-07-2007 10:28:34
te zien met een diameter van 1,8 tot 2,2 cm. Mogelijk gaat het hier om de restanten van oventjes uit de IJzertijd.
Afb. 8 Enkele vondsten: A bronzen lansspits17 B ijzeren bijl18, C en D aardewerk uit de Vroege IJzertijd.19
niet alleen aardewerk (verbrand en onverbrand) bevatte, maar ook diverse fragmenten huttenleem. Een groot aantal fragmenten van het aardewerk komt van één pot. Het gaat om een pot die uit de IJzertijd dateert en een diameter heeft van 36 cm. De fragmenten huttenleem zijn maximaal 5 cm dik, sommige stukken zijn glad afgewerkt. In zes fragmenten zijn takafdrukken
Conclusie Het archeologisch onderzoek van een deel van het beekdal van de Rundgraaf heeft tot heel verrassende resultaten geleid. In tegenstelling tot wat in het verleden gedacht werd, zijn beekdalen in archeologisch opzicht bepaald geen lege gebieden. Het te Meerhoven opgegraven gedeelte van het beekdal van de Rundgraaf wordt gekenmerkt door een bijzonder hoge concentratie sporen en vondsten. Aan de rand van het beekdal is een grijze leemlaag aangetroffen, die op sommige plaatsen bijzonder vondst rijk was. In en onder deze laag zijn meer dan 100 waterkuilen aangetroffen. Dieper het beekdal in gaat deze vondstlaag over in een vette kleilaag. In deze laag zijn geen sporen aangetroffen, maar wel vondsten. De meest spectaculaire vondst is een bronzen speerpunt uit de Midden-Bronstijd. Ook de aangetroffen houten constructie is bijzonder. Mogelijk is hier een oversteek geweest, maar een rituele functie kan ook niet uitgesloten worden. Deze sporen en vondsten duiden op een intensief gebruik van het beekdal gedurende lange tijd.20 Archeologisch Centrum Eindhoven Deken van Somerenstraat 6 5611 KX Eindhoven j.bosman@eindhoven.nl
Noten 1. Het onderzoek is uitgevoerd door het Bureau Archeologie van de gemeente Eindhoven samen met medewerkers van de Stichting ArcheoService (Eindhoven). Zij kregen veel ondersteuning van studenten en vrijwilligers van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland. 2. Arts en Van de Wijdeven 2002. 3. Arts en Van de Wijdeven 2002. 4. Zie voor een uitgebreidere beschrijving van dit grafveld en de bijbehorende nederzettingen Bosman 2003. 5. Op de opgraving van 2006/2007 hebben meegewerkt: Nico Arts en Dirk Vlasblom van het Bureau Archeologie
188
|
Waterkuilen in de leem
04-binnenwerk.indd 188
31-07-2007 10:28:35
van de Gemeente Eindhoven. Mick van Son, Janneke Bosman, Miriam Teeuwisse, Michiel van der Weele, Chris Durrant, Henk Goosens, René Bogaerts, Sofie Debruyne, Joeske Nollen, Eelco Oomen, Liesbet van den Bruel van de Stichting ArcheoService. Vickie Hardy, David Hardy, Marianne Prinz, Jemaila Boels, Frans Slootmans, Kees van Dijk, Laurens Mulkens, Lenneke Rudolph, Sylvie Deggens, Rob Schlooz van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland. Verder hebben meegewerkt de deelnemers van twee keer een Basiscursus Archeologisch Veldwerk in mei en september 2006 en de scholieren Karlijn ter Horst, Margo en Bob. Het aanleggen van het vlak is gedaan door Ton Luyten, Marcel Boskamp, Bert Schepers, Mark Verhoeven en Cor de Lepper. 6. Er zijn enkele uitzonderingen bijvoorbeeld het onderzoek van Jan Roymans in beekdalen (Gerritsen en Rensink 2004) en het onderzoek van fossiele beekbeddingen bij Neerbeek (Hiddink en De Boer 2005). 7. Door S.J. Kluiving, van het bureau GEO-LOGICAL gedetermineerd als droog moerasbos. 8. Kuilen type C (Schinkel 1998, 267); dit zijn diepe kuilen met een ronde onderzijde. 9. Kuilen type D (Schinkel 1998, 267); dit zijn diepe kuilen met een platte onderzijde. 10. Dat wil zeggen dat de grijze laag in de vulling van deze kuilen aanwezig is. 11. Door S.J. Kluiving, van het bureau GEO-LOGICAL gedetermineerd als nat moerasbos. 12. Determinatie Hanny Steegstra en Jay Butler (Jacob-Friesen 1967, 168, 177, 184-190, taf 97-100). 13. Vergelijkbaar met een exemplaar uit Bladel (Roymans 1977, 75 en Gerritsen 2001, 97 fig. 3.28). 14. De eerste is vergelijkbaar met Roymans 1999, 69 type 2a; Gerritsen 2001, 97 fig. 3.28; voor de tweede is het moeilijk parallellen te vinden; qua vorm is de pot het meest vergelijkbaar met Hissel 1997, 15 afb. 44a. 15. Zie voor meer kelderkuilen Kortlang 1999, 175-176; Roymans 1977, 71-80. 16. Zie noot 15. 17. Tekening Cindy Vijsma. 18. Reconstructietekening Nico Arts, inkten Cindy Vijsma. 19. Foto’s Laurens Mulkens. Helaas is het nog niet mogelijk een foto te maken van de grote voorraadpot; deze wordt op dit moment nog in elkaar gezet. 20. Met heel veel dank aan: Henk Goossens, voor het bekijken van de vondsten en het meedenken. Dirk Vlasblom en Vickie Hardy voor het in elkaar zetten en tekenen van de potten uit de kelderkuil. Laurens Mulkens voor het fotograferen van de potten uit de kelderkuil. Cindy Vijsma voor het tekenen van de lansspits en het inkten van de tekening van de ijzeren bijl. Nico Arts voor het maken van een reconstructietekening van de ijzeren bijl. Literatuur Arts, N./ Wijdeven, W. van de, 2002: Meerhoven, de opgraving van een prehistorisch landschap in Eindhoven (NL.), Lunula, Archaeologia protohistorica X. Brussel, 67-71. Bosman, J: 2003: Huizen en Bedden. IJzertijdbewoning en begraving in Meerhoven, gemeente Eindhoven, Lunula, Archaeologia protohistorica XI. Brussel, 73-82. Bosman, J: 2004: Archeologie in Meerhoven (gemeente Eindhoven) 2000-2003. Een overzicht van vier jaar opgravingen, Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland 29, 1-5 Gerritsen, F., 2001: Local identities, Landscape and community in the late prehistoric Meuse-Demer-Scheldt region. Amsterdam. Gerritsen, F., Rensink, E.(ed.). 2004: Beekdallandschappen in archeologisch perspectief. Een kwestie van onderzoek en monumentenzorg. (Nederlandse Archeologische rapporten, 28). Amersfoort, ROB. Hiddink, H., De Boer, E., 2005: Fossiele beekbeddingen met vondsten uit de late ijzertijd bij Neerbeek (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 21), Amsterdam. Hissel, M., 1997: Grafveld aardewerk van het urnenveld Raak in Weert. Materiaal-scriptie, Universiteit van Amsterdam (IPP). Amsterdam. Jacob-Friesen, 1967: Bronzezeitliche Lanzenspitzen Norddeutschlands und Skandinavien. Hildesheim. Kortlang, F., 1999: The Iron Age urnfield and settlement of Someren-“Waterdael”, in: Theuws, F./ Roymans, N. (eds), Land and Ancestors, Cultural Dynamics in the Urnfield period and the Middle Ages in the Southern Netherlands. Amsterdam, 33-62. Roymans, N., 1977: IJzertijdceramiek in een depotvondst te Bladel (Noord-Brabant), in N. Roymans e.a. (red.): Brabantse Oudheden. Eindhoven, 71-80. Roymans, N., 1999: The Early Iron Age urnfield of Beegden; In : F. Theuws en N. Roymans (red.), Land and Ancestors, Cultural Dynamics in the Urnfield period and the Middle Ages in the Southern Netherlands, Amsterdam, 69-71. Schinkel, K, 1998: Unsettled settlement, occupation remains from the Bronze Age and the Iron Age at Oss-Ussen. The 1976-1986 excavations, Analecta Praehistoria Leidensia XXX, Leiden, 267-300. Tol, A., 2000:. Het Zuid-Nederland project en het onderzoek van urnenvelden, in: A. Tol, N. Roymans, H. Hiddink, F. Kortlang (red.), Twee urnenvelden in Limburg; een verslag van opgravingen te Roermond en Sittard (1997-1998). (Zuidnederlandse Archeologissche Rapporten 6), Amsterdam,1-2.
Waterkuilen in de leem
04-binnenwerk.indd 189
|
189
31-07-2007 10:28:35
Prehistorische huizen en een omgreppelde laatmiddeleeuwse hoeve te Hoeven Joeske Nollen
In verband met de voorgenomen bouw van tijdelijke seniorenwoningen in het noorden van Eindhoven zijn in april 2004 twee proefsleuven gegraven. Daarbij werden enkele greppels uit de Late Middeleeuwen en paalsporen uit de IJzertijd gevonden. Gezien deze resultaten werd besloten het gehele bouwterrein vlakdekkend op te graven. Afb. 1 De hedendaagse topografie geprojecteerd op de historische kaart uit 1900 met daarop aangegeven het opgegraven gebied (rood). Kaartmateriaal af komstig van http://www. kich.nl/ Tekening Joeske Nollen.
De opgraving vond plaats van november 2004 tot januari 2005. In de noordoostelijke hoek van het terrein werd een afbuigende greppel gevonden waarbinnen zich een grote hoeveelheid paalsporen uit de Late Middeleeuwen bevond. Vanwege deze ontdekking werd ten noorden van het bouwterrein een proefsleuf gegraven, waarbij talrijke paalsporen werden gevonden. Omdat de omliggende terreinen in de nabije toekomst bebouwd zullen worden, zijn ten oosten van het plangebied nog twee proefsleuven
190
|
onderzocht. In dit artikel worden kort de ligging en geschiedenis van het opgravingsterrein geschetst, waarna de verschillende gebouwen uit de IJzertijd en de Late Middeleeuwen worden besproken. Het onderzoek werd uitgevoerd door het Bureau Archeologie van de gemeente Eindhoven, medewerkers van de Stichting ArcheoService, vrijwilligers van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland en cursisten van de cursus archeologisch veldwerk van de stichting voor Brabantse Regionale Geschiedbeoefening.
Prehistorische huizen en een omgreppelde laatmiddeleeuwse hoeve te Hoeven
04-binnenwerk.indd 190
31-07-2007 10:28:37
Ligging en geschiedenis Het gebied bevindt zich in het noorden van de gemeente Eindhoven. Het opgravingsterrein ligt op de noordrand van een noordoost-zuidwest georiënteerde dekzandrug. Ten zuiden van deze dekzandrug ligt het beekdal van de Groote Beek. Het opgravingsgebied behoorde tot in de vorige eeuw nog tot het grondgebied van de gemeente Son en Breugel. Het terrein lag in het zuiden van deze gemeente, ten zuiden van het buurtschap Hoeven. Op de kadasterkaart van 1832 is het buurtschap duidelijk te herkennen en kunnen ook enkele thans nog bestaande landschappelijke elementen op de kaart worden teruggevonden. De gehuchtnaam Hoeven komt in de 14e eeuw al voor.1 In archivalische bronnen worden enkele hoeven genoemd, die in de nabijheid van dit gehucht zouden staan, namelijk de hoeven Ollant en Ontstade.2 Het is niet helemaal bekend waar deze hoeven exact hebben gestaan, mogelijk is tijdens de opgraving één van deze hoeven gevonden. Het gehucht Hoeven bestaat in 1832 uit drie straten die samen een driehoek vormen. Het verlengde van één van de straten loopt dwars door het opgravingsterrein en is nu nog aanwezig als een zandpad. IJzertijd In totaal werden 15 plattegronden van gebouwen gevonden uit de IJzertijd en de Late Middeleeuwen; ook werd een
aantal sporen en vondsten aangetroffen uit de Romeinse tijd (afb. 2). Uit de IJzertijd konden 2 huisplattegronden en 8 spiekers worden gereconstrueerd. Eén boerderij en 8 spiekers konden volledig worden opgegraven, de andere huisplattegrond lag slechts gedeeltelijk in een proefsleuf. Gebouw 1 is een woonstalboerderij uit de IJzertijd, ligt noordoost-zuidwest georiënteerd en is 16 m lang en 7 m breed (afb. 3). Het gebouw is mogelijk tweeschepig geweest en heeft waarschijnlijk een schilddak gehad. Het gebouw heeft waarschijnlijk 10 dakdragende palen gehad, zes daarvan stonden in een rij in het midden van de boerderij en vier stonden op de hoeken van het gebouw. De wandpalen zijn netjes in één rij aangelegd en vormen een duidelijke rechthoek. In totaal heeft dit huis 25 wandpalen gehad, waarvan er enkele tijdens het bestaan zijn vervangen. De ingangen van het huis zijn vermoedelijk iets schuin tegenover elkaar aan de lange zijden van het huis te situeren. Het gebouw wijkt af van de bekende types en lijkt op het type Oss 4, maar heeft ook een aantal kenmerken van het type Oss 2 B in zich.3 Gebouw 1 heeft binnenin het gebouw echter nog veel extra paalsporen die de boerderij plaatselijk vierschepig maken. Het gedeeltelijk opgegraven gebouw 2 is waarschijnlijk een tweeschepige boerderij uit de Midden- of Late IJzer-
Afb. 2 Overzichtsplattegrond met alle gebouwen en sporen. Tekening Joeske Nollen.
Prehistorische huizen en een omgreppelde laatmiddeleeuwse hoeve te Hoeven
04-binnenwerk.indd 191
|
191
31-07-2007 10:28:38
Afb. 3 Plattegrond van gebouw 1. Tekening Leonie Korthorst.
Afb. 4 Plattegrond van de gebouwen 2, 3 en 14. Tekening Leonie Korthorst.
192
|
tijd, type Oss 4A (Hapstype)(afb. 4). 4 Om hierover meer zekerheid te krijgen zal het volledige gebouw moeten worden opgegraven. Deze boerderij is zuidwest-noordoost georiënteerd en is minimaal 11 meter lang. Er werden 6 zuidelijke wandpalen gevonden; in het midden hiervan heeft een ingang van de boerderij gezeten. Deze ingang was duidelijk herkenbaar aan de naar binnen springende portaalpalen. De mogelijke middenstaander die in de proefsleuf werd gevonden, ligt 3,5 meter van de zuidelijke wand af; waarschijnlijk is de boerderij dus 7 meter breed geweest. Overige middenstaanders werden niet aangetroffen. Een greppel was dwars door de plattegrond gegraven waardoor andere middenstaanders waarschijnlijk zijn vergraven. In de paalsporen werden geen daterende
vondsten aangetroffen. Het gebouw is aan de hand van de plattegrond en het aardewerk uit spieker 14 te dateren in de Midden-IJzertijd. Zeer dicht tegen deze boerderijplattegrond zijn twee spiekers gevonden, die later gebouwd zijn dan gebouw 2 (afb. 4). Een spieker is een opslagplaats voor oogstproducten en heeft een verhoogde vloer, zodat ongedierte en nattigheid niet bij de opgeslagen waar konden komen. Eén van de spiekers (gebouw 3) ligt direct voor de ingang van de boerderij en kan daardoor niet tot dezelfde fase behoren. Ten oosten van gebouw 3 ligt nog een spieker (gebouw 14). Beide spiekers zijn aan de hand van aardewerk te dateren in de IJzertijd. In de coupe van één van de paalsporen van spieker 14 was te zien dat de spiekerpaal de wandpaal van de boerderij doorsneed. Gebouw 14 is dus pas gebouwd, nadat de boerderij (gebouw 2) is afgebroken. In enkele paalsporen werden fragmenten van aardewerk uit de IJzertijd aangetroffen, die de spiekers in deze periode dateren. De spiekers met gebouwnummer 9 t/m 13 liggen dicht bij elkaar (afb. 5). Ze hebben alle een rechthoekige of vierkante plattegrond bestaande uit 4 palen. De afmetingen verschillen weinig: 1,8 tot 2 m in het vierkant. Alleen uit één van de paalsporen van gebouw 10 kwam daterend materiaal, namelijk de scherven van een klein potje uit de IJzertijd. Gebouw 15 is een spieker bestaande uit 7 palen (afb. 6). Dit gebouw ligt in een andere sleuf dan de bovengenoemde gebouwen en staat tegen de zuidelijke hoek van gebouw 4 aan. De palen vormen drie paren en de zevende paal staat in het midden van de spieker. De palen vormen een rechthoek die noordoost-zuidwest georiënteerd is. De spieker is 1,8 meter lang en 1,5 meter breed. Helaas werden er geen vondsten aangetroffen in de paalkuiltjes, waardoor de spieker lastig te dateren is. De kleur van de sporen en de grootte van de spieker zijn duidelijk anders dan de middeleeuwse spiekers die ook op het terrein werden gevonden. De spieker zal waarschijnlijk ruim voor
Prehistorische huizen en een omgreppelde laatmiddeleeuwse hoeve te Hoeven
04-binnenwerk.indd 192
31-07-2007 10:28:38
de Middeleeuwen bestaan hebben, maar een duidelijkere datering is niet te geven. Late Middeleeuwen In de uiterste noordoost hoek van het terrein werd een afbuigende greppel gevonden waarbinnen zich zeer veel laatmiddeleeuwse sporen bevonden. Ten noordoosten van de greppel zijn een boerderij, twee waterputten en diverse bijgebouwen aangetroffen. De sporenconcentratie is erg hoog waardoor de interpretatie van de sporen lastig is. Een begrenzing van de middeleeuwse sporenconcentratie kon niet worden vastgesteld. Gebouw 4 is noordwest-zuidoost georiĂŤnteerd en dateert uit de Late Middeleeuwen (afb. 6). De breedte van het gebouw is 14 m en de lengte is 21 m. Door de omvang kan het beschouwd worden als een hoofdgebouw. Het gebouw is drieschepig en de gebinten bestaan uit 5 paren dakdragende palen. Daaromheen werden 14 wandpalen aangetroffen. Deze palen vormen samen het dragende skelet van het dak van het gebouw en zijn diep in het dekzand gefundeerd. De plattegrond van het gebouw wijkt af van de bekende plattegronden van woonstalhuizen uit de Late Middeleeuwen. Het
gebouw valt enigszins te vergelijken met gebouw 1 en 2 uit Sint-Oedenrode en Sint-Oedenrode-Houthem.5 De twee rijen paalsporen worden aan de zuidwestkant afgesloten met twee sporen die perfect in de rijen liggen, maar veel minder diep gefundeerd zijn. Aan de diepte van de paalkuilen valt af te lezen dat deze palen waarschijnlijk geen dakdragende functie hebben gehad. Mogelijk hebben deze palen gefunctioneerd als wandpalen of als stut voor de ingang. Bij soortgelijke boerderijplattegronden uit de Late Middeleeuwen worden op de korte zijden twee dakdragende palen gevonden, die de ingang vormen, maar dat was hier zeker niet het geval.
Afb. 5 Plattegronden van de gebouwen 9, 10, 11, 12 en 13 behorende tot een spiekercluster. Tekening Leonie Korthorst.
Afb. 6 Plattegrond van gebouw 4 en 15 en waterput A. Tekening Joeske Nollen.
Prehistorische huizen en een omgreppelde laatmiddeleeuwse hoeve te Hoeven
04-binnenwerk.indd 193
|
193
31-07-2007 10:28:39
Afb. 7 Doorsneden van de waterputten A en B. Tekening Joeske Nollen.
194
|
Er is slechts één paalspoor gevonden dat eventueel de begrenzing aan de noordkant van het gebouw aangeeft. Dit spoor heeft een geringe diepte en zal daarom geen dakdragende functie hebben gehad; mogelijk is dit een wandpaal geweest. Zoals te zien op de plattegrond werden ongeveer in het midden van de boerderij drie palen op één rij gevonden; waarschijnlijk behoren deze palen tot een ander gebouw. De drie paalsporen liggen niet in het exacte midden van de boerderij, maar iets ten oosten daarvan. Deze sporen hebben mogelijk tegenhangende paalsporen gehad ten oosten van het huis; dat gedeelte is nog niet opgegraven. In twee paalsporen werden scherven van Elmpter aardewerk aangetroffen. De
boerderij is daarom te dateren tussen 1175 en 1350. Op 2 meter ten noordwesten van gebouw 4 lag een waterput (A) (afb. 7). De waterput is geconstrueerd uit eikenhouten tonnen. Alleen de onderste ton is bewaard gebleven omdat deze onder de grondwaterspiegel heeft gelegen. De bovengelegen ton is niet geconserveerd. De put is vanaf het opgravingsvlak 3 meter diep. Onderin de put werd een proto-steengoed cylinderhalskan gevonden. Daarmee wordt de waterput in de 13e eeuw gedateerd.6 Gebouw 5 is een spieker bestaande uit 4 palen (afb. 8). De paalsporen vormen een grondplan van 5,5 m in het vierkant. Uit deze sporen kwamen enkele fragmenten van Elmpter aardewerk. In de paalsporen waren geen paalkernen meer te herkennen, wel zijn in de paalsporen meerdere laagjes te onderscheiden, wat doet vermoeden dat de palen uit de kuilen zijn verwijderd na het in onbruik raken van de spieker. Deze spieker lijkt erg op de spieker met gebouwnummer 6, beide overlappen gebouw 7. Gebouw 6 is eveneens een spieker met 4 palen (afb. 8). De paalsporen vormen een grondplan van 5,3 m in het vierkant. In de paalsporen is geen aardewerk aangetroffen. In de doorsnede van de sporen waren geen paalkernen meer te herkennen. Deze spieker lijkt veel op de spieker met gebouwnummer 5: de afmetingen van de plattegrond, de kleur van de vulling en de diepte van de sporen zijn hetzelfde. Ondanks dat de spieker niet aan de hand van de vondsten kon worden gedateerd, kan op basis van de overeenkomsten met gebouw 5 dezelfde datering worden aangehouden. De twee spiekers liggen hetzelfde georiënteerd en hebben waarschijnlijk gelijktijdig op het middeleeuwse erf gestaan. Deze spieker ligt gedeeltelijk over een ouder bijgebouw (gebouw 7). Eén spoor doorsnijdt namelijk een spoor van gebouw 7, waardoor het duidelijk is dat de spieker jonger is. Gebouw 7 is een zes-palige spieker
Prehistorische huizen en een omgreppelde laatmiddeleeuwse hoeve te Hoeven
04-binnenwerk.indd 194
31-07-2007 10:28:40
(afb. 8). De paalsporen vormen een rechthoekige plattegrond met afmetingen van 10,8 x 5,8 m. De spieker stond noordwest-zuidoost georiënteerd. In een enkel spoor werd nog een paalkern aangetroffen; de andere paalsporen waren duidelijk uitgegraven. In twee paalsporen werd Elmpter aardewerk gevonden. Aan de hand van dit aardewerk is de spieker te dateren in de jaren 1150-1325. Gebouw 8 ligt gedeeltelijk buiten het opgravingsterrein (afb. 8). Het gedeelte van de plattegrond dat werd gevonden, bestaat uit vier paalsporen in één rij. Mogelijk is deze rij onderdeel van een bijgebouw dat te vergelijken valt met het gebouw 17 uit de opgraving Dommelen.7 De lengte van de rij is 11,5 meter. In één spoor is Elmpter én grijsgedraaid aardewerk aangetroffen, waardoor het gebouw te dateren is in de 14e eeuw. Aan de zuidkant van het gedeeltelijk omgreppelde terrein werden twee waterputten gevonden, waarvan er
maar één kon worden opgegraven. De tweede waterput ligt voor het grootste deel buiten het opgravingsterrein. In de opbouw van de opgegraven waterput (B) zijn twee fasen te herkennen (afb. 7). De eerste fase van de waterput bestaat uit een uitgeholde eiken boomstam. De boomstam was gespleten en is daarna met een pengatverbinding weer dichtgemaakt. De waterput is 4,8 m diep. De stam is aan de onderkant lensvormig bijgekapt, zodat de boomstam makkelijker de diepte in kon zakken. Nadat deze put onbruikbaar was geworden, is het bovenste gedeelte opnieuw uitgegraven tot op een diepte van 1,6 meter. In de kuil is vervolgens een karrenwiel op de oude boomstam gelegd, waarboven de waterput met plaggen weer is opgebouwd. In de oudste insteek is zowel Elmpter als grijsgedraaid aardewerk gevonden; hierdoor valt de oudste fase te dateren in de 14e eeuw. In de lagen behorende tot de tweede fase van de put is naast
Afb. 8 Plattegronden van de gebouwen 5, 6, 7 en 8. Tekening Joeske Nollen.
Prehistorische huizen en een omgreppelde laatmiddeleeuwse hoeve te Hoeven
04-binnenwerk.indd 195
|
195
31-07-2007 10:28:41
grijsgedraaid aardewerk ook steengoed en een enkele scherf roodbakkend aardewerk gevonden. Aan minimaal twee zijden wordt de middeleeuwse hoeve begrensd door een vijf meter brede greppel (of gracht). De greppel is noordwest-zuidoost georiënteerd en buigt aan de zuidkant af richting het oosten. Aan de zuidoostelijke kant van de greppel zijn geen middeleeuwse sporen gevonden. De greppel vormt dus een duidelijke grens van het middeleeuwse hoeveterrein. Het oudste aardewerk uit de greppel dateert uit de jaren 1275-1350, de jongste vondst uit de 16e eeuw. Conclusie De primaire doelstelling van het onderzoek was inzicht te verwerven in de aard en de omvang van de locatie en de kwaliteit van de archeologische resten. Hierbij werd gedacht aan nederzet-
tingssporen van al dan niet gegroepeerde boerderijerven uit verschillende perioden, bestaande uit sporen van boerderijen, schuren, waterputten, greppel- en wegstructuren. Door het onderzoek is duidelijk geworden dat op twee locaties erven uit de IJzertijd en op één locatie een erf uit de Late Middeleeuwen bestaan hebben. Het erf uit de Late Middeleeuwen is mogelijk helemaal omgreppeld geweest. In de komende jaren zal ook het omliggende terrein worden opgegraven waardoor meer inzicht verkregen zal worden in de bebouwing in de IJzertijd en de bebouwing en begrenzing van het middeleeuwse erf.8 Archeologisch Centrum Eindhoven Deken van Somerenstraat 6 5611 KX Eindhoven j.nollen@eindhoven.nl
Noten 1. Coenen 199, 44. 2. Coenen 199, 44. 3. Fokkens 1998, 190-192. 4. Fokkens 1998, 193 en 226. 5. De gebouwen staan afgebeeld in Bijsterveld e.a. 1991, 68 en Theuws e.a. 1990, 284. 6. Voor een vergelijkbaar exemplaar zie Wirth 1990, 138 fig. 4.272. 7. Theuws 1990, 392. 8. De wetenschappelijke leiding van dit onderzoek was in handen van Nico Arts, gemeentelijk archeoloog van Eindhoven. De logistiek werd verzorgd door Mick van Son (Stichting ArcheoService). De dagelijkse veldleiding werd gedaan door Janneke Bosman, Leonie Korthorst en Joeske Nollen. De veldtechnische werkzaamheden werden verzorgd door Jasper Warmerdam, René Bogaerts, Henk Goossens en Chris Durrant. Veel werk werd verzet door de vrijwilligers van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland: Elly Bogers, David Hardy, Vickie Hardy, Frans Slootmans, Kees van Dijk, Laurens Mulkens en Lenneke Rudolph. Jan van Hal en Kees Brouwer hebben na het volgen van de veldcursus op het terrein nog enkele dagen meegeholpen als vrijwilliger. Het aanleggen en dichten van de opgravingsputten is gedaan door de kraanmachinisten Ton Luyten, Mark Groenen, Wido Watersloot en Toon Stoop. De uitwerking is in handen van Leonie Korthorst en Joeske Nollen. Literatuur Bijsterveld, A.-J., B. van der Dennen & A. van der Veen. 1991: Middeleeuwen in beweging. Bewoning en samenleving in het middeleeuwse Noord-Brabant. ’s-Hertogenbosch Coenen, J., 1999: Son en Breugel. Van oudsher een kruispunt van wegen. Son en Breugel. Fokkens, H., 1998: The Ussen project. The first decade of excavations at Oss. Analecta Praehistorica Leidensia, nr. 30. Leiden Theuws, F., A. Verhoeven & H. van Regteren Altena, 1990: Medieval Settlement at Dommelen. Amsterdam Wirth, S., 1990: Mittelalterliche Gefäßkeramik: die Bestände des Kölnischen Stadtmuseums. Keulen
196
|
Prehistorische huizen en een omgreppelde laatmiddeleeuwse hoeve te Hoeven
04-binnenwerk.indd 196
31-07-2007 10:28:41
Romeinse gemmen uit Nuenen en Helmond Ben van den Broek
Gemmen uit de oudheid genieten al eeuwenlang grote belangstelling. Vroeger waren dit verzamelobjecten voor welgestelden, tegenwoordig zijn het tot de verbeelding sprekende archeologische vondsten. Dergelijke geslepen (half)edelstenen worden af en toe ook door amateur-archeologen gevonden, zelfs op de Brabantse zandgronden, een gebied dat niet bepaald bekend staat om zijn vondstenrijkdom uit de Romeinse tijd. In dit artikel worden de enige drie gemmen besproken, die we kennen uit Kempen- en Peelland.
Ontwikkeling De vroegst bekende gemmen dateren van omstreeks 3000 voor Christus. Ze zijn gevonden in het Midden-Oosten. Deze stenen waren cilindervormig met een voorstelling rondom aangebracht. Die voorstelling werd zichtbaar gemaakt door de steen over een zacht materiaal als klei te rollen. Dit zo verkregen zegel fungeerde vervolgens als een waarmerk voor de eigenaar. Vervolgens ontwikkelde de vorm zich naar een steen die aan één zijde werd bewerkt. Omdat de gereedschappen waarmee men gemmen vervaardigde, uit relatief zacht materiaal bestonden, gebruikte men zachte steensoorten zoals serpentijn en steatiet als grondstof. Met een eenvoudige krastechniek werden daarin min of meer hoekige voorstellingen aangebracht. Deze voorstelling in verdiept reliëf noemt men in het Italiaans ‘intaglio’. Deze stenen werden, evenals de eerste rolzegels, doorboord
en met een touwtje om de hals of pols gedragen. Later werd een boortechniek ontwikkeld, waarbij met een boog een spil aangedreven werd, waarop hulpstukken als boortjes en slijpschijfjes aangebracht konden worden. Met een slijpmiddel in de vorm van een gemalen harde steensoort, vermengd met olie, werd de steen vervolgens langs het draaiende uiteinde van het boortje bewogen. In wezen is deze techniek van het steensnijden tot op de dag van vandaag onveranderd gebleven. Hierdoor werd het mogelijk om subtielere vormen in de steen aan te brengen, en om hardere steensoorten te gaan gebruiken zoals chalcedoon, agaat, karneool, sardonyx en bergkristal. In Griekenland ontstond in de 7e eeuw voor Christus een sterke Oosterse invloed op de steensnijkunst, die zich vertaalde in een steen in de vorm van een kever: een ovale steen met een platte onderkant en een bolle
Afb. 1 De gem van MierloHout. Afmetingen: 30,5 x 26,5 mm (naar Datema 1990).
Romeinse gemmen uit Nuenen en Helmond
04-binnenwerk.indd 197
|
197
31-07-2007 10:28:43
bovenzijde.1 Vanaf de 5e eeuw voor Christus worden de kostbare stenen ook in ringen en hangers gezet, en krijgen ze steeds meer het karakter van een sieraad. De snijkunst, of ‘glyptiek’, bereikt in deze periode grote hoogte, en kan zich meten met andere kunstvormen. De voorstellingen op de stenen tonen ook overeenkomst met thema’s uit andere vormen van beeldende kunst in deze periode; vooral mythologische onderwerpen zijn populair, maar ook onderwerpen uit het dagelijks leven en afbeeldingen van dieren.2 In de Hellenistische periode komen daar nog Egyptische godheden en portretten als afbeelding op de stenen bij.3 Gedurende de Romeinse tijd werd het dragen van gesneden stenen, gezet in een ring, enorm populair. Door de vele handelscontacten beschikte men over een grote variatie aan steensoorten. 4 Omdat de ringmode steeds veranderde, zien we een steeds wisselende vorm van de stenen. De voorstellingen stoelden nog sterk op de Griekse kunst en de Griekse mythologie, vaak naar de Romeinse gedachtewereld vertaald, maar ook portretten komen nu veel voor. Voor de minder draagkrachtigen werden naast (half)edelstenen, ook stenen van glaspasta vervaardigd, waarbij de voorstelling aangebracht werd door de hete glaspasta in een mal te gieten.5 In de 1e eeuw na Christus worden, naast ijzeren en benen ringen, bronzen, zilveren en gouden ringen populair. Het dragen van goud was echter voorbehouden aan een beperkte groep mensen uit de hoogste kringen.6 Stenen hebben afbeeldingen van bekende standbeelden en religieuze motieven,7 terwijl we in de 2e eeuw het model van de steen zien veranderen naar een langgerekter vorm, met afgeschuinde randen, en met motieven die vaak identiek zijn aan die op munten uit deze periode: goden en godinnen, en portretten van beroemde personen,8 maar ook onderwerpen uit het dagelijkse leven.9 Opvallend is dat de stenen nu, naast een zegelfunctie en een
198
|
functie als sieraad, een afwerend en beschermend doel voor de drager gaan krijgen. Deze beschermende functie wordt uitgedrukt door de steensoort en/of de voorstelling. De godin Fortuna is bijvoorbeeld vooral populair bij soldaten; Plinius schrijft dat een amethist de drager beschermt tegen dronkenschap.10 In de 3e en 4e eeuw wordt de gem steeds meer een massaproduct en worden de voorstellingen minder verfijnd en ook minder belangrijk. De ring met kleurige steen als sierraad, zelfs zonder gravering, komt voorop te staan. Dateren Al vanaf de Romeinse tijd is het verzamelen van gesneden stenen een geliefde hobby geweest. Gedurende de Karolingische tijd zijn vaak gemmen als decoratiemateriaal hergebruikt. Paradoxaal genoeg gebeurde dit op christelijke liturgische voorwerpen als reliekschrijnen en boekbanden, terwijl de edelstenen een ‘heidense’ oorsprong en voorstelling hadden. Veel stenen uit de Klassieke Oudheid zijn op die manier behouden gebleven.11 In de Renaissance, en opnieuw in de 18e en in de 19e eeuw, ontstaat er een zodanig grote belangstelling voor de stenen, dat veel stenen uit de klassieke oudheid perfect nagemaakt worden. Dit brengt ons bij het grote probleem van het dateren van de in de loop van de tijd verzamelde gemmen. In het verleden werd meestal alleen op de iconografie gelet; interesse in de herkomst van de gemmen ontbrak. Ook zijn de ijzeren en bronzen ringen in die tijd waarschijnlijk eenvoudigweg verwijderd. Juist het uiterlijk van de ring zou, door de steeds veranderende ringmode, een goed houvast voor een datering hebben kunnen bieden. De veel schaarser zilveren en gouden ringen zijn in de oude verzamelingen doorgaans wel aanwezig. Gemmen uit Kempen- en Peelland Gesneden stenen van vóór de Romeinse tijd zijn in ons land vrijwel onbe-
Romeinse gemmen uit Nuenen en Helmond
04-binnenwerk.indd 198
31-07-2007 10:28:43
kend.12 De meeste Romeinse sieraden worden in ons land daar gevonden, waar zich civiele of militaire activiteiten concentreerden, dus voornamelijk in het rivierengebied. Desondanks gaven de Brabantse zandgronden de laatste twee decennia drie gemmen prijs. Op een akker ten zuidoosten van Mierlo-Hout (gemeente Helmond), op de grens van het beekdal van de Goorloop in een dun esdek, is met veldlopen in de 80-er jaren door Henk Goossens een fraaie Romeinse gem gevonden (afb. 1). De forse steen van 30,5 x 26,5 mm is van bruine chalcedoon. De voorstelling toont de god DionysosBacchus. Hij houdt in de rechterhand een kantharos (een drinkbeker), en in de andere hand een thyrsos (een staf waaraan linten hangen). De dronken god hangt wat scheef tegen de staf en aan zijn voeten ligt een panter die uit zijn beker drinkt. Mogelijk staat de figuur op een grondlijn, maar juist op deze plaats is de steen beschadigd. De steen is gedateerd omstreeks het jaar 100.13 Het motief is erg gangbaar op Romeinse gemmen, en komt al vanaf de 4e eeuw voor Christus in Griekenland als populair thema voor. Bij de Grieken is Dionysos aanvankelijk de god van de vruchtbaarheid, later de wijngod, bij de Romeinen Bacchus genoemd. Daarnaast wordt hij geassocieerd met dronkenschap, extase en dood. Uit Nijmegen, uit de collectie Kam, is een enigszins vergelijkbare gem bekend, gemaakt van bergkristal met een ongeveer gelijke datering.14 Een derde exemplaar is gevonden in Velsen.15 Het is een roodbruine kornalijn van 10 x 8 x 2 mm met afgeschuinde randen. Op de voorkant is een tamelijk grof gegraveerde Bacchus-Dionysos op een grondlijn zichtbaar. Opvallend is dat de panter aan zijn voeten ontbreekt. De datering ligt vermoedelijk rond het begin van de 1e eeuw. De tweede gem is in 1989 door de amateur-archeoloog Alowies van Baaren gevonden op een zandpad bij Nederwetten (gemeente Nuenen)(afb. 2). Ter plaatse bevindt zich een gedeel-
telijk afgegraven natuurlijke verhoging in het dal van het riviertje de Dommel. Gezien het feit dat op deze plek vaker vondsten uit de Romeinse tijd gedaan zijn (zoals munten), gecombineerd met de locatie, een natuurlijke verhoging in een moerassige omgeving, zou deze plek mogelijk geïnterpreteerd kunnen worden als een cultusplaats. Elders zijn in zulke cultusplaatsen of heiligdommen deposities van ringen en gemmen aangetroffen.16 Het steentje uit Nederwetten heeft afmetingen van 12 x 10 x 2,5 mm en is niet van (half)edelsteen gemaakt, maar van glaspasta. De steen is een imitatie van een zogenaamde ‘nicolo,’ een steensoort met meerdere kleurlagen. Hiervoor werden onder andere onyx en sardonyx gebruikt. Vaak werd een onyx met een zwarte onderlaag en een blauwe bovenlaag genomen, waarbij na graveren de ingesneden voorstelling donker afsteekt tegen het lichtere vlak waarin gesneden is. In de Romeinse keizertijd worden de stenen van boven naar beneden afgeschuind, zodat de kleurgelaagdheid extra opvalt. Dit alles is ook het geval bij de imitatie uit Nederwetten. De onderlaag bestaat uit donkerbruin, enigszins transparant glas dat wat verweerd lijkt, met daarop een laag van ondoorzichtige azuurblauwe glaspasta. Hierin is een gestileerde voorstelling van hoogstwaarschijnlijk een fallus met twee korenaren zichtbaar, waarbij de fallus voor het grootste gedeelte vervormd(?)
Afb. 2 De gem van Nederwetten. Afmetingen: 12 x 10 x 2,5 mm. Foto Laurens Mulkens.
Romeinse gemmen uit Nuenen en Helmond
04-binnenwerk.indd 199
|
199
31-07-2007 10:28:43
wordt, doordat daar de blauwe laag geheel ontbreekt en de donkerbruine onderlaag dus zichtbaar is, terwijl de twee korenaren slechts in reliëf in de blauwe laag zichtbaar gemaakt zijn. De voorstelling kan geïnterpreteerd worden als een vruchtbaarheidssymbool.17 De derde steen is door het gemeenschappelijke Bureau Archeologie van de gemeenten Eindhoven en Helmond, met assistentie van veel vrijwilligers, tijdens de opgravingscampagne van 1998-1999 op de Vinex-locatie ‘Brandevoort’ in Helmond gevonden (afb. 3). Het betrof hier een opgraving met een oppervlak van ongeveer 2 hectare, waarbij een inheems Romeinse nederzetting van vijf boerderijen en een aantal bijgebouwen gevonden zijn. Opvallend daarbij waren twee grote spiekerrijen, waarschijnlijk bedoeld voor graanopslag, die samen met de boerderijen in een U-vorm geplaatst waren. De bewoningsperiode is relatief kort geweest; ze begint rond 220 en eindigt al voor 250 na Christus.18 De steen is samen met vijf sterk aangetaste fragmentjes brons in een kuil naast één van de woonstalhuizen gevonden.19 Na restauratie bleek de steen in een bronzen ring van 23 x 20 x 15 mm gezet te zijn. De bolle, ronde gem van steenrode glaspasta, met een diameter van 7,5 mm, heeft in het midden een vuilwitte vlek waarin zich een kleine verdiepte afbeelding aftekent. Waar-
schijnlijk stelt hij een mensfiguur voor met iets uitstaande armen, die mogelijk een voorwerp in de handen houdt. De benen rusten op een standlijn. Aangezien de voorstelling erg primitief is weergegeven, is het moeilijk te zeggen wat er precies is uitgebeeld. Het figuurtje op de steen vertoont echter overeenkomst met een in Nijmegen gevonden steen uit de 2e tot eerste helft 3e eeuw, een nicolo, waarop de god Bonus-Eventus afgebeeld staat.20 Hij heeft in zijn uitgestrekte rechterhand een patera (een offerschaal) en in zijn andere hand twee korenaren. Deze godheid stond voor het ‘goed opkomen en het goed gedijen van het gewas en een goede oogst’ en later stond hij ook garant voor een ‘voorspoedige afloop van een begonnen onderneming’. Het is verleidelijk de eerste betekenis in verband te brengen met een agrarisch bedrijf, zoals dat in Brandevoort is opgegraven. Een tweede steentje met deze afbeelding is ook bekend uit de verzameling Kam in Nijmegen, nog in zijn bronzen ring. Het is een glazen imitatie-nicolo, gedateerd eind 2e tot 3e eeuw.21 Een nicolo van agaat met een blauwe band in het midden en afgeschuinde randen, 2e of 3e eeuws en ook uit bovenvermelde verzameling, vertoont eveneens opvallende overeenkomst met het thema van het steentje uit Brandevoort.22 Een rode kornalijn tot slot, met afmetingen van
Afb. 3 De ring met gem van Brandevoort. De gem heeft een diameter van 7,5 mm. Foto Laurens Mulkens
200
|
04-binnenwerk.indd 200
Romeinse gemmen uit Nuenen en Helmond
31-07-2007 10:28:44
12 x 10 mm, werd in 1981 gevonden in Alphen aan den Rijn en dateert uit het einde van de 1e of uit de 2e eeuw, en laat ook de god Bonus-Eventus zien.23 Deze steen illustreert samen met de twee voorgaande wellicht het feit dat dit thema tamelijk algemeen was op stenen uit de Romeinse tijd. De twee, tijdens het veldlopen ontdekte, stenen laten zien dat het niet
altijd de detectoramateurs hoeven te zijn, die deze interessante Romeinse vondsten ontdekken op de Brabantse zandgronden. Archeologisch Centrum Eindhoven Deken van Somerenstraat 6 5611 KX Eindhoven archeologie@eindhoven.nl
Noten 1. Groen-Van Andel 1986, 19. 2. Groen-Van Andel 1986, 19-20. 3. Groen-Van Andel 1986, 21. 4. Groen-Van Andel 1986, 24. 5. Groen-Van Andel 1986, 24. 6. Swinkels 1994, 142. 7. Maaskant-Kleibrink 1986, XV. 8. Maaskant-Kleibrink 1986, XVI. 9. Groen-Van Andel 1986, 26. 10. Groen-Van Andel 1986, 15. 11. Groen-Van Andel 1986, 14. 12. Swinkels 1994,142. In 2006 is een Griekse steen gevonden in Sint-Oedenrode. Deze steen is in de Middeleeuwen hergebruikt en in een gouden hanger gezet (Van Genabeek en Peters 2006). 13. Datema 1990, Verwers 1988, 33. 14. Maaskant-Kleibrink 1986, 47, nr. 95. 15. Vons 1979, 213, nr. 26. 16. Swinkels 1994, 143. 17. Maaskant-Kleibrink 1986, XVI, Uit de noordelijke provincies van het Romeinse rijk is een atelier uit het einde van de 2e, begin van de 3e eeuw bekend in het Rijnland, dat zich geheel toelegde op de produktie van nicolo’s van glaspasta. 18. De Groot 2001, 1. 19. De Groot 2001, 8. Het betreft hier een woonstalhuis met een potstal van het Alphen-Ekerentype. 20. Maaskant-Kleibrink 1986, 67 nr. 131. 21. Maaskant-Kleibrink 1986, 67 nr. 132. 22. Maaskant-Kleibrink 1986, 70 nr. 137. 23. Van der Most 1983, 265-266. Literatuur Datema, A., 1990: Een archeologische kartering, inventarisatie en waardering ten behoeve van de ruimtelijke ordening in de gemeente Helmond (RAAP rapport 47). Amsterdam. Genabeek, R. van en S. Peters, 2006: Een gouden hanger uit de burcht van Sint-Oedenrode. Archeobrief. Vakblad voor de Nederlandse archeologie 10 nr. 2, 2-4. Groen-Van Andel, M., 1986: Gesneden stenen. Den Haag. Groot, T. de, 2001: Brandend Zand. Een inheems-Romeinse nederzetting te Brandevoort (gemeente Helmond). Doctoraalscriptie Archeologie Vrije Universiteit Amsterdam (2 delen). Maaskant-Kleibrink, M., 1986: The engraved gems: roman and non-roman (Descriptions of the Collections in the Rijksmuseum G.M. Kam, Nijmegen, 10). Nijmegen. Most, E. van der, 1983: De opgraving Julianastraat 48 te Alphen aan den Rijn. Westerheem 32, 260-267. Swinkels, L., 1994: Ringen en gesneden stenen. Een persoonlijk offer voor de goden. In N. Roymans en T. Derks (red.), De tempel van Empel. Een Hercules-heiligdom in het woongebied van de Bataven, 142-145. ’s-Hertogenbosch. Verwers, W.J.H., 1988: Archeologische kroniek van Noord-Brabant 1983-1984. Waalre. Vons, P., 1979: Romeinse gemmen uit Velsen. Westerheem 28, 210-215.
Romeinse gemmen uit Nuenen en Helmond
04-binnenwerk.indd 201
|
201
31-07-2007 10:28:45
Merkwaardige botstructuren uit het grafveld van de Catharinakerk te Eindhoven Steffen Baetsen, Willem van Erp, Leonie Korthorst en Marga Lambregtse
In januari 2006 werd tijdens de opgraving van het koor en het aangrenzende gedeelte van het kerkhof van de middeleeuwse Catharinakerk te Eindhoven een merkwaardig stukje bot aangetroffen. Dit kon niet direct herkend kon worden als ‘normaal’ menselijk of dierlijk botmateriaal. Door de tweede auteur van dit artikel kon het botfragment in samenwerking met patholoog anatoom T. Demeyere geïdentificeerd worden als verkalkte weefselfragmenten van zeer waarschijnlijk een Echinococcus cyste.1 Vervolgens zijn nog twee van dergelijke merkwaardige botstructuren in het Eindhovense grafveld als zodanig herkend. Dit artikel vertelt het verhaal over de getroffen personen, hoe ze besmet kunnen zijn geraakt, wat de gevolgen zijn geweest en welke andere bijzonderheden aan hun skeletresten te zien zijn. Afb. 1 Eén van de merkwaardige botstructuren uit het skelet van een circa 55-jarige man (spoor 2766). Foto Laurens Mulkens.
202
|
04-binnenwerk.indd 202
Inleiding Tijdens de opgraving in 2005 en 2006 van de middeleeuwse Catharinakerk te Eindhoven zijn bij drie skeletten vreemde, botachtige structuren gevonden. Deze structuren werden ter hoogte van de buikholte gevonden. In alle drie gevallen gaat het om dunne, gelaagde, broze stukken bolvormig bot met openingen erin (afb. 1). De fragmenten hebben alle een doorsnede van minimaal 4 centimeter en lijken op de resten van bijvoorbeeld een cyste (een holte gevuld met vocht).2 In twee gevallen zijn de betreffende botfragmenten ter hoogte van de twaalfde rib aangetroffen (afb. 2). In één geval werd het pas opgemerkt tijdens het schoonmaken van het skelet na het lichten in het veld, waardoor de oorspronkelijke plaats niet bekend is. Wat betekenen deze merkwaardige botstructuren en wat zijn de gevolgen voor de personen bij wie ze zijn aangetroffen? Zijn er aanwijzingen in de macromorfologische gegevens die het fysisch- antropologisch onderzoek van deze drie individuen oplevert?3 Bevatten de fysisch-antropologische
onderzoeksresultaten ook aanwijzingen voor het ontstaan van dergelijke botstructuren? Of moeten we zoeken naar aanwijzingen in het micromorfologische onderzoek naar de resten van parasieten?4 Ter aanvulling is raad gevraagd aan medische specialisten. Hieronder worden de resultaten van het fysisch-antropologische onderzoek van de drie betreffende individuen gepresenteerd, waarna de conclusies van aanvullend specialistisch onderzoek aan de orde komen over de bijzondere botstructuren. Fysisch-antropologisch onderzoek De merkwaardige botstructuren zijn gevonden tussen de skeletresten van drie verschillende individuen.
Merkwaardige botstructuren uit het grafveld van de Catharinakerk te Eindhoven
31-07-2007 10:28:45
De skeletresten van de persoon uit spoor 2766 (afb. 3) zijn van een man van circa 55 jaar oud en 168,7 centimeter lang.5 Dit skelet vertoont botveranderingen als gevolg van artrose in het linker sleutel-borstbeen gewricht en in verschillende nek- en borstwervels. Deze afwijkingen zijn waarschijnlijk het gevolg van een scherpe kromming in de rug. Doordat de eerste lendenwervel is ingezakt, is een achterwaartse kromming in de wervelkolom ontstaan. Daarnaast is het beginstadium van de ziekte D.I.S.H. waargenomen.6 Bij deze aandoening is een transformatie tot bot van bindweefsel, (aanhechtingen van) pezen en kraakbeen op vele plaatsen in het skelet te zien. De belangrijkste plaats is de wervelkolom. Langs de rechter voorzijde daarvan vormt zich extra bot. Over het algemeen worden deze veranderingen niet geassocieerd met veel pijn, maar met (gewrichts)stijfheid. De veranderingen worden regelmatig waargenomen bij personen van middelbare leeftijd en vaak bij skeletten waarvan de context een hoge sociale status impliceert.7 Een oorzaak zou in dat geval kunnen liggen in het dieet dat deze klasse tot zich kon nemen. Deze man heeft tijdens zijn leven veel last gehad van zijn gebit. Er zijn bij hem reacties op ontsteking van het tandvlees, tandsteen, terugwijkend kaakbeen, verlies van gebitselementen, tandbederf en een abces waargenomen. Ook het tweede skelet (spoor 2856) is dat van een man (afb. 4). Deze persoon is circa 50 jaar oud geworden en was 168,3 centimeter lang.8 Aan slijtageplekken in het gebit is te zien dat hij een pijproker was. In het gebit zijn verder twee abcessen, tandsteen, terugwijkend kaakbeen, tandbederf en glazuurhypoplasieën gezien. Glazuurhypoplasieën zijn horizontale lijnen of putjes in het tandglazuur. Deze zijn tijdens de vorming van het gebit ontstaan door een (tijdelijke) remming in de vorming van het tandglazuur bij de aanleg van de kroon. Ernstige ziekte en onvoldoende of éénzijdige
Afb. 2 Een merkwaardig botachtige structuur langs de wervelkolom van een circa 50jarige man (spoor 2856). Foto Laurens Mulkens.
voeding zijn de hoofdoorzaken van een dergelijke remming, maar ook andere stressvolle gebeurtenissen kunnen hierin meespelen.9 Op de schedel is een ongevaarlijke anatomische variant aangetroffen. Deze zogenaamde sutura metopica is een niet vergroeide schedelnaad over het midden van Afb. 3 Het uitgeprepareerde skelet van een circa 55-jarige man (spoor 2766). Rechts van de bovenste lendenwervel is het merkwaardige botfragment zichtbaar. Foto Laurens Mulkens.
Merkwaardige botstructuren uit het grafveld van de Catharinakerk te Eindhoven
04-binnenwerk.indd 203
|
203
31-07-2007 10:28:47
de linker opperarm en het ‘dak’ van het linker schouderblad.11 Wanneer door een breuk het gewricht niet op de oorspronkelijke locatie belast wordt, kan dit resulteren in zogenaamde secundaire artrose. Ook bij dit individu zijn botveranderingen aangetroffen, die duiden op D.I.S.H., maar in een verder gevorderd stadium dan bij de persoon uit spoor 2766. Het derde skelet is eveneens van een man (spoor 4122). Deze persoon is tussen 35 en 39 jaar oud geworden en was ongeveer 172,5 centimeter lang (afb. 5).12 Ook hij had in zijn gebit een abces, terugwijkend kaakbeen, tandsteen, tandbederf en tandverlies. Daarnaast had hij, net als de persoon uit spoor 2856, een sutura metopica op het voorhoofdsbeen en slijtage van de tussenwervelschijf in de nekwervels.
Afb. 4 Het uitgeprepareerde skelet van een circa 50-jarige man (spoor 2856). Foto Laurens Mulkens.
Afb. 5 Het uitgeprepareerde skelet van een 35- tot 39-jarige man (spoor 4122). Na het lichten van de botresten werd een van de merkwaardige botstructuren gevonden. Foto Laurens Mulkens.
het voorhoofdsbeen, die haaks op de kroonnaad staat. De naad is bij de geboorte aanwezig en sluit normaal vóór het tweede jaar.10 De slijtage van de tussenwervelschijven is aanzienlijk, de meeste nekwervels en de middelste drie borstwervels vertonen ernstige botreacties. Artrose is bij dit individu alleen secundair aanwezig in het linker schoudergewricht. Dit is het gevolg van geheelde botbreuken in de kop van
204
|
04-binnenwerk.indd 204
Ander onderzoek De fysisch antropologische gegevens geven geen antwoord op de vraag wat de oorzaak kan zijn voor het aantreffen van de merkwaardige botstructuren. Twee van de drie skeletten vertoonden een niet vergroeide schedelnaad op het voorhoofd en bij twee personen is D.I.S.H. aangetroffen. Echter, buiten het gegeven dat het in alle drie gevallen om volwassen mannen gaat, zijn er geen aanwijzingen gevonden voor aandoeningen die in de buikholte grote botstructuren zouden kunnen vormen. Tijdens het onderzoek van de Catharinakerk wordt met een microscoop onderzoek uitgevoerd naar de resten van darmparasieten. Bij het microscopisch onderzoek zijn bij twee van de bovengenoemde personen wormeieren gevonden van de zweepworm (Trichuris trichiura).13 Het aantreffen van deze wormeieren geeft een indicatie dat de leefomstandigheden van de betrokken individuen niet erg hygiënisch zijn geweest. Het merkwaardige stukje bot van het skelet uit spoor 2766, mogelijk een restant van een cyste, werd op de plaats aangetroffen waar de lever van de persoon moet hebben gezeten.14 Omdat
Merkwaardige botstructuren uit het grafveld van de Catharinakerk te Eindhoven
31-07-2007 10:28:49
Afb. 6 Bij gebrek aan water wordt een Turkanababy schoongelikt door een hond, waardoor infectie met echinococcen optreedt. Foto Willem van Erp.
het niet duidelijk was om wat voor cyste het ging, is vrijwilliger en chirurg Willem van Erp geraadpleegd. Hij heeft overlegd met patholoog-anatoom T. Demeyere, en samen zijn zij tot de conclusie gekomen dat het hier mogelijk om een cyste van Echinococcus granulosus (hondenlintworm) of Echinococcus multilocularis (vossenlintworm) gaat. Een cyste van de Echinococcus granulosus is een met vocht gevulde ruimte met een laag kiemepitheel. In het kiemepitheel ontstaan broedblaasjes waarin weer een aanleg zit voor nieuwe lintwormen. De cyste groeit langzaam, ongeveer één centimeter in diameter per jaar. Een persoon kan besmet raken met een hondenlintworm door bijvoorbeeld water of voedsel te nuttigen waarin zich eieren van de worm bevinden. Deze eieren komen in het voedsel of water terecht, doordat dit in aanraking is gekomen met de uitwerpselen van honden waarin de eieren zitten. Ook door het bewerken van verontreinigde grond en zelfs het aaien van honden kan men besmet raken. De eieren kunnen namelijk op de vacht terechtkomen doordat de hond zichzelf likt. De hond zelf wordt besmet door het eten van rauw vlees, van bijvoorbeeld schapen, geiten en runderen, dat met cysten besmet is. Na het innemen van lintwormeieren komen de larven uit de eieren, wan-
neer deze in de darm zijn aangekomen. De larven verspreiden zich door de darmwand en komen zo in de lever terecht waar zij vaak blijven zitten. In sommige gevallen komen ze ook in andere organen terecht zoals de longen (20%), het hart en hersenen. De larven ontwikkelen zich daar tot blaasworm en vormen een cyste. Indien de cyste beschadigd raakt door bijvoorbeeld een ongeluk of een operatie, kunnen de broedblaasjes in het bloed terechtkomen en zo elders in het lichaam weer nieuwe cysten vormen. Omdat de cyste langzaam groeit duurt het lang, soms wel vijftien jaar, voordat de betrokken persoon er last van krijgt. De klachten ontstaan vaak doordat de cyste druk op de organen gaat uitoefenen. Het verschil tussen de hondenlintworm (Echinococcus granulosus) en vossenlintworm (Echinococcus multilocularis) is dat de cyste van deze laatste geen duidelijke cystewand heeft maar bestaat uit onregelmatige holtes zonder vloeistof. De blaaswormen dringen in het omliggende weefsel en vernietigen het langzaam. Anders dan bij de hondenlintworm delen de blaaswormpjes zich en kunnen zich zo verspreiden naar andere organen. In de meeste gevallen begint de ‘cyste’ van de vossenlintworm in de lever. De genezingskans is uiterst klein, zeker in het verleden.
Merkwaardige botstructuren uit het grafveld van de Catharinakerk te Eindhoven
04-binnenwerk.indd 205
|
205
31-07-2007 10:28:50
Afb. 7 Extreem gevolg van besmetting door Echinococcus granulosus in Kenia. Foto Willem van Erp.
Besmetting met de Echinococcus multilocularis gaat in feite net als bij de Echinococcus granulosus, maar in dit geval kunnen ook ongewassen, wilde vruchten, zoals bramen, bessen of paddestoelen en valfruit, besmet zijn. Contact met de vacht van de vos is bijvoorbeeld voor jagers risicovol. Besmetting met Echinococcus granulosus kan tot ernstige lichamelijke gevolgen leiden. Een voorbeeld uit de praktijk over de wijze van besmetting en de fysieke gevolgen komt uit Lokichoggio (Noord Kenia).15 In dit gebied wonen Turkana’s, een nomadenvolk dat rondtrekt door Noord Kenia, Zuid Soedan en Ethiopië. Dit gebied staat bekend om het inheems voorkomen van Echinococcus granulosus. Deze vorm beperkt zich tot één cyste, in of onder de lever. De streek is een droog en heet savannegebied. Vanwege de schaarste aan water trainen de Turkana’s hun honden in het schoonlikken van de billen van babies (afb. 6). Hierdoor worden kinderen geïnfecteerd met eieren van de Echinococcus granulosus (hondenlintworm). Er ontstaan cysten die na 10-15 jaar een omvang kunnen bereiken van ongeveer 10 liter met uitschieters tot
206
|
04-binnenwerk.indd 206
30 liter en dan een groot deel van de buikholte in beslag nemen (afb. 7). Het middenrif wordt opgedrukt, zodat problemen met de ademhaling optreden. Medewerkers van Amref controleren de Turkana’s op de aanwezigheid van echinococcencysten met behulp van een echoapparaat.16 Zo kan beweging binnen de cyste worden vastgesteld. Dit wijst op levende echinococcen. Als deze actief zijn is de cyste gespannen en kan de cystewand bij operatie gemakkelijk barsten met als gevolg dat de gehele buikholte geïnfecteerd raakt met echinococcen.Het gevolg daarvan is dat zich ontelbare nieuwe cysten vormen met de dood als gevolg. Levende echinococcen vormen derhalve een contra-indicatie voor operatie. De patiënten worden behandeld met mebendazol (vermox), een antiwormmiddel. Na een jaar gebruik van dit medicijn wordt de cyste wederom echografisch gecontroleerd en als de beweeglijkheid is verdwenen, wordt aangenomen dat de echinococcen niet meer leven. Dan kan de cyste, intussen een slappe zak, operatief worden verwijderd. Tot op heden is men ervan uitgegaan dat tot enige jaren geleden de Echinococcus multilocularis niet in Nederland voorkwam. Dit gegeven en het feit dat besmetting hiermee een doodsoorzaak zou kunnen zijn van de opgegraven persoon, maken het interessant om uit te zoeken om welke soort van Echinococcus het zou gaan. Op dit moment vindt er onderzoek plaats naar het voorkomen van Echinococcus multilocularis in Nederland door Joke van der Giessen.17 Met behulp van DNA dat zich hopelijk nog in deze merkwaardige botstructuren bevindt, probeert zij (voor het Catharinakerk-onderzoek) uit te zoeken om welke soort het gaat.18 Archeologisch Centrum Eindhoven Deken van Somerenstraat 6 5611 KX Eindhoven archeologie@eindhoven.nl
Merkwaardige botstructuren uit het grafveld van de Catharinakerk te Eindhoven
31-07-2007 10:28:51
Noten 1. Respectievelijk als chirurg en als patholoog verbonden aan het Maxima Medisch Centrum te Eindhoven. 2. Ortner 2003, 340, fig. 12-13. 3. Macromorfologische gegevens zijn gegevens die met het ‘blote oog’ waarneembaar zijn. Voor het fysischantropologisch onderzoek van de Catharinakerk te Eindhoven worden deze gegevens onderzocht door Leonie Korthorst en Steffen Baetsen. 4. Micromorfologisch onderzoek gebeurt met een microscoop en wordt in dit geval uitgevoerd door Marga Lambregtse. 5. Geslacht en leeftijd zijn bepaald met behulp van W.E.A. 1980 en de lichaamslengte op basis van Breitinger 1937. 6. Diffuse Idiopathic Skeletal Hyperostosis. 7. Roberts en Manchester 1995, 120-121; Janssen en Maat 1998, 17 en 19, Baetsen 2001, 60. 8. Leeftijd en geslacht op basis van de W.E.A. 1980, de lichaamslengte met behulp van Breitinger 1937. 9. Roberts en Manchester1995, 58-59. 10. Baetsen 2001, 66. 11. Het acromion. 12. Leeftijd en geslacht zijn bepaald op basis van de W.E.A. 1980 en de lichaamslengte met behulp van Breitinger 1937. 13. Eén is nog niet microscopisch onderzocht. 14. De merkwaardige fragmenten bot zijn in feite verkalkte weefselfragmenten. 15. Willem van Erp werkte ten bate van de slachtoffers van de burgeroorlog in Zuid Soedan (landmijn- en schotverwondingen) als chirurg in het ziekenhuis (tentenkamp) van het Rode Kruis in Lokichoggio, Noord Kenia ten westen van het Turkanameer, tegen de grens met Soedan. 16. Naast het ziekenhuis te Lokichoggio bevindt zich een vestiging van Amref (African Medical, Research and Educational Foundation, waarvan o.a. de Flying Doctors deel uitmaakt). 17. Mevr. Dr. J.W.B. van der Giessen is als dierenarts-microbioloog werkzaam bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu te Bilthoven. 18. De auteurs danken alle medewerkers (waaronder vele vrijwilligers) die de opgraving van de Catharinakerk te Eindhoven mogelijk hebben gemaakt. Voor dit artikel gaat speciale dank uit naar drs. Nico Arts (gemeentelijk archeoloog Eindhoven), patholoog anatoom T.B.J. Demeyere (Laboratoria voor Pathologische Anatomie en Medische Microbiologie, Eindhoven), dr. Joke van der Giessen (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven), Laurens Mulkens (fotograaf van het Archeologisch Centrum Eindhoven) en de Nederlandse Vereniging voor Fysische Antropologie. Literatuur Ascádi, G., en J. Nemeskéri, 1970: History of human life span and mortality, Budapest. Baetsen, S., 2001: Graven in de Grote Kerk. Het fysisch-antropologisch onderzoek van de graven in de St. Laurenskerk van Alkmaar. Alkmaar. Breitinger, E. 1937: Zur berechnung der Korperhöhe aus den langen Gliedermassenknochen, Anthropologischer Anzeiger 14, 249-274. Eckert, J., E. Kutzer, M. Rommel, H.J. Bürger & W. Körting, 1992, Veterinarmedizinische Parasitologie. Berlin. Giessen, J.W.B. van der & L.M. Krotbeek, 2000: Echinococcus Multilocularis. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Infectiebulletin 11, nr. 6. Giessen, J.W.B. van der, 2003: Echinococcus Multilocularis. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Infectiebulletin 14, nr. 10. Giessen, J. van der, T. Kortbeek, R. Sauerwein & A.M. Polderman, 2006: Echinococcus multilocularis, Echinococcus granulosus. Nederlandse Vereniging voor Parasitologie: www.medischeparasitologie.nl Janssen, H.A.M. & G.J.R. Maat, 1998: Kanunniken begraven in de stiftskapel van de Sint Servaas te Maastricht 10701521 na Chr. Een paleopathologisch onderzoek. Leiden (Barge’s Anthropologica 1). Maat, G.J.R., R.W. Mastwijk & E.A. van der Velde, 1995: Skeletal distribution of degenerative changes in vertebral osteophytosis, vertebral osteoarthritits and DISH. International Journal of Osteoarchaeology 5, 289-298. Mehlhorn, H., D. Düwel & W.Raether, 1993: Echinococcus-Zysten, Diagnose und Therapie der Parasitosen von Haus-, Nutz- und Heimtieren, Stuttgart. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2005: Dossier Vossenlintworm. http://www.gezondheid.be., fig.2. Orfei, E., z.j. Review of pathology of the liver. Loyola University of Chicago. www.meddean.luc.edu/lumen/MedED/ orfpath/pathtitl.htm, fig.6. Ortner, D.J., 2003: Identification of pathological conditions in human skeletal remains. Washington. Polderman, A.M. & A.C. Rijpstra, 1999: Echinococcus spp., Medische Parasitologie, Handleiding bij de laboratoriumdiagnostiek. Houten. Roberts, Ch. & K. Manchester, 1995: The archaeology of disease, New York. Workshop of European Anthropologists, 1980: Recommendations for age and sex diagnosis of skeletons, Journal of Human Evolution 9, 517-549. Merkwaardige botstructuren uit het grafveld van de Catharinakerk te Eindhoven
04-binnenwerk.indd 207
|
207
31-07-2007 10:28:51
De dondersteen van Uden Een neolithische bijl uit een middeleeuwse waterput Goof van Eijk
Afgelopen najaar werd in een laat-middeleeuwse waterput te Uden een stenen bijl uit het Neolithicum aangetroffen. Deze vondst blijkt niet op zichzelf te staan. Onderzoek naar andere bijlvondsten uit een anachronistische context bracht een verrassende hoeveelheid parallellen aan het licht. Ook blijken er allerlei schriftelijke bronnen te bestaan, die inzicht geven in de toenmalige opvattingen over herkomst en betekenis van deze voorwerpen en de manieren waarop ze gebruikt werden in latere periodes. Hieronder een korte bloemlezing van de verzamelde informatie.1 In november 2006 hebben enkele leden van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland samen met lokale amateur-archeologen waarnemingen verricht tijdens het uitgraven van een grote bouwput in Uden. Op dat terrein zal een groot, geheel onderkelderd appartementencomplex worden gebouwd. De graafwerkzaamheden begonnen met het verwijderen van de donkere bovengrond, waarna er kort gelegenheid was het ontstane vlak te onderzoeken, voordat de bouwput nog twee meter werd verdiept. Het plangebied, met de naam Botermarkt, ligt 175 meter ten zuiden van de oude markt van Uden en maakte vroeger deel uit van een omvangrijk akkercomplex met esdek. Aan het einde van de 19e eeuw werd dit complex doorsneden door de spoorlijn tussen Boxtel en Wesel (D.). Ook werd er een losplaats aangelegd die werd ontsloten door enkele nieuwe wegen waarvan er één het huidige plangebied doorkruiste. Langs deze weg werden spoedig daarna woningen gebouwd, die uiteindelijk moesten wijken voor de huidige bouwplannen. Een gedeelte van het terrein werd niet bebouwd en was tot voor kort in gebruik als weiland, waarna het nog enkele jaren als parkeerterrein diende.
208
|
04-binnenwerk.indd 208
Twee waterputten Zoals te verwachten was, bleek de bodem van het voorheen bewoonde gedeelte flink verstoord te zijn door de bouw en sloop van de woningen. Behalve enkele met puin gevulde inpandige waterputten en een zinkput werden er vooral kuilen met afval waargenomen. De meeste van die kuilen dateerden uit de eerste helft van de 20e eeuw en bevatten huishoudelijk afval, kolenslakken, glaswerk, puin etc. Oudere vondsten ontbraken volledig. Het gedeelte van het terrein dat tot voor kort als weiland in gebruik was geweest, leek ‘leeg’ te zijn op enkele niet dateerbare greppels en een paar kuilen na, tot zich tot ieders verrassing in de uiterste zuidoost-hoek nog een tweetal waterputten aftekende. Met de graafmachines letterlijk in de nek lukte het nog net om alles in snel tempo vast te leggen en te onderzoeken. Waterput 1 had een vierkante insteek. Verspreid door de gelaagde vulling van de put bevonden zich scherven aardewerk waarvan er maar enkele van hetzelfde object afkomstig bleken te zijn. Alleen op de bodem lagen enkele grotere en passende fragmenten van een kruikje van steengoed. Deze vondsten kunnen in de tweede helft van de 14e eeuw
De dondersteen van Uden
31-07-2007 10:28:52
Afb. 1 De bijl uit de Udense waterput kort na de ontdekking. Foto Udens Weekblad.
worden gedateerd. Behalve scherven lagen er ook enkele veldkeien op de putbodem. Opmerkelijk was het volledig ontbreken van de putwand. Waterput 2 bevond zich op minder dan zes meter afstand van put 1 en had een ronde insteek. In de homogene vulling van deze put bevonden zich eveneens veel aardewerkscherven. Ook in dit geval bleken er maar weinig van hetzelfde voorwerp afkomstig te zijn. Verder lagen er flink wat brokjes baksteen verspreid door de vulling heen. Op basis van de aangetroffen scherven is een datering van waterput 2 in de eerste helft van de 15e eeuw het meest waarschijnlijk. Kennelijk is waterput 2 de directe opvolger van waterput 1. De wand van waterput 2 was gedeeltelijk opgebouwd uit veldkeien waartussen delen van plaggen gelegd waren. Kennelijk was er tijdens de bouw van de put iets misgegaan, want op de bodem ervan lag een aantal keien en men was voor het construeren van een gedeelte van de wand overgeschakeld op louter plaggen. Het geheel was gefundeerd op de velg van een karrenwiel. Al twee keer eerder zijn er in Uden waterputten gevonden, die opgebouwd waren uit veldkeien in de onmiddellijke nabijheid van een andere stenen put.2
Mogelijk zijn de keien van de ‘wandloze’ putten hergebruikt voor de bouw van de nieuwe putten. De tot nu toe te Uden gevonden putten met deze constructie dateren alle uit de 14e en 15e eeuw. De gebruikte keien zullen afkomstig zijn uit de grove zanden en grindafzettingen uit het Pleistoceen, die door de Maas zijn afgezet. In het zich nog altijd verheffende gebied, gelegen op het tektonische plateau van de horst direct ten oosten van de Peelrandbreuk die Uden doorsnijdt, is deze laag door erosie aan, of vlak onder het oppervlak komen te liggen. De keien liggen daar als het ware voor het oprapen. In de Centrale Slenk, direct ten westen van de breuk, ligt deze laag op vele meters diepte. Dondersteen De in archeologisch opzicht grootste verrassing was niet de constructie van waterput 2, maar een vondst die gedaan werd in de vulling van die put (afb. 1). Op ongeveer vijfentwintig centimeter boven de bodem werd tijdens het leegtroffelen een fraaie neolithische bijl aangetroffen. De bijl (120 x 61 x 30 mm, 262 gram) is van het type met een ovale doorsnede en enigszins gefacetteerde zijkanten (afb. 2 De dondersteen van Uden
04-binnenwerk.indd 209
|
209
31-07-2007 10:28:56
Afb. 2 Foto bijl Uden. Foto Laurens Mulkens.
en 3). De grondstof is een lichtbruine soort vuursteen met daarin meerdere lichte vlekken van wisselende grootte. De herkomst van dit type vuursteen is niet bekend. De bijl is over het gehele oppervlak gepolijst met in de lengterichting een reeks polijstgroefjes. Op het snijvlak heeft het oppervlak een glanzend uiterlijk. Op de snede bevinden zich twee beschadigingen. Daar zijn schilfers afgesprongen met ‘verse’ breukranden. Deze beschadigingen
Afb. 3 Tekening bijl Uden. Tekening Cindy Vijsma.
210
|
zijn ‘recent’ ontstaan, wellicht tijdens het tweede leven van de bijl gedurende de Middeleeuwen. Het heeft tot in de 19e eeuw geduurd voordat algemeen geaccepteerd werd dat stenen bijlen door mensenhanden vervaardigde gereedschappen uit de Steentijd zijn. Vóór die tijd bestond de breed verbreide overtuiging dat dergelijke bijlen tijdens de bliksem met grote kracht op aarde terecht kwamen en dat ze bovennatuurlijke krachten zouden bezitten. Uit schriftelijke bronnen blijkt dat deze opvatting al bestond in de tijd van de oude Grieken en Romeinen.3 Zo wijdt Plinius de Oudere (circa 23-79 na Chr.) een paragraaf van zijn bekende werk ‘Naturalis Historia’ aan het fenomeen donderstenen, die hij ‘cerauniae’ noemt. 4 Opmerkelijk is dat deze opvatting zich niet beperkte tot ons continent, maar ook in Afrika en Azië tot zelfs in Japan toe werd aangehangen.5 In het verschijnsel onweer met het op aarde neerkomen van de bijlen zag men in voorchristelijke tijden doorgaans de hand van de goden. Bekend in onze streken is uiteraard het verhaal van de Germaanse god Donar of Thor die zijn strijdhamer naar de aarde slingerde en hiermee het onweer veroorzaakte (afb. 4). Deze goddelijke beleving van het onweer had tot gevolg dat men de plekken waar de bliksem insloeg als heilige plaatsen beschouwde, die men vereerde. Van de Romeinen is bekend dat zij soms
De dondersteen van Uden
04-binnenwerk.indd 210
31-07-2007 10:29:00
altaren inrichtten op plaatsen waar de bliksem was neergekomen. Een persoon die gedood was door de bliksem, werd door hen niet, zoals gebruikelijk, gecremeerd, maar begraven op de plaats van de inslag. De achterliggende gedachte was dat deze persoon in rechtstreeks contact was geweest met het goddelijke en daarom niet meer door mensenhanden aangeraakt mocht worden.6 Stenen bijlen die men vond, werden beschouwd als zeer bijzondere voorwerpen waaraan men, afhankelijk van de plaats en tijd, een grote verscheidenheid aan eigenschappen toekende. In Griekenland en Italië zijn stenen bijltjes gevonden met een later aangebrachte vatting van goud of zilver of eenvoudiger materiaal, met alleen een doorboring, die als amulet gedragen zijn. Ook is bekend dat bijlen daar soms op altaren geplaatst werden.7 Onder invloed van het Christendom verdwenen de ‘heidense’ opvattingen over de goddelijke herkomst van de bijlen. De overtuiging dat ze met het onweer op aarde terecht gekomen waren, hield in onze streken echter nog stand tot in de tweede helft van de 19e eeuw. De namen waaronder ze bekend waren, spreken wat dat betreft ook boekdelen, want ze werden bij ons ‘donderbeitel,’ ‘donderkeil’ of ‘dondersteen’ genoemd.8 Hierbij moet wel worden aangetekend dat deze namen niet overal uitsluitend voor stenen (hamer)bijlen werden gebruikt, maar plaatselijk ook voor fossiele belemnieten en zee-egels, die daar dan evenzeer in verband werden gebracht met donder en bliksem en waaraan dezelfde eigenschappen werden toegeschreven als aan de bijlen.9 In Duitsland worden belemnieten nog altijd ‘Donnerkeilen’ genoemd. Aan de bijlen werden allerlei bijzondere eigenschappen toegeschreven. Hiervan was het gebruik als beschermmiddel tegen blikseminslag veruit het meest verbreid. In bijna alle landen van Europa praktiseerde men dit volksgeloof.10 Jacob van Maerlant
(circa 1225-circa 1300) wijdde in zijn beroemde werk ‘Der Naturen Bloeme’ een vers aan de dondersteen dat onder meer de regels bevat die in hedendaags Nederlands luiden:11
Afb. 4 Thor met hamer. IJslandse voorstelling uit de 18e eeuw. Naar www.wikipedia.org/wiki/Thor.
‘Ceraunus, dat gaat over een steen, die men dondersteen noemt, omdat hij met de bliksem naar beneden komt vallen. De steen is hard en men kan hem, met ijzer of staal niet goed bewerken. Men zegt dat op de plek waar deze steen is, het onweer niemand kan schaden. Geleerden zeggen hier ook over, dat deze steen bescherming biedt, bij onweer, of het nu boven land of boven zee is.’12 De gedachte hierachter was dat de bliksem nooit twee keer op dezelfde plaats in zou slaan. Door een bijl in huis te bewaren zou de bliksem als De dondersteen van Uden
04-binnenwerk.indd 211
|
211
31-07-2007 10:29:02
Afb. 5 Stenen bijl in de nok van een schuur als bescherming tegen blikseminslag in Banteln (D.). Naar www.heidendom. nl/donarnederland. html.
het ware misleid worden en zo zou het huis gevrijwaard blijven van een inslag. De plaats waar de bijl bewaard werd, verschilde van streek tot streek. Soms werd hij in een la of kist gestopt of bewaard in de bedstee, maar veel vaker kreeg hij een vaste, moeilijk te bereiken plaats en werd ingemetseld in of bij de schoorsteen, op een nokbalk gelegd, of onder de vloer of drempel verstopt (afb. 5).13 Vooral uit het oosten van ons land zijn daar verscheidene beschrijvingen van bekend.14 Ook is beschreven dat de bijl dan tijdens het onweer begon te zweten en zacht werd.15 Tot in het einde van de negentiende eeuw zou dit volksgeloof in ons land nog bestaan hebben en de term ‘donderbeitel’ is zelfs tot in de vorige eeuw in gebruik gebleven. Hoewel de bescherming tegen onweer veruit de vaakst toegepaste eigenschap van de stenen bijlen was, worden er in de literatuur nog vele andere, vaak curieuze eigenschappen aan de bijlen toegeschreven, die een meer plaatselijke karakter lijken te hebben gehad. Wat te denken van de bijl als afweermiddel tegen trollen en hekserij, of als middel tegen stuipen, wanneer men kinderen met een bijl langs de slapen streek. Allerlei kwalen zouden te genezen zijn door de bijlen te verpulveren en het aldus ontstane poeder in te nemen. Een bijl in het drinkwater zou het vee beschermen tegen ziekten en een bijl in de ruimte waar melk verwerkt wordt, zou voorkomen dat de melk zou bederven. Ratten zouden graan waar een bijl in gelegd was met rust laten en
212
|
nog veel meer van dit alles.16 Voor het grootste deel zijn dit toepassingen met een beschermend karakter, maar ook wordt de bijl genoemd als geluksbrenger en, evenals gedurende de Klassieke Oudheid, zou de bijl ook hier gedragen zijn als amulet.17 Aardig is ook de beschrijving van het gebruik van de bijl als weervoorspellend medium. De in deze hoedanigheid ‘zweetsteen’ genoemde bijl werd dan naast de deeldeur van de boerderij gelegd en door te voelen of er al dan niet condens op zat, wist de boer of er neerslag te verwachten was.18 Uitgaande van al het bovenstaande kan je niet anders dan concluderen dat zo’n bijl door de eeuwen heen een waardevol bezit moet zijn geweest. Donderstenen in Nederland Het beeld van de bijl als bijzonder en tijdloos voorwerp, zoals dat naar voren komt uit de schriftelijke bronnen, wordt bevestigd door archeologische vondsten. We hebben een inventarisatie gemaakt van neolithische bijlen die in ons land zijn aangetroffen in een anachronistische context en waarvan het aannemelijk is dat ze daar bewust in terecht gekomen zijn.19 De opsomming is in chronologische volgorde en begint met de oudste vondsten. Uit een ijzertijdcontext zijn ons vier bijlen bekend.20 In Oss-Ussen werd een stenen bijl waarvan de top ontbrak, aangetroffen in een grote kuil (diameter 470 cm) die mogelijk als waterkuil gediend heeft. De kuil maakte deel uit van een nederzetting. Uit de opgraving Geldermalsen-Meteren komt een grote stenen bijl met een lengte van 216 mm, die zich in een cultuurlaag uit de IJzertijd bevond. In Nattenhoven-Hoogenberg werd een bijltje van jadeït gevonden in een kuil uit de Midden-IJzertijd. Tenslotte werd te Nijmegen-Kopsehof een bijzondere kuil met een zeer gevarieerde vulling gevonden, waarin zich naast enkele vuursteen artefacten, neolithische en ijzertijdscherven en metalen objecten, ook een neolithische bijl bevond. De
De dondersteen van Uden
04-binnenwerk.indd 212
31-07-2007 10:29:02
enkele Romeinse vondsten in de kuil zijn mogelijk het gevolg van nazakking, zo niet dan moeten we deze kuil in de Romeinse tijd dateren. Andere vondsten uit de Romeinse tijd21 zijn een klein bijltje in een paalspoor van een Romeinse huisplattegrond in Oss-Horzak, dat als offer is geïnterpreteerd. Hetzelfde geldt voor een bijltje van jadeït dat temidden van luxe Romeinse voorwerpen in een kuil uit de 3e eeuw werd aangetroffen binnen de Romeinse nederzetting Den Haag-Scheveningseweg. Mogelijk heeft een bijl die gevonden is op het Kerkplein van Woerden in of vlak bij het voormalige castellum, dezelfde functie gehad. Uit de Vroege Middeleeuwen kennen we één bijlvondst maar dat is meteen een heel bijzondere. Tijdens het onderzoek van het Merovingische grafveld van Meerveldhoven werd namelijk een neolithische bijl gevonden die kennelijk als grafgift aan een overledene was meegegeven.22 Het gebruik als grafgift is een duidelijke indicatie voor de waarde die men toentertijd aan het object toekende. Uit laatmiddeleeuwse context zijn behalve de Udense bijl meer voorbeelden bekend.23 Eén
exemplaar dateert waarschijnlijk uit de 12e of 13e eeuw. Het is de helft van een bijl die gevonden werd tijdens de opgraving Nistelrode-Zwarte Molen. Het fragment bevond zich in een paalgat waarin zich ook scherven Pingsdorfaardewerk bevonden. Het paalgat bevond zich aan de rand van het onderzoeksterrein en daarom kon niet vastgesteld worden of dit spoor deel uitmaakte van een huisplattegrond of ander bouwsel. Een ander exemplaar komt uit de insteek van een waterput die in het Limburgse Ittervoort werd opgegraven. Ook dit exemplaar dateert uit de 12e of 13e eeuw. Een zeer bijzonder object uit de Late Middeleeuwen, dat niet mag ontbreken in deze opsomming, is de zogenaamde ‘Hamer van Sint Maarten’ die zich in het museum Catharijne-convent in Utrecht bevindt (afb. 6). Het is een gave stenen hamerbijl die, net als de houten steel, in zilver is gevat. Men gaat ervan uit dat deze verfraaiing rond het jaar 1300 is uitgevoerd. Op de steel van de bijl bevindt zich een zilveren band waarop de volgende Latijnse inscriptie is aangebracht “ydola vanurunt martini cesa secura nemo deos credat qui sic fuerant ruicuri”
Afb. 6 De ‘Hamer van Sint Maarten.’ Foto Rijksmuseum Catharijneconvent, Utrecht.
De dondersteen van Uden
04-binnenwerk.indd 213
|
213
31-07-2007 10:29:04
( ‘De afgodsbeelden storten neer, getroffen door de bijl van Martinus. Laat niemand geloven dat zij goden zijn, die zo makkelijk neerstorten’). Volgens zijn levensbeschrijving zou de heilige Martinus van Tours heidense tempels hebben verwoest en op die plaats kerken en kloosters hebben opgericht. De in de Middeleeuwen populaire heilige werd middels dit bijzondere voorwerp geëerd. Een andere bijlvondst die waarschijnlijk ook in de Late Middeleeuwen te dateren is, komt uit Nijmegen. Daar werd tijdens het verdiepen van een kelder aan de Grote Markt een stenen bijl gevonden, die zich dicht bij een middeleeuwse haard bevond. Een andere stenen bijl is in 1990 gevonden tijdens het blootleggen door leden van de plaatselijke heemkundekring van de fundamenten van het middeleeuwse kasteel van Groesbeek, in één van de oorspronkelijke vertrekken. Het kasteel is waarschijnlijk in de eerste helft van de 18e eeuw gesloopt en het laat zich niet bepalen in welke fase van het bestaan van het kasteel de bijl daar terecht gekomen is. Tenslotte is er de bijl die in Uithuizermeeden werd gevonden in een waterput die vermoedelijk uit de 19e of 20e eeuw dateert. Zowel de typologische kenmerken ervan als de achtergrond van één van de vroegere bewoners wijzen op een herkomst uit voormalig Nieuw Guinea.24 Een aantal van de hierboven genoemde vondsten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd kunnen zonder twijfel als intentionele depositie beschouwd worden. Ze bevestigen de bijzondere
Oproep Er zullen ongetwijfeld meer gevallen bekend zijn van neolithische bijlen die in een latere context zijn aangetroffen, maar in dit artikel niet vermeld zijn. De auteur van dit artikel doet de oproep aan iedereen die nog meer voorbeelden kent, dit te laten weten, liefst met beschrijving van de vondstomstandigheden. Ook schriftelijke bronnen over dit onderwerp, die niet in de literatuurlijst voorkomen hebben zijn interesse. Misschien kan dan in een volgend nummer van Westerheem nog eens een aanvulling gegeven worden.
214
|
status die de bijlen in die perioden hadden; uiteraard geldt dit ook voor de bijl in het Merovingische grafveld van Meerveldhoven. Voor de vondsten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd ligt dat moeilijker, de vondstomstandigheden zijn onderling verschillend en de vermeende betekenis van de bijlen als ‘dondersteen’ is niet altijd zeker. De Udense bijl Kunnen op basis van het bovenstaande uitspraken worden gedaan over de achtergronden en betekenis van de Udense bijlvondst? Allereerst dienen we ons dan te verdiepen in de vondst omstandigheden. De bijl is het enige prehistorische artefact dat tijdens de waarnemingen gevonden is, zodat het onwaarschijnlijk is dat zich op de vindplaats een (verspitte) neolithische nederzetting heeft bevonden. Ook de mogelijkheid dat de bijl in de Late Steentijd ter plaatse als rituele depositie is achter gelaten, lijkt niet waarschijnlijk gezien de geomorfologie van het terrein. Alle vijf eerder in Uden gevonden en als intentionele depositie beschouwde neolithische bijlen komen uit een natte context, namelijk uit het beekdal van de Leijgraaf of één van haar zijbeekjes, op enkele kilometers afstand van de huidige vindplaats. De vindplaats van de Udense ‘dondersteen’ is veel hoger gelegen en maakt deel uit van een grote plateau-achtige horst.25 Het is ook moeilijk voor te stellen dat een voorwerp van deze vorm en grootte niet opgemerkt zou zijn en ongezien in de middeleeuwse waterput terecht gekomen is. We gaan er dus van uit dat de bijl van elders afkomstig is en naar de huidige locatie is gebracht. Waarom deze dan, ondanks de al eerder aangetoonde waarde, uiteindelijk in de waterput terecht gekomen is, blijft raadselachtig. Zeker lijkt wel dat de put zijn oorspronkelijke functie al verloren had toen de bijl erin terecht kwam. Met het dichtgooien van de put lijkt de bewoning van het terrein te zijn afgesloten. Er zijn in ieder geval
De dondersteen van Uden
04-binnenwerk.indd 214
31-07-2007 10:29:04
geen aanwijzingen dat er op de vindplaats tussen ongeveer 1450 en ongeveer 1900 nog andere dan agrarische activiteiten hebben plaatsgevonden. Alles wat er in waterput 2 is aangetroffen, kan als afval worden beschouwd: versleten ijzeren voorwerpen, scherven zonder onderlinge samenhang, stukken baksteen, kortom alles wat je als zwerfafval op een erf zou kunnen tegenkomen. De bijl past duidelijk niet in dit plaatje tenzij deze op één of andere manier zijn waarde zou zijn kwijtgeraakt. Uit de verhalen over het gebruik van bijlen als afweermiddel tegen onweer blijkt steeds weer opnieuw dat de bijlen sterker verbonden waren met het huis, dan met de bewoners ervan. Het feit dat de bijlen vaak werden ingemetseld, in de nok verstopt of onder de vloeren werden gelegd, geeft dit eigenlijk al aan. Blinkenberg heeft tijdens zijn onderzoek tientallen getuigenissen van mensen verzameld, die uit eigen ervaring konden bevestigen dat de bijlen op hun plaats bleven als het huis van eigenaar veranderde of in verval raakte. Kan het zijn dat de bijlen werden achtergelaten in het geloof dat ze hun beschermende kracht verliezen, wanneer ze van locatie veranderen? We hebben geen schriftelijke bronnen gevonden die deze hypothese bevestigen, maar het zou een verklaring kunnen zijn voor de vondst van Uden. Hetzelfde zou kunnen gelden voor de bijl uit het afgebroken kasteel van Groesbeek en die uit de middeleeuwse kelder in Nijmegen. Welbeschouwd gaat het dan toch slechts om een zeer gering aantal vondsten in verhouding met het vele onderzoek naar middeleeuwse bewoning, dat in de laatste decennia heeft plaatsgevonden. Of er ook nog een bijzondere betekenis toebedacht moet worden aan het feit dat de bijl in een waterput lag, door deze bijvoorbeeld als een soort verlatingsoffer te beschouwen, lijkt onwaarschijnlijk. In dat geval zou je veel vaker bijzondere voorwerpen kunnen verwachten in laat- en postmiddeleeuwse waterputten en daar lijkt geen
sprake van te zijn. Wellicht moeten we het hele idee van een bepaalde rituele of folkloristische handeling maar gewoon loslaten en accepteren dat er een banale oorzaak in het spel was, die we nooit meer kunnen achterhalen. Een spelende kleuter bijvoorbeeld, of een ontevreden knecht of gewoon iemand die zijn woede en frustratie over het falen van de kracht van de bijl op deze manier heeft willen uiten. Bosschebaan 55 5401 ZN Uden goof.van.eijk@home.nl
Noten 1. Met dank aan de vele mensen die hun medewerking aan dit artikel hebben verleend. Hanneke van Alphen, Stijn Arnoldussen, Nico Arts, Henk Beijers, Fred Brounen, Harry van Enckevort, Richard Jansen, Peter Schut, Wim Scholtz, Jacob Schotten, Wim Veekens, Leo Verhart, Erik Verhelst, Wouter Vos en Rien Wols wil ik hierbij in het bijzonder vermelden. 2. Van Eijk 2000; idem 2006. 3. Blinkenberg 1911. 4. Pliny, Natural History. Volume X Libri XXXVI-XXXVII. D.E. Eichholz, 1962 London, Cambridge (Massachusetts), 272-275, 306-309. 5. Blinkenberg 1911. 6. Blinkenberg 1911. 7. Blinkenberg 1911. 8. Ter Laan 1949, 69-70; Krosenbrink 1968, 172; Sinninghe 1975, 19; Blinkenberg 1911. 9. Blinkenberg 1911. Tot twee maal toe heeft de auteur tijdens het veldlopen op een voormalig nederzettingsterrein een fossiele zee-egel opgeraapt. De eerste keer in Vorstenbosch (gem. Bernheze) op een terrein met bewoningssporen uit de Vroege IJzertijd en Late Middeleeuwen. De tweede keer in Teeffelen (gem. Lith) op een terrein met bewoningssporen uit de IJzer- en Romeinse tijd en de Middeleeuwen. In beide gevallen kunnen de zee-egels daar uitsluitend door menselijk handelen terecht gekomen zijn. Puur toeval of staan deze vondsten niet op zichzelf? 10. Heuvel 1978, 274-277; Blinkenberg 1911. 11. Vertaling Wim Veekens en Rien Wols. 12. Ook mogelijk maar minder waarschijnlijk: ‘Geleerden zeggen hier ook over, dat deze steen een bijzonder geneesmiddel is, tegen alle pijn, als er onweer boven land of boven zee is.’ 13. Ter Laan 1949; Blinkenberg 1911. 14. Ter Laan 1949; Heuvel 1978, 274-277. 15. Heuvel 1978, 274-277. 16. Blinkenberg 1911; Ter Laan 1949; Heuvel 1978, 274-277. 17. Ter Laan 1949. 18. Mededeling Peter Schut. De dondersteen van Uden
04-binnenwerk.indd 215
|
215
31-07-2007 10:29:04
19. Met het oog op de beschikbare ruimte beperkt de auteur zich hier tot de vondsten uit ons eigen land. De vele vergelijkbare vondsten uit onze buurlanden zullen dan ook buiten beschouwing blijven. Recentelijk is uit het noorden van Nederland een reeks bijlen en andere steentijdvoorwerpen beschreven, die daar gedurende de latere Prehistorie of in historische tijd terecht moeten zijn gekomen, maar niet nader te dateren zijn (Feiken en Knol 2006). 20. Van der Sanden & Van der Broeke 1987, 53; Renswoude & Verhelst in voorbereiding; Hendrix & Schaap 1995; mededeling Harry van Enckevort. 21. Fokkens & Jansen 2002, 318 en 331; Waasdorp 1999; mondelinge mededeling Wouter Vos. 22. Niet gepubliceerd (mededeling Nico Arts). 23. Van Hoof 2007; mondelinge mededeling Jacob Schotten aan Nico Arts; Van Vlierden 1995, 93 en 102; Van Enckevort 1996; Tuijn 1992. 24. Nog niet gepubliceerd (mededeling Peter Schut). 25. Van Hoof & Jansen 2002, 11. Literatuur Blinkenberg, Ch., 1911. The Thunderweapon in Religion and Folklore, Cambridge. Enckevort, H. van & J. Thijssen, 1996. Graven met beleid, Abcoude, 115–117. Eijk, G. van, 2ooo: Waterputten langs de markt in Uden. Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland 4 nr. 3, 3–8. Eijk, G. van, 2006: Een erf uit de late middeleeuwen met een bijzondere waterput aan de Oude Maasstraat in Uden. Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland 36, 1–3. Feiken, H., en E. Knol: 2006, Stenen bijlen uit de Groninger klei, Paleo-Aktueel 17, 75-81. Fokkens, H. & R. Jansen, 2002. 2000 jaar bewoningsdynamiek, Brons en IJzertijdbewoningin het Maas-Demer-Scheldegebied, Leiden. Hendrix, W & J. Schaap, 1995. Een IJzertijdcomplex nabij Nattenhoven, gemeente Stein. Archeologie in Limburg 63, 7–12. Heuvel, H.W., z.j. Geschiedenis van het land van Berkel en Schipbeek, Arnhem. Heuvel, H.W., 1978. Oud-Achterhoeksch Boerenleven het hele jaar rond, Deventer. Hoof, L. van & R. Jansen, 2002. Archeologisch Onderzoek A50 te Uden (Archol Rapport 12), Leiden. Hoof, L. van, 2007. Bewoningssporen uit de Prehistorie. In: R. Jansen (red.), Bewoningsdynamiek op de Maashorst. De bewoningsgeschiedenis van Nistelrode van Neolithicum tot Volle Middeleeuwen, Leiden Krosenbrink, H., 1968. De Oele Röp. Achterhoekse Volksverhalen, Aalten. Laan, K. ter, 1949. Folkloristisch woordenboek van Nederland en Vlaams België, 's-Gravenhage. Renswoude, J. van & E.M.P. Verhelst, in voorbereiding, Geldermalsen-Hondsgemet, een nederzetting uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten), Amsterdam. Sanden, W.A.B. van der & P.W. van den Broeke, 1987. Getekend zand. Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen. Waalre. Sinninghe, J.R.W., 1975. Gelders Sagenboek. Zutphen. Schut, P., H. Kars & J. Wevers, 1987. Jade axes in the Netherlands: A preliminary report. Helinium 27, 71-87. Tuijn, W., Middeleeuws hergebruik van stenen bijl? Jaarverslag 1992 AWN afdeling Nijmegen. Vlierden, M. van, 1995. Willibrord en het begin van Nederland. Utrecht. Waasdorp, J.,1999. Van Romeinse soldaten en Cananefaten. Gebruiksvoorwerpen van de Scheveningseweg (VOM-reeks nr. 2). Den Haag.
216
|
De dondersteen van Uden
04-binnenwerk.indd 216
31-07-2007 10:29:05
Kom van dat dak af! Drie kunstzinnig bekraste leisteentjes uit Eindhoven Jelle Dekker
Afb. 1 De opgraving van het Smalle-Haventerrein in 2001. Foto Nico Arts.
In de stadskern van Eindhoven zijn enkele jaren geleden drie leitjes opgegraven met daarop ingekraste afbeeldingen. In onderstaand artikel wordt getracht een verklaring te geven voor de betekenis van deze afbeeldingen en de reden van hun vervaardiging. In augustus 1999 werd begonnen met de opgraving van het Smalle-Haventerrein te Eindhoven; zij werd in april 2005 afgesloten (afb. 1). Het is een grootschalige en langdurige opgraving geworden, waarbij een fors gedeelte van de oostelijke hoek van de middel-
eeuwse stadskern van Eindhoven werd onderzocht. De opgraving werd aan de zuidzijde begrensd door de achtererven van de panden op het Stratums eind. Het Stratumseind is een van de oudste wegen van Eindhoven; nog steeds bevinden zich in de huizen aan Kom van dat dak af!
04-binnenwerk.indd 217
|
217
31-07-2007 10:29:10
deze straat gedeelten van veel oudere panden.1 Gedurende de opgraving werd aan de zuidzijde een rijk gevulde afvalkuil gevonden, die mogelijk gevuld is met afval van een pand op het Stratumseind. Het aardewerk uit deze kuil wordt gedateerd in de eerste helft van de 16e eeuw. Temidden van deze scherven werden drie leitjes gevonden.2 Ze zijn alle drie bijna even groot, maar ze verschillen van kleur.
Afb. 2 Onbekende voorstelling, ingekrast op leisteen 1 (dikte 4 mm). Foto Laurens Mulkens.
218
|
De leisteentjes Leisteentje 1 is groenig van kleur met zwarte pitjes en is aan de randen bijgeslepen tot een rechthoek van circa 5 bij 7 cm (afb. 2). Dit afslijpen is gebeurd tot bijna op de vier ingekraste lijnen die een rechthoek vormen. Binnen
deze rechthoek is een met twee lijnen omkaderde kleinere rechthoek gekrast. De kleinere rechthoek wordt in tweeën verdeeld door een verticale kras. In elk van deze twee vlakken is weer een smalle rechthoek gekrast. Alle rechte lijnen zijn met behulp van een liniaal aangebracht, waardoor er een strak kader gecreëerd is. De smalle rechthoekige vlakken zijn gevuld met elk vijf boven elkaar geplaatste cirkels, die weer gevuld zijn met niet nader te duiden krasjes. Wel is er bij de meeste cirkels een pijltje zichtbaar, dat vanuit de cirkels steeds dezelfde kant opwijst. Op de smalle zijde van de rechthoek, tussen de twee buitenste kaders, is een woord gekrast, dat wellicht uit zeven letters bestaat. De letters zijn niet leesbaar, het is zelfs onduidelijk hoe het woord gelezen moet worden: van links naar rechts of omgekeerd. De letters lijken in een gotisch schrift te zijn weergegeven; mogelijke interpretaties zijn: ‘domini’ of, andersom gelezen: ‘gidion’. Aan de achterzijde zijn alle vier randen ruw bijgehakt. Leisteentje 2 is paars van kleur. Het is een afgebroken stuk lei met afmetingen van 5,5 bij 7,5 cm, waarvan nog de oorspronkelijke linker rechte zijde aanwezig is (afb. 3). Op de lei is een rechthoek gekrast van circa 3 bij 4 cm, waarbinnen een buste met gekroond hoofd is aangegeven; het lijf is slechts afgebeeld tot op de schouders. Het hoofd is voorzien van een forse kaaklijn waar overheen haren zijn gekrast, die een baard vormen. Ook de haren die onder de kroon uitsteken, zijn duidelijk zichtbaar. De kroon zelf is opgebouwd uit platen die elk voorzien zijn van twee diagonalen. De platen zijn vastgezet op een diadeem dat om het hoofd sluit. De kleding wordt weergegeven door een ingekraste arcering, waardoor er een soort van plooival wordt gesuggereerd, wat de afbeelding een bepaalde ruimtelijkheid geeft. Op de achterzijde zijn enkele kleine krasjes zichtbaar. Leisteentje 3 is groen van kleur en
Kom van dat dak af!
04-binnenwerk.indd 218
31-07-2007 10:29:13
heeft nog een oorspronkelijke rechte zijde aan de rechterkant. De oorspronkelijke afmetingen zullen circa 5 bij 7 cm zijn geweest, maar ruim een kwart van de leisteen is verloren gegaan (afb. 4). De ingekraste afbeelding is hierdoor deels verdwenen, maar zij lijkt dezelfde koning weer te geven als op leisteentje 2. Dit is vooral zichtbaar in het resterende stukje van de kroon en in de weergave van de kleding. Aan de uitwerking van de kleding en aan de parelrand op het diadeem van de kroon is te zien dat deze voorstelling gedetailleerder is uitgevoerd dan de andere. Zoals op de vorige afbeelding, kun je bij het bestuderen van de plooival van de kleding de schouder van de vorst plaatsen. De afbeelding is iets groter weergegeven dan bij de complete voorstelling van leisteentje 2, maar heeft geen kader om de afbeelding. Context In Nederland zijn allerlei vondsten van leistenen met ingekerfde voorstellingen en woorden bekend. In Hoorn is een aantal zeer rijk versierde exemplaren gevonden, die zijn vergeleken met overige vondsten in Nederland, waarbij door Van de Walle vier categorieën worden onderscheiden:3 1. Schrijfleitjes, te vergelijken met onze blocnotes. 2. Leitjes waarvan de ingekraste voorstelling een specifiek gebruiksdoel dient (bijvoorbeeld een spelbord). 3. Leitjes met voorstellingen van louter creatieve aard. 4. Dakleien met inscripties. Aan deze opsomming kan nog een vijfde categorie worden toegevoegd: 5. Leitjes met probleemoplossend vermogen. In 1989 werd in ’s-Hertogenbosch een rond leitje opgegraven, waarop sterk geschematiseerde figuren ingekrast waren. Bijzonder hierbij was dat de figuren in tekst werden verklaard. De figuren waren eerder al op aardewerk aangetroffen, maar pas na deze vondst werd duidelijk wat er nu precies afgebeeld werd. 4
De hier beschreven leitjes voldoen het best aan Van de Walle’s categorie 3. Hoogstwaarschijnlijk zullen de stukjes lei fragmenten zijn van oude dakleien. De dakleitjes die groen en paars gekleurd zijn, kunnen afkomstig zijn van verschillende daken. Mogelijk zijn ze afkomstig uit één gebouw of gebouwencomplex. Bij de opgraving op het kloosterterrein van Mariënhage te Eindhoven, die afgelopen voorjaar heeft plaatsgevonden, zijn beide kleuren lei tussen het puin aangetroffen. Hetzelfde geldt voor de leien van het Kasteel van Eindhoven.5 Dat er twee verschillende soorten gekleurde lei op één dak liggen, kan meerdere oorzaken hebben. Zo kan het dak een keer aangepast of hersteld zijn, en was er niet altijd een even grote keus voorhanden. Frappant is dat alle gevonden ingekraste leistenen in het artikel van Van de Walle gedateerd worden in grofweg de periode 14e t/m de 16e eeuw.6 Deze periode valt samen met het steeds
Afb. 3 Leisteen 2 met daarin gekrast de buste van een koning (dikte 3 mm). Foto Laurens Mulkens.
Kom van dat dak af!
04-binnenwerk.indd 219
|
219
31-07-2007 10:29:15
Afb. 4 Leisteen 3 met de buste van een koning (dikte 3 mm). Foto Laurens Mulkens.
Afb. 5 Gravure in een 16eeeuwse houten tafel in het stadhuis van Oudenaarde (naar Speltz 1980).
220
|
04-binnenwerk.indd 220
vaker toepassen van harde dakbedekking in de stedelijke context. Allereerst waren er de leien en de daktegels, en vanaf het midden van de 16e eeuw de dakpannen. Deze waren noodzakelijk om het gevaar van een stadsbrand te verkleinen. In de keur van 1554 van de stad Eindhoven, die de herbouw na een van de stadsbranden regelde, werden ook pannen als dakmateriaal genoemd.7 Betekenis Het contrast tussen de strakke belijning en de ‘kriebelige’ invulling van leisteen 1 maakt dit exemplaar bijzonder intrigerend. Er is veel aandacht aan de voorstelling besteed en de kijker vraagt zich dan ook af wat hier wordt voorgesteld. Mogelijke interpretaties van de betekenis zijn: de hemelpoort, de twee stenen tafelen met daarop de tien geboden (cirkeltjes) of een soort spelletje. Hoewel er veel aandacht aan de voorstelling is besteed, is toch duidelijk zichtbaar dat het hier om een stukje huisvlijt gaat. Zo zijn de twee smalle rechthoekige vlakken niet even groot, zijn de lijnen een aantal keren uitgeschoten en is de achterkant ronduit slordig afgewerkt. Bekijken we de voorstelling van de cirkels wat nauwkeuriger, dan lijkt het hier te gaan om een wat onbeholpen poging om ranken weer te geven, waarbij de pijltjes ook gezien kunnen worden als blaadjes. De rankenvoorstelling was erg populair, zowel gedurende de Middeleeuwen als de Renaissance. Vooral deze vorm werd in de Renaissance veelvuldig als decoratie op gebruiksvoorwerpen toegepast. Na veel turen naar de krasjes in de cirkels lijkt het alsof er vogels worden weergegeven. Worden de ranken met de vogeltjes gecombineerd tot een voorstelling, dan blijkt een dergelijke voorstelling in de Renaissance te hebben bestaan.8 Mogelijk wordt hier een ingewikkelde voorstelling sterk geschematiseerd weergegeven. Dit is slechts een mogelijke interpretatie. Daarom is het goed om te kijken
Kom van dat dak af!
31-07-2007 10:29:16
naar verbanden met de twee afgebeelde koningen van leisteen 2 en 3. Hier gaat het in beide gevallen om (een fragment van) een buste van een koning. Een buste is een klassieke portretweergave die niet werd toegepast gedurende de Middeleeuwen, maar die weer populair werd in de Renaissance. Kenmerkend hierbij is de weergave van het hoofd ‘en profil’, dat wil zeggen vanaf de zijkant gezien. Ook bij deze weergaven is dat het geval. Opvallend in deze voorstellingen is echter de kroon die afwijkt van de kroon met punten, die gedurende de Renaissance meestal wordt afgebeeld (afb. 6). De kroon die we hier zien, lijkt sterk op de zogenoemde kroon van Karel de Grote, die bewaard wordt in Wenen.9 Op een van de oudste afbeeldingen van Karel de Grote als ruiter wordt hij baardloos afgebeeld. Maar op het hier behandelde leitje is de koning duidelijk voorzien van een baard. Als gezocht wordt naar bronnen in de Renaissance, waarin Karel de Grote wordt afgebeeld, dan vinden we hem op een versiering (applique) op een steengoedkruik weergegeven met een grote en woeste baard, maar wel met de gangbare puntenkroon.10 Mogelijk zijn enkele zaken in de loop der tijd met elkaar gemengd en gaat de voorstelling van de koningen op de leitjes terug op een onbekend voorbeeld. Vooral in de weergave van de kleding van de koning door middel van streepjes is duidelijk de invloed van een houtsnede/gravure als voorbeeld zichtbaar (afb. 5). Daar beide ingekraste vorsten bijna identiek zijn, kunnen deze gekopieerd zijn naar een bestaande voorstelling.11 Het zijn twee dezelfde afbeeldingen, wellicht gemaakt door twee verschillende personen. Een plaats waar je dat kunt vinden is de school, als onderdeel van het tekenonderwijs. Ook in het artikel van Van de Walle wordt deze mogelijkheid geopperd.12 In Eindhoven kan dat de Latijnse School geweest zijn; die stond in de Rechtestraat.13
Leerlingen kunnen hun werkstukken mee naar huis hebben genomen, waarna die in de loop der tijd zijn weggegooid. Conclusie Aan de exemplaren van de twee koningen zit nog een oorspronkelijk recht stuk en mogelijk zijn bij het rechthoekig geslepen exemplaar ook een of twee rechte zijden oorspronkelijk. Ze zijn dus vooraf geselecteerd om er een voorstelling in te kunnen maken, wat mogelijk op school is gebeurd tijdens het oefenen in het natekenen naar een voorbeeld. Dit zou ook verklaren waarom er twee versies zijn van dezelfde voorstelling. Mogelijk heeft een houtsnede of een gravure als voorbeeld gediend, want de lijntjes die de kleding moeten suggereren, lijken sterk op het arceerwerk dat bij deze reproductietechniek gebruikt wordt. In de rankenvoorstelling in het bijna architectonisch kader er omheen en in de portretbusten van de vorst kan men invloeden van de Renaissance bespeuren. Het was mogelijk slechts een tekenoefening en het werd niet netjes afgewerkt, op de rankenvoorstelling na, die wel-
Afb. 6 Het hoofd van Karel de Grote naar een applique op een steengoedkan uit Raeren (naar Kohnemann 1982).
Kom van dat dak af!
04-binnenwerk.indd 221
|
221
31-07-2007 10:29:16
licht later is bijgeslepen. De producten zullen van school mee naar huis genomen zijn en daar in de loop der tijd zijn weggegooid: thuis laten zien en dan weggooien, zoals ook wij nu nog steeds met de meeste kindertekeningen doen, die onze kinderen in veelvoud op school produceren, en die volgens hen allemaal bewaard moeten blijven. Uiteindelijk zijn ook de oefeningen op
lei op de vuilstort terechtgekomen, om na vier eeuwen te worden erkend als echte Eindhovense oefeningen in de renaissancekunst. Het is dus kunst die letterlijk van het dak uiteindelijk in de goot belandde. Heggeranklaan 10 5643 BR Eindhoven jelle.dekker&12move.nl
Noten 1. Hüsken en Hüsken, 2006. 2: Arts en Van de Wijdeven 2000. 3: Van de Walle-van der Woude 2001. 4. Nijhof en Janssen 2000, 258-260. 5. Arts (red.), 1992, 104. 6. Van de Walle-van der Woude 2001, . 7. Meischke 1988, 234. 8. Speltz 1980, 442 afb. 1. 9. Deze kroon stamt in werkelijkheid uit 962, of zelfs uit de 11e eeuw; de bronnen spreken elkaar daarin tegen. 10. Kohnemann 1982, 118 (‘Karl der Grosse’). 11. Meischke 1988, 189. 12. Van de Walle-van der Woude 2001, 162. 13. Houben 1889, deel 1, 309-310. Literatuur: Arts, N. (red.), 1992: Het Kasteel van Eindhoven. Archeologie, ecologie en geschiedenis van een heerlijke woning 14201676. Eindhoven. Arts, N. en W. van de Wijdeven, 2000: De opgraving van het Smalle-Haventerrein in de middeleeuwse stadskern van Eindhoven. Deel III (1 januari – 25 april 2000), Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland 4 nr. 2, 9-10. Houben, L.G.A., 1889: Geschiedenis van Eindhoven (2 delen). Eindhoven. Hüsken J. en B. Hüsken, 2006: Eindhovens verborgen verleden. De panden van vóór 1900, hun geschiedenis, de bewoning, de eigenaren, Zaltbommel. Kohnemann, M., 1982: Auflagen auf Raererer Steinzeug, Raeren. Meischke, R., 1988: De gotische bouwtraditie. Studies over opdrachtgevers en bouwmeesters in de Nederlanden, Amersfoort. Nijhof, E. en H.L. Janssen, 2000: Tekens voor Heiligen. Symbolen voor de heilige Catharina, Barbara en Agatha in ’s-Hertogenbosch in de eerste helft van de zestiende eeuw. In D. Kicken, A.M. Koldeweij en J.R. ter Molen (red.), Gevonden Voorwerpen. Opstellen over middeleeuwse archeologie voor H.J.E. van Beuningen (Rotterdam Papers 11), Rotterdam, 257-281. Speltz, A., 1980: Ornamenten van prehistorie tot en met biedermeier, Amerongen. Walle- van der Woude, T.Y van de, 2001: Ingekraste voorstellingen op Hoornse leisteenfragmenten, Westerheem 50, 152-163.
222
|
Kom van dat dak af!
04-binnenwerk.indd 222
31-07-2007 10:29:17
Een bijzondere middeleeuwse kandelaar in Asten door Ria Berkvens
Op 21 juni 2000 vond Toon Leenders tijdens het schoffelen van zijn moestuin in Heusden (gemeente Asten) een massief bronzen ‘beeldje’ van ongeveer 16 cm hoog. Het ‘beeldje’ werd gevonden op een terrein waar in 1989 zand was gestort, dat afkomstig was uit de gracht van het kasteel van Asten. Dit kasteel wordt in 1399 voor het eerst aangeduid als ’t Huys tot Asten. De vondst is onderdeel van een bijzondere kandelaar. Figurenkandelaars De ca 16 cm hoge Astense figurenkandelaar stelt een bebaarde man met gestrekte armen voor (afb. 1). Hij draagt een nauwsluitend gewaad, een zogenaamde wambuis, met wijde armpijpen en een versierde boord, waaronder een strakke broek. Op zijn hoofd draagt hij een breedrandige, drieledige puntmuts. Bij een vergelijkbaar exem plaar, daterend uit de 14e eeuw, in Museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam, zien we de kandelaar in de vorm van een man met een gelijksoortig gewaad, met aan zijn voeten een hondje, geplaatst op een zeskantig voet stuk op drie hoge pootjes, eindigend in hoefjes (afb. 2). Een tweetal andere exemplaren bevindt zich in het Beierse Nationalmuseum in München en het Ashmolean museum te Oxford (afb. 3 en 4). Beide figuren zijn op het hondje na compleet. De naar verhouding veel te grote kaarsenhouders staan als dienbladen op de handen van de mannen. Al deze beeldjes lijken sterk op elkaar maar vertonen telkens kleine verschil
len: vergelijk bij de verschillende exemplaren zelf het beves tigingsgaatje voor het hondje, het voetstuk, de kaarsenhouders en de kleding. De mannelijke figurenkandelaars waren in 14e en 15e eeuw zeer be kend. Ze stonden bijna altijd op een driebenige sokkel en werden als kandelaars in huis of bij het altaar gebruikt. De zelfstandige en beteke nisvolle houding van de figuur, met daarbij de tot ornament vereenvoudigde dracht, zorgden ervoor dat dit ontwerp tot in de 19e eeuw als product werd geko pieerd. Dr. Karl Schmotz, districtsarcheoloog van de regio Deggendorf in Zuid-Duitsland, heeft
Afb. 1 Het bronzen ‘beeldje’ uit Asten (hoogte: ca 16 cm).
