Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
1
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 58 - februari 2009
De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies Ronald M. Visser 38ste Reuvensdagen over Neolithicum, infrastructuur en publieksinformatie Wim van Horssen RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN... NIJMEGEN De Romeinse stad Ulpia Noviomagus opnieuw in kaart gebracht Harry van Enckevort & Elly Heirbaut
01-2009 omslag.indd 1
09-02-2009 10:16:18
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)
Inhoud
Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland
jaargang 58 no. 1, februari 2009
Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres T. (Tim) de Ridder (waarnemend hoofd redacteur), Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Scheldestraat 43, 5215 HB 's-Hertogenbosch. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2009. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Hooiberg Salland, Deventer ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Redactioneel..................................................................... 1 Ronald M. Visser De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies......................................................................... 2 Wim van Horssen 38ste Reuvensdagen over Neolithicum, infrastructuur en publieksinformatie ................................................... 14 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... nijmegen Harry van Enckevort & Elly Heirbaut De Romeinse stad Ulpia Noviomagus opnieuw in kaart gebracht ........................................................... 18 Wie kent dit? Gerard Graas Potje met oog ................................................................ 27 Gerrit Groeneweg Pijpaarden beeldje: reacties op een oproep ............... 28 Literatuurrubrieken ............................................ 30 Werk in uitvoering ............................................... 40 Tips voor trips Archeologische uitjes ................................................... 44 Column ...................................................................... 47 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................... 48
Dankwoord bijdragen jubileu mnummer Westerheem afdeling Flevolan d In december 2008 is ons jubi leumnummer Westerheem verschenen. De auteurs hebben mo oie artikelen hiervoor aangele verd. “Onze” redactie en de redacti e van Westerheem hebben er ook veel tijd en moeite in gestoke n. Dit lijvige nummer is mede mogelijk gemaakt door de fina nciële bijdragen van: het hoofdb estuur van de AWN, de Stic hting Nederlands Museum voor Ant hropologie en Praehistorie, Nieuw Land en P. de Boer. Hierbij wil ik allen bedanken die dit jubileumnummer mo gelijk hebben gemaakt.
Foto achtergrond omslag: Bureau Archeologie en Monumenten gemeente Nijmegen. [foto: afb. 3, zie pag. 17] 01-2009 omslag.indd 2
Jan Boes Voorzitter AWN Flevoland
Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: g.beemt@net.hcc.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • M.J. (Michael) den Hartog (graafkampen), Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Adviseur bestuur: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl.
04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: apvandenband@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: mw. A.T. Dieleman-Hovinga, Puntstraat 27a, 4543 CW Zaamslag, tel. 0115-431428 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
09-02-2009 10:16:21
VERENIGINGSNIEUWS februari 2009 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Uitnodiging voor de Algemene Ledenvergadering Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen u uit te nodigen tot het bijwonen van de Algemene Ledenvergadering (ALV) op zaterdag 18 april 2009 in het restaurant Castellum Novum, Castellumlaan 1, De Meern (bij Utrecht). Nota bene: in het aan de deelnemers van de ALV toe te zenden jaarverslag 2008 staan zowel de aanrijroutes alsmede de 2 buslijnen vanaf Utrecht CS naar de vergaderlocatie vermeld. Programma voor deze dag: Het programma ziet er als volgt uit: • 09.30 – 10.15 uur ontvangst van de deelnemers • 10.15 – 10.20 uur welkomstwoord • 10.20 – 12.15 uur jaarvergadering • 12.15 – 13.15 uur lunch • 13.15 – 15.30 uur middagprogramma • 15.30 – 16.30 uur afscheidsreceptie Jaarvergadering In de vergadering – welke officieel geopend wordt door een lid van het college van B&W van de gemeente Utrecht – komen onder meer zaken aan de orde als het uitreiken van de bronzen legpenning, herziening contributie, jeugdbeleid en historische verenigingen.
Middagprogramma Het middagprogramma begint met een lezing door drs. Erik Graafstal, werkzaam bij de archeologische dienst van de gemeente Utrecht. In deze ca. 3 kwartier durende lezing zal hij de directe omgeving belichten en dan met name de Hoge Woerd (Romeinse castellum, badhuis en vicus). Aansluitend zal hij samen met zijn collega Herre Wynia een rondleiding verzorgen in een naburige boomgaard en daarbij het archeologisch erfgoed zichtbaar maken. Hier bevindt zich eveneens een speciale ruimte met een educatief element ten behoeve van de jeugd. De te bezichtigen objecten bevinden zich op loopafstand van de vergaderlocatie. Deelname Deelname aan de jaarvergadering is gratis. Voor deelname aan de lunch en het middagprogramma (introducé(e)s zijn welkom) dient men persoon € 15,00 over te maken op girorekening 577808 ten name van ‘AWN te Roden’. Speciale wensen ten aanzien van de lunch, bijvoorbeeld broodjes zonder boter, a.u.b. vermelden. Alle deelnemers, ook diegenen die niet aan de lunch en het middagprogramma wensen deel te nemen, wordt verzocht zich vóór 1 april 2009 aan te melden bij de algemeen penningmeester van de AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden. De aanmelding dient te geschieden onder opgave van naam, adres en datum. De jaarstukken en agenda worden aan diegenen die zich hebben aangemeld, zo spoedig mogelijk toegezonden.
I
01-2009 katern.indd 1
09-02-2009 10:11:12
Afgevaardigdendag in Amersfoort Op deze 15e november 2008 waren 14 AWN-afdelingen vertegenwoordigd op de Afgevaardigdendag die voor de laatste keer (waarschijnlijk!) plaatsvond in het RACM-gebouw aan de Muurhuizen. In 2009 hopen we te kunnen vergaderen in het nieuwe gebouw van de Rijksdienst. In de opening vermeldde AWN-voorzitter Jeroen ter Brugge het afscheid van Wim van Horssen (begin 2009) als hoofdredacteur van Westerheem (dit was dus voor Wim ook de laatste Afgevaardigdendag), hij stelde Fred van Beemt, de nieuwe secretaris voor, deelde verheugd mee dat Joke te Vaanholt haar taak als bureaumedewerkster voor de AWN voortzet en liet de vergadering alvast kennismaken met Ruud Raats die zich (na goedkeuring door de ALV van 2009) na Michael den Hartog met de zomerkampen gaat bezighouden (afb. 1). Verderop in de vergadering hield Jeroen de afgevaardigden nog voor dat er een bestuurslid wordt gezocht voor de post Verzekeringen en Veiligheid, en dat hijzelf in 2009 aftredend is. Een nieuwe hoofdredacteur voor Westerheem is ook nog niet gevonden. Hierna kwam de directeur van het Landschap Erfgoed Utrecht, Frans ter Maten,
Afb. 1 De ‘gaande’ man, Wim van Horssen, en de ‘(terug) komende’ vrouw, Joke te Vaanholt. (Foto: Marijn Lockefeer).
aan het woord. Het thema van zijn lezing was ‘samenwerking’, en wel in eerste instantie die van de Stichting Vrijwillig Landschapsbeheer en het Erfgoedhuis Utrecht. Frans schetste het ontstaan van de Stichting Vrijwillig Landschapsbeheer door de gevolgen van de storm van 1974. Deze stichting toont grote betrokkenheid bij alles wat met landschapsbeheer te maken heeft. Het Erfgoedhuis Utrecht is meer een facilitaire dienst op het gebied van de erfgoededucatie. De fusie tussen deze twee maakt het beheer van het landschap en de cultuurelementen (boerderijen en dergelijke) tot een geheel. De spreker legde uit dat alles, hoe dan ook, gericht is op harmonie, harmonie in landschap en bebouwing, harmonie in de afstemming met beheerders, bewoners en eigenaren. Het Landschap Erfgoed Utrecht is vertegenwoordigd in het Steunpunt Archeologie en Monumenten van de provincie Utrecht en heeft onder andere Ton van Rooyen (als bindend element voor de vrijwilligers op archeologisch gebied) aangetrokken en een landschapsarcheoloog. Op een vraag van Jeroen ter Brugge reageerde Ter Maten dat Utrecht een mooi voorbeeld is van samenwerking, maar dat het in de andere provincies nog niet zover is, hoewel een enquête heeft aangetoond dat de Erfgoedhuizen niet afwijzend staan ten opzichte van samenwerking. Voor de lunch werd er door het bestuur nog een aantal mededelingen gedaan. Een greep hieruit: – de subsidie van het Rijk is gecontinueerd, maar levert niet zoveel als de penningmeester had gevraagd; – over vier jaar verandert het subsidiesysteem (we vallen dan onder een Fonds); – er zijn gemeentes die bepaalde (amateur-archeologische) projecten subsidiëren; – er zit voortgang in de samenwerking
II
01-2009 katern.indd 2
09-02-2009 10:11:13
met bedrijven, hoewel de standaardovereenkomst tussen de AWN en een bedrijf niet altijd wordt gerespecteerd; – het belangrijkste dat naar aanleiding van het verslag van de vergadering van 2007 werd gezegd, kwam van Jeroen ter Brugge; het betrof het beschikbaar zijn van Archis voor amateurs. Elders in dit Verenigingsnieuws kunt u hierover lezen; –M arty van Loenen (bestuurslid PR) vermeldde nog de duidelijk zichtbare aanwezigheid van de AWN op de Reuvensdagen en het verheugende feit dat de Archeologiedagen in Lisse een vervolg krijgen in Nijmegen; – verder zal er op de website (waar nu serieus werk van gemaakt gaat worden: op 27 november 2008 is er een bijeenkomst van acht vertegenwoordigers van verschillende afdelingen om ook deze een goed visitekaartje van de AWN te laten zijn) een geografisch overzicht van de afdelingen worden geplaatst.
jectgroepen, e.d.). In een gedetailleerd verslag dat elke afdeling t.z.t. krijgt toegestuurd, valt alles wat in deze gang langs de afdelingen is gezegd, na te lezen.
Afb. 2 Ook tijdens de lunch werd er druk ‘vergaderd’. (Foto: Marijn Lockefeer).
Eén thema zorgde voor een uitgebreide discussie: de vergoeding voor werkzaamheden die amateurs verrichten bij archeologische bedrijven. Hierover verschijnt nog een notitie.
Tijdens de lunch werd niet alleen zeer smakelijk gegeten en gedronken (afb. 2), maar ook geanimeerd van gedachten gewisseld over het wel en wee van de afdelingen. Er leven allerlei plannen in de AWN om meer leden te werven; naast de pogingen om de jeugd te interesseren zijn bestuursleden doende om leden van Historische Verenigingen als AWN-lid te werven. Bram van der Walle heeft hiervoor een ‘denktank’ opgezet met veel deskundigheid, Fred van Beemt belegde een succesvolle avond met vertegenwoordigers van Historische Verenigingen, en houdt de contacten met deze warm. Het heeft al nieuwe leden opgeleverd.
Een ‘rondje’ Hoofdbestuur leverde het volgende op: – artikelen van amateurs voor Westerheem welkom (Wim van Horssen); – filmpje over de archeologische dag in Lisse te downloaden (Marty van Loenen); – het cursusniveau bij de LWAOW wordt verhoogd, i.v.m. eisen voor duiken met beroeps; afd. Friesland van de LWAOW heeft een eigen boot (Jan Venema); – reacties op de nota over het jeugdbeleid (‘Vroeger onder je voeten’) worden met spanning afgewacht; de afdelingen krijgen een enquête toegestuurd (Bram van der Walle).
Een vast punt op de Afgevaardigdendag is ‘een rondje’ langs de vertegenwoordigers van de afdelingen; in de meeste gevallen verloopt de samenwerking met professionals uit de regio goed. Veel afdelingen hebben uitgewerkte plannen voor de toekomst (viering van een jubileum, uitgave van een boekje, contacten met universiteiten of andere instanties, pro-
Tenslotte, de rondvraag: hierin een voorstel om de afdelingen te verplichten voor 1 oktober een jaarverslag op te sturen om effectiever te kunnen vergaderen, de monografie ’Opgraven’ wordt herdrukt (na ingrijpende bewerking) en afd. Nijmegen presenteert een beeldbank. Marijn Lockefeer
III
01-2009 katern.indd 3
09-02-2009 10:11:14
AWN-graafweek Nijmegen 2008: Zon, zand en Romeinen Op zondag 27 juli verzamelden 8 AWN-leden zich op de uitvalsbasis Stayokay te Arnhem. Van maandag 28 juli t/m vrijdag 1 augustus 2008 waren we uitgenodigd om te komen meegraven op het zuidwestelijke gedeelte van de Romeinse stad Ulpia Noviomagus. Na een korte inleiding van het weekprogramma, verzorgd door Michael den Hartog, maakten we ons op voor de opgraving aan de Rijn- en Lekstraat in het Nijmeegse Waterkwartier.
Afb. 3 AWN-team Nijmegen 2008. (Foto: Danny Velting).
Maandag 28 juli (26 graden) Maandagochtend stond ingepland voor een bezoek aan het depot van de Dienst Archeologie Nijmegen. Onder leiding van Jeroen Wildenberg kregen we een uitvoerige rondleiding door het depot van Nijmegen. Ogen en oren kwamen we tekort. Jeroen vertelde dat op dit moment een beperkt deel van de archeologische bodemonderzoeken was uitgewerkt. Het overige deel wachtte nog op nader onderzoek. Aan het eind van de ochtend vertrokken we met veel nieuwe informatie richting het Waterkwartier. Dat we als groep op een bijzondere opgraving mochten gaan assisteren werd gauw duidelijk. Op een steenworp afstand van onze opgravingslocatie (Maasplein) kon je de in 1993 opgegraven resten van twee Romeinse tempels zien liggen,
één voor Fortuna en één voor Mercurius. Kortom, onder onze voeten bevond zich het zuidwestelijke deel van de Romeinse stad Ulpia Noviomagus, letterlijk vertaald ‘Nieuwe Markt’. Jeroen Oosterbaan, één van de projectleiders op de site, liet tijdens de eerste kennismaking doorschemeren dat we met de neus in de boter waren gevallen. Jeroen liet ons na een rondleiding over het Maasplein een tweetal tekeningen zien van de werkputten, met daarop een overzicht van diverse sporen. Er was naast waterputten, afvalkuilen en metalen voorwerpen ook een stenen gebouw blootgelegd. Een prachtig toneelmasker en een heel grote olielamp waren al geborgen. De olielamp hadden we al zien liggen in het depot. De opgraving had al veel informatie opgeleverd. Door de aanhoudende hitte was gedurende de gehele week een tropenrooster ingesteld: aanvang 07:00 uur en einde van de dag 14:30 uur. De AWN-groep (afb. 3) werd vandaag voor de laatste twee uren ingedeeld over een aantal onderdelen: couperen en het zeven van vulling. Dat laatste was zeer verkoelend. Gedurende elke dag zou na één dagdeel gerouleerd worden om één en ander op te steken van verantwoord archeologisch opgraven. Dinsdag 29 juli (24 graden) Vandaag ging de wekker om 05:15 uur. Aankleden, snel ontbijten en daarna in de auto op weg naar het Waterkwartier. Na een intensieve graafochtend ontstond er tijdens de lunch een fikse regenbui. Dat we als AWN-groep fanatiek waren, bleek wel uit het feit dat we kort na de pauze weer werden teruggestuurd naar onze bouwkeet. De medewerkers van de archeologische dienst vonden, dat het eerst maar weer eens droog moest worden. Natuurlijk waren de weergoden ons goed gestemd, want na 20 minuten scheen de zon weer op volle kracht. De regenkleding werd weer opgeborgen en de graafwerkzaamheden werden voortgezet. Voor dinsdag-
IV
01-2009 katern.indd 4
09-02-2009 10:11:14
avond stond een lezing van Mergor in Mosam (onderwaterarcheologie) ingepland. Al met al een informatieve avond waaruit je kon opmaken dat deze kleine groep mensen zeer professioneel te werk ging, en veel kennis had van zijn werkomgeving. Woensdag 30 juli (27 graden) Hoe verder de week vorderde, hoe warmer het leek te worden. Of lag het dan toch aan al die gezonde inspanningen? Vandaag werd er weer veel geschept en gecoupeerd. Een aantal AWN-ers mocht assisteren bij het opmeten en intekenen van blootgelegde sporen. Een andere groep zocht verkoeling bij het zeven van de vullingen. Deze grond was afkomstig uit de buitenwal en de omringende gracht van Ulpia Noviomagus. Het zeven was niet zonder resultaat, want gedurende deze week werden (bewerkte) benen naalden, vele scherven, stukjes glas, diverse metalen voorwerpen en een heel mooie bronzen Romeinse munt tevoorschijn gezeefd. ’s Avonds gingen we onder begeleiding van Rinus Houkes een kijkje nemen bij diverse grafheuvels in de omgeving van Arnhem. De geschiedenis van de Trechterbekercultuur, Standvoetbekercultuur en haar versmelting met de opkomende Klokbekercultuur werden mooi verweven met de leefwijze, op en rond de grafheuvels van Arnhem en omstreken. Donderdag 31 juli (30 graden) De warmste dag van de week. De parasols stonden in groten getale her en der verspreid in de werkputten. Ondanks de hitte werd er stug doorgegraven. Veel AWN’ers waren verplaatst naar de put waar het stenen huis zich bevond. Er werd flink door getroffeld, want rond de klok van 2 uur kwam de plaatselijke pers ‘De Gelderlander’ op bezoek. Het bouwwerk werd met veel beleid onder het afdekplastic vandaan gehaald. Op het moment dat het zichtbaar was, mochten we in twee groepen van vier personen, met een speciale gemonteerde bak op de graafmachine, de lucht in. Nu konden we de site van bovenaf bewonderen. De
Afb. 4 Terra sigillata. (Foto: Danny Velting).
contouren van diverse sporen in de putten waren nu duidelijk te zien. Ook de fundering van het stenen gebouw was goed zichtbaar. De vondsten werden steeds mooier. In bijna elke gecoupeerde (afval)kuil zag je fragmenten aardewerk zitten. Collega AWN’er Huib de Kruijf legde een bijna compleet terra sigillatakommetje bloot (afb. 4). Dit luxe aardewerk glansde in de zon. Een bronzen zegeldoosje met een mooi blauw ingelegd emaille zegel, fibula’s en gestempelde stukjes terra sigillata (een persoonlijke handtekening van de maker), het passeerde allemaal de revue. Natuurlijk moest er doorgewerkt worden, dus lang stil staan bij al die voorwerpen was er niet bij. Zo nu en dan even een foto maken en gauw verder werken. Kort na het middaguur vertrokken we met de groep AWN’ers naar de grote kerk van Elst. In de kerk werden verschillende voorwerpen uit de Romeinse tijd tentoongesteld, waaronder een uniek militair diploma (replica) van een Bataaf uit de ruitereenheid ala Batavorum. Deze bodemvondst was in 1988 opgegraven in Elst. Onder de gotische kerk bevonden zich unieke restanten van twee Romeinse tempels. De tempelresten waren al met al een bijzondere bezienswaardigheid. Na een korte opfrisbeurt in Arnhem, werd er aansluitend een wandeling gemaakt over twee kasteelbergen. Deze ‘mottes’ stonden op de Duivelsberg in Beek bij Nijmegen. Op de terugweg aten we met z’n allen een lekkere pannenkoek bij het restaurant ‘De Duivelsberg’. De zon ging onder. We maakten ons op voor de laatste dag.
V
01-2009 katern.indd 5
09-02-2009 10:11:15
Afb. 5 Romeinse kruik. (Foto: Danny Velting).
Vrijdag 1 augustus (23 graden) De bezetting was vandaag niet groot. Veel vaste medewerkers hadden een dag vrij genomen of hadden andere verplichtingen. Er werden geen nieuwe vlakken aangelegd. Vandaag vond er een gedeeltelijke zonsverduistering plaats. Op een dergelijke locatie zette je dat toch even aan het denken. Hoe zouden de Romeinen dit natuurverschijnsel hebben geïnterpreteerd. Een teken van hun oppergod Jupiter (weergod van de hemel en het onweer)? Het was een bijzonder moment op een bijzondere plaats, dat stond vast.
Er werd vandaag voornamelijk gecoupeerd in de greppels en kuilen. In één opgravingsput vonden we restanten van spijkers, bakstenen, dakpannen en lei- en tufsteen. Opvallend was dat deze verschillende materialen in een vast patroon waren neergelegd. Verder sporenonderzoek zou moet uitwijzen wat dit kon zijn geweest. Tijdens het couperen werden twee kruikjes blootgelegd (afb. 5). Beide kruikjes waren op een paar fragmenten na compleet. Na ongeveer 1800 jaar te zijn bedolven onder ruim twee meter grond zagen ze vandaag het daglicht weer. Een mooie afsluiting van onze graafweek. Rond de klok van 14:00 uur werden de spullen weer schoongemaakt en opgepakt. We namen afscheid van Jeroen en alle andere aanwezigen. Het was echt fantastisch om een week mee te graven in het zuidwestelijke deel van de oude Romeinse stad Ulpia Noviomagus! Op naar een volgende keer! Danny Velting
Archis voor de AWN: pilotproject RACM De Nederlandse archeologie is er bij gebaat dat alle informatie over vindplaatsen en vondsten centraal wordt opgeslagen. De RACM heeft hiertoe alweer ruim 15 jaar geleden een geautomatiseerd bestand voor ontwikkeld, dat de naam ‘Archis’ draagt. Veel AWN-leden zijn hier genoegzaam van op de hoogte. Een bij evenzovele leden bestaande frustratie is dat dit systeem niet direct raadpleegbaar was voor de AWN. Binnen het Platformoverleg RACM-AWN heeft het Hoofdbestuur er lange tijd op aangedrongen Archis wel voor de AWN toegankelijk te maken. Het is verheugend dat de RACM onlangs besloten heeft verandering in de bestaande situatie te brengen. Op 1 januari 2009 start een pilot, die na welslagen moet resulteren in een ruimere beschikbaarheid. Voorlopig krijgen vijf personen van evenzoveel AWN-afdelingen toegang
tot Archis. Binnen de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en het ‘Maritieme’ Nederland worden ‘Archis-piloten’ aangewezen, die op proef de toegang zullen krijgen. Deze toegang houdt in dat zij zowel de database kunnen raadplegen als (nieuwe) gegevens moeten invoeren. Deze personen zullen daartoe een Archiscursus van de RACM volgen. Vondstmeldingen vullen zij dus niet meer via de digitale formulieren in. Na afronding van de pilot, die een jaar zal duren, vindt er een evaluatie plaats. Bij een positief verloop zal voor wederom een proefperiode van een jaar de Archis-toegankelijkheid voor alle AWN-afdelingen ingaan. Dit na overleg met de desbetreffende provincies en depotbeheerders. Jeroen ter Brugge
VI
01-2009 katern.indd 6
09-02-2009 10:11:15
‘1000 jaar wonen en werken in Wageningen en omstreken’, een bijzonder boek! Wim Angenent, een opmerkelijk amateur-archeoloog (hij is niet voor niets in 2005 tot lid in de Orde van Oranje-Nassau benoemd) heeft in dit boek het archeologisch onderzoek door amateur-archeologen (van de AWN) gedurende de afgelopen decennia beschreven: je zou het zijn levenswerk kunnen noemen, of misschien nog beter een uniek verslag van zijn levenswerk, want Wim heeft zich tientallen jaren (als vrijwilliger!) ingezet om waar mogelijk archeologische resten op te graven, voordat ze door graafmachi-
nes en draglines voor altijd zouden worden vernietigd. En welke amateur heeft de moed en het geduld om zijn ervaringen op papier te zetten? Wim Angenent dus, en het is terecht dat hij daarvoor in het voorwoord van dit boek door Charlotte Peen, archeoloog van de gemeentes Wageningen en Ede, wordt geprezen. NB: zie ook de rubriek ‘Werk in uitvoering’ in dit nummer. Marijn Lockefeer
Agenda Berichten voor Westerheem 2009-2 dienen voor 20 februari 2009 bij ons binnen te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 april 2009) plaatsvinden. 11 maart 2009 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Floris van Oosterhout: ‘Onvoltooid Verleden Velp’. De spreker is prehistoricus; hij is werkzaam bij RAAP Oost-Nederland. Onderwerp van deze lezing zijn de resultaten van het archeologisch onderzoek, en voornamelijk de resultaten van de opgraving van het plangebied Elsweiden te Velp. Op dit terrein zijn bewoningssporen uit diverse perioden aangetroffen, waaronder een grote huisplattegrond uit de Romeinse Tijd, een kleinere uit de IJzertijd en resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Plaats: Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover NS-station). Parkeergarage Centrum nabij. Aanvang bijeenkomst 19.45 uur Aanvang lezing 20.00 uur. Entree: € 2,00 voor niet-leden, € 1,50 voor leden en donateurs AWN.
11 maart 2009 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Heleen van Londen:’Midden-Delftland in de Romeinse tijd’. De ontginning van Midden-Delftland is niet in de 9e eeuw begonnen, maar al in de 2e en 3e eeuw na Christus. Archeoloog Heleen van Londen onderzocht de slotenpatronen uit deze periode. Hieruit blijkt dat de verkaveling voor het eerst rechte sloten vertoonde, in tegenstelling tot daarvoor. De spreker gaat in op haar theorie over de rol van de Romeinen en hun keizer Hadrianus voor de ontwikkeling van het cultuurlandschap van Midden-Delftland. Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk te Utrecht, Pieterskerkhof 5. Aanvang: 20.00 uur. Entree: € 3,00 voor niet-leden, € 1,50 voor leden AWN. 22 maart 2009 Afd. Nijmegen e.o. organiseert in 2009 een bezoek van de afdeling aan het nieuwe
VII
01-2009 katern.indd 7
09-02-2009 10:11:15
Romeins museum te Xanten op zondag 22 maart 2009. Noteert u die datum! Nadere informatie op de website van de afdeling. (bijv. via http://www.awn-archeologie.nl/). 8 april 2009 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Maarten Raven: ‘Nederlandse opgravingen in Sakkara (Egypte): het graf van Ptahemwia’. De spreker is conservator van de Egyptische afdeling van het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden en sinds 1999 opgravingsleider van het project te Sakkara. In 2007 vonden archeologen van het Leidse Rijksmuseum van Oudheden en de Universiteit Leiden bij Sakkara het graf van Ptahemwia, schenker des konings ten tijde van de farao’s Achnaton en Toetanchamon. Het graf is nog goed geconserveerd en heeft met name nog een belangrijk deel van de oorspronkelijke wanddecoratie in relief. Inmiddels zijn tijdens het seizoen 2008 ook de ondergrondse grafkamers onderzocht en konden ontbrekende delen van het graf op papier worden gereconstrueerd. Voor plaats, aanvang en entree, zie lezing van 11 maart 2009. 8 april 2009 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Caroline den Hartog en Michel Hendrikse:’Terug naar Themaat’. De geschiedenis van de verdwenen hofstede Themaat bij Utrecht is door archeologisch onderzoek ontrafeld. Door vele vondsten zoals munten, kledingaccessoires en andere gebruiksvoorwerpen is het mogelijk een beeld te schetsen van het dagelijks leven van de bewoners. Maar ook de ontstaanswijze van de polder Themaat en de hofstede zelf zijn van belang
voor het reconstrueren van het leven in het verleden. Caroline den Hartog en Michel Hendrikse, beiden archeoloog bij de gemeente Utrecht, geven aan de hand van veel beeldmateriaal een kijkje in het leven in Thermaat. Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk te Utrecht, Pieterskerkhof 5. Aanvang: 20.00 uur. Entree: € 3,00 voor niet-leden, € 1,50 voor leden van de AWN. 21 april 2009 Afd. Nijmegen e.o. - De jaarlijkse ledenvergadering van deze afdeling vindt in 2009 plaats op dinsdag 21 april in het wijkcentrum de Ark van Oost in Nijmegen. Naast behandeling van de inmiddels bekende jaarstukken van de afdeling, zal een belangrijk deel van de avond worden gereserveerd voor een interessante lezing. Nadere informatie op de website van de afdeling (bijv. via http://www.awn-archeologie.nl/). 22 april 2009 Afd. Zuid-Salland – IJsselstreek – OostVeluwerand: lezing door Aleike van de Venne, veldarcheoloog. Aleike van de Venne heeft opgegraven ovens van bierbrouwers, bakkers, ververs, zeep- en zoutzieders en kaarsenmakers onderzocht en beschreven. De complete beschrijving is te vinden in AWN-monografie nr. 4: Poken en stoken, brouwen en koken. In de lezing zal ze de middeleeuwse techniek, de inrichting van werkplaatsen, de historische achtergrond en de technologische innovaties belichten. Plaats: Penninckshuis, Brink 89 in Deventer. Aanvang lezing 19.30 uur; de toegang is gratis.
VIII
01-2009 katern.indd 8
09-02-2009 10:11:15
Redactioneel
Belevenis Het is tegenwoordig niet voldoende meer om iets te horen of te zien. Je moet het beleven. Tenminste dat is wat de reclame ons wil doen geloven. Niet alleen exotische reizen heten belevenissen, maar ook pretparken, auto’s en toetjes. De reclamemakers gaan er daarbij vanuit dat het leven voor de doorsnee-consument zo saai is, dat hij er graag tijd en geld in wil steken om iets te beleven. Hoewel er nauwelijks reclame voor wordt gemaakt, is in de archeologie veel te beleven. Iedere opgraving is een belevenis; ook wanneer de resultaten tegenvallen. Er is altijd die gespannen verwachting van wat er in de grond zou kunnen zitten. Daarom levert – in ieder geval in GrootBrittannië – archeologie zulke populaire televisieprogramma’s op. Iedere opgraving is een ontdekkingsreis, waarop ook de mensen aan de rand van de put of achter de televisie zich graag laten meevoeren. Die belevenis van een opgraving in de put is helaas voor steeds minder amateurs weggelegd. Door de professionalisering van het vak komen zij steeds minder aan de bak. Maar ook bij de verwerking en de bestudering van het vondstmateriaal, waar nog velen zich mee bezighouden, is veel te beleven. Vaak wordt pas bij het wassen van vondsten in de werkruimte duidelijk wat er werkelijk is gevonden en komen de details van de vondsten aan het licht. Ook dat kan heel spannend zijn, evenals het inventariseren en beschrijven van de vondsten een belevenis kan zijn, omdat dan pas goed de aard van het materiaal duidelijk wordt en het verhaal van de geschiedenis van de vindplaats ontstaat. De Romeinse tijd is een van de historische perioden die de meeste kansen biedt voor beleving. Uit die periode worden veel bodemvondsten gedaan die, gecombineerd met de omvangrijke overgeleverde literatuur en de kennis van de nog aan-
wezige bouwwerken, veel mogelijkheden bieden zich in die tijd in te leven. De talrijke artikelen die in dit blad over de Romeinse archeologie zijn verschenen, zijn daarvan het levende bewijs. Deze aflevering telt twee bijdragen over die periode: een artikel over het gebruik van hout in dit land in de Romeinse tijd en in de rubriek ‘Rondom de Stad’ een overzicht van de huidige kennis van Romeins Nijmegen. Daar kan nog een derde aan toe worden gevoegd: het verslag dat in het Verenigingskatern is opgenomen van de AWN-graafweek vorig jaar zomer in hetzelfde Nijmegen, die voor de acht deelnemers een echte belevenis is geweest. Dit nummer van Westerheem is het laatste dat onder mijn leiding tot stand is gekomen. Na vijf jaar aan Westerheem te hebben gewerkt, wil ik graag meer tijd hebben om mijn eigen kennis van het verleden te vergroten. In afwachting van een opvolger zal Tim de Ridder de komende tijd het hoofdredacteurschap waarnemen. Het was voor mij een belevenis om Westerheem te maken. Een heel plezierige belevenis! Wim van Horssen Redactioneel
01-2009 binnenwerk.indd 1
|
1
09-02-2009 10:32:21
De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies1 Ronald M. Visser
Afb. 1 Een gekapte eik met uitlopers (Foto door auteur).
2
|
De Romeinse tijd is het era van de grote marmeren bouwwerken, zoals het Pantheon, het Collosseum of, dichter bij huis, de stedelijke architectuur van Xanten of Trier. Deze monumentale bouwwerken zijn al eeuwen het onderwerp van studie en dienden vaak als inspiratie voor latere architectuur, zoals bijvoorbeeld zichtbaar is bij het Concertgebouw in Amsterdam of het British Museum in Londen. De veelal houten constructies die tijdens de
Romeinse overheersing in onze contreien werden gebouwd, spreken vaak minder tot de verbeelding. De aanleg van de limes en de bijbehorende grote (houten) castella en wachttorens kunnen echter ook worden aangeduid als imposante staaltjes van Romeinse bouwkunde en techniek. Dergelijke bouwwerken moeten een grote indruk hebben gemaakt op een (prehistorische) mens in de Nederrijnse laagvlakte. Vooral wanneer bedacht wordt dat
De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies
01-2009 binnenwerk.indd 2
09-02-2009 10:32:22
het grootste bouwwerk dat hij of zij kende het eigen woonstalhuis was. Aan het einde van de 1e eeuw was men echter niet anders gewend dan dat langs de Rijn vele Romeinse militaire bouwwerken stonden. Daarnaast moeten ook de aanleg van steden en de bouw van tempelcomplexen hun stempel op het landschap hebben gedrukt. De in de voorgaande alinea genoemde Romeinse bouwwerken werden vaak van hout gebouwd, waardoor de vraag naar deze grondstof enorm was. Hiermee komt meteen de eerste vraag naar voren die ik in dit artikel zal behandelen. Hoe groot was de behoefte aan hout in het gebied van de Nedergermaanse limes?2 Hout was uiteraard niet alleen bouwmateriaal nummer één, maar werd ook veelvuldig gebruikt als brandstof.3 De behoefte aan brandstof zal ik echter buiten beschouwing laten en ik zal mij richten op de hoeveelheid bouwhout die men nodig had.4 Naast de behoefte aan bouwhout zal tevens de organisatie van de Romeinse houtvoorziening worden beschreven. Na een aantal opmerkingen over handel, gaat de aandacht vervolgens uit naar bosbouw en bosbouwers in de Romeinse tijd. Daarna zullen kort de transportmogelijkheden van hout worden besproken. Als derde en laatste zal de aanvoer van hout van elders worden beschreven. Het bepalen van deze aanvoer is alleen mogelijk als de herkomst van het hout bekend is. Om deze te bepalen heb ik gebruik gemaakt van dendrochronologisch onderzoek.5 Het zal bij de meeste lezers bekend zijn dat jaarringonderzoek gebruikt kan worden om stukken hout te dateren.6 Hierbij wordt gebruik gemaakt van de variatie in ringbreedtes. Deze variatie wordt onder meer veroorzaakt door het klimaat en bodem.7 Aangezien deze en andere factoren per regio verschillen, kunnen dendrochronologische gegevens dus ook gebruikt worden om het oorspronkelijke groeigebied (bij benadering) te bepalen. Als referentie voor het bepalen van de herkomst kunnen bijvoorbeeld opgegraven bossen, zoals bij Zwolle,8 worden gebruikt.
De behoefte aan hout in het gebied van de Nedergermaanse limes 9 Het is onmogelijk om de exacte hoeveelheid bouwhout te berekenen die in de Romeinse tijd nodig was. Daarvoor zijn te weinig gegevens beschikbaar. Het is wel mogelijk deze behoefte in te schatten. Dit heb ik gedaan door eerst te berekenen welke hoeveelheid hout nodig was voor de bouw van individuele castella, een klein stuk limesweg en een woonstalhuis.10 De castra en wachttorens zijn in deze berekening niet meegenomen, omdat voor de houtbehoefte van deze bouwwerken geen informatie beschikbaar was. De verkregen aantallen zijn geëxtrapoleerd naar alle castella, de complete limesweg en volledige nederzettingen. De berekende volumes voor de diverse bouwwerken heb ik vervolgens met behulp van moderne opbrengsttabellen omgerekend naar te kappen arealen.11 Op grond van het bovenstaande ben ik tot de conclusie gekomen dat voor het bouwen van de limes in het gebied dat tegenwoordig Nederland heet, een strook dicht bebost gebied met een breedte van ruim 300 meter langs de volledige limes geheel kaalgekapt zou moeten worden (ruwweg 4500 hectare totaal bebost gebied). Ondanks het gebrek aan gegevens voor de castra en wachttorens denk ik dat voor de bouw hiervan ruwweg 1500-2000 hectare totaal bebost gebied nodig was.12 De behoefte van de inheemse bevolking was lager dan de Romeins militaire behoefte. Als uitgegaan wordt van een levensduur van dertig jaar per boerderij en van nederzettingen met drie à vier huizen, dan zou er iedere dertig jaar rond de 1500 hectare dicht bebost gebied gekapt moeten worden voor de bouw van deze nederzettingen.13 Als bij de berekening van de behoefte aan hout het regeneratievermogen in acht wordt genomen, blijkt dat voornamelijk de bouw van castella een grote aanslag op de bestaande bossen betekende. De bouw van de inheemse nederzettingen veroorzaakte daarentegen weinig ontbossing.14 Bij deze nederzettingen speelt uiteraard ook de geografische spreiding een rol, de Romeinse militaire infrastructuur is veel De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies
01-2009 binnenwerk.indd 3
|
3
09-02-2009 10:32:24
sterker geconcentreerd in één zone. Indien het hout in de directe nabijheid gewonnen werd, betekent dit dus een grotere aanslag op de bossen in de directe omgeving. De organisatie van de Romeinse hout voorziening Hout speelde een belangrijke rol in de Romeinse economie. Het was immers één van de belangrijkste bouwmaterialen. Verschillende antieke schrijvers noemen het belang van eigen bossen bij villae rusticae.15 Het belang van productiebossen plaatst Cato direct na graan, op de 7e plaats, in zijn overzicht van belangrijke onderdelen van het boerenbedrijf.16 Productie van hout op een Romeinse villa impliceert dat er ook sprake van handel geweest moet zijn. Een Romeinse villa was immers een agrarisch bedrijf dat een surplus produceerde voor de markt. Naast diverse door of voor houthandelaren opgestelde inscripties17 zijn zelfs prijzen voor hout bekend. Deze worden zowel in het prijsedict van Diocletianus18 als op de tabletten van Vindolanda19 genoemd. De bedragen in deze bronnen kunnen uiteraard niet voor het hele Romeinse rijk en voor alle tijden gelden,20 maar tonen duidelijk aan dat er sprake was van houthandel in de Romeinse tijd. Afb. 2 Vier typen van Romeinse bijlen (naar White 1967, 61, 61 & 64).
4
|
Bosbouw in de Romeinse tijd21 Er kunnen vier moderne bosbouwsystemen genoemd worden die waarschijnlijk ook in de Romeinse tijd toegepast wer-
den. Dit betreffen het kaalslagsysteem, selectiesysteem, hakhout en de agrarische bosbouw. Het kaalslagsysteem werd in de Romeinse tijd zeker toegepast. Bij dit systeem wordt, zoals de naam al suggereert, een complete sectie van een bos geheel kaal gekapt.22 Kaalslag zal voornamelijk tijdens veroveringen en de aanleg van de limes door het leger zijn toegepast.23 Op civiel terrein heb ik geen aanwijzingen gevonden voor toepassing van dit systeem. Het blijft echter de vraag in hoeverre hier sprake van een systematische kaalslag was. Een tweede modern bosbouwsysteem dat waarschijnlijk ook in de Romeinse tijd werd toegepast, betreft het selectiesysteem. Bij toepassing van dit systeem worden specifieke bomen geselecteerd ten behoeve van kap, andere blijven staan. Hierbij worden bomen onder meer geselecteerd op grond van leeftijd, lengte, dikte of vorm.24 De markeringen die keizer Hadrianus in 134 na Chr. op bomen in Libanon liet aanbrengen,25 lijken te duiden op een specifieke selectie van bomen voor de kap. De hierna genoemde saltuarii kunnen ook met het selectiesysteem in verband worden gebracht. Archeologisch is dit systeem echter moeilijker te bewijzen, omdat de gegevens uit opgravingen alleen het gebruik van hout weergegeven en niet de verschaffing ervan.26 De combinatie van zowel geschreven als archeologische bronnen geeft echter aan dat het selectiesysteem waarschijnlijk werd toegepast in de Romeinse tijd. Als derde moderne systeem dat kan worden aangetoond voor de Romeinse periode, wil ik het hakhoutsysteem noemen. Hierbij worden stammen van bomen laag bij de grond afgehakt. In de jaren erna lopen deze weer uit om vervolgens wederom gekapt te kunnen worden (zie afb. 1). Het moment waarop de uitlopers gekapt worden, is afhankelijk van de benodigde dikte en lengte.27 Deze methode wordt onder andere door Plinius en Columella uitgebreid beschreven.28 Er is zelfs een Latijnse term voor een dergelijk bos, namelijk een silva caedua.29 Naast historische aanwijzingen voor dit systeem zijn
De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies
01-2009 binnenwerk.indd 4
09-02-2009 10:32:25
Afb. 3 Grafsteen van een dendrophoor. Deze grafsteen is gevonden bij Aix-en-Provence. De zijkant van de steen is op de rechterfoto zichtbaar. Hierop lijkt een ascia afgebeeld te zijn (naar Gascou 1984, 164).
er in Engeland en Frankrijk ook archeologische aanwijzingen gevonden. In PicardiĂŤ zijn bijvoorbeeld duidelijke aanwijzingen voor het gebruik van hakhout met een cyclus van 40 jaar.30 Dichter bij huis, in Leidsche Rijn, wordt het hakhoutsysteem ook vermoed.31 Ten slotte is er een vierde systeem dat mogelijk in de Romeinse tijd werd gebruikt, namelijk de agrarische bosbouw. Hierbij worden bossen of bosbouw gecombineerd met akkerbouw en/of veeteelt.32 De antieke term voor een dergelijk bos was silva glandaria. In deze eikenbossen dienden de eikels als voedsel voor de rondlopende varkens en de mest was weer goed voor de groei van de bomen.33 Het systeem wordt ook door Varro
beschreven, hoewel hij zich richt op de voordelen van het combineren van bosmet wijnbouw.34 Houthakkers en andere bosbouwers Er waren mensen met diverse beroepen in de bossen actief. Allereerst kunnen de houthakkers worden genoemd, de silvicaedii.35 Om bomen te kappen werden verschillende gereedschappen gebruikt. Een onmisbaar gereedschap is de bijl (af b. 2). Er zijn verschillende typen Romeinse bijlen. De belangrijkste is de dolabra, daarnaast bestaan ook de ascia en de securis.36 Adam noemt de upapa als een aparte bijl.37 Dit is echter een houweel en geen bijl. Naast bijlen werd om bomen te kappen ook gebruik gemaakt van de De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies
01-2009 binnenwerk.indd 5
|
5
09-02-2009 10:32:25
Afb. 4 De bijl met brandof slagmerk van het Cohors II Augusta Cyrenaica (naar Zangmeister 1892, 303).
6
|
zaag.38 De genoemde gereedschappen werden uiteraard niet alleen door de silvicaedii gebruikt, maar ook door de hierna beschreven saltuarii, dendrophores en houthakkende soldaten. In de keizerlijke bossen, saltus, werkten de zogenaamde saltuarii. Hun functie kan worden omschreven als een combinatie van politieagent en boswachter. Een belangrijke functie van deze mannen was het selecteren van bomen voor kap. Bij deze selectie maakten zij waarschijnlijk gebruik van de securis om de te kappen bomen te merken met een teken. Daarnaast hielden de saltuarii toezicht om illegale kap van bomen te voorkomen.39 Een bijzondere groep mensen die mogelijk met de kap van bomen in verband gebracht kan worden zijn de dendrophores (afb. 3). De naam van deze religieuze cultusgemeenschap voor Attis is waarschijnlijk afgeleid van hun functie als boomdrager tijdens het feest arbor intrat. Dit feest vond plaats gedurende de nachtevening in het voorjaar. 40 Daarnaast kende dit genootschap mogelijk ook een meer profane functie waarbij zij betrokken waren bij de kap van bomen. De in de literatuur vermelde functies lopen uiteen van bosarbeider tot houthandelaar. 41 De derde functie van deze gemeenschap heeft te maken met veiligheid in steden. Als er brand uitbrak, zaagden de dendrophores balken in huizen door om te voorkomen dat het vuur zich verder verspreidde.42 De
hoofdfunctie van de dendrophores is niet geheel duidelijk. De taak binnen de cultus voor Attis is echter naamgevend voor de dendrophores en ik vermoed dat het in eerste instantie een religieuze gemeenschap betreft, die een belangrijke rol speelde in de voorziening van hout. De houtvoorziening van het leger lijkt voor een deel los te staan van de civiele economie. De Romeinse legioenen en hulptroepen kenden speciale afdelingen die verantwoordelijk waren voor de houtvoorziening. In Duitsland zijn een viertal inscripties gevonden van zogeheten vexillationes agentes in lignariis van het legio XII. Deze troepen werden speciaal op pad gestuurd om hout voor het legioen te verschaffen. 43 Mogelijk werden ook soldaten van het Cohors II Augusta Cyrenaica op pad gestuurd om bouwhout te halen. Dit hout werd door hen waarschijnlijk gemerkt als eigendom van het legioen met het brand- of slagmerk op de achterzijde van de bijl (af b. 4). 44 Van andere legioenen zijn er geen archeologische aanwijzingen voor het op pad sturen van soldaten om hout te halen, maar uit antieke bronnen blijkt dat het normaal was dat legereenheden voor hun eigen hout zorgden. 45 Transport van hout Nadat hout gekapt was, moest het uiteraard getransporteerd worden. Hierbij kon in de Romeinse tijd van verschillende transportwijzen en -middelen gebruik gemaakt worden. De meest arbeidsintensieve wijze en route van transport is over land. Hierbij kunnen mensen worden ingezet (lignari plostrari46) of dieren zoals ossen, ezels of paarden47 om de stammen en balken te slepen of tillen. De meest efficiënte wijze van transport over land is echter per kar of wagen. Juvenalis beschrijft hoe het zwaaien en zwenken van karren beladen met bomen een gevaar vormen voor de bevolking van Rome.48 Één van deze door hem beschreven wagens, het plaustrum, werd door de eerder genoemde lignari plostrari gebruikt.49 De capaciteit van andere type wagens uit de Romeinse tijd was zeker voldoende voor het transporteren van hout, maar
De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies
01-2009 binnenwerk.indd 6
09-02-2009 10:32:26
deze worden in de bronnen niet in verband gebracht met transport van hout.50 Het transport over rivieren is vele malen goedkoper dan transport over land. De schattingen lopen uiteen tussen een vijfde en een tiende van de kosten voor landtransport.51 In de Rijndelta waren ook in de Romeinse tijd vele rivieren en beken te vinden, die goede mogelijkheden boden voor houttransport over water. Dit kon op verscheidene manieren gebeuren. Allereerst is het mogelijk de balken of bomen los mee te laten drijven met de stroming. Dit is uiteraard alleen mogelijk als er weinig scheepvaart is en de stroomsnelheid hoog genoeg is. Ook nu nog wordt deze methode gebruikt.52 Een tweede wijze van transport over water betreft het vlotten. Deze lijkt enigszins op de voorgaande methode, met als verschil dat het hout in dit geval werd samengebonden tot een vlot. Het gebruik van houtvlotten kent een lange geschiedenis, het oudst bekende vlot dateert uit de bronstijd.53 Houtvlotten werden daarnaast vanaf de Middeleeuwen tot in de 20e eeuw veelvuldig gebruikt voor het transporteren van hout over bijvoorbeeld de Rijn, waarbij Dordrecht het eindpunt was.54 De Rijnvlotten aan het begin van
de 20e eeuw waren enorm, lengtes van 400 meter waren geen uitzondering (afb. 5). Het gebruik van vlotten kan ook voor de Romeinse tijd bewezen worden. Daarop duidt niet alleen het bestaan van vlotters (ratiarii of caudicarii),55 maar ook de vermelding van standaardprijzen voor houtvloten door Plinius.56 Naast deze tekstuele en epigrafische aanwijzingen voor vlotterij, lijkt de vondst van zogeheten balkenvlottersporen in het schip ‘De Meern 1’ ook te duiden op gebruik van houtvlotten.57 De enige opgegraven Romeinse vlotten zijn in Straatsburg gevonden (afb. 6).58 Deze twee vlotten zijn echter niet gebruikt voor transport van hout, maar dienden mogelijk als transportmiddel voor andere materialen.59 Problematisch bij het vlotten van vers gekapt, ofwel groen, eikenhout is het hoge soortelijk gewicht ervan; pas gekapte eiken zinken sneller. Dit kan worden opgelost door het eikenhout te drogen of samen met naaldhout te vlotten.60 Het merendeel van in Nederland gevonden hout uit de Romeinse tijd lijkt echter groen gebruikt te zijn61 en de hoeveelheid naaldhout af komstig van Romeinse opgravingen is beperkt. Het ligt dus voor de hand dat andere transportmiddelen,
Afb. 5 Foto van de constructie van een groot 20e-eeuws Rijnvlot omstreeks 1920 (naar Borger-Keweloh 1991, 48).
De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies |
01-2009 binnenwerk.indd 7
7
09-02-2009 10:32:27
Afb. 6 De twee bij Straatsburg opgegraven Romeinse vlotten (naar Amiet 1950, 93).
zoals schepen gebruikt werden. Het gebruik van schepen voor houttransport wordt niet alleen door Plinius in een van zijn brieven beschreven,62 maar in Ostia bestond zelfs een kantoor van houtschippers (navicularii lignarii).63 De diverse in Nederland gevonden platbodems van het Zwammerdam-type64 zijn, dankzij hun vorm, uiteraard uitstekend geschikt voor transport van (grote) balken en stammen. Aanvoer van hout of lokale bosbestanden?65 Helaas staat op het hout uit Romeinse contexten niet made in Germany. Het bepalen van de herkomst van hout moet dus op andere wijze geschieden. Dat betekent in dit geval dendrochronologisch onderzoek aan eikenhout. Jaarringpatronen zijn namelijk geschikt om te gebruiken voor herkomstbepaling. Dit komt doordat het jaarringpatroon niet alleen het klimaatssignaal weerspiegelt, maar
8
|
ook door standplaatsgebonden factoren wordt beïnvloed. Alvorens de herkomst te bepalen heb ik eerst meetreeksen aan eikenhout die een zeer goede overeenkomst (r ≼ 0,5) vertonen gegroepeerd. Van deze groepen is vervolgens onderzocht wat het oorspronkelijke groeigebied van de eikenbomen was. Hierbij bleek dat het merendeel van het eikenhout een lokale herkomst had. Slechts veertien procent bleek aangevoerd uit de zuidelijker gelegen SaarMoezel regio (afb. 7). Deze aanvoer van elders gaat pas rond het midden van de 2e eeuw van start. Het lage percentage aangevoerd hout staat in schril contrast met de aanname dat hout een schaars product was in Germania Inferior.66 Het toont eerder aan dat er in de Germaanse provincies van het Romeinse rijk nog voldoende hout beschikbaar was. Bovendien kan worden geconcludeerd dat er geen sprake kan zijn
De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies
01-2009 binnenwerk.indd 8
09-02-2009 10:32:28
van grootschalige ontbossing vóór de komst van de Romeinen. Opvallend is dat het aangevoerde hout voornamelijk in schepen is gebruikt. Men zal gauw geneigd zijn te verklaren dat deze schepen dus in die regio gebouwd werden, maar uit het onderzoek van Yardeni Vorst aan de Woerden 7 blijkt het tegendeel. Op grond van haar dendrochronologische analyse kon geconcludeerd worden dat deze platbodem in Nederland gebouwd was. Bij de bouw van dit schip heeft men namelijk zowel hout gebruikt uit het gebied rond de limes als uit het Saar-Moezelgebied.67 Conclusies In het begin van dit artikel heb ik een aantal onderzoeksvragen genoemd. De eerste vraag betrof de behoefte aan bouwhout in het gebied van de Nedergermaanse limes. Het blijkt dat met name de bouw van de diverse castella en de limesweg een grote aanslag op de bestaande bossen betekende. De bouw van nederzettingen veroorzaakte slechts weinig tot geen ontbossing, aangezien bossen voldoende konden regenereren na iedere kap. De organisatie van de Romeinse houtvoorziening is ook besproken. Deze was waarschijnlijk uitermate goed georganiseerd. Er bestonden verschillende civiele groepen die zich bezig hielden met het kappen van bomen. Daarnaast waren er aparte groepen die voor het transport van hout zorg droegen. Hiertoe stonden diverse vervoermiddelen ter beschikking; naast speciale karren voor transport van hout, kon het ook per schip of vlot vervoerd worden. De handel was in handen van houthandelaren. Het Romeinse leger had zijn eigen manieren om aan deze belangrijke grondstof te komen. Deels schafte het leger het hout aan, maar er waren ook speciale troepen die zich bezig hielden met het kappen van bomen. De staat had bossen in bezit, die werden beheerd door speciale ambtenaren. Ten slotte heb ik de herkomst van hout besproken. Het is gebleken dat slechts veertien procent van het onderzochte hout buiten het gebied van de Nedergermaanse limes afkomstig is. Het valt op dat
Aangevoerd Lokaal
dit aangevoerde hout voornamelijk in schepen gebruikt is. De specifieke keuze van ‘lokaal’ versus aangevoerd hout in de Woerden 7 laat zien dat men zich uitermate bewust was van de eigenschappen van hout uit de verschillende regio’s. Daarnaast lijkt het er op dat er voor de bouw van deze platbodem omstreeks 162/163 na Chr. geen bomen met voldoende lengte meer aanwezig waren in het gebied de Nedergermaanse limes. Het werd immers van elders gehaald. De grote en oude bomen waren vermoedelijk reeds in de vele bouwprojecten van de Romeinse overheerser gebruikt. Als deze aanname klopt, betekent dit mogelijk dat tussen 14868 en het najaar en winter van 162 op 163 de laatste voor vlakplanken van platbodems geschikte boom gekapt werd in onze contreien!
Afb. 7 De verhouding aangevoerd en lokaal/regionaal gewonnen hout in de Romeinse tijd (naar Visser 2006, 98).
RACM Postbus 1600 3800 BP Amersfoort R.Visser@racm.nl
Noten 1 Dit artikel is een samenvatting van mijn doctoraalscriptie (Visser 2006). Het onderzoek voor mijn scriptie werd verricht onder begeleiding van Prof. Dr. Esther Jansma en Prof. Dr. Nico Roymans. Ik ben hun beiden dan ook veel dank verschuldigd. Daarnaast wil ik Dieuwertje Duijn en Margje Vermeulen-Bekkering bedanken voor hun kritische lezing van de tekst. 2 Voor het berekenen van deze behoefte heb ik de arbitraire keuze gemaakt mij te beperken tot dat deel van de Romeinse limes dat binnen de moderne Nederlandse grenzen te vinden is. 3 Het gebruik van fossiele brandstoffen was in de Romeinse tijd beperkt (zie Smith 1997 voor voorbeelden van toepassing van
De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies
01-2009 binnenwerk.indd 9
|
9
09-02-2009 10:32:28
steenkool in Romeins Britannia). In hoeverre men gebruik maakte van andere brandstoffen valt buiten het kader van dit artikel. 4 De behoefte aan hout ten behoeve van de scheepsbouw laat ik hier ook buiten beschouwing, omdat er momenteel geen goede schatting van het totale aantal schepen in het gebied van de Nedergermaanse limes bestaat. 5 Hierbij is gebruik gemaakt van de bestaande dendrochronologische meetreeksen van Stichting RING. Deze metingen zijn verricht door Elsemieke Hanraets, Esther Jansma, Pauline van Rijn en Tamara Vernimmen. 6 Daterend dendrochronologisch onderzoek kan niet alleen op eik (Quercus sp.), maar ook op es (Fraxinus excelsior), beuk (Fagus sylvatica), iep (Ulmus sp.), zilverspar (Abies alba), fijnspar (Picea abies) en grove den (Pinus sylvestris) worden uitgevoerd (zie ook Jansma 2006). 7 Er zijn uiteraard veel meer factoren die de dikte van een jaarring beĂŻnvloeden. Het zogenaamde lineaire aggregaat model beschijft dit uitstekend (Cook 1990). 8 Sass-Klaassen & Hanraets 2006. 9 Deze paragraaf is een korte samenvatting van Visser 2007, waar de berekeningen, aannames en generalisaties zijn beschreven. 10 De civiele bouwwerken als villae, vici en steden zijn buiten beschouwing gelaten, omdat hierover te weinig informatie beschikbaar is. 11 Jansen, Sevenster &Faber 1996. In deze tabellen wordt uitgegaan van monocultuur. In de Romeinse tijd zal er echter sprake zijn geweest van meer gemengde bossen en de opbrengst van gemengde bossen is lager. Het te kappen areaal zal dus groter zijn (Visser 2007). 12 Visser 2006, 27-30; Visser 2007, 108-110. 13 Visser 2006, 30-31; Visser 2007, 110-111. 14 Visser 2007, 111-112. 15 O.a. Columella, R.R., III; Vergillius, Georgica 2, 428-433. 16 Cato, a.c., 1.7. 17 O.a. CIL III, 12924; CIL XI, 1620; Fremersdorf 1926, 313-314. 18 Een overzicht van de prijzen in het edict van Diocletianus staat in Meiggs 1982, 366-368. 19 Tab.Vindolanda II, 181 in: Bowman 1998, 107. 20 Zie o.a. de discussie in Meiggs 1982, 366-368. 21 In Visser (2008) ga ik hier dieper op in. 22 Matthews 1989, 65-66. 23 Er zijn diverse aanwijzingen voor kaalslag door de Romeinen. Zie bijvoorbeeld Meiggs 1982, 142 of Caesar, Bello Civico, 2.15. 1. 24 Matthews 1989, 163-169. 25 Meiggs 1982, 326. 26 Er is echter wel degelijk sprake van selectie in gebruik, die kan duiden op selectie bij de kap. 27 Matthews 1989, 190-193; 213-224. 28 Columella, R.R., IV, 34.; Plinius, N.H., 16,141-142. 29 Meiggs 1982, 263. 30 Bernard 2003. 31 Van der Kamp 2007, 164-165; 191. 32 Matthews 1989, 240-243. 33 Meiggs 1982, 263. 34 Varro, R.R., XV. 35 Gaitzsch 2000, 130. Adam (1999, 88) noemt nog de term lignarii. Deze term wordt echter in het algemeen in verband gebracht met houthandelaren en niet met houthakkers. 36 Adam 1999, 97; Gaitzsch 1980, 38; Meiggs 1982, 187. Met de term ascia kan overigens ook een dissel worden aangeduid. 37 Adam 1999, 88-89. 38 Adam 1999, 89; 91-92; Gaitzsch 1980, 189-190; Meiggs 1982, 347-348. Voor het vellen van een boom werd gebruik gemaakt van een bandzaag, waarbij wiggen in de zaagsnede werden geslagen om te voorkomen dat het zaagblad door het gewicht van de boom vast kwam te zitten. 39 De saltuarii bespreek ik uitgebreider in Visser 2008. 40 Cumont 1909, 85; Gascou 1984, 165. 41 Cumont 1909, 87; Gascou 1984, 165. 42 Cumont 1909, 87. 43 Zie o.a. Herz 1985. 44 Zangmeister 1892, 303-304. 45 Zie Meiggs 1982, 171-172 voor een overzicht. 46 Letterlijk zijn dit houtdragers (Meiggs 1982,342). 47 Het gebruik van transportdieren kent een lange geschiedenis. De last die een ezel zou kunnen dragen volgens het prijsedict van Diocletianus is ongeveer negentig kilogram, voor een muilezel was dit honderd vijfendertig kilogram (Meiggs 1982, 339). De ezels die in de Eerste Wereldoorlog werden ingezet, werden geacht honderd kilogram te torsen (Greene, 1990, 39).
10
|
De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies
01-2009 binnenwerk.indd 10
09-02-2009 10:32:29
48 ...longa coruscat serraco veniente abies, atque altera pinum plaustra vehunt, nutant alte populoque minantur (Juvenalis 3, 254-256). 49 Meiggs 1982, 343-345. 50 De angaria, bijvoorbeeld, kon volgens de codex van Theodosius een gewicht van 491 kilogram dragen (Hill 2004, table 10.3). 51 Duncan-Jones 1974, 366-399; Greene, 1990, 40; Kunow 1980, 23-24. 52 Grabner/Wimmer/Weichenberger 2004. 53 Reinerth 1936, 147. 54 Keweloh 1985. 55 O.a. CIL XII 2597, CIL XII 2331, CIL XIII 2035, CIL XIII 2331. 56 Plinius, N.H., 16, 202-203. 57 Bazelmans 2007. 58 Amiet 1952. 59 Amiet 1952; Röder 1960. 60 Keweloh 1985, 71. 61 Veel van het bij RING dendrochronologisch onderzochte hout heeft spinthout, wat snel verloren gaat bij drogen. Het nadeel van het drogen van eikenhout is dat daarmee de hardheid toeneemt. Bewerken ervan wordt dus moeilijker. Bovendien heeft het onderzoek aan de Woerden 7 aangetoond dat men bij de bouw van dit schip en waarschijnlijk ook bij andere schepen gebruik gemaakt heeft van ‘groen’ eikenhout (Vorst 2005, 53-70). 62 Plinius, Epistula, 10, 41-42. 63 Meiggs 1982, 338. 64 O.a. de Zwammerdam 2, 4 en 6 (De Weerd 1988), de Woerden 7 (Vorst 2005) of de beide platbodems uit De Meern (nr. 1: Jansma en Morel 2007; nr. 4: De Groot en Morel 2007) 65 De hier gepresenteerde resultaten zijn het resultaat van het onderzoek dat ik uitvoerde voor mijn scriptie. Momenteel werk ik (binnen het NWO-project Arts and Crafst in Roman Shipbuilding) aan een proefschrift over hetzelfde onderwerp, waarbij de hier gepresenteerde resultaten en interpretaties verder (en kritisch) onderzocht zullen worden. 66 Gechter 2001, 535. 67 Vorst 2005. 68 In dit jaar werd De Meern 1 gebouwd. Deze platbodem is gebouwd met lokaal gewonnen hout (Jansma 2007). Antieke bronnen Caesar, Bello Civico, ed. A.G. Peskett, 199611(1914) Cambridge/London (Loeb Classical Library 39). Cato, De agri cultura, eds. H.B. Ash/W.D. Hooper, 19998(1934), Cambridge/London (Loeb Classical Library 283). Columella, De Re Rustica, Libri I-IV, ed. H.B. Ash, 19935(1941), Cambridge/London (Loeb Classical Library 361). Juvenalis, Satirae, ed G.G. Ramsay, 199916(1918) Cambridge/London (Loeb Classical Library 91). Plinius Maior, Naturalis Historia, eds. J. Van Gelder/M. Nieuwenhuis/T. Peters, 2004, Amsterdam.. Plinius, Epistula, ed. B. Radice, 1969, Cambridge/London (Loeb Classical Library 55). Varro, Rerum Rusticarum, eds. H.B. Ash/W.D. Hooper, 19998(1934) , Cambridge/London, (Loeb Classical Library 283). Vergilius, Georgica. H.R. Fairclough/G.P Gould, 1999(1916), Cambridge/London (Loeb Classical Library 63). Moderne literatuur Adam, J.P., 1999: Roman Building. Materials and Techniques, London. Amiet, P., 1952: Un port de rivière romain sur la Bruche a la Montagne-Verte, Cahier d’Archeologie et d’Histoire d’Alsace 132, 89-98. Bazelmans, J., 2007: Balkenvlottersporen, in: Jansma, E. & J.-M.A.W. Morel (red.), Een Romeinse Rijnaak, gevonden in Utrecht-De Meern; resultaten van het onderzoek naar de platbodem ‘De Meern 1’, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 144), 208-209. Bernard, V., 2003: Stratégie d’approvisionnement en bois en Gaulle du nord-ouest (du Ier siècle après J.-C), in: Revue archeologique de Picardie 2003 1/2, 77-86. Borger-Keweloh, N./N.H. Keweloh, 1991: Flößerei im Weserraum, Bremen. Bowman, A.K., 19982(1994): Life and letters on the Roman frontier. Vindolanda and its people, London. Cook, E., 1990: A Conceptual Linear Aggregate Model for Tree Rings, in: Cook, E.R./L.A. Kairiukstis, Methods of Dendrochonology. Applications in the Environmental Sciences, Dordrecht, 98-104. Cumont, F., 1909: Les religions orientales dans le paganisme romain (deuxième édition), Paris. Duncan-Jones, R., 1974: The economy of the Roman Empire: quantative studies, Cambridge. Fremersdorf, F., 1926: Weitere Ausgrabungen unter dem Kreuzgang von St Severin, Bonner Jahrbuch 131, 290-324. Gaitzsch, W., 1980: Eiserne römische Werkzeuge. Studien zur römischen Werkzeugkunde in Italien und den nördlichen Provinzen des Imperium Romanum, Oxford (BAR International Series 78(i). Gaitzsch, W., 2000: Schmiede und Schreiner, in: Flüger, B. en C. Ziegaus (eds), Die Römer zwischen Alpen und Nordmeer. Zivilatorisches Erbe einer europäischen Militärmacht, Mainz, 129-132. Gascou, J., 1984: Les dendrophores d’Aix-en-Provence d’apres une inscription récemment découverte, in: Revue
De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies
01-2009 binnenwerk.indd 11
|
11
09-02-2009 10:32:29
archéologique de Narbonnaise, tome XVI, 1983, Paris, 161-169. Gechter, M., 2001: Die Wirtschaftsbeziehungen zwischen dem Römischem Reich und dem Bergischem Land, in: Grünewald, T., Germania Inferior. Bedsiedlung, Gesellschaft und Wirtschaft an der Grenze der römisch-germanischen Welt, Berlin, 517-546. Grabner, M., R. Wimmer & J. Weichenberger, 2004: Reconstructing the history of log-drifting in the Reichraminger Hintergebirge, Austria, in: Dendrochronologia 21/3, 131-137. Greene, K., 19902(1986): The Archaeology of the Roman Economy, Berkeley/Los Angeles. Groot, T. de & J.-M.A.W. Morel (red.), 2007: Het schip uit de Romeinse tijd De Meern 4 nabij boerderij de Balije, Leidsche Rijn, gemeente Utrecht. Waardestellend onderzoek naar de kwaliteit van het schip en het conserverend vermogen van het bodemmilieu, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 147) Herz, P. 1985: Zeugnisse römischen Schiffbaus in Mainz – die Severer und die expeditio brittanica, in: Jahrbuch des Römisch-Germanischen Zentralmuseum Mainz 32, Mainz, 422-435. Hill, P.R., 2004: The construction of Hadrian’s Wall, Oxford (BAR British Series 375). Jansen, J.J./J. Sevenster/P.J. Faber, 1996: Opbrengsttabellen voor belangrijke boomsoorten in Nederland, s.l. (IBN rapport nr. 221). Jansma, E., 2006: Dendrochronologie, Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (hoofdstuk 3, versie 1.0), (www.noaa.nl), 1-40. Jansma, E., 2007: Datering, herkomst en bouwvolgorde van De Meern 4, in: De Groot, T. & J.-M.A.W. Morel (red.), Het schip uit de Romeinse tijd De Meern 4 nabij boerderij de Balije, Leidsche Rijn, gemeente Utrecht. Waardestellend onderzoek naar de kwaliteit van het schip en het conserverend vermogen van het bodemmilieu, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 147), 69-78. Jansma, E. & J.-M.A.W. Morel (red.), 2007: Een Romeinse Rijnaak, gevonden in Utrecht-De Meern; resultaten van het onderzoek naar de platbodem ‘De Meern 1’, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 144). Kamp, J.S. van der, 2007: Vroege Wacht. Archeologisch onderzoek van twee eerste-eeuwse wachttorens in Leidsche Rijn, Utrecht (Basisrapportage archeologie nr 16). Keweloh, H.-W., 1985: Vom Baum zum schwimmenden Dorf. Der Bau von Flößen, in: Keweloh, H.-W., Flößerei in Deutschland, Frankfurt am Main, 55-77. Kunow, J., 1980: Negotiator et Vectura: Händler und Transport im freien Germanien, Marburg (Kleine Schriften aus dem Vorgeschichtlichen Seminar Marburg, Heft 6). Matthews, J.D., 1989: Silvicultural Systems, Oxford. Meiggs, R., 1982: Trees and timber in the ancient Mediterranean world, Oxford. Reinerth, H., 1936 5(1922): Das Federseemoor als Siedlungsland des Vorzeitmenschen, Leipzig (Führer zur Urgeschichte, Band 9). Röder, J., 1960: Die Reiter von Breitfurt, in: Schutz, K., Mitteilungen des historischen Vereins der Pfalz 58 (Pfälzisches Museum Festschrift), Speyer, 96-109. Sass-Klaassen, U. & E. Hanraets, 2006: Woodlands of the past : The excavation of wetland woods at Zwolle-Stadshagen (the Netherlands): Growth pattern and population dynamics of oak and ash, Geologie en Mijnbouw 85 (2006), 61 - 71. Smith, A.H.V., 1997: Provenance of Coals from Roman Sites in England and Wales, Britannia 28, 297-324. Visser, R.M., 2006: De Romeinse houtvoorziening in het gebied van de Nedergermaanse Limes. Een historisch en dendrochronologisch perspectief, Amsterdam (ongepubliceerde doctoraalscriptie). Visser, R.M., 2007: Behoefte aan bouwhout in de Nederrijnse regio tijdens de Romeinse tijd, in: Gehring, E., D. Habermehl, R. van ‘t Veer & I. Venderbos (eds.), Sojabundel 2006, Amsterdam, 107-114. Visser, R.M., 2008: Geveld door de Romeinen? Aanwijzingen voor bosbouw in de Romeinse tijd, Vitruvius 4, 46-51. Vorst, Y, 2005: De constructie en herkomst van de Romeinse platbodem ‘Woerden 7’. Een studie van jaarringpatronen en bewerkingssporen, Amsterdam (ongepubliceerde doctoraalscriptie U.v.A.). White, K.D., 1967: Agricultural implements of the Roman world, Cambridge. Weerd, M. de, 1988: Schepen voor Zwammerdam. Bouwwijze en herkomst van enkele vaartuigtypen in West- en Middeneuropa uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen in archeologisch perspectief, Amsterdam. Zangmeister, K., 1892: Rheinische Corpusstudien, in: Westdeutsche Zeitschrift für Geschichte und Kunst XI.
12
|
De Romeinse houtvoorziening in de Germaanse provincies
01-2009 binnenwerk.indd 12
09-02-2009 10:32:29
-advertentieADVIES • PROJECTMANAGEMENT • PUBLIEK • ONDERZOEK
Hazenberg Archeologie geeft studenten in de Westerheem één pagina de ruimte. Deze keer aan Annemarie Ouweneel, student aan de Universiteit Leiden. Als dank voor haar bijdrage ontvangt zij een Hazenberg Archeologie pakket. Ook interesse? Kijk dan op hazenbergarcheologie.nl voor de voorwaarden of stuur een email naar westerheem@hazenbergarcheologie.nl
BANDKERAMIEK EN PUBLIEK ANNEMARIE OUWENEEL De eerste boeren van Nederland arriveerden ongeveer 7000 jaar geleden in Zuid-Limburg. Zij behoorden tot de Lineair Bandkeramische Kultur (LBK), die zich vanuit Hongarije verspreidde richting Noordwest-Europa. De naam van deze cultuur is ontleend aan de manier waarop de boeren hun aardewerk versierden. De versieringen bestaan uit rechte en kromme lijnpatronen die in banden in aardewerken voorwerpen gekerfd zijn. Algemene kenmerken van de cultuur zijn een sedentair leven, grote huizen (tot 38 meter lang), veeteelt, het verbouwen van graan, en goed ontwikkelde vuursteen-bewerkingstechnieken. De Bandkeramische cultuur wordt aan het publiek gepresenteerd via media, zoals museumtentoonstellingen, websites, boeken, prenten, en reconstructies. De informatie die geboden wordt over de LBK is vaak eenzijdig en
vrij mager. De presentaties kunnen verbeterd worden als er meer gebruik gemaakt wordt van informatie uit wetenschappelijke publicaties. Een voorbeeld hiervan zijn de resultaten van gebruikssporenanalyse. Bij deze methode worden artefacten bekeken met een microscoop. Sporen van gebruik worden op deze manier zichtbaar. Elke handeling die plaatsvindt met een artefact laat specifieke sporen achter. Er is bijvoorbeeld verschil te zien tussen een vuurstenen mes dat gebruikt is om graanhalmen te snijden of om hout te zagen. Door de sporen van gebruik op artefacten te bestuderen, kan inzicht verkregen worden in activiteiten uit het verleden. Gebruikssporenanalyse is toegepast op een selectie van vuurstenen artefacten van drie Bandkeramische nederzettingen in Zuid-Limburg. Uit de resultaten blijkt dat de Bandkeramiekers veel soorten vuurstenen gereedschap kenden. Huidbewerking in verscheidene stadia is de meest voorkomende activiteit die zij uitvoerden. Graan, hout en planten zijn andere voorbeelden van contactmaterialen waarvan sporen zichtbaar zijn op de vuurstenen. Hieruit volgt dat de Bandkeramiekers veel verschillende activiteiten gekend hebben. Deze resultaten zouden weerspiegeld moeten worden in presentaties voor het publiek, zodat het een beter beeld krijgt van de LBK. Dit voorbeeld laat zien dat het belangrijk is om resultaten van archeologisch onderzoek te ‘vertalen’ voor het publiek. Op deze manier kan er draagvlak gecreëerd worden, waardoor mensen eerder bereid zullen zijn te investeren in archeologisch onderzoek. © ANNEMARIE OUWENEEL 2008-2009
Voorbeelden van bandkeramiek, uit het Rijksmuseum van Oudheden. Foto: A. Ouweneel
01-2009 binnenwerk.indd 13
Binnenkort is deze bijdrage ook terug te lezen op een nieuwe website van Hazenberg Archeologie: ArcheYou. Archeologie is van iedereen.
09-02-2009 10:32:32
38ste Reuvensdagen over Neolithicum, infrastructuur en publieksinformatie Wim van Horssen
Zo’n achthonderd mensen hadden zich ingeschreven voor de Reuvensdagen die op 13 en 14 november in Rijswijk (Z.H.) werden gehouden. Volgens Richard Hermans, directeur van Erfgoed Nederland die dit jaarlijkse congres organiseert, was wel 90% van archeologisch Nederland vertegenwoordigd. Naast beroepsarcheologen waren er nogal wat studenten en een beperkt aantal amateur-archeologen. Zij werden vergast op zo’n vijfentwintig lezingen en presentaties verdeeld over de thema’s Neolithicum, Landgoederen, Infrastructuur, Informatie en Publieksbereik en Topvondsten. Tussendoor konden zij de Informatiemarkt bezoeken met meer dan veertig stands van archeologische bedrijven en organisaties, waaronder ook de AWN.
Het archeologische congres werd traditiegetrouw geopend met de Reuvenslezing, waarvoor Erfgoed Nederland professor Mike Parker Pearson van de Universiteit van Sheffield had uitgenodigd. Hij sprak over de resultaten die nieuwe opgravingen in en rond Stonehenge hebben opgeleverd en de andere kijk die deze op het beroemde monument hebben gegeven. (Van zijn lezing New discoveries at Stonehenge is een boekje gemaakt (C.J.C. Reuvenslezing 20), dat verkrijgbaar is bij Erfgoed Nederland.) Neolithicum Ons eigen Neolithicum kwam daarna als eerste thema van de Reuvensdagen aan bod. Leo Verhart sprak over ’50 jaar ontdekkingen van de Vlaardingencultuur’. De geschiedenis daarvan beschreef hij eerder in het juninummer van Westerheem (pag. 120 e.v.) in 2008 en deze zal nog uitvoerig worden belicht in een boek en een tentoonstelling in het RMO. De volgende twee lezingen waren gewijd
14
|
aan het steentijdonderzoek in Ypenburg, waarover een dag eerder in Den Haag een geheel symposium handelde ter gelegenheid van de verschijning van het wetenschappelijke rapport (Ypenburg-Locatie 4). Hans Koot beschreef ’10 jaar Steentijdonderzoek’ in de regio, dat heeft geresulteerd in negen vindplaatsen uit de periode 3800-3400 voor Chr (afb. 1). Ze behoren tot de Hazendonkgroep, waarvan de mensen leefden van veeteelt en graanverbouw naast jacht en verzamelen. Rob Houkes ging vervolgens nader in op de resultaten van het onderzoek op Ypenburg-locatie 4 op een oud duin, waar de resten van drie huizen en een klein grafveld met 31 graven van 42 personen zijn aangetroffen (afb. 2). Vooral het grafveld heeft toentertijd bijzonder veel aandacht gekregen. Een tastbaar resultaat van de opgraving is behalve het boek een permanente expositie in het Museon, waar gezichtsreconstructies van de begraven personen te zien zijn (zie Tips voor Trips achterin dit nummer).
38ste Reuvensdagen over Neolithicum, infrastructuur en publieksinformatie
01-2009 binnenwerk.indd 14
09-02-2009 10:32:32
Het thema Neolithicum werd besloten met een lezing van Harry Fokkens over polsbeschermers van de Klokbekercultuur. Nieuwe beschouwing van deze veel aangetroffen stenen objecten leert, dat ze niet zomaar een werktuig waren. Ze zijn een onderdeel geweest van een beschermer van leer, een applique, een ornament, passend in een cultuur van krijgshaftigheid. Landgoederen Onder het thema Landgoederen – het jaarthema van de provincie Zuid-Holland – vielen slechts twee lezingen. Gerdy Verschuure-Schulp gaf onder de titel ‘Het arcadisch landschap van Holland’ inzicht in het karakter van de buitenplaats en besprak de ruimtelijke elementen, zoals oprijlanen en zichtlijnen, die in het ontwerp van landgoederen werden toegepast. Daarna werd door Jessica VandeVelde ingezoomd op Slot ’s Heeraardsberg te Bergambacht in de Krimpenerwaard, waarvan de resten in het najaar van 2008 zijn opgegraven. Op de fundamenten van dit kasteel dat in 1575 door de Spanjaarden was verwoest, werd in de 17e eeuw een landhuis gebouwd, dat in het begin van de 20e eeuw plaats moest maken voor een boerderij. Het archeologisch onderzoek bracht onder andere een tot nu toe onbekende fase tussen kasteel en landhuis aan het licht bestaande uit een herenhuis op de voorburcht. Het thema werd afgesloten met de overhandiging aan de sprekers door de Rijswijkse wethouder Wouter van Putten van het boekje ‘Buitens binnen de bebouwing’ over de geschiedenis van de Rijswijkse landgoederenzone. Infrastructuur De tweede congresdag werd geopend met het thema Infrastructuur, waarover onder leiding van Jos Bazelmans een aantal interessante verhalen werd verteld. In zijn inleiding onderscheidde Bazelmans drie functies van wegen: instrumentaal, macht en gezag, en sociale, rituele en kosmologische ruimte. Deze vraag naar de functie van een weg speelde al onmiddellijk een rol in de lezing van Peter van den
Broeke over ‘Een versteende prehistorische route in de Betuwse klei’. Het gaat daarbij om een baan van stenen van ruim 150 meter lengte met op 200 meter afstand een dichte steenconcentratie met scherven uit de overgang van de Bronstijd naar de IJzertijd (afb. 3). Van den Broeke opperde de mogelijkheid van een processieweg en een verband met de in het verlengde van de weg aan de overzijde van de Waal op het Kops Plateau gelegen cultusplaats. Vervolgens vertelde Jan Roymans hoe hij sporen van oude, onverharde wegen weet te traceren aan de hand van de overgangen van beken. Dat waren de plaatsen waar het beekdal relatief smal was, het water niet te diep en de oevers niet te steil, en waar de ondergrond uit stevig materiaal bestond. Door de bestudering van geomorfologische, bodem-, hoogtelijnenen historische kaarten kunnen de meest ‘verkeersvriendelijke’ zones in het beekdal worden afgebakend. Ook door het bestuderen van plaatsnamen (zoals ‘Voorde’) kunnen oude beekovergangen worden achterhaald. Eric Weijters verhaalde over zijn zoektocht in opdracht van de provincie Zuid-
Afb. 1 Hans Koot, stadsarcheoloog van Rijswijk en gastheer van de 38ste Reuvensdagen, sprak tijdens het archeologiecongres over het Steentijdonderzoek op Ypenburg en omgeving. (Foto: Wim van Horssen).
38ste Reuvensdagen over Neolithicum, infrastructuur en publieksinformatie |
01-2009 binnenwerk.indd 15
15
09-02-2009 10:32:34
Afb. 2 Op Ypenburg werd een grafveld uit de Steentijd aangetroffen met 31 graven van 42 personen. Rob Houkes sprak daarover tijdens de Reuvensdagen. (Foto: Wim van Horssen).
Holland naar sporen van de Limes-weg van Woerden tot de kust. Hij deed dit met behulp van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) en speciaal ontwikkelde software. Het lukt hem grote stukken zichtbaar te maken van de weg, die naar bleek wel 30 tot 37 meter breed is geweest. Vergelijking van zijn resultaten met de Tabula Peutingeriana leerde hem dat daarop een andere maateenheid (leuga) is gebruikt. De Leidse student Léon Coret, die daarop het podium betrad, durfde de vraag te stellen of die Tabula Peutingeriana wel een wegenkaart is. Uit zijn onderzoek
Prijzen Tijdens de Reuvensdagen werden weer enkele prijzen uitgereikt. De W.A. van Es-prijs voor dissertaties (die vorig jaar niet was uitgereikt) ging naar Stijn Arnoldussen voor zijn studie Living Landscape over bronstijdboeren in het Rivierengebied. De W.A.. van Es-prijs voor scripties ging naar Maikel Kuijperse voor zijn scriptie over metaalbewerking in de Bronstijd en naar Rick Bonnie voor zijn scriptie over de uniforme kadasterindeling tussen Tongeren en Maastricht in de Romeinse tijd. De Grote Prijs der Nederlandse Veldarcheologie was voor Monique van Veen, die sinds 1990 in dienst van de gemeente Den Haag werkt en daar zeer veel veldonderzoek heeft uitgevoerd, vooral naar middeleeuwse en postmiddeleeuwse bewoningssporen in de binnenstad. Ze begon haar loopbaan als lid van de Archeologische Werkgroep Leidschendam van de AWN en spoorde in 1989 als eerste het Kanaal van Corbulo op.
16
|
bleek dat belangrijke, aangetoonde verbindingen ontbreken en dat het wegennet op de kaart niet overeen komt met de werkelijkheid. Hij concludeert dat ze daarom onbruikbaar was als praktische wegenkaart en geen andere dan een symbolische functie kan hebben gehad. Stond het wegennet symbool voor de Romeinse macht? De laatste infrastructuur die aan de orde kwam was de weg die rond 1650 werd aangelegd tussen Amersfoort en Utrecht. Jaap-Evert Abrahamse vertelde hoe met deze ‘Utrechtse Via Appia’, die werd ontworpen door Van Campen, beoogd werd om niet alleen de bereikbaarheid te verbeteren maar ook het landschap te verfraaien en het gebied langs de weg economisch te ontwikkelen. Langs de weg werden percelen uitgegeven, waartussen zijwegen (sorties) werden aangelegd. Dit is bepalend geweest voor de ontwikkeling van het landschap. Informatievoorziening en publieks bereik Het thema ‘Informatie en publieksbereik’ bleek een verzamelpost voor lezingen en presentaties van wel dertien personen variërend van een wervend praatje van Leendert Louwe Kooijmans voor het nieuwe ‘Journal of Archeology in the Low Countries’ tot een amateurfilm van de historische vereniging van Sint-Oedenrode over de berging, conservering en opstelling van een boomstamput. Zij pleitten allen voor meer aandacht voor publieksinformatie, ondanks het feit dat het artikel in het Verdrag van Malta dat over de voorlichting handelt, niet in de Monumentenwet is opgenomen. Publieksbereik hoort bij archeologie. Het moet zo vroeg mogelijk in het proces worden meegenomen. En beeld is daarbij bijzonder belangrijk, want dat blijft hangen. Topvondsten De 38e Reuvensdagen werden besloten met presentaties over bijzondere vond sten die in het afgelopen jaar werden gedaan. Mark Driessen gaf hoog op over de omvang en kwaliteit van de vondsten
38ste Reuvensdagen over Neolithicum, infrastructuur en publieksinformatie
01-2009 binnenwerk.indd 16
09-02-2009 10:32:36
Afb. 3 In NijmegenWaalsprong vonden de archeologen de resten van een prehistorische weg. Peter van den Broeke vertelde daarover op de Reuvensdagen. Op de foto wordt een verharding op het talud van een restgeul in de nabijheid van deze weg vrijgelegd. (Foto: Bureau Archeologie en Monumenten gemeente Nijmegen). die het opgraafbureau van de UVA van december 2007 tot juni 2008 in Forum Hadriani heeft gedaan. Dit gebeurde onder de ogen van de Voorburgse amateurs die, hoewel ze het Romeinse complex tientallen jaren hebben bemoederd, niet mochten meegraven. De tonnen Voorburgse vondsten liggen nu door de metrowerken te trillen in de Amsterdamse kasten. Stefanie Hoss zoomde daarna in op het in Forum Hadriani gevonden metaal, waaronder een bijzondere vogelfibula uit de 2e of vroege 3e eeuw. Jorn Zeiler onderzocht botmateriaal uit de laatmiddeleeuwse kastelen van Egmond en Brederode, waaronder een glis, boterspanen en een paneeltje van ivoor met de afbeelding van een kloosterling of kanunnik. Het laatste is mogelijk deel geweest van een reisaltaartje. Een loden baar uit Tongeren met een opschrift van keizer Tiberius heeft volgens George Raepsaet nieuw inzicht gegeven in de productie van lood in Germanië. Als laatste sprak Nico Arts over de vondst op het terrein van het omgrachte middeleeuwse huis Gagelbosch in de gemeente Eindhoven van de resten van een bijzondere kever, namelijk een Volkswagen Kever van 39 jaar oud. De vondst kreeg
onverwacht bijzonder veel aandacht in de pers, zelfs internationaal, en werd tentoongesteld op de tentoonstelling ‘Onze auto’s’ in de Beurs van Berlage. De moraal van dit verhaal: hoe jonger de vondst, hoe meer publiciteit. Grootste gemene deler? Door de massale belangstelling voor de Reuvensdagen dreigt het programma een grootste gemene deler van de Nederlandse archeologie te worden, waarbij de diepgang van de lezingen en presentaties wordt geofferd. Bovendien is een discussie met zoveel aanwezigen onmogelijk. Er durfde zelfs bijna niemand meer een vraag te stellen... De organisatie van de Reuvensdagen is zich hier gelukkig van bewust getuige de vraag naar de belangstelling voor parallelsessies in het enquêteformulier. Afzonderlijke bijeenkomsten voor bijvoorbeeld perioden, gebieden of specialisaties zullen zeker een verrijking betekenen van de inhoud van het archeologische congres, waardoor dit een sterkere verbindende rol kan spelen in de steeds verder gefragmenteerde archeologische wereld. De volgende Reuvensdagen vinden op 12 en 13 november 2009 plaats in Middelburg.
38ste Reuvensdagen over Neolithicum, infrastructuur en publieksinformatie |
01-2009 binnenwerk.indd 17
17
09-02-2009 10:32:37
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Nijmegen De Romeinse stad Ulpia Noviomagus opnieuw in kaart gebracht Harry van Enckevort & Elly Heirbaut
Nadat de opstand van de Bataven in 69-70 na Chr., mede door de inzet van de
Legio II Adiutrix, was neergeslagen, veranderde de ruimtelijke ordening in Nijmegen grondig. Er zijn geen aanwijzingen dat de oude verlaten versterking op het Kops Plateau in het oosten van Nijmegen en de tijdens de opstand afgebrande hoofdplaats Oppidum Batavorum1 in het centrum van het moderne Nijmegen zijn herbouwd. Soldaten bouwden een nieuwe legerplaats in Nijmegen-Oost, waarin de Legio X Gemina haar nieuwe onderkomen vond. Daar omheen ontstond en groeide in de laatste decennia van de 1e eeuw een kampdorp, de canabae
legionis, waar de legioenstros werd gehuisvest. Het zwaartepunt van de civiele bewoning kwam in het laaggelegen Nijmegen-West te liggen, in vogelvlucht ca. 1500 meter ten westen van Oppidum Batavorum. Tot in het begin van de 20e eeuw was weinig bekend over de uitleg van deze nieuwe hoofdplaats. Bij bouw- en rioleringswerkzaamheden wist de gemeente-archivaris Mathé Daniëls in de jaren 1920-1921 bij het Maasplein de funderingsresten van twee Gallo-Romeinse tempels, met een omvang van ca. 45 x 96 meter in kaart te brengen.2 Ook op andere plaatsen zijn door hem op meer incidentele basis waar-
18
|
nemingen verricht, zoals bij bouwwerkzaamheden op het terrein van het slachthuis, en op het terrein van N.V. Stijfselfabriek Hollandia, nu onderdeel van Honig Food Ingredients.3 In diezelfde tijd kon ook worden vastgesteld, dat het stedelijke gebied aan de zuid- en oostzijde begrensd werd door een uitgestrekt grafveld. Nadat de bouwactiviteiten in Nijmegen-West beëindigd waren, was Daniëls nogal pessimistisch ten aanzien van de mogelijkheden voor verder onderzoek. “Op de vraag of er goede kans is dat in de toekomst nog andere resten van Ulpia
Rondom de stad
01-2009 binnenwerk.indd 18
09-02-2009 10:32:37
Af b. 1 De omtrek van Ulpia Noviomagus met de (veronderstelde) ligging van de belangrijkste wegen. Tekening: Huub Beckers (BAMN). Belangrijkste gebouwen: B: badhuis, Tw: tempel op De Winseling, Tm: tempels op het Maasplein, W: wachttoren. Opgravingen: 1: Bronsgeeststraat, 2: Biezenstraat 3: Rivierstraat 4: Weurtseweg, 5: Rijn-/Lekstraat.
Noviomagus voor den dag komen, moet mijns inziens ontkennend worden geantwoord.” Met deze woorden aan het einde van een artikel van zijn hand, 4 leek toekomstig archeologisch onderzoek in de Romeinse stad voorgoed verkeken. Ondanks de beperkte middelen en mogelijkheden waren zijn waarnemingen, opgravingen en publicaties tot in de jaren ’80 van de vorige eeuw van essentieel belang voor het beeld dat de Nijmeegse archeologen hadden van de Romeinse stad.5 Dankzij Daniëls’ werk is het stedelijke gebied globaal vastgesteld en de twee Gallo-Romeinse tempels op het Maasplein vormden sinds zijn onderzoek de blikvanger op de plattegrond van de Bataafse hoofdplaats. Op basis van de omvang van het stedelijke grafveld (ca. 12.500 begravingen) en het bebouwde
oppervlak van de stad van ongeveer 40 hectare schatte Hendrik Brunsting het inwonertal van de stad op niet meer dan 3000.6 De Nijmeegse hoogleraar Jules Bogaers veronderstelde dat het inwonertal nooit de 5000 heeft overschreden.7 Nieuw onderzoek in de Romeinse stad Tot aan het midden van de jaren ’80 bleef de archeologische belangstelling voor de Romeinse stad in Nijmegen-West ver achter bij het onderzoek naar de legerplaatsen in het hoog gelegen oostelijke deel van de stad. Twintig jaar geleden kwam hierin verandering. De aanleiding hiervoor was een bodemsanering in 1985. Tijdens een opgraving van Bogaers en Jan Kees Haalebos van de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen kwamen delen van de westelijke gracht en wal van Rondom de stad
01-2009 binnenwerk.indd 19
|
19
09-02-2009 10:32:43
Afb. 2 Restanten van het huis met de stenen fundering. Foto: Rob Mols (BAMN).
de stad evenals twee potenbakkersovens aan het daglicht.8 Toen werd direct ook duidelijk dat de resten van de Bataafse hoofdplaats tijdens de stadsuitleg in het begin van de 20e eeuw niet helemaal opgeruimd waren zoals Daniëls dacht, integendeel zelfs. Bodemsanering, nieuwbouw op oude bedrijfsterreinen en de afbraak van delen van de oude volksbuurten uit de jaren twintig boden sinds 1990 de kort daarvoor aangestelde stadsarcheoloog Jan Thijssen en zijn mensen keer op keer de mogelijkheid daar waar ingrepen in de bodem gepland waren de aanwezige resten van de Romeinse stad te onderzoeken en te documenteren. Dit proces van stadsvernieuwing is nog steeds gaande en zal ook in de nabije toekomst regelmatig opgravingen noodzakelijk maken. Vooral de plannen voor een nieuwe invulling van de westelijke oever van Nijmegen, het ‘Waalfront’, en de nieuwe stadsbrug, die
de verkeerscongestie aan de rand van de stad zal moeten verminderen, zullen de komende twee decennia het aanzien van Nijmegen-West geheel van karakter doen veranderen. Dit betekent niet dat elk terrein dat op de schop gaat, noodzakelijkerwijs geheel moet worden opgegraven. Zo is nu al zeker dat een deel van het Waalfront opgehoogd zal worden waardoor de in de bodem aanwezige resten niet zullen worden aangetast door de voorgenomen nieuwbouw. Ook wordt telkenmale geprobeerd om bij nieuwbouwplannen de funderingen zo te ontwerpen dat deze slechts een minimale verstoring zullen betekenen voor het bodemarchief. De grootste bedreiging voor het Romeinse verleden vormen de ingrepen in de bodem van de openbare ruimte: nieuwe riolering, ondergrondse vuilniscontainers, boomplantgaten, etc. Vanaf maart tot begin november 2008 heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen (BAMN) in Nijmegen-West een opgraving uitgevoerd op een terrein aan de Rijn- en Lekstraat. Woningbouwcorporatie Portaal heeft de versleten woningen op dit terrein laten slopen en wil deze vervangen door nieuwbouw. Tijdens het vooroverleg bleek ook nu weer dat het bodemarchief alleen in de openbare ruimte bedreigd werd. De funderingen van de nieuwe woningen blijven grotendeels boven de in de bodem aanwezige resten van de Romeinse stad. De resultaten van deze ‘beperkte’ opgraving waren spectaculair, maar daarover later meer. Eerst geven we een overzicht van de resultaten van de opgravingen sinds de jaren tachtig in vooral de zuidelijke randzone van de stad. Het zicht op de overige 75% ontbreekt grotendeels, doordat daar nauwelijks archeologisch onderzoek is uitgevoerd (afb. 1). De nieuwe stad De ontwikkeling van de nieuwe Romeinse stad kwam na de Bataafse opstand al snel goed op gang zoals opgravingen laten zien.9 In het laatste kwart van de 1e eeuw liggen in de zuidelijke randzone van de stad haaks op de belangrijkste
20
|
Rondom de stad
01-2009 binnenwerk.indd 20
09-02-2009 10:32:44
wegen betrekkelijk smalle (7-12 m) en lange percelen (tot een lengte van 80-90 meter). Direct aan de weg stond de in hout en leem uitgevoerde bebouwing (tabernae). Een dik pakket cultuurgrond achter de huizen laat zien dat de achtererven mogelijk als moestuin zijn gebruikt. Op de meeste onderzochte percelen moet in die tijd een grote ambachtelijke bedrijvigheid geheerst hebben. Naast vele sporen van metaalbewerking valt vooral de aanwezigheid van inpandige pottenbakkersovens op diverse percelen op.10 Er moeten in de ovens grote hoeveelheden aardewerk zijn geproduceerd, gezien de tienduizenden scherven van mislukte potten, kruiken en bekers die in de omgeving zijn gevonden. Een deel zal voor huishoudelijk gebruik bestemd zijn geweest, een andere deel voor de verpakking van etenswaar. De productie lijkt verband te houden met de bevoorrading van het Tiende Legioen in de legerplaats op de nabijgelegen Hunerberg, maar kan ook duiden op een economische relatie met het achterland van de stad. De laatste decennia van de 1e eeuw en de regering van keizer Trajanus hebben belangrijke vernieuwingen gebracht op militair en bestuurlijk terrein. Tussen de jaren 82 en 90 werd het noordwestelijke grensgebied van het Imperium, tot dan toe een militaire zone, omgevormd tot de nieuwe provincie Germania inferior. Het daadkrachtige optreden van keizer Trajanus, die zich bij zijn ambtsaanvaarding in 98 na Chr. in de hoofdstad van Germania superior, Mainz, bevond, bracht de integratie van civitas Batavorum in het Romeinse Rijk in een stroomversnelling. Dit blijkt onder andere uit de dateringen van de bouwactiviteiten aan de grote limesweg in West-Nederland en uit de plaatsing van mijlpalen in de eerste regeringsjaren van de keizer.11 Na de voltooiing van de infrastructurele en bestuurlijke maatregelen dacht Trajanus dat de oude stamgebieden ten zuiden van de Rijn voldoende geĂŻntegreerd waren in het keizerrijk. Toen omstreeks 104 bleek dat het Tiende Legioen beter ingezet kon worden in de provincie Pannonia, werd het uit Nijmegen teruggetrokken en naar
Aquincum (Boedapest) aan de Donau gedirigeerd. In de Bataafse hoofdplaats zelf lijken de maatregelen van keizer Marcus Ulpius Trajanus ook van grote invloed te zijn geweest. Uit deze tijd stamt de nieuwe naam Ulpia Noviomagus waarin de familienaam van de keizer is opgenomen. Er wordt van uitgegaan dat de nederzetting in die tijd ook stadsrechten, inclusief het marktrecht, heeft gekregen.12 De naam Noviomagus is aangetroffen op een bijzondere vondst, een zilveren ring, die in 1993 is geborgen gedurende de hernieuwde opgraving van de beide GalloRomeinse tempels op het Maasplein.13 De moderne plaatsnaam Nijmegen is van Noviomagus afgeleid. De rond het jaar 100 opgetrokken openbare gebouwen waren allemaal voorzien van een natuurstenen fundering en een pannendak. Bij de bouw is blijkens de gebruikte natuursteen in de fundering en de stempels op de dakpannen het leger betrokken geweest.14 Uit de opgravingen is ook gebleken dat in het begin van de 2e
Afb. 3 Een van de best bewaard gebleven terracotta maskers uit Nijmegen. Foto: Rob Mols (BAMN).
Rondom de stad
01-2009 binnenwerk.indd 21
|
21
09-02-2009 10:32:45
Afb. 4 a) Gouden oorhanger. b) Fragment van een kalkstenen kopje. c) F ibula met een liggende hond. d) Enkele met email ingelegde zegeldoosjes. Foto's: Rob Mols (BAMN).
a eeuw, de woonhuizen in de zuidelijke randzone van de stad vooral uit hout en leem vervaardigd waren. In enkele van de onderzochte huizen is in de 2e eeuw een interessant versteningsproces aangetroffen, dat we in latere tijd ook uit de middeleeuwse steden, waaronder Nijmegen, kennen. Men trachtte daarbij het mogelijke brandgevaar verder in te perken door aan de achterzijde van de huizen een deels uit natuursteen opgetrokken vertrek te bouwen waarin een verwarmingssysteem, een hypocaustum, was opgenomen. De wanden van deze kamers waren fraai beschilderd, waarbij in een geval ook een voorstelling met bloeiende planten is toegepast. De sporen van de Romeinse bebouwing op het terrein aan de Rijn- en Lekstraat passen in de hiervoor geschetste ontwikkeling van de bebouwing in de zuidelijke randzone van de stad. Zeer prominent in de opgraving is de stenen fundering van een vertrek in een van de huizen (afb. 2). In de fundering was hergebruikt bouwmateriaal, grauwacke en baksteen, verwerkt. We nemen aan dat de grauwacke, een kwartsitische zandsteen, oorspronkelijk rond het jaar 100 in de fundering van een ander bouwwerk is gebruikt.15 In de loop van de 2e eeuw is dit materiaal hergebruikt bij de bouw van dit vertrek.
22
|
b Waarom men natuursteen in de fundering heeft gebruikt is duidelijk. Zowel in de lengte als in de breedte van het vertrek zijn de resten van een kanaal aangetroffen waardoor de hete lucht stroomde waarmee de kamer verwarmd werd. De stookruimte zelf is niet meer aangetroffen. De daken van de meeste gebouwen in Romeins Nijmegen waren bedekt met houten dakspanen of dakpannen (tegulae en imbrices). Incidenteel worden ook fragmenten van dakleien uit de Romeinse tijd gevonden wat er op duidt dat sommige daken ook met leien bedekt waren. Aanwijzingen in situ hiervoor ontbraken in de opgravingen in Ulpia Noviomagus echter tot de opgraving aan de Rijn- en Lekstraat. Op het buurperceel van het huis met het verwarmde vertrek moet een deel van het uit hout en leem opgetrokken huis bedekt zijn geweest met dakleien. Hiervoor zijn twee aanwijzingen gevonden. De bouw van het dak wordt gemarkeerd door een kuil geheel gevuld met fragmenten van dakleien. Ook over hoe het huis uitein delijk vernield werd, zijn aanwijzingen gevonden. In de nazakking van een kleine kelder lag een compacte laag met fragmenten van dakleien op een laag verbrande leem. Vermoedelijk is het huis afgebrand waarna de kelder opgevuld is met het instortende lemen plafond en het dak.
Rondom de stad
01-2009 binnenwerk.indd 22
09-02-2009 10:32:46
c Tijdens de opgraving zijn vele tienduizenden scherven, dakpanfragmenten, stukken natuursteen, ijzeren spijkers, botten, munten en andere gebruiksvoorwerpen gevonden. Zeer uitzonderlijk in een Nederlandse opgraving is een weliswaar in scherven gebroken, maar bijna compleet terracotta masker (afb. 3). Dit masker was oorspronkelijk ter decoratie met koorden in of aan een van de huizen opgehangen.16 Enkele andere bijzondere vondsten zijn een kalkstenen fragment van een kop, enkele bronzen, met email ingelegde zegeldoosjes en een bronzen fibula met een zittende hond (afb. 4). Een gracht, een muur en een wal Tijdens het bewind van keizer Marcus Aurelius (161-180) is de stad ommuurd en omgracht. Tegen de achterzijde van de muur was een zware aarden wal opgeworpen. Deze verdedigingsmaatregelen waren waarschijnlijk een reactie op dreigende problemen. Ze waren echter onvoldoende, want kort daarop zijn grote delen van de stad, waaronder de tempels op het Maasplein en het badhuis, in brand gestoken. Ook op andere plaatsen in de provincie zijn brandlagen uit deze tijd aangetroffen, zoals op het tempelterrein in Empel17 en in delen van Tongeren.18 De oorzaak voor deze catastrofale gebeurtenissen moeten we misschien zoeken in
d de rampspoed die het Nederrijngebied in de late 2e eeuw trof. Uit de historische overlevering kennen we drie mogelijke oorzaken voor de Nijmeegse stadsbrand. Het is niet waarschijnlijk dat de Germaanse stam van de Chauci – die in de jaren 172-174 vanuit het Noordduitse kustgebied over zee aanvallen op WestNederland en België pleegde – verantwoordelijk mag worden gesteld. Eerder mogen we denken aan interne problemen in het noordwesten van het Romeinse imperium. Misschien bestaat er een relatie met de opstand van Maternus in 185-186 of met de machtsstrijd om de troon tussen Clodius Albinus en Septimius Severus, die ook grote gevolgen had voor Germania inferior, en die pas in het jaar 196 in een grote veldslag bij Lyon ten gunste van Severus zou eindigen. Eerder dat jaar faalde Albinus in een poging het Rijnland te veroveren, ondanks het feit dat hij Virius Lupus, de gouverneur van Germania inferior en een medestander van Severus, versloeg. Tijdens de opgravingen op het terrein aan de Rijn- en Lekstraat zijn opnieuw delen van de stadsgracht en -muur onderzocht. Van de wal zijn geen resten waargenomen. Een ontdekking vormde de funderingsresten van de eerste, nagenoeg vierkante wachttoren die in de stadsmuur en de daarachterliggende wal was opgenoRondom de stad
01-2009 binnenwerk.indd 23
|
23
09-02-2009 10:32:47
Afb. 5 De funderingsresten van de wachttoren tijdens een regenachtige dag. De linkerzijde van de toren en een deel van de stadsmuur zijn vergraven tijdens de aanleg van het riool in de Rijnstraat. Foto: Rob Mols (BAMN).
24
|
men (afb. 5). Aan de oostzijde waren de funderingsresten vergraven tijdens de aanleg van het riool in de Rijnstraat. De locatie is opmerkelijk, op ongeveer 10 m van de hoek van deze stad. Een echte hoektoren heeft de stad niet gehad. Dit betekent dat uit strategische overwegingen op dezelfde afstand van de hoek, maar dan in de westelijke ommuring de restanten van een andere wachttoren verwacht mogen worden. Na de grote brand zijn delen van de stad opnieuw in gebruik genomen, al blijft het zicht op Ulpia Noviomagus in de 3e eeuw zeer beperkt door het ontbreken van informatie. De opgravingen hebben vooralsnog wel veel informatie over de werkzaamheden van slagers en opnieuw pottenbakkers opgeleverd dankzij het afval dat ze hebben achter gelaten. Van hun onderkomens weten we echter nagenoeg nog niets. Daarin is met het onderzoek aan de Rijn- en Lekstraat ook geen verandering gekomen. In de tweede helft van de 3e eeuw lijkt de stad grotendeels verlaten te zijn. Het zwaartepunt van bewoning lag rond het jaar 300 opnieuw in het centrum van het huidige Nijmegen.