Een bijzondere middeleeuwse kandelaar in Asten
04-binnenwerk.indd 223
|
223
31-07-2007 10:29:22
uit Asten is volgens de indeling van Schmotz te definiëren als type B, zijn de een als dienaar afgebeelde figuur. Hiervan heeft hij er 25 weten te traceren, waarvan er 13 met kaarsenhouder en sokkel bewaard zijn gebleven. Acht exemplaren konden zeker als bodemvondst worden bestempeld. De hoogte varieert van 13,3 tot 21,0 cm. Op basis van kunsthistorische kenmerken en de kledingdracht kan type B vooral rond 1400-1410 gedateerd worden.
Afb. 2 Figurenkandelaar. Verzameling Museum Boymans van Beuningen, Rotterdam.
224
|
04-binnenwerk.indd 224
in 2000 een eerste overzicht gepubliceerd van dit soort metalen figuren, de zogenaamde laatgotische ‘Leuchtermännchen’. Hij ging op zoek naar vergelijkingen, nadat hij in 1995 werd geconfronteerd met de vondst van eenzelfde soort metalen beeldje. Hij geeft in zijn publicatie een eerste overzicht van figurenkandelaars, waarbij hij, zowel vanuit archeologische als kunsthistorische bronnen, in totaal 53 kandelaars wist op te sporen (exclusief die uit Asten).1 De figuren zijn verspreid over een groot deel van Europa aangetroffen: Groot-Brittannië, Frankrijk, Nederland, België, Duitsland, Zwitserland, Hongarije, Joegoslavië, Oostenrijk, Tsjechië en Slowakije. Het beeldje
Herkomst Over de precieze herkomst van de beeldjes is nog maar weinig met zekerheid bekend. Er zijn twee productieplaatsen aan te wijzen op basis van historische bronnen, namelijk Nürnberg en het Maasdal rond Dinant. Dinant in het zuiden van België was samen met Nürnberg in Zuid-Duitsland hét centrum in de Late Middeleeuwen voor koper, brons en messingbewerking vanwege de overvloedige aanwezig heid van galmei (zinkcarbonaat) in de bodem. De kopergieters in Dinant beleefden in de 14e en 15e eeuw gouden tijden; in die tijd vond er zeer waarschijnlijk ook veelvuldig export van klein koperwerk naar Nederland plaats. In 1466 werd Dinant verwoest en eindigde de grootschalige productie. De meeste overlevenden vestigden zich in andere steden aan de Maas en ook in Brussel, Tournai en Brugge waar ze als handelaar ook al intensief contact mee hadden. De producten van Dinant werden door heel Europa verhandeld en veelvuldig nagemaakt. Deze nagemaakte producten werden als Dinant-producten, de zogenaamde ‘Dinanderie,’ verhandeld. Omdat messingwaren niet van een herkomst- en kwaliteitsteken voor zien hoefden te worden, zijn zowel de datering als de maker van het product moeilijk te achterhalen. Van zowel Dinant als Nürnberg ontbreekt ook het archeologische bewijs voor het gieten van figurenkandelaars. De voorkeur van Schmotz voor de herkomst van de figurenkandelaars gaat op basis van
Een bijzondere middeleeuwse kandelaar in Asten
31-07-2007 10:29:28
historische bronnen uit naar Nürnberg. Hij geeft echter bovenal aan dat archeologisch onderzoek, metaalanalyse van de vondsten en archiefonder zoek noodzakelijk zijn om de productieplaats met zekerheid te kunnen achterhalen. Uit de inventarisatie van Schmotz wordt verder duidelijk dat er maar weinig beeldjes bewaard zijn gebleven in museumcollecties. Het lijkt er dan ook vrijwel zeker op dat de figurenkandelaars, nadat ze uit de mode waren geraakt, weer massaal werden omgesmolten. Archeologisch onderzoek rond het kasteel van Asten Om de vindplaats van de figurenkandelaar beter te kunnen plaatsen, is het noodzakelijk om de achtergrond van het kasteel van Asten en het aldaar uitgevoerde archeologische en (bouw)historische onderzoek nader te bestuderen. Het kasteel (‘t Huys tot Asten) bestaat waarschijnlijk reeds in de 14e eeuw, en heeft verschillende bouwfasen gekend. Het kasteel vervulde vanaf de Late Middeleeuwen op bestuurlijk, juridisch en economisch terrein een centrumfunctie in Asten. De adellijke bezitters bekleedden een vooraanstaande positie binnen het lokale bestuur. Zo beheerde de heer van Asten eeuwenlang vanuit het kasteel uitgebreide bezittingen waaronder twee molens en een aantal pachthoeven. De directe omgeving van het kasteel bestond omstreeks 1400 uit een moerassig gebied waar een kleine beek, de Voordeldonkse Broekloop, doorheen slingerde en uitkwam in het brede beekdal van de Aa. In het gebied liggen verschillende kleine dekzandkoppen; op een van deze natuurlijke hoogten werd het kasteel gebouwd. Tussen 1987 en 1990 werd de kasteelruïne van Asten aan een bouwhistorisch onderzoek onderworpen in verband met een geplande consolidatie van de ruïne.2 Omdat het aan de hand van de bouwkundige restanten niet mogelijk was om alle fasen van
de ontwikkeling van het kasteel in beeld te krijgen, zou archeologisch onderzoek mogelijk uitkomst kunnen bieden. Het onderzoek stond onder leiding van professor H.L. Janssen en werd uitgevoerd in het kader van consolidatie- en herstelwerkzaamheden. In eerste instantie richtte het archeologisch onderzoek zich op de gracht rond de ruïne. De Stichting Wederopbouw kasteel Asten (inmiddels omgedoopt tot Stichting Behoud kasteelerfgoed Asten) wilde deze gracht graag opschonen. Daarna zou hij opnieuw met water worden gevuld. Daarnaast zouden ook de taluds worden hersteld, waardoor de aanwezige bodemsporen gevaar liepen. Het bleek in het kader van de consolidatie tevens noodzakelijk om op diverse plaatsen op het kasteelterrein nader onderzoek te verrichten naar de toestand van de funderingen. Dit leidde ertoe dat op zowel binnenterrein als in de omliggende grachten archeologisch onderzoek werd uitgevoerd. In drie jaren, vanaf 1988, werden opgravingen verricht door leden van de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis. Opschoning van de kasteelgracht Omdat het vermoeden bestond dat reeds in de jaren dertig een uitgebreide opschoning van de binnengracht had plaatsgevonden, waren de vondstverwachtingen niet hoog gespannen. Het onderzoek was er dan ook op gericht om meer gegevens te verzamelen over de bruggen naar het kasteelcomplex. Rondom het kasteel zijn op verschillende plaatsen profielen door de gracht en oevers gegraven om inzicht te krijgen in de bodemopbouw (fig. 5). Daaruit blijkt dat de oorspronkelijke gracht op veel plaatsen voor een groot deel verloren is gegaan door de vermelde opschoning in de jaren dertig. Onder de huidige oevers rond de gracht zijn nog wel oudere lagen aanwezig, die verband houden met de diverse bouwactiviteiten van het kasteel en met eerdere opschoningen van de gracht, waarbij materiaal vanaf Een bijzondere middeleeuwse kandelaar in Asten
04-binnenwerk.indd 225
|
225
31-07-2007 10:29:28
Afb. 3 Figurenkandelaar. Verzameling Bayerisches Nationalmuseum, München.
Afb. 4 Figurenkandelaar. Verzameling Ashmolean Museum, Oxford.
226
|
04-binnenwerk.indd 226
het midden van de 16e tot en met 19e eeuw gevonden werd. Opvallend is de fragmentatie van de vondsten en de algehele verspreiding over het terrein. Grond met afval lijkt over het hele kasteelterrein verdeeld te zijn geraakt. Hoe dat is gebeurd, blijft onduidelijk. Bij het vrijleggen van de grachtbodem werden enkel wat paalsporen aangetroffen van brugfunderingen en beschoeiing. Alleen daar waar een paal werd gevonden, is de hele grachtbodem opgegraven. Helaas werd in de gracht vrijwel geen huisraad gevonden. De gracht die uit de vroegste fase van het kasteel stamt, leverde slechts vondsten uit de afgelopen eeuw op, waaronder bouwpuin uit de jaren dertig, en schroot als verroeste fietsen en wapentuig uit de Tweede Wereldoorlog. De oorzaak van het geringe aantal vondsten in de gracht, moet gezocht worden in de geringe diepte van de gracht, waardoor die vrij eenvoudig schoon te houden was. Vanwege de enigszins teleurstellende resultaten van het archeologisch onderzoek, werden in augustus 1989 de kasteelgrachten dan ook met groot materieel opge-
schoond. Daarbij werd naar schatting 1200 kubieke meter zand en humus uit de grachten gehaald en afgevoerd naar de moestuin van Toon Leenders. Historische buitenplaats Het kasteel van Asten, dat tegenwoordig bestaat uit een prachtige ruïne met kasteelboerderij, heeft de status van archeologisch monument. In 1935 werd het kasteel van Asten nog voor een laatste keer volledig gerestaureerd, nadat het meer dan 70 jaar leeg had gestaan en volledig in verval was geraakt. In de nacht van 4 op 5 oktober 1944 werd het kasteel tijdens een vuurgevecht tussen Duitsers en Amerikanen echter door brand als gevolg van een Duitse fosforgranaat flink beschadigd. Sinds die tijd werd er alleen nog op de grote voorhoeve van het kasteel gewoond en raakte de ruïne in verval. Sinds 1985 wordt de ruïne geconsoli deerd en spant de Stichting Behoud Kasteelerfgoed Asten zich in voor het behoud van het kasteelcomplex. Sinds 2005 gaan niet meer alleen de kasteelruïne en de kasteelboerderij door het leven als rijksmonumenten,
Een bijzondere middeleeuwse kandelaar in Asten
31-07-2007 10:29:30
maar worden ook de aangrenzende akkers en weilanden als historische buitenplaats beschermd. De stichting probeert door middel van onder meer erfgoededucatie, rondleidingen, open dagen en exposities de lokale identiteit en het historisch bewustzijn bij de bevolking te stimuleren. Om de historisch-ruimtelijke samenhang tussen de ruïne en het landgoed, en tussen het landgoed en het dorp Heusden te herstellen, heeft de stichting onder andere subsidie van het Rijk ontvangen (Belvedère). Samen met het herstel van de historische kasteellanen en het zicht vanuit de omgeving op de kasteelruïne, en verder de aanleg van wandelpaden, wordt zo ook een aantal verdwenen historische bruggen rond het kasteel hersteld. In verband met de bouw van een nieuwe brug voor de toegangspoort van de voorburcht zal de eind 19e eeuw gedichte buitengracht hier weer worden uitgegraven. Op verzoek van de Stichting Behoud Kasteel erfgoed Asten zal de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland op deze interessante locatie een archeologisch onderzoek uitvoeren. Belang-
rijkste doel daarvan is het vastleggen van eventuele vondsten en sporen. Op basis van de mogelijk nog aanwezige paalsporen van de hier ooit aanwezige brug, kunnen zowel archeologische belangrijke vondsten in situ behouden blijven, maar kan de te bouwen brug ook nog worden aangepast aan de gevonden resultaten. Conclusie Omdat er bij het archeologisch onderzoek van de binnengracht vooral materiaal van na 1550 is gevonden, is de vondst van de figurenkandelaar een bevestiging voor de 15e-eeuwse bewoning van het kasteel van Asten. Hoewel de exacte context van de vondst niet meer achterhaald kan worden en dit bijzondere voorwerp ook van elders kan zijn meegenomen door de eerste bewoners, lijkt het gevonden beeldje een oudere datering voor de oorsprong van het kasteel van Asten te geven dan het archeologisch onderzoek. De datum voor de bouw in 1430 van het eerste kasteel van Asten wordt daarmee bevestigd. Enkele summiere aanwijzingen hiervoor zijn al gedaan
Afb.5 Overzichtstekening van het archeologisch onderzoek 19881990 (naar Maas 1994).
Een bijzondere middeleeuwse kandelaar in Asten
04-binnenwerk.indd 227
|
227
31-07-2007 10:29:31
Afb. 6 Zicht op de huidige kasteelruïne van Asten. Afb. 7 De voorhoeve met poortgebouw van het kasteel van Asten.
tijdens het archeologisch en bouwhistorisch onderzoek van eind jaren 80. Toen werden een oud tongewelf en een ronde toren onder de eerste bouwfase ontdekt. Een exacte datering van deze bouwelementen kon toen echter niet worden gegeven. De bouwkundige en archeologische gegevens waren dermate gering dat er geen harde uitspraken over gedaan konden worden. Ook een laatmiddeleeuws aardewerkcomplex dat in 1998 onder één van de oudste kasteelmuren gevonden werd, maar waarvan de archeologische context echter onduidelijk is, bevestigt de 15eeeuwse datering van het kasteel.3
Ongetwijfeld zitten er nog meer spannende bodemvondsten in de moestuin van Toon verstopt. Voor het storten van de grond werd namelijk eerst tot enkele meters diep geel zand uitgegraven, waarna het gat werd volgestort met zand uit de kasteelgracht en van de oevers. Met het blote oog zijn ook nu nog volop grote bakstenen in zijn tuin te vinden. Het is dus wachten op zijn volgende grote vondst. 4 Ria Berkvens Polderweg 23 5721 JE Asten R.Berkvens@inter.NL.net
Noten 1. Schmotz 2000. 2. Stienen 1994 en Bartels 1994. 3. Berkvens 2002. 4. Met dank aan dr. Karl Schmotz (Landratsamt Deggendorf, D.), dr. Arthur MacGregor Ashmolean Museum (Oxford) en Christel van Hees Museum Boijmans-Van Beuningen (Rotterdam). Literatuur: Berkvens, R. 2002: Toevalsvondsten bij het kasteel van Asten. Kasteelnieuws (Stichting Behoud Kasteelerfgoed Asten) 15, 2002. Jarmuth, K. 1967: Lichter Leuchten im Abendland. Zweitausend Jahre Beleutungskörper. Berlin, 117-118. Maas, T. (red.) 1994: Geschiedenis van de Heerlijkheid Asten. Asten. Schmotz, K. 2000: Spätgotische Leuchtermännchen – Bemerkungen zu einer vermeintlich bekannten Denkmälergruppe, Deggendorfer Geschitsblätter. Veröffentlichungen des Geschichtsvereins für den Landkreis Deggendorf, Heft 21, Deggendorf, 97-145. Stienen, J. 1994: Het archeologisch onderzoek van kasteel Asten: de opgraving, in: T. Maas (red.), Geschiedenis van de Heerlijkheid Asten, Asten, 23-32. Bartels, M. 1994: Het archeologisch onderzoek van kasteel Asten: de vondsten, in: T. Maas (red.), Geschiedenis van de Heerlijkheid Asten, Asten, 33-44. Vreeken, H. 1994: Kunstnijverheid Middeleeuwen en Renaissance. Catalogus Museum Boijmans-Van Beuningen, Rotterdam, 140.
228
|
04-binnenwerk.indd 228
Een bijzondere middeleeuwse kandelaar in Asten
31-07-2007 10:29:32
Sint Joris in een waterput Een tinnen kan uit Putten Sofie Debruyne
Op 17 juli 2003 werd op het terrein van het voormalige buurtschap Putten (gemeente Eindhoven) een prachtige tinnen kan gevonden in een 16e-eeuwse waterput. In deze bijdrage wordt een beschrijving gegeven van deze bijzondere vondst en de omstandigheden waarin ze aan het licht kwam. Ook wordt ingegaan op de vraag hoe de kan in de waterput terecht kan zijn gekomen en wie haar eigenaar kan zijn geweest. Een mooi voorbeeld van de samenwerking met vrijwilligers is het project Putten geweest. Het was een grootschalige opgraving die in 2003 plaatsvond op de hoek van de Puttensedreef en de Rielsedijk in de wijk Gijzenrooi in het zuidoosten van de gemeente Eindhoven. De aanleiding voor het onderzoek was de bouw van een nieuwe woonwijk. Het veldwerk werd uitgevoerd door medewerkers van het Bureau Archeologie van de gemeente Eindhoven en de Stichting ArcheoService, in samenwerking met studenten uit Nederland, België en Duitsland, en uiteraard vrijwilligers van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland (afb. 1). Een veelbelovend onderzoeksgebied De wijk Gijzenrooi ligt in een archeologisch waardevol gebied nabij het buurtschap Riel. Riel maakte tot 1921 deel uit van de gemeente Zesgehuchten, vervolgens van de gemeente Geldrop en sinds 1972 van de gemeente Eindhoven. In de omgeving bevinden zich meerdere dekzandruggen en -koppen die door de eeuwen heen in gebruik zijn geweest als akkerland en als gevolg daarvan opgehoogd zijn door plaggenbemesting. Het opgravingsterrein bevond zich aan de noordelijke rand van zo’n dekzandrug. Op dergelijke hoge delen in het landschap kan men sporen uit zowel de
Prehistorie als de Romeinse tijd en de Middeleeuwen verwachten. Behalve de landschappelijke ligging was er echter nog een belangrijke reden om op het onderzoeksterrein een archeologische opgraving uit te voeren. Op basis van archiefbronnen was bekend dat een buurtschap met de naam ‘Putten’ van de 17e tot en met de 20e eeuw op deze plek gelegen had. Aangezien onze kennis over de landelijke bewoning in de laat- en post-middeleeuwse periode op de zandgronden erg schaars is, was deze opgraving een uitgelezen kans om na te gaan of het buurtschap verder dan de 17e eeuw terugging en, zo ja, hoe de nederzetting toen georganiseerd was. De resultaten Uit de resultaten van de opgraving blijkt dat het gebied bewoond is geweest vanaf de Prehistorie tot en met de 20e eeuw; we vonden sporen en vondsten uit het Neolithicum, de Bronstijd, de IJzertijd, de Romeinse tijd, de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. De meeste overblijfselen dateren uit de IJzertijd en uit de 15e-16e eeuw. Het terrein blijkt gedurende de IJzertijd intensief bewoond te zijn geweest. Uit die periode dateren spiekers en andere bijgebouwen, meilers, afvalkuilen, een grafmonument en maar liefst elf waterputten. De ligging van deze Sint Joris in een waterput
04-binnenwerk.indd 229
|
229
31-07-2007 10:29:33
Afb. 1 De opgraving Putten. Foto Nico Arts.
Afb. 2 Doorsnede van de plaggenput waarin de tinnen kan werd gevonden. Het lichtgroene kruisje geeft het niveau aan waar de tinnen kan zich bevond. Tekening Garrelt van Creij en Sofie Debruyne.
230
|
sporen en structuren is duidelijk beĂŻnvloed door de opbouw van het landschap. Tien van de elf waterputten lagen in het laagste deel van het terrein, langs de rand van wat ooit een drassig gebied geweest moet zijn. De spiekers en andere bijgebouwen lagen op iets hogere gronden, terwijl het grafmonument, een kringgreppel, zich op het hoogste punt van het terrein bevond. Resten uit de Middeleeuwen waren schaars, maar de vondsten waren wel duidelijk geconcentreerd, met name in het zuidoosten van het onderzoeksgebied. Hieruit kunnen we afleiden dat zich ten zuiden of zuidoosten van het opgravingsterrein mogelijk een middeleeuwse nederzetting bevindt. Deze
hoek van het terrein, waar we ook het grafmonument uit de IJzertijd vonden, is het hoogst gelegen deel. Tot slot lijken we te kunnen aantonen dat het gehucht Putten ouder is dan de 17e eeuw, de periode waaruit de oudste archiefbronnen dateren. Bij het opgraven zijn immers opvallend veel sporen en vondsten uit de 15e en 16e eeuw aangetroffen. We lijken zelfs grote delen van een erf te kunnen reconstrueren in het noordoostelijke deel van het opgravingsterrein. Het betreft een vierkante zone omsloten door greppels waarbinnen de plattegronden van een boerderij en bijgebouw met bijhorende vloeren lagen, evenals waterputten, afvalkuilen en karrensporen.
Sint Joris in een waterput
04-binnenwerk.indd 230
31-07-2007 10:29:37
Afb. 3 De tinnen kan in situ. Foto Mick van Son.
Een uitzonderlijke vondst Dé topvondst van de opgraving, tevens het onderwerp van deze bijdrage, is een complete tinnen kan (afb. 3-6) die gevonden werd in de vulling van één van de vier post-middeleeuwse waterputten. Al deze waterputten waren opgebouwd uit plaggen. De kan is, exclusief deksel en oor, 20 cm hoog en heeft een diameter van 13,8 cm. Ze heeft een volume van 1570 cl. Dit is de inhoud van de kan tot aan de pegel. De pegel is een metalen pennetje of, zoals bij de kan uit Putten, een metalen knobbeltje dat aan de binnenkant van de hals is aangebracht. Als een kan tot aan de pegel gevuld was, dan was men er zeker van dat de juiste maat gehanteerd werd. De precieze plaats van de pegel werd natuurlijk bepaald door de vorm en grootte van de kan, maar was tevens vastgelegd in de keuren (verordeningen) van de gilden. Doorgaans werd de voorgeschreven locatie aangegeven met vingerbreedtes onder de rand.1 Bij de tinnen kan uit Putten bevindt de pegel zich 3,3 cm onder de rand, ofwel drie vingerbreedtes. De kan is op meerdere plaatsen versierd. Ten eerste zijn drie horizontale lijnen op de overgang van schouder naar hals gegraveerd. Verder heeft de duimrust aan de voor- en achterzijde een reliëfversiering en aan de
bovenzijde een ingekrast motief. Het is onduidelijk wat deze versieringen voorstellen; op de achterzijde lijken het gotische letters te zijn. De meest bijzondere versiering bevindt zich aan de binnenkant op de bodem van de kan. Het is een medaillon met een afbeelding van Sint Joris met de draak (afb. 6), dat pas aan het licht kwam tijdens de restauratie. Dit medaillon is natuurlijk boeiend vanwege zijn symbolische betekenis - daar komen we later in dit artikel nog op terug -, maar leert ons ook iets over de techniek waarmee de kan vervaardigd is. Zoals gebruikelijk is de kan in twee helften gegoten in een gietvorm. Vervolgens zijn beide delen aan elkaar gesoldeerd. De uiteindelijke afwerking gebeurde op een draaibank. Om de kan op de draaibank te kunnen bevestigen werd in de bodem en in het deksel een gat uitgespaard, waardoor men de spil van de draaibank stak. Nadat met behulp van beitels de kan afgedraaid was, werden de gaten gedicht met tinnen plaatjes. In het geval van de kan uit Putten werd het bodemplaatje aan de binnenkant versierd met bovenvermeld medaillon van Sint Joris met de draak. Op de buitenzijde werd een teken ingekrast. Dit teken overschrijdt de omtrek van het bodemplaatje; het werd dus aangebracht toen de kan al afgewerkt was, mogelijk door de eigeSint Joris in een waterput
04-binnenwerk.indd 231
|
231
31-07-2007 10:29:41
Afb. 4 De tinnen kan uit Putten. Tekening Ben van den Broek.
Afb. 5 De tinnen kan uit Putten. Foto Laurens Mulkens.
232
|
naar. Op de bovenkant van het dekselplaatje bevindt zich ook een merkteken, een zogenaamd tinmerk. Dergelijke tekens waren verplicht; aan de hand daarvan konden keurmeesters de kwaliteit nagaan. Het is jammer dat het tinmerk op de kan uit Putten te onduidelijk is voor identificatie. Het had informatie kunnen verschaffen over de herkomst van de kan of over de tinnegieter.2 Tinnen kannen waren dure objecten. In een landelijk gebied als Zesgehuchten moeten dergelijke gebruiksvoorwerpen uitingen van luxe geweest zijn. Er zal goed zorg voor zijn gedragen en ze zullen niet bij de minste beschadiging weggegooid of vervangen zijn. De opgegraven kan is hier een goed voorbeeld van. Deuken in de buik, vervormingen van de rand en diverse herstellingen wijzen op langdurig gebruik. Reparaties zijn uitgevoerd ter hoogte van het deksel. De stift van het scharnier is vermoedelijk vervangen, zoals blijkt uit de uit elkaar gebogen scharnierpunten. Een soldeerprop aan de binnenkant van het deksel wijst er waarschijnlijk op dat de duimrust ooit van het deksel is losgebroken en er vervolgens weer aangesoldeerd.3 Op basis van vorm- en stijlkenmerken kan de tinnen kan uit Putten gedateerd worden op het einde van de 15e of begin van de 16e eeuw. 4 Een mooie parallel ervoor is een laat 15e-eeuwse tinnen kan uit Antwerpen, die deel uitmaakt van de collectie van het Museum Boymans-Van Beuningen in Rotterdam. Deze kan heeft ook een medaillon van Sint Joris met de draak op de bodem. Verdere overeenkomsten zijn de lage voet, drie gegraveerde lijnen op de schouder en eenvoudige stijl. De kan uit Antwerpen verschilt van het exemplaar uit Putten door haar kleiner formaat - ze is namelijk slechts 13,5 cm hoog -, minder slanke vorm en duimrust versierd met twee bolletjes.5 Sint Joris met de draak Het meest opvallende en intrigerende kenmerk van de tinnen kan uit Putten is het medaillon met de afbeelding van Sint Joris met de draak op de bodem
Sint Joris in een waterput
04-binnenwerk.indd 232
31-07-2007 10:29:42
van de kan (afb. 6). Wie was deze stoere krijger? Sint Joris of Georgius was vermoedelijk een Romeinse officier die rond 303 na Christus door Diocletianus vervolgd werd voor zijn bekering tot het christendom en uiteindelijk de marteldood stierf. Volgens de overlevering zou hij bij Silene in Lybië een woeste draak gedood hebben. Deze draak boezemde de inwoners van Silene grote angst in. Om zijn honger te stillen gaven ze hem elke dag twee schapen. Op een gegeven moment waren er echter nog zo weinig schapen over dat men genoodzaakt was een alternatief te bedenken. Er werd besloten om elke dag in plaats van twee schapen, één schaap en een kind op te offeren. En zo gebeurde het dat op een zekere dag de dochter van de koning aan de beurt was. Toen Joris hiervan hoorde, sprong hij in het zadel en ging op zoek naar de draak. Hij ging hem moedig te lijf met lans en zwaard, en behaalde een heldhaftige overwinning.6 In dit verhaal staat de draak symbool voor de duivel. De onderliggende betekenis is dat in de strijd tussen goed en kwaad het goede altijd overwint: Joris verslaat de draak, zoals de christenen zegevieren over de heidenen.7 Gildekan? Rest nog de vraag hoe de Puttense tinnen kan in een waterput terechtgekomen is. En wie zou haar eigenaar geweest zijn? Onze held Sint Joris leidt ons misschien naar de oplossing… Toeval of niet, Zesgehuchten heeft al sinds 1408 een Sint-Jorisgilde. De afbeelding van Sint Joris op de bodem van de tinnen kan zou erop kunnen wijzen dat de kan iets te maken heeft met deze gilde. Haar eigenaar, wellicht één van de bewoners van het gehucht Putten, zou lid van de gilde geweest kunnen zijn. Misschien was de kan wel een officiële gildekan. De gilde werd aanvankelijk opgericht als kerkelijk broederschap. Pas vanaf de 16e eeuw ging ze zich inzetten voor de verdediging van Zesgehuchten en werd ze een schuttersgilde. Het zal geen toeval zijn dat de regio net in die
periode geteisterd werd door herhaaldelijke invallen en plunderingen. Het is mogelijk dat tijdens één van deze perioden van crisis, toen alle kostbare bezittingen halsoverkop in veiligheid gebracht moesten worden, de tinnen kan in een waterput verborgen werd. Interpretatie en conclusie De tinnen kan uit Putten is omstreeks 1500 gemaakt. Mogelijk was het een gildekan, eigendom van de Sint-Jorisgilde van Zesgehuchten of van één van de leden van dit genootschap. Hoe en waarom ze uiteindelijk in een waterput terechtgekomen is, zullen we natuurlijk nooit zeker weten. We kunnen wel gissen. Vooraleer we onze fantasie laten werken, moet wel nog een belangrijke opmerking gemaakt worden met betrekking tot de context waarin de kan gevonden werd. Ze zat namelijk vrij hoog in de vulling van de waterput (afb. 2). Dit betekent dat de put niet meer als waterput in gebruik was, toen de kan erin terechtkwam, maar waarschijnlijk als afvalstort. Dit wordt aangetoond door de grote hoeveelheden vondstmateriaal uit de putvulling, waaronder 2358 fragmenten aardewerk en steengoed. De perfecte staat waarin de kan verkeerde, maakt het weinig aannemelijk dat ze gewoon als afval is weggegooid. Verder is het object te zwaar en groot om per ongeluk verloren te zijn. Je zou dus denken dat ze bewust is achtergelaten. Waarom? Een logische veronderstelling is dat de kan in veiligheid gebracht moest worden voor naderend onheil. Deze hypothese wordt versterkt doordat in de vulling van de waterput ook een bronzen voet van een 15e-eeuwse kandelaar aanwezig was. Het lijkt alsof alle kostbare bezittingen halsoverkop verborgen moesten worden. Dit zou plaatsgevonden kunnen hebben tijdens één van de vele perioden van crisis in de loop van de 16e eeuw, de periode die overeenkomt met de datering van de aardewerkfragmenten uit de vulling van de waterput. Voor Zesgehuchten Sint Joris in een waterput
04-binnenwerk.indd 233
|
233
31-07-2007 10:29:42
tog van Parma probeerde om de stad weer in Spaanse handen te krijgen. Ten behoeve van de rantsoenering en inkwartiering van de troepen werd het gehucht Riel toen grotendeels gesloopt en werden de inwoners van het nabijgelegen Geldrop verplicht om voedsel te leveren voor manschappen en dieren. Dit zal ongetwijfeld zijn weerslag hebben gehad op het nabijgelegen Putten. Zestien jaar later, in 1599, werd Zesgehuchten weer geteisterd door Spaanse soldaten. Het waren muitende troepen die in heel noordoostelijk Brabant rondtrokken. Vrouwen werden verkracht, en geld en proviand werden opgeëist.8 Als één van deze data inderdaad overeenstemt met het moment waarop de tinnen kan in de voormalige waterput begraven werd, dan zou de kan vijftig tot honderd jaar in gebruik zijn geweest. Getuige van een dergelijk langdurig gebruik zijn de diverse vervormingen en herstellingen.9
Afb. 6 Bodem met medaillon van Sint Joris met de draak. Foto’s Laurens Mulkens.
springen twee crisismomenten in het oog. Het eerste doet zich voor in 1583, toen de stad Eindhoven drie maanden lang belegerd werd door de graaf van Mansvelt die in opdracht van de her-
Noten 1 Dubbe 1965, 79. 2 Dubbe 1965, 58; Kempkens en Lupak 2004, 36.13, 36.14; Wustenhoff 2001, 137. 3 Kempkens en Lupak 2004, 36.2, 36.7, 36.9. 4 Dubbe 1965, afb. 24-25; Ruempol en van Dongen 1991, 155; Vreeken 1994, 112-113. 5 Vreeken 1994, 112. 6 Zijlstra en Timmer s. d., 63-64. 7 Wimmer 2000, 15, 139, 145; Zijlstra en Timmer, s. d., 64.
Archeologisch Centrum Eindhoven Deken van Somerenstraat 6 5611 KX Eindhoven archeologie@eindhoven.nl
8 Coenen 1987, 29, 37-38. 9 Speciale dank aan alle vrijwilligers van de Archeo logische Vereniging Kempen- en Peelland die op het project Putten hebben meegewerkt. Het zijn, in alfabetische volgorde, Elly Bogers, Marius van Dam, Kees van Dijk, Jacques Gerritse, David Hardy, Vickie Hardy, Piet Janssens, Laurens Mulkens, Rob Reijnders, Peter Seine, Frans Slootmans en Marleen Starke.
Literatuur Coenen, J., 1987: Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten. Geldrop. Dubbe, B., 1965: Tin en tinnegieters in Nederland, Zeist. Kempkens, J./T. Lupak, 2004: Restauratierapporten van diverse archeologische voorwerpen. In opdracht van de archeologische dienst Eindhoven. Haelen. Ruempol, A. P. E./A. G. A. van Dongen, 1991: Pre-industriële Gebruiksvoorwerpen / Pre-industrial Utensils 1150-1800. Rotterdam. Vreeken, H., 1994: Kunstnijverheid Middeleeuwen en Renaissance / Decorative Art Middle Ages and Renaissance. Rotterdam. Wimmer, O., 2000: Kennzeichen und Attribute der Heiligen, Innsbruck. Wustenhoff, J. E., 2001: Bodem- en dekselmedaillons in laatmiddeleeuwse tinnen voorwerpen, in: H. J. E. van Beuningen/A. M. Koldeweij/D. Kicken, Heilig en Profaan 2. 1200 Laatmiddeleeuwse Insignes uit openbare en particuliere collecties (Rotterdam Papers 12). Cothen, 137-144. Zijlstra, J./C. Timmer, s. d.: Honderd en één heiligen, Hilversum/Kampen.
234
|
Sint Joris in een waterput
04-binnenwerk.indd 234
31-07-2007 10:29:44
Een laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de rivier de Aa in Helmond Theo de Jong
In 1997 werd in de binnenstad van Helmond, aan de Oude Aa, een opgraving uitgevoerd.1 Het perceel ligt aan de rivier de Aa, die tot omstreeks 1960 als open water dwars door het centrum van de stad stroomde. Oorspronkelijk behoorde het terrein tot het achtererf van twee huizen die aan de Veestraat stonden.2 Volgens de oudste kaart van Helmond, die Jacob van Deventer omstreeks 1540 maakte, hadden de huizen aan de Veestraat langgerekte tuinen die reikten tot aan de Mei of Ameide, het noordelijk deel van de stadsgracht (afb. 1). In de tijd van Jacob van Deventer was op het perceel een brouwerij gevestigd, vermoedelijk in een bijgebouw op het achtererf. Bij de opgraving kwamen onderdelen van deze brouwerij aan het licht. Afb. 1 Plattegrond van Helmond, omstreeks 1540 getekend door Jacob van Deventer. De pijl geeft de ligging van het opgravingsterrein aan.
Drassig beekdal Het beekdal van de Aa vormde eeuwenlang een brede moerassige zone door de middeleeuwse stadskern. Omdat archeologisch vondstmateriaal uit de 13e tot 15e eeuw nagenoeg ontbreekt,
lijkt het terrein gedurende het vroegste bestaan van Helmond te drassig te zijn geweest voor bewoning. Vanaf 1375 tot omstreeks 1425 werden de stadsgrachten en wallen rond Helmond aangelegd.3 Daarmee kon men het grondwaEen laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de rivier de Aa in Helmond
04-binnenwerk.indd 235
|
235
31-07-2007 10:29:48
terpeil binnen de stad beter regelen. Het gebied binnen de wallen werd droger en beter begaanbaar. Perceelssloten en afwateringsgreppels werden gedempt en de natte beekdalzone werd met humeuze grond opgehoogd en in gebruik genomen. Met sluizen en een watermolen regelde men het waterpeil in de stadsgrachten en de Aa. Veestraat Het perceel waar de opgraving plaatsvond, ligt aan de Veestraat, één van de belangrijke straten in de Helmondse stadskern, direct naast de oversteekplaats over de Aa. De straat dateert tenminste vanaf het vroegste bestaan van de stad: de eerste helft van de 13e eeuw. De Veestraat wordt al in 1381 genoemd in de cijnsadministratie van de heren van Helmond.4 De Veestraat was tot de tweede helft van de 15e eeuw onverhard, of slechts met takkenbossen opgehoogd. Bij opgravingen zijn drie niveaus teruggevonden. Archeologische vondsten maken het mogelijk de Veestraat vanaf de 13e eeuw te dateren.5 Over de rivier de Aa lag in die tijd een houten brug, waarvan in 1992 en 2002 eikenhouten pijlers zijn teruggevonden.6 Vanaf 1545 ligt er een stenen brug over de Aa.7 Tussen 1460 en 1482 werden de belangrijkste wegen in Helmond met keien geplaveid. Om dit te bekostigen gebruikte de Heer van Helmond tussen 1460 en 1467 de opbrengst van de bier‑ en wijnaccijnsen. De Kromme Steenweg (vanaf die tijd zo genoemd), Steenweg (idem), Veestraat, Ameidestraat, Kerkstraat en Markt tot aan de Stadspoorten werden bestraat met keien. Helmonders moesten hierbij helpen door jaarlijks vijftig wagens stenen bij de Maas op te halen. Wanneer zij géén paard en kar ter beschikking hadden, moesten ze helpen met het grondwerk.8 Brouwerij aan de Aa Historische gegevens over het gebruik van het erf aan de Oude Aa vóór 1500 zijn schaars. In 1484 vormt het perceel samen met het oostelijk ernaast gelegen perceel één groot kavel. In
236
|
deze periode is Wautger Dirck Waut gers Van der Bruggen eigenaar van het ‘…huys, hofstad ende hoff…’. Later wordt het perceel gesplitst. In 1504 en 1521 wordt het huis benoemd als ‘De Brouwerie’. In 1521 verkopen meester Jan Beck, zijn broer Michiel en meester Anthonis van Welpen, als voogden over de minderjarige kinderen van Reynder Beck, aan Ghijsbrecht, zoon van Jan Beck, ‘…alle alsulcken huysingen, gronden tobehoirten, brouweriën dat totten brougetouen tobehorende is…’. In 1549 worden vijf Rijnsguldens rente geheven over het huis, hofstad en hof ‘…genampt Die Brouwerie naast die gemeyn Aa…’. In 1551 wordt het huis door Jan Simon Tempelers verkocht aan Jan Maes en Derick Maes. In 1573 wordt het huis, hofstad en hof verkocht met het recht van invaart en doorvaart over de Aa. De Aa was in bescheiden mate bevaarbaar met platte schuiten, pleiten genoemd. Het vervoer over water was een belangrijk voordeel. In 1575 is sprake van een ‘…achterhuys op ‘t erffve…’. Textielververij met pannendak Vanaf 1586 wordt niet meer gesproken over een brouwerij. Jarenlang is het huis eigendom van de familie Henrincx en later de familie Van den Elsen. Tussen 1631 en 1659 is er een textielververij in gevestigd. In 1631 is het huis met dakpannen gedekt: ‘…een pannehuysinghen metten hoff, hoff stad ende verwerije…’. Het uitdrukkelijk vermelden van het pannendak betekent dat tot dan toe de huizen in de stad gebruikelijk met stro of riet waren gedekt. Gedurende de 80‑jarige oorlog (1568‑1648) brandden bij ongeregeldheden regelmatig huizen af. In juli 1587 bijvoorbeeld vond een grote stadsbrand plaats, waarbij een groot deel van de stad door vlammen werd verwoest. Het stadsbestuur verplichtte in 1622 bakkers, smeden, brouwers en hoedenmakers vanwege brandgevaar hun bakovens, smidsvuren, brouwovens en walkovens te plaatsen onder gemetselde schouwen en schoorstenen
Een laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de rivier de Aa in Helmond
04-binnenwerk.indd 236
31-07-2007 10:29:48
die hoog boven het dak uitstaken. Toen in april 1663 veertien huizen in korte tijd door vlammen in de as werden gelegd, werd door het stadsbestuur bepaald dat álle nog met stro gedekte huizen binnen de stadspoorten in de zomer van dat jaar met pannen gedekt moesten worden.9 Op het perceel woonden vanaf 1797 tot 1832 leerlooier Johannes Hockers, diens vrouw en hun enige zoon Laurent.10 De looierij bevond zich op het naastgelegen perceel aan de overzijde van de Aa. Daar werden bij opgravingen inderdaad de looikuipen uit het begin van de 19e eeuw teruggevonden.11 In de bovengrond werden tevens enkele honden gevonden, die van deze huidenhandelaar zullen zijn geweest (zie elders in dit blad). Waterleiding Tijdens de opgraving werd, ongeveer 2,5 meter onder het maaiveld, een houten leiding aangetroffen die
uitmondde in een grote houten kuip (af b. 2). De houten goot was gemaakt van U‑vormig uitgeholde stammen van elzenhout. Van de stammen was een lange plank afgezaagd, die werd gebruikt om de goot af te dekken. De afzonderlijke delen van de leiding waren ongeveer anderhalf tot drie meter lang. De uiteinden waren zodanig bewerkt dat ze gedeeltelijk overlappend in elkaar geschoven konden worden (af b. 3). Negen stammen werden in elkaars verlengde teruggevonden, met een gezamenlijke lengte van ongeveer dertig meter. De koppelingen waren met eikenhouten plankjes afgedekt, om dichtslibben met het bovenliggende zand te voorkomen. Een deel van de waterleiding dat onder de fundering van een gebouwtje lag, is gemaakt van eikenhout en is mogelijk een reparatiestuk. Dit deel van de goot was afgedekt met eikenhouten planken. In de waterleiding werden dunne plaatjes van aangekoekte kalk gevonden, een bewijs dat er jarenlang (kalkrijk) water door de leiding stroomde. De waterleiding had een verval vanaf de Ameide naar een houten kuip. Dat men water 50 meter verderop uit de stadsgracht haalde en niet uit de slechts 10 meter westelijk gelegen Aa is opmerkelijk. Kennelijk was het water uit de Aa niet geschikt. Door de vondst van scherven van grijs‑ en roodbakkend aardewerk en steengoed kan deze houten leiding in de late 15e eeuw gedateerd worden.
Afb. 2 De houten waterleiding mondt uit in een kuip (opgraving Oude Aa, 1997). Foto Theo de Jong.
Afb. 3 Houten waterleiding, datering 15e eeuw (opgraving Oude Aa, 1997). Tekening Theo de Jong.
Een laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de rivier de Aa in Helmond
04-binnenwerk.indd 237
|
237
31-07-2007 10:29:49
Onder de steengoed scherven bevinden zich een olielampje en een halsfragment van een bierkan. De bodem van een drinkglas en een stukje vensterglas waren eveneens in de kuip terechtgekomen. In de kuip werden ook een geelkoperen kledinghaak van 7,5 cm lang en vier dunne geelkoperen plaatjes met ingeslagen gaatjes gevonden: restanten of reparatiestukken van een messing brouwketel (afb. 5)? De vondsten uit de vulling van de kuip dateren uit het midden van de 16e eeuw, vermoedelijk het eind van de brouwerijperiode.
Afb. 4 Houten kuip met waterleiding (opgraving Oude Aa, 1997). Tekening Theo de Jong.
238
|
Waterreservoir De waterleiding mondde uit in een kuip. De kuip was gemaakt van 33 duigen van 6,5 tot 22 cm breed, die bijeengeklemd werden door twee brede eikenhouten hoepels. De conische kuip was ongeveer 145 cm hoog en had aan de bovenkant een diameter van 150 cm en aan de bodem van 160 cm (afb. 4). De waterleiding stak onderin door de kuipwand naar binnen. De kuil die gegraven werd om de kuip in te plaatsen, is opgevuld met een vast pakket van grijsgeel leemrijk zand. Deze leemlaag rond de kuip zorgde ervoor dat de inhoud niet wegvloeide. In het leemrijke pakket werden scherven gevonden van grijs‑ en roodbakkend aardewerk uit de 15e eeuw, die vergelijkbaar zijn met de scherven naast de houten waterleiding. De kuip was uiteindelijk, na bewezen diensten, volgestort met baksteenpuin en grond. Tussen het puin bevonden zich resten van een geglazuurde vloertegel en fragmenten van dakpannen en nokvorsten. De scherven in de kuip zijn onder meer van een bord met slibversiering, een kookpot en een papkom.
Inpandig watervat De kuip ligt precies midden tussen de funderingsmuren, tegen de westgevel van een bakstenen gebouw. Deze ruimte met een afmeting van 4,5 bij 9 meter heeft in de zuidmuur een dubbele haardplaats, waar een open vuur gestookt kon worden. Dit betekent dat er aan de zuidzijde nog een verwarmde ruimte moet zijn geweest. De funderingsmuren wijzen ook op een gelijktijdige ruimte aan de oostzijde, wat betekent dat het gebouw tenminste drie of vier vertrekken had. Van de funderingsmuren zijn nog slechts enkele steenlagen bewaard gebleven in de bodem. Sommige muren zijn halfsteens opgetrokken. Het is echter niet helemaal zeker dat dit gebouw er al stond ten tijde van de houten waterleiding, kuip en brouwerij. Direct naast de funderingen liggen namelijk scherven die uit de 18e eeuw dateren, als mogelijke aanwijzingen voor de bouwdatum. De scherven kunnen echter ook bij latere ophogingen hier terecht zijn gekomen. Het kadastraal minuutplan uit 1832 laat op het achtererf geen bebouwing zien, wat betekent dat de bijgebouwen op dit terrein al voor die tijd zijn gesloopt. Plantenzaden in de kuip Op de bodem van de kuip bevond zich een organische laag. Hiervan is twee liter bemonsterd voor onderzoek naar botanische resten. De grond werd gezeefd op zeven met een maaswijdte van 1 mm en 0,25 mm. Plantenresten
Een laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de rivier de Aa in Helmond
04-binnenwerk.indd 238
31-07-2007 10:29:50
Afb. 5 Geelkoperen (messing) beslagplaatjes of reparatiestukken, mogelijk van de brouwketel, datering midden 16e eeuw (opgraving Oude Aa, 1997). Foto Theo de Jong.
als zaden, takjes, kafresten van graan en stukjes stengel bleven achter in de zeef.12 De plantenzaden zijn van cultuurgewassen en van in het wild levende planten. De plantensoorten zijn ingedeeld in zes verschillende biotopen en een restgroep: 1. planten van akkers en droge ruigten, 2. planten van gestoorde plaatsen of open, vochtige tot natte humusarme grond, 3. planten van zoete wateren en oevers, 4. planten van bemeste graslanden op matig voedselrijke tot voedselrijke vochtige tot natte grond, 5. planten van heiden, venen, schraalgraslanden en kalkmoerassen, 6. planten van kaalslagen, zomen en struwelen en overige planten.
akkers en droge ruigten
Uit tabel 1 blijkt dat we de herkomst van de plantenresten vooral bij akkers en droge ruigten moeten zoeken. Ook gestoorde (ruderale) plaatsen, open en natte gronden komen in de naaste omgeving veel voor, zoals het erf rond het huis. Veel soorten van akkeronkruiden zijn mogelijk onbedoeld met landbouwproducten (zoals rogge en gerst) vanaf het land aangevoerd in de stad. De meeste soorten komen echter ook als onkruid voor in moestuinen en vaak betreden plaatsen op het erf. Enkele soorten zijn karakteristiek voor wintergraanakkers (o.a. roggeakkers), zoals hardbloem, gewone spurrie, korensla, varkensgras en perzikkruid.
aantal plantensoorten
aantal zaden
14
205
gestoorde plaatsen, open natte gronden
5
34
zoete wateren en oevers
3
4
bemeste graslanden
2
13
heide, venen, schraalgraslanden
1
2
kaalslagen, zomen en struwelen
4
9
overige planten
14
100
totaal
43
367
Tabel 1 Overzicht van het aantal planten en zaden uit de kuip, ingedeeld per biotoop.
Een laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de rivier de Aa in Helmond
04-binnenwerk.indd 239
|
239
31-07-2007 10:29:52
Ook groeien akkermunt, greppelrus en waterpeper graag in wintergraanakkers. Andere soorten blijken bij voorkeur nabij een mest‑ of composthoop te groeien, zoals hondspeterselie, kleine brandnetel, melganzevoet en zwarte nachtschade. Op grond van het geringe aantal soorten en zaden van planten uit een heide, veengebied of schraalgrasland, mogen we afleiden dat deze biotopen relatief ver van het perceel verwijderd lagen. Planten als waterbies, vlotgras en scherpe of zwarte zegge groeiden waarschijnlijk aan de oevers van of in de rivier de Aa. Waterpeper, krulzuring, veerdelig tandzaad en greppelrus leven bij voorkeur langs nogal vervuild water (wellicht dat van de Aa) met een wisselende waterstand. Opvallend zijn soorten als rogge, gerst en hop. Deze soorten worden in een brouwerij gebruikt. Ze hebben mogelijk een directe relatie met het gebruik van de waterleiding en de kuip als onderdelen van een brouwerij.
Afb. 6 Ketel en werkkuip in een bierbrouwerij omstreeks 1460. Stadsboek (Decretum Dominarum) van Kampen (naar Doorman 1955: 53).
Het brouwen van bier Bierbrouwen was een belangrijke lokale nijverheid in praktisch alle steden (afb. 6). Brouwers worden tot het gilde der ‘laagambacht’ gerekend, samen met vleeshouwers, bakkers, kooplieden, winkeliers, kramers, herbergiers, koperslagers, tingieters, smeden, ketelboeters en geneesheren. Van dit gilde
is in Helmond een reglement uit 1538 bewaard gebleven.13 Vanaf de Late Middeleeuwen tot de 17e eeuw was bier de volksdrank bij uitstek. Jong en oud, mannen, vrouwen en kinderen dronken dagelijks bier, met overigens een laag alcoholpercentage. Water was dikwijls besmet of vervuild en werd daardoor minder gedronken. Later werd meer wijn gedronken. Uiteindelijk verdrongen exotische dranken als thee, koffie en chocolade de volksdrank. Tot de 15e eeuw werd bier voornamelijk gebrouwen van haver, voor ongeveer een kwart aangevuld met andere granen zoals tarwe, rogge of gerst. Het graan werd in vochtige toestand tot ontkiemen gebracht op een stenen vloer. Het kiemen werd gesmoord op een verhitte eestvloer van speciaal daarvoor gevormde plavuizen.14 Het graan werd vermalen tot ‘mout’. De mout werd in een beslagketel of roerkuip met warm water behandeld. Enzymen zetten het zetmeel in de graankorrels om in suikers. Deze suikers lossen op in de warme brij, de ‘wort’. Onder voortdurend roeren wordt deze wort in de brouwketel aan de kook gebracht en verliezen de enzymen hun werkende krachten. Nu worden ook kruiden toegevoegd voor de smaak. In de veertiende eeuw werd daarvoor een kruidenmengsel gebruikt, ‘gruit’ genoemd. De bladeren van gagel vormden het belangrijkste bestanddeel. Later werd hiervoor hop gebruikt, waardoor het bier pittiger ging smaken en langer houdbaar was. Na afkoelen werd de gekruide wort gefilterd en werd de vloeistof in een gistkuip overgeheveld. De gistcellen zetten daar de suikers om in alcohol en koolzuurgas. Na enige tijd werden hieruit vaten gevuld waarin nagisting plaatsvond. Het restproduct uit de roerkuip werd als veevoer gebruikt.15 Gruitrechten en hoppegeld Degenen die bier brouwden moesten voor elk vat of ton bier ‘gruitgeld’ betalen. Het recht om deze belasting te innen kwam ten goede aan de Hertog van Brabant. In de praktijk verleende hij het gruitrecht meestal aan de lokale
240
|
04-binnenwerk.indd 240
Een laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de rivier de Aa in Helmond
31-07-2007 10:29:53
landsheer. Het was een onuitputtelijke bron van inkomsten, omdat bier een volksdrank was die dagelijks en onder alle lagen van de bevolking werd genuttigd. Gruit, een kruidenmengsel waarmee het bier op smaak werd gemaakt, bestond voor een groot gedeelte uit gagel. Gagel is een aangenaam geurende struik die bij voorkeur groeit op voedselarme, tamelijk zure moerasgronden. Alle gronden, die niet als weide, akker of bouwland in gebruik waren, werden tot het bezit van de lokale landsheer gerekend. De woeste moerassige gronden waar de gagelstruiken groeien, waren dan ook meestal in eigendom van de landsheer. De gagel werd dan op zijn grondgebied geplukt en dat was reden genoeg om het gruitgeld te innen. Het gruitrecht in Helmond behoorde echter aan de abdij van Binderen. Met goedkeuring van de Hertog verpachtten de Abdis en het convent in 1329 het gruitrecht aan een Bossche burger, Isebold van Asten en zijn nazaten, op voorwaarden dat ze: 1. jaarlijks aan het klooster een erfpacht van 4 pond grote Tournoys zouden betalen, 2. het klooster vrijgesteld zou worden van gruitgeld voor het daar geconsumeerde bier, 3. dat het klooster het brood zou leveren aan Isebold en diens erven en 4. dat Isebold garant stond voor voldoende gruit om bier voor het klooster te brouwen. Mocht het klooster ooit gruit van elders nodig hebben, dan moesten Isebold of zijn nakomelingen de kosten betalen.16 Later werd bier bereid met hop. Voor hopbier had met geen gruit nodig, dus weigerde men het gruitgeld te betalen. De landsheren zagen hun bron van inkomsten opdrogen en stelden een nieuwe belasting in: het hoppegeld. Het hoppegeld was voor de Heer van Helmond en werd onder andere in 1380 voor acht jaren tegen 28 ponden jaarlijks verpacht. Isebold van Asten meende echter dat het hoppegeld gelijk was aan zijn gruitrechten en eiste zijn deel van de Heer van Helmond. Bij de Raad van Brabant werd in 1401 beslist
dat het hoppegeld toekwam aan de Heer van Helmond. De erfgenamen van Isebold van Asten konden dit maar moeilijk verkroppen en het geschil bleef bestaan tot 1441. Toen zagen de nazaten af van hun gruitrechten en de daaraan verbonden verplichtingen ten opzichte van de abdij van Binderen. Vanaf dat moment vloeien beide rechten samen, zodat uiteindelijk alleen nog van ‘gruitrechten’ wordt gesproken. Gewoonlijk werd het gruitrecht van Helmond in pacht uitgegeven, aan particulieren of aan het stadsbestuur. Tegen het einde van de 18e eeuw werd het gruitrecht afgeschaft.17 Geregeld alcoholgebruik Niet alleen op het brouwen, maar ook op het uitschenken van bier (en wijn) werd belasting geheven. Bieraccijns was een belangrijke bron van inkomsten voor het stadsbestuur.18 Om de accijnzen op bier en wijn te ontduiken is er heel wat strijd geleverd in Helmond, werd er volop bedreigd en gesmokkeld. De herbergiers verzetten zich tegen het betalen van bier- en wijnaccijnzen en dreigden in 1601 de schout ‘...den hals af te snijden...’. De schout op zijn beurt stak in 1663 van een smokkelende tapper de kar in brand en verdronk zijn paard.19 De herbergiers moesten zich (in 1622) houden aan voorschriften waarin was vastgelegd hoe de drank moest worden geserveerd: ‘…Soo wie eenige waren of drancken vercoopt [anders] dan met gebrande maten, gewichten oft potten, bij de keurmeesters gebrandt ofte gepegelt volgens de oude gewoonte…’. Elke overtreding werd beboet met 25 stuivers: 12,5 stuiver voor de Heer van Helmond en 12,5 stuiver voor de keurmeester. Ook moesten de herbergiers hun bier verkopen in door de keurmeester gepegelde (geijkte) tinnen kannen of potten met drie oren (afb. 7). Ook hier werd voor een overtreding 25 stuivers in rekening gebracht. De potten en kannen werden in beslag genomen. Ook diegene die op zondag of op heiligendagen tijdens de Heilige Mis in een herberg zit te drinken
Een laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de rivier de Aa in Helmond
04-binnenwerk.indd 241
|
241
31-07-2007 10:29:53
wordt beboet met 32 stuivers, evenals de kastelein. In 1722 werd vastgelegd dat voortaan alle pinten en potten geoorloofd waren, als ze maar gepegeld waren.20
Afb. 7 Drieorenkan van steengoed uit Raeren, gepegeld met een tinnen knop (pijl). Datering circa 1575-1600 (opgraving Helmond, Librije, 1986). Foto Theo de Jong.
242
|
04-binnenwerk.indd 242
Helmonders en bier Dat in Helmond vanaf de Late Middeleeuwen bier wordt gebrouwen is onder andere bekend uit geschreven documenten van het gilde van de laagambachten, waartoe brouwers behoorden. Vele scherven van kannen, bekers en glazen die bij opgravingen in de stad zijn gevonden, vormen het overtuigende archeologische bewijs voor het nuttigen van drank door vroegere Helmonders. Alcoholisch vocht werd eeuwenlang voornamelijk uit steengoed of tinnen kannen en pullen gedronken. Wijn dronk men uit bekers van steengoed of glas, sterkere drank werd geschonken in ondiepe tinnen of
steengoed schaaltjes of glazen maigeleins. Pas rond 1900 werd bier in flessen met een beugelsluiting verkocht. Bier en wijn werden opgeslagen en vervoerd in biervaten en wijntonnen. Lekke en versleten tonnen werden regelmatig ingegraven om nog jarenlang als schacht van een waterput te dienen. De houten waterleiding, kuip, brouwketelresten en plantenzaden van hop, rogge en gerst, die bij de opgraving aan de Oude Aa zijn gevonden, zijn het tastbare bewijs dat op deze locatie daadwerkelijk bier is gebrouwen. De bodem herbergt zeker nog veel meer aanwijzingen van een eeuwenoud verbond tussen Helmonders en bier. Archeologisch Centrum Eindhoven Deken van Somerenstraat 6 5611 KX Eindhoven t.de.jong@eindhoven.nl
Een laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de rivier de Aa in Helmond
31-07-2007 10:29:55
Bijlage Alle plantensoorten waarvan zaden in de waterput zijn aangetroffen. Het eventuele nut voor mensen is aangegeven als gebruiksfunctie. Het aantal zaden is weergegeven. Groep 1: Planten van akkers en droge ruigten. soort wetenschappelijke naam Vogelmuur Stellaria media Zwarte nachtschade Solanum nigrum Melganzevoet Chenopodium album Perzikkruid Polygonum persicaria Korrelganzevoet Chenopodium polyspermum Schapenzuring Rumex acetosella Kleine brandnetel Urtica urens Paarse dovenetel Lamium purpereum Hondspeterselie Aethusa cynapium Korensla Arnoseris minima Gewone spurrie Spergula arvensis Gekroesde melkdistel Sonchus asper Eenjarige hardbloem Scleranthus annuus Waterpeper Polygonum hydropiper totaal
aantal 48 46 46 28 11 7 7 3 2 2 2 1 1 1 205
gebruiksfunctie bladeren eetbaar blad en zaad eetbaar
bladeren eetbaar, rode kleurstof
veevoer
Groep 2: Planten van gestoorde plaatsen of open, vochtig tot natte humusarme grond. soort wetenschappelijke naam aantal gebruiksfunctie Akkermunt Mentha arvensis 27 Krulzuring Rumex crispus ype 4 Veerdelig tandzaad Bidens tripartita 1 Greppelrus Juncus bufonius 1 Waterpeper Polygonum hydropiper 1 totaal 34
Groep 3: Planten van zoete wateren en oevers. soort wetenschappelijke naam Gewone waterbies Eleocharis palustris Vlotgras Clyceria sp. Scherpe/zwarte zegge Carex acuta/nigra totaal
aantal 2 1 1 4
gebruiksfunctie
Groep 4: Planten van bemeste graslanden op matig voedselrijke tot voedselrijke vochtige tot natte grond. soort wetenschappelijke naam aantal gebruiksfunctie Echte karwij Carum carvi 12 keukenkruid Twee rijige zegge Carex disticha 1 totaal 13
Een laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de rivier de Aa in Helmond
04-binnenwerk.indd 243
|
243
31-07-2007 10:29:56
Groep 5: Planten van heiden, venen, schraalgraslanden en kalkmoerassen. soort wetenschappelijke naam aantal gebruiksfunctie Struikheide Calluna vulgaris 2 honing, bezems totaal 2
Groep 6: Planten van kaalslagen, zomen en struwelen. soort wetenschappelijke naam Grote brandnetel Urtica dioica Gewone hennepnetel Galeopsis tetrahit Hop Humulus lupulus Gewone vlier Sambucus nigra totaal
aantal 4 2 2 1 9
Groep 7: Overige planten. soort wetenschappelijke naam Hennep Cannabis sativa Boekweit Fagopurum esculentum Varkensgras Polygonum aviculare Rogge Secale cereale Braam Rubus sp. Zuring Romex crispus ype Beemdgras Poa sp. Gerst Hordeum vulgare Struisgras Agrostis sp. Kervel Anthriscus cerefolium Melde Atriplex sp. Zure kers Prunus cerasus Druif Vitis vinifera totaal
aantal 37 21 16 7 5 4 3 2 1 1 1 1 1 100
gebruiksfunctie blad als groente, thee bier, medicijn en gistmiddel vrucht eetbaar
gebruiksfunctie olie (zaden), touw (vezels) pap, brij, brood en pannekoek wortels voor kleuring: indigo brood, brij en pannenkoek vruchten eetbaar, kleurstof.
brood, brij, pannenkoek en bier keukenkruid vrucht eetbaar, eten kleuren vrucht eetbaar, wijn (azijn)
Noten 1. De opgraving werd uitgevoerd op initiatief van gemeentelijk archeoloog Nico Arts. Voor de opgraving werden twee medewerkers van de Stichting ArcheoService (Eindhoven) ingezet: Theo de Jong en Mick van Son. Vanuit het Bureau Archeologie van de gemeente Eindhoven werd hulp verkregen van Dirk Vlasblom. Daarnaast hielpen diverse leden van de ‘Historische en Archeologische Vereniging Helmont’ mee: Redmer Visser, Mariandel Mulders, Ivo van de Heyden, Maikel Kuijpers en Jacco van Nimwegen. Regelmatig hielp Cor van Vijfeyken (Helmond) mee. 2. Nummers 20 en 22, volgens het kadastraal minuutplan (1830) nummers 33 en 34 en tegenwoordig kadastraal bekend onder nummers 2522, 2660 en 1315. 3. Van Boven 1980: 49. 4. Van de Ven en Van Boven 1982, 101; Beijers en Koolen, 1989: 52. 5. Gevonden tijdens het vervangen van het riool onder de Veestraat in 1992. 6. Arts en Rieter 1993, 124‑126; Arts, Goossens e.a. 1994, 106‑111 7. Frenken 1928, 36. 8. Frenken 1928, 52‑53. 9. Frenken 1928, 55‑57. 10. Voor een volledig overzicht van eigenaren, zie Beijers en Koolen 1989, 74‑80.
244
|
04-binnenwerk.indd 244
Een laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de rivier de Aa in Helmond
31-07-2007 10:29:56
11. De Jong 1992. 12. De zaden zijn gedetermineerd op het Instituut voor Pre- en Protohistorische Archeologie (tegenwoordig Amsterdams Archeologisch Centrum, AAC); het onderzoek is uitgevoerd door Otis Bastiaans (in 1998) biologiestudent van de HBO Katholieke Leergangen Fontys Hogescholen (Tilburg) 13. Frenken 1928, 328. 14. Zie Arts en Vissers 1996, 57-58. 15. Boekenoogen en Snieder 1998, 2‑3. 16. Frenken 1928, 158-160; Hallema en Emmens 1968, 39-40 17. Frenken 1928, 160-162. 18. Zie onder andere ook Van Dun 2002: 81. 19. Frenken 1928, 331‑335. 20. Frenken 1928: 335. Literatuur Arts, N. & M. R. Rieter. 1993: Archeologische Kroniek van Helmond over 1992. De Vlasbloem, Helmonds Historisch Jaarboek 13, 119‑129. Arts, N., H. Goossens, T. Huijbers, Th. de Jong & R. Willems. 1994: Archeologische Kroniek van Helmond over 1993. De Vlasbloem, Helmonds Historisch Jaarboek 14, 93‑114. Arts, N. & A. Vissers. 1996: Pottenbakkers op de Zeilberg. Productieplaatsen van roodbakkend aardewerk te Deurne 1613-1917. Brabants Heem 48, 51-58. Bastiaans, O., 1998: De botanische resten uit een middeleeuwse houten kuip te Helmond. Afstudeerscriptie Hogeschool Katholieke Leergangen Tilburg. Beijers, H.A.M. & P.L. Koolen, 1989: Huizen in de Veestraat tussen 1400 en 1830. Een aanzet tot een reconstructie. De Vlasbloem. Historisch jaarboek voor Helmond 10, 51‑150. Boekenoogen, G. & F. Snieder, 1988: Bierbrouwen in middeleeuws Amersfoort. STAA (Stichting Archeologie Amersfoort). Amersfoort. Boven, M.W. van, 1980: Jacob van Deventers plattegrond van Helmond. De Vlasbloem. Historisch Jaarboek voor Helmond 1, 44‑58. Dun, P. van, 2002: “De brouwerijen hebben hier van oudts (…) altijdts goede neringhe gehadt”. J.M. Goris (ed). Bier, wijn, jenever in de Kempen. Centrum voor de studie van Land en Volk van de Kempen 16. Herentals-Roosendaal, 69-90. Frenken, A.M., 1928: Helmond in het verleden. Deel I en II. ’s-Hertogenbosch. Hallema, A.. & J.A. Emmens, 1968: Het bier en zijn brouwers. De geschiedenis van onze oudste volksdrank. Amsterdam. Jong, Th. de, 1992: Activiteiten langs de Aa in Helmond. Verslag van het archeologisch onderzoek onder het pand van Van Will. Intern rapport Historische en Archeologische Vereniging Helmont. Ven, B. van de & M.W. van Boven, 1982: Helmondse straatnamen I. De Vlasbloem. Historisch jaarboek voor Helmond 3, 101-140.
Een laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de rivier de Aa in Helmond
04-binnenwerk.indd 245
|
245
31-07-2007 10:29:56
Huis Emmaus Een moated site in Sint-Oedenrode Sem Peters In 1994 werd bij een grootschalige sanering in het centrum van Sint-Oedenrode een deel van een moated site ontgrond. Deze werkzaamheden zijn begeleid door de Archeologische Werkgroep van Heemkundige Kring De Oude Vrijheid, aangesloten bij AWN afdeling 23. De gegevens die toen werden verzameld, zijn door de werkgroep uitgewerkt en geven belangrijke informatie over deze voormalige omgrachte adellijke woning.
Afb.1 Ligging van de onderzoekslocatie.
Aan de rand van het oude dorpscentrum van Sint-Oedenrode (N.-Br.) ligt de Emmausstraat (af b.1). Halverwege deze straat staat het huis ‘slotje Emmaus’. Dit huis werd in 1932 gebouwd op de restanten van voorgangers en was tot in de eerste helft van de 20e eeuw nog omgeven
246
|
04-binnenwerk.indd 246
door een sloot, een restant van een vroegere gracht. Door historisch onderzoek was bekend dat hier in ieder geval vanaf de 15e eeuw een adellijke woning had gestaan.1 In 1994 kon na jarenlange voorbereiding begonnen worden met de sanering van een groot perceel naast
Huis Emmaus
31-07-2007 10:29:58
en een deel van de tuin rond dit huis. Deze werkzaamheden waren nodig vanwege de verontreiniging die de gasfabriek die hier had gestaan, veroorzaakt had. Na overleg adviseerde de provinciaal archeoloog aan de Archeologische Werkgroep om deze werkzaamheden zelf te begeleiden. Tussen 9 en 25 maart van dit jaar werden door enkele leden belangrijke gegevens verzameld over de oudste bewoningssporen op deze locatie, de ouderdom van de laatmiddeleeuwse omgrachte woning, de aard van de bebouwing en de materiële cultuur van de bewoners. Deze gegevens zijn recentelijk door de inmiddels met een aantal leden uitgebreide Archeologische Werkgroep uitgewerkt en worden hier gepresenteerd. Historische gegevens Uit de periode tot omstreeks 1600 zijn momenteel slechts vijf akten in het ‘Bosch Protocol’ bekend die betrekking hebben op ‘slotje Emmaus’.2 In de oudste bron, een verkoopakte, gedateerd 30 juli 1445, wordt het te verkopen onroerend goed omschreven als: “huis, erf en hof, dat Hogehuis”.3 In hetzelfde jaar en in de periode 1487-1488 wordt nogmaals gesproken van ‘het hogehuis’, nadere beschrijvingen worden echter niet gegeven. 4 Uit de bewuste akten valt verder op te maken dat het landgoed opeenvolgend in bezit was van de adellijke families Van Kuijck (tot 1445), Van Amerzoijen (1445-1488) en Wijfflets (1488-1608 of 1649). Leden van deze families behoorden tot de leenmannen van de Brabantse Hertog. Vanaf de 17e eeuw zijn er uitgebreider beschrijvingen van het goed. Het huis wordt dan aangeduid als het steenen huis (1608), een omwatert huis (periode 1620 tot 1721) en ’t slotie, het sloten,’t slootje, of slotje (1731-heden). Het goed omvatte naast het huis in de 17e en 18e eeuw tot 1766 onder meer een schuur, schop (kleine schuur), tuin, boomgaard en in de omgeving een hoeve met hooiland, dries (weiland), groesland (kwalitatief goede dries) en
teulland (akker).5 Afgezien van de 15e eeuwse naam hoge huis waarmee de woning werd aangeduid en een gracht die vanaf het begin van de 17e eeuw wordt genoemd, valt aan de hand van deze bronnen geen duidelijk beeld te schetsen van het uiterlijk van het slotje. Uit het begin van de 18e eeuw is echter een tekening bewaard gebleven met de titel: huys Emaus (afb. 7). Deze tekening is vermoedelijk in 1730 of 1738 vervaardigd door Hendrik Spilman. De topografische werktekeningen die Spilman vervaardigde, worden als zeer betrouwbaar beschouwd.6 Het weergegeven gebouw staat op een omgracht terrein dat via een brug en poort te bereiken was, en bestond uit een soort woontoren met daaraan een onderkelderde vleugel. De toren en aanbouw waren voorzien van kruisvensters met glas-in-lood ramen en luiken. In 1766 werd dit gebouw volgens de vermeldingen geheel afgebroken en vervangen door een herenhuis dat dienst zou doen als pastorie. De gracht bleef gehandhaafd, maar de breedte was in deze periode vermoedelijk nog maar beperkt, aangezien hij in 1761 een sloot werd genoemd.7 Op het kadastrale minuutplan van 1832 is deze gracht aangegeven. In 1932 werd de bebouwing uit 1766 en later volledig afgebroken en werd het huidige pand ‘slotje Emmaus’ gebouwd. Archeologisch onderzoek Tot in de jaren 50 van de 20e eeuw was op het perceel naast slotje Emmaus een fabriek gevestigd, waar uit cokes gas voor de dorpsverlichting werd gestookt. Om de verontreiniging die hierbij in de loop van de jaren ontstaan was, te kunnen saneren moest de grond ter plaatse van deze gasfabriek plaatselijk 5 meter diep uitgegraven worden. Rond huis Emmaus lag tot in de jaren ’40 een sloot, het residu van de vroegere gracht die ook vervuild was en gesaneerd diende te worden. Bij deze werkzaamheden is de gracht Huis Emmaus
04-binnenwerk.indd 247
|
247
31-07-2007 10:29:58
aan de noordzijde en de westzijde van het huis tot 2,5 meter diepte verwijderd. Ten noorden van de huidige bebouwing werd de bovengrond gedeeltelijk tot een diepte van 0,50 meter afgegraven tot het niveau waarop muurwerk tevoorschijn kwam. Bij deze werkzaamheden zijn foto’s gemaakt en vondsten verzameld. Een tweede deel werd vanwege de aanwezige vervuilde grond dieper uitgegraven. Deze put, hierna aangeduid als op-
gravingsput, had een oppervlakte van 4,10 bij 3,70 meter en is tot een diepte van 1,40 meter onder het maaiveld machinaal uitgegraven (afb. 2). Op dit niveau kwam een brede fundering aan het licht, waarna de put door enkele leden van de Archeologische Werkgroep handmatig is verdiept tot 2,10 meter. Van de aangetroffen grondsporen en structuren van hout en baksteen zijn foto’s en tekeningen gemaakt. Bovendien is een aanzienlijke hoeveelheid
Afb. 2 Het kadastraal minuutplan van 1832 met het huidige slotje Emmaus en de opgravingsput.
248
|
04-binnenwerk.indd 248
Huis Emmaus
31-07-2007 10:30:09
vondstmateriaal verzameld. Bij de beëindiging van de saneringswerkzaamheden en het archeologisch onderzoek is de put opgevuld met schoon zand, waarbij de aangetroffen structuren zijn gehandhaafd en weer afgedekt. De verzamelde vondsten zijn door de werkgroep gewassen, genummerd, gepast, geplakt en getekend. Daarnaast is een documentatiemap aangelegd met opgravingsfoto’s en -tekeningen, artikelen en historische gegevens over slotje Emmaus. Sporen/structuren Bij het uitgraven van de noordgracht is een boomstamput aangetroffen met een diameter van 85 centimeter (afb. 2). De bovenste 60 centimeter van de bewaard gebleven houten schacht is blootgelegd en ook een deel van de inhoud kon worden uitgeschept, waarbij vondstmateriaal is verzameld. Aangezien de gracht kort na het uitgraven van de vervuilde grond weer werd opgevuld met schoon zand was het niet mogelijk om op deze locatie andere sporen te documenteren. Ten noorden van het huidige slotje
Emmaus werd de vervuilde bovengrond tot 50 centimeter onder het maaiveld afgegraven. Op deze diepte kwamen fundamenten aan het licht van een gebouw, een waterput en een waterkelder. Deze structuren hebben toebehoord aan het huis dat in 1766 gebouwd werd. Dit muurwerk komt overeen met de bebouwing zoals die is aangegeven op de kadasterkaart van 1832. Het blijft in dit verhaal buiten beschouwing. De opgravingsput bleek gedeeltelijk aangelegd te zijn op het voormalige omgrachte terrein en gedeeltelijk op oude vullingslagen van de gracht. Op de vlaktekening (afb. 2) en in het profiel (afb. 3) is te zien dat op de grens van het omgrachte terrein en de gracht een fundering staat. Deze fundering (afb. 2 en 3, s2) is op staal op het dekzand gemetseld en had een aanlegbreedte van 90 centimeter. Het opgaande muurwerk was 70 centimeter breed en gemetseld van relatief harde oranje-rode bakstenen en kalkmortel in staand verband. Aan de kopse westzijde was een staande tand gemetseld, wat doet vermoeden dat oorspronkelijk
Afb. 3 Het noord-zuid profiel in de opgravingsput.
Huis Emmaus
04-binnenwerk.indd 249
|
249
31-07-2007 10:30:10
Afb. 4 De opgravingsput met Ben van Genugten in actie Foto: Hans Hendriks.
250
|
de mogelijkheid werd opengelaten om het muurwerk te verlengen.8 Direct naast en parallel aan de muur liep de gracht die oorspronkelijk aanzienlijk breder was dan de aangegeven loop op de kadasterkaart van 1832. In het profiel zijn twee vullingslagen van de gracht onderscheiden, die zijn ontstaan bij de aanleg of het gebruik van het gebouw op muur s2 (afb. 2, s3 en s4). In de gracht stonden 15 aangepunte houten palen die tot in het dekzand waren geheid (afb. 2, s5). Uit het patroon waarin de palen staan, is niet direct een duidelijke structuur af te leiden, mogelijk zijn het brugpalen. Behalve deze palen is in de grachtbedding een tweede stuk muurwerk blootgelegd (afb. 2, s6). Deze van secundair gebruikte bakstenen en kalkmortel gemetselde structuur stond parallel aan muur s2 en had aan de oost-, zuiden westkant een afgewerkte zijde. De noordzijde en de onderkant konden niet worden onderzocht. De beperkte omvang en de positie in de gracht zouden er op kunnen wijzen dat dit muurwerk geen deel uitmaakte van een
gebouw maar eveneens een onderdeel van een brug (pijler?) was. Laag s7 (afb. 3) is ontstaan bij de afbraak en/of latere uitbraak van muur s2 waarbij bouwpuin in de gracht is gestort. Tussen deze laag met puin en het hoger gelegen zandpakket kon geen duidelijke grens onderscheiden worden. Laag s9 is de ‘moderne’ bouwvoor. Vondstmateriaal Uit de vulling van de boomstamput zijn in totaal vijftien scherven verzameld. Zes wandfragmenten waren onderdeel van één kogelpot van locaal vervaardigd kogelpotaardewerk en negen wandfragmenten van een kan uit Andenne. Door het ontbreken van kenmerkende vormen kunnen de beide voorwerpen waartoe de scherven behoren, niet scherper gedateerd worden dan in de 10e tot 12e eeuw. Uit de vullingslagen van de gracht s3, s4 en s7 (afb. 3) is vondstmateriaal verzameld. Omdat er geen onderscheid gemaakt is tussen de drie vullingslagen wordt het materiaal hier als één vondstcomplex behandeld. Het betreft
Huis Emmaus
04-binnenwerk.indd 250
31-07-2007 10:30:14
Afb. 5 Aardewerk uit de gracht. 1: kommen, grijs aardewerk (1300-1500), 2: kom, rood aardewerk (1400-1550), 3: vergiet, rood aardewerk (1400-1550), 4: kommen, rood aardewerk (1400-1550), 5: kom, wit aardewerk (1500-1575), 6: deksel, rood aardewerk, 7: grapes, rood aardewerk (1350-1550), 8: bakpan, rood aardewerk 1350-1550), 9: dover, rood aardewerk, 10: drinkschaaltje, blank steengoed (1350-1450), 11: wandfragmenten kan met appliques, grijs steengoed (1525-1575), 12: kannen, grijs steengoed (1475-1550), 13: pul, grijs steengoed (1525-1575), 14: kan, grijs steengoed (1550-1600).
in hoofdzaak bouwafval en huishoudelijk afval dat gedurende de gebruiksperiode van het gebouw en de afbraak in de gracht gedeponeerd werd of door ‘opspit’ hierin terechtgekomen is. In de gracht zijn bakstenen aangetroffen met formaten die variëren tussen
(13,2 x 7) en (24,5 x 12,5 x 6) tot (22 x 10 x 5).9 Bakstenen met een breedte van 13,2 centimeter en een hoogte van 7 centimeter werden in Den Bosch in de tweede helft van de 13e en het begin van de 14e eeuw toegepast.10 In het metselwerk van de gebouwen was Huis Emmaus
04-binnenwerk.indd 251
|
251
31-07-2007 10:30:14
Afb. 6 Verdeling van aardewerksoorten uit de grachtvulling.
252
|
ook natuursteen verwerkt. Zo is onder meer een groot rechthoekig gekapt stuk zandsteen gevonden, dat vermoedelijk als onderdeel van een ‘speklaag’ was ingemetseld.11 Verschillende stukken met zand en stro verschraalde leem kunnen afkomstig zijn uit een leemvloer of leemwand. Uit een aantal fragmenten afgesleten rode en grijze aardewerk plavuizen valt op te maken dat er betegelde (stook)vloeren waren. Als dakbedekking is onder meer leisteen gebuikt. Hiervan zijn 56 paarse en groene fragmenten verzameld, waarvan er enkele door brand zijn aangetast. Ook zijn dakpannen van zachtgebakken, oranje-rood aardewerk gebruikt. Deze zogenaamde gegolfde of Hollandse pannen komen voor vanaf omstreeks 1500.12 Op een beperkte oppervlakte is een relatief grote hoeveelheid aardewerk gevonden; in totaal 446 fragmenten. Het oudste materiaal bestaat uit een rand van een bolpot uit Mayen (725900), twee Pingsdorf wandscherven die niet nader te dateren zijn dan tussen 900 en 1225 en een wandscherf lokaal kogelpotaardewerk uit de periode 900-1200. Deze scherven moeten beschouwd worden als opspit dat bij de aanleg van de gracht of op andere wijze uit oudere sporen in de vullingslagen terechtgekomen is. Twee
volledig met engobe bedekte scherven van Zuidlimburgs aardewerk en vijf fragmenten protosteengoed dateren uit de periode 1225-1300. Grotendeels gelijktijdig hiermee (1175-1350) komt aardewerk uit Elmpt voor, waarvan zes wandfragmenten gevonden zijn. De hoeveelheid materiaal uit de 13e en vroege 14e eeuw doet vermoeden dat dit na de aanleg in de gracht is gedeponeerd. Het valt echter niet uit te sluiten dat ook dit materiaal door opspit in de vullingslagen terechtgekomen is. Het aardewerk dat dateert vanaf omstreeks 1300, is zo ruim vertegenwoordigd dat aangenomen kan worden dat dit materiaal na de aanleg in de gracht is terechtgekomen. Er is een indeling gemaakt in een vroege (1300-1475) en een late periode (1475-1575). Kenmerkend voor de vroege periode is het grijs aardewerk dat bestaat uit fragmenten van kommen, teilen en (water)kannen (afb. 5, nr. 1). Vanaf de tweede helft van de 14e eeuw wordt het aandeel van het rood aardewerk steeds groter. Van dit aardewerk dat overwegend spaarzaam van loodglazuur is voorzien, is een grote verscheidenheid aan vormen aangetroffen. Onderscheiden vormen zijn: kookpot, steelpan, deksel, vetvanger, teil, vergiet, bord, kom, kan, voorraadpot, olielamp (afb. 5, nrs. 2 t/m 4 en 6 t/m 9). Verschil-
Huis Emmaus
04-binnenwerk.indd 252
31-07-2007 10:30:15
lende kannen (1300-1450) en een drinkbeker (1325-1375) van grijs steengoed met engobe en zoutglazuur zijn geproduceerd in Langerwehe. Uit Siegburg zijn tenminste drie Jacobakannen (1375-1450) en een drinkschaaltje (1350-1450) afkomstig (afb. 5, nr. 10). In de late periode is het rood aardewerk overheersend. Het wordt vermoedelijk vanaf omstreeks 1500 aangevuld met enkele vormen van wit aardewerk uit het Duitse Rijnland. Van deze zogenaamde Hafnerwaar zijn fragmenten van enkele kookpotten aangetroffen. Eveneens van wit aardewerk zijn fragmenten van een kom en bord die vermoedelijk ook in Duitsland geproduceerd werden. De kom is aan de binnenzijde voorzien van loodglazuur en heeft onder de rand een radstempelversiering (afb. 5, nr. 5). Steengoed uit Siegburg is in deze periode nog slechts door één fragment van een geglazuurde kan vertegenwoordigd. De rest van het steengoed is grijs en voor het grootste deel geproduceerd in Raeren. Uit dit productiecentrum is een aantal drinkkannen afkomstig van hetzelfde type, in drie verschillende maten (afb. 5, nr. 12), en een bodem van een pul en een kan (afb. 5, nrs. 13 en 14). Twee wandfragmenten met appliques van eikenbladeren en bruine engobe en zoutglazuur behoren tot dezelfde kan die in Keulen werd gemaakt (afb. 5, nr. 11). Het huishoudelijk afval in de gracht bestond naast aardewerk voornamelijk uit botten die, gezien de hak- en snijsporen, zijn aan te duiden als etensresten, en enkele schelpen. Omdat bij het onderzoek geen grond is gezeefd, zijn alleen grotere botten verzameld, die slechts een beperkt beeld geven van de consumptie van vlees en vis. In totaal zijn 90 botfragmenten verzameld. De elementen zijn afkomstig van rund, varken, schaap/geit en kip. Opmerkelijk is de vondst van vier botten uit het skelet van een paard.13 Ook een kokkel, een zeeschelp, lijkt ongebruikelijk in deze context. Enkele eendenmosselen kunnen in de bedding van de gracht geleefd hebben.
Synthese Huis Emmaus ligt relatief hoog op een pleistocene dekzandrug die aan de noord-oost en zuidzijde overgaat in het beekdal van de rivier de Dommel. De aangetroffen boomstamput met vondstmateriaal lijkt erop te wijzen dat hier in de Volle Middeleeuwen (tussen de 10e en begin 13e eeuw) een erf lag. De drie scherven uit deze periode, die in de grachtvulling werden gevonden, kunnen afkomstig zijn uit grondsporen van deze nederzetting, die bij de aanleg van de gracht vergraven zijn. Opmerkelijk is dat ook op de sites van drie andere omgrachte woningen in Sint-Oedenrode aardewerk uit de Volle Middeleeuwen is aangetroffen.14 Enkele fragmenten aardewerk die bij Emmaus werden gevonden, lijken te wijzen op een continuïteit van bewoning in de 13e eeuw. Op basis van de beperkte opgravingsgegevens blijft het echter enigszins problematisch om antwoord te geven op de vraag wanneer de aangetroffen gracht werd aangelegd. De hoeveelheid aardewerk wijst erop dat de gracht in ieder geval vanaf het begin van de 14e eeuw in gebruik was. In 1832 (afb. 2) had deze nog een breedte variërend tussen 3,5 en 4,5 meter en omsloot toen een terrein van circa 53 bij 54 meter. Via een gedeeltelijk gegraven beek, een aftakking van de Dommel, werd de gracht, net als de grachten van twee in de nabijheid gelegen moated sites Henkenshage en Lochtenburg, voorzien van water. Ook van de aangetroffen fundering, s2, valt geen scherpe datering te geven; het aardewerk uit de gracht wijst op een datering in de 14e eeuw. Vermoedelijk was dit de fundering van één van de hoofdgebouwen die aan de noordzijde van het terrein lagen. De muur van dit gebouw stond met één zijde in de gracht en was gericht op een uitvalsweg van en naar het centrum, het tegenwoordige Kofferen. Het dak van het gebouw was waarschijnlijk gedekt met dakleien en later met oranje-rode gegolfde dakpannen. In de tweede helft van de 16e eeuw werd het Huis Emmaus
04-binnenwerk.indd 253
|
253
31-07-2007 10:30:16
stukken muurwerk in de fundering en de kelders nog van middeleeuwse oorsprong zijn. Op acht locaties zijn door de Archeologische Werkgroep waarnemingen gedaan tijdens bouwwerkzaamheden, waarbij in een paar gevallen een gracht en muurwerk werden gedocumenteerd en vondstmateriaal is verzameld.16
Afb. 7 Huis Emaus. Waarschijnlijk door Hendrik Spilman (ca. 1730-1740). Techniek: potlood, pen in zwart. Formaat: 12,9 x 20,4 cm.
254
|
gebouw behorend bij deze muur afgebroken en/of werden de muurresten uitgebroken. Sites als Emmaus worden aangeduid met de term ‘moated site’.15 Ze behoorden aan de lagere adel die zich in de Late Middeleeuwen voorzag van een aanzienlijke woning met kasteelachtige kenmerken zoals een gracht en een brug. Kenmerkend voor de woningen was dat ze door hun beperkte muurdikte niet als volwaardig kasteel beschouwd konden worden. Deze woningen maakten veelal onderdeel uit van een hertogelijk leengoed dat verder onder meer een landgoed, bestaande uit één of meerdere hoeves met akkers en weides, kon omvatten. Met name in de 16e eeuw werden veel van de woningen bij oorlogshandelingen tussen Brabant en Gelre en later in de Tachtigjarige Oorlog tussen Spaanse en Staatse troepen verwoest. Slechts een deel daarvan werd daarna herbouwd. Moated sites zijn niet zeldzaam; in Brabant waren er onder meer clusters van dergelijke woningen rond Oosterhout en Sint-Michielsgestel. In SintOedenrode zijn maar liefst 18 sites bekend rond het laatmiddeleeuwse centrum en in het buitengebied. Toch is door een gebrek aan archeologisch onderzoek over de oorsprong en de vroegste fases van dit soort sites in deze regio nog niet veel bekend. Voor Sint-Oedenrode geldt dat op slechts zeven locaties nog bebouwing aanwezig is, waarbij in enkele gevallen
Conclusie In 1994 waren de plannen gereed voor de sanering van een groot vervuild terrein in Sint-Oedenrode. Omdat dit plangebied ook een deel van het slotje Emmaus omvatte werd door de Archeologische Werkgroep van Heemkundige kring De Oude Vrijheid het belang benadrukt van een archeologisch onderzoek. Aangezien een professionele opgraving niet mogelijk bleek te zijn, werden de saneringswerkzaamheden begeleid door de werkgroep zelf. De gegevens die hierbij verzameld zijn, werpen licht op de voorlopers en het ontstaan van deze omgrachte site, op één van de gebouwen en op de materiële cultuur van de laatmiddeleeuwse bewoners. Op basis van deze onderzoeksresultaten en waarnemingen die in de afgelopen jaren op zeven andere moated sites werden gedaan, is het mogelijk om een beeld te vormen van mogelijke archeologische resten die zich op deze en andere, vergelijkbare terreinen nog in de grond zouden kunnen bevinden. Aan de hand van deze door vrijwilligers verzamelde archeologische en historische gegevens konden de 18 moated sites in het gemeentelijk erfgoedplan van Sint-Oedenrode (2006) als archeologisch waardevol worden vastgelegd.17 Het beleid dat hieraan is gekoppeld verplicht tot archeologisch onderzoek bij eventuele bodemingrepen, indien behoud in situ niet mogelijk is.18 Archeologische Werkgroep Heemkundige Kring de Oude Vrijheid Sint-Oedenrode info@oudevrijheid.nl s.peters@baac.nl
Huis Emmaus
04-binnenwerk.indd 254
31-07-2007 10:30:16
Noten 1. Brock, 1832 en Heesters, 1975 2. Het Bosch Protocol bevat verkorte versies van akten uit de periode 1368-1809 die door schepenen van Den Bosch werden opgesteld. In deze schepenakten waren onder meer transacties met onroerend goed vastgelegd. 3. Periode 1444 oktober - 1445 september 119 verso. Inventaris 1215 datum 30 juli 1445 (In: Bosch Protocol) 4. Periode 1444 oktober - 1445 september 119 verso. Inventaris 1215 datum 30 juli 1445 en Periode 1487 oktober 1488 september 62 en 62 verso. Inventaris 1257 (In: Bosch Protocol) 5. In drie van de 28 akten uit deze periode wordt het landgoed als volgt omschreven: ‘Een omwaterd huysken met hof en schuur en met land bij’t huis en op de Hoef. (Koomans, 1983) ‘(…) het omwatert huijsken met hoff ende schuere toebehorende de weduwe van Joncker Entefoes met ses lopensaets lant bijde huijsse ende opde hoeve met den dries aent huijs ende een schaer koeijweije inde Neul. (1649) (Gemeente archief Sint-Oedenrode Inventarisnummer 790) ‘(…) een huijs hoff ende boogart gemeijnlijck genoempt Emouijs met hoij weij ende teullande.’ (1694) (Inv. 4970 Notaris Gerard Stanssen Molemakers 20 januari 1694 folio 80 v In: BHIC Rechtelijk en Notarieel Archief Sint Oedenrode) 6. Titel: Huis Emaus. Juffr. van Daele. In: UvT Vindplaats S 62.7 / 820.11 Emau (Spilman maakte in 1730 en 1738 in de omgeving van Sint-Oedenrode topografische werktekeningen van kastelen en voorname woningen die later werden uitgewerkt.) 7. Inventaris 187 jaar 1761 folio 393 (In: BHIC Rechtelijk en Notarieel Archief Sint Oedenrode) 8. Staande tand: wijze waarop metselwerk in verticale zin kan worden afgebroken met in- en uitspringende stenen, een kwart of een halve steen per sprong. (Haslinghuis en Janse, 2001). Van deze fundering zijn geen baksteenformaten genomen. 9. (lengte x breedte x hoogte) 10. In ‘s Hertogenbosch werden gedurende de 14e eeuw bakstenen gebruikt met de gemiddelde formaten: 26/27 x 12,5/13 x 6/6,5 cm (14A) en: 25/26 x 11/12 x 5,5/6 cm (14B) (Janssen, 1986). Het is de vraag of in SintOedenrode voorgeschreven standaardmaten bestonden zoals dat in Den Bosch het geval was. Zo zijn in de ‘Knoptoren’, een kerktoren waaraan in 1444 gebouwd werd, partijen baksteen verwerkt met verschillende formaten. 11. Speklaag: lichte natuurstenen band als afwisseling in baksteenmetselwerk. (Haslinghuis en Janse, 2001) 12. Van dit type dakpan zijn 20 fragmenten aangetroffen. (Haslinghuis en Janse, 2001) 13. De aangetroffen elementen zijn: radius (n=2), metacarpus (n=1) en phalanx 1 (n=1). Determinatie: N. Peters 14. Deze vondsten werden tijdens de bouwwerkzaamheden door de archeologische werkgroep verzameld bij Ten Bogaarde, Dommelrode en Henkenshage 15. Schuyf, 1983 en Janssen, 1996 16. Deze waarnemingen werden gedaan bij: Ten Bogaarde (1974), Den Bolck (1969, 2004), De Kleine Laar (1991), De Kolk (1986, 2006), Het Hertogenhuis (2003), Dommelrode (1963, 1997), Emmaus (1994) en Henkenshage (1998, 2000) 17. Erfgoedplan Sint-Oedenrode, 2006 18. Aan de totstandkoming van dit artikel werkten mee: B. van Genugten, H. Hendriks, Th. Holthuizen, W. van de Mosselaar, M. van Willigen, N. Peters en B. Smith Literatuur Boekwijt, H.W., en H.L. Janssen, 1997: Bouwen en wonen in de schaduw van de Sint Jan. ’s-Hertogenbosch. Bruijn, A., 1979: Pottersvuren langs de Vecht. Aardewerk rond 1400 uit Utrecht. Rotterdam Papers III. Rotterdam. Brock, A.C., 1832: Beschrijving der Vrijheid St. Oden-rode. Deel I & Deel II. St Oden-Rode. Facsimile uitgave: december 2003. Sint-Oedenrode. Brock, A.C., 1833: Bylaagen tot de Beschryving van de Vryheid St Oden-Rode. St Oden-Rode. Facsimile uitgave: december 2003. Sint-Oedenrode. Groeneweg, G., 1992: Bergen op Zooms aardewerk. Vormgeving en decoratie van gebruiksaardewerk gedurende 600 jaar pottenbakkersnijverheid in Bergen op Zoom. Waalre Haslinghuis, E.J., en H. Janse, 2001: Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de westerse architectuuren bouwhistorie. Leiden. Heesters, W., 1975: Het goed Henkenshage en zijn belendingen. In: Heemschild, jrg. 9, nr. 4. Sint-Oedenrode. Janssen, H.L., 1982: Heeswijk-Dinther, een ‘moated site’. In: Archeologische Kroniek van Noord-Brabant 1981-1982. Waalre. Janssen, H.L., 1983: Van bos tot stad. Opgravingen in ’s-Hertogenbosch. ’s-Hertogenbosch. Janssen, H.L., 1986: Bricks, tiles and roofing-tiles in ’s-Hertogenbosch during the middle ages. In: Terres cuites architecturales au moyen âge. Arras. Janssen, H.L. (e.a.), 1996: 1000 jaar kastelen in Nederland. Functie en vorm door de eeuwen heen. Utrecht. Koomans, N., 1983: Het Kofferen in het verleden. In: Heemschild, jrg. 23, nr. 2 Sint-Oedenrode. Peters, S.A.L., 2004: ‘sHertogenhuis. ‘huys dat staet te Rode ane Sinte Oedekerke’. Historische archeologie van een adellijke woning. Doctoraalscriptie Europese Archeologie. Peters, S., A. Kaneda, D. van Smeerdijk & Th. de Jong, 2006: Tilburg. Huis Moerenburg. Waarderend archeologisch onderzoek. BAAC rapport 05.238. Schuyf, J., 1983: Moated sites in Brabant (Netherlands). In: Château Gaillard. Etudes de castellogie médiévale. 11 Actes de colloque international tenu à Karrebaeksminde (Danemark) 30 août-4 septembre 1982. Caen.
Huis Emmaus
04-binnenwerk.indd 255
|
255
31-07-2007 10:30:17
De schalmei van Eindhoven Een 17e-eeuws muziekinstrument uit de waterput van het stadskasteel Frans Hattink en Nico Arts
Afb. 1 De opgraving van de waterput van het Kasteel van Eindhoven in december 1990. Foto Nico Arts.
Tijdens opgravingen op het terrein van het bovengronds geheel verdwenen Kasteel van Eindhoven werd ook de vulling van een waterput geborgen. De bodem van deze waterput bleek een dikke laag archeologische vondsten te bevatten, waarvan de meeste dateren uit de jaren circa 1600-1650. Tussen die vondsten bevond zich een tiental fragmenten van een houten blaaspijp die, zoals recentelijk is gebleken, onderdelen zijn van een uitzonderlijk type schalmei. Deze schalmei is in 2007 gereconstrueerd. De voortrazende stadsvernieuwing in het centrum van Eindhoven maakte het in de jaren 1985, 1989, 1990 en 1992 noodzakelijk gedeelten van een terrein op te graven, waar in de jaren circa 1420-1676 het Kasteel van Eindhoven heeft gestaan. Tijdens deze
256
|
opgravingscampagnes werden voornamelijk delen van de grachten van het kasteel onderzocht, maar in het najaar van 1990 zijn eveneens gedeelten van de fundamenten van de kasteelgebouwen in kaart gebracht.1 Daarbij werd in het zuidoostelijk deel van het kasteel-
De schalmei van Eindhoven
04-binnenwerk.indd 256
31-07-2007 10:30:19
terrein een in de hoekmuur gemetselde waterput gevonden. Deze waterput, aan de binnenzijde met een diameter van 120 cm, is onderdeel van de oudste bouwfase van het kasteel, dat in 1420 in gebruik werd genomen. De vanaf maaiveld ruim vier meter diepe put lag tot de rand gevuld met puinrijk zand, maar op de bodem bleek zich een 80 cm dikke laag archeologisch vondstmateriaal te bevinden (afb. 1). De aanwezigheid van deze dikke vondstlaag duidt erop dat deze put in laatste instantie niet gebruikt is als bron voor water, maar als stortput voor afval, mogelijk eveneens als beerput. Vondsten uit de waterput De archeologische vondsten uit de waterput zijn groot in aantal en gevarieerd in samenstelling. Het gaat hierbij om ongeveer 2700 voorwerpen, voor het grootste deel bestaand uit fragmenten van gebruiksaardewerk, kleipijpen, drinkglazen, flessen, vensterglas en houten voorwerpen, alsmede allerlei slachtafval en een reeks benen en metalen gebruiksvoorwerpen.2 Deze vondÂsten dateren vrijwel alle uit de jaren circa 1600-1650. Een gering aantal voorwerpen is ouder en dateert uit de 15e en 16e eeuw. Vermoedelijk is de waterput tijdens het bestaan wel eens schoongemaakt, waarbij oudere voorwerpen dan de 17e eeuw zijn blijven liggen. Onder de vondsten bevinden zich acht munten uit de 16e en 17e eeuw, waarvan de jongste (een koperen duit uit Overijssel) uit 1628 dateert. Deze vondst is het jongste voorwerp dat absoluut kan worden gedateerd. In de loop van de jaren na 1628
zal de waterput van het Kasteel van Eindhoven zijn dichtgestort. Een uitzonderlijke vondst uit de waterput is een pistool (een zogenaamd radslotpistool) dat vermoedelijk in de jaren 1575-1600 is vervaardigd (afb. 2). Dit wapen werd in drie losse onderdelen gevonden, namelijk de ijzeren loop, de ijzeren slotplaat en de tropisch hardhouten kolf. Het pistool moet een vrij kostbaar bezit zijn geweest en een vraag is bij welke gebeurtenis het in de waterput terecht is gekomen. Onder de gebruiksvoorwerpen van hout bevindt zich een tiental fragmenten van een ander uitzonderlijk voorwerp, namelijk een blaaspijp van taxushout. Deze blaaspijp is het onderwerp van dit artikel. Aanvankelijk is verondersteld dat dit een blokfluit zou zijn geweest.3 Vervolgens meende men dat het hier zou gaan om de speelpijp van een doedelzak. 4 We weten inmiddels dat de in 1992 gepubliceerde reconstructie-tekening van het muziekinstrument niet correct is.5 Onder andere wordt op die tekening het aantal vingergaten (zes stuks) niet correct aangegeven en ook niet alle op de juiste plaats. Deze tekening is gebaseerd op een reconstructie aan de hand van de toen nog niet geconserveerde losse fragmenten, die door bijna vier eeuwen verblijf in de bodem gedeeltelijk vergaan en vervormd zijn. Na conservering (in een droogvriezer), passing en restauratie van de fragmenten van de fluit door Jo Kempkens en Ton Lupak (Restaura, Haelen) bleek de fluit in totaal acht gaten te hebben, namelijk een serie van zes vingergaten alsmede twee pinkgaten.
Afb. 2 Het radslotpistool uit de waterput van het Kasteel van Eindhoven. Foto Nico Arts.
De schalmei van Eindhoven
04-binnenwerk.indd 257
|
257
31-07-2007 10:30:20
Afb. 3 Onder: de gerestaureerde speelpijp met het daarop passend fragment van de fontanel van de Eindhovense schalmei. Boven: de reconstructie van de schalmei inclusief klankbeker en dubbelriet. Foto Laurens Mulkens.
258
|
Schalmei In oktober 2003 bezochten Annemies Tambour (Driebergen)6 en de eerste auteur van dit artikel (doedelzakbouwer te Oudehorne, Friesland) het Archeologisch Centrum Eindhoven. Doel van hun bezoek was de speelpijp van het Kasteel van Eindhoven aan een nieuw onderzoek te onderwerpen. Daarbij bleek dat het hier inderdaad niet kon gaan om een blokf luit, want een kernspleet (labium) of andere aanblaasvorm ontbreekt. Evenmin kon het de speelpijp van een doedelzak zijn. De vorm van het instrument suggereert wel iets in de richting van een f luit, maar dat is enkel gebaseerd op de reeksen gaatjes en de lange houten pijp. Nader onderzoek leerde dat het hier moest gaan om de houten speelpijp van een rietinstrument met een conische doorboring. Het gat dat door de speelpijp loopt begint dus smal (bij het mondstuk) en loopt wijd uit. Er bevinden zich zes vingergaten in, alsmede twee pinkgaten. De pinkgaten zijn bedoeld voor de linker- of rechterpink, af hankelijk van de voorkeur van de bespeler van het instrument, waarbij het gat met de minste voorkeur werd gedicht met (bijen)was. Met deze was kon het instrument tevens worden gestemd. Het mondstuk van de Eindhovense speelpijp heeft een rietzetting, dat wil zeggen een korte conische uitsparing waar een dubbelriet in geplaatst kan worden. Een dubbelriet bestaat uit twee V-vormige blaadjes rietmateriaal die vastgebonden zijn op een korte conische
metalen stift. Deze stift is vaak een continuering van de in de speelpijp aanwezige coniciteit. Het andere uiteinde van de speelpijp heeft een inkassing, waar de zogenaamde ‘fontanel’ overheen past. Van deze fontanel (zie hierna) is in de waterput een uitgedraaid gedeelte gevonden, dat over de inkassing van de speelpijp past. Het kan niet anders dan dat dit de overblijfselen zijn van een schalmei, maar wel een exemplaar van een uitzonderlijk type. Na een lange speurtocht langs verschillende deskundigen op het gebied van blaasinstrumenten, kunst en iconografie van muziekinstrumenten is het uiteindelijk gelukt een betrouwbare en bespeelbare reconstructie te maken, die in april 2007 werd voltooid.7 Een schalmei is een blaasinstrument met een ‘dubbelriet’ en een rechte conische doorboring, dat oorspronkelijk vooral in Azië, delen van Afrika en later ook in Europa werd bespeeld. Het instrument komt oorspronkelijk uit het Midden-Oosten waar het onderdeel was van de militaire orkesten van de Saracenen (islamitische Arabieren en andere moslims). De schalmei geeft een luid en scherp vérdragend geluid. Het instrument werd gedurende de 11e, 12e en 13e eeuw via de kruistochten in Europa bekend, waar het een plaats kreeg in de muziektraditie. In de loop van de tweede helft van de 17e eeuw ontstond vanuit de schalmei de hobo. De bekendste oorspronkelijke beschrijving van de schalmei is van Michael Praetorius
De schalmei van Eindhoven
04-binnenwerk.indd 258
31-07-2007 10:30:21
(circa 1571-1621) in diens encyclopedie Syntagma Musicum uit circa 16151620, waarin de verschillende vormen van de schalmei worden beschreven. De Eindhovense schalmei De in de waterput van het Kasteel van Eindhoven gevonden schalmei is niet compleet. Weliswaar is de speelpijp sinds de restauratie nagenoeg volledig, maar de ‘fontanel’ is slechts deels gevonden. De klankbeker en het dubbelriet ontbreken geheel. Aangezien de archeologische laag van de vulling van de waterput geheel werd gezeefd door een maaswijdte van 1 mm, moeten in principe alle archeologische vondsten groter dan 1 mm tijdens de opgraving zijn geborgen. Het dubbelriet kan in de loop van de eeuwen zijn vergaan, maar indien de klankbeker in de waterput terecht zou zijn gekomen, had deze gevonden moeten zijn. Het ontbreken van de klankbeker én een groot gedeelte van de ‘fontanel’ kan wijzen op een afgedankt muziekinstrument dat weliswaar grotendeels, maar niet compleet in de waterput terecht is gekomen. De ontbrekende onderdelen kunnen elders terecht zijn gekomen, zijn vertrappeld of in een vuur zijn opgestookt. De speelpijp is door lang verblijf onder de grondwaterspiegel en druk van de bovengrond in de waterput vervormd. Desondanks duiden de lengte en doorsnede van de pijp alsmede de coniciteit en de plaatsing van de gaatjes op een muziekinstrument dat destijds door een deskundige, professionele maker moet zijn vervaardigd. De coniciteit en plaatsing van de gaatjes zijn terug te rekenen naar een standaard maatvoering van conische blaasinstrumenten, die het resultaat is van een lange muzikale traditie en empirische uitwerking. De schalmei van Eindhoven zal voor wat betreft de lengte moeten voldoen aan de door Praetorius in zijn Syntagma Musicum omstreeks 1615-1620 beschreven exilent garklein (sopraanschalmei), namelijk 42 cm. De lengte, de conici-
teit en de plaatsing van de gaatjes zijn bepalend voor de kwaliteit van het geluid; bij geringe afwijkingen in de maatvoering brengt het instrument alleen valse tonen voort. Destijds was het gebruikelijk een schalmei uit één stuk te construeren. De schalmei van Eindhoven is hierop een uitzondering en is daardoor ook bijzonder. Zoals hierna zal worden vermeld bestaan er meer van deze uitzonderingen, maar niet zoals die van Eindhoven als tastbaar overblijfsel, maar alleen in de vorm van beeldmateriaal. Het fragment van de in de waterput aangetroffen ‘fontanel’ is een belangrijk onderdeel voor de reconstructie van de Eindhovense schalmei. Daaruit blijkt dat de Eindhovense schalmei uit drie losse houten gedeelten heeft bestaan, namelijk de eigenlijke speelpijp, de fontanel (zie hierna) en de klankbeker. In de Eindhovense fontanel bevinden zich cirkelvormige reeksen niet doorboorde gaatjes. Verder loopt er een zestal ondiepe sierlijntjes rondom dit onderdeel. Deze fontanel kon over de inkassing van de speelpijp worden geschoven waarmee de klankbeker aan de speelpijp werd bevestigd. De lengte van de Eindhovense speelpijp bedraagt 285 mm, met de daaraan bevestigde fontanel bedraagt de lengte 343 mm. Door langdurig verblijf in de bodem en na het droogvriezen tijdens de conservering zullen deze afmetingen kleiner zijn dan die van de oorspronkelijke f luit. De totale lengte van de Eindhovense schalmei zal 41 tot 43 cm zijn geweest, waarbij de ontbrekende klankbeker een lengte moet hebben gehad van ongeveer 8,5 cm (af b. 3). De verhouding van de klankbeker tot de rest van het gevonden instrument komt overeen met wat aan beeldmateriaal is overgeleverd uit de 17e eeuw. Dit beeldmateriaal betreft allerlei schilderijen, etsen en muurschilderingen, waarop schalmeien staan afgebeeld. Uiteraard is uitvoerig gekeken naar het oeuvre van Jeroen Bosch De schalmei van Eindhoven
04-binnenwerk.indd 259
|
259
31-07-2007 10:30:22
Afb. 4 Detail van het schilderij van Jan Steen ‘Kinderen leren een poes dansen’ waarop een schalmei staat afgebeeld die identiek is aan het exemplaar uit Eindhoven. Foto gepubliceerd met toestemming van het Rijksmuseum Amsterdam.
Afb. 5 Frans Hattink bespeelt de door hem vervaardigde reconstructie van de Eindhovense schalmei. Foto Nico Arts.
260
|
04-binnenwerk.indd 260
(circa 1450-1516), Pieter Breugel (circa 1528-1569) en Jan Steen (1606-1679), maar bijna altijd worden enkelvoudige schalmeien afgebeeld, meestal met pirouette (zie volgende alinea). Er zijn slechts drie af beeldingen gevonden waarop een driedelige schalmei staat afgebeeld, gelijk die te Eindhoven is gevonden. Dit betreft twee stillevens van de Brabants/Engelse schilder Edwaert Collier (1640-1707), waarop duidelijk een driedelige schalmei wordt afgebeeld (met fontanel en klankbeker, zonder klep) die identiek is aan het exemplaar uit Eindhoven. Ook de uit Lyon af komstige schilder Jaques Stella (1596-1657) beeldt in zijn La vendange/Les Pastorales twee bespelers van schalmeien af, waarbij de schalmeien gelijk zijn aan die uit Eindhoven. Het mooiste voorbeeld is dat van Jan Steen. Op zijn Kinderen leren een poes dansen, kortweg bekend als ‘De dansles’, wordt een driedelige schalmei afgebeeld zoals die uit Eindhoven (af b. 4). Een schalmei wordt aangeblazen via het dubbelriet dat op de pirouette is gestoken. Dit is een buisje dat dient als houder van het dubbelriet en dat voorzien is van een rond plaatje. Dit geheel dient als mondstuk van de speelpijp van de schalmei. De lippen van de mond gaan dan over het riet en rusten tegen het ronde plaatje, waardoor het riet vrij kan trillen in de mondholte. Indien geen pirouette wordt gebruikt zit het riet rechtstreeks in de speelpijp. In dat geval klemt de speler het riet tussen de lippen om op die manier druk uit te oefenen op het riet, waarmee de klankkleur en de intonatie kan worden geregeld. De schalmei van Eindhoven heeft geen pirouette, want de rietinzet is niet geschikt voor een dergelijke toepassing. De Eindhovense schalmei werd dus rechtstreeks aangeblazen, zoals ook bij de hobo het geval is. Blaasinstrumenten uit de Renaissance hebben vaak een metalen klep waarmee de laagste toon werd gevormd. Dergelijke kleppen werden
De schalmei van Eindhoven
31-07-2007 10:30:33
beschermd door de houten ‘fontanel’. Om het geluid van de via de klep geregelde toon te laten passeren was de ‘fontanel’ doorboord met kleine gaatjes. Deze gaatjes zijn altijd in een cirkelvormig patroon gerangschikt. De schalmei van Eindhoven heeft wel een fontanel met daarin cirkelvormig geordende gaatjes, maar deze gaatjes zijn niet doorboord. De aanwezige gaatjes dienen enkel als versiering. Deze fontanel heeft niet de functie gehad om een klep af te schermen, want de Eindhovense schalmei heeft geen klep, maar pinkgaten. Kennelijk is de Eindhovense schalmei van een type dat aan de basis ligt van de ontwikkeling van schalmeien met een klep en van hoboachtige blaasinstrumenten. Een raadsel blijft echter de cirkelvormige versiering van niet doorboorde gaatjes op de fontanel. Het patroon van deze gaatjes is identiek aan de doorboringen van fontanellen op schalmeien en hobo’s van latere tijd, die voorzien zijn van een
metalen klep. De reconstructie van de Eindhovense schalmei leverde een instrument op met een lengte van 41 cm. Na de nodige experimenten met rieten gaf de gereconstrueerde schalmei een redelijke toonladder in F met ongeveer 415 hz (af b. 5). De Eindhovense schalmei moet door een deskundig specialist zijn gemaakt, maar wie dat kan zijn geweest, laat staan in welk land dat is gebeurd, is onbekend. Voor zover bekend is de schalmei van Eindhoven het oudste exemplaar van dit type dat de tijd heeft overleefd.8 Frans Hattink 1e Stichtingspad 4 8413 NS Oudehorne jolipipe@chello.nl www.doedelzak.com Nico Arts Archeologisch Centrum Eindhoven Deken van Somerenstraat 6 5611 KX Eindhoven n.arts@eindhoven.nl
Noten 1. Arts (red.) 1992. 2. Zie de verschillende bijdragen daarover in Arts (red.) 1992. 3. Van Rijn 1992, 202. De houtsoort is hier abusievelijk als esdoorn vermeld, maar dit moet taxus zijn.. 4. Tambour 1999, 36-37. 5. Van Rijn 1992, 202, deze tekening is overgenomen door Tambour 1999, 36. 6. De auteur van een boek over archeologische muziekinstrumenten (Tambour 1999). 7. Hattink 2007. De in dit artikel vermelde gegevens over de schalmei zijn onder meer afkomstig van Bouterse (2005) en Herzka (2003). 8. Met dank aan Jan Bouterse (Utrecht), Remy Dubois (Verviers, België), Annemies Tambour (Driebergen), Eric Moulder (Leek, Staffordshire, U.K.), Carina Greven (Rijksmuseum Amsterdam) en het Gemeentemuseum Den Haag voor hun hulp bij de totstandkoming van dit artikel. Literatuur Arts, N. (red.), 1992: Het Kasteel van Eindhoven. Archeologie, ecologie en geschiedenis van een heerlijke woning 14201676. Eindhoven. Bouterse, J., 2005. Dutch woodwind instruments and their makers, 1660-1760. Utrecht. Hattink, F.I., 2007: De schalmei van Eindhoven. Verslag van een reconstructie. Intern rapport, Oudehorne. Rijn, P. van, 1992: Houten gebruiksvoorwerpen en bouwhout. In N. Arts (red.), Het Kasteel van Eindhoven. Archeologie, ecologie en geschiedenis van een heerlijke woning 1420-1676, 198-205. Eindhoven. Herzka, H.S., 2003. Schalmeien der Welt. Volksoboen und Volksklarinetten. Verbreitung und Geschichte der Musikinstrumente mit dem magischen Klang. Basel. Tambour, A., 1999: Opgedolven Klanken. Archeologische muziekinstrumenten van alle tijden. Zwolle.
De schalmei van Eindhoven
04-binnenwerk.indd 261
|
261
31-07-2007 10:30:33
Kasteel, stad en platteland Kleipijpen uit drie opgravingen in Eindhoven Elly Bogers
In het onderstaande wordt een onderzoek naar kleipijpen uit drie verschillende opgravingen samengevat. Elke opgraving is uitgevoerd op een terrein dat van het andere verschilt door sociaal-economische achtergronden van de bewoners, namelijk een kasteel, een stadskern en een nederzetting op het platteland. De samenstelling van de pijpen toont duidelijke verschillen die verband houden met de status van de gebruikers. De afgelopen twee decennia zijn in de gemeente Eindhoven vele tientallen opgravingen uitgevoerd. Drie opgravingen hebben grote hoeveelheden gebroken kleipijpen opgeleverd. Deze archeologische vondsten zijn geĂŻnventariseerd en beschreven, waarbij duidelijke kwalitatieve verschillen naar voren kwamen. De eerste opgraving betreft die van het Kasteel van Eindhoven, waar tijdens opgravingen in de jaren 1990-1992 in totaal 477 pijpenkoppen en 1651 stelen zijn verzameld. De tweede opgraving is die van een deel van de middeleeuwse stadskern van Eindhoven (het zogenaamde Smalle-Haventerrein). De opgraving op dit terrein is uitgevoerd tussen 1999 en 2003 en leverde 1308 pijpenkoppen en 518 stelen op. De derde opgraving vond in 1993 plaats op het terrein van het verdwenen buurtschap Beekstraat in het stadsdeel Woensel (tot 1920 een afzonderlijke gemeente). Tijdens deze opgraving werden 212 pijpenkoppen en 574 stelen gevonden.
Afb. 1 De vijf basistypen van de kleipijp. Tekening Elly Bogers (naar Duco 1987).