Delen van Ulpia Noviomagus zijn in het midden van de 4e eeuw gebruikt als steengroeve ten behoeve van verstening van het nieuwe Nijmegen; Noviomagi zoals zij op de Peutingerkaart in de laatantieke tijd wordt genoemd. Ook zijn er aanwijzingen dat Frankische kolonisten niet lang daarna tussen de verlaten ruĂŻnes in Nijmegen-West hebben geleefd.19 De vorm van de stad Bijna vijftig jaar geleden publiceerde de Nijmeegse hoogleraar Jules Bogaers in de herziene versie van zijn inaugurale rede een kaartje waarop globaal de vorm van de Romeinse stad in Nijmegen-West is weergegeven.20 Op basis van een kaart van Jacob van Deventer uit ca. 1560 zou men mogen concluderen dat de zuidoever van de Waal sinds die tijd zeker 75 tot maximaal 150 m. naar het zuiden is opgeschoven.21 Dit zou betekenen dat ongeveer 20% van het oppervlak van de door Bogaers gereconstrueerde stad door de rivier is weggespoeld. Of dat werkelijk zo is, is ook nu nog moeilijk te beoordelen. Wel weten we zeker dat delen van de stad in het water zijn verdwenen. DaniĂŤls
Rondom de stad
01-2009 binnenwerk.indd 24
09-02-2009 10:32:48
heeft bij werkzaamheden op de Waaloever de restanten van een oven gezien waarin lampen gebakken zouden zijn.22 Deze oven moet nog op het grondgebied van de stad hebben gelegen, ook al omdat alle andere bekende pottenbakkersovens in de stad zijn aangetroffen. Op basis van de opgravingsresultaten aan de Bronsgeeststraat (1985),23 Biezenstraat (1992)24 en Weurtseweg (1994-1996)25 konden zowel de oostelijke als de zuidelijke begrenzing van de stad in kaart worden gebracht (af b. 1). De westelijke begrenzing vormde een probleem. Op basis van deze gegevens is kort na de eeuwwisseling de omtrek van de stad opnieuw gereconstrueerd. Daarbij zijn ook de resultaten van een opgraving aan de Rivierstraat (1992)26 meegenomen. Het ontbreken van een duidelijk brede, komvormige gracht in deze opgraving liet veronderstellen dat de westelijke begrenzing van de stad ten oosten van deze opgraving moest liggen. Uit de gecombineerde gegevens kon afgeleid worden dat de stad vierkant van vorm moest zijn geweest en een oppervlak van bijna 30 ha heeft gehad.27 Uit het onderzoek in het plangebied aan de Rijn- en Lekstraat bleek dat dit niet correct was. Bij nader inzien bleek dat restanten van de stadsgracht wel degelijk in de opgraving aan de Rivierstraat waren gedocumenteerd, zij het in zeer zwaar gehavende toestand. Tijdens de aanleg van een overstortvijver voor de riolering in het begin van de jaren twintig van de vorige
eeuw is de stadsgracht grotendeels vergraven en de uitbraaksleuf van de stadsmuur geheel verdwenen.28 Door het nieuwe onderzoek aan de Rijn- en Lekstraat en een herinterpretatie van de gegevens van de Rivierstraat is het mogelijk de omtrek van de stad opnieuw te definiëren. Uit de nu bekende gegevens blijkt dat de stad geen rechthoekige vorm heeft gehad zoals altijd gedacht; de zuidwestelijke hoek is niet haaks. De grote onbekende blijft nog steeds de noordelijke begrenzing. We weten dat een deel door de rivier is weggespoeld, maar de precieze ligging is onbekend (afb. 1). Op de nieuwe kaart van Ulpia Noviomagus is de noordelijke begrenzing gestippeld aangegeven. Het is een aannemelijke gedachte om de lengte van de oostelijke vestingwerken als even lang te reconstrueren als de zuidelijke, maar zekerheid hebben we daarover niet. Evenmin hebben we zekerheid of de noordelijke begrenzing haaks staat op de oostelijke, dan wel in de Romeinse tijd evenwijdig aan de oever van de Waal heeft gelopen. Als voorlopig resultaat wordt in afbeelding 1 de nieuwe kaart van Ulpia Noviomagus met een oppervlak van ruim 33 ha gepresenteerd. Pas als de noordwesthoek van de stad gelokaliseerd is, hebben we zekerheid over de definitieve omtrek van de stad. Gemeente Nijmegen Bureau Archeologie en Monumenten Postbus 9105 6500 HG Nijmegen
Noten 1 Zie Van Enckevort 2005a. Verschenen in de rubriek ‘Rondom de Stad’ in Westerheem. 2 Daniëls 1927, 70-85; Bogaers 1979b, 59-61. 3 Daniëls 1955, 197-234. 4 Daniëls 1927, 111. 5 Zie ook zijn biografie, Daniels 2000. 6 Brunsting 1937, 17. Dit is de helft van het door De Waele (1931, 51) geschatte oppervlak van 80 ha. 7 Bogaers 1979, 61. 8 Bogaers & Haalebos 1986. 9 Zie Willems, Van Enckevort, Haalebos & Thijssen (2005) voor een integraal overzicht van de geschie-
denis van Nijmegen in de Romeinse tijd. 10 Van Enckevort & Thijssen 1996; 2003; Van Enckevort, Haalebos & Thijssen 2000, 67-71; Loerts 2000. 11 Hessing 1999; Haalebos 2000a, 33-34. 12 Haalebos 2000b, 35-39. 13 Haalebos & Willems 1999a en b. 14 Van Enckevort 2005b. 15 Van Enckevort 2005b. 16 Vgl. Rose 2006. 17 Roymans & Derks 1994. 18 Vanderhoeven, Vynckier & Vynckier 1991, 113. 19 Van Enckevort & Thijssen 1996, 75-76.
Rondom de stad
01-2009 binnenwerk.indd 25
|
25
09-02-2009 10:32:48
20 Bogaers 1960/1961, 273, fig. 6. Zie ook Bogaers 1972, 313, fig. 2. Vgl. ook Bloemers et al. 1979, 37. fig. 32. 21 Daniëls 1927, 68 en afb. XVI; Bogaers 1972, 314. 22 Daniëls 1955, 202-203. 23 Bogaers & Haalebos 1986. 24 Van Enckevort & Thijssen 1996, 141.
25 Van Enckevort & Thijssen 1996, 150-151. 26 Van Enckevort & Thijssen 1996, 140-141. 27 Van Enckevort & Thijssen 2003, 63, fig. 7.5. Van Enckevort & Thijssen 2005, 103, fig. 39. 28 Zie ook Daniëls 1927, 110.
Literatuur Bloemers, J.H.F., J.E. Bogaers, J.K. Haalebos & S.L. Wynia, 1979 (19883): Noviomagus. Op het spoor der Romeinen in Nijmegen, Nijmegen. Bogaers, J.E., 1960/1961: Civitas en stad van de Bataven en Canninefaten, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 10/11, 263-317. Bogaers, J.E., 1972: Civitates und Civitas-Hauptorte in der nördlichen Germania inferior, Bonner Jahrbücher 172, 310333. Bogaers, J.E., 1979: (Ulpia) Noviomagus, in: J.H.F. Bloemers et al., 57-63. Bogaers, J.E. & J.K. Haalebos, 1986: Aan de grens van Ulpia Noviomagus. Opgravingen in Nijmegen-West (Bronsgeeststraat, Dijkstraat, 1985), Numaga 33, 1-10. Brunsting, H., 1937: Het grafveld onder Hees bij Nijmegen. Een bijdrage tot de kennis van Ulpia Noviomagus, Amsterdam (proefschrift UvA, Amsterdam). Daniëls, M.P.M., 1927: Romeinsch Nijmegen, II. Ulpia Noviomagus, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 8, 65-115. Daniëls, M.P.M., 1955: Noviomagus - Romeins Nijmegen, Nijmegen. Daniels, M., 2000: Daniels. Archivaris, Archeoloog, Nijmegenaar, Nijmegen. Enckevort, H. van, 2005a: Op zoek naar Oppidum Batavorum, de oudste stedelijke nederzetting van Nederland, Westerheem 54/5 234-241. Enckevort, H. van, 2005b: The significance of the building program of the Legio X Gemina for the integration of the Batavians into the roman empire, in: Z. Visy (red.), Proceedings of the XIXth international congress of Roman frontier studies. Pécs, Hungary, september 2003, Pècs, 85-93. Enckevort, H. van, J.K. Haalebos & J. Thijssen, 2000: Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes, Abcoude/Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen 3). Enckevort, H. van & J. Thijssen, 1996 (19992): Graven met beleid. Gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nijmegen 1989-1995, Abcoude/Nijmegen. Enckevort, H. van & J.R.A.M. Thijssen, 2003: Nijmegen. A Roman town in the frontier zone of Germania Inferior, in: P. Wilson (red.), The archaeology of Roman towns. Studies in honour of John S. Wacher, Oxford, 59-72. Enckevort, H. van & J. Thijssen, 2005: De stad, in: Willems et al., 97-111. Haalebos, J.K., 2000a: Romeinse troepen in Nijmegen, Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre XCI, 9-36. Haalebos J.K., 2000b, Mosterd na de maaltijd. Een vergeten jubileum: Traianus en het jaar 98 na Chr. in Nijmegen, Numaga Jaarboek XLVII, 5-41. Haalebos, J.K. & W.J.H. Willems, 1999a: Der Niedergermanische Limes in den Niederlanden 1995-1997, in: N. Gudea (red.), Roman Frontier Studies. Proceedings of the XVIIth International Congress of Roman Frontier Studies. Zalau, 77-87. Haalebos, J.K. & W.J.H. Willems, 1999b: Recent research on the limes in the Netherlands, Journal of Roman Archaeology 12, 247-262. Hessing, W.A.M., 1999: Building Programmes for the Lower Rhine Limes. The impact of the Visits of Trajan and Hadrian to the Lower Rhine, in: H. Sarfatij, W.J.H. Verwers & P.J. Woltering (red.), In Discussion with the Past. Archaeological Studies presented to W. A. van Es, Zwolle/Amersfoort, 149-156. Loerts, W., 2000: Wonen en werken in Ulpia Noviomagus. Een vergelijkende analyse van de bebouwing van een Nijmeegs perceel, Nijmegen (ongepubliceerde doctoraalscriptie Katholieke Universiteit Nijmegen). Rose, H., 2006: Die römischen Terrakottamasken in den Nordwestprovinzen. Herkunft, Herstellung, Verbreitung, Funktion, Wiesbaden (Monumenta artis Romanae 37). Roymans, N. & T. Derks (red.), 1994: De tempel van Empel. Een Hercules-heiligdom in het woongebied van de Bataven, ’s Hertogenbosch (Graven naar het Brabantse verleden 2). Vanderhoeven, A., G. Vynckier & P. Vynckier, 1991: Het oudheidkundig bodemonderzoek aan de Kielenstraat te Tongeren. Interimverslag 1987, Archeologie in Vlaanderen I, 107-28. Waele, F.J., 1931: Noviomagus Batavorum (Romeinsch Nijmegen), Utrecht/Nijmegen. Willems, W.J.H., H. van Enckevort, J.K. Haalebos & J. Thijssen (red.), 2005: Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland. Deel 1. Prehistorie en Oudheid, Wormer.
26
|
Rondom de stad
01-2009 binnenwerk.indd 26
09-02-2009 10:32:48
Wie kent dit?
Potje met oog Gerard Graas
foto 1 Een van de cursisten van de door onze afdeling Zaanstreek/Waterland gegeven kennismakingscursus voor archeologie, de heer Siem Heerlijn uit Westzaan, liet ons een potje zien met oog (foto 1). Het voorwerp kwam onze leden geheel onbekend voor, laat staan de functie. Hij had het ongeveer 25 jaar geleden gekocht op een rommelmarkt in Beverwijk voor Ć’ 0,25. Volgens enkele leden is het mogelijk een vogelvoederbak. Het oog doet echter denken aan de wat oudere bekende olielampjes voor aan de wand. Gezien de platte achterzijde kan het potje bedoeld zijn
geweest om tegen een vlakke wand te hangen. De functie is aan onze leden niet bekend. Ook in de literatuur kon geen voorbeeld gevonden worden. De vraag is dus, wie heeft een soortgelijk potje eerder gezien en weet wat de functie ervan is? Het potje is aan de binnenzijde geglazuurd met een ijzeroxide engobe en is 5,5 cm hoog, 4,5 cm breed en de opening is 2 cm (foto 2). Reacties graag naar het centrale redactieadres: Lambertushof 26, 2311 KP Leiden, of naar e-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl. Wie kent dit?
01-2009 binnenwerk.indd 27
|
27
09-02-2009 10:32:50
Pijpaarden beeldje: reacties op een oproep Gerrit Groeneweg
Vorig jaar plaatste Mario Kolk een oproep in de rubriek ‘Wie kent dit?’.1 Zijn oproep betreft het fragment van een pijpaarden beeldje, dat drie à vier jaar geleden in Breda is gevonden en dat vermoedelijk meegekomen is met vuilnis uit Delft (afb. 1). Het fragment is 44 mm hoog en is aan de basis 33 mm breed. Wie of wat op het voetstuk heeft gestaan, is onbekend. Opvallend is de rechthoekige uitstulping en de letters ‘A · W ’ frontaal op het voetstuk. Mario vermoedt dat het beeldje uit de 17e of 18e eeuw dateert. Afb. 1 Het pijpaarden beeldje van Mario Kolk. Onduidelijk is waar de letters ‘AW’ op de voorzijde op slaan en wat de voorstelling van het beeldje is geweest. (Foto: Mario Kolk).
28
|
Roel Zut uit Warmenhuizen heeft in zijn woonplaats een nagenoeg identiek fragment gevonden (afb. 2). Ook hier met de karakteristieke rechthoekige uitsparing onderaan de voorkant van het 44 mm hoge voetstuk, maar in plaats van de letters ‘AW’ staan op het voetstuk uit Warmenhuizen de initialen ‘ER’ en is rechts naast die letters een fraaie tudorroos aangebracht. Dit fragment geeft iets meer prijs van hoe het oorspronkelijke exemplaar er uit moet hebben gezien. Boven het voetstuk is nu de bovenhelft van een mannetje (of vrouwtje?) zichtbaar. Het figuurtje staat dus niet op een voetstuk, maar staat ergens in: het voetstuk lijkt een meerhoekig preekgestoelte of iets dergelijks te zijn. Het figuurtje houdt de armen schuin naar beneden gestrekt. In de rechterhand bevindt zich een steel met daaraan twee bladeren; op dezelfde manier houdt de persoon ook in de linkerhand een steel of stokje vast. Het hoofd ontbreekt. De achterkant van het fragment is onafgewerkt en is overigens gelijk aan de achterzijde van het beeldje uit Breda. De letters ‘ER’ zouden, zo is Roel verteld, staan voor Elizabeth Regina, koningin van Engeland en Ierland van 1558 tot haar
overlijden in 1603. Over Elizabeth Regina valt veel te vertellen, maar een probleem is, dat het beeldje van Mario in de 17e – 18e eeuw moet worden geplaatst, terwijl de rol van Elizabeth dan al uitgespeeld is. Bovendien heeft het figuurtje op de kansel niet de vorstelijke uitstraling die je van een geliefde majesteit zou verwachten, maar lijkt het meer op een mannetje met in elke hand een plant, dat ons iets te vertellen heeft. Hoe tenslotte moet de relatie tussen ‘AW’ op het ene en ‘ER’ op het andere beeldje worden verklaard? Het derde èn vierde voorbeeld komt uit Krommenie en zijn afkomstig van Kees Faas (afb. 3). Volgens Kees zijn de beeldjes te dateren in de 18e eeuw, wat dan weer aansluit bij de datering van het fragment van Mario. De vondsten uit Krommenie betreffen twee nagenoeg identieke beeldjes, weer met dezelfde achterzijde, hetzelfde voetstuk en de typische rechthoekige uitsparing. Ook hier ontbreekt het bovendeel van de beeldjes. Het opschrift luidt op beide beeldjes: ‘I · K ’. De afgebeelde figuur is hier duidelijk niet een koninklijke dame, maar een kind in een kinderstoel, zoals Kees Faas denkt te zien. Of weder-
Wie kent dit?
01-2009 binnenwerk.indd 28
09-02-2009 10:32:51
Afb. 2 Een vergelijkbaar beeldje uit Warmenhuizen met daarop de initialen ‘ER’. (Foto: Roel Zut). Afb. 3 Een pijpaarden beeldje uit Krommenie (18e eeuw). (Foto: Kees Faas). om een mannetje op een kansel. In de rechterhand houdt het figuurtje nu geen bloemtak, maar een tweetal ‘Goudse’ tabakspijpen. In de linkerhand ook hier weer een stokje, waarvan de functie onduidelijk blijft. Op het preekgestoelte (of de kinderstoel) staat iets, dat op een flesje lijkt, maar dat met evenveel stelligheid als bijvoorbeeld een uiltje of andere vogel kan worden geïnterpreteerd.
moet hebben uitgezien. Maar een aantal vragen uit de oproep van Mario blijft nog steeds open: wie of wat wordt hier wanneer afgebeeld en waarop duiden de afkortingen AW, ER en IK? Suggesties zijn nog steeds welkom.
Afb. 4 Een ‘prekend’ fguurtje uit Delft, dat wel compleet lijkt te zijn (Foto: Diana Mertens).
Diana Mertens maakt tenslotte melding van een vijfde voorbeeld uit deze reeks (afb. 4). Het beeldje waarvan zij melding maakt, is in 1981 in Delft gevonden. Dat exemplaar lijkt compleet te zijn, inclusief het bovenste deel dat bij de andere ontbreekt. Opvallend is de ceintuur rondom het middel van het ‘prekende’ figuurtje, andere details zijn moeilijk te herkennen. Even opvallend is, dat op dit beeldje geen initialen zijn aangebracht. Kortom, we zitten nu met vijf(!) pijpaarden beeldjes uit dezelfde reeks, met vergelijkbare voorstellingen van verschillende personen en met daarop verschillende initialen: AW, ER en IK. Dankzij de vondst uit Delft weten we nu ook ongeveer hoe het beeldje er compleet
Noten 1 Kolk 2008, 234. Literatuur Kolk, M., 2008: Wie kent dit? Pijpaarden beeldje, Westerheem jrg. 57, nr. 4, 234.
Wie kent dit?
01-2009 binnenwerk.indd 29
|
29
09-02-2009 10:32:53
Literatuurrubrieken
Recensies Maartje Hoogsteyns, Artefact mens. Een interdisciplinair onderzoek naar het debat over materialiteit binnen de material culture studies (proefschrift UvA). Alphen aan de Maas/Amsterdam 2008. ISBN 9789087303338. Paperback, 220 pag., € 19,95.
TAfb. 1 Artefact mens. Cover van het besproken boek.
30
|
De wereld van de material culture studies is een tamelijk geïsoleerde Brits/Amerikaanse aangelegenheid met eigen publicaties, intellectuele beroemdheden en een voortdurend debat waar de meeste archeologen nauwelijks mee in aanraking komen. Dit boek beoogt een brug te slaan tussen de praktische en theoretische archeologie (p. 19). Voor een deel is Hoogsteyns daar ook in geslaagd. Aanvankelijk klinkt de theoretische terminologie zwaar en filosofisch. Om enkele begrippen te noemen: agency, objectification, multivocaliteit, externalisatie, actieve voorwerpen, actanten, translaties en affordances. Echter, de reeks voorbeelden die Hoogsteyns van de ‘theorie-goeroes’ aanhaalt is duidelijk en de dure woorden blijken geïllustreerd te worden met alledaagse onderwerpen van uiteenlopende aard, zoals het gat in de ozonlaag (p. 41), verjaardagsgeschenken (p. 42) en de telefoon (p. 38). Twee korte voorbeelden. Een object dat als een ‘handelend actant’ optreedt wordt toegelicht met de sleutels van de hotelkamers die de hoteleigenaar zo groot gemaakt heeft dat de sleutels zelf (en niet de eigenaar) de gast eraan herinneren dat ze ingeleverd moeten worden (p. 64). Een proces van toe-eigening wordt verduidelijkt aan de hand van een Ikea-bank (een massagoed) die elke eigenaar in zijn interieur een eigen invulling geeft (p. 52). Niet alleen de voorbeelden, maar ook de schrijfstijl van Hoogsteyns is licht van toon en toegankelijk. Wie voor het eerst in de theoretische archeologie wil duiken, moet dit boek zeker raadplegen. De uitgebreide historiografie (tot en met p. 84)
vormt de opmaat voor een behandeling van vier casussen over fietssloten, prentbriefkaarten (beide hoofdstuk 4), balletschoenen (5) en beerputten (6). Dit laatste voorbeeld bestrijkt het grootste aantal bladzijden en zal archeologen ook het meest aanspreken. Wie echter begint te lezen in hoofdstuk 6 en het voorgaande overslaat, zal er weinig van begrijpen. Het boek is namelijk één doorlopend betoog en er wordt voortdurend verwezen naar eerder aangehaalde voorbeelden (helaas vaak zonder paginanummer). Bij de vier casussen is in navolging van Latour de ‘common sense benadering’ gebruikt (p. 86 ‘er is geen onderzoek verricht naar de werking van objecten, maar er is gekoerst op een bestaande, algemene consensus’); primair bronnenonderzoek mag daarmee gelegitimeerd overgeslagen worden. Daarnaast was er bij de beerputtencasus de praktische reden van ‘weinig tijd’ (p. 151), die de onderzoeker noopte informatie te halen uit een voor dit doel schriftelijk gehouden enquête onder stadsarcheologen en tamelijk losse, anekdotische opmerkingen uit soms wat obscure publicaties. De doelstelling bij de beerputten ligt ook niet op het praktische vlak. Het is, net als in de rest van het boek, een vergelijking van twee theoretische stromingen, namelijk de dialectische methode waarvan de Britse antropoloog Daniel Miller het boegbeeld is, en de ActorNetwork-Theory (afgekort tot ANT) van de Franse filosoof Bruno Latour. De dialectische methode van Miller gaat uit van een ‘voortdurend wederzijds wordingsproces’ tussen mens en object (p. 24) en richt zich vooral op de gevolgen van een verschijnsel. In het geval van de beerput leidt dit tot de vaststelling dat de beerput een aparte status voor uitwerpselen gecreëerd heeft en dat dit wellicht hand in hand is gegaan met de aparte status die uitwerpselen en de onder-
Literatuurrubrieken
01-2009 binnenwerk.indd 30
09-02-2009 10:32:54
kant van het menselijk lichaam toebedeeld werd in de literaire bronnen in het ‘genre’ van de strontfolklore en scatologische humor. Hieruit volgt het interessante idee dat de beerput een product van het stedelijk elitair beschavingsoffensief is. Minder belangwekkend is de suggestie dat de komst van de beerput de gelegenheid bood ‘aan de dienstmeid een gebroken bord stiekem te verdoezelen en aan de knecht om op een rustige plek even te ontsnappen aan het heersende huiselijk regime’ (p. 167-9). De ANT-benadering stelt de relationele aard van verschijnselen en de performativiteit centraal en richt zich meer op de oorzaken dan op de gevolgen. Hoogsteyns geeft in navolging van Latour het voorbeeld van de spoorwegen. Deze functioneren alleen wanneer alle ‘verschijnselen’ voortdurend performed worden, zoals een werkend seinsysteem, tevreden personeel en onbeschadigde kabels (p. 58-9). Een niet-rijdende trein is een ‘crisismoment’ dat de relationele aard van verschijnselen bloot legt. Bij de beerputten is het verplicht stellen ervan in een stadskeur in Delft rond 1450 beschouwd als crisismoment. Tegelijkertijd neemt in de 15e eeuw het aantal beerputten sterk toe. Deze twee zaken worden vooral verklaard vanuit de veronderstelling dat bierbrouwers water uit de gracht haalden voor het brouwproces en dat zij de overhand hadden in het stadsbestuur omdat zij beschikten over veel vrije tijd. Dat niet vrije tijd, maar vermogen, afkomst en politieke gezindte (Hoek of Kabeljauw) belangrijker voorwaarden waren voor een politieke functie, wordt niet vermeld. Bovendien heeft de aangehaalde publicatie die de bestuurlijke dominantie en de ‘vrije tijd’ van de brouwers noemt (Woltjer 1987) betrekking op ca. 1550 in plaats van 1450. De ANT-benadering is vooral opgevat, zoals Hoogsteyns het zelf noemt, als een ‘weg met de context benadering’ (p. 170). Negatiever geformuleerd: de methode bepleit dat feitjes die betrekking hebben op een duidelijk andere ruimtelijke en temporele context dan het onderwerp, bij elkaar gegrabbeld worden tot één groot speculatief gedachte-experiment. Ik heb moeite met deze aanpak, vooral bij historische situaties. Wat voor de onderzoeker louter onschuldige hypothetische aannames zijn, dreigt met het naar buiten brengen, onbedoeld, toch te verworden tot ‘de bewezen waarheid’. En waarom deze omwegen wanneer het simpele gegeven ‘meer stedelingen, meer beerputten’ al overtuigend is? In de 15e eeuw zag Delft zijn inwonertal namelijk verdubbelen van 6.500 inwoners in 1398 naar 13.500 in 1494 (Verhoeven 1992: Devotie en negotie, p. 8). Dit argument is echter (met
opzet?) achterwege gelaten. Het behoort namelijk tot de categorie waar Hoogsteyns voortdurend tegen ageert (p. 15, 146, 170-2). Het is namelijk functionalistisch, traditioneel en technisch deterministisch. Naast de methode heb ik bedenkingen bij opmerkingen ‘dat de beerput tevens (in plaats van primair!) als opslagplaats voor beer diende’ (p. 148-9, 166) en dat beerputten een zeker reinigend vermogen hebben omdat ze tot het grondwater doorlopen (p. 180-1). Beerputten reikten doorgaans expres niet tot het grondwater. Het draagt niet bij aan de overtuigingskracht, zeker niet tezamen met (eindredactionele) ongelukkigheden (verschrijvingen, ontbrekende titels in de literatuurlijst) en een reeks kort door de bocht geformuleerde aannames en gevolgtrekkingen, met name op het historisch vlak. Door het zwakke empirisch fundament van het beerputonderwerp is helaas geen deugdelijke brug geslagen tussen theoretische en praktische archeologie. De poging tot het combineren van beide verdient lof en navolging, maar zowel de theorie als de praktijk op een hoog niveau beheersen is iets wat maar weinigen gegeven is (p. 80-4). De practicus kan zich troosten met de gedachte dat niet alleen hij met die combinatie moeite heeft. Roos van Oosten * * *
Henk van Haaster, Archeobotanica uit ’sHertogenbosch. Milieuomstandigheden, bewoningsgeschiedenis en economische ontwikkelingen in en rond een (post)middeleeuwse groeistad (Groningen Archae ological Studies 6). Groningen 2008. ISBN 978-90-77922422 2008. Geb., 21 x 28 cm, geïll., 162 pag., € 39,75. Zie ook: www.gas.ub.rug.nl/ gas06.php Deze handelseditie van het proefschrift van Henk van Haaster is gebaseerd op een groot aantal monsters, dat vanaf 1977 bij stadsonderzoek in ’s-Hertogenbosch is genomen. Zelf heeft de auteur nog aanvullend bemonsterd ten behoeve van de ecologische studie van de omgeving en ook om de verschillende buurten van de stad goed vertegenwoordigd te krijgen. Daarbij zijn zowel botanische macroresten als pollen in het onderzoek betrokken. De probleemstelling is drieledig: studie van de dynamiek in het landschap in de omgeving van de stad, analyse van de voedseleconomie en onderzoek naar sociaal-economische verschillen in consumptiepatronen. Literatuurrubrieken
01-2009 binnenwerk.indd 31
|
31
09-02-2009 10:32:54
Aan de hand van ecologische en historische bronnen wordt een beeld geschetst van de bewoningsgeschiedenis in de omgeving van de stad sinds de Karolingische Tijd. De oudste vermelding van ’s-Hertogenbosch zelf dateert van 1196. De plaats is dan gelegen op een kleine zandkop in een rivierdelta waar de Dommel en de Aa samenvloeien. De stad groeide snel en werd in het begin van de 13e eeuw ommuurd. De ligging aan de samenvloeiing van de twee beken verschafte de stad een gunstige uitgangspositie voor handel en nijverheid, alsmede controle over het Brabantse achterland. Een groot deel van de studie wordt in beslag genomen door de systematische bespreking van het monstermateriaal per vindplaats. Zoals gewoonlijk betreft het onderzoek verschillende contexten: waterputten, beerputten, aslagen en stallen van woningen, kloosters en gasthuizen. Van Haaster pleit ervoor, dat er bij archeobotanische analyse altijd zowel naar pollen als naar macroresten wordt gekeken. Analyse van alleen macroresten mist de plantaardige voedingsmiddelen die geoogst worden voor er zaad wordt gezet (bladstengel- en knolgewassen). Niet alleen pollen en macroresten geven informatie over het gebruik van bepaalde gewassen. Zo duidt de aanwezigheid van de bonenkever indirect op het gebruik van peulvruchten. Ook wanneer geen sporen van een bepaald gewas worden aangetroffen kunnen bepaalde associaties van onkruiden het vermoeden van de verbouw van bij voorbeeld rogge leveren, ook als er geen resten daarvan worden aangetroffen. Onderzoek in historische bronnen is noodzakelijk wanneer het gaat om het gebruik van producten als peper, gember en dergelijke die voor gebruik worden fijngemalen De combinatie van archeobotanische en historische bronnen blijkt ook verder zeer productief. Van vrijwel elk gewas kan bij voorbeeld bij Dodoens (1554) of Blankaart (1698) informatie over het gebruik en de verbouw worden verkregen. Dat die historische bronnen zo nadrukkelijk figureren is te verklaren uit een relatief nieuw verschijnsel: honderden oude biologieboeken zijn ingescand op Internet beschikbaar. Dit voegt een compleet nieuwe dimensie toe aan het archeobotanische onderzoek. Zo verkreeg Van Haaster informatie over de teelt van boekweit in rotatie met rogge. Boekweit vormt een zo dicht plantendek dat onkruid wordt verstikt. Dat betekent later betere rogge-oogsten op dezelfde akker. Het veelvuldig voorkomen van boekweit in grondmonsters kan op die manier mede worden verklaard. Van Haaster bedient zich overigens ook van een veelheid van andere histo-
32
|
rische bronnen zoals cijnsboeken en pachtcontracten. In de directe omgeving van de stad waren de omstandigheden voor akkerbouw niet zo gunstig als gevolg van de geringe beschikbaarheid van hogere gronden geschikt voor permanente bewoning en akkerbouw. Toch heeft het onderzoek inzicht opgeleverd in de agrarische ontwikkeling in de Meierij. Uitvoerig wordt ingegaan op schattingen omtrent productie en consumptie van graan als basisvoedsel. De conclusie is dat het achterland zeer wel in staat was in de voedselvoorziening van de stad te voorzien. Daartoe moest echter wel een schatting worden gemaakt van de dagelijkse graanconsumptie alsmede van het aantal inwoners en de opbrengsten per hectare. Dat hier ruimte is voor verdere discussie zal duidelijk zijn. Verder wordt uitvoerig ingegaan op de relatie tussen sociaal-economische status in (laat-) middeleeuwse context en de aard van het ecoarcheologische materiaal. Ook hier wordt weer een schat aan historische informatie aangeboord, maar omgekeerd ook weer een belangrijke bijdrage aan de sociale geschiedenis van de (laat)middeleeuwse stad geleverd. Eén kanttekening tot slot: Als het gaat over voedsel ligt bij zowel archeologen als historici de nadruk op de ingrediënten, de grondstoffen waaruit het voedsel is samengesteld. Van Haaster gaat, zoals gezegd, wel verder dan dat door ook te kijken naar het standsgebonden karakter van de ingrediënten. Voeding omvat echter ook verwerking, keukengerei en eetgewoontes. Aangezien ook over de materiële cultuur, zoals teruggevonden in opgravingen ’s-Hertogenbosch uitvoerig is gepubliceerd, zou een interessante volgende stap een combinatie met eco-archeologische waarnemingen kunnen zijn. Dus simpel gezegd, het combineren van ecofacten en artefacten om tot een archeologische beschrijving te komen van de voedselcultuur. Zo kan dit boek zeker ook dienen als een bron van inspiratie voor verdere studie over de grenzen heen van de eco-archeologie. Met de oprichting van het Biologisch-Archeologisch Instituut in Groningen door de bioloog Van Giffen in 1922 werd een traditie gevestigd binnen de Nederlandse archeologie waarin ecofacten net zo goed als artefacten alle aandacht kregen. Die traditie staat nu als gevolg van universitaire bezuinigingen ernstig onder druk. Als we weten hoe arbeidsintensief dit soort onderzoek is en welk een massa aan materiaal hier verwerkt is, dan is de verschijning van dit boek een bijzondere
Literatuurrubrieken
01-2009 binnenwerk.indd 32
09-02-2009 10:32:55
prestatie, zeker als we bedenken dat de auteur niet aan een universiteit is verbonden en al het onderzoek naast zijn gewone werk heeft moeten verrichten. De waarde van deze studie is bovendien niet alleen gelegen in de presentatie en interpretatie van de waarnemingen, maar ook in de ref lectie op achterliggende problemen en betekenis. Opvallend is verder de rijkdom aan historisch materiaal. Daarmee is het boek niet alleen waardevol voor eco-archeologen, maar voor iedereen met belangstelling voor middeleeuws stadsonderzoek, archeologen zowel als historici. Wim Ettema * * *
Dicky de KoningKastelijn (coördinatie), Verdronken land. Oud-Rilland 2004-2008. AWN afdeling Zeeland, 2008. ISBN 9789081135665. Geïll., 39 pag. Zeeland telt meer dan 100 verdronken dorpen. Sommige binnen-, andere buitendijks gelegen. Het merendeel ervan is in de eerste helft van de 16e eeuw aan de zee prijsgegeven. Al eeuwenlang vormen de met laagwater droogvallende slikken een onuitputtelijke bron van materiaal voor degenen die langs de Zeeuwse stromen woonden. Een bron van voedsel in de vorm van vissen, schelp- en schaaldieren en zeegroenten, een bron van bouwmateriaal in de vorm van baksteen van verspoelde bouwwerken en, in de laatste decennia, voor schatgravers een bron van pelgrimsinsignes, keramiek en andere materiële relicten uit het verleden. De tachtiger jaren van de vorige eeuw hebben een ommekeer in die situatie gebracht. Dat was de tijd dat ik mocht meehelpen met de opzet van de expositie ‘Schatten uit
de Schelde’. Een grote hoeveelheid materiaal uit verschillende particuliere collecties trok duizenden bezoekers uit binnen- en buitenland. Voor het eerst is toen een reeks profane insignes aan het publiek getoond. Vaak leidde ik toen mensen rond tussen de fascinerende overblijfselen van het verdronken dorp Nieuwlande in de Oosterschelde, met toen een herkenbaar stratenpatroon, greppels, de fundamenten van de kerk met de begraafplaats en woningen daaromheen, de loskade en het kasteelachtige bouwwerk dat ongetwijfeld een lokale heer huisvestte. Eerst vanaf toen is er een wetenschappelijke interesse voor de verdronken plaatsen ontstaan, evenals de roep om registratie van de gedane vondsten en om bescherming van de vindplaatsen. Nieuwlande kan nu tot rust komen. Langzamerhand wordt het dorp toegedekt door zand, slik (en exotische oesters). Het gebied is aangewezen als beschermd rust- en fourageergebied voor vogels. Voor kwaadwillenden is de toegang verboden. Heel anders is de situatie langs de Westerschelde, waar vaargeulen worden verdiept of zichzelf verleggen, zodat verdronken plaatsen bloot- en weg dreigen te spoelen. De afdeling Zeeland van de AWN is daar al een aantal jaren bezig met bescherming en archeologisch onderzoek van de verdronken dorpen: eerst Oud-Valkenisse, nu Oud-Rilland. Over het archeologische onderzoek van Oud-Valkenisse verscheen enkele jaren geleden een fraai boek, terwijl de nu verschenen publicatie een impressie geeft van het onderzoek van Oud-Rilland. De Schelde levert nog steeds haar schatten op, niet meer als voeding voor particuliere verzamelingen, maar in de vorm van wetenschappelijk verantwoorde onderzoeksresultaten. Eén ding is onveranderd gebleven, de overweldigende belangstelling van de Zeeuwse bevolking voor hetgeen in de modder achterbleef.
Afb. 2 Verdronken land. Oud-Rilland 20042008. Cover van het besproken boek.
Gerrit Groeneweg
Signalementen Thomas Coomans & Harry van Royen (eds.), Medieval Brick Architecture in Flanders and Northern Europe: The Question of the Cistercian Origin (Novi Monasterii, Jaarboek Abdijmuseum Ten Duinen 1138, volume 7), Koksijde 2008. ISBN 9789038212937. Geïll., 330 pag., € 25,. Novi Monasterii is interdisciplinair tijdschrift rond de orde van Cisterciënzers in de Neder-
landen en is opgestart in het kader van de vernieuwing van het Abdijmuseum Ten Duinen 1138 te Koksijde (B.). Van 24 tot 27 oktober 2007 organiseerde het Abdijmuseum een internationaal colloquium rond baksteen in de Middeleeuwen. Deze editie van Novi Monasterii staat volledig in het teken van dat symposium en bevat een twintigtal bijdragen over de middeleeuwse baksteen. Na een introductie van middeleeuwse baksteenarchitectuur in Vlaanderen en Literatuurrubrieken
01-2009 binnenwerk.indd 33
|
33
09-02-2009 10:32:56
Afb. 3 Onderkaakje van een vleermuis. Uit een 16e-eeuwse waterkan in de kerk van Nijland. Zie: Nieuwsbrief RACM.
Noord-Europa en de rol die de kloosterorde van de cisterciënzers daarbij speelde, volgen een aantal bijdragen vanuit “wisselende percepties en methodologische invalshoeken” zoals die van Karel Emmens (De oudste Friese baksteen; een heroriëntatie op de introductie en vroege toepassing van baksteen in Friesland en Groningen) en van Gabri van Tussenbroeck (Vroege baksteen in Friesland en Groningen). Daarna volgen een reeks bijdragen over ‘de baksteenarchitectuur in de steden van het Graafschap Vlaanderen’. Het daarop volgende onderdeel ‘baksteengebruik in en rond Cisterciënzerabdijen’ bevat ondermeer een bijdrage van Gerrit Vermeer (Vlaamse verbanden in Holland). De bundel wordt afgesloten met een tweetal bijdragen over ‘opgravingen en onderhoud van middeleeuwse baksteenstructuren’. * * *
Wim A. van Es, Egge Knol, Gert Korte kaas en Annet Nieuwhof (red.), Om een profiel der afgraving te bezien. Na 100 jaar terug naar Dorkwerd (Jaarverslag van de Vereniging voor Terpenonderzoek 92). Groningen 2008. ISBN 978-90811714-3-4 /ISSN 0920-2587 Geïll., 196 pag., kaartbijlage; € 19,50. Precies een eeuw geleden werd de dan 24 jaar jonge biologiestudent en amateurfotograaf Albert Egges Van Giffen aangesteld voor het doen van waarnemingen tijdens het afgraven van een wierde Dorkwerd in de buurt van de stad Groningen. Zijn bevindingen hebben uiteindelijk aan de basis gelegen van de aanpak van terponderzoekers die na hem zijn gekomen en vormen voor Van Giffen het begin van een glansrijke carrière. Van Giffen legt zijn waarnemingen in Dorkwerd vast in een notitieboekje met afwisselend millimeterpapier en blanco pagina’s. De bedoeling was om die aantekeningen uit te werken tot een publicatie, maar daar is het nooit van gekomen.
34
|
De auteurs van de nu verschenen uitgave van de Vereniging voor Terpenonderzoek hebben met elkaar geprobeerd om een beeld te schetsen Van Giffen’s archeologische begeleiding in Dokwerd en de resultaten daarvan alsnog te publiceren. Wat hij precies in Dorkwerd gedaan heeft, moet samengeraapt worden uit de inventaris van zijn verzameling van vondsten uit diverse wierden, correspondentie, enkele foto’s uit verschillende collecties, losse vermeldingen in publicaties, aantekenboekjes uit de nalatenschap van Van Giffen, de aanvullende informatie die een proefopgraving ter plaatse in 2003 heeft opgeleverd en last-but-not-least, het befaamde notitieboekje van Van Giffen, dat hier integraal en in full-color wordt afgebeeld. De daarin vaak in telegramstijl gemaakte aan- en kanttekeningen worden nu nader toegelicht. Met behulp van die gegevens slaagt Gert Kortekaas cum suis erin om een beeld te schetsen van zowel de aanpak door Van Giffen als van vooral ook de ontwikkeling van de wierde. De bewoning start er omstreeks het begin van de jaartelling met een terugval in de 4e eeuw en een sterke toename vanaf de volksverhuizingtijd. In 1906 is de wierde nagenoeg verlaten en wordt de vruchtbare wierdegrond ingeruild voor een kerkorgel. Een eeuw later dreigen kerk en toren weg te zakken. Voor behoud ervan worden ingrijpende bouwkundige voorzieningen getroffen. Ook daaraan besteedt de publicatie aandacht, evenals aan de ontwikkeling van het landschap rondom Dorkwerd. * * *
Nieuwsbrief (RACM), 3e jrg., nr. 6, no vember 2008. ISSN 1872-6461. Geïll., 24 pag. Zeeuws Erfgoed, 7e jrg., nr. 04, decem ber 2008. Monumentenzorg en archeologie (nieuwsbrief gemeente Gouda), nr. 32, november 2008. Onder de titel ‘Val of bouwoffer?’ beschrijven Albert Reinstra, Jan van Doesburg en Frits Laarman in de Nieuwsbrief van de RACM een 16e-eeuwse kruik, die op zes meter hoogte in de muur van de kerk van Nijland is aangetroffen. De kruik bevat skeletjes van vleermuizen en van kannibalistische spitsmuizen. De vraag blijft of men de kruik daar destijds bewust als vleermuizenverblijf heeft geplaatst, of als (vleer)muizenval? In dezelfde nieuwsbrief beschrijft Lies Resink het hernieuwde onderzoek van een 14e-eeuws scheepswrak bij Emmeloord, dat P.J. Modder-
Literatuurrubrieken
01-2009 binnenwerk.indd 34
09-02-2009 10:32:57
man destijds onderzocht en sindsdien niet meer terug te vinden was. De Nieuwsbrief zwijgt over de inzet van de leden van AWN afdeling 21 ‘Flevoland’ die 60 jaar later het wrak teruggevonden. Over het verloop van die zoektocht is in de vorige editie van Westerheem aandacht besteed. Nog maar weinig waterschappen hebben de omgang met archeologische waarden structureel in hun beleid en uitvoering opgenomen. Onder de titel ‘Waterschap Zeeuwse Eilanden koploper archeologie’ geeft Zeeuws Erfgoed een aantal voorbeelden, waaruit blijkt, dat dit waterschap daarop een gunstige uitzondering vormt. Verder besteedt de brochure aandacht aan een reeks stookplaatsen uit 150-250 na Chr., die bij de aanleg van een stadsuitbreiding van Middelburg zijn ontdekt. De stookplaatsen houden zeer waarschijnlijk verband met zoutwinning aldaar in de Romeinse tijd. Vorig voorjaar heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden aan de Nieuwehaven in Gouda. De verwachting is dan, dat daar sporen van het clarissenklooster uit 1475 terug te vinden zijn. Een onjuiste aanduiding van de kloosterkapel op kaartmateriaal zet de onderzoekers aanvankelijk op een verkeerd spoor. Maar wanneer zelfs geofysisch onderzoek met grondradar aangeeft dat er in de bovengrond geen grote muurresten te verwachten zijn, richt men zich vooral op de restanten van de kloostergebouwen. Tot ieders verbazing komen, na enkele dagen graafwerk, op een diepte van nog geen 50 cm, alsnog de zware muren van een uitzonderlijk grote kloosterkapel te voorschijn. De grote vraag is nu natuurlijk hoe het mogelijk is, dat het geofysisch onderzoek de kapelfundering over het hoofd heeft kunnen zien.
Zwolle-Stadshagen (Cor Hamming); - Op de grens van noord en zuid: een nederzetting uit de Late IJzertijd en VroegRomeinse tijd op de Zuid Esch te Borne (Huub Scholte Lubberink); - Archeologisch onderzoek op ‘De Gerner Marke’ te Dalfsen: modellen voor bewoning en landgebruik in het Oost-Nederlandse deklandschap (H.M. van der Velde, E. Blom en S. Wyns) en - Gewoon een kwestie van goed mikken: voltreffers op Romeins brons en andere archeologische resten in een smalle gleuf op de Azeler Esch te Azelo (Huub Scholte Lubberink). Overijssels Erfgoed sluit af met een overzicht van al het in 2007 in Overijssel uitgevoerde onderzoek of uitgebrachte rapportages. In zijn artikel “Verleden bossen” stelt Cor Haming vast, dat de klei van het moerasbosveen Zwolle-Stadshagen als komklei vanuit de IJssel moet zijn afgezet, terwijl mogelijk bovendien nog enige klei van het Almere kan zijn aangevoerd. Huub Scholte Lubberdink beschrijft in zijn bijdrage de resultaten van het onderzoek op een woningbouwlocatie in Borne. Daarbij is een erf van 40 bij 70 m blootgelegd, dat gedurende circa 50 voor Chr. tot 50 na het begin van de jaartelling in gebruik is geweest. De nederzetting bestaat in eerste instantie uit een 17 m lange tweebeukige boerderij van het type Haps. In de vroege Romeinse tijd is op het erf een circa 25 m lange driebeukige boerderij van het type Hijken-B opgericht. Vermoedelijk zijn beide woonhuizen gedurende een korte periode tegelijkertijd in gebruik geweest. Daarnaast zijn er ook een crematiegraf en spiekers en waterkuilen aangetroffen. Het einde van de nederzetting wordt gesymboli-
Afb. 4 Pijpaarden beeldje, 17e eeuw. Bodemvondst uit de Doelenstraat op de omslag van Opgraven!
* * *
Hemmy Clevis en Suzanne Wentink (red.), Overijssels Erfgoed. Archeologische en Bouwhistorische Kroniek 2007. Stichting Promotie Archeologie, Zwolle 2008. ISBN 978-90-8932-010-0. Zw./w.ill., 177 pag., € 9,50. Bijna de helft van deze bundel bestaat uit korte samenvattingen van een aantal in 2007 op verschillende locaties in Overijssel uitgevoerde opgravingen. Daarnaast omvat de bundel een viertal afzonderlijke bijdragen: - Verleden bossen; Een andere kijk op de ontwikkeling van de bodemopbouw in Literatuurrubrieken
01-2009 binnenwerk.indd 35
|
35
09-02-2009 10:32:57
seerd door een kuil waarin vermoedelijk een deel van het huisraad is begraven. De kuil omvat duizenden (verbrande) aardewerkscherven, waaronder Fries streepbandaardewerk, een aantal weefgewichten en fragmenten van een lemen haardkraag. De kuil wordt geïnterpreteerd als een zgn. verlatingsdepositie. De veranderende bouwwijze en de nieuwe aardewerkvormen gedurende de korte bewoningsperiode lijken te wijzen op een toenemende culturele invloed vanuit het noorden. In 2005 heeft een grootschalig nederzettingsonderzoek plaatsgevonden op de uitbreidingslocatie Gerner Marke bij Dalfsen. Daarbij zijn vooral vondsten en sporen aangetroffen uit de Late IJzertijd / Vroeg Romeinse tijd en de Vroege en Late Middeleeuwen. Aan de hand van die informatie ontwerpen Van der Velde, Blom en Wyns enkele modellen voor bewoning en landgebruik gedurende deze periodes. Bij het onderzoek is een waterput aangetroffen, die door middel van dendrochronologisch onderzoek in 272 of 273 na Chr. is gedateerd. Naast gedraaid en handgevormd aardewerk uit de laat-Romeinse tijd zijn uit die put tot schroot verknipte fragmenten van twaalf bronzen voorwerpen verzameld. Het brons lijkt van oudere datum te zijn. Het wordt waarschijnlijk geacht, dat tijdens het graven van de waterput een (ouder) depot van bronsschroot is vergraven en het materiaal uit het depot verspreid in de insteek van de put is terechtgekomen. * * *
Sofie Debruyne & Vickie Hardy, Woor denboek van Archeologische Termen Nederland-Engels / Engels-Nederlands. Dictionary of Archaeological Terms Dutch-English / English-Dutch. Utrecht 2008. ISBN 978 90 5345 372 8. Genaaid, geb., 223 pag., € 14,95.
Afb. 5 Fles, 4e-5e eeuw, afkomstig uit Romeins graf bij Nijmegen. Uit: Ulpia Noviomagus 13.
36
|
voor het uitwisselen van ideeën met buitenlandse vakgenoten. * * *
Mike Parker Pearson, New discoveries at Stonehenge (C.J.C. Reuvenslezing 20). Erfgoed Nederland, Amsterdam 2008. ISBN 978-90-78956-07-5 De Reuvensspreker van 2008 was professor Mike Parker Pearson. Hij doet al enige jaren onderzoek naar Stonehenge. Al eeuwenlang wordt er intensief gespeculeerd over het doel van dit mysterieuze monument. In zijn gastlezing gaf de Britse archeoloog een verrassend beeld over de laatste onderzoeksresultaten. Stonehenge staat niet op zichzelf, zo betoogt hij, maar was onderdeel van een groter landschappelijk geheel. Het moet ook worden bezien in relatie tot Durrington Walls waar ooit een houten tegenhanger van Stonehenge heeft gestaan. Daar is ook een grote prehistorische nederzetting gevonden, waarvan inmiddels een aantal huisplattegronden zijn blootgelegd. De huizen zijn niet continu in gebruik geweest, maar hebben periodiek onderdak geboden aan grote hoeveelheden bezoekers. Tot voor kort heeft men aangenomen, dat Stonehenge van omstreeks 2600 voor Chr. dateert. Uit het onderzoek van Pearson blijkt, dat Stonehenge als cultusplaats vier eeuwen ouder is. Het bestond toen uit een cirkelvormige wal en een grote palencirkel. De daarbij opgerichte blauwige stenen zijn vervolgens binnen het nadien opgerichte monument geplaatst. * * *
Dit fraai verzorgde en door Matrijs uitgegeven woordenboek is tijdens de Reuvensdagen 2008 aan alle deelnemers uitgereikt. De Nederlandse archeologen mogen dan zeer vertrouwd zijn met het Engels, toch blijkt geregeld, dat vertaling van specialistische termen van en naar het Engels of Amerikaans niet steeds even eenvoudig is. In dit handzame boekje worden meer dan 3.000 woorden en begrippen vertaald van het Nederlands naar het Engels en omgekeerd. Sofie (Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed) en Vickie (AWN-afdeling Kempenen Peelland) bieden met dit woordenboek dan ook een welkom hulpmiddel bij het lezen en schrijven van publicaties en niet te vergeten
Literatuurrubrieken
01-2009 binnenwerk.indd 36
09-02-2009 10:32:58
Hans Koot, Opgegraven! Archeologisch onderzoek in Rijswijk. Stichting Rijs wijkse Historische Projecten 2008. ISBN 989078689096. Geïll., 136 pag. Nog een publicatie die de bezoekers van de Reuvensdagen in ontvangst hebben mogen nemen. Deze begeleidt de gelijknamige tentoonstelling die in het Museum Rijswijk te zien is geweest. Aanleiding daarvoor is het feit dat het nu vijftien jaar geleden is, dat Rijswijk een gemeentearcheoloog heeft benoemd. Vanaf dat moment, 1993, wordt het archeologische onderzoek in Rijswijk geïntensiveerd en treedt men met spectaculaire resultaten naar buiten. Te denken valt aan de middenneolitische vindplaats op de VINEX-locatie Ypenburg, het 14e-eeuwse kasteel Te Blotinghe en de vondst van de Romeinse mijlpaal. Hans Koot vertelt in deze publicatie zowel de geschiedenis van de archeologie in Rijswijk, als de geschiedenis van Rijswijk zelf, zoals deze in de loop der jaren bij bodemonderzoek tevoorschijn is gekomen: de boeren aan de kust (ca 11.000 – 3400 voor Chr.), het wonen op de strandwal (3400 voor Chr. – begin van de jaartelling); onder de rookpluim van Forum Hadriani (Romeinse tijd), boeren en edelen (Middeleeuwen) en burgers en buitenlui (Nieuwe Tijd). * * *
J.Y. Huis in ’t Veld (met bijdragen van K. Helfrich, A.J. Overweg, E. Cavé, J. van Es, F. Vrede en H.G. Dopmeijer), Twintig eeuwen stadsontwikkeling in beeld. Een opgraving aan de Lutkenieuwstraat te Groningen (Stadse fratsen 10), Gronin gen 2008. ISBN 9789078589105. Geïll., 92 pag., bijlagen, 134 mB. M.C. Blom, Een opgraving aan de noordzijde van de Grote Appelstraat te Groningen (Stadse fratsen 11), Groningen 2008. ISBN 9789078589115. Geïll., 11 pag., bijlagen, 6,7 mB.. J.Y. Huis in ’t Veld & K. Helfrich, Boeren erven uit de middenijzertijd, Romeinse ijzertijd en nieuwe tijd aan de Moesstraat te Groningen (Stadse fratsen 12), Gro ningen 2008. ISBN 9789078589129. Geïll., 20 pag., bijlagen, 6 mB. De archeologische rapporten van de stad Groningen verschijnen in de reeks Stadse fratsen en zijn te downloaden van www.stichtingmenm.nl. Aanleiding voor het onderzoek aan de Lutke-
Afb. 6 Glazen speelstukken van een bordspel, van in totaal van 30 stuks, 4e-5e eeuw, uit Romeins graf bij Nijmegen. Uit: Ulpia Noviomagus 13. nieuwstraat (Stadse fratsen 10) was aanleg van een parkeergarage op een terrein met een hoge archeologische verwachting. De oudste mobiele vondst is een vuurstenen pijlpunt uit het Laat-Neolithicum of Vroege Bronstijd. Ploegkrassen in het vlak duiden op akkerbouw in de Romeinse Tijd. Tegen het einde van die periode is er een woonstalboerderij opgericht. In de Vroege Middeleeuwen gaat men het land opnieuw bewerken. Vanaf de 12e eeuw wordt de locatie opgenomen in de stedelijke bebouwing. Het belang van dit onderzoek en van de uitgebreide rapportage ervan, is het inzicht in de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad Groningen. Een opvallende vondst aan de Grote Appelstraat in Groningen (Stadse fratsen 11) is die van een vuurstenen kling uit de periode Midden-Neolithicum – Vroege Bronstijd. De sporen van paalgaten, sloten en greppels dateren waarschijnlijk alle uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Tijdens opgravingscampagnes in 1996 en 2007 zijn aan de Moesstraat in Groningen (Stadse fratsen 12) sporen van bewoning uit de Midden-IJzertijd aangetroffen. Sporen uit de Romeinse Tijd wijzen op gebruik van het terrein als akker(s). Daarna wordt de locatie als weidegebied gebruikt. Kuilen wijzen op het winnen van leem of (grote) keien. Met het oprichten van enkele boerderijen aan het einde van de 17e eeuw begint de bebouwing langs de Moesstraat. * * * Literatuurrubrieken
01-2009 binnenwerk.indd 37
|
37
09-02-2009 10:32:59
Piet van der Gaauw, Evaluatie van het archeologisch onderzoek in Limburg in de periode 1995 t/m 2006. (februari 2008) http://limburg.nl/nl/html/algemeen/ beleid/kunstcultuur/CultureelErfgoed/ inleiding.asp Het archeologische onderzoek in Limburg is de laatste jaren in een stroomversnelling gekomen. Na de ondertekening van het Verdrag van Malta in 1992 is in Nederland een beleid gevoerd waarbij archeologisch onderzoek in het kader van bodemingrepen regel werd. Sinds 2004, toen archeologisch onderzoek voorafgaande aan bodemverstoringen in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg verplicht is gesteld, worden in Limburg ca. 200 onderzoeken per jaar uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een toename van de onderzoeksdruk, die door plannenmakers en politici wordt ervaren als een belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling. Terecht wordt daarom de vraag gesteld: zijn al die onderzoeken wel nodig? Ook vanuit archeologische hoek vraagt men zich af wat het vele onderzoek nu eigenlijk heeft bijgedragen aan onze kennis over de geschiedenis van Limburg, en of bij het uitvoeren van het onderzoek de juiste keuzes zijn gemaakt? Om deze vragen te beantwoorden zijn de inhoudelijke resultaten van het onderzoek uit de periode 1995 t/m 2006 geanalyseerd en geëvalueerd. Alleen wanneer bekend is wat het onderzoek wel en niet heeft opgeleverd, kunnen goede keuzes gemaakt worden voor toekomstig onderzoek. Door het vele onderzoek dreigt het overzicht verloren te gaan. Bovendien is het onderzoek sterk versnipperd omdat het door veel verschillende bedrijven wordt uitgevoerd. De synthese, evaluatie en aanbevelingen, die we hier nu terugvinden, zijn niet alleen gebaseerd op de rapporten van de archeologische bedrijven (die tevens het object van onderzoek zijn), maar ook op literatuur en andere digitale en analoge documentatie. De studie is uitgevoerd door Marjorie de Grooth (Vroege Prehistorie), Leon van Hoof (Late Prehistorie), Jacqueline Hoevenberg (Romeinse tijd) en Henk Stoepker (Middeleeuwen). De vier rapportages geven niet alleen een gedetailleerd beeld van de huidige kennis van de geschiedenis van Limburg, maar ook van de lacunes in die kennis. De rapportages houden de nu gangbare onderzoeksmethoden kritisch tegen het licht en doen aanbevelingen voor verder onderzoek. Elk rapport wordt afgesloten met een uitgebreide literatuurlijst. De provincie Limburg en degenen die in het verleden van die provincie zijn geïnteresseerd, hebben hiermee een viertal uiterst waardevolle informatiebronnen in handen gekregen.
38
|
De evaluatie vormt in de eerste plaats een handvat voor het maken van inhoudelijke en strategische keuzes en is daarbij een uitstekend uitgangspunt voor het opstellen van archeologische pakketten van eisen en plannen van aanpak. Daarnaast geven ze een actueel beeld van onze huidige kennis van het verleden van Limburg. Hopelijk vindt dit ambitieuze en waardevolle project navolging in andere provincies. De rapportages zijn als PDF-file te downloaden op www.limburg.nl. * * *
Michael Klomp, Op de thee bij een lijfwacht van stadhouder Willem V. Archeologisch- en historisch onderzoek van Adelaarshoek 13 in Hattem. Hattem 2008. ISBN 978-90-8533-044-8. Geïll., 58 pag. Tot in de vorige eeuw telde het stadscentrum van Hattem een aantal agrarische bedrijven. Het vee wordt dan op een gemeenschappelijk deel van de uiterwaarden van de Gelderse IJssel geweid. Het archeologische onderzoek is uitgevoerd op een locatie waar in de 19e eeuw zo’n stadsboerderij is opgericht. De eerste sporen van bewoning op het terrein dateren uit de 13e eeuw. In de 14e-15e eeuw bevindt zich hier het huis Engelenburg, dat mogelijk heeft toebehoord aan de Ridders van de Orde van het Hospitaal Sint Jan in Jeruzalem, de zgn. Johannieter Orde. Van dit huis zijn verschillende sporen teruggevonden. De 17e eeuw heeft nagenoeg geen archeologische sporen achtergelaten. Uit de 18e eeuw is een grote hoeveelheid keramiek en glas geborgen. Een deel van dat materiaal wordt volgens het ‘Deventer-systeem’ beschreven en afgebeeld. Opvallend is daarbij de vondst van een witte kom waarop in reliëf een decoratie van groene koolbladeren is aangebracht. Die kom is gemaakt in Engeland en is daar bekend als ‘cauliflower ware’. De kom en een opaalwit brandwijnflesje zijn twee exclusieve stukken die iets zeggen over de sociale positie van de toenmalige bewoners. * * *
H. van Enckevort, Begraven sieraden en verbrand geld op de Nijmeegse Hunerberg (Ulpia Noviomagus 13, Gemeente lijk archeologisch onderzoek in Nijme gen), oktober 2008. ISSN 1572-4000. Ulpia Noviomagus is een informatiefolder over gemeentelijk archeologisch onderzoek in
Literatuurrubrieken
01-2009 binnenwerk.indd 38
09-02-2009 10:32:59
Nijmegen. De folder wordt uitgegeven door het Bureau Archeologie en Monumenten van die gemeente, verschijnt ongeveer eenmaal per jaar en is te downloaden op http://www2. nijmegen.nl. In de jongste brochure presenteert Harry van Enckevort de eerste voorlopige resultaten van het onderzoek naar een Romeins grafveld op een nieuwe locatie in Nijmegen-Oost. De bijzonder zorgvuldige werkwijze die men daarbij heeft toegepast, heeft een schat aan vondstmateriaal opgeleverd, dat bij een ‘normale’ opgraving verloren zou zijn gegaan. Het verbrande geld, waarnaar de titel van de brochure verwijst, is niet een bijgift uit een crematiegraf, maar slaat op de vondst van een goedgevulde geldkist die destijds verloren is gegaan bij een grote brand in september 1944. * * *
Roel Lauwerier, Archeologie en resten van dieren (Brochure Cultuurhistorie 14). RACM Amersfoort 2008. ISSN 1569-7614. Roel C.G.M. Lauwerier & Frits J. Laar man, Relics of 16th-century gutted her ring from a Dutch vessel, Environmental Archaeology 2008, vol. 13 nr. 2, pag. 135-142. ISSN 1461-4103 In alle archeologische contexten bevinden zich resten van dieren. Vrijwel altijd vormen die resten een belangrijke informatiebron voor de reconstructie van het menselijke leven en van de omgeving waarin dat leven zich heeft afgespeeld. Bekend mag worden verondersteld dat resten van zoogdieren, vogels en vissen informatie verschaffen over de meest uiteenlopende aspecten van consumptie, voedselbereiding en conservering, jacht, veeteelt, sociale, economische en zelfs rituele aspecten. Veel interessantere gegevens leveren vaak de onooglijke resten van bijvoorbeeld slakken en insecten op. Vaak is elke soort aan een specifiek milieu gebonden en de vondst ervan op een bepaalde locatie kan veel vertellen over de oorspronkelijke biotoop ter plaatse. Het is daarom van groot belang, dat deze materiaalgroep goed geborgen wordt en zorgvuldig door een gekwalificeerde specialist wordt onderzocht. De eerste stap in dit proces is een zorgvuldige behandeling van archeozoölogisch onderzoek in programma’s van eisen voor gravend onderzoek Wat dit tot resultaat kan hebben, is in 2006 te lezen geweest in het Historisch tijdschrift Holland (gesignaleerd in Westerheem 2007,
38-39). Daarin is een artikel van Roel Lauwerier en Frits Laarman opgenomen over de Hollandse Nieuwe en de mythe van Willem Beukelszoon, de vermeende uitvinder van het haringkaken. De beide auteurs beschrijven het proces van het haringkaken en geven daarbij aan, hoe deze manier van conserveren sporen nalaat op de visgraten die in archeologische contexten teruggevonden worden. Vervolgens wordt aan de hand van de inhoud van haringvaatjes uit de restanten van een Hollands scheepswrak dat ter hoogte van het huidige Biddinghuizen is vergaan, geïllustreerd, dat ook archeologie een belangrijke informatiebron over het kaken van haringen kan zijn. In het nu verschenen artikel in Environmental Archaeology geven de beide auteurs een gedetailleerde wetenschappelijke beschrijving van hun onderzoek van de haringvaatjes in het ‘Biddinger colfschip” en van hun bevindingen daarbij. Voorts reiken zij de archeozoölogen een aantal handvatten voor het herkennen van gekaakte haringen uit archeologische contexten aan. * * *
Marie-France van Oorsouw (samen steller) en Esther Jansma (voorwoord), Grondtonen, gedichten over archeologie. Weleer erfgoedcommunicatie, presenta tie en advies, Amsterdam 2008. ISBN 978-90-813369-1-8. Geb., 57 pag., € 17,-- incl. verzendkosten. (zie www.weleer.com). ‘Uit oude grond graaf ik de woorden op; bouw hen tot zinnen, lang vergeten…’. Opgravingen resulteren in teksten, die terug te vinden zijn in wetenschappelijke rapportages, in publiekboeken en als bijschrift bij artefacten in musea. Dat de archeologie ook een bron van poëzie kan zijn, is iets dat vaak over het hoofd wordt gezien. Zo niet Bertus Aafjes, Gerrit Achterberg, Gerrit Komrij, Boudewijn Büch en vele anderen, inclusief onze eigen archeologen zoals Ruurd Halbertsma, Esther Jansma, Michel Groothedde. Marie-France verzamelde hun gedichten over de archeologie, 28 stuks. Esther schrijft een inleidend voorwoord. Het idee is afkomstig van wijlen Paul Stuurman, jarenlang hoofdredacteur van Westerheem. Aan hem is de gedichtenbundel opgedragen.
Gerrit Groeneweg Literatuurrubrieken
01-2009 binnenwerk.indd 39
|
39
09-02-2009 10:32:59
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws). Deadline voor WIU 2009-2 (april): 15 februari. Grondspoor nr. 170, december 2008 (Afd. 3 – Zaanstreek-Waterland e.o.) Na de Varia een reactie op de pijpenkop met hengelaar: Arjan Rijst vond twee van dergelijke pijpenkoppen in Wormer. Jan de Koning schreef het boek ‘3000 jaar bewoning bij Assum’, waarin hij de bewoningsfasen tussen Bronstijd en Middeleeuwen aan het Oer-IJ beschrijft. Aly Tromp-Veeter laat haar licht schijnen over diverse tegelfragmenten. Een daarvan is een landschapje met schaatsers uit 17-18, waarbij de grote krullen van de schaatsen opvallen. Verder besteedt ze aandacht aan twee tegels met driemasters (uit 17) en een bijbeltegel waarop een man met een donker(blauw) gemaakt gezicht knielt tussen ongekleurde kijkers: de kamerling uit het Morenland (afb. 1). Ten slotte bespreekt zij nog wat fragmenten
uit 17 o.m. diverse omlijstingen. Nog meer geschaats, dit n.a.v. de vondst van 25 middenvoets- of –handsbeenderen, mogelijk gebruikt als glissen. In zijn antwoord op een reactie uit Delft gaat Gerard Graas onder meer in op het gebruik van nagels in glissen. Met een brugklas van een middelbare school werd, na een voorbereiding in de werkruimte, een archeologisch onderzoek uitgevoerd in Zaandijk. De vondsten (uit de boren) waren over het algemeen niet opzienbarend. Wel bijzonder was het ‘sesambotje’ dat in een laag rood veen aangetroffen. Een groep mensen probeert de molenschuur (17) van oliemolen de Pauw in Nauerna op de gemeentelijke monumentenlijst te krijgen. De schuur lijkt historisch en sociologisch dermate interessant dat in een volgende G dieper wordt ingegaan op de geschiedenis van molen en schuur.
Het Profiel, december 2008 (Afd. 5 – Amsterdam e.o.)
Afb. 1 Bijbeltegel ‘De kamerling uit Morenland’ (afb.: Kees van Roon; uit Grondspoor).
40
|
In december organiseerde de afdeling de jaarlijkse Studiedag met lezingen door Jan de Koning (vroegmiddeleeuwse nederzettingen in de duinen), Carla Soonius (startnotitie archeologiebeleid Amstelveen) en Ton van Bommel (er is nog genoeg te doen voor een vrijwilliger-archeoloog dankzij ‘Malta’). AWN’ers gingen nog eens langs locaties waar de afdeling jarenlang heeft opgegraven en die ook nu nog worden gecontroleerd op grondverzet. In 2003 werd de Nieuwe Brug gesloopt vanwege de aanleg van de Noord/Zuidlijn. Reden om brug en omgeving aan de hand van oude
Werk in uitvoering
01-2009 binnenwerk.indd 40
09-02-2009 10:33:02
afbeeldingen nog eens goed te bekijken. Leden van de afdeling waren aanwezig bij de opening van de tentoonstelling in het Museon over prehistorisch Ypenburg. In deze HP een uitvoerige impressie. Collega-redacteur Marijn Lockefeer onderwierp de Latijnse tekst op de legpenning uit 1581 aan een zorgvuldige beschouwing.
Renus nr. 2 (Afd. 6 – Rijnstreek) Na nieuws over lezingen vult Suus Sprey het blad met haar artikel ‘Het veendorp Hazerswoude, locatie Westeinde 46A’. Op advies van de PA en op verzoek van de eigenaar begeleidde de AWN de werkzaamheden voor het plaatsen van een kelderbak onder zijn weer op te bouwen huis. Het onderzoek bevestigde de resultaten van voorafgaand booronderzoek door Becker & Van de Graaf wat betreft de bodemopbouw en dateringen. Er is hier sprake van een veenpakket van 2,40 m, bestaande uit onderaan rietveen, gevolgd door bosveen en een bovenste laag van zeggeveen. Deze opvolging van veen is typerend voor het gebied binnen de invloedssfeer van de Oude Rijn. De fragmenten aardewerk dateren uit 15/16 en 17/18. Leuk is de afbeelding uit een middeleeuws getijden-gebedenboek die duidelijk maakt hoe een vuurbak werd gebruikt (afb. 3).
Tijdens het onderzoek werden fragmenten van zo’n vuurbak gevonden.
Activiteitenprogramma, december 2008 (Afd. 8 – Helinium)
Afb. 2 Diemen: Toren van Mariakerk (foto: niet vermeld; uit Het Profiel).
Een indrukwekkend activiteitenprogramma brengt de lezer op de hoogte van wat er binnen Helinium in 2009 op het programma staat. Van de uitnodiging voor de kerstborrel van 2008 t/m die voor de kerstborrel van 2009. Werkavonden/werkzaterdagen/jaaractiviteit (archeologisch experimenteren)/lezingen/4 excursies (Maaseik – Het terracottaleger van Xián & Nieuw Land Lelystad & Xanten – Archeologisch Park & Zuidoost-Drenthe/Hümmling & Zweden)/Algemene Ledenvergadering Helinium/video-avond/midzomerfeest/oud eten.
Zuidwesterheem nr. 57, oktober 2008 (Afd. 10 – Zeeland) Secretaris Aukje-Tjitske Dieleman-Hovinga stelde ter verkrijging van subsidie van de provincie Zeeland een beleidsplan op voor 20092012 dat bestaat uit vijf delen: doelstellingen van de landelijke AWN en afd. Zeeland / de positie van de afdeling binnen de provinciale culturele infrastructuur / een overzicht van gerealiseerde activiteiten in 2005-2008 / de beleidsvisie voor 2009-2012 / de financiële Werk in uitvoering
01-2009 binnenwerk.indd 41
|
41
09-02-2009 10:33:03
In Z vervolgens een uitgebreid verslag van de excursie die de afdeling maakte naar Dordrecht.
Afb. 3 Gebruik van een vuurbak (detail van miniatuur uit Getijden-gebedenboek, Z.-Ned. 1375-1400; uit Renus).
Nieuwsbrief, september 2008 (Afd. 12 – Utrecht e.o.) In de N het interessante programma van lezingen, de najaarsexcursie (Dordrecht: korenmolen / werkplaats en depot / stadswandeling). Ter voorbereiding van de excursie geeft de N. een beknopte geschiedenis van Dordrecht.
Convocaat, december 2008 (Afd. 17 – Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland)
situatie en behoefte van de afdeling. Elders in Z start Aukje-Tjitske een serie artikelen over de archeologie, als eerste een ‘inleiding in de archeologie’. Zij hoopt er de nodige reacties op te krijgen. Arco Willeboordse sprak tijdens de Zeeuwse Amateur-Archeologen Dag in Goes over ‘Middeleeuwse grafkelders in Zeeland en hun symboliek’. In deze Z zet hij alles rond dit interessante onderwerp globaal op een rijtje. Ondanks het globale karakter is zijn verhaal terdege het lezen waard. Zo weet vast niet iedereen dat grafkelders met schilderingen een vrijwel typisch Vlaams verschijnsel zijn, dat het elders niet of nauwelijks voorkomt. De vele grafkelders in Aardenburg wijzen dus nadrukkelijk op het Vlaamse verleden van ‘ons’ Zeeuws-Vlaanderen. Z vestigt de aandacht op enkele tentoonstellingen die in Zeeland en naaste omgeving waren te zien. Mini van Doorn maakte een excursie mee naar het Verdronken Land van Saeftinghe en doet daar uitgebreid verslag van. Noor Baartman ging mee naar Zierikzee en ook zij maakte een verslag. De afdeling was actief in Aardenburg waar de riolering werd vernieuwd. Het was daar vooral wassen geblazen. In Rilland gaf de AWN na vier jaar weer archeologielessen op de basisscholen. Nadat ze op school waren voorbereid, bezochten de kinderen het slik waar ze scherven mochten rapen en helpen met boren en gutsen. Later werden alle vondsten grondig bekeken en werd er van de mooiste zaken in de school een tentoonstelling gemaakt.
42
|
Voorop het C een foto van Leonard van der Laar die heel lang veldwerkleider was van de afdeling, maar daar in 2005 om gezondheidsredenen mee moest stoppen. Ter gelegenheid van het 35 jarig bestaan van de afdeling is er op 8 april een speciale lustrumlezing, gegeven door dr. Maarten Raven (conservator Egyptische afdeling RMO en sinds 1999 opgravingsleider in Sakkara) die over de Nederlandse opgravingen in Sakkara zal vertellen en daarbij het graf van Ptahemwia zeker niet zal vergeten. Na het programma van lezingen komen we bij de voorjaarsexcursie in mei die voert naar Elburg, Schokland en Kampen. Na informatie over het veldwerk zijn we toe aan de vaststelling van de data van de zomeropgraving: 24-28 augustus 2009. Ten slotte een feit dat hier niet mag ontbreken. Veldwerkleider Wim Angenent schreef het boek ‘Wagvene’ over ‘1000 jaar wonen en leven in Wageningen en omstreken’ (afb. 4). Het kwam tot stand na jarenlange studie en opgravingen in en rond Wageningen en mag worden gezien als het levenswerk van een gedreven amateur-archeoloog. Voor informatie over het boek: secretaris@archeologiemijnhobby.nl
Aardewerk, september 2008 Afd. 21 – Flevoland) Saskia Thijsse constateert dat Jeroen Bosch aardig wat paddo’s moet hebben geplukt en genuttigd om zijn schilderijen te kunnen maken. Het zou best kunnen: de Germanen waren toch ook al aan de paddo? (JC) Dick Velthuizen vond in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Flevoland een metalen bonbonschaaltje uit 1935, Het schaaltje is versierd met een reliëf waarop onder meer Manneke Pis is te zien en kennelijk een souvenir van de Wereldtentoonstelling in 1935. Dick vermoedt dat de in 1965 ingeschreven vondst van de vuilstort bij Kuinre komt. Kees Groothoff bezocht de Oud-DNA dag in Leiden en denkt nog even door n.a.v. een ver-
Werk in uitvoering
01-2009 binnenwerk.indd 42
09-02-2009 10:33:04
haal over de verspreiding van gedomesticeerde varkens vanuit het Zwarte Zeegebied. Ook bij hem komt Jeroen Bosch nog opdagen met zijn ‘Tuin der Lusten’. Reinder Reinders gaat in op de archeologie in het IJsselmeergebied. Eerst was de Directie Wieringermeer verantwoordelijk voor de inrichting van de polders, later de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. Beide diensten besteedden veel aandacht aan archeologie en meer dan eens was hier sprake van interessante vernieuwingen op archeologisch gebied. Er werden middeleeuwse nederzettingen onderzocht, maar pas in de Noordoostpolder richtte men zich ook op de niet zeldzame scheepswrakken. Pieter Modderman onderzocht tijdens WO II de u uit het afdelingsnummer van Flevoland bekende middeleeuwse kogge: het eerste systematisch onderzochte scheepswrak in het IJsselmeergebied en hij verzorgde ook een wetenschappelijke publicatie. Bijzonder was hier het bewaren van de scheepsresten onder de waterspiegel voor later onderzoek. Na WO II namen Gerrit van der Heide en na hem Reinder Reinders het archeologisch onderzoek in de polders over. Andere bekende namen uit de polders: Morel, Hogestijn en Raemaekers. De Maritieme Archeologie ontwikkelde zich in Nederland niet zoals vele onderzoekers het graag hadden gezien. Gelukkig heeft de provincie Flevoland veel belangstelling voor archeologisch onderzoek. Dit jaar werd André van Holk benoemd tot buitengewoon hoogleraar Maritieme Archeologie in Groningen. In zijn column vertelt Ben van Rosmalen over het redactieleed van een werkgroep, variërend van brandende papieren op tafel via autoschade tot het begeleiden van auteurs.
AVKP Actueel nr. 28, november 2008 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Zoals steeds een bescheiden greep uit het vele nieuws. In september was er een bijeenkomst van bestuur, contactpersonen en de werkgroep RO. Steeds meer gemeenten tonen hun verantwoordelijkheid en bouwden contacten op met heemkundekringen resp. lokale werkgroepen. Vervolgens nam Jan Roymans (RAAP) het gezelschap mee naar de Tungelroyse Beek waar hij vertelde over archeologie, natuurontwikkeling en beekherstel. In juli kwam een voorlopig einde aan 17 jaar opgravingen in Someren-Waterdael. In die jaren is ten oosten van Someren 35 ha akkergebied opgegraven. Er waren veel goed geconserveerde sporen en vondsten vanaf de Vroege IJzertijd tot in de Volle Middeleeuwen. AVKP-A noemt tal van leuke lezingen die in verschillende plaatsen worden gegeven. De gemeenten Eindhoven en Helmond stel-
Afb. 4 Voorzijde van het boek ‘Wagvene’ (uit Convocaat).
den een gezamenlijk beleidsplan voor de archeologie op. In de winter wordt in Eindhoven en Helmond relatief weinig gegraven, maar vooral aandacht gegeven aan het uitwerken van eerder onderzoek. Over vier jaar moet de achterstand helemaal zijn weggewerkt. In oktober is in Someren het Archeologiehuis geopend dat vondsten uit de omgeving toont. In Nuenen willen veel mensen graag weten waar de oude toren van de H. Clemenskerk stond, indertijd getekend en geschilderd door Vincent van Gogh. Er is op deze plaats echter geen sprake van bedreiging van cultuurhistorisch erfgoed, zodat er geen noodzaak is voor archeologisch onderzoek. Hóe graag ze in Nuenen ook willen weten waar toren en kerk precies stonden én waar de vader van Vincent ligt begraven. De Heemkundekring Uden bestaat dit jaar 50 jaar. De Werkgroep Archeologie toonde daarom twee vitrines met vondsten uit Uden. De afdeling maakte per trein een excursie naar Amsterdam (VOC-schip Amsterdam / VOC-eiland Oostenburg / stadsarcheologie). Ten slotte een verslag door Mat Theunissen van een opgraving door ADC Archeoporojecten bij Flinkert bij Vessem. Hier werden vier plattegronden van boerderijen uit de Romeinse tijd (1) gevonden. Was dit een bescheiden plattelandsnederzetting of misschien het begin van een grotere nederzetting? Op dit moment denkt men vooral aan het eerste. Jan Coenraadts Werk in uitvoering
01-2009 binnenwerk.indd 43
|
43
09-02-2009 10:33:05
Tips voor trips Archeologische uitjes TENTOONSTELLINGEN Grotesken en crabben
Afb. 1 De 17e-eeuwse Haarlemse faiencebakker Verstraeten liet zich inspireren door Italiaanse voorbeelden, zoals te zien is op de tentoonstelling ‘Italiaanse Grotesken en Crabben in Haarlem’ in het Archeologisch Museum Haarlem (foto: Bureau Archeologie).
In het Archeologisch Museum Haarlem wordt een tentoonstelling gehouden van grotesken en crabben, door Italiaanse voorbeelden geïnspireerd 17e eeuws faience (afb. 1). Haarlem heeft een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van faience, dat ook wel ‘Haerlems Porceleyn’ werd genoemd. Het dankt die naam aan het feit dat in 1625 een van de meest innovatieve Nederlandse ondernemers in de faience-industrie, Willem Jansz. Verstraeten, zich in Haarlem vestigde. Naar aanleiding van archeologische vondsten in Noord-Holland, waar het voornaamste afzetgebied van Verstraeten lag, is door Bureau Archeologie van de gemeente Haarlem onderzoek verricht naar deze Haarlemse industrie. Daaruit bleek dat Verstraeten zich niet alleen liet inspireren door geïmporteerd Chinees porselein, maar ook door Italiaanse voorbeelden. Importen uit Italiaanse productiecentra, zoals Deruta en Urbino, brachten hem op het
idee om borden en schotels te maken in speciale vormen en met bijzondere afbeeldingen van aan de fantasie ontsproten figuren. De versiering bestaat veelal uit fabelwezens en engelen, die met elkaar verbonden zijn door bladranken en slingers, de zogenaamde grotesken. Naast de pottenbakkers uit Urbino en Deruta werd Verstraeten ook beïnvloed door zijn vakbroeders uit de noordelijker gelegen plaatsen Albissola en Savona. Hier onderscheidden de ateliers zich door het aardewerk te beschilderen met een randversiering van dunne lijnen, die aan één uiteinde gekruld zijn, de zogenaamde crabben. Dit motief wordt zo genoemd vanwege het feit dat de versieringspatronen veel gelijkenis vertonen met de scharen van kleine krabben. Bij de tentoonstelling is een publicatie van faience- en majolica-specialist Jan Baart verschenen. Archeologisch Museum Haarlem Grote Markt 18k, 2011 NB Haarlem tel. 023 53 13 135 (Bureau Archeologie) wo. t/m zo. 13 – 17 uur, toegang gratis t/m 31 mei
Eerste kustbewoners
In het Museon in Den Haag is een nieuwe zaal geopend die geheel gewijd is aan de opgravingen tussen 1996 en 2001 in Ypenburg. Daar werden op een duin de sporen van woonhuizen en een grafveld gevonden uit de periode rond 3800 v. Chr. toen Ypenburg nog aan zee lag. De bewoners, die tot de midden-neolithische Hazendonkgroep worden gerekend, hielden varkens en runderen, en verbouwden graan, maar jaagden ook op watervogels en wild, visten en verzamelden planten. Centraal staan in de nieuwe zaal de reconstructies van de opgegraven skeletten van een man, een vrouw en een kind op een duin tegen het decor van een deels gereconstrueerd
44
|
Tips voor trips
01-2009 binnenwerk.indd 44
09-02-2009 10:33:07
huis (afb. 2). Daar omheen zijn vitrines met de originele skeletten. Tegen de wanden van de ruimte zijn presentaties over de verschillende technieken die bij archeologisch onderzoek worden gebruikt, waaronder het onderzoek van gebruikssporen en het zaden- en pollenonderzoek. Hoe dat gaat, kunnen de bezoekers, onder andere met de opgestelde microscopen, zelf ervaren. Museon Stadhouderslaan 37, 2517 HV Den Haag tel. 070 33 81 338, www.museon.nl di. t/m zo. 11 – 17 uur permanent
Verzameling van broeder Cristofoor
In Natuurhistorisch en Volkenkundig Museum Oudenbosch heeft de archeologische verzameling van broeder Christofoor van Langen een nieuwe opstelling gekregen. Deze amateur-archeoloog was vooral in de jaren vijftig actief in West-Brabant. Anne-Marie Visser, die de collectie heeft beschreven en de tentoonstelling ingericht, schrijft daarover in de speciale uitgave van het museum in Oudenbosch: “De collectie bevat o.a. vondsten uit Zundert, Rijsbergen, Borgvliet, Rijckholt en Neer. De voorwerpen uit Noord-Brabant zijn meestal uit het Paleolithcum en Mesolithicum (afb. 3). De voorwerpen uit Limburg zijn vaak uit het Neolithicum. In de ver zameling zijn veel afslagen van vuursteen en vuurstenen gereedschap, dat gebruikt werd als werktuig voor jacht en visserij. De vuurstenen voorwerpen hebben kleine afmetingen wat kenmerkend is voor het Mesolithicum.” Broeder Christofoor kocht ook collecties aan en bracht voorwerpen mee van buitenlandse reizen. Opvallend vindt Anne-Marie Visser het dat Broeder Christofoor, die vanaf 1958 correspondent van de ROB was, zijn verzameling zo goed heeft gedocumenteerd, beschreven en getekend. Daaronder is de informatie die dr. A. Bohmers van het Biologisch Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen hem verschafte over zijn vondsten. Natuurhistorisch en Volkenkundig Museum Markt 30a, Oudenbosch tel. 0165 31 57 43 zo. en wo. van 14 – 17 uur permanent
Zeeuwse bodemvondsten
In Middelburg is in de tentoonstellingsruimte van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland
(SCEZ) een kleine tentoonstelling te zien van ‘Vijftig jaar Zeeuwse bodemvondsten’. Ze bestaat onder andere uit vondsten uit de beerputten en de gracht van het kasteel Aldegonde in West-Souburg en van het Minderbroedersklooster in Middelburg. Ook zijn er vondsten uit Sluis, waar middeleeuwse woningen en een gevangenis werden opgegraven. Bijzondere vondsten uit West-Souburg zijn een rijk gedecoreerde kaarsenbak, een tinnen bord met het wapen van Bourgondië en een tinnen pispot die, naar uit het ingeslagen wapenschild blijkt, van de heer Adriaan van Bourgondië is geweest. Uit Middelburg komt een set houten krulbollen, een oud spel, dat nu nog in Zeeuws-Vlaanderen wordt gespeeld. Opmerkelijke vondsten uit Sluis zijn onder-
Afb. 2 Voor de expositie ‘De eerste kustbewoners’ in Het Haagse Museon zijn de skeletten van een man, een vrouw en een kind gereconstrueerd door Maja d’Hollosy (foto: Wim van Horssen).
Afb. 3 Prehistorische artefacten van Broeder Christofoor uit de zandafgraving in de Hoge Moer, die nu te zien zijn in zijn collectie in het Natuurhistorisch en Volkenkundig Museum Oudenbosch (bron: Museum op Zicht).
Tips voor trips
01-2009 binnenwerk.indd 45
|
45
09-02-2009 10:33:10
De eerste reeks van zes colleges loopt van zondag 4 januari tot en met zondag 7 juni 2009. Naast het college over de Prehistorie van Nederland vermeldt het programma nog colleges over hiërogliefen (op 1 maart door Huub Pragt), Egyptische mummies (op 3 mei door Maarten Raven) en de Vikingen (op 7 juni door Annemarieke Willemsen). Bij succes gaat in het najaar een nieuwe reeks van start.
Afb. 4 Tijdens de ‘kindercolleges’ van de Museumjeugduniversiteit die RMO dit voorjaar houdt, mogen soms voorwerpen worden aangeraakt, zoals deze prehistorische vuistbijl (foto: RMO).
Deelname aan een college kost € 8 (met MJK € 5); een passe-partout voor alle zes colleges € 40 (met MJK 25), inclusief museumentree en consumptie. Aanmelden via www.rmo.nl/museumjeugduniversiteit is noodzakelijk, omdat het aantal deelnemers is gelimiteerd.
Jonge archeologen
meer een majolica portretkan, een pot uit Syrië en een aantal kopglazen, die in de 18e eeuw werden gebruikt voor het aderlaten. SCEZ, gebouw De Burg Groenmarkt 13, Middelburg ma. t/m vrij. 10 – 16 uur, toegang gratis t/m eind 2009
LEZINGEN/SYMPOSIUM Kindercollege
Voor kinderen die meer over de Nederlandse prehistorie willen weten, houdt de conservator van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, Luc Amkreutz, op zondag 5 april een ‘kindercollege’ (afb. 4). Dit college is er een uit een serie die dit voorjaar op iedere eerste zondag van de maand onder de noemer ‘Museumjeugduniversiteit’ in het RMO worden gegeven. Op deze wijze wil het RMO kinderen vanaf 8 jaar op een laagdrempelige manier kennis laten maken met het museum en de collectie.
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Wim van Horssen, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: w.vanhorssen@hetnet.nl
46
|
Op vrijdag 13 maart wordt aan de Universiteit van Amsterdam het Symposium Onderzoek Jonge Archeologen (SOJA 2009) gehouden, waarop studenten en net-afgestudeerden hun archeologisch onderzoek presenteren. Tijdens de lunchpauze is er een archeologische bedrijvenmarkt. Voor informatie over het programma en aanmelding zie de website: www.jongearcheologen.nl
EVENEMENTEN Restauratiebeurs
Van 23 tot en met 25 april wordt in de Brabanthallen de tweejaarlijkse Nederlandse Restauratiebeurs gehouden. Speciale aandacht is er voor actuele ontwikkelingen in de monumentenzorg, nieuwe producten en technologieën, kennis en vakmanschap. Er staan stands van betrokken bedrijven en organisaties (in 2007: 145), er worden lezingen, presentaties, workshops, debatten en andere activiteiten gehouden (in 2007: 65). Volgens de organisator van de beurs kan het publiek hier uitgebreid kennismaken met de restauratiemethoden en conserveringstechnieken voor historische gebouwen en interieurs, archiefstukken, archeologische bodemvondsten en voorwerpen uit kunstcollecties. Eigenaren kunnen zich er oriënteren over restauratie, onderhoud, financiering e.d. Brabanthallen Diezekade 2, 5222 AK ‘s-Hertogenbosch www.restauratiebeurs.nl do. 23 en vrij. 24 april 10 – 18 uur, zat. 25 april 10 – 17 uur
Tips voor trips
01-2009 binnenwerk.indd 46
09-02-2009 10:33:10
Column
Toeval? In het voorjaar van 1976 fietste de heer Van Hilten, medewerker van het Bureau Oudheidkundig Bodemonderzoek Rotterdam, over de Hoekse Kade bij Bergschenhoek door de laaggelegen Boterdorpsche Polder. Die polder bestaat geheel uit veen en hoewel het een van de diepste polders van Nederland is, was er nog nooit, werkelijk nog nooit, iets gevonden. Toch stapte Van Hilten af bij een graafmachine die bezig was met de aanleg van een kanovijver en nam een kijkje. Hij ontdekte een paar scherven die een ouderdom bleken te hebben van 6000 jaar. Toen een jaar later op die plek een opgraving werd uitgevoerd, kwamen de mooiste visfuiken uit de Prehistorie van Nederland aan het licht. Waarom de heer Van Hilten afstapte en in de put ging kijken, is me nog steeds een raadsel. Ik moest daaraan denken toen 32 jaar later glazenwasser Rasmus Thelen de ramen van een van de gebouwen van de voormalige Frederik Hendrik kazerne in Blerick lapte. Tijdens het sponzen en wissen keek hij door het steeds helder wordend glas en zag daar tafels staan waarop Lara Laken de grootste puzzel van Nederland aan het leggen is. Zij is bezig de brokken en brokjes beschilderd pleisterwerk van de Romeinse villa Kerkrade-Holzkuil aan elkaar te passen en de afbeeldingen die ooit de wanden sierden, te reconstrueren. Rasmus Thelen is een glazenwasser met belangstelling voor het verleden. Die
kom je niet veel tegen. Hij verzamelt munten en vroeg zich af wat daarbinnen allemaal gebeurde. Zo kwam het dat hij een praatje met Lara maakte. Een week later bezocht hij een munthandelaar in Kerkrade om te kijken of hij zijn verzameling kon uitbreiden en daar kwam de grote puzzel ter sprake. Tot zijn verbazing vertelde de verkoper dat hij jaren geleden een schoenendoos had gekregen van een inwoner van Landgraaf. Daar zaten ook stukken beschilderd pleisterwerk in. De doos had hij altijd bewaard, want misschien was het wel historisch interessant. Wie de persoon precies was die de frescobrokken had afgegeven, wist hij niet meer en haalde de doos voor Rasmus te voorschijn. Er zaten maar liefst 30 stukken beschilderd pleisterwerk in en een getypt briefje waarop stond: Opgraving Simpelveld 1937. De munthandelaar had er geen belangstelling voor en gaf de doos mee voor Lara Laken. Misschien kon zij er iets mee. In Blerick was de opwinding groot. Uit het opgravingverslag van 1941 bleek dat er in 1937 bij het ontgraven van een villa in Simpelveld, vlak bij de plaats waar de beroemde sarcofaag is gevonden, maar 5 stukjes pleisterwerk waren gevonden. Die stukken bevinden zich in het Rijksmuseum van Leiden en werden snel uit het depot gehaald en vergeleken met de 30 anderen. Het kon niet missen, ze moeten uit dezelfde villa af komstig zijn. Column
01-2009 binnenwerk.indd 47
|
47
09-02-2009 10:33:13
AWN-lidmaatschappen A B C D E
basislidmaatschap..................................................................................................................€ 40,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 25,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 20,00 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 21,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 15,50 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00
Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering
- aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkre gen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl
AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:
prijs in € (incl. porto) leden
niet-leden
AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)
12,95
16,95
AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)
11,75
16,75
AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)
15,50
21,50
AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)
12,50
15,00
Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)
22,95
22,95
CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)
25,00
35,00
Naaldbanden voor archivering Westerheem
14,50
Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar postgiro 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.
01-2009 binnenwerk.indd 48
09-02-2009 10:33:13
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
2
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 58 - april 2009
Hoog op de kast De overleving van vijf prehistorische urnen uit Cuijk Nico Arts, Steffen Baetsen & Tonnie van de Rijdt Voor het gemak Beerputten en afvalverwerking in Alkmaar Peter Bitter Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... Dordrecht Wolbrandskerke, middeleeuws Dordrecht worstelt en komt boven Tom Hos
02-2009 omslag.indd 1
06-04-2009 10:55:56
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)
Inhoud
jaargang 58 no. 2, april 2009
Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres T. (Tim) de Ridder (waarnemend hoofd redacteur), Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR, Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)
Redactioneel.................................................................. 49 Nico Arts, Steffen Baetsen & Tonnie van de Rijdt Hoog op de kast De overleving van vijf prehistorische urnen uit Cuijk . ....................................................................... 50 Peter Bitter Voor het gemak Beerputten en afvalverwerking in Alkmaar . ............... 56 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... Dordrecht Tom Hos Wolbrandskerke, middeleeuws Dordrecht worstelt en komt boven ............................................................. 72 Wie kent dit? Wim van Mourik Alquerque, Voorloper van het damspel in Nederland gevonden? .................................................. 76 Literatuurrubrieken ............................................ 78 Werk in uitvoering ............................................... 89 Tips voor trips Archeologische uitjes ................................................... 93 Column ...................................................................... 95 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................... 96
© AWN 2009. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Hooiberg Salland, Deventer ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: g.beemt@net.hcc.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • M.J. (Michael) den Hartog (graafkampen), Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Adviseur bestuur: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl.
04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: apvandenband@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: mw. A.T. Dieleman-Hovinga, Puntstraat 27a, 4543 CW Zaamslag, tel. 0115-431428 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Een 15e-eeuwse beerput uit Alkmaar. [foto: afb. 10, zie pag. 65]
02-2009 omslag.indd 2
06-04-2009 10:55:59
VERENIGINGSNIEUWS april 2009 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Aanmoedigingsprijs Stichting BOS 2009 voor groep LWAOW-leden onderzoek uit te voeren naar een onder water gelegen scheepswrak, wrakdeel of ander object van enige maritiem- archeologische waarde. Om voor de prijs in aanmerking te komen moet van het onderzoek een rapportage opgesteld en ingeleverd worden, die beoordeeld wordt door een deskundige jury. De prijs, ter waarde van € 500,00, werd voor het eerst in 2008 uitgereikt aan Nico Brinck voor zijn voortreffelijke documentatie van de vele gevonden ijzeren en bronzen scheepskanonnen.
Afb.1 Cees Aay neemt namens de groep Noordwest van de LWAOW de BOS-prijs in ontvangst van Winfried Walta, penningmeester van stichting BOS. (Foto: Geert van der Velde).
Op de Schervendag van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW ) op 31 januari 2009 werd dit jaar de ‘Aanmoedigingsprijs Stichting BOS’ aan een groep leden van de LWAOW uitgereikt. De Aanmoedigingsprijs Stichting BOS is een initiatief van de Stichting ter Bevordering van de Onderwater- en Scheepsarcheologie (Stichting BOS) en is bedoeld om amateur-onderwaterarcheologen te stimuleren verkennend
Voor 2008 zijn twee aanvragen binnengekomen om in aanmerking te komen voor de BOS-prijs. Bij één aanvraag heeft dit nog niet tot een rapport geleid. Van de tweede deelnemer, de LWAOW groep Noordwest, is een uitgebreid rapport binnengekomen van de resultaten van de duikactiviteiten naar het verdronken dorp Etersheim in het IJsselmeer. De jury kende de prijs aan de groep toe met de volgende motivatie: – het rapport is een goede neerslag van de duikactiviteiten op de restanten van het verdronken dorp Etersheim; – in het rapport is het aangetroffen vondstmateriaal op een voortreffelijke wijze gedetermineerd, geanalyseerd en weergegeven, en; – naast de verantwoording van het vondstmateriaal is het aangetroffen botmateriaal op juiste wijze onderzocht en gedetermineerd. Jef van den Akker, voorzitter van de Stichting BOS, gaf tijdens de uitreiking
I
02-2009 katern.indd 1
06-04-2009 10:56:38
van de prijs nog aan dat het enthousiasme van de groep Noordwest zeer groot is, gelet op de tijd die besteed wordt aan archiefwerk en de uitvoering van boringen die tijdens de vorstperiode vanaf het ijs zijn uitgevoerd. De jury was echter wel van mening dat een overzichtstekening bij het rapport op z’n plaats zou zijn geweest en dat mogelijke patronen in de aangetroffen paalkoppen veel van de
structuur van het verdwenen dorp zouden kunnen verduidelijken. Jef van den Akker merkte voorts op dat de jury de inzending van de aanmeldingen voor de BOS-prijs als een goede ontwikkeling binnen de amateur-onderwaterarcheologie ziet. Albert Zandstra, secretaris LWAOW
In Memoriam Simon Oud (1932-2008) Afb. 2 In Memoriam Simon Oud. (Foto: ?).
In november 2008 overleed Simon Oud, gedreven en kleurrijk amateur-archeoloog met speciale belangstelling voor de Romeinse tijd. Velen van u zullen hem kennen als de ‘man van de Brittenburg’; hij heeft zich met dit onderwerp op originele en inventieve wijze vele jaren beziggehouden (en daarover ook in Westerheem gepubliceerd). Hij had intensieve contacten in de AWN (ik noem bijvoorbeeld Pieter van der Voorde en Dé Steures), en talrijke AWN’ers kennen hem van lezingen en publicaties. Bij zijn laatste artikel (gepubliceerd in Westerheem 2008-6, ‘Over Flevomeer om de Noord en terug’) ben ik als redactielid van Westerheem betrokken geweest. We hadden eerst per brief, en daarna telefonisch een discussie over de vertaling, maar voor-
al over de interpretatie van enkele Latijnse teksten uit zijn verhaal – de vertalingen op zich waren uitstekend, want Simon had zich het Latijn zeer goed eigen gemaakt –. Bij deze gelegenheid leerde ik hem kennen zoals Dirk van Duijn hem in een prachtig en uitgebreid ‘In Memoriam’ in de laatste Renus (uitgave van de afdeling Rijnstreek) beschreef: serieus, eigenzinnig, origineel, humoristisch en, last but not least, bereid om na een fikse discussie een standpunt (in ons geval, enigszins) te herzien. Simon Oud heeft zeker zijn steentje bijgedragen aan de onverflauwde en nog steeds groeiende belangstelling voor de Romeinen in Nederland. Hij ruste in vrede. Marijn Lockefeer
II
02-2009 katern.indd 2
06-04-2009 10:56:39
Berichten voor (de agenda van) het Verenigingskatern Omdat het zeer regelmatig voorkomt dat kopij voor het Verenigingskatern en de Agenda (veel) te laat bij mij arriveert, terwijl de afzenders er vanuit gaan dat deze kopij toch in het door hen bedoelde nummer van Westerheem verschijnt, nog maar eens het volgende: u moet echt twee maanden voor de verschijningsdatum van het Westerheemnummer waarin u het bericht geplaatst wil zien, de kopij
naar mij mailen (of anderszins versturen). U moet er verder rekening mee houden dat een activiteit voor de Agenda plaatsvindt in de twee maanden na het verschijnen van het desbetreffende nummer van Westerheem. Zo alleen kunnen teleurstellingen worden voorkomen. Marijn Lockefeer
Agenda Berichten voor Westerheem 2009-3 dienen voor 24 april 2009 bij ons binnen te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 juni 2009) plaatsvinden, Zaterdag 9 mei Afd. Kennemerland - excursie met de afdeling: een bezoek aan het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Hier zullen we door een gids worden rondgeleid langs de tentoonstelling ‘Dorestad. Wereldstad in de Middeleeuwen’. Daarna kunt u op eigen gelegenheid de andere afdelingen van het RMO bezoeken. We verzamelen om 10.30 uur in de hal van het RMO. Toegang en een kopje koffie zijn voor rekening van de afdeling. Info: archeologiekennemerland@live.nl Woensdag 13 mei Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Wouter Roessingh: ’De Romeinen in de Betuwe’ De spreker heeft het afgelopen jaar met ADC ArcheoProjecten uit Amersfoort een drietal opgravingen in het oosten van de Betuwe uitgevoerd (respectievelijk in ArnhemSchuytgraaf, Huissen-Het Riet en Heteren-Uilenburg). Tijdens deze onderzoeken zijn voornamelijk sporen uit de Romeinse tijd aan het licht gekomen. De resultaten leveren een nieuwe bijdrage
aan het nederzettingsonderzoek in dit deel van de Betuwe. Opvallend zijn de vele diep uitgegraven nederzettingsgreppels rond de nederzettingen. Bijzonder zijn ook de vele metalen objecten die zijn aangetroffen. Tijdens de lezing worden de eerste onderzoeksresultaten van de opgravingen gepresenteerd. Plaats: Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover NS-station). Parkeergarage Centrum nabij. Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur. Aanvang lezing: 20.00 uur Entree: € 2,00 voor niet-leden, € 1,50 voor leden en donateurs AWN. Zaterdag 16 mei Afd. Zeeland: Zaaddag (10 jaar Zaad). Voor informatie over het programma: zie in deze agenda bij zaterdag 20 juni 2009. Maandag 18 mei Afd. Rijnstreek – lezing door Henk van der Velde ‘De jongste opgravingen in De
III
02-2009 katern.indd 3
06-04-2009 10:56:39
Zanderij te Katwijk’. In het verleden heeft de afdeling Rijnstreek meegeholpen met graven en de resultaten waren zonder meer spectaculair te noemen. Dat smaakte naar meer, en gelukkig bood zich ook afgelopen zomer weer de kans op verder graven. De resultaten daarvan, en welke inzichten die bieden in de geschiedenis van Katwijk, zullen gepresenteerd worden. Plaats: Lipsiusgebouw Cleveringaplaats 1 te Leiden Aanvang: 20.00 uur Entree gratis. Maandag 15 juni Afd. Rijnstreek – lezing door Peter van den Broeke ‘Nijmegen-Waalsprong’ (ondertitel ‘Waarheen? Waarvoor? Een versteende prehistorische route in de Betuwse klei’). De ontdekking van een baan met stenen in het uitbreidingsgebied van Nijmegen ten noorden van de Waal vormde een goede aanleiding voor een vervolgonderzoek, gezien de ouderdom van de meeste aardewerkscherven tussen de stenen (Late Bronstijd/Vroege IJzertijd). De vondsten bevonden zich, samen met jonger materiaal, in de omgeploegde grond en daarom is gericht gezocht naar de voortzetting van dit fenomeen in een niet verstoorde toestand. Vervolgens kwamen op 200 meter afstand, op de oever van een restgeul, op drie plaatsen dichte concentraties aan het licht, met daartussen voldoende aardewerkscherven voor een datering rond de overgang van Bronstijd naar IJzertijd. Hoewel de steenbaan niet vervolgd kon worden, mag daarvoor eveneens een laat-
prehistorische ouderdom aangenomen worden. De uitkomst van dit onderzoek is onverwacht. Het gebruik van stenen op prehistorische routes is in Nederland nauwelijks bekend. In de Betuwe, waar grof steenmateriaal ontbreekt, is het verharden van een trace met overwegend gefragmenteerde keien een inspanning die zonder meer om een verklaring vraagt, temeer omdat de steenbaan niet door een laagte in het landschap voert. Dit landschap was niet ongebruikt: her en der zijn nederzettingsresten en - bijzondere - grafvelden uit dezelfde periode aanwezig, waartussen uiteraard verbindingen waren. Men mag zich bij deze verharding echter afvragen of er wellicht een sterkere relatie is met de ongeveer gelijktijdige stenen cultusplaats aan de overzijde van de Waal, op het Kops Plateau in Nijmegen, globaal in het verlengde van de route. Het mag frappant heten dat zich zo dichtbij de Romeinse stad aan de overzijde van de Waal een prehistorische route heeft aangediend, terwijl de ontdekking van een doorgaande weg uit de Romeinse Tijd nog op zich laat wachten. Plaats: Lipsiugebouw, Cleveringaplaats 1 te Leiden Aanvang: 20.00 uur Entree gratis. Zaterdag 20 juni 2009 Afd. Zeeland – excursie naar ’s-Hertogenbosch. Info bij: Aukje-Tjitske@hotmail.com, dickydekoning@zeelandnet.nl en awilleboordse@gemeentesluis.nl.