262
|
04-binnenwerk.indd 262
Basistypen De kleipijpen worden hier ingedeeld overeenkomstig de basistypen van Duco.1 Deze basistypen vormen een chronologische serie waarbij ieder model uit zijn voorganger is onstaan (afb. 1). Type 1 dateert uit 1610. In dit model krijgt de kleipijp zijn vaste uiterlijk en de kop haar dubbelconische vorm, het middendeel van de kop is het zwaarst, terwijl de bovenzijde en hals dunner
Kasteel, stad en platteland
31-07-2007 10:30:34
zijn. De hiel markeert de overgang van de kop naar de steel. Dit model blijft tot eind 17e eeuw populair en kent veel varianten. De bloeiperiode van dit type dateert uit de jaren 1625-1650. Type 2 is het trechtermodel dat is ontwikkeld uit type 1 en dateert vanaf omstreeks 1675. In de loop van een kwart eeuw ontstaat een slanke trechtervorm met ruimere ketel. De pijp is elegant en licht van gewicht, de steel wordt dunner. De bloeitijd van dit type ligt tussen 1690 en 1740. Type 3 is het zogenaamde ovoĂŻde model of Gouwenaarmodel . Dit model heeft een grotere ketelinhoud en komt voor vanaf 1710 en bereikt in 1730 het ideaaltype. Het werd een erg populaire pijp die tot ver in de 19e eeuw is gebruikt. De bloeitijd van dit type ligt tussen 1740 en 1840. Type 4 is het zogenaamde kromkopmodel. Het heeft een staande kop; het voornaamste kenmerk is de verlengde achterlijn van de pijpenkop; in verband met deze kromming wordt de ketel kromkop genoemd. Dit type pijp werd de hele 18e en 19e eeuw geproduceerd en kent meer variaties dan type 3. Type 5: het rondbodem model dat lijkt op type 4. De steelhoek is doorgaans iets kleiner, maar hiel of spoor ontbreken en de ketel is minder hoog. Het model ontstaat in het midden van de 18e eeuw en blijft de hele 19e eeuw in gebruik. De pijp verandert van model en heeft een groot aantal verwante typen, die worden aangeduid met doetel- of kantoorpijp. De kleipijpen van het Kasteel van Eindhoven Het Kasteel van Eindhoven lag aan de rand van de middeleeuwse stadskern en werd in de jaren 1420-1650 bewoond.2
Het kasteel was eigendom van de heer van de stad, maar werd vooral gebruikt als woning voor diens rentmeester. Uiteindelijk bestond het kasteel uit een poort met ophaalbrug en binnenplaats, omringd door een gracht die in verbinding stond met de stadsgracht. Afgaande op de datering van de kleipijpen werd vanaf 1620 op het kasteel gerookt. De grootste hoeveelheid kleipijpen werd gevonden in het noordelijk deel van de oostgracht. Omdat het vondstcomplex een relatief korte periode beslaat, geeft het een mooi beeld van de in die tijd gebruikte kleipijpen. De kleipijpen zijn van veel betere kwaliteit, dus beter van afwerking, kleur en model, dan die van de andere hier besproken vondstcomplexen. Ze dateren uit de jaren 1620-1660. Ook zijn er wat fragmenten van Engelse kleipijpen gevonden; deze hebben een heel kleine kop en korte dikke steel. Veel kleipijpen hebben op de ketel een reliĂŤf met allerlei varianten van de Franse lelie en de Tudorroos. Ook werden allerlei varianten op het dubbelconisch model gevonden met en zonder hielmerken. Onder de hielmerken bevinden zich ook veel varianten van de Tudorroos.3 Het merk is erg populair en dit blijft zo tot het midden van de zeventiende eeuw. Vooral uit Amsterdam en Gouda komt een grote verscheidenheid aan pijpen met een Tudorroos als hielmerk. Andere pijpen hebben verschillende hielmerken met letters erop. Een opvallende pijp is een zogenaamde barokpijp, te dateren tussen 16301660; deze is versierd met tabaksbladeren. Het mondstuk was afgebroken, maar de roker heeft er een nieuw mondstuk aan gesneden.
Afb. 2 Jonaspijp uit de gracht van het Kasteel van Eindhoven (lengte: 105 mm). Tekening Elly Bogers.
Kasteel, stad en platteland
04-binnenwerk.indd 263
|
263
31-07-2007 10:30:34
Een andere opvallende pijp is de Jonas pijp (afb. 2). Deze heeft op de ketel een reliëf dat het hoofd van een man met snor en baard voorstelt; op de steel is een gestileerde walvis met geopende bek te zien. De ketel verbeeldt het hoofd van Jonas, terwijl de steel een walvis voorstelt.4 De oudste Jonaspijpen werden gemaakt in Hoorn rond 1632. In die periode geniet deze pijp grote populariteit onder de zeevarenden en ambachtslieden. De vroege Jonaspijpen zijn van goede kwaliteit. Vanaf 1640 wordt de kwaliteit minder, hetgeen vooral te zien is aan het verval van de decoratie. De pijpen van slechtere kwaliteit werden vooral gebruikt door mensen uit de lagere maatschappelijke klasse. Verder zijn allerlei versierde pijpenstelen gevonden, onder andere met bloemetjesradering, kleine bloemetjes met Franse lelie’s, raderingen diagonaal over de steel, ruitvormen en zigzaglijnen. De gevonden kleipijpen komen voornamelijk uit Gouda, Amsterdam en Leiden, en zijn goed van kwaliteit, en geglaasd. Geglaasd betekent dat met een agaatsteen de buitenkant van de pijp naar één kant toe werd gepolijst, zodat er een mooie glans op kwam. Dit werd alleen gedaan bij de betere kwaliteit kleipijp. Gezien de kwaliteit van de kleipijpen die gerookt zijn op het kasteel, moeten deze vooral gebruikt zijn door soldaten en welgestelden.
Kleipijpen uit de stadskern Het Smalle-Haventerrein ligt in het oostelijke uiteinde van de middeleeuwse stadskern van Eindhoven. Het terrein werd aan twee zijden begrensd door de in de vorige eeuw gedempte stadsgracht. Op de oudste stadskaart uit 1560 wordt dit gebied onbebouwd weergegeven. Op een kadasterkaart uit 1830 is te zien dat er zich langwerpige achtererven bevonden van de huizen van het Stratumseind. Tijdens de opgraving zijn hier middeleeuwse greppels, ambachtelijke kuilen, waterputten, afvalkuilen, leerlooierskuipen en een gedeelte van de in 1583 gegraven grachten gevonden.5 Er werd ook een grote hoeveelheid archeologisch vondstmateriaal verzameld, voornamelijk bestaand uit scherven aardewerk, dierlijk bot en metalen voorwerpen. Het gaat hierbij om enkele tienduizenden voorwerpen. Daaronder bevinden zich ruim 1800 fragmenten van kleipijpen. Er zijn 16 kleipijpen gevonden van het type 1, het zogenaamde dubbelconische model. De kleipijpen van dit type dateren voornamelijk uit 1625. Ongeveer 132 stuks zijn van type 2, gemaakt rond 1675. Van type 3 werden 807 exemplaren gevonden. Deze kleipijpen zijn afkomstig uit Gouda, maar er bevinden zich ook exemplaren tussen uit ‘s-Hertogenbosch, Amsterdam, Gorinchem,
Afb. 3 Gezichtspijp voorstellende Marie Louise d’Orleans, gevonden op het SmalleHaventerrein te Eindhoven (hoogte: 64 mm). Foto Ruud Balk.
264
|
04-binnenwerk.indd 264
Kasteel, stad en platteland
31-07-2007 10:30:37
Groningen, Utrecht, Breda, Alphen a/d Rijn, Venlo, Maaseik, Bree, Stevensweert, Kortrijk, Westerwald, Andenne/ Givet en St. Omer. Bij dit type zijn er ook allerlei varianten en merken, die zijn te dateren tussen 1710/1740-1840. Van type 4 zijn slechts 17 stuks gevonden. Ze dateren uit de 18e en 19e eeuw. Van het type 5, de zogenaamde rondbodemkop, zijn 245 exemplaren gevonden in allerlei varianten. Verder zijn er nog veel versierde kleipijpen gevonden uit de 19e en 20e eeuw. Een bijzonder model stelt de buste van Marie Louise d’Orleans voor (afb. 3). Zij is geboren in het Louvre te Parijs in 1627, haar vader was een broer van koning Louis XIII en haar moeder was Marie de Bourbon. De kleipijp is een zogenaam de manchetpijp en is geïnspireerd op Franse pijpen. Hij komt uit de fabriek van Trees Knoetgen die van 1848-1930 in werking was in Bree in België. Deze kleipijp is heel gedetailleerd vormgegeven met een fijn gezicht met pijpenkrullen, met haarnet en een bloem; Marie Louise draagt een parelketting. Op het Smalle-Haventerrein zijn in verhouding weinig kleipijpen gevonden uit de beginjaren van het pijproken. Alleen welgestelden rookten toen. Van het zogenaamde Gouwenaarmodel zijn er wel veel gevonden; pijproken was toen populair en betaalbaar. Ook zijn er veel pijpen uit allerlei andere plaatsen gevonden; dit duidt op een levendige handel in kleipijpen naar Eindhoven. In Eindhoven werden geen pijpen geproduceerd. Ook van het rondbodemmodel zijn er veel gevonden. Zo blijkt dat op het Smalle-Haventerrein een grote variatie is gevonden aan de goedkopere en eenvoudige kleipijpen.
kuil had een grootste afmeting van 10 meter, de bodem bevond zich 210 cm onder het opgravingsvlak en had een 40 cm dikke venige vulling. In deze afvalkuil bevonden zich talrijke kleipijpen. Deze pijpen dateren het vondstcomplex in de jaren 1660-1730. De meeste pijpen zijn van het type 2. Een van de weinige pijpen met een versierde ketel heeft de afbeelding van een klimmende leeuw. Deze versierde kleipijp behoort tot de luxere goedkope pijpensoort.
Kleipijpen van het platteland. Het buurtschap Beekstraat bestond tot halverwege de vorige eeuw uit enkele boerderijen aan weerszijden van een straat. In 1993 werd hier een opgraving uitgevoerd, waarbij karrensporen, bakstenen funderingen, waterputten, greppels alsmede een omvangrijke afvalkuil werden gevonden. De eivormige afval-
Literatuur Arts, N. 1995: Een dorp zonder huizen? Opgravingen aan de Beekstraat te Woensel. Brabants Heem 47, 24-30. Arts, N. (red.) 1992: Het Kasteel van Eindhoven. Archeologie, ecologie en geschiedenis van een heerlijke woning 1420-1676. Eindhoven. Bogers, E., 2001: Kleipijpen uit de stadsgracht van Eindhoven. Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland 5 nr. 1, 4-6. Duco, D.H. 1987: De Nederlandse kleipijp. Handboek voor dateren en determineren. Leiden. Duco, D.H. 2003: De merken en het merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda. Amsterdam.
Conclusie Het blijkt dat er tijdens de opgraving op het kasteelterrein voornamelijk dezelfde soorten kleipijpen zijn gevonden. Deze werden voornamelijk gerookt door welgestelde mensen, omdat de verkoop van tabak en kleipijpen nog niet zo algemeen was en ook onbetaalbaar voor de meeste mensen. Op de locatie Beekstraat zijn voornamelijk kleipijpen gevonden die te dateren zijn tussen 1625-1730. Op deze locatie zijn voornamelijk relatief goedkope pijpen gevonden. Bij het vondstcomplex van de Smalle Haven gaat het om een terrein dat door de eeuwen gebruikt is door allerlei groepen mensen. Hier is eveneens een grote variatie aangetroffen van allerlei relatief goedkope kleipijpen, daterend van ongeveer 1630 tot in de eerste helft van de 20e eeuw.
Noten 1. Duco 1987. 2. Arts (red.) 1992. 3. Duco 1987, 72. 4. Duco 1987, 90 e.v., 2003, 202. 5. Bogers 2001. 6. Arts 1995.
Kasteel, stad en platteland
04-binnenwerk.indd 265
|
265
31-07-2007 10:30:37
Waterputten in Hooge Mierde Een opgraving in een oude dorpskern Riny Swaanen
Hooge Mierde vormde van de Middeleeuwen tot de 19e eeuw een vrijheid, samen met Lage Mierde en Hulsel. Dat is terug te vinden in archiefstukken. Toch is over dat verleden weinig bekend en er zijn geen zichtbare restanten uit die tijd. Een groepje vrijwilligers van Heemkundekring ‘de Mierden’ nam in 2006 het initiatief tot een opgraving in de dorpskern. Een week lang hebben zij zich ingezet om zoveel mogelijk sporen uit het verleden bloot te leggen. De verwachtingen werden ver overtroffen.
Aanleiding voor de opgraving was een plan voor nieuwbouw. In het kader van het bestemmingsplan moesten een boerderij en een maalderij worden gesloopt. Er ontstond een grote open vlakte midden in het dorp. De heemkundekring wist, op basis van archiefonderzoek, dat dit terrein tenminste vanaf de 16e eeuw bewoond was en dat er in de 18e eeuw een schuurkerk heeft gestaan. Zij nam het initiatief voor archeologisch onderzoek. Er was hier reeds een booronderzoek uitgevoerd met als conclusie dat er geen archeologische waarden te verwachten waren.1 De heemkundekring legde zich daar niet bij neer, want de historische bronnen wijzen wel degelijk op vroegere bewoning. In overleg met gemeente en projectontwikkelaar heeft zij in 2006 zelf een kleinschalige opgraving uitgevoerd (afb. 1 en 2).2 Historische gegevens De oudste historische gegevens over het dorp Hooge Mierde gaan terug tot omstreeks het jaar 1200. Dan wordt melding gemaakt van een hoeve te Mierde, welke in het bezit is van heer Diederik van Hilvarenbeek.3 In een kopie van een akte uit 1453 wordt bevestigd dat de drie dorpen vrijheidsrechten
266
|
04-binnenwerk.indd 266
hebben ontvangen van Philips, Hertog van Brabant. Het stuk vermeldt niet in welk jaar die rechten zijn verleend. 4 De latere dorpskern ontstond aan een knooppunt van wegen. Er liep een route vanuit Arendonk via Hooge Mierde in noordwestelijke richting en deze kruiste een tweede route vanuit Turnhout naar het noorden. Gedurende de Late Middeleeuwen en de eeuwen daarna was er veel contact met deze en andere plaatsen die nu in België liggen. De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) veranderde het leven voor de bewoners van Hooge Mierde. Regelmatig trokken legers op door het dorp. Soms werd er gebivakkeerd en moest het dorp het leger ‘onderhouden’. Bij de Vrede van Münster (1648) werd Hooge Mierde grensgebied. In de 17e en 18e eeuw trokken meerdere malen Duitse en Franse legers door dit gebied.5 Het dorp ging er economisch zeer op achteruit. Tussen 1725 en 1730 werden veel landerijen en hoeven verlaten. Het dorp kreeg geen kans op herstel. In november 1746 hielden Beierse troepen er hevig huis. Een laatste grote tegenslag voor de dorpskern was een brand omstreeks 1760, waarbij de helft van alle woningen afbrandde.
Waterputten in Hooge Mierde
31-07-2007 10:30:38
Afb. 1 De proefsleuf tijdens het begin van de opgraving. Foto Heemkundekring 'De Mierden'.
Het onderzoeksgebied Het onderzochte terrein bevindt zich aan de driehoek waar de weg uit Arendonk de plaatselijke Hoogstraat en Kerkstraat kruist. Omstreeks 1600 was het bebouwd gebied. Er stonden tenminste zeven huizen, waarvan de bewoningsgeschiedenis bekend is. Twee van die panden lagen op het gebied dat archeologisch is onderzocht. Het eerste pand, een schuur, wordt vermeld in een akte uit het jaar 1657. Het gaat, zoals blijkt uit een latere
akte, om een voormalige tiendschuur.6 Het pand heeft daarna diverse bestemmingen gehad, zoals aan het einde van de 19e eeuw als maalderij. Het gebouw wordt in 2005 gesloopt. Ten westen van het vorige pand staat het tweede huis, een grote boerderij die nog steeds wordt bewoond. Bij dit laatste pand moet de schuurkerk hebben gelegen. Tijdens de periode als Generaliteitsland was het verboden openbaar uiting te geven aan ‘het roomse geloof’. Katholieke kerken waren niet toegeWaterputten in Hooge Mierde
04-binnenwerk.indd 267
|
267
31-07-2007 10:30:42
Afb. 2 Ligging van de proefsleuf in de dorpskern van Hooge Mierde (situatie 2005). Tekening Heemkundekring 'De Mierden'.
staan. In 1734 werden de regels door de Staten Generaal versoepeld. Er wordt dan: ‘aan den voorstaanden ingeseetenen gepermiteerd weer een kerk te hebben.’ De toenmalige eigenaren van het tweede pand in het onderzoeksgebied, Joost en Maria Coolen, besluiten om de ‘Roomsch Katholieke Gemeenschap’ een gebedsruimte aan te bieden. Zij laten een akte opmaken waarin zij de gemeenschap een gebouw ter beschikking stellen, waarin de heilige mis kan plaatsvinden.7 In de loop van de 19e eeuw kregen de katholieken hun kerken weer in bezit en verviel de behoefte aan schuurkerken. In 1915 brandde de oude schuurkerk volledig af.8 De opgraving De opgraving vond plaats van 27 t/m 31 maart 2006. Via de gemeente Reusel-De Mierden kon een graafmachine
268
|
04-binnenwerk.indd 268
worden ingezet. Er werd een 25 m lange en 2 m brede sleuf gegraven. De bovenste laag grond die werd verwijderd, leverde enkel wat puinresten op. De tweede laag was veelbelovend. Er werden grondsporen zichtbaar en er kwamen steeds meer puinresten naar boven. Er werd een derde vlak aangelegd en daarbij stuitten we op een bakstenen poer met afmetingen van 75 x 100 cm. Besloten werd om in westelijke richting naast de sleuf proefboringen te doen om te weten of de poer verder doorliep, hetgeen het geval was. De tweede gemetselde constructie bleek een waterput te zijn. Deze put was volgestort met puin. Enkele vrijwilligers probeerden het puin uit de put te halen, maar na een meter graven liep de put snel vol met water. Dat maakte verder werken onmogelijk. Toch werd er een aantal scherven naar boven gehaald. Een poging om via een
Waterputten in Hooge Mierde
31-07-2007 10:30:44
pompje het waterpeil te laten zakken liep op niets uit. Met leden van de Heemkundekring van het nabije Reusel werd het onderzoek voorgezet. Later bleek dat er zich drie waterputten in de bodem bevonden, namelijk de al genoemde bakstenen put alsmede twee plaggenputten. Zoals gebruikelijk bleken beide plaggenputten te zijn gefundeerd op de velgen van karrenwielen. De meest zuidelijke put, onder de gemetselde poer, werd tot de bodem uitgegraven. Het grote probleem was het instromende water en daarom moest er snel gewerkt worden. Laag na laag werd door de graafmachine weggeschept. Het zand werd snel doorzocht en er werden aanvankelijk alleen een aantal scherven gevonden. In een van de laatste scheppen was een klein stukje bruin aardewerk zichtbaar. Voorzichtig werd de modder verwijderd en tot onze grote verrassing kwam er een volledig intacte steengoed kan tevoorschijn. Vrijwel tegelijkertijd was er op de bodem van de put een tweede kan te zien die ondanks het instromende grondwater kon worden geborgen. Ook deze kan bleek geheel compleet te zijn. Beide kannen zijn van steengoed en ongeveer 25 cm hoog (afb. 3). Ze zijn afkomstig van het pottenbakkerscentrum Raeren en dateren uit de periode tussen 1550 en 1600. De stenen put is gedeeltelijk onderzocht en nog niet gedateerd. Hij is gemaakt van rode baksteen en kalkspecie. De doorsnede is ruim een meter en het metselwerk is van goede kwaliteit. Uit de stenen put zijn scherven van voorraadpotten, borden, vloertegels en bakstenen naar boven gehaald. Een vervolgonderzoek is noodzakelijk, gezien de grote hoeveelheid vondsten die zich nog in de put bevinden. Besluit Ondanks de negatieve interpretaties van de resultaten van een archeologisch booronderzoek blijkt dat zich na historisch onderzoek en het graven van een sleuf wel degelijk archeologi-
sche waarden in de bodem bevinden. Voor de geschiedenis van Hooge Mierde zijn deze waarden van groot belang, met name omdat het de eerste tastbare overblijfselen zijn van een lange geschiedenis. De resultaten van de opgraving van 2006 zijn uiteraard aanleiding hier een vervolgonderzoek uit te laten voeren. Ongetwijfeld zullen dan nog veel meer gegevens worden gevonden die van belang zijn voor de geschiedenis van Hooge Mierde.
Afb. 3 De twee kannen uit de bodem van de plaggenput. Foto Heemkundekring 'De Mierden'. Noten 1. Het booronderzoek is uitgevoerd door Bureau Bilan (Tilburg), zie: N. Krekelberg, Bilan-Rapport 2005/27 (maart 2005). Tilburg. 2. De heemkundekring is vol enthousiasme aan het werk gegaan, met steun van de gemeente. Zowel gemeente als heemkundekring bleken onvoldoende op de hoogte te zijn geweest van de wettelijke voorschriften voor het doen van opgravingen. Er is verzuimd vooraf toestemming te vragen bij de ROB (nu RACM). Die toestemming is achteraf alsnog verleend. 3. Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I. De Meierij van ‘s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert). Eerste stuk (6901294). ’s-Gravenhage 1979, blz. 152. 4. Een kopie van die akte bevindt zich in het Oud Administratief Archief van Hooge en Lage Mierde en Hulsel. 5. R.A. 35 folio 147 en R.A. 71 folio 98. 6, R.A. 81 folio 82-83 en R.A. 86 folio 51. 7. R.A. 85 folio 110 8. Mondelinge overlevering R. Swaanen.
Waterputten in Hooge Mierde
04-binnenwerk.indd 269
|
269
31-07-2007 10:30:49
Archeologie en cultuurhistorie binnen de ‘Reconstructie Zandgronden’ Herstel van een omgrachte hoeve in Bakel Jan Timmers
In het kader van de ‘Reconstructie Zandgronden’ zijn er mogelijkheden voor cultuurhistorie. Om de middeleeuwse geschiedenis zichtbaar en beleefbaar te maken werd een plan opgesteld voor het herstel van een aantal omgrachte hoeven in de gemeente Gemert-Bakel. Uiteindelijk is een groot deel van de gracht van de Esperhoeve in Bakel hersteld. Het andere deel is inmiddels archeologisch monument.
Afb. 1 Hoeve Hazeldonk op de kadasterkaart van 1885, gemeente Gemert, sectie H, eerste blad. (collectie Heemkundekring De Kommanderij Gemert).
Het platteland van Nederland, en dan met name de zandgronden, krijgt een stevige opknapbeurt. Het project ‘Reconstructie Zandgronden’ of ook wel ‘Revitalisering Landelijk Gebied’ beoogt een betere inrichting van het buitengebied, zowel ruimtelijk, economisch, als sociaal. Het is een verandering die tot stand komt door vele kleine veranderingen en veranderaars: de kip-
270
|
penboer die óók recreatieondernemer wordt; de loop van een meanderende beek die in ere wordt hersteld, lokale tradities die na jaren vergetelheid weer hun plaats terugkrijgen in de gemeenschap. De Reconstructie speelt met name in op vraagstukken van déze eeuw. Een prettiger leefklimaat, een mooier landschap en een duurzamer en veiliger Nederland. Vooruitlopend op de integrale planvorming in de twaalf reconstructiegebieden in Nederland zijn in de periode 2000-2002 zes pilots uitgevoerd. De gemeente Gemert-Bakel was één van die pilots. Bij de totstandkoming van de plannen binnen die pilot is ook de lokale heemkundekring ‘De Kommanderij Gemert’ betrokken. Het bleek mogelijk om de cultuurhistorie van het platteland onder de aandacht te brengen en om binnen de Reconstructie-pilot een aantal cultuurhistorische deelprojecten te formuleren en uit te voeren. Soms gebeurde dat in combinatie met andere deelprojecten, zoals de aanleg van een ecologische verbindingszone, soms ook betrof het specifieke projecten die beoogden om de geschiedenis van het cultuurlandschap zichtbaar en
Archeologie en cultuurhistorie binnen de ‘Reconstructie Zandgronden’
04-binnenwerk.indd 270
31-07-2007 10:30:52
beleefbaar te maken. Een paar deelprojecten hebben een archeologische component. Eén van die projecten betreft het in beeld brengen van boerenhoeven die in het verleden omgeven waren door grachten en waarvan de grachten in de loop van de tijd geheel of gedeeltelijk zijn verdwenen. Herstel van de grachten was het uiteindelijke doel.1 Vier moated sites zijn kandidaat Uit literatuuronderzoek en bestudering van oud kaartmateriaal was inmiddels bekend dat er binnen de gemeente Gemert-Bakel, naast andere omgrachte terreinen, minimaal vier omgrachte hoeven aanwezig waren.2 Het Slotje, inmiddels binnen de bebouwde kom van Gemert gelegen (afb. 3), de hoeve Hazeldonk in het buitengebied van Gemert (afb. 1), de hoeve Ten Hogen Aarle in het buitengebied van De Mortel (afb. 2) en de Commandeurshoeve of Esperhoeve in het buitengebied van Bakel (afb. 4). Van deze vier locaties werd de mogelijkheid om de grachten te reconstrueren verder onderzocht. Op de kadastrale minuutplans van 1832 zijn delen van de grachten van de vier locaties aanwezig. Op basis daarvan is een hypothese mogelijk van het oorspronkelijke grachtenstelsel. Om die hypothese te controleren werd op de vier locaties door een booronderzoek het verloop van de grachten onderzocht. De ondergrond van het Slotje is eigendom van de gemeente Gemert-Bakel, terwijl de andere drie locaties privé-eigendom zijn. Opvallend is dat alle eigenaars akkoord zijn gegaan en medewerking hebben verleend aan het booronderzoek. Het booronderzoek werd uitgevoerd door vrijwilligers van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland op drie zaterdagen (12 en 19 mei en 16 juni 2001). Er waren 23 vrijwilligers bij de boorcampagne betrokken.3 Problemen en resultaten booronderzoek Voor het vaststellen van het tracé van een gracht lijkt booronderzoek een geschikte methode. In de praktijk is
Afb. 2 Ten Hogen Aarle op de kadasterkaart van 1885, gemeente Gemert, sectie F, tweede blad. (collectie Heemkundekring De Kommanderij Gemert)
Afb. 3 Kadastrale situatie anno 1832 van Het Slotje, gemeente Gemert, sectie K, eerste blad. (DeWoonomgeving.nl)
Afb. 4 Een kaart van de Esperhoeve anno 1788 met de nummering van de grachtdelen. (Brabants Historisch Informatie Centrum, archief Commanderij Gemert, inventarisnummer 627)
Archeologie en cultuurhistorie binnen de ‘Reconstructie Zandgronden’
04-binnenwerk.indd 271
|
271
31-07-2007 10:30:56
de bereikbaarheid op het terrein vaak een probleem. Het terrein van het Slotje was gedeeltelijk verhard, terwijl de verwachte locatie deels onder een bestaand wegtracé lag en deels onder de privé tuinen van particulieren. Alleen op de toegankelijke plaatsen kon worden geboord. Verder is het terrein bebouwd geweest waarbij de ondergrond bij de sloop bijna overal diep verstoord is. Door het vele nog aanwezige puin in de bodem was het aantal plaatsen waar een compleet boorprofiel gerealiseerd kon worden nog verder beperkt. Door de vele verstoringen was het moeilijk te bepalen of een boring een verstoring aansneed of een bij de sloop opgevulde gracht. Een aantal min of meer losse boringen met een duidelijke grachtvulling resteerden. Daaruit konden twee stukken van een gracht worden vastgelegd. In 2003 werden rioolwerkzaamheden uitgevoerd op een hoek van het terrein. Een dergelijke sleuf levert direct een duidelijker beeld op. Het ene grachtdeel dat bij het booronderzoek werd gevonden, bleek van een binnengracht te zijn, terwijl het andere deel bij een buitengracht hoorde. Een dubbel grachtenstelsel dus, waarbij de buitengracht duidelijk minder breed en minder diep was dan de binnengracht. Overigens kon ook door de rioolsleuf slechts een deel van het grachtenstelsel worden vastgesteld. Ook bij Ten Hogen Aarle was het terrein deels bebouwd met rondom een ingerichte tuin. Het bleek niet mogelijk om het complete grachtenstelsel in beeld te krijgen. Op basis van de kadastrale kaart werd een dubbele gracht verwacht. Bij het booronderzoek kon zowel de binnengracht als de buitengracht duidelijk worden vastgesteld. Vanwege de bereikbaarheid lukte dat niet voor het zuidelijk deel, waar slechts één grachtdeel in kaart kon worden gebracht. Onduidelijk bleef of dat de binnengracht of de buitengracht was. De Hoeve Hazeldonk leverde geen
272
|
problemen op. Wat van de oude hoeve nog resteerde was vóór 1920 volledig verwijderd. De grachten werden later gedempt met het eerste Gemertse huisafval. In 2001 was het terrein in gebruik als weiland dat doorsneden werd door een sloot. Alles was volledig bereikbaar en het boren leverde het verwachte resultaat: een dubbel grachtenstelsel, waarbij ook hier een prominente binnengracht en een minder duidelijke buitengracht aanwezig was. Het booronderzoek op de Esperhoeve was weer bijzonder. De kadastrale kaart leverde niet veel gegevens. Wel is er van de hoeve een plattegrond van ca. 1788. Die plattegrond geeft een complex en bijzonder grachtenstelsel weer. Getracht werd om alle grachtdelen van de kaart van 1788 te lokaliseren, maar dat lukte niet. Het deel van gracht 6, tussen de grachten 2 en 3, is een nog bestaand restant (voor de nummering zie af b. 4). Tijdens het booronderzoek werden alleen de grachtdelen 1 en 4 en een gedeelte van 2 aangetroffen. Ter plaatse van grachtdeel 2 was op het moment van het booronderzoek een varkensstal aanwezig. Ook tijdens het latere proefsleuvenonderzoek ter plaatse konden de grachtdelen op het rechterdeel van de kaart (de nummers 7 en 8 en de zuidelijke delen van 4 en 6) niet worden gevonden. Kennelijk heeft de landmeter die destijds de kaart tekende, ook een aantal gewone sloten in beeld gebracht. Dit geeft nog eens aan dat historische kaarten ook niet altijd direct geïnterpreteerd kunnen worden. Alleen de grachten op het linkerdeel van de kaart van 1788 blijken ook daadwerkelijk een gracht te zijn (af b. 4). Het rondlopende grachtdeel (gracht 1) is het meest intrigerende deel. Van de vier onderzochte moated sites werd de haalbaarheid van het herstel van de grachten onderzocht. De belangrijkste criteria waren de medewerking van de eigenaar en de vraag of de grachten toegankelijk waren
Archeologie en cultuurhistorie binnen de ‘Reconstructie Zandgronden’
04-binnenwerk.indd 272
31-07-2007 10:30:56
zonder gebouwen, wegen of waardevolle aanplant te moeten verwijderen. Bij het Slotje en Ten Hogen Aarle leverde dat direct problemen op. Bij Hazeldonk was de toegankelijkheid geen probleem, maar de eigenaar wilde geen medewerking verlenen. Bij de Esperhoeve was dat juist omgekeerd. De eigenaar was enthousiast, maar dan moest wel een aantal stallen worden verwijderd. Omdat het project in het kader van de Reconstructie werd uitgevoerd, bleek hier een geschikte oplossing voorhanden te zijn. Een ander doel van de Reconstructie is namelijk juist het slopen van agrarische bedrijfsgebouwen die niet meer als zodanig in gebruik zijn, waarbij een sloopregeling zelfs tegemoet komt in de kosten hiervan. De plannen voor het herstel van de grachten om de Esperhoeve werden daarop verder uitgewerkt. Archeologisch dilemma Herstel van de grachten bij de Esperhoeve betekende het verwijderen van het materiaal waarmee de gracht werd gedempt: de grachtvulling. In het algemeen zijn oude grachtvullingen rijk aan archeologisch materiaal. Het verwijderen van archeologisch bodemarchief is echter aan regels gebonden en in principe wordt het onnodig aantasten van dit bodemarchief niet toegestaan. Het doel van het project om oude grachten te herstellen om op die manier een stuk geschiedenis van het cultuurlandschap zichtbaar te maken, komt daarmee in het gedrang. Cultuurhistorici zijn er in het algemeen een groot voorstander van om geschiedenis in het landschap zichtbaar te maken. De vraag is waarmee cultuurhistorie het meest gebaat is en wat men het belangrijkste vindt: het (onzichtbare) archeologische bodemarchief behouden of de bijzondere historische locatie zichtbaar maken. Om die vraag te kunnen beantwoorden werd een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De vraagstelling was, naast het exact in kaart brengen
en het vaststellen van de aard van het grachtensysteem, in welke mate de archeologische waarde in de voormalige grachten nog ongestoord aanwezig was. Van gracht 2 was bekend dat een hier aanwezige varkensstal met mestkelders de ondergrond tot ca 2 meter had verstoord. Van gracht 3 was bekend dat deze pas in de jaren 70 van de vorige eeuw was gedempt en dat de grachtvulling dus hoofdzakelijk uit 20e-eeuws materiaal zou bestaan. Maar bevat de oude grachtbodem nog ouder archeologisch materiaal? In het najaar van 2002 werd door archeologisch onderzoeksbureau BAAC BV het aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd door het aanleggen van zes werkputten en het uitvoeren van aanvullende boringen. Het resultaat was, zoals al vermeld, dat het zuidelijk deel van het grachtensysteem (grachten 7 en 8 en de zuidelijke delen van 4 en 6) niet als gracht kon worden beschouwd, omdat dit gedeelte qua breedte nauwelijks te onderscheiden was van gewone sloten. De ronde gracht 1, het ‘eiland’ en het noordelijk deel van gracht 4 bleken waardevolle archeologische resten te bevatten en bleken redelijk ongestoord te zijn. In de proefsleuf door gracht 1 rond het ‘eiland’ kwam onder meer een muurrestant te voorschijn dat gezien het soort metselwerk dateerde uit de 15e eeuw. Tevens werd een houten paal in de gracht in verband gebracht met een brug van het binnenterrein naar het ‘eiland’. Daarnaast werd veel leisteen aangetroffen en een deel van een natuurstenen waterlijst. De werkputten over gracht 3 en 5 leverden geen overtuigende argumenten. Wel bleek dat gracht 3 waarschijnlijk verder doorliep tot aan gracht 4. 4 Op grond van de beschikbare gegevens werd bij het dilemma ‘behouden of opgraven’ besloten tot een tussenoplossing. Gracht 2 kon worden hersteld, immers dat tracé was door de bouw en de latere sloop van de varkensstal al helemaal verstoord. Er kon aangesloten worden bij het nog bestaande
Archeologie en cultuurhistorie binnen de ‘Reconstructie Zandgronden’
04-binnenwerk.indd 273
|
273
31-07-2007 10:30:57
grachtdeel 6. Gracht 1 en 4 zouden zeker als archeologisch waardevol behouden moeten blijven. Om toch voor bezoekers en voorbijgangers het beeld van een gracht op te roepen zou ook gracht 3 hersteld kunnen worden, zodat een u-vormig patroon zichtbaar werd. De archeologische waarde van gracht 3 werd laag ingeschat, maar een nader onderzoek vóór het herstel werd als noodzakelijk gezien. In het najaar van 2003 werd gracht 3 archeologisch onderzocht. Naast de normale werkwijze met vlakken en profielen zou de grachtvulling gezeefd worden. Na het aanleggen van de eerste werkputten en het zeven van een monster van 3,5 m3 kon al snel de conclusie worden getrokken dat dit deel van de gracht geheel verstoord was en geen waardevolle archeologische sporen bevatte. Aanvullend werden nog vijf proefsleuven aangelegd in het verlengde van gracht 3 (richting gracht 4) om te bepalen of de verstoring daar ook zo intensief was. Uit die proefsleuven bleek dat dit gedeelte van de grachtvulling nog ongestoord aanwezig was en dat het dempen van dit grachtdeel al aan het eind van de 16e eeuw plaatshad. De grachtvulling werd gekenmerkt door een brandlaag met veel puin van dakpannen. De hoeve moet toen zijn afgebrand.5 Uit een bouwhistorische verkenning blijkt dat de huidige boerderij, althans het houtskelet van ankerbalkgebinten en sporenkap, uit ongeveer die periode moet stammen.6 Resultaten archeologisch onderzoek Samenvattend leverde het archeologisch onderzoek de volgende resultaten op. Het grachtenpatroon blijkt uiteindelijk te bestaan uit een rechthoekig terrein van 72 meter bij 93 meter, omgeven door een gracht van gemiddeld 2 meter diep en 7 meter breed. De ronde gracht (gracht 1) met het ‘eiland’ sloot op dit rechthoekig terrein aan. Gracht 1 was gemiddeld 8 meter breed en 2,5 meter diep. Het eiland had een diameter van circa 24
274
|
meter. Gracht 5 blijkt ook aanwezig te zijn. Hij sluit aan bij gracht 4, maar is doodlopend. De betekenis en de relatie met de kern van de moated site is onduidelijk. Op het ‘eiland’ werd een fundering aangetroffen van een bakstenen gebouw. Bouwhistorici zijn van mening dat dit metselwerk rond 1450 is aangebracht. Het fundament stond precies op de grens van de voormalige gracht en de vaste ondergrond daarbinnen. Oorspronkelijk zal er een bakstenen gebouw aanwezig zijn geweest. Bakstenen gebouwen komen in die periode nog maar zelden voor. Gewoonlijk werden alleen kastelen en kerken in baksteen opgetrokken; woonhuizen en boerderijen waren in die tijd van hout en leem. Het aanwezige woonhuis was verder voorzien van ramen met natuurstenen waterlijsten en een dakbedekking van leisteen. Alles bij elkaar mag worden geconcludeerd dat op het terrein een voor die tijd aanzienlijk woonhuis aanwezig was. Op het grotere, aansluitende rechthoekige terrein zullen bedrijfsgebouwen van de hoeve Esp hebben gelegen. Op dit binnenterrein is echter geen archeologisch onderzoek uitgevoerd, zodat we van de oorspronkelijke bedrijfsgebouwen geen sporen hebben teruggevonden. Eind 16e eeuw heeft er een brand gewoed en meteen daarna zal (de houten kern van) de huidige boerderij zijn opgetrokken. Alles bij elkaar genomen mag worden verondersteld dat op de Esperhoeve rond 1450 een grachtenstelsel werd aangelegd, waarbinnen een bijzonder rijke woning werd gebouwd met afzonderlijke bijgebouwen. De voorgeschiedenis van de Esperhoeve De buurtschap Esp ligt in Bakel, ten noorden van de Esperloop, aan weerszijden van de Neerstraat, waarbij de kern wordt gevormd door een hoger gelegen dekzandrug. De verbindingsweg tussen De Mortel en Bakel, heet ter hoogte van Esp de Neerstraat en
Archeologie en cultuurhistorie binnen de ‘Reconstructie Zandgronden’
04-binnenwerk.indd 274
31-07-2007 10:30:57
gaat terug op een oude route over de dekzandrug. Bewoning van de dekzandrug moet al in de Vroege of Volle Middeleeuwen het geval geweest zijn. Dat kan geconcludeerd worden uit de vondst van een waterput, gevormd door een uitgeholde boomstam, midden op de dekzandrug, pal naast de Neerstraat. Dergelijke waterputten worden na circa 1250 niet meer aangelegd. Een andere conclusie uit de vondst van de waterput is dat de oude middeleeuwse bewoning van Esp aan het eind van de Middeleeuwen naar een andere plaats is opgeschoven. Het gaat hier om een ontwikkeling die nagenoeg overal op de Brabantse zandgronden plaatsvond in de 12e en 13e eeuw. De bewoning die aanvankelijk op de hoogste delen in het landschap aanwezig was, verschoof in die periode naar de randen van
de dekzandruggen. Daarna werd de dekzandrug ingericht als akker. Deze oude akkers bleven als zodanig in gebruik tot in de 20e eeuw en werden in de tussenliggende periode door de gebruikers f link opgehoogd door het regelmatig en veelvuldig aanvoeren van mest, vermengd met zand en allerlei ander organisch materiaal dat her en der werd verzameld. De laag zwarte teelaarde kwam daardoor in de loop der eeuwen uit op een dikte van soms meer dan een meter. De basis van de Esper hoeve Wanneer de verschuiving van de bewoning op Esp naar de rand van het oude akkergebied precies plaatsvond is onbekend. In de oudste registers van grondeigenaren en grondgebruikers treffen we diverse personen aan op Esp. Uit die oude registers komt naar voren dat de adellijke familie
Afb. 5 De herstelde gracht bij de Esperhoeve (gracht 3). Het resterende deel van de gracht is zichtbaar gemaakt door een ‘wadi’ (een plaatselijke verlaging van circa 30 cm) aan te leggen. De houten kern van de huidige langgevelboerderij dateert uit het einde van de 16e eeuw. Foto Jan Timmers.
Archeologie en cultuurhistorie binnen de ‘Reconstructie Zandgronden’
04-binnenwerk.indd 275
|
275
31-07-2007 10:31:01
Afb. 6 Leerlingen van de Bakelse basisschool tijdens de onthulling van een informatiebord bij de Esperhoeve. Foto Jan Timmers.
276
|
04-binnenwerk.indd 276
Van Bruheze de belangrijkste grondbezitter op Esp was. Deze familie noemde zichzelf naar haar belangrijkste bezit, het landgoed Bruheze, dat later uitgroeide tot het Bakelse kerkdorp Brouwhuis, thans een woonwijk in Helmond. In de loop van de 14e eeuw versnipperde het grondeigendom op Esp onder de verschillende erfgenamen van de familie van Bruheze: Jorden van Bruheze, Jorden van Esp, Melis van den Broek (met als erfgenamen de kinderen van Gerrit van de Vondervoort) en Melis van de Laar van Gemert. Het waren allen mensen behorend tot de elite van Bakel en Gemert. De basis van de latere Esperhoeve werd gelegd vanaf 1430. Jan van Amstel, zoon van Gerard van Amstel en gehuwd met Elisabeth Geerlings van Nuwelant kocht in de periode tussen 1430 en 1450 veel bezit op van
de erfgenamen van Gerrit van de Vondervoort en van de erfgenamen van Jorden van Esp, waardoor weer het nodige grondbezit werd verenigd.7 Jan van Amstel was een belangrijk grootgrondbezitter in de regio. Naast de bezittingen op Esp erfde hij via zijn vrouw Elisabeth van Nuwelant ook goederen in Nuenen (het goed Te Coll, het goed Papenvoort en de watermolens van Coll en Opwetten). De leden van de familie Van Amstel zijn afstammelingen van de bekende Utrechts/Hollandse familie Van Amstel. De nakomelingen van Gijsbrecht van Amstel, die betrokken was bij de moord op Floris V van Holland, vertrokken uit het Utrechtse en kwamen vervolgens in het noordoosten van Brabant terecht, vanwege hun verwantschap met de heren van Cuijk. Door het huwelijk van Sophia van Amstel, een kleindochter van Gijs-
Archeologie en cultuurhistorie binnen de ‘Reconstructie Zandgronden’
31-07-2007 10:31:05
brecht, met de Bakelse ridder Hendrik van der Schaut kwamen de Van Amstels in de regio Bakel terecht.8
de goederen worden opgesplitst en de huidige eigenaar, de familie Kanters, de boerderij koopt.
De bouw en de verkoop van de Esperhoeve Door het huwelijk van Maria, de dochter van Jan van Amstel, met Frederik Mychelink kwamen de goederen op Esp aan dit echtpaar. Frederik Mychelink heeft het werk van zijn schoonvader Jan van Amstel voortgezet. Hij kocht nog meer landerijen op Esp (uit de nalatenschap van Melis van de Laar) en breidde daardoor zijn grondbezit op Esp verder uit. Van Frederik Mychelink wordt in de archieven expliciet vermeld dat hij in Bakel woonachtig was. Hij was een vooraanstaand bewoner, een tijd lang kerkmeester en werd uiteindelijk begraven in de kerk van Bakel. Omdat in de periode rond 1450, toen de Esperhoeve werd gebouwd, Frederik Mychelink eigenaar was van het complex kunnen we hem aanwijzen als degene die de hoeve op die plaats heeft gebouwd. Hij zal tevens de bewoner zijn geweest. Zijn dochter Ermgard Mychelink huwde Jan Rutgerszoon van Erp, maar er zijn van haar geen kinderen bekend. Tussen Maria van Amstel en haar schoonzoon Jan van Erp ontstonden meningsverschillen over de erfenis, die uiteindelijk werden opgelost door de Esperhoeve in 1485 te verkopen aan de Commanderij Gemert van de Duitse Orde.9 De Commandeur van Gemert als hoofd van de commanderij staat eeuwenlang te boek als eigenaar. In de registers van de Commanderij blijft de naam Esperhoeve in gebruik, maar in de volksmond verandert deze in de Commandeurshoeve. Die naam blijft gehandhaafd, ook na de opheffing van de Duitse Orde in 1785. De goederen van de Commanderij Gemert komen dan in handen van de domeinen en in de 19e eeuw in particulier eigendom. De Commandeurshoeve blijft tot in de 20e eeuw behoren tot de Gemertse kasteelgoederen, waarna
De datering van de vier moated sites Uit het archeologisch onderzoek bij de Esperhoeve blijkt dat deze werd aangelegd omstreeks 1450. Van het Slotje is uit archiefonderzoek bekend dat het werd gebouwd tussen 1407 en 1442.10 Van de hoeve Hazeldonk weten we dat er in 1446 een nieuw gebouw werd ‘getymmert’. Ter plaatse werd uit de oude gracht veel schervenmateriaal verzameld, wat duidt op een gebruik vanaf het midden van de 15e eeuw.11 Er bestaan echter oudere vermeldingen van deze hoeve uit de 14e eeuw, waarvan de oudste teruggaat tot 1326. Opmerkelijk is verder dat de naam verwijst naar een relatief hoge ligging (een donk) en dat in de nabijheid inderdaad een donk ligt. Op die donk werd bij de bouw van een stal geconstateerd dat er een diepe, brede greppel aanwezig was, die als gracht geïnterpreteerd kan worden.12 De situatie suggereert dat in 1446 het hoofdgebouw van de Hazeldonk werd verplaatst. Een dergelijke mogelijkheid doet zich ook voor bij Ten Hogen Aarle. Er zijn geen archeologische aanwijzingen, maar op de kadasterkaart van 1832 staat in de nabijheid van de huidige hoeve op een landschappelijk hoger gelegen deel een gedeelte van een gracht gekarteerd, die niet in verband gebracht kan worden met andere goederen dan Ten Hogen Aarle. Ook hier, zij het in minder duidelijke mate, een aanwijzing voor de verplaatsing van de hoeve. Alle vier de locaties kenmerken zich door een relatief lage ligging in het landschap in de onmiddellijke nabijheid van hogere delen. Het lijkt erop dat de locatiekeuze met opzet in het lage deel plaatsvond om er zeker van te zijn dat de grachten in droge zomers niet zouden droogvallen. Tegelijkertijd zorgde de gracht voor een droge huisplaats. Zonder de gracht zou de locatie voor bewoning te nat zijn geweest.
Archeologie en cultuurhistorie binnen de ‘Reconstructie Zandgronden’
04-binnenwerk.indd 277
|
277
31-07-2007 10:31:06
Herstel van een deel van de grachten Het deelproject van de reconstructiepilot van Gemert-Bakel om grachten rond middeleeuwse hoeven te herstellen, heeft ertoe geleid dat in 2004 een deel van de grachten kon worden uitgegraven (afb. 5). Het overige deel van de grachten heeft een beschermde status gekregen als archeologisch monument, evenals de drie andere omgrachte terreinen, die middels een booronderzoek van de Archeologische
Vereniging Kempen- en Peelland in beeld werden gebracht. Behalve het herstel van een deel van de grachten rond de Esperhoeve werd een informatiebord geplaatst, waarop in het kort iets wordt gezegd over de geschiedenis van de plek en over de bijzondere status die het terrein in de Middeleeuwen had. Ook bij de hoeve Hazeldonk, waar het (nog) niet kwam tot herstel van de grachten, werd een informatiebord geplaatst. 13
Noten 1. Informatie over de reconstructie: http://www.dereconstructie.nl , http://www.reconstructiegemert-bakel.nl . 2. Timmers 1996. 3. Berkvens 2001. 4. Mooren 2003. 5. Bink 2004. 6. Berkvens 2001, 18. 7. Over de voorgeschiedenis van de Esperhoeve kan veel meer worden geschreven dan in het kader van dit artikel mogelijk is. Uit de periode tot 1503 zijn meer dan 50 charters aanwezig in het archief van de Commanderij Gemert van de Duitse Orde. Dit archief bevindt zich in het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) in ’s-Hertogenbosch, toegangsnummer 272. 8. Van Amstel 1999. 9. BHIC, archief Commanderij Gemert, inv nr 813. 10. Timmers 2007. 11. Timmers 1987. 12. Mondelinge mededeling van de huidige bewoner en eigenaar van het betreffende perceel. 13. Voor het slagen van dit deelproject van de Reconstructie-pilot hebben velen een bijdrage geleverd. Meeste dank is toch verschuldigd aan de familie Kanters, zoon Theo voorop, die niet alleen toestemming gaf voor de ingrijpende graafwerkzaamheden, maar ook actief als vrijwilliger deelnam aan de archeologische campagnes. Literatuur Amstel, Th. Van, 1999: De heren van Amstel, 1105-1378. Hilversum. Berkvens, R., 2001: Booronderzoek Middeleeuwse Hoeven Gemert-Bakel. Intern rapport Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland. Eindhoven. Bink, M., 2004: Gemert-Bakel Esperhoeve/Commandeurshoeve, definitief onderzoek. BAAC Rapport 03.149. ’s-Hertogenbosch. Mooren, J.R., 2003: Gemert-Bakel Esperhoeve. Aanvullend Archeologisch Onderzoek. BAAC Rapport 02.089. ’s-Hertogenbosch. Timmers, J., 1987: Een nieuw gebouw op de Hazeldonk in 1446. Gemerts Heem 1987 nr. 3, 86-96. Timmers, J., 1996: Omgrachte terreinen in de Middeleeuwen in Gemert. Het Brabantse Kasteel 19 nr. 2, 39-51. Timmers, J., 2007: Het Slotje: adellijk huis Lankvelt. Gemerts Heem, ter perse.
278
|
Archeologie en cultuurhistorie binnen de ‘Reconstructie Zandgronden’
04-binnenwerk.indd 278
31-07-2007 10:31:06
Voor het karretje gespannen Werkhonden van een looier uit Helmond Theo de Jong
Dat runderen, paarden en geiten werden benut als trekdieren voor karren is algemeen bekend. Dat in het verleden ook honden werden benut voor het trekken van lasten is wellicht minder bekend. Toch ervaren veel mensen, die hun hond aan de riem uitlaten, dat honden geboren trekdieren zijn… De skeletten van zeven honden die in het centrum van Helmond werden opgegraven, bleken bijzondere kenmerken te hebben die het aannemelijk maken dat deze dieren een zwaar hondenleven achter de rug hadden. Zeven honden op het erf Bij het aanleggen van een opgravingsput aan de Oude Aa in het centrum van Helmond in 1997 (zie elders in dit blad), kwam al snel een aantal skeletten tevoorschijn. Het bleken de overblijfselen van zeven verschillende honden te zijn. De relatief hoge ligging en begeleidende vondsten wijzen op een datering in het begin van de negentiende eeuw. Vijf honden waren uitzonderlijk groot voor honden die gewoonlijk in stadskernen worden opgegraven. Hun schofthoogte lag tussen circa 65 en 77 cm. Deze honden waren groter dan een moderne Herdershond of Berner sennenhond, maar iets kleiner dan een Duitse dog. Ze waren zelfs groter dan moderne (Amerikaanse) wolven. Een zesde hond was middelgroot met een schofthoogte van ca 50 cm (afb. 1, tabel 1). De gewrichtsuiteinden van de lange botten van de poten waren vergroeid, waaruit blijkt dat de zes honden ouder dan zo’n twee jaar zijn geworden. De volledig doorgebroken en gewisselde tanden wijzen eveneens op een leeftijd boven één jaar, maar slijtage aan de tanden laat zien dat de dieren niet ouder dan tien jaar werden.1 Er werden ook overblijfselen van een onvolgroeide hond gevonden. Dit jonge dier behoorde zeker tot het grote type hond en is door een onbekende oorzaak op
Afb. 1 Dijbenen van moderne honden: 1: Wolf, 2: Duitse dog, 3: Mechelse herder, 4: Berner sennenhond, 5: Bobtail, 6: Bouvier, 7: Ierse terriër, 8: Engelse buldog, 9: Boerenfox, 10: Teckel, 11: Yorkshire terriër, 12: Dwergteckel. 13 t/m 18: opgegraven dijbenen van volwassen honden en 19: jonge hond uit Helmond, Oude Aa.
Voor het karretje gespannen
04-binnenwerk.indd 279
|
279
31-07-2007 10:31:07
hond 1
hond 2
hond 3
hond 4
hond 5
hond 6
hond 7
1.003
1.002
1.001
1.005
1.012
1.004
1.012
9
52
163
82
122
121
16
gewicht botresten [gr)
205
635
1965
1038
854
1795
66
schofthoogte
50
65
66
67
72
77
onb
spoornummer HM-OA-97 aantal botresten [n]
geslacht leeftijd tuberositas deltioidea
onb
onb
reu
onb
reu
reu
reu
9-10 jr
7-8 jr
6 jr
adult
adult
20-24 m
<8 mnd
ja
ja
ja
ja
onb
ja
onb
osteofyten wervels
onb
ja
ja
nee
ja
nee
onb
osteofyten aan hand/voet
nee
onb
ja
ja
ja
ja
onb
exostosen aan diafysen
nee
ja
nee
ja
ja
ja
onb
eburnatie
nee
ja
nee
nee
nee
nee
onb
ja
ja
ja
ja
ja
ja
nee
geprononceerde spierhecht
onb=onbekend, jr= jaar, m= maanden, adult=volgroeid.
Tabel 1 Kenmerken aan de zeven hondenskeletten uit Helmond Oude Aa, datering circa 1800-1830.
jonge leeftijd (jonger dan acht maanden) overleden. Vier penisbotjes (os baculum) bewijzen dat in elk geval deze vier honden van het mannelijk geslacht (reuen) waren. Bij de drie andere dieren ontbreekt het penisbot, wat niet vanzelfsprekend betekent dat het teefjes waren; het penisbot kan ook verloren zijn geraakt bij het opgraven. Het geslacht van deze dieren is onbekend. Gespierde poten en versleten gewrichten Diverse botten blijken opvallende kenmerken te bezitten die enigszins afwijken van moderne honden. Deze veranderingen lijken het gevolg te zijn van sterke spierontwikkelingen. Mechanische belasting gedurende het leven is bij skeletten herkenbaar op de aanhechtingsplaatsen van pezen en spieren. Door deze ‘Musculoskeletal Stress Markers’ (MSM) in kaart te brengen krijgen we zicht op de specifieke plaatsen van geprononceerde spieraanhechtingen of overmatige gewrichtsslijtage binnen het lichaam. Het is echter moeilijk om kenmerken van mechanische belasting te onder-
280
|
04-binnenwerk.indd 280
scheiden van ‘normale’ variatie die het gevolg is van verschillen in geslacht, leeftijd, hormonen of aangeboren kenmerken.2 Om zicht te krijgen op de ‘normale ontwikkeling’ van skeletten en spieraanhechtingen, zijn de gevonden resten vergeleken met skeletten van vijftien moderne honden. Deze honden hebben wellicht wel aan de riem, maar zeker nooit een zware kar getrokken. Verschillende moderne honden hebben ouderdomsgebreken zoals sterk afgesleten of uitgevallen tanden, soms met hevige tandsteen, vergroeiingen aan de wervels of vroegtijdige slijtage aan het heupgewricht als gevolg van heupdysplasie (HD). Deze moderne welvaartsziekten worden gedeeltelijk veroorzaakt door erfelijke factoren die vaak voorkomen binnen bepaalde rassen (‘te ver doorgefokt’) of door nieterfelijke factoren zoals verkeerde of slechte voeding. Ernstige afwijkingen aan het heupgewricht (HD) zijn bij de opgegraven honden niet vastgesteld. In het algemeen lijken de opgegraven honden goed ontwikkeld, beter doorvoed en relatief gezond ten opzichte van hun moderne soortgenoten. Het
Voor het karretje gespannen
31-07-2007 10:31:07
is echter de combinatie van verschillende pathologische verschijnselen, die de Helmondse honden uitzonderlijk maakt. De skeletten vertonen de volgende kenmerken: 1. slijtage van de gewrichten De zes honden van de opgraving aan de Oude Aa in Helmond bevatten verschillende kenmerken die te maken hebben met slijtage van de gewrichten. De slijtage is het gevolg van degradatie van het kraakbeenweefsel dat de gewrichtsvlakken beschermt. De bewegingsruimte tussen de gewrichten neemt af, zoals verschillende ellebooggewrichten laten zien. Slijtage is vooral vastgesteld in verschillende schouder- en kniegewrichten. Botwoekeringen als gevolg van slijtage (arthrotische exostosen), aangetroffen bij het kniegewricht van één van de honden, duiden op een kruisbandlaesie (afb. 2). Ook bij heupgewrichten zijn veranderingen vastgesteld zoals aangroeisel van extra botweefsel (osteofyten), verruwing en poreus worden van het gewrichtsoppervlak (erosie) en bij één hond een gepolijst vlakje in het gewrichtsvlak (eburnatie). We mogen bij gelijktijdig optreden van tenminste twee van deze kenmerken voor ontstekingen spreken van ‘osteoarthritis’.3 De versleten gewrichten veroorzaken bij gebruik veel pijn. Een verkeerde houding als gevolg van de pijnlijke gewrichten kan de kwaal zelfs verergeren. 2. geprononceerde spieraanhechtingen Opvallend is dat alle zes honden aan de opperarmbenen een sterk vergrote botrichel bezitten (Tuberositas deltoidea) (afb. 3). Op deze plaats is een belangrijke spier (Musculus deltoideus) aangehecht die het schoudergewricht buigt en de voorpoot intrekt. 4 Ook de richel op de schouderbladen (Spina scapulae), waar de Musculus trapezius aanhecht en gedeeltelijk de Musculus deltoideus zijn oorsprong heeft, is regelmatig breder en platter dan bij de moderne
Afb. 2 Slijtage aan het kniegewricht bij de dijbenen van hond 5 (osteofyten en erosie als gevolg van osteoarthritis).
Afb. 3 Opperarmbenen van hond 2 en 4, met geprononceerde spieraanhechting bij de Tuberositas deltioidea.
Voor het karretje gespannen
04-binnenwerk.indd 281
|
281
31-07-2007 10:31:10
Afb. 4 Teenkoten van hond 5. Door een ontsteking zijn osteofyten gevormd aan enkele kootjes (Osteoarthritis).
honden. De sterke peesaanhechtingen wijzen op goed ontwikkelde spieren. 3. ontstekingen aan de tenen Bij diverse teenkootjes zijn extra stukjes botweefsel (osteofyten) gevormd, die een gevolg kunnen zijn van ontstekingen aan de voeten (osteoarthritis) (afb. 4). Vergelijkbare vergroeiingen aan de teenkoten zijn in verschillende stadia aangetroffen bij moderne Roemeense trekrunderen en worden gezien als gevolgen van stress of ontsteking.5 Teenkoten
282
|
van Romeinse runderen uit TielPassewaaij met deze vergroeiingen worden in verband gebracht met trekdieren.6 De voetzolen waren de zwakke plek bij trekhonden en een aandachtspunt bij keuringen: ‘…indien er lichtroode plekjes op de zolen komen, bestaat het gevaar voor doorlopen, wat in de regel afkeuring van den hond ten gevolge zal hebben…’.7 Afgesleten voetzolen, soms tot bloedens toe, werden door keurmeesters van trekhonden regelmatig waargenomen. Een triest voorval is de trekhond met doorgelopen voetzolen die, onderweg van Groningen naar Utrecht, in Meppel van uitputting als een zoutzak in elkaar zakte. Of de bastaard herdershond die omstreeks 1935 een lading van ongeveer 750 kg moest trekken, waarbij de tenen geheel uit elkaar werden getrokken.8 4. vergroeiingen aan de wervels Bij diverse wervels is extra botweefsel gevormd bij de tussenwervelschijven aan het wervellichaam. Dit komt veel voor bij (moderne) oudere dieren. Dergelijke osteofyten kunnen echter ook ontstaan bij ontstekingen of botbreuken die een gevolg kunnen zijn van een regelmatig zware belasting van de rug (spinal osteophytosis) (afb. 5).9 5. leeftijd van de honden Honden kunnen een ouderdom van 16 tot 20 jaar bereiken. Over het algemeen zijn gebruikshonden eerder versleten.10 Omdat de in Helmond gevonden honden niet ouder dan 10 jaar werden, zijn de ziektebeelden waarschijnlijk in mindere mate het gevolg van natuurlijke ouderdomsgebreken. De tanden van de grotere rassen zijn minder hard dan die van kleinere rassen. Daardoor zullen tanden van grote honden relatief sneller afslijten waardoor die dieren bij de leeftijdbepaling ouder worden geschat dan kleinere rassen, die jonger worden geschat dan hun werkelijke leeftijd.11 De slijtage van de tanden is uiteraard ook afhankelijk
Voor het karretje gespannen
04-binnenwerk.indd 282
31-07-2007 10:31:13
van het aangeboden voedsel: hard of zacht. De ziektebeelden van de Helmondse honden maken het aannemelijk dat de honden zijn gebruikt voor het trekken van een hondenkar. Ook de kleinste hond heeft mogelijk geholpen een kar voort te bewegen. Grote honden werden vóór de kar, kleinere honden onder de kar aangespannen. Hondenkarren In de negentiende eeuw waren hondenkarren een algemeen verschijnsel in Nederland, België en Duitsland, dus ook in Noord-Brabant. Allerlei ambachtslieden en handelaren zoals petroleumventers, mandenvlechters, messenslijpers, bakkers, melkboeren, groenteboeren, visboeren, slagers en leerlooiers hadden een hondenkar, evenals veel postbodes.12 De kleine middenstander kon zich dikwijls geen ezel, pony of paard veroorloven. Toch
was er behoefte aan een snel transportmiddel en hulp bij het vervoer van producten. Trekhonden waren ‘het paard van de kleine man’. Het houden van een hond was relatief goedkoop. Honden leefden van water en brood, vleesafval en maaltijdoverschotten in tegenstelling tot een paard, waarvoor men een weiland of tenminste een voorraad haver en hooi beschikbaar moest hebben. Bovendien had een hond, gezien het formaat, minder eten nodig dan een paard. Een hond hoefde geen stal maar nam genoegen met een eenvoudig hok als slaapplaats. Bijkomend voordeel was dat een hondenkar in de stad veel wendbaarder was dan paard en kar, zeker in nauwe straten en smalle steegjes. De eigenaar kon bij het afleveren van goederen de kar gerust alleen achterlaten in de wetenschap dat de hond de handelswaar met hand en tand zou verdedigen.
Afb. 5 Wervels van hond 2 met osteofyten. Extra botweefsel aan de randen van de wervellichamen zijn een normaal ouderdomsverschijnsel, maar kunnen ook ontstaan door regelmatige belasting van de rug (spinal osteophytosis).
Voor het karretje gespannen
04-binnenwerk.indd 283
|
283
31-07-2007 10:31:15
Afb. 6 Hondenkar in de Veestraat in Helmond omstreeks 1910-1915 (RHCe106611).
284
|
04-binnenwerk.indd 284
Leerlooier Hockers Uit kadastrale gegevens blijkt dat het perceel waar de honden zijn gevonden vanaf 1797 tot 1832 eigendom was van Johannes Hockers en zijn vrouw Wilhelmina van Hout. Het perceel lag in het stadscentrum van Helmond aan de Veestraat, naast de rivier de Aa die destijds dwars door het centrum stroomde. Het perceel, in 1832 sectie D nummers 33 en 42, was in gebruik als moestuin.13 Aan de straatzijde, de Veestraat, stond een huis met erf waar Johannes Hockers, zijn vrouw en hun enig kind Laurent woonden.14 Ook het perceel aan de overzijde van de rivier de Aa was in die tijd van Johannes Hockers. Daar stond een huis met erf en op het erachter gelegen terrein was een looierij gevestigd.15 Deze leerlooierij is in 1991 opgegraven waarbij, naast funderingsresten, onder andere kuipen en tonnen tevoorschijn kwamen waarvan sommige nog met kalk, haren en snijafval van leer waren gevuld. Ook op dat perceel werd het skelet van een zeer grote volwassen hond opgegraven, met een schofthoogte van 72 cm.16
Johannes Hockers werd in Helmond geboren op 2 juli 1762 en overleed er op 71 jarige leeftijd op 5 november 1832. In de tijd van de Franse revolutie, toen zijn zoon Laurent werd geboren (op 26 september 1811) noemde Johannes zich Jean Hockers en zijn beroep was â&#x20AC;&#x2DC;marchant de peauxâ&#x20AC;&#x2122;: handelaar in huiden. De looierij werd na het overlijden van Johannes niet voortgezet. Zijn zoon stierf in Helmond op 74-jarige leeftijd op 26 augustus 1886 als fabrieksarbeider. De grote honden waren vermoedelijk van zijn vader en dateren daarmee uit de periode tussen 1797 en 1832. In die tijd werden hondenkarren algemeen gebruikt door de kleinere middenstanders, waaronder leerlooiers. Een bijkomstig voordeel voor slagers en looiers was dat de honden het vleesafval te eten kregen waardoor ze goedkoop in de kost waren. Een hondenkar werd nog omstreeks 1930 in Leende (N-Br) ingezet door leerlooier A. van Engelen om de gespoelde huiden te vervoeren vanaf de beek naar de looierij.17 Ook in Helmond waren nog tot in het begin van de twintigste eeuw verschillende
Voor het karretje gespannen
31-07-2007 10:31:18
hondenkarren in gebruik, met name door melkventers (afb. 6).18 Een snijspoor op een middenvoetsbeen van één van de grote honden is een indicatie, dat in ieder geval deze hond ten tijde van de leerlooier het leven liet. Het snijspoor bewijst het bijzondere profijt van deze hond: zelfs na een nuttig hondenleven als trekdier werd zijn huid nog gelooid tot warme vacht of bruikbaar lapje leer. Dat dit niet ongebruikelijk was, beschrijft de predikant Johannes Florentius Martinet in 1778. Hij meende dat hondenhuiden goed geschikt waren om handschoenen van te maken. Ook zijn tijdgenoot Martinus Houttuyn vermeldt in 1761, dat dames in bed handschoenen van hondenleer droegen, omdat die hun handen en huid soepel hielden. Van de hondenharen werden warme kousen gemaakt, goed voor de genezing van zere benen en spataderen.19 Dierenbescherming Dat honden geboren trekdieren zijn is ook de mening van Prosper Sassen die in 1913 een vurig pleidooi houdt
voor het inzetten van honden voor het werk: ‘…Neemt een jonge hond aan de lijn en gaat er mede wandelen, uren zal hij u voorttrekken met eene kracht die ge in hem niet kondt vermoeden […] is dat niet het bewijs dat hij wil, dat hij moet werken?…’.20 Ook de beroemde Zwitserse professor Dr. Albert Heim bepleit in 1933 het gebruik van trekhonden die hun werk met plezier uitvoeren.21 In die tijd zagen anderen al de uitbuiting van honden en werden er regels opgesteld waaraan de gebruikers van hondenkarren zich moesten houden. In Engeland werd het gebruik van trekhonden al in 1854 verboden.22 Ook in de Nederlanden werd in de loop van de negentiende eeuw de weerstand tegen het gebruik van hondenkarren groter. Vanaf 14 juli 1910 werden in Nederland regels gehanteerd met betrekking tot hondenkarren: de honden moesten een borstbreedte hebben van tenminste 14 cm, een schofthoogte van minimaal 60 cm (voor de kar aangespannen) of 50 cm (onder de kar aangespannen) (afb. 7). De rug diende recht en gespierd te zijn, de gewrich-
Afb. 7 Deze melkmeisjes vervoeren omstreeks 1905-1915 hun koopwaar met een hondenkar waarbij de hond onder de kar is aangespannen. De kar is van P. van Kampen, van de Steenweg in Helmond (RHCe117062).
Voor het karretje gespannen
04-binnenwerk.indd 285
|
285
31-07-2007 10:31:22
Afb. 8 De pathologische kenmerken aan de skeletten van de opgegraven honden uit Helmond, Oude Aa, zijn rood aangegeven: vergrote spinae scapulae (schouderblad), vergrote tuberositas deltoidea (opperarmbeen), slijtage ellebooggewrichten, exostosen aan spaakbeen en ellepijp, middenhandsbeenderen en teenkoten, osteoarthritis aan heupgewricht, slijtage aan kniegewrichten, osteofyten aan middenvoetsbeenderen en teenkoten, osteofyten aan wervels.
286
|
04-binnenwerk.indd 286
ten van de voorpoten moesten krachtig zijn en de achterpoten moesten een goede stand hebben. De nagels kort en rond en de tenen niet te ver uit elkaar. Onvolwassen honden mochten niet worden gebruikt, evenmin als drachtige of zogende teven.23 Bij voorkeur werden reuen ingezet, teefjes kregen (wanneer ze loops waren) teveel ongewenste aandacht van andere honden. De dieren moesten jaarlijks worden gekeurd. Kreupele, gewonde honden of honden met een huidziekte werden afgekeurd. Inspecteurs troffen soms uitgemergelde honden met afgesleten voetzolen aan. Regelmatig braken de staarten tussen de spaken van wielen.24 Voor de kar mochten maximaal drie honden, onder de kar mochten maximaal twee honden worden aangespannen. De ‘Bond tot bescherming van den Trekhond’ gaf ook advies: voor stapvoets werk de Mastiff (Belge), Bouvier, Rothweiler, St-Bernard, New Foundlander, Chiens de Brie, de Russische Herdershond of Sennenhond. Voor sneller vervoer waren Duitse Doggen, Duitse staande honden en Doberman Pinchers geschikt. Elke hond van middelbare grootte en goed gebouwd was in principe geschikt, mits voorzien van een ‘…rechte, sterken rug, breede borst en een flink stel pooten en harde voet-
zolen…’.25 Een evenredige inzet van kracht en last was het devies: ‘…Laat de sterke man groote zakken dragen, het sterke paard zware lasten trekken, de groote hond een volgeladen groentewagen voortbewegen, maar predikt de leer der evenredigheid…’.26 Het ras Matin Belge, Belgische Mastiff of ‘Belgische Rekel’, werd speciaal gefokt voor het trekken van karren. Het waren gespierde honden met een schofthoogte tussen 76 en 80 cm en minstens 45 (teef) tot 50 kg (reu). Zij konden zonder moeite karren trekken met een gewicht tussen 200 en 300 kg. Deze honden zijn tijdens de Eerste Wereldoorlog zelfs door ons vaderlandse leger ingezet voor het trekken van mitrailleurkarretjes.27 Uiteindelijk is in ons land pas per 1 januari 1962 het inzetten van trekhonden verboden. Archeologie en trekhonden Voor zover bekend is er binnen de archeologie nog nooit aandacht besteed aan specifieke kenmerken aan het skelet van werkhonden. Toch werden de meeste honden als werkhonden ingezet, bijvoorbeeld als drijfhond, waakhond, jachthond, kooikerhond, tredmolenhond of rattenvanger. Veel hondenrassen danken hun naam, uiterlijke kenmerken en karakter aan de functie waarvoor ze oorspronkelijk
Voor het karretje gespannen
31-07-2007 10:31:24
werden gefokt: herdershond, patrijshond, hazewind, kooiker, dashond (teckel). Ook tegenwoordig worden nog veel honden gebruikt als werkdier, denk aan blindengeleidehonden, politiehonden, reddingshonden of sledehonden. Als honden ingezet werden voor het zwaardere werk is dit mogelijk aan het skelet herkenbaar. Mechanisch gezien moet er een relatie zijn tussen spiergrootte (eigenlijk spierkracht) en de aanhechting aan de hefboom die deze kracht moet verzetten (de botten en gewrichten). Vergelijkbare studies naar de kenmerken van mechanische belasting op het skelet van trekrunderen, paarden en mensen, zoals boogschutters, roeiers of atleten zijn inmiddels bekend.28 Toch blijkt het telkens lastig te zijn om afwijkingen aan het skelet toe te wijzen aan specifieke lichaamsbelasting. Ook de gevonden afwijkingen bij de Helmondse hondenskeletten zijn in veel gevallen normale ‘ouderdomsgebreken’, maar kunnen evengoed wijzen op overbelasting van rug en gewrichten (afb. 8). In principe mogen we in elke archeologische periode rekening houden met werkhonden en zijn de hier beschreven kenmerken in een breed perspectief bruikbaar. Voor het trekken van vrachten op sledes kunnen we misschien teruggaan tot in de prehistorie. Honden vervullen al vóór 1600 na Chr nuttige taken zoals het trekken van karren, vervoeren van (invalide) mensen en zelfs het trekken van ploegen.29 De oudste vermelding van hondenkarren in de Nederlanden kennen we uit brieven die Justus Lipsius tussen 1547 en 1606 heeft geschreven. In een van zijn brieven beschrijft hij hoe leerbewerkers rond Brussel met door honden getrokken karren naar de markt gingen. In 1648 werden hondenkarren ingezet bij het vervoer van schelpen die werden gebruikt voor het verharden van wandelpaden in Den Haag.30 Vooral in de negentiende en begin twintigste eeuw werden veel honden voor het karretje gespannen. Vanaf het midden van de
vorige eeuw raakte het gebruik van hondenkarren geleidelijk aan in onbruik. Hondenkarren werden vervangen door transportfietsen, bakfietsen en gemotoriseerde karren en wagens. Samenvatting Bij een opgraving aan de Oude Aa in de stadskern van Helmond werden de skeletten geborgen van vijf uitzonderlijk grote honden, een kleinere hond en een jonge hond van het grote type Ze werden niet ouder dan 10 jaar. De skeletten vertonen veranderingen aan de botten die het gevolg zijn van slijtage van de gewrichten, ontstekingen aan de tenen en vergroeiingen aan de wervels. Aanhechtingsplaatsen van spieren in de voorpoten en achterpoten zijn geprononceerd. De kenmerken worden in verband gebracht met het inzetten van honden als trekdieren voor een kar. De honden leefden tussen circa 1800 en 1830. In deze periode was een handelaar in huiden eigenaar van het perceel waar de honden zijn gevonden. Een snijspoor op een van de botten wijst op gelijktijdigheid tussen hond en looier. Door historische en archeozoölogische gegevens te combineren is aannemelijk gemaakt dat deze trouwe viervoeters een bijzonder zwaar, maar nuttig bestaan achter de rug hadden.31
Noten 1. Kroon 1915: 101-115; Habermehl 1975: 166-168 2. Zie o.a. Stirland 1998: 354; Wilczak 1998: 311-312 3. Baker en Brothwell 1980: 115; Roberts en Manchester 1995: 105106; Rogers en Waldron 1995: 32-45 4. Koch, 1970: 256-264; Hughes en Dransfield 1953: 166-170 5. Bartosiewicz, Van Neer en Lentacker 1997: 32-55 6. Groot 2005: 55 7. Zijlmans 2002: 53-55 8. mededelingen B. Willemen, Rijen, 10. mei 2007 9. Rogers en Waldron 1995: 20-22, 27 Roberts en Manchester 1995: 107-109 10. Habermehl 1975: 164 11. Kroon 1915: 109, Habermehl 1975: 158 12. Willemen 1993; Van de Weijer 1992: 30; Briers en Schippers 1989; Stenkamp 1997: 53-55 13. Beijers en Koolen 1989: 74-77 14. perceelnummer 1832: D nummers 33 (moestuin), 34 (huis en erf) 15. 1832, sectie D nummers 31 (huis en erf), 31a (looierij) en 32 (moestuin) 16. spoornummer HM-VW-91-2-032, De Jong 1992: 13
Voor het karretje gespannen
04-binnenwerk.indd 287
|
287
31-07-2007 10:31:24
17. Seelen en Vogel 1986: 58-59 18. Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe) fotoarchief Helmond, inventaris nrs. 113709, 106611, 117062, 102291 19. Zijlmans 2002: 26 20. Sassen 1913: 5 21. Briers en Schippers 1989: 106, zie ook http://www. albert-heim-stiftung.ch 22. Van de Weijer 1992: 34 23. Slegers 1892; Willemen 1993; Rooyakkers 1996: 5758 24. Zijlmans 2002: 54; Beex 2005: 3 25. Beex 2005: 1-2 26. Sassen 1913: 8 27. Briers en Schippers 1989: 7-9; Willemen 1993 28. Baker en Brothwell 1980: 117-122; Bartosiewicz, Van Neer en Lentacker 1997; Bryant en Seymour 1990; Groot 2002; Davis 1987: 162-165, Robb 1998; Stirland 1998; Wilczak 1998; Zumwalt 2006. 29. Davids 1991: 61; Thomas 1990: 106; Van de Weijer 1992: 30-31
30. Briers en Schippers 1989: 104; Zijlmans 2002: 48 31. De auteur heeft tijdens de opgraving en bij het onderzoek aan de skeletten hulp gehad van leden van de ‘Historische en Archeologische Vereniging Helmont’ (George Unij, Redmer Visser, Irene van den Bemd, Mariandel Mulders, Jacco van Nimwegen, Ivo van der Heijden, Maikel Kuipers, Guido Kruisbrink, Michiel de Jong, Cor van Vijfeyken), Mick van Son (Stichting ArcheoService Eindhoven), Dirk Vlasblom (Bureau archeologie gemeente Eindhoven), Miel Hovius (dierenarts en bioloog, Veldhoven, N-Br), Hanneke Meijer (Institute for Fundamental and Clinical Human Movement Sciences, Vrije Universiteit, Amsterdam), Anton Ervynck (Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed VIOE), An Lentakker (VIOE), Bert Willemen (www.hondenhondenkar.nl, Rijen), Leonie Korthorst (specialist menselijk botmateriaal, Stichting ArcheoService Eindhoven), Rien Konings (Regionaal Historisch Centrum EindhovenHelmond). Hun veelal vrijwillige en altijd enthousiaste inzet wordt zeer gewaardeerd.
Literatuur Baker, J., en D. Brothwell, 1980. Animal Diseases in Archaeology. Londen. Bartosiewicz, L., W. van Neer en A. Lentacker, 1997. Draught cattle: theri osteological identification and history. Annalen Zoologische wetenschappen 281. Koninklijk museum voor Midden-Afrika, Tervuren, België. Beeks, B., 2005. Walda, Kazan en Spit. De laatste bonte trekhonden. De Heijmraeder, Heemkundevereniging de Hooge Dorpen. Vessem, Wintelre en Knegsel 12-1. 105. Beyers, H.A.M., en P. L. Koolen, 1989. Huizen in de Veestraat tussen 1400 en 1830. Een aanzet tot een reconstructie. De Vlasbloem, Helmonds historisch jaarboek X. 51-150. Briers, L., en M. Schippers, 1989. De Hondenkar. Een verdwenen straatbeeld. Westmalle. Bryant, H. N., en K. L. Seymour, 1990. Observations and Comments on the Reliability of Muscle Reconstruction in Fossil Vertebrates. Journal of Morphology 206. 109-117. Davids, K., 1991. Mensen en dieren op het Brabantse platteland. Ch. De Mooij en R. van de Weijer. Rijke oogst van schrale grond. Een overzicht van de Zuidnederlandse materiële volkscultuur ca. 1700-1900. Zwolle/‘s-Hertogenbosch 55-68. Davis, S.J.M., 1987. The Archaeology of Animals. Londen. Groot, M., 2005. Palaeopathological evidence for draught cattle on a Roman site in the Netherlands. J. Davies, M. Fabis, I. Mainland, M. Richards en R. Thomas (ed). Diet and health in past animal populations. Current research and future directions. Proceedings of the 9th Conference of the International Counsil of Archaeozoology, Durham, August 2002. Osbow Books. 52-57. Habermehl, K-H., 1975. Die Altersbestimmung bei Haus- und Labortieren, Berlin. Hughes H.V., en J.W. Dransfield, 1953. McFadyeans’s Osteology & Arthrology of the domesticated animals. Londen. Jong, Th. De, 1992. Activiteiten langs de Aa. Verslag van het archeologisch onderzoek onder het pand van Van Will in Helmond. Intern rapport Historische en Archeologische Vereniging Helmont. Helmond. Koch, T., 1970. Lehrbuch der veterinär-anatomie. Band I. Bewegungsapparat. Jena. Kroon, H.M., 1915. De leer der leeftijdsbepaling bij de huisdieren. Utrecht. Robb, J. E., 1998. The Interpretation of Skeletal Muscle Sites: A Statistical Approach. International Journal of Osteoarchaeology 8. 363-377. Roberts, C., en K. Manchester, 1995. The Archaeology of Disease. Ithaca/New York Rogers, J., en T. Waldron, 1995. A Field Guide to Joint Disease in Archaeology. Chichester. Rooijakkers, G., 1996. De hondekar en de trekhondenwet. Kroniek van de Kempen 15. Eindhoven-Hapert 57-58. Sassen, P., 1913. Trekhond en dierenbescherming. Antwerpen. Seelen, J., en A. Vogel, 1986. De geschiedenis van het Leerlooien in Noord-Brabant. Tilburg-Breda. Slegers, A., 1892. Reglement over de hondsgespannen. De Provinciale Raad van Limburg. Gezien artikel 85 der wet van den 30 April 1836. Provincie Limburg. Hasselt. Stenkamp. H.J., 1997. Karren und Wagen. Fahrzeugbauer und Fahrszeugtypen in der Region Niederrhein, Westmunsterland, Achterhoek und Liemers vom 18. Jahrhundert bis in die Gegenwart. Keulen/Bonn. Stirland, A. J., 1998. Muscoskeletal Evidence for Activity: Problems of Evaluation. International Journal of Osteoarchaeology 8. 354-362. Thomas, K., 1990. Het verlangen naar de natuur. De veranderde houding tegenover planten en dieren 1500-1800. Amsterdam. Weijer, R. van de, 1992. Dieren als werknemers. Cultuurhistorische aspecten van mens-dier relaties. Tilburg. Wilczak, C. A., 1998. Consideration of Sexual Dimorphism, Age, and Asymmetry in Quantitative Measurements of Muscle Insertion Sites. International Journal of Osteoarchaeology 8. 311-325. Willemen, B, 1993. De hond en de hondenkar in oude ansichten. Zaltbommel. Zijlmans, J., 2002. Hond & Baas. Een geschiedenis van haat en liefde. Haags Historisch Museum. ’s-Gravenhage. Zumwalt, A., 2006. The effect of endurance exercise on the morphologhy of muscle attachment sites. Journal of Experimental Biology 209. 444-454.
288
|
04-binnenwerk.indd 288
Voor het karretje gespannen
31-07-2007 10:31:24
Wie willen we geweest zijn? Achtergronden van Brabantse (amateur-)archeologen Ellen van der Steen, Winnie van Vegchel & Herbert Vorwerk
Zoals ook elders bestaan onder de leden van AWN-afdeling 23 allerlei verschillen in leeftijd, sociale achtergrond, opleiding en dergelijke. Ongeacht de verschillen vormen ze gezamenlijk een hechte vereniging waarin iedereen zijn plek kan vinden. Wat ons bindt, is de interesse in archeologie en dat is nou juist wat ons allemaal hetzelfde maakt. In dit artikel een samenvatting van een enquête onder de leden. In het voorjaar van 2007 is een enquête gehouden onder de leden van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland (= AWN afdeling 23). Er werden vragen gesteld die allerlei persoonlijke, aan archeologie gerelateerde achtergronden betroffen. In totaal zijn 59 reacties ontvangen; met 170 leden bedroeg de respons dus 35%. De meeste reacties kwamen per e-mail binnen, een enkeling is persoonlijk geïnterviewd. Mogelijk is het internet voor sommigen een barrière. In dat geval zal het volgende representatief zijn voor met name internettende archeologie-liefhebbers. Hoe dan ook, de antwoorden zijn in dit artikel enigszins wetenschappelijk gebundeld. Kennis maken met archeologie Waar komt die fascinatie bij de leden voor archeologie toch vandaan en hoe is men voor het eerst met archeologie in aanraking gekomen? Opvallend vaak wordt aangegeven dat de eerste kennismaking met archeologie al op jeugdige leeftijd heeft plaatsgevonden (afb. 1). Leerkrachten in het lager- of middelbaar onderwijs en ook familieleden hebben daarin een grote rol gespeeld. Enkele van de antwoorden: ‘met je opa door de Peel wandelen toen ik een jaar of vijf was en hij vertelde wat daar tijdens de ontginning gevonden was (een urnenveld),’ of ‘mijn
onderwijzeres met die prachtige verhalen over de urnen die in Someren gevonden waren‘ en ‘ik vond het als kind heel fascinerend over grond te lopen waar zo lang geleden ook al mensen hadden geleefd.’ De basis voor de belangstelling in archeologie wordt ook vaak geboren wanneer er voorwerpen worden gevonden. Genoemde vondsten zijn: een munt, botjes, glimmende steentjes, fossielen, een urn of een schrabbertje, vaak gevonden in eigen tuin of in de directe woonomgeving. De combinatie van een vondst én een volwassene die er een verhaal bij vertelt, blijkt een belangrijke impuls voor een levenslange interesse en hobby. Die eerste vondsten worden nooit vergeten, zoals blijkt: ‘vuursteenafslag zoeken in de Drunense Duinen,’ of ‘archeologische voorwerpen zoeken aan het strand van Cadzand.’ In een aantal gevallen worden ook vakanties en reizen genoemd, zoals een bezoek aan de grotten in Limburg, maar in alle gevallen is het een kennismaking met een tastbaar verleden. Sommigen hebben pas op latere leeftijd kennis gemaakt met de archeologie, veelal wanneer men getuige was van een opgraving in de eigen woonomgeving. Zo is voor onze regio de eerste grote stadsopgraving in Eindhoven (het Heuvelterrein) een belangrijWie willen we geweest zijn?
04-binnenwerk.indd 289
|
289
31-07-2007 10:31:24
ke gebeurtenis geweest. ‘In 1989 stond ik naar die opgraving te kijken, toen wilde ik als echte Eindhovenaar ook mee helpen om de geschiedenis van Eindhoven uit de grond te halen’ of ‘tijdens een opgraving bij ons in het dorp ben ik via een amateur-archeoloog in contact gekomen met archeologie.’ Ook de studietijd blijkt een periode waardoor de interesse voor archeologie gewekt wordt of aangescherpt is, zoals: ‘studie kunstgeschiedenis’ of ‘door mijn studie Keltische taal- en letterkunde kreeg ik wat meer mee’ en ‘mijn belangstelling vindt zijn oorsprong in een klassieke middelbare opleiding.’
Afb. 1 Verdeling over leeftijdscategoriën (wanneer begon de interesse voor archeologie?). Tekening Ellen van der Steen.
290
|
04-binnenwerk.indd 290
Inspirator Een aantal leden is door bepaalde personen geïnteresseerd geraakt in de archeologie. Naast grootheden uit de geschiedenis van de archeologie zoals Howard Carter en Heinrich Schliemann worden lokale grootheden genoemd zoals: ‘Jan Slofstra uit Bakkeveen’ en ‘Anton van der Lee uit ’s-Hertogenbosch.’ Voor onze leden die professioneel met archeologie in de weer zijn, worden de inspirators uit het vak vermeld in de antwoorden: ‘Jan Kees Haalebos’ (1942-2001, hoogleraar provinciaal-Romeinse archeologie te Nijmegen), de archeozoölogen ‘Anneke Clason’ en ‘Loes van WijngaardenBakker’ en kasteel-archeoloog ‘Jaap Renaud’ (1911-2007). Vaak is het toch het thuisfront (18%) dat de grootste inspirator bood waarbij - hoe prachtig – ‘moeder’ de hoofdtoon voert. Ook hier worden weer docenten
genoemd die met 11% even hoog scoren als met naam genoemde medeleden van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland, waarvan de Eindhovense stadsarcheoloog er met kop en schouders bovenuit steekt. Hij wordt in 15% van de gevallen genoemd als inspirator van onze leden. Waarom archeologie? Om er achter te komen wat nu echt boeit en wat de kern is van de motivatie is de vraag gesteld: ‘Wat fascineert je in de archeologie?’ Dat (amateur-) archeologie geen activiteit is met de nadruk op ‘dingen zoeken,’ maar op ‘mensen’ blijkt uit vrijwel alle antwoorden, want wat de meesten fascineert, is het verhaal achter de voorwerpen: ‘hoe mensen vroeger leefden en waartoe ze met de beperkte middelen in die tijd al in staat waren’, of wat diepgaander: ‘de wereld, het leven, de drijfveren en de spiritualiteit van de mensen achter de vondsten’, ‘ik vind het knap als ik bedenk hoe ‘dingen’ van soms wel een duizend jaar oud zo ingenieus zijn gemaakt’, ‘het leven door de tijd heen’, ‘veranderingen door uitvindingen’ en ‘het directe venster naar het verleden.’ Meer filosofisch kan ook natuurlijk, met de vraag: ‘wie willen we geweest zijn?’ of ‘het verleden laat zien waarom we zijn wie we nu zijn.’ Ook wordt aangegeven dat ‘het lange-termijn-besef en de mystiek’ een rol spelen. Ook de ‘ontdekking van wat verborgen ligt onder maaiveld’ en ‘avontuur’ worden vaak genoemd als bron van fascinatie, zonder dat het ontdekken van schatten de boventoon voert. Duidelijk is dat ‘de aanraking’ en ‘tastbaar zijn’ een kick geeft en ‘sensatie’ oplevert, zeker omdat het ‘onvoorspelbare’ en ‘verrassende element’ ervoor zorgt dat archeologie ‘nieuwsgierig’ maakt. Het ‘achterhalen’ en het ‘onderzoeken op basis van de gevonden informatie’ en zelfs ‘rechercheren’ en ‘detective-achtig speurwerk’ zijn getuigenissen van geënqueteerde leden. Alles bijeen dus een ‘eindeloze hobby
Wie willen we geweest zijn?
31-07-2007 10:31:25
die nooit af is.’ ‘Dus graven maar! en puzzelen en plakken’ en ‘je kunt overal op avontuur en er van genieten want er zijn overal wel getuigenissen uit het verleden.’ Vaak komt ook de relatie naar voren met eigen de woonomgeving, de geschiedenis ervan en het leven van de voorouders. Het is een ‘uitdaging om uit de restanten van hun tijd hun leven en werken te reconstrueren.’ In dit kader wordt dan verteld: ‘de als kind ervaren sensatie van ‘historische grond’ heb ik nog altijd en het is dan vooral leuk door recente opgravingen weer nieuwe verhalen te horen’; vermeld wordt ook: ‘het leven en werken van onze (verre) voorouders’ en ‘dat er op de plek waar ik leef, zoveel generaties mensen hebben geleefd.’ Er bestaat ook fascinatie voor het vergaren van kennis waarmee een bijdrage aan de wetenschap wordt geleverd door ‘het schrijven van een stukje geschiedenis’, ‘de reconstructie van het verleden in de meest zuivere zin van het woord’ of kortweg ‘time machine.’ ‘Het feit dat het een dynamische wetenschap is’ boeit een van de leden die schrijft dat ‘er steeds weer nieuwe
vondsten worden gedaan en nieuwe onderzoeksmethoden worden ontwikkeld, die op hun beurt weer leiden tot nieuwe inzichten en theorieën.’ Dat er sprake is van voortdurende educatie wordt wel heel duidelijk omschreven: ‘het leuke is dat je er zelf elke dag wijzer van wordt, je wordt gedwongen steeds bij te leren, over onderwerpen waar je eerst niets van wist, leer je veel als je het bij een opgraving tegenkomt.’ Iemand drukt ons ook nog even met de neus op het feit dat ‘je maar één keer de kans hebt om het veilig te stellen.’ Ook de raakvlakken van archeologie met andere wetenschappen blijken uit verschillende reacties: ‘de samenkomst van kennis van over de hele wereld en de invloed die zij onderling uitoefent’, ’je kunt zoveel disciplines met elkaar verenigen: geschiedenis, cultuur, materiaalkennis’, ‘veelvoud van disciplines die toegepast worden in praktisch uitvoeren van archeologie, puzzelen, inzicht in ontwikkelingen in mensenlevens, de verscheidenheid in mensen die erbij betrokken zijn, evolutie van archeologische technieken en inzichten.’
Afb. 2 Het ‘archeologische’ gedeelte van de Eindhovense carnavalsoptocht in februari 2005 (allen verkleed als het middeleeuwse kind ‘Marcus van Eindhoven’). Foto Nico Arts.
Wie willen we geweest zijn?
04-binnenwerk.indd 291
|
291
31-07-2007 10:31:30
Afb. 3 De tijdsinvenstering aan archeologie door vrijwilligers. Tekening Ellen van der Steen.
Sociale aspecten en opgravingen Afgemeten aan jaarlijkse feesten, excursies, deelname aan de Eindhovense carnavalsoptocht (afb. 2) en de meestal goed bezochte ‘club’avond op woensdag, speelt het sociale aspect ongetwijfeld een grote rol. Dit blijkt ook uit de antwoorden van de enquête: ‘dat je langzaam aan met een team het verleden ontrafelt’ of ‘archeologie samen met anderen bedrijven, geeft de mogelijkheid voor sociale contacten.’ Een ander geeft aan: ‘mensen enthousiast maken bij iets waar ze normaal gesproken niet bij stil staan.’ Vervolgens wilden we weten of belangstelling en motieven kunnen worden gestaafd door wapenfeiten. We stelden daarom de vraag: ‘kan je belangrijke gebeurtenissen noemen die je betrokkenheid bij de archeologie onderstrepen?’ Een beperkt aantal leden geeft aan dat buitenlandse ervaringen indrukwekkend waren zoals ‘een studieproject in Turkije’, ‘vondst van een goudschat in Spanje’, ‘een bezoek aan Ostia en Rome, en de muur van Hadrianus.’ Het in één adem genoemde ‘prentenboek van Tut-anch-amon’ en ‘mijn hoogste punt op het einde van de middelbare school was een 10 voor geschiedenis,’ zijn bijna vertederend. Het zal niet verwonderlijk zijn dat naast deelname aan Eindhovense opgravingen, zoals die van het Heuvelterrein en het Kasteel van Eindhoven, de recente opgraving van het koor van de middeleeuwse Catharinakerk het meest (22 %) voorkomt in de antwoorden. Daar hoort ook ‘het maken van het pak van [de gereconstrueerde]
292
|
04-binnenwerk.indd 292
Marcus van Eindhoven’ bij, want die lag er begraven. Ook buiten Eindhoven zijn interessante ervaringen opgedaan. Genoemd worden onder andere: ‘grondboringen bij kasteel Loevestein’, ‘opgraving Sint-Oedenrode’, ‘lang op baggerschepen gestaan en leuke archeologische vondsten gedaan’, ‘mee opgraven van de potten van Boekel’, ‘meewerken aan het opgraven van de bronsschat van Nistelrode’, ‘opgraving kasteel Cranendonck’, ‘noodopgravingen in Uden’ waar ‘op vrijdag de 13e een ijzertijdafvalkuil met 12 kilo aardewerk’ werd veilig gesteld. Bij het beantwoorden van deze vraag zijn natuurlijk diegenen die zich beroepsmatig bezig houden met archeologie, in het voordeel. Hun reacties vormen een lange lijst van ‘topervaringen’, zeker als je als je op projectbasis bij talloze gemeenten actief bent of ‘experimentele archeologie in combinatie met toerisme en educatie’ bedrijft. Dat het niet altijd fysieke ervaringen in het veld of aan de sorteertafel hoeven te zijn, en dat de hoogtepunten ook aan vergadertafel of bureau kunnen worden beleefd, blijkt uit reacties als: ‘lidmaatschap van diverse heemkundekringen, archeologische werkgroepen, schrijven van artikelen en het maken van bezwaarschriften’ of het werken aan ‘het kleipijpenverslag.’ Expertise Op de vraag: ‘welke expertise heb je ontwikkeld in de archeologie?’ geeft 18% aan nog geen of nauwelijks
Wie willen we geweest zijn?
31-07-2007 10:31:30
ervaringen ontwikkeld te hebben. Gelukkig valt er heel wat af te kijken bij de leden die dagelijks vanuit hun professie in het vak werkzaam zijn en hun kennis en vaardigheden graag delen met de vrijwilligers. Dat er ook bij de vrijwilligers veel vaardigheden verenigd zijn blijkt uit de andere antwoorden: ‘determineren, veldwerk, grondverzet, slopen, vlaktekenen, coupe-tekenen, meten, los peuteren van skeletten, veldlopen.’ Ook zijn er vrijwilligers die gespecialiseerd zijn in: ‘Romeinse bodemvondsten,’ ‘overleg met betrokken instanties’, ‘fotografie’, ’reconstructie‘, ‘historische kleding’, ‘bouwhistorie’, ‘landschap’, ‘tentoonstellingen’, ‘restauratie’ en ‘metaaldetectie’. Dat er sprake is van een behoorlijke dosis bescheidenheid blijkt uit uitspraken als: ‘weet van alles wel een beetje’, ‘ik ben nog volop in opleiding op woensdagavond’, ‘nog weinig, heb alleen de veldcursus gedaan.’ Door de
vrijwilligers wordt relatief veel tijd besteed aan archeologie (afb. 3). Hoe lid geworden? Het volgen van de jaarlijkse, door de Stichting Brabantse Geschiedbeoefening ( ’s-Hertogenbosch) georganiseerde ‘basiscursus archeologisch veldwerk’ is voor de meesten (17%) aanleiding geweest om lid te worden (afb. 4). Op de gedeelde tweede plaats staan de contacten met de stadsarcheoloog van Eindhoven/Helmond en de landelijke AWN (via de website of via Westerheem). Verder zijn opgravingen in Eindhoven en lezingen over archeologie aanleiding geweest om lid te worden. Enkele leden zijn al lid vanaf de oprichting van de AWN-afdeling tien jaar geleden, of waren al lid van een plaatselijke archeologische werkgroep: ‘omdat deze club een regionale uitstraling had, was dit de ideale vereniging om bij aan te sluiten.’
Afb. 4 Deelnemers en docenten van de archeologische basiscursus in 2005. Foto Nico Arts.
Wie willen we geweest zijn?
04-binnenwerk.indd 293
|
293
31-07-2007 10:31:35
Er zijn ook leden die lid zijn geworden via stage of studie, de jaarlijkse Open Monumentendag of een tentoonstelling: ‘in de Marcus-tentoonstelling in het Eindhovense stadskantoor kreeg ik van een klein vrouwtje enthousiaste uitleg en een aanmeldingsformulier.’ Enthousiaste medeleden spelen dus ook een belangrijke rol. Verder worden een excursie van een heemkundekring en zelfs landelijke onderwaterarcheologie genoemd. De Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland groeit nog steeds, 15% is één jaar of korter lid. We zijn inmiddels een van de grootste afdelingen van de AWN. Uitschieters in de aanmeldjaren zijn 2004 (15%) - we kunnen deze piek niet verklaren - en 1997 (17%). We hebben dus minimaal 10 jubilarissen! Eén persoon is zelfs al 37 jaar lid van de AWN. Er worden steeds vaker jonge mensen lid van de vereniging (afb. 5). Speciale functies De enquête is goed ingevuld door leden die binnen de Archeologische Vereniging speciale functies vervullen. Bijna een kwart is lid van het bestuur of van de commissies voor activiteiten of ruimtelijke ordening. Sommige hebben twee functies. Deze dwarsverbanden komen vaker voor en een enkele enthousiasteling bekleedt zelfs drie of vier functies. Daarnaast zijn sommige leden correspondent voor de ledenbrief AVKP actueel of houden zich bezig met het bouwen van de website of het tekenen van vondsten. Opmerkelijk is dat één beroepsarcheoloog zich ‘als hulpje voor de vrijwilligers ziet’ en aangeeft dat dit ook andersom geldt. Dat archeologie de leden bindt, lijkt voor de hand liggend, maar er is duidelijk sprake van een bredere interesse in cultuurhistorie. Dit blijkt uit de lidmaatschappen bij andere verenigingen. Zeker veertig procent is ook lid van een vereniging ergens in de regio, met het woord ‘heem’ in de naam, waarbij twee leden ook een bestuursfunctie vervullen. Zeven hiervan com-
294
|
04-binnenwerk.indd 294
bineren dit lidmaatschap met andere cultuurhistorische interesses voor het behoud van specifieke cultuurhistorie, zoals kastelen of musea. Persoonlijke kwaliteiten De grote verscheidenheid van de leden blijkt uit de persoonlijke kwaliteiten die worden ingebracht binnen de vereniging. Deze zijn zeer divers, van praktisch tot professioneel en persoonsgebonden. Sommige leden geven aan dat ze wel meer zouden willen bieden maar er helaas geen tijd voor hebben. Vanuit de verschillende opleidingen en beroepen is bij nogal wat leden deskundigheid aanwezig op het gebied van ICT, geologie en menselijke en dierlijke anatomie. We hebben vooral leden die kunnen organiseren, soms met bestuurlijke ervaring, een (politiek) netwerk onderhouden of leiding kunnen geven. Ook worden lesgeven, andere educatie en boekhouden genoemd. De inbreng op het gebied van fotografie en grafisch drukwerk is wat ons betreft ook professioneel. Deze deskundigheden in relatie tot archeologie en de bijhorende netwerken zijn voor de vereniging van groot belang. Toch vormen de eerder genoemde praktische kwaliteiten en expertise van onze leden samen de spil van de vereniging waarbij ook ‘historisch onderzoek en het schrijven van stukjes’ en ‘het geven van rondleidingen’ worden genoemd. Verder worden lezingen georganiseerd en allerlei hand- en spandiensten verleend. Eigenlijk was één opmerking een doeltreffende samenvatting: ‘dingen die je zelf leuk vindt.’ Dat is nou precies waar ruimte voor is en wat de voeding is voor betrokkenheid en enthousiasme. Dat maakt de vereniging bruisend en levert inzet, maakt nieuwsgierig, vrolijk en creatief, waardoor men niet alleen voor de archeologie komt maar ook voor de sociale contacten. Andere kwaliteiten zijn geduld, gezond verstand en doorzettingsvermogen; sommigen kunnen grondig en precies werken.
Wie willen we geweest zijn?
31-07-2007 10:31:35
‘Welke kwaliteiten kunnen leden nog meer inbrengen?’ is een vraag waarover is nagedacht. Sommige leden weten het (nog) niet of tijd vormt een hindernis om actiever te worden. Sommigen vinden dat de reeds actieve leden al voldoende bijdragen. Op professioneel gebied worden nog extra onderzoek naar dierenresten genoemd en GIS-ondersteuning, ook biedt één lid zich aan als vertrouwenspersoon. Meer enthousiasme en creativiteit zitten ook nog in het vat. Vooral op praktisch gebied heeft men nog meer te bieden: veldwerk, vondstverwerking, determineren, restaureren of ‘iets met tekenen, dat vind ik leuk, en ik ben er goed in.’ Maar men geeft ook aan nog meer te willen leren om kwaliteiten te ontwikkelen, bijvoorbeeld op het gebied van restauratie. Verder worden het organiseren van wandelingen en excursies genoemd, en rubriceren, redactionele bijdragen en overleg. We zijn ook blij met aanvullende ‘prutskwaliteiten: het kleine werk, maken van dingen.’ Waardering De algemene waardering voor de vereniging is uitgedrukt in een rapportcijfer. We scoren goed van een zeven tot zelfs een paar tienen. De helft geeft ons een acht en wel 22 % een negen. Dat is een heel mooi rapport. Men waardeert de veelheid en variatie aan activiteiten die worden georganiseerd, zoals excursies, lezingen, de vereni-
gingsavonden en de opgravingen. Daarbij wordt verwezen naar de goede samenwerking tussen de inspirerende professionals van het Bureau Archeologie van de gemeente Eindhoven, de Stichting ArcheoService en de vrijwilligers, die gezamenlijk het Archeologisch Centrum Eindhoven vormen. Deze openheid en betrokkenheid bieden de mogelijkheid om als vrijwilliger je eigen deskundigheid te ontwikkelen. Toch kun je vrijblijvend deelnemen aan activiteiten, want ‘er kan zoveel’ en ook ‘wat je maar wilt.’ De Archeologische Vereniging ontwikkelt deskundigheid (ook bij gemeenteambtenaren) en werkt aan haar netwerk, waardoor de vereniging van groot belang is geworden voor de regionale belangen van de archeologie. ‘Het is gegroeid van een klein lichtje onder de vleugels van Nico tot een vereniging, die mee speelt op regionaal en landelijk niveau. De vereniging stimuleert archeologie door vrijwilligers, hetgeen tegen de landelijke trend in gaat namelijk dat archeologie hoofdzakelijk door professionelen wordt uitgevoerd!’ ‘Ik geef geen tienen maar eigenlijk verdient de vereniging deze wel. De inzet van het bestuur is enorm. Er wordt heel veel gedaan voor de leden die ook overal bij betrokken worden. Goede communicatie met de achterban via de Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland, de ledenbrief AVKP actueel en e-mail. Nergens krijg je zoveel terug voor je contributie. Landelijk loopt
Afb. 5 De leeftijdsopbouw van leden van de Archeologische Vereniging Kempenen Peelland (AWN 23). Tekening Ellen van der Steen.
Wie willen we geweest zijn?
04-binnenwerk.indd 295
|
295
31-07-2007 10:31:36
men voorop bij het opkomen voor het archeologisch belang in de breedste zin van het woord. Men schuwt niet hiervoor de nek uit te steken. Nu ik dit zo schrijf heb ik mijn negen alsnog maar in een tien veranderd.’ Wat betreft de sfeer worden enthousiasme en betrokkenheid genoemd, van zowel de leden als de medewerkers van het Bureau Archeologie van de gemeente Eindhoven (die overigens zelf ook allen lid zijn van de AWN). De vereniging is open en informeel, het is gezellig, men voelt zich er thuis. Enkele opmerkingen uit de enquête: ‘Vrijblijvendheid van deelname aan activiteiten, rijke schakering aan menselijke karakters, veelheid aan activiteiten, gemoedelijke sfeer.’ ‘Ik waardeer vooral de grote verscheidenheid. Het is fantastisch dat zoveel mensen, met zo’n verschillende achtergonden, elkaar vinden rond dit onderwerp en daarbinnen op zoveel verschillende manieren actief zijn.’ Op de vraag wat de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland nog meer zou moeten bieden, wordt voornamelijk geantwoord dat er al zoveel is.
296
|
04-binnenwerk.indd 296
Er zijn nog wensen voor opgravingen in het weekeinde of een breder aanbod aan activiteiten, ook in de meer noordelijke gemeenten van het werkgebied. Er worden ook lezingen bij verschillende heemkunde-verenigingen of dorpen in de regio voorgesteld, om ook nieuwe (jonge) leden te werven. Ideeën voor aanvullende activiteiten zijn ‘archeoloopjes’ (archeologische wandelingen), weekendcursussen archeologie en nog meer deskundigheidsbevordering bij gemeenten en een open avond met rondleiding in het Archeologisch Centrum Eindhoven, om leden meer te betrekken bij de afdeling en haar activiteiten. Na het invullen van de enquête geven sommige leden aan het komend jaar meer actief te willen worden. ‘Voor wat mijn behoefte betreft bieden ze mij alles. En als ik er nog meer tijd in wil steken, hoef ik alleen maar naar Eindhoven te gaan.’ Archeologisch Centrum Eindhoven Deken van Somerenstraat 6 5611 KX Eindhoven archeologie@eindhoven.nl
Wie willen we geweest zijn?
31-07-2007 10:31:39
Romeinse steen- en vakwerkbouw in Oirschot-‘Kasteren’ Hergebruik van Romeins bouwmateriaal in Christelijke context? Michiel van der Weele
Centraal in dit artikel staat het onderzoek naar de nog relatief onbekende Romeinse vindplaats Oirschot-‘Kasteren’ (provincie Noord-Brabant). Hierbij is gebleken dat de kwaliteit en kwantiteit van het vondstmateriaal het niveau van een ‘normale’ inheemse nederzetting overstijgen. Hier worden enkele onderzoeksresultaten behandeld, waarbij de vraag of Romeins bouwmateriaal in het nabij gelegen ‘Boterkerkje’ uit de (Volle) Middeleeuwen is hergebruikt, afzonderlijk wordt besproken.1
Afb. 1 De locatie van Oirschot in Nederland en de locatie van het onderzoeksterrein te Oirschot-‘Kasteren’. (naar Topografische atlas 1:25.000).
Sinds december 1990 werden bij regelmatig uitgevoerde veldverkenningen door de amateur-archeologen G.G.I.M. Speetjens2 en J. van der Hamsvoort vele Romeinse vondsten verzameld op een akker in het gehucht Kasteren, gemeente Oirschot (afb. 1).3 Op grond
van de hoeveelheid en de verspreiding van de vondsten werd bij de toenmalige provinciaal-archeoloog W.J.H. Verwers melding gemaakt van een vermoedelijke ‘Romeinse nederzetting’. 4 Het verzamelde materiaal bevatte fragmenten van Romeins importaarRomeinse steen- en vakwerkbouw in Oirschot-‘Kasteren’
04-binnenwerk.indd 297
|
297
31-07-2007 10:31:41
Afb. 2 Vereenvoudigde topografische kaart van de drie wettelijk beschermde percelen in Oirschot-‘Kasteren’. Dit kaartje beslaat een gebied van 900 x 900 m.
dewerk, dakpanfragmenten (tegulae en imbrices), tufsteen en ijzer- en glasslakken. Bovendien leverde de akker verscheidene metaalvondsten op, waaronder zilveren en bronzen munten en mantelspelden. Naar aanleiding van de gedane vondsten stelde de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) een verkennend onderzoek in, met als doel de aard en gaafheid van de vindplaats vast te stellen. Van 13 december 1993 tot 12 januari 1994 werd door de ROB een tiental proefsleuven gegraven onder de wetenschappelijke leiding van Verwers. De aangetroffen grondsporen bestonden uit greppels, paalgaten en uitbraaksleuven ‘die behoren tot een stenen gebouw dat dateert in de 2e eeuw’.5 Verder leverde het onderzoek een grote hoeveelheid Romeinse munten en mantelspelden op, maar ook aardewerk, dakpanmateriaal en een kalkstenen bouwfragment.
298
|
04-binnenwerk.indd 298
Op het aangrenzende weiland werd van 8 januari tot 1 maart 1996 een tweede onderzoek uitgevoerd. Er werd door de ROB een elftal sleuven gegraven, wederom onder de wetenschappelijke leiding van Verwers. Het onderzoek bracht een veelheid aan paalsporen, kuilen en greppels aan het licht, waaronder een vermoedelijke kringgreppel en greppels die werden toegeschreven aan: ‘een houten gebouw dat nogal zwaar gefundeerd leek’.6 Onder de vondsten bevonden zich opnieuw Romeinse metaalvondsten en aardewerk; het terrein heeft thans een totaal van 268 Romeinse munten en 31 mantelspelden opgeleverd. Ondanks het kleinschalige en verkennende karakter van de twee proefsleuvenonderzoeken zijn de resultaten uitzonderlijk te noemen voor de Brabantse zandgronden. De gevonden bouwmaterialen gaven de opgravers
Romeinse steen- en vakwerkbouw in Oirschot-‘Kasteren’
31-07-2007 10:31:48
aanleiding te veronderstellen dat het hier gaat om een gebouw dat was opgetrokken uit steen. Bovendien overstijgen de kwaliteit en kwantiteit van de metaalvondsten die het terrein heeft opgeleverd, het niveau van een ‘normale’ inheemse nederzetting. Buiten het Romeinse vondstmateriaal zijn nagenoeg geen vondsten gedaan uit vroegere perioden. Uitzonderingen zijn echter de twee gave kokerbijlen uit de Late Bronstijd, een boor uit het Laat-Paleolithicum/Mesolithicum en een Keltische goudstater uit het midden van de 1e eeuw voor Chr.7 Topografie en landschap De gemeente Oirschot ligt centraal in de provincie Noord-Brabant; de vindplaats ligt aan de St. Antoniusweg in het gehucht ‘Kasteren’.8 Sinds 2000 is de gemeente Oirschot hier een archeologisch monument rijker (Rijksmonumentnr. 519506); drie percelen rond de vindplaats zijn hier toen tot wettelijk beschermd archeologisch monument verklaard (afb. 2).9 Gesprekken met amateur-archeologen hebben inmiddels uitgewezen dat ook buiten de grenzen van het monument Romeinse vondsten zijn gedaan. Van het bewoningspatroon uit de Romeinse tijd is bovengronds niets meer zichtbaar, het ligt verscholen onder een plaggendek. Thans wordt het oostelijk gedeelte van het terrein gebruikt als grasland, terwijl het westelijk gedeelte in gebruik is als akkerland. Oirschot-’Kasteren’ is gesitueerd in een dekzandlandschap, met de Formatie van Twente als belangrijkste geologische afzetting aan het oppervlak. Deze bestaat uit jong dekzand en ondiep gelegen löss.10 De bodem rondom ‘Kasteren’ kan gerekend worden tot de zwarte enkeerdgronden met lemig fijn zand.11 Karakteristiek voor deze gronden is het voorkomen van een humeus plaggendek. Een plaggendek is het resultaat van eeuwenlang opbrengen van mest met een anorganische stof als verschraler op de akker. De geringe dikte van het plaggendek in Kasteren
komt vermoedelijk door het relatief hoge percentage zandige leem (löss) in de bodem. Dit gaf de bodem een grotere vruchtbaarheid en liet toe minder anorganische stoffen te gebruiken. De zwarte kleur is te verklaren doordat vooral heideplaggen zijn gebruikt als verschraler.12 Oirschot-’Kasteren’ ligt op de flank van de dekzandrug die voorkomt langs de lijn Spoordonk – Oirschot – Straten, op de plaats waar de rug wordt doorsneden door het beekdal van de Loop.13 Deze rug ligt parallel aan het drainagepatroon en bereikt een maximaal hoogteverschil van 5 meter.14 Rondom Oirschot en ‘Kasteren’ heeft het dekzandlandschap een zwakgolvend reliëf.15 Oorspronkelijke hoogteverschillen zijn voor een groot deel afgezwakt door jongere eolische afzettingen en de vorming van plaggendekken. Vanwege de relatief grote vruchtbaarheid en de gunstige waterhuishouding door het reliëf zijn deze gronden al vroeg in gebruik genomen. Vanaf de Bronstijd hebben mensen zich hier gevestigd en het land bewerkt. De geologische bodemgesteldheid is ongetwijfeld maar één aspect in de vestigingskeuze, ook de geografische ligging zal hier zeker een rol in hebben gespeeld. Toponymisch onderzoek Hoewel de toponymie geen concrete uitspraken kan doen en er vaak vele eeuwen liggen tussen het ontstaan van een naam en zijn eerste attestatie, kan men deze informatiebron hier toch niet onbenut laten. Allereerst zal worden ingegaan op de gehuchtnamen en ‘verdachte’ toponiemen ‘Kasteren’ en ‘Straten’ om vervolgens Oirschot te behandelen. Zowel van ‘Kasteren’ als ‘Straten’ wordt een Latijnse oorsprong vermoed. ‘Kasteren’ zou zijn afgeleid van het woord castra of castrum, wat vertaald kan worden als versterkte plaats, legerplaats of kamp.16 ‘Straten’ kan zijn afgeleid van het woord strata wat Romeinse baan of steenweg betekent.17 Romeinse steen- en vakwerkbouw in Oirschot-‘Kasteren’
04-binnenwerk.indd 299
|
299
31-07-2007 10:31:48
De naam ‘Straten’ is sinds 1300 na Chr. al bekend, waarmee het oude gehucht langs de zuid-noord lopende heerbaan ‘s heren strate werd bedoeld in het oosten van Oirschot.18 Vermoed wordt dat er in de Romeinse tijd ook een heerbaan (in welke vorm dan ook) heeft gelopen, wat misschien bevestigd kan worden door de vondsten op de site Oirschot-‘Kasteren’. Geografisch ligt Oirschot-‘Centrum’ niet zo ver van Oirschot-‘Kasteren’ vandaan, en daarom kan de volgende toponymische uitleg van Oirschot wel zinvol zijn voor het onderzoek in ‘Kasteren’. Oirschot zou al in de 9e eeuw voorkomen in de geschriften onder de naam ‘Oroscot’. Oirschot zou afstammen van Oor(schot), wat zoiets zou betekenen als ‘oeros’, terwijl ‘schot’ of ‘schoot’ een afgeleide is van ‘beboste hoek zandgrond uitspringend in moerassig terrein.’19 Geconcludeerd kan worden dat de oudste vermeldingen niet zo ver teruggaan dat de bovenstaande Oirschotse toponiemen direct zijn terug te voeren op de Latijnse benaming. Er bestaan hier geen Romeinse schriftelijke en epigrafische bewijzen voor. Dat neemt overigens niet weg dat de toponiemen er wel van kunnen zijn afgeleid, maar dit is alleen niet meer te bewijzen. Oirschot in een infrastructureel netwerk De hoofdinfrastructuur in Romeins Nederland bestond uit twee rijkswegen (viae) langs de Maas en Rijn, die op de Tabula Peutingeriana staan aangegeven. Verder ging het transport over waterwegen en secundaire landwegen (semitae), waarvan de laatste op de zuidelijke zandgronden praktisch geen sporen hebben nagelaten. Dit heeft voornamelijk bodemkundige oorzaken, aangezien de aard van de weg afhankelijk is geweest van het voorhanden zijnde materiaal. Afgezien van een klein stroompje met een vermoede voorde in de directe nabijheid van de site, heeft Oirschot’Kasteren’ een geïsoleerde positie
300
|
04-binnenwerk.indd 300
binnen de archeologisch aantoonbare infrastructuur van de Maas-DemerSchelde-regio. Met name auteurs als Knippenberg en Mennen vermoeden onder andere een weg van Tongeren (Atuatuca Tungrorum) over Oirschot’Kasteren’ naar Rossum.20 In de literatuur staat deze hypothetische weg ook wel bekend als ‘Kempenweg’.21 Zonder archeologisch bewijs blijft deze Romeinse weg langs Oirschot slechts hypothetisch. Toch zijn er bronnen voorhanden die misschien verband houden met een nabij gelegen weg. Toponymisch onderzoek toonde eerder aan dat ‘Straten’ een verwijzing kan zijn naar een (Romeinse of middeleeuwse) heerbaan of een verharde weg. Daarnaast heeft het verkennende onderzoek in Oirschot-’Kasteren’ een gecorrigeerd beeld opgeleverd van de archeologische situatie sinds de constructie van deze ‘Kempenweg’. Oirschot ligt in de zone waar, van Empel tot aan de Belgische grens, tufsteen in kerken en oude gebouwen is (her)gebruikt. 22 Het vervoer over land van dit bouwmateriaal zou over deze as kunnen zijn gegaan en het bestaan van een oudere weg hebben betekend. Verder kunnen de uitgiften van de gemeinte (de gemeenschappelijke gronden) een aanwijzing zijn voor Romeinse wegen, waarbij (oude) wegen werden gebruikt als grens. 23 Langs Oirschot’Kasteren’ heeft een Heerstraet gelopen waarvan verondersteld wordt dat deze een rol heeft gespeeld in de vaststelling van de gemeinte-grens. Waarschijnlijk is dit ook de Romeinse heerbaan van Tongeren naar Rossum geweest. 24 Historisch onderzoek geeft verder aan dat vanaf de 9e eeuw over Oirschot een heiligenweg heeft gelopen die in verband gebracht kan worden met de heilige Odulphus die in de nabije omgeving van Kasteren moet zijn geboren. 25 Dit zou aannemelijk maken dat er nog een oude weg zichtbaar moet zijn geweest. 26 Tot slot blijkt dat langs protohistorische banen vaak les lieux de culte secon-
Romeinse steen- en vakwerkbouw in Oirschot-‘Kasteren’
31-07-2007 10:31:49
daires liggen, die alleen op afgelegen plaatsen zijn blijven bestaan en later zijn gekerstend door de bouw van een kapel of kruis. 27 De kapel van de Heilige Antonius en zijn voorgangers, hemelsbreed 1200 meter van de site Kasteren verwijderd, zou erop kunnen wijzen dat die plek een lieu sacré is geweest waarlangs een weg heeft gelopen. Toegegeven, dit laatste argument is de minst sterke verklaring in deze redenatie. Ofschoon er geen onomstotelijk bewijs voor een weg is geleverd, is het alleszins duidelijk dat er in de Romeinse periode langs Oirschot-’Kasteren’ een weg mag worden verondersteld.28 Toponymisch, archeologisch en historisch onderzoek heeft hier aan bijgedragen. Wat vast staat, is dat de Romeinen prehistorische wegen hebben gebruikt en belang hadden bij een directe verbinding vanuit Tongeren, door de Kempen, naar de limes. Resultaten De proefsleuvenonderzoeken, gecombineerd met metaaldetectoronderzoek door amateur-archeologen, leverde te Oirschot-‘Kasteren’ een opmerkelijke hoeveelheid archeologische grondsporen, metalen voorwerpen, aardewerk en bouwmateriaal op, die niet éénduidig zijn te interpreteren. Voornamelijk in de omgeving van de uitbraaksleuven was de vondstdichtheid erg hoog. De uitbraaksleuven zijn in het vlak zichtbaar geweest als banen van brokken tufsteen en ijzeroer, samen met kleine dakpanfragmenten die ook direct boven de uitbraaksleuven werden gevonden. Een lay-out of een duidelijke maatvoering onttrekt zich vooralsnog aan onze waarneming. De relatieve rijkdom van de materiële cultuur en de gevonden aanwijzingen voor steen- en vakwerkbouw, maken dat Oirschot-‘Kasteren’ een site is die niet alleen afzonderlijk, maar ook in een breder perspectief van steenbouw moet worden bekeken. De onderzoeken in deze zone zijn vooralsnog te beperkt om verregaande conclusies te
trekken, maar toch zijn heel wat gegevens verzameld waarbij een hypothese als cultusplaats in dit geval het meest voor de hand lijkt te liggen. Met name het aardewerkspectrum en de combinatie van mantelspelden, munten en andere metalen voorwerpen bepalen in hoge mate de keuze voor een cultusplaats. De plek werd dan misschien op gezette tijden bezocht waarbij persoonlijke bezittingen werden achtergelaten. Een andere mogelijkheid is dat de uitbraaksleuven onderdeel uitmaakten van een complex met een religieus/funeraire functie, waarbij er op het terrein zowel sprake is geweest van een grafveld als een cultusplaats. 29 Het bestaan van het complex situeert zich op basis van het vondstmateriaal waarschijnlijk vanaf de tweede helft van de 1e eeuw tot in het derde kwart van de 3e eeuw. In deze periode moet waarschijnlijk ook de steen- en vakwerkbouw op het terrein hebben bestaan. Vanaf 70 na Chr. beginnen de vondsten sterk toe te nemen en de
Afb. 3 De schets van het Boterkerkje te Oirschot door Hendrik Verhees.
Romeinse steen- en vakwerkbouw in Oirschot-‘Kasteren’
04-binnenwerk.indd 301
|
301
31-07-2007 10:31:50
niet is ontstaan uit een bewoning in de Late IJzertijd die geleidelijk onder invloed is gekomen van de Romeinse cultuur.
Afb. 4 De stukken basaltlava en ijzeroer(steen) in de gevel van de ‘Boterkerk’, en het steenblok met de constructiesporen. Foto's Michiel van der Weele
302
|
‘bloeiperiode’ van het terrein ligt tussen Trajanus en Marcus Aurelius; in afgeronde getallen tussen 98 - 180 na Chr. Zoals de precieze begindatering niet is vast te stellen, is ook niet duidelijk tot wanneer in de 3e eeuw in Oirschot-’Kasteren’ het terrein werd gebruikt. Zowel de munten als de fibulae pleiten voor een einde vlak na het midden van de 3e eeuw. Mogelijk kan de teloorgang worden toegeschreven aan de Germaanse invallen rond 270 na Chr. Over een mogelijk herstel in de 4e eeuw zijn geen duidelijke aanwijzingen. Evenmin bestaat er uitsluitsel over de vraag of het complex al dan
Hergebruik van bouwmateriaal? Voor het bestaan van een gebouw dat (deels) was opgetrokken met duurzame materialen bestaan voor de site Oirschot-‘Kasteren’ op basis van het archeologisch teruggevonden bouwmateriaal concrete aanwijzingen. Dit gezegd hebbende doemt direct ook een aantal intrigerende vragen op, zoals: waarom is het terrein destijds verlaten? Of wat is er gebeurd met de bestaande bebouwing? De uitbraaksleuven vormen het bewijs dat er doelbewust materiaal van de site is weggevoerd om mogelijk elders hergebruikt te worden. Onderzoek in Engeland heeft aangetoond dat het recyclen van Romeinse spolia een kenmerkend aspect was van middeleeuwse bouwpraktijken.30 De belangrijkste vraag die hierbij kan worden gesteld, is op welk moment in de tijd men overschakelde van het hergebruik van Romeins bouwmateriaal op het gebruik van recent uitgehouwen steen. Verschillende motieven kunnen achter het recyclen van Romeins bouwmateriaal schuilgaan, waarbij Eaton heeft laten zien dat middeleeuwse bouwers in het geval van kerken niet automatisch voor de goedkoopste oplossing kozen. Ook op het Europese vasteland zijn voorbeelden bekend van intentioneel hergebruik van Romeinse spolia in een christelijke context. Het gaat hier dan uitsluitend om (vroeg)middeleeuwse kerken. Verondersteld wordt dat ook het OnzeLieven-Vrouwekerkje, thans het zogenaamde Boterkerkje, in het centrum van Oirschot (vóór 12e eeuw) wel eens gebouwd zou kunnen zijn met van de site afkomstig hergebruikt materiaal.31 In 1794 was het Boterkerkje van Oirschot onderwerp van één van de vele door Hendrik Verhees getekende kerken en kapellen (afb. 3). Boven zijn schets schrijft hij: Een oud heijdens oft Romeijns gebouw, geheel van tras oft
Romeinse steen- en vakwerkbouw in Oirschot-‘Kasteren’
04-binnenwerk.indd 302
31-07-2007 10:31:55
duijftsteen. Wederzijds aan de Noort en Zuijdzijde met twee steene caracters voorzien, in duijftsteen uijtgehouwen dog sterk ingesleeten.32 Door het ontbreken van hard bewijs voor hergebruik van Romeins bouwmateriaal uit Kasteren in het kerkje van Oirschot, worden we gedwongen te kijken naar andere methoden en technieken. Allereerst is dit het macroscopisch onderzoek dat heeft uitgewezen dat het tufsteen van het kerkje uit dezelfde groeven komt als dat wat van de site afkomstig is.33 Op zichzelf zegt dit echter nog niets, omdat deze groeven ook in de Middeleeuwen nog in gebruik waren. Met andere woorden, indien de steengroeve alleen in de Romeinse periode zou zijn geëxploiteerd, dan moet het wel om hergebruik van Romeinse spolia gaan en niet om ‘vers’ uitgehouwen steen. Helaas stelt dit type onderzoek ons niet in staat om hier uitspraken over te doen. Ten tweede is het de restauratie door Monumentenzorg, die de ROB in 1960 de gelegenheid bood een opgraving te verrichten bij het Boterkerkje. Hieruit bleek dat de fundering van de oostmuur van het schip doorliep en dat het koor, waarvan de fundering zeer diep onder het huidige vloerniveau werd aangetroffen, pas op enige hoogte boven dit niveau met het schip in verband was gemetseld.34 Dat mag de veronderstelling rechtvaardigen dat het oudste koor en het huidige schip niet gelijktijdig zijn gebouwd; het is niet uitgesloten dat er in de oudste fase gebruik is gemaakt van Romeins bouwmateriaal.35 Verder werd geconstateerd dat het oude schip is opgetrokken met muren in zogenaamd kistwerk van tufsteen met enkele blokken ijzeroer(steen) en basaltlava met mortel in de kern.36 De derde methode bestond uit een nauwgezette bestudering van het opgaand muurwerk. In de twee lange gevels zijn brokken ijzeroer(steen) en bewerkte blokken zwarte basaltlava ingemetseld. Ze bezitten mortelresten, wat vreemd is, omdat het niet
dezelfde mortel is als waarmee is gemetseld, en dit op alle overige stenen ontbreekt. Het ijzeroer werd ter plaatse gevonden en de vulkanische basaltlava kwam, net als de tufsteen, uit de Eifel. Zeer merkwaardig zijn de twee constructiesporen in de vorm van zwaluwstaartvormige ankergaten in één van de blokken basaltlava (af b. 4).37 Zowel het materiaal als de constructiesporen zijn vreemde elementen. Secundair gebruik van oude bouwstenen is het beste te zien aan grote en zwaluwstaartvormige ankergaten die op geen enkele wijze rekening houden met de oorspronkelijke functie.38 Het is slechts één van de opvallende elementen in de gevel. Wat verder nog opvalt in de gevels zijn de tufsteenblokken die qua grootte en verwering afwijken van de rest. Zo heeft één zo’n steenblok nog een hoekprofiel dat op de kopse kant zichtbaar is. Vanaf het maaiveld zijn alle voegen van het kerkje doorspekt met oranje gekleurde brokjes. Onderzoek naar de mortelsamenstelling zou antwoord kunnen geven op de vraag of dit vermalen Romeins keramisch bouwmateriaal is. Tot slot zijn niet in een uitbraaksleuf, maar in de gevel van het Boterkerkje te Oirschot‘Centrum’ twee oranje gekleurde vlakken van ca. 20 bij 18 centimeter te zien. Ofschoon alleen het oppervlak zichtbaar is, lijkt het baksel sterk op dat van Romeinse bakstenen. Conclusie De resultaten van het archeologisch onderzoek in Oirschot-‘Kasteren’ staan ons toe om op deze plaats in de Romeinse periode een gebouw van steen- en vakwerk te situeren, waarvan slechts de met bouwpuin gevulde uitbraaksleuven nog resteerden. Een aantal vreemde elementen in de buitengevel van het Romaanse Boterkerkje in Oirschot gaven aanleiding tot de hypothese dat het kerkje deels is opgetrokken met hergebruikt Romeins bouwmateriaal van de site Oirschot‘Kasteren’. Romeinse steen- en vakwerkbouw in Oirschot-‘Kasteren’
04-binnenwerk.indd 303
|
303
31-07-2007 10:31:55
Noten 1. Dit artikel is een bewerkte versie van mijn doctoraalscriptie (Van der Weele 2005). 2. De combinatie van de toponiemen Straten en Kasteren, gekoppeld aan de stelling van W. Knippenberg dat Straten deel uitmaakt van een Romeinse (heer-)weg bracht Speetjens tot een archeologische veldverkenning in dat gebied. 3. Zie Jaarverslag ROB 1991, 180; 1992, 202; Brabants Heem 44, 1992, 174. 4. Speetjens 1991, 12. 5. Verwers/ Buisman/ Van Gool 1994, 53. Een uitbraaksleuf is niets meer dan een ‘schim ‘van de eigenlijke muurfundering, waarbij alle bruikbare materialen werden uitgebroken en het restant in de sleuf werd teruggestort, zodat deze weer opgevuld raakte. 6. Verwers/ Kleij 1996, 43. 7. Het gegeven van de Keltische goudstater is afkomstig van N. Roymans. 8. Opvallende elementen in het aangrenzende gehucht Straten – de Bollen zijn de Sint Anthoniuskapel, de verscheidene boerderijen van het Brabantse langgeveltype, de bolle akkers en het driehoekig pleintje. 9. De volledige kadastrale aanduiding luidt: Gemeente Oirschot, sectie M., perceelnummers 468 (ged.), 469 (ged.) en 471 (ged.); coördinaten WO 152.215 / ZN 391.680. 10. Teunissen van Manen 1985, 14; Buitenhuis e.a. 1991, 31. 11. Op de bodemkaart aangegeven met de code zEZ23…t (Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000. Blad 51west Eindhoven, 1984, Wageningen). 12. Berendsen 1997, 34. 13. Houtzager 1975, 12. 14. Buitenhuis e.a. 1991, 34. 15. Ibidem, 30. 16. Gysselingh 1960, 555; Beelen 2002, 286. 17. Gysselingh 1960, 941. 18. www.bart.nl/~leenders/ 19. Gysselingh 1957, 108. 20. Knippenberg 1961, 69; Mennen 2003, 13. 21. Vanvinckenroye 1985, 150-151. 22. Strijbos 1999, 80. 23. Leman 1987, 10; Mennen 2003, 24. 24. Lijten 1990, 15 25. Lijten 1983, 19-21. 26. Mennen 2003, 35. 27. Chevallier 1997, 193. 28. Dit hoeft niet per definitie een op Romeinse leest geschoeide weg te zijn geweest. 29. Van der Weele 2005. 30. Eaton 2000. 31. De hemelsbrede afstand tussen de site Oirschot-‘Kasteren’ en het Boterkerkje bedraagt ca. 1,5 km. 32. Laarhoven 1975, 56. 33. Ik wil Prof. Dr. H. Kars bedanken voor de macroscopische determinatie van een deel van het natuursteen. 34. Janse 1961, 149. 35. Strijbos 1991, 127. 36. Janse 1961, 148. 37. Zwaluwstaartvormige ankergaten worden gebruikt om horizontaal liggende stenen met elkaar te verbinden. Twee tegenover elkaar liggende zwaluwstaartvormige gaten werden verbonden met een dubbele zwaluwstaart van lood of hout. 38. Panhuysen 1996, 109. In Maastricht komt dit verbindingssysteem voor op stenen uit de periode van 40-175 na Chr. en schijnt tegen het einde van de 2de eeuw in onbruik te zijn geraakt. Literatuur Beelen, G.A., 2002: Liempdse contreien in naam door de eeuwen heen, Liempde. Berendsen, H.J.A., 1997: Landschappelijk Nederland, Assen. Buitenhuis, A., S.J. Kluiving, G.W. de Lange, R.W. de Waal, H.P. Wolfert, 1991: Geomorfologische gesteldheid van Midden en Oost Noord-Brabant, Wageningen (Rapport 121). Chevallier, R., 1997: Les Voies romaines, Parijs. Eaton, T, 2000: Plundering the past. Roman stonework in Medieval Britain, Stroud. Gysselingh, M., 1960: Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk, West-Duitsland (voor 1226), Tongeren. Houtzager, M., 1975: De gemeente Oirschot. Een beschrijving van het fysieke milieu, Amsterdam (ongepubliceerde doctoraalscriptie Vrije Universiteit).
304
|
Romeinse steen- en vakwerkbouw in Oirschot-‘Kasteren’
04-binnenwerk.indd 304
31-07-2007 10:31:55
Janse, H., 1961: Oirschot, Hervormde Kerk, in Berichten van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 1961 (14), 147-154. Knippenberg, W.H.Th., 1961: Romeinse wegen in Noord-Brabant, in Kultuurhistorische Verkenningen in de Kempen 2, Oisterwijk, 31-91. Laarhoven, J. van, 1975: Het schetsenboek van Hendrik Verhees, ’s-Hertogenbosch. Leenders, K.,(http:// www.bart.nl/~leenders/ op 04-02-2004). Leman, P., 1987: Langs de weg de Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen, verkeersader voor industrie en handel: Villa Rustica, het Romeinse boerenbedrijf in het Rijn/Maasgebied, in P. Stuart, M.E.Th. de Grooth (red.), Heerlen, 7-11. Mennen, J., 2003: Een Romeinse weg door het Dommelgebied van Tongeren naar Rossum?, Noordbrabants Historisch Jaarboek 20, 10-52. Panhuysen, T.A.S.M., 1996: Romeins Maastricht en zijn beelden, Maastricht/Assen. Roymans, N., T. Derks, 1994 : Het heiligdom te Empel. Algemene beschouwingen, in N. Roymans, T.Derks (red.), De Tempel van Empel. Een Hercules-heiligdom in het woongebied van de Bataven, ‘s-Hertogenbosch. Speetjens, G., 1991: De archeologie van Oirschot, in H.J.M. Mijland, L.M. van Hout & J.P.J. Lijten (red.), Oog op Oirschot, Oirschot, 11-16. Strijbos, H., 1991: Drie (of vier?) generaties kerken: een grootfamilie in Oirschot, in H.J.M. Mijland, L.M. van Hout & J.P.J. Lijten (red.), Oog op Oirschot, Oirschot, 121-154. Teunissen van Manen, T.C., 1985: Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Toelichting bij de kaartbladen 50 Oost Tilburg en 51 West Eindhoven, Wageningen. Vanvinckenroye, W., 1985: Tongeren Romeinse stad, Tielt. Verwers, W.J.H., 1991: Verslagen van Provinciaal en regionaal archeologen (Vondstmeldingen en verkenningen, Oirschot), in Jaarverslag van de ROB 1991, Amersfoort 1992, 180. Verwers, W.J.H., 1992: Verslagen van Provinciaal en regionaal archeologen (Vondstmeldingen en verkenningen, Oirschot), in Jaarverslag van de ROB 1992, Amersfoort 1993, 202. Verwers, W.J.H., 1992: Archeologische kroniek van Noord-Brabant 1991, Oirschot, in Brabants Heem (44), 174-175. Verwers, W.J.H., A. Buisman, J. van Gool, 1994: Oirschot, Jaarverslag van de ROB, 1993, Amersfoort, 53. Verwers, W.J.H., P. Kleij, 1996: Oirschot, in Verwers, W.J.H., P. Kleij, Archeologische kroniek van Noord-Brabant 19941996, Amersfoort, 41-44. Vitruvius, 1997: De architectura, Handboek bouwkunde, Amsterdam. Weele, M. van der, 2005: Vakwerk in steenbouw. Romeinse steen- en vakwerkbouw in de Maas-Demer-Schelde-regio, met Oirschot-‘Kasteren’ als casus, Amsterdam (ongepubliceerde doctoraalscriptie Vrije Universiteit).
Romeinse steen- en vakwerkbouw in Oirschot-‘Kasteren’
04-binnenwerk.indd 305
|
305
31-07-2007 10:31:55
Archeo-dactyloscopie op aardewerk Mogelijkheden voor bepaling van herkomst en datering Cindy Vijsma
Op archeologisch aardewerk bevinden zich vaak vingerindrukken. Het zijn bijzonder persoonlijke overblijfselen van individuele pottenbakkers uit een ver en minder ver verleden. Vragen over de herkomst en tijdsperiode van een pottenbakker kunnen in principe aan de hand van diens vingerindrukken worden beantwoord. Niet alle vingerindrukken zijn echter even goed bruikbaar voor onderzoek.
Afb. 1 Wandscherf van Elmpter aardewerk met een duidelijke vingerindruk. Foto Laurens Mulkens.
306
|
04-binnenwerk.indd 306
Het depot van het Archeologisch Centrum Eindhoven bevat enkele honderden gerestaureerde potten uit allerlei tijdsperioden. Vooral de Late Middeleeuwen zijn hier goed vertegenwoordigd. Deze potten zijn onderzocht op de aanwezigheid van vingerindrukken, die vooral onder strijklicht goed zichtbaar zijn. Met name in het relatief zachte, meestal handgevormde â&#x20AC;&#x2DC;Elmp-
terâ&#x20AC;&#x2122; aardewerk (circa 1150-1350) blijken zich vaak goede indrukken te bevinden (afb. 1). Deze indrukken bevinden zich met name op de voet (geknepen standringen), bij de ooraanzet, aan de rand en soms ook op de buik. De aanwezigheid van vingerindrukken op juist deze plaatsen is goed te verklaren. Een geknepen standring wordt gevormd door met duim en wijsvinger
Archeo-dactyloscopie op aardewerk
31-07-2007 10:31:59
in de zachte klei te knijpen. Oren zijn bij de aanzet op de wand van de pot met de vingertoppen aangedrukt. Indrukken op de rand en de buik zijn ontstaan bij het vormen en aansmeren van de pot en wanneer de nog zachte pot in een oven wordt geplaatst. Over het algemeen bevinden zich de beste vingerindrukken op ongeglazuurd aardewerk met een relatief fijne magering. Bij een grovere magering zijn belangrijke details van de vingerindrukken niet aanwezig, waardoor het niet mogelijk is deze te gebruiken voor verder onderzoek. Op geglazuurd aardewerk bevinden zich regelmatig fraaie indrukken, maar doordat deze zijn dichtgelopen met glazuur is het niet mogelijk daar afdrukken van te maken. Duidelijke vingerindrukken hoeven zich niet alleen op fijn gemagerde aardewerken potten te bevinden. Ook op de achterkanten van bijvoorbeeld patacons (pijpaarden decoraties voor op taarten en koeken) zijn fraaie vingerindrukken gevonden. Dat deze hier zo mooi op aanwezig zijn, kan worden verklaard uit het feit dat de zachte pijpaarde met een vingertop in de mal werd gedrukt. Overigens bevin-
den zich bijvoorbeeld ook in het fijn gemagerde Romeinse terra sigillata vaak vingerindrukken (afb. 2). Vingerindrukken afdrukken Vingerindrukken zijn negatieven van de lijnenpatronen op (‘positieve’) vingertoppen. Voor het onderzoek van vingerindrukken zijn ‘positieve’ afdrukken noodzakelijk. Dergelijke afdrukken zijn vergelijkbaar met afgietsels van de lijnenpatronen op vingertoppen. Tijdens het onderzoek naar de ‘Eindhovense’ vingerindrukken is voor het maken van afdrukken geëxperimenteerd met diverse soorten pasta. Van belang was dat de afdruk na het drogen elastisch bleef. Uiteindelijk is een bruikbare tweecomponentenpasta gevonden, waarmee allerlei afdrukken zijn gemaakt van de vingerindrukken op middeleeuws aardewerk. Deze afdrukken zijn ingesmeerd met inkt waarmee vervolgens (negatieve) afdrukken op papier zijn gemaakt (af b. 3). Op deze manier kunnen verschillende vingerindrukken op een gemakkelijke manier onderling worden vergeleken. Het beste resultaat wordt verkregen
Afb. 2 Veel voorkomende plaatsen op aardewerk met vingerindrukken. Boven: een ‘uitgeknepen’ standring uit de Late Middeleeuwen, onder: een bakje van terra sigillata uit de Romeinse tijd. Tekening Cindy Vijsma.
Archeo-dactyloscopie op aardewerk
04-binnenwerk.indd 307
|
307
31-07-2007 10:31:59
Afb. 3 Enkele vingerindrukken op ‘Elmpter’ aardewerk.
met behulp van dun aangebrachte ‘dacty ink’, een inktsoort die ook door de recherche wordt gebruikt voor het maken van vingerafdrukken. Mogelijkheden Het onderzoek van ‘archeologische’ vingerindrukken kan interessante gegevens leveren over de identiteit van individuele pottenbakkers, hun aantal, de plaats waar ze werkten, of ze linksof rechtshandig waren, de tijdsperiode waarin ze leefden en dus ook over de herkomst en datering van hun producten en het verspreidingsgebied daarvan. Uiteraard is daarvoor veel meer
dactyloscopisch onderzoek noodzakelijk. Dactyloscopie is de techniek voor het zichtbaar maken, classificeren en identificeren van vingerafdrukken. Aan de hand van vingerafdrukken kan niet worden bepaald of deze van een kind, van een vrouwelijk of van een mannelijk individu afkomstig zijn. De gedachte dat grote indrukken die van een man zijn en kleinere indrukken van een vrouw of kind, is moeilijk te bewijzen omdat er mannen zijn met kleine vingers en vrouwen met grote vingers. Bovendien dient rekening te worden gehouden met de krimp van klei tijdens het bakken. De bedoeling is om de komende jaren het ‘Elmpter’ aardewerk dat in het depot ligt opgeslagen van het Archeologisch Centrum Eindhoven, systematisch te onderzoeken op vingerindrukken. Daar zijn vele duizenden scherven aanwezig, die afkomstig zijn van verschillende opgravingen. Veel van deze scherven zijn vooralsnog gedateerd in een bepaalde tijdsperiode. Gehoopt wordt op het vinden van dezelfde vingerindrukken op verschillende scherven van verschillende vindplaatsen.1 Archeologisch Centrum Eindhoven Deken van Somerenstraat 6 5611 KX Eindhoven archeologie@eindhoven.nl
Noot 1. Met dank aan Vincent Treu (Politie Brabant Zuid Oost, Forensisch Technische Ondersteuning, Eindhoven) en aan Nico Arts (gemeentelijk archeoloog Eindhoven) voor hun kennis, hulp en enthousiasme bij de totstandkoming van dit artikel.
308
|
Archeo-dactyloscopie op aardewerk
04-binnenwerk.indd 308
31-07-2007 10:32:00
De maatvoering van de middeleeuwse Petruskerk van Woensel Mick van Son
Een markant, nog zichtbaar restant uit het verleden van Woensel (thans gemeente Eindhoven) is de Oude Toren. Deze kerktoren lijkt naar bouwstijl (Kempische gotiek) te stammen uit de eerste helft van de 15e eeuw. Tegen de oostzijde van de toren stond tot 1815 het schip van de kerk. In 2005 werd een deel van de voormalige kerk opgegraven. In dit artikel worden de resultaten van die opgraving beschreven. Die resultaten zijn gebruikt om de maatvoering van deze kerk te reconstrueren en te verklaren. In die maatvoering blijkt verassend veel terug te vinden van de middeleeuwse getallensymboliek.
Afb. 1 Plattegrond van de thans bestaande aula met middeleeuwse toren en een reconstructie van de plattegrond van de middeleeuwse kerk. Tekening Mick van Son.
Rond de Oude Toren ligt nog altijd een begraafplaats. Tegen de oostgevel is een aula met binnenplein gebouwd. Het Archeologisch Centrum Eindhoven heeft, voorafgaand aan de heraanleg van het binnenplein, archeologisch onderzoek gedaan. Daarbij werd een deel van de oude kerk blootgelegd (af b. 1 en 2). Gevonden zijn
een deel van de fundamenten van het koor, ĂŠĂŠn hoek in de muur van een kruisarm A, twee hoeken in de muur van het zuidelijk deel van het koor B en C en enkele vierkante meters nabij de noordelijke aansluiting van de zijbeuk op de toren D (zie tekening 1). De toren zelf is bouwkundig onderzocht. De maatvoering van de middeleeuwse Petruskerk van Woensel
04-binnenwerk.indd 309
|
309
31-07-2007 10:32:03
voor. Onder de kooringang is over de hele lengte een fundament aangetroffen van gestapelde ongebruikte stukken baksteen. Zo’n puinfundament duidt op een tijdelijke muur. Er is inderdaad nog een klein stukje muur zichtbaar en op de puinfundering lag een brok muurrest. Het koor heeft waarschijnlijk enige tijd als zelfstandig gebouw (kapel?) gefunctioneerd. Datzelfde was het geval bij de nog bestaande St. Genovevakerk van Breugel. Deze kerk lijkt in veel opzichten op de opgegraven kerk
Afb. 2 De opgraving van de kerk van Woensel in 2005. Op de achtergrond een deel van het fundament van het koor. Rechts op de voorgrond het onderste deel van een voorraadpot van Elmpter aardewerk. Foto Nico Arts.
310
|
Koor De fundamenten van het koor zijn voor circa 60% in het zicht geweest tijdens de opgraving. De gemetselde fundamenten zijn aangelegd in een smalle sleuf van 90 tot 100 cm diep. Na de derde laag bakstenen lijkt de maatvoering te zijn gecontroleerd, vanaf de vierde laag is de oriëntatie van de noordelijke schuine muur met enige graden aangepast. De steunberen van het koor werden gelijktijdig en vertand in het muurfundament aangelegd. Links en rechts van de voorkant van het koor werden eveneens steunberen geplaatst, hoewel daar later de muren van de transepten op het koor moesten aansluiten. Het doet vermoeden dat eerst het koor en pas een tijd daarna de transepten zijn gebouwd. Daar zijn meer aanwijzingen
Toren De toren lijkt eveneens ‘los’ te zijn gebouwd. Er zijn aan de buitenkant van de toren geen littekens van een vertanding met de muren van het schip. Nu is de toren grondig gerestaureerd, waardoor littekens mogelijk geheel zijn verdwenen. Nog wel zichtbaar is de plaats waar het dak van het schip de toren raakte. Uit wat nu nog waarneembaar is en oude foto’s valt op te maken dat het alleen de ingekapte loodflap betreft die de ruimte tussen dak en toren waterdicht moest maken. Onder de grond is wel een vertanding gevonden op de plaats waar de muur van de zijbeuk de steunbeer van de toren raakt. Bij nauwkeurige waarneming van de toren blijkt daar een aantal slordigheden in te zitten. De steunberen staan scheef, de muren van de traptoren staan niet haaks op de toren, halverwege het tweede travee (aan de binnenzijde) zijn plotseling andere bakstenen gebruikt, de binnenhoeken van de toren zijn niet haaks en het vierkant bedoelde grondplan toont tientallen centimeters verschil. Het is niet waarschijnlijk dat dit komt door ondeskundigheid, gezien het hele grondplan en de op de toren gevonden meestertekens. Een meer plausibele verklaring is dat de toren in grote haast is opgetrokken. Is de toren wellicht met een strategisch doel gebouwd? Voegen wij hierbij dat de toren aan vier zijden voorzien is van schietgaten (dus ook de oostzijde, waar later het schip
De maatvoering van de middeleeuwse Petruskerk van Woensel
04-binnenwerk.indd 310
31-07-2007 10:32:05
tegenaan werd gebouwd), dan ontstaat de indruk dat de toren eerder door de wereldlijke macht is gebouwd dan door de geestelijke. Dit wel met de bedoeling er later een kerk tegenaan te bouwen, want de oostwand van de toren is vlak afgewerkt, zonder de overhoekse steunberen die de toren sterker hadden gemaakt. De onderste lichtspleten van de trappentoren liggen, daar waar het schip de toren zal gaan raken, aan de zuidzijde. Daarboven liggen deze spleten aan de oostzijde. Voor koor en toren is hetzelfde formaat bakstenen gebruikt. Ze zullen daarom waarschijnlijk in dezelfde periode of kort na elkaar zijn gebouwd. Transept Alleen het noordelijk transept is voor een klein deel blootgelegd tijdens de opgraving. Het was genoeg om de lengte van het transept te achterhalen, de breedte kon niet worden bepaald. De transepten zijn koud tegen het koor gebouwd, opnieuw een aanwijzing dat deze pas in een latere fase zijn toegevoegd. De fundamenten van het transept waren opgetrokken uit een groter formaat bakstenen, waaruit te concluderen valt dat deze stenen ouder zijn dan de bakstenen waarmee de rest van de kerk is gebouwd. Deze grotere bakstenen bleken hergebruikt te zijn. Een bijzondere vondst Al op de eerste dag van de opgraving werd binnen de fundamenten van het koor een groot gedeelte van een pot gevonden. Het was een voorraadvat van Elmpter aardewerk; de onderkant was nog redelijk intact. Het vat kan worden gedateerd tussen circa 1175 en circa 1325/1350. Na reconstructie zijn de maten vastgesteld op een hoogte van 47 cm en een maximale breedte van 44 cm (afb. 3). De pot was leeg en er waren geen sporen zichtbaar van een eventuele inhoud. Het vat was precies op de as van de kerk ingegraven. Het doet vermoeden dat het vat heeft gediend als relikwiehouder. Vreemd is dan dat de pot aan het begin van het
koor lag. Een relikwie werd als regel onder het hoofdaltaar bewaard en dat stond in de 15e eeuw achter in het koor. De ligging is wel te verklaren als de pot onder het altaar van een oudere kerk stond. De prominente plaats die de pot inneemt in het koor en het gegeven dat de pot veel ouder is dan onze kerk, doen denken dat bij de bouw van de kerk een oudere kerk als uitgangspunt is genomen of, nog preciezer, dat het heiligste object van de oudere kerk, namelijk het relikwie van de heilige Petrus, het uitgangspunt is geweest! Een soortgelijke situatie doet zich voor bij de kathedraal van Chartres.1 Helaas zijn er geen bouwsporen van het oude koor gevonden, maar dat kan te maken hebben met het vele grondwerk dat gedurende de eeuwen op die plaats heeft plaats gevonden.
Afb. 3 Vrijwilliger RenĂŠ Bogaerts met de door hem gepaste scherven van het voorraadvat van Elmpter aardewerk. Foto Nico Arts.
De maatvoering van de middeleeuwse Petruskerk van Woensel
04-binnenwerk.indd 311
|
311
31-07-2007 10:32:09
(Getals)symboliek en geometrie Een reconstructie van de oorspronkelijke kerk was op basis van de gevonden fundamenten niet mogelijk. We vroegen ons af of we verder konden komen vanuit de kennis en middelen die men in de 15e eeuw gebruikte om dergelijk grote gebouwen op te richten. Het gaat dan niet alleen om materialen en bouwmethoden, maar ook om de manier waarop deze mensen dachten, hoe zij de kerk en het geloof ervoeren en om de geometrie die bouwmeesters hanteerden. De middeleeuwse getalssymboliek stoelt op de klassieke oudheid en de joodse en christelijke geschriften. In deze geschriften komen veel ‘heilige getallen’ voor; deze getallen staan voor meer abstracte begrippen. Getalssymboliek en geometrie zijn nauw met elkaar verweven. Het cijfer één staat voor de cirkel en voor God/het oneindige. De twee wordt uitgebeeld als een lijn, de verbinding tussen twee punten. Dit cijfer staat voor dualisme, voor keuze, maar ook voor zonde. De drie staat voor de driehoek, in het christendom het symbool voor de heilige drie-eenheid. Bij vier hoort het vierkant en dat
drukt het aardse uit, zoals lucht, aarde, water en vuur, de vier jaargetijden, de vier windstreken. De vijf is bekend als regelmatige vijfhoek of pentagram. Dit symbool is zonder speciale kennis niet te construeren. Deze figuren kennen bijpassende instrumenten die door bouwmeesters werden gebruikt. De passer voor de cirkel, de liniaal voor de lijn, de driehoek en winkelhaak voor driehoeken en vierkanten. Hiermee en met de wiskundige formules die bij deze figuren horen, kon men in principe elk gebouw construeren Deze kennis was in de Middeleeuwen zeer populair. Men dacht in die tijd in getallen en symbolen. De ongeletterde middeleeuwer kon deze feilloos ‘lezen’. Het was naast gesproken taal de belangrijkste manier van communiceren. Daarom maakte de Kerk er ook dankbaar gebruik van en zien we deze getallen, figuren en symbolen terug in de maatvoering van de kerkenbouw, maar ook in de ornamenten, beelden en verdere afwerking. Het was ook handzaam voor de kerkenbouw; uitgaande van een bepaalde geometrie komen steeds weer dezelfde
Afb. 4 De geometrie van de Woenselse kerk in pentagrammen. Tekeningen Mick van Son.
312
|
De maatvoering van de middeleeuwse Petruskerk van Woensel
04-binnenwerk.indd 312
31-07-2007 10:32:17
Maat
afmeting (m)
aantal
voetmaat (cm)
Binnenmaat koor (lengte)
8,39
30
27,97
schuine zijde koor
3,34
12
27,83
transeptmuur oost binnenzijde
5,80
21
27,62
Doorsnede toren noord-zuid
8,20
30
27,33
Doorsnede toren oost-west
8,30
30
27,67
10,65
39
27,31
7,40
27
27,41
39,85
144
27,67
8,30
30
27,67
26,23
96
27,32
Hoogte middelste travee toren Hoogte bovenste travee toren voorzijde toren tot koorsluiting onderste travee toren Hoogte toren
zijden, hoeken en diagonalen van een vlak terug. En aangezien zonder bouwtekening gewerkt werd, was het voor de, meestal ongeletterde, bouwvakkers eenvoudiger om de juiste maatvoering aan te houden. De reconstructie van de kerk Om vast te stellen of ook bij deze kerk deze geometrie en symboliek gebruikt werd, moest eerst een ander probleem worden opgelost. De huidige maten moesten worden omgezet in de toen gebruikelijke voetmaat. Er is aan de
Tabel 1
hand van huidige meters en centimeters gezocht naar de best passende voetmaat, waarbij we er van uitgaan dat er hele voetmaten zijn gebruikt. Om zo dicht mogelijk bij de juiste voetmaat te komen werden alle gevonden maten gedeeld door de dichtstbijzijnde hele voetmaten. Dat leidt tot een gemiddelde voetmaat van 27,58 centimeter.2 Het toepassen van deze maat â&#x20AC;&#x201C; inclusief kleine afrondingen - was verrassend. De binnenzijde van de koorsluiting bleek 12 voet, evenals de twee
De maatvoering van de middeleeuwse Petruskerk van Woensel
04-binnenwerk.indd 313
|
313
31-07-2007 10:32:26
schuine kanten. Hierdoor ontstaan in het heiligste deel van het koor drie gelijkzijdige driehoeken, met zijden van 12 voet. De driehoeken symboliseren 3 maal de heilige drie-eenheid. Het getal 12 is een van de meest voorkomende getallen in de bijbel. De twaalf apostelen, de twaalf profeten, de twaalf joodse vorsten, de twaalf stammen van Israël, etc. De totale binnenbreedte van het koor is 24 voet (2 x 12). De lengte is 30 voet. Hier zien we weer de drie. Toen we de maten van de nog bestaande toren in beschouwing namen bleek deze omgerekend 30 bij 30 voet te zijn, terwijl de maat gemeten van de drempel van de hoofdingang in de toren tot de koorsluiting 144 voet bleek te bedragen. (12 x 12). Voor een volledige reconstructie misten we nog één punt. Punt X is tijdens de opgraving niet in het zicht geweest. Uit de literatuur blijkt dat in de middeleeuwen de kruisarm vaak begon op het punt van de gulden snede op de lengteas van het middenschip.3 Daarom hebben wij hier ook voor dat punt gekozen. Hieronder een opsomming van de - beslist niet toevallige - geometrie die nu ontstaat (afb. 4, 5 en 6).
314
|
Koor: – Het achterste deel van het koor wordt gevormd door een trapezium, met daarin 3 gelijkzijdige driehoeken met zijden van 12 voet. – De breedte van het koor is 24 voet. – De ingegraven pot staat precies op de middenas van de kerk en tevens 24 voet van de koorsluiting. – Een cirkel rondom de pot die de lijn J-H raakt, raakt ook de hoeken van de kooringang. – De buitenwerkse breedte van het koor is gelijk aan die van de toren. – De binnenwerkse lengte van het koor komt overeen met die van de toren. – De lijn H-X gaat door het hart van de pot en vormt daar waar hij de kooringang kruist, het punt van de gulden snede. Schip, toren, zijbeuken en kruisarmen: – De afstand van de voorzijde van de toren tot de achterkant van het koor bedraagt 144 voet (12 x 12). – Van buitenzijde noordelijke zijbeuk tot buitenzijde zuidelijke zijbeuk is de afstand 48 voet (4 x 12 ) Dit is dezelfde afstand als de lengte van de beuk (lijn V-T) Het vierkant dat
De maatvoering van de middeleeuwse Petruskerk van Woensel
04-binnenwerk.indd 314
31-07-2007 10:32:28
aldus ontstaat, het middenschip, symboliseert de weg die de mens tijdens zijn aardse leven moet gaan om aan het eind (het koor) de hemel te bereiken. Het vierkant en de 4 x 12 staan voor het aardse (4 jaargetijden, vuur, aarde, water en lucht, de vier windstreken enz.) Dit geldt ook voor de toren: een vierkant van 30 bij 30 voet. De toren werd in die tijd vaak gebouwd door de wereldse macht. – De lijn S-T snijdt precies het midden van de ingang van het schip (A’) en wel op het punt van S-T waar de gulden snede ligt. – L ijn A’–F raakt precies de punt van de kruisarm en wel bijna op het punt waar de gulden snede ligt. – L ijn C-D raakt eveneens de punt van de kruisarm E. Punt D is het midden van de kruisarmmuur. Daar waar de lijn de middenas van de kerk kruist, ligt precies het midden van het schip en de gulden snede op lijnstuk C-D. Daarbij deelt dit lijnstuk ook nog eens de middenas van de kerk (A-B’) op het punt van de gulden snede. Dit belangrijke punt A’’ is ook de gulden snede van
de lijn A’ tot aan de cirkel rond de pot in het koor. – Punt Y is het midden van de binnenmuur van de zijbeuk. Volgen we dit punt met een lijn naar F’, dan kruist deze lijn de cirkels 1 en 6 op de plaats waar deze de middellijn van de kerk raken en kruist ook nog punt F. Daar waar deze lijn de lijn UU’ kruist, ontstaat weer een gouden snede, evenals daar waar de lijn de twee cirkels raakt. De maatvoering voor het opgaande deel van de kerk is moeilijk te achterhalen. De toren is nog aanwezig en er zijn enkele prenten waarop de kerk staat afgebeeld. Die prenten zijn niet eenduidig over het uiterlijk van de kerk. Het enige wat we met zekerheid weten, is de hoogte van de toren (zonder spits), de lengte van de kerk en de nokhoogte van het dak van het schip. Zelfs met deze weinige gegevens zien we dat de geometrie weer bijzondere kenmerken heeft (afb. 7). Zo is de nokhoogte (punt C) de gulden snede van de hoogte van de toren (lijn A-D). De lijnen B-E en A-E worden door de nok gekruist precies op het punt waar zich op genoemde lijnen de gulden snede bevindt.
Afb. 5 De geometrie van de Woenselse kerk in zevensterren. Tekeningen Mick van Son.
De maatvoering van de middeleeuwse Petruskerk van Woensel
04-binnenwerk.indd 315
|
315
31-07-2007 10:32:31
Afb. 6 De geometrie van de Woenselse kerk in cirkels. Tekening Mick van Son.
Conclusies De kerk is opgebouwd uit vierkanten, rechthoeken, driehoeken en cirkels. Maar ook pentagrammen en zelfs de 7puntige ster zijn te herkennen. Dit sluit aan bij de toen gangbare symboliek. Het was tevens een hulpmiddel voor de veelal ongeletterde bouwvakkers. De toren en het koor lijken beide als losse bouwwerken in ongeveer de-
zelfde periode te zijn gebouwd. Transepten en schip zijn later toegevoegd. Het koor heeft mogelijk eerst als kapel gefungeerd en de toren, die in haast is opgetrokken, lijkt mede een strategisch doel te hebben gehad. Bij de bouw van de kerk is waarschijnlijk een oudere kerk, en dan met name een daarin aanwezig relikwie, als uitgangspunt genomen.
Afb. 7 Reconstructie van het opgaand werk van de Woenselse kerk. Tekening Mick van Son.
316
|
De maatvoering van de middeleeuwse Petruskerk van Woensel
04-binnenwerk.indd 316
31-07-2007 10:32:33
Noten 1. Volgens Charpentier (1966) vindt hij de heilige plek in het koor op bijna dezelfde wijze als in onze tekening, waarbij hij eveneens aanduidt dat het daar gaat om een vroeger, reeds verdwenen koor. 2. De gulden snede is het punt op een lijn dat verkregen wordt door de totale lengte van de lijn te vermenigvuldigen met 0,618033875. Op zich lijkt dat een tamelijk willekeurige verdeling van het lijnstuk, maar deze verhouding zien wij terug in de bouw van veel planten, dieren en vooral ook de mens. Fotografen gebruiken het als horizon bij een landschapsfoto en kunstschilders gebruiken het om verschillende vlakken in verhouding te schikken. Deze gulden snede wordt daarom in verband gebracht met het schoonheidsideaal. 3. Deze berekening heeft een aantal beperkingen en onnauwkeurigheden Een dergelijk groot gebouw is niet op de centimeter nauwkeurig en fundamenten zijn dikker dan de muren zelf. Literatuur Charpentier, L. 1966: Les Mystères de la cathédrale de Chartres. Paris. Constantinus, P. 1939: Liturgie en kerkbouw, Schiebroek. Gout, M, 2001: Symboliek in kathedralenbouw, Den Haag Nipper, G.J.C., 2004: 18 Eeuwen meten en wegen in de Lage Landen, Zutphen. Sauer, J., 1902: Symbolik des kirchengebäudes, Köln. Simson, O. von, 1956: The gothic cathedral. Origins of Gothic architecture and the Medieval concept of order. Princeton. Steensma, R. 1966: Vroomheid in hout en steen. Middeleeuwse kerken in Noord-Nederland. Baarn. Strijbos, H., 1995: Kerken van heren en boeren. Bouwhistorische verkenningen naar de middeleeuwse kerken in het kwartier Kempenland. ‘s-Hertogenbosch. Verhoeff, J.M. 1983: De oude Nederlandse maten en gewichten, Amsterdam. Vitruvius, 1997: De architectura. Handboek bouwkunde. Amsterdam. Wu, N.Y, 2002: Ad Quadratum. The practical application of geometry in medieval architecture. New York.
De maatvoering van de middeleeuwse Petruskerk van Woensel
04-binnenwerk.indd 317
|
317
31-07-2007 10:32:35
Ruiten, kogels en kantelen op een kacheloven uit het Kasteel van Zeelst Haro van Galen
In Zeelst (gemeente Veldhoven) zijn tijdens opgravingen in de jaren 1964-1974 fundamenten, een waterput en duizenden voorwerpen ontdekt van het voormalige Kasteel van Zeelst. Daarbij is een aantal fragmenten van kacheltegels gevonden, die onderstrepen dat het een aanzienlijk huis was. Opvallend kenmerk van deze tegels is de ruitvormige versiering in een lijst onder een gekanteelde rand. Deze vorm is niet in de literatuur aangetroffen en dat maakt deze tegels bijzonder.
Afb. 1 De U-vormige boerderij op de plaats van het Kasteel van Zeelst (situatie circa 1910). Foto archief Archeologisch Centrum Eindhoven.
Kacheltegels vormen de meest zichtbare onderdelen van een kacheloven (ook wel tegelkachel genoemd). Een kacheloven is een gesloten type kachel dat in centraal Europa is ontstaan. Vanaf de 13e eeuw raakten kachelovens verspreid over Noordwest-Europa. De kacheloven is ontstaan als een bakoven. Op een gegeven moment werden bolle potten in de wand van de oven gemetseld. Het vuur werd gestookt
318
|
vanuit een belendende ruimte en het rookkanaal bevond zich eveneens in die ruimte. Hierdoor bleef het verwarmde vertrek vrij van rook. Door het grote oppervlak van de in de wand gemetselde potten was de warmte-uitstraling veel beter dan bij ovens met een gladde wand. Met de ontwikkeling van de kachelvorm veranderde ook de vorm van de kacheltegels. Een kacheloven bestaat
Ruiten, kogels en kantelen op een kacheloven uit het Kasteel van Zeelst
04-binnenwerk.indd 318
31-07-2007 10:32:36
uit twee delen. In het onderste deel zit de vuurhaard. Deze bestaat uit een ijzeren korf, omgeven door tegels, met een opening aan de achterzijde naar de naastliggende ruimte. Deze onderzijde staat op een voetstuk; vaak is dit een zuiltje van metselwerk, natuursteen, hout of ijzer. Het bovenste deel van een kacheloven is veelal zuilvormig en geheel gemetseld uit tegels. Achthoekige en rechthoekige vormen komen ook voor, en het geheel is vrijwel altijd met architectonische motieven versierd. In de 15e en vroege 16e eeuw zijn dit voornamelijk gotische motieven met aan de bovenrand kantelen, tinnen en kruisbloemen. Later worden renaissance-motieven toegepast. Kacheltegels zijn met leem gemetseld, omdat bij gebruik van kalkmortel roet doorslaat. Om die reden zijn archeologische vondsten van kacheltegels aan de achterzijde zwart door roet, maar zijn er geen sporen van mortel te vinden.1 De tegels werden in het Middelnederlands ‘kakel’, of ‘kachel’ genoemd. Het hedendaagse woord kachel is hiervan afgeleid. De oven werd een kacheloven of ‘stove’ genoemd en de ruimte waar de kachel stond werd eveneens vaak als ‘stove’ aangeduid.2 In de loop der tijd ontstonden meerdere typen kacheltegels. De oudste kacheltegels (type I) waren als eenvoudige conische potten vormgegeven. In de 14e eeuw werd de voorzijde van een vlakke vierkante of rechthoekige plaat of lijst voorzien, soms als drie- of vierpasnis (type II) of met een gotische boog (type III en IV). Deze lijst werd in een houten mal gevormd. Er zijn ook tegels die gemaakt zijn uit een in de lengte doorgesneden, op de draaischijf gemaakte cilinder, voorzien van een lijst. Hierbij werd gebruik gemaakt van de vormentaal uit de gotiek, soms inclusief fijn maaswerk. Vanaf het begin van de 16e eeuw komt een nieuw type op, waarbij de tegel geheel in een mal gevormd is. Dit type is de reliëftegel (type V). Deze is ondiep van vorm en heeft in de 16e eeuw vaak
religieuze voorstellingen. Daarnaast komen veel figuren uit de klassieke mythologie voor. De gotische tegels zijn vrijwel altijd groen geglazuurd. De reliëftegels waren aanvankelijk ook groen geglazuurd, maar er ontstaan al snel tegels die zijn ingekleurd met groene, blauwe, bruine en gele tinten glazuur. Als laatste type ontstaan kacheltegels van faience, die voornamelijk wit of geel zijn; deze zijn vlakker van vorm dan de voorgaande typen. Parallel ontstaat aan het eind van de Middeleeuwen de met ijzeren platen beklede kachel, een voorloper van de latere ijzeren kachel. Archiefvermeldingen van kachelovens zijn zeldzaam, vooral in combinatie met archeologische en bouwhistorische overblijfselen. Er is een voorbeeld uit het kasteel Loevestein waar een kacheloven bekend is uit de eetzaal. Deze wordt in een inventaris uit 1532 omschreven als ‘een stove van stenen kakelen mit een yseren geraempte daeromme’.3 Een opgraving in de gracht van Loevenstein leverde een kacheltegel op, die in verband gebracht kan worden met de kacheloven in de voormalige eetzaal, die in de inventaris van 1531 beschreven wordt. Kacheltegels werden hoofdzakelijk geproduceerd in het Duitse Rijnland (voornamelijk in de omgeving van Keulen), in Oostenrijk en in Zwitserland. Er zijn meerdere aanwijzingen dat de productie eveneens in de Nederlanden plaatsvond, zoals in Deventer, waar twee makers van kacheltegels woonden. Een rekening uit Loevestein uit 1521 voor klei uit ‘Oosterhout tot Gorinchem’ en vormen ‘noch betaelt voor de vormen daer die voorscreven caekelen inne gedruct zijn’4 suggereert dat de 126 bestelde kacheltegels in Gorinchem gemaakt zijn. Mogelijk zijn deze kacheltegels onderdeel van de kacheloven die in de inventaris van 1532 beschreven wordt. Kacheltegels worden in verband gebracht met hoge status en dus met kastelen en kloosters. Bij gewone woonhuizen zijn deze tegels als archeologische vondsten vrijwel onbekend.
Ruiten, kogels en kantelen op een kacheloven uit het Kasteel van Zeelst
04-binnenwerk.indd 319
|
319
31-07-2007 10:32:37
Afb. 2 Fragmenten van een fries van de bovenzijde van een kacheloven. Foto Laurens Mulkens.
Voorheen is vaak steengoed gebruikt om de status van de bewoners vast te stellen. Kacheltegels zijn een meer betrouwbare aanwijzing voor de welvaart van de vroegere bewoners. Enkele exemplaren, gevonden in Nijmegen, komen uit een groot woonhuis, de Hof van Batenburg, in de oudste vermelding als een ‘ridderhuys’ beschreven.5 In de regio Eindhoven zijn kacheltegels op verscheidene plaatsen gevonden. Voorbeelden zijn het Hooghuis van Gemert, het Kasteel van Eindhoven en het klooster Ten Hage in Eindhoven. Het Hooghuis van Gemert is een kasteel dat in 1996 is opgegraven, waarbij enkele kacheltegels gevonden zijn.6 Bij de opgravingen van het Kasteel van Eindhoven in 1990 en 1992 zijn rijkversierde fragmenten en enkele complete exemplaren van kacheltegels gevonden.7 Dit zijn reliëftegels met lijsten en veel delen van een fries (afwerkrand aan de bovenzijde). Bij een opgraving die in april 2007 is uitgevoerd op het binnenterrein van het klooster Ten Hage (thans: Mariënhage), zijn enkele fragmenten gevonden van gotische kacheltegels van het type nistegel. Deze kwamen uit de gracht van het kasteel dat voorafging aan dit klooster. Het Kasteel van Zeelst Juist buiten het voormalige dorp Zeelst (thans een wijk in de gemeente Veldhoven), ligt een oude U-vormige boerderij (afb. 1). In 1964 vormden de sloopplannen van deze boerderij
320
|
aanleiding om hier een opgraving te verrichten. Op initiatief van Ton Vroomans (1927-1993) werd uiteindelijk tien jaar lang gegraven op het terrein. De opgraving is vanaf 1970 uitgevoerd door vrijwilligers die zich later hebben georganiseerd in de nog steeds bestaande Archeologische Vereniging ’t Oude Slot. De boerderij is na de opgravingen niet afgebroken, maar gerestaureerd. De boerderij en de tuin liggen nu midden in de bebouwing en zijn in gebruik als streekmuseum ‘Het Oude Slot.’ In 1990 zijn grondboringen uitgevoerd in de tuin van dit museum om een beeld te krijgen van de profielopbouw van het terrein en de loop van de grachten.8 Uit archiefonderzoek blijkt het ‘Adelijck Huys van Zeelst’ voor het eerst als heerlijkheid Zeelst genoemd wordt in 1559, toen dit verpand werd aan jonkheer François Schotelmans door de Spaanse koning Philips II.9 Op een kaart van Brabant uit 1635 wordt bij Zeelst een kasteel aangegeven met de naam ‘Ioncker van Sterre’, de toenmalige eigenaar. In 1698 wordt het huis vermeld als ‘een seer plaijsant adellijck huijs met sijn graften ende ophalende brugge.’ en in 1709 wordt er gesproken over ‘een addelijck huijs ende hoff ende aengelach.’ Het slot te Zeelst was dus een omgracht huis met een ophaalbrug en een voorhof. In 1809 wordt het huis voor 3000 gulden verkocht door Andreas del Marmol van Eyck, stalmeester van Hortense,
Ruiten, kogels en kantelen op een kacheloven uit het Kasteel van Zeelst
04-binnenwerk.indd 320
31-07-2007 10:32:38
de echtgenote van Lodewijk Napoleon. Tussen 1809 en 1820 wordt het huis vermoedelijk afgebroken en vervangen door de U-vormige boerderij die nog steeds bestaat. De kacheltegels van Zeelst De opgravingen naar de overblijfselen van het Kasteel van Zeelst leverden een 80 cm dik en 8,9 meter lang fundament op van een hoek van het kasteel met daarin een waterput. Het bleek een zogenaamde Amsterdamse fundering. Dit fundament is kort na 1980 tot boven het maaiveld opgemetseld als zichtbaar archeologisch monument. Direct aan dit fundament lag de kasteelgracht waaruit circa 24.000 vondsten zijn verzameld. Het grootste deel van de vondsten dateert uit de periode 1600-1725. Kleinere groepen vondsten vormen de periode 1525-1600, dus enkele tientallen jaren voor de eerste vermelding van de heerlijkheid, en de periode 1725-1800. Tussen het aardewerk is een tiental scherven van steengoed kannen uit de 13e eeuw aangetroffen.10 De gevonden kacheltegels zijn alle van het reliĂŤftype en zijn te dateren in het midden en derde kwart van de 16e eeuw. De tegels zijn fragmentarisch en de staat van het glazuur is slecht, zoals vaak bij kacheltegels. Er kan een drietal varianten worden onderscheiden. Er zijn resten van zeker vier tegels die een fries hebben gevormd aan de bovenzijde van de kacheloven, met getrapte kantelen, en daartussen een terugliggend kanteel met een laag topgeveltje en een kogel erop (afb. 2). Hieronder bevindt zich een tweetal doorlopende ribbels en daaronder een ruitvormig patroon met daarin trosjes met drie kleine bloemen of vruchten op een steeltje. De breedte van deze friestegels valt niet goed te reconstrueren, de hoogte is 8,0 cm. Het ruitmotief lijkt een gotisch motief, de kantelen lijken meer een renaissancevorm te hebben. Een datering in het midden van de 16e eeuw lijkt hier logisch, hoe-
Afb. 3 Fragmenten van een lijst van een kacheloven, versierd met plantenmotieven en een menselijk figuur. Foto Laurens Mulkens.
Ruiten, kogels en kantelen op een kacheloven uit het Kasteel van Zeelst
04-binnenwerk.indd 321
|
321
31-07-2007 10:32:41
Afb. 4 Afdrukken van een doek op de onderzijde van een kacheltegel. Foto Laurens Mulkens.
Afb. 5 Reconstructie van de kacheloven van het Kasteel van Zeelst. Tekening Haro van Galen.
322
|
wel aanvullend (literatuur)onderzoek naar dit type fries mogelijk extra informatie kan opleveren. Deze tegels zijn, zoals vaker bij kacheltegels, van roodbakkende klei gemaakt met daarop een dun laagje witbakkende klei, vergelijkbaar met pijpaarde. Het lijkt of de witbakkende klei eerst in een houten vorm is gedrukt waarna er roodbakkende klei als drager tegenaan is gewerkt. Alle tegelfragmenten zijn voorzien van groen loodglazuur, een kleur die door middel van het toevoegen van chroom- of koperoxiden kan worden bereikt. Als tweede variant zijn tussenstrips, zogenaamde lijst- of pilastertegels aanwezig.11 Dit zijn in doorsnede Tvormige tegels die voor de afwerking van de kacheloven zijn bedoeld. De breedte is 6,2 cm, de hoogte kan niet worden vastgesteld. Deze tegels zijn geheel van witbakkend aardewerk gemaakt. Een fragment van een voorzijde laat gebundelde en symmetrische bloemmotieven zien. Verder is er een lijst die voorzien is van een menselijke figuur die niet compleet is, maar op dit fragment komen aan de onderzijde dezelfde motieven voor als bij de andere lijsttegel (afb. 3). De plantenmotieven zijn sterk gestileerd en symmetrisch. De overige gevonden fragmenten zijn de gewone kacheltegels waaruit een kacheloven was opgebouwd. Deze hadden een rondboog waarin een schelpversiering te zien is en waaronder zich een voorstelling bevond. Dit is typisch een patroon uit de Renaissance.12 Tegels met dit motief worden rond 15601575 gedateerd.13 Een aantal van deze tegels heeft een gladde holte onder de rondboog met daaronder de voorstelling. Ook deze tegels zijn in een mal gedrukt met een laag witte klei direct onder het glazuur en daaronder roodbakkende klei. Bij het aandrukken is een doek gebruikt, wat te herkennen is aan de afdruk (afb. 4). Van een aantal tegelfragmenten zijn momenteel alleen fotoâ&#x20AC;&#x2122;s beschikbaar. Een van de fotoâ&#x20AC;&#x2122;s laat een pilastertegel zien met de bovenmelde bloemmotie-
Ruiten, kogels en kantelen op een kacheloven uit het Kasteel van Zeelst
04-binnenwerk.indd 322
31-07-2007 10:32:42
ven. Op een andere foto is een friestegel zichtbaar met de eerder beschreven kantelen, alsmede een groot fragment van een kacheltegel met het hoofd van een menselijke figuur tussen pilasters en twee cirkelvormige twijgjes met blaadjes erboven. Het glazuur op het gezicht is zo zwaar beschadigd dat niet duidelijk is of het om een religieuze of een mythische figuur gaat. De kacheltegels zoals die te Zeelst zijn gevonden, behoren alle tot het reliëftype en zijn te dateren in het midden en derde kwart van de 16e eeuw (afb. 5). Conclusie De vondsten van fragmenten van kacheltegels maken duidelijk dat het Kasteel van Zeelst een aanzienlijke woning was met welgestelde bewo-
ners. De weinige resten die van het kasteel zelf zijn overgebleven, geven daar maar weinig informatie over. Dit onderzoek heeft aangetoond dat zich in kleinere kastelen eveneens kachelovens konden bevinden. Onduidelijk is waar de tegels zijn geproduceerd en of er meer voorbeelden in Nederland of het buitenland zijn gevonden van het aangetroffen type fries met de getrapte kantelen en achterliggende kanteel met kogel en het ruitmotief. De datering van deze tegels maakt duidelijk dat het kasteel al kort na de bouw voorzien moet zijn van een kacheloven. Gildelaan 34 5612 AG Eindhoven harovangalen@hetnet.nl
Noten 1. Dubbe, 1966, 10] 2. Van de Venne, 1999, 319. 3. Transcriptie H. Hovenkamp (1989), ARA Archief Grafelijkheidsrekenkamer, Regesten, inv.nr. 659s. fol. 1-5. 4. Transcriptie H. Hovenkamp (1989), ARA Archief Grafelijkheidsrekenkamer, Regesten, inv.nr. 2256. fol. 50 r. 5. Thijssen, 1991, 16, 125 6. Van Genabeek 2001. 7. Arts (red.) 1992. 8. Mededelingen Nico Arts; de opgravingsresultaten van het Kasteel van Zeelst zijn nog niet gepubliceerd. 9. Bijnen 2005, 101, 140; Coenen 2006, 148; Nico Arts (ongepubliceerde gegevens). 10. Mededeling Nico Arts. 11. Dubbe 1966, 41. 12. Haslinghuis en Janse 2001, 402. 13. Unger 1988, 118, 145 en 219. Literatuur Arts, N. (red.), 1992: Het Kasteel van Eindhoven. Archeologie, ecologie en geschiedenis van een heerlijke woning 14201676, Eindhoven. Bijnen, J., 2005: Veldhoven, 4000 jaar geschiedenis van Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst. Veldhoven. Coenen, J., 2006: Veldhoven. Van Toterfout tot heden. Een overzicht van de geschiedenis van Veldhoven, Meerveld hoven, Oerle en Zeelst. Veldhoven. Dubbe. B.,1966: De kacheloven in onze gewesten, Lochem. Genabeek, R. van, 2001: Aardewerk. In A. Thelen (red.), Het Hooghuis te Gemert. Archeologisch en historisch onderzoek betreffende het middeleeuws kasteel van de heren Van Gemert. Gemert, 42-53. Haslinghuis, E. en H. Janse, 2001: Bouwkundige Termen. Leiden. Thijssen., J., 1991: Tot de bodem uitgezocht, Nijmegen. Unger. I., 1988: Kölner Ofenkacheln. Köln. Venne, D. van de, 1999: Kacheltegels. In M. Bartels, Steden in Scherven 1. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900). Zwolle, 317-323.
Ruiten, kogels en kantelen op een kacheloven uit het Kasteel van Zeelst
04-binnenwerk.indd 323
|
323
31-07-2007 10:32:42
De toekomst van de archeologie in Kempen- en Peelland Ria Berkvens & Tonnie van de Rijdt
Met de nieuwe wet op de Archeologische Monumentenzorg verandert de rol van vrijwilligers.1 Er zal minder aanleiding zijn om zelf uitvoerend veldwerk te doen. De mogelijkheden om mee te helpen bij professionele opgravingen nemen in theorie toe (er vindt meer archeologisch onderzoek plaats); de praktijk valt soms tegen. Vrijwilligers krijgen echter een niet te onderschatten nieuwe rol: het beïnvloeden en kritisch volgen van het archeologiebeleid van gemeenten en andere overheden. De invulling van die rol verschilt naar gemeente. In dit artikel wordt de huidige situatie in het zuidoosten van Noord-Brabant geschetst en beschrijven we onze ambities voor de toekomst. Een nieuwe wet en nieuwe verantwoordelijkheden Met de komst van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) gaan gemeenten een sleutelrol spelen bij de bescherming van het archeologisch erfgoed. Gemeenten vormen het bevoegd gezag bij veel activiteiten die ingrijpen in het bodemarchief. In alle gemeentelijke beleidsnotities over ruimtelijke ordening zal een paragraaf ‘archeologie’ moeten zijn opgenomen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet de gemeente rekening houden met reeds bekende of te verwachten archeologische waarden. Dat geldt eveneens voor het verlenen van sloop- en bouwvergunningen. Deze verantwoordelijkheid voor het bodemarchief veronderstelt dat gemeenten kennis hebben van de archeologische waarden. Er is kennis nodig van het aanwezige erfgoed in de gemeente: wat is daarover reeds bekend, over welke gebieden zijn geen gegevens beschikbaar en dient daar nader onderzoek plaats te vinden? Vervolgens moet er een beleid zijn om te bepalen hoe er met de vastgestelde waarden zal worden omgegaan: welke terreinen zijn van een zodanig belang dat zij planologische bescherming verdienen
324
|
en dus in situ behouden zullen blijven, wanneer moet er een opgraving plaatsvinden en wat mag zonder nader onderzoek verstoord gaan worden? Gemeenten moeten dus vooraf bepalen hoe ze willen omgaan met archeologische waarden, wat ze meer willen weten over hun voorgeschiedenis, wat ze willen beschermen en hoe ze dit kunnen inpassen in hun ruimtelijk beleid. Dat beleid moet vertaald worden in voorschriften in het bestemmingsplan en het vergunningenstelsel. Ook de rol van vrijwilligers verandert. Zij krijgen er een niet te onderschatten taak bij: gemeenten steunen in hun archeologiebeleid en dat beleid kritisch volgen. Steunen wil zeggen meedenken en gegevens aanleveren. In enkele gemeenten binnen onze regio worden lokale archeologische groepen standaard geïnformeerd over te ontwikkelen bestemmingsplannen en grondingrepen. Zij kunnen dan op voorhand meedenken over bekende en te verwachten archeologische waarden. Dit is helaas geen regel. Waar een archeologische werkgroep vooraf onvoldoende bij het archeologiebeleid is betrokken, zal zij meer accent (moeten) gaan leggen op het kritisch volgen van de gemeente. Heeft de gemeente
De toekomst van de archeologie in Kempen- en Peelland
04-binnenwerk.indd 324
31-07-2007 10:32:42
een archeologiebeleid en waar is dat op gebaseerd? Heeft er voorafgaand aan bestemmingsplannen of bodemingrepen voldoende vooronderzoek plaatsgevonden en wat is er met de conclusies uit dat vooronderzoek gedaan? Wanneer is het zinvol om zienswijzen in te brengen bij een bestemmingsplan? En wanneer is er reden tot het indienen van bedenkingen en bezwaar in een later stadium?
van de provincie) en de niet-gekarteerde gebieden in de bebouwde kom (die vaak een hoge historische verwachting hebben, zoals middeleeuwse stads- en dorpskernen en kasteelterreinen). Locale archeologische werkgroepen hebben dan aanvullende eisen voor vooronderzoek in die gebieden en gaan daarover via het inbrengen van zienswijzen en bedenkingen met de gemeente in discussie.
Knelpunten Uit periodieke contacten met correspondenten binnen onze regio blijkt dat er bij de meeste gemeenten nog nauwelijks sprake is van een archeologiebeleid. Er gaat veel mis door onvoldoende kennis bij gemeenten over de nieuwe regelgeving. Er is bijvoorbeeld in de ontwerpfase van een bestemmingsplan onvoldoende rekening gehouden met noodzakelijk archeologisch vooronderzoek. Of er is wel vooronderzoek gedaan, maar dat voldoet niet aan de eisen van de provincie. De eisen van de provincie vinden wij als belangenbehartigers van de archeologie niet altijd voldoende. Dat geldt bijvoorbeeld voor beekdalen (met vaak een lage archeologische verwachting op de cultuurhistorische waardenkaart
Knelpunten voorkomen Dat alles kan vertraging geven en dan meestal ook extra kosten. Archeologie krijgt daardoor een negatieve invulling. Dat willen wij voorkomen. We zijn daarom als vereniging al een aantal jaren actief met het informeren van gemeenten en het beĂŻnvloeden van hun beleid. We hebben een symposium georganiseerd over het nieuwe archeologisch bestel en daar een boekje over uitgebracht (afb. 2).2 Samen met de Bureau Archeologie van de gemeente Eindhoven hebben we een praktijkdag aangeboden aan gemeenteambtenaren in ons werkgebied. De ambtenaren deden mee aan een veldverkenning en aan een opgraving, en kregen daar uitleg over. Wij willen hiermee bereiken dat gemeenten aan-
Afb. 1 Kaart van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, waarin 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant vertegenwoordigd zijn. Alleen Eindhoven en Helmond hebben een structurele eigen archeologische voorziening.
De toekomst van de archeologie in Kempen- en Peelland
04-binnenwerk.indd 325
|
325
31-07-2007 10:32:43
Afb. 2 Omslag van het boekje ’ Verleden wordt Heden’. Foto Laurens Mulkens.
dacht hebben voor archeologie en de kennis van lokale werkgroepen weten te benutten. De genoemde knelpunten en dus ook de oplossingen verschillen per gemeente. De situatie in Eindhoven, met een gemeentelijke archeologische dienst, is compleet anders dan in kleine gemeenten. In Eindhoven hebben vrijwilligers volop gelegenheid om mee te werken aan opgravingen en de uitwerking daarvan. De gemeentelijke afdeling bepaalt mede het gemeentelijk archeologiebeleid. Er is voor vrijwilligers minder noodzaak tot het kritisch volgen van dat beleid. Enkele andere gemeenten in de regio huren de stadsarcheoloog van Eindhoven op vaste basis in (zoals de gemeente Helmond) of op projectbasis. Ook dan krijgen vrijwilligers ruim mogelijkheden voor het mee uitvoeren van veldwerk. Enquête regionale archeologie De moeizame gang van zaken en het ontbreken van voldoende kennis over archeologie in veel gemeenten was voor ons aanleiding het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) per brief aandacht voor dit probleem te vragen.3 Hierbij hebben we tevens
326
|
een voorstel gedaan voor regionale samenwerking op het gebied van de archeologie. Het SRE heeft daar positief op gereageerd en naar aanleiding van onze brief is een regionale enquête gehouden naar wat gemeenten op dit moment reeds zelf doen aan archeologisch beleid en wat hun vragen zijn voor de toekomst. 4 Het onderzoek laat zien dat vrijwel geen van de 21 gemeenten binnen het SRE beschikt over een beleidsnota die is gebaseerd op de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Gemeenten blijken, met enkele uitzonderingen zoals de gemeenten Eindhoven en Helmond, geen eigen archeologiebeleid te hebben en ook niet over de deskundigheid te beschikken om een dergelijk beleid te kunnen uitvoeren (afb. 1). Voor de invoering van de nieuwe wet is er binnen die gemeenten op korte termijn grote vraag naar een beleidsplan archeologische monumentenzorg met daaraan gekoppeld een beleidsadvieskaart en een archeologieverordening. Tot op heden wordt door veel gemeenten de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant als norm gehanteerd en was men
De toekomst van de archeologie in Kempen- en Peelland
04-binnenwerk.indd 326
31-07-2007 10:32:46
onbekend met het globale karakter van deze kaart en het bestaan van andere kaarten.5 Naar een regionaal archeoloog Er zijn in deze regio al eerder pogingen gedaan tot meer samenwerking op het gebied van de archeologie. In 1995 werd reeds door het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) een themamiddag georganiseerd over “Regionale archeologie in Zuidoost Brabant”. Aanleiding was ook toen een inventarisatie bij de gemeenten over hun omgang met de archeologie en de behoefte aan een regionale archeologische voorziening. Op die themamiddag bleek dat er op het gebied van de archeologie tussen de gemeenten grote verschillen bestonden in inzicht, kennis en betrokkenheid. De conclusie van die themamiddag was dat er behoefte is aan voorlichting over archeologisch onderzoek en de toekomstige wetgeving.6 Die themabijeenkomst heeft geen duidelijk vervolg gehad. Dat komt onder meer omdat in het toenmalige overheidsbeleid geen mogelijkheden bestonden om in intergemeentelijk verband aan archeologie te werken. Bovendien bestond (en bestaat) er bij de deelnemende gemeenten van het SRE politieke weerstand tegen een taakuitbreiding van het SRE. Met de komst van de nieuwe wet op de Archeologische Monumentenzorg wordt de behoefte aan samenwerking urgent. De tijd lijkt nu wel rijp voor een regionale aanpak, met behoud van keuzevrijheid per gemeente. De uitvoering van de taken die voortvloeien uit de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, eist extra capaciteit binnen een gemeente, in tijd en vooral in de vorm van gespecialiseerde kennis en kunde. Het is voor kleine gemeenten niet eenvoudig en vaak te kostbaar om voldoende deskundigheid in huis te organiseren. Het aanstellen van een regioarcheoloog die per opdracht kan worden ingehuurd, biedt de mogelijkheid hier gezamenlijk in te voorzien. Uit het recent gehouden
onderzoek blijkt dat vrijwel alle gemeenten binnen het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven aangeven behoefte te hebben aan een archeoloog die hen kan bijstaan in beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende taken. Er is per gemeente onvoldoende werkvoorraad voor het aanstellen van een eigen archeoloog. Archeologie is binnen kleine gemeenten meestal als deeltaak van slechts enkele uren per week ondergebracht bij een medewerker Ruimtelijke Ordening of Monumentenzorg. De enquête laat ook zien dat er de komende drie jaar voor minimaal 6800 uur (bijna 2 fte per jaar) archeologische werkzaamheden zullen worden uitbesteed (exclusief veldonderzoek). Die uitbesteding kan en zal verspreid worden over verschillende archeologische bureaus. De meeste gemeenten geven aan dat een onafhankelijke, regionaal werkende archeoloog voor hen een duidelijke meerwaarde heeft. Een regionale archeoloog kent de regio en is op de hoogte van de eisen die de provincie stelt aan (voor)onderzoeken. Deze archeoloog kan daardoor heel gericht de juiste opdrachten aan onderzoeksbureaus formuleren. De toetsing van Programma’s van Eisen (PvE), noodzakelijk voor elk archeologisch onderzoek, kan dan op regionaal niveau worden uitgevoerd. Een regionaal werkzame archeoloog kent het archeologiebeleid en de vragen van andere gemeenten, en kan daardoor verbindingen tot stand brengen en plannen afstemmen. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze enquête is inmiddels voor de SRE-regio een archeoloog aangesteld.7 Het belang van een regionale onderzoeksagenda Selectiebesluiten van gemeenten over het omgaan met archeologische waarden zijn nu nog te vaak ad-hoc besluiten. Wij willen toe naar een samenhangend beleid per gemeente en liefst een regionaal beleid, dat wil zeggen een regionale onderzoeksagenda. Dat is ook in het belang van gemeenDe toekomst van de archeologie in Kempen- en Peelland
04-binnenwerk.indd 327
|
327
31-07-2007 10:32:47
ten en belangrijk voor het verwerven van maatschappelijk draagvlak. In zo’n onderzoeksagenda worden, op grond van de bestaande kennis, nieuwe onderzoeksrichtingen geformuleerd. De onvermijdelijke vraag wordt of we nog wel alles moeten of kunnen opgraven. Een onderzoeksagenda en een selectiebeleid zullen sleutelwoorden worden voor het archeologisch onderzoek in de toekomst. Zonder beleid en onderzoeksagenda zijn gemeenten verplicht in elk gebied dat op de schop gaat, archeologisch vooronderzoek te (laten) doen. Met de beleidskaart is het regionaal archeologische verwachtingspatroon in kaart gebracht. Op zo’n kaart staan de gebieden die reeds archeologisch onderzocht zijn, de te verwachten waarden voor nog niet onderzochte gebieden, maar ook voor verstoorde gebieden. Op basis daarvan kan een zonering worden aangegeven van gebieden waar archeologisch vooronderzoek achterwege kan blijven en waar archeologisch onderzoek begrensd kan worden. Met een goed geformuleerd en onderbouwd eigen archeologiebeleid per gemeente of regio kunnen verschillende ondergrenzen, in oppervlakte, maar ook in te verstoren diepte, worden vastgesteld voor bijvoorbeeld een historische dorpskern of een esdekcomplex in het buitengebied. Met een goed overzicht van de eigen bodem kan worden voorkomen dat straks voor elke bouwvergunning van boven de 100 m2 een archeologietoets vereist is. Bovendien kan bij een vastgestelde archeologische verwachting in een gebied ook op voorhand worden bepaald welke archeologische onderzoeksmethode gehanteerd dient te worden. Daarmee kan worden voorkomen dat bij elk bouwproject de hele cyclus van de archeologisch monumentenzorg doorlopen moet worden. Bij een duidelijke visie en duidelijke uitgangspunten kunnen ook prioriteiten worden gesteld. Welke gebieden zijn voor de kennis over onze gemeente het meest interessant?
328
|
Uit de antwoorden op de enquête en de daarna gevoerde gesprekken blijkt dat een dergelijke agenda ook door de gemeenten gewenst wordt om onder andere gebruik te kunnen maken van onderzoek uit elkaars grensgebieden. Enkele gemeenten hebben reeds zelf kleinere regionale gebieden onderscheiden en willen samenwerken inzake archeologie. Voor de meeste gemeenten geldt dat zij openstaan voor een regionale aanpak mits daarbinnen eigen lokale accenten kunnen worden gelegd. Voorbeeld van regionale aanpak Peelland is een van de reconstructiegebieden voor de zandgronden in Noord-Brabant. De reconstructie heeft als doel via zonering de kwaliteit van het buitengebied te verbeteren. In het kader van deze reconstructie zijn in opdracht van de Stichting Archeologisch Samenwerkingsverband regio Helmond de regionale en lokale archeologie en cultuurhistorie van de Peelregio in beeld gebracht door de Vrije Universiteit van Amsterdam (afb. 3). Het is het onderzoeksproject ‘De Biografie van Peelland’, dat als doel heeft te komen tot een strategie voor behoud, beheer en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden in het Reconstructiegebied de Peel.8 Het is vrij uniek dat een archeologische belangenorganisatie, zoals de SAS, de opdrachtgever is voor zo’n onderzoek (met financiering door de provincie). Ook het onderzoek zelf was bijzonder. Er is in dit onderzoek een nieuwe benadering toegepast: de landschapsbiografie. Daarbij wordt niet uitgegaan van de beschrijvingen van afzonderlijke gebouwen, vindplaatsen en patronen, maar staat het samenhangende verhaal centraal over de regionale landschapsgeschiedenis en de wijze waarop dat verhaal kan worden afgelezen aan plekken en patronen in het landschap. De ‘Biografie van Peelland’ is vertaald in de cultuurhistorische hoofdstructuur van dit gebied en werd daarmee een waardevolle leidraad bij
De toekomst van de archeologie in Kempen- en Peelland
04-binnenwerk.indd 328
31-07-2007 10:32:47
de voorbereiding van alle ruimtelijke ontwikkelingen en ingrepen in de regio in het kader van de reconstructie. In Gemert-Bakel zijn diverse oude zandpaden hersteld, zoals ook de historische dubbele bedding van de Snelle Loop, en is een middeleeuwse omgrachte hoeve deels in ere hersteld. Rond het kasteel van Asten wordt gewerkt aan het herstel van het cultuurhistorisch landschap, de consolidatie van de mooiste ruĂŻne van Zuid-Nederland en het opbouwen van een aantal historische kasteelbruggen. Onlangs werd gestart met het herstel van historische grenspalen tussen Noord-Brabant en Limburg, en werd in Someren door de lokale heemkundekring en
het IVN gezamenlijk een cultuurhistorisch en natuurinrichtingsplan gepresenteerd voor een grootschalig te ontwikkelen recreatiegebied. Deze biografie en de vertaling daarvan in het reconstructieplan is een prima voorbeeld van regionale samenwerking tussen gemeenten en belangenorganisaties.
Afb. 3 Kaartje van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Peelland.
Onze ambities voor de toekomst De bestaande samenwerking met het Bureau Archeologie gemeente Eindhoven heeft voor ons als AWN-afdeling veel voordelen (afb. 4). Die samenwerking bepaalt voor een groot deel onze aantrekkingskracht als vereniging. Die samenwerking hopen we dus nog vele De toekomst van de archeologie in Kempen- en Peelland
04-binnenwerk.indd 329
|
329
31-07-2007 10:32:51
Afb. 4 Speuren naar vond sten op een akker bij Nederwetten als onderdeel van een door AWN-afdeling 23 georganiseerde veldcursus voor gemeente-ambtenaren, november 2006. Foto Nico Arts
jaren te continueren. Onze ambities richten zich vooral op de regio. De aanstelling van een regionaal werkende archeoloog is een positieve ontwikkeling die wij van harte ondersteunen. Onze ambities gaan verder. Wat willen wij voor onze regio is: – Directe betrokkenheid van locale archeologische werkgroepen Uit de enquête onder de regiogemeenten blijkt dat veel gemeenten samenwerken met lokale archeologische werkgroepen, maar dat die contacten divers en vooral zeer vrijblijvend zijn. Wij willen samenwerkingsafspraken tussen lokale werkgroepen en gemeenten waarin geregeld wordt wanneer en hoe deze werkgroepen betrokken worden in de planfase voor ruimtelijke ordening, de uitwerking van die plannen en bij uitvoerend archeologisch onderzoek. – (Regionale) beleidsplannen en beleidsadvieskaart Het moet duidelijk zijn dat met het aanstellen van een regionaal opererende archeoloog maar een deel van de taken van een regioarcheoloog wordt ingevuld. De huidige arche-
330
|
oloog ondersteunt gemeenten op aanvraag. Er is nog niet voorzien in het ambtelijk voorbereiden en ondersteunen van intergemeentelijk archeologiebeleid. Daar willen wij wel naartoe. Het SRE moet erover nadenken of zij op termijn ook die intergemeentelijke samenwerking wil en daar dan als samenwerkingsverband opdracht toe verleent. Daar is dan een aangepaste financieringsstructuur voor nodig. – Kennis opbouwen voor regionaal beleid Voor een regionaal beleid is kennis nodig. Er is in de afgelopen jaren in Zuidoost-Brabant veel archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn beschreven in vele rapporten en die zijn verspreid over vele bureaus en diensten. Er is dringend behoefte aan bundeling. Het wordt tijd om alle informatie op een rijtje te zetten (bijvoorbeeld op een regionale archeologie website), zodat het publiek maar ook de archeologische vakwereld daar kennis van kan nemen. Een regionaal werkende archeoloog kan ervoor zorgen dat het instrumentarium voor een beter beheer van de regionale cultuurhistorische
De toekomst van de archeologie in Kempen- en Peelland
04-binnenwerk.indd 330
31-07-2007 10:32:53
waarden in een hoog tempo wordt opgebouwd. Daarbij komen ook de diverse universiteiten en het Bureau Archeologie van de gemeente Eindhoven in beeld. Zij verrichten reeds jarenlang onderzoek naar de ontwikkeling van het cultuurlandschap en de bewoningsgeschiedenis. Zij kunnen de regioarcheoloog van grote hoeveelheden noodzakelijke kennis voorzien. Belangrijk doel is ook om onderzoekshiaten in kaart te brengen door middel van een regionale onderzoeksagenda. – Versterking van onze rol als belangenbehartiger Wij gaan ons als archeologische vereniging nadrukkelijk richten op onze rol als belangenbehartiger. We hebben een adviesgroep opgericht die lokale werkgroepen kan ondersteunen bij het beoordelen van gemeentelijk beleid. Er zijn reeds tweemaal zienswijzen bij een bestemmingsplan ingediend en daarna bedenkingen bij de provincie. In voorbereiding is een cursus over ruimtelijk beleid en archeologie voor vrijwilligers, dit samen met de koepel van historische verenigingen in Noord-Brabant: Brabants Heem. – Uitvoerend veldwerk Lokale werkgroepen (amateur-archeologen) willen ook graag zelf veldwerk blijven doen (afb. 5). Wij vinden het een goede ontwikkeling dat archeologisch onderzoek steeds meer geprofessionaliseerd is. Er blijven voor vrijwilligers voldoende mogelijkheden om zelf aan veldwerk te doen en die zijn het beste te realiseren door goede samenwerking met gemeenten, bijvoorbeeld door met een gemeente afspraken te maken over een verplichting tot het laten meewerken van vrijwilligers bij de opdrachten die de gemeente geeft voor archeologisch onderzoek. Daarnaast is er nog de mogelijkheid om met de gemeente afspraken te maken over het doen van archeologisch onderzoek door lokale werkgroepen op ‘vrijgegeven’ gebieden. Dit zijn terreinen waarbij,
gezien de te verwachten waarden, professioneel onderzoek niet nodig is (of op grond van de nog vigerende bestemmingsplannen niet kan worden afgedwongen). Deze terreinen kunnen voor de lokale historie toch interessant zijn. Een archeologische vereniging kan daar dan het onderzoek op zich nemen. Tot slot Voor een gemeente moet het vooral duidelijk worden waarom het eigen culturele erfgoed niet ongezien verloren mag gaan. De kosten voor archeologisch onderzoek moeten worden ervaren als een investering die bijdraagt aan het lokale historische bewustzijn, en daarmee aan het besef van een
Afb. 5 Opgraving door leden van AWN-afdeling 23 van de brug van de voorhoeve van het Kasteel van Asten, juni 2007. Foto Laurens Mulkens.
De toekomst van de archeologie in Kempen- en Peelland
04-binnenwerk.indd 331
|
331
31-07-2007 10:32:56
eigen identiteit. Juist de historische aspecten van het landschap bieden goede aanknopingspunten voor het beheer en de ontwikkeling van natuur en water, en voor de versterking van recreatie en toerisme. En juist vanuit deze ontwikkelingen zal de komende jaren in Noord-Brabant veel grond worden verzet. Het landschap en de leefomgeving worden met de inbreng van archeologie en cultuurhistorie een stuk spannender en meer herkenbaar. Gemeenten zouden dus moeten gaan werken aan een toekomst met meer verleden.
Als Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland en Stichting Archeologisch Samenwerkingsverband zullen we ook in de komende jaren de regionale samenwerking tussen gemeenten op het gebied van archeologie en erfgoed verder stimuleren maar ook kritisch volgen en van ons laten horen waar dat nodig is. Er is inmiddels voor ons werkgebied een regionaal werkende archeoloog. We streven naar een ‘regioarcheoloog’ en verwachten van een regioarcheoloog dat die mede de positie van vrijwilligers ondersteunt en stimuleert.
Noten 1. Wij gebruiken voor onze leden bij voorkeur de term ‘vrijwilligers’. Onze leden zijn amateur-archeologen, professionals die zich vrijwillig inzetten voor de belangen van de archeologie, en anderen die als vrijwilliger werkzaam zijn op dit gebied. 2. In 2005 nam de AVKP het initiatief voor het organiseren van een symposium over gemeentelijk archeologiebeleid en de bijdrage van vrijwilligers in dat beleid, zie van de Rijdt, Berkvens en van Baaren, 2005. 3. Die brief is verstuurd namens de AVKP en het SAS (Stichting Archeologisch Samenwerkingsverband regio Helmond). Het SRE is een bestuurlijke samenwerking van 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant en ondersteunt deze gemeenten bij de uitvoering van een aantal taken. 4. De enquête omvatte vragen over: beleidszaken (beleidsnota, archeologische kaart en onderzoeksagenda), bestemmingsplannen en bouwprojecten, deskundigheid, samenwerking met amateurs en het uitbesteden van werkzaamheden op het gebied van de archeologie. De uitkomsten zijn, met behulp van vergelijkbaar onderzoek elders (Koopmanschap 2006), omgezet in een inschatting van de werkvoorraad voor de komende drie jaar. Voor de uitvoering en uitwerking van de enquête is ondersteuning verleend door de auteurs van dit artikel (voorzitter AVKP en secretaris SAS) en Nico Arts (gemeentelijk archeoloog van Eindhoven en Helmond). 5. Berkvens 2007. 6. Arts 1996 7. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek heeft de gedeeltelijk onafhankelijk opererende Milieudienst van het SRE een regionaal werkende archeologe aangetrokken voor beleidsondersteuning aan gemeenten. 8. Kolen, 2004. SAS heeft in het najaar 2005 een symposium over deze biografie georganiseerd. Literatuur Arts, N., 1996: Archeologie in Zuidoost-Brabant: activiteiten en problemen, in: N. Arts, Archeologie en Ruimtelijke Ordening in Zuidoost-Brabant (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 2), Eindhoven, 7-12. Berkvens, R., 2007: Verslag inventarisatie werkvoorraad regionale archeologische monumentenzorg Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, Eindhoven. Kolen, J., 2004: Biografie van Peelland, de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) van Peelland (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 13), Amsterdam. Koopmanschap, H., 2006: Verslag inventarisatie werkvoorraad regionale archeologische monumentenzorg, regiobureau Breda, Breda. Rijdt, T. v.d., R. Berkvens & K. v. Baaren, 2005: Verleden wordt heden. De bijdrage van vrijwilligers aan het gemeentelijke archeologiebeleid, Eindhoven. Roymans, N., 1996: Archeologie en lokale identiteit, in: N. Arts (red.), Archeologie en Ruimtelijke Ordening in Zuidoost-Brabant (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 2), Eindhoven, 33-40. Theunissen, L. & M. Meffert, Groeten uit Brabant. Archeologische Monumentenzorg in Noord-Brabant: terugblik en toekomst, in: O. Brinkkemper et.al. (eds.) Vakken in vlakken. Archeologische kennis in lagen (Nederlandse Archeologische Rapporten 32), Amersfoort, 215-270. Theuws, F., 1996: Opgraven in een bedreigd landschap, in: N. Arts, Archeologie en Ruimtelijke Ordening in ZuidoostBrabant (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 2), Eindhoven, 19-32.
332
|
De toekomst van de archeologie in Kempen- en Peelland
04-binnenwerk.indd 332
31-07-2007 10:32:57
-advertentie-
Ontdekt met medewerking van
foto: Hazenberg Archeologie Leiden
Het zwaard van Woerden-Hoochwoert
Eén van de meest spectaculaire ontdekkingen van het onderzoek in Woerden-Hoochwoert is een zwaard met open greep en een snijdend blad, dat al snel werd bekend gemaakt als Falcata. Pieter de Breuk was één van de detector-amateurs die de afgegraven grond uit de Castellumgarage op de stortlocatie onderzocht en de vondsten meldde aan de gemeente. De Breuk ontdekte twee delen van het zwaard en schonk het via Hazenberg Archeologie aan de gemeente om het te onderzoeken, conserveren en tentoon te stellen. Wouter Vos en Tom Hazenberg gaven in juni jl. een lezing over dit zwaard op de 16th Roman Military Equipment Conference (ROMEC) 2007 in Xanten. Over de bezetting van het ter plaatse gelegen castellum Laurium weten we niet al te veel. Van voor de Bataafse opstand tasten we in het duister, zoals bij zoveel castella langs de Nederlandse limes. Voor de daarop volgende periode gaan we er op basis van dakpanstempels vanuit dat het Vijftiende regiment van de vrijwillige infanteristen, bestaande uit Romeinse burgers, hier gelegerd was. Op grond van een inscriptie op de beroemde Woerdense altaarsteen weten we dat zij in het midden van de tweede eeuw zijn afgelost door het Derde Cohort van de Breuci, afkomstig van de Balkan. In eerste instantie werd gedacht dat het zwaard van Keltisch-Iberische origine was. Het wijkt sterk af van het klassieke korte zwaard van de Romeinen, de gladius, en het door de cavalerie gebruikte lange zwaard, de spatha. Hoewel het een relatief kort zwaard was, was de falcata dé keuze voor de Iberische soldaten in het Romeinse leger. De Romeinen adopteren blijkbaar dit soort inheemse wapens al vanaf de Republikeinse periode vanwege hun kracht en duurzaamheid. Contact met falcata-deskundige Ferdando Quesada Sanz en de presentatie van het Woerdense zwaard op de ROMEC hebben echter tot nieuwe inzichten geleid. Het zwaard is waarschijnlijk niet Iberisch van oorsprong. Collegae uit Zweden en Polen herkenden in het Woerdense zwaard een type dat uit Scandinavië en het Baltische kustgebied komt en dat rond het begin van de jaartelling te dateren is. Mogelijk waren er connecties tussen het castellum van Woerden en het verre vrije Germanië. Hoogstwaarschijnlijk was dit type zwaard uit het noorden echter wel op een mediteraan ontwerp gebaseerd. Hoewel het zwaard waarschijnlijk dus geen echte Falcata is, blijft het wel een unieke vondst voor Nederland en uiterst zeldzaam in Noordwest-Europa. Aan de publicatie van het zwaard wordt gewerkt: Hazenberg, T./W.K. Vos, in press: A Spanish garrison in Laurium? A Celt-Iberian Falcata Sword from the 2002-2006 Excavations at Roman Woerden, The Netherlands, Journal of Roman Military Equipment Studies (Xanten 2007).
GPNV 2007!
Ook dit jaar wordt de Grote Prijs der Nederlandse Veldarcheologie weer uitgereikt op de Reuvensdagen. In aanmerking komen medewerkers met bijzondere verdiensten in of voor de veldarcheologie en minimaal twee jaar werkervaring in het veld. Meer informatie volgt binnenkort op de website www.hazenbergarcheologie.nl.
04-binnenwerk.indd 333
31-07-2007 10:32:57
Literatuurrubrieken
Recensies
Peter Schmid: Die Keramikfunde der Grabung Feddersen Wierde. In: Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet Band 29 (Feddersen Wierde; Die Ergebnisse der Ausgrabung der vorgeschichtlichen Wurt Feddersen Wierde bei Bremerhaven in de Jahren 1955 bis 1963, Band 5). Met Franse en Engelse samenvattingen. Uitgave Isensee Verlag, Oldenburg 2006. ISSN 0343-7965 / ISBN 978-3-89995-355-8. GEB., Zw./w.-ill., 192 pp; 5 Abb., 92 Tafeln. Prijs € 45,--.
Eind 2006 verscheen als 5e band een monografie over het handgemaakte aardewerk, van de hand van Peter Schmid, destijds dagelijks leider van de opgraving. De beschrijving van het zeer omvangrijke materiaal van Feddersen Wierde werd door hem al in de jaren ’60 goeddeels afgerond, maar wegens drukke werkzaamheden – in 1973 volgde hij Haarnagel op als directeur van het instituut – zou het tot na zijn pensionering duren voor hij weer tijd kon vrijmaken voor zijn oude liefde.
Afb. 1 Die Keramikfunde der Grabung Feddersen Wierde. Cover van het besproken boek. De toon voor terpopgravingen werd gezet door Van Giffen toen hij eind 20-er jaren de commerciële exploitatie van de wierde
334
|
Ezinge, in de provincie Groningen, in eigen handen nam en een klein deel ervan gefaseerd afgroef. De foto’s van de daarbij aangetroffen boerderijresten staan vermoedelijk op ieders netvlies. De stándaard voor een terpopgraving wordt daarentegen gevormd door het tussen Wezer en Elbe gelegen Feddersen Wierde. De terp werd tussen 1955 en 1963 vrijwel integraal onderzocht door wat wij nu het Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung (Wilhelmshaven) noemen, onder leiding van Werner Haarnagel. Hij publiceerde zelf de grondsporen in 1979. Daarna verschenen nog 3 banden met deelstudies en met de publicatie van de metalen voorwerpen, door Jörn Schuster, zal binnenkort het onderzoek definitief worden afgesloten.
De terp, opgeworpen in de laatste eeuw voor het begin van de jaartelling, ontwikkelde zich tot een vermoedelijk voor die tijd imposante nederzetting, met meer dan tien gelijktijdige boerderijen, bijgebouwen
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 334
31-07-2007 10:33:02
en zelfs een apart hoofdelingenhuis. De uitbouw van de nederzetting en de bouw van de individuele huizen, met allerlei fraaie details, zijn overtuigend vastgelegd. De vondstverwerving geschiedde laagsgewijs; binnen blokken van 5x5 m werd gewoonlijk per 1-2 m2 verzameld, en gesloten vondsten (hutkommen, haarden) werden apart behandeld. Deze werkwijze lijkt redelijk nauwkeurig, maar de terp bestond eigenlijk uit verschillende Kernwurten met veel reliëf en dan lopen opgravingsvlakken en woonhorizonten (Siedlungshorizonte) al snel uit de pas. Hoeveel aardewerk er in totaliteit verzameld is, in schervental en gewicht, blijft onbelicht. Schmid duikt meteen in de typologie van het materiaal. Daarbij kiest hij of, beter gezegd, koos hij destijds al voor een top down-werkwijze. Een aantal opmerkelijke typen diende – al na de eerste campagne! - als uitgangspunt om de andere vondsten aan op te hangen, terwijl het voor ons gebruikelijker is om alle materiaal door te ploeteren en daaruit geleidelijk een corpus van typen, varianten en Sonderformen te destilleren. Maar er moet wel meteen aan worden toegevoegd dat in het Elbe-Wezergebied al duizenden, soms scherp gedateerde grafvondsten bekend waren – anders dan bij ons bleven urnbijzettingen een normaal verschijnsel – en er derhalve al een strak gespannen referentienet aanwezig was. Schmid behandelt in totaal ca. 60 typen en varianten op grondige wijze, alle fraai afgebeeld. De horizontale en verticale verspreiding van een bepaalde vorm wordt steeds op de meest passende nederzettingsplattegrond geprojecteerd. Het kunstmatige effect van de opgravingsvlakken werkt door in de grafieken van de verticale verspreiding: de schijnbare overlap van vroege en late typen is soms hinderlijk sterk. Bij het beschrijven van enorme aardewerkcomplexen bestaat de neiging om het eigen materiaal als maatgevend voor een groter gebied te gaan zien, maar bij Schmid tref je juist geen type FW 3a, om maar iets te noemen, maar een eenvoudige paragraaf Trichterschalen, met verwijzingen naar vondsten elders. De plaats in het geheel, daar gaat het om. De enige kleurenaf beelding in het boek betreft dan ook een verspreidingskaart van Formenkreisen uit de 2-3e eeuw AD en daarin speelt ook het Noordnederlandse
kustgebied een belangrijke rol. Toen ik zelf aardewerkonderzoek deed, bood het gastvrije instituut in Wilhelmshaven alle ruimte om het daar aanwezige vondstmateriaal te bekijken en de discussies leverden nieuwe inzichten op, voor mezelf, maar ook voor Schmid. In dit bestek valt slechts een zeer globaal overzicht te geven van de vormvariatie. In de 1e eeuw is halsloos aardewerk met een drie- of viervoudig gefacetteerde rand kenmerkend, gevolgd door een periode met uitstaande, steeds langere randen, vaak in combinatie met een wat hoekige wandvorm (vgl. type Wijster I). Wandversiering komt vrij vaak voor en kent een nogal geometrische opbouw. In de 4e eeuw wordt de hals steeds langer en het profiel S-vormiger en ontstaat het bekende ‘Angelsaksische’ aardewerk dat rond 400 zijn intrede doet in Friesland en Groningen. Potten met buikknikken en eenvoudige kommen zijn vormen die deze migratie niet meer hebben meegemaakt. Het gebied tussen Wezer en Elbe wordt beschouwd als kerngebied van de Chauken, een zich krachtig manifesterend volk dat vanaf het begin van de jaartelling ook op Nederlands gebied een steeds sterker wordend stempel heeft gedrukt. Van alle vormen die Schmid in dit boek presenteert is dan ook ongeveer 90% hier te lande aangetroffen. In de 1e en 2e eeuw gold dat vooral voor Groningen en Drenthe, maar in de 3e eeuw verschoof de lijn steeds verder westelijk, naar Friesland en Noord-Holland. Na een hiaat in de 4e eeuw raakte het noorden in de 5e eeuw opnieuw bewoond en werd ook de sprong over de Noordzee gewaagd. In het laatste geval was er duidelijk sprake van migratie; voor de Romeinse tijd is dat minder evident. Overigens is onlangs Chaukisch aardewerk in vrij grote hoeveelheden aangetroffen in Utrecht (Leidsche Rijn), in vroegRomeinse context. De randversiering op een deel van de kookpotten wijst erop dat het vermoedelijk gaat om kolonisten uit Groningen of het direct aangrenzende Duitse kustgebied – in Feddersen Wierde en wijde omgeving komt dit kenmerk namelijk niet voor. Een opmerkelijk verschil tussen het Duitse en Nederlandse kustgebied is de reikwijdte van de Rijnwezergermaanse component. Deze treft men in Nederland overvloedig Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 335
|
335
31-07-2007 10:33:02
Afb. 2 Opgegraven verleden van Gelderland. Cover van het besproken boek.
in Overijssel en Gelderland aan, maar veel noordelijker komt de verspreiding niet. In Feddersen Wierde zijn echter de bekende Von Uslar-vormen I en II ruim voorhanden. In de terp is overigens ook vrij veel Fries streepband-aardewerk aangetroffen – een teken dat de kontakten niet strikt eenzijdig waren. Het boek is zakelijk en zorgvuldig geschreven; wel vraagt de tekst een goed begrip van de Duitse taal. De uitgave is van hoge kwaliteit. Voor de studie van handgemaakt aardewerk uit de Romeinse en de Volksverhuizingstijd is dit een onmisbare publicatie. Ernst Taayke * * *
Afb. 3 Beschoeiingconstructie op de plaats van een sluis langs de Arnhemse vestingwerken, in 2006 opgegraven bij de Westervoortse Dijk. Uit: Opgegraven verleden van Gelderland. Afb. 4 12e-eeuwse kogelpot, die als bouwoffer was ingegraven onder de vloer van een hutkom in Arnhem. Uit: Opgegraven verleden van Gelderland.
336
|
J.G.M. Verhagen, R.T.A. Borman, A.M. Gerharti-Witteveen, T.J. Hoekstra, R.S. Hulst en M. Smit (red.), Opgegraven verleden van Gelderland. Stichting Matrijs, Utrecht 2007. ISBN 978-90-5345-292-9. Geïll., 192 pag., € 19,95. In 2005 bestond de Gelderse Archaeologische Stichting 75 jaar. Ter gelegenheid van dit blijde feit nam de ‘GAS’ het initiatief om voor een breed publiek een mooi boek te laten verschijnen over de archeologie in Gelderland. Het boek is samengesteld en geschreven door professionals en amateurs en geeft een overzicht van de ontwikkelingen op archeologisch gebied in Gelderland gedurende de laatste 10 à 15 jaar, soms iets daarvoor. In deze tijd van veel onderzoek, maar wat weinig aandacht voor het ‘totaalplaatje’, is een uitgave als deze heel nuttig. Ook
past hij uitstekend binnen de doelstelling van de GAS: “Bevordering van het archeologisch onderzoek, bescherming en bewaring van archeologische monumenten binnen Gelderland, alsmede van de verbreiding van de kennis daaromtrent.” Voeg daarbij nog het feit dat Gelderland in velerlei opzicht een ‘archeologisch kruispunt’ mag worden genoemd en het is duidelijk dat dit boek er moest komen. Het is zeker een mooi boek geworden. De vele illustraties onderstrepen het in de tekst genoemde en maken het toegankelijker voor het beoogde brede publiek. De tekst is ook heel leesbaar en voor de zekerheid geeft het boek achterin nog een verklarende woordenlijst. Ondanks de vele illustraties blijft de lay-out toch overzichtelijk. Het verhaal is opgebouwd rond zes thema’s: nederzettingen van vroeg tot laat; economische en politieke machten; water - gewild en niet gewild; versterkingen altijd en overal; religie en rituelen en tenslotte steden in de provincie. Binnen elk thema
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 336
31-07-2007 10:33:06
tempel van de Grote Kerk links achter het gereconstrueerde tempelcomplex van ElstWesteraam voor mij verborgen (p. 147). Verschillende AWN’ers schreven mee aan dit boek, dat nog maar eens duidelijk maakt hoe groot de rol van de AWN was en is, en bovendien hoeveel een goede samenwerking tussen professionals en amateurs oplevert.
Afb. 5 Vuurstenen dolk of speerpunt uit de Vroege Bronstijd, in 1956 gevonden bij werkzaamheden in een akker bij Wehl. Uit: Opgegraven verleden van Gelderland.
Jan Coenraadts * * *
Frans Beekman, De Kop van Schouwen onder het zand. Duizend jaar duinvorming en duingebruik op een Zeeuws eiland. Matrijs, Utrecht 2007. ISBN 978-905345-314-8. Genaaid geb., geïll., 304 pag., € 29,95 (na 1 november 2007 € 34,95)
belichten enkele auteurs deelaspecten. Aan het eind van het boek wordt kort maar duidelijk aandacht besteed aan de laatste ontwikkelingen binnen de archeologie. Overlappingen wat betreft tijdsperiodes zijn er door deze opzet geregeld, maar het stoort geen moment. Auteurs en redactie zijn er goed in geslaagd herhalingen te voorkomen. Bovendien deed de eindredactie zijn werk heel goed, want het aantal - kleine - foutjes in dit boek is bijna op één hand te tellen. Helaas bleef het volgens het bijschrift nog net zichtbare dak van de
De West-Nederlandse duinstreek (en voor het gemak rekenen we de Zeeuwse duinen er ook bij) heeft al lang om verschillende redenen mensen aangetrokken. Vroeger, in de prehistorie, waren het vooral veilige plaatsen om te wonen in het overwegend natte deel van Nederland, later, in de historische tijd, woonde men er vooral omdat het de droge ruggengraat was van de infrastructuur van West-Nederland. En altijd is het er goed wonen geweest, ook nu nog. Al lang heeft het gebied onderzoekers aangetrokken vanwege het rijke natuurleven, of ook de tot voor enkele decennia, zeg maar, onbeschouwde rijke archeologische geschiedenis. Een deel van die interesse zal best wel gewekt zijn door het soms ongrijpbare karakter van de duinen als landschap: wie vermoedt dat er in en onder de vele zandheuvels complete oude landschappen verborgen gaan, waar dorpen onder zandbergen verdwenen zijn en soms heel even zichtbaar zijn als er toevallig een stuif kuil op die plek een kijkgaatje geeft.... het voegt alleen maar toe aan de nieuwsgierigheid.
Afb. 6 Scherven van een drinkglas uit de 5e eeuw, bodemvondst Didam. Uit: Opgegraven verleden van Gelderland.
Veel onderzoek was er tot voor een 15-tal jaren niet gedaan in het Zeeuwse duingebied, ofschoon een aantal archeologische en historische elementen er natuurlijk wel voor zorgde dat de onderzoekers ‘op scherp stonden’. Maar ja, het is geen WestNederland, dus geen grote infrastructurele werken in de Zeeuwse duinen, en ze zijn nog flink beschermd ook vanwege de natuurwaarden. Het zijn en blijven hopen zand en hoe pak je dat nu aan, als je daar meer van wilt weten... Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 337
|
337
31-07-2007 10:33:11
zaam en later snel. Het onderkennen van dit proces is gebaseerd op de fortuinlijke mode in het laat-middeleeuws gebruik van verschillende soorten aardewerk en steengoed door de decennia heen, waarvan de resten onder de duinen vandaan kwamen. Ook werd duidelijk dat hoge duinen van de tweede fase vooral door mensen zijn veroorzaakt: de toenemende aandacht voor beplanting ter beteugeling van het overstuiven maakte dat mogelijk.
Afb. 7 De Kop van Schouwen onder het zand. Cover van het besproken boek.
Het is Frans Beekman, voorheen werkend als aardrijkskundeleraar te Zierikzee, die de potentie van het gebied heeft onderkend voor geïntegreerd onderzoek, want daar gaat het bij duinen altijd om. In het begin van de jaren negentig heeft hij in zijn vrije tijd het onderzoek aangepakt, om eind 2006 op dit werk te promoveren aan de Universiteit van Amsterdam. Het hier besproken boekwerk is de handelseditie van zijn proefschrift.
Afb. 8 Een op het strand van Westenschouwen veel gevonden religieus insigne met opschrift “Amersfoert 1445” (= 1444), hoogte 48 mm. OLV van Amersfoort werd in het bijzonder door drenkelingen aangeroepen en daarom werd het insigne door schippers en hun bemanning gedragen. Uit: De Kop van Schouwen.
338
|
Het boek is overzichtelijk ingedeeld. Eerst wordt de geologische setting van de Kop van Schouwen besproken, gelegen aan de monding van de rivier de Schelde (want tot ca. 1860 liep de Schelde door de Oosterschelde), met de ontwikkeling van de geul de Hammen als meest formatieve factor van invloed op het gebied. Het is vooral de toenemende getijdendynamiek die voor de Kop van Schouwen een grote betekenis heeft gehad – en nog heeft. Daarna komt de eerste duinvormingsperiode aan bod (900-1300), dan het relatief rustige intermezzo (1300-1600) en vervolgens de tweede overstuiving (1600-1800), waarna het wisselend beheer van de jaren 18001950 wordt bezien.