IV
02-2009 katern.indd 4
06-04-2009 10:56:39
Redactioneel
Het eerste kwartaal van 2009 ligt al weer achter ons. Het jaar 2009 is een belangrijk jaar, zoals trouwens elk jaar belangrijk is. Veel dieren staan dit jaar centraal: volgens de Chinese kalender leven we nu in het jaar van de os, terwijl verschillende nationale en internationale organisaties 2009 hebben verklaard tot het jaar van de gorilla, de egel en de visdief. Maar ook Darwin, Calvijn, Louis Braille en Adriaan Floreszoon Boeyens (1459-1523) staan dit jaar in de schijnwerpers. Het gaat allemaal aan ons voorbij. Behalve misschien de mededeling van één onzer ministers die 2009 heeft bestempeld als een jaar van keihard werken en koningin Beatrix die 2009 tot het jaar van de Tradities heeft verklaard. Want dankzij hard werken door schrijvers en redactie ligt er traditiegetrouw weer een interessante Westerheem voor u. Misschien herkennen we er toch nog wel iets in van de ‘survival of the fittest’ van Darwin, want dankzij de belangeloze inzet van velen en de kracht van de Nederlandse amateurarcheologie is ons tijdschrift geëvolueerd van een bescheiden gestencild blaadje tot een degelijk en fraai verzorgd vaktijdschrift dat niet meer is weg te denken uit de Nederlandse archeologie. Misschien vinden we er ook nog iets in terug van Adriaan Floreszoon Boeyens, beter bekend als Paus Adrianus VI, die tradities juist aan de kant zette en (weliswaar tevergeefs) gebaande paden durfde te verlaten. Te denken valt daarbij aan het artikel van Nico Arts, Steffen Baetsen & Tonnie van de Rijdt, die op zoek zijn gegaan naar de geschiedenis van een vijftal prehistorische urnen die bijna een eeuw geleden zijn opgespit en binnen een familie verspreid zijn geraakt zonder dat leden van de familie van elkaars urn op de hoogte zijn. Ook het verhaal van Peter Bitter wijkt af van het gebruikelijke
onderzoeksverslag. In zijn artikel “Voor het gemak”, tracht hij de afvalstroom uit de laatmiddeleeuwse stad in kaart tracht te brengen, waarbij hij zich vooral afvraagt welk deel van het huishoudelijke afval nu uiteindelijk terecht komt in de beerputten waaraan stadsarcheologen (en vooral in Noord-Holland ook schatgravers) zoveel plezier beleven. Het echte archeologische onderzoek brengt Tom Hos in beeld in zijn bijdrage in de reeks Rondom de Stad, waarin hij een impressie geeft van het onderzoek naar het dorp Wolbrandskerke dat in 1421 door de Sint-Elisabethvloed ten onder ging. Een heel oude traditie is de alquerque, de voorloper van het damspel, waarvoor Wim van Mourik de aandacht vraagt. De kracht van de amateurarcheologie komt niet alleen in Westerheem tot uitdrukking, maar zeker ook in de periodieken van de verschillende AWN-afdelingen. In Werk in Uitvoering weet Jan Coenraadts de inhoud daarvan weer treffend samen te vatten. Tezamen met de Column van Leo Verhart, de Tips voor Trips van Wim van Horssen en het katern zoals Marijn Lockefeer dat steeds weer weet te verzorgen ligt er weer een fraaie Westerheem voor u. Speciale erkentelijkheid gaan dit keer uit Charlotte Peen die er ondanks haar drukke bezigheden steeds weer in slaagt zorg te dragen voor de eindredactie van het blad en naar Tim de Ridder, die tijdelijk de werkzaamheden van de vacante functie van hoofdredacteur op zich nam. Het hoofdredacteurloze tijdperk duurt gelukkig slechts kort, want de nieuwe hoofdredacteur staat te popelen om aan de slag te kunnen. Ongetwijfeld zal zij zich in het volgende nummer aan u voorstellen. Gerrit Groeneweg Redactioneel
02-2009 binnenwerk.indd 49
|
49
06-04-2009 11:07:13
Hoog op de kast De overleving van vijf prehistorische urnen uit Cuijk Nico Arts, Steffen Baetsen & Tonnie van de Rijdt
Af en toe komen er archeologische vondsten tevoorschijn die al lang geleden zijn gevonden, maar nog nooit zijn geregistreerd en daardoor voor de vakwereld onbekend zijn gebleven. Vaak gaat het daarbij om goed herkenbare voorwerpen zoals vuurstenen of bronzen bijlen uit de Prehistorie. Afgelopen jaren zijn op toevallige wijze vijf prehistorische urnen bekend geworden die omstreeks 1935 zijn gevonden in Cuijk. Eén van deze urnen heeft op de bodem een zeldzaam ingekrast teken in de vorm van een kruis. Afb. 1 De vijf urnen uit Cuijk. De breuken op de randen zijn na het vinden ontstaan.
50
|
Inleiding In Museum Kempenland te Eindhoven wordt in de periode november 2004 – juni 2005 een tentoonstelling gehouden met als de titel ‘Eindhoven Ondersteboven.’ Deze tentoonstelling vindt plaats naar aanleiding van het 15-jarig bestaan van de gemeentelijke archeologie in Eindhoven. Eén van de bezoekers, de heer Maarten van Campen uit Den Haag, die de tentoonstelling samen met Tonnie van de Rijdt (voorzitter van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland – AWN afdeling 23) bezoekt, merkt bij het zien van de inhoud van een van de vitrines op, dat hij ook zo’n ‘vaas’ thuis heeft staan. Die ‘vaas’ heeft, voor zover hij zich kan
herinneren, altijd in zijn ouderlijk huis in Nijmegen boven op een grote kast in de huiskamer gestaan. Het blijkt een urn te zijn met daarin enkele botjes, welke voor de dames in de huishouding reden vormen zich ver van deze ‘enge’ urn te houden. Bij de boedelverdeling van zijn ouderlijk huis wordt Maarten van Campen eigenaar. Volgens de overlevering zou de urn uit de Romeinse tijd stammen en in Cuijk zijn gevonden. Nog meer urnen De urn van Maarten van Campen, inclusief de daarin aanwezige crematieresten, wordt in januari 2005 voor nader onderzoek overgebracht naar het Archeologisch
Hoog op de kast
02-2009 binnenwerk.indd 50
06-04-2009 11:07:15
Centrum Eindhoven. Daar blijkt al meteen dat deze urn niet uit de Romeinse tijd dateert, maar zo’n acht eeuwen ouder is. De eigenaar weet te vertellen dat er nog een tweede urn bestaat met dezelfde herkomst. Uiteindelijk blijken er maar liefst vijf exemplaren te bestaan, waarvan twee inclusief crematieresten. Alle urnen zijn in bezit van de familie Kortmann, namelijk de al genoemde Maarten van Campen (Den Haag, zoon van Maria van CampenKortmann, urn 1), Josee en Freek KnoetKortmann (Maren-Kessel, urn 2), Margriet de Jonge-Kortmann (Venlo, urn 3), Constatijn (Tijn) Kortmann (Groesbeek, urn 4) en Frans Kortmann (Nuenen, urn 5). Uit overlevering, met name van de zijde
van Maria van Campen-Kortmann (1909- Afb. 2 2008), is bekend dat deze urnen te Cuijk De urnen uit zijn gevonden en door haar moeder, Con- Cuijk. Schaal 1:4. stance Kortmann-Claessens (1882-1972), weduwe van mr. H. Kortmann (18711920), kantonrechter te Boxmeer, zijn verworven. Zij woonde in Cuijk en had veel interesse in archeologische en antieke voorwerpen, evenals haar dochter Maria en haar zoon Jan Kortmann (19161972). Mogelijk zijn de urnen bij haar terecht gekomen door bemiddeling van de te Cuijk gevestigde antiquair Lambert Arts. Vermoedelijk gebeurt dat omstreeks 1935. Het is ook mogelijk dat dr. C.N.M. Kortmann (1908-1997), die in de jaren 1935-1936 ambtenaar was van de gemeenHoog op de kast
02-2009 binnenwerk.indd 51
|
51
06-04-2009 11:07:16
te Cuijk,1 een rol heeft gehad in de verwerving van de urnen. Gegevens over de precieze vindplaats ontbreken. In maart 2008 worden de urnen tentoongesteld in het Museum Ceuclum te Cuijk. Bij die gelegenheid vindt een familie-reunie van de familie Kortmann plaats. Tijdens deze bijeenkomst blijkt dat over de vondstomstandigheden van de urnen geen enkel nieuw gegeven is overgeleverd. De ouderdom en de typologische samenstelling van de urnen lijkt echter te wijzen op één vindplaats. Gezien de compleetheid van de urnen, en de nog aanwezige crematieresten, moet het hier gaan om een urnenveld dat kennelijk in de jaren omstreeks 1935 is opgegraven. Wellicht gaat het hier om een van de soms al in de 19de eeuw bekende Cuijkse urnenvelden, zoals die uit de dorpskern, de Heeswijkse Kampen of Linden.2 De urnen Bij de vijf urnen gaat het om vier grote potten en één klein exemplaar (afb. 1 en 2). Ze zullen alle kompleet zijn gevonden, maar bij twee exemplaren (urn 1 en 3) ontbreken gedeelten van de rand. Ongetwijfeld zijn deze beschadigingen lang nadat ze zijn opgegraven ontstaan. Bij urn 3 is de beschadiging zodanig dat vermoed kan worden dat deze ontstaan is doordat de urn aan de rand is opgetild, waarbij een deel van de rand van de pot brak. Een grote breuk in het kleinste potje (urn 5) is gelijmd. In het oppervlak van twee urnen
Afb. 3 Het kruis op de bodem van urn 2.
52
|
bevinden zich horizontale schopsteken die ontstaan moeten zijn tijdens het opgraven. Bij urn 1 bevindt de schopsteek zich circa 6 cm onder de rand en bij urn 2 bevindt deze boven op de rand. Deze schopsteken wijzen erop dat deze urnen zich staand in de bodem bevonden. De hoogte van de urnen bedraagt 29,2 cm (urn 1), 21,1 cm (urn 2), 27,8 cm (urn 3), 22,8 cm (urn 4) en 7,2 cm (urn 5); de urnen wegen 2740 gram (urn 1), 1170 gram (urn 2), 3310 gram (urn 3), 2350 gram (urn 4) en 240 gram (urn 5). De wanden van de urnen zijn glad gepolijst, alleen bij urn 1 is het onderste deel van de wand besmeten. Op één uitzondering na ontbreken versieringen geheel, dat geldt zowel voor de rand als voor de wand. Alle urnen passen in het bestaande beeld van de materiële cultuur van de Niederrheinische Grabhügelkultur en kunnen op grond van de vorm en afwerking waarschijnlijk het best gedateerd worden in de Late Bronstijd/Vroege IJzertijd (ongeveer tussen 900 en 700 voor Chr.).3 De enige versiering bevindt zich op de onderkant van de bodem van urn 2. Het betreft een ondiep ingekrast kruis dat kort na het vormen van de urn in de nog zachte klei moet zijn aangebracht (afb. 3). Uit een beknopt onderzoek in de literatuur4 blijkt zowel dat versieringen op de bodem van prehistorische potten, als ingekraste kruisvormige tekens, uitermate zeldzaam zijn. Overigens hoeft de kruisvormige versiering niet als versiering bedoeld te zijn, maar het kan ook een merkteken zijn. Er zijn twee parallellen gevonden. De eerste betreft een komvormige pot uit het grafveld van Allenz (Kreis Mayen) in het Duitse Rijnland.5 In de onderkant van de bodem van deze pot staat een kruisvormig teken dat vrijwel identiek is als het exemplaar uit Cuijk. Een tweede exemplaar van een dergelijke versiering staat ingekrast op de onderkant van de bodemscherf uit vermoedelijk de Midden-IJzertijd. Deze is afkomstig van een in 2003 opgegraven gedeelte van een nederzettingsterrein uit de IJzertijd te Putten, gemeente Eindhoven. Om aan deze parallellen conclusies te verbinden lijkt ons nu nog te voorbarig.
Hoog op de kast
02-2009 binnenwerk.indd 52
06-04-2009 11:07:18
Crematieresten Waarschijnlijk hebben zich in alle vier grote potten oorspronkelijk crematieresten bevonden. Thans is dat bij twee exemplaren nog het geval.6 Voor zover herkenbaar gaat het hier in beide gevallen uitsluitend om menselijke botresten. Normaal kan een menselijk volwassen individu na crematie ongeveer twee kilo botresten opleveren. Bij volwassen mannen kan dat een paar ons meer zijn en bij volwassen vrouwen een paar ons minder. Bij deze Cuijkse crematies gaat het om aanzienlijk minder, hetgeen veroorzaakt kan zijn door het onvolledig verzamelen van de crematieresten uit de brandstapel en/of de behandeling van de resten na het vinden, zoals bijvoorbeeld selectief bewaren. In urn 1 gaat het om in totaal 314 gram verbrande botresten, waarvan 261 gram groter is dan één cm (afb. 4). Het grootste fragment is dat van het rechter dijbeen en is 12,1 cm lang. De kleur van de botresten is hoofdzakelijk grijs hetgeen duidt op een middelmatige verbranding bij een temperatuur tussen 450 en 650 graden Celcius. In het gedeelte botresten dat groter is dan één cm bevinden zich fragmenten van de schedel, bovenkaak, bekken, opperarmbeen, spaakbeen, dijbeen, wervels, ribben en kuitbeen alsmede meerdere fragmenten van beenschachten. Er zijn hier dus gedeelten van de meeste onderdelen van een skelet vertegenwoordigd. De botresten zijn robuust, waaruit kan worden afgeleid dat het hier waarschijnlijk om een volwassen mannelijk persoon gaat. De sterfleeftijd van deze man kan op basis van de veranderingen in het gewrichtsvlak tussen bekken en heiligbeen geschat worden op 35 tot 39 jaar. De tweede crematie bevindt zich in urn 4. Het gaat in dit geval om in totaal 455 gram, waarvan 294 gram groter is dan één cm. Ook hier is het grootste fragment dat van het rechter dijbeen (10,7 cm lang). De kleur van de botresten uit urn 4 is hoofdzakelijk grijswit, wat op een goede verbranding duidt, bij een temperatuur tussen 650 en 800 graden Celcius. Tussen de botfragmenten die groter zijn dan één cm bevinden zich gedeelten van de
schedel, bovenkaak, onderkaak, bekken, opperarmbeen, spaakbeen, ellepijp, dijbeen, scheenbeen, knieschijf, wervels, ribben en meerdere beenschachten. Ook hier zijn dus fragmenten van alle lichaamsdelen vertegenwoordigd. Op basis van de fragmenten van een oogkas, het achterhoofd en het feit dat de resten minder robuust zijn, kan worden afgeleid dat het hier waarschijnlijk gaat om de resten van een volwassen vrouw. Op basis van de veranderingen in de schedelnaden kan haar sterfleeftijd geschat worden op 20 tot 40 jaar. De middelste snijtanden uit de onderkaak zijn voor de dood al uitgevallen, want de tandkassen zijn dichtgegroeid. Tussen de crematieresten van urn 1 bevinden zich drie fragmenten van de lichamen van lendenwervels met osteofyten (botachtige puntige uitsteeksels langs de rand van het wervellichaam), ook zijn er veranderingen aan het oppervlak zichtbaar. In urn 4 is één lichaam van een borstwervel aanwezig met dezelfde kenmerken. Dit duidt erop dat beide individuen last hebben gehad van degeneratie van de tussenwervelschijf.7 Dit kan zijn veroorzaakt door een zware fysieke belasting, maar ook toenemende leeftijd en erfelijkheid spelen hierbij een rol. Het gevolg is in eerste instantie alleen pijn in de onderrug. Bij prehistorische mensen was dit een vaak voorkomende aandoening, ook op de relatief jonge leeftijd van de man en de vrouw waarvan de botresten de overblijfselen zijn.
Afb. 4 Crematieresten van een 35- tot 39-jarige man uit urn 1.
Besluit In de jaren omstreeks 1935 is in het dorp Cuijk of in de nabije omgeving ervan kenHoog op de kast
02-2009 binnenwerk.indd 53
|
53
06-04-2009 11:07:20
nelijk een (gedeelte van een) urnenveld opgegraven. Vijf complete urnen zijn, wellicht reeds kort na het vinden, in bezit gekomen van de familie Kortmann. Het bestaan van deze urnen is bij archeologen echter pas bekend geworden in 2005. De urnen dateren uit de Late Bronstijd en/of de Vroege IJzertijd. In twee urnen bevinden zich crematieresten, in de ene urn zijn die van een 35 tot 39 jarige man, bij de andere urn gaat het om de resten van een 20 tot 40 jarige vrouw. Eén urn is op de onderkant van de bodem versierd met een kruisvormig teken. Zowel de plaats van deze versiering als de vorm ervan zijn zeer uitzonderlijk, maar de mogelijke betekenis ervan is niet bekend.8
Drs. Nico Arts Afdeling Archeologie gemeente Eindhoven Deken van Somerenstraat 6 5611 KX Eindhoven n.arts@chello.nl Drs. Steffen Baetsen Archeologisch Instituut Vrije UniversiteitHendrik Brunsting Stichting De Boelelaan 1105 1081 HV Amsterdam s.baetsen@acvu-hbs.nl Dr. Tonnie van de Rijdt Archeologische Ver. Kempen- en Peelland Deken van Somerenstraat 6 5611 KX Eindhoven vdrijdt@iae.nl
Noten 1 Later (1952-1959) was hij onder andere burgemeester van Breda en in de jaren 1959-1974 Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant. 2 Ball 2007, onder meer 271-272; Koeling 2002, 18-19. 3 Zie daarvoor de schema’s van Van den Broeke (1987, 32 en 2005, 610-611). 4 Desittere 1968; Van Heeringen 1992; Kooi 1979; Verlinde 1985. 5 Desittere 1968 (deel B), 19 nr. 3. 6 Voor het onderzoek van deze crematies is gebruik gemaakt van de werken van Kolck 1986, Lovejoy e.a. 1985, McKinley 1989, Smits 2006 en Wahl 1982. 7 Degenerative disc disease. 8 Met dank aan Maarten van Campen (‘s-Gravenhage), Freek en Josee Knoet-Kortmann (Maren-Kessel), Jantinus Koeling (Museum Ceuclum, Cuijk), prof.mr. Tijn Kortmann (Groesbeek), Margriet de Jonge-Kortmann (Venlo), Frans Kortmann (Nuenen) en Peter de Lange van Bergen (Werkgroep Archeologie Cuijk) voor hun hulp bij de totstandkoming van dit artikel. Literatuur Ball, E.A.G., 2007: Het noordoosten van het Land van Cuijk. Een pre- en protohistorisch cultuurlandschap in kaart gebracht. In: R. Jansen & L.P. Louwe Kooijmans (red.), Van contract tot wetenschap. Tien jaar archeologisch onderzoek door Archol BV, 1997-2007, Leiden, 271-292. Broeke, P.W. van den, 1987: De dateringsmiddelen voor de ijzertijd van Zuid-Nederland. In: W.A.B. van der Sanden & P.W. van den Broeke (red.), Getekend zand. Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen. Waalre, 23-43. Broeke, P.W. van den, 2005: IJzersmeden en pottenbaksters. Materiële cultuur en technologie. In: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens en A. van Gijn (red.), Nederland in de prehistorie. Amsterdam, 603-625. Desittere, M., 1968: De urnenveldenkultuur in het gebied tussen Neder-Rijn en Noordzee. (Dissertationes Archaeologicae Gandenses XI, 2 delen). Brugge. Heeringen, R.M., 1992: The Iron Age in the Western Netherlands. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam. Holck, P., 1986: Cremated bones. Oslo. Koeling, J., 2002: Cuijk in de prehistorie. In: H. van Enckevort & J. Thijssen (red.), Cuijk. Een regionaal centrum in de Romeinse tijd. Utrecht, 14-19. Kooi, P.B., 1979: Pre-Roman Urnfields in the North of the Netherlands. Groningen. Lovejoy, C., R. Meindl, T. Pryzbeck & R. Mensfort, 1985: Chronological metamorphosis of the auricular surface of the ilium. A new method for the determination of adult skeletal age at death. American Journal of Physical Anthropology 68, 15-28. McKinley, J.I., 1989: Cremations: expectations, methodologies and realities. In C.A. Roberts, F. Lee & J. Bintliff (red.), Burial archaeology. Current research, methods and developments (British Archaeological Reports, British Series 211). Oxford, 65-76. Smits, E., 2006: Leven en sterven langs de Limes. Proefschrift Universiteit van Amsterdam. Verlinde, A.D., 1985: Die Gräber und Grabfunde der späten Bronzezeit und frühen Eisenzeit in Overijssel, IV. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 35, 231-411. Wahl, J. 1982: Leichenbranduntersuchungen. Ein Übersicht über die Bearbeitungs-, und Aussagemöglichkeiten von Brandgräbern. Prähistorische Zeitschrift 57, 1-125.
54
|
Hoog op de kast
02-2009 binnenwerk.indd 54
06-04-2009 11:07:20
-advertentie-
DURF JIJ EEN BOEKJE OPEN TE DOEN? Studeer je archeologie in Nederland en heb je wat te vertellen? Hazenberg Archeologie geeft je de ruimte...
Hazenberg Archeologie geeft studenten gratis ĂŠĂŠn hele pagina de ruimte in een volgende editie van het blad Westerheem. Diverse studenten gingen je voor. Leef je uit met een kort artikel naar aanleiding van een geschreven paper of een interessante ontdekking. Het moet uiteraard wel over Nederlandse archeologie gaan. Zorg ervoor dat je jouw verhaal (200 - 250 woorden) illustreert met een leuke foto of afbeelding. Deelnemers ontvangen een Hazenberg Archeologie Pakket met daarin onder andere het boek: Romeinen in Valkenburg. Interesse? Stuur dan een email naar: Westerheem@hazenbergarcheologie.nl met daarin je naam, je telefoonnummer en een korte beschrijving van het onderwerp van je artikel.
02-2009 binnenwerk.indd 55
06-04-2009 11:07:22
Voor het gemak Beerputten en afvalverwerking in Alkmaar
Peter Bitter1
Afb. 1 De vondstenlaag wordt in Alkmaar integraal in emmers geborgen en naderhand over een zeef gewassen. Afb. 2 Het bergen van vondsten uit een beerput (Gedempte Nieuwesloot 3, 2008).
56
|
Inleiding In Alkmaar wordt al vele jaren systematisch onderzoek gedaan naar materiële cultuur aan de hand van vondstcomplexen van de Late Middeleeuwen tot de 19e eeuw. Het merendeel is afkomstig uit beerputonderzoek.2 De vondsten worden geïnventariseerd en beschreven met behulp van het Classificatiesysteem voor laat- en postmiddeleeuws keramiek en glas, een typologische methodiek waaraan door een flink aantal onderzoeksinstellingen wordt deelgenomen en die ook wel bekend is onder de oude naam ‘Deventer systeem’. Zo’n vondstcomplex wordt al snel beschouwd als een steekproef van destijds gebruikt huisraad. Geregeld wordt gepoogd om aan de hand van de vondsten een oordeel te vormen over de welstand van een huishouden, waarbij de (archeologische) zeldzaamheid en (ver-
onderstelde) kostbaarheid van bepaalde artikelen of voeding centraal staan. In Alkmaar wordt de vraagstelling de afgelopen jaren evenwel vanuit een ander gezichtspunt benaderd, waarbij uit andere bronnen tevoren al de sociale context wordt bepaald. We proberen welstand te bepalen aan de hand van de grootte van het huis waar de beerput bij is gevonden, schriftelijke bronnen over de bewoners of de waarde van het onroerend goed volgens verkoopprijzen en de aanslag voor de verpondingen. Het onderzoek richt zich vervolgens op verschillen tussen huishoudens van verschillende sociale context.3 Representativiteit van vondstcomplexen is daarbij trouwens een lastig punt, aangezien de enorme variatie aan materialen en gebruiksfuncties al snel tot problemen leidt met statistisch kleine aantallen, ondanks de opmerkelijke hoeveel-
Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 56
06-04-2009 11:07:26
heden die we in Alkmaar inmiddels hebben geborgen. 4 Er wordt eigenlijk weinig stil gestaan bij de vraag, hoe en waarom huisraad en ander afval in een beerput is beland. De beerput diende namelijk primair als opvangreservoir voor uitwerpselen onder een latrine, welke vroeger ook wel werd aangeduid als ‘huisje’, ‘privaat’ of ‘gemak’. Methodisch is dit toch een essentiële kwestie. Het formatieproces is immers bij de analyse van vondstcomplexen cruciaal. In dit verband zal ik niet nader ingaan op post-depositionele formatieprocessen, oftewel de veranderingen in een vondstcomplex nadat dit in de bodem is beland – dit reikt van (aantastende) bodemprocessen tot de wijze van opgraven en vondstverwerking, conservering en inventarisatiemethode. In onderstaand artikel wil ik ingaan op de vraag hoe en waarom vondsten in een beerput kunnen zijn beland. Immers, het merendeel van het huisafval is destijds niet in een beerput gedeponeerd, maar op andere wijze afgevoerd. Met een simpele rekensom is dit aan te geven: als in een huis gemiddeld 5 stuks serviesgoed per jaar worden afgedankt (en dat lijkt me aan de lage kant), dan gaat het bij een aantal van 2000 huizen in de 350 jaar van 1500 tot 1850 om een consumptie van maar liefst 3,5 miljoen stuks! Hiervan is slechts een paar promille in de beerputten terecht gekomen. De kern van dit verhaal gaat over afvalverwerking in de Alkmaarse huishoudens en over de verschillende patronen van depositie van beerputvondsten. Er zijn weinig redenen om aan te nemen dat de Alkmaarse situatie uitzonderlijk was. Stedelijke afvalvoorzieningen De laatmiddeleeuwse steden kenden een relatief grote bevolkingsdichtheid en de stadsbesturen zagen zich vaak genoodzaakt om regels vast te stellen aangaande allerlei vormen van overlast aan naburen. Daarbij is de omgang met afval al vroeg een belangrijk thema in de stedelijke keuren. Ook in Alkmaar komen er in de oudste overgeleverde keuren, van rond 1450, al bepalingen over dit thema voor. Het
wijdverbreide beeld van de middeleeuwse stedeling als viespeuk, wonend in stinkende straten waar het vuil rondzwerft, behoeft zeker een flinke nuancering! Er is nog maar in een handvol steden archiefonderzoek gedaan naar de omgang met afval. Voor Alkmaar heeft de historicus Jurjen Vis de ontwikkeling geschetst van methoden voor afvalafvoer van de Late Middeleeuwen tot aan de bouw van de Huis Vuil Centrale in 1989.5 Onderstaand overzicht is vooral ontleend aan zijn studie. Daarnaast zijn diverse Alkmaarse rechtsbronnen in transcriptie geraadpleegd.6 De vroegste schriftelijke bronnen over afval zijn er in Alkmaar pas uit de 15e eeuw, als gevolg van een gebrekkige overlevering van het schriftelijk materiaal. Er zijn veel stukken verloren gegaan bij plundering en brand in 1517 en bij een binnenbrand in het stadhuis in 1890, maar ook lijken de bestuurders hun administratie bewust niet volledig bewaard te hebben, bijvoorbeeld toen de landvorst in 1514 een groot financieel onderzoek deed in verband met belastingheffingen. Bovendien werden veel stukken weinig zorgvuldig bewaard als ze toch geen rechtskracht meer hadden. Diverse zijn zelfs alleen overgeleverd door de belangstelling van de 18e-eeuwse verzamelaar Simon Eikelenberg. Pas eind 19e eeuw kwam daarin verandering door de inzet van met name C.W. Bruinvis, die op hoge leeftijd in 1900 de eerste archivaris werd en in 1909 tevens museumdirecteur. Het vroegste, bewaarde document met informatie over omgang met afval is de zgn. Oudste Keur, een afschrift van een deel van de toen geldende keuren die rond het midden van de 15e eeuw is samengesteld (afb. 4). Het is onbekend hoeveel eerder het stadsbestuur deze keuren had uitgevaardigd. Over afval in de openbare ruimte zijn de volgende bepalingen opgenomen: “Van ghehele strate te houden. Item elc man sal sijn strate gheheel houden voir sijn erve ende niet verheffen boven sijnre ghebuVoor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 57
|
57
06-04-2009 11:07:27
ere straten hine hebs oirlof7 van den gherechte, noch dair op mis maken noch mis laten legghen langher dan drie daghen, elcx bi II schellinc. Straten scoen te maken. Item elkes saterdachs zal elcman sijn strate scoen maken of scoen doen maken ende dat slijc dair of doen bi III d... Van vuylnis ende mis opter strate. Item so en moet nyemant sijn misse opter straten houden langher dan drie daghen, noch niemant sijn vuylnisse op eens anders erve te brenghen, noch ghien slijc of ander vuylnis te brenghen ander kercken mure, elc op I buete van II scellinc. Van goten. Item die goten ende afterstraten ende die wateringhe tuschen den Coninxwech ende der Leden8 ruym te houden bi VI penning. (...) Van stillen en varkenscoten.9 Item so en moet nyemant stillen noch varkenscoten houden noch maken dair die vuylnisse of opter straten comt elcx bi X scellinc. (...) Van slijc in die Myent.10 Item so en moet men ghien vuylnis noch slick werpen in die vesten, in die Myent ende in die Lede, noch ghien onreyne dinghen dair in waschen, noch ghieten, noch ghien vuylnisse op een halve ruede na enighe platinghe11 te legghen, noch ghien vellen of leer te legghen int water binnen der stede vesten begrepen, elcx bi X scellinc.” Opvallend is dat eenieder zelf verantwoordelijk was voor de straat voor zijn huis en men moest deze zelfs elke zaterdag schoon maken. Dat is niet zo vreemd als het lijkt, want de zorg voor de openbare ruimte voor een huis was destijds slechts in beperkte mate een overheidstaak. Zelfs dienden de aanwonenden zorg te dragen voor onderhoud én voor vernieuwingen van bestratingen en beschoeiingen bij hun huis. Het onderhoud betrof ook goten en stegen tussen de huizen, natuurlijk vooral vanwege de waterafvoer (er waren maar weinig huizen met een dakgoot). Mest en vermoedelijk ook vuilnis mochten hooguit drie dagen op straat blijven liggen. De bepalingen over stillen (privaten) en varkenskotten en die tegen watervervuiling komen we pas verderop in het keurboek
58
|
tegen. Kennelijk zijn deze keuren later bijgevoegd. Opvallend is dat we nergens bepalingen tegenkomen waarin riolen specifiek worden genoemd, terwijl deze toch ook loosden op de grachten. Inmiddels weten we uit archeologisch onderzoek dat deze in de stad bij diverse huizen voorkwamen in plaats van beerputten. We komen ze vooral tegen bij een achtererf dat direct aan het water grensde, maar slechts incidenteel als het riool door de ‘openbare’ weg heen moest en dan met name in de 17e en 18e eeuw. Mogelijk waren ze dermate weinig talrijk dat men ze meestal gedoogde. Een opvallende uitzondering betrof een grachtje (de huidige Breedstraat), waarover de vroedschap op 31 mei 1561 besloot, “dat dije cacsloot gedempt zal worden ende die privaten offgeroeijt, mits, dat een ijgelijk zijn privaet zal op syn eijgen erff maken, niet elders”.12 Hier kregen de bewoners dus de opdracht om beerputten aan te leggen ter vervanging van de privaten op de Kaksloot! Vanaf de 16e eeuw zijn de keurboeken overgeleverd en we zien een toenemende stedelijke zorg voor het schoonhouden van straten en grachten. Diverse oudere keuren werden uitgebreid en er werden nieuwe uitgevaardigd. Daarnaast blijken er van stadswege ook meer voorzieningen te komen. In een keur die is uitgevaardigd tussen 1517 en 1519, werd het verboden om vuilnis “tot enige plaetse te storten anders dan binnen het viercant van den vluisvaten bijder stede dairtoe geordonneert op een boete van drie stuvers”. Dit vierkant van de vuilnisvaten was blijkbaar een centrale stortplaats in de stad, maar de locatie is helaas niet bekend. Een soortgelijke voorziening is ook bekend uit Leiden, waar men in 1507 het vuilnis kon brengen naar een ‘vierkant’ bij het stadhuis. Nog vóór 1530, in een periode overigens waarin de stad Alkmaar een spectaculaire groeifase doormaakte,13 werd deze voorziening uitgebreid met zogeheten vuilniskuilen. Er werd tussen 1524 en 1530 een keur uitgevaardigd dat vuilnis en as alleen gebracht mochten worden “in der stede vuylniscuylen dairtoe geordonneert ende ghemaect”. Een vuilniskuil was
Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 58
06-04-2009 11:07:27
een ommuurde stortplaats, gelegen aan een stadswal of op de hoek van een plein. Hij kon rond of rechthoekig zijn, zonder gemetselde bodem en slechts voorzien van een muurtje van minder dan een meter hoog. De grootte liep uiteen - op een tweetal 18e-eeuwse prenten zijn vuilniskuilen van vier tot vijf meter diameter te zien (afb. 5), maar er moeten ook grotere zijn geweest. Rond het midden van de 16e eeuw waren er verspreid in de stad zes vuilniskuilen en hun aantal nam in de 17e eeuw toe tot tien. De vuilniskuilen bleven eeuwenlang in gebruik. Ze werden pas tussen 1828 en 1870 verwijderd. Het transport van afval ging vooral per schip. Al in de 16e eeuw waren er twee of drie vuilnisschuiten. Deze konden in 1609 elk twee last (4 ton) vervoeren.14 Rond 1635 waren de schuiten dubbel zo groot en tussen 1679/1680 en 1713 voer men met schuiten die 6 lasten konden vervoeren. Met de vuilnisschuit werd huisafval vanaf de kaden opgehaald en werd het afval uit de vuilniskuilen afgevoerd. Het huisafval werd verzameld op een soort vuilnisbelt vlak buiten de Boompoort aan de oostkant van de stad. In 1765 werd verder naar het oosten aan het Zeglis hiervoor een grote asschuur gebouwd. Begin 17e eeuw blijkt men het huisvuil in de wintermaanden op te halen met paard en wagen en met handkarren. In een
02-2009 binnenwerk.indd 59
keur uit 1598 is er sprake van het wekelijks ophalen op dinsdag, vrijdag en zaterdag, maar begin 18e eeuw is dat al dagelijks. Ongetwijfeld zal al in de 15e eeuw stelselmatig toezicht zijn gehouden op de reinheid van de grachten, straten, stegen en goten, maar het is onduidelijk wie daarmee vanuit de stad was belast, mogelijk vanouds de schoutsknechten. Het is niet duidelijk of de aanwonenden dan ook de rommel moesten opruimen van de wekelijkse vrijdag- en zaterdagmarkten en van de vier jaarmarkten (waar vooral vee werd verhandeld!) die een groot deel van de toenmalige grachten besloegen – het lijkt aannemelijk dat er al in de Late Middeleeuwen van stadswege straatvegers werden ingezet om de marktstraten en wegen schoon te maken maar hierover ontbreken de bronnen. Dergelijke werklieden waren in de 16e eeuw het personeel van de stedelijke “fabrycmeesteren” – de ‘stadsfabriek’ was een voorloper van openbare werken. In de meestal vrij summiere en incompleet bewaard gebleven administratie van de fabrieksmeesters komen we slechts incidenteel iets over vuilnis tegen, het eerst in 1562/1563 als “vullisvoerders” worden betaald, maar zonder dat duidelijk is wat hun taken waren. In 1619 is er sprake van de stadsdiepschuit en stads-
Afb. 3 Behalve ecologische resten bevat een doorsnee beerput (fragmenten van) servies met uiteenlopende gebruiksfuncties: van tafelservies, schenk- en kookgerei tot huisraad als pispotten, vuurstolpen enz. Dit is een midden-16eeeuws vondstcomplex (Vondstnr. 89LUTBP).
06-04-2009 11:07:29
Afb. 4 Passages over mest en huisvuil in de Oudste Keur van Alkmaar, midden 15e eeuw (Regionaal Archief Alkmaar).
60
|
diepers, kennelijk in dienst voor (onder andere) het baggeren van grachten, en van “stadswerckers” waarvan de taken niet nader vermeld zijn. In 1622 noteerde men de afrekeningen voor “vullisluiden ende andere stadswerckers” en bij het jaar 1628 staat een soortgelijke tekst. In 1719 werd een reglement voor de vuilnislieden vastgesteld. Het ophalen van huisvuil was niet alleen voorbehouden aan stedelijke werklieden. In 1549 blijkt het ophalen van afval met de vuilnisschuit en het leeghalen van de vuilniskuilen te zijn verpacht aan particulieren die voor dit recht zelfs grif betaalden, inclusief de verplichting om de grachten te baggeren waar ze het vuil vanaf de kaden ophaalden. De pachters hadden hun eigen personeel in dienst. Deze privatisering leidde ook tot nadere regelgeving voor de burgerij. Vanaf 1547 werden er boeten geheven op het weghalen van vuilnis “van de platingen ofte uut die vuylniscuylen” door andere personen dan “dieghene die daertoe geordonneert is van der stede”. Mogelijk was men in dat jaar begonnen met de verpachtingen. In 1598 werd bepaald dat men het huisvuil aan de gracht en in de straat moest aanbieden. Men mocht het alleen nog naar de vuilniskuilen brengen als de vuilnisschuit door vorst niet kon varen. Ook deze regel hield verband met de wijze van verpachting, aangezien de verpachting van de vuilnisschuiten en vuilniskuilen jaarlijks per stadsdeel en/of vuilniskuil werd geveild. Het ophalen van vuilnis met de vuilnisschuit en uit de vuilniskuilen werd tot begin 18e eeuw door de stad verpacht. De jaarlijkse opbrengst hiervan bedroeg in de eerste helft van de 17e eeuw maar liefst zo’n circa 800 tot 1000 gulden, in 1617/1618 zelfs 1581 gulden! Aan het eind van de 17e en begin 18e eeuw was de opbrengst teruggelopen tot circa 300 á 500 gulden. Daarna verpachtte men alleen nog de vuilniskuilen en zorgde de stad zelf voor het aan huis ophalen van het afval. Kennelijk had men hiermee intussen problemen gehad met de pachters. Niet voor niets werd er in 1707 een hernieuwde keur uitgevaardigd voor het
schoon houden van de grachten, die ernstig waren vervuild door zowel “stenen, vulnis als alle soorten van vulligheid”! De verpachtingen werden voortgezet tot 1881, toen de stad besloot tot de instelling van een eigen dienst Gemeente-reiniging. Het belangrijkste bestanddeel van het afval was blijkens de geschriften as – het algemene gebruik van met turf gestookte haardplaatsen voor de verwarming en om op te koken leverde grote hoeveelheden haardas op. Men gebruikte de term “aschluyden” dan ook als synoniem voor “vullisluyden” (bijvoorbeeld in 1719). Vanwege het brandgevaar werden er flinke boetes opgelegd indien men hete haardas in de vuilniskuilen stortte. Bij de belangrijkste stadsvuilniskuil, vlak buiten de Boompoort aan de oostkant van de stad, stond in de 18e eeuw een speciale asschuur. Een ander hoofdbestanddeel was dierlijke mest, door de straatvegers van straat verzameld en in de vuilniskuilen gedaan (dat moeten bij de twee wekelijkse marktdagen en op de vier jaarmarkten aanzien-
Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 60
06-04-2009 11:07:31
lijke hoeveelheden zijn geweest!) of afkomstig uit de huishoudens. Het was voor de inwoners niet ongebruikelijk om een varken of kippen in een hok achter het huis te hebben, maar er waren ook veeboerderijen binnen de vesten (de laatste verdween pas in 1931). En natuurlijk was er de menselijke mest uit de leging van beerputten. Het huishoudelijke keukenafval en het afval van de diverse ambachtslieden maakten dus bepaald niet het hoofdbestanddeel uit van de totale afvalstroom. Dit verklaart ook de economische waarde van het afval. Waarschijnlijk vonden de as en mest veel aftrek bij de boeren in de omgeving. De enorme arealen landbouwterrein in de droogmakerijen, waar vaak een schrale bodem onder vandaan kwam, hebben de vraag vanaf het midden van de 16e eeuw ook enorm gestimuleerd. Het afval werd daarom door de vuilophalers gescheiden in grove resten en zacht materiaal. In de “Ordre en reglement voor de vullisluyden” van 1719 wordt hierover gesteld: “1. De vullisluyden sullen alle werkdagen, gene uijtgesonderd, van des stads burg-
wallen en uijt de straten, elk in haar wijk, moeten versamelen en in hunne schuijten laden, al de asch, hop, stroo, tacken, mollem, gras, en al wat wijders onder den naam van vullis begrepen kan worden, hetzij in potten, ketels of vaten staande, ofte op de straat of wal nedergestort, ende het vullis daar na lossen ter plaatse hen in der tijd aan te wijsen, op een boete van in twee dagen niet te mogen werken. 2. het puijn of de potscherven, die bij geval onder de asch sijn geraakt, sullen sij mede moeten nemen, ende gelijk ook het stroo en ander ruijgte, afsonderlijk van de asch moeten houden, en op een plaats die hun aangewesen sal worden, afgesonderd van de aschstaalen, kuijlen of hoopen moeten lossen. 3. de heete asch sullen sij moeten blussen... etc.” Het grove materiaal werd wel gebruikt als ophogingsmateriaal, bijvoorbeeld bij het aanplempen van land of de aanleg van stadswallen. Zo werden in 1536 lieden betaald die vuilnis hadden vervoerd voor het aanplempen van een stuk water, samen met andere werklui die palen had-
Afb. 5 Een ronde ommuurde vuilniskuil is (middenachter) afgebeeld op deze tekening van de Paardenmarkt te Alkmaar door J.C. Crescent in 1790 (Regionaal Archief Alkmaar).
Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 61
|
61
06-04-2009 11:07:33
Afb. 6 Een vroeg-16eeeuwse afvalkuil, opgegraven bij Lindegracht 51 in 1993.
den aangepunt en geheid. Ze droegen trouwens de fraaie namen Jan Boel en Jaep Vlich. Als het grove afval niet ergens toegepast kon worden, werd het wel gestort op terreinen. In de 17e eeuw pachtte de stad geregeld landerijen in de omgeving om vuilnis op te kunnen storten. In de 18e eeuw wees de stad zelfs ook locaties hiervoor aan in het Alkmaarder stadspark De Hout. Afvalstromen Op grond van schriftelijke bronnen en onze archeologische bevindingen is het mogelijk een reconstructie te maken van de wijzen waarop afval werd afgevoerd, de afvalstromen. Het huisafval werd ongetwijfeld in of bij huis door de bewoners eerst verzameld in een soort afvalemmer, eventueel ook gestort op een eigen afvalhoop. Deze afvalhoop bevond zich in de tuin of in een hoek van de ‘plaats’, het bestrate deel van het achtererf direct bij de achtergevel, waar zich doorgaans bovendien de (achter)keuken bevond. Vermoedelijk was men gewoon om de tuin verder redelijk netjes te houden, vooral bij de grotere woonhuizen waar men zelfs een keurig gazon kon aantreffen als bleekveldje voor het linnen wasgoed.
62
|
Er werd vanouds in huis al een afvalemmer/vuilnisbak gebruikt min of meer zoals we die tegenwoordig kennen, maar dan moeten we ons er een grote variatie aan uitvoeringen bij voorstellen, van mandenwerk, hout, metaal of aardewerk. Hierop wordt gedoeld in het Ordre en reglement voor de vullisluyden van 1719 bij de vermelding dat afval op de kade gestort kan zijn dan wel aangeboden “in potten, ketels of vaten”. Het is bijvoorbeeld ook denkbaar dat men een volgeraakte doofpot die naast de haard stond om as in te verzamelen, gewoon op de kade zette ter leging door de vuilnisman. In 17e- en 18e-eeuwse boedelinventarissen15 komen we in woonvertrekken/keukens nog wel eens een ‘vuilnisblik’ tegen (vermoedelijk van koper). Goedkoop huisraad van hout, mandenwerk of aardewerk werd in boedelinventarissen helaas doorgaans niet vermeld. Het gebruik van een afvalhoop is vrijwel nergens schriftelijk vastgelegd. De enige vermelding die ik ken, komt uit het stadskeurboek van 1618. Het verbod om je eigen vuilnis te laten weghalen door anderen dan degenen die hiertoe van stadswege zijn benoemd, werd toen uitgebreid met de bepalingen dat je het afval uit een eigen vuilniskuil niet mocht ver-
Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 62
06-04-2009 11:07:35
Afb. 7 Een laat-16eeeuwse afvalkuil, met middenin een steelgrape van Weser aardewerk, opgegraven bij Lindegracht 16 in 1995.
kopen, maar dat dit pas verwijderd mocht worden door derden, als dit gemeld was aan de fabrieksmeesters en dezen niet binnen drie of vier dagen waren komen kijken. Of zo’n particuliere vuilniskuil ook was voorzien van een afzetting of muurtje is de vraag – er zijn in elk geval geen regels over opgesteld. Dit leidt voor de archeologen meteen naar een interessant punt: hoe moeten we een ‘afvalkuil’ interpreteren? Hoe kan deze zijn ontstaan? In de eerste plaats is het denkbaar dat de particuliere vuilniskuil, als verzamelpunt voor de afvalhoop, toch een ondiep
ingegraven constructie was. Bij verandering van de tuinindeling en/of de beplanting zal zo’n type kuil al snel worden verspit en alleen nog herkenbaar zijn als een met huisafval vermengd geraakte bovenlaag van de tuin. Het tweede type afvalkuil is aangelegd om het huisafval op het eigen erf definitief in de grond te deponeren. Archeologisch komen we dit laatste type afvalkuilen geregeld tegen. In Alkmaar (en dat kan ook elders het geval zijn) bestaat de inhoud meestal uit reeds vóór deponering omgespit afval, waarbij de scherven van één en dezelfde pot verspreid door de
Afb. 8 Uit een achtersloot bij de huisterp van Kanaaldijk 212 te Koedijk werden deze twee kogelpotten, Siegburg steengoed kan(middenachter) en twee rood aardewerken grapen (voor) geborgen, uit 2e kwart 14e eeuw. Ze waren elk intact in de sloot geworpen en pas naderhand door de gronddruk gebroken.
Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 63
|
63
06-04-2009 11:07:37
hele kuil in de bodem zijn geraakt. Dit moet haast wel het begraven van een afvalhoop betreffen. De aanleg van dergelijke afvalkuilen zal echter zeker geen gewoonte zijn geweest, maar incidenten betreffen. Voor zover mij bekend althans is het niet gebruikelijk om achter één woonhuis een wirwar van afvalkuilen aan te treffen - als je elk jaar meermalen een afvalhoop zou begraven, krijg je er immers honderden per eeuw op één achtererf, plus natuurlijk een aanzienlijke terreinophoging die, zoals we hierboven al zagen, in Alkmaar niet zomaar toegestaan was. Blijkbaar ontstond zo’n afvalkuil dus vooral uit nood, bijvoorbeeld als door een of andere reden het vuilnis niet werd opgehaald of wanneer men geen mogelijkheid of zin had om het naar een stadsvuilniskuil te brengen. De inhoud van een afvalkuil betreft dus meestal een partij afval die in vrij korte tijd (dus ook in een bepaald seizoen) is verzameld. Een speciaal type is de askuil, die ik zou scharen onder de afvalkuilen, maar dan met een groot aandeel as als vulling. Nota bene: ik zou diverse andere typen kuilen dus niet onder het begrip afvalkuil
willen vatten, zoals een beerkuil (een ten behoeve van een latrine gegraven kuil, vaak in rechthoekige vorm, aangepast aan het privaat erboven), een mestkuil (gevuld met dierlijke mest, kennelijk om zich ervan te ontdoen16) of kuilen voor ambachtelijke doeleinden. Een bijzondere depositie is de zogenaamde beerputleging. Als een beerput verstopt raakte door afval of om een andere reden geleegd moest worden, werd de koepel opengebroken en de inhoud verwijderd – vervolgens werd de koepel weer dichtgemetseld. De drek werd normaliter afgevoerd, maar soms werd deze ook ter plekke ergens gedeponeerd, in een oude waterput, kelder of dergelijke, of in een kuil begraven. Een afvalkuil is nog iets anders dan een willekeurige holle ruimte in de bodem, die men heeft volgestort met het afval, zoals een leegstaande kelder, een oude waterput, een (eventueel deels) lege ambachtelijke kuil, een sloot of een laag gelegen deel van een perceel. Daar kan men een elders vergaarde afvalhoop naartoe hebben verplaatst als secundaire depositie, maar ook kan zo’n plek zijn
Afb. 9 Bij Laat 125 wordt in 1997 een kelder opgegraven die midden 17e eeuw was volgestort met rood aardewerken misbaksels. Naderhand blijkt uit archiefonderzoek dat de pottenbakker zijn buurman was.
64
|
Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 64
06-04-2009 11:07:38
gebruikt als een langdurig open liggende stortplaats waar geregeld wat ingeworpen werd. Dit zou de archeoloog niet alleen aan de gelaagde vulling moeten beoordelen, maar ook aan de aanwezigheid van ongebroken aardewerk en aan de ligging van scherven die van dezelfde pot afkomstig zijn. Het nadeel van dergelijke vondstcomplexen is, dat het niet altijd zeker is of het afval wel afkomstig is van het bijgaande huis. Immers, het is denkbaar dat ook anderen er hun rommel in mochten gooien of wellicht zelfs daartoe zijn uitgenodigd door een eigenaar/bewoner die de holte graag snel gedempt zag. Ook is het denkbaar dat de holte is gedempt met grof afval dat de eigenaar heeft betrokken van de vuilnisophalers. Voordat we specifiek naar beerputten gaan kijken, nog een voetnoot. Het hergebruik van grof materiaal uit het opgehaalde vuilnis (na de scheiding van as en mest) ten behoeve van ophogingen is natuurlijk voor archeologen een bekend verschijnsel. Ook elders zijn schriftelijke bronnen over afvalverwerking vaak pas vanaf de 15e eeuw bekend, maar kennen
we de afvalophogingslagen archeologisch al van veel eerdere tijd. Opvallend is dat in die ophogingen de haardas zelden een substantieel onderdeel van de specie vormt. Het is dus de vraag of in het algemeen de systemen voor stedelijke afvalafvoer, met de bijgaande afvalscheiding, al ouder zijn dan de 15e eeuw. In Alkmaar kennen we ophogingen met hoge concentraties afval uit de 14e eeuw. Mogelijk was het ‘vierkant van de vuilnisvaten’ veel eerder aanwezig en werd er ook toen al aan afvalscheiding gedaan! De inhoud van een beerput Een beerput is een ronde of rechthoekige ondergrondse constructie voor de opvang van fecaliën onder een privaat. Verreweg de meeste zijn uitgevoerd met bakstenen wanden en (in Alkmaar althans) afgedekt met een koepel, met een stortkoker onder de ‘poepdoos’. Hierin waren tal van bouwtechnische variaties mogelijk. Soms had een beerput meerdere stortkokers vanwege de aansluiting van meer dan één privaat, soms werd door een veranderde terreininrichting het privaat verplaatst en
Afb. 10 Een 15e-eeuwse ronde beerput met koepel deels nog intact, gevuld met zand, doorsneden door een 16e-eeuwse beerput, opgegraven bij Laat 235 in 2008. Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 65
|
65
06-04-2009 11:07:40
Afb. 11 Een 15e-eeuwse ronde beerput met uitgebouwde stortkoker, met resten van de ingestorte koepel, opgegraven bij Voordam 13 in 2005 (foto Jacobs en Burnier, Amsterdam).
kwam er een nieuwe (secundaire) stortkoker. De meest primitieve beerput had wanden van hout of vlechtwerk en dit was in wezen een verstevigde beerkuil (in Alkmaar zijn deze erg zeldzaam). Hoewel de beerput diende voor de opvang van menselijke uitwerpselen, treffen de archeologen geregeld ook huisafval erin aan, vooral voedselresten en gebroken vaatwerk. De hoeveelheden zijn sterk uiteenlopend en er lijkt hierin geen voorspelbaar patroon aanwezig. Vaak blijken afgedankte voorwerpen (al dan niet gebroken) er compleet ingeworpen te zijn. Het afval werd via de stortkoker in de put gedeponeerd, wat bij deze actie geleid moet hebben tot een soort afvalscheiding. Immers, het was niet verstandig om ook grove bestanddelen erin te werpen die de stortkoker snel zouden blokkeren. Dat verklaart de zeldzaamheid van bijvoorbeeld de grote botten van geslachte dieren in de beerputten, of van ander grof afval zoals grotere stukken hout of leer. Soms werd een beerput opgeschoond en verwijderde men het afval om de put daarna weer in gebruik te nemen. De koepel, die hiervoor werd opengebroken, moest dan
66
|
weer hersteld worden. In zo’n beerput bevindt zich vaak, vooral als de grondwaterstand er hoog is, onderin nog een restant van het afval dat niet volledig is verwijderd. Als een beerput buiten gebruik werd gesteld, liet men hem vaak geheel intact in de bodem en sloot men alleen de stortkoker met hout of grond af. Hij werd ook wel eens nagevuld met kalk, schelpen en/ of grond bij wijze van stankafsluiting. Als hier vondsten (scherven) in zaten, zijn deze dus gerelateerd aan de gebruikte grond en niet direct aan de beerput. In andere gevallen is de koepel (al dan niet opzettelijk) ingestort en is daar grond bovenop gestort. Bij de analyse van beerputvondsten moeten we niet alleen stilstaan bij de hierboven geschetste afvalstromen, maar ook bij de redenen voor de depositie. Veel van de in een beerput gevonden pispotten (of als zodanig gebruikte grapen, herkenbaar aan de typerende kalkaanslag binnenin) zullen afgedankt zijn vanwege breuk bij leging of omdat men de pot bij leging meteen verving door een frisse nieuwe pispot. Een ander stuk servies-
Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 66
06-04-2009 11:07:41
goed (of de scherven ervan) kan in de put zijn geworpen in plaats van in een vuilnisbak om redenen van viezigheid en stank, bijvoorbeeld met een bedorven inhoud of met vieze aanbaksels. Misschien was het ook de kortste weg om even snel servies kwijt te raken, dat sneuvelde bij koken en voedselbereiding in de nabij gelegen (achter)keuken, of bij de afwas die ook in de keuken of op de achterplaats werd gedaan. Op deze wijze individueel en primair in de beerput gedeponeerde objecten kunnen een sterk wisselend percentage vormen van huisafval in een beerputinhoud. Soms bestaat de inhoud zelfs voornamelijk uit rood aardewerken pispotten en grapen. Een grotere portie huisafval kan ineens in de put zijn gedeponeerd wanneer men om een of andere reden geen gelegenheid of zin had om zich ervan te ontdoen via de gebruikelijke wegen (stadsvuilniskuil, vuilnisman). Het kan gaan om het legen van een afvalemmer of het wegruimen van een afvalhoop van het achtererf. Als redenen hiervoor kan men bijvoorbeeld denken aan stankoverlast vanwege bedorven zaken, vooral bij warm weer, of aan problemen met afvalafvoer door slecht weer. Als het zo hard vroor dat de vuilnisschuit niet voer, dan zal het ook niet prettig zijn geweest om je afval zelf naar een
stadsvuilniskuil te brengen. Archeologisch gezien is het helaas moeilijk om zo’n eenmalig gestorte partij afval in een beerput te onderscheiden. Het is bovendien zo, dat het om deze reden in een beerput storten van een partij vuilnis in de loop der tijd meermalen zal zijn voorgekomen. Waarschijnlijk bestaat zelfs het grootste deel van het in Alkmaarse beerputten opgegraven vondstmateriaal uit dergelijke gedeponeerde partijen. We vermoeden dat men nogal eens de afvalemmer ‘voor het gemak’ in de beerput leegde. Daarbij belandden ook allerlei zaden, pitten, schelpen, uiteenlopende soorten bot en ander ecologisch vondstmateriaal erin. Het scherfmateriaal van gebroken vaatwerk ligt inderdaad meestal nog bij elkaar in een beerput. Als dergelijke deposities vooral zouden zijn ontstaan in de winterse perioden, dan zou dit wellicht ook bij ecologisch onderzoek zichtbaar kunnen worden. Een bijkomend archeologisch probleem in Alkmaar is wel, dat de vondsten dan met enig geweld in een put plonsden en, vooral bij een hoge grondwaterspiegel, zich zodanig vermengden met de al aanwezige drab en afval dat dit vrijwel niet leidde tot een herkenbare gelaagdheid van de vulling. Er zijn nog andere mogelijkheden voor een min of meer massale deponering van
Afb. 12 Onderuit de beerput van Voordam 2 kwam in 1992 een verzameling van 25 complete aardewerken pispotten en grapen en slechts één enkele rood aardewerken kom en één Siegburg steengoed kan, circa 1375/1425 (vondstnr 92VDA7BP).
Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 67
|
67
06-04-2009 11:07:42
Afb. 13 Een waterput is destijds gedempt met pottenbakkersafval, door de pottenbakker die er van 1841 tot 1861 woonde (opgraving Schelphoek 2005. Foto ADC Amersfoort).
materiaal in een beerput. Bij een wisseling van bewoners kan oud huisraad met opzet in de beerput zijn gedeponeerd. Dat kan bijvoorbeeld zijn gedaan door nabestaanden die het huis verkochten na overlijden van de bewoner. Behalve huisraad kon ook ander afval op deze wijze in een put belanden. Zo kwam in 1991 op het
achtererf van een pottenbakkerij in een beerput een partij ongebruikt serviesgoed te voorschijn met allerlei bakfouten, die kennelijk als B-kwaliteit handelswaar in voorraad was geweest. Dit kon worden verbonden met de opheffing van het bedrijf in 1620, terwijl de beerput nog ruim een halve eeuw langer in gebruik
Afb. 14 Een kostbare 15eeeuwse bronzen lavabo wordt gevonden in een beerput bij Langestraat 5 in 2007 (Vondstnr. 07LAN28BP2).
68
|
Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 68
06-04-2009 11:07:45
bleek te zijn gebleven.17 Tenslotte is er nog een heel ander type depositie mogelijk, zoals bijvoorbeeld bij de merkwaardige vondst van enkele kostbare metalen voorwerpen in een beerput bij de Langestraat, opgegraven in 2007. Een tinnen bord en kan en een fraaie bronzen lavabo zouden in de 15e eeuw in de beerput kunnen zijn beland, doordat ze per ongeluk in de put vielen bij een poging ze te verstoppen voor plunderaars, bijvoorbeeld bij de onlusten van het Kaas- en Broodvolk in 1491 ...! Ter afsluiting Afval is dus niet systematisch in beerputten gedeponeerd, zoals wel eens wordt gedacht. Het grote verschil tussen het volume aan vondstmateriaal in de Alkmaarse beerputten en een simpele berekening van de keramiekconsumptie, valt alleen te verklaren indien het overgrote merendeel van het afval via georganiseerde afvoersystemen het huis en de stad heeft verlaten. Uit de schriftelijke bronnen blijkt de zorg voor huisvuilafvoer al in de Late Middeleeuwen van stadswege geregeld te zijn. Incidenteel heeft men wel eens een voorwerp in de beerput geworpen en dergelijke incidenten kunnen in de loop der jaren toch ook een zeker volume aan vondstmateriaal teweeg brengen. De grotere hoeveelheden vondsten zullen toch vooral verklaard moeten worden met het storten van partijen afval die eerst zijn verzameld in een afvalemmer, eventueel op een afvalhoop achter huis. Deze ‘gemak-zuchtige’ manier om je van afval te ontdoen kwam geregeld voor, maar was niet echt systematisch. Met enige fantasie zijn er nog allerlei andere redenen te bedenken om vuilnis in een beerput te deponeren, maar ik denk hierboven de belangrijkste wel bij elkaar gezet te hebben. Het zal duidelijk zijn, dat er bij het beoordelen van vondsten uit beerputten rekening gehouden moet worden met verschillende verklaringsmodellen. Het verschil tussen depositie van individuele objecten en depositie van partijen afval is moeilijk grijpbaar. Het eerste lijkt evenwel in kwantitatieve
zin vooral van invloed op de aantallen pispotten (en als pispot gebruikte grapen). Het tweede lijkt de verklaring voor het merendeel van de Alkmaarse beerputvondsten. Het blijft echter zaak om scherp te letten op afwijkingen in de samenstelling van vondstcomplexen ten opzichte van het doorsneebeeld. De grote variatie in de hoeveelheden vondsten in beerputten is voor een belangrijk deel te verklaren uit bovenvermelde factoren. Duidelijk is dat de analyse om statistische redenen vooral gericht moet worden op grotere hoeveelheden vondstmateriaal dan de opbrengst van één enkele doorsnee-beerputopgraving. Daarbij moeten we ons ook steeds realiseren dat breekbare voorwerpen die dagelijks het meest gebruikt werden, het eerst sneuvelden en dus het vondstenspectrum volledig overheersen. Al het andere vondstmateriaal is in de bodem beland door allerlei toevallige en moeilijk voorspelbare omstandigheden. Het speculeren over hun achtergronden is daarmee echter niet minder aantrekkelijk.
Afb. 15 Bronzen lavabo, samen met o.a. een tinnen kan en bord gevonden in een 15e-eeuwse beerput bij Langestraat 5 in 2007 (Vondstnr. 07LAN28BP2).
Archeologisch Centrum C.W. Bruinvis Oudegracht 245 1811 CG Alkmaar pbitter@alkmaar.nl Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 69
|
69
06-04-2009 11:07:46
Noten 1 Met dank aan mijn collega Rob Roedema voor het kritisch lezen en bespreken van de eerste versie van dit artikel. Tenzij anders vermeld, zijn de afbeeldingen afkomstig van de gemeente Alkmaar, afdeling monumentenzorg en archeologie. 2 Gepubliceerde onderzoeksprojecten: Bitter 1995; Bitter e.a. 1997; Ostkamp e.a. 1998; Ostkamp, Roedema & Van Wilgen 2001; Roedema 2004; De Jong-Lambregts e.a. 2007. Thematische publicaties: Bitter, Ostkamp & Roedema 1998; Ostkamp, Roedema & Van Wilgen 2002; Bitter e.a. 2004. 3 Zie Bitter 2007; Bitter 2008; Bitter, in voorbereiding. 4 Een grove schatting is, dat we in Alkmaar inmiddels in fragmenten dan wel compleet zo’n 25.000 à 30.000 stuks vaatwerk van keramiek hebben opgegraven in ongeveer 170 beerputten, daterend van de 14e tot en met de 19e eeuw. 5 Vis 1996. Uit andere steden is weinig bekend, zie De Boer 1983 (Leiden), Hulshof 1995 (Gouda, Haarlem, Leiden), Van Melle 2003, 13-19 (Amsterdam), ’t Jong 2007 en Havers 2007 (Dordrecht). Met Alkmaar vergelijkbare regelgeving en voorzieningen komen ook elders al vroeg voor, zoals allerlei verbodsbepalingen over het storten van afval, het op vaste dagen ophalen van huisvuil door vuilnislieden en de plicht om zaterdags de straat voor je huis te vegen, of op onze vuilniskuilen lijkende stortplaatsen (in Dordrecht waren deze soms zelfs half overdekt). 6 Zie Fasel z.j. Rechtsbronnen deel 1 (Oudste Keur op 33-46) en deel 2, 311-317, met transcripties van de diverse keurboeken. Zie ook Peteri 1913. 7 hine hebs oirlof = tenzij men vergunning heeft 8 De Koningsweg en de Laat waren de meest noordelijke en zuidelijke straten van de binnenstad. 9 stille = privaat, gemak oftewel (toilet)huisje. 10 De Mient is een belangrijke waterloop middenin de stad. Tegenwoordig ligt aan dit water het Waagplein, maar dat is pas in de 17e eeuw ontstaan. 11 platinge = beschoeiing. 12 Peteri 1913, 101. 13 Het aantal huizen nam tussen 1492 en 1519 toe van 1074 naar 1477 huizen (Fasel 1979, 78-93) en de stad groeide daarna nog aanzienlijk. 14 In 1609 wordt gespecificeerd dat de vuilnisschuiten het formaat hadden van een “Pettemerscuyt van middelbare groote ... genomen op 2 lasten” (dat was een waterschuit waarmee men destijds drinkwater ophaalde uit de duinen). 15 Een boedelinventaris is een lijst van iemands bezittingen, notarieel vastgelegd en vaak opgesteld voor een nalatenschap, maar ook wel voor bijvoorbeeld huwelijkse voorwaarden, waarin behalve onroerend goed, contant geld, uitstaande leningen en obligaties en dergelijke, en openstaande schulden, ook roerende goederen worden opgesomd, waaronder het huisraad in het woonhuis (voorzover van enige waarde althans). 16 Mestkuilen worden geregeld gevonden, ook in steden. Ze kunnen er soms worden gerelateerd aan de aanwezigheid van stadsboerderijen. Het zijn vaak keurig gegraven rechthoekige kuilen, opgevuld met mest (met veelal door de inklinking een flinke nazakking als bovenvulling). Ze dienden niet voor tijdelijke opslag, want voor zover mij bekend worden er geen (deels) weer leeggehaalde mestkuilen gevonden. 17 Bitter 1995: beerput 4H. Het pottenbakkersafval was ook in een oude kelder en een waterput gedumpt (Bitter 1995: sporen 2/3F, 3/4B). Een waterput vol pottenbakkersafval uit 1841-1861 werd in 2005 gevonden bij de Schelphoek (Verspay & Ostkamp 2006). Literatuur Bitter, P., 1995: Geworteld in de bodem, (Publicaties over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie, 1) Alkmaar. Bitter, P., 2007: Huis, erf en straat; De stad versteent, in: J. Vis, P. Bitter, H. Kaptein et al, Geschiedenis van Alkmaar, Zwolle, 79-90 en 210-225 (hst. 7 en 17). Bitter, P., 2008: Wealth and waste- aspects of a luxurious lifestyle in Alkmaar. In: M. Gläser (red.), Lübecker Kolloquium zur Stadtarchäologie im Hanseraum, VI: Lifestyle. Luxus in der mittelalterlichen Stadt, Lübeck 2008. Bitter, P., in voorbereiding (2008): Toying with miniature objects. Finds of ‘doll’s items’ from Alkmaar. In H. Clevis (red.), Feestbundel. Bitter, P., J. Dijkstra, R. Roedema & R.P. van Wilgen, 1997: Wonen op Niveau; archeologisch, bouwhistorisch en historisch onderzoek van twee percelen aan de Langestraat, (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie, delen 5 en 5A), Alkmaar. Bitter, P., S. Ostkamp & R. Roedema, 2002: De beerput als bron. Archeologische vondsten van het dagelijks leven in het oude Alkmaar, Alkmaar. Bitter, P., e.a., 2004: De verborgen stad. 750 jaar Alkmaar onder de grond, Alkmaar (tevens themanummer Vormen uit Vuur 186/187). Boer, D.E.H. de, 1983: Beerputten in Leiden. Historische kanttekeningen ten aanzien van aanleg en verbreiding, Bodemonderzoek in Leiden. Jaarverslag 1982, Leiden, 89-92.
70
|
Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 70
06-04-2009 11:07:46
Fasel, W.A., z.j. Rechtsbronnen: De Alkmaarse rechtsbronnen, Gemeente Archief Alkmaar (deel 1: chronologisch gedeelte; deel 2: systematisch gedeelte). Fasel, W.A., 1979: Alkmaar in het drijfzand, Alkmaar. Havers, E., 2007: De Dordtse stadsreiniging in de 17de en 18de eeuw, DiEP. Cultuur historisch magazine Dordrecht regio 6/2007, 18-19. Hulshof, M., 1995: Om het gemeyne welvaren behoeff. Het leefmilieu in Gouda, Haarlem en Leiden circa 14001700, Skript 17, 226-275. Jong, H. ‘t, 2007: Middeleeuws Dordrecht: vuilnisbelt of leefbare stad?, DiEP. Cultuur historisch magazine Dordrecht regio 6/2007, 22-23. Jong-Lambregts, N. de, P. Bitter, L. Verspaij-Frank et al, 2007: Tussen Zwaard en Fortuin. Enkele opgravingen in Alkmaar 2002-2005, (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr. 12) Alkmaar. Melle, M. van, 2003: Vuilnisboekje. Geschiedenis van het Amsterdamse afval, Amsterdam. Ostkamp, S., et al, 1998: Afval van gorters, brouwers en een hospitaal. Archeologisch onderzoek aan het Wortelsteegplein, (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr.6) Alkmaar. Ostkamp, S., R. Roedema & R. van Wilgen, 2001: Gebruikt en gebroken. Vijf eeuwen bewoning op drie lokaties in het oostelijk stadsdeel, (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr. 10) Alkmaar. Ostkamp, S., R. Roedema & R.P. van Wilgen, 2002: The introduction of majolica in Alkmaar. In: J. Veeckman e.a. (red.), Majolica and glass from Italy to Antwerp and beyond. The transfer of technology in the 16th- early 17th century, Antwerpen, 449-464. Peteri, W.B., 1913: Overheidsbemoeingen met stedebouw tot aan den Vrede van Münster, Delft (dissertatie T.H.). Roedema, R., 2004: ‘Een beerput bij de Zijpse kamer’. Een archeologische verkenning van de stadhuistuin. In: J.C.M. Cox et al: “Onse heerlijcke Stadt-huijs binnen Alckmaer”. De geschiedenis van het stadhuis van Alkmaar, Alkmaar, 83-94 en 174-176. Verspay, J., & S. Ostkamp, 2006: Aardewerk, in: A. van Benthem: Alkmaar Schelphoek. Een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven, ADC-Rapport 503, 28-31 en 45-48. Vis, G.N.M., 1996: Van ‘vulliscuyl’ tot Huisvuilcentrale; vuilnis en afval en hun verwerking in Alkmaar en omgeving van de middeleeuwen tot heden, Alkmaar.
-advertentie-
zoekt: REGIOARCHEOLOOG Regio De Vallei ligt centraal in Nederland, tussen de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug, met in het noorden de Randmeren en in het zuiden de Rijn en heeft een rijke historie en schitterende archeologische waarden.
zijn zowel beleidsontwikkelende, adviserende als uitvoerende taken ondergebracht. Van de regio archeoloog wordt verwacht dat hij/zij daarin een pioniersrol vervult, zelfstandig kan werken en enthousiasme voor archeologie kan uitstralen.
De baan van regioarcheoloog is nieuw. Er zijn allerlei taken en verantwoordelijkheden die gemeenten hebben op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg en die (in een aantal Valleigemeenten) nog moeten worden opgepakt.
Wil jij die uitdaging aan? Stuur je sollicitatie dan naar Regio De Vallei, Postbus 9022, 6710 HK EDE of via de mail naar jan.van.den.brink@ede.nl
De samenwerking is opgezet vanuit een groeimodel met aantrekkelijk toekomstperspectief. In de baan
Nadere informatie vind je op onze website www. regiodevallei.nl of je kunt bellen met Jan van den Brink tel 0318-680397 of Charlotte Peen tel 0318-680267.
Voor het gemak
02-2009 binnenwerk.indd 71
|
71
06-04-2009 11:07:47
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Dordrecht Wolbrandskerke, middeleeuws Dordrecht worstelt en komt boven Tom Hos
Afb. 1 De Groote Waard gereconstrueerd. (Foto: Beekman (1919 – 1938)). De historie van Holland en Zeeland kenmerkt zich tot op de dag van vandaag door een voortdurende wisselwerking tussen mens en water. Het gebied rond Dordrecht neemt hierin een speciale plaats in: in 1421 heeft de Sint-Elisabethsvloed een groot deel van het landschap onder water gezet en afgedekt met een dikke laag rivierklei. Hierdoor is een intact middeleeuws landschap bewaard gebleven. Voor archeologen biedt dit een uitstekende mogelijkheid om onderzoek te doen naar het middeleeuwse landschap en hoe de mens dit heeft ingericht. Uiteindelijk hopen ze antwoorden te vinden op vragen hoe het land is ontgonnen en bedijkt, wat er precies is gebeurd voorafgaand aan de St. Elisabethsvloed, hoe de mens deze catastrofe heeft proberen af te wenden en waarom dit uiteindelijk niet is gelukt.
72
|
Het middeleeuwse landschap Het komkleigebied rond Dordrecht behoort tot de Groote Waard (afb. 1). Dit is een veengebied, ingeklemd tussen de Merwede en de Brabantse zandgronden, waardoor rivieren als de Maas en de Dubbel hun weg banen. In de 11e eeuw is de waterstand dusdanig gezakt dat grote delen van het gebied bruikbaar worden voor bewoning. Op de oevers van Mer-
Rondom de stad
02-2009 binnenwerk.indd 72
06-04-2009 11:07:48
wede, Dubbel en Maas ontstaan nederzettingen als Dordrecht, Wolbrandskerke en Erkentrudenkerke. Hoe deze nederzettingen er precies uitzien is niet bekend, maar vermoedelijk regelt iedere nederzetting oorspronkelijk zelf zijn waterhuishouding. Als er in de 13e eeuw weer meer overlast van zee- en rivierwater komt, wordt besloten de waterhuishouding centraal aan te sturen. Dit resulteert in het afdammen van de Dubbel aan het eind van de 13e eeuw en het aanleggen van een ringdijk rond de Groote Waard. Dit zorgt voor een stabiele situatie die meer dan een eeuw standhoudt. In 1421 verdrinkt echter toch een groot deel van het land , na een reeks van overstromingen. Pas in 1607 wordt het eerste gebied door inpoldering weer geschikt voor bewoning. Geen historische kaarten Na de Sint-Elisabethsvloed van 1421 verandert het buitengebied van Dordrecht in een zoetwater getijdengebied dat het middeleeuwse landschap met een soms metersdik pakket rivierklei afdekt. Aangezien de eerste topografische kaarten van het gebied rond Dordrecht uit de 16e eeuw stammen, is de geografische indeling van het gebied vóórdat het verdronk, onbekend. Het is dan ook niet verwonderlijk dat archeologen een gat in de lucht springen wanneer in de zomer van 2006 bij bouwwerkzaamheden de fundamenten van een middeleeuwse kerk tevoorschijn komen (afb. 2). Na opgravingen op het terrein in 2006 en 2007 krijgen archeologen steeds meer zicht op de nederzetting waartoe de kerk behoorde, vermoedelijk Wolbrandskerke, en de plaats die de nederzetting innam in het landschap. Twee perioden Na analyse van de archeologische sporen en vondsten blijkt dat de geschiedenis van de nederzetting in twee perioden kan worden ingedeeld. De eerste periode loopt vanaf de ontginning tot aan het eind van de 13e eeuw. Op een natuurlijke verhoging in het landschap, ongeveer 65 meter ten zuiden van de bedding van de rivier de
Dubbel, verrijst een kerk met een begraafplaats. Hieromheen liggen percelen waarvan de sloten afwateren in de Dubbel. Duikers, waarvan er twee zijn aangetroffen, verbinden het slotenpatroon met de Dubbel en reguleren zo de waterstand in de sloten (afb. 3). Als er in deze periode al een dijk is geweest, is die tijdens de opgraving niet aangetroffen. (afb. 4). De tweede periode loopt vanaf het einde van de 13e eeuw tot aan 1421. Aan het eind van de 13e eeuw wordt de hele infrastructuur van de nederzetting veranderd. De kerk wordt afgebroken en de natuurlijke verhoging wordt extra verhoogd met plaggen klei en veen. Hierop verrijst een nieuwe kerk, opgetrokken uit
Afb. 2 Grondplan van de toren van de kerk.
Afb. 3 Duiker. Rondom de stad
02-2009 binnenwerk.indd 73
|
73
06-04-2009 11:07:51
Afb. 4 Overzichtskaarten periode 1 en 2.
baksteen. Een deel van het dak is bewaard gebleven. Het betreft een leistenen dak met eikenhouten draagbalken en dakbeschot. Het hout is via de Oostzee-route aangevoerd vanuit Polen en Denemarken en dendrochronologisch gedateerd in het tweede kwart van de 14e eeuw. Het hele oude slotenpatroon wordt geÂdempt en een nieuw wordt gegraven. Langs de zuidoever van de Dubbel verrijst een dijk, die net als de opgehoogde bodem onder de kerk wordt opgetrokken uit plaggen klei en veen. Ten zuiden van de dijk wordt een lange sloot gegraven waarin alle perceleringssloten uitmonden. Rond de begraafplaats en kerk wordt een ringgracht gegraven. Opvallend is dat niet alle percelen uit de eerste periode meer gebruikt worden. Enkele blijven braak liggen. Misschien waren ze inmiddels al te nat om te gebruiken (afb. 4). Een verdronken dorp In november 1421 breekt de ringdijk bij Wieldrecht onder het geweld van de SintElisabethsvloed. Zeewater stroomt de Groote Waard in. Een groot aantal stuks vee moet zijn verdronken tijdens deze vloed. In sloten en tegen de oevers van de Dubbel zijn tenminste vier complete skeletten van verdronken kalveren aangetroffen (afb. 5). Bovendien moet het zoute water aanzienlijke schade hebben berokkend aan de landbouwgrond en de gewassen die hierop hebben gestaan. Hoewel de inwoners van Wolbrandskerke het land weer droog proberen te maken,
74
|
moeten ze in november 1424, als een tweede Sint-Elisabethsvloed de ringdijk opnieuw op enkele plaatsen doorbreekt, hun inspanningen definitief opgeven. De bewoners van het dorp kiezen eieren voor hun geld en verlaten het gebied. De kerk wordt afgebroken, een deel van het dak wordt gebruikt om de ringgracht rond de kerk te dempen (afb. 6) en de stenen van de kerk worden ijverig afgebikt om ze elders opnieuw te gebruiken. Onbruikbare elementen als muurankers worden weggegooid. De inwoners Hoewel er nog geen boerderijen van de bewoners van Wolbrandskerke zijn aangetroffen kan er toch al een beeld worden gevormd van hoe het leven in de Middeleeuwen er hier uit moet hebben gezien. Dit kan op basis van het vondstmateriaal en de 160 skeletten die zijn opgegraven en waarvan er nu bijna 100 volledig zijn gedetermineerd. Uit het vondstmateriaal komt een beeld naar voren van een, voor een boerennederzetting, tamelijk welvarende bevolking. In een afvaldump op de zuidoever van de Dubbel zijn steengoed kannen, zilveren munten, bewerkte leren messcheden, een passer en enkele fragmenten van Spaanse borden gevonden die versierd waren met goudluster. Het skeletmateriaal geeft een beeld weer van een hardwerkende, maar redelijk gezonde bevolking. Die goede gezondheid blijkt vooral uit een laag percentage individuen met beenvliesontsteking.
Rondom de stad
02-2009 binnenwerk.indd 74
06-04-2009 11:07:52
Pathologieën op armen en rug geven aan dat de bewoners vaak fysiek zware arbeid moesten verrichten. Opvallend is het skelet van een man. Hij heeft pathologieën op zijn benen die erop wijzen dat hij vaak in gehurkte houding zat. Op zijn armen zijn pathologieën zichtbaar die wijzen op repeterende armbewegingen. Beide aandoeningen kunnen goed ontstaan zijn bij het melken van koeien. Deze pathologieën komen veelvuldig voor, alleen bij deze man is het extra opvallend omdat ze beide duidelijk aanwezig zijn. Sporen van geweld of ziektes zijn op het eerste gezicht niet dominant aanwezig op de begraafplaats. Bij de eerste 100 skeletten zijn 4 individuen die ernstige groeistoornissen hebben gehad (rachitis). Kleine groeistoornissen zijn wel veel aanwezig. Groeistoornissen kunnen wijzen op een periode waarin het individu zwaar ziek of langdurig ondervoed is geweest. Opvallend zijn twee individuen met een afwijking aan de schedel. Eén schedelnaad was bij de geboorte al vergroeid, terwijl dit normaal gesproken pas later gebeurt. Een kind kan immers makkelijker geboren worden als de schedelnaden nog niet vergroeid zijn en bij de geboorte over elkaar heen kunnen schuiven. Een vergroeide schedelnaad heeft misvorming van het hoofd tot gevolg, doordat de hersenen naar één kant minder goed kunnen groeien. Dat er in de begraafplaats twee volwassen individuen aanwezig zijn met deze afwijking, wijst erop dat het hier mogelijk een erfelijke afwijking betreft. Ook het veelvuldig voorkomen van een uitpuilend achterhoofdsbeen (prominentia occipitalis) is een indicatie dat het hier mogelijk een genetisch gesloten gemeenschap betreft. Vervolgonderzoek Langzaam maar zeker krijgen de archeologen een steeds beter beeld van de nederzetting en haar inwoners. Dit beeld zal alleen maar duidelijker worden als in april 2009 een volgend deel van de begraafplaats wordt opgegraven. Wellicht dat dan ook de oudste fase van de kerk onderzocht kan worden.
Om de relatie tussen de nederzetting en het landschap te achterhalen zijn er deelstudies uitgezet. Geologen onderzoeken de relatie tussen de Dubbel en het kleiop-veenlandschap. Botanici bekijken welke natuurlijke planten er in het landschap stonden en welke er door de mens zijn gecultiveerd en historici onderzoeken aanwezige bronnen. Uiteindelijk, als alle deelstudies zijn uitgewerkt en met elkaar zijn vergeleken, hopen de onderzoekers een beeld te krijgen van hoe de mens het landschap heeft ingericht, wat hij gedaan heeft om het water buiten te houden en waarom dit uiteindelijk toch niet is gelukt.
Afb. 5 Skelet van kalf. Afb. 6 Het dak van de kerk gedumpt in een sloot.
1e Bottelroosstraat 3 5644 EV Eindhoven THL.Hos@Dordrecht.nl Rondom de stad
02-2009 binnenwerk.indd 75
|
75
06-04-2009 11:07:56
Wie kent dit?
Alquerque Voorloper van het damspel in Nederland gevonden? Wim van Mourik1
De laatste halve eeuw is er veel onderzoek verricht naar de geschiedenis van het damspel. Het damspel op het 100 veldenbord (met 2 x 20 schijven) is in Nederland voor 1700 ontstaan en is voortgekomen uit het damspel op het 64 veldenbord (met 2 x 12 schijven). Voor ca. 1400 werd hierbij echter niet het ge-
schakeerde bord gebruikt, maar een lijnenbord met 25 speelpunten. Het spel staat internationaal bekend als het alquerque-de-doze, Spaans voor schijvenspel met 12 schijven. Kortweg het ‘alquerque’ genoemd. Op het alquerque-bord wordt gespeeld met 2 x 12 schijven en een onbezet centraal veld in de beginpositie.
Afb. 1 Alfonso X, El Sabio, 1283, alquerque. Spanje geldt tot nu toe als de belangrijkste bron van informatie over alquerque. De fraaiste afbeelding van het spel komt voor in het fameuze spelenboek van Alfonso X de Wijze,
76
|
Koning van Castilië en Leon (afb. 1).2 Het boek verscheen in 1283 als eindresultaat van een opdracht aan de beste kunstenaars van zijn hof om alle belangrijke spelen weer te geven. Uit
Wie kent dit?
02-2009 binnenwerk.indd 76
06-04-2009 11:07:57
vrijwel dezelfde tijd, ca.1250-1300, dateert een handschrift met alquerque uit het klooster Cerne Abbey, Dorsetshire, Engeland.3 In de Turm Rothen in Zwitserland werd een alquerque bodemvondst gedaan uit de 14e-15e eeuw (afb. 2). 4 In Nederland kennen we tot nu toe geen afbeeldingen van het alquerque, maar wel attestaties van Kiliaen e.a. van het woord twaalfstukken.5 Met dit woord wordt volgens Van der Stoep ‘damspel’ bedoeld [aangezien er geen alquerque lijnenborden ooit in ons land zijn gemeld, WvM]. Uit Duitsland was lange tijd wel de term ‘Zwölfstein’ bekend, welke staat voor damspel met 12 schijven, maar geen illustratie die bevestigde dat er sprake was van damspel op een lijnenbord, dus alquerque. De vondst van een 16e-eeuws leerboek, geschreven door de Spanjaard Juan Luis Vives, wierp nieuw licht op de zaak. Juan Luis Vives, als jood al jong naar Brugge uitgeweken, schreef (onder andere) in 1539 het leerboek Latijn en Grieks dat in 1594 door Paul Kauffmann in Nürnberg werd uitgebracht als ‘Colloquia sive Exercitatio latinae linguae’ . Uit deze uitgave blijkt dat in Duitsland met ‘Zwölfstein’ in de 16e eeuw een alquerque-bord werd bedoeld (zie afb. 3). Het alquerque is blijkbaar nog in de 16e eeuw in Noordelijk Europa verspreid en herkenbaar. Zou dit ook voor Nederland gelden? De vraag is dus: heeft iemand ooit ergens een alquerque-afbeelding aangetroffen in Nederland? Wie op internet ‘alquerque’ zoekt, vindt veel afbeeldingen als illustratie, als spelbord, als petroglief (rots-inscriptie) etc. etc. Wie heeft in Nederland het diagram ooit waargenomen ingekrast in bijvoorbeeld hout, in steen of in lei? Wie kan ons attent maken op af beeldingen voorkomend in de Nederlandse literatuur? Reacties graag rechtstreeks naar de auteur van deze oproep, dhr. W.A. van Mourik. Adres: St. Jacobslaan 94, 6533 BV Nijmegen, e-mail: wavanmourik@planet.nl telefoon: 024-3565232.
Afb. 2 Burg Rothen, bodemvondst alquerque, kunstharsafgietsel. Historisches Museum Luzern (foto: Hans Peter Blunier).
Afb. 3 Vives, Juan Luis, Colloquia sive Exercitatio latinae linguae. Heruitgave door Paul Kauffmann, Nürnberg 1594. Noten / Literatuur 1 Wim van Mourik is medewerker van de Koninklijke Nederlandse Dambond (KNDB) en schrijft sinds 1982 rubrieken over oude damborden, historie en iconografie van het damspel. 2 Alfonso X El Sabio, Libro del ajedrez, Dados y Tablas, 1283 (1987). 3 Kruijswijk, K.W., 1966: Algehele historie en bibliografie van het damspel, 47-8. 4 Die Ritter. Katalog der Burgenländischen Landesausstellung 1990 auf der Burg Güssing vom 4. Mai bis 28. Oktober 1990. 5 Stoep, A. van der, 2005: Draughts in relation to chess and alquerque, p. 63. Websites (damspelgeschiedenis) http://www.kndb.nl, zie nrs. Het Damspel, Bondsorgaan, pag. 34-5 (door W.A. van Mourik); http://www.draughtshistory.nl (door dr. A. van der Stoep); http://www.damasweb.com/holandes (door dr. G. Westerveld).
Wie kent dit?
02-2009 binnenwerk.indd 77
|
77
06-04-2009 11:07:58
Literatuurrubrieken
Recensies Anneke van Bergen, Anton Janssen & Wim Tuijn. Verslag van de verzamelde gegevens en vondsten van de Romeinse vindplaats "De Uiversnest" te Deest, gemeente Druten (Gld.). AWN Afdeling Nijmegen e.o., ISBN 978-90-809902-27. Geniet, 62 pp. € 17,50 (bestellen bij de afdeling).
Afb. 1 Verslag “De Uivernest” te Beest. Cover van het besproken boek.
Het is een prachtig verhaal. Op een markt in Deest stond de AWN-afdeling Nijmegen met een promo-kraam, kwam er een vrouw met een plastic tas vol scherven vragen: "Is dit wat ouds?" Het spul bleek gedraaid, vroegRomeins aardewerk, afkomstig van een terrein vlakbij haar boerderij. Omdat dat terrein bedreigd werd door ontzanding, ontfermde de AWN-afdeling zich vanaf dat moment over de vindplaats. De AWN meldde het keurig bij de ROB, uiteindelijk deed de Groningse ARC een opgraving en schreef daarover een rapport1, dat overigens door betrokkenen niet kritiekloos is ontvangen. (Het blijft merkwaardig dat een bedrijf met weinig traditie in Romeinse archeologie deze opdracht krijgt, maar dat mag je geloof ik niet hardop zeggen. Een nadeel van openbare aanbesteding?) Bij de start van de ontzanding bleek de nederzetting veel groter te zijn dan het opgegraven terrein. De AWN kreeg, gesteund door Bureau Archeologie Gemeente Nijmegen, toestemming om waar mogelijk archeologisch onderzoek te doen. Tussen de ontzandingsessies door verzamelden AWN-ers zoveel mogelijk vondsten, met een hoofdrol voor de hiervoor genoemde vrouw van de boerderij, die vrijwel elke dag een rondje deed om archeologisch materiaal te redden uit de klauwen van de bulldozers.
zanding was het niet of nauwelijks mogelijk om grondsporen waar te nemen. Daarom lag de focus op het verzamelen van vondsten. Om een indruk te geven van de omvang van de nederzetting: uiteindelijk zijn 18.000 scherven uit de Romeinse tijd geborgen. Het vondstspectrum toont aan dat de nederzetting is gesticht rond het begin van de jaartelling en is verlaten rond het jaar 100. Het was een burgerlijke nederzetting, behoorlijk geromaniseerd en welvarend, wat blijkt uit het grote aandeel import aardewerk en glas. Toch zijn er geen sporen van stenen gebouwen, zelfs niet van pannendaken: het moet een nederzetting zijn geweest van houten en lemen huizen. Opvallend is verder het grote aandeel paardenbotten, wat een bloeiende paardenfokkerij doet vermoeden. Kennelijk leunde de lokale economie zwaar op de aanwezigheid van militairen in Nijmegen. Toen het Tiende Legioen daar vertrok, hield ook de nederzetting op te bestaan. Het rapport over de archeologische opgraving is door de AWN-afdeling in eigen beheer uitgegeven. Het is werkelijk voorbeeldig. Eens te meer is aangetoond dat het inzetten van de juiste mensen binnen de AWN een minstens net zo professioneel resultaat geeft als de 'professionele' archeologen. En ze zijn een stuk goedkoper. Noot 1. Niewhof, A. e.a. 2004, Een definitief archeologisch onderzoek (DAO) van de Romeinse vindplaats Deest 10, gemeente Druten (Gld.). ARC-Publicaties 93. Paul van der Heijden
De begeleiding van de ontzanding duurde ongeveer een jaar, van begin 2004 tot begin 2005. Vanwege de haast en de wijze van ont-
78
|
* * *
Literatuurrubrieken
02-2009 binnenwerk.indd 78
06-04-2009 11:08:00
Anne de Hingh en Evert van Ginkel, De archeologie van Den Haag. Uitgeverij Matrijs, Utrecht 2009. ISBN 978 90 5345 371 1. 22 x 28 cm, 192 pag.’s, € 24,95 (tot 17 juli, daarna € 29,95). Sinds halverwege de jaren negentig is in Den Haag veel archeologisch onderzoek gedaan met soms spectaculaire resultaten, waaronder de nederzetting en het grafveld uit het Neolithicum in Ypenburg, de vier Romeinse mijlpalen in het Wateringse Veld en het Merovingische krijgersgraf in het duingebied bij Solleveld. Deze vondsten ontbraken in de serie van drie boekjes met een overzicht van de Haagse archeologie, waarvan de laatste in 1993 verscheen. Met ‘De archeologie van Den Haag’ is er weer een actueel overzicht van dit onderzoek voor een breed publiek. Het boek begint met een hoofdstuk over de geologie van Den Haag, die sterk bepalend is geweest voor de ontwikkeling van het gebied, met name door de strandwallen en de getijdegeul De Gantel. Daarna volgen drie hoofdstukken over de Prehistorie (o.a. over neolithische boeren in Ypenburg, bronstijdboeren bij het Bronovo-ziekenhuis en boeren op de oeverwallen van de Gantel), drie hoofdstukken over de Romeinse Tijd (over Cananefaten, leger, Forum Hadriani, (water)wegen en grafgebruik) en vier hoofdstukken over de Middeleeuwen (over Franken en Friezen, landschap en bewoning tussen 1000 en 1350, de eerste eeuwen van ’s Graven Hage, en de kerken, kloosters en gasthuizen). Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de groei van Den Haag na 1600. De tekst wordt overvloedig geïllustreerd met kaarten, foto’s van opgravingen en vondsten, en artists’ impressions. Het boek wordt afgesloten met een literatuurlijst en registers van geografische en persoonsnamen. De archeologie van Den Haag heeft als overzichtswerk van de archeologie in dit gebied één bezwaar: op enkele uitzonderingen na (waaronder Forum Hadriani in Voorburg en het bronstijdmassagraf in Wassenaar) beperkt het zich tot de archeologie van de gemeente Den Haag. Gezien het feit dat de Haagse regio is verdeeld over vier gemeenten (Den Haag, Rijswijk, Leidschendam-Voorburg en Wassenaar) leidt dat tot een onvolledig beeld van het archeologische onderzoek in de regio. Op de kaarten worden nog wel de vindplaatsen in de buurgemeenten aangegeven, maar meestal zonder verdere informatie. Voor Rijswijk heeft stadsarcheoloog Hans Koot gelukkig onlangs een overzicht van het archeologisch onderzoek gemaakt (zie pag. 37 van het februarinummer van Westerheem), maar voor Leidschendam-
Voorburg en Wassenaar (gemeenten zonder stadsarcheoloog) bestaat zo’n overzicht niet. Overigens had ook het Neolithicum in Ypenburg aan het Haagse boek ontbroken, wanneer de gemeente Den Haag dit gebied niet enkele jaren geleden had geannexeerd... Wim van Horssen * * *
Pieter van de Velde, P. (red.) Excavations at Geleen-Janskamperveld 1990-1991 (Analecta Praehistorica Leidensia 39). Faculteit der Archeologie, Leiden, 2007 (2008). Engelstalig, 278 pagina's, geïllustreerd, deels in kleur, prijs 55 €, zie voor bestelinformatie http://www. archaeology.leiden.edu/organisation/ publications/apl39.jsp Het is altijd leuk om de eindpublicatie te lezen van een opgraving waaraan je zelf hebt meegewerkt. Al lezend komen de herinneringen terug, ook die de publicatie nooit zullen halen. “Oh ja, die ene ontzettend diepe kuil” en: “Mijn God, wat was het toen heet...”. Op de opgravingsplattegrond teken je in gedachten de plaats in waar de keten stonden. In dit geval hebben we het over Geleen-Janskamperveld. In 1990 en vooral 1991 voerde de -toen nogRijksuniversiteit Leiden hier een grootschalig nederzettingsonderzoek uit op een terrein dat bedreigd werd door woningbouw. Dankzij de locale archeoloog Harry Vromen was bekend dat hier sporen van de Lineaire Bandkeramiek (LBK) en ook uit de Romeinse tijd verwacht konden worden. De vindplaats is voor 61 % opgegraven en de resultaten stelden zeker niet teleur. Een in twee fasen gebruikte LBKnederzetting van in totaal ruim zestig huizen, deels omringd door een greppelsysteem, nederzettingssporen uit de Vroege IJzertijd en een Late IJzertijd/Romeins grafveld met bijna honderd graven. Het grootste deel van het boek is gewijd aan de analyse van de bandkeramische sporen en vondsten. Achtereenvolgens passeren huizen en andere sporen, gewassen, aardewerk, vuursteen, gebruikssporen, dissels en andere natuurstenen objecten, de chronologie en een analyse van de nederzetting de revue. Met name eindredacteur en auteur van een groot aantal bijdragen Pieter van de Velde heeft het één en ander ook zeer goed methodologisch en statistisch onderbouwd. Zijn ietwat onderkoelde constateringen vinden we her en der terug. Bij een waardering van verschillende beschrijvingsmodellen van versiering van LBK-aardewerk meldt hij bijvoorbeeld: “Taken
Afb. 2 De archeologie van Den Haag. Cover van het besproken boek.
Afb. 3 Een tegel met een ooievaar gevonden in de Bierstraat. Uit: De archeologie van Den Haag.
Literatuurrubrieken
02-2009 binnenwerk.indd 79
|
79
06-04-2009 11:08:01
Afb. 4 Excavations at Geleen-Janskamperveld 1990-1991. Cover van het besproken boek.
Afb. 5 Geleen_JKV_Actie: Hoogleraar Louwe Kooijmans met studenten aan het werk op het Janskamperveld. Foto MarieFrance van Oorsouw.
80
|
to its logical extremes, there should be as many characteristics as there are pots in the study for they have all been handmade, and therefore each and every pot is different.’ en een paar pagina's verder ‘Pots do not exist for the sole benefit of archaeologists, but rather to assist in keeping the ancient households going by their contribution to in the preparation of food.” Het woordje ‘in’ is hier kennelijk aan de over het algemeen degelijk uitgevoerde redactie ontsnapt. Een uitzondering daarop lijkt de bijdrage van Hans Kamermans - over de inzet van digitale meettechnieken bij het veldonderzoek - waarin een typisch Nederlands-Engelse formulering opvalt. Nieuwsgierig makend zijn diverse opmerkingen die verwijzen naar het gegeven dat een deel van het vondstmateriaal inmiddels verdwenen, dan wel weer opgedoken zou zijn. Op pagina 135 lezen we (wederom in de typische stijl van Pieter van de Velde): “After that, the curiously formed sherd disappeared without notice. In July 2005, however, it was returned (together with quite a number of other decorated sherds from fifteen different features in a crate) by an anonymous sender, who pre sumably had guarded it in the meantime. Among the other sherds, a fragment of the same object was found. The sheer quantity of the forwarded sherds made it necessary to re-compute almost all tables and adapt my text in a number of places: needless to say that I am very obliged to Mr/Mrs Anon.” Op pagina 173 staat: “As parts of the f lint assemblage got lost shortly after the excavation, only to be found again years later, the sample for use-wear analysis is unevenly distributed across the excavated area.” en op pagina 189: “The complete blades were drawn after sketches, because the blades were not available anymore at the time of publication.” Eén en ander werpt de vraag op of de conclusies in dit boek anders geweest zouden zijn als al het vondstmateriaal voor ana-
lyse beschikbaar was. En waar zou het nu zijn...? Het boek is geschreven met de collega's uit het vakgebied als doelgroep, dit is uiteraard geen ‘publieksboek’. Zo wordt de vroege LBK-bewoningsperiode van de site bij herhaling geplaatst in de ‘Flomborn phase’, zonder ergens te omschrijven wat die fase nu precies behelst. Dat wordt kennelijk bij het lezerspubliek als bekend verondersteld. Maar voor dat publiek is het een zeer verantwoord en grondig overzichtswerk van het onderzoek op het Janskamperveld. Des te pijnlijker is het gemis van een uitgebreide analyse van het grafveld uit de Late IJzertijd/ Romeinse tijd, die helaas niet voor de totstandkoming van dit boek plaats heeft kunnen vinden. Dit terwijl de nederzettingssporen uit de Vroege IJzertijd in een bijdrage van Leon van Hoof wél uitgebreid aan bod komen. Marie-France van Oorsouw * * *
Eelco Rensink (eindred.), Archeologie en beekdalen. Schatkamers van het verleden. Utrecht, Uitgeverij Matrijs, 2008. ISBN 978-90-5345-349-0. Genaaid geb., geïll., 176 pag., € 34,95 Het beekdal is van oorsprong vaak een zompig gebied, dat periodiek overstroomd wordt en waar het water eeuwenlang vrij spel heeft gehad. De beek zelf is daarbij een stagnerend waterafvoersysteem, vol onvoorspelbare meanders, ongeschikt voor transport over water en een hindernis voor vervoer over land. Beekdalen lijken dan ook een noodzakelijk landschappelijk verschijnsel te zijn dat men zo veel mogelijk moet hebben gemeden. Wellicht ook daarom bevinden zich juist daar tegenwoordig de mooiste plekjes waar de natuur eeuwenlang ongestoord haar gang heeft kunnen gaan. Men woont, leeft, werkt en begraaft de doden immers op de hoger gelegen gebieden en alleen daar, waar de beek op zijn smalst is, weet men de beide oevers met elkaar te verbinden door een brug of een verharde doorwaadbare plaats. Kortom een vergeten gebied in een historisch landschap. Waar het voor mensen onbewoonbaar is, laten zij ook geen sporen achter. Zo richtte de archeologie zich decennialang op de hoge en droge gebieden. Pas de laatste jaren is duidelijk geworden, dat ook de nattere delen van het landschap een belangrijke rol hebben gespeeld in het leven van vroegere bewoners en dat tal van sporen en vondsten daarvan getuigen. Dat
Literatuurrubrieken
02-2009 binnenwerk.indd 80
06-04-2009 11:08:04
beekdalen schatkamers zijn voor biologen en natuurminnaars is bekend, pas nu beseft men, dat beekdalen ook vanuit cultuurhistorisch oogpunt van groot belang zijn. Dit fraai geïllustreerde boek laat een aantal voorbeelden daarvan de revue passeren: mesolithische afvaldumps, offerplaatsen, Romeinse bruggen, middeleeuwse visfuiken, enzovoorts. Elk hoofdstuk neemt één of meer beken op de zandgebieden in ons land voor zijn rekening, van Neerbeek in Zuid-Limburg tot en met de Drentse, Mussel en Ruiten-Aa in het noordoosten van ons land. Het boek is uitgegeven in samenwerking met de RACM en een indrukwekkende lijst auteurs staat garant voor de wetenschappelijke kwaliteit van dit publieksboek. In alfabetische volgorde zijn dat: Philip Bossenbroek, Otto Brinkkemper, Bert Groenewoudt, Henk
Hiddink, Jan-Willem de Kort, Menne Kosian, Frits Laarman, Gilbert Maas, Aukje Mennesvan Zeist, Jan Molema, Marjo Montforts, Marcel Niekus, Eelco Rensink, Michiel Rooke, Jan Roymans, Peter Schut, Dirk van Smeerdijk, Barbara Speleers, Liesbeth Theunissen en Nico Willemse. Feitelijk is het boek een afsluiting van een vierjarig project van de RACM / ROB binnen het thema ‘Archeologie en Landschap’. De beekdalen gaan een nieuwe fase in, waarbij erfgoedzorg, water-, natuur- en landschapsbeheer bij het inrichten en beheer van beekdalen de handen ineenslaan. Archeologie en beekdalen markeert de start van deze ontwikkeling.
Afb. 6 Archeologie en beekdalen. Cover van het besproken boek.
Gerrit Groeneweg
Signalementen De Ouwe Waerelt nr. 24, december 2008 (De Motte, Hist. Ver. voor GoereeOverflakkee) In deze editie van De Ouwe Waerelt een door Vincent van Vilsteren geschreven artikel ‘Een dikke duitser in het Gat’. De auteur is conservator archeologie van het Drents Museum (Assen) en inventariseert al geruime tijd in het water gedeponeerde respectievelijk geraakte voorwerpen, waaronder bronzen potten. In dit artikel gaat het vooral over een in 1980 door vissers uit het Brouwershavense Gat opgehaalde bronzen kookpot. De hoogte van de pot is 40 cm, de grootste uitwendige diameter 39,5 cm en het gewicht is 19,6 kg. Daarmee is het de grootste pot die uit Nederland bekend is. Hij staat op drie leeuwenpoten en aan de binnenzijde van de rand staat een gietersmerk. Aan de buitenzijde bevinden zich vier horizontale ribbels en de pot heeft twee verticale haakoren. Gelet op de vorm past de pot goed bij andere in Nederland, België, Duitsland en Denemarken gevonden exemplaren. Een gietnaad tussen de beide oren wijst op een afkomst uit Noord-Duitsland of Zuid-Denemarken, zij het dat de pot groter is. Ook schragen op de buik wijzen op NoordDuitsland. Datering van dit soort potten is niet eenvoudig, maar de auteur plaatst hem in de 15e, misschien nog begin 16e eeuw. Het Brouwershavense Gat was de toegang tot de in de Middeleeuwen niet onbelangrijke haven van Brouwershaven, maar bovendien onderdeel van de drukbevaren route naar Dor-
drecht en Rotterdam. Van Vilsteren vindt het om verschillende redenen aannemelijk dat de pot als ‘offer’ voor een goede overtocht in het water is gedeponeerd. Aanvullende vondstmeldingen uit Zeeland en Vlaanderen zouden dit kunnen ondersteunen. Van Zuidwest- Nederland is nog een andere bronzen pot bekend die buitengaats werd opgevist, eveneens voor Goeree. Ook uit Vlaanderen is er eentje bekend, gevonden voor de kust van Mariakerke-Raversijde. Jan Coenraadts * * *
RACM, Monumenten van Romeins Nederland, Beschermingsagenda archeologie 2008, Zwolle 2008. ISBN 978 90 400 8569 7. Geïll., 88 pag.’s, € 17,95 Begin dit jaar is het aantal van ruim 1400 archeologische vindplaatsen dat in Nederland wettelijk wordt beschermd met 23 uitgebreid. Omdat in de bestaande lijst de zichtbare monumenten zijn oververtegenwoordigd, zijn voor de nieuwe monumenten veel onzichtbare, met name uit de Romeinse tijd gekozen. De veertien ‘nieuwe’ Romeinse monumenten worden op een toegankelijke wijze besproken in het fraai geïllustreerde boek ‘Monumenten van Romeins Nederland’. Deze monumenten zijn een aquaduct in Literatuurrubrieken
02-2009 binnenwerk.indd 81
|
81
06-04-2009 11:08:04
Afb.7 Neolithische vuurstenen eindschrabber. Uit: Archeologie en beekdalen.
Groesbeek en Nijmegen; een tempelcomplex in Elst; een Romeinse legerplaats in Utrecht; nederzettingen, een weg, een kade, een scheepswrak en een wachttoren in Leidsche Rijn; een legerplaats in Woerden; een kampdorp en een kanaal in Roomburg en een villa in Borgharen. In Utrecht worden bovendien de middeleeuwse resten van kerkgebouwen en de keizerlijke residentie beschermd, in Leidsche Rijn nederzettingen uit de Late IJzertijd en in Borgharen een Merovingisch grafveld. Na de bespreking van de nieuwe Romeinse monumenten worden de acht nieuwe monumenten uit andere tijdvakken kort in beeld gebracht. De hoofdstukken over de monumenten worden voorafgegaan door een inleiding van Jos Bazelmans van de RACM, waarin hij de keuze van de nieuwe monumenten beargumenteert. Het grootste deel van de inleiding bestaat echter uit een pleidooi voor uitbreiding van de historische canon met een aantal archeologische vensters. Het boek wordt besloten met een verklarende woordenlijst, waarnaar bij de opgenomen woorden in de tekst wordt verwezen, en een lijst met aanbevolen literatuur. Wim van Horssen * * *
M.J. Groenendijk met bijdragen van J.C. van Dam en B. Konijnendijk, Ruiters in de Rozendaal, Archeologisch onderzoek naar Rozendaal 9-13. Gemeente Gouda 2008. Geïll., 36 pag. Idem, Speuren naar spelden. Archeologisch onderzoek naar Speldenmakerssteeg 23-31. Gemeente Gouda 2008. Geïll., 39 pag. Bij het onderzoek aan de Rozendaal in de binnenstad van Gouda zijn de resten aangetroffen van wat drie verschillende huizen zijn geweest, waarvan men er één wat uitgebreider heeft kunnen onderzoeken. Op basis van de vondsten kan de bewoning worden gedateerd in de late 17e, maar vooral in de 18e eeuw. Er zijn geen sporen gevonden die op een ambachtelijke nijverheid wijzen. Opvallend is de vondst van negentien (hergebruikte) wandtegeltjes. Twaalf daarvan zijn beschilderd met de afbeelding van een ruiter-te-paard en kunnen gedateerd worden in de periode 1640-’80. Een andere aardige vondst is die van een “eerste steen”, in 1897 gelegd door ene Aaron Cats. Een tweede gevelsteen is van een huismerk voorzien. Zoals dat in Gouda verwacht mag
82
|
worden, besteedt dit basisverslag extra aandacht aan tabakspijpen. Opmerkelijk daarbij is de vondst van fragmenten van vroeg-20eeeuwse gegoten pijpen. Op de locatie aan de Speldemakerssteeg kunnen sporen aanwezig zijn van bewoning en nijverheid vanaf de 14e eeuw, maar de bedreigde bovenlaag beperkt zich tot bewoningniveaus vanaf de 16e-17e eeuw. Binnen de werkput zijn funderingen aangetroffen van vijf huizen, waarvan de buitenmuren waarschijnlijk omstreeks 1500 zijn opgericht. De vloeren ervan zijn elke 50 à 100 jaar opgehoogd. Tijdens het onderzoek is vooral vondstmateriaal uit de 17e-18e eeuw en later verzameld. Opvallend is de vondst van minstens 34 beeldjes van dieren uit wit- en roodbakkende klei: olifanten, giraffen, beren, vissen en eekhoorntjes. Bij één van de onderzochte haardplaatsen zijn verschillende haardstenen en een deksteen gevonden. Twee haardstenen dragen het jaartal “1608” en tonen respectievelijk een (stede?)maagd en een klimmende leeuw in een zogenaamde Hollandse tuin. De deksteen, met het jaartal “1603” draagt het wapenschild van Prins Maurits. Spelden zijn er niet gevonden bij het onderzoek aan de Speldemakerssteeg, evenmin als andere sporen van ambachtelijke nijverheid. * * *
Luit van der Tuuk, Noormannen in de Lage Landen. Handelaren, huurlingen en heersers. Omniboek, Kampen 2008. ISBN 978-90-5977-353-0. Geb., Geïll., 201 pag., € 29,95. Kelten en Vikingen, twee culturen die met elkaar gemeen hebben dat zij enorm veel mensen van allerlei pluimage en vanuit de meest uiteenlopende interessesferen, blijven boeien. Een schier onuitputtelijke reeks publicaties getuigt daarvan. Zo verschillend als de achtergrond van die belangstellenden is, zo verschillend is ook hun kijk op die culturen. De archeologische wereld ziet dat allemaal hooguit glimlachend aan, denkt er het zijne van en beperkt zich tot de analyse van de schaarse aanwijzingen voor het bestaan ervan. Wat de beide culturen bovendien met elkaar gemeen hebben, is dat het weinige dat we ervan denken te weten, afkomstig is uit al dan niet betrouwbare en zeker niet altijd even objectieve schriftelijke bronnen. Tussen al wat de laatste jaren over Vikingen (of in dit geval liever Noormannen, wat niet hetzelfde is) is verschenen, valt dit boek op. In de eerste plaats door zijn vormgeving en talloze fraaie afbeel-
Literatuurrubrieken
02-2009 binnenwerk.indd 82
06-04-2009 11:08:05
dingen. Maar ook door de manier waarop Luit het wel en wee van de Noormannen beschrijft: hun achtergronden, handelsbetrekkingen en politieke krachtmetingen. Vanuit zijn interpretatie van die historische bronnen en zijn visie op het dagelijkse leven van de Noormannen (en –vrouwen), schept hij genuanceerd, uitgebreid, maar ook een prettig leesbaar beeld over de Noormannen, die als handelaren, huurlingen en heersers en in hun strijd tegen de Franken, een belangrijke rol hebben gespeeld in de geschiedenis van het kustgebied van Denemarken tot aan Frans Vlaanderen. Het boek is van een uitgebreide lijst van geraadpleegde literatuur voorzien, maar voetnoten ontbreken. Dat is bijzonder spijtig want juist daarmee missen de stellingen van de auteur een groot deel van hun waarde. * * *
Liesbet Van den Bruel, Archeologisch onderzoek Gemert-Bakel, Berglaren en Molenakker. Inventariserend veldonderzoek-proefsleuven (Archeologisch Centrum Eindhoven rapport 16). Bureau Archeologie gemeente Eindhoven 2008. ISSN 1570-5943. Geïll., 36 pag. In 2007 is in een tweetal plangebieden binnen de bebouwde kom van Gemert-Bakel (N.Br.) een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd. De bodemopbouw van de beide terreinen is ernstig verstoord door woningbouw en –sloop en zandwinning. Het lijkt erop dat de locaties te nat zijn geweest voor een geschikte nederzettingsplaats. De vondst van ijzertijdscherven duidt op een nederzetting in de omgeving. Sporen van zandwinning zijn teruggevonden in de vorm van langgerekte kuilen, die op het eerste zicht aan moestuinbedden doen denken. De sporen zijn echter langer, breder en dieper. Vandaar dat ze ook wel eens ‘lange bedden’ worden genoemd. Het winnen van zand op de onderzochte locatie heeft in de 19e en 20e eeuw plaatsgevonden. * * *
Nieuwsbrief RACM, 4e jrg., nr. 1, januari 2009. ISSN 1872-6461. BOOR nieuws (Nieuwsbrief van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam), nr. 11, winter 2009. ISSN 1874-0561. Geïll., 8 pag. Erfgoedbrief Breda, nr. 10, winter 2008/2009
Afb. 8 Bronzen grape uit het Brouwershavense Gat. Uit: De Ouwe Waerelt.
Nieuwsbrief Monumentenzorg en archeologie gemeente Alkmaar, nr. 26, december 2008. Bij werkzaamheden in de Euro-Maasgeul heeft Rijkswaterstaat de bronzen loop van een kanon gevonden. Uit nader onderzoek van de ruim 3 meter lange en 2.103 kilo wegende vondst is gebleken, dat het een zogenaamde 24-ponder betreft, die men in 1631 voor de Aemilia, het vlaggeschip van Maarten Harpertszn Tromp heeft gegoten. Later is het kanon overgeplaatst naar het oorlogsschip De Eendracht, dat tijdens de Tweede Engelse oorlog in 1665 door vijandelijk vuur is geraakt en samen met onder andere dit fraaie kanon ten onder is gegaan. Het scheepswrak zelf, of wat daarvan nog resteert, ligt enkele kilometers verderop. Het voorgaande publieksgerichte BOORnieuws heeft geheel in het teken van de gemeente Hellevoetsluis gestaan. Dit keer is de brochure geheel gewijd aan de bewoningsgeschiedenis van het grondgebied van de gemeente Spijkenisse. In Breda zijn in 2007 niet minder dan 22 archeologische projecten uitgevoerd. De jongste Erfgoedbrief laat ze één voor één de revue passeren. De meeste projecten zijn beperkt gebleven tot inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. In twee gevallen heeft een opgraving plaatsgevonden. In de Nieuwsbrief van de gemeente Alkmaar vraagt Karin Beemster aandacht voor een 15 cm hoog bekerachtig voorwerp van roodbakkend aardewerk, waarvan de voet in een knop uitloopt, zodat men zo’n beker niet rechtop heeft kunnen neerzetten. Ze zijn bekend als ‘drinkuyt’ of ‘stortbeker’, een drinkbeker die je na lediging omgekeerd op tafel plaatst, zo veronderstelt men tot nu toe. Karin betwijfelt of de beker wel zo geschikt is geweest om uit te drinken, een gaatje in de bodem van de Alkmaarse vondst versterkt die twijfel. Zij verLiteratuurrubrieken
02-2009 binnenwerk.indd 83
|
83
06-04-2009 11:08:06
wijst ook naar Zwolle, waar een ‘drinkuyt’ is opgegraven, die keurig in een strak rieten vlechtwerk is verpakt. De meeste voorbeelden komen uit 15e-eeuwse kloostercontexten. Is het wel een drinkbeker of is het bijvoorbeeld verpakkingsmateriaal dat men na gebruik bij gebrek aan statiegeld gewoon wegsmeet? Afb. 9 Deksteen met het jaartal “1603”, de letters “TG” en het wapenschild van Prins Maurits. Bodemvondst Gouda. Uit: Speuren naar spelden.
Afb. 10 Bronzen mantelspeld. Sleeswijk, Wikinger Museum Haithabu. Uit: Noormannen in de Lage Landen.
84
|
* * *
E. Lohof en P. Ploegaert (met een bijdrage van S. Baetsen), Graven langs de kerk. Archeologisch onderzoek van Julianaplein en De Zwaanstraat in Wijk aan Zee (gemeente Beverwijk) (Rapport 598). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, 2008. ISBN 978-90-5874-635-1. Geïll., 95 pag. M. Opbroek, F. Wijsenbeek en S. Beckerman (met bijdragen van J.W. de Kort, L. Kooistra en M. Niekus, Leek, Leeksterveld. Een Archeologische Begeleiding (Rapport 918). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2008. ISBN 978-90-5874836-7. Geïll., 43 pag. P.G. Alders en A. van Benthem (met bijdragen van J.A.A. Bos & T.J. Bouman, N.L. Jaspers en P. de Rijk), Hotel De Cantharel (gem. Apeldoorn). Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven en opgraving (Rapport 1392). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2008. ISBN 978-90-6836-382-1. Geïll., 49 pag. A. van Benthem, Enkhuizen Vijzelstraat 51. Een archeologische begeleiding (Rapport 1502). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2008. ISBN 978-90-6836492-7. Geïll., 17 pag. De oudste sporen van het archeologische onderzoek in Wijk aan Zee gaan niet verder terug dan de Late Middeleeuwen. Bij het onderzoek is de aandacht vooral uitgegaan naar de bouwhistorische geschiedenis van de kerk aan het Oranjeplein. Dat gebouw is in 1573 verwoest en is in 1609 gedeeltelijk opnieuw opgetrokken. Delen van de verwoeste kerk zijn nog eeuwenlang overeind blijven staan, terwijl aan de nieuwe kerk verschillende verbouwingen hebben plaatsgevonden. Een groot deel van de rapportage heeft betrekking op een (niet representatieve) steekproef onder 60 personen die gedurende de periodes 1420-1573 en 1600-1896 op het bijbehorende kerkhof ter aarde zijn besteld. Opvallend is de aanwezigheid van een relatief groot aantal jongemannen op het kerkhof van het Vissersdorp. Het frequente voorkomen van enkele anatomische varianten, gebitsafwijkingen en bepaalde botveranderingen lijkt te duiden een
vrij gesloten samenleving met een hoge onderlinge verwantschap. De begeleiding in Leek (Gr.) behelst het toezicht op de aanleg van een bedrijvenpark. Daarbij zijn haardkuilen en vuursteenconcentraties uit het Mesolithicum aangetroffen. Ook heeft men er sporen gevonden van een neolithisch graf, evenals paalsporen uit de Bronstijd. De Late Middeleeuwen zijn vertegenwoordigd met paalsporen, waterputten, kuilen en mogelijk een wandgreppel. De laatmiddeleeuwse sporen houden waarschijnlijk verband met een historisch bekende Uithof van het klooster Aduard. Aanleiding tot het onderzoek in Apeldoorn is de voorgenomen uitbreiding van het hotel en het verdiept aanleggen van de parking. Uit de Prehistorie zijn sporen van een spieker, een huisgreppel, paalkuiltjes en greppels tevoorschijn gekomen. Plattegronden en aardewerkscherven uit de Late Middeleeuwen wijzen op een continue bewoning op het terrein tussen circa 1150 en 1500. Tijdens de begeleiding van sloopwerkzaamheden in de oude stadskern van Enkhuizen zijn sporen van bebouwing en bewoning uit de 17e en 18e eeuw aangetroffen. * * *
Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier (Aus der Arbeit des Rheinischen Landesmuseums Trier), Heft 39, 2007. ISSN 0723-8630. Geïll., 127 pag., € 8,--. De titels uit deze bundel spreken voor zich: – Untersuchungen zur Ernährung mit Hilfe der Analyse stabiler Isotope an neolithischen Menschen- und Tierknochen aus Kerpen – Menhir, Grabstele oder Grenzstein? – Ein römisches Haubenhuhn aus der Grabung am Klinikum Mutterhaus in Trier – Neue geophysikalische Prospektionen in der römischen Villenanlage von DuppachWeiermühle – Ein römisches Bronzemedaillon mit Frisierszene aus Trier – Erotische Kunstwerke im Rheinischen Landesmuseum Trier – Römische Ledertangas – zeitlos modisch. Zu einem Neufund aus Trier – Vor 1700 Jahren – Konstantins Erhebung zum Kaiser und die Vergöttlichung seines Vaters Constantius – Grabung Fleischstraße/Metzelstraße: Ent-
Literatuurrubrieken
02-2009 binnenwerk.indd 84
06-04-2009 11:08:08
wicklung eines römischen Stadtviertels / Einblicke in ein mittelalterliches Stadtquartier – Ein Paradoxon der stadttrierischen Münzgeschichte des 12. Jahrhunderts – Zwei barocke Gartenfiguren im Rheinischen Landesmuseum Trier * * *
Archeologie in Limburg, nr. 110, december 2008. ISSN 1384-7538 Een groot deel van deze uitgave is gevuld met een bijdrage van Jo Kempkens (restauratieatelier Restaura), waarin hij aangeeft, hoe de restaurateur in zijn atelier feitelijk het wetenschappelijke onderzoek voortzet, dat de archeoloog bij de opgraving is begonnen. Hij beschrijft daarbij ook wat er zoal komt kijken bij het creëren van uiterst fraaie museumstukken uit schijnbaar vormeloze en onooglijke bodemvondsten. Van groot belang is dat de archeoloog de vaak sterk gecorrodeerde of vervormde voorwerpen herkent en zich realiseert, dat het conserveren ervan al tijdens de opgraving begint. * * *
Verslag van het bureau-onderzoek betreffende de in het verleden uitgevoerde veldkarteringen in de directe omgeving van de Rijksweg N33 tussen Bareveld en Zuidbroek (Uitgevoerd door de Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum te Veendam in de periode 1982 t/m 1987). Veendam 2008 Op verzoek van Vestigia Archeologie en Cultuurhistorie heeft de Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum een overzicht gemaakt van de resultaten van door haar uitgevoerde veldverkenningen langs de N33 tussen Bareveld en Zuidbroek. De veldverkenningen zijn in 1982 t/m 1997 uitgevoerd met het oog op de plannen tot verbreding van die rijksweg. Men heeft vooral gelet op vuursteenartefacten en houtskoolfragmenten, waaronder verbrande hazelnootdoppen, uit het Mesolithicum en het Jong-Paleolithicum (tot 4950 voor Chr.). Naast losse vuursteenvondsten is de vermoedelijke ligging van een aantal mesolithische nederzettingen in kaart gebracht. * * *
Vormen uit Vuur (Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas), nr. 203, 2008/4. ISSN 0927-748X. Adri van der Meulen en Paul Smeele publiceren in deze editie de resultaten van hun grondig onderzoek in kunsthistorische en archivalische bronnen naar de relatie tussen Oosterhoutse schippers en de aardewerkhandel in Rotterdam in de 18e en 19e eeuw. Rotterdam telt dan slechts enkele pottenbakkerijen, in 1756 wordt de laatste geliquideerd. Vanouds is de stad dan ook aangewezen op de aanvoer vanuit andere centra. De handel concentreert zich vooral op en rondom pottenschuiten aan de Wolfshoek. Oosterhoutse schippers spelen daarin een cruciale rol en naast het aardewerk uit Friesland, moet ook dat uit Oosterhout in de 18e en 19e eeuw een belangrijk aandeel hebben gehad in de samenstelling van het gebruiksaardewerk in de Rotterdamse huishoudens.
Afb. 11 Romeins tanga-slipje uit de Walramneustrasse te Trier. Uit: Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier.
* * *
H.A.C. Fermin en Michel Groothedde, IJzertijd tussen Bajes en Wambuis. Archeologisch onderzoek op het Jeugdgevangenisterrein in Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 46). ISBN 978-90-77587553. Geïll., 63 pag., bijlage op CD-ROM. Nummer 46 uit de reeks Zutphense Archeologische Publicaties betreft het verslag van het onderzoek van een groot onbebouwd terrein binnen de bebouwde kom van Zutphen. Op de locatie van voormalige sportvelden en tuinen van de Jeugdgevangenis is woningbouw gepland. Tot ieders verrassing levert de opgraving twee nederzettingen uit de IJzertijd op: schuren, spiekers en kuilen uit de Vroege IJzertijd en een boerderij met woon- en staldeel, vijf tot acht spiekers en verschillende kuilen uit de Late IJzertijd. Dat betekent dus een bewoningshiaat van de 5e tot de 2e eeuw voor Chr. Mogelijk houdt dit verband met de lage ligging van het terrein. Uit de Middeleeuwen dateert een lange rechte laatmiddeleeuwse greppel. De greppel wordt over de hele lengte geflankeerd door paalsporen. Men gaat er vanuit, dat hier een forse vlechtwerkwand of andere afzetting heeft gestaan. In het noordwesten wordt de opgravingslocatie begrensd door een voormalige vestinggracht uit 1796. Het grachtensysteem is in verschillende fasen gedempt, onder andere door de gracht tot 1928 te gebruiken als gemeentelijke vuilstortplaats. Literatuurrubrieken
02-2009 binnenwerk.indd 85
|
85
06-04-2009 11:08:08
Brabants Heem, 60e jrg., nr. 3-4, 2008. ISSN 0166-431X. Noordbrabants historisch nieuwsblad, 22e jrg., nr. 4, december 2008. ISSN 1381-4222. Afb. 12 Theepot met korenbloemdecoratie, XXa, Villleroy & Boch. Bodemvondst Zutphen. Uit: IJzertijd tussen Bajes en Wambuis.
De beide tijdschriften zijn dit keer gelijktijdig verschenen en staan beide nagenoeg geheel in het teken van Religieus Erfgoed, het erfgoedthema van 2008. Zowel in Den Bosch als in Geffen is de afgelopen decennia sgrafitto- en ringelooraardewerk gevonden met daarop de tekens van de drie maagdheiligen Catharina, Barbara en Agatha. De betekenis van deze heiligen in laatmiddeleeuws ’s-Hertogenbosch en hoe men er in is geslaagd hun symbolen op de borden en kannen te identificeren, wordt door Eddie Nijhof en Hans Janssen in Brabants Heem belicht. Nader onderzoek van een aantal kartonnen dozen met scherven uit Geffen in de kelder van de lokale heemkundekring heeft eveneens potscherven met dergelijke symbolen opgeleverd. De vondst uit Geffen wordt door Peter van Nistelrooij in het Noordbrabants historisch nieuwsblad beschreven. * * *
Notae Praehistoricae (Bulletin / Informatieblad Studia Praehistorica Belgica Liège / Leuven, volume 28), Leuven 2008. Geïll., 140 pag.
Afb. 13 Samengestelde foto van de voorzijde van een gouden pseudo munthanger uit de omgeving van Warfhuizen, 9e eeuw. Uit: Paleo-aktueel 19.
86
|
Op 13 december vond in Leuven de jaarlijkse contactdag van de ‘Contactgroep Prehistorie’ plaats. Een internationale keur aan prehistorici presenteerde er de resultaten van hun onderzoek. De voordrachten van het symposium zijn in deze editie van Notae Prehistoricae opgenomen. De bundel is te downloaden van de website van de contactgroep: http://www.naturalsciences.be/mars/groups/ fnrs-contact-group/notae-praehistoricae en omvat de volgende bijdragen: – Apport à la chronologie absolute des minières néolithiques de Spiennes; – Boomvallen met debitagemateriaal en enkele secundaire vondsten te Opwijk; – L’industrie lithique MK du site du Rocher du Vieux Château à Pont-de-Bonne (Modave) à travers les collections muséales; – The Godwin Ridge, Over, Cambridgeshire. A (Wet-) Landscape Corridor; – Federmessersites te Lommel - Maatheide (prov.Limb., B). De opgravingscampagne van 2008; – Laatneolithische landschappelijke ontwikkeling van de vallei van de Molse Nete (Lommel, prov.Limb., B);
– Sondages archéologiques au sein des dépôts du Pléistocène supérieur préservés sur le Mont Saint-Martin à Liège; – Een klokbekergraf te Sint-Denijs-Westrem – Flanders Expo (Gent, prov. O.-Vl.); – Indices d’extraction minière néolithique à Obourg - Le Village; – Une hache et son contexte néolithique à Ophain - Bois-Seigneur-Isaac, au lieu-dit les Belles Pierres; – De waardering van een gestratifieerd finaalpaleolithisch en mesolithisch sitecomplex in de Noorderkempen (gem. Oud-Turnhout en Arendonk); – Prospectie en waarderingsonderzoek te Averbode Bos en heide (prov. Vlaams-Brab.); – Lithica: een databank voor de registratie van lithisch materiaal; – Prospectie- en evaluatieonderzoek in het kader van het Sigmaplan in de Wijmeersen (gem. Schellebelle, O.-Vl.); – Surface scatters, armatures, and foragerfarmer contact in a ‘frontier zone’; – Opglabbeek - Ruiterskuil 2. Late Mesolithic settlement complexity on the Kempen plateau; – The horses of Mesvin IV (prov. Hainaut); – The Early Middle Palaeolithic Site of Kesselt - Op de Schans (Belgian Limburg); – Tussen Graetheide en Heeswater. Nieuw zicht op de bandkeramische bewoningsgeschiedenis van de Caberg bij Maastricht (NL). * * *
as. (Archäologie schweiz . archéologie suisse . archeologia svizzera), 31e jrg., nr. 2 (juni, 84 pag., CHF 18,--) en nr. 3 (september, 48 pag., CHF 12,--). ISSN 0255-9005. Het extra dikke juni-nummer is gewijd aan samenwerking op het gebied van archeologie langs een belangrijke Europese noord-zuid as, het Alpenrijndal (drei Länder, ein Kulturraum) met bijdragen over Steentijd, Bronstijd, IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Op dit moment staan bijna 900 natuur- en erfgoedmonumenten op de werelderfgoedlijst van UNESCO, ons land telt er zeven. Nieuwe kandidaten zijn de inmiddels talrijke resten van oevernederzettingen uit Neolithicum en Bronstijd die perfect geconserveerd zijn achtergebleven op de bodem van de talloze meren in het Alpengebied. Op dit moment zijn er ruim 750 bekend, de meeste ervan liggen in Zwitserse Alpen. In de loop van dit jaar wordt bekend of ook deze onzichtbare fenomenen op de prestigieuze erfgoedlijst geplaatst worden.
Literatuurrubrieken
02-2009 binnenwerk.indd 86
06-04-2009 11:08:10
Behalve aan deze UNESCO-kandidatuur wordt in de september-editie van as. aandacht besteed aan onder andere archeologische prospectie in de Berner Alpen, aan het onderzoek in Avenches (het Romeinse Aventicum, hoofdstad van de Helvertiërs) en aan de berging van een enorm grote voorraadpot uit de Late Bronstijd. * * *
Remco van Diepen e.a., Speuren naar het verleden (Cutltuurhistorisch jaarboek voor Flevoland, 18e jaarboek). Nieuw Erfgoedcentrum Lelystad, 2008. ISBN 978-90-72380-96-8. Geïll., 180 pag., € 16,50. In dit jaarboek worden weer uiteenlopende facetten van het verleden van Flevoland belicht, zoals de voedselvoorziening tijdens WO II, de ontwikkeling van het katholicisme in de polder, de boerderijbouw in Wieringermeer en NOP en een verslag van het symposium ‘Die groote leegte’ over de toekomst van het Markermeer. Een belangrijk deel van het verleden van Flevoland bevindt zich onder het maaiveld. Daarvan getuigen bijdragen van Dick Velthuizen (Archeologische kroniek) en van de scheepsarcheologen André van Holk, Alice Overmeer en Reinder Reinders (Een Scandinavische vrachtvaarder uit de Late Middeleeuwen; het onderzoek van een scheepswrak in de Noordoostpolder). Op dit moment bevinden er zich nog zo’n 80 scheepswrakken in de bodem van de provincie Flevoland. Voor een deel ervan zijn conserverende maatregelen getroffen, maar voor ruim 40 stuks is bescherming niet of nauwelijks mogelijk. Een positieve ontwikkeling is de samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot maritieme archeologie tussen de provincie Flevoland, de gemeente Lelystad, Nieuw Land, de RUG en de RACM. De overeenkomst beoogt het instellen van een Flevoland-leerstoel Maritieme Archeologie aan de RUG, het verzorgen van onderwijs en het organiseren
van een jaarlijkse International Fieldschool for Maritime Archaeology Flevoland (IFMAF). De IFMAF is in augustus 2008 van start gegaan. Vooruitlopend daarop is in de zomer van 2007 een eerste scheepsarcheologische verkenning uitgevoerd. Daartoe heeft men gekozen voor een laatmiddeleeuws schip dat onbeschermd onder het maaiveld bij Creil in de Noordoostpolder ligt. In dit jaarboek worden de resultaten van die verkenning gepresenteerd. Het blijkt om een 16e-eeuws overnaads gebouwd vrachtschip te gaan, 18 tot 20 meter lang en afkomstig van een Scandinavische scheepswerf. Opvallend is, dat uit deze periode al verschillende Scandinavische vrachtschepen uit de voormalige Zuiderzee bekend zijn, terwijl vrachtschepen met duidelijke ‘Nederlandse’ kenmerken tot nu toe ontbreken. * * *
Paleo-Aktueel, nummer 19. GIA / Barkhuis Groningen 2008. ISBN 978-90779224607 / ISSN 1572-6622. Geïll. (voor het eerst in kleur), 225 pag., € 19,90. Traditiegetrouw biedt de bundel weer een fraaie weergave van de veelzijdige aspecten van de activiteiten van de medewerkers van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA). De meeste aandacht gaat ook dit keer uit naar de steentijdpopulatie in de provincies Groningen en Drenthe. De nadruk ligt daarbij op het Midden-Paleolithicum, zoals een concentratie van artefacten van Neanderthalers in Drenthe en de beschrijvingen van bladspitsen uit dezelfde periode. Het Mesolithicum is in de bundel vertegenwoordigd met een bijdrage over de mogelijke functie van ‘geröllkeulen’ en ‘spitzhauen’ (rolhamers) en over trapeziumvormige microlieten. Het Neolithicum krijgt de aandacht in de vorm van artefacten uit Swifterbant, een bijlafslag in rode Helgoland vuursteen. Samen met bijdragen over onder andere een
Afb. 14 Kan met de symbolen van Catharina, Barbara en Agatha in ringeloortechniek. Bodemvondst Den Bosch 1976. Uit: Brabants Heem.
Literatuurrubrieken
02-2009 binnenwerk.indd 87
|
87
06-04-2009 11:08:11
Afb. 15 Pauwenfibela, brons, 5e-6e eeuw. Bodemvondst Liechtenstein. Uit: AS.
middeleeuwse gouden hanger uit de omgeving van Warf huizen, een herinterpretatie van de vondst van de skeletten van twee terechtgestelde jongemannen en van een (door hen misbruikt?) kalf (Kroddeburen, periode 1460-1640) en de beschrijving van het onderzoek aan een laatmiddeleeuwse scheepswrak in de Noordoostpolder, is de redactie van Paleo-Actueel er weer in geslaagd een aantrekkelijke bundel uit te geven. Een uitgebreider verslag van het onderzoek aan het scheepswrak in de Noordoostpolder is overigens nagenoeg tegelijkertijd verschenen in Sporen uit het Verleden, het 18e cultuurhistorisch jaarboek van Flevoland. * * *
Nieuwe Drentse Volksalmanak, 125e jaar. Assen 2008. ISBN 978-90-232-4477-6. Zw./w.-ill., 266 pag., € 15,85 De Nieuwe Drentse Volksalmanak bestaat nu 125 jaar. Sinds 1883 is de almanak uitgegroeid tot hét historische en archeologische jaarboek van Drenthe. Qua aantal pagina’s zijn in deze bundel de regionale geschiedenis en de archeologie nagenoeg gelijk vertegenwoordigd. De archeologische bijdragen beginnen met een artikel van Leo Verhart, waarin deze stap voor stap J.W. Holwerda volgt op diens eerste schreden in de Nederlandse archeologie. Haarfijn analyseert de auteur hoe het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden langzamerhand zijn grip op het archeologische onderzoek in de noordelijke provincies verliest. Onder de titel ‘Een vondst waar de vonken vanaf vlogen’, beschrijft Jaap Beuker de vondst van een brokje pyriet bij een hunebed in de buurt van Emmen. Het pyriet kan zijn gebruikt bij het maken van vuur. De metaalverbinding komt ter plaatse van nature niet voor: mogelijk maakt de vondst deel uit van een grafgift uit de trechterbekercultuur. Het is al weer 20 jaar geleden dat bij Hoogersmilde een mesolithische vuursteenwerkplaats is aangetroffen, waar de prehistorische
88
|
mens vuursteenknollen op hun geschiktheid voor verdere bewerking heeft getest en verder bewerkte. De vondst en vindplaats worden uitgebreid beschreven door Richard Fens, Marcel Niekus en Frans de Vries. Ook analyseren zij de verschillen tussen het materiaal uit Hoogersmilde met dat van vergelijkbare werkplaatsen in Uffelte, Rolde, Emmen en Donderen. Wijnand van der Sanden en Saïd Mooijman beschrijven een archeologisch monument bij Oosterhesselen, dat onder het intrigerende toponiem ‘Hunnenkerkhof’ bekend staat. De geschiedenis van de locatie als grafveld gaat in ieder geval terug tot de Midden-Bronstijd. Een ander toponiem in de directe omgeving, de “Grevenberg”, zou verband kunnen houden met dit grafveld. Mogelijk is het veel later als galgenberg in gebruik genomen. Janneke Hielkema beschrijft vervolgens een tweetal kuilen uit de IJzertijd in Donderen. De kuilen hebben vermoedelijk oorspronkelijk als waterput gediend, waarna men, mogelijk bij wijze van verlatingsritueel, in elk van de kuilen minimaal negen aarden potten deponeerde. In de Drentse en Asser Courant van 23 december 1858 is een bericht opgenomen, waarin melding wordt gemaakt van de vondst van een tweetal verschillende typen stijgbeugels in Zwinderen. De polderwerker die de vondst deed heeft ze “aan den heer Burgemeester ter hand gesteld die ze denkelijk aan het museum van oudheden in Drenthe zal zenden”, aldus het krantenbericht. Vincent van Vilsteren heeft de beide stijgbeugels aan een onderzoek onderworpen. Typologisch zijn ze, aldus Van Vilsteren, in de 11e eeuw te plaatsen, zelfs misschien nog iets vroeger. Wellicht zijn de stijgbeugels ritueel gedeponeerd bij een doorwaadbare plaats in het Loodiep. Ook kunnen ze een aanwijzing zijn voor het bestaan van een lokale prefeodale adel in de 10e of 11e eeuw. Een heel ander onderwerp behandelt Wijnand van der Sanden, namelijk de (archeologische) geschiedenis van de Drentse bever. Hij sluit de reeks archeologische berichtgevingen tenslotte af met de ‘Archeologische kroniek van Drenthe 2006-2007’. Zowel professionele onderzoekers als amateur-historici en –archeologen geven in deze jubileumbundel een toegankelijke presentatie van het lange en rijkgeschakeerde verleden van Drenthe. Rest mij nog de provincie Drenthe geluk te wensen met het jubileum van de Nieuwe Drentse Volksalmanak.
Gerrit Groeneweg
Literatuurrubrieken
02-2009 binnenwerk.indd 88
06-04-2009 11:08:12
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws). Deadline voor WIU 2009-2 (april): 15 februari. Afb. 1 Fragment van een schotel met tekst, 19A. Foto: Joanneke Hees (uit Nieuwsbrief AWLV).
Binnen sommige afdelingen van de AWN wordt het archeologisch werk vrijwel uitsluitend uitgevoerd door regionale of lokale werkgroepen. Soms doen die in een eigen periodiek verslag van hun werkzaamheden. WIU besteedt ook aandacht aan die periodieken, voor zover aanwezig.
AWLV-nieuwsbrief nr. 24, februari 2009 (Afd. 7 - Den Haag e.o. / AW Leidschendam-Voorburg) In deze nieuwsbrief weinig ‘graafnieuws’, maar er zijn plannen voor een website, er komt een historisch informatiepunt Leidschendam-Voorburg (L-V), een tentoonstelling Pact van Duivenvoorde, er is een symposiumbundel over Forum Hadriani én… het lekkende plafond en de deur van de werkruimte zijn gerepareerd. Het is de bedoeling straks ook de nieuwsbrieven op de website te zetten. Ideeën voor sponsoring en het bijhouden van de website zijn welkom. De AWLV kon commentaar inbrengen op de conceptnota archeologie van L-V. De gemeente wil een regio-archeoloog voor de drie Pactgemeenten L-V, Wassenaar en Voorschoten. Enkele AWLV’ers hadden een gesprek met de wethouder over het archeologiebeleid en de rol die de werkgroep hierin kan spelen. De bibliotheek van L-V is bezig een historisch informatiepunt in te richten (opening begin april), waarbij een belangrijke rol voor de AWLV is weggelegd. Een mooie gelegenheid voor de werkgroep om zich te presenteren. Dit geldt ook voor de tentoonstelling n.a.v. het samenwerkingsverband tussen de bovenge-
noemde drie gemeenten o.m. op archeologisch gebied. De tentoonstelling zal in alle drie gemeenten zijn te zien met vondsten uit de drie gemeenten. Lid ‘op afstand’ Gajus Scheltema schreef een boek over megalieten in Jordanië, waar hij enkele jaren Nederlands ambassadeur was, maar tegelijk ook archeologisch bezig was. In Makkum/Harlingen lag de oplossing voor het thuisbrengen van een al zo’n 20 jaar in de vitrine liggende scherf van een schotel met het fragment van een tekst (“…meid kool op de tafel…”) (afb. 1). Twee nieuwe leden Hans en Inge zetten de zaak in beweging. De spreukschotel dateert waarschijnlijk uit 19A.
OWD-berichten-jubileumuitgave, december 2008 (Afd. 7 - Den Haag e.o. / OW Delft)
De Oudheidkundige Werkgroep Delft vierde in 2008 het 25-jarig bestaan en bracht daarom een mooi jubileumnummer uit. Gesteund door trouwe donateurs en een groeiend ledental ziet voorzitter Gerda Flik de toekomst met vertrouwen tegemoet. Een belangrijke gebeurtenis in de afgelopen 25 jaar was de benoeWerk in uitvoering
02-2009 binnenwerk.indd 89
|
89
06-04-2009 11:08:13
ming van een stadsarcheoloog in vaste dienst, iets waar de OWD zich sterk voor maakte. In dit nummer terugblikken op archeologisch onderzoek in Delft e.o. waar OWD’ers aan meewerkten: – o.l.v. Hans Koot in Rijswijk (De Schilp): van neol tot rom); – o.l.v. Epko Bult diverse opgravingen naar het vrouwenklooster Koningsveld, gesticht in 1252 en in 1572/73 op bevel van Willem van Oranje gesloopt (afb. 2); – Markt, waar graven moesten worden verwijderd en het werk even stil lag vanwege de bijzetting van Juliana; – het Ursulaklooster (ca. 1450-1596), waar later de Vlaamse wijk werd gebouwd en waar o.m. een van de grootste Delftse plateelovens (ca. 1700) werd ontdekt (‘Het Hart’). In dit nummer ook interessante verslagen van lezingen die naderhand over de verschillende onderzoeken zijn gegeven. Het jubileumjaar werd afgesloten met een geslaagde excursie naar Archeon, waarvan een serie foto’s in dit OWD-bericht getuigt.
Afb. 2 Kannetje uit een gracht van klooster Koningsveld (Delft), ca. 1260. Foto: Kees van der Voort (uit OWD-berichten).
Grondig Bekeken nr. 4, december 2008 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek)
Zuidwesterheem nr. 58, december 2008 (Afd. 10 - Zeeland)
Het project Oud-Rilland werd afgesloten met de presentatie van een boekje, waarbij alle kinderen van de hoogste groepen van de vier Rillandse basisscholen aanwezig waren. Het mag worden gezien als een geslaagd educatief project, vooral door het grote aantal jongeren dat de site bezocht. Onder leiding van Dicky
90
|
de Koning waren AWN’ers jarenlang bij OudRilland betrokken en ook in de toekomst zal men deze plaats blijven ‘monitoren’. Het eerste exemplaar werd overhandigd aan provinciaal archeoloog Robert van Dierendonck, het tweede aan wethouder De Kunder (cultuur) van Reimerswaal. Verder vindt de lezer in Z. artikelen door Aukje-Tjitske Dieleman-Hovinga over archeologie in het noorden van Wit-Rusland (Belarus), een excursie naar Sint-Niklaas en over periodisering van het Paleolithicum. Via Internet komt Aukje op het spoor van een project ‘Frontier Turf Settlements’ bij het Belarussische dorpje Asaviec, dat zich richt op nederzettingen uit het Neolithicum en de Vroege Bronstijd. En zo belandt Aukje in een internationaal opgravingsteam in Belarus. Er wordt zoveel gevonden dat het vinden van “prachtige aardewerkscherven bijna een plaag was”. Aukje vervolgt met een verslag van de excursie naar het Belgische Sint-Niklaas waar o.m. het Mercatormuseum werd bezocht. Het museum is genoemd naar de beroemde kaartenmaker die in Sint-Niklaas werd geboren. Ten slotte vertelt Aukje het een en ander over het Paleolithicum en hoe die lange periode is ingedeeld. De overzichten van de soms zeer forse klimaatwisselingen tijdens de laatste honderdduizenden jaren stemmen zeker tot nadenken over de ontwikkelingen in de laatste decennia, maar relativeren die ook. Het jaarprogramma 2009 besluit Z.
In Wijngaarden begeleidde de AWN het afgraven van een historische boerderij (af b. 3). Omdat de verbouwing zou plaatsvinden binnen de omtrekken van de oude bouw, was niet in archeologische begeleiding voorzien. De eigenaar was echter zo attent om toch begeleiding toe te staan. Het moest echter wel snel en dat ging helaas ten koste van een goed profiel. Bij het onderzoek kwamen fragmenten aardewerk uit 13-15 te voorschijn en enkele stukken hout. Twee daarvan zijn eikenhouten delen van een dorsvlegel en 14 C-gedateerd: 1037-1208 AD. Een paalstomp, eveneens eikenhout, gaf als resultaat 1042-1215 AD. Botanisch onderzoek op het Amsterdams Archeologisch Centrum (UvA) van een genomen monster geeft aan dat hier sprake was van een open landschap met hier en daar een boom, terwijl in de buurt van de boerderij vermoedelijk een elzenbroekbos stond. Er was sprake van akkerbouw, waar ook de dorsvlegel op wijst (tarwe, boekweit, waarschijnlijk vlas, mogelijk tuinbouw). Er zal ook wel vee zijn gehouden, maar dat is met een botanisch
Werk in uitvoering
02-2009 binnenwerk.indd 90
06-04-2009 11:08:14
Afb. 3 Schoenen uit Wijngaarden, 13-14. Foto: Teus Koorevaar? (uit Grondig Bekeken).
onderzoek niet te bewijzen. Opvallend was het geringe aantal scherven aardewerk vergeleken met een vergelijkbaar onderzoek. Het merendeel van het huisafval kan echter buiten de begrenzing van de bouwput zijn gedumpt. An Osseweijer-van Buren bracht twee vondelingen thuis. De eerste scherf (faience-gedeeltelijk lichtblauw geglazuurd-versiering in donkerblauw op de zijkanten) zou de bovenkant van een wijwaterbak kunnen zijn (18A?) of een fragment van een wandfontein. De tweede scherf (witbakkend-geel geglazuurdplat) blijkt het ophangstuk van een kaarsenhouder (16-17) te zijn. Cees van der Esch reageert op de vondst van een Nassaustempel uit 1866 op een kruik van na 1879. Het raadsel lost hij niet op, maar het is duidelijk dat ook elders (Laren NH, Tilburg) sprake is van deze raadselachtige vondsten met het Nassaustempel Emser Kraenches Wasser. Rokus van de Giessen herstelde in Brandwijk een bakhuisje naast een boerderij die in de volksmond bekend staat als het ‘Hoge Huis’. De uitgegraven grond leverde scherfmateriaal op dat nog nader wordt bestudeerd. AWN’er Evert Boshoven is namens BAAC projectleider van het maken van een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Na de Archeovaria en het periodiekenoverzicht de start van de nieuwe rubriek ‘Wie brengt mij thuis?’, waarin Teus Koorevaar aandacht vraagt voor een fragment terracotta uit Bergambacht met een voorstelling die misschien wel Romeins is, maar waarschijnlijk niet Ceres…
Nieuwsbrief AWN-17 Aardewerk, december 2008 (Afd. 21 - Flevoland) Namens de redactie gaat Saskia Thijsse in op te verwachten ontwikkelingen in 2009 en daarna. Leden van de afdeling volgden op de RU Groningen een ‘veldschool 2008’ over landschappen in de Steentijd en scheepsarcheologie: een week informatie en een week in het veld (afb. 4). In ‘Waarneming in het Roggebotveld’ vertelt Dick Velthuizen over het onderzoek van een opvallend grondspoor langs een nieuw gegraven waterpartij bij het Roggebotbos (gem. Dronten). De ronde vlek blijkt het restant van een wilgetenen vlechtwerkkorf te zijn. De datering is onduidelijk, want korven en manden zijn tot in de 19e eeuw in gebruik bij de visserij en er zijn geen begeleidende vondsten. In oktober bezochten ruim 100 mensen de ‘Swifterbant conference’ in het NLE te Lelystad. Na een excursie door de Flevopolders waren er drie lezingen door prof. Soren Andersen (Moesgaard Museum te Højbjerg, Denemarken): ‘Ertebølle and Swifterbant the first ceramic technology in Northwest Europe and its cultural context’, prof. Peter Woordman (Universiteit Cork): ‘Looking at Swifterbant from across the seas’ en dr. Joop Kalis (Universiteit Frankfurt): ‘To be or not to be a farmer. Neolithic land use and agriculture in the Rhine-Meuse delta’. Ben van Rosmalen maakt ons deelgenoot van zijn ervaringen als AWN-propagandist in Nijkerk en zijn redding aldaar door renaissancemuziek, gespeeld door lieve dames. Een overzicht van tentoonstellingen, lezinWerk in uitvoering
02-2009 binnenwerk.indd 91
|
91
06-04-2009 11:08:15
gen, symposia en wetenswaardigheden besluit deze A.
AVKP-Actueel nr. 29, februari 2009 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Zoals gewoonlijk staat er genoeg interessants in Actueel om de helft van WIU mee te vullen, maar gelukkig gebeurt ook elders binnen de AWN het nodige, zodat ik selectief kan zijn. In het Archeologisch Centrum Eindhoven wordt gewerkt aan de verslaglegging van opgravingen die de afgelopen jaren in Eindhoven plaatsvonden. Nieuw onderzoek midden in de middeleeuwse stadskern dient zich al aan (Vrijstraat) en binnenkort komt de archeologische hangplek in de fietsenstalling onder het 18 Septemberplein klaar. Bovendien wordt een ‘oude’ opgraving uitgewerkt op de woensdagavonden. Ook in de regio is het een en ander te doen: Bakel (laatmiddeleeuwse bewoning), Mierlo (brons-/ ijzertijdbewoning), Steensel (ijzertijd-nederzetting), Nuenen, Milheeze (ijzertijd-bewoning), Budel (opgraving Romeinse nederzetting). In deze Actueel wordt onderzoek besproken uit het dal van de Beerze (depositie van 10 bronzen hielbijlen), Bergeijk, Helmond, Hogeloon (waar een graftoren zou hebben gestaan), Reusel (13 boerderijen uit de Romeinse tijd (vóór 70 tot in de 3e eeuw), Veghel (plattegronden uit IJzertijd en Middeleeuwen en boomstamwaterputten uit 900-1200). De afdeling organiseerde een excursie naar Maastricht (Centre Ceramique - Goden en doden / OLV-basiliek / Sint-Servaas / Dominicanenkerk). De Archeoloop had dit keer als thema ‘archeologie en beekdalen’ en vond plaats in en om
de Tungelroysche Beek, waar replica’s van een Romeinse brug en een schans uit de Tachtigjarige Oorlog zijn te bewonderen. Tonnie van de Rijdt brengt de lezer op de hoogte van de stand van zaken betreffende het archeologiebeleid in Bladel, Helmond, Someren en Asten, Son en Breugel en in Veldhoven. De diverse rapportages maken duidelijk dat er zeker schot in zit, maar ook dat de zaak goed moet worden gevolgd. Enkele AWN’ers namen deel aan voorbereidingen om een beheersplan op te stellen om natuurwaarden te beschermen met de bedoeling dat ook archeologische en cultuurhistorische waarden zouden worden meegenomen. De door hen gepropageerde waarden kwamen niet voor in het voorlopige plan en de verwachtingen voor het definitieve plan zijn bescheiden. In de toekomst wil de afdeling meer aandacht besteden aan de archeologische inbreng, ook bij bestemmingsplannen, gemeentelijk archeologiebeleid voor natuurgebieden en bij de waterschappen.
De Ouwe Waerelt nr. 24, december 2008 (Afd. 8 - Helinium / De Motte, Goeree-Overflakkee) In DOW interessante bijdragen van J.C. Both over de aanleg van de Nolledijk te Melissant (16e eeuw); van G. Hoek over de huidige kerk van Goedereede (1708) en zijn voorgangers; van P. Prins een derde deel over het bestuur van Stad aan ’t Haringvliet in de 16e eeuw: het dorps- en polderbestuur. Archeologisch is een artikel van V.T. van Vilsteren over bronzen potten het meest interessant. Daarover leest u in onze Literatuurrubriek. Jan Coenraadts
Afb. 4 AWN-cursisten in Groningen met een krat Swifterbantvondsten. Foto: Saskia Thijsse (uit Aardewerk).
92
|
Werk in uitvoering
02-2009 binnenwerk.indd 92
06-04-2009 11:08:17
Tips voor trips Archeologische uitjes Tentoonstellingen Romeins graf
Afb. 1 Reconstructie van het tumulusgraf op het Grijpenveld in het Stedelijk Museum Het Toreke in Tienen. (Foto: Stedelijk Museum Tienen).
In het Belgische Tienen is in Museum Het Toreke een tentoonstelling over ’Rituelen van leven en dood in de Romeinse tijd'. Ze is het resultaat van jarenlang archeologisch onderzoek in het Grijpenveld onder leiding van het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed. In het eerste ‘luik’ van de opstelling 'Rituelen van dood' wordt de magische wereld van de dodenrituelen in de Romeinse tijd belicht. Blikvanger is de levensgrote reconstructie van de grafkamer van het recent ontdekte tumulusgraf van Grijpen (afb. 1). Verder worden enkele andere graven van dit Romeinse grafveld – het grootste dat ooit in de Benelux werd opgegraven - voor het eerst getoond. De meeste graven bevatten crematieresten van de overledene die in een urn geplaatst of in een doek gewikkeld werden. Daarnaast werden voorwerpen meegegeven. Meestal betrof het parfumflesjes, juwelen (afb. 2), speelgoed en potten met voedsel en drank. Verder zijn sporen van dierenoffers gevonden en in één geval mogelijk zelfs een mensenoffer. Veel aandacht op de tentoonstelling voor het fenomeen van de tumulusbegraving. Er is een 3D-reconstructie van de drie tumuli van Grimde. Het tumulusgraf dat in de zomer van 2002 op het Grijpenveld werd opgegraven, is levensgroot nagebouwd. Het geeft een goed beeld van de offerrituelen die met sommige begrafenissen gepaard gingen. De grafkamer van de overledene werd afgedekt met een houten deksel. Hierop bevonden zich de skeletten van een vrouw, een paard, vier honden en tientallen hondenfoetussen. Waarschijnlijk werd de vrouw al dan niet vrijwillig gedood om de overledene te begeleiden in het hiernamaals. In het tweede ‘luik’ van de tentoonstelling, 'Rituelen van leven', worden de offers getoond die bij opgravingen zijn aangetroffen, waaronder potten, kostbare voorwerpen, offerdieren en beeldjes van Venus en Amor, Fortuna, Juno, Dionysus en Mercurius. Bijzonder is de
fallus van aardewerk, die in Tienen in de wand van een smeltoven werd aangetroffen. Op het Grijpenveld werd ook – voor het eerst in de Benelux - een heiligdom gewijd aan de god Mithras opgegraven en ook herkend. Tot nu toe werd aangenomen dat deze Oosterse godheid in onze contreien niet vereerd werd. Aan de hand van de inhoud van de offerkuilen die het heiligdom omringden, konden de mysterieuze vieringen in en rond de tempel worden gereconstrueerd. Afb. 2 Fibula uit een van de graven op het Grijpenveld bij Tienen. (Foto: Stedelijk Museum Tienen).
Stedelijk Museum Het Toreke Grote Markt 6 (achter het Suikermuseum), Tienen www.efgoedsitetienen.be tel. +32 16 80 56 86/57 38 di. t/m zo. 10 – 17 uur t/m 30 december
Tips voor trips
02-2009 binnenwerk.indd 93
|
93
06-04-2009 11:08:19
Dorestad
Afb. 3 De 7e-eeuwse gouden munten zijn de oudste voorwerpen waarop de naam van Dorestad te lezen is. Om een hoofd op deze munt uit ca. 800 staat DORESTAT FIT: ‘gemaakt in Dorestat’. (Foto: Rijksmuseum van Oudheden).
Op 17 april begint in het Rijksmuseum van Oudheden de tentoonstelling ‘Dorestad, wereldstad in de Middeleeuwen’. Op deze familietentoonstelling worden honderden voorwerpen uit Dorestad getoond: kerkschatten, sierraden en luxe artikelen zoals glaswerk, gouden munten (afb. 3) en handschriften, maar ook gebruiksvoorwerpen zoals gereedschappen, voorraadvaten en wapens. Voor kinderen zijn er allerlei activiteiten. In het volgende nummer van Westerheem zullen we uitgebreider aandacht aan deze tentoonstelling besteden, die nog tot 1 november duurt. Bij de tentoonstelling verschijnt het boek ‘Dorestad, een wereldstad in de Middeleeuwen’ geschreven door conservator Annemarieke Willemsen. Voor vakmensen en andere geïnteresseerden wordt van 24 t/m 27 juni het internationale congres ‘Dorestad in an international Framework’ gehouden. Actuele informatie over de tentoonstelling, het boek en het congres is te vinden op: www.rmo.nl/actueel/tentoonstellingen/dorestad
16e-eeuws textiel
In het Groningse Universiteitsmuseum is een kleine tentoonstelling van 16e-eeuwse textielfragmenten die zijn gevonden in de gedempte gracht die eens door Alva werd gegraven. In die gracht is tussen 1577 en 1594 stadsafval gestort. De textielvondsten zijn bijzonder omdat er nauwelijks fragmenten van burgerkleding uit die tijd in Nederland bestaan, zeker niet in Groningen. Indertijd was nieuwe kleding voor de meeste mensen veel te duur. Daarom was er een uitgebreide handel in vermaakte- en tweedehandskleding. Bovendien werden afgedragen kostuums vermaakt tot kinderkleding en daarna desnoods nogmaals verknipt. De resten die daarvan overbleven, zijn bij de opgraving aan het licht gekomen. Van deze 2800 fragmenten zijn de meest tot de verbeelding sprekende stukken op de tentoonstelling te
zien. Om een goede indruk te krijgen van een compleet kostuum zoals dat 400 jaar geleden werd gedragen, is een reconstructie van een jongenswambuis en -broek tentoongesteld Deze expositie kwam tot stand in samenwerking met Hanna Zimmerman, die de vondsten heeft geconserveerd en onderzocht, en op dat onderzoek in 2007 is gepromoveerd. Universiteitsmuseum Groningen Oude Kijk in 't Jatstraat 7a 9712 EA Groningen www.rug.nl/museum di. t/m zo. 13 – 17 u t/m 30 augustus
ANDERE BIJEENKOMSTEN Romeinse latrines en beerputten
Op vrijdag 1 en zaterdag 2 mei wordt in Nijmegen een internationaal congres gehouden over ‘Roman latrines and cesspit toilets in the North-Western provinces of the Roman Empire’. Dit congres wordt georganiseerd door Small Finds Archaelogy in samenwerking met de Radboud Universiteit. De deelname kost € 30 voor twee dagen en € 15 voor een dag. Aanmelding is mogelijk tot 15 april. Uitvoerige informatie over het programma staat op: www.smallfindsarchaeology.nl
Zeeland
Op zaterdag 16 mei is in Middelburg de jaarlijkse Zeeuwse Amateur-Archeologen Dag (ZAAD), waarop amateur- en professionele archeologen de resultaten van hun onderzoek presenteren. Ook wordt op die dag aandacht besteed aan het archeologiebeleid in de provincie, en de plaats en rol daarin van de amateur-archeologen. Nadere informatie over de ZAAD is te vinden op: www.scez.nl en www.awnzeeland.nl
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Wim van Horssen, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: w.vanhorssen@hetnet.nl
94
|
Tips voor trips
02-2009 binnenwerk.indd 94
06-04-2009 11:08:20
Column
Wat hebben we eraan? Heb ik op een middag de radio aan en luister naar de nieuwsberichten op de nationale zender radio 1. Na de reclame start een actualiteitenrubriek die natuurlijk eerst de onderwerpen kort en bondig de ether inslingert om de luisteraars aan zich te binden. Mij hebben ze hoor, want de rivier de IJssel blijkt jonger te zijn dan altijd gedacht. Maar voordat ik daar alle ins en outs over te horen krijg, komen nog onderwerpen aan bod zoals de kredietcrisis in het algemeen, de kredietcrisis in de industrie en speciaal de kredietcrisis in de autobranche. Na zuchtende en somberende managers komt dan eindelijk het item waarop ik heb zitten wachten: de ouderdom van de IJssel. Telefonisch wordt contact gelegd met een van de betrokken wetenschappers van de onderzoeksinstelling Alterra in Wageningen. Nu moet ik toegeven, het was geen begenadigd spreker die de verslaggever en de radioluisteraars aan zijn lippen liet hangen, maar toch was het interessant. Men had namelijk grondboringen gedaan op verschillende plaatsen langs de IJssel. De top van de laag waarop de IJsselbodem lag werd bemonsterd voor een ouderdomsbepaling en daaruit bleek dat de IJssel niet ouder kon zijn dan tussen de 600 en 950 jaar na Chr. De presentator had zijn werk goed gedaan en stelde een opvallend slimme vraag. Mensen die ervaring hebben met een radio-optreden weten dat de presentator
die slimme vragen en opmerkingen van een briefje opleest dat is gemaakt door een lid van de redactie. Die hebben je een dag daarvoor je het hemd van het lijf gevraagd over het onderwerp. Daar ben je vaak een half uur, of soms meer, mee bezig om alles geduldig uit te leggen. Zo’n redactielid weet de vragen zo te formuleren dat binnen drie minuten weer een volgend item uitgezonden kan worden. Zo verging het ook de onderzoeker van Alterra. De presentator benadrukte zelf het belang van de ontdekking, omdat dit ook betekende dat de IJssel niet door de Romeinse veldheer Drusus was gegraven zoals altijd was gedacht. De onderzoeker beaamde dat volkomen en kon niet meer zeggen dan dat dit altijd wel was gedacht, maar dat dit onderzoek nu echt uitwees dat dit inderdaad een onmogelijkheid was. Ik zat nu op het puntje van mijn stoel, want nu zou de presentator natuurlijk de vraag stellen waar Drusus dan wel gegraven had. Maar nee, die heikele kwestie stelde hij niet aan de orde. Blijkbaar moe van zoveel wetenschappelijke kennis, en misschien ook in de context van de kredietcrises, stelde hij een eigen, vermoedelijk niet door de redactie voorbereide vraag: “Maar meneer wat hebben we eraan?” Ik hoorde geen zucht van de onderzoeker die nog alleen wat onverstaanbaars als antwoord gaf, vlak voor er aandacht werd gevraagd voor de verkeersmededelingen. Column
02-2009 binnenwerk.indd 95
|
95
06-04-2009 11:08:23
AWN-lidmaatschappen A B C D E
basislidmaatschap..................................................................................................................€ 40,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 25,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 20,00 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 21,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 15,50 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00
Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering
- aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl
AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:
prijs in € (incl. porto) leden
niet-leden
AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)
12,95
16,95
AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)
11,75
16,75
AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)
15,50
21,50
AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)
12,50
15,00
Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)
22,95
22,95
CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)
25,00
35,00
Naaldbanden voor archivering Westerheem
14,50
Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar postgiro 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.
02-2009 binnenwerk.indd 96
06-04-2009 11:08:23
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
3
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 58 - juni 2009
Forum Hadriani Een aanzet tot urbanisatie? Antony Kropff Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... Rijswijk Modderen in een sloot De vondst van een Romeinse Mijlpaal in Rijswijk (ZH) Okke Dorenbos, Ocar Holthausen & Hans Koot Winnaar eerste guillon-penning Jean Pierre de Warrimont Leo Verhart
03-2009 omslag.indd 1
05-06-2009 13:02:55
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)
Inhoud
jaargang 58 no. 3, juni 2009
Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres • L. (Lizet) Kruyff (hoofdredacteur), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem. E-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR, Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)
Redactioneel.................................................................. 97 Antony Kropff Forum Hadriani Een aanzet tot urbanisatie? ......................................... 98 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... rijswijk Okke Dorenbos, Oscar Holthausen & Hans Koot Modderen in een sloot De vondst van een Romeinse Mijlpaal in Rijswijk (ZH) .. 113 Wie kent dit? Gerrit Groeneweg Een reducerend gebakken zonnewijzer . .................... 121 Leo Verhart Winnaar eerste Guillon-penning: Jean Pierre de Warrimont ........................................... 122 Literatuurrubrieken ........................................... 123 Werk in uitvoering .............................................. 133 Tips voor trips Archeologische uitjes .................................................. 139 Column ..................................................................... 143 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 144
© AWN 2009. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Hooiberg Salland, Deventer ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Grote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • Mw. L. (Lizet) Kruyff (Westerheem), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem, tel. 06-53837158, e-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2,
1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: apvandenband@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: mw. A.T. Dieleman-Hovinga, Puntstraat 27a, 4543 CW Zaamslag, tel. 0115-431428 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Joke van de Borselaar (rechts), lid van Archeologische Werkgroep 'Leen de Keijzer' (Utrecht e.o.) bij een vitrine vol Paffrath-aardewerk in het nieuwe onderkomen : Het gerestaureerde Houtense station. [foto: Marijn Lockefeer, zie pag. VI en VII] 03-2009 omslag.indd 2
05-06-2009 13:02:56
VERENIGINGSNIEUWS juni 2009 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
De Algemene Ledenvergadering van 19 april 2009 te Utrecht (De Meern)
Afb. 1 Henk Doornenbal (rechts), afd. Utrecht e.o., één van de organisatoren. Foto: Marijn Lockefeer.
Fietsend langs de Oude Rijn, een vriendelijk kabbelend en gekanaliseerd stroompje, richting restaurant Castellum Novum, probeerde ik me voor te stellen hoe zo’n 2000 jaren geleden hier een vaak wild stromende en toch wel 50 meter brede Rhenus het landschap beheerste. Mede door het prachtige zonnige weer lukte dit me amper. De lezingen van de enthousiaste Utrechtse archeologen enkele uren later slaagden er beter in om een Romeinse Rijn voor mijn geestesoog te laten stromen... Jaarvergadering Na een inleiding door AWN-voorzitter Jeroen ter Brugge (die later op de dag nog een stimulerende rol bleek te hebben gespeeld bij het door laten dringen van het archeologische belang van De Meern) werd de 57e ALV geopend door de heer Bosch, Utrechts loco-burgemeester, tevens wethouder voor Leidsche Rijn. Hij
vernoemde trots het feit dat in het Leidsche-Rijngebied al sinds jaren (vanaf 1997) de grootste archeologische onderneming van ons land plaatsvindt, zeer belangrijk, maar ook zeer ingewikkeld vanwege de stedenbouwkundige inpassing. Uiteraard ‘voer’ in zijn woorden het schip De Meern 1 langs, waarvan onlangs de replica te water is gelaten, kwam het onderzoek bij De Themaat ter sprake en bleek er bij hem zeer veel waardering te bestaan voor de rol van de AWN(-leden). De wethouder zag (en dat thema kwam nog enkele keren terug tijdens deze dag) zeker ook een instructieve en educatieve rol weggelegd voor onze vereniging. Na een dankwoord van het bestuur aan Henk Doornenbal, voorzitter van AWNafdeling Utrecht e.o. (afb. 1), en enkele mededelingen, kwamen de Jaarverslagen ter sprake. Naar aanleiding van het jaarverslag van de Algemeen Voorzitter deed Tonnie v.d. Rijdt het voorstel om een bijeenkomst tussen AWN-leden en de archeologische bedrijven te organiseren om allerlei praktische problemen in de samenwerking weg te halen; er werd nog gesproken over de rol van de gemeente bij het onderzoeken van de vrijgegeven gebieden en het feit dat er bij een aantal archeologische bedrijven onduidelijkheid bestaat over hoe en waar van het inzetten van vrijwilligers. De penningmeester, Joop Bosch, lichtte zijn jaarverslag uitgebreid toe. De rijkssubsidieregelingen zijn overgedragen aan specifieke fondsen. De AWN valt onder het Fonds voor Cultuurparticipa-
I
03-2009 katern.indd 1
05-06-2009 13:04:16
Afb. 2 De replica van de De Meern 1, onder de hoede van een moderne tegenhanger. Foto: Marijn Lockefeer.
tie. Dit geldt voor de nieuwe periode 2009-2012. Hiervoor is overigens de subsidie nog wel vastgesteld door het Ministerie van OC en W. De subsidie voor de tijd na 2012 geschiedt dus niet meer door het Ministerie, maar door het Fonds. Verder is het contract met het Erfgoedhuis (voorheen SNA) per 1 januari 2008 door het Erfgoedhuis beëindigd. De diensten zijn door ons administratiekantoor overgenomen: een besparing, maar ook enigszins problematisch in het begin; de kinderziektes zijn nu wel over. Aan het Ministerie was een meerjarenbegroting ingediend (zoals vorig jaar vermeld) die € 7.000,- per jaar hoger lag dan de voorgaande jaren; dit extra geld was voornamelijk bedoeld om extra uitgaven op het gebied van PR, website, afdelingsactiviteiten en educatie te financieren. De toekenning is echter helaas gebaseerd op het oude bedrag. Het bestuur wilde toch graag vasthouden aan de in de meerjarenbegroting vermelde activiteiten en deed een voorstel om de contributie sneller aan te passen dan voorzien. De contributie van nu € 40,- wordt hiermee in 2012 € 50,-. De retributie wordt echter al in 2009 verhoogd van € 285,- tot € 400,- per afdeling. Op de Afgevaardigdendag van november
2008 is dit voorstel positief beoordeeld. Gevraagd naar details vermeldde Joop Bosch dat de AWN-contributie eigenlijk te lang te laag is gebleven, dat het opzetten van een goede website geld kost, dat een of meer Westerheem-specials zijn begroot en dat, zoals gezegd, het Ministerie niet de gehele gevraagde subsidie heeft toegekend. Miriam de Groot, kersverse penningmeester van afdeling Nijmegen, vond de verhogingen te fors (de jeugdleden gaan, bijvoorbeeld, in het voorstel in 2012 € 27,50 i.p.v. nu € 20,- betalen, en de geassocieerde leden € 40,- i.p.v. € 21,-). Omdat er nog meer kritiek kwam op de contributie-aanpassingen, werd besloten om het volgende jaar op de verhogingen terug te komen en, eventueel, aanpassingen te doen. Hans Wijffels vroeg naar de positie van de AWN ten opzichte van Erfgoed Nederland. Jeroen ter Brugge antwoordde dat er officieel geen band is, maar dat officieus er ronde-tafel-gesprekken zijn en regelmatige contacten met hun medewerkers archeologie. De AWN-voorzitter benadrukte dat we nu zeker de opdracht hebben onszelf waar te maken (i.v.m. con-
II
03-2009 katern.indd 2
05-06-2009 13:04:17
Afb. 3 Lizet Kruyff, de nieuwe hoofdredacteur van dit blad, eenzaam, maar niet alleen. Foto: Jan Coenraadts.
tinuering van subsidie); in dit kader is er ook werk gemaakt van de gezamenlijke verslagen van de afdelingen, waaruit bleek dat er veel aan educatie is gedaan. Tenslotte waren er nog opmerkingen over eventuele extra betalingen bovenop de normale contributie (Jeroen ter Brug ge: “We kunnen op de betaalkaart vermelden ‘minimaal bedrag”) en hoe te handelen bij een donatie of bij het opnemen van de AWN in een testament. Kees Daleboudt (bestuurslid Deskundigheidsbevordering) betreurde het dat hij, vanwege het tijdschema van Westerheem, aangewezen is op e-mailcontact met de afdelingen. In de toekomst biedt misschien de website soelaas en eventueel ook de maandelijkse Nieuwsbrief die het bestuur in het leven wil roepen. Het plan voor een cursus ‘Ruimtelijke ordening’ vordert langzaam; misschien is het zinvol aan te knopen bij de succesvolle cursus die vorig jaar in en door de afdeling Kempen- en Peelland is georganiseerd. Het nieuwe ‘Handboek voor de archeologie’, dat dit jaar zou uitkomen, heeft vertraging opgelopen. Een punt waarover lang werd gediscus-
sieerd, was de mogelijke spreiding van de deelname aan de graafkampen over de afdelingen, in verband met een gespreide deskundigheidsbevordering (Herman Lubberding). Nu is het’ wie het eerst komt, het eerst maalt’. De vergadering kwam er niet uit, een stortvloed van criteria voor deelname passeerde de revue, maar duidelijk werd in ieder geval dat elke vorm van selectie wel een of meer nadelen heeft. Overigens is, door de economische crisis, de ruimte voor graafkampen dit jaar beperkt. Als aanvulling op het Verslag Public Relations-activiteiten vermeldde Marty van Loenen- van den Akker dat in juni 2010 de Dag van de Archeologie in Nijmegen plaats zal vinden, in combinatie met het Romeinenfestival aldaar. Voor het verzorgen van een adequate website zijn drie offertes binnengekomen, die alle nog op hun merites moeten worden beoordeeld. Ten tijde van het verschijnen van deze Westerheem zou een beslissing moeten zijn genomen. De voorzitter van de afdeling Zaanstreek Jelus Matser nam de Bronzen Legpenning in ontvangst voor E.J. Helderman,
III
03-2009 katern.indd 3
05-06-2009 13:04:17
Af b. 4 Herre Wynia bij de bouwloods van de Hoge Woerd. Foto: Jan Coenraadts. Af b. 5 Erik Graafstal, bevlogen aan de uitleg. Foto: Marijn Lockefeer.
omdat de laatste vanwege zijn gezondheid niet in staat was zelf zijn onderscheiding in ontvangst te nemen (over Helderman en zijn verdiensten: zie elders in dit Verenigingskatern). Voor de bestuursfunctie Verzekeringen en Veiligheid wordt nog een kandidaat gezocht. Het is een belangrijke post, omdat het in de contracten met bedrijven, universiteiten en diensten belangrijk is dat AWN-leden goed verzekerd zijn.
In de rondvraag roerde Carlien Dijkstra het punt ‘contacten met de NJBG’ aan. Fred van den Beemt reageerde door zijn verbazing uit te spreken over het volstrekte stilzwijgen van deze jeugdbond, ondanks alle pogingen om telefonisch, via mail of anderszins in contact te komen en afspraken te maken. Tenslotte: drie bestuursleden namen afscheid: Michael de Hartog, Wim van Horssen en Jan Nieuwenhuis. Jeroen ter Brugge roemde Wim vanwege de uitstekende kwaliteit van Westerheem (in kleur!), Michael omdat onder zijn ‘bewind’ de graafkampen onverminderd populair en hoog van niveau bleven, en Jan vanwege de attente en nauwgezette vervulling van zijn functie. Lizet Kruyff werd benoemd tot hoofdredacteur van Westerheem en Ruud Raats tot hoofdbestuurslid voor de graafkampen. De volgende ALV zal worden gehouden op 17 april 2010; de afdelingen Zaanstreek en Zeeland hebben zich voorzichtig kandidaat gesteld voor de organisatie. Restaurant Castellum Novum verzorgde een uitgebreide lunch die sommigen in een koesterende lentezon op het terras verorberden. Middagprogramma ‘Wandelen op de Romeinse weg’ was de titel van de lezing waarmee Herre Wynia het middagprogramma opende. Het thema was eigenlijk: de steeds weer verrassende loop van de Romeinse weg in Utrecht. Maar Herre begon met een korte schets van het opgravingsgebied Leidsche Rijn: we spreken hier over een gebied van 2500 hectare met, in de nabije toekomst, ongeveer 100.000 inwoners. Het vinden van het Romeinse schip dat de naam ‘De Meern 1’ kreeg, was eigenlijk de start van een grootse archeologische aanpak. De bezichtigingsdagen van dit schip zorgden voor filevorming op de wegen en lange, lange rijen wachtenden voor de site. De Meern 1 ligt nu in Lelystad ter conservering, maar een replica ligt stroomopwaarts in de Oude Rijn (afb. 2).
IV
03-2009 katern.indd 4
05-06-2009 13:04:19
Intussen zijn er Romeinse wachttorens gevonden, een grote loskade (gebouwd ten dienste van het aanleggen van de Romeinse weg), nog een prachtig schip, De Meern 4, en een moerasbrug waarin zelfs de bramen van de gebruikte bijlen nog zichtbaar zijn. De moerasbrug werd overigens aangelegd om ruimte te creëren voor de rivier. Het is de bedoeling om de Romeinse weg, samen met o.a. de wachttorens, zichtbaar te maken in de woonwijken; gedeeltelijk is dit al gebeurd, hoewel de visualisatie van een wachttoren bij het publiek vragen oproept vanwege het ontbreken van een verklarend bord. Door middel van boringen wordt geprobeerd het tracé van de weg te bepalen en dat levert steeds nieuwe en verrassende inzichten op voor de archeologen. Hoe het verloop van de weg in Utrecht is, wordt, overigens, nu wel aardig duidelijk. Het castellum Hoge Woerd waarvan de ligging al veel langer bekend is dan de ontdekking van de Romeinse schepen en wachttorens, vormde het onderwerp van de hierna volgende lezing van Eric Graafstal. De Meern is, naast Roomburg en Vechten, het enige castellum dat grotendeels niet overbouwd is en dus vrij ligt voor onderzoek. De landschappelijke situatie is goed bekend; het fort ligt bij splitsing van de Rijn en een zijtak die aanzienlijk minder breed was (ongeveer 30 meter) dan de hoofdstroom. Door gebruik te maken van grondradar is de uitleg van het castellum goed bekend en ook die van de erbij horende vicus. Gedeeltes van het badhuis, zoals altijd bovenstrooms gelegen, zijn door graswalletjes zichtbaar gemaakt. De gemeente Utrecht is van plan om onder het motto ‘Ontmoeten, ontspannen, ontdekken’ een Cultuurhuis te bouwen met een paviljoen (contrasterend, dus modern) en een levendig cultuurplein op en om de plaats van het castellum heen, dat in ‘het terrein’ ook terug te vinden moet zijn. Ook wordt de link gelegd (zoals ook nu al gebeurt) met natuur- en
milieu-educatie. De geconserveerde en gerestaureerde ‘De Meern 1’ zal een prominente plek krijgen in het paviljoen. De Hoge Woerd moet het historisch geheugen van Leidsche Rijn worden en de, deels zichtbaar gemaakte, limes zal als basis voor cultuuruitwisseling en als venster op het Nederlandse landschap gezien en gepresenteerd moeten worden.
Af b. 6 Uitleg over Graaf Junior aan een senior. Foto: Marijn Lockefeer.
Na deze met verve gebrachte verhalen wandelden we naar de locatie van De Hoge Woerd. Eric en Herre leidden ons daar rond in de prachtig bloesemende boomgaard waarin (waaronder) zich de resten van het castellum bevinden (afb. 3, 4 en 5). Ook kregen we een kijkje in de keuken van de Birgit- Postmaproducties die in opdracht van de gemeente Utrecht een archeologiecursus voor scholieren in de leeftijd van 9-12 jaar verzorgen, Graaf Junior geheten (afb. 6). In 2008 zijn door de Utrechtse wethouder Harm Janssen de eerste archeologiediploma’s uitgereikt. Dit initiatief voor belangstellende jeugd verdient zeker navolging. De afsluitende borrel smaakte voortreffelijk, mede door het prachtige (terras) weer en de herinnering aan een zeer geslaagde dag. Bedankt Bram en Henk, bedankt vele anderen! Marijn Lockefeer
V
03-2009 katern.indd 5
05-06-2009 13:04:20
Uitreiking Bronzen Legpenning Af b. 7 Uit het archief van AWN-afdeling Zaanstreek. Links W. Prinsze, rechts Egbert Helderman met schep.
Tijdens de ALV van 19 april 2009 te Utrecht (De Meern) is door de heer Matser, voorzitter van de afdeling Zaanstreek, de Bronzen Legpenning in ontvangst genomen, die toegekend was aan de heer E.J. Helderman (afb. 7). Egbert Helderman is nu nog bestuurslid van de afdeling Zaanstreek en is dat sinds de oprichting van de afdeling in 1960 onafgebroken geweest. In feite is hij degene die de Zaanstreek archeologisch ontdekte en op de kaart zette. Hieruit is een groot aantal grootschalige universitaire campagnes voortgekomen. Ook heeft hij meerdere publicaties op zijn naam staan.
Tevens was hij één van de initiatiefnemers tot het veldverkenningswerk. Hij is altijd, min of meer, bescheiden op de achtergrond gebleven. Een gebroken heup en een heleboel pech waren de oorzaak van het feit dat Egbert ruim tien jaar geleden niet meer actief mee kon werken in het veld. Dit neemt niet weg dat hij als tweede secretaris altijd heel veel ondersteunend werk verrichtte. Hij heeft als gevolg van lichamelijke achteruitgang inmiddels de twee laatst gehouden bestuursvergaderingen niet meer bij kunnen wonen. Marijn Lockefeer
Gerestaureerd Houtens station huisvesting voor Archeologische Werkgroep ‘Leen de Keijzer’ (afdeling Utrecht en omstreken) Op 25 april 2009 opende Paul van Vlijmen, directeur van Utrechtse Spoorwegmuseum, Het Oude Station in Houten (afb. 8). In zijn openingswoord schetste hij in het kort de geschiedenis van het bouwen van spoorwegstations vanaf het midden van de 19e eeuw. De te bouwen
stations werden in vijf categorieën ingedeeld, al naargelang de belangrijkheid. Onder categorie één viel, bijvoorbeeld, Dordrecht dat inderdaad een enorm station kreeg, Houten werd gerangschikt onder vijf. Maar omdat het afzetgebied toch relatief groot was, kreeg deze vijf een
VI
03-2009 katern.indd 6
05-06-2009 13:04:20
soort plusnotering, waardoor het station net wat mooier en groter werd dan de andere categoriegenoten. Er waren verscheidene ‘vijfplus-stations’, maar Houten is het enig overgeblevene. Twee keer werd sloop door een massale actie van de Houtense bevolking verijdeld (zoals de burgemeester in zijn toespraak zei:”Kruiwagens vol handtekeningen werden onder mijn voorganger het gemeentehuis binnengekruid”); de tweede keer leek de sloop onontkoombaar vanwege de spoorverdubbeling bij Houten, maar dankzij een zeer breed gedragen sponsoractie van alle geledingen van de bevolking kon het hele gebouw op 1000 wielen naar een andere locatie worden verplaatst, 150 meter verderop. Eén van de twee gebruikers is de voornoemde archeologische werkgroep. De twee werkgroepsleden die ik sprak, Joke v.d. Borselaar en Attie Eissen, waren zeer gelukkig met de prachtige werk- en ten-
toonstellingsruimte die ze nu na jarenlange omzwervingen bezitten (zie foto op de omslag van deze Westerheem). Na een kort bezoek aan de archeologiezolder van dit memorabele Oude Station kon ik niet anders dan hen helemaal gelijk geven: mooi spoelruimtes, een grote werkruimte, een nog grotere tentoonstellingsruimte (uiteraard benut voor een openingstentoonstelling) en een forse digitale hoek zullen veel amateurs jaloers maken. Er is nu ruimte voor een overzichtelijke uitwerking van de vele opgravingen van de werkgroep (waaronder een zeer groot deel Romeinse); maar de twee dames hadden ook weer erg veel zin om binnenkort op een vrijgegeven gebied actief aan het opgraven te slaan. Ikzelf was erg gelukkig met deze inspirerende combinatie van industriële en ’gewone’ archeologie. Marijn Lockefeer
Af b. 8 Presentatie van een schilderij van het Oude Station aan de twee initiatiefnemers voor de Stichting: links burgemeester Lamers van Houten, rechts directeur Van Ginkel van woningbouwvereniging Viveste. Foto: Marijn Lockefeer.
VII
03-2009 katern.indd 7
05-06-2009 13:04:21
Agenda De berichten voor Westerheem 2009-4 dienen voor 20 juni bij ons binnen te zijn, en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 augustus 2009) plaatsvinden. 4 juli 2009 Afdeling Helinium – activiteit nog nader te bepalen; in principe vindt iedere eerste zaterdag van de maand in deze afdeling een archeologische activiteit plaats Tijd: Van 10.00 tot ongeveer 17.00 uur Plaats: Boerderij Hoogstad Westlandseweg 258 3131 HX Vlaardingen Informatie: 010-4739144/06-10833127 (Guus van de Poel) 4 juli 2009 Afdeling Lek- en Merwestreek – excursie naar Mechelen o.l.v. Alexandre van den Berg. Het programma staat nog niet ge heel vast, maar in ieder geval wordt een bezoek gebracht aan het archeologisch museum Brusselpoort en de werkruimte van de plaatselijke archeologische vereniging. Kosten: treinreis (superdagretour € 24,80), lunch en toegang musea. Aanmelden: uithang in de werkruimte of mail Alexandre: alexandre1016@zonnet.nl.
25 juli 2009 Afdeling Zeeland – Zaamslag. Programma: - rondleiding Schelpenmuseum (nadruk op archeologische collectie) o.l.v Gerrit de Zeeuw; - bezoek aan de Torenberg en dijken o.l.v. Ron Wielinga en Georg Sponselee; - bezoek werkgroep Hulst met rondleiding. Aanmelding tenminste een week van te voren bij: - aukjetjitske@hotmail.com (tel. 06-40346168), - dickydekoning@zeelandnet.nl (tel. 06-28615255) en - awilleboordse@gemeentesluis.nl (tel. 06-81685513). 22 augustus Afdeling Zeeland – rondleiding Zeeuws Museum te Middelburg. Aanmelding: zie vorige agendapunt.
VIII
03-2009 katern.indd 8
05-06-2009 13:04:21
Redactioneel
Oude liefde roest niet Als tienjarige wist ik het zeker. Archeologie studeren, dat was het helemaal. Op de lagere school schreef ik met een klasgenootje al een ‘encyclopedie’ van prehistorische dieren. Dagelijks trok ik met een sleetje – het was een koude winter – met delen Winkler Prins naar school om dit project te voltooien. Daarna volgde een werkje over Neanderthalers en Cro-Magnon. Waar andere kinderen hun zakgeld spaarden voor een nieuwe voetbal of balletrokje, ging mijn spaarpot pas open voor boeken als ‘Speurtocht naar het Verleden’. Het zat er toen al diep in. Krantenknipsels over de Vlaardingencultuur, de Romeinse opgravingen bij Esch, gingen in een keurig plakboek. Begrijpende ouders en schooljuf namen me mee naar tentoonstellingen. Na de middelbare school verdween ik dus naar Leiden om Prehistorie te gaan studeren, toen nog een post-kandidaats studie, zodat ik eerst bij Geschiedenis verzeild raakte. Het was een heerlijke tijd, met veel excursies en opgravingen. Mijn omgeving zei wel eens: ‘Dat heb je mooi bekeken, bestaan er, behalve bij Kunstgeschiedenis, opleidingen met zoveel leuke uitstapjes?’ Met studiegenoten noemden we dat anders: het was de langste en interessantste route naar het arbeidsbureau, want werk viel er nauwelijks te vinden in de sector. Zoals het in het leven gaat: verliefd, verloofd, getrouwd en Leiden en de Prehistorie bleken een ver van mijn bed-show vanuit Wenen of Eindhoven. Hoog tijd voor een praktisch besluit: ik ging een cursus Wetenschapsjournalistiek volgen aan de Technische Universiteit in Eindhoven, waar ik ook al snel een baantje kreeg. Archeologie mag dan een beetje
op de achtergrond zijn geraakt, als voorzitter van Ex Oriente Lux in Eindhoven hield ik contact met vakgenoten. De lezingenserie, die we samen met de plaatselijke afdeling van het Klassiek Verbond organiseerden, besloten we al snel met een historisch verantwoorde maaltijd. Romeins, Egyptisch, Perzisch, Grieks, Azteeks, middeleeuws-Europees, het was een spannende culinaire ontdekkingsreis. Op basis van de research die ik voor deze maaltijden deed, benaderde ik Lou Lichtenberg, hoofdredacteur van toen nog Scarabee, nu Archeologie Magazine. Of ik een kookrubriek mocht vullen. En dat mocht. Het was de start – nu al weer twintig jaar geleden – van mijn specialisatie in culinaire geschiedenis, met onder meer enige boeken als resultaat. Die kookrubriek schrijf ik nog steeds met veel plezier. Daarnaast ging ik andere, meer op de archeologie gerichte verhalen schrijven. Zo hield ik de band met mijn ‘oude’ vak. Terwijl ik me eigenlijk met innovatie en technologie bezig hield en jarenlang voor bedrijven bladen maakte, of voor kranten, weekbladen en magazines schreef en redactie voerde. Toen ik onlangs lid werd van de AWN zag ik op de website de vacature voor hoofdredacteur van Westerheem, ook in mijn studietijd al een gewaardeerd blad. En opeens viel alles op zijn plaats: archeologie, tijdschrift maken, samenwerken met zowel de amateurs als de professionele archeologen. Daar wil ik met liefde tijd voor vrij maken en energie in stoppen. Voor archeologie gaat het hart nog steeds sneller kloppen. Oude liefde roest niet. Lizet Kruyff
Redactioneel
03-2009 binnenwerk.indd 97
|
97
05-06-2009 13:00:30
Forum Hadriani Een aanzet tot urbanisatie? Antony Kropff
Forum Hadriani lijkt het resultaat van een niet bijzonder geslaagde poging het beproefde Romeinse bezettings- en bestuursmodel toe te passen in het woongebied van de Cananefaten. De tot nu toe veronderstelde belangrijke markt- en handelsfunctie, het totale aantal inwoners van meer dan 1.000 personen, de bloei in de Antonijnse periode1, het lijkt bij nadere beschouwing niet in overeenstemming met de culturele en sociaal-economische omstandigheden in het gebied. Het vaak genoemde aantal inwoners van ruim 1.000 is gebaseerd op de eerste globale schatting3, die daarna nooit meer is getoetst. Eerder werd al betoogd, dat Forum Hadriani in de loop van de tijd gemilitariseerd werd en een rol speelde in het militaire concept voor het omringende gebied.4 In deze bijdrage wordt een poging gedaan, de overige functies van de nederzetting in kaart te brengen. Daarbij staan niet de materiële resten voorop, maar de reconstructie van de culturele en sociaal-economische omstandigheden in het gebied.
Afb. 1 Denarius voor Hadrianus (RIC 69).
98
|
Eerdere veronderstellingen met betrekking tot de rol en functie van Forum Hadriani waren gebaseerd op de ter plaatse gevonden overblijfselen en een interpretatie daarvan in het licht van hetgeen over de functie van ‘de’ stad in het Romeinse Rijk bekend is. Andere aannames zijn juist niet op de interpretatie van overblijfselen gebaseerd. Zo wordt er bijvoorbeeld van uitgegaan dat Forum Hadriani een marktplaats was, terwijl daar niets materieels op wijst.2
Er wordt eerst bezien, hoe het Romeinse bezettings- en bestuursmodel in ideale omstandigheden functioneerde en welke randvoorwaarden daarvoor moesten zijn vervuld. Daarna wordt bekeken, of in de Civitas Cananefatium deze randvoorwaarden aanwezig waren. Ten slotte wordt onderzocht, welke rol en functie Forum Hadriani kan hebben gehad. Randvoorwaarden voor succesvol Romeins bestuur Er is wel eens opgemerkt: “Het Romeinse Rijk was een federatie van lokale bestuurseenheden”.5 Het lokale civiele bestuur werd overgelaten aan de leden
Forum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 98
05-06-2009 13:00:30
van de lokale elite, waardoor het centraal geleide overheidsapparaat beperkt in omvang en dus relatief goedkoop kon worden gehouden.6 Om tot een succesvol bestuur van een bepaald gebied te komen, moest aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. De eerste is de aanwezigheid van een protourbane ontwikkeling, een centrale plaats vóór de Romeinse verovering. Verder zou de agrarische productie een surplus boven het eigen gebruik moeten opleveren en leden van de locale elite moesten bereid zijn voor het leven in de stad te kiezen en aan het locale bestuur deel te nemen.7 De economie van de Cananefaten Voor een succesvolle inbedding van een stad in het omringende gebied was de economische structuur en de draagkracht van dat gebied van groot belang.8 We zullen de Cananefaatse economische structuur beschrijven. Veeteelt en akkerbouw De economische basis van de Civitas Cananefatium vormde het gemengd agrarische bedrijf met een sterke nadruk op veeteelt.9 Het Nederlandse rivierengebied was bij uitstek geschikt als weidegrond.10 De betekenis van de akkerbouw binnen het gemengd bedrijf was (zeer) beperkt, niet in de laatste plaats door de bodemgesteldheid. Op grond van de bevindingen in het Kromme Rijngebied, zouden we – wat de akkerbouw betreft – onder andere wat rogge, emmer en haver mogen verwachten.11 Verder valt te denken aan peulvruchten en gewassen met oliehoudende zaden. Pollenanalyse met betrekking tot de nederzetting Rijswijk-de Bult kan inderdaad duiden op de verbouw van onder andere emmertarwe en gerst.12 De akkerbouwcomponent in het gemengd bedrijf leverde in het beste geval net voldoende op om in de eigen behoefte te voorzien, maar ook niet meer dan dat.13 Overigens zijn er bijvoorbeeld ook in de Belgische kustvlakte geen aanwijzingen voor akkerbouw van enige betekenis gevonden. Ook daar overheerste de vee-
teelt.14 Ook de Bataven hielden zich in hoofdzaak met veeteelt bezig. Onderzoek wees uit, dat in het woongebied van de Bataven akkerbouw in de 2e eeuw na Chr. bepaald niet grootschalig was.15 Was er een agrarische surplusproductie? Een goed opgegraven boerenbedrijf, Rijswijk-de Bult, geeft een indicatie van de mogelijke surplusproductie op die locatie. Tot rond 120 na Chr. was er waarschijnlijk slechts een heel geringe agrarische surplusproductie; tussen 120 en 270 kan er mogelijk een surplusproductie van vee zijn geweest.16 We moeten daarbij bedenken dat het hier om een groot bedrijf op de ‘goudkust’ van de civitas ging. Verder in het achterland (bijvoorbeeld MiddenDelfland) waren de agrarische nederzettingen veel eenvoudiger17 en lijkt een surplusproductie minder aannemelijk. Meer in het algemeen moeten we ons van de agrarische surplusproductie in het Nederlandse rivierengebied niet teveel voorstellen. Het Kromme Rijngebied18, de Civitas Batavorum als geheel19 en de Civitas Cananefatium 20 waren niet in staat tot een surplusproductie van belangrijke omvang. Enige tijd geleden werden in de nederzetting Tiel-Passewaaij de resten van een afgebrand horreum gevonden. Er werd verondersteld, dat deze een ‘flinke surplusvoorraad’ kon bevatten21, maar enig eigen rekenwerk op basis van de brongegevens geeft als uitkomst, dat slechts 12 tot 24 personen met het mogelijke surplus een jaar konden worden gevoed als daarnaast 50% van de caloriebehoefte door ander voedsel dan granen werd gedekt. Het gaat dus om een zeer bescheiden surplus. Men was ten behoeve van de in het rivierengebied gelegerde militaire eenheden steeds op import van voedsel aangewezen. Granen werden aangevoerd uit de villazone in het zuiden, waar ook het huidige Zuid-Limburg deel van uitmaakte. Dit blijkt uit resten emmertarwe met onkruidzaden en aardewerkscherven uit de kalksteen/lösszone in het zuiden, gevonden in het te Woerden opgegraven vrachtschip.22 De surplusproductie van de villazone was dan ook aanzienlijk. Forum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 99
|
99
05-06-2009 13:00:31
Een voorbeeld: zeven villae in de regio Heerlen, ieder met ongeveer 200 hectare landbouwgrond, konden samen per jaar tussen 700 en 2.800 personen extra voeden.23 De aanvoer van deze voorraden liep waarschijnlijk niet via de vrije markt, maar kan in handen zijn geweest van transporteurs/handelaren die bij het Romeinse leger onder contract stonden. Was er een andere surplusproductie? Vanuit het oogpunt van het Romeinse bestuur leverde de civitas overigens wél een surplusproductie op van geheel andere aard: weerbare mannen. Er is wel gesteld dat de gebieden waar de nadruk lag op veeteelt door de daaraan verbonden krijgermentaliteit voor het rekruteren van soldaten voor de hulptroepen zeer geschikt waren.24 Er is in dat verband overigens op gewezen, dat de veronderstelde martialiteit van veetelers een door het Romeinse bestuur bewust gecreëerde mythe zou zijn geweest, bedoeld om grensstammen voor militaire doeleinden te kunnen manipuleren. Interne stamloyaliteit werd dan bestempeld als uiting van een martiale instelling. Rekrutering en het opleggen van een militaire traditie aan een stam werd daardoor mogelijk of vergemakkelijkt.25 Het Nederlandse rivierengebied is wel “a kind of reserve for breeding soldiers” genoemd.26 Net als bij de Bataven zal het hier zijn gegaan om een tribuut, dat andere belastingheffing geheel of voor een groot deel verving.27 De druk van de rekrutering op de Cananefaten moet zwaar zijn geweest: er stonden vanaf de eerste helft van de 1e eeuw een ala en een cohort (samen 960 man) onder de wapenen.28 Dat moet bij een geschatte stamomvang tussen 6.500 en 19.000 personen29 een grote inspanning zijn geweest. De gevolgen van deze rekruteringsdruk lieten zich bij de Cananefaten duidelijk voelen: een economische groei was er in het gebied pas vrij laat, namelijk vanaf de eerste helft van de 2e eeuw.30 Ook had het ontbreken van een belangrijke aanvullende belastingheffing (in natura of geld) een negatief effect op de handel op de vrije markt.
100
|
Lokaal bestuur door de elite Urbanisatie binnen een stamgebied maakte het locale bestuur door de eigen stamelite, de belastinginning en de ordehandhaving mogelijk.31 Vooral de lokale elite moest dus worden gestimuleerd zich in de stad te vestigen en bestuurstaken op zich te nemen. De macht en het aanzien van de elite in het Nederlandse rivierengebied was gebaseerd op het bezit van vee. Veehouders zijn door hun bezit, levensstijl en mentaliteit (krijger/veehouder) niet erg vatbaar voor de culturele waarden van romanitas32 en dus niet geneigd tot het leven in de stad. Ook in de Civitas Cananefatium zien we dat. Een voorbeeld: de bewoners van het voornaamste huis van Rijswijk-de Bult zullen zeker tot de stamelite hebben behoord. Toch woonde men blijkbaar niet in Forum Hadriani, maar in de nederzetting bij het vee. Dit valt af te leiden uit het huis zelf. Tijdens de laatste bewoningsfase (afb. 2) werd het huis gedeeltelijk in steenbouw opgetrokken en in bepaalde ruimtes voorzien van vloerverwarming en wandschilderingen. Het huis had toen waarschijnlijk geen stalruimte meer: het was een woonhuis met Romeinse luxe geworden.33 In het rivierengebied was geen sprake van uitgebreid grootgrondbezit van landbouwgronden verbonden met grote villae.34 En juist de grootgrondbezitters vormden de elite die door hun rijkdom uit de surplusproductie van deze grootschalige landbouw voor het stadsleven en voor het locaal bestuur kon kiezen. De gevolgen van deze situatie waren merkbaar in Noviomagus. Van twee decuriones (leden van de ordo, de ‘gemeenteraad’) kennen we het beroep uit inscripties en in beide gevallen ging het om handelaren, wat zeer ongebruikelijk is, want handelaren werden onder normale omstandigheden niet tot deze functie toegelaten.35 De gebruikelijke elite moet dus in onvoldoende mate voor het locale bestuur ter beschikking hebben gestaan.36 (Proto)-urbanisatie Aan de Neder-Rijn en in Gallia Belgica was urbanisatie voor het Romeinse
Forum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 100
05-06-2009 13:00:31
bestuur geen gemakkelijke taak. Er was geen proto-urbane ontwikkeling vóór de Romeinse verovering. Urbanisatie werd door de Romeinen opgelegd en verliep langzaam.37 In het bijzonder aan de Neder-Rijn hadden de civitashoofdsteden geen inheemse voorlopers.38 Het is dan ook de vraag, of het stamgebied van de Cananefaten geschikt was voor een ontwikkeling in de richting van urbanisatie. Er was inderdaad geen protourbane nederzetting op de plaats van het latere Forum Hadriani.39 De stad Forum Hadriani zal door de Romeinen in aanzet zijn aangelegd, waarbij moet worden gedacht aan het bepalen van de stadsgrenzen, het verkavelen en de aanleg van openbare gebouwen en wegen. Dit werk werd ter hand genomen door het leger.40 Ook Romeins Nijmegen had geen protourbane voorloper; Oppidum Batavorum, de vroegste stedelijke nederzetting, werd door het Romeinse bestuur ‘gegeven’ (of liever gezegd opgelegd) aan de Bataven. Het was naar alle waarschijnlijkheid vooral een officieel centrum zonder veel banden met de locale sociaal-politieke structuur. 41 De nederzetting werd bewoond door onder andere GalloRomeinse handelaren, andere immigranten en veteranen. Van de nederzetting is maar zeer weinig opgegraven, maar aanwijzingen dat er veel Bataven woonden, ontbreken. De Bataafse elite bleef op het land wonen. 42 Oppidum Batavorum werd tijdens de Bataafse opstand (69-70 na Chr.) door de opstandelingen in brand gestoken; de nederzetting zal dus nooit als ‘eigen’ zijn beschouwd. De nieuw gestichte civiele nederzetting, Ulpia Noviomagus, was in feite ook een kunstmatige schepping. De stad werd niet ‘gedragen’ door de civitas. Willems karakteriseerde Noviomagus als “a town that never quite made it as such”.43 Nijmegen was geen volwaardige Romeinse stad.
werden uitverkoren om tot municipium te worden verheven, lijkt vreemd. In Gallia Belgica komen geen steden met municipium-status voor44, in Boven-Germanië slechts twee: Mogontiacum (Mainz) en Arae Flaviae (Rottweil). Romeins Brittannië kende er maar één: Verulamium (St. Albans). De ‘verheffing’ van Romeins Voorburg en Nijmegen moet dan ook worden gezien als een steunmaatregel, een poging de urbanisatie in het limesgebied te ondersteunen. De steden waren eerder de zorgenkinderen dan de troetelkinderen van het Romeinse gouvernement, om met Van Es te spreken.45 In het villagebied (Noord-Frankrijk, Midden-Rijn en het Moezelgebied), waar de akkerbouw belangrijk was, verliep de urbanisatie overigens relatief snel en succesvol.
Afb. 2 Plattegrond van het voornaamste huis op Rijswijkde Bult. Laatste bouwfasen: 5 en 6 (bron: www.livius. org).
Toch kregen Forum Hadriani en Noviomagus later de municipium-status. Dat in Neder-Germanië (naast waarschijnlijk Tungrorum/Tongeren) juist deze steden Forum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 101
|
101
05-06-2009 13:00:32
Afb. 3 Forum Hadriani, insulaeindeling naar Buijtendorp (bron: Buijtendorp 1987, 75).
102
|
Forum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 102
05-06-2009 13:00:33
Waren de randvoorwaarden vervuld? We kunnen een tussenconclusie trekken. In het stamgebied van de Cananefaten werd niet aan de randvoorwaarden voor een duurzame succesvolle Romeinse bezetting en voor een echte integratie in het rijk voldaan. Er was vóór de komst van de Romeinen geen proto-urbane ontwikkeling: de stad moest het gebied worden opgelegd en de locale elite lijkt niet bereid te zijn geweest, zich in de stad te vestigen en het bestuur van het gebied op zich te nemen. De economische basis van de civitas was het gemengd bedrijf met een sterke nadruk op veeteelt. Een agrarische surplusproductie van enige omvang leverde dat niet op. Het Romeinse bestuur voegde het gebied in feite aan het rijk toe om militair-strategische redenen: de aanwezigheid van de verdedigbare Rijn en de functie als strategisch belangrijke landbrug tussen de voor defensie en handel belangrijke Rijn- en Helinium-monding. Economisch belang had de regio niet; de enige voor de Romeinen belangrijke surplusproductie bestond uit rekruten voor de hulptroepen. Deze omstandigheden voorspellen niet veel goeds voor de ontwikkeling van Forum Hadriani. We bekijken nu, hoe de stad onder deze omstandigheden kan hebben gefunctioneerd. Had Forum Hadriani een belangrijke rol als marktplaats? Forum Hadriani wordt wel als een levendige handelsplaats gezien.46 Dat beeld is ook wel genuanceerd: het zou gaan om een strikt lokale, niet al te belangrijke markt.47 Is op grond van de economische en logistieke situatie ter plaatse een (belangrijke) handelsfunctie aannemelijk? De vraag- en aanbodkant Er is wel verondersteld, dat het leger vanaf het eind van de 1e, begin van de 2e eeuw tegen geldende prijzen op de vrije markt ging kopen, waarbij de opkomst van steden en de groei van de burgerlijke bevolking een stimulans was voor de civiele markt.48 Maar dit is alleen moge-
lijk in een gebied met een ruime agrarische surplusproductie en die ontbrak in ons gebied. Het leger kan aan de vraagkant dan ook geen grote rol hebben gespeeld binnen de lokale economie. Aangenomen dat Forum Hadriani daadwerkelijk als marktplaats functioneerde, wat kan dan de aard van die markt zijn geweest? Er zijn drie verschillende typen markt te onderscheiden: een markt voor lokale, ‘horizontale’ ruil, een markt voor interne handel en een markt die de rol van ‘centrale plaats’ vervulde.49 Bij horizontale ruil wisselen boeren in hun directe omgeving producten met elkaar uit. Van interne handel is sprake als een voedselsurplus uit het rurale gebied naar een stedelijk gebied wordt gebracht om aan de inwoners te worden verkocht. Een markt met de functie van centrale plaats bevindt zich ook in een stad en wordt vooral bezocht door bewoners van het omringende landelijke gebied, met het doel goederen en diensten te verkrijgen die op het platteland niet te vinden zijn. Forum Hadriani zou binnen deze indeling een rol kunnen hebben gespeeld als markt voor interne handel en zou daarnaast als centrale plaats kunnen hebben gefungeerd. Als we de vraagkant van een markt voor agrarische producten bekijken, dan moeten we bedenken dat Forum Hadriani een bescheiden aantal inwoners had, waardoor de totale vraag bescheiden moet zijn geweest. Bij het beoordelen van een functie als centrale plaats moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat in Forum Hadriani tot nu toe sporen van een lokale nijverheid ontbreken. Aanvoer van elders geproduceerde goederen (zoals zout, aardewerk, metaalwaren, etc.) door handelaren is natuurlijk altijd mogelijk, maar de totale omvang van leveringen vanuit de stad naar het platteland was in het Romeinse rijk in alle perioden zeer beperkt.50 Hoe zat het nu met de aanbodkant van een markt voor agrarische producten in Forum Hadriani? Markten waren van belang voor de stedelijke consumenten die over voldoende geld konden beschikForum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 103
|
103
05-06-2009 13:00:33
ken en voor handelaren51, maar de boeren waren er niet afhankelijk van. Verreweg de meeste boeren voorzagen alleen in het eigen levensonderhoud en waren niet in staat op regelmatige basis producten in de stad aan te bieden.52 Voor de Civitas Cananefatium werd al vastgesteld, dat er geen belangrijke agrarische surplusproductie kan zijn geweest. De opinie dat Romeinse boeren alleen voor de eigen levensbehoefte produceerden en niet voor de markt, is gemeengoed geworden onder historici.53 In afwijking van deze algemeen gangbare mening is wel verondersteld, dat sommige boeren periodiek wél een deel van hun producten op de markt verkochten, waarbij de noodzaak om belasting in geld te kunnen betalen een drijfveer was.54 Zoals in de volgende paragraaf nog aannemelijk zal worden gemaakt, ontbrak deze prikkel tot marktdeelname echter in het gebied van de Cananefaten. Invloed van de rekrutering op de markteconomie Verder moet nog het volgende worden bedacht. We hebben in het voorafgaande al gezien, dat de heffing in weerbare mannen bij de Cananefaten andere belasting geheel of grotendeels zal hebben vervangen. Belastingheffing in natura is al een belemmering voor de handel via de vrije markt, omdat de noodzaak om surplusproductie op die markt om te zetten in geld om de belasting te betalen ontbreekt.55 Bij het rekruteren van soldaten voor de hulptroepen zal de belastingheffing in natura deels of misschien zelfs geheel ontbreken. De stimulans om de productie op te voeren ontbreekt dan bijna geheel, voor zover de rekruteringsdruk op de bevolking uitbreiding van de productie al mogelijk maakte. De markteconomie zal dit beslist niet hebben bevorderd.56 Forum Hadriani, de marktfunctie Ten aanzien van een mogelijke markt in Forum Hadriani kan het volgende worden opgemerkt. Het leger was voor de bevoorrading niet afhankelijk van een vrije markt. De handel in agrarische sur-
104
|
plusproductie zal onregelmatig en beperkt van omvang zijn geweest, misschien niet eens voldoende om alle inwoners van Forum Hadriani te voeden. Van nijverheid zijn in Forum Hadriani tot nu toe weinig of geen sporen gevonden: het aanbod van locaal geproduceerde goederen was waarschijnlijk van beperkt belang. Wel kunnen we rekening houden met het aanbod van rondtrekkende handelaren, waarbij het ook om gebruiksartikelen kan zijn gegaan. Kortom, aanwijzingen voor een belangrijke dagelijkse of periodieke markt, waarop ‘Forum’ Hadriani lijkt te wijzen, zijn er in feite niet. Forum Hadriani deels zelfvoorzienend? Overigens hoeft een beperkte en onregelmatige aanvoer vanuit het omringende gebied de inwoners van Forum Hadriani niet ernstig te hebben getroffen. Er mag worden verondersteld, dat een deel van de inwoners in of direct bij de stad zelf voedingsgewassen verbouwde in een eigen moestuin. Dit was in en rond steden zeker niet ongewoon, zoals blijkt uit archeologische sporen in bijvoorbeeld Pompeii57 maar ook uit vondsten in de Romeinse stad Claterna bij Bologna. Deze praktijk bleef overigens niet beperkt tot Italië, want moestuinen aanleggen in en bij steden was een voedselproductiestrategie die in de Romeinse periode elders veel is toegepast.58 Ook in Neder-Germanië zijn hiervan onder andere in Xanten en Tongeren sporen aangetroffen.59 Dit maakte het de inwoners mogelijk voor een deel in de eigen behoefte te voorzien en minder afhankelijk te zijn van de onregelmatige en wellicht vrij beperkte aanvoer uit het omringende gebied. Inmiddels zijn bij de opgraving door BAAC in 2005 botanische resten gevonden die lijken te wijzen op de aanwezigheid van moestuinen in het onderzochte deel van de stad.60 Wie bevoorraadde het leger? Als het leger in ons deel van de limes niet van lokale aanvoer afhankelijk kon zijn, hoe kwam men dan aan voedsel? Uit
Forum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 104
05-06-2009 13:00:33
Romeins Brittannië weten we dat voedsel, wijn en garum het leger niet langs vrije handelskanalen bereikte. Er zal waarschijnlijke sprake zijn geweest van handelaren/transporteurs die speciaal voor het leger werkten.61 Het graanschip van Woerden kan van een dergelijke handelaar zijn geweest. Verder werd naast eventueel plaatselijk aanbod nog vee gekocht (of als tribuut gevorderd) aan de overzijde van de limes.62 Van bestuursconcept naar geslaagde stad? Voordat een afsluitend oordeel kan worden gegeven over de aard van Forum Hadriani, zullen we de relatie tussen de stad en de omgeving bezien in het licht van wat al over andere steden in de omgeving bekend is. De sociaal-economische basis Het Romeinse bestuursconcept voorzag in lokaal bestuur door de stamelite vanuit een stad. Dit was een beproefd concept, dat echter niet overal een volwaardige Romeinse stad met een gezonde economische basis opleverde. We zagen al eerder, dat in het geval van Nijmegen het toepassen van het op urbanisatie gebaseerde bestuursconcept geen echt succesvolle stad behoefde op te leveren. We betrekken nu nog een andere stad in Neder-Germanië in de beschouwing: Xanten (Colonia Ulpia Traiana). Van de centrale plaats die vóór het vestigen van de colonia op deze plek bestond, is bekend dat de economische uitwisseling met de omgeving gering was. Een deel van de inwoners voorzag zichzelf van voedsel: de eerder genoemde agrarische activiteit binnen of bij de stad. Na de oprichting van de colonia veranderde er wat betreft de economische situatie niet veel. De economische verankering van de stad in de regio ontbrak nagenoeg.63 Xanten bevond zich dan nog in een betere positie dan Noviomagus en Forum Hadriani. Het gebied om de stad viel in twee delen uiteen: in het noorden kleinschalige veeteelt, wat net als in het Neder-
landse rivierengebied een recept was voor een moeizame urbanisatie. In het zuidwestelijke achterland van de Colonia Ulpia Traiana waren op enige afstand wél villae waar grootschalige akkerbouw werd bedreven. Uit inscripties blijkt, dat de uit dit gebied afkomstige elite wél bereid was, bestuurstaken in de stad op zich te nemen. Uit Xanten en Nijmegen is overigens bekend, dat Gallo-Romeinse handelaren met het leger waren meegekomen, waarbij we zagen dat deze groep in Nijmegen zelfs leden van de ordo, de ‘gemeenteraad’, leverde.64 In Forum Hadriani zijn er vooralsnog geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van Gallo-Romeinen. Materiële resten Duidelijk is inmiddels, dat bij een poging tot reconstructie van een stedelijke nederzetting ook rekening moet worden gehouden met de sociale en economische interactie met het omringende gebied. Met betrekking tot Forum Hadriani is dat in het verleden niet voldoende gedaan. Kunow gaat in zijn overzicht van centrale plaatsen en steden in Neder-Germanië uit van de tastbare resten. Tot de typisch stedelijke elementen rekent hij openbare thermen, een amfitheater, een forum, capitool en muren en poorten. Voor Forum Hadriani constateert hij de aanwezigheid van een muur en een openbaar badhuis. Op basis van de naam neemt hij, ook bij het ontbreken van sporen, de aanwezigheid van een forum aan.65 Uiteindelijk acht Kunow voldoende stedelijke elementen aanwezig in Keulen, Xanten, Nijmegen en Voorburg, de vier civitas hoofdsteden die municipium of colonia waren. Als we de aanname van een forum niet volgen, voldoet Forum Hadriani niet aan de stedelijke vereisten van Kunow. Ook voor het overige levert een eenduidige interpretatie van de materiële resten van Forum Hadriani problemen op. Slechts een beperkt deel (naar schatting ongeveer 30%) is opgegraven en veel meer zal dit na afsluiting van de opgravingen door BAAC (2005) en AAC/ProForum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 105
|
105
05-06-2009 13:00:33
jectenbureau (2007-2008) niet worden, want in noordoostelijke richting is het gebied door afgraving in latere tijd sterk aangetast. Een groot deel van de opgravingen zijn door Reuvens en Holwerda op een betreurenswaardig vroeg tijdstip uitgevoerd, waardoor veel gegevens verloren zijn gegaan. In het bijzonder Holwerda heeft met zijn graven volgens een sleuvensysteem in één vlak en verwaarlozing van vondstobjecten veel kansen gemist.66 Op basis van vrij schamele grondsporen kan een compleet stadje volgens Romeins model worden opgetrokken, maar met evenveel (of meer) recht kan de conclusie worden getrokken dat het om een ‘zwak ontwikkelde’ nederzetting gaat.67 Hoeveel inwoners had Forum Hadriani? Het schatten van het aantal inwoners van Forum Hadriani is niet eenvoudig, omdat de omvang niet met zekerheid bekend is en er een beperkt deel van het mogelijke oppervlak is onderzocht. Bebouwd oppervlak en bewoningsdichtheid per hectare zijn dan ook niet bekend. Daarnaast is geen amfitheater of grafveld aangetroffen, waardoor verdere hulpmiddelen bij het schatten van het inwonertal ontbreken. De enige beredeneerde schatting komt uit op ruim 1.000 inwoners.68 Daarbij is uitgegaan van een oppervlak van 18 hectare, waarvan 70% bebouwd, en een aantal inwoners per hectare bebouwd oppervlak gelijk aan het voor Xanten aangenomen aantal van 96. Daarbij zijn wel een aantal kanttekeningen te maken. Een stedelijke bevolking van ruim 1.000 personen op een stam met een (voor de 2e eeuw) geschatte omvang tussen 6.500 en 19.000 leden lijkt moeilijk voorstelbaar bij het ontbreken van een belangrijke agrarisch surplusproductie en de waarschijnlijk beperkte betekenis van Forum als markten handelsplaats. Hoe kunnen 1.000 inwoners hier in hun levensonderhoud hebben voorzien? De oorspronkelijke basisaannames lijken te moeten worden aangepast. Inmiddels is de schatting van het bruto oppervlak teruggebracht van 18 naar 12 hectare.69
106
|
Met het schatten van de bevolkingsdichtheid per hectare moeten we voorzichtig zijn. De noordwestelijke hoek van de nederzetting had een relatief hoge bewoningsdichtheid. Als we de door Buijtendorp voorgestelde insulae-indeling70 volgen (afb. 3), dan kunnen we aannemen dat insulae I en II samen (totaal oppervlak nog geen hectare) ongeveer 100 tot 120 bewoners kunnen hebben gehad. Andere insulae zullen, gezien de opgegraven resten, minder inwoners hebben geteld, deels onbebouwd zijn geweest, of werden grotendeels door openbare ruimten en gebouwen ingenomen (bijvoorbeeld de voorgestelde insula VII met het badhuis). We mogen aannemen dat de noordwestelijke helft van Forum Hadriani de grootste bevolkingsdichtheid had in verband met de ligging op de strandwal. Zelfs in dat deel van de stad moet af en toe wateroverlast zijn geweest.71 Het zuidoostelijke deel van de stad lag niet (volledig) op de strandwal en was veel natter. Bij onderzoek in dit deel van de stad door AAC/ Projectenbureau in de winter van 20072008 bleek, dat er door het aangenomen hart van de stad, haaks op de Fossa Corbulonis, een watervoerende geul van 40 meter breed liep. De vondst van een omgevallen kade en vondsten in de geul maken het aannemelijk dat deze geul als haven werd gebruikt. In de opgravingsputten werd een kleilaag aangetroffen die duidt op een overstroming in de Romeinse tijd. Dit deel van de stad moet erg nat en nagenoeg onbewoonbaar zijn geweest. Dit alles heeft ook invloed op het mogelijke inwoneraantal. Als we de voorstelde insulae-indeling volgen, dan zouden insulae I tot en met X (samen circa 5,5 hectare) in totaal wellicht 250 tot 270 inwoners kunnen hebben gehad. Zetten we deze schatting om naar een geschat totaal oppervlak van 12 hectare, dan komen we op maximaal 600 inwoners uit. Het zal dan waarschijnlijk niet gaan om 600 burgers die in het eigen onderhoud moesten voorzien. Al eerder werd verondersteld dat Forum Hadriani vanaf het eind van de 2e eeuw steeds verder gemilitariseerd
Forum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 106
05-06-2009 13:00:34
werd en mogelijk een vast contingent soldaten onderdak bood.72 Er is wel aangenomen, dat na de aanleg van Romeins Tongeren soldaten in of vlakbij de stad gehuisvest waren, met het oog op de uitbreiding en het onderhoud van de infrastructuur, de bewaking van de doorgaande wegen en de rekrutering.73 Dat kan in Forum Hadriani ook vóór de verdergaande militarisering aan het eind van de 2e eeuw eveneens het geval zijn geweest. Nog enkele vragen… Forum Hadriani werpt nog een aantal vragen op, die in het kader van deze publicatie alleen kort kunnen worden aangestipt. De identificatie van de nederzetting als M.A.C. (waarschijnlijk Municipium Aelium Cananefatium) is gebaseerd op een aantal mijlpalen uit de omgeving, waarop
de met de vondstplaats corresponderende afstandsaanduiding tot de stad (afb. 4) is aangegeven.74 De identificatie van de nederzetting als Forum Hadriani is uiteindelijk in feite slechts gebaseerd op twee wat minder zekere bronnen: de bekende vermelding op de geografisch overeenkomende plek op de Tabula Peutingeriana (afb. 5) en de inscriptie op de inmiddels verdwenen askist uit Környe in Hongarije.75 Er zijn geen epigrafische bronnen voor deze naam uit de civitas zelf bekend; een veronderstelde vermelding op één van de Rijswijkse mijlpalen en een in de stad zelf gevonden inscriptiefragment76 zijn inmiddels als zodanig van tafel.77 Hoe zit het nu met ‘forum’ als bestanddeel van een plaatsnaam? In de eerste plaats is het een typisch mediterrane naamgeving. Voor deze bijdrage zijn 47
Afb. 4 Mijlpaal voor Antoninus Pius, gevonden in Wateringse Veld, Den Haag (bron: afdeling Archeologie Dienst Stadsbeheer Den Haag).