Het boek is gelardeerd met een grote hoeveelheid bijzondere af beeldingen van hoge kwaliteit. Bijzonder onder andere, omdat er gebruik is gemaakt van een f link aantal prentbrief kaarten, die over de laatste 100 jaar een getrouw beeld geven van de ontwikkeling van het landschap en het gebruik ervan door de mens. Tekst en af beeldingen tezamen geven tegelijk een weids inzicht en mate van groot detail. Dat brengt met zich mee dat de lezer veel bladert, maar dat is deze keer geen verlies maar een verrijking. De continuïteit van het onderzoek, waaraan opmerkelijk genoeg veel bijdragen van de hand van degenen die we nu met de term ‘amateurs’ benoemen, wordt elke keer benadrukt, waarbij ook veel dwarsverbindingen worden aangebracht, in de ruimte en vooral ook in de tijd. Beekman heeft op overtuigende wijze aangetoond dat het duinlandschap zoals we het nu voor ogen hebben, vooral is gefundeerd op het beheer door de mens. Als zodanig kijkt men in het algemeen nauwelijks naar duinen in Nederland; men ziet vooral de functie natuur. Dit boek is tevens een pleidooi om het
Frans Beekman heeft op bijna voorbeeldige wijze gebruik gemaakt van de vele soorten bronnen die nodig waren om dit verhaal tot een goed einde te brengen. Veel wijd verspreide archiefstukken (tot in Spanje!) zijn opgespoord, bijeen gebracht, ontleed en vertaald. Bijzonder is het gebruik van archeologische gegevens die inzicht verschaffen in de snelheid waarmee de duinoverstuivingen plaatsvonden; er is voor de eerste overstuiving zelfs een gedifferentieerd proces gedocumenteerd van overstuiving: eerst lang-
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 338
31-07-2007 10:33:14
duinlandschap ook als een cultuurlandschap te zien. Niet in de vorm van rechte verkavelingen etc., maar wel degelijk als een gebruikslandschap. Met aanpassingen aan de beperkingen die het gebied kende en kent, maar ook aan de mogelijkheden. Het boek leest prettig, is voorzien van een Engelstalige en een Duitstalige samenvatting, een notenapparaat, goede en recente literatuurverwijzingen en een register. De nieuw gemaakte kaartjes zijn voorbeeldig vormgegeven. Kortom, het is een zeer
degelijk en tegelijk makkelijk leesbaar stuk werk. Je zou willen dat alle proefschriften zo toegankelijk waren... Aanbevolen voor alle kustlandschapskundigen en vooral voor hen die geïnteresseerd zijn in de synthese van natuurlijke landschapsvorming en de (wisselingen van de) menselijke invloed, inclusief de archeologische! PS: Kunnen we binnenkort ook zoiets voor de West-Nederlandse duinen verwachten? Bert van der Valk
Signalementen
P.C. de Boer (met bijdragen van tal van anderen), In de voetsporen van heren (en) boeren. De ontdekking van een Stenen Kamer en een vlasverwerkende nederzetting aan de Lange Steeg te Alblasserdam (Rapport 519). ADC ArcheoProjecten Amersfoort 2006. Geïll., 116 pag., CD-ROM. In de periode april tot en met juni 2005 voerde ADC ArcheoProjecten een definitief archeologisch onderzoek uit te Alblasserdam. Het veldteam werd daarbij terzijde gestaan door leden van de AWN-afdeling Lek- en Merwestreek. Tegen het einde van het onderzoek stuitte men onverwacht op de resten van een adellijke woonplaats. Het onderzochte gebied behoorde in de 13e eeuw tot de randzone van een agrarische nederzetting. Uit die periode is er een greppelsysteem aangetroffen in combinatie met rechthoekige kuilen. Deze greppels dateren vanaf de 13e eeuw tot het heden en dienden als perceelafscheidingen van de eerste pionierende boeren in de Alblasserwaard. De kuilen waren vlaskuilen, die gedeeltelijk in de sloten en greppels waren ingegraven, en waarin men vlas liet rooten. Dit rooten, eigenlijk rotten, zorgde ervoor dat de houtige delen van het vlas verwijderd konden worden, zodat de vezels vrijkwamen voor de productie van linnen. Bijzonder aansprekend is de vondst van een voetstap op de bodem van één van de kuilen. Vermoedelijk is deze afkomstig van een 13e-eeuwse Alblasser boer, die in de kuil
heeft gestaan om zijn vlas te rooten. De kuilen in Alblasserdam zijn zo bijzonder, omdat de conservering door het hoge grondwater uitermate goed was. Onderin zijn de vlasstengels nog als nieuw teruggevonden, samen met dorsresten van diverse andere gewassen. In de rapportage wordt uitgebreid ingegaan op de vlasbewerking in het algemeen en die aan de Alblas in het bijzonder. Behalve deze kuilen en greppels zijn uit deze periode ook resten van palen en baksteenconcentraties aangetroffen. Maar die sporen zijn niet eenduidig te interpreteren. In de loop van de 14e eeuw verandert het karakter van de onderzochte locatie. Er ontstaat een omgracht agrarisch complex, waaraan een zogenaamde Stenen Kamer wordt toegevoegd. Uit die tijd dateert ook een met baksteen bekleed talud langs de Alblas en een aantal mestkuilen met een uitstekend geconserveerde inhoud. Hoewel de adellijke woonplaats omstreeks 1500 in onbruik lijkt te zijn geraakt, wijzen 16e tot 18e-eeuwse vondsten uit de gracht erop, dat het terrein niet geheel werd verlaten. Zo zijn er ook uitbraaksporen gevonden van een vermoedelijk 17e-eeuws gebouw. In de rapportage behandelt een reeks specialisten het verzamelde vondstmateriaal: keramiek (waaronder een fragment van een sgraffito wapenbord), metaal, glas (waaronder een strijkglas), lederen schoeisel, natuursteen, hout (waaronder het zitgedeelte van een krukje en de handvatten Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 339
|
339
31-07-2007 10:33:14
van een kruiwagen), botmateriaal, etc. De rapportage bevat veel kaarten op A3formaat in kleur, artist's impressions in zwart-wit, tal van vondsten zijn afgebeeld en aan het einde wordt een 27-tal vondsten volgens het ‘Deventer’ systeem gecodeerd, afgebeeld en beschreven. * * *
W.B. Waldus (met een bijdrage van W.K. van Zijverden), Archeologisch onderzoek aan de Terpleane in Ostrum, Dongeradeel (Fr.). Een Archeologische Opgraving (Rapport 546). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2006. ISBN 90-5874-54-49. Geïll., 21 pag., € 15,--. De locatie te Ostrum ligt in de randzone van een nog steeds goed zichtbare terp, waarop een onderkelderd kantoorpand zal worden gebouwd. Bij het onderzoek zijn twee waterputten en een greppel aangetroffen. Eén van die waterputten dateert op basis van een scherf kogelpotaardewerk uit de 9e eeuw. De andere waterput is van veel jongere datum, terwijl de greppel 14eeeuws is. Bij het onderzoek zijn onder de kwelderafzettingen drie concentraties vuursteenafval gevonden. Omdat deze vondst buiten de onderzoeksopdracht van het ADC viel en er sprake was van een bijzondere vondstsituatie, besloot de toenmalige ROB eigen middelen in te zetten voor een kleinschalig onderzoek daarvan. De resultaten van dat onderzoek zullen in een aparte rapportage verschijnen. Van het landschap ter plaatse in het LaatNeolithicum bestaat geen eensluidend beeld. Verschillende wetenschappers publiceerden daarover uiteenlopende visies. Het nu uitgevoerde onderzoek geeft daarover evenmin uitsluitsel. Het ADC pleit dan ook voor een nauwere samenwerking tussen aardwetenschappers en archeologen, zodat een beter inzicht kan worden verkregen in de paleogeografie van het Friese kustlandschap. * * *
340
|
E. Blom, S. Wyns en H. van der Velde (met bijdragen van F. Zuidhoff, S. Bloo, A.A.A. Verhoeven, E.A.K. Kars, C. van Pruissen, F.A. van der Chijs, C. Nooijen, P. de Rijk, R. Machiels, J. van Dijk, D.C. Brinkhuizen, H. van Haaster en L. van Beurden), Dalfsen ‘De Gerner Marke’. Sporen van bewoning uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen op een dekzandrug langs de Overijsselse Vecht (Rapport 766). ADC ArcheoProjecten Amersfoort 2006. ISBN 90-5874-72-98. Geïll., 206 pag., € 29,50. In de eerste helft van 2005 heeft ADC ArcheoProjecten een definitief archeologisch onderzoek uitgevoerd in het ontwikkelingsgebied de Gerner Marke direct ten noordoosten van de dorpskern van Dalfsen. Reden voor dit onderzoek vormden de voorgenomen nieuwbouwplannen in het gebied. Uit een inventariserend veldonderzoek was reeds gebleken dat de ondergrond belangwekkende archeologische resten bevatte, daterend uit de Late IJzertijd en Middeleeuwen. Naar aanleiding daarvan besloot men om nu een definitieve opgraving uit te laten voeren op het circa 6 ha grote terrein. In opdracht van de gemeente Dalfsen is vervolgens bijna 4 ha vlakdekkend onderzocht. De grote hoeveelheid aangetroffen archeologische resten kan vrijwel evenredig worden verdeeld over twee perioden. Met name in het zuiden en (zuid)oosten van het onderzoeksgebied dateren de bewoningssporen uit de 1e eeuw v.Chr., doorlopend tot in de 2e eeuw na het begin van onze jaartelling. Daarnaast zijn er bewoningssporen uit de Vroege en Volle Middeleeuwen aangetroffen. De tweede bewoningsfase kan verder opgedeeld worden in structuren uit de 8e en 9e eeuw, gelegen op de f lank van een dekzandrug in het zuiden van het onderzoeksgebied en structuren uit de 10e en 11e eeuw die zich met name in het noordwesten van het onderzoeksgebied concentreren. Uit de vele paalkuilen konden verschillende boerderijplattegronden en bijgebouwen, zoals spiekers – voor de opslag van landbouwproducten – en schuren, gereconstrueerd worden. Het bleek te gaan om in totaal twaalf plattegronden van boerderijen uit de (Late) IJzertijd of Romeinse tijd en negen boerderijplattegronden uit de Vroege en Volle Middeleeuwen. Tezamen met de overige structuren kunnen de boerderijen verdeeld worden over maximaal tien erven die overigens niet gelijktijdig in gebruik waren.
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 340
31-07-2007 10:33:14
Voor de eerste bewoningsfase, rond het begin van de jaartelling, kon worden vastgesteld dat de erven niet aan een vaste plek gebonden waren, maar zich verplaatsten over de dekzandrug. Over een periode van maximaal 300 jaar kan het zich verplaatsen van twee boerenbedrijven door het onderzoeksgebied gevolgd worden. Ook het begin van de tweede bewoningsfase lijkt gekenmerkt te worden door deze bewoningsvorm, die met name verband houdt met de organisatie van de landbouw. Pas tegen het einde van de bewoning op de Gerner Marke krijgen de middeleeuwse boerderijen een vaste plaats in het (cultuur)landschap. Het onderzoek in Dalfsen levert een belangrijke bijdrage aan actuele onderzoeksthema’s die de bestaande boerderijtypologieën behandelen of zich concentreren op de socio-economische en politiek-culturele ontwikkelingen die plaatshebben vanaf de prehistorie tot in de Middeleeuwen. In het kader van dit onderzoek ging het te ver om deze onderzoeksthema’s uitvoerig te behandelen, maar de samenstellers van het rapport zijn er van overtuigd dat bij toekomstig synthetiserend onderzoek de data die in Dalfsen zijn verzameld, een niet onbelangrijke rol zullen spelen. * * *
J. Vanden Borre en G. Labiau, Maastricht, Sint-Pietersberg. Een Archeologische Opgraving (Rapport 830). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874951-2. Geïll., 19 pag. In opdracht van ENCI B.V. heeft ADC ArcheoProjecten een opgraving uitgevoerd op de Sint-Pietersberg te Maastricht, waar de bestaande mergelgroeve zal worden uitgebreid. Vooronderzoek toonde aan dat op deze locatie onder andere de resten van een 17e-eeuws legerkamp aanwezig waren. De daarbij behorende droge grachten bleken de enige archeologisch interessante sporen in het plangebied te zijn. De grachten kunnen met redelijke zekerheid gekoppeld worden aan een gravure uit 1632, waarop het legerkamp van Frederik Hendrik is afgebeeld. * * *
R.A. van Eerden en R.H.P. Proos, Archeologische Kroniek Holland 2005. In: Holland, 38e jrg., 2006. ISSN 1571-2184. Zw./w.-ill., 128 pag. Zoals elk jaar is er ook nu weer een afzonderlijke editie van het historisch tijdschrift Holland verschenen, waarin de provinciaal archeologen van Zuid- en Noord-Holland een overzicht geven van wat er zoal op archeologisch gebied in ‘hun’ provincie gebeurde. Dat overzicht bestaat, zoals gewoonlijk, uit een indrukwekkende hoeveelheid korte samenvattingen, opgesteld door de talloze amateur-archeologen en professionals die daar dat jaar archeologisch onderzoek deden. In zijn voorwoord spreekt Van Eerden de vrees uit, dat de archeologie het broodnodige draagvlak van politiek, bedrijfsleven en inwoners gaat missen, wanneer we het belang ervan niet aan het publiek weten te verkopen. Aan TGV teksten en presentaties, die de technische en inhoudelijke redactie van de kroniek verzorgde, zal het niet liggen. * * *
Relicta (Archeologie, monumenten- & landschapsonderzoek in Vlaanderen / Heritage Research in Flanders) nr. 2. VIOE, Brussel 2006. ISSN 1783-6425. Geb., zw./w.-ill., 234 pag. In het tweede deel van Relicta zijn vijf bijdragen over uiteenlopende onderwerpen opgenomen. De eerste bijdrage gaat over een woonerf uit de Midden-IJzertijd te Brecht-Overbroek (prov. Antwerpen). De onderzochte locatie bevindt zich nabij de Nederlandse grens op een dekzandrug tussen een tweetal beekjes. In de omgeving werden eerder al tal van archeologische vindplaatsen uit met name de IJzertijd geregistreerd. De nu onderzochte site omvat de plattegronden van één of twee grotere woongebouwen, 43 bijgebouwen, greppels en haard- en andere kuilen. Het beeld van de nederzetting komt overeen met wat reeds van elders uit het Maas-Schelde-Demergebied bekend is en sluit daarmee ook aan op de waarnemingen uit de Nederlandse Kempen. Het tweede artikel gaat over een Romeinse landelijke nederzetting te Smeermaas (Lanaken, prov. Limburg). Die site is eveneens nabij de Nederlandse grens gesitueerd. Het Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 341
|
341
31-07-2007 10:33:15
hier gepubliceerde artikel is een bewerking van een opgraving uit 1993, die weer was geïnspireerd door waarnemingen uit 19491950 en 1965. Het terrein bevatte de sporen van vier woonstalhuizen, een stenen kelder en een geïsoleerd gelegen stenen hypocaustum. De woonstalhuizen hebben niet alle gelijktijdig gefunctioneerd en kunnen op basis van het schervenmateriaal in de vroeg-Romeinse periode worden gedateerd. Het badhuis is jonger, dateert uit de 1e eeuw en heeft mogelijk tegelijkertijd met de gemetselde kelder gefunctioneerd. Het einde van het gebruik van de twee stenen gebouwtjes wordt gekoppeld aan een 3eeeuwse brandlaag. Kelder en hypocaustum lijken bij uitstek het proces van romanisering in onze streken weer te geven, terwijl de houtbouwplattegronden wijzen op een nog voortlevende inheemse bouwtraditie. De relatie tussen beide wordt uitdrukkelijk ter discussie gesteld. Vooralsnog gaan de auteurs er vanuit dat de steenbouw geen verband houdt met de houtbouw, maar deel uitmaakte van een later villa-terrein waarvan het hoofdgebouw buiten de opgravingsgrenzen moet hebben gelegen. Daarna volgt het resultaat van het archeologische noodonderzoek en het fysischantropologische onderzoek van de SintErmelindiskerk in Meldert (Hoegaarden, prov. Vlaams-Brabant). De geschiedenis van dit godshuis lijkt terug te gaan tot een bouwsel uit 650-730, toen de heilige Ermelindis nog leefde, of althans een cultus van start ging rondom een nog steeds aanwezig 7e-eeuws skelet. De oudste sporen van wat onmiskenbaar reeds een gebedshuis was, dateren uit 8901020. Met een bijdrage over het kasteel van Gaasbeek (Lennik, prov. Vlaams-Brabant) komen ook de castellologen aan hun trekken. Dit grote kasteel, dat fraai gelegen is in een Breugheliaans landschap ten westen van Brussel, werd in 1996-2000 tijdens restauratiewerkzaamheden ook archeologisch onderzocht. Daardoor is meer inzicht ontstaan in de bouwkundige evolutie en plattegrond ervan. Aangenomen kan worden, dat de eerste burcht omstreeks 1236 werd opgetrokken. De bundel sluit af met het noodonderzoek op de terreinen van het Augustijnen- of Allerheiligenklooster in het stadscentrum van Antwerpen. Daarbij werden enkele laat- en postmiddeleeuwse kuilen en een
342
|
Gallo-Romeins crematiegraf ontdekt. Het nu gepubliceerde artikel behandelt de archeologische en fysisch-antropologische gegevens van de kloosterfase. Het onderzoek van de overblijfselen van een dertigtal kloosterlingen uit de jaren 1623-1762 toont een gemiddeld weinig fraaie mondhygiëne, een gemiddelde levensduur van niet meer dan 38,8 jaar en een lichaamslengte van 168,7 cm. Paleopathologisch onderzoek bracht ondermeer een hoge frequentie van de kloosterziekte ‘DISH’ aan het licht. Deze kwaal komt heden ten dage weer voor als welvaartsziekte en bestaat uit verbening van pezen en ligamenten als gevolg van een overvloedig en eiwitrijk dieet in combinatie met weinig lichaamsbeweging. Zie ook http://www.vioe.be/ en http://oar. vioe.be/ * * *
Nieuwsbrief van de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (RACM), 2e jrg. nr. 3, mei 2007. ISSN 1872-6461. Geïll., 24 pag. Behalve bijdragen over het beleid ten aanzien van scheepswrakken, over de inventarisatie van Zeeuwse vliedbergen, etc., bevat de nieuwsbrief van de RACM een artikeltje over een kersenteler uit Passewaaij. In Passewaaij ligt een perfect geconserveerd en nog niet onderzocht nederzettingsterrein uit de Romeinse tijd, compleet met huisplattegronden, greppels, afvalkuilen en waterputten. De resten bevinden zich op nog geen 30 cm onder het maaiveld. In 1997 kocht een boer dit perceel aan voor toekomstige kersenteelt. Als gevolg van de daarvoor nodige bodembewerking zouden de archeologische sporen worden vernietigd. Omdat de archeologische waarde van de inmiddels beschermde akker van nationaal belang is, opgraven uit kostenoogpunt geen optie is en de boer bij bescherming van het terrein met een onvoorziene inkomstenderving zou worden geconfronteerd, is de minister met de kersenteler een eenmalige af koopsom overeengekomen. De boer leidt geen schade en bescherming van de ondergrond is gewaarborgd. Zie: www.racm.nl * * *
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 342
31-07-2007 10:33:15
H.F.J.H. Mombers en E. van der Veen, Historisch overzicht van de voormalige dakpannenfabrieken 1594-2006. Beknopte fabriekshistorie, overzicht van productiemodellen en technische voetnoten. Alem, Nederlands dakpannenmuseum 2006, 80 pag., € 9,50. De publicatie geeft informatie over ruim 250 dakpannenfabrieken die vooral na 1850 in ons land in productie waren. Daarbij worden van elke fabriek het vestigingsadres, een korte historische schets en de aldaar geproduceerde modellen vermeld. Temeer omdat nogal wat aardewerkfabrieken al dan niet tijdelijk dakpannen als bijproduct fabriceerden en gegevens van voor 1850 blijkbaar wat moeilijker te achterhalen zijn, is het overzicht niet compleet, maar het geeft toch een waardevol inzicht in de productie van dakpannen in ons land in de 19e en 20e eeuw. Hoe de per fabriek beschreven modellen (‘Tuile du Nord pan esl’, ‘Woerdse Holle pan handvorm’, de ‘Mulden pan 2 ksl’, etc.) eruit hebben gezien, blijft voor de niet-bouwkundige helaas in nevelen gehuld. Af beeldingen hadden hier ook voor hen veel kunnen verduidelijken. Maar ongetwijfeld staan ons daarover weer andere informatiebronnen ter beschikking. www.dakpannenmuseum.nl * * *
Theo H. Meulendijks, Historisch onderzoek naar huizen en veldnamen in Tongelre (gemeente Eindhoven) 1498-1832 (Archeologisch Centrum Eindhoven rapport 4). Bureau Archeologie gemeente Eindhoven, april 2007. ISSN 1570-5943. Geïll., 184 pag. De archeologische verwachtingwaarde van een bepaald gebied kan worden afgeleid uit de situering ervan in het landschap, de bodemgesteldheid, oppervlaktevondsten, enzovoorts en niet in de laatste plaats uit historische gegevens van de betreffende locatie. Dat geldt zeker voor percelen waarop vroeger een gebouw stond of voor gebieden waarin ooit een dorp of gehucht lag. Om die reden is het resultaat van het systematische en gedetailleerde archiefonderzoek van de percelen van het vroegere dorp Tongelre over een periode van ruim vier eeuwen een belangrijk instrument bij het bepalen van de archeologische waarde van een locatie en – voor zover daartoe aanleiding is – bij het interpreteren van
opgravingsresultaten. Met dit rapport is bovendien een belangrijke hoeveelheid archivalische informatie voor verder historisch onderzoek toegankelijk gemaakt. * * *
Bulletin AVRA (Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie), 7, 2006. Geïll., 123 pag., € 9,-Het boek Julius Caesar in België van Hans Rombaut heeft voor heel wat opschudding gezorgd en vanzelfsprekend gaat ook deze bundel daaraan niet voorbij: – Tony Oost: Antwerpen tijdens de GalloRomeinse periode; – Guido Cuyt: Geef aan Caesar wat Caesar toekomt… De bijdragen van Tony en Guido tonen ook hier het onwetenschappelijke karakter van Rombauts boek aan en geven aan de hand van enkele archeologische gegevens een status quaestionis van wat we weten over Caesars veldtochten in en om wat nu België heet. Verder in dit bulletin onder andere: – Henri Verbeeck: Het archeologische onderzoek te Kontich in 2006, waaronder aanwijzingen voor een urnenveld uit de Vroege IJzertijd; – Guido Cuyt: Opgravingen in Wijnegem (een kuil uit de Midden-Bronstijd en de resten van een Franse verdedigingslinie uit de Spaanse Successieoorlog (17011713); – R ia Berkvens: Romeinen in Breda. Dit artikel gaat verder in op de belangrijkste bewoningssporen uit de Romeinse tijd van Breda-West, met interessante huisplattegronden (o.a. het woonstalhuis); – R ica Annaert: Het Merovingische grafveld van Broechem in een bredere context; – Robert Nouwen: Tongeren als het bestuurlijke en economische centrum van een agrarische regio in relatie tot de ravitaillering van de Rijntroepen. Gerrit Groeneweg
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 343
|
343
31-07-2007 10:33:15
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor Agenda en Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Deadline voor WIU 2007-5 (oktober): 15 augustus. Nieuwsbrief Werkgroep Prehistorie (Afd. 1 - Noord-Nederland) Natuurlijk zijn ze hier blij met de toekenning van de Bronzen Legpenning aan Bonne ten Kate. Hij wordt in de N uitgebreid in het zonnetje gezet. In Afd. 1 houden ze van experimenten: u las er al eerder over in deze rubriek. Ditmaal probeerde men in een lemen oven berkenpek te maken (af b. 1). Een spannend gebeuren, omdat het proces onder volstrekt zuurstofloze condities moet plaatsvinden, â&#x20AC;&#x153;anders wordt geen pek gevormd, maar
asâ&#x20AC;?. Het geslaagde experiment bewijst dat het met middelen die mesolithische jagerverzamelaars hier ten dienste stonden, mogelijk is uit berkenbast pek te distilleren. Of dat hier inderdaad zo gebeurde, is een ander verhaal. In ieder geval werd op mesolithische spitsen uit Zweden en Zwitserland pek aangetroffen. Een experiment om hazelnoten te bewaren was aanzienlijk minder succesvol, maar ook dat is interessant om te lezen. De werkgroep kreeg van de vinder uit Pekela een opvallende stenen bijl (dioriet/gab-
Afb. 1 Het maken van berkenpek (uit Nieuwsbrief Werkgroep Prehistorie).
344
|
Werk in uitvoering
04-binnenwerk.indd 344
31-07-2007 10:33:18
bro), afkomstig van de Trechterbekercultuur. Andere in deze omgeving gevonden bijlen uit deze periode zijn gemaakt van Helgoland-vuursteen of van materiaal uit Sleeswijk-Holstein.
AWLV-Nieuwsbrief, mei 2007 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) In november organiseert de Stichting MAC/Forum Hadriani in Voorburg een symposium over deze Romeinse stad. Inlichtingen: aoostdijk@planet.nl. Ook in Voorburg vreugde over de Bronzen Legpenning voor Bonne ten Kate die hier een van de eerste actieve leden was. In oktober legde de AWLV proefsleuven aan bij de Frekeweg, “achterin Leidschendam”. De hier aangetroffen vondsten (vuursteen en aardewerk) behoren tot de Vlaardingengroep. Er komt een vervolgonderzoek. In WIU nr. 2007-3 las u al over het Kanaal van Corbulo, toen in Kwadrant, nu in de N. Dit geldt eveneens voor het interessante verhaal over en naar aanleiding van het Romeinse parfumflesje uit Forum Hadriani.
en botmateriaal geborgen. Ellen Groen brengt ons in de sfeer van de Heliniumexcursie 2006 naar Griekenland. Men bezocht daar o.a. het bekende Delphi met de Apollotempel. Krantenknipsels over vondsten en archeologisch onderzoek in Vlaardingen besluiten TN.
Zuidwesterheem nr. 52, mei 2007 (Afd. 10 - Zeeland) Aukje-Tjitske Hovinga trad toe tot het bestuur en verlaagde daarmee de gemiddelde leeftijd van dat bestuur met acht jaar. Op initiatief van de afdeling en in samenwerking met de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland wordt gewerkt aan een publieksboek over Valkenisse. Arco Willeboordse vertelt over de herope-
Terra Nigra nr. 167, mei 2007 (Afd. 8 - Helinium) Tom Mersch (pmr) en Dorothea Schulz verlieten het bestuur en werden opgevolgd door Guus van de Poel en Rein de Graaf (bij toerbeurt een half jaar voorzitter). Het bestuur bestaat verder uit Hilde van Wensveen (secr), Rikkert Wijk (pmr) en Albert Luten. In TN een In Memoriam voor Piet Sonneveld: een echte bodemkenner die veel heeft betekend voor Helinium. Na de notulen van de algemene ledenvergadering schetst de jubileumcommissie de voortgang m.b.t. de viering van het 50-jarig bestaan. Hierna gaan Gerben Wierda en Willem van Bentum in op de betekenis van de Slag bij Vlaardingen, waarvan de onverwachte af loop grote indruk maakte. Piet Heinsbroek doet verslag van het (boor)onderzoek dat leden van Helinium uitvoerden aan de Polderweg te Kethel, dat de aanwezigheid van een kreekafzetting aantoonde. Aat Rozendaal lette tijdens het onderzoek ook op de dierenwereld en nam o.m. verschillende soorten vlinders, libellen en juffers waar. Hilde van Wensveen vertelt over het onderzoek dat BAAC uitvoerde aan de Brederostraat in Vlaardingen en waarbij leden van Helinium assisteerden. De samenwerking tussen BAAC en de AWN’ers verliep uitstekend; het resultaat is nog niet erg duidelijk. Wel vond men een middeleeuwse gracht (14) en werd veel scherf-
Afb. 2 Oud Rilland; foto: Dicky de Koning (uit Zuidwesterheem).
Afb. 3 Oud Rilland; foto: Dicky de Koning (uit Zuidwesterheem). Werk in uitvoering
04-binnenwerk.indd 345
|
345
31-07-2007 10:33:26
kanttekeningen bij het project Oud-Rilland: “een uitgesproken vrijwilligersproject” (af b. 2 en 3). Het Visserijmuseum Breskens vestigt de aandacht op zijn tentoonstelling ‘Grote en kleine vissers van de Republiek’ waaraan diverse andere musea meewerkten. Dicky de Koning wijst op het verschijnen van drie boeken over de ‘Zeeuwse bergjes’. In ‘Zeeuwse ambachtsheren en hun vrienden’ gaat Piet Leupen in op zaken als ambacht, ambachtsheren, vierschaar, al dan niet vrije en onvrije ‘vrienden’ en lieden. Maar natuurlijk ontbreken ook de gebruikelijke jaarverslagen niet in Z.
Afb. 4 Lenie achter de scherven; foto: D. Mittendorp (uit Convocaat).
Convocaat, najaar 2007 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland)
ning van het Gemeentelijk Archeologisch Museum van Aardenburg, waar zelfs de beul van Middelburg aan te pas kwam. Vorig jaar kwam de Romeinse afdeling klaar, nu de middeleeuwse. Het gaat in de museumopstelling niet meer uitsluitend om de collectiestukken, maar vooral om de vroegere gebruikers ervan die levensgroot zijn afgebeeld. Anne Marie Visser doet verslag van de excursie die de afdeling maakte naar Vlissingen. Deze stond in het teken van Michiel de Ruyter en dat werd nog eens onderstreept in het MuZEEum. Robert van Dierendonck vertelt over de Zeeuwse Amateur-Archeologen Dag 2007 die zich in een grote belangstelling mocht verheugen. Sprekers waren Els Otte (geschiedenis van het malen en van molens), Nele Vanslembrouck & Alexander Lehouck (verdwenen cultuurlandschappen in het grensgebied van Vlaanderen en Nederland) en Jos Koldeweij (onderzoek van Zeeuwse pelgrimsinsignes). T.g.v. het 50-jarig bestaan van de afdeling werd een CD-rom gemaakt met Zeeuwse archeologie-artikelen en -items in Westerheem. Deze werd aangeboden aan Miek Geerts (prov. Zeeland), Jan Nieuwenhuis (HB-lid) en Robert van Dierendonck (prov. archeoloog). Deze extra dikke Z biedt veel (archeologisch) leesplezier. Zo schrijft Martin van den Broeke in ‘Een verborgen buiten ontsluierd’ over de buitenplaats Ravestein bij Grijpskerke en plaatst Rudi Dercks enkele
346
|
Voorop het C. staat een grote foto van Lenie Strijbosch, natuurlijk achter de zo geliefde scherven (af b. 4). Vanwege zijn grote verdiensten voor de archeologie in Zevenaar en wijde omgeving werd Jan Verhagen benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. In oktober gaat de afdeling op bezoek bij stadsarcheoloog Michel Groothedde in Zutphen. In augustus organiseert de afdeling weer een zomeropgraving, ditmaal in Groessen, alwaar zal worden geprobeerd een mooi profiel te maken van een middeleeuwse dijk (13-14). Er zijn zes exposities te bezichtigen die de afdeling inrichtte t.w. in Arnhem, Bennekom en Zevenaar.
Nieuwsbrief De Hunnepers, juni 2007 (Afd. 18 - Zuid-Salland, IJsselstreek, Oost-Veluwezoom) Wallie Vosmeijer trad af als bestuurder en veldwerkcoördinator en werd opgevolgd door Annemarie Brinkhorst. Er zijn deze zomer verschillende mogelijkheden om archeologisch actief te zijn o.m. in het buitengebied van Deventer, in Zutphen, Apeldoorn en met materiaal uit Wythmen. Jan Coenraadts
Werk in uitvoering
04-binnenwerk.indd 346
31-07-2007 10:33:27
Tips voor trips
Archeologische uitjes
Tentoonstellingen Hoorn
Dit jaar viert Hoorn het feit dat het 650 jaar geleden stadsrechten kreeg. Dankzij archeologisch onderzoek weten we dat hier al vanaf omstreeks 1275 mensen woonden. Gedurende de meer dan 650 jaar dat Hoorn bestaat, is een rijk bodemarchief opgebouwd. Dit wordt bij de opgravingen die de Archeologische Dienst Hoorn verricht, beetje bij beetje weer aan het licht gebracht. Bijzonder is met name de hoeveelheid vondsten van organisch materiaal. Een aantal van de ‘duistere zaken’ uit Hoorns bodem wordt dit jaar in de schijnwerpers gezet op een tentoonstelling in het Westfries Museum. Aan de hand van die zaken kunnen boeiende verhalen verteld worden. Een haakbus en stok met loden vuist (af b. 1) doen de Hoekse en Kabeljauwse twisten in het begin van de 15e eeuw herleven. Een negental vilten hoeden vertelt ons over de mode rond 1600. Portugees en Italiaans aardewerk geeft een beeld van de handelscontacten in de 16e en 17e eeuw. De tentoonstelling ‘Duistere zaken’ is rondom de voorwerpen vormgegeven. Daarnaast zijn meer dan twintig van dergelijke verhalen gebundeld in een boek dat bij de tentoonstelling verschijnt.
de technische vaardigheden van onze verre voorouders, zelf aan de slag en proefondervindelijk leren hoe in het verleden voorwerpen werden gemaakt of gebruikt (af b. 2 en 3). Aanleiding voor de experimenten vormen circa 150 originele voorwerpen uit de Midden-Steentijd tot de Middeleeuwen uit de collecties van Nederlandse, Duitse en Belgische musea. Archeologische vondsten roepen vaak tal van vragen op, bijvoorbeeld over de functie van een voorwerp of over hoe een bepaald voorwerp is gemaakt. In de loop der tijd zijn veel vaardigheden en technieken verloren gegaan. Om toch een antwoord te
Afb. 1 Detail van haakbus en vuiststok, die te zien zijn op de tentoonstelling ‘Duistere zaken’ in het Westfries Museum in Hoorn (foto: Pictura Heiloo).
Westfries Museum Roode Steen 1 Hoorn tel. 0229 280022 www.wfm.nl ma. t/m vr. 11 - 17 uur, za. en zo. 14 - 17 uur t/m 30 september
Assen
Op de tentoonstelling ‘Expeditie Archeologie!’ in het Drents Museum in Assen kunnen bezoekers die meer willen weten over
Tips voor trips
04-binnenwerk.indd 347
|
347
31-07-2007 10:33:31
Afb. 2 Iedereen mag archeologische experimenten uitvoeren op de tentoonstelling ‘Expeditie Archeologie!’ in het Drents Museum in Assen. (Foto: Musea Maaseik)
toetsen dat idee. In de tentoonstelling ‘Expeditie Archeologie!’ komen beide soorten experimenten voor. De tentoonstelling is opgebouwd aan de hand van originele voorwerpen uit het dagelijkse leven vanaf de Midden-Steentijd tot en met de Middeleeuwen. Naast sieraden en gereedschap is ook aardewerk en kleding te zien uit de verschillende periodes. In de buurt van de originele voorwerpen liggen de reconstructies waarmee de experimenten kunnen worden uitgevoerd. In duidelijke werkstappen en tekeningen staat aangegeven wat de bezoeker moet doen om het experiment ter plekke uit te voeren. De tientallen experimenten variëren van het maken van benen naalden uit bot en het bewerken van barnsteen tot het maken van een Romeinse maliënkolder en het schaatsen op middeleeuwse glissen. Op de tentoonstelling lopen museummedewerkers rond om een helpende hand te bieden. Ook het filmmateriaal van de desbetreffende experimenten maakt heel veel duidelijk. Elke woensdag en zondagmiddag (vanaf 13.00 uur) demonstreren specialisten hun experimenten, zoals leer bewerken, kaartweven en bierbrouwen. Een overzicht van deze experimenten staat op de website van het museum. ‘Expeditie Archeologie!’ is gerealiseerd in nauwe samenwerking met Musea Maaseik (B.), waar de tentoonstelling het afgelopen jaar te zien is geweest. Drents Museum Brink 1 9401 HS Assen tel. 0592 37 77 73 www.drentsmuseum.nl di. t/m zo. 11 - 17 uur t/m 16 september
Borger Afb. 3 Op de tentoonstelling ‘Expeditie Archeologie!’ kun je leren hoe je een Romeinse maliënkolder moet maken. (AVSA-videoteam, Assen) krijgen op deze vragen proberen archeologen sommige voorwerpen uit het verleden te reconstrueren. De reconstructies worden als experiment uitgevoerd en leveren daarbij vaak een schat aan informatie op over de kennis en de technische vaardigheden van onze voorouders. Er zijn twee soorten experimenten: praktische en wetenschappelijke experimenten. Praktische experimenten brengen de archeoloog op een idee, wetenschappelijke experimenten
348
|
Het Hunebedcentrum in Borger heeft op zijn terrein een gereconstrueerde trechterbekerboerderij geopend (af b. 4). Het uitgangspunt voor deze reconstructie is de plattegrond van zo’n boerderij die in het Duitse Flögeln is opgegraven. Een team onder leiding van Jeroen de Groot en Hans de Haas – experts op dit gebied – heeft de boerderij, de afwerking en de inrichting gerealiseerd. De gereconstrueerde boerderij leert de bezoekers, dat de hunebedbouwers slim met de hun ten dienste staande middelen en technieken omgingen. Op gezette tijden zullen er introducties en demonstraties worden gegeven.
Tips voor trips
04-binnenwerk.indd 348
31-07-2007 10:33:35
Hunebedcentrum Bronnegerstraat 12 Borger (Drenthe) www.hunebedcentrum.nl ma. t/m vrij 10 - 17 uur zat. en zo. 11 tot 17 uur
Vlaardingen
In het stadhuis van Vlaardingen is een gezichtsreconstructie te zien van een man uit de Bronstijd (2000 tot 800 voor Chr.), van wie het skelet, dat ook is geëxposeerd, in 1990 bij de aanleg van de Krabbeplas in die plaats is ontdekt (af b. 5). De Universiteit van Leiden (Archeologisch Centrum Leiden) heeft destijds kunnen achterhalen dat het ging om een circa 43-jarige man. Toen de ‘Krabbeplasman’ Vlaardingen bezocht, was hier een moerasachtig gebied. Om deze man weer een gezicht te geven, is – met hulp van technieken die gebruikt worden in het forensisch onderzoek – een gezichtsreconstructie gemaakt door fysisch-antropologe M. d’ Hollosy. Deze reconstructie is op dezelfde wijze tot stand gekomen als die van het ‘meisje van Nulde’ en het ‘Maasmeisje’. De ‘Krabbeplasman’ is de eerste persoon in Nederland uit de Bronstijd van wie een gezichtsreconstructie is gemaakt.
Afb. 4 Op het terrein van het Hunebedcentrum in Borger is een trechterbekerboerderij nagebouwd.
Stadhuis Vlaardingen Westnieuwland 6 Vlaardingen Tijdens kantooruren
Evenementen Vikingweek
Van 27 augustus t/m 2 september is er in Archeon een internationale Vikingweek. Zo’n tweehonderd ‘Vikingen’ uit Nederland, Duitsland, Scandinavië, Engeland, Frankrijk, Polen en Tsjechië slaan dan in het themapark hun tenten op. De bezoekers kunnen hun tenten bezichtigen, terwijl de bewoners bezig zijn met alledaagse zaken als koken, kleding repareren en vechtoefeningen. In het weekend worden demonstraties gegeven van oude vechttechnieken. In de maanden september en oktober staat ieder weekend een thema centraal, waaronder prehistorie (8 en 9 sept.), eten en drinken (22 en 23 sept.), gezondheidszorg (29 en 30 sept.), smeden (6 en 7 okt.) en schoeisel (27 en 28 okt.). Een volledig overzicht van deze activiteiten staat op de website van Archeon.
Afb. 5 In het Vlaardingse stadhuis is de eerste gezichtsreconstructie in Nederland van een persoon uit de Bronstijd te zien (foto: M. d’Hollosy).
Archeon Archeonlaan 1 2408 ZB Alphen aan de Rijn tel. 0172 44 77 44 www.archeon.nl di. t/m zo. 10.00 - 17.00 uur Tips voor trips
04-binnenwerk.indd 349
|
349
31-07-2007 10:33:41
Afb. 6 In de Week van de Prehistorie kan onder leiding van een gids een bezoek worden gebracht aan het grootste hunebed van Nederland in Borger.
Week van de Prehistorie
Van 18 tot en met 26 augustus is het in Drenthe de Week van de Prehistorie. Op het programma staan een Oertijdmarkt bij het Hunebedcentrum, wandel- en fietsexcursies met een gids, creatieve workshops voor kinderen en volwassenen, en een huifkartocht. Op zondag 19 augustus is er op het buitenterrein van het Hunebedcentrum een Oertijdmarkt. De bezoekers kunnen bij meer dan veertig kramen terecht voor informatie over archeologie en het kopen van mineralen, fossielen en sieraden. De markt is van 11.00 tot 17.00 uur. Dinsdag 21 augustus a.s. kunnen geïnteresseerden om 13 uur onder leiding van een gids een rondleiding maken in het Hunebedcentrum in Borger. Aansluitend wordt een bezoek gebracht aan het grootste hunebed van Nederland (af b. 6) en volgt een wandeling langs de hunebedden en grafheuvels van Bronneger. Op woensdag 22 augustus organiseert VVV Zweeloo een dorpswandeling. Voor kinderen is er deze dag een workshop steenbewerking bij het Hunebedcentrum in Borger. Op zaterdag is er een archeologische fietsexcursie langs hunebedden en grafheuvels in de omgeving van Emmen. Het complete activiteitenoverzicht staat op de website van het Hunebedcentrum.
350
|
Hunebedcentrum Bronnegerstraat 12 Borger (Drenthe) www.hunebedcentrum.nl
Romeins kunstproject
Deze zomer is op de plek van het Romeinse legerkamp Fectio, in de boomgaard naast het waterliniefort Vechten in Bunnik, een kunstproject te bezichtigen dat het Romeinse verleden doet herleven (afb. 7). Dit kunstproject, ‘ROMAN’ geheten, waarvoor de provincie Utrecht de opdracht heeft gegeven, is volgens de makers een persoonlijke reis door de boomgaard met objecten en verhalen die tot de verbeelding spreken. De kunstenaars en ontwerpers, Charlotte Kusters, Cathelijne Montens, Matthijs Bosman en Krijn Christaansen, bieden de bezoekers gelegenheid de inhoud van de ‘ROMAN’ zelf samen te stellen op hun ontdekkingstocht door de boomgaard. ‘ROMAN’ is tot eind september geopend op zaterdag en zondag van 11.00 tot 17.00 uur in de boomgaard aan de Marsdijk bij Fort Vechten te Bunnik. Een routebeschrijving staat op www.fortvechten.nl. Voor meer informatie: www.provincie-utrecht.nl/roman www.cbk-utrecht.nl
Tips voor trips
04-binnenwerk.indd 350
31-07-2007 10:33:45
Afb. 7 In een boomgaard in Bunnik is in het weekend een ‘Romeins’ kunstproject te bezichtigen (foto: Ruurd Kok, provincie Utrecht).
Symposium over Forum Hadriani
Op zaterdag 3 november wordt in Voorburg een symposium gehouden over ‘Forum Hadriani, civitas achter de limes’, dat wordt georganiseerd door de Stichting Monument M.A.C./Forum Hadriani-Voorburg. Op dit symposium zal een beeld worden geschetst van de Romeinse stad Forum Hadriani, waarbij naast de stad zelf ook de infrastructuur van de omgeving, de civitas van de Cananefaten, aan bod komt, zoals het wegennet en het Kanaal van Corbulo. Tevens zal er een vergelijking worden gemaakt met andere Romeinse steden in binnen- en buitenland, waaronder Nijmegen. Na afloop van de lezingen is er een borrel in Museum Swaensteyn, waarbij de mogelijkheid bestaat om de Romeinse zaal met de in 2005 opgegraven wagenwielen te bekijken. Inlichtingen: Stichting Monument M.A.C./Forum Hadriani-Voorburg aoostdijk@planet.nl
Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:
www.awn-archeologie.nl
Fietsen Langs de Romeinse Limes
De provincie Utrecht heeft in samenwerking met Utrecht Toerisme & Recreatie (UTR) een nieuwe fietsroutebrochure ‘Fietsen langs de Romeinse Limes’ uitgegeven, met een tweetal fietsroutes langs het Utrechtse deel van de Romeinse Rijksgrens. Een fietsroute van 45 km, van Woerden naar Utrecht en terug naar Woerden. De andere route van 50 km gaat van Utrecht naar Wijk bij Duurstede en weer terug naar Utrecht. De twintig ‘mijlpalen’ die deze route markeren, zijn ter gelegenheid hiervan allemaal geïnspecteerd en zonodig hersteld door de Archeologische Monumentenwacht. Tijdens de fietstocht passeert men Fectio in Bunnik, waar tot eind september in de weekeinden het kunstproject ‘ROMAN’ is geopend (zie elders in deze rubriek). Voor meer informatie over de fietsroute: www.utrechtyourway.nl of de plaatselijke VVV
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg
e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl
Tips voor trips
04-binnenwerk.indd 351
|
351
31-07-2007 10:33:48
Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl.
Regio Noordwest: C. (Cees) Aay, Venenlaan 24, 1632 RH Hoorn, tel. 0229-216100, e-mail: c.aay@quicknet.nl Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: D. (Dik) Vuik, Oostmaasstraat 8, 3061 ZS Rotterdam, tel. 010-4147369, e-mail: dik. vuik@hetnet.nl. Regio Zeeland: B. (Ber) Sterkendries, Leuerbroek 1061, 3640 Kinrooi, België, tel: 0032-89701164, e-mail: carsterk@skynet.be Opleidingen: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel: 038-4546192, e-mail: opleiding@lwaow.nl Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Tollenstraat 8, 3351 EV Papendrecht, tel. 06-51332217, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.
AWN-lidmaatschappen € 36,50 A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap € 22,00 C jeugdlidmaatschap € 18,00 D geassocieerd lidmaatschap € 19,00 E huisgenoot-lidmaatschap € 12,50 in principe een eenmalig inschrijfgeld van € 5,00 Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld.
Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:
04-binnenwerk.indd 352
- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.
31-07-2007 10:33:48
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
5
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 56 - oktober 2007
Een bijna stempelfrisse sestertius uit Wijchen Ben Teubner Een nieuwe kijk op ons verleden Archeologische stratigrafi e in het Nationaal Historisch Museum Tom Buijtendorp Een bronzen waterspuwer uit Alphen aan den Rijn: enkele gedachten over de functie Peter A.C. Schut
05-omslag.indd 1
08-10-2007 13:33:52
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, e-mail: awn@vandinther.nl of www.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december. Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Scheldestraat 43, 5215 HB 's-Hertogenbosch. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur rubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)
Inhoud
jaargang 56 no. 5, oktober 2007
Redactioneel ................................................................ 353 Ben Teubner Een bijna stempelfrisse sestertius uit Wijchen . ........ 354 Tom Buijtendorp Een nieuwe kijk op ons verleden Archeologische stratigrafie in het Nationaal Historisch Museum .................................................... 358 Peter A.C. Schut Een bronzen waterspuwer uit Alphen aan den Rijn: enkele gedachten over de functie .............. 368 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in… Bergen op Zoom Marco Vermunt Drie 16e-eeuwse majolica-ovens uit Bergen op Zoom ......................................................... 376 Zo kan het ook... Irmel Dolman-Berberich Met scherven op de keramiekmarkt van Dordrecht .... 386 Liesbeth Theunissen Oproep Archeologisch overzichtswerk in de maak ................. 388 Wie kent dit? Gerard Graas Bewerkt hielbeen ........................................................ 389 Carol van Driel-Murray In memoriam Olaf Goubitz ........................................ 391 Literatuurrubrieken . ........................................ 392
© AWN 2007. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie.
Werk in uitvoering . ........................................... 402
Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer
Tips voor trips Archeologische uitjes ................................................. 405
ISSN 0166-4301
Column . .................................................................. 407
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementen administratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 408
Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog (graafkampen), Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: info@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910, e-mail: bureau@awn-archeologie.nl Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. S.Y. Comis, Planciusplantsoen 10-i 2253 TR Voorschoten, tel. 071-5769439, e-mail: s.comis@wanadoo.nl 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast,
Stokerkade 32, 1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533, e-mail: joanneke.hees@gmail.com 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 0246750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Aly Dijkstra, Pothoofd 226, 7411 ZG Deventer, tel. 0570-622796, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@hetnet.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/ u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Twee leden van de Nautical Archaeology Society (NAS) klaar voor een duik op de BZN II (Foto: W. Walta)
05-omslag.indd 2
08-10-2007 13:33:52
VERENIGINGSNIEUWS oktober 2007 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Commissie Deskundigheidsbevordering: Studiedag middeleeuws aardewerk op zaterdag 24 november 2007 in ’s-Hertogenbosch Altijd al interesse gehad in aardewerk uit de periode 700 tot 1000? Wil je meer weten over het Deventer-systeem of over kogelpotten of baardmankruiken? Op zaterdag 24 november a.s. organiseert de AWN-commissie Deskundig heidsbevordering in ’s‑Hertogenbosch een uitgebreide studiedag over middel eeuws aardewerk. Op het programma staan lezingen door vooraanstaande archeologen en praktijkgerichte workshops. De kosten bedragen € 20,= per deelnemer, inclusief werkmateriaal, koffie, thee en lunch.
#
Programma-overzicht: 10.00 uur Ontvangst met koffie en thee 10.30 uur Opening 10.45 uur Lezing over vroeg-middeleeuws aardewerk 11.40 uur Lezing over middeleeuws aardewerk 12.30 uur Lunch 13.30 uur 1e ronde workshops
15.00 uur 2e ronde workshops 16.30 uur Einde studiedag Workshops: 1. Aardewerk uit ± 700 – 1000 2. Aardewerk uit ± 1000 – 1400 3. Aardewerk uit ± 1300 – 1600 4. Aardewerk uit ± 1500 – 1700 5. Restauratie van aardewerk Inschrijving: Geïnteresseerd? Schrijf dan z.s.m. in (graag vóór 10 november) door middel van onderstaand formulier, of per e-mail. Geef bij voorkeur drie workshops op waarnaar uw interesse uitgaat; in twee van die drie zult u dan in elk geval worden geplaatst. Met bijzondere wensen proberen wij altijd rekening te houden. Opgave bij: AWN Commissie Deskundigheids bevordering t.a.v. Kees Daleboudt, Dorpsstraat 21 4641 HV Ossendrecht telefoon: (0164) 67 26 35 e-mail: cdaleboudt@planet.nl
AANMELDING STUDIEDAG MIDDELEEUWS AARDEWERK Ik meld mij aan voor de studiedag “Middeleeuws Aardewerk” op zaterdag 24 november 2007. De kosten ad € 20,= zal ik ter plaatse voldoen. Naam: ........................................................................................................................ Adres: ......................................................................................................................... Postcode en woonplaats: ........................................................................................... Telefoon overdag: ............................ Telefoon ’s avonds: ........................................ E-mail-adres: . ............................................................................................................. Voorkeur workshops (s.v.p. omcirkelen):
1
2
3
4
5
05-katern.indd 1
08-10-2007 13:20:56
Uitwisseling NAS <> LWAOW 21 mei – 25 mei 2007
In september 2006 werd het bestuur van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW ) door de vertegenwoordiger van de Nautical Archaeology Society (NAS) in Nederland benaderd om in 2007 een uitwisseling voor NAS-leden te organiseren. Doel van de uitwisseling is de NASleden kennis te laten maken met de duikomstandigheden in Nederland en aandacht te besteden aan een specifiek Nederlands onderwerp. De NAS stelt leden van de LWAOW in de gelegenheid om in 2008 een week naar Engeland te gaan om zich daar bezig te houden met Engelse aspecten van archeologie onder water. Na overleg met de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) voor mogelijke ondersteuning bij het programma, werd in oktober 2006 een voorlopig programma aan de NAS voorgelegd. Bij de opzet van dit programma was gekozen voor het thema ‘de VOC’, met Hoorn als uitgangsplaats voor de diverse excursies. Het bezoek van de Engelse deelnemers werd gehouden in de week van maandag 21 tot en met vrijdag 25 mei 2007. Op zondagmiddag 20 mei kwamen de 8 Engelse deelnemers in Hoorn aan. Zij werden ondergebracht in de Herberg de Posthoorn. Laat in de nacht meldde zich nog een Belgische deelnemer die op weg naar Hoorn eerst nog een duikje in Zeeland had gemaakt. Maandag 21 mei: Voor deze dag stond, naast de kennismaking met de deelnemers, een aantal lezingen over de VOC op het programma. Het programma werd gehouden in de expositieruimte van de Archeologische Dienst van de gemeente Hoorn. In zijn openingswoord heette Jan Venema, voorzitter van de LWAOW, de deelnemers harte-
lijk welkom en gaf hij een toelichting op de diverse activiteiten van de LWAOW. Om zich veel moeizaam uitgesproken Engels te besparen gaf hij in zijn inleiding aan dat de afkorting LWAOW zich niet laat vertalen. Na het welkomstwoord van Jan Venema heette mevrouw van der Walle, stadsarcheoloog van Hoorn en gastvrouw voor de eerste dag, het gezelschap hartelijk welkom in de Kapel van de Sint-Ceciliazusters. In de kapel is de Archeologische Dienst gehuisvest en bevindt zich tevens een fraaie expositieruimte waarin de lezingen gehouden werden. De kapel werd gebouwd in 1435 en heeft nog steeds de oorspronkelijke kapconstructie. De ambiance van deze expositieruimte sloot passend aan bij de lezingen over de VOC. Jerzy Gawronski, stadsarcheoloog van Amsterdam, gaf in de eerste lezing een overzicht van het ontstaan van de VOC en de gevolgen van de vaak onjuiste beslissingen van de bestuurders (de Heren XVII) bij de bouw van VOCschepen. Ook gaf hij een overzicht van gegevens die tijdens de duikactiviteiten op het wrak van het VOC-schip ‘Amsterdam’ bij Hastings gevonden zijn en die inzicht geven in de bouw van VOCschepen. Deze informatie is schaars, aangezien de VOC-schepen in die tijd zonder tekening gebouwd werden. Herman de Vos, amateur-historicus die de tweede lezing verzorgde, vond bij een particulier twee dagboeken van bemanningsleden die aanmonsterden op het VOC-schip ‘Brug’, van de VOC-kamer van Enkhuizen. De dagboeken gaven een goed overzicht van het leven aan boord van het VOC-schip. Herman de Vos wist hierover op zeer boeiende wijze te vertellen. Na de lunch gaf Martijn Manders, maritiem archeoloog bij de RACM, een overzicht van de resultaten van de zoektocht naar de ‘Hoorn’, een schip van de Zuidelijke Compagnie, dat
II
05-katern.indd 2
08-10-2007 13:20:56
Afb. 1 Deelnemers van de uitwisseling aan boord van ms. Wil helmina. Fotograaf: W. Walta.
in 1615 bij Argentinië strandde en vervolgens door brand verging. De eerste dag werd afgesloten met een wandeltocht langs de diverse gebouwen van de VOC in Hoorn. Tijdens deze rondleiding gaf Chris Stoffelaar uitleg over de historie en het oorspronkelijke gebruik van de vele VOC gebouwen in Hoorn. Dinsdag 22 mei: Vanuit Hoorn ging de reis naar Den Oever waar het gezelschap aan boord ging van ms. Wilhelmina, van schipper Piet Greben uit Leeuwarden, om een duik te maken op de BZN 10, een wrak dat, in afwachting van berging in de toekomst, is afgedekt is met polypropyleen gaas. Tijdens de tocht naar de plaats van dit wrak gaf Martijn Manders uitleg over de gekozen werkwijze en uitvoering voor het in situ bewaren van dit wrak. Tijdens de duik bleek duidelijk dat de stroming en erosie rondom de afgedekte delen hun uitwerking hebben Het afgedekte wrakdeel bleek er echter goed beschermd bij te liggen. ’s Avonds gaf Hans Eelman, bekend met de situatie van de wrakken rond Texel, aan de hand van zijn visie, het ontstaan van de vele strandingplaatsen van de gevonden wrakken voor
Texel aan. Met zijn betoog ‘Een schip vergaat twee maal’ gaf hij een overzicht van de toestand van de wrakken rond Texel. Hiermee oogstte hij bijval van Engelse zijde, omdat zij dezelfde ervaring hebben met houten wrakken in het Kanaal. Bij Dover en Ramsgate, duikplaats van twee deelnemers, constateerden zij ook de snelle aantasting van wrakken door de sterke stroming en de erosie. Woensdag 23 mei: Na het ontbijt, aan boord van de ms. Wilhelmina, werd een bezoek gebracht aan het Maritiem- en Juttersmuseum in Oudeschild. Hier bestond uiteraard veel interesse voor de zeer fraaie maquette van de Reede van Texel in de Gouden Eeuw. Deze maquette geeft tevens een overzicht van de bij de VOC in gebruik zijnde scheepstypen. Na dit bezoek werd een duik gemaakt op de BZN 11, een niet afgedekt wrak. Hier kon duidelijk geconstateerd worden dat de stroming en de erosie de wrakresten sterk hebben aangetast. Zoals is te verwachten zullen hierdoor vele wrakken en wrakresten langzamerhand verdwijnen, zoals Hans Eelman in zijn betoog ‘Een schip vergaat twee maal’ al aangaf. Na de duik ging het naar de ha-
III
05-katern.indd 3
08-10-2007 13:20:57
Afb. 2 Twee NAS-leden klaar voor een duik op de BZN 11. Foto graaf: W.Walta.
ven van Den Oever om vervolgens weer naar Herberg de Posthoorn in Hoorn af te reizen. Donderdag 24 mei: ‘s Morgens werd eerst een bezoek gebracht aan de Bataviawerf in Lelystad. Na de inleiding, door Ad van der Zee, over de bouw van de Batavia en de op stapel staande Zeven Provinciën, volgde een rondleiding over de werf, waarbij uitvoerig uitleg werd gegeven over het tot stand komen van de bouw van beide replica‘s. Het middagprogramma werd ingevuld met een bezoek aan de RACM Lelystad (voormalig NISA). Hier werd door Rob Oosting, medewerker bij de RACM, tijdens de rondleiding uitleg gegeven over wijze waarop de diverse vondsten worden geconserveerd en gedocumenteerd. Ook werd een bezoek gebracht aan de afdeling voor maquettebouw en het maritieme depot, waar vele goed geconserveerde vondsten uit scheepswrakken werden bekeken. Vrijdag 25 mei: Op deze laatste dag werd om 10.00 uur begonnen met een bezoek aan het Westfries Museum.
Ook hier werd aandacht besteed aan de bewaard gebleven goederen van de VOC, met name in Hoorn. Na de rondleiding door het Westfries Museum werd ingescheept op de ‘Vrouwe Zorn’ voor een zeiltocht op het IJsselmeer. De hele week hadden de weergoden meegewerkt om het programma goed te laten verlopen, echter een stevige wind om de week met een spannend zeiltochtje af te sluiten, ontbrak. Na een drukke week vertrokken de deelnemers zaterdagmorgen weer naar Engeland en België. Het programma werd door de deelnemers als zeer interessant en afwisselend ervaren, waarbij opgemerkt werd dat een uitwisseling als deze tot zeer veel nieuwe inzichten en vermeerdering van kennis op het gebied van onderzoek en bescherming van scheepswrakken kan leiden. Het welslagen van het programma is mede te danken aan de medewerking van de RACM, de Archeologische Dienst van de gemeente Hoorn en alle anderen die zich hiervoor hebben ingezet. Albert Zandstra
IV
05-katern.indd 4
08-10-2007 13:20:58
Archeologische Werkgroep ‘Leen de Keijzer’ (afd. Utrecht e.o.) viert 40-jarig bestaan Op vrijdag 6 juli vierde de Archeologische Werkgroep ‘Leen de Keijzer’ haar 40-jarig bestaan in café-restaurant ‘De Engel’ aan de Burgemeester Wallerweg, vlakbij de plaats waar in 1957 bij de kerktoren een tufstenen muur uit de Romeinse Tijd werd ontdekt: het echte begin van continue archeologische activiteiten in Houten, waarbij de naamgever van de werkgroep een zeer belangrijke rol heeft gespeeld. Het was de bedoeling dat op de dag na de feestelijke receptie een deel van de muur opnieuw zou worden blootgelegd om door middel van mortel/kalkanalyse de vondsten beter te dateren. Helaas bleek dit niet mogelijk, omdat
de RACM problemen voorzag en geen toestemming verleende. Het bestuur van de werkgroep was hierover bijzonder teleurgesteld, voornamelijk omdat de lang van tevoren geïnformeerde RACM pas enkele dagen voor de receptie kwam kijken en het negatieve advies gaf! Ondanks deze domper was de drukbezochte receptie (het bestuur van de AWN was vertegenwoordigd door Joop Bosch) zeer geanimeerd. Gedeputeerde Anneke Raven bleek – en zij was niet de enige! – onder de indruk van de archeologische aanpak van de gemeente Houten in het algemeen en die van de Werkgroep ‘Leen de Keijzer’ in het bijzonder.
Af b. 3 Van links naar rechts: Joop van Herwijnen, Prof. C. Dekker, Otto Wittewaal – op de rug -, Saskia van Dockum, burgemeester Cor Lamers en wethouder Willy Wagemans. Fotograaf: Marijn te Kolste.
05-katern.indd 5
08-10-2007 13:20:58
Af b. 4 Saskia van Dockum met mevrouw de Keijzer en haar dochter Marieke. Fotograaf: Marijn te Kolste.
Saskia van Dockum, directeur van het Utrechts Archief, schetste haar eerste schreden op het archeologische pad als NJBG-lid bij de opgraving Tielandt en haar stage in Houten als voorbereiding op haar indiensttreding bij de ROB onder Van Es. Burgemeester Cor Lamers gaf een uitgebreid overzicht van de archeologische activiteiten in zijn gemeente, waarbij uiteraard de Romeinse villa en het altaar van Hercules Magusanus niet ongenoemd bleven. De rol van Leen de Keijzer (zijn weduwe en zijn dochter Marieke waren op de receptie aanwezig ) is bij bijna alle activiteiten cruciaal geweest. Lamers benadrukte verder nog het belang van de archeologie in de sociale cohesie van zijn gemeente. In die zin vond hij het be-
langrijk dat in 2008 aan de tijdelijke noodhuisvesting van de werkgroep een einde komt doordat het Oude Station (dat voor de Houtense gemeenschap dus behouden blijft) gedeeltelijk beschikbaar is. Na de receptie werd in de gemeentetoren van de Pleinkerk nog een tentoonstelling geopend, die een goed beeld geeft van de opgraving in 1957, waarmee alles eigenlijk begon. Tenslotte moeten (zonder de andere werkgroepsleden tekort te doen!) nog de namen van Joop van Herwijnen en Otto Wittewaal worden genoemd, die de dragers waren van de presentatie en de organisatie van dit Houtense archeologische feest. Marijn Lockefeer
VI
05-katern.indd 6
08-10-2007 13:20:59
Agenda Berichten voor Westerheem 2007-6 dienen voor 15 oktober in ons bezit te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 15 december) plaatsvinden. 13 november 2007 Afd. Zaanstreek-Waterland en omstreken – lezing door J.G. Venhuis over het huishoudelijk gebruik van het Hollands slibversierd aardewerk in de 16e en 17e eeuw. De heer Venhuis is mede-auteur van het boek ‘Hoorn des Overvloeds’, een boek gewijd aan de bloeitijd van dit mooie aardewerk. Bijna in elk onderzoek komen we fragmenten van dergelijke borden en haardschermen tegen. Opvallend is dat er in de borden bijna nooit snijsporen zitten, alsof ze vooral als sierborden zijn gebruikt. Toch hangt er een waas van geheimzinnigheid omheen, omdat er geen voorwerpen hiervan via overerving zijn overgeleverd. Zelfs op schilderijen uit die tijd worden ze zelden aangetroffen. Plaats: expositieruimte te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 14 november 2007 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Peter Schut, consulent archeologie bij de RACM: ‘De Groesbeekse aardwerken: water voor het Nijmeegse legioen’. De spreker was in 2002 projectleider van het onderzoek naar het aquaduct. In tegenstelling tot het buitenland kennen we in Nederland slechts enkele Romeinse waterleidingen of aquaducten. In het grootste deel van ons land was grondwater van een goede kwaliteit binnen handbereik en werden er geen waterleidingen aangelegd. Bovendien gebruikten de Romeinen bij voorkeur het natuurlijk verval, waarvoor een zekere mate van
reliëf noodzakelijk was. Alleen in Voerendaal en in Nijmegen zijn met zekerheid aquaducten geïdentificeerd. Het aquaduct van Nijmegen bestaat uit een aantal aardwerken, dalen, dammen en een stuwmeertje, waarvan de resten op het grondgebied van de gemeente Groesbeek te bewonderen zijn. In de lezing zal worden ingegaan op de ontdekking, het onderzoek bestaande uit een historisch-geografische verkenning, een reliëfanalyse en de opgraving. Op basis van een groot aantal aanwijzingen kan worden geconcludeerd dat de aardwerken de infrastructuur vormen van een Romeinse waterleiding. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coe hoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station, loopafstand 5 minuten). Parkeergarage ‘Centraal’ nabijgelegen. Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur. Aanvang lezing: 20.00 uur. Entree: € 2,00, voor leden en donateurs € 1,50. 14 november 2007 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Mark Spanjer: ‘Vergeten verdronken dorpen’. In de omgeving van Dordrecht zijn door overstromingen (de St.-Elisabethsvloed) en wateroverlast in de Middeleeuwen tien tot elf dorpen verlaten en verdwenen. De namen zijn nog bekend, maar waar hebben ze gelegen? Tijdens opgravingen op het toekomstige ‘Gezondheidspark’ in Dordrecht zijn overblijfselen van middeleeuwse nederzettingen teruggevonden. Mark Spanjer laat tijdens
VII
05-katern.indd 7
08-10-2007 13:20:59
zijn lezing de archeologische ontdekkingen zien die leiden tot de aanname dat één van de verdronken nederzettingen, namelijk Wolbrandskerke, nu is teruggevonden. Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur Entree: leden € 1,50, niet leden € 3,00 17 november 2007 Afd. Zeeland – excursie naar het vernieuwde Zeeuws Museum te Middelburg (deze activiteit vindt plaats in samenwerking met de Heemkundige Kring ‘De Bevelanden’). 13.30 uur: aanvang programma. Minimum aantal deelnemers 10. Verdere bijzonderheden op de website van de afdeling (te vinden via de AWN-site). Informatie en aanmeldingen bij Dicky de Koning-Kastelijn, tel. 0113 311813 (tdekoning@zeelandnet.nl) of Arco Willeboordse, tel. 0117 495508 of 06 20922626 (awilleboordse@gemeen tesluis.nl). 19 november 2007 Afd. Rijnstreek – lezing door Senne Diependaele (ArcheoMedia): ‘Hazerswoude-Spookverlaat, Windturbinepark N11: een bijzondere midden- en laat-neolithische nederzetting langs de Oude Rijn’. De spreker zal een toelichting geven op de eerste onderzoeks resultaten. Aanvang: 20.00 uur. Plaats: nog niet bekend (wordt bekend gemaakt via de website: www.awn.rijn streek.geschiedenisbank-zh.nl) 28 november 2007 Afd. Zuid-Salland-IJsselstreek-OostVeluwezoom – lezing door drs. Frits Laarman (RACM): ‘Spitsbergen-expeditie in 1981’.
De spreker nam als archeozoöloog deel aan deze expeditie, waarbij gedurende twee maanden een nederzetting van Nederlandse walvisvaarders uit de vroege 17e eeuw is onderzocht. Restanten van een viertal traanovens en de onderkomens van zeelui zijn teruggevonden. In het huis van de Vlissingse walvisvaarders (er waren onderkomens van walvisvaarders uit Amsterdam, Middelburg, Denemarken en Vlissingen) werden zelfs ingekerfde namen ontdekt. Plaats: lezingenzaal Doopsgezinde Gemeente, Brink 89 te Deventer Aanvang: 19.30 uur Entree: gratis. 12 december 2007 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Jan Paul Crielaard: ‘Griekse kolonisatie in nieuw perspectief’. Vanaf de 8e eeuw v. Chr. stichtten Grieken een groot aantal kolonies rond de Mediterranee en de Zwarte Zee, denk aan Napels, Marseille en Antibes. Over de vroegste geschiedenis van deze kolonies is weinig bekend, omdat archeologisch onderzoek moeilijk is door de moderne bewoning. Archeologen van de Vrije Universiteit doen sinds 2003 onderzoek in L´Amastuola in Zuid-Italië. Deze vroeg-koloniale nederzetting ligt op ongeveer 15 kilometer van Taranto, dat in 706 v. Chr. als Taras door Spartanen gesticht is. Dit onderzoek heeft geleid tot een aantal belangrijke, nieuwe inzichten wat betreft de kolonisatie van dit gebied en de verhoudingen tussen Grieken en inheemsen. Hierbij is er ook aanleiding de informatie uit antieke bronnen met een nieuwe, kritische blik te bekijken Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur Entree: leden € 1,50, niet leden € 3,00
VIII
05-katern.indd 8
08-10-2007 13:20:59
Redactioneel
Begin dit jaar dwaalde ik, samen met Vera, mijn echtgenote, een week lang door de straatjes en steegjes van de souks en de kashba’s van de medina van Marakech. We raakten daar met tal van mensen in gesprek. Het meeste indruk maakte de discussies met een zeer gelovige moslim, Abdel. We hadden het over moderne muziek, de zin des levens, de almacht van Allah en de onderdrukking van de vrouw. Er kan, zo stelde Abdel resoluut, geen gelijkheid zijn tussen man en vrouw. Vrouwen zijn immers niet gelijk aan mannen, dus van een recht op gelijke beloning kan geen sprake zijn. “Maar als ze nou hetzelfde werk doen…?”, proberen wij. Uitgesloten, mannen werken met hun verstand, terwijl vrouwen zich door hun gevoel laten leiden. “Maar als hun werk nu hetzelfde resultaat oplevert?” Dan moeten ze gelijkelijk worden beloond: maar niet uit oogpunt van gelijkheid, maar uit rechtvaardigheid. Geldt dat ook niet een beetje voor de relatie tussen amateur- en beroepsarcheologen? Die zijn evenmin gelijk. Vaak verschilt hun opleidingsniveau, maandsalaris, binding aan een baas en opdrachtgever en uiteraard de formele verantwoordelijkheid voor behoud en bestudering. Maar voor bepaalde deelgebieden is het resultaat van hun inzet gelijk. Zo zien we gelukkig steeds meer, dat vrijetijdsarcheologen de kans krijgen zichzelf ergens in te verdiepen en de resultaten daarvan te publiceren. Zij mogen hun bijdrage bij het veldwerk leveren, maar worden ook steeds meer betrokken bij het uitwerken van de resultaten daarvan. Er is geen leidinggevende professional die alle touwtjes in handen en de eer aan zichzelf houdt,
05-binnenwerk.indd 353
maar een manager die richting geeft, stimuleert en bovenal mogelijkheden schept voor zijn team, bestaande uit professionals en vrijwilligers. Geen gelijkheid, wel rechtvaardigheid: je verbaast je erover waartoe vrijwilligers dán in staat blijken te zijn. Zo treffen we in dit nummer van Westerheem een artikel aan van Tom Buitendorp over het toekomstig Nationaal Historisch Museum. Ook hier liggen kansen en mogelijkheden voor de amateurs; ook in de discussie over opstelling en presentatie van ons Nationaal Historisch Museum ligt een uitdaging. Graag nodigt de redactie iedereen dan ook uit om via Westerheem die discussie op gang te brengen. In zijn recensie van de inaugurele rede van Olivier Hekster geeft Paul van der Heijden in dit nummer aan, dat er een heel verhaal schuil gaat achter de beeltenis van de keizer op Romeinse munten. In het openingsartikel in dezelfde Westerheem-editie brengt Ben Teubner dit direct al in praktijk, door het verhaal achter een sestertius te laten zien. Minstens zo interessant is de bijdrage van Peter Schut over functie en toepassing van een Romeinse waterspuwer uit Alphen aan den Rijn. Naast de vaste rubrieken (waarin bijvoorbeeld Marco Vermunt aandacht besteedt aan majolica-productie in Bergen op Zoom), is ook een heel nieuwe rubriek van start gegaan: een column van de hand van Leo Verhart. U treft die column in het vervolg op de laatste pagina van Westerheem aan. Ik wens u allen veel leesplezier en tot slot: Be-slama, tot ziens, Gerrit Groeneweg
08-10-2007 13:35:22
Een bijna stempelfrisse sestertius uit Wijchen Ben Teubner
Sinds oktober 1998 is het Museum Kasteel Wijchen in het bezit van een bijzonder fraaie munt die in 1984 is gevonden op de Galgenberg te Wijchen. Op hetzelfde terrein werd in 1972 tijdens de aanleg van twee aardgasleidingen een Romeins grafveld doorsneden Hieronder wordt deze munt van Trajanus (98-117 na Chr.) beschreven en worden enkele belangrijke details uit het leven van deze keizer vermeld. Tenslotte volgt een overweging hoe deze munt in Wijchen terecht kan zijn gekomen.
Het gaat om een zogenaamde sestertius, de grootste bronzen munteenheid in het Romeinse muntstelsel van de Keizertijd, ter waarde van 4 assen. Keizer Trajanus had deze te Rome laten slaan in de periode na zijn overwinning op de Parthen in 116 en vóór zijn overlijden in 117 na Chr. De munt is nagenoeg stempelfris en heeft een prachtig donkergroen patina, is 32 mm groot en weegt 23,9 gram (af b. 1). Bij het slaan van de munt is een kleine scheur in de rand ontstaan.
Beschrijving van de munt Op de voorzijde van de munt is te zien: Het borstbeeld van keizer Trajanus met mantel kijkend naar rechts met daaromheen het opschrift: IMP CAES NER TRAIANO OPTIMO AUG GER DAC PARTHICO P M TR P COS VI PP Voluit geschreven is dat: Imperatori Caesari Nervae Trajano, Optimo, Augusto, Germanico, Dacico, Parthico, Pontifici Maximo, Tribunicia Potestate, Consuli VI, Patri Patriae.1 Imperator = veldheer; Caesar (titel);
3 cm
Afb. 1 Sestertius van Trajanus (foto Rob Mols, Bureau Archeologie Nijmegen).
354
|
Een bijna stempelfrisse sestertius uit Wijchen
05-binnenwerk.indd 354
08-10-2007 13:35:22
Nerva (familienaam); Trajanus (eigennaam); Optimo = de beste; Augustus (titel) = de verheven vorst; Germanicus, Dacicus, Parthicus = overwinnaar van de Germanen, de Daciërs en de Parthen; Pontifex Maximus = Hoge Priester; Tribunicia Potestate = bekleed met de constitutionele bevoegdheid van de vorst; Consuli VI = voor de zesde keer consul; Patri Patriae = Vader des Vaderlands. En vertaald staat er dan: Aan de veldheer (Imperator), Caesar (titel), uit de familie van Nerva (zijn adoptiefvader), genaamd Trajanus, de beste (Optimo), de verheven vorst (Augustus), de overwinnaar van de Germanen (Germanicus), de Daciërs (Dacicus) en de Parthen (Parthicus), de opperpriester (Pontifex Maximus), bekleed met de constitutionele bevoegdheid van volkstribuun (Tribunicia Potestate), en voor de zesde keer consul (Consuli VI), de vader des vaderlands (Pater Patriae). Op de keerzijde is te zien: Trajanus zittend op een verhoging, die een kroon aanbiedt aan de onderworpen koningen van Armenië, Parthië en Mesopotamië. Naast de keizer staat een praefect en een Romeinse soldaat. Om de af beelding heen staat de tekst REGNA ADSIGNATA, wat letterlijk betekent ‘toegewezen koninkrijken’, wat verwijst naar de nieuw verworven delen van het keizerrijk. De letters SC onder de afbeelding is de op Romeinse munten veel gebruikte afkorting voor Senatus Consulto, ‘bij Senaatsbesluit’. Dit laatste had van oorsprong alleen maar betrekking op het slaan van de munt, maar had ten tijde van Trajanus al lang niet meer die betekenis, omdat niet meer de senaat, maar de keizer zelf munten liet slaan. Soldatenkeizer Trajanus werd op 18 september 53 geboren in Italica, in de buurt van Sevilla. Daarmee was hij de eerste Romeinse keizer die buiten Italië gebo-
ren is. Hij stamde uit een belangrijke patriciërsfamilie. Trajanus is de zoon van Marcus Ulpius Trajanus, een vooraanstaand senator en generaal uit een beroemd Etruskisch geslacht, de Ulpii. De familie had zich enige tijd na de Tweede Punische Oorlog gevestigd in de provincie Baetica in Spanje. Trajanus diende, onder zijn vader, vele jaren in Syrië als tribunus militum en doorliep daarna een succesvolle senatorencarrière. In 97, toen hij stadhouder was van Germania Superior, werd hij door keizer Nerva geadopteerd. Deze probeerde daarmee zijn eigen betrekkingen te verbeteren met de soldatentroepen, waarbij hij niet al te geliefd was en waarvan Trajanus juist één van de belangrijkste aanvoerders was. Diens troonsbestijging in 98 bewees, dat de afgelegen provincies van het rijk steeds belangrijker werden. Tijdens zijn regering werd Trajanus vooral bekend als veldheer. De geboren ‘soldatenkeizer’ was een ware veroveraar. Al in zijn eerste regeringsjaren behaalde hij overwinningen in Bovenen Beneden-Germanië. In 101-102 en vervolgens in 105-106 voerde hij een meedogenloze strijd tegen de Daciërs in Roemenië. In 106 veroverde hij de stad Petra, gelegen in het huidige Jordanië, toentertijd hoofdplaats van het koninkrijk van de Nabateeërs, dat daarmee geannexeerd werd en opgenomen in de Romeinse provincie Arabia. Een jaar later, in 107, werd Dacië een Romeinse provincie. In 113 trok Trajanus nog een laatste keer ten strijde, dit keer tegen de Parthen. De eeuwige twistappel Armenië was de aanleiding. De door de Parthen gesteunde koning werd door Trajanus afgezet en Armenië werd als Romeinse provincie ingelijfd. Vervolgens keerde hij zich tegen de Parthen zelf en Mesopotamië onderging hetzelfde lot. Tijdens de terugtocht van de strijd die hem tot aan de Perzische Golf had gevoerd, stierf Trajanus op 8 augustus 117 op 63-jarige leeftijd te Selinus, Een bijna stempelfrisse sestertius uit Wijchen
05-binnenwerk.indd 355
|
355
08-10-2007 13:35:23
Afb. 2 Het Romeinse Rijk onder Trajanus.
in Cilicië (tegenwoordig Turks grondgebied). Het rijk was nu uitgebreid tot een enorm gebied in Europa en Azië. Het strekte zich uit van de mediterrane regio tot aan de Atlantische Oceaan en tot in Mesopotamië, van Brittannië tot aan de Sahara en van de Krim tot aan Nubië. Het rijk had nu niet alleen zijn grootste territoriale omvang bereikt, maar vormde tevens een sterke (culturele) eenheid, dankzij de opmerkelijke integratie van de verschillende provincies (afb. 2). De successen van Trajanus werden bekroond door de titel optimus, ‘de beste’. De senaat had hem die gegeven, omdat hij ook bij de gewone burgers nogal geliefd was door hen onder andere een groot aantal bezittingen terug te geven, die zijn voorganger Domitianus hen ontnomen had. Net zoals de koning in de Middeleeuwen de ‘gezalfde des Heren’ was, zo werd de keizer door de goden uitverkoren als de voornaamste onder de mensen. Een dergelijke uitverkiezing door bovenmenselijke krachten zou voor de imperator de weg vrij maken voor zijn aanbidding en de uiteindelijke apotheose, zijn vergoddelijking. Geld als politiek instrument en propagandamiddel Zo zien we, dat er op een munt heel wat te lezen staat. Geld was in de Ro-
356
|
meinse tijd niet alleen een betaalmiddel, maar ook een politiek instrument en een propagandamiddel bij uitstek. Het was een prima medium om bepaalde zaken wereldkundig te maken; het ging immers van hand tot hand. Door hun portret op de voorzijde te laten af beelden, presenteerden de keizers zichzelf, maar ook hun politiek, terwijl de keerzijde vaak gebruikt werd om hun politiek(e plannen) of prestaties kenbaar te maken. De keerzijde van bovengenoemde munt is daar een schitterend voorbeeld van. Keizer Trajanus kijkt vanaf een verhoging neer op de overwonnen vorsten. Hij geeft de drie heren een kroon, in de betekenis van “jullie mogen wel koning zijn, maar ik, de keizer, ben de echte baas!” De veroverde koninkrijken worden dus weer aan de vorsten toegewezen (Regna Adsignata), maar worden wel ingelijfd in het Romeinse rijk. Het verhaal achter de munt Intrigerend is dat deze nagenoeg stempelfrisse sestertius uit Rome hier in Wijchen op een Romeinse begraafplaats terecht is gekomen. Hoe is dat te verklaren? De weinige slijtage geeft in ieder geval aan, dat de munt maar kort gecirculeerd kan hebben; dus via de handel lijkt onwaarschijnlijk. Het is mogelijk dat de munt als herinnering aan Trajanus of als propagandamiddel uit het betalingscircuit is gehaald en netjes is bewaard. Maar dat geeft nog geen verklaring voor het feit dat de munt in Wijchen terecht is gekomen. Zou het misschien zo kunnen zijn, dat een Bataafse veteraan de munt mee naar huis heeft genomen? Het is bekend dat de keizers er een persoonlijke lijfwacht, de praetoriaanse garde, op na hielden. Ook is bekend dat daarin Bataven gediend hebben, zeker onder de keizers van het Julisch-Claudische huis, maar ook weer na de Batavenopstand van 69. 2 Zou de veteraan de munt als herinnering aan zijn diensttijd of aan de pas over-
Een bijna stempelfrisse sestertius uit Wijchen
05-binnenwerk.indd 356
08-10-2007 13:35:24
leden keizer met zorg bewaard en meegenomen hebben naar zijn oude woonplaats, het huidige Wijchen? In dat geval is het ook goed voor te stellen, dat zo’n munt dan bij zijn eigen begrafenis is meegegeven in het graf. Een voorlopig meer voor de hand liggende verklaring is, dat er nieuw geld via de Romeinse legerplaats en het bijbehorende kampdorp op de Hunerberg te Nijmegen in handen is gekomen van een bewoner op de Pas te Wijchen. Uit gevonden baksteenstempels met Vexillatio Britannica en Legio VIIII Hispana blijkt, dat er na het vertrek van de Legio X Gemina naar het Donaugebied, omstreeks 104 na Chr., nog een tijd lang eenheden op de Hunerberg gestationeerd zijn geweest.3 Deze legereenheden werden regelmatig van nieuw geslagen geld voorzien. Onderzoek naar Romeinse bewoning op de Pas in 1971 heeft uitgewezen, dat ook daar een stuk Romeinse dakpan met het stempel VEX(illatio) B(rittannica) is gevonden. 4 Er is dus sprake van contacten tussen beide plaatsen. Bij het leveren van diensten
of producten kan zo’n nieuwe munt dan van eigenaar zijn gewisseld. Daar de Pas op korte afstand van het grafveld de Galgenberg ligt, is het logisch te veronderstellen dat de bewoners daar begraven werden. Zo kan dus de nog stempelfrisse sestertius daar terecht gekomen zijn. Echter, de munt hoeft niet persé van een handelaar geweest te zijn, maar kan ook nog door een Romeinse soldaat meegebracht zijn, die deel uitmaakte van de troepen in Nijmegen en die na het vertrek ervan hier in de nederzetting op de Pas achterbleef (een veteraan?). Wat de werkelijke toedracht is geweest, zal wel nooit bewezen kunnen worden, maar het blijft een boeiende vraag. Misschien dat nieuw onderzoek van het materiaal van de Pas hierop nog enig licht kan werpen. De toekomst zal het leren. Met dank aan Rob Reijnen voor zijn tips en het kritisch doorlezen van dit artikel. Jozef Israëlsstraat 93 6523 CH Nijmegen
Noten 1 Alles staat in de zogenaamde 3e naamval in het Latijn, omdat de munt gewijd is aan keizer Trajanus. 2 Teitler 2004, p. 35 en 36. 3 Haalebos 2000, p. 49. 4 Janssen en Tuijn 1972, p. 111. Literatuur Haalebos, J. K., 2000: De troepen in de midden Romeinse keizertijd, Nijmegen, legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes, Abcoude. Hardetert, P., 1998: Propaganda, Macht, Geschichte, Fünf Jahrhunderte Römische Geschichte von Caesar bis Theodosius in Münzen geprägt, Gelsenkirchen. Janssen, A. J. en W. N. Tuijn, 1972: Bewoningsresten uit de Bronstijd en Romeinse tijd op de Pas te Wijchen, Westerheem XXI, nr. 3, 98-116. Reijnen, R.W., 1993: Romeinse munten, Museumstukken IV (Vereniging van Vrienden van het Museum Kam), Nijmegen. Stierlin, H., 1996: Imperium Romanum, deel 1 Van de Etrusken tot de val van het rijk, Keulen. Teitler, H, 2004: Romeinen en Bataven, de literaire bronnen, in: De Bataven, Verhalen van een verdwenen volk, Amsterdam. Waele, F.J. de, 1976: Marcus Ulpius Traianus, veldheer, bouwheer, rijksheer, Reeks: Mare Nostrum, Antwerpen/ Amsterdam. Zadoks-Josephus Jitta, A.N. en W.A. van Es, 1962: Muntwijzer voor de Romeinse Tijd, ’s-Gravenhage.
Een bijna stempelfrisse sestertius uit Wijchen
05-binnenwerk.indd 357
|
357
08-10-2007 13:35:24
Een nieuwe kijk op ons verleden Archeologische stratigrafie in het Nationaal Historisch Museum Tom Buijtendorp
De opzet van het recent aan Arnhem toegewezen Nationaal Historisch Museum (NHM) biedt interessante aanknopingspunten voor de archeologie. Met beperkte aanpassing van de huidige plannen zou zelfs een nog nooit vertoonde presentatie kunnen ontstaan. Het zou een extra dimensie toevoegen aan onze kijk op het verleden. Een multidimensionaal perspectief.
Afb. 1 Artist- impression van het gekozen ontwerp voor de ‘Canontoren’ in Arnhem. Concept van Mecanoo architecten, bestaand uit vijf historische lagen en erboven de ‘bovenverdieping van Nederland’. Copyright: Mecanoo architecten.
358
|
Het in 2011 te openen Nationaal Historisch Museum (NHM) in Arnhem is in feite opgezet als een immens archeologisch profiel dat de gelaagdheid van ons verleden toont (afb. 1). Zoals het een archeologisch profiel betaamt, bevindt de oudste laag (Prehistorie en Romeinse tijd) zich onderop. Erboven volgen lagen voor de Middeleeuwen, de Republiek (1588-1795), de 19e eeuw en de 20e eeuw. Als bekroning is er de ‘bovenverdieping van Nederland’. De
kern van het door Francine Houben van architectenbureau Mecanoo ontworpen gebouw bestaat uit een grote open ruimte, een kegelvormige vide die zich naar boven verbreedt. De als ronde galerij uitgevoerde lagen omvatten het van boven verlichte atrium in steeds grotere cirkels (afb. 2). Daardoor is het alleen mogelijk lager gelegen oudere niveaus te zien, het verleden. De hogere lagen zijn net als de toekomst pas zichtbaar als je er bent.
Een nieuwe kijk op ons verleden
05-binnenwerk.indd 358
08-10-2007 13:35:26
De vijftig ‘canonvensters’ uit de historische canon dienen als iconen die in de ‘Canontoren’ vanaf de balustrades zichtbaar zijn. Terwijl de vijf historische lagen aan de buitenkant raamloos zijn en alle lichtinval vanuit de vide ontvangen, biedt de afsluitende ‘bovenverdieping van Nederland’ vanaf ongeveer dertig meter hoogte juist een weids uitzicht over de omgeving. Met verwijzingen is de ligging van belangrijke herinneringsplaatsen (lieux de mémoires) aangegeven. In het museum zelf zullen authentieke voorwerpen zichtbaar zijn, zodat de archeologie letterlijk haar steentje kan bijdragen. Maar het aantal zal beperkt zijn en vooral bruikleenobjecten betreffen, die verwijzen naar de plaats van afkomst. Verder zullen via webcam-verbindingen historische locaties continu in beeld zijn, waaronder andere musea en archeologische sites. Met die webcam-techniek was bijvoorbeeld de opgraving van het Romeinse schip van De Meern continu via internet te volgen. Het museum staat zodoende niet op zich, maar vormt een netwerk met aan Nederland verbonden historische punten. Daartoe wil het een entree bieden voor zo’n kwart miljoen bezoekers per jaar. Het doel is met een laagdrempelig ‘belevingsmuseum’ de twee op de drie Nederlanders te bereiken, die zelden of nooit een museum bezoeken. Het gaat er niet alleen om belangstelling op te wekken, maar met prikkelende elementen ook discussies los te maken om zo het verleden levend te houden. Het eerste discussiepunt is de verdere inrichting van het museum zelf. Extra dimensie Nu binnen een jaar tijd de verdere invulling rap gestalte zal krijgen, dient tijdig gesignaleerd te worden dat het concept een revolutionaire mogelijkheid in zich draagt, die niet onbenut mag blijven. De hier geopperde gedachte is dat verschillende ontwikkelingspatronen uit ons verleden tegelijk
Afb. 2 Bovenaanzicht van de door Mecanoo architecten ontworpen ‘Canontoren’ met de vijf historische lagen rond een grote kegelvormige vide. Copyright: Mecanoo architecten.
zichtbaar gemaakt kunnen worden; dit in afwijking van de traditionele manier van kijken die doorgaans een enkel perspectief toont, en daarmee een te eenzijdig beeld oplevert. Het hier bepleite multidimensionale perspectief kan het blikveld letterlijk verruimen. Als een soort cryptex uit de Da Vinci Code laten de elementen van de vijf lagen zich op samenhangende onderlinge posities draaien. Met zo’n ‘historische spiraal’ wordt het mogelijk verbanden in het verleden tastbaar te maken (afb. 3). De geschiedenis wordt als een boekrol afgewikkeld, met als extra dimensie de verbanden die als naalden loodrecht door de boekrol prikken. In aansluiting op de gekozen chronologische invalshoek is het zo met beperkte aanpassingen mogelijk een aantal verschillende patronen uit ons verleden naar voren te halen. Het betreft: 1) de voortgang, 2) de trendbreuk, 3) de slingerbeweging en 4) de continuïteit. Het blijkt mogelijk dit in één oogopslag te tonen zonder ingewikkelde technieken. Het zou moeten gaan om patronen die niet storend werken. Daarom mogen ze alleen opvallen voor wie het wil zien. Dit onder het Cruijffiaanse motto “je ziet het pas als je het door hebt”. De wijze waarop dat mogelijk wordt, laat zich met enkele voorbeelden illustreren. De patronen in beeld Voortgang - het eerste patroon - laat zich visualiseren met verticale dwarsverbanden tussen de lagen van de ‘Canontoren’ (afb. 4). Staand bij de balustrade, valt omlaag kijkend de Een nieuwe kijk op ons verleden
05-binnenwerk.indd 359
|
359
08-10-2007 13:35:26
Afb. 3 De ‘historische spiraal’ van de vaderlandse geschiedenis, bruikbaar als basisontwerp voor de ‘Canontoren’. De vijftig ovalen geven de elementen uit de canon weer. Andere historische elementen vormen het verbindend cement. Het geheel biedt een bovenaanzicht van een mogelijke opstelling in de vijf historische lagen, met radiale dwarsverbanden. Om aan te sluiten bij de opzet omvat iedere laag ongeveer een volledige cirkel. Het betreft slechts een aanzet die geen volledigheid suggereert. Tekening: auteur.
voortgang af te lezen. Een voorbeeld is de verstedelijking. In de onderste Romeinse laag vormt de sinds recent goed bekende plattegrond van Forum Hadriani bij Voorburg (genomineerd voor de Werelderfgoedlijst van de Unesco) een fraai voorbeeld van de planmatige opzet uit die tijd. In de volgende laag illustreert het organisch langs het water gegroeide Dorestad (Wijk bij Duurstede) de ontwikkeling in de Middeleeuwen. Daarna tonen de Amsterdamse grachtengordels hoe concentrische groei een grote rol speelde in de stadsontwikkeling tijdens de Republiek. Wat betreft de 19e eeuw vormt de opkomende indu-
360
|
05-binnenwerk.indd 360
strie een belangrijke bouwsteen, terwijl in de 20e eeuw aan de rand bijvoorbeeld vliegvelden en voetbalstadions verschijnen. Staand bij de Rotterdamse havenstad in de 20e eeuw kan letterlijk worden teruggekeken op de ontwikkeling van de plattegronden die bij de onderliggende balustrades zichtbaar zijn. En vanaf de overzijde van het atrium zijn onder elkaar de elementen te zien die de skyline bepaalden, van Romeins forum tot de Weenatoren in het huidige Rotterdam. Dankzij een goed uitgedokterde positie van de historische onderdelen,
Een nieuwe kijk op ons verleden
08-10-2007 13:35:30
Mens: goed
Schilderkunst
Nationaal
Europees
Verstedelijking
Lage landen bij de zee Mens: wolf Afb. 4 Voorbeeld van radiale verbanden in de ‘historische spiraal’: Enerzijds verbanden vanuit het hart naar de rand met als voorbeelden ‘schilderkunst’, ‘verstedelijking’ en ‘Lage landen bij de zee’, anderzijds overdwars verbanden die een slingerbeweging aangeven tussen tegenover elkaar liggende voorbeelden in de spiraal. Hier als voorbeeld horizontaal de slingerbeweging tussen nationale oriëntatie (links) en Europese oriëntatie (rechts). Vertikaal de slingerbeweging tussen een positief mensbeeld (boven) en het negatieve beeld van de mens als wolf (onder). Tekening: auteur.
laat dit verticale spel van ruimte en tijd zich vele malen herhalen. Dat dit verrassende doorkijkjes oplevert, illustreert de vaderlandse schilderkunst. Traditioneel ligt het accent op bekende namen als Rembrandt (Republiek), Van Gogh (19e eeuw) en Mondriaan (20e eeuw). Recent onderzoek naar handschriften maakt echter duidelijk dat in Utrecht al in het begin van de 14e eeuw boeken werden verluchtigd met rijke illuminaties, en mogelijk zelfs al in het derde kwart van de 13e eeuw.1 Terwijl deze voorbeelden uit de Middeleeuwen al beperkt aandacht krijgen, ontbreken de Nederlandse
restanten uit de Romeinse periode vaak volledig in kunsthistorische overzichten.2 Toch zijn er zeer fraaie Romeinse fresco’s bekend uit onder meer Maasbracht, Kerkrade, Nijmegen en Voorburg. Met een verticale stapeling van onder meer uitvergrote reproducties komt deze lange reeks van stadia in de schilderkunst fraai naar voren. Een ander voorbeeld is het thema ‘Lage landen bij de zee’. Uit de Romeinse tijd valt een klepduiker te tonen, een soort sluis, en de systematische ontginning van het Midden-Delf land. Voor de Middeleeuwen zou met een waterbouwkundig model Een nieuwe kijk op ons verleden
05-binnenwerk.indd 361
|
361
08-10-2007 13:35:35
de fameuze Brittenburg weer langzaam door de zee verslonden kunnen worden. Deze verdronken ruïne, ooit het eindpunt van de Romeinse limes, spreekt nog steeds tot de verbeelding. Op Nederlandse kaarten was zij vanaf circa 1543 internationaal het symbool van de strijd tegen het water. Daarna loopt de lijn door met de inpoldering van de Beemster (Republiek) en eindigt met de Watersnoodramp van 1953 en de daarop gestarte Deltawerken. De kracht van een multidimensionele insteek is dat ook andere patronen zichtbaar worden naast het hierboven geïllustreerde voortgangsdenken dat traditioneel op de voorgrond treedt. De trendbreuk - het tweede patroon - laat zich illustreren aan de hand van de neergang na de Romeinse tijd. Het verlies van kennis valt te visualiseren door op de balustrade aan te geven wanneer elementen uit de Romeinse periode terugkeerden. Enkele voorbeelden daarvan zijn: rond 1050 de eerste stadspoort (Helpoort, Maastricht), rond 1200 het eerste stenen woonhuis (Sandrasteen 8, Deventer), rond 1500 de herpublicatie van klassieke teksten (Renaissance), in 1797 de opening van een badhuis (Amsterdam), in 1851 het eerste houten stadsriool (Maastricht), in 1894 de eerste wegwijzer (ANWB), in 1916 het eerste stadion (Het Kasteel in Rotterdam) en uiteindelijk in 2002 de Europese munt (Euro). Het materiaal van de balustrade zelf zou kunnen tonen wanneer natuursteen, baksteen en beton als bouwmateriaal werden herontdekt. Verder zou bijvoorbeeld in getallen (of symbolen) op de balustrade de omvang van de Nederlandse bevolking getoond kunnen worden, met een duidelijke terugval vanaf de laat-Romeinse tijd. Met een glijbaan kunnen kinderen beleven wat een dergelijke terugval vanuit het heden zou betekenen. Evenzo kunnen volwassenen in een als ‘teleporter’ vormgegeven lift een paar lagen afdalen. Naast deze neerwaartse trendbreuk, zou als opwaartse trendbreuk de industriële
362
|
revolutie in beeld gebracht kunnen worden. Dat valt op de balustrade bijvoorbeeld te illustreren met een toenemend aantal uitvindingen en explosieve bevolkingsgroei. De slingerbeweging, weer een ander patroon, laat zich weergeven door de uitersten tegenover elkaar te plaatsen. Dat kan aan weerszijden van de vide ter illustratie van het historische proces van actie en reactie. Ter visualisatie kan een slinger door de vide zwaaien (fysiek en/of bijvoorbeeld met lasertechniek). Dat levert tevens een subtiele verwijzing naar Huygens, de uitvinder van het slingeruurwerk. Ook hier blijkt het mogelijk de historische elementen passend te positioneren zonder het chronologische verband geweld aan te doen (af b. 4). Een voorbeeld is de slingerbeweging rond de positie van Nederland in Europa. Het betreft een op en neer gaande beweging tussen Europese centralisatie (vaak gericht op de ‘eeuwige stad’ Rome) en decentralisatie. In de onderste ring ligt het extreem van maximale decentralisatie bij de hunnebedbouwers die met hun stenen monumenten een blijvende band met de directe woonomgeving schiepen. Erop volgt de centralisatie in de tijd van Rome met de limes die grote delen van Europa verbond. Daarop volgt in de Vroege Middeleeuwen een fase van decentralisatie met het ontstaan van een eigen bisdom voor Utrecht waarvan het grondgebied grote delen van het huidige Nederland omvatte. Daarna neemt de centrale greep vanuit Rome al weer snel toe met als climax Karel de Grote die in 800 in Rome wordt gekroond tot Rooms keizer van een rijk dat grote delen van Europa omvat. Daarna beweegt de slinger zich weer terug en markeert de Beeldenstorm een fase waarin Nederland zich uit het grotere Europese geheel begint los te maken. Vanuit haar nieuwe kracht wordt vervolgens opnieuw aansluiting gezocht met Europa en de rest van de wereld. In 1610 ging Hugo de Groot
Een nieuwe kijk op ons verleden
05-binnenwerk.indd 362
08-10-2007 13:35:35
in zijn Tractaet vande oudtheyt vande Batavische nu Hollandsche Republique uitvoerig in op de historische relatie met Rome. Hij stelde dat al in de Romeinse tijd sprake was van een op basis van gelijkwaardigheid gebaseerd verbond. Vijftien jaar later verscheen zijn meesterwerk ‘Over het recht van oorlog en vrede’, een belangrijke basis voor het internationale recht. De Vrede van Münster van 1648 maakte een einde aan de Tachtigjarige Oorlog die Europa verdeeld had en stimuleerde zo de Europese oriëntatie. Maar met de erkenning van de Republiek als soevereine staat werd dat jaar tevens de kiem gelegd voor een nieuwe decentralisatiebeweging. Dat proces werd voltooid toen onder Willem I het Nederlandse koninkrijk een zelfstandige natie werd. Met het Verdrag van Rome in 1957 (start EEG) was de slinger nogmaals terug aan de overkant. Maar het recent per referendum afwijzen van het Europese verdrag suggereert dat de slinger wederom op zijn retour kan zijn. Dat laatste is zonder meer een voor discussie vatbare suggestie. Maar het aanzetten tot debat is zoals gezegd één van de doelen van het museum. Vanuit dezelfde prikkelende gedachte zou een tweede (langzamer) slingerbeweging gevisualiseerd kunnen worden, namelijk die van het mensbeeld. De Romeinse blijspeldichter Plautus verwoordde het toenmalige mensbeeld met “de mens is een wolf”. Aangeleerde deugden moesten volgens Romeinse auteurs als Cicero die innerlijke slechtheid beteugelen. Dit kwam in de laat-Romeinse tijd terug bij kerkvader Augustinus volgens wie een baby al vervuld was van het kwaad, de erfzonde. Tijdens het vroege christendom in Nederland, met Willibrord als eerste bisschop, was de natuurlijke neiging tot het kwaad nog steeds een centrale gedachte. Maar in de loop van de Republiek ontstond een optimistischer kijk en bewoog de slinger in andere richting. Erasmus had al een eerste poging gedaan de erfzonde te nuance-
ren. Spinoza stelde met meer succes dat het kwaad niet bestond. Vervolgens ontstond tijdens de Verlichting het uitgangspunt dat de mens van nature goed was. Het kwaad kwam niet van het individu maar van de maatschappij. Aan het eind van de 19e eeuw werd in Den Haag nog vol verwachting de eerste internationale vredesconferentie gehouden. Na deze optimistischer fase leverde de 20e eeuw volop elementen om de slinger weer naar een pessimistischer mensbeeld te bewegen. De Eerste Wereldoorlog schudde de wereld wakker. En de Tweede Wereldoorlog was het toneel van ongekende wreedheden, in volle bewustzijn begaan door individuele mensen als Hitler en kamparts Josef Mengele. Anne Frank werd internationaal symbool van de vele slachtoffers van de menselijke natuur. Met de aanslag van 11 september 2001 werd de pendule stevig op dezelfde plaats gehouden. Continuïteit is een vierde patroon dat gemakkelijk getoond kan worden. Dit is mogelijk door in het midden van de onderste laag een grote kaart van Nederland aan te brengen, die vanaf alle balustrades zichtbaar is. Het is een verwijzing naar de wereldkaart die in de Gouden eeuw in de Burgerzaal van het Amsterdamse stadshuis werd aangelegd, toen verwijzend naar de centrale mondiale positie van de Republiek. Het in de ‘Canontoren’ alleen tonen van Nederland ref lecteert het bescheidener perspectief dat wordt afgedwongen als je de totale geschiedenis overziet. Met zo’n kaart valt te symboliseren hoe in de Prehistorie en de Romeinse periode in een paar duizend jaar letterlijk en figuurlijk de bodem voor de samenleving werd gelegd. Getoond kan worden welke graf heuvels, celtic fields, gebouwen en bijvoorbeeld wegen tot deze tijd teruggaan, inclusief de Romeinse grens (limes). Hetzelfde kan met de namen van plaatsen (zoals Loosduinen, Alphen, Utrecht, Nijmegen en Vechten) en waterlopen (zoals de Een nieuwe kijk op ons verleden
05-binnenwerk.indd 363
|
363
08-10-2007 13:35:36
Rijn, Maas, Waal, Eem, Rotte, Gantel, Mare en Vecht). In de stijl van de oude Nederlandse landkaarten die wereldberoemd waren, zouden in een kader aan de rand andere erfenissen uit het verre verleden getoond kunnen worden. Voorbeelden zijn het schrift, cijfers, woorden, wetten, geloof, staatsrechtelijke aspecten en architectuur. Onderaan de kaart valt tot slot te denken aan een kalender met de namen van dagen en maanden die tot de eerste laag van de ‘Canontoren’ teruggaan, inclusief een vermelding van tegenwoordige feestdagen die tot de Romeinse tijd teruggaan. Bij de verschillende elementen van de kaart valt met een kleurcode aan te geven of de oorsprong in de Prehistorie dan wel Romeinse tijd ligt. Bij de Romeinse oorsprong zou met licht of donker kleurgebruik nog aangegeven kunnen worden of sprake is van een directe erfenis of latere overdracht via bijvoorbeeld de kerk. Continuïteit laat zich verder bijvoorbeeld illustreren door in de stedelijke kolom in de on-
derste laag een amfitheater bij Forum Hadriani te tonen, en bij Rotterdam het voetbalstadion Het Kasteel. Hoewel de canon zich nadrukkelijk tot Nederland beperkt, mag het internationale perspectief niet ontbreken omdat de vaderlandse ontwikkeling zich niet in isolement heeft voltrokken. Gezien de gewenste overzichtelijkheid en het vaderlandse accent van de ‘Canontoren’, valt dit op te lossen door de kaart van Nederland buiten het gebouw door te trekken tot de contouren van een wereldkaart. Het is de bedoeling het museum temidden van de Arnhemse natuur op de Waterberg te bouwen. In de omringende parkaanleg valt een en ander op hoofdlijnen weer te geven, bijvoorbeeld met een grote vijver voor de Atlantische Oceaan (met het Verenigd Koninkrijk als een klein eiland voor de kust) en in het zuiden een kleine zandvlakte voor de Sahara. Ook hier laat de historische cirkel zich vertalen naar visuele verbindingen met de wereld om ons heen, zichtbaar via kleine
Hanze Oslo Olie Willem III Duits BL Call Vrijheidsbeeld
Ur
Chinese muur
Egypte
Maya's Paramaribo Afrika
Indonesië
Kaapstad
Afb. 5 Voorbeeld van een mogelijke koppeling van de ‘Canontoren’ aan internationale elementen. In de voorgestelde thematische stapeling bevinden bijvoorbeeld vormen van verstedelijking zich in de ‘Canontoren’ aan dezelfde kant boven elkaar. Vanuit die positie is er een zichtlijn mogelijk naar een kunstwerk buiten dat de oersteden in Irak symboliseert. Het betreft slechts een voorbeeld om de mogelijkheden te illustreren. Tekening: auteur.
364
|
Een nieuwe kijk op ons verleden
05-binnenwerk.indd 364
08-10-2007 13:35:38
vensters in de muur van de ‘Canontoren’ (afb. 5). Vanaf het onderdeel Romeinse limes kun je dan bijvoorbeeld zien hoe deze over de grens in Duitsland doorloopt, en is verder weg in China een symbolische weergave van de Chinese muur zichtbaar. Evengoed kun je bijvoorbeeld vanaf de stedelijke onderdelen kijken naar de oersteden in Irak. In de omringende parkaanleg zou een en ander met kunstwerken gevisualiseerd kunnen worden. De buitenkant van de ‘Canontoren’ biedt nog een extra mogelijkheid tot breder perspectief. De architect koos bewust voor baksteen als afwerkingsmateriaal. Dit traditionele bouwmateriaal is gebakken uit de Nederlandse klei en zodoende illustratief voor de natuur als historische factor. Het zou in die context niet misstaan de lengte van het menselijke bestaan te relativeren. Dat kan symbolisch ten overstaan van dezelfde natuur op de (nagenoeg) raamloze buitenkant van het gebouw. De 4,6 miljard jaar dat de aarde bestaat, valt op ooghoogte in een tijdslijn langs de buitenmuur aan te geven. Rond de ‘Canontoren’ lopend ervaar je zo hoe relatief kort het menselijk bestaan is. De geologische tijdperken laten zich markeren met ingemetselde stenen uit bijvoorbeeld de Heimansgroeve in Zuid-Limburg (270 miljoen jaar oud Carboon) en afgietsels van fossielen als die van de Mosasaurus (Maashagedis) uit het Maastrichtien, een naar Maastricht genoemd tijdvak van zo’n 70 miljoen jaar geleden. Tot slot verschijnt pas zo’n anderhalf miljoen jaar terug de eerste mens (homo erectus). In Nederland zelf zijn de oudste menselijke sporen slechts zo’n kwart miljoen jaar oud (stenen werktuigen uit de Belvédère-groeve bij Maastricht). Op een bijvoorbeeld honderd meter lange muur zou het menselijk bestaan slechts dertig centimeter innemen, en de aanwezigheid in Nederland vijf centimeter. Dat is net genoeg om de afdruk van een schedel en werktuig aan te brengen. En de periode vanaf het begin van de jaartelling, het accent van het
museum, is op de buitenmuur een nog geen millimeter dun streepje. Dat helpt relativeren. Tot slot is in het hier bepleite multidimensionaal perspectief nadrukkelijk plaats voor de toekomst, zij het minder scherp getoond. Juist de gedachte dat patronen uit het verleden iets kunnen zeggen over de toekomst, kan de belangstelling bij het beoogde grote publiek verhogen. De futuristische vorm van het gebouw nodigt daartoe ook uit. De verticale lijnen vallen met behulp van projectiemiddelen naar de rand van het plafond van het gebouw omhoog door te trekken. Zo zou in de lijn ‘Lage landen bij de zee’ per laag het gemiddelde zeespiegelniveau op de balustrade aangegeven kunnen worden (cm +/- NAP). Het toekomstperspectief bestaat dan uit de projectie op het plafond van het verwachte niveau aan het eind van de 21e eeuw. Dat is de tijd die een deel van de nu levende mensen nog net zal meemaken. Een tweede voorbeeld is de lijn ‘verstedelijking’. Daar kan per laag de urbanisatiegraad aangegeven worden, met op het plafond weer de projectie voor het verwachte niveau aan het eind van de 21e eeuw. Met onscherpe contouren en marges in cijferranges valt het onzekere karakter van de toekomst uit te beelden. Als extra waarschuwing, zouden in de bovenbouw (het dichtst bij de toekomstprojecties) voorbeelden van mislukte voorspellingen getoond kunnen worden. Zo voorspelde Margaret Thatcher in 1974 dat het tijdens haar leven niet zou gebeuren dat een vrouw premier werd, en voorzag IBM baas Thomas Watson in 1943 een markt van wereldwijd niet meer dan vijf computers. Andere verbanden Het is hier niet de plaats het multidimensionale belevingsconcept verder uit te werken. Duidelijk mag zijn dat genoemde visuele verbanden niet uitputtend zijn. Zo is het dankzij de verticale positionering bijvoorbeeld mogelijk de centrale rol van het water aan te geven door dit via een waterval of bijvoorbeeld Een nieuwe kijk op ons verleden
05-binnenwerk.indd 365
|
365
08-10-2007 13:35:38
een plastic buis langs de verticale lijn ‘Lage landen bij de zee’ te laten stromen. Ook zijn verticale verbindingen denkbaar via bijvoorbeeld glazen vloerplaten of een glazen lift. Een andere vorm is een thematische wenteltrap waarvan het materiaal herinnert aan de betreffende periode, zoals hardsteen bij de Romeinen, bakstenen plavuizen in de Middeleeuwen, marmer tijdens de welvarende Republiek, ijzer bij de industriële revolutie in de 19e eeuw en tot slot vloerbedekking in de 20e eeuw. Het zijn zo maar wat voorbeelden. Bovendien hoeft de samenhang zich niet te beperken tot genoemde verbanden in verticale richting of horizontaal langs de balustrade. Lopend over de balustrades zou de voortdurende spanning tussen kerk en politiek weergegeven kunnen worden door deze langs de randen tegenover elkaar te plaatsen. De mogelijkheden zijn werkelijk legio. Zo vallen met een maquette van Forum Hadriani volop virtuele koppelingen in de ruimte en tijd te leggen, bijvoorbeeld bij het badhuis naar de latere Turkse baden om te laten zien dat die traditie vroeger in Nederland al bestond. Evengoed zijn verwijzingen mogelijk naar Romeinse gebouwen in Marokko, Tunesië en bijvoorbeeld Israël. Ook kan verwezen worden naar vergelijkbare Romeinse bouwwerken in andere Europese landen om deze eerste fase van Europese eenwording te verbeelden, bijvoorbeeld de sterk gelijkende huizen uit Herculaneum en een stadspoort uit Rome. En uiteraard zijn er verwijzingen mogelijk naar nog zichtbare restanten in Nederland zoals het badhuis in Heerlen en de tempel in Elst. Reuvens die in het begin van de 19e eeuw opgravingen deed naar Forum Hadriani, mag als eerste archeoloog ter wereld ook niet onvermeld blijven. Hij
introduceerde in de stadsarcheologie onder meer het gebruik van profielen. Het zo ontleden in chronologische lagen is de kern van het nieuwe museum. De historische beleving zou mede dankzij archeologische kennis nog verder versterkt kunnen worden in de vorm van gepersonifieerde entreekaartjes. De bezoeker kan op basis van een ad random selectie uit een databestand voor elk van de vijf lagen een naam krijgen met persoonlijke gegevens, gebaseerd op enkele basisgegevens als geslacht, leeftijd en woonplaats. Voor de Romeinse periode kan dat voor een vrouw bijvoorbeeld Victoria Verina uit Forum Hadriani zijn. Via de barcode kan de bezoekster zien waar Victoria in Forum Hadriani woonde en het betreffende huis bekijken Ook zou bijvoorbeeld op basis van sterftetabellen op het kaartje afgedrukt kunnen worden hoe lang de bezoeker nog te leven zou hebben, of één of beide ouders nog leefden, hoeveel kinderen er waren en hoeveel daarvan inmiddels al overleden waren. Een mannelijke bezoeker kan evenzo lezen dat hij soldaat was in Nijmegen en daar inzoomen op de barak waar hij verbleef, en kijken naar een stuk vaatwerk waarop zijn naam staat gekrast. Een enkeling kan zelfs zijn grafsteen bewonderen. En zo kan de archeologie volop input leveren voor het Nationaal Historisch Museum, terwijl andersom het museum een positieve impuls kan geven aan de archeologie. Het zou een nieuwe kijk op het verleden mogelijk maken. Misschien verwerft het Nationaal Historisch Museum daarmee ooit een eigen plek in de vaderlandse historie. Herdershoeve 3, 1251 DE Laren (NH)
Noten 1 De auteur heeft hierover een artikel in voorbereiding. 2 Buijtendorp, T.M., 1991. Nederlandse fresco’s geven beter beeld van Romeinse kunst dan Pompeji; Het onbekende ‘behang van de oudheid’. In: NRC Handelsblad 7/9/1991, 7.
366
|
05-binnenwerk.indd 366
Een nieuwe kijk op ons verleden
08-10-2007 13:35:38
-advertentie-
hazenbergarcheologie.nl
Ontdekt met medewerking van
Het briquetage-driepootje uit Koudekerke hoogte: 7 cm, breedte 8 cm foto: Hazenberg Archeologie
Zeeuwse archeologische vondsten herontdekt Het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (KZGW) beschikt over een bijzondere archeologische collectie die grotendeels in de 19e en begin 20e eeuw is bijeen is gebracht. Een deel van deze collectie wordt tentoongesteld in het Zeeuws Museum,. Daarnaast heeft het Genootschap een verzameling archeologica die ondergebracht is bij het Provinciaal Archeologisch Depot van Zeeland. Hazenberg Archeologie is in opdracht van het KZGW onlangs gestart met een project ter inventarisatie van deze collectie. Het project is mogelijk gemaakt met fondsen van de Stichting Dioraphte en wordt gefaciliteerd door de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland. Het doel hiervan is om de ‘vergeten’ voorwerpen vast te leggen in een database en bijzondere vondsten nader te determineren. Bij dit onderzoek worden continu allerlei spectaculaire voorwerpen herontdekt. Eén van de bijzonderheden die tot nu toe opnieuw het daglicht zagen, is een driepootje van zogenaamd briquetage-aardewerk, gevonden tezamen met ijzertijdaardewerk, in 1947 bij Koudekerke (op Walcheren, provincie Zeeland) in het kader van de herverkaveling. Dit typische aardewerk is duidelijk te onderscheiden van het handgevormde, inheems aardewerk door de poreuze samenstelling, grove afwerking en het zachte, lichtgele baksel. Het werd gebruikt bij de zoutwinning en is bekend van diverse vindplaatsen langs de Nederlandse en Vlaamse kust. De driepootjes dienden samen met klosjes, staven en andere massieve voorwerpen waarschijnlijk als ondersteuning van vaatwerk bij het indampen van een zoutoplossing. Hoe dit proces precies in zijn werk ging blijft echter nog een mysterie. Het briquetage-vaatwerk is ook in het binnenland aangetroffen en werd vermoedelijk vanuit het kustgebied geïmporteerd. De handel in het kostbare zout stelde de kustbewoners in staat om aan goederen te importen die zij zelf niet voorhanden hadden, zoals maalstenen van tefriet. Ongetwijfeld zullen in de komende maanden nog meer vergeten vondsten aan het licht komen. Blijf het nieuws omtrent dit project dus volgen op onze website!
05-binnenwerk.indd 367
08-10-2007 13:35:39
Een bronzen waterspuwer uit Alphen aan den Rijn: enkele gedachten over de functie Peter A.C. Schut
Inleiding Bij opgravingen komen regelmatig objecten te voorschijn die door hun zeldzaamheid en/of schoonheid opvallen. Het bijzondere karakter trekt daarbij de aandacht, maar de functionele aspecten van dergelijke vondsten blijven soms onderbelicht. In een kort verslag van de opgraving Alphen aan den Rijn – Wilhelminalaan (1991) – wordt de vondst van een waterspuwer vermeld, inclusief een foto.1 De vraag waarvoor deze gediend kan hebben, wordt echter niet beantwoord, terwijl hier juist de meerwaarde in kan zitten. De imposante watergerelateerde monumenten uit het verleden, zoals de waterleidingen van bijvoorbeeld Köln, Rome, Nimes, Lyon en Carthago, en
368
|
de architectonische hoogstandjes in de vorm van aquaductbruggen, trekken daarbij vooral de aandacht. Niet alleen in de ogen van de moderne bezoeker, maar ook voor de Romeinen vormden zij een landmark van hun suprematie. Frontinus’ opmerking: “met zo’n aantal onmisbare structuren die zoveel water dragen, vergelijk zo u wilt, de nutteloze pyramiden of de nutteloze, maar beroemde werken van de Grieken” is daarbij illustratief.2 Voor de kleinere details van de watervoorziening heeft men veelal minder oog. Beschrijving (afb. 1) In 1991 werd bij een opgraving van de ROB en het RMO in Alphen aan den Rijn – Wilhelminalaan (Samson ter-
Een bronzen waterspuwer uit Alphen aan den Rijn
05-binnenwerk.indd 368
08-10-2007 13:35:42
rein), ten noorden van het castellum, een waterspuwer gevonden in de vorm van een leeuwenkop. Er werd een Romeins vondst- en houtskoolrijk afvalpakket aangetroffen, evenals beschoeiingen en middeleeuwse sporen. Bij de aanleg van vlak 2 van put 9 (vondstnummer 9-2-31) werd op de rand van een door een middeleeuwse greppel gesneden vondstloos spoor (S61) de waterspuwer aangetroffen. Voor wat betreft de datering van de waterspuwer kan vooralsnog alleen worden gesteld dat deze gelijktijdig moet zijn aan de bewoningsfase van het castellum (41 - 270/275 na Chr.).3 In vooraanzicht is de waterspuwer 10,3 – 10,6 cm in diameter, terwijl de grootste diepte 6,8 cm bedraagt. De kop is opvallend gedetailleerd uitgewerkt waarbij de manen zijn geaccentueerd door middel van eenvoudige groeven. Ook de ogen, neus en oren zijn gedetailleerd weergegeven, evenals de hoektanden die in reliëf zijn aangebracht. Vermoedelijk waren de oogpupillen opgevuld met steentjes of pasta. De totale compositie is sterk gestileerd, waarbij het de vraag is of de kunstenaar ooit een leeuw in de ogen heeft gekeken. De naar voren staande
open bek staat in open verbinding met het erachter gelegen beschadigde bronzen pijpje (aansluitstuk). Het leeuwenmasker inclusief het pijpje is uit één stuk gegoten. De binnendiameter van het aansluitstuk bedraagt 2,8 – 3,0 cm en de buitendiameter 3,8 cm. Het voorwerp weegt 1045 gram. Het masker heeft aan de achterrand ter hoogte van de oren twee kleine openingen (diameter 3,5 mm), waarvan er een is beschadigd. De openingen waren bedoeld voor de bevestiging van het masker op een vlakke ondergrond. De functie van waterspuwers Een waterspuwer bestaat uit een aansluitpunt, een korte bronzen pijp die op een loden leiding kon worden bevestigd en een gedecoreerd uiteinde. De plaats waar een dergelijk functioneel ornament werd ingebouwd, kan variëren. In steden die op een aquaduct waren aangesloten, was het gebruikelijk om verspreid over de stad publieke en soms ook private fonteinen op te stellen, die voortdurend water leverden. Ook in villae en militaire versterkingen komen dergelijke voorzieningen voor (zie tabel 1). De tappunten waren veelal fraai vormgegeven en
Afb. 1 De waterspuwer uit Alphen aan den Rijn (foto T. Penders RACM).