Forum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 107
|
107
05-06-2009 13:00:36
Afb. 5 Segment Tabula Peutingeriana met Forum Hadriani (bron: facsimile Conrad Miller, 1887, bibliotheca Augustana).
‘forum’-plaatsen gevonden, waarvan 33 in Italië, 6 in (vooral Zuid-)Frankrijk en 5 in Spanje. Daarnaast kennen we er één uit Zwitserland, één uit Zuid- Engeland en dan ‘ons’ Forum. Forum Hadriani is daarmee de noordelijkste ‘forum’-plaats van het rijk en een vreemde eend in de bijt. De betekenis van ‘forum’ in een plaatsnaam is niet eenduidig. Het duidt vaak, maar niet altijd, op een marktfunctie. In Italië gaat het van origine dan soms om stationes, pleisterplaatsen (of ‘poststations’) aan belangrijke doorgaande wegen die uitgroeiden tot woonkernen en later stadjes. Het doortrekkende verkeer maakte het voor de inwoners en rondtrekkende handelaren aantrekkelijk om op een markt goederen aan te bieden. Voorbeelden zijn Forum Appii en Forum Clodii. Ook gaat het soms van origine om plaatsen met een bestuursfunctie.78 Het automatisch koppelen van ‘forum’ aan ‘markt’ lijkt dan ook niet juist. Daaraan konden we al twijfelen op basis van de economische structuur van de regio. Daar komt bij, dat bij sommige andere plaatsen met ‘forum’ in de naam, een marktfunctie archeologisch kan worden ondersteund door de vondst van een open marktplaats.79 In Forum Hadriani was dat tot nu toe niet mogelijk. Eerder het tegendeel: dwars door een eerder voorgestelde en ook wel logische plek voor het forum (insula XIII op afb. 3) loopt de hiervoor
genoemde brede havengeul. De voorlopige conclusie zou dan ook moeten zijn, dat de identificatie van de plaats als het Forum Hadriani van de Peutingerkaart op zijn minst nader onderzoek en nadere discussie behoeft. Verder kunnen we ons afvragen wat bij de stichting van de nederzetting het doel kan zijn geweest. Er is wel geopperd, dat Cananefaten en Bataven aanvankelijk onder één bestuur vielen.80 Het zeer late stichtingsmoment van Forum Hadriani (121 of 122 na Chr.) geeft dan te denken. Het Romeinse bestuur moet op dat moment hebben geweten dat urbanisatie in het Nederlandse rivierengebied een uiterst moeizaam proces was, en de Civitas Batavorum was een goudkust vergeleken bij het stamgebied van de Cananefaten. Waarom is dan nog zo laat in de tijd op deze plaats een ten opzichte van het kerngebied van de stam vrij excentrisch gelegen civiele nederzetting gesticht? De plaats lijkt meer te passen in een strategisch-miliair concept dan in een blauwdruk voor lokaal civiel bestuur. In de loop van de tijd werd Forum Hadriani steeds meer gemilitariseerd.81 Speelden bij de locatiekeuze van meet af aan militaire overwegingen (centrum voor rekrutering en training, strategisch gelegen verdedigbare plaats van waaruit de infrastructuur kon worden onderhouden en bewaakt) een rol? Allemaal vragen die bij komend onderzoek aandacht verdienen. Conclusie Forum Hadriani kan niet worden gezien als een geslaagde stad. Urbanisatie van een gebied was binnen het Romeinse bestuursconcept noodzakelijk om tot een succesvol locaal bestuur door de plaatselijke elite te komen. Niet iedere opgelegde urbanisatiepoging leverde een volwaardige stad op. Voor locaal bestuur vanuit een stedelijke nederzetting blijkt in de praktijk een aantal factoren van belang te zijn. Genoemd kunnen worden protourbanisatie voorafgaand aan de Romeinse bezetting, een agrarische surplusproductie en een lokale elite die in staat en bereid is zich in de stad te vestigen en het
108
|
Forum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 108
05-06-2009 13:00:36
lokale bestuur op zich te nemen. Al deze factoren ontbraken bij de Cananefaten. De materiĂŤle resten laten een aanzet tot urbanisatie zien, maar van een sociale en economische inbedding in de omgeving, tot een stad die daadwerkelijk als zodanig functioneerde kan het nauwelijks of niet zijn gekomen. De nederzetting kende naar het zich laat aanzien geen lokale nijverheid, en van een belangrijke marktfunctie kan nauwelijks sprake zijn geweest, gezien het ontbreken van de daarvoor noodzakelijk surplusproductie van enige omvang. De precieze aard en rol van de nederzetting lijkt nog niet zeker. Er zijn aanwijzin-
gen dat militair-strategische overwegingen bij de stichting van Forum Hadriani een belangrijker rol speelden dan de wens een zuiver civiele nederzetting met handels- en marktfuncties ten behoeve van het lokale bestuur te stichten. Wat betreft het nu gangbare beeld van Forum Hadriani lijkt een nieuwe interpretatie, analyse en discussie nodig. Erasmusweg 1183 J 2542PW Den Haag De auteur dankt Willem J.H. Willems voor zijn opmerkingen en aanvullingen.
Noten 1 Buijtendorp 2006c, p. 95-116. 2 Bloemers 1980, p. 168. 3 Bloemers 1978, p. 124. 4 Kropff 2008, p. 12-13. 5 Cary en Scullard 1975, p. 429. 6 Drinkwater 1987, p. 354. 7 Groenman-van Waateringe 1980, p. 1037-1044. 8 Jones 1987, p. 50. 9 Bloemers 1980, p. 160, 167. 10 Roymans 1996, p. 51; Willems 1984, p. 264-266. 11 Kooistra 1996, p. 120. 12 Bloemers 1978, p. 69; Groenman- van Waateringe 1978, p. 452. 13 Bloemers 1980, p. 167. 14 Thoen 1981, p. 252. 15 Willems 1984, p. 270. 16 Bloemers 1978, p. 71. 17 Van Londen 2006, p. 139. 18 Kooistra 1996, p. 126. 19 Willems 1988, p. 244. 20 Bloemers 1980, p. 169-171. 21 Kooistra en Heeren 2007, p. 173. 22 Roymans 1996, p. 82. 23 Kooistra 1996, p.126. 24 Roymans 1996, p. 96-97. 25 Van Driel-Murray 2003, p. 200-203, 215. 26 Willems 1984, p. 270. 27 Roymans 1996, p. 86. 28 Bloemers 1980, p. 169. 29 Bloemers 1978, p. 103-104, 111-112. 30 Ibidem, p. 116. 31 Wacher 1975, p. 36-37.
32 Roymans 1996, p. 73-76. 33 Bloemers 1978, p. 52. 34 Bloemers 1980, p. 173. 35 Willems 1988, p. 244-246. 36 Van Enckevort en Thijssen 2003, p. 64. 37 Perkins en Nevett 2000, p. 237; Vanderhoeven 1996, p. 190. 38 Schalles 2001, p. 434. 39 Buijtendorp 2003, p. 195, 205; Buijtendorp 2006b, p. 64, Buijtendorp 2006a, p. 77. 40 Vanderhoeven 1996, p. 221; Jones 1987, p. 48-49. 41 Willems 1984, p. 238. 42 Vanderhoeven 1996, p. 190; Van Enckevort en Thijssen 2003, p. 64; voor een nuancering Roymans 2004, p. 202-204. 43 Willems 1984, p. 268. 44 Mertens 1983, p. 42. 45 Van Es 1981, p. 137. 46 Bloemers 1980, p. 163; Buijtendorp 1982, p. 157. 47 Baart 1990, p. 11. 48 Van Es 1981, p. 236-237. 49 De Ligt 1993, p. 6-7. 50 Ibidem, p. 149. 51 Morley 2000, p. 212. 52 Engels 1990; Schalles 2001, p. 453. 53 De Ligt 1993, p.106, 130-131, 145. 54 Ibidem, p. 136, 140. 55 Hopkins 1980, p. 103. 56 Roymans 1996, p. 87. 57 Jashemski 1979, p. 91, 193, 242. 58 NiĂąez 1984. 59 Schalles 2001, p. 440-441; Jones 1987, p. 50-51;
Forum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 109
|
109
05-06-2009 13:00:37
Vanderhoeven 1996, p. 243-244. 60 Martijn Bink (BAAC) in bijdrage tijdens symposium over Forum Hadriani, 18 april 2008. 61 Whittaker 1994, p. 105-110. 62 Ibidem, p. 118; Van Es 1981, p. 266. 63 Schalles 2001, p. 446-451. 64 Ibidem, p. 434-435; Willems 1988, p. 244-246. 65 Kunow 1992, p. 146-147. 66 Kropff 2008, p. 3. 67 Esmonde Cleary 2003, p. 77. 68 Bloemers 1978, p. 124. 69 Buijtendorp 2006c, p. 97.
70 Ibidem. 71 Kropff 2008, p. 9-10. 72 Ibidem, p. 13. 73 Vanderhoeven 1996, p. 221. 74 Waasdorp 2003. 75 Bogaers 1960/1961, p. 303. 76 Bogaers 1971, p. 133. 77 Waasdorp 2003, p. 41-43, 58-59. 78 Cary en Scullard 1975, p. 140, 601 noot 3. 79 De Ligt 1993, p. 117. 80 Van Es 1981, p. 216-217; Bloemers 1978, p. 81. 81 Kropff 2008.
Literatuur Baart, J.M., 1990. Inventarisatie van Romeinse muntvondsten in Noord- en Zuid-Holland. (Nederlandse Archeologische Rapporten 12). Amersfoort. Bloemers, J.H.F., 1978. Rijswijk (Z.-H.), ‘De Bult’. Eine Siedlung der Cananefaten. (Nederlandse Oudheden 8). Amersfoort. Bloemers, J.H.F., 1980. Engelse drop: een poging tot ontleding van het romanisatieproces in Nederland. Westerheem 29, 152-173. Bogaers, J.E., 1960/1961. Civitas en stad van de Bataven en Canninefaten. Berichten ROB 10-11, 263-317. Bogaers, J.E., 1971. Voorburg-Arentsburg: Forum Hadriani. Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 52, 128-138. Buijtendorp, T.M., 1982. Een Romeinse stad bij Voorburg-Arentsburg, een interpretatie. Westerheem 31, 142-163. Buijtendorp, T.M.,1987. Romeinse landmeters in Forum Hadriani bij Voorburg. Westerheem 36, 74-96. Buijtendorp, T.M., 2003. Lugdunum en Batavodurum- twee proto-urbane nederzettingen. Westerheem 52, 190-210. Buijtendorp, T.M., 2006a. De voorganger van Forum Hadriani. Van inheemse nederzetting tot centrale plaats. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (eds.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 66-77. Buijtendorp, T.M., 2006b. Lugdunum bij Katwijk. Een voorstedelijke nederzetting uit de eerste eeuw in Cananefaats gebied. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (eds.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 62-65. Buijtendorp, T.M., 2006c. Bouw en groei: de bloeiperiode van Forum Hadriani. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (eds.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 95-116. Driel- Murray, C. van, 2003. Ethnic Soldiers: The Experience of the Lower Rhine Tribes. In: T. Grünewald en S. Seibel (eds.), Kontinuität und Diskontinuität. Germania Inferior am Begin und am Ende der römischen Herrschaft. Berlin en New York, 200-217. Cary, M., en H.H. Scullard, 19753 . A History of Rome. Londen. Drinkwater, J.F., 1987. Urbanization in Italy and the Western Empire. In: J. Wacher (ed.), The Roman World I. Londen en New York, 345-379. Enckevort, H. van, en J. Thijssen, 2003. Nijmegen- A Roman Town in the Frontier Zone of Germania Inferior. In: P. Wilson (ed.), The Archaeology of Roman Towns. Studies in honour of John S. Wacher. Oxford, 59-72. Engels, D., 1990. Roman Corinth: An Alternative Model for the Classical City. Chicago en Londen. Es, W.A. van, 19813. De Romeinen in Nederland. Haarlem. Esmonde Cleary, A.S., 2003. Civil Defences in the West under the High Empire. In: P. Wilson (ed.), The Archaeology of Roman Towns. Studies in honour of John S. Wacher. Oxford, 73-85. Groenman- van Waateringe, W., 1978. Palynologische Untersuchung dreier Grabenprofile aus der römerzeitlichen Siedlung in Rijswijk (Z.H.). In: J.H.F. Bloemers, 1978. Rijswijk (Z.-H.), ‘De Bult’. Eine Siedlung der Cananefaten. (Nederlandse Oudheden 8). Amersfoort, 452-456. Groenman- van Waateringe, W., 1980. Urbanization and the North-West Frontier of the Roman Empire. In: W.S. Hanson en L.J.F. Keppie (eds.), Roman Frontier Studies 1979. (BAR International Series 71). Oxford, 1037-1043.
110
|
Forum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 110
05-06-2009 13:00:37
Hopkins, K., 1980. Taxes and Trade in the Roman Empire (200 B.C.- A.D. 400). Journal of Roman Studies 70, 101-125. Jashemski, W.F., 1979. The Gardens of Pompeii, Herculaneum and the Villas Destroyed by Vesuvius. New Rochelle. Jones, R.F.J., 1987. A False Start? The Roman Urbanization of Western Europe. World Archaeology 19/1, 47-57. Kooistra, L.I., 1996. Borderland Farming. Possibilities and Limitations of Farming in the Roman Period and Early Middle Ages between Rhine and Meuse. Amersfoort. Kooistra, L.I., en S. Heeren, 2007. Het verhaal van een afgebrande graanschuur. In: N. Roymans, T. Derks en S. Heeren (eds.), Een Bataafse gemeenschap in de wereld van het Romeinse rijk. Opgravingen te Tiel-Passewaaij. Utrecht, 167-175. Kropff, A., 2008. De militaire context van Forum Hadriani. Westerheem 57, 2-15. Künow, J., 1992. Zentralität und Urbanität in der Germania inferior des 2. Jahrhunderts n. Chr. In: H.-J. Schalles, H. von Hesberg en P. Zanker (eds.), Die Römische Stadt im 2. Jahrhunderts n. Chr. (Xantener Berichte 2). Bonn, 143-152. Ligt, L. de, 1993. Fairs and Markets in the Roman Empire. Economic and social aspects of periodic trade in a preindustrial society. Amsterdam. Londen, H. van, 2006. De inheemse bewoning in het landelijk gebied. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (eds.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 131-139. Mertens, J., 1983. Urban wall-circuits in Gallia Belgica in the Roman period. In: J. Maloney en B. Hobley (eds.), Roman urban defences in the West. (CBA research report 51). Londen, 42-56. Morley, N., 2000. Markets, marketing and the Roman elite. In: E. Lo Cascio (ed.), Mercati permanenti e mercati periodici nel mondo romano. Atti degli incontri capresi di storia dell’ economia antica. (Capri 13-15 ottobre 1997). Bari, 211- 221. Niñez, V., 1984. Household Gardens: Theoretical Considerations on an Old Survival Strategy. (Food Systems Research Series 1). Lima. Perkins, P., en L. Nevett, 2000. Urbanism and urbanization in the Roman world. In: J. Huskinson (ed.), Experiencing Rome. Cultural Identity and Power in the Roman Empire. Londen, 213-244. Roymans, N., 1996. The Sword or the Plough. Regional dynamics in the romanisation of Belgic gaul and the Rhineland area. In: N. Roymans (ed.), From the Sword to the Plough. Three studies on the earliest romanisation of Northern Gaul. (Amsterdam Archaeological Studies 1). Amsterdam, 9-126. Roymans, N., 2004. Ethnic identity and imperial power. The Batavians in the Early Roman Empire. (Amsterdam Archaeological Studies 10). Amsterdam. Roymans, N., T. Derks en S. Heeren, 2007. Romeins worden op het Bataafse platteland. Een synthese. In: N. Roymans, T. Derks en S. Heeren (eds.), Een Bataafse gemeenschap in de wereld van het Romeinse rijk. Opgravingen te Tiel-Passewaaij. Utrecht, 11-32. Schalles, H.-J., 2001. Die Wirtschaftskraft städtischer Siedlungen am Niederrhein: zur Frage der wirtschaftlichen Beziehungen des römischen Xanten mit seinem Umland. In: T. Grünewald en H.-J. Schalles (eds.), Germania inferior: Besiedlung, Gesellschaft und Wirtschaft an der Grenze der Römisch-germanischen Welt. Berlijn- New York, 431-463. Thoen, H., 1981. The Third Century Roman Occupation in Belgium: the Evidence of the Coastal Plain. In: A. King en M. Henig (eds.), The Roman West in the Third Century. Contributions from Archaeology and History. (BAR International Series 109 i). Oxford, 245-257. Vanderhoeven, A., 1996. The earliest urbanisation in Northern Gaul. Some implications of recent research in Tongres. In: N. Roymans (ed.), From the Sword to the Plough. Three studies on the earliest romanisation of Northern Gaul. (Amsterdam Archaeological Studies 1). Amsterdam, 189-260. Waasdorp, J.A., 2003. IIII M.P. naar M.A.C. Romeinse mijlpalen en wegen. (Haagse Oudheidkundige Publicaties 8). Den Haag. Wacher, J., 1975. The Towns of Roman Britain. Londen. Whittaker, C.R., 1989. Supplying the system: frontiers and beyond. In: J.C. Barrett, A.P Fitzpatrick en L. Macinnes (eds.), Barbarians and Romans in North-west Europe from the Later Republic to Late Antiquity. (BAR International Series 471). Oxford, 64-80. Whittaker, C.R., 1994. Frontiers of the Roman Empire. A Social and Economic Study. Baltimore en Londen. Willems, W.J.H., 1984. Romans and Batavians. A regional Study in the Dutch Eastern River Area, II. Berichten ROB 34, 39-331. Willems, W.J.H., 1988. The Dutch river area. Imperial policy and rural developments in a late Roman frontier zone. In: R.F.J. Jones, J.H.F. Bloemers, S.L. Dyson and M. Biddle (eds.), First Millennium Papers, Western Europe in the First Millennium A.D. (BAR International Series 401). Oxford, 241-256.
Forum Hadriani
03-2009 binnenwerk.indd 111
|
111
05-06-2009 13:00:37
-advertentie-
ADVIES • PROJECTMANAGEMENT • PUBLIEK • ONDERZOEK
Hazenberg Archeologie geeft studenten in de Westerheem één pagina de ruimte. Deze keer aan Kimberley van den Berg, student aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Als dank voor haar bijdrage ontvangt zij een Hazenberg Archeologie pakket. Ook interesse? Kijk dan op hazenbergarcheologie.nl voor de voorwaarden of stuur een email naar: westerheem@hazenbergarcheologie.nl
VISSEN IN HET VERLEDEN KIMBERLEY VAN DEN BERG In het Engelse Kanaal en de Noordzee hebben vissers op hun kotter door de jaren heen een aantal potten opgevist. De oudste vondsten zijn twee Post-Middeleeuwse kannen, waarvan één een baardmankruik is. De Baardmankruik (1) is roodbruin, beschadigd en heeft op de hals een afbeelding van een bebaarde man. Ongewoon is dat de kruik geen medaillon bevat. De tweede kan (2) is onversierd, grijsgeel en heeft een gespikkeld oppervlak, vanwege het glazuurproces bij productie. Het type wordt daarom wel ‘tigerware’ genoemd. Het aardewerk dateert ca. 1550-1800, werd geproduceerd in het Rijnland en bevatte vloeistoffen. Een andere opgeviste kruik (3a) is een Mineraalwaterkruik. Het type werd voornamelijk geproduceerd en gebotteld in Duitsland (m.n. Westerwald) in de
19e eeuw. Opvallend is de inscriptie “1 kan” (3b) die verwijst naar een oude Nederlandse maateenheid. Behalve objecten die zijn geproduceerd in Duitsland en werden gebruikt in Nederland, zijn er ook Engelse producten opgevist. De eerste is een jampot van I.F. Hoffmann (4) die “black currant” bevatte. Een soortgelijke pot van het bedrijf dateert ca. 1850-1860. Uit WO I komt een fles van de Red Cross Provision Stores te Hull (5). Ook deze bevatte vloeistoffen. Tegenwoordig bestaat de Provision Stores te Hull niet meer. Tot slot een pot van Pearson & Co. Ltd. Chesterfield (6a). De pot dateert volgens zijn pottenbakkersstempel in 1945 (6b); het is verleidelijk een verband met WO II te leggen. Het bedrijf is opgeheven in 1994. De vondsten getuigen van uitwisseling tussen de Britse eilanden en Nederland over een periode van 400 jaar.
Figuur links: baardman met gezicht 2) onversierde kan 3a) mineraalwaterkruik 3b) inscriptie op mineraalwaterkruik 4) I.C. Hoffmann 5) Red Cross Provision Stores Hull 6a) Pearson & Co. 6b) Pottenbakkersstempel 1945. Compilatie K. van den Berg, Foto’s S. Zwarthoed.
© Kimberley van den Berg, MPhil Oudheidstudies Vrije Universiteit Amsterdam - 2009
112
03-2009 binnenwerk.indd 112
05-06-2009 13:00:38
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Rijswijk Modderen in een sloot De vondst van een Romeinse mijlpaal in Rijswijk (ZH) Okke Dorenbos, Oscar Holthausen & Hans Koot
Inleiding De vondst van een groot fragment van een Romeinse mijlpaal aan de Sir Winston Churchilllaan (hierna: Churchilllaan) in Rijswijk (ZH), in november 2005, betekende een nieuwe impuls voor het onderzoek naar R omeinse wegen in de regio. In 1963 was dat het geval geweest na de vondst van een mijlpaal aan de HenriĂŤtte Roland Holstlaan in Rijswijk en in 1997 na de vondst van vier mijlpalen aan het Oosteinde in het Wateringse Veld (Den Haag). Het vermoeden bestond reeds, dat er in de Romeinse tijd via de stad Forum Hadriani in het huidige Voorburg een weg moest hebben gelopen tussen de Limes bij Leiden-Roomburg en de Maas in de omgeving van Naaldwijk.1 De vondst aan het Oosteinde vormde het onomstotelijk bewijs hiervoor. Dankzij de opgravingen in het Wateringse Veld kon het tracĂŠ van de Romeinse weg over een afstand van 750 meter worden bepaald.2 Daarmee was echter het verloop van de weg richting Forum Hadriani nog niet opgehelderd. De in 1963 gevonden mijlpaal van Rijswijk (afb. 1) had meer vragen dan antwoorden opgeleverd, met name omtrent de onze-
Afb. 1 De in 1963 gevonden mijlpaal va Rijswijk. Foto RMO. Rondom de stad
03-2009 binnenwerk.indd 113
|
113
05-06-2009 13:00:40
zoek te spelen. De sindsdien in het kader van de vondst uitgevoerde onderzoeken werpen nieuw licht op het tracé van de (hoofd)weg en in ruimere context op de indeling van het Romeinse landschap en andere wegen in de regio.
Afb. 2 Het in 2005 gevonden fragment. Foto D. Visbach.
Afb. 3 De tekst op de mijlpaal van Caracalla.
kere herkomst van de mijlpaal. De mijlpaal was namelijk gevonden in gestorte grond op een braakliggend terrein. De archeoloog Bogaers, verbonden aan de toenmalige ROB, stelde destijds een ruim honderd pagina’s tellend dossier samen van zijn zoektocht naar de herkomst van de mijlpaal, overigens zonder overtuigend resultaat.3 Nu, ruim 45 jaar na de vondst, lijkt deze vraag dan eindelijk toch beantwoord te kunnen worden. De vondst van november 2005 blijkt een sleutelrol in het onder-
Tekst op de mijlpaal van Caracalla*: [ IMP(erator) CAES(ar) ]
e opperbevelhebber en D keizer, [ DIVI SEPTI ] MI.SEVE van de vergoddelijkte Septimius Seve RI PII A[RAB]ICI ADIA rus, de vrome, (met de eretitels) Arabicus [B]ENICI [P]ARTHICI MAX(imi) Adiabenicus, Parthicus Maximus, BRITA[N]NICI MAX(imi) Britannicus Maximus, F[IL]IUS de zoon M AU[R](elius) [A]NT[ONINUS] Marcus Aurelius Antoninus [ ] ontbreekt of is niet leesbaar op de mijlpaal maar kan naar aanleiding van vergelijkbare teksten als volgt worden aangevuld. ( ) aanvullingen van afkortingen of verduidelijking van de tekst. * Caracalla was een bijnaam, in officiële documenten werd Marcus Aurelius Antoninus Pius gebruikt.
114
|
Mijlpalen als archeologische vondst Uit het gebied dat eens tot het Romeinse Rijk behoorde zijn ruim 5000 mijlpalen of fragmenten daarvan bekend. 4 Van dit aantal zijn dertien mijlpalen of fragmenten van mijlpalen in Nederland teruggevonden. Hiervan zijn maar liefst zes vrijwel complete exemplaren in het Westland, Den Haag-Wateringse Veld en Rijswijk aangetroffen. Een zevende exemplaar is het in 2005 in Rijswijk gevonden fragment. De overige fragmenten zijn aangetroffen in Naaldwijk, de omgeving van Nijmegen en Zuid-Limburg. De zeldzaamheid en de informatiewaarde maken de mijlpaal tot een belangrijke vondst. Het in 2005 gevonden fragment heeft een lengte van 73 cm en een omtrek van 148 cm (afb. 2). Het is vervaardigd van roodbonte zandsteen, naar alle waarschijnlijkheid afkomstig uit het Eifelgebergte. De mijlpaal is in 212 of 213 na Chr. geplaatst onder keizer Caracalla. De mijlpaal is zowel qua tekst als gebruikte steensoort identiek aan de in het Wateringse Veld gevonden mijlpaal van Caracalla. Gezien de overeenkomsten in lay-out en lettertype zijn beide mijlpalen waarschijnlijk door dezelfde hand vervaardigd. Het fragment betreft de bovenzijde van de mijlpaal, voorzien van zes regels tekst. De tekst geeft de titulatuur van keizer Caracalla weer (afb. 3) De onderzijde van de tekst met daarop de afstand tot de meest nabij gelegen stad ontbreekt. Opvallend is de bovenzijde van de mijlpaal. Na het aanbrengen van de tekst is de paal aan de bovenzijde met een beitel wat afgevlakt (afb. 4) waarbij de bovenste tekstregel zo goed als volledig is verdwenen. Slechts de onderzijde van enkele letters is nog leesbaar. Naar de reden voor het bewerken van de bovenzijde van mijlpaal kunnen we slechts gissen.
Rondom de stad
03-2009 binnenwerk.indd 114
05-06-2009 13:00:45
Wegen als onderdeel van het Romeinse landschap De kwestie van de Romeinse weg houdt onderzoekers al geruime tijd bezig. Zo ook ingenieur W.J. van Liere, die in de jaren 1946-1948 de bodem van het Westland karteerde en daarbij tevens oog had voor archeologische vondsten. Op basis van bodemgesteldheid en vondstmateriaal kwam hij tot de conclusie, dat er een Romeinse weg door het Westland, langs de Middelbroekweg-Oosteinde, moest hebben gelopen. Later werd deze hypothese door anderen weer betwist. Van Liere was ook van mening dat het Kanaal van Corbulo niet door het Westland zou hebben gelopen.5 Nadien leverde archeologisch onderzoek af en toe weer nieuwe inzichten op. Zo was de vondst van een Romeins grafveldje aan de Tiendweg in Naaldwijk opnieuw aanleiding om te veronderstellen dat er een weg zou hebben gelopen.6 In 2007 bevestigde de vondst van een klein fragment van een mijlpaal het tracé van de weg bij Naaldwijk7 (afb. 5). Onderzoek in 2005-2007 Sinds de vondst van de mijlpalen in Den Haag en Rijswijk heeft het onderzoek naar Romeinse wegen in dit deel van Nederland opnieuw een vlucht genomen. De vondst in Rijswijk in 2005 betrof een toevalsvondst, gedaan tijdens het vervangen van oude beschoeiingen van de sloot langs de Churchilllaan. Bij het verwijderen van de oude beschoeiing ter hoogte van de Huis te Landelaan trok de graafmachine het fragment van de mijlpaal mee naar boven. Op dat moment moesten de werkzaamheden aan beide zijden van de sloot nog over een lengte van 800 meter worden uitgevoerd. De verankering van de nieuwe beschoeiingen vormde een bedreiging voor de archeologische resten in het nog uit te voeren tracé. Daarom werd besloten om gefaseerd een aantal onderzoeken uit te voeren. Een belangrijke vraagstelling was of de mijlpaal zich in zijn oorspronkelijke of in secundaire context had bevonden. Als eerste werd besloten om de directe vondstlocatie te onderzoeken. Met de
vondst van de vier Haagse mijlpalen in gedachten, waren de verwachtingen hoog gespannen. Veel ruimte voor een onderzoek was er echter niet, er was slechts een smalle groenstrook aan beide zijden van de sloot beschikbaar (afb. 6). Bovendien werd het voor onderzoek beschikbare terrein nog eens verder beperkt door de aanwezigheid van een zware, betonnen duiker. Het was duidelijk dat het fragment van de mijlpaal uit de bodem van de sloot kwam en dat overige fragmenten of complete mijlpalen zich nog elders in de bodem van de sloot konden bevinden. Eerder was de bodem al met een prikstaaf onderzocht, waarbij op enkele plaatsen op obstakels werd gestuit. Daarop werd de sloot over een lengte van circa 15 meter afgedamd en leeggepompt voor verder onderzoek. Ook werden de direct aan de sloot gelegen groenstroken opgegraven; dit betreft de werkputten 2, 3 en 4 (afb. 6). In totaal werd ongeveer 77 m2 onderzocht.
Afb. 4 De afgevlakte bovenkant van de mijlpaal. Het onderzoek leverde een aantal interessante gegevens op, ook al werden geen andere mijlpalen of grote fragmenten meer aangetroffen. Onder de bodem van de sloot werden kleine fragmenten van roodbonte zandsteen aangetroffen. De zandsteen komt overeen met die waarvan de kort ervoor gevonden mijlpaal is vervaardigd. De vondstomstandigheden laten er geen twijfel over bestaan dat het fragment zich tot het mo-ment van de toevallige ontdekking hier in situ heeft bevonden. In de groenstrook direct ten noorden van de sloot (werkput 4) werd over een lengte Rondom de stad
03-2009 binnenwerk.indd 115
|
115
05-06-2009 13:00:47
voornamelijk kolenkalk. Dankzij de goede conserveringsomstandigheden was er ook het nodige hout aanwezig, waaronder een eenvoudige aalsteker en een ‘touw’ gefabriceerd van in elkaar gedraaide wilgentenen met aan beide uiteinden een lus. De aalsteker was vervaardigd uit een lange essentak met een gevorkt uiteinde. Op de bodem van de watergang lag ook een vrijwel compleet skelet van een jonge hond. Het half jaar oude diertje had een ingeslagen schedel en was waarschijnlijk in het water gedumpt. Een kromgegroeide voorpoot zou wel eens de aanleiding kunnen zijn geweest.8 Verder lag er nog een deel van het rechterachterbeen van een paard met daarop wat haksporen. Een vergelijkbare vondst werd gedaan in Leiden waar bekapte paardenbotten bij een gezichtsmasker in het kanaal van Corbulo zijn aangetroffen.9
Afb. 5 De reconstructie van de Romeinse infrastructuur rond Rijswijk. Tek. J. van Oijen naar Waasdorp 2006, 119.
116
|
van ruim zes meter een 1,20 m brede greppel blootgelegd; deze greppel loopt bijna parallel aan de sloot en de huidige Churchilllaan, maar wijkt iets af richting de Churchilllaan. De onderkant van de greppel bevindt zich op circa – 1,20 m NAP. Door het graven van kleine proefsleufjes kon de greppel over een afstand van circa 300 meter worden gevolgd, totdat deze in het huidige tracé van de sloot overgaat. In de groenstrook direct ten zuiden van de sloot (werkput 3) werd een verlande watergang aangetroffen (af b. 7). De onderkant van de vulling van de watergang bestond uit een pakket van met klei en wat detritus gelaagd zand. Opvallend was dat daarin zowel zoet- als zoutwaterschelpen bevonden. Mogelijk was het water afwisselend zoet en zout. Daarboven lag een pakket van humeuze, gelaagde klei. Uit beide pakketten zijn vondsten af komstig. De onderste laag bevatte enkele fragmenten terra nigra en een fragment van een kruik. Daarnaast lag er een kleine hoeveelheid natuursteen,
De humeuze vulling bevatte naast wat inheems Romeins aardewerk ook geïmporteerd aardewerk zoals een oorbeker van het type Hofheim 89. De keramiek bestond voor een deel ook uit bouwmateriaal zoals een fragment van een dakpan. Hier lag ook een behoorlijke hoeveelheid natuursteen (ca. 16 kg). Naast het al eerder genoemde kolenkalk bestond dat vooral uit fragmenten roodbonte zandsteen, die overeen komen vertonen met het roodbonte zandsteen van het mijlpaalfragment. Ook hier was het nodige (deels) bewerkte hout te vinden en enige botfragmenten van onder andere rund en schaap of geit. De weg Tussen de greppel en de watergang bevindt zich een betonnen duiker, aangelegd omstreeks 1958 (afb. 7). De locatie van de duiker had helaas niet ongelukkiger gekozen kunnen worden. De strook van circa zeven meter tussen de duiker en de greppel bestaat voornamelijk uit hooggelegen zand en zandige klei en lijkt een oeverwal van een natuurlijke geul te zijn. Precies op de overgang tussen deze strook en de watergang heeft de aanleg van de duiker het bodemprofiel geheel verstoord en ontbreekt daardoor cruciale informa-
Rondom de stad
03-2009 binnenwerk.indd 116
05-06-2009 13:00:49
Afb. 6 Plattegrond met opgravingsputten rond de vindplaats van de mijlpaal. Tek. BMA.
tie. Hier bevond zich namelijk de noordelijke oever van de watergang; mogelijk was deze voorzien van houten beschoeiingen. De greppel moet de noordelijke afwateringsgreppel van de Romeinse weg zijn. De afstand van tenminste zeven meter tussen de greppel en de noordelijke oever van de watergang was voldoende voor de weg die daar moet hebben gelopen. Het eigenlijke weglichaam bevond zich boven het huidige maaiveldniveau ter plaatse en is daarom niet bewaard. Gezien het ontbreken van concrete aanwijzingen in de vulling van de watergang en de greppel lijkt van een verharding van het wegdek geen sprake te zijn geweest. Het is echter niet uit te sluiten dat er sprake was van een verharding van een vergankelijke materiaalsoort. Het fragment van de mijlpaal lag op de lijn waar de duiker zich bevindt, de oever van de watergang. De aanleg van de duiker (omstreeks 1958) en de vondst van de mijlpaal van 1963 in grond afkomstig van deze locatie, maakt het zeer aannemelijk dat de in 1963 gevonden mijlpaal van Rijswijk op de plaats van de duiker moet hebben gelegen, net in de noordelijke oever van de watergang. Het is lastig om een datering te verbinden aan de (op)vulling
van de watergang. Het in de vulling aangetroffen fragment van de eerdergenoemde oorbeker dateert uit de eerste helft van de 1e eeuw na Chr.10 Met het lokaliseren van de Romeinse weg is het tracé van de Churchilllaan, als verbinding tussen het weggedeelte langs het Oosteinde en de stad Forum Hadriani, bevestigd. Evenals in het Wateringse Veld11 (afb. 8) is de weg aangelegd op de noordelijke oeverwal van een restgeul van de Gantel, zij het dat de situatie in Rijswijk een zijtak van de Gantel betreft. De Gantel is een pre-Romeins getijdensysteem, dat kort voor het begin van onze jaartelling verland is (afb. 9). De aanwezigheid van de watergang direct ten zuiden van de weg suggereert dat de benedenloop van de geul in de Romeinse tijd wellicht nog actief was. Deze watergang lijkt vrijwel zeker het Kanaal van Corbulo te betreffen, hetgeen betekent dat men bij de aanleg van het kanaal in dit deel gebruik maakte van de reeds aanwezige, natuurlijke (rest)geul. Ook de aan de Tubasingel gelegen Romeinse nederzetting ‘De Bult’ speelt een rol in de onderzoeken in het kader van de Romeinse wegen. In de jaren 1967-1969 Rondom de stad
03-2009 binnenwerk.indd 117
|
117
05-06-2009 13:00:50
Afb. 7 Profielen van de opgravingsputten rond de vindplaats van de mijlpaal. Tek. BMA.
werd buiten de nederzetting een systeem van verkavelingsgreppels ontdekt.12 Sindsdien hebben opgravingen aangetoond dat de sloten rondom ‘De Bult’ deel uitmaakten van een verkavelingsysteem dat zich uitstrekte over een groot deel van de regio. De verschillende nederzettingen die zijn opgegraven in de Woudsche Polder en de Harnaschpolder in Schipluiden en de Hoekpolder en de Plaspoelpolder in Rijswijk lijken deel uit te maken van een volgens planning ingericht landschap. In het najaar van 2007 vond er aan de Klaroenstraat een opgraving plaats (af b 9). Hier werden twee parallelle, noord-zuid georiënteerde greppels opgegraven. Zo’n 40 jaar eerder waren deze greppels al enkele honderden meters naar het zuiden, tijdens de opgravingen van De Bult, aangetroffen. De afstand
tussen beide greppels bedraagt circa vijf meter, wat doet vermoeden dat het de bermgreppels van een pad of weg betreft. De opgravingen aan de Klaroenstraat hebben bevestigd dat de greppels zich vanaf De Bult in rechte lijn voortzetten. Bij extrapolatie in noordelijke richting blijkt dat de greppels uitkomen op de plaats van de in 2005 gevonden mijlpaal en de weg. Dit punt ligt op een afstand van twee Romeinse mijlen (3 km) van zowel de vindplaats van de mijlpalen in het Wateringse Veld als van de stad Forum Hadriani. Gezien de vondst van de beide mijlpalen en het wegtracé ter plaatse lijkt het daarom waarschijnlijk dat zich hier een kruispunt van wegen bevond, met een directe verbinding tussen de hoofdweg en de nederzetting De Bult. Een brug over het Kanaal van Cor-
Afb. 8 Doorsnede weg zoals aangetroffen in Wateringse Veld. Tek. BMA naar Waasdorp 2003, 13.
118
|
Rondom de stad
03-2009 binnenwerk.indd 118
05-06-2009 13:00:52
bulo zal het uitpad van De Bult dan met de hoofdweg moeten hebben verbonden. Indien deze hypothese juist is, zal deze onder het kruispunt van de Churchilllaan met de Huis te Landelaan gezocht moeten worden. Het tracé van de huidige Churchilllaan lijkt overeen te komen met dat van de Romeinse weg. Daarvoor hebben we nu twee belangrijke aanwijzingen. In het Wateringse Veld loopt het wegtracé over een lengte van tenminste 750 meter parallel aan het Oosteinde; vanaf de grens met Rijswijk gaat het Oosteinde naadloos over in de Churchilllaan. Ter hoogte van de Huis te Landelaan loopt de Romeinse weg eveneens (vrijwel) parallel aan de Churchilllaan, hoewel deze hier een lichte afwijking richting de Churchilllaan laat zien. Tussen deze waarnemingen in,
ter hoogte van de Prinses Beatrixlaan, buigt de Churchilllaan met een vrij scherpe knik richting Forum Hadriani. Het feit dat de Romeinse weg in beide delen parallel aan de huidige weg loopt, betekent dat ook de Romeinse weg deze knik of afbuiging gehad moet hebben. Het ligt daarom voor de hand, dat de Romeinse weg na de Romeinse tijd als weg in gebruik is gebleven of in het landschap zichtbaar bleef. In de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd bleef het tracé gehandhaafd en vormde de directe voorganger van de huidige Churchilllaan. Deze weg was in de Late Middeleeuwen een hoofdweg en heeft tot op heden een belangrijke verkeersfunctie. Vanaf de vindplaats aan de Churchilllaan in oostelijke richting is het verloop van de weg vooralsnog onduidelijk. Er zijn twee aannemelijke hypothesen. De weg kan
Afb. 9 Overzicht van de ligging van de Romeinse weg en de Romeinse verkaveling in Rijswijk. Tek. BMA. Rondom de stad
03-2009 binnenwerk.indd 119
|
119
05-06-2009 13:00:55
ook in noordoostelijke richting gelijk hebben gelopen met de huidige Churchilllaan. In dit geval zou de weg hebben aangesloten op één van de stadspoorten aan de westzijde van de stad. De andere mogelijkheid is, dat de weg iets afboog in zuidoostelijke richting en op de stad aansloot aan de zuidzijde van de huidige Vliet. De waargenomen lichte afwijking ten opzichte van de Churchilllaan ondersteunt deze hypothese; bij extrapolatie loopt de weg door tot aan de zuidzijde van de Vliet. Einde van het onderzoek? Toekomstig onderzoek langs de Churchilllaan zal nodig zijn om het tracé van de weg nader te bepalen, met name dicht bij de stad Forum Hadriani. De bestaande weg, de sloten en de intensieve bebouwing beperken de mogelijkheden voor toekomstig onderzoek echter aanzienlijk. Naast het vaststellen van het tracé werpt de aanwezigheid van de Romeinse weg ook andere vragen op. Zo zijn er in de afgelopen jaren op tal van plaatsen binnen en buiten de gemeente Rijswijk omvangrijke systemen van verkavelingsgreppels ontdekt. Mogelijk bestaat er een verband tussen de aanwezige weg en de verkaveling van het landschap door de
Noten 1 Bijv. Waasdorp 2006, 117-130. 2 Waasdorp 2003, 45. 3 Bogaers 1964. 4 Bijv. Waasdorp 2003, 18; Van Tilburg 2005, 22. 5 Van Liere 1948, 15-16. 6 Bult e.a. 1988, 124.
Romeinen. De Churchilllaan/ Romeinse weg lijkt in het Rijswijkse deel namelijk een grens te vormen; ten zuiden ervan is een aantal nederzettingen bekend en zijn tal van losse vondsten uit de Romeinse tijd gedaan, waaronder verkavelingsgreppels. Er is duidelijk sprake van een ingericht landschap, met intensieve bewoning op en exploitatie van het kleidek. Het beeld ten noorden van de Churchilllaan/ Romeinse weg en zuidelijk van de strandwal is vooralsnog geheel anders. Hier zijn tot op heden geen vondsten uit de Romeinse tijd gedaan, noch bewoningssporen of sporen van verkaveling aangetroffen. Het contrast is dermate scherp, dat er mogelijk Romeins beleid achter deze scheiding schuilgaat of dat er wellicht een landschappelijke verklaring aan ten grondslag ligt. Ook kan de stand van het onderzoek een verklaring zijn voor het ontbreken van vondsten. Toekomstig onderzoek kan daar wellicht meer duidelijkheid over verschaffen. Bureau Monumentenzorg en Archeologie Gemeente Rijswijk Postbus 5305 2280 HH Rijswijk archeologie@rijswijk.nl
7 Mondelinge mededeling J. de Bruin. 8 Van Dijk 2007. 9 Lauwerier & Robeerst 1998, 9-27. 10 Determinatie J. de Bruin 11 Waasdorp 2006, 121. 12 Bloemers 1978.
Literatuur Bloemers, J.H.F., 1978: Rijswijk (Z.H.), ‘De Bult’. Eine Siedlung der Cananefaten. (Nederlandse Oudheden 8), Amersfoort. Bogaers, J.E., 1964: Rijswijk (Z.H.) Romeinse mijlpaal 1963, uitgetypte dagrapporten, Archis archief R.O.B. 30G-8z. Bult, E.J., P. van der Hout en T. Immerzeel 1988: Een Romeins grafveldje aan de Tiendweg bij Naaldwijk, Westerheem 37, 118-125. Dijk, J. van, 2007: De hond onder de Sir Winston Churchilllaan te Rijswijk, Ossicle 104, Delft. Immerzeel, A.A.G., 2008: Archeologische kroniek van het Westland 2007, Historisch Jaarboek Westland 2008, 21, 117-123. Lauwerier, R.C.G.M. & J.M.M. Robeerst, 1998: Paarden in de Romeinse tijd in Nederland, Westerheem 47, 9-27. Liere, W.J. van, 1948: De bodemkartering van Nederland, Deel II. De bodemgesteldheid van het Westland, (Verslagen van Landbouwkundige Onderzoekingen 54.6. Tilburg, C. van, 2005: Romeins wegverkeer, weggebruikers en verkeersdrukte in het Romeinse Rijk. Waasdorp, J.A. 2003: IIII M.P. naar M.A.C., Romeinse mijlpalen en wegen, (Haagse Oudheidkundige Publicaties, 8) Den Haag. Waasdorp, J.A. 2006: Romeinse infrastructuur. De ontsluiting van het Cananefaatse gebied, in Wilco de Jonge, Jos Bazelmans en Dick Jager (red.), Forum Hadriani van Romeinse stad tot monument, Utrecht,117-130.
120
|
Rondom de stad
03-2009 binnenwerk.indd 120
05-06-2009 13:00:56
Wie kent dit?
Een reducerend gebakken zonnewijzer Gerrit Groeneweg
In 1628 heeft men in westelijk Noord-Brabant het Fort De Roovere aangelegd als onderdeel van een verdedigingslinie tussen Bergen op Zoom en Steenbergen. De linie bestaat dan uit drie forten en grote inundatiegebieden en moet Zeeland tegen Spaanse invallen beschermen. Nog in 1747 speelt het fort een belangrijke defensieve rol, nu gericht tegen het Franse Leger. Daarna worden de opstallen gesloopt. Agrarische activiteiten en bosbouw hebben het fort jarenlang aan het zicht onttrokken. Op dit moment worden de wallen en grachten weer vrijgemaakt van houtopstanden en dankzij die kaalslag zijn de contouren van Fort De Roovere weer duidelijk zichtbaar in het landschap. Bij die werkzaamheden is het fragment van een zonnewijzer gevonden, daterend – zo nemen we aan – uit de periode 1628-1747. Nu zijn zonnewijzers verre van zeldzaam en zijn ze, beschilderd op hout, uitgehouwen in natuursteen of simpel ingekrast in leisteen, ook uit tal van bouwhistorische en archeologische contexten bekend. Deze zonnewijzer lijkt echter in een steenbakkerij te zijn gemaakt. De 24 à 27 mm dikke tegel is met behulp van een mal gevormd (handgevormd) en is reducerend gebakken. Voordat men de tegel is gaan bakken, is de zonneroos in de dan nog niet geheel gedroogde klei gekrast. Duidelijk zijn de cijfers VII, VIII, VIIII, X en XI te onder-
scheiden. De buitenste diameter van de getekende cirkel is nagenoeg gelijk aan de lengte / breedte van de tegel: circa 180 mm. Op de enige nog resterende hoek van de tegel is een gat geboord, eerder vierkant in doorsnede dan rond. Ongetwijfeld is op deze plaats de tegel met een gesmede spijker aan een ondergrond bevestigd geweest. De vinder van de tegel wil graag weten of er meer voorbeelden van dit soort keramische zonnewijzertegels bekend zijn. Reacties graag naar het centrale redactieadres: Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem, of naar e-mail: lizetkruyff@hccnet.nl.
Wie kent dit?
03-2009 binnenwerk.indd 121
|
121
05-06-2009 13:00:58
Winnaar eerste Guillon-penning: Jean Pierre de Warrimont
Tijdens de Limburgse Archeologiedagen (17 en 18 april) in het Limburgs Museum in Venlo is de eerste Guillon-penning uitgereikt aan Jean Pierre de Warrimont (1948). Deze penning is een eerbetoon aan personen, verenigingen en organisaties die zich op buitengewone wijze hebben ingezet voor de Limburgse archeologie. De penning is een 6 cm grote vergulde zilveren verkleining van de beroemde sierschijf van Helden. Deze sierschijf was in het bezit van de Roermondse notaris, amateur-archeoloog en kunstverzamelaar Charles Guillon (1811-1873). De schijf, die dateert uit ca. 100 voor Chr., bevindt zich nu in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.
Jean Pierre de Warrimont heeft als amateur-archeoloog belangrijke ontdekkingen op zijn naam staan (o.a. de oudste vindplaats van Nederland in de groeve Belvédère te Maastricht) en is medeauteur van nationale en internationale wetenschappelijke publicaties. Hij speelt een actieve rol in de Limburgse amateurarcheologie als bestuurslid van de Sectie Archeologie van het Limburgs Geschieden Oudheidkundig Genootschap (LGOG) en als redactielid van het tijdschrift Archeologie in Limburg. Hij ontwikkelt talrijke activiteiten: de organisatie van lezingen, het opzetten van cursussen, het uitzetten van archeologische wandelingen, het schrijven van artikelen en het
122
|
ontwikkelen van een televisieprogramma in het kader van de Culturele Biografie van Limburg. In de jaren negentig van de vorige eeuw begon hij ook in Belgische groeven te zoeken aan de zuid- en westkant van Maastricht. Door zijn inzet en doorzettingsvermogen werden honderdduizenden jaar oude vindplaatsen ontdekt zoals o.a. Veldwezelt-Hezerwater en Kesselt-Op den Schans. Jean Pierre de Warrimont is niet meer weg te denken uit de Limburgse archeologie en heeft zich ontwikkeld tot een amateur-archeoloog met een internationaal netwerk, een nog steeds bescheiden man die binnen de wetenschappelijke archeologische wereld als een serieus lid wordt beschouwd en zijn sporen op dat terrein heeft verdiend. Tijdens de Limburgse Archeologiedagen konden de deelnemers ook hun topvondst kiezen: een daadwerkelijke vondst en een project waar archeologie en landschap werden geïntegreerd. De winnaars waren de grote Keltische goudschat uit Maastricht-Amby en de plannen die voor het nieuwe Floriadeterrein in Venlo worden ontwikkeld. Volgend jaar mei zullen de tweede Limburgse Archeologie Dagen worden georganiseerd. Leo Verhart
Wie kent dit?
03-2009 binnenwerk.indd 122
05-06-2009 13:01:00
Literatuurrubrieken
Recensies
J.A.D. Zeinstra, Twee Romeinse schrijftafeltjes uit Nederlandse bodem: De tabula van Est/ De Steendert. De Tabula van Tolsum, (Tabula-rige 1). Utjefte Fan de Frysk-Latynsk-Grykse stúdzjerûnte Ljouwert 2008. Geïll., 76 pag., info: fnphus@globalxs.nl Eind juni 1998 vond G.Taconis tijdens en opgraving van BATO (Beoefenaren Archeologie Tiel en Omstreken) in een gebied dat negentien eeuwen eerder een Bataafse boerengemeenschap had gehuisvest, op de bodem van een Romeinse wijnton die als waterput was hergebruikt, een fragment van een, eveneens Romeins, schrijftafeltje. De vindplaats ligt in de buurtschap De Steendert, op ongeveer anderhalve kilometer ten oosten van Est (gemeente Neerijnen). De vinder heeft zijn vondst meteen geconserveerd. In eerste instantie is deze tabula (cerata) door dr. S.L.Wynia onderzocht, die dan tot de conclusie komt dat het plankje door hergebruik slechts onleesbare krassen bevat. De auteur, Zeinstra, ziet een afbeelding van de tabula op internet; de belichting van de foto doet de ingekraste schrifttekens redelijk uitkomen en zijn conclusie is meteen dat er vrij veel van de tekst leesbaar is. De uiterst deskundige auteur doet een mijns inziens zeer acceptabel voorstel voor de lezing van de tekst, inclusief die van de beschadigde of afgesleten passages. De tabula van Est/De Steendert gaat over de koop van negen koeien. Ook een schrijfplankje uit Tolsum gaat over de koop van een koe. Omdat Zeinstra de lezing van de Tolsumtabula door dr. C.W. Volgraff eerder uitvoerig heeft becommentarieerd, heeft hij de beide schrijftafeltjes die elkaar als oudste schrifte-
lijke stukken in Nederland naar de kroon steken, in één band gepubliceerd. Het meest opmerkelijk en het meest bewerkelijk (het is de eerste duidelijke en zeer ingenieuze interpretatie van deze tabula) is de ontcijfering van het schrijftafeltje van Est/De Steendert. Verder staat in de Appendix (pag. 65 en volgende) een wel heel bijzonder verslag van de briefwisseling (e-mail) van de auteur met enkele hooggeleerden; alleen dié al maakt het lezen van deze eerste uitgave in de serie Tabula-Rige tot een groot genoegen. Reden, dus, om alle aandacht op dit schrijftafeltje te richten.
Af b. 1 De tabula van Est/ De Steendert. Foto: G. Taconis.
De schrijver die in het BATO-Jaarverslag van 1998 van het schrijfplankje van Est/De Steendert verslag doet, gaat er van uit dat hij te maken heeft met een houten brief en dat de tekst in een wastafeltje (tabula cerata) in beginsel altijd en alleen maar in de was wordt gegrift en slechts per ongeluk in het hout doordringt. Dit zijn twee misvattingen. Bij stukken met een duurzaam doel, zoals geboorte- en huwelijksakten, testamenten, koopaktes e.d. wordt ter wille van de duurzaamheid bewust tot in het hout geschreven. Zeinstra interpreteert de inscriptie (deels in kapitalen, deels in een cursief schrift geschreven) als volgt: L. IUNIUS NORB[AN]US emit HSN(ummis) U XV (quinque milibus quindecim) IX BOVES IN diem p(ecuniam) prom(isit) tr(adi) PACTUM IN id(us) p(rimas) f(ebruarias) H(ibernis) L(e)g(ionis) I M(inerviae)e [PETI(L)]LIO [FABR]ICIO COS
Literatuurrubrieken
03-2009 binnenwerk.indd 123
|
123
05-06-2009 13:01:01
De vertaling: Lucius Iunius Norbanus heeft voor de somma van 5015 sestertiën 9 koeien gekocht. Hij heeft beloofd het geld op een bepaalde dag over te dragen. Afgesproken is: Op de eerste idus van februari in het winterkamp van het Eerste Minervische Legioene onder het consulaat van Petilius en Fabricius.
Af b. 2 Getimmerd verleden. Cover van het besproken boek.
Zeinstra beschrijft minutieus het hoe en waarom van zijn ontcijfering; een epigraficus leest dit vast als een spannend boek, maar ook iemand die min of meer een leek is op dit gebied, zal gebiologeerd alle stappen volgen. Het grootste probleem vormt de ontcijfering van de laatste regel, in combinatie met het voorkomen van het Eerste Minervische Legioen, de sleutel om de inscriptie te dateren. Het gaat nu te ver om precies weer te geven hoe de schrijver (overigens met het nodige voorbehoud!) tot zijn interpretatie komt, maar de genoemde consuls wijzen op het jaar 83 na Chr., een datering die overeenkomt met het voornoemde legioen in de eerste jaren van haar bestaan. Resten nog enkele opmerkingen over de briefwisseling van de auteur met de hoogleraren Derks, Roymans en Worp: de eerste twee reageerden amper vanwege onverschilligheid en gebrek aan epigrafische deskundigheid, speciaal op dit gebied. Prof. Worp heeft, ik citeer Zeinstra’s woorden, “forse oppositie geboden en goede raad”, maar blijft, begrijpelijk, reserves houden ten opzichte van de consulnamen van de laatste regel. Het groeiende onbegrip van de auteur over het gebrek aan epigrafisch inzicht en goede wil bij enkele correspondenten mondt uit in de volgende afsluitende regel van zijn ‘Aantekeningen’: “En overigens ben ik van mening dat ieder zich epigraficus noemende die het embleem van de Legio Minervia over het hoofd ziet, zich voor zijn kop dient te slaan” verwijzend naar de Romein Cato (Zeinstra is classicus) die, als fervent tegenstander van Carthago, elke redevoering, waarover dan ook, in de senaat afsluit met: ”en overigens ben ik van mening dat Carthago verwoest moet worden”. En persoonlijk lees ik frustratie op het einde van de ‘Verbeteringen en aanvullingen…..’, wanneer ik zie staan:”Ceterum censeo quisquis in Est / De Steendert codicillo emblema LIM subesse neget, ipsum esse codicem, non codicillum”. In deze zin speelt de classicus met een tweede betekenis van ‘codex’, n.l.
124
|
‘(boeren)kinkel’ en het feit dat ‘codicillus’ daarvan een verkleinwoordje is: iedereen die in de codicillus van Est/De Steendert het embleem van het Eerste Minervische Legioen niet wil zien, is dus niet een kleine, maar een grote boerenkinkel. ‘Twee Romeinse schrijftafeltjes uit Nederlandse bodem’: een intrigerende zoektocht, maar ook een beetje een kruistocht! Marijn Lockefeer * * *
H.T. Waterbolk, Getimmerd Verleden. Sporen van voor- en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eems en IJssel (Groningen Archaeological Studies Volume 10). Barkhuis Publishing/ Archaeological Research & Consultancy (ARC B.V.), Groningen 2009. ISBN 9789077922477 1572-1760. Geb., 229 pagina's, € 49,--. Vanaf 1920 zijn op de zand- en kleigronden in het noordoosten van ons land ruim 700 plattegronden van woonstalhuizen uit Bronstijd tot en met Middeleeuwen onderzocht. Dat aantal groeit nog steeds. De gebouwen zelf zijn uiteraard al lang geleden verdwenen: van de onderzochte sporen rest niets meer en veel opgravingsdocumentatie dreigde dezelfde richting uit te gaan. Tjalling Waterbolk is erin geslaagd die onderzoeksresultaten bijeen te brengen, systematisch te ordenen, de typologische indeling ervan kritisch te bezien en op die manier de ontwikkeling van 3000 jaar huizenbouw toegankelijk te maken. Hij richt zich daarbij primair op de zand- en kleigronden van onze vier noordelijke provincies, inclusief het aan Nederland grenzende deel van Nedersaksen. De aangrenzende gebieden in westelijk Nederland, de Veluwe en het Middennederlands rivierengebied komen slechts zijdelings ter sprake. Met de analyse, typologie en herinterpretatie van de huisplattegronden, afgebeeld in talrijke veelkleurige tekeningen en een uitgebreid literatuuroverzicht, richt dit boek zich primair tot de professionele archeoloog. Maar ook voor degenen die geïnteresseerd zijn in het wonen en werken van de vroegere bewoners tussen Eems en (Oude) IJssel biedt dit boek een schat aan informatie. Van elk type woonhuis geeft hij minimaal vier plattegronden, afgebeeld op schaal 1:200, met een beschrijving, een aanduiding voor de datering en verwijzingen naar vergelijkbare typen elders.
Literatuurrubrieken
03-2009 binnenwerk.indd 124
05-06-2009 13:01:02
De nadruk ligt op het woonstalhuis, maar de auteur staat in zijn studie ook stil bij een grote verscheidenheid aan bijgebouwen, waterkuilen en –putten, erf(af)scheidingen, rituele structuren en gemeenschapsgebouwen. Aan deze laatste categorie, waaronder dodenhuizen uit de bronstijd, tempels, hallen en kerkjes, wordt een afzonderlijk hoofdstuk besteed. De hier gepubliceerde synthese van negentig jaar onderzoek van huisplattegronden vormt niet zozeer een afsluiting van het achter ons liggende onderzoek, maar vooral een ijkpunt vanaf waar met een nieuw elan het onderzoek kan worden voortgezet, zodat de resultaten daarvan in een breder kader kunnen worden geplaatst. * * *
Koen de Groote, Middeleeuws aardewerk in Vlaanderen. Techniek, typologie, chronologie en evolutie van het gebruiksgoed in de regio Oudenaarde in de Volle en Late Middeleeuwen (10de-16de eeuw). (Relicta Monografieën 1). Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Brussel 2008. ISSN 2030-9910 / ISBN 978 90 7523 027 7. Geïll., garengenaaid, 2 delen: deel I 479 pag., deel II (bijlagen) 246 pag., € 100,-- (excl. verzendkosten) Middeleeuws aardewerk in Vlaanderen is de bewerkte versie van het doctoraalproefschrift van De Groote. Het tweedelige boekwerk bevat een analyse van middeleeuws gebruiksaardewerk uit de regio Oudenaarde. De studie omvat het lokaal vervaardigde en het geïmporteerde aardewerk uit honderden archeologische contexten en laat een gedetailleerd beeld zien van de ontwikkeling van vormgeving, materiaal en bakselstructuur
van het gebruiksaardewerk in het graafschap Vlaanderen en het zuidwestelijke deel van het hertogdom Brabant. Voorts biedt dit boek veel nieuwe gegevens over lokale productie, consumptie en distributie van aardewerk. In een ruimere maatschappelijke context worden naast een aantal sociaaleconomische inzichten ook nieuwe interpretaties en vraagstellingen over wonen en leven, culturele veranderingen en maatschappelijke ontwikkelingen geformuleerd. Om de grote hoeveelheden materiaal systematisch te kunnen bewerken en de verschillende vondstcomplexen te kunnen analyseren en vergelijken heeft men gezocht naar een gedetailleerde codering waarin voldoende informatie kan worden vastgelegd over een reeks van technische en typologische aspecten van de potscherven. Uiteraard heeft De Groote daarbij gekeken of hij aansluiting heeft kunnen vinden bij de methodologische onderbouw van de verschillende bestaande classificatiesystemen. Die blijken voor zijn onderzoek niet bruikbaar. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld het in ons land bij laat- en postmiddeleeuws veel gebruikte Deventersysteem. Dat systeem van aardewerkbeschrijving biedt te weinig mogelijkheden voor het coderen van zeer specifieke kenmerken in techniek, vormgeving en baksel en is alleen al om die reden ongeschikt is voor het verwerken van vooral losse scherven. Omdat de classificatie volgens het Deventersyteem voorbij gaat aan een veelheid aan technische en morfologische varianten van het materiaal, gaan bij die methode, aldus de auteur, veel typisch regionale of lokale kenmerken verloren. Af b. 3 Middeleeuws aardewerk in Vlaanderen. Cover van het besproken boek.
* * * Gerrit Groeneweg
Signalementen Hervonden Stad 2008. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen, 13e jrg., Stichting Monument & Materiaal en de Dienst RO/EX van de Gemeente Groningen 2008. ISSN 1386-0208. Geïll., 184 pag., € 13,50. Hervonden Stad bevat zoals gewoonlijk een aantal jaarverslagen, waaronder het jaarverslag archeologie van Gert Kortekaas, Klaas
Helfrich, Jasper Huis in’t Veld en Anko Wieringa over 2006/ 2007 (p. 6-59). Een hele reeks van grote en kleine onderzoeken in en om de stad Groningen komen daarbij aan de orde, toegelicht met foto’s, situatieschetsjes en sporenkaarten in full color. Bovengronds is daarvan uiteraard nog weinig terug te vinden, maar in de vorm van bodemsporen kent ook de stad Groningen verschillende gebouwen uit de Romeinse tijd en de Volksverhuizingentijd. Gert Kortekaas en Literatuurrubrieken
03-2009 binnenwerk.indd 125
|
125
05-06-2009 13:01:03
Af b. 4 Hoogversierd aardewerk. Bodemvondst Oudenaarde, herkomst NoordFrankrijk. Uit: Middeleeuws aardewerk in Vlaanderen.
Tjalling Waterbolk laten ze de revue passeren. Opmerkelijk is dat op het meest noordelijke deel van de Hondsrug de ontwikkeling van de huizenbouw tussen Romeinse tijd en de Volle Middeleeuwen anders verliep dan zuidelijker in Drenthe. In het noorden lijkt de traditionele bouwwijze langer stand te houden. Interessant is het artikel van Wietske Prummel, Bert Tuin en Dick Brinkuizen over het onderzoek naar dierlijke resten die men tijdens de opgraving van een boerderij nabij de stad Groningen heeft verzameld. De onderzochte botten en graten omvatten twee verschillende tijdvakken, namelijk de 12e-13e (en mogelijk 14e) eeuw en de periode tussen 1650 en 1891. Dat laatste jaar is de boerderij gesloopt. In beide perioden is vooral het rundvee tussen het archeologische materiaal sterk vertegenwoordigd. In de Nieuwe Tijd is het aanbod aan vleessoorten wat gevarieerder met nu ook schelvis, schelpdieren en wat meer waterwild. Het everzwijn is dan van het menu verdwenen. De samenstelling van het materiaal uit de Nieuwe Tijd wordt vergeleken met tellingen, boedelbeschrijvingen en landbouwstatistieken uit de 18e en 19e eeuw. Duidelijk is dan te zien dat een deel van de veestapel archeologisch niet aantoonbaar is, bijvoorbeeld omdat men runderen als levende have verkoopt. Schapen zijn daarentegen tussen het botmateriaal goed vertegenwoordigd, omdat men die vooral voor eigen consumptie heeft gebruikt. De combinatie van archivalische bronnen en archeologische onderzoeksresultaten brengt dan ook niet alleen de opbouw van de veestapel qua soort, geslacht en leeftijd in beeld, maar ook het effect daarop van een nabij gelegen marktcentrum. * * *
Af b. 5 Sierbord met slibdecoratie 15e eeuw, bodemvondst Aardenburg. Uit: Vorsten, burgers en soldaten.
126
|
Odile De Pooter, Inge De Roose, Jean Luc Meulemeester en Arco Willeboordse (red.), Vorsten, burgers en soldaten. Romeinen en middeleeuwers in Oudenburg, Middelburg en Aardenburg. Geïll., 38 pag. Ds. John Bijnen, Jan Pleijte, Lenie du Bois en Arco Willeboordse (red.), Gasthuis & Monument. 1050 jaar SintBaafskerk te Aardenburg. Aardenburg 2009. Geïll., 40 pag. Aardenburg (Zeeuws-Vlaanderen), Oudenburg (West-Vlaanderen) en Middelburg (OostVlaanderen, niet te verwarren met de Zeeuwse hoofdstad) zijn drie oude stadjes aan weerszijden van de Nederlands-Belgische
grens met elk een eigen geschiedenis, maar ook met tal van historische raakvlakken. Alle drie hebben ze een rol gespeeld in de ontwikkeling van het Vlaamse kustgebied en alle drie beschikken ze ook over een rijk bodemarchief dat herinnert aan bloeiende perioden in Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Die gemeenschappelijke aspecten hebben de aanzet gegeven tot een nauwere samenwerking tussen de drie stadjes, waarbij het vergroten van de belangstelling voor het plaatselijke verleden en de versterking van de lokale eigenheid centraal staan. Het initiatief heeft uiteindelijk geleid tot een euregionaal project onder de naam ROMA. In het kader daarvan zijn ter plaatse intussen een drietal bezoekerscentra en twee musea (her)ingericht. Het nu verschenen kleurrijke boekje is een gezamenlijke uitgave van de gemeente Maldegem (B.), de stad Oudenburg (B.) en de gemeente Sluis en heeft de geschiedenis van de drie stadjes en van de streek waarin ze zijn gelegen, tot onderwerp. Arco Willeboordse (AWN afd. Zeeland) heeft niet alleen een groot deel van de tekst van Vorsten, burgers en soldaten voor zijn rekening genomen, hij is tevens de auteur van een interessant artikel in de brochure Gasthuis & Monument. Zoals de subtitel al zegt, is de brochure verschenen ter gelegenheid van de geschiedenis van de Sint-Baafskerk van Aardenburg waarvan de geschiedenis dit jaar 1050 jaar teruggaat. Auteurs van uiteenlopende pluimage leveren hun bijdrage over vooral de religieuze en hedendaagse culturele aspecten met betrekking tot de Sint-Baafs. Onder de titel ”De Sint-Baafskerk: een kerk als geen andere” (pag.23-39) beschrijft Arco stap voor stap de bewoningsgeschiedenis van de locatie waar de Sint-Baafs is gelegen, de fondatie van de kerk in 959/960 en het verdere verloop van de geschiedenis van het gebouw en haar directe omgeving. Daarnaast besteedt hij aandacht aan enkele specifieke aspecten van de kerk, zoals de karakteristieke beschilderde sarcofagen, de papklok die nog steeds elke dag om 20:00 uur geluid wordt en de pestgleuven waarvan de oorspronkelijke betekenis niet meer bekend is. Het gaat hier om verticale kerfsneden in de buitengevel van de kerk. Verschillende volksverhalen geven hiervoor een verklaring Waarschijnlijk heeft men hier ooit ‘pestpoeder’ verzameld. Ingenomen met water moet het een populair geneesmiddel zijn geweest. Behalve aan het gebouw, tenslotte, besteedt de auteur aandacht aan het leven van de heilige Bavo, aan wie de kerk haar naam te danken heeft.
Literatuurrubrieken
03-2009 binnenwerk.indd 126
05-06-2009 13:01:06
* * *
Archaeo. Archäologie in Sachsen (Landesamt für Archäologie mit Landesmuseum für Vorgeschichte, Dresden), 4, 2007. ISBN 978-910008-81-6 / ISSN 16148142. Geïll., 88 pag., € 6,50. Pavla Ender u.a., Stadt und Kloster Riesa (Archaeonaut, Heft 7). ISBN 978-3910008-82-3. Geïll., 24 pag., € 3,90. In het jaarboek Archaeo 2007 staat het archeologische onderzoek naar prehistorische bewoning in het fraaie Elbsandsteingebirge (nationale park Saksisch en Boheems Zwitserland) centraal. De brochure Stadt und Kloster Riesa in de reeks Archaeonaut (Hefte zu archäologischen Kulturdenkmälern in Sachsen) is verschenen ter gelegenheid van de afronding van de omvangrijke herstelwerkzaamheden aan en om het in oorsprong 12e-eeuwse klooster van de stad Riesa. Het boekje geeft een impressie van de bewoninggeschiedenis van het klooster en zijn omgeving. Voor nadere info: http://www.archsax.sachsen.de/. * * *
Arbeits- und Forschungsberichte zur Sächsischen Bodendenkmalpflege, Band 48/49, 2006/2007. Dresden 2008. ISBN 978-3-910008-83-0 / ISSN 0402-7817. Geïll., 416 pag., € 90,--. De bundel bevat een 14-tal bijdragen over de archeologie in Saksen. Twee qua omvang in het oog lopende artikelen hebben betrekking op gedetailleerd onderzoek van grafvelden uit de Vroege IJzertijd. De beide artikelen sluiten af met een catalogus waarin alle graven en bijgiften worden beschreven. Een ander artikel heeft betrekking op de resultaten van uitgebreid stadskernonderzoek in Dresden, dat de ontwikkelingsgeschiedenis van die plaats in beeld brengt. Fraai zijn de afbeeldingen van de 31 munten en 2 penningen uit een schatvondst nabij Leipzig. De vondst dateert uit 1999 en woog 261,89 gram. Onder de gouden munten bevinden zich exemplaren uit de provincie Gelre (1579), het graafschap Zeeland en de stad Kampen (beide 1580-’81) en de provincie Utrecht (1650). * * *
Wolfgang Ebel-Zepezauer, Holsterhausen, Stadt Dorsten, Kreis Recklinghausen (Römerlager in Westfalen 2), Münster 2008. ISSN 1866-640X. Geïll., 28 pag., € 2,--. Westfalen en het midden-Rijngebied, tellen meer dan 20 locaties waar sporen van Romeinse marskampen zijn teruggevonden. LWLArchäologie für Westfalen is onlangs gestart met een reeks brochures over marskampen in Westfalen. De boekjes zullen gaan functioneren als routebeschrijving en bezoekersgids bij elk van die locaties. Het eerste nummer in de reeks gaat over Kneblinghausen, terwijl het nu verschenen tweede deel betrekking heeft op Dorsten-Holsterhausen aan de Lippe. Inmiddels zijn daar de sporen van minimaal 7 marskampen getraceerd en deels onderzocht, alle daterend van omstreeks het begin van onze jaartelling. Met zijn ligging aan de Lippe, op een dagmars afstand van Xanten in het westen en Haltern oostwaarts moet Holsterhausen een uitgelezen overnachtingplaats zijn geweest voor Romeinse legers op doorreis. * * *
Trierer Zeitschrift (Rheinisches Landesmuseum Trier), 66. Jahrgang, 2003: Jürgen Merten, “Die Trierer archäologisch-kunsthistorischen Zeitschriften 1852-2002”. ISSN 0041-2953 / ISBN 9783-923319-71-8. Geb., 272 pag., € 24,--. Trierer Zeitschrift, Jahrgang 69/70, 2006/’07. ISSN 0041-2953 / ISBN 978-3923319-72-5. Geb., geïll., 344 pag., € 44,--. Over het archeologische onderzoek en de kunstgeschiedenis van Trier, is – hoe kan het anders – in de loop der jaren een indrukwekkende hoeveelheid publicaties verschenen. Het nu uitgegeven Gesamtregister ordent die grote hoeveelheid in een bibliografisch overzicht. Daarin zijn de titels opgenomen van artikelen uit: Jahresbericht der Gesellschaft für Nützliche Forschungen zu Trier (1852-1905), Trierer Jahresberichte (1908-1922), Trierer Berichte (1925-1950), Trierer Zeitschrift (19262002) en Trierer Zeitschrift / Beiheft 1-27.
Af b. 6 Nederlandse munten uit de schatvondst te Leipzig. Zie: Sächsischen Bodendenkmalpf lege Bd. 48/49.
Trierer Zeitschrift 69/70 gaat vooral over de (Romeinse) archeologie in en om Trier. Het is verschenen als dubbelnummer en wordt opgedragen aan professor Heinz Heinen ter gelegenheid van diens 65e verjaardag. Behalve een reeks recensies bevat dit dubbelnummer de volgende bijdragen: Literatuurrubrieken
03-2009 binnenwerk.indd 127
|
127
05-06-2009 13:01:08
• Zur textilen Ausstattung des latènezeitlichen Grabhügels 2 von Hoppstädten • Ein bronzener Räucherkelch der Römerzeit aus Trier • Römische Gemmen im Rheinischen Landesmuseum • Zur Sammlung antiker Gemmen und Ringe • Ein Kulturmortarium mit Schlangendekoration des IVSTINVS aus Trier • Reibschalen mit Löwenkopfausguss des Typs Dragendorff 45 aus Trier • Der Idealentwurf der Trierer Römerbrücke • Griechische Souvenirs: Antike Münzen aus Philippopolis und Perith aus der Mosel • Der Hund bei Epona. Eine ‘reitende Matrone’ • Sklaven und Freigelassene in Inschriften und Grabdenkmälern des Treverergebietes • Fragmenten einer griechischen Inschrift aus der spätantiken Kirchenanlage in Trier • Rekonstruktion einer spätantiken Diatretschale nach einer Scherbe aus den Kaiserthermen in Trier • Naissus (Niš) – Augusta Trevirorum (Trier) and the reciprocal relationships between late antique imperial workshops • Jovian in Trier? Zur Münzprägung des Jahres 363 • Tierknochenfunden aus dem Kloster St. Irminen-Oeren in Trier (8. und 10. Jahrhundert) • Der spätromanische Keller auf dem Grundstück Karl-Marx-Strasse 8 in Trier • Hochmittelalterliche Burganlagen im Trierer Land • Zur Inschrifttafel bei der Venus von St. Matthias in Trier * * *
Cornelia Kneppe (Red.), Geheimnisvolle Orte. Grosse und kleine Wälder. Landschaftsverband Westfalen-Lippe (LWL), Münster 2008. Geïll., 56 pag., € 5,--. Dit boekwerkje vormt de weerslag van een colloquium uit 2007 over de archeologisch-historische en natuurwetenschappelijke aspecten van het bos. Vanuit de archeologische discipline wordt onder de titel ‘Archäologische Schätze im Wald’ aandacht besteed aan overblijfselen van verlaten middeleeuwse nederzettingen in het bos. * * *
128
|
Heinz Günter Horn (Hrsg.), Theiss Archäologieführer Westfalen Lippe. Stuttgart 2008. ISBN 978-3-8062-22180. Geïll., 216 pag., € 16,50. Deze gids begeleidt een bonte verscheidenheid aan mooie en interessante archeologische monumenten in Westfalen-Lippe. Een 95-tal locaties passeert de revue, variërend van de Vroege Prehistorie tot laat in de Nieuwe Tijd. Veel locaties zijn geschikt als dagtrip, zeker in combinatie met een bezoek aan lokale musea. Het boekje is in een handig formaat uitgegeven, is rijk geïllustreerd en bevat een reeks literatuurverwijzingen. * * *
Bonner Jahrbücher (Landschaftsverband Rheinland / Vereins von Altertumsfreunden im Rheinlande), Band 206. Mainz am Rhein 2006. ISSN 0938-9334 / ISBN 978-3-8053-3933-9. Geb., zw./w.-ill., 450 pag., € 92,50. Hans-Eckart Joachim en Claus Weber openen de bundel met een systematische indeling en beschrijving van 240 bronstijdbijlen uit het Rijnland. Daarop volgt een studie van Michiel Dodts naar de ruim 100 tot nu toe bekende baden van Romeinse villa’s in Nedergemanië. Verder artikelen over beelden en beeldhouwer ateliers in Romeins Germanië, de lijm op een Romeinse ruiterhelm uit Xanten-Wardt, de af beelding van vreemdelingen op 556 Romeinse munten en tot slot het prehistorische gebruik in en om Keulen om bij de teraardebestelling een glazen drinkschaal omgekeerd op de borst van de overledene te plaatsen. Verder zoals gewoonlijk veel jaarverslagen en recensies. * * *
H.A.C. Fermin, Historische erfstructuren rond boerderij ’t Brake. Archeologisch onderzoek Veldesebosweg 4 in Warnsveld (gem. Zutphen) (Zutphense Archeologische Publicaties 40). Zutphen 2008. ISBN 978-90-77587-47-8. Geïll., 24 pag. Bert Fermin en Michel Groothedde, ‘Oppidum Sutphaniense’. Archeologisch onderzoek naar de oudste defensieve werken van Zutphen, de 13e-eeuwse bebouwing en een 18e-eeuwse afvalput in de kelders van Houtmarkt 63c te Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 41). Zutphen 2008. ISBN 978-90-7758749-2. Geïll., 70 pag.
Literatuurrubrieken
03-2009 binnenwerk.indd 128
05-06-2009 13:01:09
Bert Fermin, Michel Groothedde en Jeroen Krijnen, Het Hoornwerk (1). Archeologisch onderzoek aan het contrescarp van het Hoornwerk aan de Henri Dunantweg te Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 42). Zutphen 2008. ISBN 978-90-77587-50-8. Geïll., 34 pag. Bert Fermin en Michel Groothedde, Verdwenen bebouwing langs de Moddergracht. Archeologische begeleiding van de plaatsing van twee ondergrondse vuilcontainers aan de Spittaalstraat en Martinetsingel in Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 43). Zutphen 2008. ISBN 978-90-77587-52-2. Geïll., 35 pag. Bert Fermin en Michel Groothedde, Het Hoornwerk (2). Proefsleuvenonderzoek op het Hoornwerk te Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 44). Zutphen 2008. ISBN 978-90-77587-53-9. Geïll., 23 pag. Kim van Straten, Begraven en verbrand verleden aan de Voorsterallee te Zutphen. Nederzettingssporen en een crematiegraf uit de Midden IJzertijd gevonden tijdens een proefsleuvenonderzoek (Zutphense Archeologische Publicaties 45). Zutphen 2008. ISBN 978-90-77587-54-6. Geïll., 26 pag., bijlagen op CD-ROM.
kwart van de 9e eeuw te zijn gegraven als onderdeel van de ringwalburg, de versterking tegen Vikingaanvallen. In de 11e eeuw is die burggracht verbreed en verdiept. Op de bodem van de twee oudere buitenste grachten zijn aangepunte paaltjes gevonden. Over de datum van aanleg van de twee smalle buitenste grachtengordels bestaat nog onzekerheid. Het ene scenario gaat uit van een laat-Romeins- / Germaans systeem; het andere – waarschijnlijker – scenario, gaat uit van een aanleg als voorloper van de ringwalburg. De onderzochte kelder heeft oorspronkelijk een tufstenen wand gehad. Het bijbehorende huis heeft van begin af een traditie van welgestelde en invloedrijke eigenaren en bewoners gekend. De auteurs van ZAP 41 benadrukken, dat de informatie uit deze en voorgaande onderzoeken langs de Houtmarkt over de stadsontwikkeling en (pre)stedelijke stadsomwalling in een zo vroege periode, ook internationaal gezien bijzonder belangwekkend is. Intrigerend in dat verband is ook de aanduiding ‘Sutphaniensis opidi’ (de Zutphense burg) in een oorkonde uit 1059 uit het Zutphense kapittel archief.
De interpretatie van de historische erfstructuren ter hoogte van de verdwenen boerderij ’t Brake bij Warnsveld, waarvan ZAP 40 melding maakt, blijkt geen eenvoudige zaak te zijn. Eenduidige gebouwstructuren worden niet herkend, een reeks kuilen herinnert waarschijnlijk aan een bomenrij of een heg, terwijl parallelle stroken met een verhoogde concentratie van sporen van mollengangen mogelijk op groentebedden in een moestuin duiden. De oudste vondsten dateren uit de Late Middeleeuwen, de hoofdmoot van het weinige aardewerk is afkomstig uit de 17e-18e eeuw.
Het Hoornwerk, waarvan ZAP 42 en 44 melding maakt, is een onderdeel van de vroeg 18e-eeuwse verdedigingsgordel rondom de stad. Aanleiding voor het onderzoek is de bouw van een nieuwe woonwijk ter hoogte van de inmiddels grotendeels verdwenen vestingwerken aan de zuidwest zijde van de stad. Men verwacht, dat het onderzoek meer details van het muurwerk gaat opleveren en dat informatie kan worden verkregen over de context van de muur en de daarmee geassocieerde vondsten. ZAP 42 heeft betrekking op het vrijleggen van een deel van de vestingwerken: de bakstenen keermuur van het contrescarp. De publicatie besteedt uitgebreid aandacht aan aanleg, ligging en constructie van de vestingwerken rond de stad.
In maart 2008 is weer archeologisch onderzoek uitgevoerd in kelders van een pand aan de Houtmarkt in Zutphen (ZAP 41). Aanleiding voor het onderzoek is dit keer het voornemen om in zo’n kelder een zwembad aan te leggen. In de lengte van de Houtmarkt heeft ooit een brede gracht gelopen. Zoals verwacht is men bij het onderzoek onder de keldervloer op de sporen van een tweede gracht gestuit. Verrassend is de vondst van een derde gracht. Die derde gracht, de buitenste rondom de stad, is in de 9e eeuw gedempt, de middelste gracht lijkt in de 11e eeuw te zijn dichtgegooid. De brede binnenste gracht lijkt in het tweede
In de 2005-2006 zijn kleine opgravingen uitgevoerd op een 25-tal locaties voor ondergrondse huisvuilcontainers in Zutphen (zie ZAP 23). Later zijn nog twee van dergelijke plaatsingen archeologisch begeleid. Die twee later onderzochte locaties, waarvan nu in ZAP 43 verslag wordt gedaan, grenzen aan het tracé van de vroegere binnengracht. Die gracht maakte in oorsprong deel uit van vroeg-17eeeuwse vestingwerken. Het onderzoek bevestigt het beeld dat de gracht kort na 1707 haar defensieve functie heeft verloren en vanaf dan als dumpplaats voor huisvuil wordt gebruikt. De gracht is geleidelijk dichtgeslibd en heeft nog tot 1961 als moddersloot het stadsbeeld Literatuurrubrieken
03-2009 binnenwerk.indd 129
|
129
05-06-2009 13:01:09
ontsierd. Intussen bestaan er plannen om de gracht weer uit te graven en in de oorspronkelijke staat terug te brengen.
Af b. 7 Beslagstuk van een zwaardschede voor de bevestiging van een zwaardriem. Het beslagstuk is gemaakt van zilver, verguld en met niëllo ingelegd. Baggervondst uit de Maas bij Roermond, vindplaats Goes. Datering tweede helft 9e eeuw. Uit: Archeobrief.
Het onderzoek waarvan in ZAP 44 verslag wordt gedaan, hangt samen met het onderzoek waarover in ZAP 42 wordt gerapporteerd. Met behulp van grondradaronderzoek is ter hoogte van het Zutphense hoornwerk een aantal locaties geselecteerd, dat door middel van proefsleuven nader verkend is. De grondradar heeft structuren herkend, die aan (vesting)muren doen denken. Een aantal puntlocaties op grote diepte wekken de suggestie van de aanwezigheid van scheepwrakken op de bodem van wat tot 1375 een actieve IJsselmeander is geweest. Het proefsleuvenonderzoek heeft wel een ijzeroerbank en een afvallaag opgeleverd, maar geen muurwerk of wrakken. Behalve wat losse vondsten uit de 13e-18e eeuw en een humeuze laag met zoetwatermosselen, is allerhande 19e-eeuws vondstmateriaal aangetroffen op wat later als bodem van de verdwenen Turfhaven wordt herkend. ZAP 45 toont ons een onbedoelde begravingscontinuïteit: waar een bestaand kerkhof in Zutphen wordt uitgebreid met een perceel grond voor onder andere de bouw van een crematorium, bevat de ondergrond onder meer een graf kuil uit vermoedelijk de MiddenIJzertijd. Uit de directe omgeving zijn vond sten uit Mesolithicum, Romeinse tijd en Middeleeuwen bekend. Booronderzoek bevestigt dat dit ook kan worden verwacht onder het weiland waarmee de begraafplaats wordt uitgebreid. Het onderzoeksgebied is gelegen op een hoge rug met opgebracht plaggendek, omringd door lager gelegen land. Die situatie maakt een lange bewoningsgeschiedenis aannemelijk. De meeste sporen zijn op basis van het aardewerk in de Prehistorie te dateren, enkele nauwkeuriger te dateren scherven komen uit de Midden-IJzertijd Het gebied is waarschijnlijk ook in de 6e-9e eeuw in meer of mindere mate in gebruik geweest. * * *
Archeobrief, 12e jrg., nr. 4, december 2008 en 13e jrg., nr. 1, maart 2009. ISSN 1386-2065. In 1968 zijn op de Loskade in Goes uit een scheepslading grind 883 zilveren munten en 21 zilveren sieraden verzameld. Een deel van het grind blijkt dan al te zijn verwerkt in de aanleg van een weg en de bouw van een rioolzuiveringsinstallatie nabij Kloetinge. Het
130
|
grind is afkomstig uit de Maas bij Roermond. De schatvondst dateert uit de tweede helft van de 9e eeuw en de sieraden eruit hebben ooit deel uitgemaakt van de uitrusting van een krijger. Onrust rondom Vikingaanvallen is mogelijk de aanleiding geweest om de zilverschat te verbergen. Janneke Zuyderwyk beschrijft het materiaal. Een uitgebreide publicatie van de vondst zal verschijnen in het nieuwe tijdschrift Medieval and Modern Matters (M&MM), een nieuw ‘peer-reviewed’ tijdschrift voor middeleeuwse en latere archeologie in de Lage Landen. Dit tijdschrift, dat in jaarlijkse volumes zal verschijnen, is ontstaan uit een samenwerking tussen de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit van Amsterdam. Het heeft als doel de resultaten van het middeleeuwse en postmiddeleeuwse archeologische onderzoek betreffende België en Nederland aan een internationaal publiek kenbaar te maken. De redactie bestaat uit archeologen uit beide landen, aangevuld door een netwerk van binnen- en buitenlandse experts. Het eerste nummer van Archeobrief 2009 opent met een artikel over een onderzoek in het historische hart van de stad Utrecht waarbij men een deel van de weermuur van het castellum heeft aangetroffen. Belangwekkender is de vondst daarbij van resten van het winterhuis van de bisschop. Daarmee ontstaat het unieke beeld van een systematisch aangelegde palts met een Domkerk als centrum, geflankeerd door een keizerlijk en een bisschoppelijk paleis. Vermeldenswaard is ook het artikel dat Jeroen ter Brugge voor Archeobrief heeft geschreven. Daarin geeft hij aan, hoe de leden van de AWN hun plaats binnen het nieuwe archeologische bestel vol vertrouwen tegemoet kunnen zien. Voor de amateurarcheologen is een zelfstandige en betekenisvolle rol weggelegd, gericht op het behoud en verantwoord beheer van het bodemarchief, op vergroting van de archeologische kennis en op versterking van het maatschappelijke draagvlak. Verder in dit nummer artikelen over een Romeins bronsdepot in Nijmegen, het werken in verontreinigde bodem, opgravingen in de Nieuwstad in Zutphen en over het onderzoek naar Romeinse latrines in NoordwestEuropa. * * *
Detector magazine, 102, december 2008. ISSN 1386-5935 Schatvondsten vormen vaak een belangrijk item in Detector magazine, zo ook dit keer.
Literatuurrubrieken
03-2009 binnenwerk.indd 130
05-06-2009 13:01:10
Lezenswaardig is het persoonlijke verslag van de ontdekker van de “grootste gouden en zilveren Keltische muntschat van Nederland” op een maïsakker bij Maastricht. Naast de emotionele aspecten van de zoektocht geeft de auteur ook fraai aan hoe detector-amateurs en professionele archeologie op een positieve manier kunnen samenwerken. Een andere manier van samenwerking wordt elders in het blad genoemd en heeft betrekking op het klein metaal uit ’s-Hertogenbosch, dat zo fraai wordt afgebeeld in het vorige jaar verschenen boek Tekens van Leven. Bij gebrek aan onderzoeksbudget is afgegraven grond uit het historische centrum van die stad zonder nader onderzoek afgevoerd en langs een snelweg gedumpt: een waar eldorado voor de detectoramateur. Eén van deze amateurs verkocht vervolgens (aldus het Brabants Dagblad) zijn vondsten voor een bedrag van € 65.000,- aan de gemeente Den Bosch. Een triest verhaal eigenlijk over de manier waarop stadsarcheologen met ons erfgoed omspringen, hoe amateurs nog veel weten te redden en waarbij de professionals uiteindelijk veel eer oogsten met een fraaie publicatie.
teruggevonden. De vestingwerken hebben niet kunnen verhinderen dat ‘Bommen Berend’, de bisschop van Munster, de stad 45 jaar later inneemt. Hij laat de vestingwerken slopen. Blijkbaar is toen niet direct de hele gracht gedempt, want op de bodem van de vroegere gracht in Groenlo (Gld.) zijn enkele fragmenten 18e-eeuws aardewerk vonden.
* * *
H.A.P. Veldman en E. Blom (met bijdragen van diverse auteurs), Geldermalsen, Meteren de Plantage. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van Proefsleuven (Rapport 1537). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2008. ISBN 97890-6836-527-6. Geïll., 84 pag., sporenen vondstenlijst op CD-ROM.
A. van Benthem, Houten Sionskerk (Rapport 1658, ISBN 978-90-6836-648-8); Een 17e-eeuwse vestinggracht op het voormalig Grolschterrein in Groenlo (Gemeente Oost Gelre) (Rapport 1659, met een bijdrage van J.J.W. de Moor, ISBN 978-90-6836-649-50); Nederasselt, Het Kerklaantje – J. Thijssenstraat (gemeente Heumen) (Rapport 1682, ISBN 978-906836-672-3) en Een Middeleeuws huis in Goor (gemeente Hof van Twente)(Rapport 1714, ISBN 978-90-6836-704-1). Een 4-tal in 2008 door ADC ArcheoProjecten uitgegeven rapportages van A. van Benthem over Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. In de proefsleuf in het plangebied Sionskerk te Houten (Utr.) zijn sporen en scherven uit de 10e-12e eeuw aangetroffen. Ook is aardewerk uit Late IJzertijd / Romeinse Tijd en 8e-9e eeuw verzameld. Dat materiaal is waarschijnlijk afkomstig van een in de Middeleeuwen vergraven niveau. De vindplaats wordt behoudenswaardig geacht. Nadat Frederik Hendrik in 1627 de stad Grol op de Spanjaarden heeft veroverd, laat hij de vestingwerken uitbreiden, waarbij de gracht wordt aangelegd waarvan nu de bodem is
Het onderzoek te Nederasselt (Gld.) heeft slechts één grondspoor opgeleverd: een kuil zonder vondstmateriaal. Tijdens het aanleggen van vlakken is weliswaar aardewerk uit de 12e tot en met de 14e eeuw aangetroffen, evenals een ijzertijdscherf, maar dat materiaal is mogelijk van elders aangevoerd. Tijdens het proefsleuvenonderzoek in Goor (Ov.) zijn de resten teruggevonden van waarschijnlijk een poortwachtershuis, dat aan de hand van het erin aangetroffen aardewerk tussen 1325 en 1400 gedateerd wordt, maar misschien ouder is. * * *
Aanleiding voor het onderzoek in Meteren (gem. Geldermalsen) is de geplande nieuwbouw op een 81 hectare groot gebied. Eerder onderzoek heeft uitgewezen, dat hier tenminste tien archeologische vindplaatsen moeten liggen. Twee daarvan zijn kasteelterreinen die niet voor verder onderzoek in aanmerking komen. De terreinen zijn in het bouwplan opgenomen en worden daarom niet bedreigd. Wel wordt geadviseerd om de landschappelijke inkadering van de beide kasteelterreinen nader te onderzoeken. Bij een aantal van de andere vindplaatsen heeft het proefsleuvenonderzoek de bij het vooronderzoek gewekte verwachtingen niet waar kunnen maken. Wat nog resteert, zijn de vindplaatsen 1, 7 en 11. Vindplaats 1 bestaat uit een zone waar sporen van greppels en potscherven (kogelpot, pingsdorf en Maaslands) wijzen op een 11e-12eeeuwse nederzetting. ADC ArcheoProjecten adviseert om deze zone vlakdekkend op te graven. Literatuurrubrieken
03-2009 binnenwerk.indd 131
|
131
05-06-2009 13:01:10
Vindplaats 7 bevat sporen en vondsten uit vermoedelijk de IJzertijd en de Romeinse Tijd. Men adviseert om deze vindplaats zoveel mogelijk in situ te behouden en de daar geplande aanleg van watergangen archeologisch te begeleiden. Vindplaats 11 tenslotte is later toegevoegd en bevat (paal)kuilen, greppels en gladwandig aardewerk uit de Romeinse Tijd. Met betrekking tot deze vindplaats wordt aanbevolen om de zone door middel van sleuven en – waar daar aanleiding voor is – vlakken te onderzoeken. Het onderzoek van deze zone heeft een archeologische meerwaarde vanwege de nabij gelegen en recentelijk opgegraven Romeinse nederzetting van Meteren-Hondsgemet, diedeel uitmaakt van hetzelfde Romeinse cultuurlandschap. Een publicatie van MeterenHondsgemet is in voorbereiding. * * *
Joeske Nollen (met een bijdrage van Theo de Jong), Archeologisch onderzoek Eindhoven-Castiliëlaan. Prehistorische huizen en een laatmiddeleeuws erf. Proefsleuvenonderzoek en opgraving (rapport 15). Archeologisch Centrum Eindhoven 2008. ISSN 1570-5940. Geïll., 46 pag., alle sporenkaart en CD-ROM als bijlagen Leonie Korthorst, Archeologisch Bureauonderzoek. Stichting Sint Joris Zorg en Dienstverlening, gemeente Oirschot (rapport 39). Archeologisch Centrum Eindhoven 2008. ISSN 1570-5943. Geïll., 14 pag. Jeanne-Marie Vroomans, Archeologisch Bureauonderzoek. Linde 17 te Zeelst, gemeente Veldhoven (rapport 40). Archeologisch Centrum Eindhoven 2008. ISSN 1570-5943. Geïll., 27 pag.
Af b. 8 Teenkoten van de linker voorvoet van een paard uit de opgraving aan de Castiliëlaan in Eindhoven. Botwoekeringen aan de gewrichtsuiteinden van de teenkoten (zie pijltjes) zijn het gevolg van pijnlijke beenvliesontstekingen. Theo de Jong in rapport 15 van het Arch. Centrum Eindhoven.
132
|
Bij het proefsleuvenonderzoek en de opgraving aan de Castiliëlaan in Eindhoven (rapport 15) zijn twee boerderij-erven uit de IJzertijd gevonden. Het is mogelijk dat ook de 180 meter brede afstand tussen de beide erven nog bewoningssporen herbergen. Waarschijnlijk is het gebied ook in de Romeinse Tijd bewoond geweest. Het onderzoek heeft ook een erf uit de Late Middeleeuwen opgeleverd (1175-1350). Het erf is waarschijnlijk omgracht geweest en meet 5200 m2. Van dat erf is ongeveer 1/3 deel opgegraven met sporen van het hoofdgebouw, spiekers, bijgebouwen en waterputten. In rapport 39 zijn de resultaten vastgelegd van het bureauonderzoek naar een tot op heden onbebouwd perceel aan de rand van de kern van Oirschot. Ter plaatse bevindt zich een esdek op een dekzandrug. De kans wordt reëel
geacht dat de bodem informatie bevat over het ontstaan van de historische kern van Oirschot, terwijl onder het esdek oudere sporen kunnen zitten. Het bureauonderzoek in Zeelst (N.-Br., rapport 40) heeft de middelhoge archeologische waarde van het perceel bevestigd, met een grote kans op sporen uit de Steentijden, IJzertijd, Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, mits de bodemopbouw nog intact is. Ter plaatse zal een woning worden gebouwd. Booronderzoek zal moeten uitwijzen in welke mate de bodem afgegraven of anderszins verstoord is. Indien het terrein niet verstoord blijkt te zijn, wordt geadviseerd om de aanleg van de bouwput archeologisch te begeleiden. * * *
T. de Groot e.a., De Romeinse villa langs de Maas in Afferden (gem. Bergen). Een oppervlaktekartering en karterend en waarderend booronderzoek ten behoeve van een gebiedsgerichte waardering (Rapportages Archeologische Monumentenzorg 166). RACM, Amersfoort, 2008. ISBN 978-90-5799-130-1. Geïll., 124 pag. Onderzoek in 2000 en 2001 bevestigden het vermoeden uit 1997, wanneer een amateurarcheoloog aanwijzingen vindt voor de aanwezigheid van een Romeinse villa langs de Maas bij Afferden. Vanwege de aanwezigheid van ook andere vindplaatsen uit diverse perioden op deze locatie is vervolgens een gebied van 96 hectare door de (voormalige) RACM als onderzoeksgebied aangewezen. De komende jaren zullen de villa en omgeving nader in kaart worden gebracht en gewaardeerd. Het nu verschenen verslag van onderzoek uit 2006 vormt daarin de eerste fase. Het waarderend onderzoek heeft aangetoond dat de vondstverspreiding onder het esdek rondom de villa een omvang van minimaal drie hectare heeft. Ook blijkt nu, dat de villa een voorganger heeft die mogelijk tot de Late IJzertijd terug gaat. Bij een tweede onderzochte vindplaats blijkt eveneens sprake te zijn van een goed geconserveerde nederzetting uit de Romeinse Tijd, met eveneens een mogelijk vroegere component. * * *
Gerrit Groeneweg
Literatuurrubrieken
03-2009 binnenwerk.indd 132
05-06-2009 13:01:11
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws).