Een bronzen waterspuwer uit Alphen aan den Rijn
05-binnenwerk.indd 369
|
369
08-10-2007 13:35:44
Plaats
Afbeelding
Afmetingen [cm]
Literatuur
Vindplaats
?
Hondenkop
Lengte 5,5
Boucher 1976, 45
-
Trier, Ziegelstrasse Wolfskop
Lengte 8
Menzel 1966, 89 nr. 2e eeuw potten2l19 Tafel 66.219 bakkerij
Trier, Mariahof
Wolfskop
Lengte 18 dia- meter voorzijde 12,8
Menzel 1966, 90 nr. 220 Tafel 67
Xanten, Vetera II
Hondenkop (masker)
Diameter 10,5
Menzel 1986, 91 nr. 215 Tafel 103
2e eeuw
Köln
Dolfijn met panter (reliëf)
Breedte 18
Menzel 1986, 92 nr. 216 Tafel 103
-
Aventicum
Granaatappel
Hoogte 23,2
Grewe 1988, Abb. 22; Drack 1997, 29 Abb. 22.2
Liestal, Munzach
Vis
Hoogte 49,5
Drack 1997, 29 Abb. 22.1
Villa uit waterput
Lausanne-Vidy
? (reliëf)
Breedte 18,1
Drack 1997, 29 Abb. 22.3
Vicus Lousonna
Niedernberg am Main
Satyrmasker
Diameter 20,5; 5,7 kg
Wamser 2004
Thermen van castellum
Treuchtlingen Schambach
Oceanusmasker
Diameter 17,3
Wamser 2004
Villa rustica mogelijk secundair 2e of 3e eeuw
Baden-Baden-Oos
Fonteinsteen met leeuwenmasker en inscriptie
Filgis 2005, 190
Castellum
Obernburg am Main
Fonteinsteen met leeuwenmasker en inscriptie
55x32x11
Steidl 2004, 6-8
Statio beneficiarii consularis
Obernburg am Main
Fonteinsteen met inscriptie en opvangbekken
90x67x?
Steidl 2005
Statio beneficiarii consularis
Wiesbaden
Versierde fonteinsteen met leeuwenkop
Grewe 1988, Abb. 15
Bonn
Fonteinsteen 62x58x29 met Rhenus bicornis afbeelding
Borsdorf en Steiner 2002, 70, 1.2.2
voorzien van waterspuwers. Kranen op het eindpunt van een waterleiding waren een zeldzaam verschijnsel. 4 Op andere locaties voorzag men in zijn waterbehoefte door middel van
Tabel 1
370
|
waterputten, waarbij waterpompen5 of emmerkettingen6 konden worden ingezet. De uitlooppunten van de fonteinen, waterspuwers en kranen zijn veelal
Een bronzen waterspuwer uit Alphen aan den Rijn
05-binnenwerk.indd 370
08-10-2007 13:35:44
voorzien van een dierenkop (leeuw, zwijn, panter, hond/wolf of vis/dolfijn), pijnappel of watergerelateerde mythologische figuren (zie tabel).7 Het aantal honden-/wolfskoppen en op de tweede plaats leeuwenkoppen is in verhouding tot de overige afbeeldingen groot. De keuze voor deze dieren en mythologische figuren hangt samen met de behoefte om onheil van de waterbron af te wenden.8 De afbeelding van de godheid Oceanus (van rivieren, zeeën en bronnen) uit Treuchtlingen - Schambach is een van de grootste kunstwerken in haar aard en staat symbool voor de bescherming van de waterbron (afb. 2).9 De vondst van een fontein(?)steen die deel uitmaakte van een grafmonument in Bonn met de afbeelding van de riviergod Rhenus bicornis, symbool voor de splitsing van de Rijn in Waal en Lek, staat voor tegengestelde krachten van het water, het schenken van het leven versus het gevaar.10 Het aantal langs de Rijn gevonden waterspuwers is betrekkelijk klein (zie tabel).11 Mogelijk is dit deels het gevolg van het omsmelten van deze veel brons bevattende objecten (soms meer dan 5 kg). Anderzijds kan een deel van deze uitlopen hebben bestaan uit eenvoudige objecten waarvan de functie niet altijd direct is af te leiden. De vondst van een bronzen waterspuwer in Alphen aan den Rijn schijnt tot dusver uniek in Nederland. In Nederland werd hoofdzakelijk gebruik gemaakt van waterputten, waarbij waterspuwers geen rol van betekenis speelden. Er kunnen twee vormen waterspuwers worden onderscheiden: A. Objecten die bestaan uit volledig driedimensionale koppen op het uiteinde van een toevoerleiding die als hals diende (o.a. Trier Afb. 3,12 Köln13 en Avenches14). B. Objecten die bestaan uit platte reliëfvormen oftewel maskers die bevestigd waren op fonteinstenen (o.a. Alphen a/d Rijn, Niedernberg am Main Afb. 4, Xanten Afb. 5,15 , Treuchtlingen-Schambach, Lausanne16).
Afb. 2 De waterspuwer van Treuchtlingen – Schambach (naar Wamser 2004, Abb. 3).
Afb. 3 De waterspuwer van Trier Mariahof (foto Rheinisches Landesmuseum Trier).
Afb. 4 De waterspuwer uit Niedernberg am Main (naar Wamser 2004).
Een bronzen waterspuwer uit Alphen aan den Rijn
05-binnenwerk.indd 371
|
371
08-10-2007 13:35:52
Afb. 5 De mogelijke waterspuwer van Xanten (foto Landschaftsverband Rheinland / Rheinisches Landesmuseum Bonn).
Waar kan men waterspuwers verwachten? Om verzekerd te zijn van een continue waterstroom was de aanwezigheid van een externe waterleiding (aquaduct) noodzakelijk. De in het buitenland gevonden waterspuwers en fonteinstenen zijn veelal gevonden op plaatsen waar ook een waterleiding is aangetoond. Dergelijke voorzieningen zijn in ons land alleen in het reliëfrijke Limburg en op de stuwwal bij Nijmegen te verwachten. In dit gebied zijn tot op heden twee waterleidingen getraceerd (Groesbeek/Nijmegen en Voerendaal).17 Waterspuwers konden in verschillende situaties worden ingezet: Als waterspuwer op een fontein die werd gevoed door een aquaduct. In het huis van de beneficiarii consularis in Obernburg am Main is een groot deel van een fontein (bronsteen met inscriptie en de bijbehorende waterbak) teruggevonden, maar zonder de bijbehorende waterspuwer (afb. 6).18
372
|
Hier is ook, evenals in Wiesbaden, een tweede fonteinsteen gevonden, waarbij de waterspuwer gebeeldhouwd is in de vorm van een leeuwenkop.19 De uitloop van deze fonteinen is relatief hoog gemonteerd op de fonteinsteen wat impliceert dat de bron hoger moet hebben gelegen. In Alphen is door het ontbreken van een substantieel hoger gelegen bron een dergelijke constructie niet mogelijk. Per 1000 meter lengte waterleiding moet de bron tenminste 1-2 meter hoger hebben gelegen dan de eindbestemming. Het omringende veengebied lag echter enkele decimeters lager (0,35 – 0,50 m + NAP) dan de stroomrug (>0,70 m + NAP), terwijl de verder weg gelegen veenmosveenkussens iets hoger lager lagen (>1,0 m + NAP).20 Min of meer haaks op de Julianastraat is wel een tweetal houten waterleidingen gevonden, waarbij gedacht is aan een waterinlaatstation aan de Rijn.21 Alleen wanneer een schoepenrad het water op een hoger niveau kon brengen, is dit denkbaar. Schoepenraden zijn o.a. gedocumenteerd in Ostia,22 terwijl in Oberstimm en Köln de inzet van een schoepenrad wordt verondersteld.23 Of de constructie van kruiselings geplaatste zware palen in het verlengde van de waterleiding in Alphen aan den Rijn inderdaad onderdeel uitmaakte van een in de Rijn geplaatst schoepenrad is moeilijk aantoonbaar, maar niet onmogelijk.24 In ieder geval wijzen de 14C-dateringen op een gelijktijdige aanleg. Het gebruik van rivierwater voor consumptie was overigens zeker niet gebruikelijk, maar het is voorstelbaar dat rivierwater wel voor ambachtelijke activiteiten werd gebruikt. Hoe het ook zij, bij een systeem van onder het maaiveld aangebrachte vrij-verval-waterleidingen past geen waterspuwer. Een toevoer van een watertank gevoed door regenwater is de tweede mogelijkheid. Een dergelijk reservoir kan boven, op, of (deels) onder het maaiveld zijn geplaatst. Een voorbeeld van een dergelijke constructie is te vinden in het grote gebouw uit het castellum
Een bronzen waterspuwer uit Alphen aan den Rijn
05-binnenwerk.indd 372
08-10-2007 13:35:54
Afb. 6 Fonteinsteen met waterbekken uit Obernburg (foto B. Steidl).
(fase 1) van Valkenburg waarvan wordt verondersteld dat het een praetorium of fabrica is geweest.25 Het waterreservoir in het atrium (impluvium) werd gevoed door waterspuwers langs de dakrand (compluvium). Waterspuwers kunnen langs de dakrand van een atrium of perystilium zijn bevestigd.26 In hoeverre voor deze hooggelegen afvoerpunten ook bronzen waterspuwers werden gebruikt, is moeilijk aan te tonen, maar het kan niet worden uitgesloten. Een overloop van een waterreservoir is de laatste mogelijkheid. De watertank in het atrium uit Valkenburg was aangesloten op een afvoergoot die naar het riool onder de nabij gelegen weg leidde. Wanneer bij voldoende neerslag de watertank overstroomde, kon het water gecontroleerd via een waterspuwer naar de afvoergoot worden geleid. Waterspuwers kunnen ook gebruikt zijn om andere waterreservoirs, bijvoorbeeld afgedankte wijnvaten, te vullen met regenwater of daar als overloop te dienen.
De functie van de Alphense waterspuwer Vast staat dat de Alphense waterspuwer niet gemonteerd was op een fontein die werd gevoed door een waterleiding. Alleen met behulp van een schoepenrad kon een boven het maaiveld liggende waterleiding gevoed worden, die hoog genoeg moest liggen om een fontein van water te voorzien. Het is de vraag of het water uit het veenmoeras voldeed aan de kwaliteitseisen die men in het algemeen aan het drinkwater stelde. In de Nederlandse castella werd, voor zover we weten, vooral gebruik gemaakt van het op geringe diepte aanwezige grondwater, aangevuld met de opvang van regenwater. Er zijn geen aanwijzingen dat waterspuwers een rol speelden bij waterputten, of het zou bij een watertank moeten zijn die (deels) gevuld werd met water uit een waterput. Waarschijnlijker is dat de Alphense waterspuwer gebruikt werd bij de opvang of eventueel afvoer van regenwater, waarvan Vitruvius de kwaliteit roemt:27 â&#x20AC;&#x153;Water dat tijdens regenbuien Een bronzen waterspuwer uit Alphen aan den Rijn
05-binnenwerk.indd 373
|
373
08-10-2007 13:35:54
wordt opgevangen, heeft gezondere eigenschappen” (dan bronnen..), “omdat het uit de lichtste, fijnste en zuiverste bestanddelen van alle bronnen wordt samengesteld. Vervolgens wordt het door de beweging van de lucht gefilterd, door stromen vloeibaar gemaakt, en zo komt het op aarde neer.” Gezien de grootte van de Alphense waterspuwer ligt mogelijkheid 3 het meest voor de hand. Het regenwater kon worden opgevangen in watertanks of cisternes van verschillende vorm en capaciteit. Aangezien veel (kleinere) watertanks boven, of op het maaiveld waren geplaatst, is het echter moeilijk een dergelijke constructie aan te tonen.28 Een waterspuwer in of bij de castella (tabel 1) zal onderdeel hebben uitgemaakt van een gebouw van aanzien, waarbij gedacht kan worden aan de principia, praetorium, het badgebouw of een mansio. Daarbij moet worden
Noten 1 Woltering en Hessing 1992, 363 afb. 15; Hallewas et al. 1992, 66. Over het onderzoek naar het castellum Haalebos en Franzen 2000; Polak et al. 2004. 2 Frontinus 16. 3 Polak et al. 2004, 249-254. 4 Jansen 2002, 48; Schut in voorbereiding. 5 Stein 2004. 6 Blair et al. 2006. 7 Zie ook Jansen 2002; Anoniem 2005, 219-224. 8 Menzel 1966, 90; Wamser 2004, 6. 9 Wamser 2004, 4-5. 10 Botsdorf en Steiner 2002, 70. 11 Het overzicht pretendeert niet volledig te zijn. 12 Menzel 1966, 89 nr. 219 en 90 nr. 220. 13 Menzel 1986, 92, nr. 216. 14 Drack 1997, Abb. 22-1en 2.
opgemerkt dat in veel principia een waterput is gevonden waardoor het de vraag is of een waterspuwer hier een functie heeft gehad. Of was de Alphense waterspuwer uitsluitend een hergebruikt decoratief element dat zijn watergerelateerde functie had verloren? Aan de totstandkoming van dit artikel hebben verschillende personen bijgedragen. F. Kleinhuis (provincie Zuid-Holland) voor het beschikbaar stellen van de waterspuwer, T. Penders (RACM) voor het maken van de foto’s, B. Steidl (München), Landschafsverband Rheinland/ Rheinisches Landesmuseum Bonn en het Rheinisches Landesmuseum Trier voor het beschikbaar stellen van foto’s en M. Polak (Radboud Universiteit) voor zijn waardevolle opmerkingen. RACM Postbus 1600 3800 BP Amersfoort
15 Menzel 1986, 91, nr. 215. 16 Drack 1997, Abb. 22-3. 17 Schut 2005; Willems 1988, 8-14. 18 Steidl 2005. 19 Grewe 1988, 60-61 Abb. 15; Steidl 2004, 6-8. 20 Mulder 2004, 34-35. 21 Sprey 1994, 57-59; Wassink 1999, 2-9. 22 Mar 2005, 124-136; vergelijk ook Vitruvius X, 4; Oleson 1984, 325-350. 23 Schönberger 1976, 403-8; Schönberger en Köhler 1976, 133-4; Müller 1975, 397. 24 Wassink 1999, 5-6. 25 Respectievelijk Glasbergen 1967 (1972) fig. 22 en Polak et al. 2004, 93-96. 26 Jansen 2002, II.11 en II.12 en III.7. 27 Vitruvius 8, 2 1. 28 Burgers 2001, 12.
Literatuur Anoniem, 2005: AquaRomana. Lissabon. Blair, I., R. Spain, D. Swift, T. Taylor en D. Goodburn, 2006: Wells and bucket-chains: unforeseen elements of water supply in early Roman London. Britannia 37, 1-52. Boucher, S., z.j: Musée Bargoin, Bronzes figurés antiques. Borsdorf, U. en J. Steiner, 2002: Wasser Fälle An Rhein und Maas. Düsseldorf. Burgers, A., 2001: The water supplies and related structures of Roman Britain. Oxford (BAR British Series 324) Drack, W., 1997: Zur Geschichte des Wasserhahns. Die römischen Wasser-Armaturen und mittelalterlichten Hahnen aus der Schweiz und dem Fürstentum Liechtenstein. Mitteilungen der Antiquarischen Gesellschaft in Zürich 64. Filgis, M.N., 2005: Wasser und Abwasser. Infrastruktur für Soldaten und Bürger, Imperium Romanum. Stuttgart 190-194. Frontinus, Sextus Julius, 2002: De Aquaeductu. vertaling B. Thayer – 2002.
374
|
Een bronzen waterspuwer uit Alphen aan den Rijn
05-binnenwerk.indd 374
08-10-2007 13:35:55
Glasbergen, W., 1967 (1972): De Romeinse castella te Valkenburg Z.H., opgravingen 1962. Groningen. Grenier, A., 1960: Manuel d’archéologie gallo-romaine. 4, Parijs. Grewe, K., 1988: Römische Wasserleitungen nördlich der Alpen, in: Frontinus-Gesellschaft (ed.), Die Wasserversorgung Antiker Städte 3. Mainz. Haalebos, J.K. en P.J.F. Franzen e.a., 2000: Alphen aan den Rijn – Albaniana 1998-1999. Nijmegen, Libelli Noviomagenses 6. Hallewas, D.P., J.F. van Regteren Altena en A. van Wingerden-van den Burg (red.), 1992: Alphen aan den Rijn. Samsonterrein, Jaarverslag ROB 1991, 66. Jansen, G.C.M., 2002: Water in de Romeinse stad – Pompeii – Herculaneum – Ostia. Maastricht. Koster, A., K. Peterse en L. Swinkels, 2002: Romeins Nijmegen boven het maaiveld. Reconstructie van verdwenen architectuur. Nijmegen. Mar, R., 2005: Waterweels in Ostian thermae, in: AquaRomana, Técnica humana e forca divin. Lissabon , 124-136. Menzel, H., 1966: Die Römischen Bronzen aus Deutschland II Trier. Mainz. Menzel, H., 1986: Die Römischen Bronzen aus Deutschland III Bonn. Mainz Müller G., 1975: Novaesium: die Ausgrabungen in Neuss von 1955 bis 1972. in: K. Böhner (Hrsg.) Ausgrabungen in Deutschland, 1, Main, 384-402. Oleson J.P., 1984: Greek and Roman Mechanical Water-Lifting Devices: The History of a Technology. Toronto. Polak, M., R.P.J. Kloosterman en R.A.J. Niemeijer, 2004: Alphen aan den Rijn – Albaniana 2001-2002. Nijmegen, Libelli Noviomagenses 7. Schut, P.A.C., 2005: De aardwerken van Groesbeek: een aquaduct voor de Romeinse legioensvesting van Nijmegen? Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 119) Schut, P.A.C., in voorbereiding: The end of the line. Roman watertaps in Germania Inferior. Schönberger, H., 1976: Die Wasserversorgung des Kastells Oberstimm. Germania 54, 403-8. Schönberger, H. en H.J. Köhler, 1976: Kastell Oberstimm: die Grabungen von 1968 bis 1971. Berlin (Limesforschungen 18). Sprey, S. 1994: Romeinse gebouwen en een waterleiding in Alphen aan den Rijn. Westerheem 43, 57-59. Steidl, B., 2004: Der Quell aus dem Löwenaul. Ein römischer Brunnenstein aus Obernburg am Main. Mitteilungen der Freunde der Bayerischen Vor- und Frühgeschichte 107, 6-8. Steidl, B., 2005. Die Station der beneficiarii consularis in Obernburg am Main. Germania 83, 67-94. Stein, R., 2004. Roman wooden force pumps; a case study in innovation. JRA 17, 221-50. Vitruvius. De Architectura. vertaling T. Peters, Vitruvius Handboek bouwkunde, 2003, Amsterdam. Wamser, L., 2004: Zwei römische Brunnenmasken aus Obergermanien und Raetien. Mitteilungen der Freunde der Bayerischen Vor- und Frühgeschichte 107, 3-6. Wassink, A., 1999: De geschiedenis van Romeins Alphen aan den Rijn verder ontrafeld? Westerheem 48, 2-9. Willems, W.J.H., 1988: Die grosse Villa Rustica von Voerendaal (Niederlande). in: Villa Rustica: Römische Gutshöfe im Rhein-Maas-Gebiet, Freiburg, 8-14. Woltering, P.J. en W.A.M. Hessing (red.), 1992: Alphen aan de Rijn: Wilhelminastraat. In: Holland 24 6, 363 – 264.
-advertentie-
Een bronzen waterspuwer uit Alphen aan den Rijn
05-binnenwerk.indd 375
|
375
08-10-2007 13:35:57
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Bergen op Zoom Drie 16e-eeuwse majolica-ovens uit Bergen op Zoom Marco Vermunt
De pottenbakkerijen vormen haast vanzelfsprekend een speerpunt in het archeologische onderzoek in Bergen op Zoom. Dit ambacht is van de 13e tot het begin van de 20e eeuw onafgebroken in de stad aanwezig geweest. Behalve het gewone grijs- en roodbakkende aardewerk werd in de stad ook al vroeg majolica geproduceerd. De eerste vermelding hiervan dateert uit 1517, na Antwerpen de tweede in de Nederlanden. Volgens de stadsrekening van 1517/1518 werd een lening van 5 pond verstrekt aan “meestere Luycas, geleyerspotbackere”. In hetzelfde jaar trok het stadsbestuur ruim 20 pond uit voor het bouwen “van den nyeuwen pothoven, die gemaect es om de geleyerssche potten daer inne te backenen”. Het werk hieraan duurde van maart tot begin juni van het jaar 1518. Uit de gedetailleerde beschrijving valt op te maken dat niet alleen de oven zelf werd gebouwd, maar ook de ruimte waar deze in stond. Zo gebruikte men 45 karren leem, 4 karren metselzand, 50.000 stenen, ruim 3000 daktegels en 54 nokvorsten. Het werk werd uitgevoerd door metselaars, dakdekkers, een smid en nog diverse andere arbeiders
376
|
en knechten. Waar de oven kwam te staan, werd niet vermeld. Maar gelukkig zijn er meer schriftelijke bronnen bewaard. In 1534 kocht Margriete Jansdochter, weduwe van Lucas Raymonts, ‘geleij bakker’ het huis ‘de Drie Haringen’ staande aan de Zuidzijde Haven. Het bestond uit een huis en een achterkamer, uitkomende op een steegje ernaast. Het pand grensde zuidwaarts aan het erf van Peter de Geleijbakker. Een derde majolicabakker wordt vermeld in 1550. In dat jaar verkocht men een pakhuis met erf, staande achter ‘de Zwarte Arend’, het buurpand van ‘de Drie Haringen’. Aan de zuidzijde bevond zich het huis en erf van een zekere Rocsijne (de) Gleybacker. Aan beide zijden van het steegje was dus een majolicapottenbakkerij gevestigd. Het ligt voor de hand dat ook het bedrijf van Lucas Raymonts hier gezocht moet worden. Omstreeks 1500, tijdens het economische hoogtepunt van de stad, waren er zeven ‘gewone’ pottenbakkerijen in Bergen op Zoom actief, alle ten noorden van de haven in de ‘Potteriekes’ (afb. 1a). Majolicapottenbakkers waren
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 376
08-10-2007 13:35:58
voor hen geen directe concurrenten en het is opvallend dat zij juist aan de zuidzijde van de haven werkten. De archieven maken nog melding van enige andere ‘geleijbakkers’ in de eerste helft van de 16e eeuw, maar zij hebben geen directe betrekking op de havenbuurt.1 In de herfst van 2005 verrichtte de gemeente Bergen op Zoom een archeologisch onderzoek op de achtererven van de huizen ‘de Drie Coningen’, ‘de Zwarte Arend’, ‘de Drie Haringen’, ‘de Swaen’ en ‘de Tuin van Holland’ aan de Zuidzijde Haven (afb. 1b). De opgraving gebeurde in het kader van de sanering van een gasfabriek die in 1858 was opgericht achter de panden. Tijdens het onderzoek werden de funderingen van drie ovens en diverse afvalkuilen met majolica gevonden (afb. 1c). Oven 1 Achter het pand ‘de Swaen’ kwam een rechthoekige structuur van 3,50 bij 5,25 m aan het licht, bestaande uit een pakket van verbrande klei en baksteenpuin. Hierin waren twee
langwerpige taps toelopende kanalen van baksteen gemetseld (afb. 2). De kanalen vertoonden sporen van verhitting en lagen vol met as en puin. Ze waren ruim 2,80 m lang en achterin 90 cm breed en hadden vloeren van platliggende baksteen. Beide kanalen waren ooit een keer gerepareerd. Iets dieper kwamen oudere vloeren tevoorschijn. Ook het opgaande muurwerk bestond uit twee fasen, die bij de vloeren aansloten. De onderste bouwfase bevatte stenen van 4-5 x 8½ x 18 cm; de bovenste stenen van 3½-4 x 7½ x 16 cm. Het formaat van 4 x 8-9 x 18 cm was in Bergen op Zoom reeds in het begin van de 16e eeuw gangbaar. Een fragment van een tabakspijp tussen de beide vloeren van het oostelijke kanaal dateert de tweede fase in de 17e eeuw. Ten zuiden van de stookplaats lag een rechthoekige werkruimte van 6 bij 3,70 m, van waaruit de oven bediend werd. De vloer was er met roet bedekt. Daarachter lag nog een tweede vertrek van minimaal 4,30 m lengte. Helaas waren daar bijna alle sporen verbroken door de bouw van de gasfabriek. De kanalen waren de asladen onder de
Afb. 1a Kaart van Bergen op Zoom en omgeving door Jacob van Deventer, ca. 1545. De pijl geeft de opgravingslocatie aan.
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 377
|
377
08-10-2007 13:36:00
Afb. 1b De ligging van de opgegraven ovens ten opzicht van de in de tekst genoemde panden. Tekening auteur.
1
3
2
Afb. 1c Het grondplan van de opgegraven ovens 1 t/m 3. Tekening auteur.
378
|
eigenlijke (verdwenen) stookruimten van twee grote naast elkaar staande ovens. Boven de aslade bevond zich de eigenlijke stookruimte en daar weer boven de ovenkamer. In de asladen lag een grote hoeveelheid U-vormige bakstenen die sterk verhit waren aan een van de smalle zijden. Op hun kant tegen elkaar geplaatst, vormden ze een ovenrooster met smalle spleten (afb. 3). De roosterstenen waren bij de afbraak van de oven als onbruikbaar afval in de sleuven gegooid. Sommige waren bedekt met druppels tinoxide; andere hadden vlekken van loodglazuur. De stenen waren niet alleen afkomstig van de bodem van de stookruimte, maar ook van de bodem van de bovenliggende ovenkamer waarin het aardewerk geplaatst werd. Het glazuur wijst bovendien op het bakken van loodglazuuraardewerk. De oven lijkt sterk op een 18e-eeuwse faienceoven in Ludwigsburg2, maar wijkt weer af van de traditie volgens Cipriano Piccolpasso in zijn ‘Li tre libri dell’arte del vasaio’. De Italiaanse ovens waren over het algemeen tweeledig van opbouw, al vermeldt Piccolpasso wel dat de stookruimte soms onder het vloerniveau kon liggen.3 De roosterstenen waren bedekt met een dikke laag van bruine, aangebakken substantie. Om de stenen tegen de hitte te beschermen moesten ze volgens Piccolpasso vingerdik worden ingesmeerd met een mengsel van zand, as, ezelmest en ijzerroest. Het lijkt dat de Bergse majolicabakker precies dezelfde methode hanteerde. In de 17e eeuw heeft een pottenbakker de oven herbouwd om hierin volgens zijn eigen traditie aardewerk met loodglazuur te bakken. Dit verklaart de reparaties en de glazuuraanslag op de roosterstenen. Naast de oven lag een kleine kuil die gevuld was met 17eeeuwse misbaksels van roodbakkend aardewerk. Uit de archiefbronnen is bekend dat sommige pottenbakkers zich in de 17e eeuw wilden vestigen aan de Zuidzijde Haven, hoewel dit eigenlijk niet was toegestaan. Dit gebeurde
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 378
08-10-2007 13:36:02
bijvoorbeeld achter ‘de Zwarte Arend’, waar in 1639 een “potterij, huis en erf, schuur en twee kleine huisjes” verkocht werden aan de potmaker Egbert Egbertsen met de bedoeling om in de schuur een pottenbakkerij te starten. 4 Eerder zat daar Rocsijne de Geleybakker. Helaas zijn er geen gegevens bekend over (majolica)pottenbakkers achter ‘de Swaen’. Mogelijk hoorde de oven vanouds bij het buurpand ‘de Tuin van Holland’, waarvan het grote erf zich tot achter ‘de Swaen’ uitstrekte. In de eerste helft van de 16e eeuw stond daar een pakhuis, dat in bezit was van een schipper. Een ‘geleybakker’ wordt echter nooit genoemd, evenmin andere ambachten. In de werkruimte voor de oven werd nauwelijks afval gevonden, dat zou kunnen wijzen op de productie. In de asladen bevond zich slechts één scherfje van majolica. Wel werd in 1976 tijdens de bouw van een kantoor dat de oven gedeeltelijk doorsnijdt, een hoeveelheid majolica gevonden, waarschijnlijk vlak naast de stookplaats. Oven 2 Achter het huis ‘de Drie Haringen’, direct naast de eerste oven, kwamen de restanten van een andere oven tevoorschijn. Het was een rechthoekige constructie van gemetselde bakstenen, inwendig 2,58 m bij tenminste 1,10 m groot (afb. 4). Het steenformaat van de ruim 40 cm dikke wanden was 4 x 8½ x 18 cm. De vloer bestond uit platliggende bakstenen die flink waren ingebrand en verglaasd door contact met het vuur. De witgeel verbrande ovenwanden waren maar 10 cm hoog bewaard. Jammer genoeg waren er aan de noordzijde twee moderne mantelbuizen doorheen gegraven, zodat een flink deel van de oven verloren was gegaan. Afgaande op de verkleuringen in het zand zal de inwendige breedte maximaal 1,90 m geweest zijn. De vloer van de oven was gefundeerd op schoon zand en gedeeltelijk ook op een oudere vleilaag van verbrande leem met kleine fragmentjes van majolica. Ook hier waren herstellingen
Afb. 2 Oven 1, gezien vanuit noordelijke richting. Foto gemeente BoZ.
uitgevoerd. De zuidelijke zijde was ooit aan de binnenzijde verbreed met een halfsteense wand. Deze oven lijkt sterk op de majolicaovens, zoals die ook in Antwerpen werden opgegraven.5 Het vuur brandde direct op de vloer en er was geen aslade. Het stoken gebeurde via de korte zijde. Volgens Piccolpasso waren zulke ovens doorgaans 1,50 m bij 1,80 m en bijna 2 m hoog (afb. 5). De Bergse oven was aanmerkelijk groter en besloeg bijna de helft van de perceelsbreedte achter ‘de Drie Haringen’. Op het erf werd veel afval van majolica gevonden. Vooral op en rondom de oven lagen veel kleine scherfjes, de resten van de laatste ovenbrand. Dichtbij het huis lagen kuilen die vol waren gegooid met verbrande baksteen, stukken daktegel en fragmenten van majolica. Vooral de daktegels, waarvan sommige de afdrukken van ringbodems vertoonden, waren talrijk.
Afb. 3 Enkele stenen van het ovenrooster. Foto gemeente BoZ.
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 379
|
379
08-10-2007 13:36:07
Afb. 4 Oven 2, gezien vanuit het noorden. Foto gemeente BoZ.
Afb. 5 Het stoken van een majolica oven volgens Cipriano Piccolpasso.
Oven 3 Vlak naast de tweede oven werd nog een deel van een derde stookplaats gevonden. Dit was een constructie van baksteen en verbrande leem met een breedte van 2 m, waarin twee smalle rechthoekige uitsparingen waren gemaakt (afb. 1c, nr. 3). Het baksteenformaat bedroeg 4 x 8 x 17-18 cm. De oorspronkelijke lengte viel niet meer te bepalen omdat de hele noordzijde
van de constructie was vernield door mantelbuizen. Op het eerste gezicht lijkt deze oven een verkleinde versie van die achter ‘de Swaen’. De sleufjes waren 40 cm breed en hadden bodems van daktegels en baksteen, bedekt met as. De verhitting was niet zo intens als bij de tweede oven, wat aannemelijk maakt dat het eveneens asladen waren. Deze oven zou dan gestookt moeten zijn vanuit het pand ‘de Drie Haringen’. Gelet op de stookingang van de tweede oven zal deze derde stookinrichting niet uit dezelfde tijd dateren, maar jonger zijn. Delen van de derde oven waren gemetseld op de afgebroken resten van de tweede oven. De oven was ook nog eens gebouwd op een oudere, diepe afvalkuil met majolicascherven. Verder naar het westen, achter ‘de Zwarte Arend’ en ‘de Drie Koningen’, kwamen helemaal geen sporen van majolicafabricage meer tevoorschijn, hoewel hier toch in 1550 de majolicabakker Rocsijne had gewerkt. Misschien lag zijn bedrijf iets verder zuidwaarts, waar het terrein volledig was omgewoeld bij de bouw van de gasfabriek. De sanering die archeologisch begeleid werd, leverde daar geen resten van majolica meer op. Een uitzondering was een ronde houten waterput, waarvan het onderste gedeelte tevoorschijn kwam op 24 m afstand achter het huis ‘de Drie Haringen’. De waterput was secundair als beerput gebruikt. De inhoud bestond niet alleen uit een grote hoeveelheid keukenafval uit de vroege 16e eeuw, maar ook uit diverse stukken majolica halfproducten. Het productieafval De ruim drieduizend fragmenten van majolica en de hulpstukken voor het laden van de oven geven een aardig beeld van de productie. De majolica uit de diverse kuilen verschilt onderling nauwelijks in vorm en techniek, waardoor het vrijwel onmogelijk is om er een chronologie in aan te brengen,
380
|
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 380
08-10-2007 13:36:11
die op zijn beurt iets kan zeggen over de datering van de ovens. Het afval dat opgegraven wordt bij een pottenbakkerij, is meestal maar een fractie van de complete misbrand van vele jaren. Het is aannemelijk dat men de werkplaats zelf zo schoon mogelijk hield en het afval afvoerde. Alleen wanneer een bedrijf stopte, zal het afval ter plaatse zijn blijven liggen, zoals het geval is bij de twee kleinere ovens. Deze vondsten wijzen op een eindfase in het bedrijf, althans voor die specifieke oven. Ook kleine kuilen vlakbij de ovens wijzen op een opruimbeurt bij de wederopbouw of beëindiging van een bedrijf. Ruim driekwart van het afval bestond uit eenmaal gebakken onbeschilderd halfproduct, het zogenaamde ‘biscuit’. Slechts een kwart was wel geglazuurd en beschilderd, maar vaak was dat glazuur er alsnog afgebrand. De meeste breuk trad op bij de eerste stookgang. Bij de tweede stook liet het tinglazuur vaak los van de scherf, doordat de klei te ‘vet’ was. Het eindproduct heeft steeds een witte of gelig witte scherf; de biscuit is rossig. De klei is zeer fijn en korrelig, soms kalkachtig, en heeft een voelbaar verschil met de wat gladdere, ‘vettere’ scherf uit Antwerpen. Bij het beschilderen werd vooral blauw, geel, rood en groen toegepast (afb. 6). Paarse tinten ontbreken. De Bergse ‘geleijbakkers’ hebben een groot scala aan vormen geproduceerd. De meeste voorwerpen zijn klein en typisch voor de Zuid-Nederlandse majolica. De grootste groep bestaat uit platte schotels op een standring (afb. 7A). Ze hebben steeds een dunne smalle rand met een opstaande ribbel. De beschildering bestaat uit geometrische en florale motiefjes. Soms komt een beschildering voor met een IHSmonogram. Eén scherf is heel bijzonder. Deze heeft de voortekening van een portret: een vrouw met een muts op het hoofd (afb. 9). Een ander bijzonder voorwerp is de boterschaal (afb. 7C). Deze vorm was tot op heden in Bergen op Zoom alleen bekend in rood aardewerk. Hij
werd als halffabrikaat gevonden in de waterput achter op het erf van ‘de Drie Haringen’. De kleine schaaltjes (afb. 7D) met holle bodem zijn eigenlijk miniatuur schotels. De decoratie bestaat vaak uit een combinatie van fijn geschilderde geometrische motiefjes en ingekraste golflijnen, zogenaamde sgrafitti (afb. 10). Kleine kommen (afb. 7E) zijn uitgevoerd op standring óf met holle bodem, en hebben een rechte rand of een typische s-vormige rand. Dit laatste type heeft meestal horizontale ringvormige oren. De bekende drinkschaaltjes zijn imitaties van steengoed uit Siegburg (afb. 7F). De buitenzijde van de rand is steeds beschilderd met geometrische motiefjes. Bekers komen voor in twee uitvoeringen. De eerste is afgeleid van de Siegburg drinkbeker op voet (afb. 7H); het tweede type heeft een steile wand, een platte bodem en een s-vormig oor (afb. 7G). Deze vorm is afgeleid van vroeg 16e-eeuwse steengoed bekers uit het Belgische Raeren. De albarelli of apothekerspotten maken een belangrijk deel uit van de productie en komen voor in diverse formaten (afb. 7I). Talrijker zijn de kleine bolle bloemenvaasjes met twee ronde oortjes en een
Afb. 6 Fragmenten van majolica schotels. Foto gemeente BoZ.
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 381
|
381
08-10-2007 13:36:13
Afb. 7 Diverse vormen van in Bergen op Zoom geproduceerde majolica. Tekening auteur.
cilindrische hals (afb. 7J). Ze werden beschilderd met bladranken en soms met een IHS-monogram. Opvallend is, dat de scherven van deze kannetjes vooral op en rondom de tweede, rechthoekige oven lagen. Bolvormige vaasjes of kannetjes met een s-vormig oortje (afb. 8A) zijn sterk in de minderheid. Grotere kannen (afb. 8B) werden wel geproduceerd, maar het aantal
382
|
scherven is laag. Enkele bodemfragmenten en geprofileerde oren geven een indruk van de vorm. Sommige oren hebben een typische â&#x20AC;&#x2DC;krulâ&#x20AC;&#x2122; op de buikaanzet. Enkele randfragmenten met brede lintvormige oren (afb. 8C) behoren toe aan siroopkannen. Helaas is geen enkel exemplaar archeologisch compleet. Een tamelijk vreemd vormtype is de tuitpot (afb. 8D). Deze heeft een hoge
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 382
08-10-2007 13:36:13
Afb. 8 Diverse vormen van in Bergen op Zoom geproduceerde majolica. Tekening auteur.
ingesnoerde hals op een kleine buik, soms met een kleine tuit op de schouder. Er zijn geen exacte parallellen van deze vorm bekend; tuitpotten van majolica zijn meestal veel groter. Deze lijken meer op de siervaasjes die in Londen gevonden werden.6 De productie omvatte merkwaardig genoeg ook deksels (afb. 8E). Er werden twee soorten gemaakt: kleine deksels voor bekers, met een verticaal randje, en
een type met een plattere manchetrand. Het aandeel aan vloertegels is maar heel klein. Helaas zijn er alleen biscuitfragmenten gevonden, geen beschilderde. Men maakte zowel vierkante als zeskantige tegels. Uit de waterput achter â&#x20AC;&#x2DC;de Drie Haringenâ&#x20AC;&#x2122; kwam nog een fragment van een majolica beeldje, dat het kindje Jezus voorstelt (afb. 8F). Het is voorzien van tinglazuur, maar niet beschilderd. Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 383
|
383
08-10-2007 13:36:14
Afb. 9 Schotelfragment met portret. Foto gemeente BoZ.
Afb. 10 Fragmenten van kleine kommen en schaaltjes. Foto BoZ.
Afb. 11 Proenen. Foto gemeente BoZ.
384
|
Proenen en kapsels Een belangrijke vondstcategorie betreft de hulpmiddelen in het productieproces. De vele stervormige proenen (afb. 11) dienden om de schotels in de oven op te stapelen, zonder dat ze aan elkaar zouden bakken. Bij het onderzoek werden vrij veel fragmenten van kapselpotten gevonden, die dienden om kleine voorwerpen in de oven te beschermen tegen beschadigingen. Het zijn ronde bakken op een platte bodem, in zowel lage als hoge modellen (afb. 8G), gemaakt van een roodbakkend aardewerk dat afwijkt van de gewone Bergse klei. Ze zijn voorzien van ronde, driehoekige en halfronde gaten, zowel in de wand als de bodem. De ovenkapsels komen exact overeen met de voorbeelden die Piccolpasso weergeeft.7 In de ovens werden ook stukken daktegel gebruikt als stapelstukken. Sommige vertonen de witte cirkels die schotels of schalen hebben achtergelaten. Veel andere daktegels zijn niet hard doorbakken, maar hebben resten van metselspecie. Mogelijk zijn zij gebruikt om de laadopening van de oven dicht te maken. Ook dit wordt door Piccolpasso uitvoering beschreven. Toeschrijving van de ovens aan de potmakers De belangrijkste vraag luidt, of de oven uit de stadsrekening van 1517/1518, daadwerkelijk is aangetroffen. Het is verleidelijk om de grote dubbeloven achter ‘de Swaen’ toe te schrijven aan het bedrijf van Lucas Raymonts. Sommige elementen doen denken aan de Italiaanse technieken, zoals de ovenroosters en de beschermlaag op de stenen. De ruime opzet laat zien dat het niet om een kortstondig experiment ging. Misschien had Lucas aanvankelijk ambities om grote hoeveelheden majolica te maken. Een dubbele oven kan gediend hebben om biscuit en glazuurbrand apart te stoken en effectief te werken. De rechthoekige oven achter ‘de Drie
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 384
08-10-2007 13:36:16
Haringen’ zal ongetwijfeld gebruikt zijn door Peter de Geleijbakker. Misschien was hij een leerling die besloot verder te gaan met een ander type oven, technisch beter of meer toegespitst op een kleinere productie. Het slecht bewaarde derde oventje zou dan het jongste zijn. Voorlopig wordt de hele productieperiode gedateerd in het tweede en misschien ook vroege derde kwart van de 16e eeuw. Verrassend aan de Bergse majolica is toch de diversiteit. Het is veel gevarieerder dan het laat-16e-eeuwse afval uit Antwerpen en het materiaal van Utrecht, dat toegeschreven wordt aan een bedrijf uit het midden van de 16e eeuw.8 Er zijn enerzijds sterke Italiaanse invloeden, anderzijds is het aantal
grote vormen, zoals de kannen en de tegels, toch gering. Dit doet bijna denken aan een afstemming op de markt. Terwijl Antwerpen zich toelegde op de fabricage van grote tegeltableaus en sierlijke kannen, lijken de Bergse ‘geleijbakkers’ zich eerder gespecialiseerd te hebben in de kleine voorwerpen, zoals de vaasjes met ringvormige oren. Grote hoeveelheden hiervan werden in Engeland opgegraven en kunnen aan Bergen op Zoom worden toegeschreven9. De Bergse productie zou dan in belangrijke mate op Engeland gericht zijn geweest. Gemeente Bergen op Zoom Dienst SROB Postbus 35 4600 AA Bergen op Zoom
Noten 1 Groeneweg 1992, 35-39. 2 Weihs 1990, 30-61. Met dank aan Andreas Heege. 3 Lightbown en Caiger-Smith 1980, 64-65. 4 Slootmans 1970, 41-42. 5 Veeckman 1999, 113-124. 6 Gaimster 1999, 141-145, colorplates 2-3. 7 Lightbown en Caiger-Smith 1980, 40. 8 Hoekstra 1985, 187-197. 9 Blake 2002, 393. Met dank aan Hugo Blake voor aanvullende informatie Literatuur Blake, H., 2002: Conclusion, in: J, Veeckman (ed.), Maiolica and glass from Italy to Antwerp and beyond, Antwerpen. Gaimster, D., 1999: Imported maiolica vases bearing the royal arms of England: a reconsideration, in: D. Gaimster (ed.), Maiolica in the North, British Museum occasional paper 122, London. Groeneweg, G,,1992: Bergen op Zooms aardewerk, vormgeving en decoratie van gebruiksaardewerk gedurende 600 jaar pottenbakkersnijverheid in Bergen op Zoom, Bijdragen tot de studies van het Brabantse Heem 35, Waalre. Hoekstra, T.J., 1985: Oude Gracht 99, Archeologische en Bouwhistorische Kroniek van de Gemeente Utrecht, Utrecht. Lightbown, R. en Caiger-Smith, A., 1980: Cipriano Piccolpasso, The three books of the potters art (2 vol.), London. Slootmans, C.J.F, Weijs, L.J. & Van de Watering, C.C.J.,1970: Tussen hete vuren, economisch-sociale geschiedenis van het potmakersambacht te Bergen op Zoom 1400-1925, Bijdragen tot de geschiedenis van het zuiden van Nederland 18. Veeckman, J., 1999: Maiolica in sixteenth- and early seventeenth-century Antwerp; the archaeological evidence, in: D. Gaimster (ed.), Maiolica in the North, British Museum occasional paper 122, London. Weihs, M., 1990: Ergebnisse der archäologischen Untersuchungen zwischen 1985 und 1989 auf dem Gelände der ehemaligen Porzellanmanufaktur Ludwigsburg, in: Wilhelm Siemen (Hrsg.), Die Ludwigsburger Porzellanmanufaktur einst und jetzt, Schriften und Kataloge des Museums der Deutschen Porzellanindustrie 23, Hohenberg.
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 385
|
385
08-10-2007 13:36:16
Zo kan ‘t ook Met scherven op de keramiekmarkt van Dordrecht Irmel Dolman-Berberich
Het probleem van een archeologische vereniging is vaak: hoe kunnen wij een groter publiek op onze activiteiten, ja zelfs op ons bestaan attenderen? De financiële middelen, het aantal leden dat hiervoor beschikbaar is en de beschikbare ruimte zijn meestal te beperkt om op grotere schaal een breder publiek te benaderen. Daarom zochten we naar mogelijkheden ons bij bestaande evenementen aan te sluiten. Gelukkig kregen we die kans en wel tijdens de keramiekmarkt. Sinds vijf jaar vindt in Dordrecht een keramiekmarkt plaats, waar kunstenaars uit Dordrecht en omgeving, maar in toenemende mate ook van elders, hun keramische kunstwerken tonen en te koop aanbieden. Dit evenement vindt elk jaar plaats op de eerste zaterdag van oktober in het historische gedeelte van de oude stad, het ‘Hof’-complex. Deze keramiekmarkt heeft intussen zoveel bekendheid verworven, dat er veel publiek op af komt. Al vanaf 2003 heeft de AWN-afdeling Lek-en Merwestreek op uitnodiging van de organisatie Keramiekmarkt een eigen stand. De eerste twee jaren stonden we nog in een besloten ruimte van het Hofcomplex, eerst nog in samenwerking met het Nederlands Klassiek Verbond. Het voordeel van die ruimte was, dat we de mensen ook restauratiewerk konden laten zien. Maar het grote nadeel was toch, dat de AWN enigszins ‘uit het zicht’ was. Zo viel het ons op, dat de meeste bezoekers juist tijdens een plensbui binnenkwamen. Toen het weer droog werd, was het aanzienlijk rustiger. Vanaf 2005
386
|
05-binnenwerk.indd 386
staat onze marktkraam midden in het totaalgebeuren. Leuk is dat de toeschouwers min of meer toevallig een ander aspect van keramiek tegen komen: keramiek uit vroeger tijden, door amateurs opgegraven in Dordrecht, gerestaureerd en gedetermineerd door amateurs. Het is niet zo vreemd, dat de meeste mensen denken, dat zoiets alleen door beroepsarcheologen wordt gedaan. Meestal denkt men namelijk, dat hulp door amateurs bij opgravingen bestaat uit het wegscheppen van massa’s aarde en het wegvoeren daarvan in kruiwagens en dat zij aan het ‘echte’ werk nooit mogen meedoen. Hoe ziet onze marktkraam er uit? We hebben gekozen voor een aantal facetten van amateur-archeologie, die te maken hebben met keramiek. 1. Het restaureren, waarbij we in een aantal stappen laten zien hoe het opgegraven materiaal wordt verwerkt. Alle hieronder genoemde werkzaamheden verduidelijken we aan de hand
Zo kan 't ook
08-10-2007 13:36:16
van aardewerkmateriaal en geplastificeerde korte tekstborden. We kozen voor a. het sorteren van het materiaal naar soort; b. het bij elkaar zoeken van fragmenten die van één voorwerp afkomstig zijn; c. het passen en in elkaar zetten van voorwerpen met behulp van tape; d. het verlijmen; e. het gipsen met behulp van een mal; f. het afwerken van het restauratieobject; g. het gerestaureerde voorwerp. 2. Het determineren, waarbij we laten zien hoe je te weten komt uit welke periode een voorwerp stamt. We tonen enkele naslagwerken, geplastificeerde fotokopieën van bladzijden en een reproductie van een schilderij, in ons geval ‘Het melkmeisje’ van Johannes Vermeer. Daarnaast nog voorwerpen uit onze collectie, die op het schilderij zijn te zien: de melkkan, een steengoedkan, het testje in het stoofje.... 3. Doe-activiteiten: altijd succes! We hebben een collectie ‘oefenmateriaal’ aangelegd met stuk gegaan aardewerk, porselein enz. De scherven zijn per voorwerp in een plastic zak verzameld. Terwijl de ouders de stand verder bekijken en mondelinge toelichting krijgen op de verenigingsactiviteiten, mogen de kinderen met crêpe-tape de vormen in elkaar zetten. Een andere activiteit is het sorteren van ‘gemengd goed’, waarbij elke soort in een apart bakje komt. 4. Het verspreiden van informatiemateriaal. We delen AWN-folders uit met daarbij een inlegvel van de afdeling Lek- en Merwestreek waarop de openingstijden van de werkplaats, telefoonnummers, e-mailadressen en de website staan vermeld. Ook liggen er recente nummers van Westerheem en Grondig Bekeken ter inzage en eigen publicaties (waarop men kan intekenen). Potentiële leden kunnen oude nummers van Grondig Bekeken meenemen. 5. De kist met ‘weggevers’: eveneens een groot succes. Uit een kist met niet te verwerken fragmenten mag men één scherf kiezen. Die wordt ‘deskundig’
Afb. 1 Tijdens de jaarlijkse keramiekmarkt van Dordrecht toont AWN-afdeling Lek- en Merwestreek opgegraven en gerestaureerd aardewerk (foto: Cor Westra).
Afb. 2 De ‘doe-activiteiten’ op de Dordtse keramiekmarkt zijn altijd een succes (foto: Cor Westra).
Zo kan 't ook
05-binnenwerk.indd 387
|
387
08-10-2007 13:36:28
bekeken: zo goed mogelijk gedetermineerd met daarbij een toelichting over de functie en bijzonderheden. Cees Groeneveld – onze wandelende aardewerk-encyclopedie – heeft hier een belangrijke rol. Maar mocht die er eens niet zijn, dan durven ook anderen – zij het met een slagje om de arm – inlichtingen te verstrekken. De organisatie van het geheel Er zijn voldoende leden nodig om de stand een hele dag te ‘bemensen’. De organisatie van de keramiekmarkt zorgt altijd voor de lunch, het toilet en een kopje koffie of thee. Het is heel fijn dat de marktmeester onze stand neerzet en weer opruimt. Het inrichten van de
OPROEP: Archeologisch
stand kostte de eerste keer de nodige tijd en aandacht. Maar nu staan de tentoonstellingsobjecten grotendeels al ingepakt op de vliering en ook de geplastificeerde beschrijvingen liggen al klaar. Waarschijnlijk laten we de volgende keer ook de resultaten van onze workshops ‘experimentele archeologie’ zien. We hebben het dan over het maken van aardewerk uit de Late IJzertijd en uit de Trechterbekercultuur. Zo blijft de presentatie niet steeds hetzelfde. Ook kunnen er vergelijkbare vondsten van een actuele opgraving in Dordrecht worden neergezet. Koninginnestraat 5 3311 WR Dordrecht
overzichtswerk in de maak
Liesbeth Theunissen Het was al jaren een stille wens van het Noordbrabants Genootschap: de publicatie van een gedegen overzichtswerk van de Brabantse archeologie door de jaren heen. Nu gaat het dan toch gebeuren. Ter gelegenheid van het 170-jarig bestaan van het Noordbrabants Genootschap zal volgend jaar een boek verschijnen waarin de belangrijkste archeologische ontdekkingen van de afgelopen dertig jaar de revue passeren. Dat deze publicatie meer dan gerechtvaardigd is, wordt bevestigd door het feit dat Noord-Brabant onlangs is uitgeroepen tot ‘best onderzochte regio van Noordwest-Europa’. Meer dan 150 hectare bodemarchief is opgetekend en geïnterpreteerd, met als resultaat kilo’s boeken, rapporten en artikelen. Tijd voor een bundeling van dit alles, een nieuwe stand van zaken. Het boek wordt geschreven door Evert van Ginkel en Liesbeth Theunissen en zal met name voor de gevorderde archeologische lezer interessant zijn. Het schetst de bewoningsgeschiedenis van de provincie, vanaf de vorming van het landschap tot het ontstaan van de eerste steden. De elf hoofdstukken worden elk vergezeld door drie korte verhalen over een persoon die de Brabantse arche-
388
|
05-binnenwerk.indd 388
ologie heeft beïnvloed, een parel (een bijzondere vondst) en een plek in het landschap waar het verleden nog beleefd kan worden. De hoofdtekst en de ruim dertig verdiepingsverhalen vormen zo een gedegen raamwerk, waarbij de illustraties met onderschriften voor een derde informatielaag zorgen. Omdat ook deze derde laag een breed overzicht moet bieden van dertig jaar archeologisch onderzoek, zijn de auteurs op zoek naar zoveel mogelijk beeldmateriaal. Zij doen dan ook een oproep aan alle heemkundigen, amateur-archeologen en ‘in-archeologie-geïnteresseerden’. Heeft u nog foto’s van opgravingen, vondsten, ontdekkingen of van archeologen in uw bezit? Wilt u ze ter beschikking stellen voor het publieksboek? Laat het even weten aan het Noordbrabants Genootschap. Iedere reactie is welkom. Alvast bedankt. Reacties graag naar: Het Noordbrabants Genootschap Postbus 1104 5200 BD ‘s-Hertogenbosch Telefoon: 073-6139484 E-mail: info@noordbrabantsgenootschap.nl
Zo kan 't ook
08-10-2007 13:36:28
Wie kent dit?
Bewerkt hielbeen Gerard Graas
In 1995 is tijdens een veldonderzoek in de Woudpolder ten noorden van Krommeniedijk in Noord-Holland in grond die uit een sloot was opgebaggerd, een bewerkt hielbeen van een rund gevonden, samen met ijzertijdscherven die gedateerd kunnen worden in de 1e of 2e eeuw na Chr. In het bot zijn twee doorboringen gemaakt (zie afb. 1 en 2). De lengte van het hielbeen bedraagt 151 mm, het bovenste gat 17,5 mm en het onderste gat 15,5 mm. Dergelijke doorboorde botten zijn eerder gevonden in het Friese en Groningse terpengebied en beschreven door Anna Roes in haar boek Bone and antler objects from the Frisian terp-mounds. Op bladzijde 45 heeft zij het over ‘bone runners’. Dit zijn voorwerpen, die behoren tot het tuigage van een schip, de uitrusting van een tent of paardentuig. Zij schrijft: “The Frisian Museum is in possession of a number of bone objects, that have no parallel elsewhere”, oftewel: “Het Fries museum is in het bezit van een aantal benen voorwerpen, waarvan geen vergelijkbare exemplaren bestaan.” Gelukkig is er nu wel een vergelijkbaar bot in de Woudpolder gevonden. Verder schrijft Anna Roes: “There is no doubt, that they have been used as runners, either in the rigging of a ship, the pitching of a tent, or as part of a horse’s harness”, oftewel: “Er bestaat geen twijfel, dat zij zijn gebruikt zijn als ‘runners’ in het tuigage van een schip, voor het vastzetten van een tent,
Afb.1 Bewerkt hielbeen van een rund uit de Woudpolder te Krommeniedijk. Laterale zijde.
Wie kent dit?
05-binnenwerk.indd 389
|
389
08-10-2007 13:36:29
of voor het tuig van een paard.” Een runner is een voorwerp waarmee een touw strakker of slapper kan worden gespannen. De gaten in het bot uit de Woudpolder vertonen weinig uitslijting door gebruik. Omdat het boek van Anna Roes is uitgegeven in 1963, bestaat de mogelijkheid, dat er in de loop van de tijd meer vergelijkbare vondsten zijn gedaan, die niet zijn gepubliceerd. Mijn vraag is daarom aan de lezers van Westerheem, of er meer van deze bewerkte botvondsten bekend zijn en of men die wil melden aan de redactie van Westerheem.
Afb. 2 Bewerkt hielbeen van een rund uit de Woudpolder te Krommeniedijk. Mediale zijde.
Reacties graag naar het centrale redactie-adres: Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg of naar e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl Literatuur Roes, A., 1963: Bone and antler objects from the Frisian terp–mounds, Haarlem.
*
Noot van de redactie
Westerheem-artikelen en de CV van de senior-archeoloog Per 1 september dit jaar is de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) ingegaan. Eén van de gevolgen van deze nieuwe wet is dat er in het kader van de opgravingsvergunning ook eisen gesteld gaan worden aan archeologen. Zo maakt de minister (en namens hem de RACM) een afweging waarbij onder andere de aard en kwaliteit van publicaties een rol spelen. Eén van die eisen is dat voor de kwalificatie van senior-archeoloog de betreffende persoon ten minste zes relevante artikelen moet hebben gepubliceerd. Aan de RACM is de vraag voorgelegd aan welke criteria die artikelen moeten voldoen. Die criteria gelden overigens ook voor artikelen in andere tijdschriften, waaronder de regionale archeologische tijdschriften. Artikelen komen in aanmerking voor een positieve waardering, als het artikel als ‘wetenschappelijk artikel’ is te beschouwen en is voorzien van een heldere structuur met:
390
· Probleem- en/of vraagstelling; · Weergave van toegepaste methoden; · Presentatie van de gegevens; · Discussie betreffende de resultaten (al dan niet in een groter perspectief); · Conclusie. Verder beschikt het artikel over literatuurverwijzingen ter onderbouwing en inkadering van het geschrevene. We hopen hiermee duidelijkheid te hebben gegeven aan auteurs en (toekomstige) senior-archeologen. Uiteraard blijft er in Westerheem ook ruimte voor bijdragen die niet voldoen aan de bovengenoemde criteria. Met dank aan Jos Deeben en Roel Lauwerier, beiden werkzaam bij de RACM, voor het aanreiken van de criteria [TdR].
| Wie kent dit?
05-binnenwerk.indd 390
08-10-2007 13:36:31
In memoriam Olaf Goubitz
Goubitz tekent patroon op leer uit (Foto: Theo Toebosch).
Op 22 augustus jl. overleed Olaf Goubitz (1934) na een zware operatie. Als leerdeskundige was hij een goede bekende voor de Westerheem-lezers. Meer dan dertig jaar waakte hij over de conservering, het behoud en de bestudering van archeologische leervondsten bij de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek. Hij stond altijd welwillend tegenover amateurs. Iedereen die met een zak natte leerflodders aan kwam zetten, was welkom. Velen stonden dan verbaasd toe te kijken naar wat hij daar uit de vondstzak toverde. Zijn gezegde “Een snipper is ook een schoen” typeerde zijn houding: niets was hem te klein. Hij was een meester in de restauratie van schoenen, beurzen en zelfs wambuizen. Waar het materiaal in te slechte staat verkeerde, maakte hij zeer nauwkeurige replica’s van nieuw leer (zie bijvoorbeeld Wes-
terheem nr. 3 van dit jaar). Hij wist zijn kennis en scherpe observaties treffend samen te vatten in heldere en begrijpelijke publicaties die verluchtigd waren met verbluffend mooie illustraties. Na zijn pensionering in 1999 begon hij zijn jarenlange ervaring vast te leggen in een serie boeken. Het eerste deel dat over schoeisel gaat, is een essentieel naslagwerk geworden voor iedere stadsarcheoloog en AWN-afdeling. Hij had de drukproeven van zijn tweede handboek dat over tassen en beurzen handelt, net gereed. Hij had plannen voor nog veel meer. Het zal er helaas niet meer van komen. Wij zullen Olaf erg missen: zijn humor, zijn brede kennis en vooral zijn aanstekelijke enthousiasme. De twee handboeken vormen een waardig monument voor deze veelzijdige ‘calceoloog’. Carol van Driel-Murray In memoriam
05-binnenwerk.indd 391
|
391
08-10-2007 13:36:34
Literatuurrubrieken
Recensies Olivier Hekster. Beelden van macht. Inaugurele rede, Nijmegen 2005. 24 pp. ISBN 90-9018975-0. Gratis te downloaden op www.ru.nl/contents/pages/11730/ruoratiebinnenwerk.pdf
Afb. 1 Beelden van macht. Cover van de besproken publicatie.
Afb. 2 Aureus van Domitianus II. Foto BBC. Uit: Beelden van macht.
392
|
We hebben hem even over het hoofd gezien, maar dat maken we nu goed. Olivier Hekster is in 2005 benoemd tot hoogleraar Oude Geschiedenis aan de Nijmeegse Radboud Universiteit. De titel van zijn inaugurele rede, Beelden van macht, is geïnspireerd op het standaardwerk Augustus und die Macht der Bilder van Paul Zanker uit 1987. Het mag dus geen verrassing heten dat ook de inhoud van de rede zwaar leunt op het baanbrekende werk van Zanker. Centraal punt in het betoog is de vraag hoe de keizers in het Romeinse rijk hun macht hebben kunnen uitdragen aan de hand van bewuste beeldvorming. Een soort keizerlijke 'marketing' dus, maar dan in een tijd dat deze term nog niet verheven was tot wetenschap, zoals nu. Ook moesten de keizers het doen zonder massamedia zoals televisie. Wat overbleef waren schaarse middelen als munten, inscripties en standbeelden. Zoals het een goede inaugurele rede betaamt, biedt de tekst enkele prikkelende kwesties die tegelijkertijd dienen als lichtboei voor verder onderzoek: een soort wetenschappelijke belofte van de kersverse hoogleraar. Het is daarom niet alleen zinvol om dit kleine boekje zelf tegen het licht te houden, maar vooral ook om het beloofde onderzoek in een breder kader te plaatsen. Eén van de interessante statements is
dat succesvolle keizers een deel van hun roem te danken hebben aan parallelle, soms tegenstrijdige beeldvorming. Goede keizers probeerden zich te richten naar het verwachtingspatroon van hun onderdanen. Augustus was bijvoorbeeld tegelijk één van de senatoren en toch alleenheerser, zowel menselijk als goddelijk, conservatief en vooruitstrevend. Daarom was Augustus ook zo geliefd: uit alle beelden destilleerde iedereen zijn eigen Augustus. Keizers die zich niets aantrokken van hun onderdanen en zich heel eenduidig lieten neerzetten, zoals Caligula, Nero en Commodus, liepen al snel de kans gehaat te worden. In de eerste twee eeuwen hadden de keizers het nog relatief makkelijk: hun macht was dankzij Augustus als het ware al van te voren gedefinieerd, hun enige opgave was om die macht te bestendigen. Veel lastiger was het voor de keizers in de 3e eeuw, toen de centrale machtstructuur door allerlei omstandigheden zwaar onder druk kwam te staan. Tekenend voor de crisis in die eeuw is een gemiddeld sterftecijfer van één (mede)keizer per jaar. Voordat keizers hun macht konden bestendigen, moesten ze die eerst veroveren. Welke rol speelde beeldvorming hierin? Hekster belooft ons om hier de komende jaren nader op in te gaan. Ondertussen is hij ook voorzitter van het internationale project Impact of empire, dat elk jaar tijdens een congres één van de aspecten van het keizerschap centraal stelt. Wat hebben Nederlandse archeologen nu aan deze wetenschappelijke exercities van oud-historici? Waarom wordt daar
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 392
08-10-2007 13:36:35
aandacht aan besteed in Westerheem? Misschien wordt mijn blik teveel gekleurd door optimisme, maar ik zie het als één van de voorbeelden van het verdwijnen van de traditionele kloof tussen de verschillende disciplines. Vooral het thema 'keizerschap' is een interdisciplinair onderwerp dat tot in alle uithoeken van het Romeinse rijk actueel is. Om maar een heel eenvoudig voorbeeld te noemen: als we in Nederland munten vinden met af beeldingen van Romeinse keizers, hebben die af beeldingen veel meer te vertellen dan alleen de informatie wie op dat moment keizer was. Waarom zien we Commodus geportretteerd als Hercules? Waarom laat de Gallische keizer Posthumus zich af beelden als Romeinse keizer, compleet met stralenkrans? Als we het keizerschap beter snappen, in al zijn verschillende gedaantes, krijgen ook onze munten hun verdiende plek in een spannend, uitgekristalliseerd, wetenschappelijk universum. We zijn benieuwd wat onze Nederlandse hoogleraar hieraan kan bijdragen. * * *
Fietsen langs de Romeinse limes. Utrecht Toerisme & Recreatie (UTR). Prijs € 1,50. 32 pp. In het Romeinenjaar 1997 verraste de Provincie Utrecht ons met de eerste limesroute van ons land: een fietstocht langs de grens van het Romeinse rijk. Inmiddels zijn we tien jaar verder en een stuk wijzer.
Tijd voor een update, dus. En een geschikt moment om de twee versies eens kritisch met elkaar te vergelijken. Het eerste dat opvalt, is het verschil in opmaak. De versie van 1997 is een caleidoscopische uitklapfolder die mooi oogt, maar in de praktijk nogal onhandig is. Bij de nieuwe versie is daar beter over nagedacht: een handig boekje op A5-formaat dat de fietser makkelijk bij zich kan steken. De route voert in beide versies langs twintig Romeinse 'grenspalen', die in 1997 door de provincie ongeveer langs de voormalige Romeinse grens zijn gezet. Er is destijds een hoop te doen geweest over de palen: ze hebben geen historisch raakvlak (Romeinen kenden geen grenspalen), ze lijken al helemaal niet op mijlpalen en de ingebeitelde informatie klopt in sommige gevallen niet. Gelukkig gaan de huidige schrijvers daar met de nodige ironie mee om. En ondanks alle kritiek heeft Utrecht toch maar mooi iets om te laten zien, twintig ankerpunten die een stukje geschiedenis van de provincie markeren. Een ideaal, spannend doelwit voor fietsers - 'kijk pap, daar staat er weer een!'
Afb. 3 Fietsen langs de Romeinse limes. Cover van de besproken publicatie.
Vormden die grenspalen tien jaar geleden nog de belangrijkste hardware van de route, inmiddels zijn daar veel interessante sites bijgekomen: contouren van de Romeinse villa in Houten, castellum De Meern met monument en gereconstrueerde Romeinse weg, een complete reconstructie van een Romeinse wachttoren in Vechten (niet op de goede plek, maar toch), een kopie van het door Belgische Afb. 4 Grenspaal. Uit: Fietsen langs de Romeinse limes. Afb. 5 Wachtpost Vechten. Uit: Fietsen langs de Romeinse limes.
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 393
|
393
08-10-2007 13:36:38
schippers opgerichte stenen altaar bij Fectio (aan de Koningsweg in Utrecht), een betonnen 'stripverhaal' in Woerden dat de plek aangeeft van castellum Laurium, en vlakbij de Castellum parkeergarage, het eerste 'drive-in-museum' van Europa. In de loop van tien jaar is er dus een hoop van het erfgoed zichtbaar gemaakt. Daarin loopt de provincie Utrecht landelijk gezien ver voorop. Tel de vier musea met nieuwe collecties daar nog bij op, en je hebt een prachtige fietsroute waar ge-
schiedenis en archeologie serieus worden genomen en uitgebreid aan bod komen. Tegenover deze euforie staat één minpunt. De vormgeving van het routeboekje is matig. De informatie staat wat onhandig gerangschikt, de kleuren zijn lelijk en er staan verhoudingsgewijs te weinig plaatjes in. Dat moet over tien jaar, bij de volgende update, wel iets beter... Paul van der Heijden
Signalementen Michel Groothedde en Bert Fermin, Verdwenen huizen, tufstenen torens en houten straten rond de Apenstert. Riooltracébegeleiding Rozengracht – Broederenkerkhof – Kreynckstraat (Zutphense Archeologische Publicaties 27). Zutphen 2007. Geill., 98 pag.
Afb. 6 13e-eeuws knijpschaartje uit Zutphen. Uit: ZAP 27.
394
|
Talloze Nederlandse steden gaan op de schop. Was het enkele decennia geleden nog zo dat de vernieuwingsdrang zich primair richtte op herinrichting en modernisering van bovengrondse voorzieningen gepaard gaande met sloop en vervangende nieuwbouw, nu is de diepere ondergrond aan de orde. Overal worden rioleringen die niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen, vervangen door gescheiden waterafvoersystemen. Het enige dat we er feitelijk van merken zijn gestremde en opengebroken straten en niet in de laatste plaats steeds hogere belastingaanslagen, waarmee de gemeenten de kosten van vervanging van het rioleringsstelsel door middel van rioolafvoer- en rioolaansluitrecht aan haar inwoners doorberekenen. Wat ons zelden opvalt, is de grote hoeveelheid archeologische informatie die bij al dit nijvere graafwerk ongemerkt verdwijnt. Zoniet in Zutphen waar de rioleringswerkzaamheden intensief en nauwlettend
zijn gevolgd door medewerkers van het Bureau Archeologie van die gemeente en waar deze een schat aan gegevens hebben opgeleverd over vroegere watermolens, kloosters en andere bebouwing, stratenpatronen, het oorspronkelijke reliëf van de stadsbodem, houten wegdekconstructies en de ommuring van die stad. Voorafgaand proefsleuvenonderzoek op het Broederenkerkplein wees uit, dat de geplande rioolleiding daar dwars door een kerkhof zou worden aangelegd. De begravingen bevinden zich daar circa 70 cm onder het wegdek, met een dichtheid van 40 intacte begravingen per 10 m2, daterend van circa 1300 tot 1829. Menselijke resten in ongestoorde en complete context zijn archeologisch van zeer grote waarde. Onderzoek ervan is tijdrovend en vooral bijzonder kostbaar. Vooral ook omdat we nog maar aan het begin staan van de onderzoeksmogelijkheden van deze resten, pleit men ervoor om deze DNAdatabanken van onze voorouders te sparen voor toekomstig onderzoek, wanneer er misschien meer geld en in elk geval betere methoden, technieken, vraagstellingen en kennis zijn voor het onderzoek ervan. Op basis van dat advies werd het tracé van de rioolleiding gewijzigd. Vooral met betrekking tot de vroegste stads ommuring van Zutphen leverde het archeologische onderzoek bijzondere resultaten op door de ontdekking van de 12e-eeuwse stadsversterking met tufstenen poorten. Tufstenen verdedigingswerken zijn een bijzonder verschijnsel. In slechts enkele Nederlandse steden kwamen ze voor en daarvan resteren geen of nog slechts een beperkt aantal sporen. Zutphen vormt hierop een belangrijke
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 394
08-10-2007 13:36:39
uitzondering en heeft met de nu gedane waarnemingen de meeste archeologische bewijzen voor een tufstenen stadsversterking met twee poorten en twee, mogelijk drie torens. Op grond van topografische gegevens kunnen nog eens vijf torens en een poort in het waltracé van Zutphen worden verondersteld. De basis van de torens en poorten is overigens niet blootgelegd, waardoor de vorm ervan voorlopig onbekend blijft. * * *
Bert Fermin en Michiel Groothedde, Een zeshonderd jaar oud geheim in de Vaaltstraat. Archeologisch onderzoek in het huis en de beerput van Vaaltstraat 4 in Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 28). Zutphen 2007. Geïll., 20 pag. Bert Fermin en Michiel Groothedde, Een laat-middeleeuwse kampontginning aan de Bieshorstlaan. Rapportage van het proefsleuvenonderzoek op het terrein van een nieuw landgoed (Zutphense Archeologische Publicaties 29). Zutphen 2007. Geïll., 15 pag., bijlagen Bert Fermin, Een rondje om de Warnsveldse kerk. Archeologisch proefsleuvenonderzoek op het Kerkplein te Warnsveld (WVK’07) (Zutphense Archeologische Publicaties 30). Zutphen 2007. Geïll., 23 pag., bijlagen Het uitgraven van de vloer van een broodjeszaak aan de Vaaltstraat in Zutphen leverde een stratigrafisch intacte bodem op met aanwijzingen voor mesolithische bewoning in de nabije omgeving ervan. Tot in de 12e eeuw is het perceel in gebruik geweest als akker. De verstedelijking begint met ophogingslagen, gevolgd door hout- en vrij snel daarop steenbouw. Een grote beerput, die gedeeltelijk moest worden verwijderd, bleek zes eeuwen lang in gebruik te zijn geweest. Het onderzoek van de rijke inhoud daarvan moest om budgettaire redenen tot nader orde worden uitgesteld. Eeuwenoude akkers aan de Bieshorstlaan buiten de bebouwde kom van Zutphen moeten plaatsmaken voor een hedendaags landgoed. Door middel van proefsleuven is nagegaan van wanneer de akker dateert. Hoewel verschillende scherven op vroegere menselijke activiteiten in de nabije omgeving duiden, wordt het perceel pas vanaf omstreeks 1500 beakkerd.
Niet al het regenwater verdwijnt in het riool. Het hemelwater van het dak van de kerk van Warnsveld en van het omringende bestrate plein moet in het vervolg via een systeem van grote poreuze buizen en/of bakken in de bodem worden geleid om verdroging van het landschap te voorkomen. Rondom de kerk lag ooit een kerkhof en men wilde voorkomen dat het infiltratiesysteem een onherstelbare verstoring in die belangrijke informatiebron zou veroorzaken. Het onderzoek was er primair op gericht om de omvang van die begraafplaats vast te stellen en om aan te geven waar de infiltratieput bij voorkeur zou kunnen worden aangebracht. De bij het onderzoek gedane vondsten bevestigden, dat de bewoning rond de kerk in de 11e / 12e eeuw van start ging. Uit de periode 1860-1870 werd een grote hoeveelheid glas en aardewerk aangetroffen.
Afb. 7 Drie benen tandenborstels (19e en begin 20e eeuw), een benen naald (17e-18e eeuw) en een nog onbekend benen object, bestaand uit een gedraaide stam en een afschroefbare kelk (18e of 19e eeuw), afkomstig uit de beerput aan de Vaaltstraat te Zutphen. Uit: ZAP 28.
* * *
E.H.P. Cordfunke, M. Eickhof, R.B. Halbertsma, P.H.D. Leupen en H. Sarfatij (red.), ‘Loffelijke verdiensten van de archeologie’. C.J.C. Reuvens als grondlegger van de moderne Nederlandse archeologie (SCHI-reeks 5). Hilversum, Verloren, 2007. ISBN 978-90-6550-985-7. Ingen., zw./w.-ill., 176 pag., € 19,--. In samenwerking met het Rijksmuseum van Oudheden en het Rijksmuseum voor Volkenkunde organiseerde de Stichting Archeologie en Historie (SCHI) op 4 november 2005 in het RMO te Leiden een symposium getiteld: Grondlegger van de moderne Nederlandse archeologie? Leven, werk en betekenis van C.J.C. Reuvens (1793-1835). Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 395
|
395
08-10-2007 13:36:40
nealogieën van de Nederlandse Archeologie (Martijn Eickhoff) gevolgd, tenslotte, door de vertaling en bewerking door Chris L. Heesakkers van Reuvens’ inaugurele rede Oratio de laudibus Archaeologiae. De auteurs gaan in op de vraag naar het belang van Reuvens voor de archeologie en naar zijn houding tegenover de antiquarische onderzoekstradities in zijn tijd. Aan het einde van de bundel vat Martijn Eickhof in zijn bijdrage de antwoorden op vragen daaromtrent kort samen: allereerst moet Reuvens worden beschouwd als een exponent van zijn tijd, die evenwel institutioneel zeker de grondlegger van de Nederlandse archeologie is geweest, terwijl hij vakinhoudelijk veeleer een overgangsfiguur was, die zich behoedzaam bewoog op het snijvlak van antiquarische, filologische en archeologische onderzoekstradities.
Afb. 8 C.J.C. Reuvens, ongedateerd olieverf door Louis Moritz. Cover van ‘Loffelijke verdiensten van de archeologie’.
Reuvens werd in 1818 benoemd tot hoogleraar 'Algemeene Oudheidkunde' aan de Leidse Hogeschool en was daarmee de eerste hoogleraar archeologie ter wereld. Als directeur van het datzelfde jaar in Leiden opgerichte 'Archaeologisch Cabinet' wist hij bovendien een uitzonderlijk rijke archeologische collectie samen te stellen. Het huidige Rijksmuseum van Oudheden dankt er in belangrijke mate zijn internationale faam aan. Ook ondernam hij als eerste opgravingen op een nationaal niveau in Nederland. Het behoeft dan ook geen verbazing te wekken dat Reuvens tegenwoordig alom wordt geroemd. Hij overleed al op 42-jarige leeftijd, maar zijn inzet en wetenschappelijke veelzijdigheid hebben een blijvende indruk achtergelaten. In deze bundel worden Reuvens’ activiteiten vanuit diverse invalshoeken belicht en wordt ingegaan op zijn betekenis als grondlegger van de Nederlandse archeologie: - Reuvens en het hoger onderwijs van zijn tijd (Willem Otterspeer) - Reuvens en het oudheidkundig verzamelen (R.B. Halbertsma) - Reuvens als indoloog (F.R. Effert) - Reuvens als wegbereider van de Nederlandse egyptologie (H.D. Schneider) - Reuvens en het onderwijs in de archeologie (Mirjam Hoijtink) - Reuvens’ speurtochten naar Romeinse vondsten van Nederlandse bodem (Sandra Langereis) - Reuvens als opgraver (J. Ayolt Brongers) - Reuvens en Arentsburg. Een proeve van wetenschappelijkheid (Tom Buijtendorp) - Reuvens als erflater. Twee eeuwen ‘ge-
396
|
* * *
Archeologie Magazine 2007 nr. 3. ISSN 1566-7553. Dit nummer wijdt een 20-tal pagina’s aan ’s-Hertogenbosch. Jammer dat af beeldingen en bijschriften in het artikel niet altijd met elkaar corresponderen. Aandacht wordt besteed aan de bezienswaardigheden in die stad, inclusief het daar gevestigde Noord-Brabantse Museum. Een gesprek met Ronald van Genabeek (sinds kort stadsarcheoloog van Den Bosch) geeft een impressie van actuele archeologische projecten en onderzoeksresultaten. * * *
Zeeuws Erfgoed (Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland), 6e jrg., nr. 02, juni 2007. Naast een korte samenvatting van recente vondsten, waarnemingen en activiteiten vraagt Robert van Dierendonck (provinciaal archeoloog in Zeeland) aandacht voor een hoogversierd 15e-eeuws aardewerken bakje. Omdat het bakje qua vorm wat doet denken aan de veel grotere, maar minder uitbundig versierde kaarsenmakersbak, wordt aan het veel kleinere type vaak een gelijke functie toegekend. Anderen denken aan een functie voor bijvoorbeeld zwavelstokjes. Zekerheid daarover hebben we niet. Ook van andere plaatsen uit vooral Zuidwest-Nederland zijn dergelijke fraai
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 396
08-10-2007 13:36:42
versierde bakjes bekend, voor Walcheren is dit de tweede vondst. Het stuk werd door een verzamelaar op de Open Dag van de provincie Zeeland getoond. Het is afkomstig uit een beerput uit Middelburg. Robert is op zoek naar de totale vondstinhoud van deze in 1994 door schatgravers geruimde put. Info: www.scez.nl * * *
Verslag van het oriënterend archeologisch onderzoek op een dubbelperceel akkerland, gelegen tussen Borgercompagnie-Zuidwest en het Westerdiep te Wildervank. Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum te Veendam 2007 Verslag van het archeologisch onderzoek vóór en tijdens de graafwerkzaamheden ter voorbereiding van de bouw van een gascompressor in het gebied voor de opslag van aardgas in zoutholtes te Ommelanderwijk (“Aardgasbuffer Zuidwending”). Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum te Veendam, 2007. Op 12 en 14 maart 2007 voerde de Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum Wildervank door middel van boringen en veldverkenning een oriënterend archeologisch onderzoek uit op een dubbelperceel akkerland te Wildervank. Aanleiding was het verzoek van een landbouwer om twee dekzandruggen af te graven. Bij de veldverkenning is specifiek gelet op vuursteen en houtskoolfragmenten en verkoolde hazelnootdoppen. Op één van de twee verhogingen is een aanzienlijk aantal mesolithische artefacten aangetroffen. Opvallend is het hoge percentage werktuigen (47%). Van het totale aantal artefacten is 31% matig tot sterk verbrand. Het relatief grote aantal vuursteenartefacten en het feit, dat de flanken van die locatie nog redelijk ongestoord blijken te zijn, heeft geleid tot een ARCHIS-melding van één van de twee dekzandverhogingen.
In het onderzochte gebied nabij Ommelanderwijk / Veendam (prov. Gr.) loopt het project ‘Aardgasbuffer Zuidwende’, waarbij voorbereidingen worden getroffen voor de ondergrondse opslag van 200 milj. kubieke meter aardgas. In verband daarmee is over een oppervlakte van 7 hectare de bouwvoor verwijderd. Eerder verzamelde de Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum Veendam er vuursteenartefacten uit Mesolithicum en Laat-Paleolithicum. In deze rapportage doet de werkgroep gedetailleerd verslag van een bodemgaafheidsonderzoek en van de resultaten van haar onderzoek naar het daarbij verzamelde vuur- en ander natuursteen.
Afb. 9 Kaarsenmakers(of zwavelstokken?) bakje uit Middelburg, ca. 1450. Uit: Zeeuws Erfgoed.
* * *
I. Trinks, P. Karlsson en F.S. Zuidhoff, Grondradaronderzoek Venlo Q4 (AS rapport 2007 – 001), Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874-898-0. Geïll., 63 pag. In opdracht van de gemeente Venlo heeft ArcheoSpecialisten, in samenwerking met ADC ArcheoProjecten een grondradaronderzoek laten uitvoeren. Het feitelijke onderzoek is verricht door de Archaeological Excavation Department of the Swedish National Heritage board (UV Teknik, Riksantikvarieämbetet). Het onderzoeksgebied bestond uit twee locaties: de plek van de voormalige synagoge in Venlo en een steeg, waar men de stadsmuur vermoedde. In de grondradarbeelden zijn veel lineaire structuren op verschillende diepten herkend, maar de meeste ervan zijn te herleiden naar de talloze moderne ondergrondse voorzieningen als kabels en leidingen. Van de synagoge werden verschillende delen herkend, dit in tegenstelling tot de eventueel nog aanwezige resten van een stadsmuur. In gebieden met een oppervlakte van minimaal 50 x 50 meter, mits met een minder intensieve ondergrondse infrastructuur, is de grondradar zeer geschikt voor het vinden van muurresten. Aldus de conclusie van het onderzoek. * * *
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 397
|
397
08-10-2007 13:36:43
P.H.J.I. Ploegaert (met een bijdrage van W.K. van Zijverden), Maastricht ‘Dousberg’. Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 800). Amersfoort 2007. ISBN 97890-5874-670-2. Geïll., 46 pag. Het onderzoek aan de westrand van Maastricht leverde op twee vindplaatsen een concentratie van bewoningssporen op. De ene vindplaats omvatte slecht bewaarde gebleven sporen die mogelijk in verband stonden met een eerder weggegraven huisplattegrond uit de Midden-IJzertijd. De tweede vindplaats werd als behoudenswaard beoordeeld en bevatte sporen van een plattegrond van een gebouw van het Alphen-Ekeren type uit de 1e of 2e eeuw. Dat gebouw maakte mogelijk deel uit een groter complex aan gebouwen. De omvang van de vindplaats is (nog) niet bekend. Ook werden daar de sporen van brede grachten en grote kuilen aangetroffen, die hoogstwaarschijnlijk deel uitmaakten van de tijdelijke vestingwerken tijdens de belegering van Maastricht door Frederik Hendrik in 1632. * * *
L. Vanden Borre en G. Labiau, G., Sluis, Zuiddijkstraat. Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 825). Amersfoort 2007. ISBN 97890-5874-907-7. Geïll., 37 pag., idem, Sluis, Kloosterstraat. Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 828). Amersfoort 2007. ISBN 97890-5931-4. Geïll., 24 pag. Bij het onderzoek aan de Zuiddijkstraat te Sluis trof men muurresten aan die mogelijk verband houden met het 15e-16e-eeuwse Christoffelgasthuis. Daarnaast is ook andere 15e-eeuwse bebouwing aangetrof-
Afb. 10 Majolica-bord met afbeelding van Mary II Stuart. Bodemvondst Sluis. Datering 1677-1695. Uit: ADC Rapport 825.
398
|
fen, evenals een waterput en twee elkaar kruisende straten. Bij de opgegraven straten lijkt het te gaan om twee kleinere dwarsstraten die verdwenen laatmiddeleeuwse huizenblokken met elkaar verbonden. De straten zijn opgebouwd uit forse keien en worden gef lankeerd door een 25 cm brede goot waarvan de bodem en de rand uit plat natuursteen bestaan. De goot lijkt (gedeeltelijk) afgedekt te zijn geweest met plavuizen. De samenstellers van het rapport vermoeden, dat de straten van Sluis werden verhard met ballastkeien die onder andere in de 14e eeuw in gebruik waren bij de scheepvaart. Recente reconstructies van enkele koggen hebben aangetoond, dat zulke schepen tussen de 20 en 45 ton ballastkeien vervoerden. Bij belading van het schip werden deze gelost. De keien bevestigen daarmee de destijds belangrijke functie van Sluis als voorhaven van de toen bijzonder belangrijke stad Brugge. Binnen het plangebied Kloosterstraat, elders in Sluis, konden de resten van de kapel of andere delen van het Grauwebroederklooster worden verwacht. Dat klooster werd in 1443 gebouwd en in 1579 afgebroken. De aangetroffen archeologische resten bleken goed bewaard te zijn gebleven, maar konden niet met zekerheid aan het klooster worden toegeschreven. ADC ArcheoProjecten adviseert (delen) van de beide locaties nader te onderzoeken. * * *
G. Labiau, Baarle-Nassau, Nassaulaan. Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (Rapport 990). Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874-0903. Geïll., 27 pag. Vooronderzoek had aangetoond dat er binnen het plangebied plaatselijk een intacte podzolbodem aanwezig is. Eventuele archeologische waarden kunnen binnen een dergelijke context goed bewaard zijn gebleven. Bovendien leverde het vooronderzoek sporen van houtskool op, een reden temeer waarom een archeologische vindplaats niet uitgesloten kon worden. De onderzoeksresultaten konden in verband gebracht worden met de Historische kaart uit 1838, waarop het onderzoeksterrein als akkerland staat gemarkeerd. Uit het nu in Baarle-Nassau uitgevoerde Inventariserend Veldonderzoek is niet gebleken, dat het terrein voor die datum een andere functie heeft gehad. Verder onderzoek kan dan ook achterwege blijven.
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 398
08-10-2007 13:36:43
Jörn Schuster, Die Buntmetallfundeder Grabung Feddersen Wierde. Chronologie – Chorologie – Technologie (Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet, Band 30 / Feddersen Wierde, Band 6). Oldenburg, Isensee 2006. ISBN 978-3-89995-391-6. Geb., zw./w.-ill., 278 pag., € 45,-. Het belang van het onderzoek van Feddersen Wierde voor het terpenonderzoek in ons land werd in de vorige editie van Westerheem door Ernst Taayke benadrukt bij de bespreking van Band 6 in de reeks over Feddersen wierde, waarin het verzamelde aardewerk ter sprake komt. Onderwerp van deze publicatie zijn ruim 100 fibulae (of delen daarvan) en het andere non-ferro klein metaal dat in de jaren 1955-1963 op de Feddersen Wierde is aangetroffen. Het onderzochte materiaal dateert voor het merendeel uit de periode van de 1e eeuw v. Chr. tot de 2e helft van de 5e eeuw n. Chr. Een 7-tal objecten stamt uit Vroege en Volle middeleeuwen, terwijl de 18e-19e eeuw met een viertal voorwerpen vertegenwoordigd is. Uit recent onderzoek blijkt steeds meer, dat non-ferro objecten van Romeinse origine hier niet zozeer op handelscontacten met het verre Romeinse Rijk wijzen, maar veeleer een indicatie zijn voor diplomatieke of militaire relaties. * * *
as. (archäologie schweiz . archéologie suisse . archeologia svizzera), 30e jrg., 2007 nr. 2. ISSN 0255-9005. Geïll., 88 pag., CHF 18,--. Dit fraai geïllustreerde magazine is dit keer onder de titel “La vallée de la Sarine au fil du temps” gewijd aan de resultaten van tien jaar archeologisch onderzoek
in het kanton Freiburg en meer in het bijzonder in en om het dal van de Saane. De onderzoeksresultaten tonen een rijk archeologisch potentieel van bovenregionaal belang: mesolitische abri’s, neolitische nederzettingen, grafvondsten en nederzettingen uit Brons- en IJzertijd, begraaf-, cultus- en woonplaatsen uit de Romeinse tijd, begraafplaatsen, kastelen en kloosters uit Volle en Late Middeleeuwen, etc. Info: www.archaeology-schweiz.ch * * *
Doede Kok, Ruurd Kok en Fred Vogelzang (red.), Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 2004-2005. Utrecht 2007. ISSN 1386-8527. Zw./w.-ill., 336 pag., € 7,50 Dit jaar verscheen de elfde en laatste archeologische kroniek van de provincie Utrecht in druk. Met de elf nu verschenen afleveringen worden 30 jaar vondstmeldingen, waarnemingen en onderzoeken door beroeps- en amateur-archeologen in die provincie in beeld gebracht. Mogelijk wordt de kroniek in digitale vorm voortgezet, waarbij ook wordt gelet op de manier waarop de verschillende doelgroepen daarmee bereikt kunnen worden. Zoals gewoonlijk bevat de kroniek weer de meest uiteenlopende aspecten van archeologisch onderzoek, met vanzelfsprekend een sterk accent op de Romeinse tijd, inclusief het Time-Team onderzoek van de BBC naar onder andere het schip De Meern 4. De redactie besteedt in haar inleiding uitgebreid aandacht aan de belangrijke rol die vrijetijdsarcheologen steeds spelen bij het onderzoek in de provincie Utrecht. Zij leveren hun bijdrage niet alleen bij het veldwerk, maar zijn ook steeds meer betrokken bij het uitwerken van de resultaten daarvan. Men constateert ook, dat amateur-archeologen en archeologische
Afb. 11 Merovingische gesp uit vrouwengraf, ijzer met zilveren inlegwerk. Uit: AS 30.2007.2. Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 399
|
399
08-10-2007 13:36:44
bedrijven steeds vaker en beter de weg naar elkaar te kunnen vinden. Zoals ook elders in ons land leidt archeologische prospectie van bijvoorbeeld een te ontwikkelen plangebied vaak tot de conclusie dat verder onderzoek achterwege kan blijven. Hoewel ook in die gevallen dat vooronderzoek tot vermeldenswaardige bevindingen kan leiden, zijn ze voor de lezer niet altijd even interessant. Omdat dergelijk vooronderzoek steeds vaker voorkomt hebben sommige archeologische kronieken besloten om aan de resultaten daarvan voorbij te gaan. In de kroniek van de provincie Utrecht zijn ze wel opgenomen en gegroepeerd in een afzonderlijk deel II (Onderzoek met weinig resultaten). Voorafgaand aan deel I (Uitgebreid onderzoek) bevat de bundel nog bijdragen over een drietal projecten: - De toegankelijkheid van de Romeinse weg tussen Fectio en Levefanum (W. Hessing) - Limes-kaart Utrecht (J.W. de Kort en B. Jansen) - Archeologische Monumenten Kaart (R. Schrijvers) * * *
Archeobrief, 11e jrg., nr. 2, juni 2007. ISSN 1386-2065. In dit nummer van de Archeobrief wordt aandacht besteed aan het onderzoek van het nog resterende deel van het wrak van het oudste teruggevonden oorlogsschip in Nederland, dat in de tweede helft van de 16e eeuw bij Ritthem in de Westerschelde ten onder ging. De Archeologische Monumentenwacht werpt licht op haar activiteiten en Henk Kars beschrijft de opmars van de geo/bio-archeologie. Frank Strolenberg en Evert van Ginkel discussieerden tot slot over het Limesproject en de resultaten daarvan, wat resulteerde in een bijdrage met reactie. Etcetera. Kortom, een uitgave vol met actuele zaken over de archeologie in ons land. * * *
Nieuwsbrief RACM, 2e jrg., nr. 4, juli 2007. ISSN 1872-6461. Deze uitgave van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten bevat een kort artikel over de functie van een stokje uit een gereed-
400
|
schapskist dat in 2001 uit een wrak in de Waddenzee werd opgedoken. Het stokje vermeldt het jaartal 1628 en blijkt een Jacobsstaf te zijn, waarmee men in de 16e en 17e eeuw op zee de breedtegraad bepaalde. Verder bijdragen over onder andere het “versuikeren” van Romeins glas als gevolg van – wat nu is gebleken – een te laag kalkgehalte en een samenvatting van een eerder gepubliceerd artikel over de uitvinding van het haringkaken. * * *
Nieuwsbrief Monumentenzorg en archeologie gemeente Gouda nr. 29, juni 2007 Begin 2007 vond in Gouda onderzoek plaats naar de onlangs gerestaureerde Jeruzalemkapel. Direct naast de kapel trof men een skelet aan van vermoedelijk priester Gijsbert Willemsz Raet, die omstreeks het einde van de 15e eeuw, na een geslaagde pelgrimage naar Jeruzalem, de kapel stichtte. Het oorspronkelijke graf werd omstreeks 1780 geruimd, waarbij de botten naast de kapel zijn herbegraven op de plaats waar ze nu tevoorschijn zijn gekomen. Verder in de brochure onder andere de archeologische waardering van de ondergrond van het Raoul Wallenbergplantsoen. * * *
J. Vandenborre (met bijdragen van A. Griffioen, B. Konijnendijk en W. van Zijverden, Gouda Westergouwe deelgebied 2 fase 2. Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 797). Amersfoort2007. ISBN 978-90-5874640-5. Geïll., 72 pag., CD-ROM. Een ander onderzoek in Gouda betrof het plangebied Westergouwe, waar sporen van bewoning uit de 10e tot en met 20e eeuw verwacht konden worden. Als gevolg van grootschalige veenontginning bleven die sporen beperkt tot recent materiaal uit sloten en veenontginningsputten. Veeneilandjes die nog op de kadastrale minuut van 1825 stonden vermeld en waarop nog archeologische vindplaatsen verwacht konden worden, bleken met een egalisatie in 1839 te zijn verdwenen. * * *
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 400
08-10-2007 13:36:45
P.G. Alders, Tubbergen, Prins Bernhardstraat. Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 947). Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874-927-7. Geïll., 21 pag. De onderzochte locatie in Tubbergen is gesitueerd op een esdekcomplex. In de proefsleuven zijn grondsporen en vondsten aangetroffen uit Midden-Bronstijd, IJzertijd en de Vroege en Late Middeleeuwen. Gezien de goede conservering van sporen en vondstmateriaal wordt de onderzochte locatie bestempeld als behoudenswaardige archeologische vindplaats met aanzienlijke informatiewaarde.
W. Op den Velde and D.M. Metcalf, The Monetary Economy of the Netherlands, c. 690 – c. 715 and the Trade with Eng land: A Study of the Sceattas of Series D (Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 90, 2003). Amsterdam 2007. ISSN 0920-380-X. Zw./w.-ill., 211 pag. Afb. 12 Sceattas. Uit: The Monetary Economy of the Netherlands.
* * *
Christiaan Schrickx, Archeologisch onder zoek naar Westerdijk en Westerpoort (Hoorn Onder Ons, Opgravingsbulletin van de gemeentelijke Archeologische Dienst nr. 3). Hoorn 2007. De derde uitgave in deze reeks combineert het archeologische en historische onderzoek van twee opgravingslocaties aan de Westerdijk in Hoorn. De Westerdijk zelf werd omstreeks 1380/’90 als inlaagdijk opgebouwd uit turfplaggen en brokken klei. Langzamerhand verdronk het buitendijks gelegen land en toen de dijk vanaf de 15e eeuw een zeewerend karakter kreeg, werd deze in etappes verzwaard. Afvalkuilen langs de dijk bevatten de relicten van de materiële cultuur van de toenmalige bewoners uit de tweede helft van de 16e en de 17e eeuw, waaronder keramiek, een fraai bekrast leisteentje, tinnen insignes, speelkoten, armenpenningen en het fragment van een brandemmer. De oorspronkelijke Westerpoort maakte deel uit van de oudste omwalling die omstreeks 1415/’16 werd aangelegd. In 1502 trok men de poort in steen op, in 1573 werd zij grotendeels herbouwd en in 1806 viel de poort onder de slopershamer. Voor de poort bevond zich een houten ophaalbrug. De kapdatum van de palen van het bijbehorende bruggenhoofd ligt tussen 1585 en 1601. * * *
Sceattas zijn zilveren munten uit de Merovingische tijd. De introductie van de sceatta vormde de aanzet tot het herinvoeren van een geldeconomie in de Vroege Middeleeuwen en was daarmee een belangrijke impuls voor internationale handel en economisch herstel. De beide auteurs beschrijven in deze studie hun gedetailleerd onderzoek naar de verspreiding van een bepaald type sceatta. Van in totaal 1272 munten van dat type werden vindplaats en gewicht geregistreerd en het type stempel geanalyseerd. De aanmaak van dit type begon omstreeks 690-695 en eindigde vrij plotseling omstreeks 710. In Engeland vormden ze 23% van de munten die daar gedurende die periode in omloop waren, in Nederland zelfs 90%. Daarbuiten circuleerden ze ook in het Merovingische rijk, het Rijnland en Denemarken. De meeste exemplaren werden in de huidige provincie Friesland aangemaakt, imitaties lijken vooral in het gebied van de grote rivieren te zijn geslagen. Op basis van de variaties in de stempels maken de auteurs aannemelijk, dat in een periode van ongeveer 20 jaar vele miljoenen sceattas van het continentale runentype zijn aangemunt. In samenhang met de vindplaatsen blijkt ook, dat Nederland reeds aan het begin van de 8e eeuw een hoog ontwikkelde geldeconomie kende en dat er intensieve handelsbetrekkingen met Engeland bestonden. In beide landen werden sceattas zowel voor dagelijkse aankopen als in het internationale betalingsverkeer gebruikt. Gerrit Groeneweg Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 401
|
401
08-10-2007 13:36:45
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor Agenda en Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Deadline voor WIU 2007-6 (december): 15 oktober. Grondspoor nr. 164, juni 2007 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.)
Afb. 1 Middeleeuwse danseresjes in Diemen; foto: H. Ploegmakers (uit Het Profiel).
Voorin G staat altijd de rubriek Varia met berichten waarvan ik normaal geen gebruik maak voor WIU. Dit keer een uitzondering voor twee bijzondere berichten. Een onderzoek in Limmen door de UVA (2003) gaf voor het eerst een veelomvattend beeld van een middeleeuwse (9-13) plattelandsnederzetting in Kennemerland. Leden van de afdeling werkten aan dit onderzoek mee. Het tweede opvallende bericht is dat van een mevrouw in Meppel. Vlak voor de supermarkt vond ze op de stoep een bijl uit het Midden-Paleolithicum. De steen lag een stratenmaker waarschijnlijk in de weg... In Kwadijk richtte de historische vereniging een tentoonstelling in met vondsten die tussen 1980 en 1985 werden gedaan tijdens een veldkartering in Oud-Quadijck. Enkele leden van de afdeling werkten mee bij een opgraving in Heiloo op het terrein
Betsy’s Hof bij het landgoed van het vroegere kasteel Ter Coulster. De vondsten dateerden veelal uit 16-17, maar gingen deels terug tot 12-13. Gerard Graas gaat in op een bewerkt stuk rib met drie gaten, waarvan de functie nog onduidelijk is. Elders in G besteedt hij aandacht aan een uit de Woudpolder te Krommeniedijk af komstig bewerkt hielbeen, waarschijnlijk gebruikt als ‘runner’ waarmee een touw kon worden gesteld. Terug naar Kees van Roon die de aandacht richt op een in Beets gevonden rijk gedecoreerd majolicaschaaltje, wellicht vervaardigd in Hoorn. René Lute bezocht in Assendelft een locatie aan de Dorpsstraat waar werd gesloopt en gebouwd. Met zijn metaaldetector vond hij niet de gouden armband en de Spaanse peseta’s die daar zouden zijn begraven, maar wel munten uit de periode 17-21.
Het Profiel, juni 2007 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Redacteur Ruud Wiggers schrijft een uitgebreid verhaal met veel mooie plaatjes over Hadrian’s Wall en de omgeving, Of je nu meer archeoloog of meer toerist bent of beide, het ziet er allemaal even verleidelijk uit. De afgelopen jaren werkten enkele leden van de afdeling hier mee met opgravingen. Dan naar Diemen waar in 1990 in de dorpsterp een halve penning met de tekst ‘LEO’ werd gevonden. De munt, naar de vondstomstandigheden gedateerd in 12c, is waarschijnlijk toch geslagen onder graaf Floris III (1157-1190), hoewel muntkenner J.J. Grolle van mening is dat onder deze graaf geen muntslag plaatsvond. Hannie Ploegmakers richt de aandacht op
402
|
05-binnenwerk.indd 402
Werk in uitvoering
08-10-2007 13:36:47
de manier waarop in Diemen aan de erfgoed educatie gestalte wordt gegeven (afb. 1). Ook de AWN deed hieraan mee o.m. door het maken van zeven leskisten en assistentie bij het maken van een tentoonstelling over het oude Diemen. Eindelijk was het mogelijk het in de loop der tijd in Diemen gevonden materiaal (waarvan veel uit 12) te exposeren. Gesubsidieerd door de provincie kon de vormgeving van de tentoonstelling professioneel worden aangepakt. Ab Lagerweij gaf als voorbereiding op de tentoonstelling een lezing voor alle basisschoolleerlingen in groep 6 en burgemeester Koopmanschap van Diemen opende de tentoonstelling die tot eind juni kon worden bezocht.
Grondig Bekeken nr. 2, juni 2007 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Voorin GB een In Memoriam voor Arie van der Plas, oud-penningmeester van de afdeling, oud-redactielid van GB en vrijwillig molenaar. In ‘Inheems-Romeinse bewoners in Arkel deel II’ behandelt Teus Korevaar gedraaid aardewerk, glas, metaal, steen, keramisch bouwmateriaal en organisch materiaal (af b. 2). De bewoning op deze plaats begon in de Late-IJzertijd/Vroeg-Romeinse tijd. Bijzonder is dat het hier waarschijnlijk gaat om een continue bewoning door een bevolkingsgroep die vanaf het midden van 1 betrokken raakte op de Romeinse cultuur, maar de eigen inheemse culturele traditie niet verloor. Het nederzettingsterrein in Arkel is waarschijnlijk een van de meest westelijke vindplaatsen van de Bataven en de bewoners kwamen uit het ‘middenoostelijke’ rivierengebied (Nieuwegein en Kesteren). De nederzetting was agrarisch van aard en bleef bestaan tot 3c. Teus vervolgt met het resultaat van een veldverkenning die in 2006 werd uitgevoerd op het voormalige kasteelterrein Killestein in Lexmond. Tijdens ploegwerkzaamheden waargenomen puinsporen van het kasteel deden vermoeden dat dit buitendijks gelegen kasteelterrein zich tot
dichter bij de Lekdijk uitstrekt dan is aangegeven op de AMK. Dit zou consequenties kunnen hebben voor de voorgenomen dijkverzwaring en vandaar de verkenning. Het resultaat hiervan maakt aannemelijk dat het kasteelterrein zich inderdaad uitstrekt tot dicht bij de dijk en dat de AMK-contour dus moet worden herzien. Teus brengt ons ook nog op de hoogte van de resultaten van de 14C-datering van botmonsters van twee individuen in het koor van de NH-kerk in Giessen-Oudekerk, uitgevoerd door het GIA. De uitkomst past bij de datering (18B) van de grafkelder op grond van de gele baksteen en de handvatten van de loden kist. Maar met het beantwoorden van de vraag wie hier liggen begraven komen de onderzoekers niet veel verder. Cees van der Esch en Arie van Dijk hielden een lezing voor de Vrijwilligers Hollandsche Biesbosch over ‘Verborgen dorpen in de verdronken Groote- of Zuid-Hollandse Waard’. De gidsen kunnen de archeologische en historische informatie gebruiken tijdens hun excursies door dit Nationale Landschap. Na de Archeovaria en Afdeling in actie besluit GB met ontvangen landelijke periodieken, de agenda, de jaarlijkse historische maaltijd en tentoonstellingen (af b. 3).
Afb. 2 Glazen armbanden uit Arkel; foto: T. Korevaar (uit Grondig Bekeken).
Afb. 3 ‘De Elisabethsvloed’ in het Dordrechts Museum; foto: T. Korevaar (uit Grondig Bekeken).
Werk in uitvoering
05-binnenwerk.indd 403
|
403
08-10-2007 13:36:52
Aardewerk, juni 2007 + rapport 2007-3 (Afd. 21 - Flevoland)
Afb. 4 Dick Velthuizen; foto: J. Boes (uit Aardewerk).
404
|
05-binnenwerk.indd 404
Flevoland verspreidt A voortaan in principe alleen per post naar de niet-internetgebruikers onder de leden. Deze ontwikkeling is zichtbaar binnen meer afdelingen en maakt duidelijk hoe belangrijk internet voor AWN-afdelingen is geworden. Plaatsing op de website maakt het ook eenvoudig het afdelingsorgaan in kleur uit te brengen. Een geregeld verschijnende afdelingsperiodiek op papier is bovendien een behoorlijke post op de begroting. Jan Boes zet Dick Velthuizen in het zonnetje. Dick is archeologisch medewerker en depotbeheerder bij het Nieuw Land Erfgoedcentrum (NLE) en een belangrijke sturende en bindende factor voor de afdeling. Als professional en als lief hebber leverde en levert hij een grote bijdrage aan de archeologie van Flevoland. Ook in 2007 was er in de zomer een veldcursus voor leden van Flevoland, georganiseerd door het NLE en het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA). Het onderzoek onder algemene leiding van prof. Raemaekers vond plaats op de bekende locatie ‘S4’ aan de Vuursteenweg in de gemeente Dronten. Een inspirerender naam voor een site lijkt nauwelijks denkbaar, hoewel deze Swifterbant-vindplaats veel meer oplevert dan alleen vuursteen. De subsidieaanvraag voor 2007 aan de provincie is volledig gehonoreerd: € 6000. Deze financiële steun maakt het mogelijk extra aandacht te besteden aan workshops (in 2007 over het omgaan met het waterpasapparaat, middeleeuws aardewerk, vuursteen en het restaureren van aardewerk) en lezingen, het maken van themaboekjes, de algemene informatiefolder over archeologie in Flevoland, het inrichten van wisseltentoonstellingen in een vitrine in het NLE en uitbreiding van het promotiemateriaal. Het maandelijkse ‘archeologisch spreekuur’ in het NLE leverde een paar bijzondere vondsten op. Uit de buurt van Kuinre kwamen in 1951-1971 gevonden vuurstenen werktuigen (w.o. van de Federmessergroep). Uit Luttelgeest kwam een smeedijzeren kruitkannetje, behorend bij een kanon (een ‘draaibas’). Op deze plaats werden al eerder zulke kannetjes gevonden, allemaal met hetzelfde merkteken (‘X’), dus waarschijnlijk behorend bij hetzelfde kanon. Jaap Eelman duikt in de geschiedenis van de jubilerende Afsluitdijk, waaraan men in 1927 begon. In 1933 kon de dijk worden geopend en de kosten waren toen 120 miljoen gulden. Nu nog geen 55 miljoen euro, maar voor die tijd een gigantisch bedrag,
waaraan voor het totale Zuiderzeeproject de evenmin geringe kosten van het droogmaken van de polders nog moeten worden toegevoegd. Eelman merkt dan ook fijntjes op: “Ik ben heel benieuwd of we als Nederlanders in de toekomst ook zo voortvarend met de volgende grote uitdaging van het water zullen omgaan: de stijging van de zeespiegel.” Zonder het Zuiderzeeproject hadden we overigens veel informatie over het verleden moeten missen, want er is heel wat op en in de polderbodem gevonden. Bovendien had de AWN het dan met een actieve afdeling minder moeten doen. Kees Groothoff geeft een uittreksel van ‘AWN Afdeling 21 Rapport nr. 2007-2’ waarin poldervondsten uit 1977, 1978 en 1980 worden geïnventariseerd. Gelukkig kwam een al verloren gewaand formulierenarchief weer boven water, waardoor het resultaat van een eerdere inventarisatie kon worden gecompleteerd. Saskia Thijsse verzorgt de uitgebreide rubriek ‘Tentoonstellingen / symposia / wetenswaardigheden’: van Syrië tot Amsterdam en van NOaA via het kunstproject ROMAN tot terpenonderzoek.
Van Afd. Flevoland ontving ik tevens ‘Rapport nr. 2007-3’ met de titel ‘3D projectie van resultaten geologisch booronderzoek op kavel J126’. Onder leiding van Dick Velthuizen zetten AWN’ers en Vrienden van Schokland in oktober 2006 ruim twintig boringen op dit ten westen van de noordpunt van Schokland gelegen kavel, een aantal dat later nog werd uitgebreid (afb. 4). Het onderzoek maakte het mogelijk een goede indicatie van plaats en contour van een (begraven) rivierduintje in het oude IJssel/Vechtdal te verkrijgen. Jan Coenraadts
Werk in uitvoering
08-10-2007 13:36:54
Tips voor trips
Archeologische uitjes
TENTOONSTELLINGEN Deventer
Hoe de bouw van een vikingwal na 881 Deventer tot bloeiende Hanzestad maakte, is te zien op de tentoonstelling Stokvis en stadsmest, Deventer in de middeleeuwen in Historisch Museum Deventer. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek van de laatste vijftig jaar worden zeven thema’s belicht: de relatie stad & platteland, stadsverdediging, handel & vervoer, dagelijks leven, religie, ambacht & nijverheid en huizenbouw. Deze thema’s worden gepersonifieerd door zeven figuren (af b. 1). In zo authentiek mogelijk kostuum, daterend van de 9e (de Viking) tot de 16e eeuw (de deken van het kapittel van Sint Lebuïnus), vertellen ze hun levensverhaal. Voor geïnteresseerden in de typologie van middeleeuwse voorwerpen worden op de tentoonstelling series aardewerk, kacheloventegels en metalen voorwerpen (periode van 750 tot 1578) uit recente opgravingen getoond. De tentoonstelling is een samenwerkingsproject tussen de afdeling Archeologie van de gemeente Deventer en Historisch Museum Deventer. Er is een programma van lezingen en optredens bij de tentoonstelling. Actuele informatie hierover is te vinden op de website. Bij de tentoonstelling verschijnt onder de titel Stokvis en stadsmest een publicatie, geschreven door Archeologie Deventer, met dezelfde thema’s als leidraad. Historisch Museum Deventer Brink 56, Deventer www.deventermusea.nl di. t/m zat. 10 – 17 uur; zo. 13 – 17 uur (tijdens de Reuvensdagen extra openstelling op donderdag 8 november van 19 tot 21 uur) t/m 27 januari
Sittard
Op de tentoonstelling ‘VIA VIA - Romeinen in de regio’ in het Museum Het Domein wordt een beeld gegeven van het Romeinse leven in de regio Sittard-Geleen in de 2e en 3e eeuw na Christus. De nadruk wordt gelegd op het leven van de Tungri, Sunuci en Cugerni, zoals bewoners van Zuid-Limburg in deze periode heetten. Zij waren landbouwers en ambachtslieden die in de loop der tijd allerlei Romeinse gebruiken en gewoontes overnamen. Vermoedelijk waren zij deels afstammelingen van de weinige overlevenden uit de tijd van Caesar en deels Germaanse nieuwkomers van over de Rijn. De weg of ‘VIA’, is uitgangspunt voor deze tentoonstelling. De Romeinse wegen zijn namelijk belangrijk geweest voor de ontwikkeling van diverse nederzettingen. Toen de Romeinen dit gebied veroverden, begonnen zij vrijwel gelijk met de aanleg van wegen. De wegen waren belangrijk voor de verplaatsing van de troepen die de grens langs de Rijn moesten verdedigen. Ze werden ook voor de aanvoer van voedsel en andere producten gebruikt. Volgens wettelijk voorschrift moesten de doden buiten de bebouwde kom begraven worden. Dit gebeurde ook bij voorkeur langs de weg. Lokaal archeologisch onderzoek vormt een belangrijke basis voor de tentoonstelling (afb. 3, 4 en 5). Onlangs nog werd bij de aanleg van de Oda-parking in Sittard veel materiaal uit de Romeinse tijd aangetroffen. Maar ook op andere plekken in Sittard-Geleen zijn sporen gevonden uit deze periode. Op basis van dit lokale archeologisch onder-
Afb. 1 Figuren personifiëren de thema’s van de tentoonstelling over de Middeleeuwen in Deventer (foto: Historisch Museum Deventer).
Afb. 2 Recent in Deventer opgraven voorwerpen zijn op de tentoonstelling in Historisch Museum Deventer opgesteld in series om zo inzicht te geven in de typologie (foto: Historisch Museum Deventer).
Tips voor trips
05-binnenwerk.indd 405
|
405
08-10-2007 13:36:59
Afb. 3
Afb. 4
Afb. 3 Romeins glaswerk gevonden te Obbicht op de tentoonstelling ‘VIA VIA - Romeinen in de regio’ in Museum Het Domein Sittard (foto: Museum Het Domein). Afb. 4 Romeinse munten gevonden te Obbicht in het Museum Het Domein Sittard (foto: Museum Het Domein). Afb. 5 Romeinse grafvondst uit Obbicht in het Museum Het Domein Sittard (foto: Museum Het Domein).
zoek wordt in de tentoonstelling een onderscheid gemaakt naar villacomplex, nederzetting, grafveld, grafheuvel, heiligdom en wegdorp. Bovendien kan de bezoeker met een speciaal ontwikkeld computerprogramma op zoek gaan naar het Romeinse verleden.
Thema 4: Topvondsten De meest spectaculaire opgravingen en vondsten. Het volledige programma staat op de internetsite van Erfgoed Nederland, waar men zich ook voor het congres kan aanmelden.
Museum Het Domein Kapittelstraat 6, 6131 ER Sittard tel. 046 451 34 60, www.hetdomein.nl di. t/m zo. 11 – 17 uur t/m 4 november
www.reuvensdagen.nl Erfgoed Nederland Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam tel. 020 716 73 50
Evenementen Reuvensdagen
Op 8 en 9 november worden in Deventer de jaarlijkse Reuvensdagen gehouden. De thema’s van de lezingen sluiten ook dit jaar aan bij het specifieke werkterrein van de gaststad (Deventer) en de gastprovincie (Overijssel). Thema 1: Vroegmiddeleeuwse handelsplaatsen Aan de opkomst van laatmiddeleeuwse steden ging een urbanisatieproces vooraf dat vanaf de 7e eeuw vanuit Merovingische en Karolingische handelsplaatsen begon. In dit thema worden de nieuwe inzichten uit recent archeologisch onderzoek besproken. Thema 2: Het verborgen landschap In de provincie liggen de vondsten verscholen; alleen met gerichte onderzoeksmethoden zijn de geheimen van het verborgen landschap vindbaar. In dit thema aandacht voor de biografie van het landschap om de historie van bewoning en gebruik weer leesbaar te maken. Thema 3: Boeren, burgers en hun bezit Het derde thema belicht het verschil tussen de materiële cultuur van boeren op het platteland en burgers in de stedelijke context.
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl
406
|
05-binnenwerk.indd 406
Afb. 5
Romeinensymposium
Op 14 december is bij de Vrije Universiteit het jaarlijkse symposium over actuele thema’s uit het onderzoek van Romeins Nederland en België. Archeologisch Centrum Vrije Universiteit amj.derks@let.vu.nl
Archeon
Het weekend van 27 en 28 oktober staat bij Archeon in het teken van het schoeisel: van de lederen sandalen in de prehistorie gevuld met bont tegen de kou, via de Romeinse badslippers en calligae tot de middeleeuwse schoenmaker. Sinds augustus is in Archeon het eerste deel van de reconstructie van de Alphense Romeinse castellummuur te zien. De bouw van deze muur vindt plaats onder auspiciën van de Radboud Universiteit uit Nijmegen aan de hand van de tekeningen en ontwerpen van auxilia van dr. Polak. Archeon Archeonlaan 1, 2408 ZB Alphen aan de Rijn tel. 0172 44 77 44, www.archeon.nl di. t/m zo. 10 – 17 uur
Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:
www.awn-archeologie.nl
Tips voor trips
08-10-2007 13:37:04
Column
RETRO Alles van vroeger lijkt weer in. Sla ik een tijdschrift open, blijken die verschrikkelijke oranje lampenkappen, Brabantia-pannen, broodtrommels en meubilair waar ik in mijn jeugd tegenaan zat te kijken, weer reuze hip te zijn. In winkeletalages grijnzen ze mij aan tegen zulke hoge bedragen dat ik hoop dat mijn moeder er nog een paar in de kast heeft staan. Ik moest direct aan die retrogolf denken toen ik in augustus de Volkskrant opsloeg en las dat archeologen het grafheuvelonderzoek na dertig jaar weer ter hand hebben genomen. Blijkbaar ontkomt onze passie er ook niet aan. Nu had ik altijd het idee dat grafheuvelonderzoek toch een volledig afgekloven bot was. Van Giffen, Glasbergen, Modderman en anderen hadden met hun vele opgravingen, de onvoorstelbare precisie en de zeer gedetailleerde publicaties mij de indruk gegeven dat er toch weinig nieuws was te ontdekken. Ondanks de ontwikkelingen van het vak, leek het mij vrijwel onmogelijk nog iets echt nieuws op het spoor te komen. Dat leek ik, al lezende, goed mis te hebben. Ik weet, het was komkommertijd en het artikel was geschreven door twee journalisten waarvan ik vermoed dat het stagiaires waren, maar toch. Ze berichtten over de mysteries die ontsluierd zouden worden op de Veluwe. Het ging om twee relatief kleine grafheuvels, waarschijnlijk de oudste van Nederland. Ik las verder: “Ieder steentje, takje (!) of verkleuring in de ondergrond herbergt een schat
aan informatie”. De journalisten vragen zich terloops wel af of een graafmachine niet handiger was. De leider van het onderzoek, een echte archeoloog volgens de journalisten, meent dat de archeologen vroeger dachten dat ze alles wisten, maar eigenlijk weten we niets. Er zijn veel mysteries. Er klopt veel niet en dat roept vragen op. Gelukkig is de grafheuvel een klein Pompeï en door de natte grond is veel bewaard gebleven. Ik frons mijn wenkbrauwen, als lezer. Nat, op die uitgedroogde Veluwe, veel bewaard gebleven in een door schatgravers verstoorde grafheuvel? De journalisten gaan voort: de archeoloog “kickt erop” dat hij aan de hand van een onopvallende grafheuvel zich een beeld kan vormen van de voormalige samenleving met boeren met spierballen. Ik leg de krant neer. Ik hoop dat de archeoloog zelf niet gelooft wat er allemaal staat. De belangstelling voor grafheuvels was in het verleden getaand, omdat het onderzoek nu juist niet veel informatie opleverde over de toenmalige samenleving. Het nederzettingsonderzoek bleek dat beter te kunnen. Ook de notie om grafheuvels te bewaren voor latere generaties archeologen speelde een rol om ze zoveel mogelijk te sparen. De hoop was dat die nieuwe generaties ook nieuwe resultaten zouden kunnen presenteren. Ik ben op basis van het krantenartikel niet overtuigd en wacht in spanning de oplossing van de mysteries en nieuwe inzichten af. Column
05-binnenwerk.indd 407
|
407
08-10-2007 13:37:07
Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. ecretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de ZwijgerS straat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl.
Regio Noordwest: C. (Cees) Aay, Venenlaan 24, 1632 RH Hoorn, tel. 0229-216100, e-mail: c.aay@quicknet.nl Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: D. (Dik) Vuik, Oostmaasstraat 8, 3061 ZS Rotterdam, tel. 010-4147369, e-mail: dik. vuik@hetnet.nl. Regio Zeeland: B. (Ber) Sterkendries, Leuerbroek 1061, 3640 Kinrooi, België, tel: 0032-89701164, e-mail: carsterk@skynet.be Opleidingen: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel: 038-4546192, e-mail: opleiding@lwaow.nl Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Tollenstraat 8, 3351 EV Papendrecht, tel. 06-51332217, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.
AWN-lidmaatschappen A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap € 36,50 zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap € 22,00 C jeugdlidmaatschap € 18,00 D geassocieerd lidmaatschap € 19,00 E huisgenoot-lidmaatschap € 12,50 in principe een eenmalig inschrijfgeld van € 5,00 Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld.
Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:
05-binnenwerk.indd 408
- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.
08-10-2007 13:37:07
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
6
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 56 - december 2007
40
jaar AWN-AFDELINGâ&#x20AC;&#x2C6;15
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg Jan Schoneveld Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel Edwin Blom, Anouk Veldman & Frieda Zuidhoff RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN... TIEL Tiel, opkomst, bloei en ondergang van (het onderzoek naar) de vroegmiddeleeuwse handelsnederzetting Michiel H. Bartels & Jan-Willem Oudhof
06-omslag.indd 1
09-12-2007 15:17:22
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, e-mail: awn@vandinther.nl of www.awn-archeologie.nl Lidmaatschap/abonnement € 40,00 per jaar Opzegging vóór 1 december. Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Scheldestraat 43, 5215 HB 's-Hertogenbosch. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur rubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2007. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer ISSN 0166-4301
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementen administratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Inhoud
jaargang 56 no. 6, december 2007
40
jaar AWN-AFDELING 15
Voorwoord .................................................................. 407 Jan Schoneveld Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg .................... 408 Edwin Blom, Anouk Veldman & Frieda Zuidhoff Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel ........... 425 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in… tiel Michiel H. Bartels & Jan-Willem Oudhoff Tiel, opkomst, bloei en ondergang van (het onderzoek naar) de vroegmiddeleeuwse handelsnederzetting . .......... 440 Literatuurrubrieken . ......................................... 453
Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog (graafkampen), Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: info@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl
Werk in uitvoering . ........................................... 462 Tips voor trips Archeologische uitjes ................................................. 466 Column . .................................................................. 469 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 470
Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl
Verhoging lidmaatschapsgelden
Overeenkomstig artikel 29 van de statuten van de AWN heeft de algemene ledenvergadering in haar jaarvergadering van 21 april 2007 de hoogte van de lidmaatschapsgelden voor 2008 als volgt vastgesteld: • basislidmaatschap € 40,00 (was € 36,50), • studentlidmaatschap € 25,00 (was € 22,00), • jeugdlidmaatschap € 20,00 (was € 18,00), • geassocieerd lidmaatschap € 21,00 (was € 19,00), • huisgenoot-lidmaatschap € 15,00 (was € 12,50). Aangezien de laatste aanpassing van de tarieven reeds geruime tijd geleden had plaatsgevonden en de opbrengsten achterbleven bij de begroting was deze aanpassing noodzakelijk. Met deze aanpassing wordt verwacht een verlies in 2008 te kunnen voorkomen.
Bureau AWN (postadres, algemene informatie), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910, e-mail: bureau@awn-archeologie.nl Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. S.Y. Comis, Planciusplantsoen 10-i 2253 TR Voorschoten, tel. 071-5769439, e-mail: s.comis@wanadoo.nl 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast,
Stokerkade 32, 1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533, e-mail: joanneke.hees@gmail.com 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 0246750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Aly Dijkstra, Pothoofd 226, 7411 ZG Deventer, tel. 0570-622796, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@hetnet.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/ u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Opgraving middeleeuwse kadewerken Tol-Zuid (Tiel) (zie pagina 445) 06-omslag.indd 2
09-12-2007 15:17:23
VERENIGINGSNIEUWS december 2007 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Verzekeringen, veiligheid en Arbo Sinds bijna twee bestuursperioden ben ik belast met het beheer van de portefeuille Verzekeringen, Veiligheid en Arbo. Was het aanvankelijk het beheer van het verzekeringspakket van de AWN alleen, al vrij snel breidde mijn taak zich, als gevolg van de Arbo-wetgeving, uit met het onderwerp ‘arbeidsomstandigheden’. Later kwam daar ook het stimuleren en het formaliseren van de samenwerking met professionele archeologiebedrijven bij. Ter wille van de duidelijkheid zal ik hierbij proberen e.e.a. systematisch uiteen te zetten. Mogelijk heeft u na het lezen ervan nog vragen. Neemt u dan contact met mij op. Voor wie? De inhoud van dit artikel is van toepassing op alle leden en aspirant-leden van de AWN. Een AWN-lid is diegene die zich bij het algemeen secretariaat van de AWN heeft aangemeld en als lid door het hoofdbestuur is toegelaten. De leden hebben recht op toegang tot en deelname aan alle activiteiten van de Vereniging. De AWN kent ook aspirant-leden. De Vereniging stelt aspirant-leden in de gelegenheid om zich gedurende vijf dagen binnen de periode van twee kalendermaanden na aanmelding te oriënteren. Die aanmelding dient vooraf schriftelijk te geschieden aan het lid van het hoofdbestuur, dat belast is met de portefeuille ‘Verzekeringen en Veiligheid’, onder vermelding van naam, adres, woonplaats, geboortedatum, de datum van aanmelding en de afdeling. Een
weekend wordt als één dag beschouwd (art. 5 en 6 van de statuten). Wat is een AWN-activiteit? Een AWN-activiteit is een activiteit waartoe het AWN-hoofdbestuur, het AWNafdelingsbestuur of het bestuur van een AWN-werkgroep het initiatief heeft genomen, dan wel een activiteit die door dat bestuur vooraf is geaccordeerd. Alle andere archeologische activiteiten, door een AWN-lid, dus zonder toestemming van het AWN-hoofdbestuur of van het AWN-afdelings-/werkgroepsbestuur, ondernomen, zijn activiteiten op persoonlijke titel en zijn derhalve geheel voor eigen risico. De Arbo-wetgeving Met het stijgen van de conjunctuur is het gevarenrisico van het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer toegenomen. Immers, er wordt meer geproduceerd (werkdruk), er worden meer chemische stoffen gebruikt en de milieuverontreiniging stijgt evenredig mee. De ARBeidsOmstandighedenwet is eind jaren ‘90 van kracht geworden. Tijdens de Algemene Ledenvergadering in 2001 heb ik onze verplichtingen binnen het kader van deze wet bij u geïntroduceerd. De wet heeft als doel de werknemer te beschermen tegen de (gezondheids-) risico’s bij de uitvoering van zijn/haar werkzaamheden. Daarom is de werkgever belast met het toezicht op de veiligheid op het werk, teneinde ziekte en ongevallen te voorkomen en te beperken. De werkgever is daarbij ook de ver-
I
06-katern.indd 1
09-12-2007 13:05:04
zekeringsplicht opgelegd voor het afdekken van de financiële risico’s van ziekte of ongeval, die de werknemer overkomen (ziektekosten, loonderving, kosten van arbeidsongeschiktheid en, tot slot, de kosten van reïntegratie). Er zit één addertje onder het gras, nl.: wat wordt er verstaan onder het begrip ‘werkgever’? Welnu, dat is niet alleen de werkgever in de gebruikelijke zin van het woord, dus de baas, die het salaris betaalt, maar het gaat hier om de baas/werkgever, die opdracht geeft tot het doen van het werk en bepaalt hoe dat werk uitgevoerd moet worden. Men zou dus kunnen spreken van de ‘werkinhoudelijke baas’ of opdrachtgever. Dat betekent dus, dat een professionele organisatie ook verantwoordelijkheden draagt voor de vrijwilligers, van wier diensten zij gebruik maakt. Immers, ook voor die vrijwilliger bepaalt de baas/ werkgever wat er gedaan moet worden en hoe. Zo heeft de wet dus ook betrekking op de besturen van de vrijwilligersorganisaties. Conclusie: de Arbowet is ook van toepassing op verenigingen in al hun verschijningsvormen en dus ook op de AWN. Het bestuur van de AWN en de AWNafdelings-/werkgroepsbesturen hebben gezamenlijk de taak om erop toe te zien dat er binnen de AWN veilig wordt gewerkt. Het is in het kader van dit artikel niet mogelijk een limitatieve opsomming te geven van alle maatregelen die genomen dienen te worden, maar enkele zeer belangrijke zaken zijn wel: – veiligheidskleding tijdens het veldwerk; – afzuiginstallatie voor het werken met stof of onveilige stoffen – brandveiligheid – EHBO-trommel in de werkruimte en bij het veldwerk – voldoende was- en toiletmogelijkheden – veilig gereedschap – preventieve tetanus-inenting. Conclusie: belangrijk is, dat de AWNleden zich bewust zijn van de gevarenrisico’s bij het uitoefenen van hun hobby en de noodzaak tot het nemen van voldoende preventieve maatregelen.
Het verzekeringspakket, een korte samenvatting De collectieve ongevallenverzekering De ongevallenverzekering keert een bedrag uit bij blijvende invaliditeit of bij overlijden als gevolg van een ongeval dat de verze kerde in AWN-verband kan overkomen. De verzekerde bedragen zijn: a. € 11.345 bij overlijden. b. € 34.034 bij algehele blijvende invaliditeit ten gevolge van een ongeval (maximaal). Bij een lager percentage van blijvende invaliditeit wordt een deel van het verzekerde bedrag uitgekeerd. Deze polis geeft dekking voor AWN-leden in de leeftijd van 0 tot 75 jaar. De aansprakelijkheidsverzekering Deze verzekering dekt de financiële gevolgen van materiële en/of letselschade door de verzekerde in AWN-verband aan derden of goederen/zaken van derden toegebracht. De verzekerde bedragen zijn: a. € 1.250.000 per gebeurtenis. b. € 2.500.000 per verzekeringsjaar (per polis). c. € 500.000 per gebeurtenis voor zaakschade ten gevolge van brand en ontploffing, dit als deel van het verzekerd bedrag. Voor materiële schade geldt een algemeen eigen risico van € 100 per aanspraak, voor schade aan ondergrondse kabels, buizen en leidingen geldt een eigen risico van € 227 per aanspraak en voor schade aan onroerende goederen, ontstaan door bronof diepwelbemaling, trilling, verzakking of wegzuiging van water geldt een eigen risico van € 454 per aanspraak. Niet gedekt zijn: – de aansprakelijkheid voor vermogensschade, bijvoorbeeld bestuurlijk wanbeheer, dat de vereniging in financiële problemen brengt; –d e beroepsaansprakelijkheid. Onder beroepsaansprakelijkheid wordt verstaan de aansprakelijkheid, voortvloeiende uit fouten of verzuimen, begaan bij het uitoefenen van de taak;
II
06-katern.indd 2
09-12-2007 13:05:04
– de aansprakelijkheid voor de aantasting van gezondheid door of in verband met bodemverontreiniging. De rechtsbijstandsverzekering Deze verzekering dekt de kosten van de noodzakelijke rechtsbijstand voor het verhaal van de financiële gevolgen van in AWN-verband geleden materiële en/ of lichamelijke schade, met uitzondering van schade, veroorzaakt door of met motorrijtuigen. Verzekerde som € 22.689. Er geldt een franchise, d.w.z. dat geschillen met een belang van minder dan € 454 niet in behandeling worden genomen. Tenslotte De dekking van het verzekeringspakket is ook van toepassing op aspirant-leden. – De AWN is een organisatie van vrijwilligers. Op basis van dit gegeven zijn deze contracten met de verzekeraar gesloten. –B etaalde activiteiten (in de zin van salarisontvangsten) vallen daarom niet onder de dekking van dit pakket. De samenwerking met de professionele organisaties De Nederlandse wetgeving op het gebied van de archeologie maakt het de amateur steeds minder mogelijk om zelfstandig archeologisch onderzoek te doen. Tegelijkertijd is het aantal professionele archeologie-bedrijven enorm gegroeid. Het AWN-hoofdbestuur heeft dit probleem erkend en onderneemt stappen om de professionele bedrijven te stimuleren meer samen te gaan werken met de amateurs. Immers, de amateurs zijn de ogen en oren van de archeologie: zij zijn op de hoogte van de lokale situatie en ontwikkelingen. Daarnaast kan, op het gebied van de techniek van de archeologie, de vrijwilliger veel van de professional leren. Gebleken is dat de professionele bedrijven niet altijd even goed op de hoogte zijn van hun verantwoordelijkheid t.a.v. vrijwilligers die o.l.v. het professionele bedrijf aan het (archeologische) werk zijn. Daar komt het begrip ‘werkinhoudelijke werkgever’ dus weer tevoorschijn. Hij
bepaalt namelijk welk werk gedaan wordt en hoe het wordt uitgevoerd. Daardoor draagt hij, op basis van de Arbo-wet, ook verantwoordelijkheid voor het welzijn van de meewerkende vrijwilliger(s) en heeft hij ook een bepaalde verzekeringsplicht voor hen (zoals aansprakelijkheidsverzekering, ongevallenverzekering). Dit bij elkaar genomen heeft geresulteerd in een model samenwerkingsovereenkomst tussen een professioneel bedrijf en de AWN. Het hoofdbestuur legt contact met de professionele bedrijven met het doel deze overeenkomst samen aan te gaan. Tijdens de Algemene Ledenvergadering van 2005 in Leeuwarden is de eerste overeenkomst afgesloten met ADC-Archeoprojecten te Amersfoort (zie Westerheem 2005-5 (oktober), pag. 246-248). Momenteel lopen hierover besprekingen met diverse bedrijven. Het is de bedoeling, dat de AWN-vrijwilligers alleen op basis van deze overeenkomst aan onderzoek door een professionele archeologieorganisatie gaan meewerken. Het onderhandelen over de inhoud van deze samenwerkingsovereenkomst is uitsluitend voorbehouden aan het hoofdbestuur. Concreet gezegd: vóór u zich verbindt aan een professioneel archeologiebedrijf, dient u eerst bij het hoofdbestuur (en wel bij diegene die belast is met de portefeuille Verzekeringen, Veiligheid en Arbo) te controleren of een samenwerkingsovereenkomst met de AWN is gesloten. Indien dat niet het geval is, stelt u dan het hoofdbestuur daarvan op de hoogte. Het hoofdbestuur onderneemt dan verdere actie. Tenslotte: Op de website van de AWN vindt u een voorbeeld van deze samenwerkingsovereenkomst, gesloten met het gefingeerde bedrijf Put & Sleuf Archeo-onderzoek b.v. te Grondspoorstad. Voorts kunt u natuurlijk via mij inlichtingen ontvangen (tel.nrs. 078-6186819 of 06-22236188) en via mijn e-mail: nieuwelugt@planet.nl. Jan Nieuwenhuis
III
06-katern.indd 3
09-12-2007 13:05:05
Ethische Code AWN
1. L eden* van de AWN worden geacht te handelen naar de richtlijnen van de vigerende wet- en regelgeving op gebied van de archeologie, zowel op rijks-, provinciaal als gemeentelijk niveau; hiertoe 2. verwerven leden van de AWN geen objecten in eigendom, afkomstig uit archeologisch veldonderzoek, verhandelen zij deze niet, noch dragen zij deze over aan derden, die hier geen rechten op kunnen doen laten gelden; 3. m elden leden van de AWN vondsten bij het bevoegd gezag, met het doel bij te dragen aan de kennis van het bodemarchief en dragen zij deze, indien gedaan tijdens archeologische veldverkenning of proefonderzoek, aan deze over; 4. g even leden van de AWN zich niet over aan het moedwillig vernielen of vernietigen van het bodemarchief en oudheidkundige structuren of objecten; bovendien 5. t rachten leden van de AWN de kennis van en over het bodemarchief te vergroten door hieraan in woord en geschrift bij te dragen, daar waar dit verplicht is (gravend onderzoek) of wenselijk is (veldverkenning of op basis van algemene kennis); 6. handelen leden van de AWN tijdens gravend onderzoek naar de aanwijzingen en richtlijnen van het bevoegd gezag. Leden van de AWN die zich bewust niet aan deze Ethische Code van de AWN houden, riskeren een royement. Aspirant-leden die zich evident niet aan de Ethische Code van de AWN houden, kunnen, conform artikel 8 lid 1 resp. artikel 6 van de Statuten, als lid worden geweigerd. *Onder ‘leden’ wordt verstaan: leden, student-leden, jeugdleden, huisgenoot-
leden en geassocieerde leden, conform art. 5 van de statuten. Ten overvloede wordt hierbij verwezen naar de Monumentenwet 1988, met name de artikelen 1, 40 tot en met 49 en 56. Aldus vastgesteld tijdens de Algemene Ledenvergadering op 21 april 2007 te Lelystad. Jeroen ter Brugge (voorzitter AWN)
AWN-excursie naar Eindhoven Daar stonden we dan op een druilerige 29 september in de modder van een bouwput, met vóór ons de verstilde restanten van een middeleeuwse (de Woenselse) stadspoort, twee meter onder het maaiveld dat op dat moment eerder een ‘lawaaiveld’ was: boven onze hoofden denderden de vele tientallen decibellen
van de ‘sfeermuziek’ van de Bijenkorf Plaza, afgewisseld door een mannenstem die met commerciële quasi-opgewektheid reclameboodschappen over de archeologische resten heen bralde. We werden ontvangen door organisator Bram van der Walle en leden van afde-
IV
06-katern.indd 4
09-12-2007 13:05:05
ling 23 ‘Kempen en Peelland’ in wat voorzitter Tonnie van de Rijdt in haar openingswoorden een ‘gonzend archeologisch centrum’ noemde. Naast het actief beoefenen van archeologisch werk houdt men zich in het centrum nog bezig met tal van nevenactiviteiten, van het geven van adviezen tot het uitzetten van (archeologische) wandelroutes. Nico Arts, stadsarcheoloog en bevlogen spraakwaterval, beschreef daarna de archeologie in de ‘boom-town’ van Brabant, maar merkte eerst op dat de huisvesting aan de Deken van Somerenstraat toch als ‘tijdelijk’ wordt gezien. Hopelijk komt er binnen afzienbare tijd een echt stadsmuseum. Nico gaf in korte tijd ontzettend veel informatie over de geschiedenis van de archeologie in en om Eindhoven, een stad die overigens ‘pas’ rond 1200 na Chr. is gesticht vanuit Vlaanderen. Enkele bijzondere, recente vondsten (bij de Woenselse stadspoort): een zogenaamde ambachtelijke kuil uit de 13e eeuw, met sporen van voetstappen, ook die van kinderen (waarschijnlijk verband houdend met de wolindustrie), en een ijzeren zwaard, mét schede. Tenslotte moést nog even het DNAonderzoek betreffende de begravingen bij de Catharinakerk ter sprake komen. Nico benadrukte nogmaals het belang van dit onderzoek, op archeologisch, historisch, maar zeker ook medisch gebied! In twee groepen werden we daarna rondgeleid in het Archeologisch Centrum, waarbij steeds weer de strenge regels voor depotbeheer (o.a. de klimaatbeheersing) bleken. Opvallende zaken: de verbazingwekkende hoeveelheid dozen - ruim 5000 - (in verband hiermee de ethische vraag bij het bewaren van de menselijke resten van de Catharinakerk-opgraving: één mens in één doos?), de informatieve opstellingen van archeologica, de prachtige lakprofielen, de gezichtsreconstructie van ‘Marcus van Eindhoven’ en het verhaal van de ‘19e-eeuwse rechter en
Af b. 1 Vitrine in het Archeologisch Centrum (foto: Cor Westra).
Af b. 2 Restanten van de Woenselse poort (foto: Cor Westra).
Af b. 3 Deelnemers in de middeleeuwse herberg (foto: Cor Westra).
V
06-katern.indd 5
09-12-2007 13:05:09
Af b. 4 Nico Arts in Toterfout Halve Mijl (foto: Ben Kanters).
zijn vrouw’: afgaande op de gevonden resten van de vrouw reconstrueerden archeologen bij haar een opvallend grote haakneus; een schilderij bevestigde later zeer duidelijk deze hypothese. Na een voortreffelijke lunch wandelden we met de stadsarcheoloog naar de bouwput bij de Plaza, waar in de middeleeuwse stadsgracht de resten van brugpijlers (met een console van baksteen) en een poortconstructie met ophaalbrug zijn teruggevonden. Nico’s verhaal, inclusief zijn opmerking dat geprobeerd wordt dit archeologische ‘pareltje’ voor de toekomst te behouden, ging min of meer verloren in de geluidsgolven vanuit de Plaza. Verderop torent, vlakbij de restanten van het klooster Mariënhage (voorheen Maria in den Haeghe), even voor 1100 gesticht op een motte en bekend door ‘monnikenwerk’ uit de 15e en 16e eeuw, een moderne kantoorflat van Jo Coenen boven oud en nieuw Eindhoven uit. Tenslotte liet het dagprogramma ons kiezen uit twee opties: een bezoek aan het HOME, het Historisch Openlucht Museum Eindhoven, onder leiding van veldtechnicus Ben van den Broek, of een uitstapje met Nico Arts naar de graf heuvels van Toterfout Halve Mijl en omgeving. Een wandeling over de modderige paden
en veldkeiweggetjes, tussen de ijzertijdboerderijen en middeleeuwse huizen van het HOME vormde - ook al weer - een tegenstelling met het tochtje in het moderne centrum van Eindhoven: dag van kontrasten! Je zou het opmerkelijk kunnen noemen dat veel zaken uit de (Late) IJzertijd nog herkenbaar zijn in de 20-er jaren van de vorige eeuw, in ieder geval in Brabant: de manier van wonen, samen met het vee in één ruimte, de technieken om voedsel te bewaren en te bewerken, de manier waarop de woningen/ boerderijen gebouwd werden, etc. We zagen reconstructies van de ‘Meerhovense’ ijzertijdboerderij, een boerderij uit Oss-Ussen van ongeveer 500 voor Chr., een smidse uit hetzelfde OssUssen uit de Late IJzertijd en een heel bijzondere, bootvormige boerderij uit Blixenbosch (misschien een wisselplaats). In één van de nagebouwde middeleeuwse woningen, een herberg, werd bij al dan niet middeleeuwse versnaperingen al wat nagepraat over deze geslaagde excursie. Over de bekende grafheuvels bij Toterfout Halve Mijl wist Nico Arts, uiteraard, een interessant verhaal te doen: de ene is een twee-perioden-graf heuvel, dus voor langere tijd gebruikt, de andere, een heuvel zonder ringpalen, heeft mogelijk een mystiek-magische betekenis (gehad), gezien van oudsher de verhalen over spoken e.d. Omdat we ruim in de tijd zaten, is ook nog de oude, vrijstaande kerktoren van Hoogeloon met een bezoek vereerd, een toren die net als andere oorspronkelijk tussen de akkers heeft gelegen. Mogelijkerwijs zijn er ook nog oude nederzettingen in die omgeving. Bij de afsluitende borrel was iedereen het erover eens: “Bram, afdeling 23, Nico en andere gastvrije Eindhovenaren: wat een geweldige dag!” Marijn Lockefeer
VI
06-katern.indd 6
09-12-2007 13:05:11
Schervendag van de LWAOW in samenwerking met de AWN-afdeling Flevoland Zaterdag 26 januari 2008 in het Nieuw Land Erfgoedcentrum in Lelystad, Oostvaardersdijk 01-13, naast Bataviawerf. Het voorlopige programma voor deze dag ziet er als volgt uit: 10.30 – 11.00 uur Ontvangst met koffie 11.00 – 11.15 uur Jan Venema, voorzitter LWAOW Opening 11.15 – 12.15 uur Herman de Vos Het leven en werk aan boord van het VOC-schip ‘Brug’ 12.15 – 13.00 uur Lunch, tevens tijd voor bespreking meegebrachte vondsten (er zijn tafels beschikbaar om e.e.a. op uit te stallen). 13.00 – 13.45 uur Wouter Waldus, ADC Amersfoort Berging wrak ‘De Jacob’ in de Dortse Kil 13.45 – 14.15 uur Jef van den Akker, Stichting B.O.S Aanmoedigingsprijs
14.15- 14.30 uur Martijn Manders, RACM Handhaving 14.30 – 15.30 uur Mededelingen van de regiocoördinatoren en de cursuscoördinator 15.30 – 16.30 uur Afsluitende borrel De deelnemersbijdrage aan deze Schervendag bedraagt € 15,00 per persoon. Dit bedrag bij opgave van deelname over te maken op rekeningnr. 56.84.22.732 tnv penningmeester LWAOW, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot. In verband met de bestellingen voor de lunch verzoek ik u bij deelname aan deze Schervendag dit voor 23 januari 2008 via mail door te geven aan Albert Zandstra (secretariaat@lwaow.nl). Met vriendelijk groeten namens het bestuur van de LWAOW, Albert Zandstra
Agenda Berichten voor Westerheem 2008-1 dienen voor 15 december 2007 in ons bezit te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 15 februari 2008) plaatsvinden. 9 januari 2008 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Godfried Nijs:’De circumvallatie-linie rondom Groenlo’. In 1627 ondervonden Groenlo en omgeving het geweld van de Tachtigjarige Oorlog. In de zomer van dat jaar had prins Frederik Hendrik, samen met 20.000 soldaten, zijn kampement opgeslagen voor deSpaanse vesting. Om de stad van de buitenwereld af te sluiten en om zich te kunnen verdedigen tegen het Spaanse ontzettingsleger, liet de prins een circumvallatie-linie aanleggen. Deze ‘ves-
ting om een vesting’ was op strategische plekken voorzien van schansen, redoutes en legerkampen. De resten hiervan liggen nog steeds grotendeels onder het maaiveld verborgen, meestal onzichtbaar, maar tijdens afgelopen hete en droge zomers ineens wel zichtbaar. Door luchtfoto’s en de reconstructie van de Engelse Schans, heeft de circumvallatielinie veel (ook bestuurlijke) aandacht gekregen. De Tachtigjarige Oorlog, en verleden, heden en toekomst van de linie zullen tijdens de lezing aan de orde komen. De
VII
06-katern.indd 7
09-12-2007 13:05:11
indrukwekkende luchtfoto’s zullen niet ontbreken. Plaats: Cultureel centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het Centraal Station). Parkeergarage Centraal nabijgelegen. Aanvang lezing 20.00 uur, samenkomst 19.45 uur. Entree: € 2,-, leden en donateurs € 1,-. 13 februari 2008 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Eric van der Kuijl: ‘Het archeologisch onderzoek op het Van Perlsteinterrein te Doetinchem’. Van Perlstein had hier van 1864 tot circa 1980 een distilleerderij voor sterke dranken met name jenever. Een groot deel van de fabriek is in de oorlogsjaren in de as gelegd. Op de locatie is inmiddels een appartementencomplex met parkeergarage en winkels gerealiseerd. Het voorafgaande archeologisch onderzoek is door Synthegra in 2005 uitgevoerd. Het unieke van dit onderzoek was dat het de eerste keer was dat er op zo’n grote schaal een systematisch onderzoek in de binnenstad van Doetinchem kon worden uitgevoerd, waarbij het bodemarchief tot op de ongeroerde laag (het rivierduin van de Oude IJssel) onderzocht kon worden. Verrassend waren hierbij de ontdekking van een akkercomplex uit de periode van de Late IJzertijd of vroeg-Romeinse Tijd. Daarnaast zijn er mogelijk sporen gevonden van de Grafelijke Hof Brewinc. Ook werden de restanten aangetroffen van het middeleeuwse Catharinagasthuis. Het rijke vondstmateriaal uit de 16e en 17e eeuw ontkracht de hypothese dat Doetinchem in de Gouden Eeuw een eenvoudig, op agrarische leest geschoeide plattelandsgemeente geweest zou zijn geweest. Voor plaats en aanvang lezing: zie lezing 9 januari.
Nederland kent ruim 3000 beschermde archeologische monumenten. Een groot deel hiervan is graf heuvel. Bekende archeologen als Van Giffen, Holwerda en Modderman hebben diverse grafheuvels onderzocht. Gesteund door het beleid behoud in situ is sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw niet of nauwelijks meer onderzoek gedaan naar dit fenomeen. Het grote aantal bekende grafheuvels en het diverse onderzoek uit het verleden doen vermoeden dat we er een goed beeld van hebben. Niets is minder waar! Dit blijkt uit een graf heuvelproject in Apeldoorn dat door de gemeente, samen met UL en RACM, wordt uitgevoerd. Plaats: Lezingenzaal Doopsgezinde Gemeente, Brink 89 te Deventer. Aanvang jaarvergadering 19.30 uur. Entree: gratis. 13 februari 2008 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Ruurd Kok: ‘Celtic Fields’. Door het beschikbaar komen van nieuwe technieken voor gedetailleerde hoogtemetingen zijn er de laatste jaren veel sporen van Celtic Fields ontdekt, het akkersysteem dat door boeren in de IJzertijd gebruikt werd. De uitgestrekte systemen van kleine, vierkante akkertjes met lage walletjes blijken ook op de Utrechtse Heuvelrug voor te komen, en wel op meer plaatsen dan voorheen bekend was. Ruurd Kok, provinciaal archeoloog van Utrecht, vertelt hoe en waar deze Celtic Fields zijn teruggevonden en hoe de resten van dit oude akkerbouwsysteem in het landschap gevisualiseerd kunnen worden voor een breder publiek. Plaats: Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Entree: € 3,- voor niet-leden, € 1,50 voor leden AWN.
13 februari 2008 Afd. Zuid-Salland – IJsselstreek – OostVeluwezoom Jaarvergadering + lezing door Maarten Wispelwey.
VIII
06-katern.indd 8
09-12-2007 13:05:11
Voorwoord
Ergens in een vergeten uithoek van Gelderland ligt AWN-afdeling 15: West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard. We zitten ingeklemd tussen grote, archeologisch zeer belangrijke steden zoals ’s-Hertogenbosch, Utrecht en Nijmegen, steden waar archeologie hoog in het vaandel staat, steden met een eigen archeologische dienst. De ‘echte’ steden in ons gebied (Buren, Culemborg, Tiel en Zaltbommel) moeten het zonder zo’n dienst stellen en aanstelling van een regio-archeoloog is een reeds lang ge koesterde wens die nog altijd niet is verwezenlijkt. Zo vormen wij, van afdeling 15, het achterland en de achterhoede van die grote steden. En juist omdat de archeologie in die steden zo in de ‘schijnwerpers’ staat, dreigt de archeologie in onze gekke uithoek van Gelderland een beetje vergeten te worden. We zijn een grote regio, ingeklemd tussen de rivieren en met een relatief kleine groep mensen bestrijken we een gebied dat tal van archeologische parels bevat, uit alle perioden. Alle gemeenten in onze regio hebben te maken met grote gebieden van hoge archeologische waarde, juist omdat we op zo’n uniek stukje van Nederland zitten. En de kwaliteit van de archeologie in ons gebied is juist zo hoog omdat we een vergeten hoekje zijn. In delen van ons grond
gebied heeft nog geen ruilverkaveling plaatsgevonden…. Het aantal vinexwijken is beperkt gebleven zodat ‘onze’ archeologie redelijk onaangetast is gebleven. Al 40 jaar (zo blijkt…) zijn wij hier bezig om de archeologie op de kaart te krijgen. En steeds maar weer blijkt dat ook hier onze ogen en oren voor de archeologie noodzakelijk zijn. We kunnen niet altijd overal bij zijn en nu we niet meer zelf zomaar mogen graven, leveren we onze bijdrage aan opgravingen, waar we kunnen. We bieden onze hulp aan en geven gemeenten in de regio ondersteuning bij het formuleren van een archeologiebeleid. Zonder onze inzet zou een aantal locaties ongezien zijn verdwenen. Van een selectie van de activiteiten wordt nu in dit jubileumnummer van Westerheem verslag gedaan. Omdat er in 40 jaar veel gebeurt en Westerheem niet ongelimiteerd veel artikelen kan opnemen, is er waarschijn lijk ook in een volgend nummer aandacht voor onze regio! Zo hopen we een klein inzicht te ver schaffen in ‘onze’ AWN 15. Channa Cohen Stuart
Voorwoord
06-binnenwerk.indd 407
|
407
09-12-2007 13:43:25
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg Jan Schoneveld
Aanleiding en doel van het onderzoek Het onderzoeksterrein dat van oudsher bekend staat als Caetshage, ligt aan de zuidzijde van Culemborg. Het terrein wordt aan de westzijde begrensd door de Rijksstraatweg. Aan de overige zijden wordt het terrein omsloten door een bocht in het riviertje de Meer. Geologisch gezien ligt het onderzoeksgebied op een oeverafzetting van de Schoonrewoerdse Stroomrug. In het rivierengebied vormen de stroomruggen de hogere en drogere delen van het landschap en zijn daardoor in de loop van de tijd uitgezochte woonplaatsen geweest. De Gemeente Culemborg had op het terrein de aanleg van een stadsboerderij gepland. Dit betekende dat er voor een aantal gebouwen funderingen zouden worden gegraven. Daarnaast zouden er tuinen worden aangelegd en zou er bovendien een kreek worden uitgegraven, omdat er mogelijk vroeger ook een kreek over het terrein heeft gelopen. Bovendien zou de ondergrond geroerd gaan worden voor het planten van bomen en singels. Omdat het terrein mogelijk een interessant bodemarchief bevatte en dit door de geplande werkzaamheden ernstig aangetast zou worden, werd besloten tot een archeologisch onderzoek. Met het in de tijd voortschrijdend inzicht is een wisselend onderzoeksdoel geformuleerd.1 Omdat hier mogelijk het middeleeuwse kasteel van de heren Caets was gesitueerd, werd het terrein in eerste instantie geĂŻnventariseerd. Vervolgens werd een veldkartering uitgevoerd om een eerste inzicht te verkrijgen in de
408
|
06-binnenwerk.indd 408
archeologische waarde van het terrein. Daarna werden de bekende algemene onderzoeksvragen gesteld: over de aard, omvang, diepteligging en datering van de vindplaats, over zijn conserveringstoestand en gaafheid, en of er een mogelijke relatie was tussen vondsten op de verschillende delen van het terrein. Omdat er werkelijk aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van een middeleeuws kasteel, kon het doel van het onderzoek verder worden gepreciseerd en de vraagstelling worden uitgebreid tot: wat is de globale lay-out van het kasteel, is er sprake van een voorganger en is er een chronostratigrafische opbouw te ontwaren in de opvulling van de veronderstelde oude kreek? Inmiddels waren er aanwijzingen voor een Romeins grafveld te voorschijn gekomen. Ook het onderzoek van eventueel aanwezige crematiegraven werd doel van de studie en het werd opgenomen in de vraagstelling. Onderzoeksgeschiedenis en werkwijze Het onderzoek van Caetshage is uitgevoerd door Archeologisch Adviesbureau RAAP en ARC bv uit Groningen en Geldermalsen. Daarbij heeft de Afdeling 15, Regio West- en Midden Betuwe en Bommelerwaard van de AWN geassisteerd, maar ook zelfstandig onderzoek uitgevoerd. In 1997 en 1998 is door RAAP een Cultuurhistorische Effect Rapportage (CHER) opgesteld voor de wijdere omgeving. 2 Het terrein Caetshage is toen onderzocht door middel van een veldkartering, terwijl ook een enkele boring
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
09-12-2007 13:43:28
Afb. 1 De twee vindplaatsen E en F uit het RAAP-onderzoek (kaart B. Schomaker, ARC).
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
06-binnenwerk.indd 409
|
409
09-12-2007 13:43:30
Afb. 2 De proefsleuven van het ARC en de AWN-afdeling 15 (kaart B. Schomaker, ARC).
410
|
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
06-binnenwerk.indd 410
09-12-2007 13:43:43
is gezet. Als resultaat worden twee puinconcentraties gemeld, de vindplaatsen E en F (afb. 1). In het rapport van RAAP worden nog drie meldingen van archeologische vindplaatsen genoemd in de directe omgeving van Caetshage. Aan de zuidoostzijde van het terrein is op twee plaatsen Romeins en laatmiddeleeuws aardewerk gevonden. Aan de overzijde van de Rijksstraatweg is tijdens het onderzoek voor de CHER een cultuurlaag aangeboord die uit het Neolithicum of de Bronstijd stamt. Vervolgens voerde de AWN in april 2002 een uitgebreide veldkartering uit op terrein Caetshage.3 Tijdens deze kartering werden ook boringen gezet en drie kleine proefsleuven gegraven. Als resultaat leverde dit baksteenfragmenten op, verspreid over het gehele terrein, en aardewerkscherven, variĂŤrend van Romeinse terra sigillata tot modern porselein. Daarbij sprongen de door RAAP genoemde vindplaatsen E en F er duidelijk uit. Op vindplaats E waren duidelijke rechte banen zichtbaar in de puinverspreiding.
Deze vormden twee vierkanten van ongeveer 25 bij 25 m waarbij aardewerkscherven vooral aangetroffen werden binnen het gebied, afgebakend door de puinbanen. Bij de ene uitbraaksleuf betrof het 12e- tot 13e-eeuws aardewerk, bij de andere 14e tot 15e-eeuws steengoed. Daarnaast werden hier ook botten en een rij gave bakstenen gevonden. Boringen in het gebied toonden een slootvulling aan. Vindplaats F leverde een veel diffuser beeld. De puinconcentraties waaierden naar alle zijden uit, zonder dat de AWNâ&#x20AC;&#x2122;ers echte puinbanen konden aantonen. Bij een vervolgonderzoek troffen zij op een ontgraven deel van dit terrein langs de Rijksstraatweg een smal vloertje van baksteen aan. Dit bestond uit twee rijen baksteen, zonder mortel tegen elkaar aangelegd op een laagje ashoudende zwarte grond. Mede omdat er overal op Caetshage baksteenafval werd gevonden dat op baksteenproductie wijst (sintels en misbaksels), ontstond het vermoeden dat op deze plek een steenoven heeft gestaan.
Afb. 3 De verschillende zones van de ARCbegeleiding (kaart B. Schomaker, ARC).
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
06-binnenwerk.indd 411
|
411
09-12-2007 13:43:47
Vervolgens werd besloten tot het aanleggen van proefsleuven. Dit proefsleuvenonderzoek werd uitgevoerd door ARC bv uit Geldermalsen in samenwerking met de afdeling 15 van de AWN (afb. 2). In een eerste fase, van 25 tot en met 29 maart 2002, werden twee proefsleuven aangelegd met een lengte van 70 m en een breedte van 4 m, de ene over vindplaats E (werkput 4 en 5), de andere over vindplaats F (werkput 1 en 2). Vervolgens is haaks op deze sleuven een proefsleuf van 20 bij 4 m getrokken (werkput 3 en 6). Haaks op het oostelijk einde van de sleuf door vindplaats E is, om duidelijkheid in de grondsporen te verkrijgen, een sleuf van 50 bij 2 m aangelegd en in het verlengde van werkput 6 nog een profielsleuf van 30 bij 2 m (werkput 8). Met uitzondering van werkput 3 zijn steeds twee vlakken gedocumenteerd. Tijdens een tweede fase, van 23 tot en met 26 september 2002, werd een 110 m lange sleuf (werkput 9, 10 en 11) aangelegd, uitgevoerd in één vlak. Bovendien werd het verwijderen van de bouwvoor op het terrein, ten noorden van vindplaats E, archeologisch begeleid. In juni, juli en augustus 2004 bleken graafmachines de bouwvoor op het terrein te hebben verwijderd. Onmiddellijk na de melding hiervan door leden van de AWN werd besloten een archeologische begeleiding in te stellen. In augustus en oktober 2004 werd deze uitgevoerd door medewerkers van ARC bv en leden van afdeling 15 van de AWN. Daarbij werd het terrein, om te redden wat er te redden viel, ingedeeld in zones op basis van drie factoren: de gekende archeologische waarde, de potentiële archeologische waarde en de bedreiging. Zeven interessante zones konden zodoende goed gedocumenteerd worden (afb. 3). Door AWN’ers zijn na af loop van de begeleiding nog werkzaamheden uitgevoerd op het terrein. Er is vondstmateriaal verzameld en er zijn sporen ingetekend. Omdat hierbij interessante vondsten zijn aangetroffen, werd besloten deze bij het onderzoek te betrekken. Deze nadere studie werd, in een vrucht-
412
|
bare gedachtenwisseling, uitgevoerd door de specialisten van ARC bv en de AWN-leden. Geschiedenis van het onderzoeks gebied In de bocht van de Meer heeft tot in de 15e eeuw het versterkte huis Kaetshage gestaan. 4 Deze hof bestond uit zes morgen land die zelf weer deel uitmaakten van zestien morgen, de kern van de ‘heerlickheijt Caetshage’. Tot deze heerlijkheid behoorde een niet onbelangrijk deel van de gerechten, tienden en leengoederen in het latere land van Culemborg. Het geslacht van Kaets was een zijtak van de heren van Buren. Vermoedelijk gebruikten zij de nieuwe familienaam, omdat ze een huis bezaten in de stad Utrecht naast de kaatsbaan op het Janskerkhof. In deze Utrechtse stadswoning zal de familie voornamelijk verblijf hebben gehouden. De oudste naamdrager is Hubert van Buren die zich in 1257 Hubertus de Catse noemt. De enige van Kaets die regelmatig in de bronnen voorkomt, is zijn (achter?)kleinzoon, Gijsbert. Diens dochter, Mabelia, huwt in 1336 met Alard van Buren, waardoor de Kaetse goederen in het bezit van de heren van Buren komen. Haar kleinzoon, Willem van Buren, komt in botsing met de hertog van Gelre en moet, om zijn oorlogen te bekostigen, Kaetshage, de ‘heerlijke hofstede’ verkopen. Via een omweg komt het goed aan Gelre en wordt een Gelders leen, waarna het in 1514 wordt verkocht aan het klooster Mariënkroon. Dit was een vrouwenklooster van de derde regel van St.-Franciscus, gelegen in Culemborg. Over de hofstede zelf wordt in een ‘memorie omtrent het goedt Caetshage’ (ca. 1680) gezegd dat het huis zelf bij de aankoop al was afgebroken. Wanneer dit is gebeurd wordt uit de bronnen niet duidelijk. Stenen van het verdwenen kasteel zijn mogelijk gebruikt voor de bouw van de Sint Annakapel die buiten de Zandpoort, ten zuiden van de stad, moet hebben gestaan. Deze kapel is op haar beurt in september 1566 tijdens de Beeldenstorm verwoest.
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
06-binnenwerk.indd 412
09-12-2007 13:43:48
Resultaten Gedurende de opgraving door middel van proefsleuven was reeds een hoeveelheid Romeins aardewerk aangetroffen. Aangenomen werd toen dat het middeleeuwse opspit betrof of materiaal af komstig uit de Romeinse vindplaatsen in de omgeving. Tijdens de archeologische begeleiding echter werden tien Romeinse crematiegraven gevonden. Zeven daarvan werden gedurende de campagne van ARC bv opgegraven, drie tijdens de afsluitende werkzaamheden van afdeling 15 van de AWN. Elke crematie heeft een eigen nummer gekregen. In zone 2 werden twee crematiegraven gevonden, respectievelijk crematie 1 en 2 genoemd, tijdens het couperen van een middeleeuws spoor. Beide graven zijn min of meer cirkelvormig. Het meest westelijke, crematie 1, betreft het graf van een volwassen individu. Helaas konden geen geslachtskenmerken worden vastgesteld of een leeftijdsbepaling worden gedaan; daarvoor was te weinig aan crematieresten bewaard. Dit graf had een diameter van ongeveer 90 cm. In het graf werd veel vondstmateriaal aangetroffen, waaronder een munt en aardewerk, dat gedateerd kan worden tussen het eind van de 1e eeuw en het eind van de 2e eeuw na Chr. In totaal werden 101 fragmenten van 3 potten geborgen. Ze bleken te reconstrueren tot een gladwandige kruik van het type Stuart 110A en een beker van geverfde waar. Deze laatste is vervaardigd van witte klei en voorzien van een zwart vernis. De beker heeft een strakke wand en een karniesrand, terwijl het onderste deel voorzien is van zandbestrooiing. Van de derde pot, een ruwwandige, reducerend en matig hard gebakken kookpot, is alleen de vlakke bodem met standvoet aanwezig. Alle scherven waren sterk geĂŤrodeerd en voorzien van ijzerconcreties, omdat ze mee verbrand zijn tijdens de crematie. Uit de kleur van de crematieresten kon een verbrandingstemperatuur van 650-700 0C worden afgeleid. De aangetroffen munt bleek een as van keizer Augustus en werd geslagen tus-
Afb. 4 Glazen flesje, mogelijk afkomstig van crematie 1 (foto L. de Jong, ARC).
sen 27 voor en 14 na Chr. Deze munt moet dus lang in omloop zijn geweest, voor hij aan de crematie werd toegevoegd. Naast deze metaalvondst werden ook fragmenten van twee ijzeren spijkertjes geborgen, mogelijk af komstig van de dodenbaar. Een losse vondst van de stort heeft mogelijk behoord tot het vondstmateri-
Af b. 5 Onderzijde f lesje af b. 4 (foto L. de Jong, ARC).
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
06-binnenwerk.indd 413
|
413
09-12-2007 13:43:49
Afb. 6 Munt van Gordianus III (foto L. de Jong, ARC).
Afb. 7 Geverfde beker (foto L. de Jong, ARC).
414
|
aal van graf 1. Het complete object van glas betreft een vierkant f lesje, een zogenaamd prismaflesje, type 50a (afb. 4).5 De totale hoogte van het f lesje bedraagt 112 mm, de breedte van de rechthoekige zijde ongeveer 45 mm, waarbij valt op te merken dat het flesje naar de voet toe enigszins taps toeloopt. De bodem zelf, voorzien van een kleine ronde ziel, heeft vier kleine pukkels die als standvoetjes dienen. In het centrum is de afdruk van het pointilmerk te zien binnen een cirkel (afb. 5). De liprand is ontstaan door terugduwen van de hals en is daardoor niet overal even breed. Op de schouder is een driedelig bandoor aangebracht. De datering van dit soort flesjes is vrij onzeker, maar zal in de 1e en 2e eeuw na Chr. moeten liggen. Iets ten oosten van deze crematie lag een ander graf, crematie 2. Dit graf is kleiner en heeft een diameter van ongeveer 50 cm. Uit dit graf bleef zeer weinig botmateriaal bewaard, slechts 0,4 g. Wel bevond zich er een bandvormige draadfibula (mantelspeld) in, die ruwweg gedateerd kan worden in de 2eâ&#x20AC;&#x201C;3e eeuw na Chr. Dit type wordt gekenmerkt door een ronde, hoekige of, in het geval van Culemborg, bandvormige beugel en een onderdraadse veerconstructie met vier windingen. Bij crematie 2 werden 61 glasscherven aangetroffen, waarvan een aantal gesmolten was en een aantal niet. Het betreft scherven van lichtgroen glas, waarbij
vooral de scherven van de bodem onaangetast zijn. Mogelijk behoren ze tot een schaal van het type 2.6 Het glas is van goede kwaliteit en zonder bellen geblazen. Door AWN-leden werd in een eerder stadium, vlakbij deze twee graven, een derde graf opgegraven, crematie 10. Het betreft het graf van een volwassen individu, waarschijnlijk een man. Bij overlijden moet hij tussen de 40 en 60 jaar oud zijn geweest. In dit graf waren als grafgiften onder andere een draadfibula uit de 3e eeuw na Chr., een ijzeren staafje en een glazen kraal meegegeven. Ook in zone 3 werd een crematiegraf gevonden, crematie 8. Het graf is min of meer cirkelvormig en heeft een diameter van ongeveer 50 cm. Hier was eveneens een volwassen persoon begraven. Er werden geen bijgiften of ander archeologisch materiaal aangetroffen in dit graf. Wel kon aan de hand van de kleur van de crematie de verbrandingstemperatuur worden vastgesteld, 650â&#x20AC;&#x201C;700 0C bij een gelijkmatige verbranding. Crematie 6 en 7 werden in zone 5 gevonden. Ze liggen op enige meters afstand
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
06-binnenwerk.indd 414
09-12-2007 13:43:52
van elkaar, even ten noorden van de middeleeuwse gracht. Beide graven bevatten volwassen individuen. Bij crematie 6 werden geen vondsten aangetroffen. Wel kon ook hier de verbrandingstemperatuur op 650–700 0C worden gesteld. Bij crematie 7 kon de leeftijd van de overledene op circa 40 jaar worden bepaald. Als grafgift lag er een bronzen munt van keizer Gordianus III uit 238–244 na Chr. Langs de rand op de voorzijde staat het opschrift IMP GORDIANUS PIUS FEL AVG. Gecentreerd afgebeeld staat een gelauwerde keizer Gordianus, die naar rechts kijkt (afb. 6). Op de keerzijde staat langs de muntrand het opschrift AETERNITATI AVG. Op het midden van de munt staan horizontaal de letters S en C (Senatus Consulto – Op besluit van de senaat). Hiertussen staat de godin Sol die eveneens naar rechts kijkt en in haar rechterhand een globe houdt. Naast deze munt werd in dit graf een complete, geverfde beker uit de late 2e eeuw of de eerste helft van de 3e eeuw na Chr. aangetroffen. Het is een buikig exemplaar met drie brede zones kerfbandversiering. De beker heeft een
roodbruin baksel en is voorzien van een matglanzend, zwart vernis (afb. 7). Vlakbij dit graf werden enkele verbrande botfragmenten en Romeins aardewerk gevonden, die vermoedelijk bij een verstoord graf horen. Net ten noorden en noordoosten van een middeleeuwse sloot, in zone 6, werden drie Romeinse crematiegraven gevonden. Eén crematiegraf, crematie 3, was rijker van grafgiften voorzien dan de andere aangetroffen graven. Niet minder dan 84 aardewerkfragmenten behoorden tot een twee-orige kruik met een matig hard geoxideerd roze baksel met fijne zand- en chamottemagering. De bodem was voorzien van een standring. Naast deze kruik in fragmenten werden drie complete vormen aangetroffen. Twee daarvan betroffen terra sigillata. De ene is een ondiepe kom, type Drag. 32 met een diameter van 16 cm en een hoogte van 4,5 cm. De rand is licht beschadigd, voordat de afwerkende slib is aangebracht. De tweede is een kop type Drag. 40 met een diameter van 11 cm en een hoogte van 5 cm. Beide zijn afkomstig uit Oost-Gallië. Ze zijn
Afb. 8 Kruik, type Stuart 111 (foto L. de Jong, ARC). Afb. 9 Ruwwandige kookpot, type Stuart 201A, sterk vervormd door verbranding (foto L. de Jong, ARC).
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
06-binnenwerk.indd 415
|
415
09-12-2007 13:43:54
gebruikt, want er is slijtage aanwezig. Ze hebben een oranjerood baksel en een licht roodbruine, vlekkerige, matglanzende onregelmatige sliblaag. Verder zijn ze ongedecoreerd gebleven. Als laatste aardewerkgift was een onbeschadigde kruik aanwezig, type Stuart 111. De kruik was onverzorgd gefabriceerd; hij heeft een scheve bodem waardoor hij niet zelfstandig blijft staan (afb. 8). Crematie 3 leverde dertien scherven van lichtgroen glas. Ze behoren tot een bolbuikig f lesje, een aryballos, met een licht afgeplatte bodem, type 61.7 De hoogte van het flesje is 50 mm. Hoewel het glas van goede kwaliteit is, heeft zich op de buik een grote luchtbel gevormd. Op basis van het vondstmateriaal kan dit graf gedateerd worden aan het eind van de 2e eeuw of het begin van de 3e eeuw na Chr. Het graf vertoonde geen opvallende structuur. Op basis van het volume van de crematieresten en het vondstmateriaal, moet er een ruime kuil gegraven zijn met een diameter van ongeveer 1 m. Leeftijd en geslacht van de overledene konden niet worden bepaald, wel de verbrandingstemperatuur, 500â&#x20AC;&#x201C;700 0C. Een tweede graf, crematie 4, is niet dateerbaar op basis van het vondstmateriaal. Het graf bestond uit een kuil, waarin de crematie was gelegd en een afzonderlijk kamertje waarin een sterk verbrand potje was geplaatst. Het betreft een ruwwandige kookpot type Stuart 201A. Het baksel is reducerend grijs met een fijne magering (afb. 9). In dit graf was een kind begraven van 3-4 jaar oud. Als grafgift was verder een scharnierfibula meegegeven. Kenmerkend voor zoâ&#x20AC;&#x2122;n fibula is dat de naald om een spil draait, die in een koker aan de kop van de speld zit. Van dit aangetroffen exemplaar ontbreken zowel de naald en de beugel; alleen de gecorrodeerde kop is aanwezig. Aangezien de fibula was verbrand, heeft hij vermoedelijk tijdens de crematie op de kleding gezeten. Crematie 4 leverde een scherf van helder glas, afkomstig van de hals van een fles. De hoogte van het fragment is 75 mm en mogelijk moet gedacht worden aan
416
|
een fles van het type 52b.8 Het derde graf in deze zone, crematie 5, betreft eveneens een kindergraf. Het graf wordt op basis van scherven van een geverfde beker en een bijna complete kruik gedateerd tussen het eind van de 2e eeuw en de eerste helft van de 3e eeuw na Chr. De geverfde beker is van het type Gose 196 of Niederbieber 32a. De beker heeft een wit baksel met een zwarte vernis met zandbestrooiing. De bodem ontbreekt. De bijna complete gladwandige kruik is van het type Stuart 111. Daarnaast was er in het graf nog een scherf aanwezig van een ruwwandig bord, type Brunsting 22a. Al het aardewerk toont sporen van verbranding en zal dus met de overledene mee gecremeerd zijn. Door een AWN-lid werd dichtbij crematie 3 en 4 nog een crematie gevonden, nr. 9. Hier was een volwassene begraven, vermoedelijk een vrouw en mogelijk tussen de 20 en 40 jaar oud bij overlijden. Een complicerende factor bij deze crematie was de aanwezigheid van een weinig botmateriaal van een tweede individu. Er waren echter te weinig aanwijzingen om te spreken van een dubbele bijzetting. Als grafgift waren een kruik, een bord en twee bekers meegeven. De ene beker is van het type Stuart 2, een geverfde beker met een strakke wand en karniesrand. De tweede is een kleine beker, type Stuart 204A, ruwwandig. Naast deze bekers bevonden zich in het graf een bord met een doorsnede van 21 cm, type Stuart 218 en een volledig verbrande en gefragmenteerde gladwandige kruik. Het aardewerk uit dit graf stamt uit het eind van de 1e eeuw tot het eind van de 2e eeuw na Chr. Naast de vondsten uit de crematiegraven werd er ook Romeins vondstmateriaal aangetroffen in de middeleeuwse sporen. Dit vondstmateriaal, aardewerk en metaal, sluit naadloos aan bij de grafgiften. Mogelijk is het al in de Middeleeuwen opgespit. Als aardewerksoorten zijn vertegenwoordigd ruwwandig en gladwandig aardewerk, dikwandig aardewerk, geverfde waar, terra sigillata,
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
06-binnenwerk.indd 416
09-12-2007 13:43:54
Reconstructie gracht Aangetroffen sporen
0
30
60
Afb. 10 Grondsporen Hoge Middeleeuwen (kaart S.J. Tuinstra, ARC).
meters
enkele fragmenten handgevormd aardewerk en één fragment van geglazuurd aardewerk. Verder kwamen twee ogenfibulae te voorschijn en enkele stukken leerbeslag. Dit vondstmateriaal levert het gebruikelijke beeld op van een grafveld in de midden-Romeinse Tijd en weerspiegelt een volledig geromaniseerde samen leving. Tijdens de opgravingscampagnes werden de resten van verschillende fasen in het bestaan van het huis Caetshage aangetroffen. In de 12e eeuw is begonnen met de aanleg van de eerste voorloper, een motte. Deze werd omsloten door een gracht met een breedte van onge-
veer 15 m en een diepte van 2,20 m (afb. 10). De motte zelf, op dit binnenterrein, had een doorsnede van circa 40 m. De motte verried zich door een komvormige depressie op het binnenterrein. Deze depressie was opgevuld met bodemlagen, maar was ontstaan door de druk van het gewicht van een groot zandlichaam. Een donkergrijze laag kon worden geïnterpreteerd als een paleosol, een oud loopoppervlak, vermoedelijk uit de Romeinse tijd. Een motte kan worden omschreven als een geheel of gedeeltelijk kunstmatige heuvel met een regelmatige vorm en steile zijden, die gewoonlijk door een droge of natte gracht wordt omgeven. De constructie heeft tot doel de op zijn
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
06-binnenwerk.indd 417
|
417
09-12-2007 13:43:55
Reconstructie gracht Aangetroffen sporen Metselwerk Gracht 1 Gracht 2 0
30
60
Vermoedelijke loop ringmuur
meters
Afb. 11 Grondsporen Late Middeleeuwen (kaart S.J. Tuinstra, ARC).
418
|
afgeplatte top staande versterkingen te verdedigen en de omgeving te beheersen. Vaak is er een lager gelegen voorhof aan de motte toegevoegd.9 De motte wordt gemaakt door bij het graven van een ringvormige gracht de grond te gebruiken om daarmee in het midden van die ring een kunstmatige heuvel op te werpen. Mottes zijn minimaal 3 m hoog, i.v.m. de verdedigbaarheid. In Nederland komen mottes vooral voor vanaf het begin van de 12e eeuw tot het midden van de 13e eeuw. Er is weinig
bekend over de bebouwing op een motte, omdat in de meeste gevallen het oorspronkelijke maaiveld boven op de mottes zover geĂŤrodeerd is dat er geen archeologische sporen bewaard zijn gebleven. Op basis van de weinige beschikbare gegevens zijn er toch veronderstellingen over de ontwikkeling van de bebouwing. Er wordt vanuit gegaan dat de oudste bebouwing op een motte bestond uit een houten toren, omgeven door een palissade. In de meeste gevallen werd de houten toren later door een
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
06-binnenwerk.indd 418
09-12-2007 13:43:56
Legenda
0
Crematiegraf Sloot Muurresten Gracht Waterkuil Oude waterloop
20 meters
40
bakstenen exemplaar vervangen. Aangezien er van de mogelijke motte op Caetshage bovengronds niets bewaard is gebleven, zijn er geen aanwijzingen voor de bebouwing op de top van de motte. Aangenomen mag worden dat deze oorspronkelijk bestond uit houtbouw. Wel werden de resten van een mogelijke waterkuil aangetroffen. De gracht zelf werd gevoed door de Meer. In het zuidoosten, in zone 6, werd een aansluiting gevonden tussen beide; deze loopt naar het westen. Een bijzondere vondst in deze oude waterloop is het ribfragment van een walvis. Het is aan het uiteinde afgezaagd. Bij de archeologische begeleiding werd ook vastgesteld dat het complex een voorhof heeft gehad. Of deze reeds bij de eerste fase, de motte, aanwezig was is niet geheel duidelijk. Ten noordwesten van het kasteelterrein werden echter de uitbraaksporen van een rechthoekig gebouw aangetroffen. Daaromheen lag een brede vierkante gracht. Helaas werd van deze gracht slechts ĂŠĂŠn hoek aangesneden en kon maar een deel van het terrein worden onderzocht. Het verloop van de gracht is dan ook niet geheel dui-
delijk. Vermoedelijk had men via een brug toegang van de voorhof tot het binnenterrein. Van een dergelijke brug zijn echter geen restanten gevonden. De motte werd vermoedelijk in de Late Middeleeuwen geslecht. Aan de binnenzijde van de gracht, dus rond het kasteeleiland, werd een ringmuur geplaatst en een nieuw type kasteel verrees, een rechthoekig of vierkant gebouw met mogelijk een dubbele omgrachting (afb. 11). De ringmuur had een breedte van ongeveer 1 m en was opgetrokken uit stenen met een formaat van 30x15x7,5 cm. Het fundament was niet met mortel gemetseld en lag ook niet in verband. Aan de grachtzijde was de muur aangeaard. Dat is ook wenselijk in verband met vorstschade door ijs in de gracht of tegen het mogelijk wegglijden door gebrek aan tegendruk. Na de afbraak van het kasteel heeft er egalisatie plaats gehad. Zodoende zijn muurresten en uitbraaksleuven verdwenen. Alleen in de westelijke rand van werkput 6 werd mogelijk een muurrest van het kasteel gevonden. Het betreft een rij bakstenen die los tegen elkaar aan lagen. De bakstenen hadden het-
Afb. 12 Resultaten van de archeologische begeleiding (kaart B. Schomaker, ARC).
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
06-binnenwerk.indd 419
|
419
09-12-2007 13:44:04
Afb. 13 De steenoven (tekening R. Aalders, ARC).
Houtskool
420
|
06-binnenwerk.indd 420
zelfde formaat als die van de ringmuur. De richting van de rij bakstenen was globaal noord-zuid en de rij zette zich voort buiten de opgegraven werkput. Omdat er verder geen muurresten bewaard zijn gebleven, is het onbekend hoe het kasteel er uit heeft gezien. Op grond van het onderzoek dat door de afdeling 15 van de AWN is uitgevoerd, zou het kasteel een vierkante vorm kunnen hebben gehad. Er werden immers twee vierkanten van puin gekarteerd.10 De ronde gracht met ringmuur werd ook bij de begeleiding aangetroffen. In de vulling van de gracht lagen veel baksteenresten (afb. 12). De manier waarop deze in de gracht liggen laat ons vermoeden dat ze af komstig zijn van één of meerdere gebouwen, die op het terrein stonden dat omsloten werd door de gracht. Van deze bakstenen gebouwen werd nog één rest in situ teruggevonden. Het betreft een nagenoeg vierkante bakstenen sokkel, met een zijde van ongeveer 1,20 m. Het gebruikte baksteenformaat is 30x15x7,5 cm. Van de sokkel resteerden nog drie lagen bakstenen. Opvallend was dat de sokkel in het noorden, het oosten en het westen goed was afgewerkt. Aan de zuidzijde was duidelijk een muur weggebroken. Omdat de sokkel vlakbij de gracht ligt en omdat hij aan drie zijden is afgewerkt, wordt er vanuit gegaan dat het een poortfragment is van een muur die zich aan de binnenkant van de gracht bevond. Ondanks
Puin
grondig onderzoek werd ten noorden van de sokkel geen tegenoverliggend poortfragment gevonden. De tweede gracht (gracht B) die bij het proefsleuvenonderzoek werd aangetroffen, werd bij later onderzoek niet meer waargenomen. Wel werden buiten het kasteel muurresten opgegraven. Op het voorterrein van de motte werden enkele uitbraaksporen blootgelegd die ons toelaten een rechthoekig gebouw te reconstrueren. Het zal te dateren zijn in de periode van het vierkante kasteel. De maximale afmetingen van het gebouw zijn 14x8 m. Het gebouw is noordwest-zuidoost gericht en bestaat uit één ruimte. Opvallend is dat de noordelijke lange zijde in noordelijke richting verder loopt. Door de beperkingen in tijd en ruimte van het onderzoek werd dit niet nader onderzocht. Het is dus erg goed mogelijk dat het gebouw groter was. De bakstenen die voor dit gebouw gebruikt zijn hebben een formaat van 30x15x7,5 cm. Uit waarnemingen van de AWN-leden blijkt dat het uiteinde van de westelijke muur nog intact was. In de westelijke lange wand van het gebouw werd een onderbreking in het uitbraakspoor opgemerkt. Heel waarschijnlijk komt deze onderbreking overeen met een onderbreking in de muur van het gebouw, iets wat uiteraard niet meer vast te stellen is. Via deze onderbreking komt ook een greppel het gebouw binnen. Dit spoor is gemiddeld 4 m breed. De lengte bedraagt minimaal 12 m, de zuidelijke begrenzing
Stookgang
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
09-12-2007 13:44:06
van het spoor kon niet worden vastgesteld. De interpretatie van dit spoor staat ter discussie. Het spoor is tamelijk ondiep, ongeveer 20 cm, en op basis van de ligging en het gevonden materiaal is het mogelijk gelijktijdig met het gebouw zelf. Het spoor was donkerzwart en rijk aan humus en fosfaatresten. Bovendien werd er vondstmateriaal in teruggevonden zoals aardewerk en dierlijk botmateriaal. Dat doet vermoeden dat het spoor, of het nu een ondiepe sloot of een langwerpige kuil is, een soort reservoir vormde voor afval en restmateriaal. Wat de relatie met het gebouw is, blijft onduidelijk. Op de locatie, die door RAAP vindplaats F werd genoemd, was een duidelijke concentratie van baksteenfragmenten in de bouwvoor aanwezig. Vlak onder de bouwvoor werden de restanten aangetroffen van een veldoven waar bakstenen gebakken zijn (af b. 13). De veldoven bestaat uit oost-west georiënteerde parallelle banen van bakstenen die koud tegen elkaar zijn gelegd. De banen bestaan uit een enkele laag stenen, het formaat van de afzonderlijke bakstenen is 30x15x7,5 cm. Tussen de rijen bakstenen ligt steeds een ongeveer 50 cm brede strook waarin de bodem oranje en zwart gekleurd is door verhitting. Dit zijn de zogenaamde stookgangen. In totaal zijn er zes rijen stenen aangetroffen. In het zuidelijke deel van de werkput ligt een iets groter plateau van stenen. Mogelijk is dit de ingang van de oven. De omvang van de veldoven is ongeveer 9x4 m. Om de steenoven ligt een puinzone met een globale omvang van 10x12 m. Een aanzienlijk deel van de bakstenen is versinterd; door chemische reactie van het zand dat om de stenen heeft gezeten, vertonen sommige stenen een ‘glazuurlaag’. Dit is gebeurd doordat de stenen aan een grote hitte blootgesteld zijn geweest. De banen grenzend aan werkput 1 zijn verstoord, waarschijnlijk zijn ze aangeploegd omdat ze dicht onder het maaiveld liggen. Vanaf het midden van de 12e eeuw worden in Nederland bakstenen geproduceerd. De techniek van het bakken is waarschijnlijk door kloosterlingen in
Nederland geïntroduceerd. Om bakstenen of kloostermoppen te maken werd klei in een houten vorm gedrukt. De gevormde stenen werden eerst te drogen gelegd, op een van te voren vrij gemaakt stuk grond. Als de stenen na ongeveer drie weken, afhankelijk van de weersgesteldheid, droog waren, werden ze naar de oven gebracht. De oudste ovens waren eenvoudige veldovens. Hiervoor werd een droge plek uitgezocht, die in sommige gevallen met een laag reeds gebakken stenen werd bedekt. Vervolgens werden de stenen op de smalle lange kant gestapeld op lange rijen. Tussen de rijen werden gangen met een hoogte van een halve meter uitgespaard, die met brandstof gevuld werden. De stenen werden gestapeld tot een hoogte van ongeveer twintig stenen. De bovenzijde van de oven werd afgedekt met oude bakstenen en zoden, de wanden werden aangestreken met klei. Bovenaan werden gaten vrij gehouden, waardoor de waterdamp en de rook naar buiten konden. Hierna werd een vuur gestookt. Het is af hankelijk van de grootte van de oven hoe lang het inzetten, stoken en leeghalen van de oven duurde. Het hierboven omschreven type oven wordt een loegenoven of een windoven genoemd. Al spoedig werden er naast loegenovens ook steenovens gebruikt. Deze zijn meer permanent van karakter, doordat ze dikke vaste muren hebben, met boogvormige stookgaten onderin. In een dergelijke oven konden 20.000 bakstenen in één keer gebakken worden, hoewel er ook vermeldingen zijn uit de 14e–15e eeuw van 50.000 of 60.000 bakstenen in één oven.11 De hoeveelheid stenen die in een loegenoven gebakken kon worden, is afhankelijk van de grootte van de oven en het formaat van de stenen. Het kon ook voorkomen dat twee of meer loegenovens tegelijkertijd in gebruik waren. Omdat de verhitting in een dergelijke oven niet gelijkmatig kon plaatsvinden, werden de stenen na het bakken in kwaliteiten uitgesorteerd.12 Het formaat van de bakstenen was eerst groot, 28–34x14– 16x7–10 cm. Dit grote formaat is waar-
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
06-binnenwerk.indd 421
|
421
09-12-2007 13:44:06
Afb. 14 Andenne kruik (foto L. de Jong, ARC).
422
|
06-binnenwerk.indd 422
schijnlijk een aanpassing aan het handelsformaat dat voor natuursteen gebruikt werd.13 Vóór 1300 komt dit formaat al voor in gebouwen die op kunsthistorische gronden zijn gedateerd. Na verloop van tijd werden de bakstenen steeds kleiner en handzamer. De grote formaten bleven echter gangbaar voor bijvoorbeeld kastelen en zware muren. Hierdoor is het moeilijk om een datering te geven voor bakstenen van een dergelijk formaat.14 In Wijk bij Duurstede en Voorst zijn steenovens gevonden die vergelijkbaar zijn met de steenoven die in Culemborg is aangetroffen.15 In Wijk bij Duurstede werden de restanten van drie veldovens gevonden, dichtbij kasteel Duurstede. In deze oven waren de te bakken stenen gewoon op de grond gelegd, want de onderzijden van de rijen ongebakken kloostermoppen waren nog in de bodem zichtbaar. Bij de steenoven in Voorst was dit niet het geval, want hier werden evenals in Culemborg parallelle banen van gebakken kloostermoppen aangetroffen. De steenoven in Voorst was 5x9 m in omvang en had 7 stookgangen. Het formaat van de bakstenen was hier, als op Caetshage, 30x15x7,5 cm.
Discussie Op het terrein Caetshage heeft een Romeins grafveld gelegen. De totale omvang van het grafveld kon tijdens de verschillende onderzoeken niet worden vastgesteld. Op basis van het aangetroffen vondstmateriaal kunnen de begravingen tussen het eind van de 1e eeuw en de 3e eeuw na Chr. worden geplaatst. Door de latere, middeleeuwse bewoning is dit grafveld verstoord. In veel middeleeuwse sporen komt Romeins aardewerk als opspit voor. De Romeinse scherven en de fibulae die tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn gevonden, behoren waarschijnlijk eveneens bij het grafveld; ze komen vermoedelijk uit verstoorde graven. Het grafveld zal zijn gebruikt door de bewoners van een nabijgelegen nederzetting. Binnen het terrein Caetshage zijn, afgezien van de crematiegraven, geen andere grondsporen uit de Romeinse Tijd gevonden. In de Volle Middeleeuwen richtte de familie Van Caets hier een mottekasteel op. Dit type kasteel was in deze periode zeer populair.16 De versterking kon eenvoudig worden opgericht door gebruik te maken van mankracht, aarde en hout. Men vindt ze verspreid liggend over
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
09-12-2007 13:44:08
geheel Europa met de 11e en 12e eeuw als voornaamste datering. In Engeland en Wales alleen al telde men er in deze tijd meer dan 700. Het kasteelterrein was gunstig gelegen ten zuiden van Culemborg, in een bocht van het riviertje de Meer. De motte was mogelijk reeds voorzien van een voorburcht of burchtterrein. Het ronde kasteel werd opgevolgd door een rechthoekige of vierkante burcht. Dit bouwwerk was opgetrokken uit baksteen en ook de voorhof bleef in gebruik. Ook deze werd bebouwd met bakstenen bijgebouwen. De vierkante- of rechthoekige kasteelvorm is een kasteelvorm die vanaf ca. 1275 voorkomt. Aangenomen wordt dat deze vorm is geïntroduceerd door Floris V. Hij zou het concept hebben overgenomen van koning Edward van Engeland, hoewel er ook gedacht wordt aan een directe beïnvloeding uit Frankrijk. Het is ook denkbaar dat er sprake is van een indirecte invloed via de familiekring van Floris V via de familie Avesnes, die waarschijnlijk verantwoordelijk was voor de bouw van het oudste vierhoekige kasteel in Holland, namelijk Schiedam.17 De dubbele omgrachting is een
vaker voorkomend verschijnsel. Voorbeelden hiervan zijn het rond 1300 gebouwde ‘steenhuis’ bij Groningen18 en het 14e-eeuwse kasteel Well.19 Op vindplaats F werd een steenoven aangetroffen. Het betreft een zogenaamde ‘loegenoven’. De steenoven heeft een omvang van ongeveer 9x4 m. Over dit type steenoven is nog weinig bekend. De identieke afmetingen van de bakstenen van de steenoven en die op het kasteelterrein wijzen erop, dat op deze plaats de bakstenen werden gefabriceerd die voor de bouw van het kasteel bedoeld waren.
Afb. 15 Elmpter kogelpot (foto L. de Jong, ARC). Afb. 16 Kogelpot (foto L. de Jong, ARC).
Archaeological Research & Consultancy (ARC) bv Postbus 66 4190 CB Geldermalsen
Noten 1 De onderzoeksvragen zijn opgesteld in overleg met drs. J. van Doesburg van de (toentertijd nog) ROB. 2 Odé & Haartsen 1998. 3 Haneveer et al. 2001. 4 Zie voor een uitgebreidere historische studie Blommers 2003. 5 Isings 1957.
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
06-binnenwerk.indd 423
|
423
09-12-2007 13:44:11
6 Isings 1957. 7 Isings 1957. 8 Isings 1957. 9 Janssen 1996, p. 38. 10 Haneveer et al. 2001. 11 Hollestelle 1974, p. 188. 12 Haslinghuis & Janse 1997, p. 482. 13 Arntz 1971, p. 101. 14 Hollestelle 1976, p. 93. 15 Hollestelle 1974; Renaud et al. 1983. 16 Besteman 1981. 17 Janssen 1996, pp. 58- 61. 18 Janssen 1996, p. 85. 19 Van Reyen 1976, p. 109. Literatuur Arntz, W.J.A., 1971: De middeleeuwse baksteen, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 70, pp. 98–103. Besteman, J.C., 1981: Mottes in the Netherlands: a provisional survey and inventory, in: T.J. Hoekstra, H.L. Jansen & I.W.L. Moerman, Liber Castellorum, Zutphen. Blommers, A.J. 2003: Historische bijdrage, in: J.B. Hielkema, Aanvullend Archeologisch Onderzoek op terrein Caetshage te Culemborg (Gld.), ARC-Publicaties 70, Groningen. Haneveer, A., A. Houtkoop, D. van der Kaay, H. van der Laan, H. de Molenaar, H. Tevel & R. van Ton, 2001: Verkenning Caetshage, werkverslag van de activiteiten ter verheldering van de archeologische betekenis van het terrein Caetshage bij Culemborg, Culemborg. Haslinghuis, E.J. & H. Janse, 1997: Bouwkundige termen: verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie, Leiden. Hielkema, J.B., 2003: Aanvullend Archeologisch Onderzoek op terrein Caetshage te Culemborg (Gld.), Met bijdragen van A.J. Blommers, K.L.B. Bosma, H. Halici, C.G. Koopstra & G.J. de Roller, ARC-publicaties 70, Groningen. Hollestelle, J., 1974: Soil-Marks of Late Medieval Brick Clamps at Wijk bij Duurstede, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 24, pp. 185–189. Hollestelle, J., 1976: De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560, Arnhem. Isings, C., 1957: Roman glass from dated findings, Groningen/Djakarta. Janssen, H.L., 1996: 1000 jaar kastelen in Nederland: functie en vorm door de eeuwen heen, Utrecht. Odé, O. & A. Haartsen, 1998: Gemeente Culemborg: cultuurhistorische effectrapportage plangebied Lanxmeer, RAAP-rapport 284, Amsterdam. Renaud, J.G.N. et al., 1983: Het kasteel Voorst, Macht en verval van een Overijsselse burcht circa 1280–1362 naar aanleiding van een opgraving, Zwolle. Reyen, P.E. van, 1976: Middeleeuwse kastelen in Nederland, Fibulareeks 9, Bussum. Vanden Borre, J. & J.B. Hielkema, 2004: Een archeologische begeleiding (AB) op het kasteelterrein Caetshage te Culemborg, gemeente Culemborg (Gld.), Met bijdragen van G.M.A. Bergsma, K.L.B. Bosma, H. Halici, C.G. Koopstra, S.A. Mulder, G.J. de Roller, J. Schoneveld & J.R. Veldhuis, ARC-Publicaties 109, Groningen.
424
|
06-binnenwerk.indd 424
Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg
09-12-2007 13:44:11
Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel Edwin Blom, Anouk Veldman & Frieda Zuidhoff
Inleiding In de periode 2005-2007 zijn er in het plangebied ‘De Wildeman’ te Zaltbommel in totaal vijf vindplaatsen door ADC ArcheoProjecten archeologisch onderzocht.1 Het plangebied met een oppervlakte van ruim 120 hectare zal ingericht worden als bedrijventerrein en daardoor zal de ondergrond aanzienlijk verstoord worden. Voorafgaand aan de opgraving hebben verschillende inventariserende archeologische onderzoeken plaatsgevonden.2 Tijdens een proefsleuvenonderzoek zijn de begrenzingen van de verschillende vindplaatsen zo goed mogelijk in kaart gebracht. De vindplaatsen A t/m D zijn vervolgens
vlakdekkend onderzocht. Vindplaats E is door middel van een aanvullend proefsleuvenonderzoek nader onderzocht (af b. 1). Tevens heeft er aanvullend fysisch-geografisch onderzoek plaatsgevonden, waardoor een helder beeld is ontstaan van het landschap in de Romeinse tijd. Vier van de vindplaatsen (vindplaatsen A, B, C en D) moeten in de Romeinse tijd gedateerd worden. Vindplaats E dateert vermoedelijk al uit de Late IJzertijd en vroeg-Romeinse tijd. De vindplaatsen A, B, C en E betreffen kleine nederzettingen of boerderijplaatsen die elk slechts enkele boerderijen omvatten. Vindplaats D betreft een centraal gele-
Afb. 1 Overzicht van het plangebied met daarin de afzonderlijke vindplaatsen en restgeulen (kaart Gilbert Busé).
Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
06-binnenwerk.indd 425
|
425
09-12-2007 13:44:13
Afb. 2 Landschappelijke reconstructie (kaart Gilbert Busé).
gen grafveld waar, vanuit de omliggende nederzettingen, niet minder dan 100 individuen zijn bijgezet. Het verbindende element tussen de verschillende vindplaatsen wordt gevormd door het landschap dat bestaat uit een oude waterloop de Oensel die een aantal kronkelwaardgeulen en een restgeul heeft achtergelaten. Gedurende de bewoning in de Romeinse tijd was de Oensel geen actieve rivier meer en zijn de geulen langzaam gaan verlanden. Alle aangetroffen nederzettingen lig-
426
|
06-binnenwerk.indd 426
gen op de oevers van deze geulen. Voorafgaand aan het onderhavig onderzoek is een zogenaamd Programma van Eisen opgesteld. Hierin zijn voor de vijf vindplaatsen algemene en specifieke vraagstellingen genoemd. De kernvragen hebben betrekking op de datering, omvang en onderlinge relatie van de vindplaatsen. Met name dit laatste is van groot belang aangezien het niet vaak voorkomt dat een complete microregio waarin verschillende vindplaatsen uit dezelfde periode schuilgaan, onderzocht kan worden. Het plangebied ‘De Wildeman’ leent zich
Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
09-12-2007 13:44:14
uitstekend voor een landschapsreconstructie waaruit valt op te maken hoe de Romeinse bewoners optimaal gebruik maakten van het landschap. Het landschap Zaltbommel is gelegen in het rivierengebied waarin na de laatste IJstijd in het huidige warme Holoceen verschillende rivieren actief zijn geweest (afb. 2). Vanaf de IJzertijd waren de Oensel, de Gameren en de zuidelijker gelegen Bruchem de drie belangrijkste waterlopen in dit gebied. De rivieren waren nog niet bedijkt, traden herhaaldelijk buiten hun oevers en konden zich in het natuurlijke landschap gemakkelijk verleggen. De oevers van de rivieren waren begroeid met dichte bossen, en op grotere afstand van de rivier waren laaggelegen moerasgebieden die een gedeelte van het jaar onder water stonden. Tijdens perioden van hoogwater stroomde het water via de laagste delen van de oeverwal het komgebied in. Het kon gebeuren dat op deze plaats door erosie een geul ontstond. Deze geulen, crevassegeulen genoemd, kunnen enkele tientallen meters breed zijn, en lopen dood in het komgebied. De geulen van de meanderende rivieren verlegden zich geleidelijk stroomafwaarts en op de plek waar de rivier voor zijn verplaatsing lag, bleef daarna een zogenaamde kronkelwaardgeul achter. Deze geulen vingen bij volgende overstromingen veel van het overtollige water op en zorgden zo voor een natuurlijke drainage van het gebied. In drogere tijden bleef juist in de geulen nog relatief lang water staan. Op ‘De Wildeman’ zijn drie van dergelijke geulen ontdekt. Vlak voor de Romeinse tijd kreeg de rivier de Bruchem meer water te vervoeren ten opzichte van de Oensel en verlandde de laatste actieve geul van de Oensel. Zo’n afgesneden of verlaten rivierbedding, de restgeul, blijft meestal als een langgerekte depressie in het landschap zichtbaar. Op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) is deze restgeul nog goed te herkennen. Ook in het veld is het nu nog een duidelijke laagte. De oeverwallen van een verlaten rivierarm blijven daarentegen herkenbaar als
ruggen in het landschap. In het gebied rondom de verlaten rivierarm neemt de hevigheid van de overstromingen af en hierdoor waren ze zeer geschikt voor bewoning. Daarnaast waren de relatief hooggelegen, kalkrijke riviergronden uitstekend geschikt voor de landbouw. Door de afgenomen overstromingen kon zich een ‘permanent’ vegetatiedek ontwikkelen en begon zich in de onderliggende sedimenten een bodem te vormen. Deze is in de grond zichtbaar als een donkere laag, de zogenaamde laklaag of vegetatiehorizont. De vindplaatsen op ‘De Wildeman’ zijn alle gelegen op de oevers van de kronkelwaardgeulen of de restgeul in het zuiden van de vroegere rivier de Oensel. Vindplaats E vormt hierop een uitzondering; deze ligt op een oude crevassegeul van de rivier de Bruchem. De Bruchem en de Gameren verlandden na de Romeinse tijd, respectievelijk 188 na Chr. en 338 na Chr. In de 5e eeuw wordt de Waal actief en deze rivier is nog steeds een van de belangrijkste rivieren in Nederland. De vindplaatsen Op vindplaats A zijn de resten van een Romeinse nederzetting aangetroffen (afb. 3). De vindplaats ligt aan de rand van het plangebied en wordt niet in zijn geheel bedreigd. Een (groot) deel van de vindplaats ligt verscholen onder de maïsakker direct ten zuidoosten van vindplaats A. De nederzetting is gelegen op de zuidoever van de kronkelwaardgeul en is door de relatief hoge ligging in grote mate afgetopt. De opgetekende structuren uit de nederzetting bestaan voor een groot deel uit (kring)greppels die op een aantal plaatsen paalstellingen van spiekers omsluiten. Spiekers werden gebruikt voor de opslag van landbouwproducten. Over het algemeen bestaan ze uit vier-, zes- of negenpalige constructies die voorzien waren van een verhoogd vloeroppervlak om de producten te beschermen tegen vocht en ongedierte. Twee grotere structuren betreffen mogelijk huisplattegronden. De exacte uitleg van de plattegronden is niet zonder meer te achterhalen aangezien de grondspoInheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
06-binnenwerk.indd 427
|
427
09-12-2007 13:44:14
Afb. 3 Structuren op vindplaats A (kaart Gilbert Busé).
428
|
06-binnenwerk.indd 428
ren op vindplaats A maar matig bewaard zijn gebleven. Door recente landbouwactiviteiten is tenminste 40 tot 50 cm van de bodem ‘onleesbaar’ geworden. Alleen diep uitgegraven kuilen en greppels zijn teruggevonden. Opvallend is dat de zogenaamde huisplattegronden parallel liggen aan de kronkelwaardgeul, en niet haaks erop. Voor huisplattegronden in de Romeinse tijd is dit laatste wel vaker gebruikelijk (zie vindplaats B). Een deel van de grondsporen kunnen we volgen tot in de kronkelwaardgeul. De structuren die voorkomen op de reeds verlande delen van de geul (zuidoever), zijn op zijn minst bijzonder te noemen. Naast enkele brede greppels die mogelijk in verband te brengen zijn met de afwatering van de nederzetting op de geul en het actief ‘open houden’ ervan, zijn er twee opgeworpen heuvellichamen ontdekt. Rond de eerste ronde heuvel heeft een greppel gelegen. Rondom de heuvel zijn, in en aan de buitenzijde van de greppel, kleine aangepunte paaltjes aangetroffen.
Oversnijdend op de ronde heuvel is, parallel aan de geul, een tweede langgerekt heuvellichaam aangetroffen (ca. 30 bij 2 meter). Deze heuvel is omgeven door een ruim anderhalve meter brede greppel. Aan de noordzijde zijn aan beide kanten van de greppel palen geplaatst. Voor beide heuvellichamen is gedacht aan mogelijke grafheuvels, met name door het voorkomen van de rondom liggende (kring)greppels en daarmee verband houdende paalstellingen. De langgerekte heuvel heeft nog het meeste weg van een zogenaamd ‘langbed’. Deze komen echter niet meer voor in de Romeinse tijd en hebben over het algemeen veel grotere afmetingen. Uit de greppels rond de heuvellichamen is vooral laat 1e- en 2e-eeuws aardewerk geborgen. Dit komt overeen met dateringen van het aardewerk uit de nederzetting en uit de geul zelf. Opvallend is het grote aandeel wrijfschalen (veel met stempels) uit de geul. Door de vochtige omstandigheden in de geul is er vrij veel hout teruggevonden.
Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
09-12-2007 13:44:15
Naast de genoemde palen gaat het om een strook liggend hout in het verlengde van de langgerekte heuvel en een vermoedelijke brugconstructie ter hoogte van het centrum van dezelfde heuvel. Het hout van de laatste structuur komt zowel ten zuiden als ten noorden van de langgerekte heuvel voor en bestaat voor een deel uit eik. De tweede vindplaats ligt langs de Van Heemstraweg-Oost, in het noorden van het plangebied. De op vindplaats B aangetroffen grondsporen waren redelijk geconserveerd. Een Romeinse vondstlaag of loopniveau ontbrak echter waardoor niet meer kon worden vastgesteld vanaf welk niveau de sporen oorspronkelijk waren ingegraven. Daarnaast waren de sporen veelal door drainagegreppels en perceelsloten verstoord. De aanwezige grondsporen zijn als volgt te omschrijven: vindplaats B wordt aan de zuid-, oost-, noordoost- en westzijde begrensd door een (erf)greppel en een kronkelwaardgeul (afb. 4). Aan de oost-
zijde van de nederzetting zijn sporen van kringgreppels aangetroffen. Hoogst waarschijnlijk gaat het om een grafveldje gezien de vondst van twee spiegels in het centrum van één van de veronderstelde heuveltjes. Crematieresten zijn echter niet aangetroffen. De greppels binnen de grenzen van de nederzetting moeten eerder als omgreppeling van spiekers geïnterpreteerd worden. Wat betreft de overige structuren: er zijn sporen van twee huisplattegronden, twee bijgebouwen of schuren, drie spiekers en een waterput gevonden. Rondom de nederzetting ligt een brede greppel die aan beide uiteinden uitmondt in een kronkelwaardgeul. Deze Romeinse nederzetting heeft in ieder geval uit twee boerderijen bestaan. Hoewel een groot deel van de vindplaats is onderzocht, is het niet geheel duidelijk hoe groot de nederzetting oorspronkelijk is geweest. Direct ten noordwesten van het onderzochte gebied (onder de weg) kan een derde boerderij hebben
Afb. 4 Structuren op vindplaats B (kaart Gilbert Busé).
Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
06-binnenwerk.indd 429
|
429
09-12-2007 13:44:17
Afb. 5 Structuren op vindplaats C (kaart Gilbert Busé).
430
|
gelegen. Daarnaast is het ook goed mogelijk dat aan de overzijde van de geul bewoning voorkwam. De aangetroffen huisplattegronden tonen veel overeenkomsten. De afmeting bedraagt ca. 15 bij 5,5 meter. De wanden zijn geplaatst in zogenaamde wandgreppels en beide hebben in tenminste één van de lange wanden (duidelijk niet in het midden) een deuropening gehad. Het meest westelijk gelegen huis (H1) heeft daarnaast een opening in de zuidelijke
korte wand. Het tweede huis is in ieder geval tweeschepig. De eventuele tweeschepige constructie van H1 lijkt door slechts één middenstaander bevestigd te worden. De boerderijconstructie sluit volledig aan op de prehistorische bouwtraditie ten zuiden van de grote rivieren en lijkt ook mooi aan te sluiten op de boerderijbouw van vindplaats E. Het grootste verschil zit in de lengte van de boerderijen. Op vindplaats E bedraagt deze nog minimaal 23 meter terwijl op
Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
06-binnenwerk.indd 430
09-12-2007 13:44:18
vindplaats B de boerderijen niet langer zijn dan 15 meter. De nederzetting op vindplaats B lijkt in de 1e eeuw na Chr. gesticht. In eerste instantie werden de doden na crematie bijgezet op een nabijgelegen grafveldje. Vanaf het einde van de 1e of begin van de 2e eeuw lijken de verschillende nederzettingen gebruik te hebben gemaakt van een centraal gelegen grafveld (zie onder). Op vindplaats C is de derde Romeinse nederzetting aangetroffen (afb. 5). De nederzetting ligt op de zuidoever van een restgeul van de Oensel. Vermoedelijk is dit een geul die bij een jongste fase van de rivier hoort. Ook deze geul slibde echter gedurende de eerste eeuwen van de jaartelling dicht. Op het nederzettingsterrein zijn vooral de restanten van lineair verlopende greppelsystemen ontdekt. Van de eigenlijke huisplattegronden en aanverwante structuren zijn nauwelijks sporen aangetroffen aangezien het terrein is afgetopt en het noordelijk deel van de vindplaats volledig is verstoord door de aanleg van een zogenaamde tankgracht. De laatstgenoemde dateert van kort voor de Tweede Wereldoorlog. De greppelsystemen zijn geïnterpreteerd als erfgreppels en waterden af op de restgeul. Alleen direct tegen de ruim vijftig meter brede verstoring uit de vorige eeuw aan zijn er minieme aanwijzingen voor de aanwezigheid van een huisplattegrond aangetroffen. Aangezien de ver-
moedelijke plattegrond een erfgreppel oversnijdt en ook de erfgreppels onderling oversnijdingen laten zien, moeten er verschillende bewoningsfasen van de nederzetting hebben bestaan. Het lijkt aannemelijk dat een groot deel van de nederzetting in de zone van genoemde, omvangrijke verstoring heeft gelegen. Naar het zuiden neemt de sporendichtheid beduidend af en komen we nog ‘slechts’ spiekers tegen. Opvallend in vergelijking met de overige nederzettingen in het gebied, is het aantal waterputten dat is aangetroffen op vindplaats C. Niet minder dan vijf kuilen bleken dusdanig diep ingegraven en een zo rechtstandig verloop van de wanden te hebben dat, hoewel er geen resten van bekisting zijn aangetroffen, ze als waterput zijn geïnterpreteerd.3 Ook dit is een aanwijzing voor een meerfasige bewoning van vindplaats C. Op vindplaats A zijn geen duidelijke waterputten aangetroffen. Mogelijk hebben hier wel een paar waterkuilen gelegen. En op vindplaats B is bij de twee huizen slechts één waterput gevonden. Met ‘open’ water in de directe omgeving in de vorm van (rest) geulen lijkt de behoefte aan waterputten niet groot. Dat de restgeul ter hoogte van vindplaats C nog gedurende de bewoning open lag, bewijst de grote hoeveelheid vondstmateriaal daaruit, waaronder enkele fraaie metaalvondsten (afb. 6). Vindplaats D betreft een centraal gelegen
Afb. 6 Metaalvondsten uit de restgeul bij vindplaats C (foto Marlon Hoppel).
Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
06-binnenwerk.indd 431
|
431
09-12-2007 13:44:19
Afb. 7 Grafstructuren op vindplaats D (kaart Gilbert Busé).
432
|
grafveld uit de Romeinse tijd (afb. 7). Het grafveld ligt tussen drie geulen; de kronkelwaardgeul langs vindplaats A, die afbuigt naar het grafveld, de restgeul van de Oensel langs vindplaats C en een in het noorden gelegen kronkelwaardgeul die vermoedelijk dezelfde is als de kronkelwaardgeul bij vindplaats B. Een dergelijke locatiekeuze zien we wel vaker in de Romeinse tijd en vaak wordt aan deze ligging een religieuze betekenis toegekend. Zowel ontzag voor de kracht van het water, als voor de vruchtbare werking die van het water uitgaat zullen zeker een belangrijke rol gespeeld hebben in de religie van de inheems-Romeinse bevolking. Religie en godenverering hingen nauw samen met de natuurlijke elementen water en aarde.
In totaal zijn er op vindplaats D ruim 100 concentraties crematieresten aangetroffen. Of ze ook daadwerkelijk allemaal crematiegraven voorstellen, is nog onderwerp van onderzoek. Verder zijn er twee inhumaties (inclusief bijgiften) en het volledig skelet van een paard blootgelegd. De aangetroffen crematiegraven zijn divers van karakter. De crematiegraven van Zaltbommel kunnen in verschillende categorieën worden ingedeeld. Deze categorieën worden bepaald door het soort begraving en de grafinventaris. Een graf komt in een viertal fasen tot stand: 1. de crematie zelf;
Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
06-binnenwerk.indd 432
09-12-2007 13:44:21
2. het uitzoeken van de crematieresten door de nabestaanden; 3. het opvullen van de grafkuil met verbrandingsresten, en; 4. het plaatsen van onverbrande voorwerpen in het graf. Verbrandingsresten kunnen bestaan uit de fragmenten van artefacten, verbrand bot en de resten van de brandstapel. De graven van categorie A zijn graven waarbij alleen sprake is van een zogenaamd crematierestendepot. Hierbij is er een complete pot of een crematierest in een kuil gevonden. 4 Vaak is de kuil niet veel groter dan de pot of de crematie zelf. Soms is van de insteek weinig of niets te zien. In Zaltbommel zijn er graven gevonden waarbij de urn zelf bestaat uit een handgevormde pot, terwijl bijgiften doorgaans uit geïmporteerd aardewerk bestaan (af b. 8). Hoewel nog niet onomstotelijk bewezen, lijkt er aan de urnbijzettingen meer aandacht besteed. Dit uit zich over het algemeen in een grotere hoeveelheid en nauwkeuriger gesorteerde crematieresten. Daarnaast komen er bijvoorbeeld ook luxe bijgiften van glas voor. Van het totaal aantal graven bestaat 14% uit dit graftype (afb. 9). In sommige gevallen is voor het opvullen van de grafkuil naast schone grond ook materiaal van het brandvlak gebruikt. Graven met zowel een crematieresten depot als verbrandingsresten horen bij het graftype B (11% van alle graven). Onder het graftype C valt het overgrote deel van de graven. Hierbij hebben de nabestaanden de crematieresten niet apart verzameld. De nabestaanden hebben de grafkuil in één keer gevuld met de verbrandingsresten. Dit graftype kan in twee groepen worden gedeeld: C1 (50%) en C2 (18%). Bij het graftype C2 is er, in tegenstelling tot C1, weinig crematiemateriaal en vondstmateriaal aangetroffen. Bij de graftype C2-sporen is het daarom onduidelijk of het om begravingen gaat of om afval- ofwel brandrestenkuilen. In drie gevallen zijn er (kleine) spijkers in de kuilen aangetroffen. Alle aangetroffen resten zijn afkomstig van de brandstapel en het materiaal (zowel de crematieresten
als de verbrande bijgiften) zijn niet heel zorgvuldig verzameld. In Zaltbommel zijn graven aangetroffen, die niet onder een van bovenstaande graftypen kunnen worden geplaatst. Het betreft hier de zogenaamde bustum-graven (slechts 2% van alle graven). Kenmerken van dit graftype (D) zijn: meestal een rechthoekige kuil van ca. 175 – 250 cm bij 75 – 125 cm, soms met aangekoolde randen, in combinatie met verbrande, roodverkleurde klei of zand. De brandstapel werd oorspronkelijk opgericht boven dit soort kuilen. Tijdens de crematie zakte de brandstapel al brandend in de kuil en werd daarna afgedekt. De diepte van de kuil varieert, circa 25 tot 150 cm. Veel van de crematiegraven met tenminste één complete pot zijn gevonden met een kringgreppel eromheen. Van de laatste zijn er overigens maar een
Afb. 8 Aardewerkassemblage uit een urnbijzetting (foto Marlon Hoppel).
Afb. 9 Grafiek van aantal graven per graftype.
type A type B type C1 type C2 type D vervallen
Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
06-binnenwerk.indd 433
|
433
09-12-2007 13:44:26
stuk of dertig aangetroffen. Ze kunnen rond of vierkant van vorm zijn en hebben niet in alle gevallen een opening. Naast de kringgreppels zijn ook nog andere greppelsystemen aangetroffen. Welke betekenis achter deze greppelsystemen schuilt, is nog niet helemaal duidelijk. Op dit moment wordt gedacht aan bijvoorbeeld familiegraven. Een zelfde greppelsysteem vinden we terug in het grafveld van Tiel-Passewaaij.5 Op het grafveld komen bijzonder veel kleine depressies voor, die natuurlijk zijn opgevuld met een grijsblauwe klei. In deze depressies komt veel vondstmateriaal voor. Ook de meeste kringgreppels zijn van nature met deze klei opgevuld. Onder de depressies komen graven tevoorschijn, die in het eerste vlak onzichtbaar zijn. Over de inhoud van de crematiegraven zelf is op het moment van schrijven bekend dat er naar schatting bijna evenveel mannen als vrouwen zijn vertegenwoordigd. Opvallend is het hoge aantal kinderen, zelfs één dat vermoedelijk bij geboorte is overleden. Dat is redelijk bijzonder omdat ze in de meeste gevallen niet op het grafveld worden bijgezet (waar ze wel blijven, weten we niet echt). Er is ook een dubbel graf aangetroffen en zelfs een graf met drie individuen (man/ vrouw/kind). Opvallend is tevens dat er erg veel slecht verbrand bot tussen zit dat zwart en soms gewoon bruin (onverbrand) van kleur is. Over de gevonden inhumatiegraven is op dit moment nog niet veel bekend. Het betreft waarschijnlijk volwassen vrouwen die een natuurlijke dood zijn gestorven. Beide inhumaties zijn aangetroffen in bijna niet zichtbare kuilen. Waarschijnlijk zijn de kuilen gegraven, de overledenen erin gelegd en de uitgegraven grond meteen in de kuil teruggestort. Een van de inhumatiegraven is binnen een greppelsysteem aangetroffen. In de zuidwesthoek van dit greppelsysteem is tevens een paardenbegraving aangetroffen. Bij de inhumatiegraven zijn bijgiften gevonden. Het betrof in het ene graf een aardewerken kruikje, in het andere graf
434
|
een kruikje, een bord en een beker. Ook de kuil met de paardenbegraving was bijna niet zichtbaar, waarschijnlijk om dezelfde reden als bij de inhumatiegraven. In het graf zijn naast het paardenskelet wel stukken aardewerk aangetroffen, maar er was niet duidelijk sprake van complete bijgiften. In hoeverre de paardenbegraving, het inhumatiegraf en het greppelsysteem bij elkaar horen, is vooralsnog onduidelijk. Hopelijk geeft het aardewerk, fysisch-antropologisch en zoölogisch onderzoek hier antwoorden op. Op grond van het aangetroffen vondstmateriaal mag verwacht worden dat het grafveld lang in gebruik is geweest, vermoedelijk al vanaf de 1e eeuw tot aan het einde van de 2e eeuw. Duidelijke vond sten uit de 3e eeuw zijn niet aangetroffen. Het totaal aantal metalen objecten in het grafveld wijkt amper af van het aantal metalen objecten gevonden in de nederzettingen. Veelal gaat het op het grafveld om spijkertjes, maar er zijn toch wel zo’n 27 fibulae gevonden. In één graf werden twee fibulae gevonden, die stilistische invloeden uit Pannonia vertonen. In dit graf werd daarnaast ook nog een zegelstempel gevonden. Op vindplaats E heeft slechts kortstondig archeologisch onderzoek plaatsgevonden. De vindplaats is gelegen op een crevassegeul die af komstig is van de rivier de Bruchem. Crevasseafzettingen zijn vanaf het Laat-Neolithicum tot in de Middeleeuwen aantrekkelijke vestigingslocaties geweest. Binnen de aangetroffen grondsporen is een huisplattegrond herkend (afb. 10). De plattegrond laat een tweeschepig huis zien van bijna 7 meter breed en tenminste 23 meter lang. Vermoedelijk ligt de totale lengte ergens tussen de 25 en 30 meter. Van het huis is het zuidwestelijk deel blootgelegd. Dit is waarschijnlijk het woongedeelte geweest. Het stalgedeelte ligt dan meer naar het noordoosten. Het aanwezige vondstmateriaal bestaat vooral uit fragmenten handgevormd aardewerk en een paar metalen objecten, waaronder één fibula uit de vroegRomeinse tijd. Het vondstmateriaal
Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
06-binnenwerk.indd 434
09-12-2007 13:44:27
wordt gedateerd in de Late IJzertijd en vroeg-Romeinse tijd, met de nadruk in de 1e eeuw na Chr. ‘De Wildeman’ in vogelvlucht De afzonderlijke vindplaatsen zijn weliswaar op verschillende momenten in de Romeinse tijd in gebruik genomen, maar overlappen in tijd met elkaar. Grofweg lijkt er een ontwikkeling van vindplaats E, naar A, B en C te hebben plaatsgevonden, waarvan vindplaats B vooralsnog als eerste in gebruik genomen is. Gedurende een deel van de 2e eeuw na Chr. zijn de drie laatste nederzettingen echter gelijktijdig in gebruik. Op dat moment lijkt ook het centrale grafveld al te zijn ingericht en in gebruik genomen. Gezien de korte afstanden tussen de nederzettingen en het gegeven dat meerdere nederzettingen van hetzelfde grafveld gebruik hebben gemaakt, zullen er dus ongetwijfeld wegen en paden door het plangebied hebben gelopen, die de verschillende vindplaatsen met elkaar verbonden. Zo heeft er vanuit de nederzetting op vindplaats B mogelijk een pad gelopen naar vindplaats A. De omheiningsgreppel van vindplaats B laat in het zuidoosten een opening zien van waaruit het pad ogenschijnlijk begint. De aangetroffen kringgreppels van de veronderstelde graf heuveltjes liggen langs het pad. Vanuit vindplaats A, die ten zuiden van de kronkelwaardgeul ligt, kon men via een brug de geul oversteken naar het pad. Van dit bruggetje zijn in de vullingen van de geul acht houten palen teruggevonden. Het exacte verloop van de paden in het gebied tussen de nederzettingen op vindplaats A en B en het grafveld, alsook de route van vindplaats C naar het grafveld is onbekend. Vanuit vindplaats C moest men in ieder geval de restgeul oversteken om op het grafveld te komen. Verder mogen we niet uitsluiten dat er een rechtstreekse verbinding tussen vindplaats B en D heeft bestaan in aanvulling op het veronderstelde pad richting vindplaats A. Gericht onderzoek naar de paden in het gebied heeft geen resultaten opgeleverd in de vorm van bijvoorbeeld bermsloten of enige vorm van
wegverharding. We moeten er dan ook van uitgaan dat het eenvoudige, onverharde paden zijn geweest, die vooral over de ‘hogere’ delen van het landschap liepen en waarschijnlijk niet veel breder zijn geweest dan de breedte van een kar. Tussen de verschillende nederzettingen in hebben de akkers gelegen. Hoewel niet aangetoond in de vorm van ploegsporen lijkt de meest voor de hand liggende locatie het gebied tussen de vindplaatsen A, B en D te zijn. Dit gebied direct ten noorden van de kronkelwaardgeul is ruim twaalf ha in omvang. Gewaswisseling was noodzakelijk voor het voorkomen van ziekten en het daarmee behouden van goede opbrengsten. Dit is de reden dat er relatief veel akkerland beschikbaar moest zijn om één huishouden te voorzien van voldoende voedsel en zaaigoed voor het volgende jaar. Een deel van de akkers lag braak op het moment dat een ander deel in gebruik was. Dit wisselde om de twee à drie jaar. Per huishouden zal maximaal ongeveer vier ha grond in gebruik genomen zijn. Dit bete-
Afb. 10 Huisplattegrond op vindplaats E (kaart Gilbert Busé).
Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
06-binnenwerk.indd 435
|
435
09-12-2007 13:44:27
kent dat het veronderstelde akkerbouwgebied aan ‘slechts’ drie huishoudens voldoende areaal bood. Het is dan ook zeker niet uitgesloten dat de boerenbedrijven op vindplaats A en C gebruik maakten van landbouwgronden ten zuiden van de kronkelwaardgeul. Het is niet waarschijnlijk dat er landbouwgrond ten zuiden van de restgeul van de Oensel bij vindplaats C heeft gelegen, omdat hier het moerassige komgebied begint. De landbouwproducten werden opgeslagen in zogenaamde spiekers. Op elke vindplaats is een aantal van deze spiekers teruggevonden, ook in het uiterste noorden van het grafveld. Deze vierpalige spiekers kunnen alleen in verband met de opslag van landbouwproducten gebracht worden, wanneer we een volgende nederzetting langs de kronkelwaardgeul direct ten noorden van het grafveld veronderstellen. Anders zullen de paalconstructies een functie op het grafveld vervuld hebben. Te denken valt aan de opslag van bijvoorbeeld brandhout of aan dodenhuisjes. Mogelijk dat op of in de buurt van deze plek ook een centrale brandplaats was ingericht. Bommelerwaard en omgeving in de Romeinse tijd Op ‘De Wildeman’ zijn er alleen op vindplaats E aanwijzingen aangetroffen voor bewoning in de vroeg-Romeinse tijd. Op de overige vindplaatsen lijkt bewoning vooralsnog pas na 70 na Chr. aan te vangen. In de geschiedenis van de Romeinse aanwezigheid in Neder-Germanië en specifiek in de Betuwe is dit natuurlijk een bijzonder jaartal. Het is namelijk in de winter van 69/70 na Chr. dat de Bataven onder aanvoering van Julius Civilis in opstand komen. Over de onderliggende redenen voor deze opstand is de afgelopen jaren al veel geschreven.6 Vermoedelijk speelden vooral persoonlijke redenen een belangrijke rol. Vitellius (de aanvoerder van de legers in Germania Superior en Inferior) had soldaten geronseld onder de Bataven, maar deze als lustslaven afgevoerd, en dat terwijl er al van elke Bataafse familie één zoon in het leger diende. Vitellius riep nu ook de oudere en minder fitte
436
|
mannen op. Hij vroeg daarmee simpelweg teveel van de Bataafse bevolking. De terechtstelling van Civilis’ broer Claudius Paulus na een beschuldiging van verraad verslechterde de onderlinge verstandhouding uiteraard. Maar ook de mogelijk ‘lang gekoesterde’ wens om het koningschap te restaureren bracht Civilis wellicht tot een opstand. Toen Vitellius in een machtsstrijd verwikkeld raakte met Vespasianus (aanvoerder van de legioenen in het oostelijk deel van het Romeinse Rijk) legde het leger van Civilis een eed af aan Vespasianus en trok achter Vitellius aan, die naar Rome was getrokken met een groot deel van zijn leger. De Cananefaten o.l.v. Brinno sloten zich aan bij Civilis, evenals vermoedelijk enkele Friese stammen, de Treveri en enkele Germaanse stammen uit de omgeving van Keulen en Mainz. Na de verwoesting van een groot aantal castella en geslaagde aanvallen op Xanten (Castra Vetera), Keulen (Colonia Agrippinensis) en Mainz (Moguntiacum) werden ze teruggedrongen door Cerialis die door Vespasianus op Civilis en de zijnen was afgestuurd. Vespasianus had de machtsstrijd gewonnen en er was dus eigenlijk geen gegronde reden meer de opstand door te zetten! Cerialis (schoonzoon van Vespasianus) dwong de opstandelingen terug tot in de Betuwe, waarop Civilis volgens Tacitus de Betuwe ontruimde. De legeraanvoerder richtte de legerkampen Grinnes (Rossum?) en Vada (bij Tiel) in, die werden bemand door auxiliarii, respectievelijk door infanterie en cavalerie.7 Wat er na deze opstand van Civilis terecht is gekomen, is onduidelijk. Hoewel Tacitus beschrijft dat hij niet verder vervolgd is door de Romeinen, is het ook goed voor te stellen dat hij de ‘straf van een misdadiger’ heeft gekregen zoals hem beloofd was toen hij aan de belegering van Xanten begon: het kruis! Na de Bataafse opstand keert de rust weer terug langs de limes en ook in de Betuwe. De machtspositie van de Bataafse elite zal in belangrijke mate afgezwakt zijn. Rome bleef echter afhankelijk van een militaire
Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
06-binnenwerk.indd 436
09-12-2007 13:44:27
elite binnen de inheemse samenleving als bemiddelaars tussen de Romeinse cultuur en de Bataafse samenleving. We zien dan ook een nieuwe elite ontstaan (opnieuw dankzij een carrière in het leger), die op bestuurlijke posities zat en zo de drijvende kracht vormde achter bijvoorbeeld de ontwikkeling van de stad (Noviomagus), de financiering van monumentale gebouwen en de invulling van de publieke cultus, kortom, achter het proces van romanisering. Daardoor groeiden de inheemse bewoners en Romeinse ‘bezetters’ dichter naar elkaar toe. De rust die de volgende eeuwen kenmerkt (pax Romana) zorgt onder andere voor een toename van het aantal nederzettingen in de Betuwe, die in meer of mindere mate met elkaar in verband stonden. Zowel op lokaal niveau, zoals de nederzettingen op ‘De Wildeman’, als op regionaal niveau. Binnen de civitas Batavorum komen verschillende typen nederzettingen voor. Opmerkelijk is het voorkomen van slechts één stedelijk centrum in het huidige Nijmegen. In de pre-Flavische periode is dat het oppidum Batavorum, gelegen op en rondom het Valkhof. Vanaf 70 verrijst ten westen hiervan een nieuwe stad die vanaf ca. 100 de naam Ulpia Noviomagus draagt. Daarnaast bestonden er ‘secundaire centra’ met een bestuurlijke, economische of religieuze functie. Deze nederzettingen worden vaak aangeduid als vicus of ruraal centrum. De best bekende voorbeelden zijn Cuijk en Elst. De derde groep nederzettingen is van militaire aard. Naast een uitgestrekt legioenskamp (castra) in Nijmegen liggen ze met name langs de limes op de zuidoever van de Rijn. Toch zijn er ook enkele kleinere militaire nederzettingen bekend uit het Bataafs gebied. Ze liggen een stuk zuidelijker dan de limes en zijn bescheiden van omvang. Voorbeelden zijn het legerkamp nabij Rossum en een wachtpost bij Heumensoord. Verreweg het grootste deel van de nederzettingen bestaat echter uit ‘simpele’ rurale nederzettingen die duidelijk inheems en agrarisch van aard zijn! Binnen deze categorie is uiteraard nog een onderverdeling te maken naar de grootte
van de nederzetting en eventueel de functie. Zo onderscheiden de relatief grote villabedrijven (gericht op een surplusproductie voor de markt) zich van de grotere agrarische nederzettingen (veelal bestaand uit drie tot vier gelijktijdige boerenbedrijven) en van de nederzettingen die uit slechts één boerenerf bestaan. De nederzettingen te Zaltbommel zijn voorbeelden van de allerlaatste categorie: verspreid liggende kleine nederzettingen die maximaal uit twee gelijktijdige boerenbedrijven lijken te bestaan.8 Dat de verschillende nederzettingen zeker op lokaal niveau met elkaar in verband stonden, bewijst het centrale grafveld waarvan de diverse bewoners van ‘De Wildeman’ gebruik maakten. We mogen ons ook afvragen of door deze verwantschap de verschillende nederzettingen door het Romeins gezag niet als één geheel werden gezien. Regionale verwantschap (of op zijn minst contact) blijkt uit het voorkomen van importgoederen die op regionale (markt)plaatsen konden worden aangeschaft. Ook bezoeken aan religieuze centra of aan ‘de grote stad’ zullen niet onbekend geweest zijn voor de bewoners van ‘De Wildeman’, zij het dat de afstand tot deze plaatsen een zeer frequent bezoek niet toeliet. De exacte routes waarlangs regionaal (handels)contact plaatsvond, zijn voor de Betuwe niet bekend. Daar waar de limesweg op de zuidoever van de Rijn en de verschillende wegen in Zuid Holland de afgelopen decennia steeds duidelijker in beeld komen, blijft de zogenaamde ‘zuidelijke’ route ongrijpbaar. Volgens de Peutingerkaart heeft er een weg vanaf Nijmegen, via Grinnes naar uiteindelijk Forum Hadriani gelopen. Op deze route zouden dan ook de stationes Caspingio en Tablis hebben gelegen. Zowel de feitelijke weg als de bedoelde plaatsen zijn tot op heden niet met succes aangetoond, afgezien van mogelijke aanwijzingen voor een pad op de noordelijke oeverwal van de Maas in de Biesbosch. Met alle voorzichtigheid de verschillende ‘aanwijzingen’ bij elkaar voegend kan er grofweg een Romeinse weg gelegen hebben Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
06-binnenwerk.indd 437
|
437
09-12-2007 13:44:28
langs het traject Nijmegen, Lith, Rossum, Zaltbommel, Zuilichem, Werkendam en dan door de Biesbosch naar het noorden richting Naaldwijk en uiteindelijk Forum Hadriani (Voorburg). De bewoning op vindplaats A en C lijkt door te hebben gelopen tot in de 3e eeuw. Op dat moment was de nederzetting op vindplaats B al enkele decennia opgeheven. Ook het grafveld is maximaal tot halverwege de 3e eeuw in gebruik geweest. Waarom ‘De Wildeman’ op een gegeven moment helemaal is verlaten, is niet zeker. Het is zeker niet de enige nederzetting in de Betuwe die in de tweede helft van de 3e eeuw opgegeven wordt, en daar waar nederzettingen niet verlaten worden, zien we in ieder geval een duidelijke verandering in culturele identiteit van de bewoners.9 Mogelijk dat het actief worden van een rivier in de directe omgeving het overstromingsrisico te groot maakte. Er zijn echter pas concrete aanwijzingen dat in de 5e eeuw de rivier de Bruchem (die ten zuiden van de vind-
plaats de actieve rivier was) verlandt, en dat ten noorden van ‘De Wildeman’ de Waal (omstreeks 425 na Chr.) ontstaat. We zullen voor het opgeven van de nederzettingen dus eerder met een culturele oorzaak rekening moeten houden. In de tweede helft van de 3e eeuw wordt het in het Romeinse rijk (zeker in de noordelijke provincies) steeds onrustiger. Invallen vanuit het noorden, door verschillende stammen onder de verzamelnaam Franken, monden uit in plundertochten door het achterland. De pax Romana was duidelijk afgelopen tegen het einde van de 3e eeuw. Met het verdwijnen van deze over het algemeen vredige en rustige tijd verdwenen ook de inwoners van de dorpjes in de Betuwe en Bommelerwaard. Waar ze naar toe gingen is niet exact duidelijk. Wellicht trokken ze verder naar het zuiden, in de hoop daar opnieuw in vrede te kunnen wonen. Archeologisch Diensten Centrum (ADC) Postbus 1513 3800 BM Amersfoort
Noten 1 Op moment van schrijven is de uitwerking van de veldgegevens nog in volle gang. De hier gepresenteerde overzichten en de uiterst beknopte beschrijving van de afzonderlijke vindplaatsen binnen het grotere geheel zijn dan ook niet volledig. Dit artikel geeft slechts een eerste overzicht van de tot nu toe bekende resultaten. Het ADCrapport over ‘De Wildeman’ zal in de loop van 2008 verschijnen. 2 Voor het hele plangebied is in 2002 een bureaustudie en inventariserend archeologisch veldonderzoek (boor onderzoek) uitgevoerd. Op grond hiervan konden drie vindplaatsen worden aangewezen: A, B en C. Vervolgens is in 2003 en 2004 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten hiervan leverden nog een vindplaats D en een mogelijke vindplaats E op. 3 Zie voor de discussie omtrent waterputten en waterkuilen Heeren 2007. 4 De verbrande botresten werden soms in een lap van textiel begraven en, omdat het textiel door de tijd is vergaan, bleef de crematie als concentratie over. 5 Heeren 2007. 6 Bron: http://www.ru.nl/ahc/vg. 7 Tacitus boek 5.20. Het ontbreken van vondstmateriaal van vóór 70 na Chr. in Rossum onderschrijft een datering van na de Bataafse opstand. 8 Gelijktijdigheid van meerdere erven is alleen op vindplaats B ‘te bewijzen’, en zelfs daar kan het ook om elkaar opvolgende boerenbedrijven gaan. We moeten hier overigens wel bedenken dat geen enkele nederzetting op ‘De Wildeman’ in zijn volle omvang is onderzocht. 9 Een mooi voorbeeld is de nederzetting aan de Passewaaijse Hogeweg te Tiel, waar in de laatste gebruiksfase van de nederzetting een afwijkende huisplattegrond en bijbehorend vondstmateriaal is aangetroffen. De ‘nieuwe’ bewoners aldaar maken ook geen gebruik meer van het centrale grafveld. Literatuur Heeren, S., 2007: Opgravingen bij Tiel-Passewaaij 1, de nederzetting aan de Passewaaijse Hogeweg, Zuidnederlandse Archeologische Rapporten (ZAR) 29, Amsterdam. Hiddink, H.A., 2003: Het grafritueel in de Late IJzertijd en de Romeinse tijd in het Maas-Demer-Scheldegebied, in het bijzonder van twee grafvelden bij Weert, Zuidnederlandse Archeologische Rapporten (ZAR) 11, Amsterdam.