In WIU besteden we aandacht aan wat er binnen de AWN-afdelingen gebeurt, in de werkplaats en daarbuiten. Bronnen zijn de diverse periodieken, voor zover aanwezig. Een tsunamietje aan periodieken, waarvoor mijn dank. Periodieken van Afd. 7, 17, 21, 23 en De Motte moeten daarom echter even wachten tot het augustusnummer.
Grondspoor nr. 171, maart 2009 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) In G. diverse artikelen die in verband staan met de jaarvergadering. In 2010 bestaat de afdeling 50 jaar en daarom zet voorzitter Jelus Matser de lopende zaken rond dit jubileum resp. de mogelijkheden even op een rij. Zo wordt gewerkt aan een film waarin het gebrandschilderd ruitje uit Jisp een belangrijke rol speelt. De dvd zal ook worden gebruikt bij het onderwijs en de totstandkoming wordt gesteund door de provincie. Verder zal in Koog a/d Zaan een tentoonstelling worden ingericht over opgravingen aan de Hogendijk in samenhang met de historische molenindustrie. Jelus is al begonnen aan een maquette van de scheepswerf. Over ‘Hogendijk’ verschijnt eveneens een boek, waaraan enkele AWN´ers meewerken. Ook zou t.g.v. het jubileum een bijzondere G. het licht kunnen zien. Het basisschoolproject ‘Erfgoed à la Carte’ (schoolklassen bezoeken de werkruimte) loopt nog steeds goed, evenals de introductiecursus archeologie die liefst 30 deelnemers kende. In G. ook nieuws uit Purmerend, waar de AWP actief is. Deze mensen hadden nog actie-
ver willen zijn, maar werden speelbal van het toch niet meer zo nieuwe archeologisch bestel. Van de RACM mochten ze bij de afbraak van een pand geen onderzoek doen, omdat dit in de historische stadskern lag. Het ADC gaf echter aan dat het terrein niet behoudenswaardig was. Vanachter de hekken mocht de werkgroep ‘dus’ werkeloos toezien hoe de sloper o.m. een plavuizen vloer (17-18) weghaalde en een waterkelder. En dat, terwijl de AWP alles al had geregeld met de gemeente en de eigenaar... Bij een onderzoek naar de verdwenen molen ´De Pauw´ (Nauerna) waren enkele leden van de afdeling betrokken. De fundering van de molen kon (nog) niet worden gevonden. Natuurlijk is ook in deze G. iets te berichten over tegels en wel n.a.v. van een door Aly Tromp ontvangen kaart met daarop een tegel uit de Amsterdamse Warmoesstraat. Dit is er
Af b. 1 Tegeltekenopdracht van Afd. Zaanstreek e.o., foto: Kees van Roon (uit Grondspoor). Werk in uitvoering
03-2009 binnenwerk.indd 133
|
133
05-06-2009 13:01:14
een van een serie van 18 met vooral dierenafbeeldingen, een zeldzame vondst, gedaan aan het eind van de vorige eeuw. In G. is altijd plaats voor bijzondere zaken. Ditmaal een aardewerken ´buikwarmer´, voorloper van de kruik. Bovendien nog een gietvorm (roodbakkend met loodglazuur), waarvan het doel nog onzeker is. Opmerkelijk zijn ook de krassen op een fragment van een groen getinte glazen Romeinse beker uit Krommenie (1). Kees van Roon vertelt iets over de geschiedenis van Grondspoor, waarvan hij zelf sinds 1985 redacteur is. G. besluit met een heel aardige puzzel, waarbij lezers worden uitgenodigd de voorstelling van een tegel, met daarop een soldaat, aan te vullen. In een volgende G. worden resultaten getoond.
Het Profiel, maart 2009 (Afd. 5 Amsterdam e.o.) Er waren 22 aanwezigen op de studiedag in Amstelveen, waar Jan de Koning (Hollandia Archeologen) de eerste lezing hield over het onderzoek Groot Olmen in de Kennemerduinen. Carla Soonius (RAAP) volgde met een lezing over een Startnotitie Archeologiebeleid Amstelveen. Ton van Bommel sloot de dag af met een lezing waarin hij duidelijk wilde maken dat er toch nog aan leuke projecten kan worden meegewerkt, zij het door eigen initiatief. De afdeling telde op 1 januari 113 leden. In 2008 bestond het bestuur uit Paul Hoogers (vz), Wim ´t Hart (secr), Ton van Bommel
(pmr), Marijke van Wijngaarden en Ruud Wiggers (adv. lid). Zowel de voorzitter als de penningmeester zien graag dat een opvolger zich aanmeldt. In Diemen en Amstelveen waren werkgroepen bezig met aardewerkrestauratie, terwijl in Diemen een werkgroep de ontstaansgeschiedenis van Diemen in kaart wil brengen. De Werkgroep Amstelveen verhuisde naar een nieuwe locatie in Middenhoven en dat ziet er heel goed uit (afb. 2). De Noord/Zuidlijn blijft de gemoederen bezig houden. In deze HP. een bloemlezing van krantenartikelen over dit project, lijdend aan dezelfde kwaal als veel andere grote projecten: al dan niet bewust onderbudgetteren tot het moment dat het project niet meer kan worden gestopt. Of het nu gaat om een debacle met een gecastreerde oceaanreus in Rotterdam of om een multifunctioneel centrum in mijn eigen dorp (dat driemaal zo duur uitpakte als het plan dat de gemeenteraad eerder aannam): het is steeds hetzelfde liedje. Wanneer er dan vervolgens drastisch wordt gesneden in de kosten is het voor ons zaak de archeologische belangen niet de dupe te laten worden.
Renus 2009-1 (Afd. 6 - Rijnstreek) Op 1 januari had de afdeling 116 leden. Het was voor de afdeling een rustig jaar, waarin weinig sprake was van eigen veldwerk, maar leden wel konden assisteren bij opgravingen door commerciële bureaus. Een gelegenheid waar, tot spijt van voorzitter Pierre van Grinsven, weinig gebruik van werd gemaakt. Wel is hard gewerkt aan publicaties over Bodegraven
Af b. 2 Het nieuwe onderkomen van de Werkgroep Archeologie Amstelveen, foto: Maureen van Munster (uit Het Profiel).
134
|
Werk in uitvoering
03-2009 binnenwerk.indd 134
05-06-2009 13:01:15
en Alphen-De Hoorn en de eerste vier rapporten van de nieuwe Renus Reeks. In enkele gemeenten werd meegewerkt aan de totstandkoming van gemeentelijk archeologisch beleid. De nieuwe maar tijdelijke werkruimte aan de Langebrug bevalt heel goed, maar wanneer het Archeologisch Centrum verhuist naar de Hooglandse Kerkgracht is daar geen plaats voor de AWN. Er zijn besprekingen gaande over een andere werkruimte voor de afdeling. De AWN verleende medewerking aan tentoonstellingen in Alphen a/d Rijn en Voorschoten en er zijn al langer presentaties in Katwijk en Koudekerk. Bovendien werd en wordt meegewerkt aan vrijwilligersmarkten en de ‘Pact van Duivenvoorde’-expositie. In deze R. nieuws over veldwerk in Alphen a/d Rijn-Kerk en Zanen / Noordwijk (NoordwijkBinnen-Boeckhorst) / Rijnwoude (Hazerswoude-Rijndijk-Rijnenburg) / Voorschoten (Centrum-Churchillweg), Krimwijk-Krimwijk II-Allemansgeest, Raadhuislaan, Wijngaardenlaan / Zoeterwoude-Noordbuurtseweg 40a Ab van Grol werd door publicatie van een scherf uit Raeren in Westerheem en Renus verleid om in de achtergrond van deze scherf te duiken. De scherf toont het opschrift ‘MELSIOR HONCKEBOVR’ en dateert uit ca. 1600. Samen met Bert Zandbergen voerde Ab een veldverkenning uit in Alphen a/d Rijn langs de N11. Hier werd de stort gedeponeerd uit het centrum van Alphen, misschien wel van het castellum. Helaas bleek alle metaal al
lang ‘geïnd’ door andere liefhebbers, maar er was nog wel aardewerk te vinden. Helaas was daar niet het min of meer verwachte Romeinse materiaal bij. Dirk van Duijn besluit deze R. met een uitgebreid In Memoriam ´Gedreven door de Brittenburg´ voor de onlangs overleden Simon Oud.
Terra Nigra nr. 172, februari 2009 (Afd. 8 - Helinium) Het ledenaantal steeg in 2008 licht. Dit nummer is een ‘gewone’ TN, maar de leden houden nog een jubileumnummer tegoed, terwijl ook al een afdelingsnummer van Westerheem verscheen. Leden van de afdeling zijn al geruime tijd bezig met experimentele archeologie. Een paar jaar geleden maakten ze al een kano die nog in uitstekende staat is en heel goed vaart. Hierdoor gesterkt maakten Ellen Groen en Hilde van Wensveen een ‘curragh’, een bootje met een frame van wilgentakken, waarover u in een vorige WIU al las (afb. 3). Het vaartuigje meet 1,5 bij 1,2 m en heeft opvallend weinig diepgang. De echte vaardigheid in het hanteren en voortbewegen van de curragh moet nog komen en het eerste natte pak was ook al een feit, maar het vaart. Een ander experiment wordt het maken van ijzertijd-aardewerk, zoals dat in Vlaardingen e.o. is gevonden. Hier en daar is dat al eens geprobeerd (o.a. Archeon, HOME) en de pottenbakkers laten zich bijstaan door Irmel Dolman van Afd. 11 die al langer experimenten met (prehistorisch) aardewerk uitvoert. Voor inlichtin-
Af b. 3 De curragh en Ellen varen! foto: Bep Groen (uit Terra Nigra).
Werk in uitvoering
03-2009 binnenwerk.indd 135
|
135
05-06-2009 13:01:16
gen: 010-4115124 (Albert Luten) of luten@ xs4all.nl. In zijn interessante artikel ‘Rietzeis, kantzeis of takkenzaag’ gaat Gerben Wierda in op de genoemde gereedschappen, gebruikt bij het schoonmaken van waterlopen. Bij een opgraving in de Vlaardingse Brederostraat werd landbouwgereedschap gevonden, reden voor Gerben om terug te denken aan zijn jeugd, waarin hij dit soort gereedschappen leerde kennen. Ook wijst hij op de uitgebreide verzameling gereedschappen van het Hoogheemraadschap Delfland, bewaard in de entreehal van Delftechpark nr. 23 in Delft. In ‘Vondstmeldingen uit Maassluis’ besteedt Hilde van Wensveen aandacht aan de expositie die de afdeling inrichtte in de bibliotheek aldaar. Leuk was dat diverse mensen hun vondsten van vroeger lieten zien, zodat die konden worden gedocumenteerd. Hilde vervolgt met een terugblik op 50 jaar Helinium, waarin de jubileumexposities in Vlaardingen, Schiedam, Rotterdam en Maassluis centraal staan. Vier bladzijden met activiteiten in 2009 maken duidelijk wat hier allemaal gebeurt. Opvallend is het grote aantal excursies (Maaseik - Lelystad - Xanten - Zweden). Voor het afdelingsgebied relevante knipsels besluiten TN.
Af b. 4 Bronzen riemtong uit Alblasserdam, 1314, foto: A. Geurts (uit Grondig Bekeken).
136
|
Grondig Bekeken nr. 1, maart 2009 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Teus Koorevaar maakt zich zorgen over de vergrijzing binnen zijn eigen en andere afdelingen. Vooral het uitblijven van jonge instroom is een probleem. In 2008 bestond het bestuur uit: Teus Koorevaar (vz), Joan van Pelt (pmr), Cor Westra (secr), Irmel Dolman, Jeroen Nipius en Arnold de Haan (adviseur). In 2008 waren maar weinig AWN’ers betrokken bij archeologisch onderzoek op het Eiland van Dordrecht. An Osseweijer noemt enkele projecten: uitwerken van oude opgravingen / diverse kijkoperaties bij plaatsing van ondergrondse afvalcontainers / Kromhout: bij de kerk, terrein Van Damme / Hotel Bellevue / nieuwbouw Dordts Museum / Burg. Jaslaan /
Overkampweg (politiebureau) / StevenswegOverkampweg (De Vlaming) / Zuidpolder. De AW Alblasserwaard bracht 18 adviezen uit voor (geen) verkennend onderzoek. Projecten in de Alblasserwaard: Vinkenpolder / Baanhoek-West: afwijkend bodemprofiel / Lange Steeg: o.m. detectorvondsten, waaronder een fraaie bronzen riemtong (13-14) (afb. 4) en aardewerk (12-16) / Giessen-Oudekerk: o.m. een pelgrimsampul / West-Kinderdijk: informatie over een kapel (14d) / NoordeloosNieuwendijk 15 / Sliedrecht-Baanhoek / Zwijndrecht-Oude Maasoever: oliemolen De Eendracht (19). Lid en archeoloog Margriet Tump voerde vakkundig ruim 20 objecten uit de West-Alblasserwaard in in Archis. De afdeling was op Monumentendag aanwezig in HardinxveldGiessendam en verleende medewerking aan het jubileumsymposium van de Stichting Cultuur Historisch Overleg Krimpenerwaard. De LWAOW dook dit jaar in de Giessen, Alblas, Graafstroom, vestinggracht van Nieuwpoort, Lek (wrak van een Halifax-bommenwerper) en de Maas (Cuijk). De duiklocaties in de Alblasserwaard worden bepaald door de soort bebouwing op de oever. Oude boerderijen zijn daarbij favoriet. De vondsten bestaan meestal uit aardewerk, flessen en metaal. De AW Gorinchem ontving bezoek in de werkruimte, restaureerde en registreerde daar en gaf acte de présence tijdens de Middeleeuwse Dag. Projecten in Gorinchem: Achter de Kerk: 53 skeletten, kisten; mestkuil-ophogingslaag (14-15) / Kop van de IJsbaan: fundering boerderij (18?), aardewerk (14-15) / Arkelstraat 28: funderingen / Schepenenstraat. Ten slotte de middeleeuwse maaltijd: voorgerecht: kikkererwten (rom) + kippensoep met prei en pruimen (lme); hoofdgerecht: gevulde eieren (recept 1514), kip gekookt in wijn (lme), zoetzute rundvleesragout (vme), stoofpeertjesgerecht (15), preigerecht (lme); nagerecht: appelen toerte (lme). De ontvangen periodieken, nieuws over vondstverwerking, de agenda en tentoonstellingen besluiten deze als steeds lezenswaardige GB.
Jaarverslag 2008, maart 2009 (Afd. 12 Utrecht e.o.) Het bestuur bestond in 2008 uit: H. Doornenbal (vz), K. Dijkstra (secr), M.S. Tolboom (pmr), J.C. Groeneveld (veldwerk) en M. Arkema (lezingen). Henk Doornenbal trad af, er is nog geen opvolger beschikbaar. Remy Ooyevaar geeft een beeld van de activiteiten in Zuidwest-Utrecht: Montfoort-School-
Werk in uitvoering
03-2009 binnenwerk.indd 136
05-06-2009 13:01:17
straat: waterput (17), sloot (blauwgrijs, 14), mestkuil (14), fundering (lme). In het museumweekend en de Open Monumentendag waren op de ‘Archeologie-Zolder’ opgegraven vondsten te bezichtigen. In het kader van een cursusproject werd aandacht besteed aan het Huis te Vliet en Hofstede te Vliet in Lopikerkapel. De werkgroep deed hier indertijd onderzoek. In IJsselstein werd het Stadsnatuurpad IJsselstein geopend. Het routeboekje geeft historische en archeologische informatie. Eveneens in IJsselstein was de AWN aanwezig op de Gemeentedag. Henk Doornenbal doet verslag van activiteiten van de AW Oude Rijn: Vondsten in de omgeving van Odijk werden geregistreerd. Op verzoek van de archeologische dienst van Utrecht voert de AWN veldverkenningen uit in de polder Rijnenburg. Tevens gaat de werkgroep een grote hoeveelheid materiaal uit de gracht van ridderhofstad De Engh onderzoeken en restaureren.
Graven tussen de rivieren, maart 2009 (Afd. 15 - West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard) Er was onvoldoende kopij om Gtdr. in 2008 te laten verschijnen, te wijten aan een gebrek aan auteurs. In deze aflevering informatie over de jaarvergadering van de afdeling. Leden van de afdeling assisteerden bij veldwerk in Rossum-Kloosterdijk (resten van castellum), Zoelen (Romeins grafveld), Geldermalsen/Meteren-De Plantage (nederzettingslocatie), Geldermalsen-Centrum (mottekasteel) en droegen bij aan een tentoonstelling in Hurwenen. In ‘Een burcht in Geldermalsen?’ vertelt Hans Tevel over de vondst van een uitbraakspoor en tufsteenresten die behoren tot een rond 1050 door de Heren van Malsen en Cuijk gebouwde burcht. Tussen 1130 en 1140 zal de burcht in opdracht van de keizer zijn verwoest, evenals die van Cuijk. Een eeuw later is tufsteen van de burcht gebruikt voor de bouw van de kerk op de rand van het burchteiland. Nog weer later legde men dwars over het vroegere burchtterrein een rivierdijk aan, waardoor de kerk net buitendijks kwam te liggen. Hans van der Laan schrijft over een geslaagde tentoonstelling in Hurwenen, die mede door veel werk van AWN’ers tot stand kwam. Te zien waren hier: resten van de wolharige mammoet, aardewerk- en metaalvondsten (preh - nt), een muntencollectie, beelden van de bouw van de sluis van St. Andries en oude kaarten van de Bommelerwaard. Voor kinderen was er ook van alles te doen en de pers schonk ruime aandacht aan het gebeuren. Gerard Terpstra laat zien dat de website van de afdeling gemiddeld 100 ‘unieke’ bezoekers
per maand trekt, vooral nadat de site aan de landelijke AWN-website werd gelinkt. Wijd verspreid is het vermoeden dat in de buurt van Rossum een Romeins castellum lag. In ‘Een castellum in Rossum?’ bespreken Gerard Terpstra & Dirk van der Kaaij het resultaat van een booronderzoek (2008) o.l.v. Dirk (afb. 5 en 6). Er werden ongeveer 150 boringen gezet tot een diepte van 2,5 - 5,5 meter. Om de 10 cm werd een grondmonster genomen ter nadere en latere bestudering. Er blijken twee evenwijdig aan elkaar lopende greppels/grachten aanwezig en ook het nodige Romeinse materiaal, maar bewijs voor een castellum is het nog niet. Misschien dat uitwerking van de verkregen gegevens meer duidelijkheid brengt. Hans Tevel bespreekt ten slotte het boek ‘Een Bataafse gemeenschap in de wereld van het Romeinse Rijk’ over opgravingen in Tiel-Passewaaij. Hij gaat daarbij in het bijzonder in op de aanname van Lauran Toorians dat de naam ‘Zennewijnen’ van Keltische oorsprong is. Hans voegt daar een eigen suggestie aan toe.
Af b. 5 Booronderzoek bij Rossum o.l.v. Dirk van der Kaaij, foto: Gerard Terpstra (uit Graven tussen de Rivieren).
De Hunnepers Jaarverslag 2008, december 2008 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom) Een goedgevulde H. waaruit enkele grepen. Herman Lubberdink, in 1969 de eerste voorWerk in uitvoering
03-2009 binnenwerk.indd 137
|
137
05-06-2009 13:01:20
zitter van de afdeling, maakt zich geen zorgen om zijn nu 40-jarige afdeling, want die is nog springlevend. In die 40 jaar was er o.m. de langdurige opgraving van het klooster Ter Hunnepe resulterend in de publicatie ‘Zusters tussen twee beken’ (AWN-reeks no. 1). Het bestuur bestaat nu uit: Aly Dijkstra (vz), Jan Kleinen (secr), Annemarie Brinkhorst (pmr), Davy Kastelein (veldwerk) en Chris Nieuwenhuize. De afdeling had eind 2008 92 leden en er wordt gewerkt aan een eigen website. Chris Nieuwenhuize belicht de activiteiten van de AWApeldoorn. De AWA kon de plaats onderzoeken waar admiraal Van Kinsbergen (ja, die van de Doggersbank) in het begin van 19 woonde (huis Welgelegen). Gevonden werd een groot deel van de fundering van het huis met enkele waterbergingen. Ook verleende de AWA assistentie bij een onderzoek in Twello. Wim Winterman richt de aandacht op de AWRaalte die onderzoek deed in Raalte-Noord op een vrijgegeven terrein in de buurt van boerderij Westenenk, waarschijnlijk rond 1800 afgebrand. Men vond diverse sporen (waaronder laat-middeleeuwse), 2 waterputten (w.o. een boomstamwaterput) en een vierkante spieker. In Marienheem leidde alertheid van de AWR tot archeologisch onderzoek, Er waren geen bewoningssporen, wel 3 ronde mesolithische haardkuilen. In Voorst vond o.l.v. Herman Lubberding een noodonderzoek plaats dat paalsporen (mogelijk van een Gasselte B-boerderij, 12), een hut-
kom (11-12) en 2 boomstamwaterputten (11) aan het licht bracht. Eveneens in Voorst leverde onderzoek door ARC bv maar liefst 17 huisplattegronden (brm-ijzv, 6 schuren en 50 spiekers op. Eerder vonden AWN’ers in deze omgeving een laatmiddeleeuws erf met 2 waterputten en een hutkom. Natuurlijk zoals gewoonlijk veel en interessant nieuws van de gemeentelijk archeologen uit Apeldoorn, Deventer en Zutphen. Ik volsta met het noemen van de projecten en voor wie meer wil weten: op de diverse websites is veelal nadere informatie te vinden. Janneke Zuyderwyk (Apeldoorn): De Cantharel, Ugchelen / Grafheuvelproject Kroondomein Het Loo / bedrijventerrein Apeldoorn Zuid / Paleistuin Het Loo / Erfgoedweek bij Radio Kootwijk (o.m. over ijzerwinning). Bart Vermeulen en Emile Mittendorff (Deventer): Stadsverwarming Grote Kerkhof / Rondweg Wesepe / Bathmense Enk / Essenerveld / Siemelinksweg / Rijkmanstraat / Epse-Olthof / Anthoniskapel + klooster Maria ter Horst (beide in de buurt van het eerdergenoemde klooster Ter Hunnepe) / Burseplein. Michel Groothedde (Zutphen): Veldesebosch 4 / de put achter de Munt / Spittaalstraat 2 / Nieuwstad-Basseroord / Warnsveld-Molenstraat e.o. / IJsselbrug / Jeugdgevangenisterrein / Houtmarkt 63 / Het Hoornwerk / Voorsterallee / Cobercoterrein. Jan Coenraadts
Af b. 6 Booronderzoek bij Rossum, foto: Gerard Terpstra (uit Graven tussen de rivieren).
138
|
Werk in uitvoering
03-2009 binnenwerk.indd 138
05-06-2009 13:01:21
Tips voor trips Archeologische uitjes Tentoonstellingen Dorestad
Veertig jaar geleden vonden twee leden van de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis (NJBG) tijdens een spontaan graafkamp op de plaats van Dorestad een grote bronzen fibula uit de 7e of 8e eeuw (afb.1). Dat gebeurde tijdens de grote opgraving die daar van 1967 tot 1977 werd uitgevoerd. Hoewel deze opgraving een enorme hoeveelheid materiaal heeft opgeleverd, heeft die nadien nauwelijks aandacht gekregen. De belangrijkste reden daarvoor is, dat het materiaal na al die tijd nog steeds niet helemaal is uitgewerkt en gepubliceerd. In 1980 verscheen een eerste publicatie van Van Es en Verwers over de ‘Excavations at Dorestad’, die dit jaar wordt gevolgd door een tweede. Daarna zal nog een derde deel verschijnen. Een gedeelte van de ongepubliceerde vondsten is nu te zien op de tentoonstelling ‘Dorestad, een wereldstad in de Middeleeuwen’ in het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) in Leiden. Volgens conservator Annemarieke Willemsen werd het hoog tijd dat er wat van deze vondsten werd getoond. Ze hoopt ook dat dit de kans vergroot dat er geld beschikbaar komt uit de pot van het Odyssee-project voor achterstallig onderzoek, zodat het materiaal van Dorestad versneld kan worden bestudeerd. ‘Dorestad’ is een familie-tentoonstelling: de vormgeving (vondsten in ‘huisjes’), de teksten (kort en eenvoudig), demonstratieobjecten (zwaard tillen, schaatsen testen, amfoorscherven passen e.d.) en allerlei spelletjes zijn duidelijk op gezinnen met (kleine) kinderen gericht. Voor oudere kinderen en andere geïnteresseerden wordt er weinig achtergrond bij de vondsten gegeven. Zo ontbreken op de tentoonstelling bijvoorbeeld kaarten en tijdsoverzichten om de vondsten in een kader te plaatsen. In deze leemte wordt gelukkig voor een deel voorzien door het rijkgeïllustreerde publieksboek ‘Dorestad’ van Annemarieke Willemsen (Walburg Pers, 193 pag.’s, € 29,95, ISBN 978 90 5730 627 3, verkrijgbaar in de Museumshop).
De tentoonstelling beslaat twee zalen op twee verdiepingen van het RMO. De eerste is gewijd aan de stad, waar de objecten gegroepeerd zijn rond de thema’s ‘ontdekking’, ‘leven’, ‘dood’ en ‘identiteit’. Ze worden hier getoond in een soort huisjes met kijkgaten en in daar tegenaan gebouwde vitrines. Naast de vondsten uit Dorestad zijn veel vergelijkbare objecten uit andere collecties geplaatst. In deze zaal is ook de ‘schatkamer’ met de beroemde fibula en enkele andere sierraden, een reliekkistje en een 8e-eeuws geïllustreerd manuscript uit de bibliotheek van de Leidse universiteit. In de tweede zaal wordt de haven belicht, die wordt gesuggereerd door ‘steigers’. Hier zijn de thema’s ‘water’, ‘markt’, ‘handel’ en ‘confrontaties’. Een blikvanger in deze zaal is de muntschat met meer dan zilveren 2800 munten van Lotharius, die in Dorestad zijn geslagen en in 1991 in Friesland werden gevonden (afb. 2). Heel interessant is het aar-
Af b. 1 De grote fibula van Dorestad in het Rijksmuseum van Oudheden (foto: RMO).
Af b. 2 Op de tentoonstelling over Dorestad is de muntschat te zien, die in 1991 in Friesland is gevonden. Hij bestaat uit meer dan 2800 zilveren munten die in Dorestad zijn geslagen (foto: RMO).
Tips voor trips
03-2009 binnenwerk.indd 139
|
139
05-06-2009 13:01:24
Af b. 3 In Dorestad is veel vroeg-middeleeuws aardewerk gevonden, waaronder Badorfaardewerk (a), Reliëfbandamforen (b), zwart aardewerk met inkervingen (c) en Tatingerkannen (d), (foto’s: RMO en Wim van Horssen).
a.
dewerk uit de Karolingische tijd, dat in enorme hoeveelheden is opgegraven, met name Badorfaardewerk, reliëfbandamforen, zwart aardewerk met ingekerfde versiering en Tatingerkannen (afb. 3). Tenslotte is er nog in een naastgelegen zaal een kleine uitloop over de beeldvorming van de Dorestad met onder andere de klassieke schoolplaat van Isings en een moderne, wetenschappelijk meer verantwoorde versie. De tentoonstelling gaat gepaard met velerlei activiteiten, die vermeld staan op de website van het museum. Rijksmuseum van Oudheden Rapenburg 28, Leiden tel. 071 163 163, www.rmo.nl di. t/m zo. 10 – 17 uur t/m 1 november
Schoonheidsartikelen
b.
Wie toch al in het Museum van Oudheden is voor de tentoonstelling over Dorestad, kan daar tegelijk de mini-tentoonstelling ‘Aphrodites beauty case’ bekijken en de gelijknamige rondwandeling door het museum maken, waarbij wordt getoond hoe in het oude Egypte, Nabije Oosten, de Klassieke Wereld en het vroege Nederland (afb. 4) met parfum, cosmetica en lichaamsverzorging werd omgegaan. De mini-expositie bestaat uit sierlijke parfumflesjes van glas, een keur aan antieke toiletartikelen en foto’s van boudoirscènes en parfummakers op fresco’s uit Pompeï en Egypte. De rondwandeling over de vaste presentaties van het museum voert langs luxe toiletensembles van Romeinse, Griekse en Egyptische dames, afbeeldingen van beeldschone godinnen op Griekse vazen, Etruskische spiegels, cosmeticaflesjes, kohlpotjes en damesportretten. Rijksmuseum van Oudheden t/m 31 december
c.
d. 140
|
Varusslag
In het jaar 9 – nu precies 2000 jaar geleden – werden in het Teutoburgerwoud twee Romeinse legioenen vernietigend verslagen door de Germanen onder leiding van Arminius. Deze Varusslag, genoemd naar de Romeinse aanvoerder, is aanleiding voor het Duitse tentoonstellingsproject ‘Imperium, Konflikt, Mythos’ (afb. 5). Dit project bestaat uit drie tentoonstellingen in Haltern am See, Kalkriese en Detmold, en een groot aantal daarmee verbonden activiteiten. De tentoonstelling ‘Imperium’ in Haltern am See, de belangrijkste legerplaats ten tijde van de slag, belicht het Romeinse rijk en het leven
Tips voor trips
03-2009 binnenwerk.indd 140
05-06-2009 13:01:29
Keien
‘De Kei’ staat centraal op een tentoonstelling in het Hunebedcentrum in Borger. Op deze expositie wordt zowel de geologische als de culturele betekenis van de Drentse zwerfkei belicht. De hunebedbouwers zijn de eersten geweest die keien hebben gebruikt, maar in de loop van de tijd zijn ze benut voor kerken, dijken, keienweggetjes, markestenen, kanonskogels, straatmeubilair, tuinversieringen, kunstwerken, oorlogsmonumenten en nog veel meer. De komende maanden zijn er verschillende activiteiten, waarbij de kei centraal staat, waaronder ‘Kei Creatief’ op zondag 26 juli en de ‘Oertijdmarkt’ op zondag 9 augustus. Een overzicht van de activiteiten staat op de website van het Hunebedcentrum. Hunebedcentrum Bronnegerstraat 12, 9531 TG Borger tel. 0599 236374, www.hunebedcentrum.nl ma. t/m vrij. 10 – 17 uur, zat. en zo. 11 – 17 uur t/m 30 september Af b. 4 Gouden miniatuurparfumf lesje uit de Romeinse tijd (200 na Chr.), gevonden in Heerlen (Limburg) op de mini-tentoonstelling ‘Aphrodites beauty case’ in het Rijksmuseum van Oudheden (foto: RMO). van de Romeinse aanvoerder Publius Quinctilius Varus. ‘Konflikt’ is het thema van de tentoonstelling in Kalkriese, waar de Varusslag heeft plaatsgevonden. Op het slagveld worden al sinds 1989 opgravingen gedaan. Op deze tentoonstelling is aandacht voor de voorgeschiedenis en het verloop van de slag, en het ontstaan van de eerste Germaanse koninkrijken daarna. Rond Arminius en zijn Germanen zijn vooral in de laatste vijfhonderd jaar allerlei mythen ontwikkeld. Ook is Arminius of Hermann gebruikt voor nationalistische doeleinden. De verhalen rond deze Germaanse held worden op de tentoonstelling ‘Mythos’ in Detmold geconfronteerd met de resultaten van archeologisch onderzoek. De tentoonstellingen kunnen afzonderlijk worden bezocht of tezamen, waarvoor een combinatiekaart te koop is. Bij elk van de tentoonstellingen is een catalogus verschenen, ze zijn ook tezamen in een cassette te koop. Op de uitgebreide website van het project staan alle gegevens over de locaties, openingstijden, prijzen etc., evenals een overzicht van de talrijke activiteiten, waaronder een congres in Osnabrück. www.imperium-konf likt-mythos.de t/m 25 oktober
Af b. 5 De Varusslag, nu precies 2000 jaar geleden, is in Duitsland aanleiding voor een groot tentoonstellingsproject met exposities in drie plaatsen.
Allard Pierson Museum
Op de tentoonstelling ‘Toekomst voor het Verleden’ is het museum zelf het onderwerp. Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Archeologisch Museum der Universiteit Amsterdam zijn drie zalen ingericht met respectievelijk een terugblik op het verleden van het museum, een selectie van de in het voorjaar vertrokken directeur Robert Lunsingh Scheurleer en de visie van de nieuwe directeur, Wim Hupperetz, op de toekomst van het museum. Allard Pierson Museum Oude Turfmarkt 127, Amsterdam www.allardpiersonmuseum.nl ma. t/m vrij. 10 – 17 uur, zat. en zo. 13 – 17 uur t/m 5 oktober
Romeins Zeeland
Het Zeeuws Museum in Middelburg heeft een tentoonstelling gewijd aan de Romeinse vondsten uit Zeeland. Daarbij wordt met name aandacht besteed aan Aardenburg (Zeeuws Vlaanderen), waar in de jaren zestig en zeventig een van de grootste kampementen van Zuid-Nederland werd opgegraven, en aan de vondst van de driehonderd Nehalennia-altaren bij Colijnsplaat in de Oosterschelde. Op de tentoonstelling ‘Rome in Zeeland’ is een ruime selectie van deze altaren te zien tezamen met niet eerder vertoonde stukken uit privé-collecties, sierraden en kleingoed uit
Af b. 6 Benen stemsleutel voor een lier, opgegraven in Aardenburg en te zien op de tentoonstelling ‘Rome in Zeeland’ in het Zeeuws Museum (bron: SCEZ). Tips voor trips
03-2009 binnenwerk.indd 141
|
141
05-06-2009 13:01:36
Aardenburg (af b. 6). Ook wordt aandacht besteed aan de merkwaardige vondst van een put in Grijpskerke met 120 vazen, urnen en hondenkoppen. Zeeuws Museum Abdij (plein), 4331 BK Middelburg tel. 0118 65 30 00, www.zeeuwsmuseum.nl di. t/m zo. 10 – 17 uur t/m 13 september
Af b. 7 Een nieuwe vakantiebestemming: de Middeleeuwen, gedurende een week, midweek of weekend in het middeleeuwse stadje Gravendam van Archeon (foto: Archeon).
EVENEMENTEN Middeleeuwen
In het archeologische themapark Archeon wordt op 27 en 28 juni een 13e-eeuws weekend gehouden. Dan slaan groepen uit heel Europa hier hun kampen op en geven demonstraties. Ook na deze data is er in het park veel aandacht voor de Middeleeuwen: er zijn riddertoernooien, roofvogelshows en een Vikingweek (zie daarvoor het programma op de website van het park). Er zijn ook ridderworkshops waarop kinderen de eerste beginselen van dit vak leren en zich na het afleggen van een proeve van bekwaamheid tot ridder kunnen laten slaan. Voor wie zich nog verder wil inleven in de Middeleeuwen heeft Archeon iets nieuws: vakantie vieren in de Middeleeuwen (afb. 7). Men kan een weekend, midweek of week logeren in een van de middeleeuwse huizen van het stadje Gravendam en overdag gekleed als een middeleeuwer kennismaken met het dagelijkse leven in de 14e eeuw. Om de Middeleeuwen te ervaren kan men ook in het dorpje Endehoven van Historisch Openlucht Museum Eindhoven terecht (afb. 8). Hier wordt van 21 juli t/m 6 september om de andere week een middeleeuwse ‘Kinderendoe-week’ gehouden (in de andere weken gaat het om de Prehistorie). Verder gaat het er van vrijdag 17 tot maandag 20 juli om ridders en jonkvrouwen, en staat er voor zaterdag 29 augustus een – waarschijnlijk niet voor kinderen bestemde – avond over erotiek in de Middeleeuwen gepland. Archeon Archeonlaan 1, 2408 ZB Alphen aan den Rijn tel. 0172 447 744, www.archeon.nl di. t/m zo. 10 – 17 uur (27- 7, 3, 10 en 17-8 ook op ma.) Historisch OpenluchtMuseum Eindhoven Boutenslaan 161B, 5644 TV Eindhoven tel. 040 25 222 81, www.homeeindhoven.nl dagelijks 10 - 17 uur
Af b. 8 Ook in het middeleeuwse stadje Endehoven van het Historisch OpenluchtMuseum Eindhoven is in juli en augustus veel te beleven (foto: HOME).
142
|
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Wim van Horssen, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: w.vanhorssen@hetnet.nl
Tips voor trips
03-2009 binnenwerk.indd 142
05-06-2009 13:01:39
Column
In het hunebed Enige tijd geleden was ik in Borger en kreeg daar van Hein Klompmaker, directeur van het Hunebedcentrum, een alleraardigst boekje in de hand gedrukt over “Het geheim van het grootste hunebed” geschreven door Lukas Koops. Eerlijk gezegd vond ik het verhaal niet zo erg samenhangend, maar de knuppel die door Hein Klompmaker in het hoenderhok werd gegooid was er een om niet te missen. “Iedere generatie zijn eigen hunebedopgraving, te beginnen bij Borger” was zijn credo. Ik was niet de enige die deze vloek in de archeologische kerk had opgepikt. In het boekje is al een discussie te lezen tussen Klompmaker en Wijnand van der Sanden, provinciaal archeoloog van Drenthe, over dit onderwerp. Ik had “Het geheim” zelf nog nauwelijks gelezen of de beide heren kruisten de degens zelfs in het radioprogramma “Het filiaal” op Radio 1. Van der Sanden vond dat opgraven maar niets, was het geheel oneens met alle wetenschappelijke argumenten die Klompmaker te berde bracht om het gelijk aan zijn zijde te krijgen en sprak de vertrouwde mantra uit: na ons moeten generaties archeologen ook nog onderzoek doen en die doen dat nog beter ook. De aandacht van Radio 1 was ingegeven door het feit dat het hier om de opgraving van een hunebed ging, toch het icoon van de Nederlandse Prehistorie. Over buitelende archeologen die een meningsverschil hebben over de grootte van een boorgrid, een stratigrafie, een vrijwel onleesbare tekst of de interpretatie van
een gevonden object lezen we of horen we niets in de media. Nee, het gaat om het hunebed. Dat spreekt tot de verbeelding! Het sterkt mij in de mening dat we misschien toch maar eens een hunebed moeten opgraven en dan met alle media-aandacht die er te genereren valt. Het zou een geweldige reclame zijn voor ons vak. Ik zie het al voor me. Voorbeschouwingen in kranten en op radio en televisie, overdag een live-verbinding zodat iedereen via internet kan volgen wat er op dat moment gaande is bij het onderzoek van een van de interessantste grafmonumenten uit de Prehistorie en natuurlijk iedere avond in de DWDD1 een vaste rubriek met ruziënde archeologen en andere kenners over hoe alles geduid moet worden. Dat laatste is misschien gekkigheid, maar toch denk ik dat een hunebedopgraving een geweldige impuls kan zijn voor de vergroting van publieke belangstelling voor archeologie. De media-aandacht die er nu al is, bewijst dat. In de discussie over het wel of niet opgraven lijkt mij dat ook een argument om mee te wegen. Wel zou ik in die keuze van een opgraving een belangrijke voorwaarde willen stellen. We werken eerst het niet gepubliceerde oude onderzoek uit. Vermoedelijk levert dat vragen op die met het nieuwe onderzoek mogelijk te beantwoorden zijn.
Noot 1 Redactie: ‘De Wereld Draait Door’ (DWDD) is een actualiteitenprogramma op werkdagen te zien bij de VARA.
Column
03-2009 binnenwerk.indd 143
|
143
05-06-2009 13:01:42
AWN-lidmaatschappen A B C D E
basislidmaatschap..................................................................................................................€ 40,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 25,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 20,00 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 21,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 15,50 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00
Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering
- aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl
AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:
prijs in € (incl. porto) leden
niet-leden
AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)
12,95
16,95
AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)
11,75
16,75
AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)
15,50
21,50
AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)
12,50
15,00
Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)
22,95
22,95
CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)
25,00
35,00
Naaldbanden voor archivering Westerheem
14,50
Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar postgiro 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.
03-2009 binnenwerk.indd 144
05-06-2009 13:01:42
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
4
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 58 - augustus 2009
Roken in een boerenkroeg in West-Friesland Don Duco Horen, zien en... aanspreken De vrijwilliger en het gemeentelijk archeologiebeleid Wim van Horssen Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... Apeldoorn Landgoed Welgelegen Chris Nieuwenhuize & Janneke Zuyderwyk
04-2009 omslag.indd 1
03-08-2009 14:44:05
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)
Inhoud
jaargang 58 no. 4, augustus 2009
Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres • L. (Lizet) Kruyff (hoofdredacteur), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem. E-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • C .H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR, Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl • M. (Margje) Vermeulen-Bekkering, Brederodelaan 24, 7412 NH Deventer, E-mail: margjebekkering@online.nl
Redactioneel................................................................. 145
Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.
Tips voor trips Archeologische uitjes .................................................. 187
Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.
Don Duco Roken in een boerenkroeg in West-Friesland ............ 146 Wim van Horssen Horen, zien en... aanspreken De vrijwilliger en het gemeentelijk archeologiebeleid ........................................................ 156 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... apeldoorn Chris Nieuwenhuize & Janneke Zuyderwyk Landgoed Welgelegen ................................................. 164 Literatuurrubrieken ........................................... 170 Werk in uitvoering .............................................. 183
Column ..................................................................... 191 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . .................. 192
Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2009. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Grote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • Mw. L. (Lizet) Kruyff (Westerheem), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem, tel. 06-53837158, e-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2,
1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: apvandenband@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: mw. A.T. Dieleman-Hovinga, Puntstraat 27a, 4543 CW Zaamslag, tel. 0115-431428 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Landgoed Welgelegen in Apeldoorn in de 19e eeuw in gebruik als meisjeskostschool. [zie pag. 167].
04-2009 omslag.indd 2
03-08-2009 14:44:06
VERENIGINGSNIEUWS augustus 2009 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Even voorstellen: Ruud Raats, lid van het Hoofdbestuur voor de graafkampen
Af b. 1 Ruud Raats, nieuw bestuurslid ‘graaf kampen’.
Eerste vraag (het bloed kruipt nu eenmaal waar het niet gaan kan), waarom ben je ooit AWN-lid geworden? Eén van mijn huidige hobby’s (ik heb er veel) is het wandelen langs archeologische monumenten en velden waar ik wat foto’s kan maken, maar mijn interesse voor archeologie begon eigenlijk al veel eerder. Toen wij acht jaar geleden verhuisden van Dordrecht naar Amersfoort, kwam ik een schriftje tegen met daarin keurig opgeschreven wat ik wilde worden (ik was toen zeven): archeoloog. Het feit dat ik in de ROB-stad kwam te wonen heeft mijn passieve interesse in de archeologie omgezet in een actieve: ik werd lid van de AWN. En de graafkampen, had je daar al ervaring mee? Jazeker, vrij snel na mijn toetreding tot de AWN heb ik een zomerkamp in Nijmegen meegemaakt (opgravingen Lange Hezelstraat en Wychen); dat stimuleerde me weer om naar hanteringsdagen en lezingen e.d. te gaan. Verder nog praktische ervaring met de archeologie? O ja, een van de contacten die ik opdeed bij die lezingen was Alexandre van den Berg die juist bezig was met de organisatie van de opgraving van kasteel Develstein in Zwijndrecht. Ik mocht meehelpen de fundamenten van het kasteel op te graven, juist voor mij erg interessant omdat ik daar vlakbij ben opgegroeid! Er is een mooi boek over verschenen waarin ik zelfs nog op een paar foto’s te ’bewonderen’ ben. Ik heb ook nog mogen graven in Cuijk (een aantal weken op vrijdag,
mijn vrije dag), waar ik contactpersoon van de AWN’ers en de archeologen was. Veel ervaring, dus! Je had het over andere hobby’s: welke zijn dat? Zoals ik in het begin al zei, wandelen en fotograferen. Verder ben ik geïnteresseerd in genealogie; momenteel ben ik bezig een artikel te schrijven over een riddermatig geslacht in Zeeland en hun relatie met de Vlaamse en Hollandse graven. Ik neem aan dat je naast je hobby’s ook nog tijd hebt voor je werk (grapje!); waaruit bestaan je dagelijkse bezigheden? Ik heb een eigen IT-onderneming die zich bezighoudt met testmanagement en business service management. Ik lever diensten op projectbasis aan bedrijven en instellingen. Bestuurservaring? Ik ben voorzitter van de oudercommissie van de middelbare school Het Nieuwe Eemland in Amersfoort en secretaris van de Stichting Stadstuin die zich bezighoudt met toezicht op beheer en inrichting van de wijk waarin ik woon. Deze wijk is een zogenaamd mandelig gebied: iedere bewoner van het gebied is eigenaar, iets unieks in Nederland. Tenslotte, Ruud, bijna vergeten: wie zijn de ‘wij’ uit het begin van dit interviewtje? Dat ben ikzelf, 44 jaar oud, mijn vrouw en mijn dochter. Bedankt, Ruud, en veel succes met de graafkampen! Marijn Lockefeer I
04-2009 katern.indd 1
31-07-2009 14:50:16
Erfgoededucatie Overijssel Stichting Werkgroep Archeologie Regio Staphorst (SWARS) verzorgt erfgoededucatie in samenwerking met de AWNafdeling 20
Af b. 2 Schoolkinderen uit Staphorst aan het werk als echte archeologen. Foto: Fre Spijk.
De werkgroep archeologie SWARS is in samenwerking met de beheerders van de Veldschuur, het informatiecentrum voor natuur en historie te Rouveen, begonnen met het aanbieden van historische en archeologische informatieve doe-lespakketten voor basisscholen en scholen van voortgezet onderwijs in de regio. Kunst en Cultuur Overijssel gaf vorig jaar de aftrap ‘via’ een erfgoedpakket voor basisscholen dat in de Veldschuur werd aangeboden door de archeologen van SWARS en de vrijwilligers van de Veldschuur. Nu het tweede jaar is aangebroken, werd een doe-pakket toegevoegd waarbij leerlingen die de eerste les hebben meebeleefd in de Veldschuur, nu konden gaan proeven van het echte werk van de archeoloog. Ook geologisch onderzoek van de bodem (veenpakket/klei) en het werken met vuurstenen gereedschap werd ingevoegd als onderdeel van het ontdekprogramma. Door de schoolkinderen werden onder leiding van SWARS-archeologen Henk Kooiker en Fre Spijk enkele bijzondere klussen geklaard: – uit de ‘bagger’ werd aardewerk materiaal gezocht;
– de scherven werden gespoeld en gedroogd; – de scherven werden gesorteerd en per pot of schotel aaneengevoegd ( indien mogelijk); – er werd gezeefd naar prehistorisch materiaal: vuursteen en oud aardewerk; – er werd bodemonderzoek verricht met de grondboor op zoek naar historische bodemgegevens. De lessen werden voorafgegaan door instructie via het digitale schoolbord in de Veldschuur en een film over de archeologie in Nederland van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (de AWN) met name over het belang van het bijbrengen van basiskennis van de archeologie als onderdeel van de ontwikkeling van ‘erfgoedgevoel’. Wat je voorouders hebben achtergelaten dient met respect te worden behandeld en zo mogelijk geconserveerd en bewaard. Op die manier krijgt de geschiedenis van de eigen regio vorm en inhoud en wordt de regio een onderdeel van de natie. De leerlingen van de Prins Willem Alexanderschool en de Berkenhorst uit Staphorst mochten als eersten deze ervaring meemaken. Het bleek dat er veel jonge aspirant-archeologen in de schoolklassen waren te vinden……..en gelet op de enorme vraag naar beroepsarcheologen geeft dit toekomstperspectief!! Na alle werkzaamheden werden de resultaten bekeken en die logen er niet om: veel vuursteenafslagen, oud aardewerk en bijna volledig te restaureren aardewerkvondsten en het geologische bewijs van enkele overstromingen (grondboringen!) in een ver verleden kwamen ‘boven water’….. (afb. 2). De werkgroep SWARS werkt samen met AWN-afdeling 20 (IJsseldelta-Vechtstreek) aan een uitvoerig doe-lesprogramma op het erf van de Veldschuur waarbij het zelfs mogelijk wordt op het archeologisch ontdekveld een complete opgraving te reconstrueren met alle bij-
II
04-2009 katern.indd 2
31-07-2009 14:50:17
behorende werkzaamheden. Met enkele scholen is inmiddels een 3-jarig contract afgesloten waarin de continuïteit van de lessen wordt vastgelegd. Schoolklassen die 3 opeenvolgende jaren de archeo-lessen volgen, krijgen de archeo-doe-lessen op 3 niveaus aangeboden en na het derde
bezoek wordt een archeologie-certificaat uitgereikt……..de Veldschuur voorziet ook op dit gebied duidelijk in de behoefte aan ervaren, voelen, en: doen! Fre Spijk
Herstart AWN-afdeling 2 Jan Venema (contactpersoon ter plekke) en ondergetekende hebben een bezoek aan de initiatiefnemers van de herstartende afdeling 2 gebracht. Er vond een positief gesprek plaats met concrete resultaten: – afd. 2 wordt nieuw leven ingeblazen onder de naam ‘Afd. 2 Noord-Holland Noord Water en Land’ met het oorspronkelijk werkgebied; – het nieuw gevormde bestuur stuurt een brief aan het HB waarin zij melding doen van het door een bijeen geroepen afdelingsvergadering verkozen bestuur, waarin zij aan het HB om formele toestemming van heroprichting vragen; – het HB stort, na een positief besluit daarop de gereserveerde drie jaar retributie;
– de penningmeester verzorgt retributies; – het HB zorgt dat de afdeling weer in de systemen wordt opgenomen en dat zij een up to date ledenlijst ontvangen; – afd. 2 zal link met de website aanleveren; – afd. 2 zal adresgegevens aan Westerheem doorgeven; – het HB stuurt een kaartje met de afdelingsgrenzen toe; – afd. 2 zal bestuursgegevens aan de secretaris mededelen; – afd. 2 ontfermt zich over het afdelingsarchief en deponeert het statische deel in het regionaal archief. Jeroen ter Brugge
Agenda De berichten voor Westerheem 2009-5 dienen voor 20 augustus bij ons binnen te zijn, en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 oktober 2009) plaatsvinden. 12 september 2009 Afd. Helinium- excursie: ‘Met Helinium op reis door de tijd naar Zuidoost Drenthe - Hümmling in Duitsland’. Vandaag gaan we door het prachtige Zuidoost Drenthe - Hümmling in Duitsland fietsen. We volgen een deel van de ‘TRAP-route ‘Grenzenloze monumenten’, dus naast het landschap komt de archeologie zeker aan bod.
Vertrektijd: 7.00 uur vanaf boerderij Hoogstad Vertrekplaats: Boerderij Hoogstad Westlandseweg 258 3131 HX Vlaardingen Informatie: Opgeven voor 5 september bij Jurrien Moree 010 - 4604737/ jurrienmoree@xs4all.nl
III
04-2009 katern.indd 3
31-07-2009 14:50:17
16 september 2009 Afd. Helinium – lezing: als voorbereiding op de reis naar Zweden in oktober laat Marijke Houwink een DVD over de archeo logie van dat land zien. Ook niet-Zwedengangers zijn van harte welkom! Tijd: 20.00 uur Plaats: Boerderij Hoogstad Westlandseweg 258 3131 HX Vlaardingen Informatie: 010 - 4352764 (Jurrien Moree) 17, 18 en 19 september 2009 Afd. Helinium - experimentele archeo logie. Het afgelopen voorjaar zijn er door Helinium-leden veel fraaie ‘oude’ potten uit klei gevormd. Die moeten worden gebakken. Daartoe wordt in dit weekeind in de boomgaard een oven gemaakt. En die wordt natuurlijk ook gestookt. Plaats: Boerderij Hoogstad Westlandseweg 258 3131 HX Vlaardingen Informatie: 010-4712571 (Hilde van Wensveen) of 010-4115124 / luten@xs4all.nl Albert Luten). 19 september 2009 Afd. Zeeland – excursie naar Aardenburg. Programma: – lezing Romeins materiaal uit Aardenburg door Guus Besuijen; – rondleiding Stedelijk Archeologisch Museum (nieuwe inrichting) door Jean-Luc Meulemeester; – bezoek aan opgravingen o.l.v. Wouter Dhaeze. Aanmeldingen tenminste een week voor de excursiedatum bij: – Aukje-Tjitske Dieleman-Hovinga, tel. 06 40346168, aukjetjitske@hotmail.com, – Dicky de Koning, tel. 06 28615255 dickydekoning@zeelandnet.nl of – Arco Willeboordse, tel. 06 81685513 awilleboordse@gemeentesluis.nl.
14 oktober 2009 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing van P. Beliën: ‘De schat van Velp: Gisbert Cuper, Franken en Romeinen’. De schat die in 1715 in Velp werd ontdekt, is een van de meest spectaculaire schatvondsten die ooit in ons land is gedaan. Tijdens de lezing zal worden ingegaan op de ontdekking van de schat en wat er vervolgens met het goud uit de vondst gebeurde. Hierna wordt een sprong in de tijd gemaakt naar het begin van de 5e eeuw na Chr. Dit was de periode waarin de schat aan de bodem werd toevertrouwd. Geprobeerd zal worden de vraag te beantwoorden hoe het goud in Velp terecht is gekomen en wie de eigenaar is geweest. Beliën is conservator Antieke Munten en Gesneden Stenen van het Geldmuseum te Utrecht. Hij is verantwoordelijk voor de Griekse, Romeinse, Keltische en Byzantijnse munten en gesneden stenen die zich in het museum bevinden. Hij houdt zich bezig met onderzoek op het gebied van de antieke numismatiek en geldgeschiedenis. Hij heeft speciale belangstelling voor het gebruik van munten in de Romeinse tijd in de Nederrijnse regio. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem (min of meer tegenover het NS-station gelegen – loopafstand 5 minuten). Parkeren in de nabijgelegen parkeergarage ‘Centraal’. Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur. Aanvang lezing: 20.00 uur. Entree: € 2,00, voor leden en donateurs € 1,50. 24 oktober 2009 Afd. Zeeland – excursie naar Bergen op Zoom: rondleiding Markiezenhof (nieuwe inrichting). Voor aanmelding en informatie, zie 19 september.
IV
04-2009 katern.indd 4
31-07-2009 14:50:17
Redactioneel
Opsteker Wie kent ze niet? Kleipijpen, ze lijken overal als een onuitputtelijke bron uit de bodem naar boven komen. Het is misschien wel het bekendste archeologische voorwerp dat bij menig Nederlander ergens in een doosje ligt op de schoorsteenmantel. Al dat pafwerk in het verleden heeft de archeologen toch maar mooi goed dateerbaar spul opgeleverd. De kwetsbare kleipijpen, en dan vooral de stelen, braken snel, zodat de omlooptijd niet al te groot was. Tel daarbij op dat de vorm van de kleipijp, de kenner zal zeggen de ketel, snel veranderde in de loop van de tijd, en je hebt een prachtig gidsfossiel. De kleipijpen waren ook populair in de kroeg, zoals uit het artikel van Don Duco blijkt. Aan de eeuwenlange traditie van roken in de kroeg is met het rookverbod van vorig jaar een einde gekomen. Nieuwe curieuze gewoonten zijn er voor de in plaats gekomen. Bij uitgangen van restaurants en cafés, maar ook bij andere gebouwen, scholen mensen samen om aan hun verslaving gehoor te geven. Wellicht dat archeologen er in de toekomst nog de merkwaardige neerslag ontdekken in de vorm van peuken en een verhoogd nicotine- en teergehalte in de bodem bij deuropeningen. Zou dat een gidsfossiel worden voor het begin van de 21ste eeuw? Tegenstanders van het rook-
verbod menen dat door het verbod de kroegen ranziger zijn geworden. Maskeerden voorheen de rookdampen de zweetaroma’s en biergeuren, nu hangen ze penetrant in de lucht. We kunnen ons weer voorstellen hoe het moet zijn geweest in de middeleeuwse kroeg voordat het roken zijn intrede treed. Elke verandering roept tegenstand op. Maar wie hoor je nog klagen dat roken in de trein niet meer mag? Dat de wereld verandert, geldt ook voor het archeologische bestel dat om een nieuw type amateur-archeoloog vraagt. Het interview van onze oud-hoofdredacteur Wim van Horssen met Tonnie van Rijdt en Jan Timmers is daar een mooi voorbeeld van. De amateur-archeoloog staat voor een belangrijke uitdaging: de transformatie van de gravende amateur-archeoloog naar bureau amateur-archeoloog. De macht die de amateur-archeologen met de nieuwe Wamz en de Wro hebben gekregen is enorm. Ze hebben inspraak gekregen bij bestemmingsplannen, beleidsnota’s, bouw-, sloop- en aanlegvergunningen. Archeologen hebben dezelfde macht gekregen als de natuurlobbyisten. En dat is om in rooktermen te blijven, een mooie opsteker voor de archeologie. Tim de Ridder
Redactioneel
04-2009 binnenwerk.indd 145
|
145
31-07-2009 14:56:24
Roken in een boerenkroeg in West-Friesland Don Duco1
In een buurdorp van Enkhuizen richting Bovenkarspel werd in het voorjaar van 2007 een opmerkelijke vondst gedaan. Op een terrein achter de 17e-eeuwse bebouwing aan de doorgaande dijk in het plaatsje Westeinde kwamen uit een slootvulling of aanplemping naast majolicascherven en enig gebruiksaardewerk 1258 pijpenkoppen tevoorschijn.2 Het materiaal was hier door de bewoners ter plekke over een periode van bijna dertig jaar weggegooid en de vroegste stukken dateren van rond 1610, het merendeel stamt uit de jaren 1620 en 1630. Afb. 1 Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Snijfilt. Ongemerkt. NoordNederland, 16001615. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24q.
146
|
Het relatief grote aantal pijpenkoppen en de betrekkelijk nauwe tijdsspanne maakt het mogelijk het gebruik van de kleipijp op deze plattelandse locatie in beeld te brengen. Bestudering van de vondsten levert inzicht in het veranderingsproces in het rookgerei over ongeveer een generatie. Naast de gebruikelijke toename in grootte van de ketel en verbetering van de afwerking van de pijp, kunnen we ook de uitbreiding in het marktaanbod vaststellen. Door details als het ketelmodel, de toegepaste afwerkingen, de merken en de decoraties te vergelijken komen we tot verschillende nieuwe conclusies.
ongemerkte producten is vooral de oneffen persvorm typerend, een aanwijzing dat de techniek van het pijpenmaken in die tijd nog weinig ontwikkeld was (afb. 1). Al gauw verbetert deze zich en wordt het model zuiverder en strakker en gaat men de pijpen van een merkteken voorzien. De vroegste merken zijn de zogenaamde incusiemerken, waarbij de initialen van de maker of een uitbeelding verdiept in de hiel zijn gedrukt. Gangbaar in deze streek is het merk zespuntige ster (13 exemplaren, afb. 2). Een variant vertoont het merk IR met bladmotiefjes (1 ex., afb. 3).
Beschrijving van de vondsten Het oudste materiaal behoort tot de categorie eerste-generatie pijpen. Het meest kenmerkend daarbij zijn de pijpen met een snijfilt (afb. 1-3), die tot de vroegste rookpijpen uit die streek behoren. Zij moeten rond 1610 zijn gebruikt. Bij de
Naast de pijpen met de snijfilt was gelijktijdig een soortgelijk pijpmodel in gebruik, dat wel rond de ketelopening met een botter was afgewerkt, al dan niet voorzien van een radering (afb. 4). Gezien de teruggevonden aantallen was dit product beduidend gangbaarder (180 exem-
Roken in een boerenkroeg in West-Friesland
04-2009 binnenwerk.indd 146
31-07-2009 14:56:26
plaren waarvan 47 zonder radering) en ook zij stammen uit een nog onbekende lokale werkplaats. Vanwege de lichte variatie in ketelstijlen moeten deze pijpen zo’n vijftien jaar in productie zijn geweest. De minimale verschillen in de vorm van de pijpenkop laten nauwelijks enige evolutie zien en een chronologie is in deze modellen daarom moeilijk aan te brengen. Al deze producten zijn ongemerkt. Pas rond 1625 wordt het aanbod aan kleipijpen gevarieerder. Het roken is ingeburgerd en de tabakspijp is gemeengoed geworden, het aantal werkplaatsen is toegenomen en de techniek is gestandaardiseerd. Gelijktijdig verbetert de afwerking. Dat heeft primair te maken met de algemene ontwikkelingen in de pijpennijverheid, maar kan ook samenhangen met de welstand van de rokers op deze plek. Overigens sluit dat beeld aan bij andere vondstlocaties waar de Hollandse dubbelconische pijpenkop (basismodel 1) ook gaat overheersen en de kwaliteit van het product eveneens geleidelijk toeneemt. Typerend voor de vondsten in Westeinde is, dat het binnen deze categorie vrijwel zonder uitzondering gaat om een lokaal fabricaat, uit Enkhuizen of mogelijk Hoorn. Geleidelijk gaan deze kleipijpen zich kenmerken door een sterk dubbelconische ketel die verder nergens in Nederland is gemaakt. Ook van deze pijpen is het merendeel ongemerkt (96 ex.).
Afb. 2 Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Snijfilt. Hielmerk zespuntige ster. Noord-Nederland, 1605-1615. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24r. Op die lokale bi-conische vormsoort komen ook merken voor. Het meest algemene hielmerk op deze specifieke ketels laat een klein compact roosje zien met zes stippelvormige blaadjes dat bij grote aantallen is gevonden (154 ex., afb. 5). Dit product ontwikkelt zich van een zwaardere, wat vormeloze ketel tot de kenmerkende bi-conische pijp en de eerste exemplaren moeten rond 1620 zijn ontstaan; zij blijven zo’n tien jaar in gebruik. Verder treffen we een klein aantal andere roosmerken aan, soms van een kroon voorzien (afb. 6), in andere gevallen met een dubbele krans bloemblaadjes. Bij één van
Afb. 3 Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Snijfilt. Hielmerk IR met bladmotiefjes. Noord-Nederland, 1605-1615. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24s.
Roken in een boerenkroeg in West-Friesland
04-2009 binnenwerk.indd 147
|
147
31-07-2009 14:56:29
Afb. 4 Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. West-Friesland, 1610-1620. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24v.
Afb. 5 Tabakspijp met dubbelconische ketel met Hoorns model, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk stippelroosje. Enkhuizen/Hoorn, 1620-1630. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24bb.
148
|
deze exemplaren is de steel met lelies in ruiten bestempeld, met een toegevoegde ingesneden decoratie waardoor een aantrekkelijk ritme ontstond (afb. 7). Deze decoratie is kenmerkend voor West-Friesland. Naast roosmerken komen andere tekens in gebruik. Lokaal geliefd is de hand in contour met een gat in de palm (afb. 8), een merk dat nog niet bekend was. Ook bij deze pijp zien we detailverschillen die er op wijzen dat we met een productie over enkele jaren van doen hebben: de vorm van de ketel verandert iets terwijl de intensiteit van de radering door de tijd afneemt. Rond 1630 verschijnt een nieuw merk op de markt, dat in deze streek zeer populair zal worden. Het is het initiaalmerk van Jacob Pietersen, die de IP gekroond plaatst (47 ex., afb. 9). Inmiddels is het pijpmodel forser van formaat geworden, maar de kenmerkende locale bi-conische vorm is gebleven. Voor de jaren 1630 worden de IP-pijpen in deze streek het meest typerend en in de regio West-Friesland wordt deze sterk bi-conische ketel het gangbare pijpmodel, spoedig nagevolgd door andere regionale makers met hun eigen merkteken. Kenmerkend voor de streek is het voorkomen van een punt tussen de beide initialen van dergelijke merken.
selend aanbod. Het versierde goed dateert zonder uitzondering uit de jaren 1630 en dat is niet verwonderlijk, want dat is de eerste bloeiperiode voor de reliëfpijp. Van Amsterdamse origine is een pijp met renaissance decoratie waarbij rond de ketel zes maskerkopjes zijn aangebracht, geplaatst tussen concentrische banden met bladmotiefjes en ander ornamentwerk (afb. 10). Ook de steel van deze pijp is druk versierd en is met enkele omgaande banden in perken verdeeld. Bij de ketel toont deze steel op een tekstlint de signatuur van de maker ‘EVERT FRANC’ en het opschrift ‘ANNO 1633’.3 Van deze pijp zijn twee fragmenten gevonden, die duidelijk laten zien hoezeer de persvorm geleidelijk afgereden raakte totdat het product zijn kracht volledig had verloren. Een tweede reliëfpijp, tot nu toe nog ongepubliceerd, is ook door de Amsterdamse pijpenmaker Evert Franck bedacht en draagt alleen aan de steel een reliëfversiering (afb. 11). De decoratie is barokker van aard en bestaat uit tweezijdig gestileerde roosjes en bladmotiefjes die symmetrisch geordend zijn. Aan de ketelzijde is deze
Opvallend en onverwacht aan de pijpen uit de Westeinder slootvulling is het aantal reliëfpijpen. Terwijl in West-Nederland dit percentage doorgaans ruim onder de één procent ligt, is hier bijna drie procent van de gevonden pijpen voorzien van een decoratie. Ook hier gaat het om een wis-
Roken in een boerenkroeg in West-Friesland
04-2009 binnenwerk.indd 148
31-07-2009 14:56:32
decoratie afgesloten met een rondgaande band, aan weerszijden afgezet met vier lofjes en centraal hierin is links het jaartal ‘1633’ aangebracht en rechts de initialen ‘EF’. Aan de zijde van het mondstuk eindigt de decoratie niet zo expliciet met een rondgaande verdikte band maar met geleidelijk vervagende geometrische motieven. In de decoratie is dus heel subtiel van een verjonging naar het mondstuk sprake. Een derde reliëfpijp vertoont sterker Goudse kenmerken (afb. 12). Dit product heeft aan de ketelbasis vier lofvormige gestileerde bladeren en hier is de steel het meest interessant. Opnieuw is deze in perken opgedeeld en weer is van een verjongende decoratie sprake: het eerste stuk toont een tamelijk expliciet gegraveerde bloeiende lelie met er omheen enkele bloemknoppen, het tweede perk is gevuld met fijnere bloemmotieven en oogt subtieler. Het is onduidelijk waar de persvorm voor deze pijp is gegraveerd, maar dat zou heel goed in Gouda geweest kunnen zijn. De pijpenmaker signeerde de pijp op de steel in reliëf met zijn naam: ‘IACOB PIETERSEN’. Er is geen twijfel mogelijk, het gaat om een product uit het bedrijf van de reeds gemelde lokale pijpenmaker.
Uit eerder archeologisch onderzoek is bekend dat de Jonaspijp de meest kenmerkende decoratie is voor reliëfpijpen uit West-Friesland. Ook in de vondst uit Westeinde komt een aantal van deze pijpen voor. De vroegste West-Friese uitvoering stamt uit circa 1630 en was tot nu toe onbekend. Qua decoratie lijkt deze pijp nog sterk op de Amsterdamse Jonaspijp (afb. 13). De graveerstijl van dit product wijkt echter iets af van de Amsterdamse voorbeelden en vooral het haar van de Jonasfiguur is naturalistisch uitgewerkt. Het hielmerk IP gekroond wijst weer naar dezelfde lokale pijpenmaker Jacob Pietersen.
Afb. 6 Tabakspijp met dubbelconische ketel met Hoorns model, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk roos gekroond. Enkhuizen/ Hoorn, 1620-1630. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24x.
De specifieke lokale Jonas met zijn sterk bi-conische ketel (afb. 14) lijkt uit dit voorbeeld te zijn ontwikkeld, terzelfder tijd als Afb. 7 Tabakspijp met dubbelconische ketel met Hoorns model, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk roos. Steel met stempeling van lelies in ruiten en ingesneden ringen. Enkhuizen/Hoorn, 1620-1630. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24o.
Roken in een boerenkroeg in West-Friesland
04-2009 binnenwerk.indd 149
|
149
31-07-2009 14:56:35
Afb. 8 Tabakspijp met dubbelconische ketel met Hoorns model, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk hand in contour. Enkhuizen/ Hoorn, 1620-1630. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24z.
Afb. 9 Tabakspijp met dubbelconische ketel met Hoorns model, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk IP gekroond. Enkhuizen/Hoorn, Jacob Pietersen, 1630-1640. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24aa.
150
|
de gladde pijpen van dit model en dat gebeurde niet lang na 1630. De West-Friese Jonaspijp kenmerkt zich door een sterk dubbelconische ketel en verder de smalle welgeproportioneerde neus en de puntige snor. Dikwijls is op de steelaanzet een leliemotief aangebracht net voor de bek van de walvis, al dan niet op een geruwde ondergrond. De walvis op de steel vertoont detailverschillen maar eindigt doorgaans in een bandje met vier omlijnde lobben, soms is hier nog een lelie opgenomen. Op het gladde steelstuk is vaak het woord ‘IONAS’ links en het jaartal ‘1633’ rechts aangebracht. De meeste exemplaren die hier gevonden zijn, dragen geen merk al zou de lelie op de steelovergang wel als zodanig geïnterpreteerd kunnen worden (afb. 15). Slechts één exemplaar van dit type is voorzien van het IP-merk. Opmerkelijk is nog dat naast kleipijpen ook een pijpenkop van lood is aangetroffen (afb. 16). Dit komvormig pijpenkopje is inwendig veel wijder maar beduidend minder diep, waardoor de inhoud toch vergelijkbaar is met de dan gangbare kleipijp. Terwijl de ketel wat vormloos is en daardoor ook wat ongedefinieerd in de steel overgaat, is de steelaanzet juist wel mooi vormgegeven. Hierin zijn enkele ingesneden ringen aangebracht, een
decoratie die overeenstemt met het snijwerk van de stelen van kleipijpen dat in West-Friesland tussen 1610 en 1630 werd toegepast (vgl. afb. 7). Dergelijke metalen pijpenkoppen werden met behulp van de licht verzwaarde manchet aan een separaat roer bevestigd waarvan nauwelijks voorbeelden zijn teruggevonden. 4 Als grondstof voor tabakspijpen is metaal niet bijster geschikt. Het geleidt de warmte te snel en levert dus een hete, scherpe
Roken in een boerenkroeg in West-Friesland
04-2009 binnenwerk.indd 150
31-07-2009 14:56:40
rook op, dit in tegenstelling tot een kleipijp die juist een milde smaak geeft. Bovendien is lood ook niet geheel vrij van een bijsmaak.5 Toch zijn pijpen van metaal vanaf het begin van het roken op meerdere plaatsen gemaakt, doch hun aantal is altijd beperkt gebleven waardoor zij als archeologische vondst zeldzaam zijn. In zijn soort kent deze pijpenkop tot nog toe geen vergelijk, maar duidelijk gaat het wel om een serieel artikel. Ik kan mij goed voorstellen dat een roker zich na een eerste aanschaf niet snel zal laten verleiden tot een tweede exemplaar, zeker wanneer hij een ware liefhebber van het ‘toebackdrincken’ is. Interpretatie van het materiaal Juist omdat de stortvondst uit Westeinde een periode van slechts drie decennia omspant en het om veel materiaal gaat, nodigt deze vondst tot nadere studie uit. Het materiaal kenmerkt zich door een grote omloop aan pijpen: in een periode van dertig jaar werden minimaal 1258 pijpen gebruikt ofwel ruim veertig stuks per jaar. De hoge omloop wijst niet op het roken in gezinsverband maar op een andere sociale context. Hier moet sprake zijn van een plek van openbaar karakter waar men indertijd samenkwam en rookte: een drinkplaats, herberg, tabakskroeg of iets dergelijks. Dat wordt ook verklaard vanuit de variatie aan pijpen. Het merendeel van het materiaal is bij aantallen gevonden en wijst op gereguleerde distributie op die locatie. Daarnaast is ook van een beperkte instroom aan importmateriaal van buiten West-Friesland sprake en dat zouden heel goed de pijpen van gasten kunnen zijn, die door hen werden binnengebracht en ter plekke sneuvelden. Kijken we naar de gebruiksintensiteit, dan is van een sterk wisselend rookgedrag sprake. Ongeveer de helft van het materiaal is een fors aantal keren gerookt, soms meerdere tientallen malen. Veel andere pijpen zijn slechts beperkt gebruikt. Dat laatste gegeven wijst op een plek waar lieden tezamen kwamen om te drinken en te roken en dat is niet een plaats voor het langdurig gebruik van een
kleipijp: tijdelijke gasten zorgden voor een kort gebruik, gemakkelijke omgang voor een verhoogd risico tot breuk. Opvallend is verder dat nauwelijks restjes tabak in de pijpen zijn teruggevonden. Het lijkt erop dat men de pijpen, zelfs wanneer zij onverhoeds braken, toch nog eerst leeg rookte, louter uit zuinigheid dus. In Westeinde was in de jaren 1620 de helft van de pijpen gemerkt. Het roosmerk is aanvankelijk het belangrijkste merk en verwijst naar de betere kwaliteit. Kenmerkend voor de locatie gaat het wel om semi-fijne pijpen: minder dan een kwart is geglaasd. Het is zeer de vraag in hoeverre de klant echter merkgericht zijn pijpen aanschafte, de slechte leesbaarheid van het merk zal dit ook niet gestimuleerd hebben. Rond 1630 doet het initiaalmerk zijn intrede en dat kan er op wijzen dat de consument gevoeliger wordt voor het pijpenmakersmerk. Ook dat modepatroon zien we in de vondsten terug, al zijn de merken opnieuw wat slordig gestempeld en tonen daardoor niet de makerstrots die je zou verwachten.
Afb. 10 Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Reliëfdecoratie van zes maskerkopjes en ornamenten, steel links ‘EVERT FRANC’ en rechts ‘ANNO 1633’. Amsterdam, Evert Franck, 1633-1635, later Enkhuizen/ Hoorn, Jacob Pietersen, 1635-1640. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24b.
De plaats van de versierde waar in deze stort is nog wat lastig te duiden. Deze pijpen zijn het speelse element onder het rookgerei en gevoelsmatig passen de reliëfpijpen goed in een bijna boerenmilieu, vooral wanneer we bedenken dat niet de mooiste scherpe afdrukken zijn geborgen, maar juist producten uit persvormen die fors waren afgereden. Anders ligt dat overigens voor de Jonaspijpen, die zijn wel vormzuiver, al is ook hier sprake van een zekere vormslijtage, zichtbaar aan het minder goed sluiten van de persRoken in een boerenkroeg in West-Friesland
04-2009 binnenwerk.indd 151
|
151
31-07-2009 14:56:43
Afb. 11 Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Steel reliëfdecoratie van symmetrische geordende roosjes en blaadjes, omgaande band met links jaartal ‘1633’ en rechts ‘E.F.’. Amsterdam, Evert Franck, 1633-1635, later Enkhuizen/Hoorn, 1635-1640. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24l. vorm waardoor bijvoorbeeld de hiel niet meer mooi rond is. Ook het feit dat deze pijpen niet langer van een gestempeld merk werden voorzien, wijst op teruglopende kwaliteit. Overigens is het goed te bedenken dat de Jonaspijp eigenlijk nooit een eliteproduct is geweest, maar altijd een zekere volkse uitstraling had. Kortom, de vondsten laten een kenmerkende en goed te duiden smaak zien, die aansluit aan bij het lokale gebruikspatroon zoals wij dat uit andere vondstcomplexen uit die streek kennen. De betere
kwaliteiten ontbreken en daardoor is de uniformiteit groter dan gemiddeld. Van modelzuiverheid is bij veel pijpen uit Westeinde geen sprake: pokdalig oppervlak, scheve raderingen, slecht bijgewerkte hielen en slordig gestempelde merken zijn op deze plek gangbaar geweest. Toch blijft de lokale nijverheid in West-Friesland niet hangen bij een product van semi-fijne kwaliteit met een sterk ambachtelijke uitstraling. Naast de pokdaligheid en het schrale glaaswerk werden in Enkhuizen of Hoorn ook betere producten gemaakt, die niet zo schril afsteken tegen
Afb. 12 Tabakspijp met dubbelconische ketel, hielmarkering en rechte steel. Filtradering. Ketelbasis vier gestileerde bladeren, steel tussen concentrische banden geometrisch geordende vegetatieve decoratie, steeleind links in reliëf ‘IACOB PIETERSEN’. Gouda, later Enkhuizen/Hoorn, Jacob Pietersen, 1630-1640. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24k.
152
|
Roken in een boerenkroeg in West-Friesland
04-2009 binnenwerk.indd 152
31-07-2009 14:56:44
gen plaatsen. De sterk afgereden kop met de maskers (afb. 10) valt namelijk slecht te rijmen met het oorspronkelijke luxe, elitaire product waar het voor door moest gaan. Een maker die zo’n prestigieuze pijp op de markt brengt, zal dat product toch niet zo ver laten afzakken. Is hier geen sprake van een tweede gebruik van de persvorm op een andere locatie?
de glanzende producten uit de grote centra van dat moment, zoals Amsterdam en Gouda. Op onze Westeinder locatie werd dat goed blijkbaar niet gebruikt. Contrasterend daarmee werd het eenvoudige materiaal afgewisseld met pijpen voorzien van een opvallende decoratie. In het dorp Westeinde gaat functionaliteit dus voor esthetiek, al is het opvallen met een pijp voorzien van een uitbundige decoratie soms wel gepast. Over het marktaanbod ter plekke rijzen nog enkele andere gedachten. Het vinden van pijpen van Evert Franck is tamelijk onverwacht. Het gaat uiteindelijk om een Amsterdamse maker met een behoorlijke pretentie. Transport van zijn producten naar Noord-Holland past goed in het smaakpatroon daar, omdat er in WestFriesland een ruime belangstelling voor bontversierde pijpen bestond. Misschien zelfs zijn dergelijke producten door Amsterdamse makers wel geïnitieerd om in de noordelijke streken te worden verkocht en zijn ze daar vervolgens in de lokale werkplaatsen nagemaakt, zichtbaar met minder charme. Vooralsnog is dat onbekend. Wel kunnen we bij de vondst van deze reliëfpijpen enkele kanttekenin-
Ook de pijp met de gewerkte steel en het jaartal 1633 is onverwacht (afb. 11). In Amsterdam is een dergelijke vondst nooit gedaan, sterker nog, in heel Nederland niet. Wel bevindt zich een exemplaar van deze pijp in het archeologisch depot van het Nationaal Museum in Kopenhagen. Het lijkt er op dat deze persvorm misschien ook niet alleen in Amsterdam is gebruikt. Een bewijs voor herproductie elders, bijvoorbeeld in Enkhuizen, zou ook kunnen worden geconcludeerd uit het hielmerk van het exemplaar in Kopenhagen. Hierop is namelijk een lelie in ruit aangebracht, kenmerkend voor de WestFriese pijpenmakers en in die vorm zeker niet in Amsterdam gebruikt. Hoewel het tamelijk onverwacht is dat een pijpenmaker in een Zuiderzeeplaatsje persvormen uit een Amsterdamse werkplaats overneemt, is deze verklaring plausibel ten aanzien van het merk op de ene pijp en de afgereden toestand van de persvorm van het andere model. De overdracht van versleten vormen kan via de pijpenmaker hebben plaatsgevonden, maar ook via de vormsmid die de afgereden mallen van de ene maker aan de andere verkocht. Logisch gebeurde dit bij versierde mallen niet in de eigen regio. De barokpijp van Jacob Pietersen (afb. 12) vertoont eveneens een discrepantie die
Afb. 13 Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Ketel hoofd van Jonas met snor en baard. Hielmerk IP gekroond. Enkhuizen/Hoorn, Jacob Pietersen, 1630-1635. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24j.
Afb. 14 Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Ketel hoofd van Jonas met snor en baard, steel walvis met geopende bek. Hielmerk IP gekroond. Enkhuizen/Hoorn, 16301640. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24d.
Roken in een boerenkroeg in West-Friesland
04-2009 binnenwerk.indd 153
|
153
31-07-2009 14:56:47
Afb. 15 Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Ketel hoofd van Jonas met snor en baard, steel walvis met geopende bek. Steeleind links ‘IONAS’ en rechts ‘1633’. Enkhuizen/ Hoorn, Jacob Pietersen?, 1633-1640. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24i.
tot speculeren noodt. De zorgvuldige gravering van de decoratie staat in schril contrast met de volkse wijze waarop de makersnaam is gegraveerd. Ook hier lijkt sprake van een tweede eigenaar van de persmal. Wanneer we de tekst op de steel nauwkeurig bestuderen, blijkt dat het eerste deel van de naam over een eerdere meer bescheiden inscriptie is heen gegraveerd. Helaas is dat eerdere opschrift eerst deels weggevijld en daardoor niet meer leesbaar. Rest ons natuurlijk nog de vraag of de drie persvormen van elders in hetzelfde bedrijf van Jan Pietersen zijn herbruikt of dat dat bij twee of zelfs drie verschillende lokale makers gebeurde. Voor dat antwoord hebben we helaas nog niet genoeg informatie. Het is niet eenvoudig het aanschafpatroon van pijpen nader te duiden, noch meer over de consumenten te zeggen. Zoals opgemerkt kenmerkt de stort zich door meer van hetzelfde, ofwel van aanvoer langs gevestigde handelskanalen terwijl het marktaanbod min of meer was vastgesteld. Op de locatie moeten steeds pijpen verkrijgbaar zijn geweest naast door gasten meegebrachte exemplaren. De uitdaging de distributie in kaart te brengen, ben ik wel aangegaan maar is
niet gelukt. Dit complex bewijst vooral dat West-Friesland voor zijn pijpen grotendeels zelfvoorzienend was: men rookte overwegend wat men in de eigen regio produceerde. Conclusie Hoewel er verspreid over Nederland inmiddels talloze stadscomplexen pijpen zijn geborgen, is er nog weinig bekend over het roken in de kleine plaatsen en dorpen, zeker wat betreft de vroegste periode. De vondsten uit Westeinde onder de rook van Enkhuizen zijn daarom bijzonder. Het laat het gebruikspatroon in een plattelandssituatie zien waar de omloop aan pijpen al snel net zo hoog blijkt als in de stad. De gebruikte pijpen komen uit de gevestigde werkplaatsen in de omgeving. Daardoor sluit de mode en stijl van de rokers aan bij wat in de nabijgelegen stad gebruikelijk was, echter in dit specifieke geval wordt het gekenmerkt door een gewone, eenvoudige kwaliteit in overwegend volkse smaak. Zelfs wanneer er van prestigieuze, gedecoreerde pijpen sprake is, gaat het om producten uit een licht afgereden vorm. Bestudering van deze vondst levert dus veel aanvullende informatie over het
Afb. 16 Tabakspijp van lood met komvormige ketel, geprononceerde filtrand en korte steel met insnijdingen. West-Friesland, 1620-1630. Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24a.
154
|
Roken in een boerenkroeg in West-Friesland
04-2009 binnenwerk.indd 154
31-07-2009 14:56:49
roken in een plattelandsituatie ofwel op een afgelegen locatie. Niet alleen wordt het lokale aanbod zichtbaar, maar ook de verhoudingen waarin de pijpen zijn gebruikt en de duur ervan. Ook manifesteert zich zeer duidelijk de keuze van de rokers voor bepaalde eenvoudige soorten pijpen, die zeer specifiek is en een dorpse, boerensmaak laat zien. Voor het algemene onderzoek naar de kleipijp is een dergelijke stort eveneens van belang. Dankzij de kwantiteit kunnen we een exacte periodisering aan bepaalde pijpmodellen toekennen, waardoor een scherper beeld van de evolutie van de kleipijp naar voren komt. De vondsten laten zien hoe sterk de eerste rokers al van regionaal materiaal gebruik maakten en welke beperkte kwaliteit dat had. Tevens definieert het vondstmateriaal de stijl van de kleipijp in Enkhuizen en Hoorn tussen 1610 en 1640. Zeer onverwacht is, dat het in de jaren 1630 al gewoonte bleek om gegraveerde persvormen uit andere centra te betrekken, terwijl daarnaast regionaal goede vormen beschikbaar waren. De keuze die de plattelandsroker maakte, levert bovendien nieuwe smaakuitingen op. Voorbeelden daarvan zijn de metalen pijp als variant en later de introductie van gedecoreerde waar. Naast details over de producten en hun rokers, laat dit artikel ook zien hoe sterk het gebruik van de kleipijp regionale kenmerken vertoont. Wat dat betreft nodigt deze studie uit tot vergelijkingen in andere gebieden van ons land, maar eigenlijk ook in de directe nabijheid om met soortgelijke stortvondsten een exacter beeld van het gebruik van de pijp in verschillende milieus te krijgen. Nogmaals wordt hiermee het belang onderstreept van het opgraven en bewerken van gesloten vondstcomplexen kleipijpen. Dit alles op zoek naar de grootste gemene deler van de rookcultuur èn het duiden van uitzonderingspatronen. Pijpenkabinet Prinsengracht 488 1017 KH Amsterdam www.pijpenkabinet.nl
Westeinde slootvuling eerste generatie snijfilt hielmerken: ster IR Kruis Lelie dubbelconisch zonder radering met radering sterk dubbelconisch middelgroot dubbelconisch groter hielmerken: roos gekroond roosje klein roos vijfbladig roos met kelkbladen reliëfroos ketel hielmerken: hand TM IP gekroond IC met plant DA II TM monogram HI monogram PG bril lelie vogel uil indeterminabel gedecoreerd 1633 geheel versierd Evert Franck 1633 baroksteel EF baroksteel Jacob Pietersen bloemenrank op steel Jonas krulhaar IP gekroond Jonas IP gekroond Jonas ongemerkt pijpenkoppen met glazuur loden pijpenkop totaal
27 13 1 1 1 47 133 96 284 123 41 154 48 14 6 42 18 47 9 1 1 1 1 1 5 11 2 1 95 2 13 2 4 1 1 7 3 1 1258
43
683
257 6
235
30 4 1258
Noten 1 Don Duco (1953) studeerde kunstgeschiedenis en museologie in Leiden en publiceert sinds 1974 over tabakspijpen en de rookcultuur wereldwijd. Hij is als conservator werkzaam voor de Stichting Pijpenkabinet in Amsterdam. 2 Verder zijn 1534 steelfragmenten geteld waaronder 34 mondstukken. De verhouding koppen en stelen geeft aan dat er onzorgvuldig is gegraven. 3 D.H. Duco, De kleipijp in de zeventiende eeuwse Nederlanden, Oxford, 1981, p 149. Evert Frank woont in 1627 in de Reestraat in Amsterdam. 4 Alternatieve materialen zijn hout, riet, hoorn en been. Zie ook: Don Duco, ‘Een exotische pijp uit Schermerhorn’, Amsterdam, 2003. Bespreking van een pijp met een steel van lood. 5 Bedenkingen ten aanzien van de gezondheid bij gebruik van lood zijn van onze tijd.
Roken in een boerenkroeg in West-Friesland
04-2009 binnenwerk.indd 155
|
155
31-07-2009 14:56:50
Horen, zien en.... aanspreken De vrijwilliger en het gemeentelijk archeologiebeleid Wim van Horssen
De nieuwe Monumentenwet heeft de besluitvorming over archeologie heel dicht bij huis gebracht en wel op het gemeentehuis. Vrijwilligers kunnen daardoor gemakkelijker besluiten over het bodemarchief in hun eigen gemeente beĂŻnvloeden. Ook zijn er daardoor kansen om bij eventueel archeologisch onderzoek betrokken te worden. Dit blijkt uit een gesprek met Tonnie van de Rijdt en Jan Timmers (afb. 1) van AWN-afdeling 23, de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland (AVKP), die al ruime ervaring hebben opgedaan met het aanspreken van gemeentes op hun archeologiebeleid. Voor veel vrijwilligers betekent archeologie bezig zijn met bodemvondsten: opgraven, beschrijven en restaureren. Voor wie ook belangstelling heeft voor het archeologiebeleid is er daarnaast een nieuw werkterrein: de communicatie met de gemeente over de plaatselijke archeologie. Nu de nieuwe Monumentenwet die
gebaseerd is op het Verdrag van Malta, de verantwoordelijkheid voor de archeologie in een gemeente heeft neergelegd bij het gemeentebestuur, neemt deze de besluiten die kunnen leiden tot het behoud, de opgraving of – onverhoopt - de vernietiging van het bodemarchief. Daar kunnen vrijwillige archeologen als belangen-
Afb. 1 Tonnie van de Rijdt en Jan Timmers van de AVKP pleiten voor goede contacten tussen de vrijwilligers en de ambtenaren die bij de gemeente archeologie in hun portefeuille hebben (foto: Wim van Horssen).
156
|
Horen, zien en.... aanspreken
04-2009 binnenwerk.indd 156
31-07-2009 14:56:51
groep echter wel wat aan doen door het ontwerp van bestemmingsplannen te bekijken en daarop hun zienswijze te geven, of bezwaar te maken tegen sloop-, bouw- of aanlegvergunningen. Het allerbelangrijkste is echter dat ze een goede relatie opbouwen en onderhouden met de ambtenaren die bij de gemeente verantwoordelijk zijn voor het archeologiebeleid. Welke ambtenaar? Tonnie van de Rijdt, voorzitter van de AVKP, is zich al enkele jaren geleden uit persoonlijke interesse in het nieuwe archeologiebeleid gaan verdiepen. “Ik zag dat de nieuwe Monumentenwet eraan kwam, waarin de gemeenten een belangrijke rol kregen op het gebied van de archeologie, terwijl ze nog van niets wisten. Onze vereniging heeft daarom in september 2005 over dit onderwerp een symposium gehouden voor vrijwilligers en gemeenteambtenaren1. Er bleek ook geen voor vrijwilligers handzame literatuur over dit onderwerp te zijn. Daarom hebben we die zelf geschreven.” Dat werd de brochure ‘Verleden wordt heden. De bijdrage van vrijwilligers aan het gemeentelijk archeologiebeleid’ (afb. 2).2 “In het begin waren het vooral de kleinere gemeenten die niet op de hoogte waren van de nieuwe regeling,” vertelt Jan Timmers, die lid is van de Werkgroep Ruimtelijke Ordening van de vereniging. “Ze anticipeerden er dan ook niet op. Het werd aan willekeurige ambtenaren overgelaten.” “Daarom hebben we eerst alle gemeenten gebeld om te vragen wie archeologie in de portefeuille heeft”, zegt Tonnie. “Soms was dat zelfs niet bekend.” Ook werd contact opgenomen met de heemkundekringen, waarvan er in ieder geval in Noord-Brabant veel zijn. “Zij kunnen de ontwikkelingen in hun plaats beter volgen dan wij,” zegt Tonnie. “Wij reageren op wat zij aandragen. We hebben vervolgens een stelsel van contactpersonen opgezet. Die roepen we eenmaal per jaar bijeen. Er worden dan ervaringen uitgewisseld, er wordt informatie gegeven over gemeentelijk en pro-
Bestemmingsplannen basis bescherming archeologie In september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. In juli 2008 werd de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van kracht (Wro). De WAMZ is een wijziging en aanvulling op de Monumentenwet en vormt nu een integraal onderdeel van die wet. De bescherming van archeologische waarden wordt in de Monumentenwet geregeld via bestemmingsplannen: art. 38a MW: De gemeenteraad houdt bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in art. 10 van de WRO (art. 3.1 nieuwe Wro) en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Gemeenten zijn verplicht bestemmingsplannen binnen tien jaar te herzien. Over tien jaar zijn zo alle bestemmingsplannen ‘archeologieproof’. De wijze waarop in bestemmingplannen de bescherming van archeologische waarden geregeld moet worden (afb. 3), omvat: - archeologische vooronderzoek als onderdeel van de planvoorbereiding; - archeologische waarden moeten in de doeleindenomschrijving voor bestemmin g van de gronden zijn aangegeven; - de planregels: dit zijn de eisen voor het toegestane gebruik van de gronden en voor het verlenen van aanlegvergunningen, sloop- en bouwvergunningen. Als in een bestemmingsplan geen doeleindenomschrijvingen en daarop afgestemde planregels als bescherming voor archeologie zijn opgenomen, kan een gemeente bij het verlenen van vergunningen geen eisen stellen aan archeologisch vooronderzoek, het laten uitvoeren van een opgraving, archeologische begeleiding en dergelijke (principe van rechtszekerheid). Vrijwilligers moeten bij het beoordelen van ontwerp bestemmingsplannen dus vooral goed letten op de doeleindenomschrijving en op de eisen die voor archeologie in de planregels staan. Bron: ‘Aanvullingen en aanpassingen voor ‘Verleden wordt heden’ mei 2009’
Afb. 2 V oorkant van het boekje ‘Verleden wordt heden’ dat eind dit jaar door de AVKP wordt geactualiseerd. Horen, zien en.... aanspreken
04-2009 binnenwerk.indd 157
|
157
31-07-2009 14:56:53
vinciaal beleid en er kunnen vragen worden gesteld. Voor de overkoepelende organisatie Brabants Heem heeft de archeologische vereniging tweemaal een cursus van vier avonden gehouden, waaraan steeds door ruim dertig mensen is deelgenomen.” Laat je horen Om greep te krijgen op het archeologisch handelen van een gemeente moeten de vrijwilligers volgens Jan Timmers zien een rol te spelen bij de formulering van het gemeentelijke archeologiebeleid. “Ze moeten nagaan welke ambtenaar dat doet en deze adviseren. Het is belangrijk dat dit in een informele sfeer gebeurt.” Tonnie wijst er daarbij op dat je ervoor moet zien te zorgen dat in het gemeentelijk
Belangenbehartiging archeologie Locale groepen moeten zelf actief alle gemeentelijke plannen gaan bijhouden. Dat geldt voor - het (laten) maken van archeologische waarden- en verwachtingskaarten, beleidskaarten en beleidsplan (afb. 5); - bestemmingsplannen. Als de fase voor het inbrengen van zienswijzen bij de gemeente op het ontwerp bestemmingsplan of projectbesluit wordt gemist, is in veel gevallen ‘de kans verkeken’; - het verlenen van aanleg, sloop en bouwvergunningen en de daarbij te stellen eisen voor archeologische bescherming. Bij ontwerp beleids- en bestemmingsplannen en projectbesluiten kunnen door archeologische of historische verenigingen of werkgroepen en dergelijke zienswijzen worden ingediend. Tegen een besluit (verlenen van vergunningen) kan bezwaar worden gemaakt. Voor beide geldt een termijn van zes weken. Bij ontwerpbestemmingsplannen en andere voorgenomen besluiten gaat die termijn van zes weken in bij het ter inzage leggen van het plan. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een verleende vergunning vangt aan op de dag nadat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Dit volgens de bepaling in de Algemene wet bestuursrecht (afd. 3.4). Om bezwaar te kunnen maken en in beroep te gaan moet men ‘belanghebbende’ zijn. Daartoe moet in de statuten van de betreffende vereniging of stichting als doelstelling op een of ander wijze het behartigen van de belangen van de archeologie zijn opgenomen en moet ook zijn aangegeven wat het werkgebied van de vereniging of stichting is. Vrijwilligersorganisaties moeten dat dus ook goed regelen. Bron: ‘ Aanvullingen en aanpassingen voor ‘Verleden wordt heden’ mei 2009’
158
|
beleid wordt opgenomen, dat bij de verlening van opdrachten voor archeologische activiteiten contact wordt opgenomen met de plaatselijke archeologische werkgroep of heemkundekring. Een heel belangrijk aandachtspunt voor de vrijwilligers zijn de bestemmingsplannen van de gemeente (afb. 3). “Je moet je daarbij afvragen of er archeologisch onderzoek voor is gedaan, door wie en of dat ook goed gedaan is”, zegt Tonnie. “Wanneer dat niet zo is, moet je de gemeente daarop aanspreken. Is het een voorgenomen besluit dan kan je daar officieel je zienswijze op indienen. De gemeente moet daarop reageren.” “Bij sloop, aanleg of bouw kan je alleen archeologisch onderzoek afdwingen, wanneer in het bestemmingsplan archeologie omschreven staat, zowel in de doeleindenomschrijvingen als in de planregels”, licht Tonnie het belang van dit plan toe. “Anders kan onderzoek slechts op basis van vrijwilligheid plaatsvinden.’ Toch kent ze een geval waarin een bezwaarschrift tegen een sloopvergunning ondanks het ontbreken van archeologie in het bestemmingsplan ertoe leidde dat een heemkundekring met bemiddeling door de gemeente met een sloper een afspraak over onderzoek kon maken. “Je moet in ieder geval laten horen, dat je er bent.” “Je moet de plaatselijke krantjes goed bijhouden op welke plannen of vergunningen er ter inzage liggen”, zegt Jan. “Misschien wil een bereidwillige ambtenaar daarop attenderen.” Ook dat pleit voor een goede, informele relatie met de gemeente. Hij wijst er overigens op, dat men ook met andere partijen te maken kan krijgen, bijvoorbeeld de waterschappen. Verder zijn er gebieden van provinciaal belang en rijksmonumenten, waarop respectievelijk de provincie en het Rijk kunnen worden aangesproken. Om op de juiste wijze en het juiste moment bezwaar te kunnen maken tegen plannen of vergunningen, moet je op de hoogte zijn van de procedures die de gemeente volgt. Die zijn onder andere te vinden in het boekwerkje ‘Verleden wordt heden’.
Horen, zien en.... aanspreken
04-2009 binnenwerk.indd 158
31-07-2009 14:56:53
(a)
(b)
(a) 1.
Waarde- archeologie
1.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn naast voor de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden 1.2. Bouwregels a Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. b Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in artikel 1.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid; 2. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 250 m2; 3. mits het bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 1.3. Ontheffing van de bouwregels a Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1.2 sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels. b Ontheffing als bedoeld in 1.3 sub a. wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad; c Ontheffing als bedoeld in 1.3 sub a. wordt voorts verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden gericht op: 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. het doen van opgravingen; 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige. 1.4. 1.4.1.
Aanlegvergunning VERBODEN WERKZAAMHEDEN
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a grondwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage; b het verlagen of verhogen van het waterpeil; c het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; d het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 1.4.2.
TOELAATBAARHEID
De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van 1.4.1 sub a. geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op: a het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; b het doen van opgravingen; c begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
1.4.3.
UITZONDERINGEN
Het verbod, als bedoeld in 1.4.1 sub a, is niet van toepassing indien: a de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 250 m2 of een omvang van ten hoogste 250 m1; b de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouwvergunning, aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning; c reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan; d behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden; e ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 1.5.
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door: a de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat: b op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; c wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld; d de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Afb. 3 Archeologische (verwachtings)waarden kunnen in het bestemmingsplan planologisch worden beschermd door middel van een dubbelbestemming ‘waarde-archeologie’. Behalve in de toelichting op het plan en in de plan regels (a) is deze dubbelbestemming ook terug te vinden op de bij het bestemmingsplan horende plankaart (b). Op de – in het belang van burgers en bedrijven ontwikkelde – landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP) wordt de dubbelbestemming ‘waarde-archeologie’ standaard door middel van een kruisarcering (b) op de plankaart weergegeven.
(b)
Horen, zien en.... aanspreken |
04-2009 binnenwerk.indd 159
159
31-07-2009 14:56:54
Omdat dit geschreven is voordat de nieuwe Monumentenwet en de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening hun definitieve vorm hadden, is dit volgens Tonnie niet helemaal actueel meer. Eind dit jaar verschijnt er een nieuwe versie van. Tot die tijd wordt er een bijlage aan toegevoegd. Ook zijn er bij de Commissie Deskundigheidsbevordering van de landelijke AWN plannen voor een cursus op dit gebied. Voor informatie en steun bij hun acties kunnen de vrijwilligers een beroep doen op het Steunpunt Cultureel Erfgoed, Monumentenhuis of Erfgoedhuis in hun provincie.3 In de praktijk Zowel Tonnie als Jan kennen verschillende voorbeelden van succesvolle interventies van vrijwilligers in gevallen van bedreigd archeologisch erfgoed. Tonnie noemt Uden, waar op een sportveld in een bekend archeologisch gebied een nieuwe kantine moest worden gebouwd, waarbij het graafwerk volgens de gemeente door vrijwilligers zou kunnen worden begeleid. De plaatselijke heemkundekring was het daar niet mee
eens en diende samen met de AVKP bij de gemeente zienswijzen in. De gemeente nam deze over en liet een professioneel bureau (proefsleuven)onderzoek uitvoeren. Op grond daarvan besloot de gemeente de archeologische resten te bewaren. Daarna is het echter minder goed gelopen, omdat de gemeente geen duidelijke voorwaarden stelde om vervolgens ook ‘archeologievriendelijk’ te bouwen. Andere voorbeelden zijn Bladel, waar onder druk van de AVKP voor een nieuw bestemmingsplan een vooronderzoek werd uitgevoerd, en Son, waar bezwaren tegen een sloopvergunning tot een contract tussen de vergunninghouder en de heemkundekring over begeleiding door vrijwilligers bij de sloop heeft geleid. Het indienen van bezwaren heeft volgens Tonnie nog een neveneffect. “De gemeenten waar we bezwaren hebben ingediend, gaan zich meer over de archeologie informeren.” “Veel gemeenten zijn nog op zoek naar manieren om met hun verantwoordelijkheid voor de archeologie om te gaan”, zegt Jan. Hij raadt daarbij aan om zaken met betrekking tot de archeologie altijd bij een
Afb. 4 Noodopgraving van een deel van een postmiddeleeuws hopveld in Schijndel aan de Steeg in 2004 naar aanleiding van de aanleg van een nieuw riool.
160
|
Horen, zien en.... aanspreken
04-2009 binnenwerk.indd 160
31-07-2009 14:57:00
gemeente aan te kaarten, ook als het een terrein van een particuliere eigenaar betreft. Hij noemt als voorbeeld het geval waarin een inwoner een groot zwembad wil laten aanleggen in zijn tuin waar archeologie te verwachten is. Het is niet goed voor de onderlinge verhoudingen, wanneer de archeologische werkgroep of heemkundekring de eigenaar daar direct op gaat aanspreken. Tonnie waarschuwt ervoor dat je als archeologische vrijwilligers niet de kant van de ‘milieumaffia’ uit moet gaan, die ten koste van alles ontwikkelingen wil tegenhouden. “Je moet goed onderbou-
wen wat je wilt en daarvoor in de gemeenschap draagvlak zien te krijgen en te houden. Het is nu eenmaal niet mogelijk alles te behouden. Wanneer er toch wordt gebouwd, moet er echter wel eerst onderzoek worden uitgevoerd.” Jan wijst erop dat je in het buitengebied met de soms tegenstrijdige belangen van agrariërs en natuurontwikkelaars wordt geconfronteerd. “Die agrariërs vinden de zorg voor de archeologie soms flauwekul”, zegt hij. “Je moet daarom als vrijwilliger niet op alle slakjes zout leggen.” Een voorbeeld van een confrontatie met natuurontwikkelaars is het geval waarin
Afb. 5 De archeologische verwachtingen- en waardenkaart van de gemeente Schijndel. Deze door het gemeentebestuur vastgestelde kaart is samengesteld door heemkundekring en Archeologische Vereniging Kempen en Peelland in 2002-2004.