438
|
Inheems-Romeinse bewoning te Zaltbommel
06-binnenwerk.indd 438
09-12-2007 13:44:28
-advertentie-
hazenbergarcheologie.nl
Ontdekt met medewerking van
Berenbier in Bergambacht (zh) Ten zuiden van de kern van het dorp Bergambacht heeft Bouw- en Handelmaatschappij Adriaan van Erk een opgraving laten uitvoeren door ADC ArcheoProjecten. De archeologen van dit bedrijf ontdekten de resten van het middeleeuwse kasteel â&#x20AC;&#x2DC;s Heeraartsberg en de resten van het landhuis, dat in de 17e eeuw op dezelfde plaats is gebouwd. Past 2 Present was directievoerder en Tom Hazenberg trad op als toezichthouder namens de provincie en de gemeente. De opgravingen vonden plaats in oktober en november 2007. Een bijzondere vondst was een fragment van een stam van een donkerbruin glas. Van het glas resteert nog 9 centimeter in hoogte. De aanzet tot het glas is versierd met een ring van vier dierenkoppen, waarschijnlijk beren. De oren en de bek van de elke beer zijn in ďŹ jn glasrelief weergegeven. Onder de koppen is een geribbelde ring met daar weer onder verticale onregelmatige motieven, mogelijk de gestileerde poten van de beren. De berenkoppen hebben een volledige parallel op een pijpglas in de collectie Museum Boijmans van Beuningen (Pre-industreel gebruiksgoed, 1989, p.136, inv.nr 1097). Het enige dat mist is de bovenrand van het glas en daarmee de tweede ring van berenkoppen. Op grond van deze parallel is de herkomst van het glas te bepalen in Duitsland en de datering in de 1e helft van de 16e eeuw. In dit glas is bier geschonken en de onregelmatige binnenkant (de holle berenkoppen) van het glas bracht bier, dat in die tijd een laag koolzuurgehalte had, beter aan het schuimen.
06-binnenwerk.indd 439
09-12-2007 13:44:28
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Tiel Tiel, opkomst, bloei en ondergang van (het onderzoek naar) de vroegmiddeleeuwse handelsnederzetting Michiel H. Bartels & Jan-Willem Oudhof1
Inleiding Sinds 1950 wordt in de binnenstad van Tiel systematisch archeologisch onderzoek verricht. De ROB (nu: RACM) selecteerde de stad niet zozeer om haar laatmiddeleeuwse verleden, maar vooral om haar essentiële positie in het urbanisatieproces in het rivierengebied.2 In dit licht werden voor de ‘après-Dorestad‘ periode vier steden uitgekozen, in volgorde van ouderdom: Nijmegen, Deventer, Tiel en Dordrecht. Deze vier genoten vanuit de Rijksdienst zodoende meer dan bovenmatige aandacht. Tiel was voor de periode 900-1150 historisch gezien een bijzondere plaats. De handelsplaats lag strategisch op het kruispunt van de Waal en de Linge. Het emporium kende een rijksmunt, een keizerlijke tol en een hoogadellijk stift. Voor Neder-Lotharingen vormde het een belangrijk keizerlijk steunpunt, bezat bisschoppelijke voorrechten en kende aan het eind van de 9e eeuw een kolonie van uitgeweken Utrechtse kooplieden, de Sint Maartensmannen, die direct onder bisschoppelijke bescherming stonden. Gedurende de 12e eeuw nam door politieke besluitvorming, een
440
|
veranderde economie en natuurlijke omstandigheden de positie van Tiel als handelsplaats af. Later werd zij opgenomen in de rij van Brabants–Gelderse steden van regionaal belang (afb. 1).3 Geschiedenis van het archeologische onderzoek Sinds 1947 streken vele, in de vakwereld bekende archeologen neer in Tiel. Renaud inspecteerde na de zware gevechten van 1945 in de Tielse binnenstad de schade aan de panden en constateerde dat in veel huizen in het centrum aan de Waterstraat en Vleesstraat tufsteen was verwerkt.4 De eerste kerkopgraving vond in 1947 plaats in de beschadigde Sint Maartenskerk aan de Achterstraat (afb. 1a). ROB directeur Glazema beet in 1950 in de nederzetting archeologisch het spits af met onderzoeken ten zuiden van de Waterstraat. Daarna werd er door Halbertsma aan de Westluidensestraat en door Sarfatij aan de Koninginnestraat/ Bleekveld (1983) gegraven.5 Vanaf 1993 nam ook in de Tielse binnenstad de sloop- en bouwactiviteit een hoge vlucht. Veel klein en middelgroot onderzoek met soms uiterst boeiende resultaten
Rondom de stad
06-binnenwerk.indd 440
09-12-2007 13:44:29
Afb. 1 Luchtfoto van de binnenstad van Tiel. Op de voorgrond het Dominicusterrein, rechts de Sint Maartenskerk, aan het eind de Waal tijdens hoog water januari 1995.
werd uitgevoerd zoals Achterweg (1994), Koornmarkt (1995/1996), Tol-Noord (1996), Tol-Zuid (1996), Bleekveld (1997-98), Agnietenstraat (1999). Door afstemming binnen de ROB-onderzoeksgroep en enige continuĂŻteit in het onderzoeksteam was er sprake van cohesie en kennisvermeerdering.6 Na 1999 is hiervan geen sprake meer sinds er marktpartijen en amateur-verbanden in de handelsnederzetting aan het werk zijn gegaan. En dit terwijl geconstateerd
kan worden dat op vrijwel alle vindplaatsen binnen de singel en in Zandwijk de conservering van de archeologische resten uitstekend mag worden genoemd en dat het hier, hoe klein soms ook, om sites in een gebied van Nationaal Belang gaat met de potentie om stukje bij beetje het beeld over een vooraanstaande Noordwest-Europese handelsplaats uit de Volle Middeleeuwen aan te scherpen. Echter door gebrek aan overzicht en onderzoekscontinuĂŻteit worden er geen theo-
Afb. 1a Kaart van Jacob van Deventer (1560). (1) St. Maartenskerk; (2) Achterstraat; (3-4) Bleekveld; (5) Koornmarkt zuidzijde; (6) Tol-Noord; (7) Tol-Zuid; (8) Agnietenstraat; (9) Zandwijk.
Rondom de stad
06-binnenwerk.indd 441
|
441
09-12-2007 13:44:34
rieën omtrent de vorming van de nederzetting ontwikkeld of bestaande aan names bijgesteld. Vraagstelling De auteurs hebben in de afgelopen jaren algemeen voor vroegmiddeleeuws Tiel geldende vraagstellingen geformuleerd.7 Deze zijn zowel gekoppeld aan de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) als aan eigen kennis en ervaring in Tiel en andere vroegmiddeleeuwse handelsnederzettingen.8 Deze luiden: Microtopografie 1. Wat is de specifieke functie van het gebied / de site binnen de handels nederzetting (handelskwartier / ambachtskwartier / agrarische zone / haven / kerkelijk / immuniteits gebied / militair / nieuwstad)? Is er een ontwikkeling of een accentverschuiving in de functie van het gebied te zien of treden verschillende functies tegelijk op? 2. Wat is de aard van de bebouwing, zijn hier specifieke constructies aan te wijzen en wat is daarvan de functie? Is er op site/perceelsniveau sprake van een bepaalde (veranderende) indeling? In welke fase treedt de bouw in tufsteen op en in welke bouwwerken wordt dit (primair) verwerkt? 3. H oe ziet de materiële cultuur/voedselcultuur eruit? Mesotopografie 4. H oe verhoudt zich de (evoluerende) functie van een specifiek gebied tot de ontwikkeling van de handelsnederzetting? 5. W at is de topografische en waterstaatkundige ontwikkeling in het gebied. Staat deze in verhouding tot bijvoorbeeld de politiek-economische verhoudingen of de kavelgroottes (fiscaal-juridische indeling van de nederzetting)? 6. Waarin onderscheiden zich deelgebieden van de andere (nabijgelegen onderzochte) zones in het vroegmiddeleeuwse Tiel?
442
|
7. I s Tiel in de periode voor de bouw van de baksteen stadsmuur een open of verdedigbare nederzetting? Waar liggen wanneer wat voor soort verdedigingswerken? Overkoepelende vraagstellingen 8. Is Tiel een (van hogerhand) gestichte of uit een agrarische/Karolingische kern ontstane nederzetting? Waar ligt de vroegste (pre-emporium) kern en wat is de aard hiervan, is latere systematische planning zichtbaar? 9. W aar liggen precies de verschillende historisch bekende locaties als: muntplaats, keizerlijke of grafelijke versterking, de tol, klooster(s), kerk(en), grafveld(en) en handels kwartier(en)? 10. Zijn op basis van het archeologisch onderzoek functionele zones aan te wijzen in de nederzetting? 11. Wat is op basis van de vele scheepsresten te zeggen over de aard van de nederzetting, scheepsbouw/reparatie en hergebruik van materiaal? 12. Hoe is de relatie tussen de nederzetting en het (inmiddels tamelijk goed) onderzochte platteland (de Betuweroute-sites: Malburg, Stenen Kamer/Linge)?9 13. D e middellange en lange-afstandcontacten van Tiel zijn historisch bekend; hoe vertaalt zich dit archeologisch? Een overzicht van sprekende en tegen vallende resultaten, 1947-2007 In vroegmiddeleeuws Tiel is voldoende onderzoek gedaan om in grote lijnen uitspraken te kunnen doen over de diverse functies van verschillende locaties. In chronologische volgorde zullen de belangrijkste resultaten per locatie worden aangehaald. Sint Maartenskerk In 1947, 1958 en 1967 zijn in en rond de St. Maartenskerk opgravingen verricht. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de kerk 11 verschillende bouwfasen heeft gekend. De eerste houten
Rondom de stad
06-binnenwerk.indd 442
09-12-2007 13:44:34
kerk op deze plek bezat een kleine begraafplaats. Op basis van aardewerk en stratigrafie wordt deze oudste fase gedateerd in de 9e of vroeg 10e eeuw. Hierna is tussen de 10e en de 12e eeuw de houten kerk vervangen door een zaalkerk van tufsteen. Waarschijnlijk was de kerk in deze eerste twee fasen voorzien van een omgrachting.10 Uit de opgravingen is naar voren gekomen dat de kerk is gesticht op een plek die niet eerder bewoond is geweest. Nergens in de directe omgeving zijn oudere vondsten of bewoningssporen aangetroffen. Koninginnestraat In 1983 heeft er onder leiding van Halbertsma en Sarfatij, ter hoogte van de huidige Openbare Bibliotheek een opgraving plaats gevonden aan de Koninginnestraat. De oudste bewoningssporen waren van een gebouw uit de late 9e eeuw, met een afmeting van minimaal 3x7 meter. Het gebouw was in de lengterichting oostwest georiënteerd, hetgeen zou kunnen worden gekoppeld aan de veronderstelde loop van de Linge langs de West luidensestraat. Na een bewoningsfase in de late 9e eeuw is het terrein in verschillende fasen opgehoogd, waarbij de aanplempingslagen zijn verstevigd met een beschoeiing van palen en vlechtwerk. Vermoedelijk liep het terrein naar het noordoosten toe af. Aan de noordoostzijde van de beschoeiing was humeus materiaal gestort, met veel resten slachtafval en aardewerk. Aan de zuidwestzijde van de beschoeiing zijn restanten van een door brand verwoest, klein houten gebouw aangetroffen Aan de hand van het aardewerk is deze bewoningsfase in de late 10e eeuw te dateren. De dichtheid aan sporen doet vermoeden dat het gebied in de 9e en 10e eeuw vrij intensief in gebruik is geweest.
dige plattegrond van een noordwestzuidoost georiënteerd gebouw uit de 10e eeuw aangetroffen. Ongeveer 120 m verder, aan het noordelijke einde van de opgravingsput zijn restanten aangetroffen van een tweede gebouw uit de 10e eeuw. Dit bootvormige gebouw, met een lengte van minimaal 15 m en een onbekende breedte, stond met de lengte-as op de huidige Ambtmanstraat georiënteerd. Aan de hand van de aardewerkvondsten kan het gebouw vermoedelijk in de late 10e eeuw worden gedateerd. De topografie van dit deel van de nederzetting Tiel is veel ruimer van opzet dan het gebied aan de Westluidensestraat. De gebouwen lijken op aanzienlijk ruimere percelen te staan. De lage dichtheid aan sporen en de geringe hoeveel-
Afb. 2 De opgraving Koornmarkt in de zomer van 1996, gezien vanaf de Moskee. Rechts de panden van Drukkerij St. Maarten.
Achterweg De opgraving aan de Achterweg werd in de periode tussen oktober 1994 en januari 1995 uitgevoerd onder leiding van Bartels.11 Aan de zuidzijde van het onderzochte terrein werd een onvolleRondom de stad
06-binnenwerk.indd 443
|
443
09-12-2007 13:44:36
heid vondstmateriaal wijkt af van de andere delen van de nederzetting.
Afb. 3 De snijplank van een tussenwervelschijf van de Noordse walvis (Eubalena glacialis) (foto RACM).
Koornmarkt (zuidzijde) De opgraving aan de Koornmarkt werd in de periode februari-april 1995 uitgevoerd onder leiding van Oudhof en De Haan en werd in juli-september 1996 voortgezet onder leiding van Dijkstra (afb. 2). De bewoning op de Koornmarkt heeft vooral plaatsgevonden op het noordelijk deel, tegen de huidige Koornmarkt aan en bestond uit een vrij dichte bebouwing van houten (pak)huizen gebouwd kort na 989. De pakhuizen waren rechthoekig, hadden wanden van planken en kenden mogelijk een verdieping. De pakhuizen stonden dicht naast elkaar. Het achterdeel van het terrein was door alle eeuwen heen extensief in gebruik. De oudste bewoningsfase dateerde ook hier uit de late 9e eeuw. Veel boeiende vondsten werden gedaan, onder andere een tussenwervelschijf van een Noordse walvis (Eubalena glacialis) gebruikt als teljoor (afb. 3). In het havenbekken van Tol-Zuid werd een huidpok die op een walvis woonde van het type Cetopirus complanatus gevonden. Hiermee zou kunnen worden aangetoond dat in 10-12e-eeuws Tiel vers walvisvlees werd geconsumeerd en walvisbotten werden toegepast als gebruiksvoorwerpen.12
Tol-Noord, Tol-Zuid De opgraving op de locatie ‘Tol-Noord’, aan de Borchgang, werd door Bartels en Oudhof in het voorjaar van 1996 uitgevoerd (afb. 4). Hier werden restanten van de 10e- en 11e-eeuwse havenzone langs de Linge aangetroffen. In de opgravingsput werden twee beschoeiingen van hergebruikt scheepshout van twee aken uit de late 10e en vroege 11e eeuw ontdekt.13 Tijdens het onderzoek zijn in de zandige aanplemping van de haven de resten van twee houten gebouwen in de vorm van bekistingen voor aanplempingen gevonden. Beide gebouwen zijn, net zoals de huidige bebouwing, georiënteerd op de Westluidensestraat en net zoals op de Koornmarkt is ook hier de indeling van de percelen en de oriëntatie van de huizen de afgelopen 1000 jaar nauwelijks veranderd. Het onderzoek aan Tol-Zuid is in 1996 uitgevoerd onder leiding van Dijkstra, De Haan en Bartels (afb. 5, 6). Dit onderzoek heeft aangetoond dat de Linge was beschoeid en voorzien van plankieren en steigers vervaardigd van secundair gebruikt scheepshout en dat de bebouwing aan de kades zich over een groter gebied uitstrekte. Jansma stelde vast dat het gebruikte eikenhout van clinker-built schepen, dat wil zeggen in de ‘Vikingbouwtraditie’, afkomstig was uit het bekken van de rivier de Thames.14 De oostoever van deze tak van de Linge, eveneens voorzien van een beschoeiing, is op een afstand van minimaal 35 m van de westoever aangetroffen. Op basis van deze gegevens is door ons verondersteld dat er sprake was van een eiland in de rivier de Linge (zie Tolhuismuur). Echter, mogelijk heeft de nederzetting zich gewoon ook aan de overzijde van de rivier de Linge uitgestrekt. Op de bodem van de haven werden vele steurplaten en een schat van 10e-eeuwse zilveren munten ontdekt.15 Tolhuismuur In januari-februari 1996 is door Verhelst een begeleiding uitgevoerd bij de restauratie van de monumentale stadsmuur, tevens waterkering en dijkprofiel, aan de
444
|
Rondom de stad
06-binnenwerk.indd 444
09-12-2007 13:44:36
oever van de Waal. Deze muur vormt nu de zuidelijke begrenzing van het Tolhuiskwartier tussen Plein en Tolhuisstraat. Tijdens de restauratiewerkzaamheden aan de muur werd doorgegraven tot op de maagdelijke grond. Hierop werd tussen 4 en 5,5 +NAP in situ een pakket van bewoningssporen uit de periode 950-1050/1100 teruggevonden.16 Afgezien van het 14e-eeuwse kasteel met de functie van tolhuis dat hier stond, ligt onder dit hele gebied vermoedelijk een schat aan resten uit de Vroege Middeleeuwen. Bleekveld De opgraving op het Bleekveld werd in 1997 uitgevoerd onder leiding van Sarfatij en Van Doesburg. Het westelijk deel van het onderzoeksgebied blijkt in de 10e en 11e eeuw vrij extensief gebruikt te zijn geweest. In de oostelijke put zijn sporen van een gebouw met twee bewoningsfasen uit deze periode aangetroffen. Het gaat hierbij om vermoedelijk agrarische bebouwing op minder intensief gebruikte percelen. Het gebied lijkt qua bebouwing duidelijk aan te sluiten bij de zone rond Ambtmanstraat en St. Maartenskerk. Agnietenstraat (zuidzijde) In april-mei 1999 werd aan de zuidzijde van de Agnietenstraat gegraven door Bartels en Dijkstra. Naast duidelijke aanwijzingen voor perceelsindeling uit de 9e-12e eeuw, werd afval van beenwerkers en ijzersmeden gevonden. Ook indicaties voor het maken van visnetten of grof geweven stoffen waren aanwezig.17 Koornmarkt (noordzijde) Door Spitzers werd in juli en augustus 2004 een tweetal percelen aan de noordzijde van de Koornmarkt onderzocht, schuin tegenover het in 1996-97 onderzochte deel (afb. 8). Opmerkelijk is dat hoewel er voor de constructie een destructieve methode -door middel van een paalfundering- werd gekozen, de opgraving niet dieper reikte dan de bovenzijde van de middeleeuwse ophogingslaag. De laat- en postmiddeleeuwse periode werden weliswaar gedocumenteerd en er
Afb. 4 De auteurs van dit artikel bij de 11e-eeuwse kadewerken, opgraving Tol Noord tijdens de persdag, voorjaar 1996. Jan Willem Oudhof (links) en Michiel Bartels (rechts) (foto Jan Bouwhuis, Tiel).
Afb. 5 De opgraving van de middeleeuwse kadewerken Tol-Zuid, zomer 1996.
Afb. 6 De walvispok (Cetopirus complanatus) uit het 10e-12e-eeuwse havenbekken TolZuid (foto RACM).
Rondom de stad
06-binnenwerk.indd 445
|
445
09-12-2007 13:44:45
Afb. 7 Zicht op de Westluidensestraat in 2004. Op de voorgrond nieuwbouw op het terrein van Drukkerij St. Maarten, daar achter de Moskee, links nieuwbouw op het terrein Tol Noord en Tol Zuid. Het gebouw links van de Moskee is de steenhouwerij.
werd vastgesteld dat in het gedeelte daaronder resten van de vroegmiddeleeuwse nederzetting lagen. De diepere lagen zijn lokaal gedeselecteerd en zijn zodoende als verloren beschouwd.18 ‘Deselectie’ is de moderne archeologische term voor het nemen van een besluit tot het niet verder onderzoeken van een vindplaats, hetzij op inhoudelijke, politieke, financiële of beleidsmatige gronden. Van eenzelfde aanpak is sprake geweest bij het onderzoek op de locatie van Drukkerij Sint Maarten (Koornmarkt 23) aan het Klompstraatje recht tegenover de vindplaats Koornmarkt zuidzijde. Op sommige terreinen in de directe omgeving is zelfs geen of niet noemenswaardig onderzoek verricht; zo zijn te noemen de nieuw bebouwde terreinen aan de Damstraat en Plein (even-nummerende zijde). Percelen van geringe omvang, maar gelegen op voor het beantwoorden van de vraagstellingen essentiële locaties zoals de voormalige steenhouwerij naast de Turkse Moskee op de hoek van de Koornmarkt en de Westluidensestraat, werden op voorhand gedeselecteerd. Zandwijk/Binnenhoek 2005, 2006, 2007 Bijzonder in Tiel, mag het onderzoek in Zandwijk, ten noorden van de laatmiddeleeuwse binnenstad, worden genoemd. Op de rug gelegen tussen de Grotebrugse Grintweg en de Binnenhoek, deels het voormalige Daalderopterrein, stond
446
|
grootschalige nieuwbouw op stapel (afb. 9). Het hier vooraf uitgevoerde booronderzoek is voor het waarderen en selecteren van vroegmiddeleeuwse nederzettingsterrein in de bebouwde omgeving het onjuiste middel gebleken.19 Het opschalen naar een – veel te geringe – tweedaagse archeologische begeleiding (!) in april 2004 was een druppel op de gloeiende plaat. Hier bleek dat de vindplaats omvangrijk was, goed geconserveerd en dateerde uit de late 9e tot en met 12e eeuw, de bloeiperiode van de handelsnederzetting Tiel.20 Ondanks de aanbevelingen van het onderzoeksteam van de ACVU-HBS is om diverse redenen te lang gewacht met het uitvoeren van verder onderzoek. Bij de start van het definitief onderzoek onder leiding van Verhelst was van het vermoedelijke nederzettingsareaal van 5 ha het overgrote deel ongezien verloren gegaan en kon slechts 0,2 ha worden onderzocht (afb. 10).21 De resultaten waren niettemin bijzonder. De nederzetting Zandwijk wordt in 893 in de goederenlijst van Prüm al genoemd. Archeologisch gezien lag langs de Binnenhoek een langgerekte strook bewoning uit de periode 950 1100, met een hoge sporen- en materiaaldichtheid. Daarbij vallen vooral de handelscomponent en de strakke perceelsindeling op.22 Wellicht gaat het hier om een systematische en planmatige uitbreiding van de 9e-eeuwse kern, een
Rondom de stad
06-binnenwerk.indd 446
09-12-2007 13:44:46
Afb. 8 Het terrein aan de Koornmarkt-Westluidensetraat. Alleen de gevel van de steenhouwerij is blijven staan, in het terrein staan 32 boorpalen.
‘nieuwstad’, mogelijk geworden door het succes van de handelsactiviteiten aan de mondig van de Linge. Vanaf de 12e eeuw groeiden de kernen Tiel en Zandwijk naar elkaar toe om vóór 1327 definitief met elkaar te worden verbonden. De situatie van een ‘nieuwstad’, met een mogelijke oppervlakte van meer dan 5 ha, is voor Nederland ongekend. Het laatste deel van Zandwijk waar onderzoek nog mogelijk zou zijn geweest, lokaal bekend als locatie ‘Konmar’, is in de zomer van 2007 gedeselecteerd en voor een groot deel ongezien afgegraven. Alle hoop voor archeologisch onderzoek naar dit unieke gebied is daarom gevestigd op het laatste deel van de nederzetting ten zuiden van de Grotebrugse Grintweg; ook dit deel zal over enige tijd in ‘ontwikkeling’ komen. Dominicuskwartier 2006 Het historisch bekende Dominicuskwartier, waar tot in 2005 het St. Andreas Ziekenhuis stond is vanwege de opvallende fysieke hoogte een bijzondere plaats aan de uiterste westzijde van de vroegmiddeleeuwse nederzetting. Dit terrein kan onderdeel hebben uitgemaakt van het adellijke St. Walburgklooster of de locatie zijn geweest van de koninklijke of grafelijke versterking. In 2006 is door Verhelst door middel van drie uiterst bescheiden kijkgaten de sloop van het ziekenhuis begeleid. Hier werden geen resten van
voor 1300 ontdekt. Binnen het voorgenomen archeologische onderzoek zijn, vanwege de voorgestelde destructieve bouwwijze, grote proefsleuven geadviseerd omdat onder de laatmiddeleeuwse ophogingen met grote waarschijnlijkheid resten uit de Vroege Middeleeuwen liggen. Mogelijk kan hier nog een overblijfsel van een vroegmiddeleeuwse aarden wal worden aangetroffen.23
Afb. 9 Tiel Zandwijk, juni 2004, het terrein wordt zonder nader onderzoek bebouwd.
Rondom de stad
06-binnenwerk.indd 447
|
447
09-12-2007 13:44:50
Afb. 10 Noodonderzoek in Tiel Zandwijk door de ACVU-HBS in maart 2005.
Agnietenstraat 2006 (noordzijde) Onder leiding van Ufkes en Defilet werd in 2006 op de locatie Agnietenstraat 9-11, tegenover de locatie van 1999, een definitief onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksgebied was beperkt, toch werden duidelijke resten van de vroegmiddeleeuwse nederzetting gevonden. De vondst van twee 10e-11e-eeuwse waterputten gemaakt van tonnen, geven een nieuwe dimensie aan de perceelsindeling en functie van het gebied aan de noordzijde van de Agnietenstraat.24 Een schot voor de boeg Het beeld van de algemene macrotopografie lijkt rijp voor een drastische bijstelling. De resultaten van het onderzoek in Zandwijk doen vermoeden dat de nederzetting Tiel zich over een veel groter gebied heeft uitgestrekt dan in eerste instantie werd aangenomen. Mogelijk heeft zij zich niet beperkt tot één oever van de Linge, maar heeft de nederzetting zich aan twee zijden ontwikkeld. Nader onderzoek naar de paleogeografische situatie onder de huidige stad kan wellicht een beter inzicht verschaffen in het toenmalige landschap en de eventuele invulling van de nederzetting. Booronderzoek op het Bleekveld heeft bijvoorbeeld aangetoond dat het tot op heden altijd als verspoeld veronderstelde gebied ten zuiden van de historische stad in tact blijkt te zijn.25
448
|
Op basis van de beschikbare gegevens over het gebied moet het mogelijk zijn een meer reële reconstructie van het landschap te maken en de loop van de Linge en de Waal in de Middeleeuwen nauwkeuriger vast te leggen. Wellicht heeft de koninklijke versterking niet ten zuiden van de nederzetting gelegen, of op een eiland in de rivier, maar gewoon aan de overzijde van de Linge. Blok stelde altijd al dat de oude ‘wijk’ namen, gelegen langs de rivieren in het Midden- Nederlandse rivierengebied, vooral in verband kunnen worden gebracht met de Merovingisch-Karolingische betekenis van ‘wijk’: koopliedennederzetting, losplaats van goederen en dergelijke.26 Zandwijk leverde de eerste aanwijzingen voor ambachtelijke productie en handel. De samenstelling van de aardewerkcomplexen wijkt daar niet sterk af van het beeld in overige delen van de nederzetting.27 Een (handels)nederzetting die zich ontwikkelt aan weerszijden van het water, is een bekend fenomeen. Leeuwarden ontwikkelde zich als (handels)nederzetting bijvoorbeeld op twee terpclusters aan weerszijden van de rivier de Ee. Ribe (DK) kent een vergelijkbare ontwikkeling.28 Mogelijk is vanuit, of in de buurt van een kerkelijk agrarisch domein rond de St. Maartenskerk een handelsnederzetting tot ontwikkeling gebracht waar zowel kerk, koning en lokale elite hun initiatieven konden ontplooien. Zolang de synergie in Tiel gebundeld was, bleef het een welvarende nederzetting. Vanaf het moment dat de verschillende spelers elk hun aandacht verschoven naar zaken waar zij meer belang aan hechtten, was het voorbij met de welvarende handelsplaats. De handelaren onder bisschoppelijke bescherming en ministerialen kozen mogelijk in de 12e eeuw voor hun nieuwe stedelijke vrijheden in Utrecht en hadden Tiel niet meer nodig. De keizerlijke tolplaats van rond 896 vertrok in 1174 samen met de muntslag mogelijk wegens gebrek aan politieke dekking naar Kaiserswerth bij Düsseldorf. De echte handelaren zakten vermoedelijk af naar Dordrecht (en Vlaardingen?)
Rondom de stad
06-binnenwerk.indd 448
09-12-2007 13:44:51
waar de handel een stuk meer dynamisch en winstgevend was. De indeling zoals voorgesteld door Bartels, Oudhof en Dijkstra verdient hernieuwde analyse. 29 Het door Sarfatij geschetste beeld van een duidelijke en vrij statische functiegebonden indeling verdient op basis van algemene macrotopografie en op grond van de huidige kennis ook bijstelling.30 Verhelst toont een meer verfijnd beeld (afb. 11). Langs de oevers in het stroomgebied waar Linge en Waal samenkomen, liggen op de hogere topografische gebieden een drieof viertal â&#x20AC;&#x2DC;wijkenâ&#x20AC;&#x2122; met daarbinnen specifieke en overlappende functies. Dit f lexibele model van ontwikkeling van machtspolitieke, religieuze, agrarische gebieden op de oevers maar vooral van handelszones langs het water en productiezones achter of in de pakhuizen, woonhuizen en boerderijen, sluit op dit moment vermoedelijk het best aan bij de werkelijke functie van de agglomera-
tie die gezamenlijk de handelsplaats Tiel vormde.31 Het handelsvolume van de agglomeratie kon in het seizoen dat veel handel werd gedreven, aanzienlijk worden uitgebreid omdat veel oeverlengte beschikbaar was. Buiten het handelsseizoen legde de nederzetting zich toe op de dagelijkse werkzaamheden van productie, landbouw, tolheffing en op religieuze en militaire taken. De fysisch en verkeerskundig gunstige vroegmiddeleeuwse situatie en de ruimte die voorhanden was om flexibel met het aangeboden handelsvolume om te gaan, had tot gevolg dat Tiel in drukke periodes succesvol kon opereren. Aanbeveling voor verder onderzoek Het lijkt raadzaam om het beeld van de verschuiving van de Linge en de Waal, zoals in de diverse archeologische overzichtsartikelen is gepubliceerd, kritisch tegen het licht te houden door aanvullend fysisch geografisch onderzoek op
Af b. 11 Reconstructie van de handelsnederzetting Tiel door Verhelst (2006, ACVU-HBS). A = grafelijke burcht ?, B = koopliedenwijk, C = overige wijken, D = de Linge, E = verondersteld Tol/ burcht-eiland, F = veronderstelde omvang Zandwijk, G = gereconstrueerde wegen naar Jacob van Deventer, H = gereconstrueerde gracht 16e eeuw, I = Ottoonse kerken, 1 St. Maarten, 2 St. Walburg, 3. St. Vincent, 4. kerk Westeroyen, J = plangebied Tiel Binnenheuvel.
Rondom de stad
06-binnenwerk.indd 449
|
449
09-12-2007 13:44:57
archeologisch onderzoek moet plaats vinden, te maken op basis van een archeologisch inhoudelijke afweging. Het zou goed zijn om inzichtelijk te maken waar kennislacunes liggen en waar aanvullende vragen beantwoord dienen te worden. Een gedegen uitwerking en vergelijking van de grotere en kleine vindplaatsen in het gebied is noodzakelijk om tot een goede synthese te komen en na jaren eens goed gefundeerde uitspraken te doen over de genese van de nederzetting. Op basis van een dergelijk overzicht kan een prioriteitenlijst worden opgesteld waar archeologisch onderzoek en daarop volgend synthetiserend onderzoek moet worden ingezet en waar niet (afb. 12). Afb. 12 Het dichtgetimmerde pand op hoek TolhuisstraatMolenhoek in mei 2007, midden in het boeiendste deel van Tiel, wachtend op onderzoek?
basis van de gedane bevindingen in het tijdvak 1995-2007. Waarschijnlijk is uit een integrale analyse van archeologische gegevens en fysisch geografische data een meer betrouwbaar beeld te schetsen van de ontwikkeling van de rivieren en de zich daarlangs ontwikkelende nederzettingonderdelen. Het aanstellen van een gezamenlijke gemeentelijk archeoloog voor de steden in de Nederbetuwe of een Betuwse regio-archeoloog, het liefst met een team en eigen uitvoerende bevoegdheden, zal meer continuïteit en kwaliteitsverbetering geven in beleid en onderzoek. Tot die tijd moet archeologisch Nederland zich realiseren dat niet alleen de wens van de opdrachtgever maar ook de inhoud van het onderzoek zeker in Tiel belangrijk is. Wat is het Nationale Belang? Het nationale belang van Tiel ligt in de ontwikkeling van de nederzetting in de laatste fase van de Vroege Middeleeuwen. Het type (handels)nederzetting dat zich in de periode late 9e tot en met 11e eeuw op deze plek heeft ontwikkeld, was er één van internationale allure. Van dit type en kaliber nederzetting zijn in het stroomgebied van de Rijn wellicht alleen Duisburg, Utrecht en Deventer te noemen. Vanzelfsprekend moeten keuzes en afwegingen worden gemaakt. Tiel is geen archeologisch reservaat. Het is alleen wel zeer raadzaam om de keuzes over waar
450
|
Besluit “Met het gemeentebestuur van Tiel zijn besprekingen gevoerd over het doen van opgravingen in de door de oorlog getroffen wijken. De onderzoeken zullen maandag 27 maart (1950) aanvangen”, zo meldden de Berichten van de ROB.32 De roep van buitenaf om Tiel aan te sporen tot het doen van archeologisch onderzoek naar een stadskern die niet alleen voor het eigen verleden maar ook voor een cruciale fase in de Nederlandse geschiedenis en het Noordwest Europese proces van urbanisatie van belang is, duurt nu al zestig jaar. Inhoudelijk archeologisch, maar ook cultuurhistorisch beleidsmatig, is Tiel geen eenvoudige gemeente. Het bodemarchief van Tiel is uitzonderlijk rijk en neemt een prominente plaats in binnen de ‘Archeologische Canon van Nederland’. Alleen een goed bestuurlijk en ambtelijk actief archeologisch beleid en beheer dat ook pro-actief door de Tielse bevolking wordt gedragen, garandeert dat –om in de huidige terminologie te blijven– het bodemarchief niet op lokaal niveau wordt gedeselecteerd. Michiel Bartels Bergpoortstraat 22 7411 CM Deventer mbartels@xs4all.nl Jan-Willem Oudhof j.w.oudhof@12move.nl
Rondom de stad
06-binnenwerk.indd 450
09-12-2007 13:44:58
Noten 1 Michiel Bartels en Jan-Willem Oudhof waren vanaf 1993/5 tot heden met tussenpozen actief als dagelijks wetenschappelijk leider (DWL) van de ROB of archeologisch adviseur voor de gemeente. Dank gaat uit naar Erik Verhelst voor het kritisch doornemen van de tekst. 2 Van Doesburg 2002, 77. 3 Voor de algemene geschiedenis van Tiel, zie o.a. Smit & Kers 2001, 11-19, meer op historische en archeologische bronnen gebaseerd Halbertsma 2000, 95-102. 4 Mondelinge mededeling Jaap Renaud (†) 1994 en 2005. Hiervan bestaan echter geen documenten of foto’s. 5 Oudhof 1996, 22. Alle nederzettingsopgravingen voor 1994 zijn niet of alleen zeer globaal uitgewerkt. 6 Voor een interpretatie van de resultaten uit deze periode zie Sarfatij 1999; Dijkstra 2002. Ook verschenen scripties, onderzoeksverslagen en detailstudies (zie literatuurlijst). 7 Hierbij is ervan uitgegaan dat op grotere diepte (1,5 m -mv) de meeste vindplaatsen in Tiel binnen de singel gaaf zijn. Bodemkundige, landschappelijke, degradatie en waardering/selectie gerelateerde vragen zijn hier weggelaten. 8 NOAA hoofdstuk 21, in voorbereiding. 9 Respectievelijk Oudhof et al. 2000; Verhoeven et al. 2001. 10 Van Doesburg 2002, 86. 11 Bartels 1995. 12 Holthuis, Smeenk & Laarman 1997. Opgraving Bleekveld leverde voor de 10e eeuw nog een groot bot van de Noordse walvis op (Holthuis et al. 1997, 358). 13 Vlierman 2002, 129. 14 Jansma & Haenraets 1996; zie ook Vlierman 2002, 141. 15 Dijkstra 1996; Zie ook Hatz 1968; Ilisch 2000. 16 Verhelst & Hermans 1997. 17 Dijkstra & Stafleu 1999. 18 Spitzers 2005, 11,18. 19 Heunks 2003. Het direct starten met een grootschalig proefsleuvenonderzoek in de fase dat nog een definitief onderzoek had kunnen worden uitgevoerd, was de logische en onderzoeksmatig verstandige weg geweest. Gegevens over de vermoedelijke hoge waarde van dit gebied waren in 1996 al bekend (Oudhof 1996, 35). Deze voorkennis heeft echter tot op heden nauwelijks mogen baten. 20 Verhelst 2004. 21 Verhelst 2006. 22 Verhelst 2006, 61. 23 Mondelinge mededeling Erik Verhelst. 24 Ufkes & Defilet 2006. 25 Oudhof & Klerks 2004. 26 Tot deze groep namen behoren, Poderawic (Poederooien), Vreeswijk, Rijswijk, Randwijk, Eewijk, Meinerswijk en Zandwijk; Blok 1965, 53. 27 Een overzicht van de aardewerkcomplexen van Koninginnestraat, Achterweg, Koornmarkt en Tol-Noord zijn opgenomen in Oudhof 1996. 28 Feveile 2006, 65-92. 29 Bartels, Oudhof & Dijkstra 1997. 30 Sarfatij 1999; Dijkstra 2002. 31 Verhelst 2006, 52-56. 32 Glazema 1950-4, 7. Literatuur Akkerman, J.B., 1962: Het koopmansgilde omstreeks het jaar 1000, in: Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis 30, 409-471. Bartels, M.H., H. Jansen & A. de Haan, 1995: Archeologisch onderzoek aan de Achterweg te Tiel, Archeologie in Tiel 1. Bartels, M.H., J.W. Oudhof & J. Dijkstra, 1997: Duisburgse waar uit Ottoons Tiel, een keramisch gidsfossiel voor de 10e eeuw? Westerheem 46-3, 2-15. Blok, D.P., 1968: De Franken in Nederland, Bussum. Dijkstra, J., 1997: De tiende-eeuwse muntschat van Tiel (informatiefolder bij expositie), Amersfoort. Dijkstra, J., 1998: Archeologisch onderzoek in de binnenstad van Tiel juni t/m september 1996, locaties Koonmarkt en Tol Zuid, Rapport Archeologische Monumentenzorg (RAM) 57, Amersfoort. Dijkstra, J., 2002: Das Handelszentrum Tiel im 10. bis 12 Jahrhundert, in: J. Henning (Hrsg.) Europa im 10. Jahrhundert, Archäologie einer Aufbruchszeit, Internationale Tagung in Vorbereitung der Ausstellung “Ötto der GroBe, Magdeburg, Europa”, Mainz, 195-208. Dijkstra, J. & K. Vlierman, 1997: De middeleeuwse haven van Tiel (2), Archeologie in Tiel 6. Buurman, J. & J. Dijkstra, 1997: Het middeleeuwse handelskwartier van Tiel, Archeologie in Tiel 4. Rondom de stad
06-binnenwerk.indd 451
|
451
09-12-2007 13:44:59
Dijkstra, J. & M. Stafleu, 1999: Tiel Agnietenhof, Archeologie in Tiel 8. Doesburg, J. van, 2002: De elf gedaanten van de Sint Maartenskerk te Tiel, in: Woltering, P. J., W. J. H. Verwers & G. H. Scheepstra (red.), Middeleeuwse toestanden, archeologie, geschiedenis en monumentenzorg, feestbundel aangeboden aan Herbert Sarfatij bij zijn 65ste verjaardag, Amersfoort, 77-92. Doesburg, J. van & M. Stafleu, 1999: Tiel Bleekveld, Archeologie in Tiel 7. Doesburg, J. van & A.M. Bakker, 1999: Archeologisch Aanvullend Onderzoek (AAO) in de binnenstad van Tiel, vindplaats Tiel-Bleekveld, Rapport Archeologische Monumentenzorg (RAM) 72, Amersfoort. Feveile, C., 2006: Ribe on the north side of the River, in: I. Nielsen (red.), Ribe Studier, 1.1., 65-92. Glazema, P., 1950: Oudheidkundige opgravingen te Tiel, BROB 1950-19, 20-25. Halbertsma, H., 2000: Frieslands Oudheid, het rijk van de Friese Koningen, opkomst en ondergang, Utrecht, 95-102. Hatz, G., 1968: Tieler Denare des 11. Jahrhunderts in den schwedischen Münzfunden, in: Kungl. Vitterhets Historie och Antikvitets Akademiens Handlinga, Antikarska Serien 9, Lund, 97-145. Heunks, E., 2003: Adviesdocument behandeling archeologische waarden plangebied Binnenhoek, gemeente Tiel, Briefnummer TIBJ/2003-2408/EH, RAAP Archeologisch Adviesbureau, Brummen. Ilisch, P., 2000: Die Münzprungen im Herzogtum Niederlotharingen, in: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 84-85 (1997/8), 49-97. Jansma, E., & E. Hanraets, 1996: Intern rapport RING/ROB Tiel Tol-Zuid, december 1996. Holthuis, L.B., C. Smeenk & F.J. Laarman, 1997: The find of a whale barnacle, Cetopirus complanatus (Mörch 1853) in 10th century deposits in the Netherlands, Zoölogische Verhandelingen Leiden 323 (1998), 349-363. Oexele, O.G., 1987: Die Kaufmannsgilde von Tiel, in: H. Jankuhn, E. Ebel (eds.) Untersuchungen zu Handel und Verkehr der vor-und frühgeschichtlichen Zeit in Mittel und Nordeuropa, VI: Organisationsformen der Kaufmannsvereinigungen in der Spätantike und im frühen Mittelalter: Berichte über die Kolloquien der Kommision für Altertumskunde Mittel- und Nordeuropas in den Jahren 1980 bis 1983, Göttingen, Abhandelungen der Akademie der Wissenschaften in Göttingen, Philologisch- historische Klasse, 123-3, 173-96. Oudhof, J.W., 1996: De handelsfunctie van Tiel in de periode van de late negende tot en met begin elfde eeuw, Een historisch archeologische verkenning aan de hand van vier stadskernopgravingen in de binnenstad van Tiel, Scriptie IPP-UvA. Oudhof, J.W. & M.H. Bartels, 1995: Archeologisch onderzoek aan de Koornmarkt te Tiel, Archeologie in Tiel 2. Oudhof, J.W. & M.H. Bartels, 1996: De middeleeuwse haven van Tiel (1), Archeologie in Tiel 3. Oudhof, J.W., J. Dijkstra & A. Verhoeven (red.), 2000: Archeologie in de Betuweroute, ‘Huis Malburg’ van spoor tot spoor, een middeleeuwse nederzetting in Kerk Avezaath, Rapport Archeologische Monumentenzorg (RAM) 81, Amersfoort. Oudhof J.W. & K. Klerks, 2004: Cultuurhistorische effectrapportage Westluidensepoort en omgeving, Vestigiarapport 351, Amersfoort. Sarfatij, H., 1981: Tiel, de tien gedaanten van de Sint Maartenskerk, in: Bloemers, J.H.F., L.P. Louwe Kooijmans & H. Sarfatij (red.), Verleden Land, archeologische opgravingen in Nederland, Amsterdam, 140-143. Sarfatij, H., 1997: Tiel in succession to Dorestad, Archaeology in a 10th-11th century commercial centre in the central riverine area of the Netherlands, in: G. de Boe & F. Verhaege (eds.), Exchange and trade in medieval Europe, ‘Papers of the Medieval Europe Brugge 1997’ Conference, Volume 3, Zellik (B.), 193-200. Sarfatij, H., 1999a: Tiel in succession to Dorestad, Archaeology in a 10th-11th century commercial centre in the central riverine area of the Netherlands, in: H. Sarfatij, W.J.H. Verwers & P.J. Woltering (red.), In discussion with the past, archaeological studies presented to W.A. van Es, Zwolle, 267-279. Sarfatij, H., 1999b: Tiel und Dordrecht, Archäologie und Handel in zwei Städten im niederlandischen Rheingebiet (10. bis 17. Jahrhundert), in: Manfred Gläser (Hrsg.), Lübecker Kolloquium zur Stadtarchäologie im Hanseraum II, der Handel, Lübeck, 183-201. Smit, E.J.Th. & A.M.A. Kers, 2001: De geschiedenis van Tiel, Tiel. Spitzers, T.A., 2005: Archeologisch onderzoek Tiel Koornmarkt 9-11, BAAC-rapport 04.151, Deventer. Ufkes, A & M. Defilet, 2006: Archeologisch onderzoek Tiel Agnietenstraat 2006-123, Briefverslag ARC Geldermalsen. Verhoeven, A. & O. Brinkkemper (red.), 2001: Archeologie in de Betuweroute: Twaalf eeuwen bewoning langs de Linge bij De Stenen Kamer in Kerk Avezaath, Rapport Archeologische Monumentenzorg (RAM) 85, Amersfoort. Verhelst, E.M.P., 2004: Tiel-Binnenhoek, gemeente Tiel; een archeologische begeleiding, RAAP-rapport 1076, Amsterdam. Verhelst, E.M.P., 2006: De nederzetting Zandwijk, door een rivier gescheiden van Tiel. Bewoningssporen uit de 10de en 11de eeuw na Chr. in het plangebied Tiel-Binnenheuvel, Zuidnederlandse Archeologische Rapporten (ZAR) 27, Amsterdam. Verhelst, E.M.P. & D.B.M. Hermans, 1997: Onderzoek stadsmuur, tolhuismuur Tiel, Intern rapport Gelders Genootschap & ROB. Vlierman, K., 2002: Scheeps- en stadsarcheologie, de betekenis van scheeps(hout)vondsten in de Nederlandse middeleeuwse steden, in: P.J. Woltering, W.J.H. Verwers & G. H. Scheepstra (red.), Middeleeuwse toestanden, archeologie, geschiedenis en monumentenzorg, feestbundel aangeboden aan Herbert Sarfatij bij zijn 65ste verjaardag, Amersfoort, 119-148.
452
|
Rondom de stad
06-binnenwerk.indd 452
09-12-2007 13:44:59
Literatuurrubrieken
Recensies F.M.A. van den Dries, Breekbaar verleden. Romeins glas in de Lage Landen. Stichting Matrijs Utrecht 2007. ISBN 978-90-5345-326-1. Geïll., 144 pag., genaaid gebrocheerd, € 19,95. Onder de titel Breekbaar verleden - Romeins glas in de Lage Landen was tot en met 14 oktober 2007 in het Limburgs Museum een tentoonstelling te zien over vorm, decoratie, productie en gebruik van Romeins gebruiksen sierglas. Bij die tentoonstelling verscheen een gelijknamig boek van de hand van François van den Dries. Over het Romeinse glas verschenen de laatste jaren tal van publicaties, die of publieksgericht of juist sterk wetenschappelijk van aard waren. Die eerste categorie biedt fraaie af beeldingen en bedroevend weinig informatie, de andere groep is meestal wat soberder uitgevoerd, bevat weliswaar veel informatie, maar beperkt zich dan weer tot slechts één aspect van dat brede spectrum aan Romeins glaswerk. François is er in geslaagd om met zijn boek dat brede spectrum op een toegankelijke wijze aan het publiek te presenteren. Zonder daarbij in scheikundige formules en andere specialistische termen te vervallen, besteedt hij uitgebreid aandacht aan de technologische aspecten van een bonte verscheidenheid aan vormen, kleuren en versieringen. Hij verwijst zowel in woord als in beeld steeds naar voorbeelden, zoals die in de Lage Landen bij archeologisch onderzoek tevoorschijn zijn gekomen. Hij staat daarbij uitgebreid stil bij de (soms veraf gelegen) productiecentra van het glas in de Romeinse tijd, de economische en sociale context van de vondstcomplexen in
de Lage Landen, de componenten en kleurstoffen van het glas, de ambachtslieden die bij de glasproductie betrokken waren, de toegepaste technieken bij vormgeving en decoratie, handel en transport en de verschillende functies van al dat moois. Veel informatie ontleent François aan het experimentele onderzoek naar Romeins glas door de hedendaagse Britse glasmakers Mark Taylor en David Hill. Op enkele van de talloze fraaie foto’s in het boek zien we hoe de auteur ook zelf bij deze vorm van experimentele archeologie betrokken is. Breekbaar Verleden biedt archeologen, glaskunstenaars en –liefhebbers en andere geïnteresseerden een actueel totaalbeeld van de uiteenlopende aspecten van het Romeinse glas, zoals dat in de Lage Landen bij archeologisch onderzoek te voorschijn is gekomen.
Afb. 1 Breekbaar Verleden. Cover van het besproken boek.
Gerrit Groeneweg
Afb. 2 Glas uit de collectie van het Museum Het Valkhof, Nijmegen. Uit: Breekbaar Verleden.
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 453
|
453
09-12-2007 13:45:01
Signalementen Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk, Den Haag 2007, ISBN 978-90-75073-35-5, gratis Afb. 3 Fragment van de Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk.
De gemeenten Den Haag en Rijswijk hebben gezamenlijk een nieuwe geologische kaart uitgegeven, waarop de archeologische vindplaatsen uit beide plaatsen staan vermeld. De vorige kaart met alleen de archeologie van Den Haag dateerde uit 2000 en was een vrijwel ongewijzigde heruitgave van een kaart uit 1983. De aanwas van nieuwe geologische en archeologische gegevens en nieuwe inzichten in de benoeming van de geologische lagen maakten het noodzakelijk de kaart volledig te herzien. Een belangrijk verschil tussen de nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk, en de oude van Den Haag is het gebruik van de – in 2003 in ‘De ondergrond van Nederland’ geïntroduceerde – nieuwe lithostratigrafische eenheden. Deze zijn gebaseerd op specifieke kenmerken van het sediment, zoals de korrelgrootte-samenstelling, sedimentstructuren, schelpinhoud, kalkgehalte en humeusiteit. Bij de oude classificatie van de voormalige Rijks Geologische Dienst waren de laageenheden voor een belangrijk deel ook op de ouderdom van de afzettingen gebaseerd. Omdat de nieuwe lithostratigrafische indeling alleen op hoofdlijnen is gedefinieerd, zijn er nog vele lagen niet ingedeeld en benoemd. Daar is bij de kartering voor de nieuwe kaart voor de Haagse regio in voorzien. Die nieuw benoemde lagen zijn: Laag van Den Haag, Laag van Voorburg, Laag van Ypenburg, Laag van Rijswijk, Laag van Poeldijk en Gantel Laag.
454
|
De geologische kaart van Den Haag en Rijswijk (schaal 1:25.000) is aangevuld met kaarten van de stadskern van Den Haag (1:12.500), de dorpskern van Rijswijk (1:5000) en een geologisch profiel. Op de achterzijde staat een toelichting bij de lithostratigrafische eenheden en het geologische profiel, en is een lijst van archeologische vindplaatsen vermeld. Wie niet bekend is met de politieke situatie in de Haagse regio, zou op grond van de vermelde vindplaatsen kunnen concluderen, dat er in de gemeente Leidschendam-Voorburg, die ook nog voor een groot deel op de geologische kaart staat, nauwelijks archeologische vindplaatsen zijn. Deze gemeente – zonder archeologische dienst – heeft echter niet aan het kaartproject deelgenomen. De nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk is gratis verkrijgbaar bij de gemeentelijke contactcentra van het stadhuis in deze plaatsen en als pdf-file te downloaden via www.denhaag.nl/archeologie of www.rijswijk.nl. Wim van Horssen * * *
J. Vanden Borre (met bijdragen van N. Jaspers, B. Konijnendijk, J. Van Dijk en W.K. van Zijverden), IJzendijke, Landbouwstraat (gem. Sluis). Een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 827). Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874-921-5. Geïll., 32 pag., bijlagen. IJzendijke was van oorsprong een middeleeuws dorpje in Zeeuws-Vlaanderen, dat aan het begin van de 15e eeuw door de zee verzwolgen werd. Nadien is het enkele kilometers verderop herbouwd. Als gevolg van zijn strategische ligging aan bevaarbaar water speelde de plaats als vestingstad een belangrijke rol in de Tachtigjarige oorlog (1568-1648) en tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748). Ook daarna werden de vestingwerken rondom het stadje afwisselend geslecht of verwaarloosd in vredestijd en weer hersteld bij oorlog of oorlogsdreiging. Vanaf 1848 verloor IJzendijke haar defensieve functie, de wallen werden stukje bij beetje afgegraven en de grachten gedempt. De gemeente had het voornemen om aan de
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 454
09-12-2007 13:45:01
rand van de bebouwde kom van IJzendijke, in een weiland waar een deel van de vestingwerken nog vaag herkenbaar zijn, woningen te bouwen. Bij het nu uitgevoerde proefsleuvenonderzoek zijn een vermoedelijke loopgraaf uit de 18e eeuw, een vroege 17e-eeuwse gracht en grachten en een contrescarp uit 1702 aangesneden. Een contrescarp is het al dan niet met stenen beklede talud aan de buitenzijde van de vestinggracht Op grond van hun fysieke kwaliteit komen de archeologische waarden in het plangebied niet voor behoud in aanmerking. De geschiedenis van IJzendijke en de beleving bij haar bewoners en bezoekers zijn echter onlosmakelijk verbonden met de archeologische resten van de vestingwerken. Temeer omdat een deel van een contrescarp zelfs bovengronds nog herkenbaar is, zou het vernietigen van die archeologische resten die beleving ernstig beschadigen, zo concluderen de onderzoekers. ADC ArcheoProjecten adviseert om die reden dan ook om die resten niet te verstoren. * * *
N.M. Prangsma (met bijdragen van M.C. Houkes, N.L. Jaspers, M.C. Kenemans, R. Machiels, F.S. Zuid hoff, H. Kars en M. van Waiijen), Venlo Trade Port Noord, deelgebied 1. Een in ventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 850). ADC ArcheoProjecten Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874-95-219. Geïll., 57 pag. De gemeente Venlo bereidt plannen voor ten behoeve van de inrichting van een gebied dat bekend staat als Trade Port Noord. Het plangebied met een totale omvang van ruim 700 hectare krijgt diverse functies, waaronder een bedrijventerrein, een natuurterrein, een golf baan, een agrarische zone en een tijdelijke tuinbouwexpositie Floriade 2012. Deelgebied 1, bekend als Heierhoeve, beslaat 43 hectare en was tot op heden in gebruik als landbouwgrond. Bij het onderzoek zijn twee boerderijplattegronden aangetroffen. Eén daarvan dateert uit de 12e-14e eeuw, de andere is jonger. Ook is een vindplaats uit het Mesolithicum aangetroffen, evenals aardewerk uit Neolithicum (Michelsberg) en IJzertijd. Het ADC adviseert een nader onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk zou zijn. * * *
N.M. Prangsma en M.M. Bruineberg (met bijdragen van F.S. Zuidhoff, F. Wijsenbeek, N.L. Jaspers, H. Kars, M.C. Houkes, R. Machiels en S. Baetsen), Venlo Trade Port Noord, deelgebied 7 terrein B t/m I (ADC Rapport 851). ADC ArcheoProjecten Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874-962-8. Geïll., 79 pag. Ook binnen het onderzochte deelgebied 7 van Trade Port Noord te Venlo is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Van een groot deel van het onderzochte terrein bleek het bodemprofiel ernstig verstoord te zijn. Toch is een aantal behoudenswaardige vindplaatsen aangetroffen. Twee daarvan dateren uit de Late IJzertijd tot (Vroege) Bronstijd en hangen waarschijnlijk met elkaar samen. Ook is een urnenveld aangesneden, dat al in 1940 werd onderzocht. Een deel ervan is nog intact en er zijn nog steeds graven en grafstructuren aanwezig. De samenhang van dat grafveld met een 250 meter verder gelegen nederzetting maakt het aanbevelingswaardig de vindplaats te behouden, of wanneer dat niet mogelijk is, deze verder te onderzoeken Twee andere vindplaatsen betreffen een nederzetting of huisplaats uit de Volle Middeleeuwen met sporen van landinrichting, die waarschijnlijk terug te voeren zijn op de eerste ontginningsfase door bewoners van de voormalige Sint Janshoeve. De aandacht gaat hier vooral uit naar de onderlinge samenhang van de middeleeuwse sporen en hun relatie met de nog aanwezige Sint-Janskapel. * * *
A. van Benthem (met bijdragen van P. de Rijk, C. van Pruissen, H. van der Velde, F. Wijsenbeek, W. Jezeer en L. van Beurden), Zelhem ’t Soerlant IV (gemeente Bronckhorst). Een archeologische Opgraving (ADC Rapport 880). Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874-854-6. Geïll., 38 pag. Tijdens het vervolg op eerder onderzoek in Zelhem zijn resten uit IJzertijd (een drietal gebouwen, waaronder mogelijk een huisplattegrond) en Vroege Middeleeuwen (boerderijplattegrond, hutkommen, spiekers en waterputten) opgegraven.
Afb. 4 Schaaltje uit Zelhem, Odoorn type I, Hessens-Schortens aardewerk, 5e-laat9e eeuw. Uit: ADC Rapport 880.
* * *
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 455
|
455
09-12-2007 13:45:02
G. Labiau (met bijdragen van J. de Moor, S. Ostkamp, K. Esser, H. van Haaster, C. van Pruissen en C. Nooijen), Middelburg, Sint-Laurens: AMK-terrein 11327. Een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (Rapport 936). ADC ArcheoProjecten Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874-817-1. Geïll., 38 pag.
Afb. 5 Zgn. berrettinobordje, blauwe majolica uit Ligurië (Italië), daterend uit de tweede helft van de 16e eeuw. Bodemvondst Hoorn. Uit: Hoogtepunten uit Hoornse Bodem.
Het onderzoek te Sint-Laurens (prov. Zld.) leverde o.a. kogelpotaardewerk uit de 11e en 12e eeuw op uit onder andere twee goed geconserveerde kuilen. Sporen en vondsten wijzen op een laat-middeleeuwse vindplaats buiten het onderzochte woonareaal. * * *
W. Jezeer, Venhuizen – Westerkerkweg 65 (Gemeente Drechterland). Een Inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 970). Amers foort 2007. ISBN 978-90-5874-958-1. Geïll., 17 pag. Onder een deel van de onderzochte locatie in Venhuizen (prov. N.-Holl.) bevindt zich een goedgeconserveerde antropogene ophogingslaag, daterend uit de 14e tot en met 18e eeuw. Een groot deel van de bodem is echter ernstig verstoord als gevolg van onder andere de sanering van een ondergrondse olietank. ADC ArcheoProjecten constateert dan ook, dat ondanks de aanwezigheid van archeologische resten, de behoudenswaardigheid niet groot genoeg is om een vervolgonderzoek te doen. Naar verwachting zal ook archeologische begeleiding van de bouwwerkzaamheden weinig extra informatie opleveren. * * *
W. Jezeer, Baarschot – Baarschotsestraat 64 (Gemeente Hilvarenbeek). Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 972). Amers foort 2007. ISBN 978-90-5874-978-9. Geïll., 16 pag. Het onderzoek in Baarschot (prov. N.-Br.) vond plaats in verband met geplande nieuwbouw en de voorgenomen sloop van varkensstallen op een locatie met een esdek. Een sloot en een karrenspoor van omstreeks 1800 vormden de oudste sporen. Het esdek, voor zover dat nog aanwezig is, dateert vermoedelijk van na 1800.
456
|
Christiaan Schrickx, Tosca van de Wallevan der Woude e.a., Hoogtepunten uit Hoornse Bodem. Hoorn 2007. ISBN 978-90874106-05. Geïll., 128 pag., € 17,90. De gemeentearcheoloog van Hoorn, Tosca, en de archeoloog/historicus Christiaan, slagen er keer op keer in om door middel van publicaties en tentoonstellingen de inwoners van hun stad met volle teugen te laten meegenieten van al dat moois dat het bodemarchief prijsgeeft. Wanneer je je realiseert, dat de aandacht van het grote publiek vooral getrokken wordt door opvallende bodemvondsten met een boeiend verhaal achter zo’n vondst en je krijgt ook nog eens de financiering rond, dan, beschik je over de receptuur voor een fraai publieksboek. Het boek, dat verscheen ter gelegenheid van het 650-jarig bestaan van Hoorn, bevat een 22-tal fraai geïllustreerde artikelen over uiteenlopende objecten uit de bodem van Hoorn. Zij zijn bijzonder om verschillende redenen: hun zeldzaamheid, schoonheid, of het verhaal dat erover te vertellen is. Bij de uiteindelijke keuze is zoveel mogelijk verscheidenheid in perioden en onderwerpen aangebracht. Veel daarvan kennen we al uit eerdere brochures, nieuwsbrieven en tijdschriftartikelen, andere treden voor het eerst aan het daglicht. De meeste bijdragen zijn door Tosca en Christiaan geschreven, maar daarnaast verleenden ook vijf anderen hun bijdrage: Marloes Rijkelijkhuizen beschrijft het verhaal achter een 14-eeuws ivoren mesheft, Maria GarthoffZwaan besteed aandacht aan de bezwerende functie van slibdecoratie op aardewerk, Nina Jaspers plaatst een Ligurisch majolica bordje in een wat grotere context, Jan Baart neemt een Portugese fruitschaal voor zijn rekening en Cees Aay treedt op als co-auteur bij een artikel over de scheepbouw in Hoorn en de daarvan teruggevonden gereedschappen. De voorwerpen die in het boek worden besproken, vormen tevens de kern van de tentoonstelling ‘Duistere Zaken’, die in het Westfries museum te bezichtigen was. Hoogtepunten uit Hoornse bodem wordt uitgegeven door Uniepers als het eerste deel in de nieuwe archeologische reeks ‘Archeologie in Noord-Holland’. * * *
Steengoed onderzocht. Contextueel onderzoek naar Rijnlands steengoed (Vormen uit Vuur nr. 198, 2007/2-3; Mededelingenblad Nederlandse vereni ging van vrienden van ceramiek en glas).
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 456
09-12-2007 13:45:03
ISSN 0927-748x. Geïll., 96 pag., prijs voor niet-leden € 23,--. De keramiekopstelling in het souterrain van het Paviljoen Van Beuningen-De Vriese van het Museum Boymans te Rotterdam is geheel vernieuwd. Dit dubbelnummer van Vormen uit Vuur verscheen ter gelegenheid van die nieuwe presentatie van de fascinerende en complexe geschiedenis van keramiek in Noordwest-Europa. Sebastiaan Ostkamp redigeerde de rijkelijk geïllustreerde special. Ook de meeste bijdragen zijn van zijn hand: – Onderzoek naar Rijnlands steengoed; – Steengoed op 15e- en 16e-eeuwse schilderijen; – (met Ingeborg Unger) De ‘sprekende monnik’ uit Culemborg. Een reformatorische beker van Floris van Pallandt –E en baardmankruik uit Deventer en zijn cultuurhistorische context. Daarnaast bevat de bundel bijdragen van Hans Janssen (Een luxueuze Siegburger bokaal voor Floris van Egmond en Margaretha van Bergen, gevonden te ‘s-Hertogenbosch), Ralph Mennicken (Gedistilleerd en heksenbrouwsels. Twee ongewone stukken steengoed uit Raeren), Vincent van Vilsteren (Het secundaire gebruik van steengoed) en Alexandra Gaba-van Dongen (Gã Gã Mwe. Duitse steengoed kannen in Afrika). Opvallend is, dat dit keer niet het materiaal zelf centraal staat, maar de bijbehorende mens. De bundel gaat over mensen die steengoed bestudeerden, namaakten, schilderden, de sociale en maatschappelijke positie van de huishoudens waarin steengoedvoorwerpen werden gebruikt, de rol van steengoed als spot- en schertsgerei, de weinig succesvolle pogingen om daarmee abortus op te wekken, het gebruik ervan bij riten en tovenarij, enzovoorts. * * *
G. Creemers, B. Demarsin & P. Cosyns (red.), Roman Glass in Germania Inferior. Interregional Comparisons and Recent Results. Proceedings of the International Conference, held in the Gallo-Roman Museum in Tongeren, May 13th 2005 (ATVATVCA 1). Tongeren 2006. ISBN 978-9-074605-29-8. Geïll., 143 pag., € 20,--. In 2004 en 2005 organiseerde het GalloRomeins Museum te Tongeren (B.) twee zeer succesvolle colloquia over respectievelijk de Neanderthaler en Romeins glas. Sprekers en deelnemers reageerden zo
enthousiast op het gebeuren dat de idee rijpte om de teksten van beide colloquia te publiceren. Dit was het startschot voor een nieuwe wetenschappelijke reeks. De nieuwe reeks zal de wetenschappelijke onderzoeksprojecten die het museum initieert of waaraan het museum participeert, meer bekendheid geven. De reeks is niet enkel bedoeld voor wetenschappers, maar richt zich ook tot een ruimer geïnteresseerd publiek. Het eerst verschenen deel gaat over Romeins glas en bevat de volgende bijdragen: – L a verrerie dans la Cité des Tongres au Haut-Empire: un aperçu general; – Black glass in the Roman Empire: a work in progress; – Glass in settlements and burials in Roman Britain; – L arge specimens of rectangular two-handled bottles (Isings 90 and variants). Distribution, function and chronologie – Quelques ref lections sur l’implantation et l’organisation des ateliers de verriers dans les provinces romaines au Nord des Alpes; – Glas aus den Canabae Legionis in Nijmegen (70-104 na Chr.); – Glass from five rich burials in the cemetery of Noviomagus (Nijmegen-west), end of the 1st – beginning of the 2nd century; – Glasverarbeitung und Glaswerkstätten in Köln; – Spätrömische Glasherstellung im Hambacher Forst; – Augusta Raurica: regionality and internationality. Questions and answers given by the glass; – Contextual analysis of glass in the Roman vicus of Tienen. Preliminary results; – Roman Glass from Rumst; – L a vaiselle à décor vermiculaire en Belgique: chronologie et utilisation; – Glass from a Roman villa rustica in Kerkrade (Dutch Limburg); –T ypological survey of the Roman glass in Velzeke, 132-140. Je kunt ATVATVCA 1 bestellen via de on-line museumshop, telefonisch op nummer 012/67.03.77 of via mail op grm@limburg.be.
Afb. 6 Keurvorstenkruik, gedateerd 1604, bouwoffer? Gevonden onder de drempel van een pand in de Anjelierenstraat in Amsterdam. Uit: Vormen uit Vuur nr. 198, 2007/2-3.
* * *
Nieuwsbrief monumentenzorg en archeologie gemeente Alkmaar, nr. 22, septem ber 2007; Nieuwsbrief rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten, 2e jrg., nr. 5, september 2007; MoNUmentaal (nieuwsbrief monumen tenzorg, archeologie en bouwhistorie in
Afb. 7 Glas uit het westelijke deel van de Canabae legionis in Nijmegen (70-104 na Chr.). Uit: ATVATVCA 1.
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 457
|
457
09-12-2007 13:45:04
de gemeente Zutphen), nr. 15, september 2007; Archeobrief 11e jrg., nr. 3, september 2007. ISSN 1386-2065. Zeeuws Erfgoed (nieuwsbrief van de Stich ting Cultureel Erfgoed Zeeland), 6e jrg., nr. 3, september 2007. In de nieuwsbrief van de gemeentelijke afdeling monumentenzorg & archeologie van Alkmaar schetst Peter Bitter de stand van zaken van het grootschalige onderzoek dat ADC ArcheoProjecten in het plangebied De Schelphoek uitvoerde. Het onderzochte gebied werd kort na 1573 aangelegd. Er woonden vooral veel ambachtslieden die er hun stiel uitoefenden. Het gebied heeft het karakter van bedrijventerrein steeds behouden, zij het dat de ondernemingen steeds grootschaliger werden. Vanzelfsprekend lieten al deze neringdoenden hun sporen na in de bodem. De bewoners van de Schelphoek lieten 35 goed gevulde beerputten voor het nageslacht achter. De verwerking van de inhoud ervan zal nog enige tijd in beslag nemen. Het plan is om hierover in 2008/2009 een uitvoerig rapport uit te brengen. De vaste rubriek “Bijzondere bodemvondsten” bevat dit keer een bijdrage van Cor Prins over een koperen lavabo. Dit hangende watervat kwam onlangs nagenoeg ongeschonden tevoorschijn uit een 15e-eeuwse afvalput. De RACM doet momenteel onderzoek naar de voormalige Houtbeek bij het dorp Stroe aan de rand van de Veluwe. Daarbij trof men sporen aan van een fraaie ringgreppel met daar omheen een krans van paalsporen. De functie ervan is nog onbekend. Zo zijn er geen aanwijzingen voor een prehistorisch grafmonument aangetroffen. Het zou evengoed om een 20e-eeuwse hooiopper kunnen gaan. Een ander archeologisch fenomeen, dat in deze nieuwsbrief de aandacht krijgt, is ‘de snor’, een 2000 kg wegend houten mastspoor, opgevist in de Zeeuwse stromen nabij Brouwershaven. Ondanks intensieve naspeuringen werd van het bijbehorende schip ter plaatse niets teruggevonden. Uit de periode waaruit ‘de snor’ dateert, de 16e eeuw, zijn er geen schepen met een dergelijke constructie bekend. Houten straatdekken, de stadsmuur met bijbehorende torens, de bevindingen van de begeleiding van de aanleg van rioleringen en de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers en niet in de laatste plaats het onderzoek naar de Karolingische ringwalburcht van Zutphen, zijn wat grepen uit het archeologisch hectische jaar 2006 dat in de nieuws-
458
|
brief MoNumentaal wordt samengevat. Archeobrief besteed ondermeer aandacht aan de onverwachte vondst van een duin te BurghHaamstede op Schouwen, het onderzoek naar de beheerskosten van archeologischhistorische complexen; de nieuwe wet- en regelgeving; forensische archeologie; de dreigende teloorgang van de kwaliteit van archeologisch onderzoek, en de prehistorische vindplaatsen in ons land van barnsteen en git. De Archeobrief van september gaat vergezeld van een forse bijlage met het Bibliografisch overzicht voor de Nederlandse archeologie 2006. In Hulst kwamen huisplattegronden uit de 15e-16e eeuw, beerputten en kuilen tevoorschijn. Onder die funderingen bevonden zich, zoals ook op andere plaatsen in die stad, metersdikke lagen zelke, de onbruikbare restproducten van middeleeuwse zoutwinning. In die pakketten kwamen stookplaatsen en putten tevoorschijn, daterend uit de 13e-14e eeuw. Die putten zijn opgebouwd, aldus Zeeuws Erfgoed, uit kleiplaggen. De vondst van deze kleicontainers is uniek, de functie ervan blijft voorlopig onbekend. Niet uitgesloten is, dat ze dienden voor de opslag van grondstoffen of halffabrikaten van een glasblazer. * * *
Adriaan M.J. de Kraker en Guus J. Borger (red.), Veen-Vis-Zout. Landschappelijke dynamiek in de zuidwestelijke delta van de Lage Landen (Geoarchaeological and Bioarchaeological Studies, 8). Am sterdam, Vrije Universiteit, 2007.ISBN 978-90-77456-08-8. Zw./w.-ill., 136 pag., € 35,--. Vooral in de 13e-15e eeuw kenden verschillende steden in Zuidwest-Nederland een grote economische bloei als gevolg van de zoutproductie. Met als grondstof het met zout water doordrenkte veen uit bodem van door de zee overstroomde gebieden werden grote hoeveelheden zout verkregen, welk zout vervolgens van groot belang was voor met name de haringvisserij. Bij archeologisch onderzoek, zoals onlangs in Hulst, stuit men regelmatig op enorme hoeveelheden zelke, het afval van de middeleeuwse zoutwinning of zelnering. Hoe die zoutwinning precies in zijn werk ging is niet (meer) bekend, maar het was boeiend om te zien hoe leden van de AWN afd. Zeeland de afgelopen zomer in Archeon probeerden dat procédé proefondervindelijk te achterhalen.
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 458
09-12-2007 13:45:04
Op 28 oktober 2004 vond een studiedag plaats aan de VU van Amsterdam, georganiseerd door het Instituut voor Geo- en Bioarcheologie, waarop de thema’s veen-vis-zout in breder verband, maar wel als samenhangend geheel van een interdisciplinair onderzoeksveld aan de orde werden gesteld. De studiedag vindt zijn weerslag in het onlangs verschenen boek. De bundel geeft het stand van zaken weer van het onderzoek naar veen, de visserij en de zoutwinning en hun onderlinge verbanden in het zuidwestelijke kustgebied van de Nederlanden. Zowel de experimenten in Archeon als het boek pleiten voor chemische analyses en ander nader laboratoriumonderzoek. De inhoudsopgave van de bundel met bijdragen van Cecile Baeteman, Petera van Dam, Alet Kattenberg, Wim Van Neer, Anton Ervynck, Adri van Vliet, Peter van den Broeke, Adrie de Kraker, Karels Leenders en Guus Borger, spreekt voor zich: – De laat-holocene evolutie van de Belgische kustvlakte: Sedimentatieprocessen versus zeespiegelschommelingen en Duinkerke transgressie – Turfwinning, visserij en zoutwinning in een industrieel veenlandschap. Aspecten van de sociaal-ecologische transformatie van Holland in de Late Middeleeuwen – T he mapping of a peat-extraction landscape, windows into the past landscape by combining geophysical methods and coring – De zoöarcheologische studie van de ontwikkeling van de exploitatie van de zee: een status quaestionis voor Vlaanderen – De Zeeuwse drie-eenheid bedreigd. Vis, veen en zout in de 16e en 17e eeuw – Zoutwinning langs de Noordzee: de premiddeleeuwse sporen – De centra van zoutproductie in Brabant, Vlaanderen en Zeeland, 1400 tot 1600 – Het middeleeuwse zoutwinningproces – Veen-vis-zout; een multidisciplinaire uitdaging voor toekomstig onderzoek * * *
Arbeits- und Forschungsberichte zur Sächsischen Bodendenkmalpflege (Landesamt für Archäologie mit Landesmuseum für Vorgeschichte – Dresden), Band 47, 2005. ISBN 978-3-910008-80-9 / ISSN 0402-7817. Geb., zw,/w.-ill., 338 pag., € 75,De bundel bestrijkt weer een breed spectrum van de archeologie in Saksen. Met bijdragen over onder andere keramische vogelfiguurtjes uit de bronstijd, een stookplaats van zoutproducenten en de bijbehorende keramische
hulpstukken (briquetage) als restant van zoutproductie in de IJzertijd, de typologie van de laatmiddeleeuwse schrijfstiften uit het Oostzeegebied en uit Oost-Europa, stadskernonderzoek in Freiberg en over grafstenen uit de 16e-17e eeuw. * * *
De waterschans (Geschiedkundige Kring Bergen op Zoom), 37e jrg., nr. 3, sept. 2007. ISSN 0926-3918 Onder de titel “Blubber, scherven en goud” beschrijft Marco Vermunt de archeologische begeleiding van het bouwrijp maken van het stadsdeel van Bergen op Zoom waar ooit zoutzieders en pottenbakkers hun stiel uitoefenden. Zoals in het Noord-Brabantse Steenbergen en in nagenoeg alle Zeeuwse steden het geval was, werden ook in Bergen op Zoom grote hoeveelheden zel-as gebruikt om laaggelegen delen van de stad te verhogen. In Bergen op Zoom waren het niet alleen de zoutzieders die met hun afvalbergen een belangrijke bijdrage leverden aan de infrastructuur van de stad, want ook de lokale pottenbakkers leverden met enorme hoeveelheden misbaksels uit de jaren 1300-1350 hieraan hun bijdrage. Probleem op deze locatie is de ernstige bodemverontreiniging met lood uit het glazuur van die misbaksels (zie Westerheem 1988, 193-195). Als gevolg daarvan kon slechts een heel klein deel van de misbaksels worden ‘gered’. Aardig is, dat hier exact dezelfde vormen (reducerend en oxiderend gebakken kookkannetjes grapen, vuurklokken, kruikjes met 2 oren, kokersteel- en andere bakpannen, slibversierde schotels, etc.) te voorschijn kwamen, die we 25 jaar geleden ook bij archeologisch onderzoek in het 18 km verderop gelegen Steenbergen (N.-Br.) in grote aantallen verzamelden. De herkomst daarvan bleef tot nu toe in nevelen gehuld, parallellen waren toen alleen uit Vlaanderen bekend.
Afb. 8 Keramisch punnikklosje (?), 100 na Chr., bodemvondst Serbitz, Saksen (D.). Uit: Der Fund.
* * *
H.-P. Hock und Florian Innerhofer (red.), Das alte Rathaus in Bischofswerde. Neues über die Anfänge einer alten Stadt (Archaeonaut 6). Landesamt für Archaeologie, Dresden 2007. ISBN 978-3-910008-78-6 / ISSN 1611-2628. Ge ïll., 24 pag., € 3,90. Onder de naam ‘Archaeonaut’ geeft het Landesamt für Archaeologie met het Landesmuseum für Vorgeschichte in Dresden (D.) bro-
Afb. 9 Glazen kraal, ca. 200 voor Chr., bodemvondst Dobeltitz, Saksen (D.). Uit: Der Fund.
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 459
|
459
09-12-2007 13:45:05
chures uit over archeologische monumenten. Het rijk geïllustreerde deel 6 van de reeks gaat over het onderzoek naar de resten van het in 1769 afgebroken stadhuis van Bischofswerda onder het huidige marktplein van die stad. De oudste bouwfase dateert van omstreeks 1270. Het onderzoek werpt ook een nieuw licht op de geschiedenis van een stad die verschillende malen vernietigd en weer opgebouwd werd. * * *
Archaeo (Archäologie in Sachsen) nr. 3, 2006. ISBN 3-910008-75-5 / ISSN 1614-8142. Geïll., 64 pag., € 6,50.
Afb. 10 ‘Papagey’, strijd’houweel’ uit omstreeks 1550, bodemvondst Oybin, Saksen (D.). Uit: Der Fund.
Het tijdschrift Archaeo, eveneens uitgegeven door het Landesamt für Archaeologie met het Landesmuseum für Vorgeschichte in Dresden (D.) verschijnt eenmaal per jaar. Ter gelegenheid van het 800-jarig stadsjubileum van Dresden bevat deze editie een korte samenvatting van het stadskernonderzoek aldaar. Verder artikelen over onder andere een groot complex van post-middeleeuwse keramiek en over het restant van een tweetal biggen dat (als bouwoffer?) onder de constructie van een neolithische waterput werd aangetroffen. * * *
Cornelia Rupp (bearb.), Der Fund: 72 Objekte, 208 Seiten, 10 Kategorien, 68 Fundstellen, 1000 Jahrtausende, 261 Spaten. Landesamt für Archäologie mit Landesmuseum für Vorgeschichte, Dres den 2007. ISBN 978-3-910008-79-3. Geb., geïll., 208 pag., € 20,--.
Afb. 11 Speelgoed of miniatuur van omstreeks 1300, ridder met krijgs’houweel’. Detectorvondst Ieper (B.). Uit: Detector Magazine.
Sinds februari 1995 wordt in Dresden een vondst van de maand geëxposeerd. Andere locaties volgden. Die vondsten van de maand zijn gebundeld in dit boekje, variërend van een paleolithisch artefact tot een ‘Kondomdöschen’ uit 1930. Soms staat daarbij de vondst centraal, vaak ook gaat de aandacht vooral uit naar de locatie waar de vondst is gedaan. Twee vondsten wil ik er hier uitlichten, omdat vergelijkbare objecten ook in Westerheem ter discussie stonden. Het is al weer geruime tijd geleden, dat Westerheem meer pagina’s telde dan er kopij binnenkwam. Voor de redactie zat er weinig anders op, om ook zelf bij te dragen aan de inhoud van het tijdschrift. Vanuit die optie poneerde ik destijds de stelling dat de Karo-
460
|
lingische benen drietand, waarvan de functie nog steeds in nevelen is gehuld, heel goed als krulspeld zou kunnen hebben gediend. De daarmee uit te lokken reacties bleven niet uit en proefondervindelijk, en gebaseerd op Scandinavische bronnen, konden we uiteindelijk vaststellen, dat de drietand zeer waarschijnlijk als punnikklosje diende (Westerheem 1998, 179-185 en 272-273). Met zo’n simpel hulpmiddel zijn tal van technieken mogelijk voor het maken van allerlei soorten fraaie koorden. Er bestaan ook kleinere exemplaren met een lengte van niet meer dan twee cm, uit brons, die beslist niet op een vinger of duim passen, zoals Vincent van Vilsteren en An van Nieuwburg denken dat de drietand werd gebruikt (Westerheem 2007, 123-131). Uit Saksen kent men een vergelijkbaar raadsel, maar dan vervaardigd uit aardewerk en daterend uit het einde van de 1e eeuw na Chr. Vooralsnog kan men ook daar tot geen andere conclusie komen, dan men waarschijnlijk te maken heeft met een ‘Strickliesel’, een punnikklosje dus. Een ander voorwerp waarvoor Westerheem aandacht vroeg, was een grote driehoekige kraal van glaspasta, gevonden te Vreeland bij Utrecht en mogelijk daterend uit de 17e of 18e eeuw (Westerheem 2006, 100). Hierop kwamen verschillende reacties. Maar een concreet antwoord over driehoekige kralen bleef uit. Ikzelf wist daarover niet meer te melden, dan dat ze heden ten dage in Syrië nog steeds gemaakt en hier verkocht worden. Der Fund beeldt zo’n kraal af uit Saksen, en geeft daarbij als datering 200 voor Chr. Zie voor verdere informatie over archeologisch onderzoek in Saksen: www.archsax. sachsen.de * * *
Detector Magazine nr. 94, september 2007. ISSN 1386-5935. Eén van 72 aardige vondsten die in Der Fund (zie hiervoor) wordt omschreven, is een ‘Reiterhammer’ van omstreeks 1550, zoals ruiters die aan de zadelknop of aan hun gordel droegen. Omdat de punt van het ‘strijdhouweel’ wat aan een vogelkop doet denken, stond dit wapen in Saksen ook bekend als ‘Papagey’. Het is jammer dat Patrick Van Wanzeele het resultaat van het onderzoek naar de papagaai uit Saksen (zie Der Fund, hiervoor) niet kent, maar aan de hand van een tinnen miniatuur-ridder van omstreeks 1300 constateert ook hij, dat een smeedijzeren pik-
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 460
09-12-2007 13:45:06
houweel uit Vlaamse bodem mogelijk als strijdwapen diende. Verder in dit tijdschrift nieuw ontdekte trotseerloodjes, de afdruk van een apenstaart (@) op een 17e-18e-eeuws lakenloodje en een vroegmiddeleeuws stripverhaal op een bewerkt kistje uit Friesland. * * *
Zeitschrift für Schweizerische Archäologie und Kunstgeschichte, Band 64, 2007, Heft 1 / 2. ISSN 0044-3476. Bij opgravingen van de oude markthal van Genève zijn 220 lederfragmenten geborgen, af komstig van ruim 30 schoenen, een messchede en fragmenten van een boekband. De schoenen en leersnippers worden alle beschreven en afgebeeld. Het materiaal dateert van kort voor 1414 in welk jaar de hal door brand werd verwoest. * * *
Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier. Aus der Arbeit des Rheinischen Landesmuseums Trier, 37, 2005. idem 38, 2006. ISSN 0723-8630. Geïll, resp. 103 en 92 pag., € 8,--. De 37e editie bevat een samenvatting van de opgravingen van het voormalige Dominicaner klooster, een artikel over munten van koning Otto III en verder, zoals gewoonlijk, veel Romeins: het graf van een hond met kruik als bijgift binnen een Romeins tempelcomplex, beeldjes van huisdieren van Romeinse goden en godinnen (adelaar, pauw, uil, griffioen, hond, haas, hert, haan, everzwijn, bok en schildpad), vingerringen met de tekst “Fidem Constantino”, de restanten van een pauw uit de Romeinse tijd, enzovoorts. Resten van een pauw zouden uit ons land bekend zijn van Velsen, welke vindplaats men overigens geografisch in de buurt van Nijmegen plaatst. Ook in de 38e editie weer veel Romeins, zoals het onderzoek van een tempelcomplex, Romeinse speelborden, textiel etc. uit een laat-Romeins graf, de verbeelding van de herfst en slachtsporen op laat-Romeinse runderwervels. Daarnaast ook bijdragen over neolithische bijlen uit basaltsteen, over een gehalveerde penning uit de 11e eeuw en over laatmiddeleeuwse bouwsculpturen. * * *
Trierer Zeitschrift (Rheinisches Landes museum Trier), 67/68, 2004/’05. ISSN 0041-2953 / ISBN 978-3-923319-65-7. Geb., geïll., 540 pag., € 44,--. Dit dubbelnummer dat als gedenkschrift is opgedragen aan de overleden museumdirecteur Heinz Cüppens (1929-2005), bevat onder andere de volgende bijdragen: Die “Nusbaumer Menhire” auf dem Ferchweiler Plateau; Fürstengräber und Eisenerze der Kelten; Die Kragenfibeln aus Grab 145 von Wederath-Belginum; Zur Entwicklung des römischen Kulturbezirks und der spätkeltischen Siedlung auf dem Martberg; Die römische Villa von Gerolstein; Der römische Qanat Kirchenbungert bei St. Matthias in Trier; Figürliche Bronzen und Gegenstände aus anderen Metallen aus Stadt und Bezirk Trier; Eine römerzeitliche Hohlform aus der Trierer Domgrabung; Trier und das spätantike Städtewesen im Westen des römischen Reiches; Eine Germanin in der Eifel (Zu einem Melonenwirtel).
Afb. 12 Gouden ring met tekst “Fidem Constantino”. Bodemvondst Trier, 4e eeuw. Uit: Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier.
* * *
Les dossiers d’archéologie, septembreoctobre 2007, numéro 323. ISSN 1141-7137. Geïll., 118 pag., € 10,50. Thermen stonden garant voor de kwaliteit van het bestaan van de beschaafde mens in de Romeinse tijd. Van plaats tot plaats variërend in omvang, aanzien, uitvoering en luxe speelden deze badhuizen een belangrijke rol bij hygiëne, sport, spel en sociale contacten. Op talloze plaatsen binnen de Romeinse rijksgrenzen zijn de overblijfselen ervan nog te bewonderen. Onder de titel “Les Thermes en Gaule Romaine” staan in deze rijk geïllustreerde special de Romeinse thermen in Frankrijk centraal. Het tijdschrift sluit af met een overzicht met adressen, telefoonnummers en websites van een 32-tal thermen, of althans de resten ervan, die een bezoek meer dan waard zijn.
Afb. 13 Meloenkraal 4e-6e eeuw. Uit: Trierer Zeitschrift.
Gerrit Groeneweg
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 461
|
461
09-12-2007 13:45:07
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor Agenda en Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Deadline voor WIU 2008-1 (februari): 15 december.
Grondspoor nr. 165, september 2007 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Ook Afd. 3 loopt aan tegen het probleem van hoge(re) kosten van lezingen e.d. Daarom ziet het bestuur zich genoodzaakt een vrijwillige bijdrage te vragen voor de lezingen, terwijl ook voor schoolbezoeken een vergoeding moet worden betaald. [Menno de Boer & Marc Harsveld] In Jisp voerden leden van de afdeling een onderzoek uit op de plaats van een al eerder gesloopt pand aan de Dorpsstraat (af b. 1). Een slootvulling werd leeggelepeld en een houten beschoeiing aangetroffen. De vondsten dateren uit de
17e tot 19e eeuw en bestaan vooral uit aardewerk en bot, maar door veel te zeven vond men ook kleinere zaken als knopen, glasfragmentjes, pitten, zaden, graten en zelfs een speld. [Gerard Graas] Er is in Jisp veel botmateriaal verzameld, waarvan het meeste betrekking heeft op het rund. Maar men vond ook resten van de mens (twee kiezen), een hond, een kat, een varken en een schaap. Later besteedt G. aandacht aan de vogel- en vissoorten en een totaal overzicht. Tijdens een inspectie van uitgegraven grond in Saendelft-West (Assendelft) vond Gerard in de buurt van
Afb. 1 Marc en Chris aan het zeven in Jisp (foto: Menno de Boer (uit Grondspoor)).
462
|
06-binnenwerk.indd 462
Werk in uitvoering
09-12-2007 13:45:09
een eerder gesloopt gemaal enkele ijzertijdscherven en wat pingsdorf. Tijdens een inspectie in Oost-Knollendam (Sluisweg) vond Gerard op het terrein van een gesloopte boerderij materiaal uit 16d-19. [Rutger Terluin] Bijna twee jaar (2005-2006) duurde het onderzoek aan de Buurtweg in Akersloot. Het eindverslag kan binnenkort worden gedownload vanaf de website van de afdeling. Piet Kleij is bijna klaar met een boek over het vele bijzondere materiaal dat hier bij eerder onderzoek (2002-2003) werd gevonden. Er is hier sprake van een eerste woonfase (16-midden 18) en een recente woonfase (19d-20). [Menno de Boer] Tijdens een veldverkenning ten noorden van het Weiver te Westzaan lokaliseerden leden van de afdeling drie tot dan toe onbekende middeleeuwse vindplaatsen, kenbaar aan paffrath-materiaal. Tijdens de sloop van een garage naast het Volkspark te Zaandam volgden leden van de afdeling de werkzaamheden. Grondwerkers zetten de gevonden zaken netjes op een rij bij het hek. Hun vondsten wijzen op een frequent drinken van koffie en thee op deze plaats, maar er waren ook f lessen, mineraalwaterkruiken, industrieel aardewerk en wat porselein bij. Wat opvalt in G. is dat de afdeling voor oud kaartmateriaal veel gebruik maakt van www. beeldbank-nh.nl.
Renus nr. 1, 2007 (Afd. 6 - Rijnstreek) [Pierre van Grinsven & Aleid Muller] In april 2006 voerden leden van de afdeling in Kou-
dekerk a/d Rijn een veldverkenning uit op een terrein in de Hondsdijkse polder. In de naaste omgeving is al eerder een vroegmiddeleeuwse nederzetting aangetoond (50 voor Chr-850, van 50-450 onderbroken). Het gevonden aardewerk was voor ruim 80% postmiddeleeuws (vooral uit ‘toemaakbemesting’ met huisvuil af komstig) en voor 14% vroegmiddeleeuws, wat wijst op een iets grotere afstand van de nederzetting. [P.J.M. de Baar] De afdeling verhuisde van de locatie Geregracht 50 (vanaf 1988) naar Langebrug 56, waar ook het Archeologisch Centrum is ondergebracht (af b. 2). Dit is een tijdelijke oplossing, want de definitieve bestemming is het vroegere Weeshuis aan de Hooglandsekerkgracht. De Baar vertelt het een en ander over de locatie Langebrug. Deze werd in 1807 vernietigd door het beruchte kruitschip, bood in 1836 plaats aan een katholieke kerk die in 1933 zoveel brandschade opliep, dat de zwaar beproefde gelovigen liever uitweken naar elders, waarna Gemeentewerken de ruïne liet veranderen in een garage. Twee boekbesprekingen besluiten R.
Kwadrant nr. 2, 2007 (Afd. 7 - Den Haag) De afdeling organiseerde in oktober een excursie naar Den Bosch, waar o.m. het Noord-Brabants Museum, de Sint-Jan, en (per boot) de Binnendieze worden bezocht. De afdeling zoekt nog naar sprekers op de Archeologische Dag. Plaats en programma
Afb. 2 Sfeerfoto van de verhuizing van Afd. Rijnstreek (foto: Roos van Oosten (?) (uit Renus)).
Werk in uitvoering
06-binnenwerk.indd 463
|
463
09-12-2007 13:45:11
Afb. 3 De bronzen(?) arm uit Naaldwijk (foto: C.J. van der Doef (uit Kwadrant)).
464
|
06-binnenwerk.indd 464
zijn op het moment van schrijven van WIU nog niet bekend. [Robert van Lit] AWN’er Bram Bakels (lid van de AW Wassenaar) overleed onverwacht in juli 2007. Hij was ruim 30 jaar lang veldwerk leider binnen de werkgroep, “schreef in de loop der jaren vele ringbanden vol” en was ten slotte betrokken bij de inrichting van een nieuwe archeologische opstelling in raadhuis De Paauw, waar de AW ook een werkruimte heeft. Het verslag van de veldwerkleidersvergadering van maart 2007 is verreweg het grootste artikel in K. en zoals steeds leerzaam. Zo lees ik hier o.m. dat een gemeente overweegt om ter kostenbesparing alle terreinen onder de 1000 m2 automatisch vrij te geven. Gelukkig lijkt hierover het laatste woord nog niet gesproken. [Joanneke Hees] In het voorjaar organiseert de Stichting Monument M.A.C./Forum Hadriani-Voorburg een symposium over Forum Hadriani ‘tegen de achtergrond van de omgeving en andere Romeinse steden in het noordwesten van het Romeinse Rijk’. De precieze datum is nog niet bekend. De gemeenten Leidschendam-Voorburg, Voorschoten en Wassenaar sloten het ‘Pact van Duivenvoorde’, waarvan het gezamenlijk ontwikkelen van een gemeentelijk archeologisch beleid een onderdeel is. Om de culturele samenwerking ook aan het publiek te tonen, komen er twee gezamenlijke tentoonstellingen: de ene over het agrarisch erfgoed en de tweede over archeologie. Tijdens archeologisch onderzoek in Naaldwijk-Hoogeland op een terrein waar over langere tijd bewoning was (vanaf iets voor de Romeinse tijd), vond men o.m. een stuk marmer van een ooit levensgroot Romeins standbeeld. Aan de Zuidweg te Naaldwijk vond vrijwilliger Jaco op een storthoop een metalen arm, wellicht van brons (af b. 3). Lezingen van de AWN en het NKV en Bibliografische Jaaroverzichten 2004 en 2005 besluiten deze K.
Nieuwsbrief, september 2007 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) Het bestuur is op zoek naar een secretaris. De AW Oude Rijn wordt weer opgestart. Marieke Arkema zorgde voor een interessant programma van lezingen t/m april 2008. Verslagen van twee lezingen sluiten de N. af.
Nieuwsbrief (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) De afdeling organiseerde in oktober een excursie naar Zutphen. Op het programma stonden bezoeken aan het Archeologisch Bureau en stadsarcheoloog Michel Groothedde, een nagebouwd boerenerf uit de Vroege Middeleeuwen en een middeleeuwse zolder met kap(constructie), dat alles afgesloten door een stadswandeling o.l.v. Constant Willems.
Aardewerk, september 2007 (Afd. 21 - Flevoland) De tot nu toe in A. aanwezige ledenlijst ontbreekt. Het bestuur besloot hiertoe in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens. De ledenlijst wordt geplaatst op een alleen voor leden toegankelijk gedeelte van de website. Secretaris Maartje de Boer trekt zich terug uit het bestuur omdat werkgever RACM mogelijke belangenverstrengeling voorziet. Maartje licht haar vertrek zelf toe en vertelt dat haar bestuursfunctie wordt omgezet in een ‘ambtelijk secretariaat’. M.a.w. zij maakt geen deel uit van het bestuur en draagt daar geen verantwoordelijkheid voor, maar kan wel vroegere taken voortzetten. Aangezien er wel een ‘formele’ secretaris moet zijn, is het bestuur nu op zoek naar een secretaris, een bestuurslid PR en op termijn een penningmeester. J.A. (Arjan) Agema is de nieuwe directeur van het Nieuw Land Erfgoedcentrum en stelt zichzelf voor. Hij ziet er naar uit om met de AWN samen te werken. [Ben van Rosmalen] In zijn column brengt Ben mij in zijn sfeerbeeld van Opgraving S4 op de hoogte van het bestaan van ‘kleimeisjes’. [Jaap Eelman] In ‘Eruit gezeefd: jager/verzamelaar of boer?’ verduidelijkt Jaap achtergronden van het onderzoek op de Swifterbant-opgraving S4 (Dronten) (af b. 4). Zo vermeldt hij bijvoorbeeld de onderzoeksvragen die het GIA in 2005 formuleerde voor dit onderzoek dat zich richt op de overgang tussen het Mesolithicum en het Neolithicum en gaat hij in op de voorwaarden en voordelen en nadelen van een agrarisch bestaan. Het lijkt erop dat deze zomer op S4 sporen van akkerbouw zijn gevonden en dat zou een van de
Werk in uitvoering
09-12-2007 13:45:11
belangrijkste vragen die vooraf zijn gesteld, beantwoorden. [Saskia Thijse] Een forse lijst met te bezoeken tentoonstellingen, lezingen, symposia en wetenswaardigheden sluit A. af.
De Ouwe Waerelt nr. 20, september 2007 (De Motte, Goeree-Overflakkee) Ditmaal een themanummer over gesloopte gebouwen. Ik noem slechts de twee voor AWN’ers extra interessante gebouwen, namelijk de ‘motte’ Spreeuwenstein bij Ouddorp en de Hoofdpoort van Goedereede. [J.C. Both] Ten zuidoosten van Ouddorp is nog iets te zien van de heuvel waarop het middeleeuwse kasteel Spreeuwenstein stond. Spreeuwenstein wordt voor het eerst genoemd in 1336, maar we mogen aannemen dat er daarvoor ook al iets stond. Onbekend is wanneer het kasteel is verlaten en afgebroken, waarschijnlijk al snel. De heuvel is een archeologisch monument en het op deze plaats veronderstelde mottekasteel kreeg een prominente plaats in het logo van De Motte. In 1312 krijgt Goedereede stadsrechten. Het is onduidelijk of er toen al sprake was van verdedigingswerken. In 1418 kunnen vijanden Goedereede nog in brand steken, maar tien jaar later weten de inwoners zich al adequaat te verdedigen, terwijl in een privilege uit 1438 over (nieuwe) versterkingen van de stad wordt gesproken. Een van de vijf poorten in de stadsmuur is de Hoofd- of Catha-
rinapoort. Deze bestaat uit twee torens en daartussen een ‘hooge booch’. Op een tekening in 1772 blijkt die boog al te zijn verdwenen. Na als gevangenis en bergplaats voor de brandspuit te hebben gediend sloopt men in 1844 de ene toren en in 1907 de tweede (af b. 5). Onderzoek in archief en bodem kan veel aanvullende informatie leveren over de verdedigingswerken van Goedereede.
Afb. 4 Daan Raemaekers, Willem-Jan Hogestijn en Dick Velthuizen overleggen over grondsporen op site S4 (foto: Jaap Eelman (uit Aardewerk)).
Jan Coenraadts
Afb. 5 Sloop van de Hoofdpoort van Goedereede in 1907 (uit De Ouwe Waerelt). Werk in uitvoering
06-binnenwerk.indd 465
|
465
09-12-2007 13:45:18
Tips voor trips
Archeologische uitjes
Tentoonstellingen Afb. 1 Gouden armband van ca. 1000 voor Chr., die bij het ploegen in Lunteren is gevonden, op de tentoonstelling ‘Schitterend Sieraad’ in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (foto: RMO).
466
|
06-binnenwerk.indd 466
Sieraden
Het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden heeft uit de eigen collectie de meest bijzondere sieraden geselecteerd en exposeert deze op de tentoonstelling ‘Schitterend Sieraad’. Behalve sieraden uit de Klassieke wereld, het oude Nabije Oosten en Egypte, zijn dat ook sieraden die in Nederland zijn gevonden. Daartoe behoren een armband van ca. 100 voor Chr. uit Lunteren, een gesp van 630 – 640 na Chr. uit Rijnsburg en een vogeltje van 950-1100 na Chr. uit Maastricht (afb. 1, 2 en 3). Dit laatste is ook het jongste sieraad op de expositie. Het oudste komt eveneens uit ons land: een kraal van rode oker uit ongeveer 5000 voor Chr. De tentoonstelling heeft twee ‘ingangen’. Wie van rechts naar links gaat, krijgt achtereenvolgens sieraden uit de verschillende culturen te zien: van het oude Egype tot het vroege Nederland. Deze worden onderscheiden door de kleur van de dozen waarin ze worden getoond. Van voren naar achteren zijn de sieraden gegroepeerd naar de wijze van dragen: aan de hand en om de arm, op het lichaam, aan de hals en op het hoofd. Om een idee de geven van het vakmanschap van de sieradenmakers in de oudheid worden
in de tentoonstellingszaal permanent films gedraaid met beelden uit het atelier van Steltman Juweliers van het granuleren, het vervaardigen van filigraan en email, en het zetten van stenen. Voor de gelegenheid is in de vaste presentaties van het museum een ‘sieraden-route’ uitgezet. Die leidt de bezoekers niet alleen langs antieke juwelen en beeltenissen daarvan op sculpturen, maar tevens langs sieraden van hedendaagse ontwerpers uit Nederland, die voorbeelden van oude edelsmeedkunst verwerkten in moderne ontwerpen. Zo zijn op Egyptische piramides geïnspireerde ontwerpen van Anneke Schat te bewonderen en monumentale sieraden van Jacob de Groes, Bibi van der Velden en Vera Siemund. Bij de tentoonstelling is een catalogus verschenen met de hoogtepunten uit de sieradencollectie van het museum. (64 pag.’s, € 17,95). Rijksmuseum van Oudheden Rapenburg 28, Leiden tel. 071 516 31 63 www.rmo.nl di. t/m vrij. 10 – 17 uur, zo. 12 – 17 uur t/m 23 maart
Tips voor trips
09-12-2007 13:45:22
Afb. 2a Gesp van goud en email uit 630-640 na Chr. afkomstig uit een Merovingisch graf in Rijnsburg, op de tentoonstelling ‘Schitterend Sieraad’ (foto: RMO). Afb. 2b Detail van de Merovingische gesp (foto: RMO). Afb. 3 Vogeltje van goud, almandijn en blauw glas uit 950-1100 na Chr. op de tentoonstelling ‘Schitterend Sierraad’. Het sieraad is gevonden in Maastricht, maar is islamitisch (foto: RMO).
Brons
De ontdekking van brons, zo’n 5000 jaar geleden, betekende een geweldige technologische revolutie. De tentoonstelling ‘Goed gegoten! 5000 jaar brons’ in het Allard Pierson Museum belicht het gebruik van brons
in het Middellandse Zeegebied, van West Azië – waar het begon – via Egypte tot aan de Grieks-Romeinse wereld. De nadruk ligt op de veelzijdige relatie tussen mens en brons. Vijf topstukken uit vijf regio’s leiden de bezoeker de wereld van de mens in brons binnen. Per regio komt een specifiek aspect van brons aan bod. Voor West-Azië, de bakermat, zijn dat de eenvoudig te gieten wapens en werktuigen. In het oude Egypte was brons voorbehouden voor beelden van goden en farao’s. De Grieken gingen een stap verder en beeldden bijvoorbeeld ook hun topatleten in brons uit. En de op luxe gestelde Etrusken omringden zich met bronzen voorwerpen voor persoonlijk gebruik. Bij de Romeinen tenslotte, meesters in bronsbewerking, komen alle aspecten, zowel praktisch, cultisch als luxueus, samen. De technische aspecten van brons zoals de herkomst van koper- en tinerts, win- en productietechnieken en verschillende giet- en versiertechnieken vormen een integraal deel van de tentoonstelling. Tot slot wordt een link gelegd naar het brons van nu. Bij de tentoonstelling verschijnt een dubbelnummer van het Mededelingenblad van de Vereniging van Vrienden van het Allard Pierson Museum met daarin artikelen die aansluiten op de onderwerpen die in de tentoonstelling ‘Goed gegoten’ worden behandeld. Allard Pierson Museum Oude Turfmarkt 127, Amsterdam www.allardpiersonmuseum.nl di. t/m vrij. 10-17 uur, zat. en zo. 13-17 uur t/m 2 maart
Tips voor trips
06-binnenwerk.indd 467
|
467
09-12-2007 13:45:26
Congressen DNA-onderzoek
Afb. 4 Het nemen van DNA-monsters in het veld (foto: Laurens Mulkens, gemeente Eindhoven).
Wilt u weten wat de mogelijkheden zijn voor onderzoek naar oud-DNA? Dan moet u zeker het DNA-congres bezoeken, dat op vrijdag 22 februari 2008 zal worden gehouden. Het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek (FLDO) van het Leids Universitair Medisch Centrum en de gemeenten Eindhoven en Vlaardingen organiseren dit DNAcongres. Op het congres komen enkele spraakmakende voorbeelden aan de orde van onderzoek naar oud-DNA, af komstig van menselijke, plantaardige en dierlijke resten en zelfs bacteriën (afb. 4). Tevens is er de mogelijkheid te discussiëren over de toekomst van oud-DNAonderzoek in Nederland. Het congres zal plaatsvinden in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) te Leiden. Het LUMC ligt op slechts enkele minuten loopafstand van het Centraal Station te Leiden. Nadere informatie over dit congres kunt u vinden op www.vlaardingen.nl/archeologie.
Deze zestiende contactdag zal plaatsvinden in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel. Bij deze dag verschijnt de bundel Lunula, Archaeologia protohistorica XVI. Voor nadere informatie: jean.bourgeois@ ugent.be.
Middeleeuwen
De dag zal worden gehouden in het Lipsiusgebouw (voorheen Centraal Faciliteitengebouw), Cleveringaplaats 1 te Leiden. De kosten bedra-
Informatie en een aanmeldingsformulier staan op de website van het ADC: www.archeologie.nl onder ‘Actueel’.
Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg
e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl
06-binnenwerk.indd 468
De Cel Archeologie van de Metaaltijden en de FNRS-Contactgroep Études Celtologiques et Comparatives houden op zaterdag 23 februari een archeologische contactdag over de metaaltijden in België en aangrenzende gebieden.
Op 2 februari wordt in Leiden de 18e Steentijddag gehouden. Het programma vermeldt onder andere lezingen over het MiddenPaleolithicum van Veldwezelt, een Federmesservindplaats bij Westelbeers, een mesolithisch onderzoek bij Hempens, de Steentijd van de Flevopolders, akkers in Swifterbant en de Vlaardingencultuur bij Hellevoetsluis en Vlaardingen.
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar:
|
Metaaltijden
Op 7 en 8 februari zijn in Amersfoort de jaarlijkse Contactdagen van Belgische en Nederlandse Middeleeuwse Archeologen en Bouwhistorici. Deze worden dit keer georganiseerd door het Archeologisch Dienstencentrum (ADC), ter gelegenheid van zijn tienjarig bestaan, in samenwerking met de Gemeentelijke Archeologische Dienst Amersfoort. De thema’s zijn ‘Wooncultuur’ en ‘Stad-Plattelandrelaties’. Ook wordt er spraakmakend, nieuw onderzoek gepresenteerd.
Steentijd
468
gen inclusief lunch € 15 euro. Dit bedrag moet voor 24 januari zijn overgeschreven op giro 8987358 t.n.v. M.F. van Oorsouw inzake Steentijddag, Mariotteplein 41, 1098 NX Amsterdam onder vermelding van ‘inschrijving 2008’. Voor nadere informatie: archeologie@planet.nl.
Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:
www.awn-archeologie.nl
Tips voor trips
09-12-2007 13:45:26
Column
In De wroetende mol
Fietsend door het Groninger land bezocht ik een van de iconen van de Nederlandse archeologie: het terpdorp Ezinge. Het is wereldberoemd door de eerste grootschalige wetenschappelijke opgravingen van een terp door Van Giffen, met name in de jaren 1931-1934. De lange stijgende Torenstraat voert naar de top. Ik kom langs een café en even verderop zie ik aan mijn linkerhand een klein museum in een oud schoolgebouw. Van de 6 meter hoge terp is nog maar weinig over. Slechts een taartpunt is alles wat rest. Op de top staat een mooie oude kerk met een losse toren en een bijgebouw. Het is de zoveelste kerk die ik op mijn fietstocht bekijk, en deze is bij toeval open. Een man ruimt de resten van een dialezing op, waarschijnlijk van de avond ervoor, en ik mag even rondkijken. Lang duurt het bezoek niet en weer buiten kijk ik naar beneden op een groot grasveld. Daar op het oude opgravingsterrein van Van Giffen ligt de ijsbaan. Ik wil weer terugkeren naar beneden en bekijk nog even een informatiepaneel bij de ingang en zie dat er ook een terpenmonument is. Opgewonden ga ik op zoek en al snel zie ik een soort gemetselde open waterton waarin drie bronzen platen zijn gemonteerd. Dat moet het zijn, denk ik, maar een willekeurige bezoeker zal het voor moderne kunst verslijten. Op de platen, die natuurlijk een indruk moeten geven van de drie belang-
rijkste fasen van bewoning, ontwaar ik ribbels en punten, waarvan ik weet dat het huisplattegronden moeten voorstellen. Ik was niet alleen en met veel moeite heb ik mijn reisgenote kunnen uitleggen wat er allemaal op te zien is en wat de betekenis is. Een verduidelijkende tekst zag ik zo gauw niet. Waarom zijn onze archeologische monumenten zo beroerd ontsloten, vroeg ik me af. Waarom altijd van die kunstzinnig verantwoorde presentaties die mensen eerder afschrikken dan verleiden om eens te lezen of te ervaren wat die plek nu zo interessant en belangrijk maakt? Daaraan moest ik denken, toen ik even later door het museum Wierdenland liep en luisterde naar een simpel, geheel verouderd, maar liefdevol gemaakt diaklankbeeld. De commentaarstem was thuis opgenomen en op de achtergrond van de opname waren de spelende kinderen of een voorbijgaande auto ook te horen. Volgend jaar gaat een vernieuwd en op de eisen van deze tijd afgestemde presentatie open. Kijk, die doen er wat aan, dacht ik. Ik moest ook weer denken aan dat archeologisch monument toen ik een kop koffie dronk en genoot van een bord met wafels en aardbeien in het café ‘De wroetende mol’. Een nieuw museum, een prachtige naam voor een café, blijkbaar kan Ezinge zelf wél wat met archeologie. Nu het monument nog. Column
06-binnenwerk.indd 469
|
469
09-12-2007 13:45:29
Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. ecretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de ZwijgerS straat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: W. (Winfried) Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wanadoo.nl.
Regio Noordwest: C. (Cees) Aay, Venenlaan 24, 1632 RH Hoorn, tel. 0229-216100, e-mail: c.aay@quicknet.nl Regio Oost: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: D. (Dik) Vuik, Oostmaasstraat 8, 3061 ZS Rotterdam, tel. 010-4147369, e-mail: dik. vuik@hetnet.nl. Regio Zeeland: B. (Ber) Sterkendries, Leuerbroek 1061, 3640 Kinrooi, België, tel: 0032-89701164, e-mail: carsterk@skynet.be Opleidingen: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel: 038-4546192, e-mail: opleiding@lwaow.nl Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Tollenstraat 8, 3351 EV Papendrecht, tel. 06-51332217, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.
AWN-lidmaatschappen A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) € 40,00 B studentlidmaatschap € 25,00 C jeugdlidmaatschap € 20,00 D geassocieerd lidmaatschap € 21,00 E huisgenoot-lidmaatschap € 15,00 in principe een eenmalig inschrijfgeld van € 5,00 Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld.
Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:
06-binnenwerk.indd 470
- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huis genootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.
09-12-2007 13:45:30