Horen, zien en.... aanspreken |
04-2009 binnenwerk.indd 161
161
31-07-2009 14:57:04
zij een beek opnieuw wilden laten meanderen en daarvoor donken met bewoningssporen zouden weggraven. Omdat het vaak een kwestie is van onkunde, is er volgens Jan met informatie en overleg vaak uit te komen. In het voorbeeld kon het probleem worden opgelost door de beek anders te laten meanderen. Een veelgehoorde klacht over archeologisch onderzoek voorafgaande aan sloop, aanleg of bouw is dat dit de zaak vertraagt. Toch is die kritiek volgens Tonnie en Jan meestal niet terecht. Die vertraging wordt vaak veroorzaakt door een verkeerde planning door de gemeente. Het is in ieder geval belangrijk dat de vrijwilligers zelf hun bezwaren tegen plannen of vergunning zo vroeg mogelijk indienen. Kans op eigen onderzoek Een goede relatie met de gemeente over het archeologiebeleid vergroot de kans op eigen onderzoek (afb. 4). Zoals de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (ex-
RACM en ex-ROB) enige tijd geleden in dit blad heeft uitgelegd, is het voor vrijwillige archeologen onder bepaalde voorwaarden mogelijk terreinen op te graven waarover een zogenaamd negatief selectiebesluit is genomen. 4 Daarvoor is echter wel de medewerking van de opdrachtgever nodig. De gemeente kan daarbij bemiddelen en de vrijwilligers van (financiële) middelen voorzien. Tonnie is heel optimistisch over de mogelijkheden voor eigen onderzoek door vrijwilligers, “wanneer je goed uitlegt wat je wilt doen, dit goed wordt ingepland en de gemeente de extra kosten op zich neemt.” En dat niet alleen op terreinen met lage, maar misschien ook op kleine percelen met een middelgrote of zelfs hoge verwachting. Er is dus volgens Tonnie en Jan voor de vrijwillige archeologen nog volop werk aan de winkel, zowel op het gemeentehuis als in de grond. w.vanhorssen@hetnet.nl
Noten 1 Een kort verslag van dit symposium op 13 september 2005 staat in het Verenigingsnieuws van Westerheem van december 2005. 2 ‘Verleden wordt heden. De bijdrage van vrijwilligers aan het gemeentelijk archeologiebeleid’ is tezamen met een bijlage met actuele gegevens voor € 7,- excl. verzendkosten verkrijgbaar bij de Archeologische Vereniging Kempen en Peelland door een mailbericht te sturen naar awnafdeling23@wanadoo.nl. 3 De Steunpunten Cultureel Erfgoed zijn: Libau Steunpunt Monumenten Groningen, tel. 050 316 68 68 Steunpunt Monumentenzorg Fryslân, tel. 058 266 66 17 Stichting Drents Plateau, tel. 0592 30 59 39 Steunpunt Cultureel Erfgoed Overijssel, tel. 038 421 32 57 Samenwerkingsverband Cultuurhistorie Gelderland/Het Gelders Genootschap, tel. 026 442 17 42 Steunpunt Archeologie en Jonge Monumenten Flevoland (SAMF), tel. 0320 22 59 37 Steunpunt Archeologie en Monumenten Utrecht (STAMU), tel. 030 656 70 24 Cultureel Erfgoed Noord-Holland, tel. 023 553 14 98 Provinciaal Steunpunt Monumentenzorg en Archeologie van het Erfgoedhuis Zuid-Holland, tel. 015 215 43 55 Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ), tel. 0118 67 08 70 Stichting Monumentenhuis Brabant, tel. 0162 51 18 33 Steunpunt Archeologie en Monumentenzorg (SAM) Limburg, tel. 0475 39 92 81 Links naar de websites van deze steunpunten staan op: www.sam-limburg.nl. Klik op ‘Erfgoedinstellingen’ en daarna op ‘gerelateerde instellingen’. 4 Het artikel ‘De gang naar zelfstandig veldonderzoek van de amateur-archeoloog’ van Cees van Rooijen en Martijn Manders werd gepubliceerd in het augustusnummer 2006 van Westerheem. Informatie over de mogelijkheden voor amateurs om op te graven en een aanvraagformulier daarvoor staat op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voorheen RACM en ROB), www.cultureelerfgoed.nl onder ‘werken’, ‘wetten en regels’ en ‘vergunningen’.
162
|
Horen, zien en.... aanspreken
04-2009 binnenwerk.indd 162
31-07-2009 14:57:04
-advertentie-
ADVIES • PROJECTMANAGEMENT • PUBLIEK • ONDERZOEK
Hazenberg Archeologie geeft studenten in de Westerheem één pagina de ruimte. Deze keer aan Aviva Shuman, student aan de Universiteit van Amsterdam. Als dank voor haar bijdrage ontvangt zij een Hazenberg Archeologie pakket. Ook interesse? Kijk dan op hazenbergarcheologie.nl voor de voorwaarden of stuur een email naar: westerheem@hazenbergarcheologie.nl
WHEN IN NIJMEGEN... Aviva Shuman Eten is niet alleen maar een economisch verschijnsel. Voedselkeuzes worden ook door cultuur bepaald. Verschillende aspecten van identiteit kunnen in eetgewoontes weerspiegeld worden en tradities rondom eten blijven vaak heel lang in stand, ook al verandert het gebruik van kleding, taal, en voorwerpen binnen een gemeenschap. Zoöarcheologisch onderzoek biedt daarom een unieke kans om een blik te werpen op vragen over culturele identiteit in het verleden. Het doel van mijn onderzoek was om vragen over identiteit in de Romeinse tijd te benaderen door naar patronen in vleesconsumptie in (en deels rondom) Romeins Nijmegen te kijken. Voor mijn theoretische kader heb ik gekeken naar de theorievorming rondom eten en identiteit binnen de sociale wetenschappen. Daardoor kon een aantal belangrijke thema’s belicht worden die toepasbaar
zouden zijn op vragen over uitdrukkingen van identiteiten in verschillende contexten. Er is opnieuw gekeken naar rapporten van al vroeger uitgewerkt botmateriaal van zowel nederzettingen (militaire en civiele) als speciale (cultus en graf) complexen met een blik op die thema’s. Het resultaat van de analyse laat een genuanceerd beeld zien van een multiculturele samenleving in een provinciaal-Romeinse stad in het grensgebied. Tegelijkertijd benadrukt het, dat de identiteit zelden in simpele categorieën zoals ‘Romeins’ of ‘inheems’ past. Het verschil tussen de dagelijkse kost uit nederzettingen en speciale maaltijden/offers uit cultus- en grafcontexten laat bijvoorbeeld zien hoe privé- en publieke identiteiten heel verschillend van elkaar uitgedrukt kunnen worden. Op zo’n manier kan de zoöarcheologie gebruikt worden om zowel culturele als economische vragen te beantwoorden.
Figuur links: Vergelijking van het botmateriaal gevonden bij twee cultusplaatsen, Elst die de locale gemeenschap van de Civitas Batavorum zou hebben gediend zowel vóór (links) als na (midden) het bouw van het Gallo-Romeins tempelcomplex, en een van de twee tempelcomplexen op het Maasplein in Nijmegen (rechts) die de immigranten van Ulpia Noviomagus zou hebben gediend. Het materiaal is uitgewerkt door R.C.G.M. Lauwerier (1988) en J.T. Zeiler (1997).
© Avivia Shuman - 2009
Westerheem2009_04_Aviva_Shuman.indd 1
04-2009 binnenwerk.indd 163
22-07-2009 18:47:32
31-07-2009 14:57:05
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Apeldoorn Landgoed Welgelegen Chris Nieuwenhuize & Janneke Zuyderwyk1
Als je de plattegrond van Apeldoorn bekijkt, valt direct iets op. In de loop van het kanaal dat de stad ongeveer noordzuid in tweeën deelt, zit ter hoogte van het centrum van de stad een rare bocht (afb. 1). Deze bocht vindt zijn oorsprong in de uitbreiding van het kanaal naar het zuiden in 1863, waarbij een tracé om het landhuis Welgelegen is heen gelegd. Van de geschiedenis van dit huis - dat er stond van 1783 tot 1915, en de rest van het landgoed - was al veel bekend door uitgebreid onderzoek van onder andere de heer
Afb. 1 Op de plattegrond van Apeldoorn valt direct de bocht in het kanaal op.
164
|
Ignaat Simons dat resulteerde in een mooi boekje.2 Toen de afgelopen jaren plannen ontstonden voor herontwikkeling van het gebied rees de vraag of archeologisch onderzoek wetenschappelijk noodzakelijk was. Gezien de grote hoeveelheid aan gedetailleerde informatie die voor handen was, zou een archeologisch onderzoek geen toegevoegde waarde hebben. Na verloop van tijd bleek dat in een gemeente ook het maatschappelijk belang een factor is, waar rekening mee gehouden moet worden. Omdat één van de bewoners van het huis niemand minder was dan de zeeheld Van Kinsbergen leefde er een grote, publieke belangstelling voor de locatie en de mogelijk aanwezige fundamenten van het huis Welgelegen. Om deze reden is het besluit herzien en heeft de Archeologische Werkgroep Apeldoorn (AWA) in samenwerking met de gemeente een archeologische opgraving uitgevoerd. Vóór de aanleg van het landgoed in 1778 bestond de locatie, direct ten zuiden van de grindweg naar Deventer, uit een heidegebied dat eerst ontgonnen moest worden. Op het nieuwe landgoed liet de eige-
Rondom de stad
04-2009 binnenwerk.indd 164
31-07-2009 14:57:07
naar, schout Mr. Jan Nuijs, vijf jaar later het huis Welgelegen bouwen. Het was het grootste landhuis in de omgeving, groter dan de Pasch, Bergenstein en de Moriaan. Naast het huis omvatte het landgoed een tuin, boomgaarden, weilanden, bouwland, bos en vijvers en was het ook nog voorzien van een koetshuis, een landbouwschuur en een theekoepel. Vele waterlopen werden gegraven om het landgoed van water te voorzien, gevoed door de Kayersbeek die over het landgoed stroomde. De schout heeft niet lang van zijn huis kunnen genieten want na drie jaar overleed hij. Zijn weduwe verkocht het huis in 1788 voor 12.000 gulden aan Jan Hermanus van Kinsbergen, de jongste broer van Admiraal Jan Hendrik van Kinsbergen. Ook Jan Hermanus overleed twee jaar nadat hij zijn intrek in het landhuis Welgelegen had genomen, maar zijn weduwe Johanna en zoontje Jan Hendrik jr. bleven er langere tijd.
Zeeslagen De nationale zeeheld Admiraal Van Kins bergen woonde vanaf 1799 op Welgelegen. De Admiraal had toen al een grote staat van dienst. Hij werd geboren in 1735 in Doesburg en werkte lange tijd voor de Hollandse admiraliteit. In 1768 trad hij echter in dienst van de Russische tsarina Catharina de Grote voor wie hij met succes tegen de Turken vocht. Na de vrede tussen beide landen in 1774 keerde hij terug naar Nederland waar hij opnieuw in dienst trad van de admiraliteit. Jan Hendrik van Kinsbergen maakte grote naam toen hij - tijdens de Slag bij de Doggersbank 5 augustus 1781 - bij een treffen met een Engelse strijdmacht door een slimme manoeuvre het Engelse vlaggenschip wist te stuiten. De tegenstanders konden hierop niet meer goed in linie komen en trokken zich terug. Van Kinsbergens handelen bracht deze slag tot een gunstig einde in de verder slecht verlo-
Afb. 2 Bij de aanleg van Welgelegen bestond Apeldoorn uit een kleine dorpskern met daaromheen enkele landgoederen, boerderijen en molens, zoals te zien op deze kaart uit 1807.
Rondom de stad
04-2009 binnenwerk.indd 165
|
165
31-07-2009 14:57:09
pende 4e Engelse Oorlog. De kapiteins en manschappen werden met geestdrift onthaald, beloond en onderscheiden. Na zijn dapper optreden bij het begin van de oorlog met Frankrijk kreeg Van Kinsbergen in 1793 het bevel over de gehele Nederlandse zeemacht. In 1795 na de vlucht van Willem V naar Engeland nam hij echter ontslag als Luitenant-Admiraal. Enige tijd later ging hij als pensionaris in Apeldoorn op Welgelegen wonen. Koning Lodewijk Napoleon, op wie hij grote indruk maakte, verhief hem tot Graaf van de Doggersbank. Ondanks zijn goede relatie met de Fransen viel hij niet uit de gratie toen Willem I koning werd. Deze benoemde hem tenslotte opnieuw tot Luitenant-Admiraal en Jonkheer. In 1799 werd Jan Hendrik tijdens een bezoek op Welgelegen - hij was van plan er te gaan wonen -ernstig ziek. De drie freules Schimmelpenninck van der Oije verpleegden hem op hun nabijgelegen buitenhuis De Poll aan de IJssel in Voorst. Zij waren de dochters van de voormalige drossaard (bestuurder) van de ‘Hoge heerlykheyt het Loo’, een gebied met bijna
Afb. 3 Admiraal Van Kinsbergen (17351819) woonde de laatste twintig jaar van zijn leven op Welgelegen. Portret van Jan Hendrik van Kinsbergen, miniatuur op een schildpadsnuifdoos, door J. Burckmann, 1791.
166
|
dezelfde grenzen als de huidige gemeente Apeldoorn. De Admiraal vestigde zich vanaf dat jaar op Welgelegen dat hij van zijn schoonzus kocht. Vervolgens nodigde hij de freules, die hij liefkozend Jetje, Sweertje en Keetje noemde, uit ook op Welgelegen te komen wonen. In 1811 gingen zij op de uitnodiging in.
Monument De laatste twintig jaar van zijn leven woonde Admiraal Van Kinsbergen op Welgelegen. In die tijd manifesteerde hij zich als weldoener in onder andere Apeldoorn. Zo liet hij waterputten slaan, stichtte hij een weeshuis en schonk hij de brandweer een pompspuit. Van Kinsbergen overleed in 1819 op hoge leeftijd en werd begraven in de dorpskerk. Toen de kerk in 1842 werd afgebroken, zijn de stenen verkocht. De opbrengst van de verkoop van de stenen van de toren was bedoeld voor de oprichting van een monument voor de admiraal. Door omstandigheden is er van een monument toen niets gekomen en heeft men het geld gebruikt om een school te stichten. In de Nieuwe Kerk in Amsterdam werd de zeeheld geëerd en kreeg hij een grote graftombe naast die van Michiel de Ruyter en Jan van Galen. Van de drie freules die het landgoed hadden geërfd, overleed Sweertje als laatste in 1840. In haar testament bepaalde ze dat Welgelegen zou toekomen aan haar neef Hendrik Jan, baron van Schimmelpenninck van der Oije. Ze bepaalde echter ook dat “...Welgelegen, als waar ik bijsondere affectie hebbe, niet so ras na mijnen dood in vreemde handen komen... dat binnen de eerste twintig jaren na mijn dood zoodanige vervreemding niet moge plaats hebben.” Kostschool Welgelegen ging aldus als erfenis over in de familie Schimmelpenninck, die het 20 jaar lang niet mocht verkopen. De erfgenaam hield zich ook aan die eis, maar tot 1860 woonde er waarschijnlijk niemand op Welgelegen. Toen in 1863 het zuidelijke deel van het kanaal werd aangelegd moest het met een boog om het landhuis heen. Het stuk van het landgoed dat aan de andere oever van het kanaal kwam te liggen werd onteigend voor de bouw van een gasfabriek. Kort daarna werd ook de rest van het landgoed verkocht en in percelen opgedeeld. De erven Schimmelpenninck verkochten het huis aan landbouwer John Emptage Claringbould en dokter Tomas Jan Walter die er
Rondom de stad
04-2009 binnenwerk.indd 166
31-07-2009 14:57:13
een kostschool voor gegoede jongedames van maakten. Onder leiding van enkele leraressen bewoonden enkele tientallen élèves het huis. De meeste van de meisjes woonden ook op Welgelegen en uit gebrek aan ruimte werd in 1864 een verdieping op het huis gezet. Tot 1881 zaten er doorgaans zo rond de 30 leerlingen op de school. Daarna liep het aantal leerlingen echter snel terug en de laatste leerlingen vertrokken in 1889 van Welgelegen. Tussen 1894 en 1912 fungeerde de villa als familiepension met 23 kamers. In deze periode zijn veel ansichtkaarten met een af beelding van het huis verstuurd. In 1915 kocht de gemeente het landgoed voor uitbreiding van het industrieterrein langs het kanaal. Kort daarop begon de sloop. Waarnemingen in bouwput Enkele jaren geleden ontstonden plannen voor herontwikkeling van het gebied voor woningbouw. De resten van het landhuis zouden door de geplande bouw van een parkeergarage volledig verloren gaan. Aanvankelijk adviseerde gemeentear-
cheoloog Maarten Wispelwey geen archeologisch onderzoek te doen omdat het landgoed al zo goed bekend en beschreven was. Wetenschappelijk was er weinig eer meer te behalen en dus was het niet nodig de opdrachtgever op kosten te jagen. Kortom een negatief selectiebesluit. De amateur-archeologen van de AWA, onderdeel van AWN-afdeling 18, waren echter toch wel nieuwsgierig. In 2005 deden ze al waarnemingen bij een bouwput ter hoogte van de vijver ten noorden van het huis. Intussen kwam er binnen de gemeente een discussie op gang en – gevoed door vragen uit het publiek – ontstond het besef dat er naast een wetenschappelijk net zo goed een maatschappelijk belang was bij een archeologisch onderzoek. Het verhaal over dit landgoed met zijn beroemde bewoner is immers heel aansprekend. De aangetroffen bakstenen fundamenten en huisraad maken de geschiedenis tastbaar. Het vergroot de aandacht van de inwoners van Apeldoorn voor de geschiedenis van hun gemeente en specifiek deze plek. Wie staat er anders
Afb.4 Na 1863 was het huis in gebruik als meisjeskostschool. Deze foto stamt uit 1864 vóór de verhoging van het huis met een verdieping. Op de voorgrond is de vijver zichtbaar. De élèves van de kostschool spelen een spelletje Croquet, een typisch Engels spel met hamers, poortjes, ballen; ze houden de hamertjes vast in hun handen.
Rondom de stad
04-2009 binnenwerk.indd 167
|
167
31-07-2009 14:57:14
Afb. 5 De kadastrale minuut van 1832 over de luchtfoto van 2008. De opmeting van het huis (rood, links) bleek heel betrouwbaar. Afb. 6 Delen van de fundering van het landhuis, de waterput (voor) en twee waterbergingen (achter) en enkele van de vondsten.
168
|
nog bij stil bij het waarom van de bocht in het kanaal? Het landhuis heeft de ligging van het kanaal en vervolgens de indeling van de stad eromheen danig beïnvloed. Bovendien vielen de start van de graafwerkzaamheden in hetzelfde jaar als de plaatsing van een standbeeld voor Van Kinsbergen bij de ter ere van hem gestichte school - nu café Van Kinsbergen geheten - en de uitgave van een boek over de Admiraal door R. Hardonk.3 Toch een opgraving Daarom koos de gemeente ervoor de AWA te ondersteunen bij een korte opgraving en drong men er bij de ontwikkelaar op aan tijd beschikbaar te stellen. Begin februari 2008 is het archeologisch onder-
zoek uitgevoerd op de plek van het landhuis Welgelegen, ten zuiden van de Deventerstraat en ten oosten van het kanaal. In vier dagen werden fundamenten blootgelegd en gedocumenteerd. Over een lengte van ruim 20 meter werd een stevig gefundeerde stenen muur aangetroffen, die het midden van het huis bleek te markeren. Daarnaast zijn enkele binnenmuren, de oostelijke zijgevel en de achtergevel met de ronde serre teruggevonden. De locatie bleek prachtig te kloppen met de kadastrale opmeting uit 1832. Een deel van de muren was echter geheel verdwenen door latere vergravingen. Andere delen bleken opvallend ongeschonden. Zo waren in de serre de afdrukken te zien van waar ooit de vloertegels hadden gelegen. Het meest onbekende restant was de oostelijke zijgevel met daar aan vastgemetseld een drietal waterbergingen: ondiepe gemetselde putten met een waterdichte bodem. Bovendien werd inpandig een waterput aangetroffen. In deze hoek heeft waarschijnlijk de keuken van het huis gelegen. De waterbergingen waren aan het eind van hun gebruik volgestort met huisafval. In twee gevallen bleek dat typisch ‘horeca’ afval uit het begin van de 20e eeuw. Waarschijnlijk resten uit de pensionperiode. Het ging om meer dan 40 ‘limonade’ glazen, kopjes, schotels, schalen, borden, en dergelijke. De fabrieksmerken op sommige van de kopjes en schotels bevestigen deze veronderstelling. In de derde waterberging, buiten de uiterste zuidoosthoek van het huis, zat afval uit een heel andere periode. Dit waren vooral vondsten uit het eind van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw. Kortom: voorwerpen uit de tijd van Van Kins bergen. Het gaat om meer luxe glaswerk en porselein, maar ook om luxe etensresten zoals oesters. Een belangrijk deel van de vondsten bestaat uit het vroegste industrieel gemaakte aardewerk en porseleinen borden en schotels van rond 1825 van Engelse makelij. Het typische Nederlandse aardewerk uit Maastricht, waar men rond 1836 begon met de productie, ontbreekt.
Rondom de stad
04-2009 binnenwerk.indd 168
31-07-2009 14:57:17
Afb. 7 Ruime belangstelling van pers en publiek. Opnamen door TV Apeldoorn.
Opvallend is dat het er op lijkt dat een aantal van de schotels na het bakken en glazuren pas beschilderd is. Bovenglazuurbeschildering is de oudste vorm van beschildering op industriĂŤle keramiek. Later in de 19e eeuw werd de beschildering onder het glazuur aangebracht wat de decoratie minder gevoelig voor slijtage maakte. Ietwat ongelukkig was dat de ontdekking van deze bovenglazuurdecoratie plaatsvond toen bij het restaureren van de vondsten de goudverf van het aardewerk deels achterbleef op de gebruikte tape. De opgraving van de putten leverde aldus tastbaar huisraad op uit verschillende perioden van het landhuis.
Daarnaast zal het verhaal van Welgelegen op de zijgevel van het woonblok verbeeld worden. Zo is gebleken dat de archeologie niet alleen de wetenschap dient maar dat ook de interesse van, in dit geval, de Apeldoornse bevolking voor het verhaal van een plek of van een voormalige bewoner aanleiding kan zijn om archeologisch onderzoek uit te voeren. Want wat maakt dat verhaal beter aansprekend dan de tastbare overblijfselen die de archeoloog aan het licht brengt?
Verhaal bewaard Dat er inderdaad maatschappelijke interesse is voor dit archeologisch onderzoek bleek onder andere uit de ruime belangstelling tijdens de snel georganiseerde open dag. Veel Apeldoorners bleken, nieuwsgierig gemaakt door aandacht bij lokale radio, tv en krant, zeer geĂŻnteresseerd in deze tastbare historie. Zelfs zo dat de werkgroepsleden de geplande sluitingstijd ruim moesten oprekken om de belangstellenden niet teleur te stellen. De vondst van de resten van het landhuis liet ook de projectontwikkelaar niet onberoerd. De eerste bewoners van de huizen kregen bij de opening een kistje met daarin een baksteen van het landhuis.
Janneke Zuyderwyk J.Zuyderwyk@apeldoorn.nl
Chris Nieuwenhuize awa.apeldoorn@gmail.com
Noten 1 Chris Nieuwenhuize is veldwerkleider bij de Archeologische Werkgroep Apeldoorn (AWA), onderdeel van AWN-afdeling 18; Janneke Zuyderwyk werkt als archeoloog bij de gemeente Apeldoorn. 2 Simons 1998. 3 Hardonk 2007. Literatuur Hardonk, R., 2007 (geschreven 1971): Admiraal Jan Hendrik van Kinsbergen, zeeheld en Apeldoorns weldoener, Apeldoorn. Simons, I., 1998: Het testament van Welgelegen, een landgoed in Apeldoorn, Apeldoorn.
Rondom de stad
04-2009 binnenwerk.indd 169
|
169
31-07-2009 14:57:19
Literatuurrubrieken
Recensies Ad Maas en Janus Jochems (red.), De Peutingerkaart en de Lage Landen (SEM-reeks Vergeten verleden, deel II). Breda 2007. ISBN 978-90-6728-209-3. Zw./w.-ill., 140 pag., kaartbijlage. ISBN 978-90-6728-209-3.
Af b. 1 De Peutinger kaart. Cover van het besproken boek.
170
|
Er zijn weinig historische documenten die zo tot de verbeelding spreken als de Peutingerkaart. Het is een kaart die in oorsprong dateert uit de Romeinse tijd en het hele keizerrijk afbeeldt. Sinds de ontdekking zijn tal van vragen gerezen. Onderzoek heeft een hoop van die vragen beantwoord, maar andere juist weer doen opborrelen. Reden genoeg voor het houden van een symposium, in 2006 georganiseerd door Studiekring Eerste Millennium (SEM). Deze club is ontsproten uit de kringen van Albert Delahaye. De studiekring zet zich af tegen de klakkeloze aannames van Delahaye – en vooral zijn agressieve manier van communiceren – en probeert op een wat meer rationele manier om te gaan met grote vraagstukken uit de eerste donkere eeuwen van onze jaartelling. Het is een sympathieke club die net als de AWN vooral bestaat uit toegenegen amateurs. Ik vond het dan ook een eer om hier een lezing te mogen geven over het stukje limesweg tussen Nijmegen en Xanten. Het was de bedoeling dat alle lezingen in schriftelijke vorm terecht zouden komen in bovengenoemd boek. Toen echter duidelijk werd tussen welke artikelen mijn bijdrage zou komen te staan, sloeg de schrik toe. Bang voor de kritiek en hoon van collega’s, trok ik mijn bijdrage terug. Beetje laf, dat zeker. Ook een andere spreker, Hans Joosten, trok zijn bijdrage over de limes in Utrecht en Zuid-Holland terug. Resultaat is dat het boek wordt gedomineerd door bijdragen uit de alternatieve hoek. Zo probeert Joep Rozemeyer ons er van te overtuigen dat de limesweg vanuit Nijmegen niet in Katwijk eindigt, maar in Antwerpen. Aardig geprobeerd, maar volstrekt achterhaald en
geheel in Delahaye-traditie de laatste archeologische stand van zaken negerend. De weg is immers op verschillende plaatsen teruggevonden, natuurlijk in Leidsche Rijn en Valkenburg, maar bijvoorbeeld ook in Katwijk en Woerden1. Rozemeyer heeft een jaar of tien geleden zijn manuscript aangeboden aan Westerheem, wij moesten toen als redactie met dezelfde argumenten zijn inzending weigeren. Niet goed genoeg voor Westerheem, maar nu wel verschenen in een boek. Dat stemt tot nadenken. Maar het wordt nog erger. Hans Kreijns probeert al puzzelend en rekenend Traiectum te laten samenvallen met Maastricht, waardoor hij de limesweg vanaf Nijmegen weer zuidwaarts laat afbuigen richting Aken. Nog bonter wordt het door Guido Delahaye – inderdaad, de zoon van. Hij fulmineert net als zijn vader tegen de gevestigde Nederlandse wetenschap. Nu is die wetenschap niet heilig en het is goed dat er mensen zijn die daar kritische vragen over stellen, maar om nu gelijk de botte bijl te hanteren is ook niet echt constructief. Ook hier weer geen enkel oog voor de resultaten van archeologisch onderzoek van Romeins Nederland. En ja hoor, we konden er op wachten, in het volgende hoofdstuk wordt zelfs beweerd dat de Peutingerkaart een vervalsing is en dat de hele Romeinse geschiedenis domweg is verzonnen door kwaadwillende Middeleeuwers. Gelukkig zijn twee bijdragen wat minder zweverig, hoewel Hans Wijffels er ook heel wat wiskundig gegoochel voor nodig heeft om te stellen dat Lugdunum niet voor de kust van Katwijk lag, maar bij de Maasmond. Het meest degelijke artikel is van Willem Bruijnesteijn van Coppenraet, die zijn betoog over Romeinse reisgidsen opent met een opmerking over Delahaye: ‘…ik kon niet anders concluderen dan dat zijn opvattingen volkomen
Literatuurrubrieken
04-2009 binnenwerk.indd 170
31-07-2009 14:57:20
onhoudbaar waren.’ Dat geeft tenminste blijk van enig reflectievermogen. Het is spijtig dat een sympathieke club als Studiekring Eerste Millennium niet meer wetenschappelijk gewicht in de schaal kan leggen, althans bij dit project. Het boek heeft – behalve enige vermakelijkheidswaarde – eigenlijk niets wezenlijks toegevoegd aan de kennis van en discussie over de Peutingerkaart. Integendeel, er wordt vooral een hoop onzin beweerd, wat de discussie alleen maar vertroebelt. Jammer. Paul van der Heijden 1 Müller, A & J. v.Doesburg. Een archeologisch onderzoek naar een toevalsvondst in Katwijk-De Zanderij. De opgraving van de ‘Romeinse weg’ in oktober 2005. RAM-rapport 162, 2008. Alma, X., E. Blom & W. van Zijverden. Romeinse weg te Woerden-Breeveld. ADCrapport 1599, 2009. * * *
Richard Wrangham, Koken, over de oorsprong van de mens, Nieuw Amsterdam 2009. ISBN 978-90-468-0568-2. 272 pag., € 19,95. Veel wetenschappers hebben zich al gebogen over de vraag waarom de mens zich ontwikkelde tot mens, met verre afstand tot de andere (mens)apen. Primatoloog Richard Wrangham meent het antwoord op deze vraag te hebben gevonden en ook wanneer en hoe dat gebeurde. De mens ging koken! Daarom was er meer voedsel beschikbaar, dat eenvoudiger en beter te verteren was. Waardoor de mens beschikbare energie aan de groei van de hersenen kon besteden, in plaats van het overleven pur sang. Dit is een heel korte samenvatting van Wranghams kookhypothese. Volgens hem veranderden hierdoor niet alleen onze hersenen, maar ook onze tijdbesteding en ons sociale leven. Hoe onderbouwt Wrangham zijn stelling? Even de feiten zoals ze gepresenteerd worden op een rij: a. 2,6 miljoen jaar geleden maakten onze voorouders in Ethiopië stenen werktuigen. Dat was toen iets heel nieuws. b. 2,3 miljoen jaar geleden duiken de eerste sporen op van een nieuwe soort: de homo habilis. Deze habilis lijkt ongeveer even klein te zijn als voorganger australopithecus. Men vermoedt dat de habilis de maker van de eerste werktuigen is, zijn
hersenen zijn tweemaal zo groot als die van de hedendaagse mensaap. c. Zo rond 1,9 en 1,8 miljoen jaar geleden kwam een tweede stap: sommige habilinussen (zoals ze in het boek genoemd worden) evolueerden tot de Homo erectus. d. Meer dan een miljoen jaar later ontstaat dan de Neanderthaler. Wrangham spitst de vraag naar onze oorsprong toe op de krachten die de Homo erectus uit zijn australopithecus-voorouders deed evolueren. Het is voorstelbaar dat het eten van de gejaagde prooi, vlees, verschillende menselijke kenmerken bevorderde, zoals het kunnen afleggen van grote afstanden, de ontwikkeling van grotere lichamen en een toenemende intelligentie en samenwerking. Deze theorie voor ‘man the hunter’ vindt de primatoloog uit Harvard onvolledig. Uit antropologische context concludeert hij dat het vooral de vrouwen zijn die verzamelen, en zodoende pakweg de helft van het beschikbare aantal calorieën voor de groep inbrengen. De jacht mislukt wel eens, gelukkig is er dan de vegetarische hap. De vraag luidt dan: wanneer en waarom ontstond het verzamelen van voedsel? En ruilde men vlees voor groenvoer? Habilis laat volgens Wrangham zien dat tijdens de ontwikkeling van aap naar mens twee veranderingen optraden, met een tussenpoos van honderdduizenden jaren. Het eten van vlees vindt Wrangham een uitstekende verklaring voor de eerste overgang, de evolutionaire sprong in de richting van de mens. Maar het verklaart volgens hem niet de tweede sprong, die van habilis naar erectus. Op dit punt maakt Wrangham zelf een enorme sprong in zijn boek: ‘wat een geluk dat er vuur op aarde is’! Er volgt een pakkende beschrijving van de zegeningen van vuur. En inderdaad, we zouden onze wereld van nu nauwelijks zonder brandstof en de daaruit voortvloeiende energie kunnen voorstellen. De beheersing van het vuur impliceert echter niet direct het bereiden van voedsel. Daarvoor moet je weten wat vuur met voedsel doet. Je moet ontdekken dat sommige voedselsoorten rauw oneetbaar, maar gaar eetbaar zijn, gemakkelijker verteerbaar, en minder aan bederf onderhevig. Even afgezien van de smaak. Ongetwijfeld heeft die ontdekking plaats gevonden. Maar wanneer? Wrangham stelt dat de overgang van habilis naar Homo erectus het beginpunt was. “Wij mensen zijn kokende apen, wezens van het vuur.” Wrangham schaart de habilis liever (nog) niet onder de mensen, pas het koken maakt de mens. De spijsvertering van het mensengeslacht Homo is aan gekookt voedsel aangepast. De erectus heeft kleinere kaken en tanden dan zijn voorganger. Wrangham ziet dat
Af b. 2 Koken, over de oorsprong van de mens. Cover van het besproken boek.
Literatuurrubrieken
04-2009 binnenwerk.indd 171
|
171
31-07-2009 14:57:21
als een bewijs voor toegenomen beschikbaarheid van energie uit voedsel. Dat leidde weer tot grotere hersenen, een groter lichaam met kleinere ingewanden. Waardoor de Homo erectus in staat zou zijn om nieuwe leefgebieden te koloniseren. Het koken van voedsel is vervolgens ook een goede verklaring voor de ontwikkeling van de leefgemeenschap, paarvorming van mannen en vrouwen, waarbij de man jaagt en beschermt, de vrouw kookt. Een strikte taakverdeling met vaste eetmomenten. De vraag is natuurlijk of we hier niet te maken hebben met een staaltje 20e-eeuwse projectie naar het verleden. Bij gebrek aan archeolo gische bewijzen, is het aantrekkelijk de culturele antropologie in te schakelen. Veel anekdotische bewijsvoering met voorbeelden uit alle tijden en werelddelen moeten de lezer overtuigen. Helaas ontbreken voorbeelden die Wranghams argument níet ondersteunen, zoals de ‘shoreside’ theorie, waarin de consumptie van weekdieren, schaaldieren en vis als motor achter de evolutie van de mens bepleit wordt. Dit voedsel is rijk aan jodium, selenium, zink en omega-3-vetzuur (DHA), onmisbare elementen voor de ontwikkeling van hersenen. Wrangham is wellicht verliefd op zijn eigen theorie geworden. Dan vind je altijd wel bewijs voor een hypothese. In de 31 pagina’s tellende literatuurlijst ontbreekt Karl Popper opvallend. Zo blijft dit boek voorlopig niet meer dan een interessant gedachtenexperiment. Lizet Kruyff * * *
Rias Olivier e.a. (red.) Het Flaauwe Werk. De zee geeft, de zee neemt. Historische Vereniging De Motte, Ouddorp 2008. ISBN 978-90-805116-3-7. Geb. A4-formaat, 184 blz. € 24,50.
Af b. 3 Het Flaauwe Werk. Cover van het besproken boek.
172
|
Historische Vereniging voor Goeree-Overflakkee De Motte bestaat 40 jaar en dat wordt gevierd, onder meer door het uitgeven van dit boek. Het Flaauwe Werk (hierna ‘HFW’), iets ten noorden van Ouddorp, was eeuwenlang een zwakke plek in de kustverdediging. Omstreeks 1750 legde men hier een dijk aan met een minder steile, een ‘flauwere’ helling dan tot dan toe normaal, vandaar de naam. Diverse keren moest de kust hier ingrijpend worden versterkt, nadat de zee weer eens toesloeg. Bekende waterstaatkundigen als Cruquius, Blanken en Caland bezagen deze zwakke schakel dan ook met zorg. Juist door
het voortdurend verschuiven van kust en dijk is deze plaats ook in historisch en archeologisch opzicht interessant. Rias Olivier en zijn broer Leen verzamelden hier een enorme hoeveelheid voorwerpen die getuigen van wat mensen hier tussen ca. 1400 en 1950 achter moesten laten of verloren. Eigenlijk was dit een, zo niet de belangrijkste, reden om in 1969 samen met anderen De Motte op te richten, zo legt voorzitter Pau Heerschap in zijn voorwoord uit. Hierna legt Jans Hoving de waterstaatkundige historie van HFW bloot, waarna Olivier vertelt wat er hier is gevonden. Ongeveer de helft van zijn 13 hoofdstukken verscheen eerder in meer of minder gewijzigde vorm in De Ouwe Waerelt, het orgaan van De Motte. Na een inleiding die nog eens duidelijk maakt hoe dynamisch dit deel van de kust steeds is geweest, komen we bij de archeologische zaken. Hij maakt duidelijk dat hier geen sprake was van opgraven, maar van een continu inspecteren van strand en duinen en dat bijna 50 jaar lang. Vooral (bij eb) zichtbare oude cultuurlagen hadden zijn belangstelling. De oudste vondsten zijn 15e-eeuws: een halve Vlaamse zilveren groot, een rekenpenning, een mesbeslag, een fraai zegelstempel uit ca. 1400 met daarop de naam MICHIEL RVTER en een graapje van rood aardewerk. Op kusten spoelt veel aan, soms ook lijken. Die werden geregistreerd en zo weten we dat in de 18e eeuw op heel Goeree ongeveer 300 ‘drenkeldoden’ aanspoelden. In 1823 legde men er op HFW zelfs een aparte begraafplaats voor aan. Op een kaart uit 1916 echter al weer verdwenen, op en bij de lichamen die op HFW aanspoelden, werd soms geld gevonden, in enkele gevallen tamelijk veel. Ook deze munten nam Olivier mee in zijn hoofdstuk ‘Klinkende munt’. Een bijzondere vondst kwam uit een afvalput: een Neurenbergs sluitgewicht (18). Maar Olivier vond veel meer: 622 munten, 80 loden kogels, 12 horlogesleutels, 160 knopen, 50 gespen, 80 haken en 100 ogen, 14 pijpenkrabbers, 40 (gordijn)ringen, 1700 spelden. Ook het hoofdstuk over de restcategorieën is de moeite waard. Alle voorwerpen van belang zijn in het boek afgebeeld en besproken. Olivier vertelt wat HFW voor hem betekende en nog betekent. Andere auteurs besluiten het boek. Jeroen Rijpsma maakt duidelijk hoe de Duitse kustverdediging op en rond HFW was georganiseerd en Kees van Rixoort brengt 1953 dichtbij door zijn verhaal over Riet Hoek die hier toen als kind woonde. Ten slotte vertelt Sylvia Kodde wat er bij de laatste dijkversterking in 2007-2008 gebeurde, waaruit ondergetekende opmaakt dat voorlopig weinig meer zal worden toegevoegd aan de in dit boek beschreven vondsten.
Literatuurrubrieken
04-2009 binnenwerk.indd 172
31-07-2009 14:57:22
Auteurs en uitgever maakten er een mooi boek van. Het is goed leesbaar en zeer ruim voorzien van illustraties, waaronder veel en duidelijke af beeldingen van de gevonden voorwerpen. Dankzij het grote formaat van het boek komen die goed tot hun recht en maken ze het boek tot een naslagwerk. Liefhebbers van oude kaarten komen goed aan hun trekken, want bijna alle hoofdstukken worden voorafgegaan door kaartmateriaal over HFW en naaste omgeving. Wanneer we bovendien constateren dat er maar heel weinig aan de ogen van de eindredactie ontsnapte, mag de conclusie zijn dat De Motte voor een fraai jubileumboek zorgde. Jan Coenraadts * * *
Annemarieke Willemsen, Dorestad. Een wereldstad in de Middeleeuwen. Zutphen 2009. ISBN 978.90.5730.627.3. Geb., geïll., 191 pag., € 29,95 Dorestad is met afstand de grootste opgraving van een middeleeuwse stad in Europa. De eerste opgravingen vonden halverwege de 19e eeuw plaats, de laatste vorig jaar. Na ruim
anderhalve eeuw opgravingen wordt het vondstenmateriaal nu voor het eerst op toegankelijke wijze gepresenteerd in het boek Dorestad, een wereldstad in de Middeleeuwen. Het boek verscheen ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Conservator dr. Annemarieke Willemsen dook in de geschiedenis van de opgraving én van Dorestad zelf. De lezer krijgt op meeslepende wijze een beeld van weggeregende opgravingsjaren, zomers van grote droogte, spectaculaire vondsten als de beroemde fibula, en geploeter met grondsporen, onversierd aardewerk en skeletresten. Haast ontroerende plaatjes van spinklosjes en importglaswerk, kralen, schrijfgerei en ploegschoenen brengen het dagelijks leven van de bloeitijd in de 9e eeuw dichtbij. De hoofdstukindeling volgt de thema’s van de tentoonstelling. Over het leven in de stad, de stedelingen en hun graven. Over de haven, de bloeiende internationale handel en de markt. Soms blijft het boek een beetje aan de oppervlakte zweven vanwege simplificaties over bijvoorbeeld de handelsrelaties. Maar dat doet weinig afbreuk aan de prachtige presentatie van het vondstenmateriaal, met schitterende foto’s, waarmee eindelijk recht wordt gedaan aan dit spannende deel van de vaderlandse
Af b. 4 Schoolplaat van J.H. Isings ‘De Noormannen voor Dorestad’ uit 1927. Uit: Dorestad, een wereldstad uit de Middeleeuwen.
Af b. 5 Dorestad. Cover van het besproken boek.
Literatuurrubrieken
04-2009 binnenwerk.indd 173
|
173
31-07-2009 14:57:24
Af b. 6 Gouden triëns of tremissus, geslagen in Dorestad, met de naam van muntmeester Madelinus. Uit: Dorestad.
geschiedenis. Want Dorestad heeft sinds de herontdekking in de 19e eeuw altijd zeer tot de verbeelding gesproken. Vooral omdat de stad tien eeuwen van de kaart was gewist. Was dat de schuld van de Vikingen? Lagen er andere oorzaken aan ten grondslag, zoals overstromingen of verzanding van de riviermond? In de 10e eeuw was de wereldstad verdwenen. Wat volgde was Wijk, in 948 omschreven als een ‘villa’ ofwel zelfstandig landbouwbedrijf. De internationale handel bleek naar andere plaatsen uitgeweken, zoals Tiel en Deventer. Het laatste hoofdstuk omhelst de beeldvorming in (kinder-)boeken en geschiedenis. Het bekendst is wellicht de schoolplaat van J.H. Isings ‘De Noormannen voor Dorestad’ uit 1927. Op de voorgrond een stoere Viking met fantasiehelm, op de loopplank van zijn nadrukkelijk aanwezige schip. De buit ligt hoog opgetast in het ruim. De stad brandt, de Vikingen marcheren, meer geroofde schatten worden juichend aangedragen. De details van de prent kloppen niet, de sfeer past niet meer in het huidige beeld van Dorestad. Dankzij de opgravingen weten we beter: van grote branden geen spoor. Het wachten is nu op de complete publicatie, die waarschijnlijk zo langzamerhand een epische omvang krijgt. Lizet Kruyff * * *
Lukas Koops, Het geheim van het grootste hunebed, Discussies over archeologie (deel IV in de Hunebeddereeks). Bedum 2008. ISBN 978-90-5294-445-6. Geïll., 48 pag., € 8,95. In 1983 verzamelt een tiener wat scherfjes uit een hunebed in een doosje en krijgt de wind van voren wanneer hij ermee naar het Drents
174
|
Museum stapt. Uiteindelijk komt het doosje bij het Hunebedcentrum terecht en bestudering ervan leidt tot bijzonder interessante informatie. Zo blijkt in het grootste hunebed van Nederland in de Bronstijd een na-bijzetting te hebben plaatsgevonden, ruim 2000 jaar na de bouw van het hunebed. Luuk Koops gaat op onderzoek uit naar wat zich nu precies in 1983 heeft afgespeeld. Het verhaal laat zich lezen als een spannende detective. Al snel belandt de auteur in de discussie wel of niet opgraven. Opgraven is vernietigen, maar niet opgraven leidt niet automatisch tot behoud. Sinds 1968 is er in Nederland geen hunebed meer groots onderzocht. Nu hebben we mankracht en faciliteiten, nu ook moeten we ons draagvlak bij het brede publiek vasthouden. Er is geen enkele garantie dat ook ons nageslacht in die positie zal verkeren. Momenteel wordt er door betrokkenen dan ook druk gediscussieerd over de vraag of het niet weer eens tijd is voor een opgraving. Nederlandse archeologen hebben in september 2008 op initiatief van het Hunebedcentrum deelgenomen aan een opgraving van een hunebed in Zweden, in de buurt van het plaatsje Falköping. Mede hierdoor is de discussie in de Nederlandse 'hunebed-wereld' over nut en noodzaak van het opgraven van hunebedden ook weer losgebarsten Wat betreft de directeur van het Hunebedcentrum Borger, Hein Klompmaker, is het hoog tijd dat er weer eens een Nederlands hunebed wordt onderzocht: "Archeologie is gebaat bij een opgraving van één hunebed per generatie, om te beginnen met dat van Borger". Wijnand van der Sanden, provinciaal archeoloog in Drenthe, is het daar echter niet mee eens. Hij meent dat opgraven het vernietigen van het bodemarchief is en dat de onderzoeksmethoden van archeologen eerst moeten verbeteren. Met plezier heb ik het boekje van Koops gelezen en voor wat betreft de discussie sluit ik mij graag aan bij het advies dat Leo Verhart in zijn column in het vorige nummer van Westerheem geeft: “……maar toch denk ik dat een hunebedopgraving een geweldige impuls kan zijn voor de vergroting van publieke belangstelling voor archeologie. De media-aandacht die er nu al is bewijst dat. In de discussie over het wel of niet opgraven lijkt mij dat ook een argument om mee te wegen. Wel zou ik in die keuze van een opgraving een belangrijke voorwaarde willen stellen. We werken eerst het niet gepubliceerde oude onderzoek uit. Vermoedelijk levert dat vragen op die met het nieuwe onderzoek mogelijk te beantwoorden zijn”. Gerrit Groeneweg
Literatuurrubrieken
04-2009 binnenwerk.indd 174
31-07-2009 14:57:27
Signalementen M. Polak en T. de Groot (red.), Vondsten langs de Limes (Rapportages Archeologische Monumentenzorg 167). RACM, Amersfoort, 2008. ISBN 978-90-5799130-1. Geïll., 124 pag. In de 90-er jaren heeft de toenmalige ROB enkele grote opgravingen uitgevoerd langs de Limes, waarover sindsdien weinig meer is vernomen: Bunnik-Vechten, Leiden-Roomburg, Valkenburg-Veldzicht en Katwijk-Zanderij. Door een samenhang van omstandigheden is het nooit tot publicatie gekomen. Voor een deel is het materiaal niet eens uitgewerkt, terwijl er aan de andere kant al lang deelrapportages in concept klaar hebben gelegen. In de nu verschenen bundel wordt een 7-tal deelrapportages over Leiden-Roomburg en Valkenburg-Veldzicht samengebracht. Bij de eerstgenoemde locatie gaat het om de oever van de gracht van Corbulo, Romeins aardewerk, leer, munten en botanica. Voor Valkenburg-Veldzicht om Romeins aardewerk en de graffiti daarop en de munten.
F. Caignie, Majolicategels uit de SintAugustinuskerk (Rapporten van het Stedelijk Informatiecentrum archeologie & monumentenzorg 3). Antwerpen, september 2008. Geïll., 33 pag., bijlagen. Te downloaden in PDF-format op www. tegels-uit-antwerpen.be/sintaugustinus/ Bij het archeologische onderzoek in en om de Augustinuskerk in Antwerpen is men op een grote hoeveelheid pottenbakkersafval van één of meer majolica-ateliers gestuit. Het oudste materiaal dateert uit het eerste kwart van de 16e eeuw, de einddatum is 1615-1618 wanneer de kerk wordt gebouwd. Het ensemble omvat dan ook nagenoeg de gehele productieperiode van Antwerpse majolica. Uit de misbaksels zijn 115 tegels en tegelfragmenten verzameld, bestaande uit wand-, vloer- en tableautegels. De rapportage beschrijft de vondsten en plaatst de daarop aangebrachte decoraties in een bredere context. * * *
Kieron Tyler, Ian Betts and Roy Stephenson, London’s delftware industrie. The tin-glazed pottery industries of Soutwark and Lambeth (MOLAS monograph 40). Museum of London, 2008. ISBN 978-1901992-76-2. Geïll., 138 pag., £ 15,95. Omstreeks 1570 gaat ook in Londen de productie van majolica van start. Deze loopt door tot 1846. Deze rijk geïllustreerde publicatie is het resultaat van archeologisch onderzoek naar verschillende majolicabakkerijen op de zuidoever van de Thames. Opvallend zijn zowel de overeenkomsten als de verschillen in vorm en decoratie van het materiaal van de Antwerpse en vroege Nederlandse majolicabakkers.
Af b. 7 Oor met reliëfversiering van een witte gladwandige kan, Romeins, bodemvondst LeidenRoomburg 19951997. Uit: RAM 167.
* * *
M. Bergmeijer, Analyse Bezoekersenquete Limyrint. Provincie Utrecht, november/december 2008. In het najaar van 2008 is in een maïsveld op het zuidelijke deel van het castellum Fectio het Limyrint uitgezet: een maïsdoolhof met een ontdekkingstocht voor kinderen van 6-12 jaar. Men heeft daartoe de plattegrond van het zuidfront van het legerkamp in de begroeiing
Literatuurrubrieken
04-2009 binnenwerk.indd 175
|
175
31-07-2009 14:57:27
het overgrote deel van de niet eerder gepubliceerde opgravingen uit de jaren 1967-1992 worden opgenomen. Nummer 2 ontbreekt niet, want als zodanig wordt de dissertatie van Prummel uit 1983 over archeozoölogische aspecten van Dorestad aangemerkt (Nederlandse Oudheden 11). Het nu verschenen 3e deel beschrijft de opgravingresultaten van een viertal sites aan de Hoogstraat in Wijk bij Duurstede gedurende de eerste helft van de 70-er jaren van de vorige eeuw. Uitgebreid wordt aandacht besteed aan het vondstmateriaal. Helaas blijkt het niet mogelijk om concentraties van aardewerkscherven te linken aan activiteiten op dezelfde locatie. De oudste sporen zijn op basis van 14C-metingen gedateerd in de 5e eeuw, het hoogtepunt valt tussen globaal 670 en 900. Sporen uit de 10e eeuw zijn nagenoeg afwezig. * * * Af b. 8 Majolica van The Pickleherring Pothouse (circa 16181723), Southwark, London, imitatie Chinees porselein. Uit: London’s delftware industrie.
uitgespaard, compleet met poort en torens. Niet minder dan 3.812 volwassenen en kinderen hebben het project in Bunnik bezocht. Door middel van een enquête is een onderzoek ingesteld naar leeftijd, herkomst, groepsverband en wijze van vervoer van de bezoekers. Ook het bereik van de verschillende PR-tools is gemeten en hoe men het project waardeert. Daarnaast zijn de bezoekers ook in de gelegenheid geweest om zelf ideeën aan te dragen. Het project heeft een aantal schoolklassen en vooral jonge gezinnen uit de omgeving aangetrokken. Publiciteit in de lokale pers blijkt van essentieel belang te zijn. Opvallend is, dat het merendeel van de bezoekers niet wist dat Limyrint op de plaats van Fectio lag. Het amusementsgehalte lijkt daarmee de belangstelling voor de archeologie in belangrijke mate te overstijgen. * * *
W.A. van Es en W.J.H. Verwers (with contributions by J. van Doeburg, H. Enno van Gelder (†) and C. Isings, Excavations at Dorestad 3. Hoogstraat 0, II-IV (Nederlandse Oudheden 16). RACM Amersfoort 2009. ISBN 978-90-5799127-1. Zw./w.ill., 383 pag. met 22 kaarten in afzonderlijke portfolio, € 34,50. Bijna 30 jaar na het verschijnen van Excavations at Dorestad 1 is nu Excavations at Dorestad 3 verschenen. Nummer 4 hebben we nog tegoed, daarin zal
176
|
Christiaan Schrickx en Guus van den Berg, Vrome Vrouwen in Blokkers Bethlehem. Archeologisch en historisch onderzoek naar het zusterklooster Bethlehem (1475-1573) in de Bangert en Oosterpolder, Blokker, gemeente Hoorn (Hoorn onder ons, nr. 4). Gemeente Hoorn, 2009. Deze zes pagina’s tellende brochure bevat de ‘highlights’ van het historisch en archeologische onderzoek naar het verdwenen klooster Bethlehem bij Blokker. Bij de opgraving zijn de resten van diverse gebouwen, een tweetal bruggen en de kerkhofommuring aangetroffen Daarnaast is uiteraard veel vondstmateriaal geborgen. De brochure vormt een voorproefje op het boek over het klooster dat volgend jaar zal verschijnen. * * *
R.A.J. Niemeijer (met een bijdrage van C. van Pruissen), Bergen op Zoom – Paradeplaats: Een bijzonder vondstcomplex met mini-amforen (Auxiliaria 9). Nijmegen 2009. ISBN 978-90-77744-09-3. Geïll., 47 pag., € 15,--. Bij archeologisch onderzoek achter de Grote Kerk in het hart van Bergen op Zoom is men enkele jaren geleden op een pakket spierwit zand gestuit, dat dan de vulling blijkt te zijn van een ven of andere ondiepe laagte aan de voet van de kerkheuvel. Het zandpakket bevat materiaal uit 150-250
Literatuurrubrieken
04-2009 binnenwerk.indd 176
31-07-2009 14:57:29
n.Chr. of misschien iets eerder en bestaat uit munten, bouwkeramiek en veel potscherven. Onder de vondsten bevindt zich ook een fragment van een beeldje dat vermoedelijk de Keltische god Sucellus voorstelt. Vrijwel alle potscherven zijn te herleiden tot meer dan 300 mini-amfoortjes, grotendeels van lokale herkomst. Het grote aantal gelijksoortige kruikjes van niet meer dan 10 à 15 cm hoog lijkt te wijzen op een rituele functie. Ook de context, een klein ven of moerassige laagte waarin de scherven ooit zijn gedumpt, wijst in die richting. Waarschijnlijk zijn de kruikjes kapotgeslagen alvorens men ze in het ven heeft gedeponeerd. Fragmenten van tegulae en imbrices kunnen op de aanwezigheid van een kleine tempel wijzen. Bergen op Zoom ligt in de Romeinse tijd langs de Schelde. Langs deze belangrijke handelsroute liggen dan verschillende heiligdommen, waaraan ook de aan Nehalennia gewijde altaarstenen van Colijnsplaat en Domburg herinneren. Wellicht speelt ook Bergen op Zoom in die tijd een rol in het internationale scheepvaartverkeer. * * *
Archeologie in Limburg (Archeologische Vereniging Limburg), nr. 111, april 2009. ISSN 1384-7538. Zw./w.-ill., 19 pag., € 3,50. Drie artikelen over uiteenlopende onderwerpen. Eerst beschrijft Jo Kempkens een hoogmiddeleeuws goud-email, uitgevoerd in emailcloisonné uit een graf onder de basiliek van Sint-Odilënberg. Dan volgt een artikel van Jörgen Dinnissen, waarin deze fraai weergeeft hoe huis-aanhuis-onderzoek in Melderslo een veelvoud aan archeologische informatie oplevert van wat in Archis is vastgelegd of bij bureauonderzoek naar voren komt. Bij één op de vier woningen in het kerkdorp heeft men aangebeld, in totaal zijn daarbij 364 vondstmeldingen boven tafel gekomen. Het derde artikel is van de hand van Leo Verhart. Hij heeft een doosje fragmenten van Romeins pleisterwerk in handen gekregen en gaat op speurtocht naar de herkomst ervan. Vastgesteld wordt dat het pleisterwerk ooit deel heeft uitmaakt van de grote villa van Simpelveld.
Johann-Sebastian Kühlborn u.a., Rom auf dem Weg nach Germanien: Geostrategie, Vormarschtrassen und Logistik (Internationales Kolloquium in Delbrück Anreppen vom 4. bis 6. November 2004)( Bodenaltertümer Westfalens Bd. 45), Mainz 2008. ISBN 978-3-8053-39315. Geïll., 350 pag., € 24,--. Ik volsta hier met het vermelden van de voor zichzelf sprekende titels van de verschillende bijdragen in deze bundel: • 2000 Jahre Römer in Anreppen. Öffentlicher Festvortrag • Die Lippetrasse – Stand der archäologischen Forschungen während der Jahre 1996 bis 2006 in den augusteischen Lippelagern • Die Wetterau- und die Lahntrasse. Stand der archäologischen Forschungen • Stand der archäologischen Forschungen zu den römischen Vormarschtrassen und Befestigungsbauten in Österreich • Die Marschtraße – Stand der archäologischen Forschungen • Gab es ein frühkaiserzeitliches Militärlager in Mähren? Einige Bemerkungen zu den Baustrukturen auf der Flur MušovNeurissen zehn Jahre nach den Notgrabungen • Archäologische Indizien für römische Militärlogistik am Beispiel der Funde aus Anreppen • Die Waagtrasse in der Slowakei. Eine Vormarschroute der Römer während der Markomannenkriege?
Af b. 9 Komfoor 1600-’25, witbakkende aardewerk, mangaan- en koperoxyde, loodglazuur, herkomst Saintonge (F). Bodemvondst Middelburg. Uit: Zeeuws Erfgoed.
* * *
Literatuurrubrieken
04-2009 binnenwerk.indd 177
|
177
31-07-2009 14:57:31
• The Roman Fort at Obrezje and Augustan Military Activity in the Sava Valley in Slovenia • Römische Geostrategie im Germanien der Okkupationszeit • Integrum equitem equosque ... media in Germania fore: Der Germanicusfeldzug im Jahre 16 n. Chr. • Zur Strategie und Logistik römischer Vorstöße in die Germania: Die Tiberiusfeldzüge der Jahre 4 und 5 n. Chr. • Die Bedeutung und Funktion von Wasserwegen für die römische Heeresversorgung an Rhein und Donau in der frühen und hohen Kaiserzeit • Der römische Stützpunkt bei Hedemünden an der Werra/Oberweser. Aspekte seiner logistischen Ausrichtung im Rahmen der augusteischen Germanienvorstöße * * *
ErfgoedBrief Breda 11, voorjaar 2009. Nieuwsbrief Monumentenzorg en archeologie gemeente Alkmaar nr. 27, april 2009. Zeeuws Erfgoed, 8e jrg., nr. 02, juni 2009 Zutphen MoNUmentaal. Nieuwsbrief monumentenzorg, archeologie en bouwhistorie in de gemeente Zutphen, juni 2009, nr. 18 Monumentenzorg en archeologie (gemeente Gouda), nieuwsbrief nr. 33, juni 2009. Culturele planologie is een belangrijk uitgangspunt van de erfgoedvisie van de gemeente Breda en is gericht op het behouden en versterken van de historische identiteit van Breda. De geschiedenis van een locatie kan de inspiratiebron zijn voor nieuwe ontwikkelingen, zodat toekomst en verleden samenvloeien. In de ErfgoedBrief wordt de nieuwe manier van werken toegelicht. Met behulp van oude en nieuwe opgravingsresultaten, prenten en kaarten weet Peter Bitter meer inzicht te scheppen in vorm en ligging van delen van 16e eeuwse en jongere stadsmuren en –poorten van Alkmaar. Dik Boon, bouwhistoricus bij de gemeente Amsterdam beschrijft in de nieuwsbrief van Alkmaar een merkwaardige keldervloer, opgebouwd uit evenwijdig aan elkaar lopende gootjes en afgedekt door plavuizen. Of de constructie heeft gediend om droge voeten te houden, of verband houdt met een ambachtelijke bedrijvigheid is niet helemaal duidelijk. In de vaste rubriek ‘Bijzondere bodemvonds-
178
|
ten’ tenslotte toont Karin Beemster enkele faience borden uit Alkmaar waarop versregels te zien zijn. Meestal maakt zo’n bord deel uit een genummerde serie van zes, met elk één of twee regels. In dit geval vermeldt het ene bord de tekst: “ 3 u voocht maer poocht”. Het complete gedicht waarvan deze versregel deel uitmaakt, is nog onbekend. De tekst op het andere bord luidt: “5 Dan pruylt en baert”. Van die regel wil ik u het complete vers niet onthouden: 1 Een rustigh wijf 2 En haer bedrijf 3 Verheugt den dis 4 Maer als de waert 5 Dan pruylt en baert 6 Soo ist al mis De rubriek ‘Archeologisch Nieuws’ in Zeeuws Erfgoed maakt melding van het succesvolle onderzoek in een bouwput te Arnemuiden; het blad maakt geen melding van de minstens zo succesvolle resultaten van metaaldetectoramateurs, die talrijke fraaie vondsten hebben gedaan in de naar elders vervoerde grond uit dezelfde bouwput. Verder bevat de rubriek nieuws over onder andere de voortgang van het onderzoek van niet minder dan circa 180 stuks vaatwerk uit een late-ijzertijdnederzetting te Grijpskerke. Vanaf eind november 2008 is archeologisch onderzoek uitgevoerd op een bouwterrein nabij het Stationsplein in Zutphen. De oudste vondsten zijn scherven van wikkeldraadpotten (Vroege Bronstijd), een hoeveelheid kuilen paalsporen wijst op een erf uit de Late IJzertijd. In de 13e-14e eeuw verrijst ter plaatse de eerste stedelijke bebouwing in de vorm van de Nieuwstad. Twee delen van de teruggevonden stadsmuur, elk 30 ton zwaar, zijn voorzichtig verwijderd om over een half jaar in de dan gerealiseerde nieuwbouw te worden teruggeplaatst. De nieuwsbrief van de gemeente Gouda opent met een artikel over de archeologische vondsten en plannen in de polder Westergouwe. Mogelijk zijn hier sporen uit Meso- en Neolithicum terug te vinden. Verder in deze nieuwsbrief ondermeer de bouwgeschiedenis van de St.-Janskerk en een bijdrage over enkele bedrijfsgebouwen van de befaamde aardewerk- en tabakspijpenfabrikant Goedewaagen. * * *
Literatuurrubrieken
04-2009 binnenwerk.indd 178
31-07-2009 14:57:31
Af b. 10 Spinklosjes 14e-16e eeuw, roodbakkend aardewerk, steengoed en lood; diameter 1,8 – 3,1 cm; bodemvondsten Dordrecht. Uit: Gevonden!
Vormen uit vuur (Mededelingenblad Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas), nr. 205, 2009. ISSN 0927-748X. In deze uitgave is onder andere een artikel van Nina Linde Jaspers opgenomen over Italiaanse faience uit Nederlandse bodem (1550-1700, pag. 2-31). Zij presenteert daarin de belangrijkste bevindingen uit haar doctoraalscriptie Schoon en werkelijk aangenaam, waarvan in 2010 een Engelstalige handelseditie zal verschijnen. In Vormen uit vuur ligt de nadruk op het indelen van het materiaal in afzonderlijke categorieën en het onderscheiden van de verschillende productiecentra waaruit die categorieën afkomstig zijn. * * *
K. Strœtkvern & D.J. Huisman (eds. In chief), Proceedings of the 10th ICOM Group on Wet Organic Archaeological Materials Conference Amsterdam 2007 (Nederlandse Archeologische Rapporten 37). RACM, Amersfoort 2009, isbn 978.90.5799.139-4. Zw./w.-ill., 772 pag. In September 2007 traden RCAM / NISA op als gastheer voor de tiende conferentie van het comité voor conservering van de Internationale Raad voor Musea (ICOM-CC) met als onderwerp het natte organische archeologisch materiaal. Ruim 100 deskundigen leverden samen hun bijdrage aan ruim 50 voordrachten over de uiteenlopende aspecten van identificatie, karakterisering, conservering, enzovoorts van vooral hout, maar ook van ander organisch materiaal als bot en leer. Veel aandacht is er ook voor het behoud van de Vasa. Zoals bekend is de Vasa een Zweeds oorlogsschip dat op 10 augustus 1628 op haar
eerste tocht net buiten de haven van Stockholm is gezonken en in 1961 is geborgen en geconserveerd. Ook vanuit ons land zijn een aantal interessante onderwerpen aan de orde geweest, zoals de resultaten van het onderzoek naar de bacteriële aantasting van de houten palen waarop de stad Amsterdam is gebouwd ((René Klaassen); degradatieprocessen in situ met als voorbeeld de neolitische knuppelweg in Nieuw-Dordrecht (gemeente Emmen) en de site Swifterbant en tot slot de corrosie van de ijzerverbindingen van een 19e eeuws scheepswrak in de monding van de Oosterschelde en van een vissersboot van omstreeks 1710 in Oostelijk Flevoland (Hans Huisman).
Jan Alleblas en Deborah Paalman (red.)., Gevonden! 50 voorwerpen uit Dordtse bodem. ISBN 978-90-8932-011-7. Geïll., 52 pag. Tot 1 maart zijn in Dordrecht een vijftigtal archeologische voorwerpen te zien geweest, die – vaak samen met iconografische en archivalische bronnen - elk hun eigen verhaal vertellen. Soms zijn het voorwerpen waarvan een hedendaagse tegenhanger ontbreekt, zoals de kwispedoor en het strijkglas, maar in veel gevallen zijn vergelijkbare gebruiks- en siervoorwerpen met dezelfde functie nog steeds in gebruik. Ter gelegenheid van de tentoonstelling is dit boekje verschenen. Fraaie foto’s en sprekende teksten laten zien hoe de 50 voorwerpen in het alledaagse leven van toe en nu een rol spelen. Zo weet Dordrecht met schijnbaar onaantrekkelijke archeologische vondsten de aandacht het grote publiek te trekken door ze elk apart in de schijnwerper te plaatsen en ze herkenbaar te maken met behulp van hun hedendaagse tegenhanger. * * * Literatuurrubrieken
04-2009 binnenwerk.indd 179
|
179
31-07-2009 14:57:32
Nieuwenhuizen, Koos e.a., De Loosdrechtse Porseleinfabriek boven water. Over gebouwen, porseleinproductie en ds De Mol, 1774-1784. Historische Kring Loosdrecht 2007. ISBN 978-90-8038464-4. Geïll,., 184 pag., € 16,--. In 1774 richt Johannes de Mol, predikant en fabrikant een porseleinfabriek op in Loosdrecht. De fabriek is maar kort in bedrijf geweest, tot 1784. Het Loosdrechtse porselein is desondanks een begrip geworden. Tal van musea in binnen- en buitenland beschikken over fraaie voorbeelden van het in Loosdrecht geproduceerde serviesgoed. Het productieproces en de fabriek zèlf raken na 1784 al snel in de vergetelheid. Dat verandert in de zomer van 2000. Dan doen leden van de Historische Kring Loosdrecht met vrijwilligers van de AWN-afdeling Naerdincklant en met medewerking van de archeologische dienst van de provincie Utrecht een onderzoek op de locatie waar ooit de fabrieksgebouwen hebben gestaan. Daar komt van alles tevoorschijn dat aan de vergeten keramieknijverheid herinnert: fundamenten van gebouwen en de oven, sporen van het productieproces en de daarbij gebruikte hulpmiddelen. De resultaten van dat onderzoek zijn in nauwe samenwerking met de Stichting Loosdrechts Porselein in deze publicatie gebundeld. Uitgebreid worden daarin de sporen, de vondsten, de geschiedenis van het 18e-eeuwse Loosdrechtse porselein en het daarbij toegepaste productieproces, beschreven. * * *
Journal for Archaeology in the Low Countries (Amsterdam University Press), volume 1, 2009 Af b. 11 Groot Romeins ‘pincet’ uit Passewaaij. Aanvankelijk meende men hierin een castreertang te herkennen. Stijn Heeren maakt nu aannemelijk, dat het in werkelijkheid een ‘praam’ is. Geklemd op de bovenlip van een paard houdt men daarmee het dier in bedwang. Uit: Journal of Archaeology in the Low Countries.
180
|
Begin mei is de eerste editie van het Journal of Archaeology in the Low Countries (JALC) verschenen. JALC is een gratis toegankelijk elektronisch tijdschrift, waarop men ook een
papieren abonnement kan nemen. Het tijdschrift verschijnt tweemaal per jaar en richt zich op de archeologie van de Lage Landen (het Benedenrijn-gebied). Het wordt uitgegeven door Amsterdam University Press. De redactie wordt gevormd door archeologen uit Nederland en Vlaanderen. Het Journal of Archaeology in the Low Countries wil de wetenschappelijke etalage worden voor de grote en pluriforme archeologische onderzoeksgemeenschap in Nederland. Het eerste nummer bevat de volgende bijdragen: - Nico Roymans en Joris Aarts, ‘Coin use in a dynamic frontier region. Late Iron Age coinages in the Lower Rhine area’; - Leendert P. Louwe Kooijmans, ‘The agency factor in the process of Neolithisation – a Dutch case study’; - Liesbeth Smits en J. van der Plicht, ‘Mesolithic and Neolithic human remains in the Netherlands: physical anthropological and stable isotope investigations’; - Stijn Heeren, ‘New views on the forfex of Virilis the veterinarian: shears, emasculator or twitch?’; - Wouter van der Meer, ‘Harvesting underwater meadows, use of eelgrass (Zostera spp.) as indicated by the Dutch archaeological record’ Verdere info: www.jalc.nl. * * *
Holland’s Duinen. Informatie over het duinenonderzoek in Berkheide, Meijendel en Solleveld, nr. 53, april 2009. ISSN 1384-7373. Geïll., 76 pag. Tussen Den Haag en Monster ligt een smalle strook duingebied, bekend als Solleveld. Behalve als zeewering is Solleveld van belang voor de drinkwaterwinning en –zuivering, terwijl de dicht opeenvolgende afwisselingen zoet-zout, droog-nat, kalkrijk-kalkarm garant staan voor een interessante en gevarieerde
Literatuurrubrieken
04-2009 binnenwerk.indd 180
31-07-2009 14:57:32
flora en fauna. Karakteristiek voor Solleveld is dat het niet louter door weer en wind gevormd is, maar dat het talloze sporen van eeuwenlang gebruik herbergt. In dit cultuurlandschap is door de afdeling Archeologie van Den Haag onderzoek uitgevoerd in een al eerder ontdekt merovingisch grafveld. Daarbij zijn een aantal nieuwe graven ontdekt met sporen van zowel crematie als inhumatie. Verrassend zijn daarbij de vondst van een fraai lijksilhouet, een graf met een uitgebreide wapenset en een voor ons land uniek bootvormig graf. Aan de onderzoekresultaten is ruimschoots aandacht besteed. Zo is omstreeks de jaarwisseling 2004/’05 in het Stadhuis in Den Haag de tentoonstelling ‘Graven in de duinen’ te zien geweest, eind mei 2006 heeft in het Museon in Den Haag de expositie ‘Het Krijgersgraf’ gelopen, terwijl medio 2008 als nummer 10 in de reeks Haagse Oudheidkundige Publicaties het boekje Solleveld; een opgraving van een merovingisch grafveld aan de rand van Den Haag is verschenen (zie literatuurrubrieken Westerheem 2008, 303-304). Vanzelfsprekend kan het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland als belangrijkste eigenaar / beheerder van het duingebied niet achterblijven en dankzij de inspanningen van DZH is onlangs een fraaie recreatiekaart (schaal 1 : 10.000) verschenen en, onder redactie van Frans Beekman en Bert van der Valk, ook deze editie van Holland’s Duinen waarbij Solleveld in een breder kader geplaatst wordt. Naast het archeologisch onderzoek wordt daarin aandacht besteed aan de vorming en exploitatie van dit cultuurlandschap, het beheer ervan en de avifauna. * * *
Archéologie Fluviale en Europe. FranceBelgique-Allemagne-Angleterre-HongrieSlovénie-Croatie-Pologne-Italie-EspagnePortugal et Suisse. Dossiers Archéologie no. 331, janvier-février 2009. Geïll., 94 pag., € 9,50. ISSN 1141-7137. Héél Europa? Neen een klein landje la bas, dat archeologisch onderwateronderzoek zo hoog in het vaandel heeft staan, ontbreekt in deze bundel artikelen over archeologie onder en aan het water. Zoals het overigens opvallend vaak voorkomt dat Nederland een witte vlek vormt op de fraai verzorgde uitgaven van Editions Faton. Wij zakken blijkbaar alleen af naar Frankrijk om daar op het terras en onder een parasol relaxed de zomervakantie door te brengen en hooguit passief wat locale cultuur op te snuiven, maar zeker niet om waar dan
ook binnen het Franse taalgebied onze onderzoeksresultaten te presenteren of te bediscussiëren. Wat daarvan ook zij, door deze glossy uitgave maakt een breed publiek kennis met de veelzijdige aspecten en resultaten van de onderwaterarcheologie in (bijna) heel Europa. * * *
Johann-Sebastian Kühlborn, Oberaden, Stadt Berkamen, Kreis Unna, und Beckinghausen, Stadt Lünen, Kreis Unna (Römerlager in Westfalen, Heft 3). Münster 2008. ISSN 1866-640X. Geïll., 44 pag., € 2,--. In Oberaden, direct ten oosten van Beckinghausen bevinden zich de sporen van een 56 (!) hectare grote militaire nederzetting, daterend uit de jaren 11-9 v.Chr., de jaren waarin het Romeinse leger onder aanvoering van Drusus het gebied doorkruist. Een 12 x 4,5 m groot houten bassin markeert de plaats waar de soldatenlatrines zich hebben bevonden. Tweeëneenhalve kilometer ten westen van dit ooit zo imposante ‘Römerlager Oberraden’, aan de andere kant van Beckinghausen bevinden zich de resten van een kleinere versterking uit dezelfde periode, bekend als ‘Uferkastell Beckinghausen’. De brochure verhaalt de geschiedenis van het archeologische onderzoek dat de afgelopen eeuw op beide locaties heeft plaatsgevonden en de resultaten daarvan. Zij fungeert tevens als bezoekersgids en plaatst de beide nederzettingen in de context van de veldtochten van Drusus. * * *
Rudolf Bergmann, Studien zur Glasproduktion seit dem 12. Jahrhundert om östlichen Westfalen. Landschaftsverband Westfalen-Lippe, Münster 2008. ISBN 978-3-8053-3970-4. Geb., geïll., 158 pag., kaartbijlage, € 16,50. In de winter van 2007 heeft de orkaan Kyrill grote schade veroorzaakt aan de bossen tussen Paderborn en Höxter (D.). Bomen zijn daarbij massaal gesneuveld en tussen de wortels ervan zijn tal van archeologische relicten naar boven gekomen. In dit geval vooral resten van werkplaatsen van glasblazers, die vanouds in deze bossen zijn gelegen. De glasblazers in dit gebied hebben zich vooral toegelegd op de productie van vensterglas. De nu verschenen publicatie, waaraan verschillende Literatuurrubrieken
04-2009 binnenwerk.indd 181
|
181
31-07-2009 14:57:33
Daniel Bérenger en Christoph Grünewald, Westfalen in der Bronzezeit (LWL-Archäologie für Westfalen / der Altertumskommission für Westfalen, Münster 2008. ISBN 978-3-8053-3932-2. Geïll., 180 pag., € 17,50. ‘Westfalen in der Bronzezeit’ is de publicatie die tot medio november 2008 de gelijknamige tentoonstelling in het museum voor archeologie in Herne (D.) begeleidt. De publicatie geeft een beeld van de bronstijdbewoning in Westfalen, geeft een actueel beeld van de onderzoeksresultaten en laat uiteraard een aantal fraaie vondsten zien. Gerrit Groeneweg
Af b. 12 Kaarsenhouder uit Ham-Westhafen, koperlegering, middeleeuws. Uit: Bodenaltertümer Westfalens 46.
deskundigen hun bijdrage hebben verleend, is het resultaat van het onderzoek van archeologsich, archeologisch-geofysisch, archäometrisch en chemisch onderzoek van glasovens en productieafval op niet minder dan 50 locaties, daterend vanaf de 12e eeuw tot omstreeks 1750. * * *
Alfred Galik, Kerstin Pasda und Karlheinz Steppan, Der Siedlungsplatz HammWesthafen (Bodenaltertümer Westfalens 46), Mainz 2008. ISBN 978-3-8053-39513. Twee delen: dl. I met zw./w.-ill. en 218 pag. en dl. II dat een catalogus, afbeeldingen en 7 kaartbijlagen omvat; € 39,--. In de jaren 2001-2003 heeft men de 4,2 ha grote locatie Hamm-Westhafen onderzocht. De site levert sporen op uit de IJzertijd, nederzettingsresten uit de Romeinse periode een vroeg-middeleeuws grafveld en vooral sporen en vondsten uit de Hoge Middeleeuwen. In de nu verschenen dissertatie doet de schrijfster verslag van het onderzoek en plaatst zij de resultaten daarvan in een regionale context. Vooral het onderzoek van het middeleeuwse erf met een 35 meter lang hoofdgebouw, bijgebouwen, kelder en waterputten drukt een belangrijke stempel op de rapportage. De omvang van die gebouwen overstijgt duidelijk die van een normaal agrarisch bedrijf. * * *
182
|
Literatuurrubrieken
04-2009 binnenwerk.indd 182
31-07-2009 14:57:34
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws).
WIU besteedt aandacht aan wat er binnen de AWN-afdelingen gebeurt, in de werkplaats en daarbuiten. Bronnen zijn de diverse periodieken, voor zover aanwezig.
Het Profiel, juni 2009 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) De ledenvergadering in april werd door omstandigheden afgelast en verschoven naar midden juni AWN’ers konden in maart-april assisteren bij een opgraving door Hollandia in Diemen. Het ging om een boerderijterp uit ca. 1200 aan de Ouddiemerlaan, waar de AWN al eerder terpen onderzocht. Gevonden werden o.m. veenplaggen, een fragment van een benen fluitje, een kogelpotscherf met een stempel, een paardenskelet en laat-middeleeuwse haarden. Wesna Mijailovic (lid van Afd. Naerdinclant) vond 16 jaar geleden in Amstelveen een Romeinse munt tussen resten van afgebroken arbeidershuisjes. De munt is in slechte staat en moet nader worden onderzocht. Anton Cruijsheer denkt dat het een follis kan zijn van Constantijn de Grote. Een losse vondst als deze maakt het trekken van verdere conclusies niet mogelijk. Eerder bij de Mariakerk (Diemen) gevonden brokstukken van een sacramentshuisje bleken bij nader onderzoek deels aan elkaar te passen. Het huisje viel mogelijk ten prooi aan de beeldenstormers. Er blijken ook nog fragmenten van raamstijlen te zijn, waarover binnenkort een verslag verschijnt. Natuurlijk was de afdeling tegenwoordig bij de oratie die stadsarcheoloog Jerzy Gawronsky uitsprak in mei als hoogleraar maritieme
en urbane archeologie van de Late Middeleeuwen en vroegmoderne periode aan de UvA. Redacteur Ruus Wiggers gaat in op de ramp die zich in Keulen voltrok met als gevolg o.m. de verdwijning van een groot deel van het Keulse Archief. Het bedrijf dat in Keulen boort, gaat dat ook in Amsterdam doen. Ruud wijst op overeenkomstige situaties in Keulen en Amsterdam. Zo ligt ook het stadsarchief van Amsterdam (in De Bazel) dichtbij de aan te leggen metrolijn. Gelukkig zijn er wat betreft de bodemgesteldheid niet alleen overeenkomsten te constateren, maar ook verschillen...
Af b. 1 Pijpenkop met Mercurius (a) en Neptunus (b); foto: Wim van Horssen (uit Kwadrant).
Werk in uitvoering
04-2009 binnenwerk.indd 183
|
183
31-07-2009 14:57:41
407 Romeinse munten gevonden, daarmee werd het aantal gevonden munten uit Forum Hardiani bijna verdubbeld. De munten zijn veelal in goede staat en de nadruk lijkt te liggen op 90-140 n. Chr. Oud-hoofdredacteur van Westerheem Wim van Horssen heeft nu de handen vrij voor andere zaken en gaat in op een fraaie in Leidschendam (Damplein) gevonden, maar in Gouda gemaakte pijpenkop met een afbeelding van Mercurius (handel) en Neptunus (zeevaart), populair in 18B-19A (afb. 1).
Jaarverslag 2008 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Af b. 2 Theo Nakken in Huissen; foto: Jan Verhagen (uit Jaarverslag 2008).
Af b. 3 Skelet (lme?) van het Masiusplein, Zevenaar; foto: Jan Verhagen (uit Jaarverslag 2008).
184
|
Kwadrant nr. 1, 2009 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) Veel over de jaarvergadering van de afdeling. Er is nog geen opvolger gevonden voor Joanneke Hees, zodat Bram van den Band deze functie waarneemt. Het aantal leden was op 1 januari 128. In deze K. het verslag van de veldwerkleidersvergadering in september. De gemeente Westland sloot een overeenkomst met de gemeente Delft, waardoor de archeologische dienst van Delft voortaan de archeologische werkzaamheden in Westland zal uitvoeren. Genoemd worden de volgende projecten: Heulweg, Kwintsheul/Solleveld, Monster/Geestweg, Naaldwijk/Hoogwerf Naaldwijk/voormalige gemeentehuis, Rijswijk. In juni vindt een excursie plaats naar de expositie over Dorestad in Leiden. In K. natuurlijk aandacht voor Monique van Veen (gemeente Den Haag) die de Grote Prijs der Nederlandse Veldarcheologie won. Tijdens de opgraving Nieuw Hadriani werden
Een heel jaar in vogelvlucht. Wim Schennink volgde Jan Verhagen op als voorzitter. Het ledental ligt de laatste jaren rond de 150. Op initiatief van Bram van der Walle was er een tweede contactavond met de Achterhoekse archeologiewerkgroepen van lokale historische kringen. Diepe indruk maakte het herseninfarct dat Theo Nakken kreeg tijdens een opgraving in Huissen (afb. 2). Hoewel het herstel niet volledig zal zijn, is Theo gelukkig nu en dan weer aanwezig in de werkruimte. Voor het achtste achtereenvolgende jaar organiseerden Afd. 16 en 17 een veldwerkcursus. Er komt waarschijnlijk een vervolgcursus veldverkenning. Financieel was 2008 een prima jaar voor de afdeling. De afdeling organiseerde 7 lezingen en er waren excursies naar Breda (rondleidingen / gemeentelijk archeologisch depot / Lutherse kerk / Grote Kerk) en Apeldoorn (Ugchelen-Het Leesten / Hoog Buurlo / Radio Kootwijk / Hoog Soeren / Uddelerschans en -meer / Orderbos). Het eigen veldwerk was door gebrek aan menskracht beperkt. Veel mogelijkheden om te assisteren bij andere projecten zijn alleen ‘doordeweeks’. Stadsarcheoloog Martijn Defilet werkte gelukkig enkele zaterdagen met AWN’ers, waardoor mensen mee konden doen die doordeweeks nooit kunnen. Er waren projecten in ’s-Heerenberg (De Munt: voorburcht Huis Bergh), Vorden (Kasteel Hackfort), Zelhem (Soerlant: sporen uit ijz - lme / Stikkenweg) en Zevenaar (Kerkstraat: bouwhistorische waarnemingen) AWN’ers assisteerden bij projecten in Arnhem (Elden - limesweg / Kleine Oord: materiaal uit 11-12 in lme-kelder / Koningstraat-Klarestraat), Heteren (Uilenburgsestraat - tevens een deel van de zomeropgraving: o.a. inheemsRomeinse nederzetting, Huissen (Agropark: grafveld ijzv + nederzettingsterrein ijz-rom), Velp (Elsweiden: boerderij 1-2), Westervoort (Vredenburg) en Zevenaar (Masiusplein: grachten burcht Sevenaer + skelet / Oost: boerderij vanaf lme) (afb. 3).
Werk in uitvoering
04-2009 binnenwerk.indd 184
31-07-2009 14:57:44
In de werkruimte vroeg en vraagt o.m. het Batenburgproject veel aandacht. Het gaat hier om een grote hoeveelheid materiaal van opgravingen in Batenburg waaronder veel ijzertijdkeramiek.
Af b. 4 XRF-meting door Hans Huisman (RCE); foto: Dick Velthuizen (uit Aardewerk).
Aardewerk, maart 2009 (Afd. 21 - Flevoland) De redactie stipt aan, dat ook gezellige momenten belangrijk zijn binnen het afdelingsleven. Genoemd worden de nieuwjaarsreceptie, de presentatie van de cultuurnota van de provincie Flevoland en een samenzijn in het Nieuw Land Erfgoedcentrum (NLE) na de ledenvergadering. In december 2008 verscheen een fraai afdelingsnummer t.g.v. het 30-jarig bestaan. De redactie beraadt zich op de vorm van A. Astrid Doppert doet een oproep om te komen tot een Werkgroep Vliegtuigwrakken WO II. De werkgroep zou een kaart moeten maken met alle wrakken in de provincie. Er zou ook een route of een publicatie kunnen worden gemaakt. De afdeling ontving hiervoor een subsidie van de provincie. Het bestuur van de afdeling bestaat uit Jan Boes (vz), Jaap Eelman (alg. lid), Tineke Heise (veldw), Astrid Doppert (prom/desk), Jan Werschkull (pmr) en André Kerkhoven (alg. lid). Het bestuur zoekt nog naar een secretaris. N.a.v. het inrichten van een vitrine in het NLE verdiepte C.C. Groothoff zich in de wereld der pispotten. Door de ‘bil-belasting’ bij het gaan zitten moest de rand niet alleen plat, maar ook sterker worden gemaakt. Dat gebeurde in 17A (nog) niet altijd, zoals zichtbaar aan een pispot van even na 1638. In een tweede bijdrage legt Groothoff uit wat ‘XRF-spectometrie’ is en wat een ‘NITON XRF analyser’ doet. Dit naar aanleiding van een onderzoek door de RACM naar de chemische samenstelling van mon-
sters van het lakprofiel van de in 2007 ontdekte ‘hakakker’ van Swifterbant S4 (afb. 4). Door een monster te bestralen met een sterke röntgenstraal, worden stralen uitgezonden van een golflengte die karakteristiek is voor de in het monster aanwezige atomen. Hierdoor is het mogelijk de chemische samenstelling van het monster te bepalen. Een groot deel van A. is gevuld met stukken voor de afdelings-alv. Ook in 2008 ontving de afdeling subsidie van de provincie, terwijl ook de aanvraag voor 2009 is gehonoreerd. De subsidie wordt vooral besteed aan workshops, een excursie, jeugdactiviteiten en, bij voldoende animo, een inventarisatie van vliegtuigwrakken uit WO II (zie boven). Wat betreft jeugdactiviteiten: er is nu een leskist die via de website van het NLE beschikbaar is voor de scholen. Hiervan bestaat de laatste les uit een bezoek aan het museum. Het ledenaantal is nu 55 en blijft daarmee
Af b. 5 Ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst tussen Eindhoven en Helmond; foto Laurens Mulkens (uit AVKP-actueel). Rechts: Mary Fiers, wethouder van Eindhoven; links: Kees Bethlehem, wethouder van Helmond. Werk in uitvoering
04-2009 binnenwerk.indd 185
|
185
31-07-2009 14:57:47
redelijk stabiel. De website trok in 2008 veel meer bezoekers dan in 2007. Er waren cursussen over vuursteen en geologie en, in samenwerking met het NLE was er een excursie n.a.v. opgravingen en de expositie Oer, bedoeld om de betrokkenheid van het publiek bij het culturele erfgoed te verhogen. Tentoonstellingen, lezingen, symposia en wetenswaardigheden besluiten A.
AVKP-actueel nr. 30, april 2009 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland)
Af b. 6 Rias Olivier op het Flaauwe Werk in 1965, foto: coll. S. Olivier (uit De Ouwe Waerelt).
186
|
Zoals gewoonlijk veel nieuws in deze digitale nieuwsbrief, waaruit een bescheiden greep. De kredietcrisis heeft grote invloed op de voortgang van bouwprojecten, zo ook in Eindhoven. Een en ander heeft ook gevolgen voor de planning van het archeologische werk, waaronder een beoogd AWN-graafkamp. In april stond een excursie naar Leiden op het programma (RMO / stadswandeling). Ook was er een excursie naar Den Haag (Museon - Binnenhof) In deze ‘a’ komt veldwerk ter sprake uit Leenderheide (A2), Bergeijk (Schorsmolensteen Keersop), Bladel, Helmond (Brandenvoort / Hazenwinkel), Sint-Oedenrode (Odaberg), Uden (Noord-rotonde / sportpark Moleneind) Belangrijk was de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeenten Eindhoven en Helmond (afb. 5). De ondertekening vond plaats op een passende locatie: in een proefsleuf. De afdeling zint op mogelijkheden om de woensdagavonden nog wat interessanter te maken voor de bezoekers.
Belangrijk is ook het jeugdbeleid, waarvoor al eerder een enquête uitging. Provinciale erfgoedinstellingen blijken grote belangstelling te hebben voor samenwerking met de AWN, terwijl al veel initiatieven zijn ontplooid waarbij kan worden aangesloten. Het bekende boekje ‘Verleden wordt Heden’, waarin de afdeling handreikingen biedt aan vrijwilligers aan gemeentelijk archeologiebeleid, is als gevolg van veranderde regelgeving toe aan aanvulling (zie voorin deze Westerheem). AVKP-leden kunnen die Aanpassingen aanvragen bij hun secretariaat en, wie weet, andere gebruikers van dit zeer nuttige boekwerkje wellicht ook...
De Ouwe Waerelt nr. 25, maart 2009 (De Motte - Goeree-Overflakkee) Veel ‘gezag en orde’ in deze DOW: artikelen over ‘de veldwachter’, over bromsnorren en flipsen dus, ons nog bekend van o.m. Swiebertje en Dik Trom. In ‘Klinkende munt’ bericht Rias Olivier ons voor de laatste maal over historische vondsten van het Flaauwe Werk: verloren gegaan geld tussen Noordweg en Langedijk op Goeree (afb. 6). Rias vond hier, samen met zijn broer, 680 munten uit de periode 1489-1950. Verreweg het meeste is klein kopergeld, maar toch is er ook klein tot middelgroot zilvergeld (32 munten). De muntsoorten worden kort beschreven, verduidelijkt door 32 afbeeldingen. Inmiddels verscheen een boek over het Flaauwe Werk. Met de komst van de nieuwe kustversterking in 2007-2008 was het op deze plaats gedaan met de archeologische pret.
Werk in uitvoering
04-2009 binnenwerk.indd 186
31-07-2009 14:57:48
Tips voor trips Archeologische uitjes Tentoonstellingen Gallo-Romeins Museum Tongeren
“Wat volgt, staat altijd in verband met wat eraan voorafging.” Deze woorden van de Romeinse keizer Marcus Aurelius staan aan de basis van de nieuwe permanente tentoonstelling van het Gallo-Romeinse Museum in Tongeren (België), die op 21 mei in een eveneens nieuw gebouw is geopend. De collectie van dit museum, dat drie jaar gesloten is geweest, omvat zo’n 170.000 objecten uit de Prehistorie, de Gallo-Romeinse periode en de Merovingische periode, waarvan er op de nieuwe tentoonstelling 2.200 worden getoond. De samenstellers van de expositie stellen dat ze zich hebben gefocust op oorzaak- en gevolgrelaties. “We willen mensen laten inzien, dat een samenleving niet toevallig functioneert zoals ze functioneert. Er zijn redenen waarom een maatschappij op een bepaald moment is wat ze is, waarom mensen doen wat ze doen en zijn wie ze zijn.” Hun uitgangspunt is het wetenschappelijke
verhaal van de ontwikkeling van de maatschappij in het verleden. Hierin komen zowat alle aspecten aan bod: politieke, economische en sociaal-culturele evoluties, maar ook technologische innovaties en klimatologische omstandigheden. “De objecten liggen dus niet aan de basis van het tentoonstellingsconcept”, zeggen zij. “We beschouwen de collectie als het belangrijkste medium om ons verhaal te vertellen. Episodes die we niet kunnen illustreren met de verzamelde stukken, laten we dus niet links liggen. We informeren bezoekers hierover via tekst, film, tekeningen of maquettes.”
Opzet De tentoonstelling is chronologisch opgezet. De bezoekers volgen een pad langs een opeenvolging van cruciale gebeurtenissen en ontwikkelingen, die met enkele kernzinnen worden gepresenteerd op verticale pijlers. De haastige bezoeker kan zich volgens de samen-
Af b. 1 Om het kinderen, maar ook volwassenen, gemakkelijker te maken zich in te leven in het verre verleden gebruikt het vernieuwde GalloRomeins Museum in Tongeren (België) levensgrote figuren van kunsthars (museumfoto).
Tips voor trips
04-2009 binnenwerk.indd 187
|
187
31-07-2009 14:57:50
stellers tot kennisname van deze ‘facts’ beperken. Voor wie meer wil weten, zijn de ‘facts’ het instapniveau voor een tweede laag met uitgebreidere informatie, en een derde laag die de ontwikkelingen in een breder (Europees) perspectief plaatst. Het chronologisch verloop wordt onderbroken door vier ‘kantelmomenten’, die worden geïllustreerd met een authentiek object, dat ook honderden malen vergroot als model in kunststof wordt getoond. Als kantelmomenten kozen de tentoonstellingbouwers: de eerste mensen in deze regio zo’n 500.000 jaar geleden; de vestiging van boeren zo’n 5300 jaar voor Chr.; 825 voor Chr. waarin boven de groep landbouwers een elite is ontstaan; en tenslotte het jaar 10 voor Chr. waarin de Romeinen Atuatuca Tungrorum (Tongeren) stichtten.
Zalen
Af b. 2 Een levensgrote uitbeelding van een Romeinse begrafenisstoet in het GalloRomeins Museum (museumfoto). Af b. 3 Een ‘balsarium’ (een zalf- of olievaatje) in de vorm van een Nubisch hoofdje (2e eeuw) uit VlijtingenRiemst (België), mogelijk af komstig uit de grafuitzet van een Romeinse herenboer. Het is te zien in het Gallo-Romeins Museum (museumfoto).
188
|
De tentoonstelling is ondergebracht in drie grote zalen, die men door verschil in inrichting ieder een eigen karakter heeft proberen te geven. In de zaal op de begane grond staat het leven van de eerste mensen centraal in de periode tussen 500.000 jaar geleden en 5300 voor Chr. Hier ziet de bezoeker levensechte figuren (afb. 1) en opgezette dieren, ‘chopping tools’, vuistbijlen, klingen en stekers tegen de achtergrond van een wandtekening van een kamp. Het eerste deel van de zaal op de eerste verdieping is gewijd aan de landbouwsamenleving die zich vanaf 5300 voor Chr. ontwikkelde. Hier zijn kenmerkende objecten van de boerenmaatschappij opgesteld, waaronder aardewerk potten, maalstenen en gepolijste bijlen. Ook wordt op deze afdeling aandacht besteed aan de vuursteenbouw, de rol van het vee en de begravingspraktijk. In het tweede deel van deze zaal gaat het om het ontstaan van elites en twee nieuwigheden die de regio vanaf 825 voor Chr. bereiken: ijzeren gebruiksvoorwerpen uit Midden-Europa en zout van de Neder-
landse Noordzeekust. De grote wandtekening in deze zaal verbeeldt de veldslag rond het jaar 52 tussen de Eburonen, de inheemse stam van het gebied waarin nu Tongeren ligt, en het leger van Caesar, die het sluitstuk van dit deel van de tentoonstelling vormt. Op de bovenste verdieping van het museum is de rode draad de romanisering van de regio. Hier wordt het chronologische parcours tijdelijk verlaten voor een thematische benadering. In het eerste deel van de zaal wordt ingezoomd op Tongeren. Rond een grote maquette van Atuatuca Tungrorum in 150 na Chr. wordt het grootste deel van de collectie getoond: aardewerk en bronzen godenbeeldjes, sieraden en keukengerei in aardewerk, glas en brons, maar ook grote objecten als een deel van een hypocaustum, een mozaïekvloer, een Jupitergigantenzuil, grafmonumenten en fragmenten van monumentale gebouwen. In het tweede deel van de zaal krijgen de ontwikkelingen op het platteland de aandacht. Ook hier staan maquettes, onder andere van een villacomplex en een nederzetting. De blikvanger is een levensgrote begrafenisstoet (afb. 2 en 3). Het laatste deel van de tentoonstelling is weer chronologisch. Dit verhaalt van de economische en politieke crisis, het binnenvallen van de Germaanse groepen, het vertrek van het Romeinse leger en de machtsovername door de Franken. De grote wandtekening in deze zaal toont een vervallen stadsmuur. In december zal de eerste tijdelijke tentoonstelling in het Gallo-Romeinse Museum zijn en die is gewijd aan ‘Ambiorix. Koning van de Eburonen’. Gallo-Romeins Museum Kielenstraat 15, B-3700 Tongeren tel. +32 (0)12 67 03 30 www.galloromeinsmuseum.be di. t/m vrij. 9 – 17 uur zat., zon. en feestdagen 10 – 18 uur
Tips voor trips
04-2009 binnenwerk.indd 188
31-07-2009 14:57:55
Kastelen op de zeebodem
In Nieuw Land in Lelystad is vanaf 27 september de tentoonstelling ‘Rovers, ridders en rouwdouwers’ over de middeleeuwse kastelen van de heren van Kuinre, waarvan de resten na de aanleg van de Noordoostpolder op de bodem van de voormalige Zuiderzee werden ontdekt. Op deze tentoonstelling wordt voor een breed publiek duidelijk gemaakt hoe de kastelen eruit hebben gezien en welke functie ze hebben gehad. Er worden oude documenten over de heren van Kuinre getoond en archeologische vondsten van de burchtterreinen. De kasteelterreinen zijn in 1943 en 1951 ontdekt in het oosten van de Noordoostpolder, vlak bij het Overijsselse dorpje Kuinre. De plaats van de eerste burcht is nu nog te zien in het Kuinderbos. Hij wordt gemarkeerd door de opgemetselde fundamenten van het ronde kasteel dat hier in 1204 verrees. Zo goed als zeker heeft deze stenen burcht een voorganger gehad, die in de tweede helft van de 12e-eeuw werd gebouwd in opdracht van de bisschop van Utrecht. Deze liet de kasteelheer toezicht houden op de boeren die hij in het achterland van Kuinre toestemming had gegeven om land te ontginnen. Het tweede kasteelterrein ligt ten oosten van het eerste. Hier verrees in 1378 een burcht nadat kort daarvoor het eerste kasteel ten prooi was gevallen aan de zich alsmaar uitbreidende Zuiderzee. Het tweede kasteel werd tussen 1531 en 1536 afgebroken, omdat het geen functie meer had en het onderhoud ervan te kostbaar werd gevonden. Het eerste kasteelterrein werd na het droogvallen van de Noordoostpolder onderzocht. Vondsten van bakstenen en aardewerk op de bodem van de voormalige Zuiderzee hadden de plek gewezen, waarop archeologen aan de slag gingen. Het tweede kasteelterrein werd ontdekt aan de hand van luchtfoto’s van de Royal Air Force. Bodemverkleuringen in het landschap gaven aan waar het tweede kasteel gestaan moest hebben. In de jaren 1999 en 2000 werden de beide burchtterreinen opnieuw archeologisch onderzocht en ontstond er een duidelijker beeld van hoe de kastelen eruit hebben gezien. De tentoonstelling in Nieuw Land, die twee zalen beslaat, vertelt het verhaal van Kuinre als laatmiddeleeuwse burcht van waaruit zijn bewoners het omliggende land en water bestuurden en domineerden. Deze ronde burcht neemt een centrale plek in de eerste zaal in; waaromheen op verschillende wijzen aandacht wordt besteed aan de subthema’s: macht en kasteel; economie, haven en handel; leven in het dorp en op het platteland; en het landschap. In de tweede zaal wordt aan de
hand van voorwerpen uit de collectie van Nieuw Land en de resultaten van onderzoeken en opgravingen een beeld gegeven van de twee laatmiddeleeuwse burchten van Kuinre (afb. 4). In het decembernummer van 2008 van Westerheem staat een artikel over ‘De nieuwste ontdekking betreffende het oudste Kuinre’ van de hand van Peter C. de Boer (ADC ArcheoProjecten). Nieuw Land Oostvaardersdijk 01-13 (naast Batavia Stad), Lelystad www.nieuwlanderfgoed.nl di. t/m vrij. 10 – 13 uur, zat. zo. en feestdagen 11.30 – 17 uur 28 september t/m 28 februari
Af b. 4 Fragment daklei met tekst en het wapen van de Utrechtse bisschop Frederik van Baden. Het fragment wordt getoond op de tentoonstelling ‘Rovers, ridders en rouwdouwers’ over de burchten van Kuinre in Nieuw Land in Lelystad. Foto: Nieuw Land (Provinciaal depot voor bodemvondsten).
Regio-archeologie
De gemeenten Leidschendam-Voorburg, Voorschoten en Wassenaar hebben bij het Pact van Duivenvoorde - genoemd naar het kasteel in Voorschoten - besloten tot een gezamenlijk archeologiebeleid. Het eerste zichtbare resultaat is een reizende tentoonstelling met de titel ‘Archeologie krijgt een gezicht’. Aan de hand van het leven van drie personen – Kars, Gera en Trude – belicht de tentoonstelling de Prehistorie, de Romeinse Tijd en de Middeleeuwen in deze regio. Kars is de naam die is gegeven aan een van de slachtoffers van de massaslachting in Wassenaar in ca. 1700 voor Chr. Gera is het 16-jarige meisje waarvan het graf binnen de muren van Forum Hadriani in Voorburg is gevonden (afb. 5). Trude is de werkelijke naam van een adellijke vrouw die in de 14e eeuw in Voorschoten een stuk land bezat, waarop een van de kastelen uit die plaats werd gebouwd. De tentoonstelling is inmiddels te zien geTips voor trips
04-2009 binnenwerk.indd 189
|
189
31-07-2009 14:57:56
den over de prehistorie (5 en 6 sept.), het smeden (10 en 11 okt.) en schoeisel (24 en 25 okt.)
Af b. 5 Gezichtsreconstructie van ‘Gera’, een ca. 16-jarige vrouw, waarvan het graf binnen de muren van Forum Hadriani is gevonden (maker van gezicht en foto: Maja d’Hollosy).
Archeon Archeonlaan 1, 2408 ZB Alphen aan den Rijn tel. 0172 447 744, www.archeon.nl di. t/m zo. 10 – 17 uur
Opgraving mesolithisch jachtkamp
weest in Voorburg, maar kan nog worden bekeken in Voorschoten en Wassenaar. Historisch Museum Voorschoten Voorstraat 17, 2251 BL Voorschoten www.historischmuseumvoorschoten.nl tel. 071 561 62 42 vrij., zat. en zo. 14 – 17 uur t/m 30 augustus Raadhuis de Paauw, Wassenaar Raadhuislaan 22, 2242 CP Wassenaar tel. 070 512 22 16 do. t/m zo. 12 – 16 uur 11 september t/m 18 oktober
Vanaf begin juli wordt in de wijk Kernhem aan de noordkant van Ede een mesolithisch jachtkamp opgegraven. Op deze opgraving, door ADC ArcheoProjecten in samenwerking met Universiteit Gent, worden regelmatig rondleidingen gegeven. Er staan er nog gepland op donderdag 20 augustus en donderdag 3 september steeds om 14.00 uur vanaf het toegangshek bij de opgraving. Op Open Monumentendag, zaterdag 12 september, is de opgraving de hele dag opengesteld en kan men de archeologen ook aan het werk zien. Overigens is het voor AWN’ers ook mogelijk op de opgraving mee te helpen. Daarvoor moeten ze contact opnemen met AWN-afdeling 17. Voor actuele informatie zie de website van de gemeente Ede: http://www.ede.nl/cultuur/cultuur/archeologie.
CONGRES EVENEMENTEN Vikingen
Van 24 t/m 30 augustus wordt in Archeon een Internationale Vikingweek gehouden. Zo’n tweehonderd ‘Vikingen’ uit Nederland, Duitsland, Scandinavië, Engeland, Frankrijk, Polen en Tjechië slaan dan in het archeologische themapark hun tenten op. Ze zullen laten zien hoe het er in de Vroege Middeleeuwen aan toe kan zijn gegaan. De bezoekers kunnen hun tenten bezichtigen, terwijl de bewoners bezig zijn met koken, kleding repareren, vechtoefeningen en andere alledaagse activiteiten. Ook zullen ‘krijgers’ oude vechttechnieken demonstreren. Voor de rest van het seizoen vermeldt het programma van Archeon onder andere weeken-
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Wim van Horssen, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: w.vanhorssen@hetnet.nl
190
|
Stadsgeschiedenis
Vrijdag 11 september is in Amersfoort een congres over ‘Stedelijke geschiedenis als inspiratiebron’, georganiseerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Archief Eemland en de Historische Vereniging Flehite. Het congres gaat over stedelijke ontwikkeling en de betekenis ervan voor de identiteit van stad en regio, met Amersfoort als voorbeeld. Sprekers op dit congres zijn: Wijnand Wijnhardt, hoogleraar vergelijkende wetenschapsgeschiedenis, over ‘Amersfoort en het Europese stedelijke patroon’; Francien Snieder, stadsarcheoloog van Amersfoort, over ‘Boeren in de stad’; Jaap-Evert Abrahams, onderzoeker bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed over ‘Weg der weeghen’; en Wim Willems, hoogleraar sociale geschiedenis, over ‘Hoe leg je de stedelijke identiteit vast in eigentijds cultureel erfgoed?’ Na de voordrachten zijn er workshops over eigentijds rondleiden, ‘oral history’, profileren en eigentijds verzamelen. Voor nadere informatie: Archief Eemland tel. 033 469 50 14, www.archiefeemland.nl
Tips voor trips
04-2009 binnenwerk.indd 190
31-07-2009 14:57:58
Column
Op het hunebed Met de vraag van de vorige keer: “Wat te doen in het hunebed?” in het hoofd, is het misschien ook verstandig eens te kijken naar de problemen óp het hunebed. Menig bezoeker, onstuimige schoolklassen, avontuurlijke senioren en zelfs archeologen willen maar al te graag op de stenen van onze mooiste archeologische monumenten klimmen. Een doorn in het oog van de rechtgeaarde erfgoedbeheerder. Nu hebben ze een punt als er graffiti op worden gespoten of vuurtjes onder de stenen worden gestookt, maar verder zijn mij de laatste jaren geen ernstige ongevallen ter ore gekomen. Die ongevallen kunnen tweeërlei zijn. Een mens is gewond geraakt door een onfortuinlijke val of het monument zelf heeft schade opgelopen. Dat laatste is natuurlijk een regelrecht rampscenario in de ogen van de strenge erfgoedbeheerder. Ik denk daar anders over. Het is belangrijker dat mensen kunnen genieten van iets uit de Prehistorie en daar dan ook heel direct mee in contact kunnen komen. Al jaren kom ik in Bretagne en ook daar wordt steeds meer gedaan om de megalieten te beschermen. Er worden hekken omheen geplaatst, er is een informatiecentrum gebouwd en er zijn vaste openingstijden. Wat was het toch mooi om bij het ondergaan van de zon rond te dwalen tussen de alignements van Carnac. Maar helaas het is verleden tijd. Onder het mom van erosie en schade veroorzaakt door de duizenden toeristen, wer-
den beschermingsmaatregelen ingevoerd. Met het eerste jaar als resultaat dat door de afwezigheid van die toeristen alleen de grootste megalieten nog door het hoog opgeschoten onkruid en struiken konden worden ontwaard. Het ruimtelijk effect van een veld vol honderden menhirs - een ware lust voor het oog was verdwenen. Oplossingen zoals de bouw van een verhoogd platform waar vandaan je de alignements kon bekijken en de inzet van schapen deden oude tijden niet meer herleven. Als vileine criticaster vroeg ik me direct af hoe schadelijk al die uitwerpselen niet zouden zijn voor de eeuwenoude monumenten. Terug naar onze hunebedden. Het is nog niet zover dat er hekken om staan, al zijn er die dat willen. Iedere keer wijzen ze op de grote gevaren die onze nationale monumenten bedreigen. Ik haal daar mijn schouders over op. Stel nu eens dat er een steen verschuift, dan leggen we die toch weer op z’n plek terug, een gebroken steen kunnen we lijmen en mocht er helemaal niets meer te repareren zijn dan vervangen we de steen. Vloeken in de kerk? Nee hoor, kijk maar eens op oude foto’s van hunebedden. Die zagen er heel anders uit dan nu. Van Giffen heeft ze onderzocht, de stenen op zijn plaats gelegd, reparaties uitgevoerd en als een essentiële steen ontbrak die vervangen. Hoezo ongerepte monumenten? Laat mensen er op klimmen en van genieten. Column
04-2009 binnenwerk.indd 191
|
191
31-07-2009 14:58:00
AWN-lidmaatschappen A B C D E
basislidmaatschap..................................................................................................................€ 40,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 25,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 20,00 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 21,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 15,50 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00
Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering
- aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl
AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:
prijs in € (incl. porto) leden
niet-leden
AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)
12,95
16,95
AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)
11,75
16,75
AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)
15,50
21,50
AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)
12,50
15,00
Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)
22,95
22,95
CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)
25,00
35,00
Naaldbanden voor archivering Westerheem
14,50
Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar postgiro 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.
04-2009 binnenwerk.indd 192
31-07-2009 14:58:01
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
5
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 58 - oktober 2009
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-romeins nijmegen D.C. Steures Een Romeinse weg in Venlo Maarten Dolmans Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... leeuwarden Het ontstaan van Leeuwarden: bewoning in beweging Mariëlle Kenemans
05-2009 omslag_def.indd 1
01-10-2009 15:20:41
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)
Inhoud
jaargang 58 no. 5, oktober 2009
Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres • L. (Lizet) Kruyff (hoofdredacteur), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem. E-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • C .H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR, Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl • M. (Margje) Vermeulen-Bekkering, Brederodelaan 24, 7412 NH Deventer, E-mail: margjebekkering@online.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)
Redactioneel................................................................. 193 D.C. Steures Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen . ............................................. 194 Maarten Dolmans Een Romeinse weg in Venlo ....................................... 210 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... Leeuwarden Mariëlle Kenemans Het ontstaan van Leeuwarden: bewoning in beweging ................................................ 213 Anton Cruysheer Oproep: Onderzoek naar Bracteaten ......................... 221 reactie J. de Vries Hoog op de kast ......................................................... 222 Literatuurrubrieken ........................................... 223 Werk in uitvoering .............................................. 232 Tips voor trips Archeologische uitjes ................................................. 236 Column ..................................................................... 239 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 240
© AWN 2009. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Grote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • Mw. L. (Lizet) Kruyff (Westerheem), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem, tel. 06-53837158, e-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2,
1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: apvandenband@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: mw. A.T. Dieleman-Hovinga, Puntstraat 27a, 4543 CW Zaamslag, tel. 0115-431428 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Publieke belangstelling tijdens de opgraving op het Oldehoofsterkerkhof in Leeuwarden. [zie pag. 214].
05-2009 omslag_def.indd 2
01-10-2009 15:20:41
VERENIGINGSNIEUWS oktober 2009 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Nieuw redactielid Westerheem Vooruitlopend op een uitgebreider interview met haar in de volgende Westerheem, stellen we u alvast even voor aan Margje Vermeulen-Bekkering. Ze is in 2003 als archeoloog afgestudeerd, met de specialisatie provinciaal-Romeinse archeologie. Margje werkt als projectsecretaris Nationale Onderzoeksagenda (NOaA) bij de
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort; tevens is ze docent bij de HBO-opleiding Archeologisch Onderzoeksassistent bij de hogeschool Saxion Next in Deventer (waar ze ook woonachtig is).
Op dinsdagmiddag 21 juli ontmoeten wij - zeven AWN’ers - elkaar in de tuin van de ‘Römerstadt-Jugendherberge’ van Trier (afb. 1). Tot 30 juli zullen wij hier assisteren bij twee opgravingen van het Rheinisches Landesmuseum Trier (RLT), maar intussen zeker niet vergeten te genieten van de prachtige omgeving en de vele aantrekkelijkheden van ‘Deutschlands älteste Stadt’.
De Romeinen vestigen zich hier ruim voor het begin van de jaartelling, want de eerste versie van de beroemde brug over de Moezel is er al in 17 voor Chr. De stad wordt snel belangrijker en uiteindelijk hoofdstad van het noordwestelijk deel van het Imperium. In die bloeitijd telt de stad 80.000 inwoners, maar in de Middeleeuwen is dat aantal aanzienlijk minder nl. 30.000. Pas in de 20e eeuw groeit de stad over de Romeinse grenzen heen tot de huidige 100.000 inwoners. In Trier herinnert veel aan de Romeinse Tijd. Het bekendst zijn natuurlijk de Porta Nigra en de Konstantin Basilika, maar de diverse grote thermen en het amphitheater (18000-20000 plaatsen) getuigen niet minder van het bruisende leven indertijd. Wie in Trier opgraaft, komt vrijwel steeds Romeinse zaken tegen. De resten van de Middeleeuwen werden soms als een lastige hindernis beschouwd op weg naar de Romeinse lagen. Een situatie die ook bekend is van steden als Keulen en ons
Marijn Lockefeer
Trier Af b. 1 ‘Het team’. V.l.n.r. Tim de Ridder, Ronald van Genabeek, Jan Coenraadts, Ingrid van Genabeek, Jos de Grood, Marijn Lockefeer & Bram van der Walle.
I
05-2009 katern_def.indd 1
01-10-2009 15:21:01
eigen Nijmegen. Hierdoor is de kennis van middeleeuws Trier minder groot dan de stad verdient. In de 9e eeuw vinden Vikingen de stad immers wel de moeite waard om te ‘bezoeken’. Woensdag worden wij hartelijk ontvangen door opgravingsleider Markus Thiel die met zijn team bezig is met een opgraving in een uitgebreid Romeins grafveld aan de zuidkant van Romeins Trier (Aulstrasse) tegenover de St. Matthias (afb. 2). De niet al te grote put wordt gezellig vol met ons zevenen erbij, maar het lukt toch om iedereen een goed plaatsje te geven. De enthousiaste Thiel geeft vaak en graag uitleg over de opgraving, zowel aan ons als aan zijn
Af b. 2 Markus Thiel instrueert, van links naar rechts, een Duitse archeologe in opleiding, Ronald, Jan en Jos. Foto: Marijn Lockefeer.
Af b. 3 Tja.. Foto: Marijn Lockefeer.
eigen mensen. Donderdagmorgen kunnen wij door de overvloedige regen die nacht niet in de put en bezoeken wij het Landesmuseum. Het is jammer dat daar wat afdelingen zijn gesloten, omdat men bezig is die opnieuw in te richten. ’s Middags kunnen wij weer aan het werk en tot en met vrijdag leggen Tim en Marijn hier voorbeeldig een skelet bloot, helaas doorsneden door een rioolbuis, waardoor het middendeel ontbreekt (afb. 3). Bovendien vinden zij wat nagels van de kist. De anderen werken ook aan een skelet, al komen zij minder ver. De schedel van Bram en Ronald mag er toch zeker zijn en bovendien vinden ook zij enkele, soms forse nagels. Ingrid en Jan zijn nog maar net toe aan ‘hun’ skelet en vinden geen enkele nagel. Daardoor wordt aannemelijk dat het hier gaat om een boomstamkist of een begraving zonder kist. Jos werkt vooral in een hoek van de put, naast een schedel die hem vanuit de zijwand aanstaart. ‘Onze’ skeletten zijn 2e en/of 3e-eeuws, die van de zijwand 4e-5e eeuws. Typisch is dat lagen van de 6e-7e eeuw hier ontbreken. Onduidelijk is of de natuur daarvoor verantwoordelijk is of de mens. Maandag wacht de arbeid weer. Wij worden op de Petrisberg enthousiast ontvangen door dr. Hartwig Löhr, leider van de archeologische afdeling van het RLT. Hij blijkt een bevlogen archeoloog die niets liever doet dan zelf zijn krabber in de löss te zetten en hij spreekt opvallend goed Nederlands. Löhr onderzoekt met zijn jonge team - vrijwel allemaal gewetensbezwaarden, de dienstplicht bestaat hier nog - de begrenzing van het enorme legerkamp dat vanaf 30 voor Chr. ongeveer twee jaar op de Petrisberg lag. Nadat Trier geen frontgebied meer was, verdwenen de legioenen naar het oosten, de Rijn en verder. Trier is daarna lange tijd een open stad: pas in de 2e eeuw is er sprake van stadsmuren. Löhr probeert op deze plaats aanwijzingen te vinden voor een poortgebouw, waarbij hij zich tevreden moet stellen met dikwijls maar nauwelijks waarneembare verschillen in kleur en structuur van de grond. Wij vinden allemaal een
II
05-2009 katern_def.indd 2
01-10-2009 15:21:02
plekje op het redelijk grote opgravingsterrein (afb. 4), terwijl de Duitse jongelui 100 meter verderop worden ingezet bij een noodopgraving. ’s Middags en de dag daarop gaan Ingrid en Jan echter terug naar hun nog begraven skelet aan de Aulstrasse. Het lukt om ook dit in een vreemde houding liggende skelet mooi vrij te leggen. Omdat het vrijwel zeker van een 10 tot 12-jarig kind is, noemt Jan het Auletta, hoewel in dit stadium Aulus ook kan. De naam komt van een affiche in Trier, maar past heel aardig bij de Aulstrasse. Woensdag zijn wij allemaal weer bezig op de Petrisberg om ’s middags afscheid te nemen van de heren Löhr en Thiel. Donderdagmorgen verlaten wij onze uitste-
kende jeugdherberg en kunnen wij terugzien op een heel interessante en gezellige tijd in deze mooie stad en omgeving. Jan Coenraadts
Af b. 4 Jos en Bram aan het werk op de Petrisberg. Foto: Marijn Lockefeer.
In Memoriam Jef van den Akker (1939 – 2009)
Maandag 3 augustus ontvingen wij het trieste bericht van het plotseling overlijden van Jef van den Akker (afb. 5). Jef van den Akker was tot 2003 als maritiem archeoloog werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Scheeps- en Onderwater Archeologie (NISA). Via de Stichting tot Bevordering van de Onderwater- en Scheepsarcheologie (Stichting BOS) probeerde hij in 1992 een platform op te zetten om het onderzoek naar de onderwaterarcheologie te bundelen. Ook aan de amateurs had hij hierin een plaats toegedacht. Het samenwerkingsplatform kwam echter niet tot stand. Zijn ambitie
om voor de amateur-onderwaterarcheologen een samenwerkingsplatform op te zetten, liet hij niet los. In 1994 was hij, samen met Pieter van der Voorde, de drijvende kracht achter de oprichting van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) binnen de AWN. Tot zijn pensionering heeft hij veel werk verricht aan de opzet van de eerste cursus maritieme archeologie voor leden van de LWAOW. Na zijn pensionering bleef hij als adviseur verbonden aan de LWAOW. Vanaf 2005 werkte hij mee aan de samenstelling van de bundel ‘Maritieme Vindplaatsen 1’ die na uitgave in 2008 een vervolg zou krijgen in een 2e bundel die in 2010 uitgegeven zal worden. Een aantal stukken voor deze bundel had hij alweer geschreven. Als voorzitter van de Stichting BOS, stelde hij in 2007 voor LWAOW-leden een jaarlijkse prijs beschikbaar. Met deze prijs wilde hij amateurs motiveren over hun onderzoeken onderwater te rapporteren. Tijdens de Schervendagen 2008 en 2009 heeft hij de BOS- prijs uitgereikt. Toen in 2007 de Nederlandse Onderwatersport Bond (NOB) de LWAOW bena-
Af b. 5 In Memoriam Jef van den Akker.
III
05-2009 katern_def.indd 3
01-10-2009 15:21:03
derde voor de opzet van een specialisatie Onderwaterarcheologie vond hij eerst dat duikers maar lid moesten worden van de LWAOW om daar de cursus te volgen. Na enig overleg zei hij zijn medewerking aan de opzet van de specialisatie toe en leverde hiervoor een groot aantal teksten aan. Hij wilde de teksten voorzien van voor de cursist uitnodigende illustraties. Een aanzet hiertoe had hij al gedaan, maar hij heeft dit werk helaas niet af kunnen maken. Niet alleen vanuit zijn werk wilde Jef van den Akker, daar waar mogelijk, de activiteiten van de amateurs ondersteunen. Ook na zijn pensionering bleef hij hierin
geïnteresseerd. Zijn kennis van de maritieme archeologie wilde hij graag delen, niet omdat hij het beter wist, maar omdat hij er veel van wist. Recent gaf hij aan nog eens bij een verkenning van een groep amateurs aanwezig te willen zijn; meeduiken leek hem ook nog wel leuk, maar vanwege zijn zwakke rug zag hij daar maar van af. Hij heeft die verkenning niet meer mogen meemaken. Wij zullen Jef van den Akker missen. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water Albert Zandstra
Agenda De berichten voor Westerheem 2009-6 dienen voor 20 oktober bij ons binnen te zijn, en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 december 2009) plaatsvinden. 7 en 8 november 2009 Afd. Helinium – ‘Oud eten: met Helinium op culinaire en muzikale reis door de tijd’. Maximaal 20 personen kunnen deelnemen aan dit eet- en muziekfestijn. Iedereen komt aan haar of zijn trekken: de liefhebber van steentijd- of middeleeuwse gerechten, de vegetariër en de gewone smulpaap. Zaterdag 7 november starten we om 11.00 uur met de voorbereidingen; Zondag 8 november om 11.00 uur gaan we daarmee door totdat om 14.00 uur de maaltijd wordt geserveerd en opgegeten! De sfeer wordt verhoogd door de tonen van oude muziek. Voor zondag gelden (voor wie dat wil) de gangbare middeleeuwse kledingvoorschriften.
11 november 2009 Afd. Helinium – lezing door S. Olivier: ’De archeologie van Goeree-Overflakkee’. De spreker is lid van ‘De Motte’, de Historische Vereniging voor GoereeOverflakkee.
Kosten: De kosten bedragen € 15,-. Aanmelden: Ieder Helinium-lid kan zich opgeven (voor zaterdag 31 oktober 2009). Dit kan uitsluitend rechtstreeks bij Jurrien Moree (tel. 010-4604737 / e-mail: jurrienmoree@xs4all.nl. Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandse weg 258, 3131 HX Vlaardingen
Aanmelding minstens een week voorafgaande aan de excursie bij: • Aukje-Tjitske Dieleman-Hovinga, 06-40346168, aukjetjitske@hotmail.com • Dicky de Koning, 0628615255, dickydekoning@zeelandnet.nl •A rco Willeboordse, 0681685513, awilleboordse@gemeentesluis.nl.
Tijd: 20.00 uur Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandse weg 258, 3131 HX Vlaardingen Informatie: 010-4352764 (Jurrien Moree) 28 november 2009 Afd. Zeeland – excursie naar Leiden – rondleiding Rijksmuseum van Oud heden en bezoek AWN-afdeling Rijnstreek. Programma op de website.
IV
05-2009 katern_def.indd 4
01-10-2009 15:21:03
Redactioneel
De redactie van Westerheem mag zich verheugen in een constante stroom van kopij; veel van onze vergadertijd wordt dan ook besteed aan het plannen van de inhoud van elke aflevering op basis van het tijdstip van het binnenkomen van de artikelen en de eventuele actualiteitswaarde ervan. In dat kader zouden we meer artikelen van amateur-archeologen bijzonder hartelijk verwelkomen. Zij zijn minder gebonden dan vele beroepscollega’s en kunnen zeer actuele zaken publiceren. Helaas lijkt er (onterecht!) een drempel te bestaan. Een ander, regelmatig terugkerend punt van overleg is het maken van een zo gevarieerd mogelijk nummer; hierbij vormt de overdaad aan artikelen die op een of andere manier de Romeinen als onderwerp hebben, een (luxe!) probleem. We zouden graag wat meer variëteit in aanbod zien. Het is natuurlijk zeer begrijpelijk dat de Romeinse cultuur en de archeologie ervan erg veel mensen aanspreekt: het ondernemende volk uit Zuid-Europa heeft ook op ons land zijn stempel gedrukt, en de resultaten van opgravingen en de vondsten zijn voor bijna iedereen herkenbaar en vaak spectaculair, en dus interessant voor de media. Onze Prehistorie trekt minder de aandacht, met uitzondering van bijvoorbeeld, manifes-
taties rond of discussies over de hunebedden, en ook archeologisch onderzoek betreffende de Middeleeuwen staat gemiddeld niet zo prominent in de belangstelling. Ook in dit nummer van Westerheem zijn de Romeinen weer opvallend aanwezig, uiteraard in de artikelen over de Romeinse weg bij Venlo en de continuïteit van bewoning in Nijmegen in de laatRomeinse tijd, maar ook in het verhaal over Leeuwarden in de rubriek ‘Rondom de stad’: de Romeinse weg bij Venlo blijkt een aftakking van de hoofdroute die langs de Maas liep, in het artikel over de continuïteit van bewoning in laatRomeins Nijmegen betoogt Steures dat het grafveld van Ulpia Noviomagus niet rond 270 in onbruik raakt, maar tot 313 continu in gebruik is geweest en in Leeuwarden zijn vondsten gedaan (o.a. een stukje van een legertent) die wijzen op contacten met de Romeinen. Maar er is meer: de Kelten komen aan bod en u kunt lezen over een inventarisatie van bracteaten. En... wellicht dat dit redactioneel u inspireert om iets lezenswaardigs aan de kopij toe te voegen, dat nu eens niet over de Romeinen gaat. Marijn Lockefeer
Redactioneel
05-2009 binnenwerk_def.indd 193
|
193
01-10-2009 16:21:48
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen D.C. Steures1
Samenvatting Lang is voor het noordwesten van het Romeinse Rijk uitgegaan van een discontinuïteit in de periode 270-310 na Chr. als gevolg van barbaarse invallen. Recentelijk zijn daar op basis van muntpatronen vraagtekens bij gezet. Dat blijkt terecht, omdat er in Nijmegen ook andere belangrijke aanwijzingen zijn voor continuïteit. Op basis van munten, aardewerk, lofredevoeringen voor laat-Romeinse keizers, bevolkingsberekeningen en graftypen wordt betoogd dat het grafveld van Ulpia Noviomagus niet rond 270 buiten gebruik raakt, zoals nu algemeen aangenomen wordt, maar tot 313 na Chr. continu in gebruik is geweest. In dat jaar ging het merendeel van de bevolking verder in de nieuwe nederzetting op het Valkhof, en wel na de tweede Frankenexpeditie van keizer Constantijn. Twee laat-Romeinse grafvelden bij het Valkhof bevatten aanwijzingen voor die continuïteit, waaronder de oriëntatie van de graven. Ook blijkt dat de bijgavenrite nagenoeg ophield in de rampjaren 353-355, toen de belangrijkste productiecentra van bijgiften, Keulen en Trier, werden verwoest. De integrale analyse van het Nijmeegse materiaal heeft aanzienlijke implicaties voor onze kennis van deze periode.
Afb. 1 Ulpia Noviomagus met daaronder het bijbehorende grafveld ‘onder Hees’. Tekening Floris Bosch, naar Van Enckevort & Heirbaut 2009 en Noviomagus 1979, 37 afb. 32.
194
|
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen
05-2009 binnenwerk_def.indd 194
01-10-2009 16:21:50
Inleiding In de inleiding van het tentoonstellingsboek Noviomagus - Op het spoor der Romeinen in Nijmegen van 1979 kunnen we het volgende lezen. “Alles is anders”, zouden we met H. Brunsting kunnen zeggen. Deze uitdrukking, ontleend aan een stripverhaal, waarin een kluizenaar zijn dagen doorbrengt in stille contemplatie over de diepzinnigheid van die spreuk, is een gevleugeld woord geworden onder de ‘Nijmeegse’ archeologen.2 Hier is de volgende aflevering van het Alles is anders-verhaal. Deze gaat over drie Nijmeegse grafvelden: ten eerste het graf veld ‘onder Hees’ (afb. 1), dat bij het laaggelegen Ulpia Noviomagus in Nijmegenwest hoort, uit de midden-Romeinse tijd dateert en bijna uitsluitend crematies bevat; ten tweede het grafveld Binnenstad en ten derde het grafveld Oost op de Hunerberg ten oosten van Verpleeghuis Margriet, die allebei bij de laat-Romeinse nederzetting op het Valkhof horen en bijna uitsluitend inhumaties bevatten (afb. 2).3 In beide laat-Romeinse grafvelden zijn er oost-west-begravingen, dus met het hoofd in het oosten, en west-oost-graven, dus met het hoofd in het westen. Speciaal aan de Lange Nieuwstraat is aan versnijdin
gen goed te zien dat de west-oost-graven in het algemeen later zijn dan de oostwest-graven (afb. 3). “Verder”, zo schrijft Simon Wynia in 1979, “is het opvallend dat de bijgiften vrijwel altijd in de oostwest gerichte graven zijn gevonden; de west-oost-graven bevatten in het algemeen geen bijgaven.”4 Op dat laatste valt wel wat af te dingen: er zijn minstens 36 west-oost-graven met aardewerk. Dat is 2,7% van alle 1323 graven, opgegraven tussen 1947 en 1983, en 12% van de 299 zekere west-oost-graven.5 Probleemstelling Er zijn dus twee traditionele problemen: wanneer en waarom houdt de rite van de maaltijden, dus aardewerk in graven op?; en: wanneer en waarom draait de oriëntatie van de graven om? Een begin van een antwoord is er al: eerst is er de draaiing van de graven; daarna, dus na de 36 west-oost-graven met aardewerk en/of glas, de verdwijning van de bijgaven. Twee verschijnselen dus, met mogelijk twee oorzaken. Er is nog een derde probleem: dat van de continuïteit tussen midden- en laatRomeins Nijmegen, duidelijk uit een afbeelding uit 2000 (afb. 4) en recentere literatuur.6 Haalebos, Thijssen en Van Enckevort veronderstelden, zoals tot voor
Afb. 2 De laat-Romeinse nederzetting op het Valkhof met de grafvelden Binnenstad (links) en Oost (rechts). 1. Grafveld Binnenstad. 2. Grafveld Oost. 3. Nederzetting Waalkade. 4. Nederzetting/ castellum Valkhof. Tekening Floris Bosch, naar Bloemers & Thijssen 1990.
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen
05-2009 binnenwerk_def.indd 195
|
195
01-10-2009 16:21:51
kort vrijwel iedereen, een gat tussen het einde van Ulpia Noviomagus, algemeen aangenomen rond 270 en in verband gebracht met verwoesting bij Frankische invallen, en het begin van de laat-Romeinse grafvelden, traditioneel op 300 gesteld. Dat veronderstelde gat gold voor de volle breedte van het huidige Nijmegen, zo blijkt uit afb. 4: van Ulpia Noviomagus in het westen tot en met Kops Plateau in het oosten. Recente pogingen om dat gat te dichten stuiten op bezwaren, die hieronder worden behandeld. Ik hoop in deze bijdrage overtuigende oplossingen van de drie problemen aan te reiken. Continuïteit en oriëntatie hangen samen, het aardewerk staat daar los van. De verdwijning van het aardewerk Eerst het eenvoudigste probleem, ook al speelt dat later dan de andere twee. Het nagenoeg ophouden van het aardewerk in de graven is te dateren met de rampperiode 353-355. Magnentius had in 351 zich zelf uitgeroepen tot augustus en de macht gegrepen in Gallië. Zijn broer en caesar Decentius belegerde Trier in 353.7 Karin Goethert suggereert dat die belegering de sloop veroorzaakte van de potten bakkerijen voor de stadsmuur aan de Moezeloever. Dat klinkt me waarschijn lijker dan de mening van Susanna Künzl, die de concurrent ie met Argonnensigillata als oorzaak ziet van het einde van de Trierse bekers met zwarte coating.8 In 355 kwam legeraanvoerder Silvanus in Keulen in opstand tegen hofintriges, en het machtsvacuüm nadat hij was ver moord, veroorzaakte een allesverwoes tende inval van de Franken en Alaman nen. Keulen werd verwoest en Trier waarschijnlijk ook. Volgens de redenaar Libanius zag de latere keizer Julianus in de Germaanse provincies in 356 twee ver woeste steden, en algemeen neemt men aan dat dat Keulen en Trier waren.9 Met het stoppen van de aanvoer van vaatwerk uit Keulen en Trier ontstaat schaarste, waarin een opmerking van Van Es goed past: “Het afschaffen van de grafgiften, die toen wellicht in brede lagen van de bevol-
196
|
king als een zinloze - maar kostbare! conventie beschouwd werden, wordt ook in niet-christelijke kringen geconstateerd.”10 Ook in Maastricht en Krefeld-Gellep, de twee meest nabije grote laat-Romeinse grafvelden, vindt men met ingang van de tweede helft van de 4e eeuw nagenoeg alleen graven zonder vaatwerk. In heel Noord-Gallië ziet men hetzelfde verschijnsel.11 Het ziet eruit als een echte economische crisis in het hele gebied. Daarmee komt in grafveld Binnenstad een einde aan de eerste aardewerkperiode, die gekenmerkt wordt door overvloed en door nissen in de graven om die overvloed in op te bergen. Aan de tweede aardewerkperiode, die gekenmerkt wordt door schaarste, doen slechts enkele (familie)locaties in grafveld Binnenstad mee; de fase ontbreekt in grafveld Oost. Continuïteit In 2002 en 2005 verschenen opmerkingen in de literatuur waaruit blijkt dat men op zoek was naar continuïteit tussen de midden- en de laat-Romeinse tijd in Nijmegen in plaats van het eerder veronderstelde gat.12 Recentelijk neemt men daartoe aan dat Ulpia Noviomagus tussen 270 en 275 ontruimd was en dat de bevolking zich concentreerde in de nederzetting aan de Waalkade aan de voet van het Valkhof.13 Dat blijkt op twee manieren uitgelegd te kunnen worden, en tegen beide manieren zijn bezwaren in te brengen. Spreekt men van “in de schaduw van het nieuw aangelegde castellum op het Valkhof”, zoals Van Enckevort en Thijssen doen, dan laat men het gat voortbestaan: we zullen hieronder zien dat het nieuwe castellum en de bijbehorende laat-Romeinse grafvelden in 313 beginnen. Spreekt men echter van “wat er nog aan bewoning over is, concentreert zich in de nederzetting aan de Waalkade”, zoals Van der Heijden doet, dan vult men het gat en stelt zich kennelijk een klein aantal overlevenden van Frankische invallen voor, dat zich daar hergroepeerde. Nu wijst de dikte van de stadsmuur aan de Waalkade op
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen
05-2009 binnenwerk_def.indd 196
01-10-2009 16:21:51
Afb. 3 Versnijdingen aan de Lange Nieuwstraat. 1. Oost-west-graven. 2. West-oost-graven. Tekening Simon Wynia, bewerking Floris Bosch.
Aardewerk, continuĂŻteit en oriĂŤntatie in laat-Romeins Nijmegen
05-2009 binnenwerk_def.indd 197
|
197
01-10-2009 16:21:52
Afb. 4 Schematisch overzicht van de ontwikkeling van de verschillende Romeinse nederzettingen en grafvelden. 1. Civiele nederzetting. 2. Grafveld. 3. Militaire nederzetting. Het hier veronderstelde ‘gat van Nijmegen’ is tussen de jaren 270 en 300 aangeduid met een blanco ruimte. Naar Van Enckevort et al. 2000, 9, bewerking Floris Bosch.
198
|
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen
05-2009 binnenwerk_def.indd 198
01-10-2009 16:21:53
beschikbaarheid van veel geld en een goede infrastructuur, die zo’n groepje niet gehad zou kunnen hebben.14 En wie gaat er in tijden van onrust nu aan de voet van het (kennelijk, in de voorstelling van de auteur, lege) Valkhof wonen in plaats van erop? De Waalkadenederzetting, die niet uit het laatste kwart van de 3e, maar uit de eerste helft van de 4e eeuw stamt,15 is veel waarschijnlijker de versterkte haven die hoorde bij de burcht op het Valkhof. We zullen de continuïteit elders moeten zoeken, namelijk in nieuwe interpretatie van al lang beschikbaar materiaal. In zijn proefschrift van 1937 over het grafveld ‘onder Hees’ stelt Brunsting het einde van dat grafveld en daarmee van Ulpia op 240 tot 260. Bogaers en Haalebos ver melden in 1986 als slotmunt uit het stuk stadsgracht dat zij opgroeven, een munt van Gallienus uit 259-260.16 Zij stellen het einde van Ulpia op 260-270. Latere literatuur dateert dat einde en daarmee dat van de midden-Romeinse tijd meestal op 270. Het begin van beide laat-Romeinse grafvelden is precies te dateren, in 313 na Chr.: Trierse bekers met witte en gele barbotine erop werden tot 310/315 geproduceerd; we hebben in totaal zes zulke stukken uit beide laat-Romeinse grafvelden. In de muntenreeksen keert alsmaar het jaar 313 terug, als slot- dan wel beginjaar van vele munten.17 Dat maakt het veronderstelde gat 43 jaar groot. Er zijn vele aanwijzingen dat dit gat er niet is. Ik zal betogen dat Ulpia Novio magus gespaard is gebleven voor verwoes ting door de Franken in de tweede helft van de 3e eeuw. Het materiaal: munten, aardewerk, redevoeringen, bevolkings berekeningen en graftypen. Munten Uit de graven van de laat-Romeinse grafvelden kennen we zes munten uit 270-295. Tien andere, geslagen tussen 298 en 307, dateren ook uit het veron derstelde gat, dat immers tot 313 doorloopt. Op het Kops Plateau kennen we twaalf munten uit 270-300, waarvan elf locale imitaties: Romeins noodgeld om
de economie draaiende te houden.18 Brunsting kent ook 4e-eeuwse munten van het grafveld van Ulpia: “die wenigen späteren Münzen, die sogar bis ins IV. Jahrhundert reichen, haben hier keine Bedeutung.”19 Een vrij recente interpretatie is die van de numismaten Antony Kropff en Jos van der Vin,20 die de treffende gelijkenis tonen tussen staafdiagrammen van muntverlies per 1000 per jaar in het Nederlandse rivierengebied en in Bri tannia. In Britannia was er zeker geen breuk, dus hier ook niet, zo redeneren zij. Het nagenoeg ontbreken van de munten vanaf Aurelianus (keizer 270-275) tot aan Constantijn (306) in beide provincies was volgens hen een verlaat gevolg van de blokkade door het Gallische Rijk (260274). Ze noemen en tonen Nijmegen expliciet als een plaats waar continuïteit was. De munten van na 258 van Gallie nus, keizer 253-268, domineerden volgens hen de muntomloop tussen 274 en 295.21 Onze munt uit 259-260 in de stadsgracht zal in die periode verloren zijn. Aardewerk Hoe moeilijk dateerbaar aardewerk in de late 3e, begin 4e eeuw verder ook is (vandaar dat veronderstelde gat), we hebben in de sarkofaag van de Oude Graafseweg een Trierse beker van 270-280 (afb. 5).22 Brunsting zelf noemt niet minder dan achttien 4e-eeuwse of mogelijk 4e-eeuwse stukken aardewerk uit het grafveld ‘onder Hees’ en redeneert ze daarna weg, dus het loont de moeite die stukken en die redenering in detail na te gaan. Eerst het aardewerk.23 Nummers 1-5: vijf zwartgecoate Trierse bekers van Brunstings type 8c horen tot de 4e-eeuwse typen Symonds 61 en Künzl 1.4.1. Nummers 6-8: drie gladwandige kannen met opgeschilderde roodbruine banden, door Brunsting ‘hoepelkannen’ genoemd, zijn 4e-eeuws. Nummer 9: een terra sigillata kom met rolstempelversiering is 4e-eeuws. Nummer 10: een terra sigillata schotel wordt niet afgebeeld en niet bij een type ondergebracht maar vergeleken
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen
05-2009 binnenwerk_def.indd 199
|
199
01-10-2009 16:21:53
Afb. 5 Trierse beker, dateerbaar 270-280, uit de sarkofaag van de Oude Graafseweg. Foto Museum Het Valkhof.
Afb. 6 4e-eeuwse Trierse bekers van de modellen Symonds 61 en Künzl 1.4.1 uit het grafveld van Ulpia Noviomagus. Naar Brunsting 1937, Pl. 3, 8c1-2.
200
|
met een vorm uit de tweede helft van de 3e eeuw. Nummers 11-12: twee ruwwandige kookpotten zonder oor kunnen 4e-eeuws zijn. Nummers 13-16: vier ruwwandige kookpotten mét oor zijn 4e-eeuws. Nummers 17-18: twee ruwwandige deukbekers zijn zelfs laat-4eeeuws. Dan de redenering waarmee Brunsting dit aardewerk verwijdert uit zijn materiaal en zo zijn vroege einddatering van het grafveld van Ulpia Noviomagus veiligstelt.24 We moeten in gedachten houden dat er vrijwel geen archeologische opgravingen waren geweest in het grafveld ‘onder Hees’, maar dat zowel daar als op de Hunerberg in het begin van de 20e eeuw ‘antiekdelvers’ actief waren, die hun vondsten dagelijks verkochten aan G.M. Kam. Brunsting deelt mee dat de meeste betreffende stukken horen tot de minder betrouwbare vondstgroepen WW en Leiden B,25 die zowel 1e-eeuwse als 4e-eeuwse stukken omvatten. Nu is er een perceel op de Hunerberg waar diezelfde combinatie voorkomt, en wel ten oosten van de Hugo de Grootstraat, waar zowel de 1e-eeuwse grafgroep O als de 4e-eeuwse grafgroep OO lagen. Grafgroep O is onderdeel van het 1e-eeuwse grafveld O, E, S; grafgroep OO is de oostelijke punt van het 4e-eeuwse grafveld Oost.26 De herkomst van de onbetrouwbare vondstgroepen, aldus Brunsting, zal wel verkeerd aangegeven zijn: wat de ‘antiekdelvers’ meldden als vondsten van ‘onder Hees’, zal in werkelijkheid op dat perceel op de Hunerberg zijn gevonden. Dit vermoeden van Brunsting laat zich echter moeilijk combineren met zijn eigen mededeling over de ‘antiekdelvers’: “de oogst van den dag werd in zijn geheel naar het tot museum verbouwde koetshuis van den heer Kam gebracht.”27 Ze kónden bij aflevering helemaal niet vergeten zijn waar hun vondsten vandaan kwamen en ze hadden er geen enkel belang bij om niet de waarheid te vermelden. Brunsting zelf ziet dat er iets in zijn datering niet klopt: zijn eigen vondst 21 uit het grafveld ‘onder Hees’ is volgens
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen
05-2009 binnenwerk_def.indd 200
01-10-2009 16:21:54
zijn eigen datering van 280 en twee van de 4e-eeuwse Trierse bekers komen uit zijn vondstgroep KL, die hij wél betrouwbaar acht. Vandaar dat hij ze, in tegenstelling tot het meeste 4e-eeuwse aardewerk, wél afbeeldt (hier afb. 6). Redevoeringen In de Panegyrici Latini, lofredevoeringen voor keizers uit de late oudheid, hebben
we er onder andere die gaan over Constan tius Chlorus’ tocht hier in 296, de eerste expeditie van zijn zoon Constantijn tegen de Franken in 306 en diens tweede van 313.29 Constantijn zelf was in Keulen, zo blijkt uit de dagtekening van wetten die hij toen uitvaardigde, in de tweede helft van juni en in juli van uitgerekend 313.30 (In Filocalus’ kalender van het jaar 354 staan de Ludi Francici op 15 en 20 juli.)
Afb. 7 Verspreiding van christelijke grafstenen in Germania I, II en Belgica I, II. Naar Boppert 1986, 64, bewerking Floris Bosch.
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen
05-2009 binnenwerk_def.indd 201
|
201
01-10-2009 16:21:56
05-2009 binnenwerk_def.indd 202
01-10-2009 16:21:57
Uit niets in de redevoeringen blijkt dat er iets grondig mis was in het Nederlandse rivierengebied, zo betogen Kropff en Van der Vin. Ik mag daaraan toevoegen dat vechtjas Constantijn het kennelijk niet nodig vond om verder noordwaarts dan Keulen te komen om de Franken te bestrijden en Kropff en Van der Vin maken duidelijk waarom. Er was hier geen grote buit te halen uit villa’s: de Franken vielen rechtstreeks bij de midden-Rijn centraal Gallië binnen.31 Mijn conclusie: er moet tijdens alle drie de expedities een behoorlijke nederzetting in Nijmegen zijn geweest, en niet een amechtig groepje overlevers aan de Waal kade bij het Valkhof. Bevolkingsberekeningen Kent men het aantal graven, de levensverwachting toen en de gebruiksduur van een grafveld, dan kan men met een formule van Acsády en Nemeskéry de omvang van de bevolking schatten, waarbij men, bij een eventueel gebrek aan gedateerde graven in sommige perioden, niet anders kan dan aannemen dat de bevolking min of meer constant bleef:32 D x e00 P = k + ———— t Bevolkingsomvang P is gelijk aan het totale aantal doden D maal de levens verwachting bij geboorte e 00, gedeeld door het aantal jaren t van gebruik; daar telt men eentiende bij op als correctie factor k, ter compensatie van ontbrekende kindergraven. Het aantal graven van de twee laat-Romeinse grafvelden samen schat ik op grond van omvang en dicht heid van de grafvelden op 8.090, en de levensverwachting op het moment van geboorte op minstens 21,11 en hoogstens 28,03.33 Afhankelijk van de gebruikte waarde van de levensverwachting, en uitgaande van een gebruiksduur tot het jaar 500 (laatst dateerbare grafgiften), kom ik voor de nederzetting op het Valkhof uit op 999 tot 1.327 mensen. Voor het grafveld van Ulpia Noviomagus schatte
Brunsting, ook op grond van omvang en dichtheid, het aantal graven op 12.500.34 Gaat men ervan uit, dat Ulpia Novio magus bestond van 70 tot 313 n.Chr., dan komt men niet uit op Brunstings aantal van 3.000, maar op 1.189 tot 1.580. Het lijkt erop dat bijna de complete bevolking van Ulpia Noviomagus aan de lage Waaloever bij Constantijns tweede Franken expeditie van 313 is overgeplaatst naar het hoge dus verdedigbare Valkhof. Er zijn 4e-eeuwse sporen van activiteiten gevonden in Ulpia Noviomagus, dus wie weet niet van squatters,35 maar van reguliere bewoning, die kennelijk incidenteel nog is doorgegaan. De bovengenoemde twee ruwwandige deukbekers uit het grafveld ‘onder Hees’ zijn van dezelfde tijd als de laat-4e-eeuwse munten van Valens en van na Valentinianus I, die in Ulpia Noviomagus zijn gevonden.36
Afb. 8 Verspreiding van rolstempels met christelijke symbolen op 5e-eeuwse terra sigillata. Naar Dijkman 1992, 169, fig. 36, bewerking Floris Bosch.
Graftypen Een teken van continuïteit tussen de grafvelden is, dat te midden van de crematiegraven van het grafveld van Ulpia Noviomagus tenminste drie skeletgraven zijn aangetroffen, en te midden van de inhumatiegraven van de twee laat-Romeinse grafvelden zes crematiegraven.37 Oriëntatie Wie op zijn rug en met zijn hoofd in het westen ligt, kijkt naar het oosten. Zo ligt de overledene tijdens een katholieke uitvaart ook: met het hoofd in het westen en de voeten naar het oosten, waar het altaar staat. De priester daar, met de opkomende zon in de rug, verkondigt de wederopstanding. Brunsting heeft in haast elk kort bericht over zijn opgravingen in graf veld Binnenstad gezegd dat de west-oostgerichte graven dus mogelijk christelijk waren. Helaas zingt deze nooit uitge werkte hypothese nog steeds rond. Gezien de tenminste 36 west-oost-graven met aardewerk ben ik het van harte eens met Simon Wynia, die schrijft: “Deze ommezwaai in de wijze van begraven kan overigens niet zonder meer op rekening worden geschreven van een eventuele komst van het Christendom
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen
05-2009 binnenwerk_def.indd 203
|
203
01-10-2009 16:21:58
Afb. 9 De graven in grafveld Binnenstad met bekende richting van het hoofd (N = 443 ofwel 53%) 45 40 35 30 25 20 15 10 met munten met kledingaccessoires met bijgaven zonder artefacten
5
o– o O-W-graven 53º-143º:
21 0° 121 5° 623 24 0° 124 25 5° 626 27 0° 127 28 5° 629 30 0° 130 31 5° 632 33 0° 133 34 5° 635 0° 22
5°
20 6-
0°
18 1-
18
19
5° 16
6-
17
0°
15
14
1-
6-
15
°
5° 12
1-
13
12
5°
11 0
6-
0°
-9 91
10
5°
-8 76
0°
-6 61
5°
-5 46
0°
-3 31
-2
1-
16
5°
0
o– o W-O-graven 242º-320º:
Afb. 9 De graven in grafveld Binnenstad met bekende richting van het hoofd (N = 443 ofwel 53%). Afb. 10 De graven in grafveld Oost met bekende richting van het hoofd (N = 242 ofwel 49%) 45 40 35 30 25
20 15 10 met munten met kledingaccessoires met bijgaven zonder artefacten
5
0° 91 -9 10 5° 611 12 0° 112 13 5° 614 15 0° 115 16 5° 617 18 0° 118 19 5° 620 21 0° 121 22 5° 623 24 0° 124 25 5° 626 27 0° 127 28 5° 629 30 0° 130 31 5° 632 33 0° 133 34 5° 635 0°
76 -8
5° -6
61
0°
5°
-5 46
-3 31
0° -2
1-
16
5°
0
o– o 87º-147º: O-W-graven
o– o 260º-319º: W-O-graven
Afb. 10 De graven in grafveld Oost met bekende richting van het hoofd (N = 242 ofwel 49%). naar onze streken. Hiervoor ontbreekt vrijwel ieder bewijs. We kennen enkel een Christusmonogram, dat op primitieve wijze in een zilveren speldje is gegraveerd (...).”38 Ik heb vier argumenten voor de stelling
204
|
van Wynia en mij. Ten eerste: Nijmegen kent geen christelijke grafstenen, in tegenstelling tot Maastricht. Op de verspreidingskaart van zulke grafstenen, afb. 7, loopt de noordgrens van het laatRomeinse christendom op de lijn Maas-
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen
05-2009 binnenwerk_def.indd 204
01-10-2009 16:21:59
tricht-Aken-Keulen. Ten tweede: Nijmegen kent, op één scherf uit Ubbergen na, geen 5e-eeuwse terra sigillata kommen met christelijke symbolen. De kaart daarvan in afb. 8 vertoont net zo’n beeld als die van afb. 7; afwijkend is een zwerm stippen in Friesland.39 Ten derde: er is geen christelijke legende te verbinden met Romeins Nijmegen. Ten vierde: de enige herkenbare christen in de grafvelden, de vrouw in graf B 690 met het christogram op de agrafe op haar hoofd, lag met haar hoofd naar noordoost ten oosten ofwel 58°, en ‘keek’ dus naar zuidwest ten westen in plaats van naar het oosten. (Voor de uitdukking van de richting van het hoofd in graden, zie onder.) Bovendien wil ik het misverstand uit de weg ruimen, dat oriëntatie in de strikte zin, dus gerichtheid op het oosten, uitsluitend christelijk zou zijn. De twee andere antieke godsdiensten, de Romeinspagane en de barbaars-pagane, baden ook naar het oosten, vanwege zonsopgang. Over de Romeins-pagane schrijft Vitruvius dat tempels en beelden in de cella bij voorkeur naar het westen gericht zijn, om “degenen die het altaar naderen in staat stellen in de richting van de zonsopgang te kijken terwijl men tegenover het beeld in de tempel staat.” Wat betreft de barbaarspagane godsdiensten: volgens de Legenda Aurea, de grote legendenverzameling uit 1260, bad de 6e-eeuwse Longobardische koning Alboin, die gezworen had dat hij alle christenen zou doden, elke morgen naar het oosten.40 Oriëntatie is dus niet exclusief christelijk, maar algemeen religieus. Het laatste gegeven dat nodig is vóór het herformuleren van het probleem en het bereiken van mijn conclusie, is dit: de hele oriëntatiekwestie is uniek voor Nijme gen. Het probleem speelt niet in KrefeldGellep en niet in Maastricht.41 De vraag, waarom men later in Nijmegen met het hoofd naar het westen begraven werd, is al beantwoord: om algemeen religieuze redenen ‘kijkend’ richting zonsopgang. Het echte probleem is dan ook, waarom men in Nijmegen eerst met het hoofd naar het óósten begroef en de
doden naar het westen liet ‘kijken’. Wat was daar zo de moeite waard? U zult begrijpen welk antwoord ik voorstel: de mensen die met het hoofd naar het oosten zijn begraven, ‘keken’ naar het westen, naar Ulpia Noviomagus, waar ze waren opgegroeid. En alle laat-Romeinse graven dan, die niet O-W of W-O gericht zijn? Hun aantal is verwaarloosbaar, zoals blijkt uit de staafdiagrammen van afb. 9 en 10, die alle graven van bekende richting omvatten. Die richting van het hoofd wordt uitgedrukt in graden, waarbij noord = 0°, oost = 90°, zuid = 180° en west = 270°. Beide staafdiagrammen hebben geprononceerde pieken rond de 90° en de 270° en heel weinig daarbuiten. Conclusie De grafvelden die bij de laat-Romeinse nederzetting op het Valkhof hoorden, zijn begonnen in 313, na de tweede veldtocht van Constantijn tegen de Franken in juni en juli van dat jaar. De bevolking, zo’n 1.200 mensen, was overgeplaatst naar het Valkhof vanuit het lager gelegen Ulpia Noviomagus, dat tot die tijd had bestaan. De mensen die daar waren opgegroeid, werden met het hoofd naar het oosten begraven om naar hun vroegere stad in het westen te ‘kijken’. De mensen die op het Valkhof waren opgegroeid, werden met het hoofd naar het westen begraven, om te ‘kijken’ naar de zonsopgang. De tijd van aardewerk meegeven in de graven was nagenoeg voorbij na de rampperiode 353-355, toen de productie cent ra van het populairste vaatwerk waren verwoest en er schaarste of zelfs een economische crisis was. Aletta Jacobslaan 104 2314 GB Leiden desteures@hotmail.com
Noten 1 Bewerking van lezing door de auteur (leraar klassieke talen en ex-voorzitter van AWN Rijnstreek) op de 12e Dag van het Romeins Aardewerk, Nijmegen, 30 mei 2008. Dank aan Louis Swinkels voor een inspirerend gesprek, Ester van der Linden
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen
05-2009 binnenwerk_def.indd 205
|
205
01-10-2009 16:21:59
voor opmerkingen bij eerdere versies, aan Tom Buijtendorp voor suggesties voor de samenvatting, en Floris Bosch voor de bewerking van de illustraties. 2 Noviomagus 1979, 10-11. 3 ‘Onder Hees’: Brunsting 1937; laat-Romeinse grafvelden: Bloemers & Thijssen 1990; Steures, ter perse. 4 Noviomagus 1979, 66. 5 De grafrichtingen zijn te vinden in Steures, ter perse, waarin de opgravingen van Brunsting (1947-1963), Bloemers en Willems (1976) in grafveld Binnenstad worden gepubliceerd (834 graven), en Bloemers’ opgravingen (1979-1983) in grafveld Oost (489 graven). De W-O-graven met bijgaven: Steures, ter perse, Table 24. 6 Van Enckevort et al. 2000, 84; Van Enckevort & Thijssen in: Wilson 2003, 70-1 en in: Willems et al. 2005, 111, 133. 7 Ammianus Marcellinus 15,6,4. 8 Goethert 2007, 402; Goethert in: Grüßinger 2007, IV.1.11; Künzl 1997, 118, 129. 9 Opstand Silvanus: Amm. Marc. 15,5; verwoesting Keulen: Amm. Marc. 15,8,19; twee steden verwoest: Libanius, or. 18,46. 10 Van Es 1968, 11. 11 Maastricht: Ypey 1959, 107; Van Es 1968, 13; Krefeld-Gellep: Renate Pirling in: Horn 1987, 536; heel noord-Gallië: Van Doorselaer 1967, 141; Van Es 1968, 11; Brulet 1990, 329. 12 Van der Vin in: Van Enckevort & Thijssen 2002, 78; Van Enckevort & Thijssen in: Willems et al. 2005, 135-6. 13 Van Enckevort & Thijssen in: Willems et al. 2005, 136,138; Van der Heijden 2008, 52. 14 Zie bv. foto’s in Van der Heijden 2008, 56. 15 Van Enckevort & Thijssen in: Willems et al. 2005, 138. 16 Bogaers & Haalebos 1986, 3. 17 Bekers met barbotine: Künzl 1997, 9 en 65-9, groep IV. Voor de zes stukken met witte en gele barbotine uit de laat-Romeinse grafvelden zie Steures, ter perse, onder nummers B stray 128, B stray 240, OO stray 181, OO 4.1, OO 78.1 en OO 130.1. Dit zijn resp. de signaturen 12.1984.7, 11.1957.2, IX.l.79, 209/32, 260-17 en 229-1. Munten: Steures, ter perse, Coin list 3: per coin, after its latest minting date. 18 Van der Vin 2002, 200, nrs. 4348-59; Steures, ter perse, Coin list 3; Kropff & Van der Vin 2003, 58. 19 Brunsting 1937, 200-1, 169. 20 Kropff & Van der Vin 2003. 21 Nijmegen: Kropff & Van der Vin 2003, 73, Fig. 13; munten van Gallienus: 58-9. 22 Van Buchem 1951, 8, een beker Künzl 1.3.1 van haar chronologische groep IIIc: Künzl 1997, 9, 59-65, 294. 23 Trierse bekers: Brunsting 1937, 202, 80-1, Pl. 3, 8c1-2 (= hier afb. 6); Symonds 1992, 66-67, Fig. 46; Künzl 1997, 69-74, 294, Typentaf. 2, 1.4.1 = Symonds 1992, 66-67, Figs. 47-49. Het betreft Nijmeegse signaturen WW 74, KL 140, KL 141, en WW 133, en Leiden e 1909/4.24. Hoepelkannen: Brunsting 1937, 202, 83 no. 16; Pirling & Siepen 2006, 145-6, typen Gellep 79/80, 81 en 263. Ts kom met rolstempel: Brunsting 1937, 202, 35, sign. WW 17, type Alzei 1 = Gellep 34 = Chenet 320, dateerbaar al naar gelang het rolstempel 330-525. Zie Pirling & Siepen 2006, 63-5. Ts schotel: Brunsting 1937, 202, 51 nr. d, sign. WW 4 = Oswald & Pryce 1920, Pl. LXXVI 5, gedateerd IIIB. Rw kookpotten zonder oor: Brunsting 1937, 202, 144 nr. 3b, sign. WW 21 en 92, “die waarschijnlijk reeds ± 300 te dateeren zijn”. Dit is wsch. Gellep type 105, door Pirling & Siepen 2006, 226-7, gedateerd IIIB-IVB. Rw kookpotten met oor: Brunsting 1937, 202, 150 nr. 12b, Pl. 7, 12b. Dit is type Gellep 109, door Pirling & Siepen 2006, 198-9, gedateerd IV. Het betreft sign. WW 57, WW 90 en twee ongenoemde, waarvan een in Leiden. Rw deukbekers: Brunsting 1937, 202, 157-8 nr. 28, sign. WW 5 en 6, Pl. 7, 28. Dit is Gellep 111, door Pirling & Siepen 2006, 195 wegens een munt van Valens na 375 gedateerd. Alle genoemde typen: Steures, ter perse, resp. type-afbeeldingen 47-54, 82-85, 24, geen, 120, 125, 127. 24 Brunsting 1937, 202. 25 Brunsting 1937, 8, 202. 26 Daniëls 1955, 309, Afb. 137; Stuart 1977, 5-6, Fig. 2. 27 Brunsting 1937, 6. 28 Brunsting 1937, 8, 202; vondst 21: 182-3. 29 Nixon & Rodgers 1994, hieronder aangeduid als Pan. Constantijns tweede Frankenexpeditie van 313 vormt de aanleiding tot het uitspreken van Pan. 12(9), maar wordt alleen vermeld in Pan. 12(9),24,2 en 21,5. 30 Pan. 12(9),21,5; Seeck 1919, 161. 31 Niets mis in het rivierengebied: Kropff & Van der Vin 2003, 82-3; rechtstreeks de midden-Rijn over: Kropff & Van der Vin 2003, 80. 32 Acsády & Nemeskéry 1970, 65-6. 33 Steures, ter perse, hoofdstuk 7. 21,11 is een extrapolatie van Ulpianus’ levenstabel (Digesten 35,2,68pr), berekend door Coale 19832 en tegen kritiek verdedigd door Frier 1982; de waarde 28,03 is het resultaat van onderzoek van de botten van grafveld Oost. 34 Brunsting 1937, 17. 35 Van Enckevort et al. 2000, 84; Van Enckevort & Thijssen in: Willems et al. 2005, 133. 36 Brunsting 1937, 174; Van Enckevort & Thijssen in: Willems et al. 2005, 133. 37 Inhumatiegraven ‘onder Hees’: Brunsting 1937, 23-4, noot 70. Crematiegraven in de laat-Romeinse grafvelden: Steures, ter perse, hoofdstuk 3, graven B 5, B 106, B 140, B 182?, OO 131 en OO 308. B staat voor Binnenstad, OO staat voor Oost. 38 Noviomagus 1979, 68. 39 Besproken door Van Es 1968, 12.
206
|
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen
05-2009 binnenwerk_def.indd 206
01-10-2009 16:22:00
40 Romeins-pagaan: Vitruvius 4,5,1; barbaars-pagaan: De Voragine 1995, Vol. II, 368-9, hoofdstuk 181. 41 Krefeld-Gellep: Pirling & Siepen 2006, 15; Pirling in: Horn 1987, 536; Maastricht: Van Es 1968, 13; Ypey 1959, 107. Literatuur Acsády, Gy. & J. Nemeskéri, 1970: History of Human Life Span and Mortality, Budapest. Bloemers, J.H.F. & J.R.A.M. Thijssen, 1990: Facts and reflections on the continuity of settlement at Nijmegen be tween AD 400 and 750. In: J.C. Besteman, J.M. Bos & H.A. Heidinga (eds.), Medieval Archaeology in the Netherlands. Studies presented to H.H. van Regteren Altena. Assen-Maastricht, 133-150. Bogaers, J.E. & J.K. Haalebos, 1986: Aan de grens van Ulpia Noviomagus. Opgravingen in Nijmegen-west (Bronsgeeststraat, Dijkstraat, 1985), Numaga 33, 1-10. Boppert, W., 1986: Die frühchristlichen Grabinschriften aus der Servatiuskirche in Maastricht. In: C.G. de Dijn (ed.), Sint-Servatius, bisschop van Tongeren en Maastricht. Het vroegste Christendom in het Maasland, 65-96. (Kunst en Oudheden in Limburg 28), Borgloon-Rijkel. Brulet, R., 1990: La Gaule septentrionale au Bas-Empire. Occupation du sol et défense du territoire dans l’arrière-pays du Limes aux IVe et Ve siècles. Nordgalliën in der Spätantike. (Trierer Zeitschrift, Beiheft 11), Trier. Brunsting, H., 1937: Het grafveld onder Hees bij Nijmegen. Een bijdrage tot de kennis van Ulpia Noviomagus. (Archeologisch-historische Bijdragen 4), Amsterdam. Van Buchem, H.J.H., 1951: Oude grafkist te Nijmegen opgegraven, Prelecta (personeelsblad van de Elektriciteitsmaatschappij van Gelderland) 8 no. 4 (december 1951), 6-8. Coale, A.J. et al., 19832 : Regional Model Life Tables and Stable Populations, New York-London etc. Daniëls, M.P.M., 1955: Noviomagus. Romeins Nijmegen, Nijmegen. Demandt, A. & J. Engemann (eds.), 2007: Imperator Caesar Flavius Cons tantinus. Konstantin der Grosse. Ausstellungskatalog. Trier-Mainz. Van Doorselaer, A., 1967: Les nécropoles d’époque romaine en Gaule septentrionale. (Dissertationes Archaeologicae Gandenses 10), Brugge. Dijkman, W., 1992: La terre sigillée décorée à la molette à motifs chrétiens dans la stratigraphie maastrichtoise (Pays-Bas) et dans le nord-ouest de l’Europe, Gallia 49, 129-72. Van Enckevort, H., J.K. Haalebos & J. Thijssen, 2000: Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes. (Archeologische Berichten Nijmegen 3), Abcoude-Nijmegen. Van Enckevort, H. & Elly Heirbaut, 2009: De Romeinse stad Ulpia Noviomagus opnieuw in kaart gebracht, Westerheem 58, 18-26. Van Enckevort, H. & J. Thijssen (eds.), 2002: Cuijk. Een regionaal centrum in de Romeinse tijd, Utrecht. Van Es, W.A., 1968: Grafritueel en kerstening. (Oratie Vrije Universiteit te Amsterdam), Bussum. Frier, B., 1982: Roman Life Expectancy: Ulpian’s Evidence, Harvard Studies in Classical Philology 86, 213-251. Goethert, Karin, 2007: Keramikproduktion in Trier, in: Demandt & Engemann 2007, 396-403. Grüßinger, R. (ed.), 2007: Imperator Caesar Flavius Cons tantinus. Konstantin der Grosse. (Cd-rom met tentoonstellingscatalogus bij Demandt & Engemann 2007). Van der Heijden, P., 2008: Romeins Nijmegen. Luxe en ondergang van Rome aan de Waal, z.p. Horn, H.G. (ed.), 1987: Die Römer in Nordrhein-Westfalen, Stuttgart. Kropff, A. & J.P.A. van der Vin, 2003: Coins and continuity in the Dutch River area at the end of the third century AD, European Journal of Archaeology 6, 55-87. Künzl, Susanna, 1997: Die Trierer Spruchbecherkeramik. Dekorierte Schwarzfirniskeramik des 3. und 4. Jahrhunderts n. Chr. (Trierer Zeitschrift, Beiheft 21), Trier. Nixon, C.E.V. & Barbara Saylor Rodgers, 1994: In Praise of the Later Roman Emperors. The Panegyrici Latini. Introduction, Translation, and Historical Commentary with the Latin Text of R.A.B. Mynors, Berkeley-Los Angeles-Oxford. Noviomagus 1979: J.H.F. Bloemers, J.E. Bogaers, J.K. Haalebos & S.L. Wynia, Noviomagus - Op het spoor der Romeinen in Nijmegen, Nijmegen. Oswald, F. & T.D. Pryce, 1920: An Introduction to the Study of Terra Sigillata, London. Pirling, Renate & Margareta Siepen, 2006: Die Funde aus den römischen Gräbern von Krefeld-Gellep. (Germanische Denkmäler der Völkerwanderungszeit, Serie B: Die fränkischen Altertümer des Rheinlandes, Band 20), Stuttgart. Seeck, O., 1919: Regesten der Kaiser und Päpste für die Jahre 311 bis 476 n.Chr. Vorarbeit zu einer Prosopographie der christlichen Kaiserzeit, Stuttgart. Steures, D.C., ter perse: The Late Roman Cemeteries of Nijmegen. Stray Finds and Excavations 1947-1983, Nijmegen. Stuart, P., 1977: Een Romeins grafveld uit de eerste eeuw te Nijmegen. Onversierde terra sigillata en gewoon aardewerk. (Beschrijving van de verzamelingen in het Rijksmuseum G.M. Kam Nijmegen VIII), z.p. Symonds, R.P., 1992: Rhenish Wares. Fine Dark Coloured Pottery from Gaul and Germany. (Oxford University Committee for Archaeology, Monograph 23), Oxford. Van der Vin, J.P.A., 2002: Die Fundmünzen der römischen Zeit in den Niederlanden III,1. Nijmegen-Kops Plateau, Mainz. De Voragine, Jacobus, 19955: The Golden Legend. Readings on the Saints. Translated by William Granger Ryan, New York. Willems, W.J.H., H. van Enckevort, J.K. Haalebos & J. Thijssen (eds.), 2005: Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland. Vol. 1, Prehistorie en Oudheid, Wormer. Wilson, P. (ed.), 2003: The Archaeology of Roman Towns. Studies in Honour of John S. Wacher, Oxford. Ypey, J., 1959: De verspreiding van vroeg-middeleeuwse vondsten, BROB 9, 98-118.
Aardewerk, continuïteit en oriëntatie in laat-Romeins Nijmegen |
05-2009 binnenwerk_def.indd 207
207
01-10-2009 16:22:00
-vacature-
Westerheem zoekt op korte termijn:
Eindredacteur m/v
Wat zijn je taken? • Je vergadert eens per twee maanden met de voltallige redactie in de stationsrestauratie in Utrecht CS. • Je verzamelt alle door andere redactieleden (of door jou zelf) begeleide, gecorrigeerde en geredigeerde artikelen en rubrieken (teksten en afbeeldingen) op de computer. • Je bepaalt in overleg met de andere redactieleden de inhoud van Westerheem. • Je stuurt de definitieve kopij naar een professionele vormgever, zodat Westerheem in overleg met jou kan worden opgemaakt. • Je controleert de opgemaakte proefdrukken van Westerheem en onderhoudt in de (twee of drie) proeffasen en in de afronding alle contacten met de vormgever en de drukkerij, en indien nodig met auteurs en redactieleden. • Je mag allerlei leuke redactieklusjes doen: schrijven, redigeren, recenseren, meedenken over vormgeving etc. • Je bent aanspreekpunt voor inlichtingen over advertenties en inlegfolders.
Wat verwachten we van jou? • Je hoeft geen archeoloog te zijn, maar je moet wel het verschil weten tussen Steentijd en IJzertijd. • Je hebt een accurate, rode pen. • Je werkt netjes en gestructureerd.
Salaris Alleen onkostenvergoeding. Maar het werk als eindredacteur levert een hoop ervaring, voldoening, dankbaarheid en plezier op, omdat je samen met zeven andere enthousiaste en gezellige vrijwilligers – archeologen en niet-archeologen – elke twee maanden opnieuw een heel eigen tijdschrift in elkaar zet. Ook is het redactiewerk handig voor je netwerk, want je hebt veel contacten met professionele archeologen en amateur-archeologen verspreid door heel Nederland.
Tijdsbesteding Je moet rekening houden met een gemiddelde tijdsbesteding van 4 uur per week specifiek aan de eindredactie van Westerheem.
Belangstelling voor deze functie? Heb je belangstelling voor deze functie of wil je er meer informatie over? Stuur dan een bericht naar: chpeen@hotmail.com.
-mededeling-
Zaterdag 10 april 2010
Symposium Vlaardingen-cultuur
Op zaterdag 10 april 2010 zal in Leiden een symposium worden georganiseerd over de Vlaardingen-cultuur. Op dat symposium zal ook een Westerheem-special worden overhandigd over deze neolithische cultuur, met onderwerpen als domesticatie van paarden, een berencultus?, het landschap, crematiegraven en nog veel meer. Na afloop van het symposium kan de tentoonstelling over de Vlaardingen-cultuur in het RMO worden bezocht. De dag wordt afgesloten met een borrel in het RMO. Aanmelding voor het symposium is mogelijk vanaf medio december. Voor meer informatie zie: www.vlaardingen.nl.
05-2009 binnenwerk_def.indd 208
01-10-2009 16:22:00
-advertentieADVIES • PROJECTMANAGEMENT • PUBLIEK • ONDERZOEK
Hazenberg Archeologie geeft studenten in de Westerheem één pagina de ruimte. Deze keer aan Tim Verhoef, student aan de Universiteit van Leiden. Als dank voor zijn bijdrage ontvangt hij een Hazenberg Archeologie pakket. Ook interesse? Kijk dan op hazenbergarcheologie.nl voor de voorwaarden of stuur een email naar: westerheem@hazenbergarcheologie.nl
TYPOLOGISCH vs TECHNOLOGISCH Tim Verhoef Tim Verhoef heeft zich in eerder onderzoek bezig gehouden met aardewerk uit de late prehistorie, van de vindplaats Weert-Laarveld. Op deze locatie is door Archol een nederzettingsterrein en een grafveld opgegraven. Aan hem was de taak om uit te zoeken of deze gelijktijdig hebben bestaan. Naast gebruik te maken van de typologische dateringsmethode van Van den Broeke heeft hij zich ook op het technologische onderzoek gestort, voor het eerst ontwikkeld door Franken in de jaren 60 van de vorige eeuw. Na het typologisch onderzoek kon hij het nederzettingsterrein dateren en opdelen in twee fasen. Eén fase is gedateerd in de Late Bronstijd (10e tot 9e eeuw voor Chr.), gebaseerd op het voorkomen van Kerbsnittversiering. Maar ook dateert een fase in de Late IJzertijd (3e tot 2e eeuw voor Chr.), het aardewerk uit deze periode is dikwandig en klodderig besmeten. Het grafveld kon ook in de 3e tot 2e eeuw na Chr. wor-
den gedateerd, gebaseerd op het voorkomen van Kalenderbergversiering. Het technologisch onderzoek bestond uit het maken van slijpplaatjes van een aantal scherven uit beide contexten, waarbij de magering en overige kenmerken van het aardewerk in de doorsnede bekeken werden. Na het technologisch onderzoek werd duidelijk dat de verhouding van de magering in de scherven uit de beide contexten gelijk waren. Beide methoden toonden aan dat de nederzetting en het grafveld gelijktijdig bestaan hebben.Gebleken is wel dat het technologisch onderzoek zoals hierboven beschreven enkel als ondersteunende methode werkt. Op zichzelf zou deze methode geen datering kunnen leveren. Op dit moment is Tim werkzaam bij Hazenberg Archeologie als junior specialist en onderzoekt aardewerk van diverse projecten onder andere uit het Laat-Neolithicum, de Midden-Bronstijd, de Late Bronstijd en de Vroege IJzertijd. ***
Mageringskorrel
Fabric
Scheur in de fabric
Figuur links: Voorbeeld van verschillende variabelen binnen een sample. Figuur rechts: Urn met Kalenderbergversiering uit graf 5.
© Tim Verhoef - 2009
Westerheem2009_05_Tim_Verhoef.indd 1
05-2009 binnenwerk_def.indd 209
01-10-2009 16:20:07
01-10-2009 16:22:01
Een Romeinse weg in Venlo Maarten Dolmans1
Medio mei van dit jaar werd er min of meer bij toeval een Romeinse weg ontdekt in Venlo-Blerick. De weg werd gevonden tijdens een archeologisch onderzoek in het gebied Raaijweide, gelegen recht tegenover de Venlose binnenstad. Dit lege gebied, bestaande uit grasland, wordt in de komende jaren voor de aanleg van een hoogwatergeul vele meters diep afgegraven en daarna heringericht. Eventueel aanwezige archeologische resten gaan daarbij volledig verloren. Opdrachtgever voor dit werk is de Dienst Landelijke Gebied Limburg, in opdracht van de provincie Limburg. In de voorbereidende fase van de werkzaamheden werd contact gezocht met de gemeente Venlo als bevoegd gezag. De gemeente heeft op haar archeologische beleidskaart Raaijweide aangeduid als gebied van zeer hoge archeologische waarde. Reden hiervoor is de ligging langs de Maas recht tegenover de kern van de stad Venlo en de grote hoeveelheid vondstmeldingen binnen het gebied. Twee van
de meest in het oog springende relicten in het gebied zijn de resten van het 19e-eeuwse Fort Leopold en het 17e-eeuwse Veerhuis “De Staaij”. Daarnaast ligt pal tegen het gebied de Frederik-Hendrik kazerne met daaronder het 17e-eeuwse Fort St. Michiel. Tezamen met de vele Romeinse vondsten in het gebied waren er derhalve voldoende aanknopingspunten om aan de Dienst Landelijk Gebied (DLG) te vragen een booronderzoek te laten verrichten. De gemeente had inmiddels zelf een radaronderzoek laten uitvoeren. Beide onderzoeken wezen uit dat het gebied meerdere archeologische fenomenen herbergt. Niet alleen werd, zoals verwacht, het Fort Leopold en veerhuis “De Staaij” gevonden, ook werden verschillende grote steenovens ontdekt ten behoeve van de productie van baksteen voor de vesting Venlo. Het radaronderzoek bracht tevens enkele lineaire structuren voort, behorende bij Fort St. Michiel. Al met al reden genoeg voor een proefsleuvenonderzoek.
Afb. 1 Profiel van de weg met duidelijk te onderscheiden twee fasen. De weg is aan de rechterzijde (noordzijde) deels verspoeld.
210
|
Een Romeinse weg in Venlo
05-2009 binnenwerk_def.indd 210
01-10-2009 16:22:04
Begin 2009 werd aldus door archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek was het in zicht brengen van het landschap, veerhuis “De Staaij”, Fort Leopold en de steenovens. Groot was de vreugde toen bij het proefsleuvenonderzoek naast de verwachte resten ook de Romeinse weg werd aangetroffen. Hoewel onverwacht, kwam de ontdekking van de Romeinse weg niet geheel uit de lucht vallen. In Raaijweide en aangrenzende percelen zijn meerdere Romeinse vondsten bekend. In de op ca. 100 meter zuidelijk gelegen Antoniuslaan is eind 20e eeuw een nederzetting uit de laatRomeinse tijd bekend die mogelijk deel uitmaakte van het op de Peutingerkaart bekende Blariacum. De in het zuidelijk deel van het onderzoeksgebied aangetroffen weg bestaat uit een grindbaan die opgebouwd is uit twee maal twee lagen grind gescheiden door lagen zand (afb. 1). Voorlopige conclusie is dat er sprake is van grindpakketten van twee op elkaar liggende weglichamen, elk bestaande uit twee grindlagen met een zandlaag ertussen. De weg ligt haaks op de Maas en is oost-west georiënteerd (afb. 2). De breedte van de weg bedraagt nog 4,5 meter, maar was oorspronkelijk breder. In het zuiden is de weg deels ver-
spoeld door een jongere geul van de Maas, terwijl aan de noordzijde de rand van de grindbaan gedeeltelijk door een gracht van Fort Leopold en een bomkrater is verstoord. Uit de zandlaag tussen beide weglichamen is een terra sigillata-fragment uit de eerste helft van de 2e eeuw gevonden, die een eerste datering geeft. Tijdens het onderzoek kon de weg over een lengte van ca. 30 meter gevolgd worden. In de richting van de Maas stopt de weg op ca. 23 meter van de oever van de Maas. Om te bepalen waarom de weg stopt, is een tweede vlak in de vorm van een 4 m brede proefsleuf vanaf de Romeinse weg tot aan de oever van de Maas aangelegd. Hierin zijn geen sporen van de weg meer waargenomen. Het oostprofiel is vervolgens schoongemaakt en gedocumenteerd. De opbouw van de lagen in het profiel laat zien dat de weg is afgetopt. Het lijkt erop dat de oever van de Maas in de Romeinse tijd hoger lag. Daaruit is te concluderen dat het gebied is afgegraven of afgespoeld, zodat de resten van de Romeinse weg hier geheel verdwenen zijn. In westelijke richting wordt de weg door een hoge druk gasleiding doorsneden en is de weg tot op 5 meter van de leiding (de veiligheidszone) gedocumenteerd. In de westelijke zone zijn de bovenste lagen van de weg nog goed zichtbaar. In de directe omgeving van de weg is nog
Afb. 2 Romeinse weg met zicht op iets zuidelijk gelegen verkeersbrug over de Maas bij Venlo. Een Romeinse weg in Venlo |
05-2009 binnenwerk_def.indd 211
211
01-10-2009 16:22:07
Afb. 3 Trace van de weg loodrecht op de vicus van Venlo aan de overzijde van de Maas.
een fragment van een olijfolieamfoor type Dressel 20 gevonden. Uit een enkele decimeters dieper gelegen niveau komt vermoedelijk - in de IJzertijd te dateren aardewerk en vuursteen. Hier moet in ieder geval nog vervolgonderzoek plaatsvinden om aard, ouderdom en omvang van deze lagen vast te stellen. Het is ook nog niet duidelijk of er sporen onder deze lagen aanwezig zijn. Omdat er in het oorspronkelijke archeologische Programma van Eisen (PvE) voor het proefsleuvenonderzoek geen vragen waren opgenomen over een mogelijke Romeinse weg, is besloten de weg weer af te dekken en in de nabije toekomst nader te onderzoeken. Daarbij zal specifiek gekeken worden naar ouderdom, fasering en verdere opbouw van de weg. Tevens zal extra aandacht geschonken worden aan eventuele bewoningssporen in de directe omgeving van de weg en de aansluiting naar Venlo, tezamen met een fysisch geografisch en pollenonderzoek. Het staat vrijwel vast dat de Romeinse weg een aftakking is van de Romeinse hoofdroute, die langs de westoever van de Maas liep. Deze route was de belangrijke noord-zuid route van Tongeren, via Heel, Blariacum, Grubbenvorst, Lomm, Cuijck naar Nijmegen. Deze hoofdweg was van
212
|
groot belang voor handel en transport en staat vermeld op de Peutingerkaart. De opgegraven grindweg is als zijtak van deze weg als belangrijke secundaire route te beschouwen, die Blariacum (Blerick?) met de Romeinse vicus in de binnenstad van Venlo (Maasboulevard) verbond. Het is zeer waarschijnlijk dat een (scheeps)brug of een veer beide Romeinse vindplaatsen met elkaar verbond. De weg zelf is namelijk georiĂŤnteerd op de kern van de vicus in de binnenstad van Venlo (afb. 3). Daarbij loopt de route via het eiland (nu schiereiland) Kop van Weerd. Eenzelfde situatie (zij het op grotere schaal) treffen we bijvoorbeeld aan in Keulen waar de brug die de oost en westoever verbindt over een riviereiland loopt. Het vervolgonderzoek naar de weg en de directe omgeving ervan zal in de tweede helft van 2009 plaatsvinden. Gemeente Venlo Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling Sectie Strategie en Beleid Postbus 3434, 5902 RK Venlo m.dolmans@venlo.nl
Noten 1 Maarten Dolmans is gemeentelijk archeoloog in Venlo
Een Romeinse weg in Venlo
05-2009 binnenwerk_def.indd 212
01-10-2009 16:22:10
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Leeuwarden Het ontstaan van Leeuwarden: bewoning in beweging Mariëlle Kenemans1
In Leeuwarden staat de tijd niet stil, de stad groeit en verandert voortdurend. Naar aanleiding van een toegenomen behoefte aan parkeerruimte besloot de gemeenteraad eind jaren ‘90 van de vorige eeuw tot de bouw van een parkeergarage onder het Oldehoofsterkerkhof.
Bekend was dat op deze plek ooit de St. Vituskerk had gestaan. Daarvan rest nu alleen nog de nooit voltooide en welbekende scheve toren, de Oldehove. In de crisisjaren van de vorige eeuw werd in het kader van een werkverschaffingsproject het plein voor de toren geëgali-
Afb. 1 De Oldehove en het Oldehoofsterkerkhof. De verdwenen kerk doemt op in de waterdamp.
Rondom de stad
05-2009 binnenwerk_def.indd 213
|
213
01-10-2009 16:22:12
St. Vituskerk opgegraven en onderzocht. Ook zijn enkele 9e of 10e eeuwse graven aangetroffen waardoor het idee ontstond dat er een voorganger (houtbouw) van de St. Vitus moet zijn geweest. Sporen hiervan werden echter niet aangetroffen.
Afb. 2 Het Oldehoofsterkerkhof gezien vanaf de Oldehove. Op het plaveisel zijn de contouren van de St. Vituskerk vaag zichtbaar en is een verbeelding van de graven in de kerk en op het kerkhof door middel van stenen platen gemaakt.
Afb. 3 Publieke belangstelling tijdens de opgraving.
214
|
seerd, omdat het door verzakking van de graven zeer hobbelig was geworden. Van het toenmalige maaiveld van het plein werd in 1934 ongeveer een meter afgegraven en met zand aangevuld. Daarbij werden de meest recente graven van het Oldehoofsterkerkhof rigoreus en zonder onderzoek geruimd. In 1968 en 1969 heeft de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort (ROB) een onderzoek uitgevoerd op het Oldehoofsterkerkhof. Hierbij is de keienfundering van de uit de 11e eeuw daterende
Door in de terp een paar kleine proefsleuven te graven heeft men vervolgens vastgesteld dat er onder de funderingen bewoningsresten aanwezig waren die terug gingen tot in de 1e eeuw na Chr. Het idee dat hieruit ontstond, was dat in de 1e eeuw een kleine terp werd opgeworpen waarop men ging wonen. In de loop van die eerste en de twee daarop volgende eeuwen werd de terp geleidelijk opgehoogd en uitgebreid naar het oosten. Na de 3e eeuw leek er een eeuw lang geen bewoning geweest te zijn. Dit had mogelijk te maken met het feit dat de terp op dat moment weer aan zee (de Middelzee) was komen te liggen en het te nat was geworden voor bewoning. Daarna werd de terp echter weer flink opgehoogd en leek hij tot aan de 8e eeuw in gebruik als huisterp. Na de 8e eeuw zou er een omslag in gebruik plaatsvinden: de terp veranderde van woonlocatie in kerkelijk centrum. Begin 11e eeuw zou de eerste stenen fase van de St. Vitus een feit zijn geworden. Het besluit om een parkeergarage aan te leggen onder het Oldehoofsterkerkhof gaf de unieke kans om de eind jaren’60 geformuleerde verwachtingen en veronderstellingen grootschalig te onderzoeken. Vanaf 2000 tot begin 2005 zijn dan ook diverse vooronderzoeken uitgevoerd. In het voorjaar van 2005 ging vervolgens de definitieve opgraving van start waarbij de bouwkuip van de parkeergarage in verschillende delen werd opgegraven. De publieke belangstelling was hierbij steeds groot. Vanwege de grootschaligheid van het project, dat wil zeggen de enorme omvang van het op te graven terrein, en het in verhouding beperkte budget, kon het archeologisch onderzoek niet in alle opzichten volledig zijn. Er moesten (en dat gebeur-
Rondom de stad
05-2009 binnenwerk_def.indd 214
01-10-2009 16:22:15
Afb. 4 Visualisatie van de oudste boerderij op de terp. Afb. 5 Visualisatie interieur van de boerderij in de 2e eeuw n.Chr (met dank aan Beex BV). de dan ook) door een begeleidingscommissie, bestaand uit L. van der Laan (gemeente Leeuwarden), G. de Langen (provincie Fryslan), J. van Doesburg (ROB) en J-W. Oudhof (Vestigia) keuzes gemaakt worden ten aanzien van de aard en omvang van het onderzoek. Het onderzoek zou zich in eerste instantie richten op de ontwikkeling van de vroeg-middeleeuwse nederzetting Leeuwarden. Het ontstaan van de terp, dus de oudere bewoningsgeschiedenis, was een secundair onderzoeksthema waarbij met name naar de landschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling gekeken zou worden. Aan vondsten en sporen uit de periode na 1200 werd eveneens een lage prioriteit gegeven. Verder kon archeozoölogisch onderzoek niet worden uitgevoerd. Omdat echter door reeds aanwezige kennis, opgedaan uit andere opgravingen, hiervan al een goed algemeen beeld bekend is, was de verwachting dat deze opgraving ter aanvulling daarop geen essentiële nieuwe informatie zou opleveren. Uit een van de laatste vooronderzoeken in 2005 bleek dat de Romeinse periode wat bewoningsresten betreft bijzonder goed bewaard gebleven was. Op basis van dat gegeven werd onder andere door middel van provinciale subsidie extra geld gegenereerd, de onderzoeksstrategie alsnog aangepast en zijn ook deze resten volledig opgegraven en gedocumenteerd. Het onderzoek is uitgevoerd in 2005 en 2006 door ADC ArcheoProjecten (Amersfoort) in samenwerking met het Groninger Instituut voor Archeologie van
de Rijksuniversiteit Groningen en heeft prachtige resultaten opgeleverd.2 Het heeft het bestaande beeld over terpbewoning in de Romeinse en vroegmiddeleeuwse tijd in Noord-Nederland zowel bevestigd als aangevuld. Gebleken is dat de Oldehove-terp in Leeuwarden vanaf de 1e eeuw na Chr. ontstaan is. Rond het jaar 100 is men begonnen om door middel van plaggen het terrein op te hogen. Het eerste bewijs van bewoning in de vorm van een boerderij dateert uit de 2e eeuw. De boerderijen uit de Romeinse periode betreffen drie-schepige woonstalhuizen. Dit type is reeds bekend uit andere noordelijke nederzettingen. De resultaten van het onderzoek naar de aangetroffen boerderijen uit de Romeinse periode op de Oldehove-terp vormen echter zeer zeker een belangrijke aanvulling op de gegevens die tot nu toe voor Noord-Nederland bekend zijn. Er zijn namelijk zes plattegronden uit de eerste eeuwen na Chr. gedocumenteerd waaronder twee plattegronden van goed te reconstrueren woonstalhuizen. Hiervan resteren namelijk niet alleen de grondsporen in de vorm van paalkuilen en wandgreppels, maar is ook het houtwerk van de middenstaanders en de wandpalen bewaard gebleven. Daarnaast is op het oorspronkelijk vloerniveau van beide boerderijen liggend hout aan getroffen. Dit heeft veel bijzondere detail informatie over de constructiewijze op geleverd. Vanaf de volksverhuizingstijd verandert de wandconstructie; van vlechtwerk- naar plaggenwanden. Hiervan waren, behalve uit Leens, nauwelijks voorbeelden uit Noord-Nederland bekend. In Leeuwar-
Rondom de stad
05-2009 binnenwerk_def.indd 215
|
215
01-10-2009 16:22:16
den zijn 35 gebouwen met plaggenwanden aangetroffen waarvan er echter slechts één middenstaanders had. Deze boerderij is door middel van dendrodatering van een middenstaander3 gedateerd in de eerste kwart van de 6e eeuw. Het is daarmee het eerste woonstalhuis van het type Leens met een absolute datering en heeft tevens aangetoond dat de veronderstelling dat plaggenhuizen van dit type al in de Volksverhuizingstijd zijn ontstaan, klopt. Van de overige gebouwen zijn alleen delen van wanden of hoekconstructies aangetroffen. Deze hebben hoogstwaarschijnlijk toebehoord aan boerderijen en kleine huizen of schuren.
Afb. 6 Blootleggen van hout in een profielwand.
216
|
Wat het vondstmateriaal betreft zijn enkele opmerkelijke vondsten gedaan die iets vertellen over de bewoners en hun leefwereld. Zo zijn er stukjes leer gevonden die duiden op contacten met de Romeinen. Het type leer, de kwaliteit, de bewerking en, in geval van de genaaide tentfragmenten, het stiksel duiden op Romeinse origine. Er is bijvoorbeeld een deel van een inheems gemaakte schoen van hergebruikt origineel Romeins leer aangetroffen. Bijzonder is verder ook een ruitvormig stuk leer, vakkundig genaaid met complexe waterdichte naden, dat geïnterpreteerd wordt als onderdeel van een legertent. Het zou een versterkingsstuk voor de nok van de tent kunnen zijn. De aanwezigheid op de terp van deze stuk-
ken leer lijkt sterk te duiden op het feit dat er in de 1e eeuw na Chr. directe contacten met de Romeinen geweest moeten zijn. De goede conservering van het leer en het feit dat de naden van de stukken tentleer nog in verband zaten, duidt erop dat het niet om verhandelde en hergebruikte stukken leer gaat. Bekend is uit historische bronnen dat er al vanaf 12 voor Chr. sprake was van verdragsrelaties tussen Romeinen en Friezen. De Romeinse veldheer Drusus legt hen dan een belasting aan koeienhuiden op waar de Friezen in 28 na Chr. heftig tegen in opstand komen. Hierna komen de Friezen tot in de 3e eeuw niet meer voor in de Romeinse bronnen, maar uit andere stukken is bekend dat ze nog altijd een verdragsrelatie bleven houden. O.a. uit teksten op grafstenen en geloftestenen blijkt dat de Friezen dienden in het Romeinse leger. Wat betreft het stukje legertent duidt dit dus eerder op militaire en diplomatieke contacten dan op reguliere handel. Aan de hand van Romeinse importen die in contexten, te dateren in de Romeinse tijd, zijn aangetroffen, kan geconcludeerd worden dat er direct of indirect contacten met het Romeinse Rijk waren. In geval van de terp aan het Oldehoofsterkerkhof laten bijvoorbeeld ook de aangetroffen fibulae duidelijk de Romeinse invloed zien. Een andere opmerkelijke vondst is die van hergebruikt scheepshout. De ingangspartij van een van de boerderijen uit de Romeinse tijd was gemaakt van een aantal stukken hout. Het betrof delen eikenhout die samen met nog ander hout de ingangsvlonder vormden. De eikenhouten delen lijken fragmenten van een boomstamkano te zijn die dateert in de tweede kwart van de 1e eeuw na Chr. Het zou daarmee een van de vroegste vaartuigen uit de Romeins-Keltische traditie kunnen zijn. Verder zijn ook in drie waterputten fragmenten scheepshout aangetroffen van andere typen vaartuigen uit de Karolingische periode, vermoedelijk aak-achtige plankboten. Het hergebruikte scheepshout geeft in
Rondom de stad
05-2009 binnenwerk_def.indd 216
01-10-2009 16:22:17
elk geval een aanwijzing dat de terp, die niet ver van de Middelzee lag, gedurende alle bewoningsperioden door verschillende typen vaartuigen werd bezocht. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt verder dat na de 3e eeuw de bewoning verdwijnt. Dit is een bekend gegeven in het hele Friese terpengebied. De oorzaak hiervoor lijkt niet, zoals men tot nog toe altijd aannam, te liggen in verslechterde natuurlijke omstandigheden (vernatting), maar hangt eerder samen met het afnemen van de stabiliteit binnen het Romeinse rijk. Dit werd veroorzaakt door economische neergang, problemen met de keizersopvolging en de binnenvallende Germaanse groepen bij de rijksgrenzen. Vanaf de 5e eeuw wordt het terpengebied weer opnieuw bewoond. Algemeen wordt aangenomen dat het niet de terugkomst of hernieuwde bevolkingsgroei van oude bewoners betreft, maar dat nieuwe bevolkingsgroepen zich vestigen in het Friese terpengebied. Dit blijkt vooral uit plotselinge veranderingen in de ruimtelijke indeling van nederzettingen, het verschijnen van een nieuw type huizen, grafritueel en materiële cultuur.
Ook op de Oldehove-terp is dit geconstateerd. Hier is pas vanaf het midden van de 5e eeuw weer sprake van bewoning. Vondstmateriaal, zoals metalen en aardewerken voorwerpen uit de laat-Romeinse periode ontbreken geheel. De vroegste vondsten dateren uit de hierop volgende Volksverhuizingstijd. Vooral de nieuwe typen fibulae en aardewerkvormen zijn een aanwijzing voor immigranten op de Oldehove-terp. Deze nieuwe bewoners met andere voorwerpen, bouwstijl en gebruiken kwamen hoogstwaarschijnlijk vanuit het oosten. De immigratie vond plaats in twee fasen, namelijk in de eerste helft van de 5e eeuw en vervolgens in de eerste helft van de 6e eeuw. De eerste groep was vermoedelijk vooral afkomstig uit de Elbe-Weser-driehoek en Sleeswijk-Holstein. Het verschijnen van gouden bracteaten aan het begin van de 6e eeuw wijst er op dat er een tweede groep immigranten opduikt, waarschijnlijk een kleine elitegroep uit Zuid Scandinavië. De vondsten laten vooral een sterke relatie met Jutland zien. Twee opvallende veranderingen vanaf de 5e eeuw ten opzichte van de oudste bewoningsperiode (de Romeinse tijd) zijn een wijziging van oriëntatie van de gebouwen en een verandering in de constructie van wanden. Dergelijke veranderingen zijn ook bekend uit de terpen in Tritsum en Wijnaldum. De wijziging van oriëntatie, namelijk haaks op de oorspronkelijke terpkern, was mogelijk doordat men de terp naar het oosten had verbreed en op de oostflank boerderijen bouwde. Het betrof 3-schepige woon-stalboerderijen. De wanden daarvan bestonden uit plaggen en niet meer uit vlechtwerk zoals in de Romeinse tijd. In tegenstelling tot de Romeinse tijd hebben er in de Volksverhuizingstijd waarschijnlijk meerdere boerderijen tegelijkertijd gestaan, maar alleen op de oostzijde van de terp. De westzijde laat overspoelingslagen zien waaruit blijkt dat die zijde van de terp in de Merovingische periode (7e eeuw) regelmatig blootstond aan de invloed van de zee. De lig-
Afb. 7 Documenteren van het terppakket.
Rondom de stad
05-2009 binnenwerk_def.indd 217
|
217
01-10-2009 16:22:19
Afb. 8 Veranderende terpindeling en oriëntatie van de boerderijen vanaf de 5e eeuw na Chr (ADC-rapport 1227, afb. 3.38).
ging van de boerderijen op de oostzijde van de terp zal daar dus hoogstwaarschijnlijk verband mee houden. In de Merovingische periode wordt de terp opnieuw deels opgehoogd en uitgebreid. De oriëntatie van de huizen verandert daarna nog heel licht van noordwestzuidoost (haaks op de oorspronkelijke Romeinse terp) naar oost-west, maar men bouwt nog steeds alleen aan de oostzijde. De laatste ophoging van de nederzetting in z’n geheel vindt plaats aan het begin van de Karolingische periode (8e eeuw). Daarbij wordt de terp richting het noorden en oosten uitgebreid. Rond 900 is de terp nog een keer opgehoogd, maar zijn er vervolgens nauwelijks meer bewoningssporen aanwezig.
218
|
De meest opvallende verandering in de 10e eeuw is die van nederzetting in religieus centrum. De intensieve bewoning is vanaf het begin van de 10e eeuw op het onderzochte terpdeel verdwenen. Mogelijk is er nog wel wat bewoning op het meest oostelijk deel van de Oldehoveterp wat buiten het onderzochte deel ligt. Bekend feit is wel dat er in de 9e eeuw op een paar honderd meter ten oosten van de Oldehove-terp een nieuwe (dubbel) terp ontstaan is aan weerszijden van het riviertje de Ee. Deze terp, de Nijehove, is vervolgens in de Middeleeuwen uitgegroeid tot het handelscentrum van Leeuwarden. De veronderstelling is dus dat de bewoning van de Oldehoveterp na de 9e eeuw opgeschoven is naar het oosten.
Rondom de stad
05-2009 binnenwerk_def.indd 218
01-10-2009 16:22:20
Afb. 9 De drie terpen waaruit Leeuwarden ontstaan is, zijn nog altijd duidelijk zichtbaar ‘verheven’ boven maaiveld (AHNkaart, met dank aan ARCHOL BV).
De terp Oldehove wordt in de 10e eeuw nogmaals opgehoogd en uitgebreid. De oudste aangetroffen fase van de St.Vituskerk die na het verdwijnen van de bewoning gebouwd wordt, is een tufstenen éénbeukige kruiskerk geweest die gefundeerd was op een bed van vuistgrote zwerfkeitjes welke op hun beurt op veel zwaardere veldkeien rustten. De keienfundering lag in een uitgegraven cunet. ROB-archeoloog Herre Halbertsma, die de funderingen in 1968 en 1969 opgroef, dateert deze kerkfase aan het eind van de 11e eeuw. 4 Echter, op basis van vergelijkbare tufstenen kerkgebouwen dateert de huidige provinciaal archeoloog G. De Langen deze fase wat eerder, namelijk in de late 10e eeuw of uiterlijk in het begin van de 11e eeuw.5 Een menselijke begraving die werd aangetroffen onder de noordoostelijke hoek van de tufstenen torenfundering, had in het oplossen van deze dateringskwestie uitkomst kunnen bieden. De lijkbijzetting was ingegraven in het vroeg-Karolingische plaggenpak-
ket. De uitkomst van de 14C-datering van het botmateriaal was echter niet eenduidig en leverde twee uitkomsten op. Ofwel zou het graf in de Merovingische periode(rond het midden van de 7e eeuw), ofwel in de Karolingische periode dateren (rond het midden van de 8e eeuw). Beide dateringen komen ten aanzien van de eerste stenen bouwfase van de kerk helaas ‘te vroeg’ uit, maar mogelijk heeft dit graf dan bij een veronderstelde houten voorganger van de tufstenen kerk gehoord. Tussen de jongste nederzettingssporen en de eerste tufstenen kerkfase zit namelijk een tijdsgat van minstens 75 jaar. Op basis daarvan kan verondersteld worden dat de kerk mogelijk nog een houten voorganger heeft gehad. Hiervan zijn echter geen sporen aangetroffen. Direct rond de kerk ontbreken zoals eerder gesteld vanaf de 10e eeuw bewoningssporen. Het is niet duidelijk of dit een gevolg is van een bewuste functieverande-
Rondom de stad
05-2009 binnenwerk_def.indd 219
|
219
01-10-2009 16:22:23
Afb. 10 Zwerfkeien achter de Oldehove: restant(en) van de fundering van de oudste stenen St. Vitus kerk hergebruikt als wegafsluiters.
Afb.11 Publieke belangstelling tijdens de open dag begin 2006 op het Oldehoofsterkerkhof. Noten 1 MariĂŤlle Kenemans werkt als sr. beleidsadviseur cultuurhistorie (archeologie) bij de gemeente Leeuwarden. 2 Dijkstra en Nicolay 2008. 3 510 + 8 na Chr. 4 Halbertsma 1970, 39. 5 De Langen 1992, 365. Literatuur Dijkstra, J. en J.A.W. Nicolay (red.), 2008: Een terp op de schop. Archeologisch onderzoek op het Oldehoofsterkerkhof te Leeuwarden, ADC monografie 3 / ADC rapport 1227, Amersfoort. Halbertsma, H., 1970: Dokkum, in: Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 69, 30-51. Langen, G.J. de, 1992: Middeleeuws Friesland. De economische ontwikkeling van het gewest Oostergo in de vroege en volle Middeleeuwen, Groningen (dissertatie Rijksuniversiteit Groningen)
220
|
ring van de Oldehoofsterterp. Als daarvan zou worden uitgegaan kan de Oldehoveterp als religieus centrum beschouwd worden en de nieuw aangelegde Nijehoveterpen als bewoningskern waar zich een handelscentrum ontwikkeld heeft. Een dergelijk fenomeen is ook elders in Friesland geconstateerd. Zo zijn de kerken van Stiens, Ferwerd en Holwerd ook op een aparte terp gebouwd. De functiescheiding tussen de terpen in Leeuwarden is echter niet hard te maken omdat niet duidelijk is of er zich toch bewoningssporen uit de 10e eeuw net buiten het opgegraven deel op de Oldehove-terp bevinden. Wel duidelijk is echter dat in elk geval een deel van de terp een specifiek religieuze functie heeft gekregen. De resultaten van het archeologisch onderzoek naar de Oldehoofsterterp zijn beschreven in de wetenschappelijke rapportage (Dijkstra en Nicolay 2008). Concluderend kan gesteld worden dat de resultaten in vele opzichten een aanvullend en vaak ook verrassend licht hebben geworpen op het ontstaan en de ontwikkeling van Leeuwarden. Aan de hand van de opgravingsresultaten is een 3D-reconstructie van de terpopbouw en de vroegste boerderij uit de 2e eeuw na Chr. gemaakt. Afbeeldingen hiervan zullen behalve bij dit artikel ook terug te vinden zijn in het publieksboek over het archeologisch onderzoek dat op 17 oktober 2009, bij de start van de week van de geschiedenis, zal uitkomen. Tegelijkertijd zal een tentoonstelling met een presentatie van de resultaten en vondsten van de opgraving geopend worden in het Historisch Centrum Leeuwarden, direct naast het Oldehoofsterkerkhof. Op die manier kan iedereen met eigen ogen de vroegste geschiedenis en het ontstaan van Leeuwarden zien en beleven. Gemeente Leeuwarden Dienst Stadsontwikkeling Sector BWM Postbus 21000 8900 JA Leeuwarden mkenemans@leeuwarden.nl
Rondom de stad
05-2009 binnenwerk_def.indd 220
01-10-2009 16:22:26
OPROEP:
Onderzoek naar bracteaten
Anton Cruysheer
In het kader van een nationaal wetenschappelijk/numismatisch onderzoek naar bracteaten ben ik op zoek naar alle vondstmeldingen en literatuurgegevens van deze bijzondere muntjes. (a)
(b)
Bracteaten? Met bracteaten wordt hier bedoeld; dunne koperen (of biljoen) muntjes uit de periode ca. 1475-1575, die eenzijdig geslagen zijn, bijna altijd voorzien zijn van een adelaar en vaak met een bijteken als een wapenschild. Ze hebben (meestal) een opstaande rand en de keerzijde drukt in cursief door aan de voorzijde. De muntjes zijn overgewaaid uit Duitsland en in enkele steden - vermoedelijk via de kerk - geslagen/uitgegeven als armenpenningen/offerpenningen en mogelijk gebruikt als wisselgeld in het dagelijks, lokale geldverkeer. Doel onderzoek Met het onderzoek wordt geprobeerd meer informatie over deze opmerkelijke, eenzijdig geslagen, muntjes naar boven te halen. Hierbij valt te denken aan: nieuwe exemplaren, verspreidingsgebied, nieuwe steden die aan de munten gekoppeld kunnen worden (naast bijvoorbeeld Groningen, Deventer en Nijmegen), functie, datering, vondstcontext, etc. Ook wordt een zo volledig mogelijke literatuurlijst over deze muntjes samengesteld.
(c)
Melden! Graag een bericht naar de onderzoeker: Anton Cruysheer Hoge Larenseweg 74, 1221 AS Hilversum cruysheer@gmail.com
Afb. 1 Bracteaten uit Deventer (a), Groningen (b) en Nijmegen (c).
Hierna wordt in antwoord een aantal vragen gesteld (zoals vondstcontext als akkervondst, stadsafval, etc., naam vinder/eigenaar collectie, wel/niet bij Numis aangemeld, etc.). Tegelijk kunnen de munten ook geplaatst worden op het Munt en Bodemvondstenforum, waar actuele discussie plaatsvindt en informatie kan worden uitgewisseld: http://www.muntenbodemvondsten.nl/ index.php?topic=54246 Termijn Insturen kan tot 1 juli 2010, dan wordt de balans opgemaakt en worden de gegevens verwerkt tot een publicatie. Alle in een Excel-bestand bijgehouden informatie wordt nadien overgedragen aan specialisten van het Geldmuseum te Utrecht (Numis).
oproep: Onderzoek naar bracteaten
05-2009 binnenwerk_def.indd 221
|
221
01-10-2009 16:22:27
Reactie Afb. 1 De vijf urnen uit Cuijk. De breuken op de randen zijn na het vinden ontstaan (uit: Arts, Baetsen & Van de Rijdt 2009, 50, afb. 1).
Afb. 2 Het kruis op de bodem van urn 2 (Arts, Baetsen & Van de Rijdt 2009, 52, afb. 3).
Hoog op de kast J. de Vries
In het artikel van Nico Arts, Steffen Baetsen & Tonnie van de Rijdt getiteld ‘Hoog op de Kast; De overlevering van vijf prehistorische urnen uit Cuijk’ in het aprilnummer van Westerheem1 speculeren de auteurs over de mogelijke betekenis van het kruis op de onderkant van de bodem van een van de Cuijkse urnen (‘urn 2’, afb. 1 en 2). Wat zou de betekenis kunnen zijn van dit kruis? De combinatie van de ronde vorm van de bodem en het kruis zou wel eens het bekende zonnesymbool, het spaakwiel, ook wel zonnewiel genoemd, kunnen voorstellen. Het spaakwiel was al vanaf + 1500 voor Chr. (buiten het Middellandse Zeegebied) een zonnesymbool. Dat hield mogelijk verband met de gelijkenis van het wiel met de zon: ronde vorm, spaken (cf. zonnestralen) en draaiende beweging. In de Keltische IJzertijd werden modelwielen meegegeven aan de doden, als votiefgaven in water geworpen en op Keltische munten en wapens afgebeeld. In de Romeins-Keltische periode voerden zonnegodheden het spaakwiel als attribuut. Zonnewielen werden ook aangebracht op grafstenen.2 Mogelijk accentueert het kruis binnen de cirkelvormige bodem een symbolische betekenis van de cirkel. De cirkel werd in de Late Bronstijd en de Vroege
IJzertijd in Europa als symbolisch motief gehanteerd. Cirkels bezaten naar het zich laat aanzien een complexe symboliek. Er bestaan aanwijzingen voor dat ze zowel vóór als tijdens de Keltische periode in Europa een belangrijke rol vervulden in zonnecultussen. De zon werd van wezenlijk belang geacht voor het leven en de vruchtbaarheid. De cirkel zou ook een eigen betekenis hebben gehad, naast die van zonnesymbool: symbool van de eeuwigheid, het niet-eindigende leven. Klassieke schrijvers, zoals Julius Caesar (100 - 44 voor Chr.) en Lucanus (39 - 65 na Chr.), vermelden dat de Galliërs geloofden in leven na de dood.3 Het aanbrengen van zonnesymbolen op urnen en grafstenen zou verband gehouden kunnen hebben met de plaats die de opeenvolging ‘leven dood leven na de dood’ in vroeger tijden in de religieuze beleving had. Berlostraat 25 6367 CA Voerendaal hanshartsuiker@planet.nl
Noten 1 Arts, N., Baetsen, S. & T. van de Rijdt, 2009: Hoog op de Kast; De overlevering van vijf prehistorische urnen uit Cuijk, Westerheem 58-2, 50-54. 2 Vries, J. de, 2006: Keltisch cultureel erfgoed; Door toepassing van de Archeologie; In nieuw perspectief, 28. 3 Idem: 24-25.
222
|
Reactie
05-2009 binnenwerk_def.indd 222
01-10-2009 16:22:29
Literatuurrubrieken
Recensies
Evert van Ginkel en Liesbeth Theunissen, Onder heide en akkers. De archeologie van Noord-Brabant tot 1200. Uitgeverij Matrijs, Utrecht 2009. ISBN 978-90-5345-358-2. Geb., geïll., 280 pag., € 34,95. Zoals veel provincies kent ook Noord-Brabant al heel lang een provinciaal genootschap waarin ooit heren van stand kunsten en wetenschappen plachten te beoefenen. Het Noordbrabants Genootschap heeft een sectie archeologie die vanouds vooral een koepel vormt voor de bevlogen en vaak zeer deskundige amateur-archeologen uit de talloze heemkundekringen die de provincie telt. De sectie verzorgt contactdagen voor amateurarcheologen, studiedagen en heeft enige jaren geleden een Repertorium uitgegeven waarin alle sinds mensenheugenis verschenen publicaties over de archeologie in Noord-Brabant zijn terug te vinden. Lang voor het digitale tijdperk zijn intrede deed gaf de sectie archeologie ook diareeksen voor onderwijsdoeleinden uit over Steen- en Metaaltijden en de Romeinse tijd. Een logisch vervolg is dan een diareeks over de Middeleeuwen, waarvan de inhoud binnen de sectie jarenlang een terugkerend onderwerp van discussie is geweest. Veel voortgang valt er niet te bespeuren en uiteindelijk zijn de ideeën achterhaald door de techniek: dia’s zijn uit, PowerPoint en leskisten zijn in en de uitgifte van rijk en veelkleurig geïllustreerde boekwerken ligt nu binnen handbereik. Vanuit die ontwikkeling is door de archeologische sectie van het Noordbrabants Genootschap uiteindelijk opdracht gegeven tot het schrijven van het nu bij Uitgeverij Matrijs verschenen overzichtswerk, waarin archeologen, opgra-
Af b. 1 Onder heide en akkers. Cover van het besproken boek.
vingen, vondsten en de vaak spectaculaire onderzoeksresultaten in Noord-Brabant de revue passeren. In de verschillende hoofdstukken worden de vorming van het landschap, de pioniersfasen in de Steentijden, de bloei in de Brons- en IJzertijd en de Vroege en Volle Middeleeuwen beschreven. Opvallend is dat bij elk hoofdstuk over de verschillende archeologische perioden steeds drie uitvoerige kaderteksten zijn opgenomen, die voor de betreffende periode aandacht besteden aan een belangrijke onderzoeker, een vindplaats van betekenis en aan een opzienbarende vondst. De provincie Noord-Brabant is geschiedkundig of landschappelijk geen gesloten eenheid. Zoals ook de auteurs in hun inleiding al aangeven lijkt het meer voor de hand te liggen om aansluiting te zoeken bij bijvoorbeeld het des-
Literatuurrubrieken
05-2009 binnenwerk_def.indd 223
|
223
01-10-2009 16:22:31
tijds door Frans Theuws gedefinieerde gebied van Maas-Demer-Schelde (MDS). Omdat specifiek de huidige provincie een geheel eigen onderzoekstraditie kent, waarbij het buitengewoon rijke bodemarchief inmiddels een reusachtig databestand heeft opgeleverd, bijeengebracht door generaties (amateur)archeologen met grote betrokkenheid bij hun eigen geboorteplaats of –streek, leidt de beperking tot het gebied binnen de provinciegrenzen niet tot verlies van de informatieve waarde van Onder heide en akkers. Middenpaleolithische vondsten, de Federmessercultuur, de danseres van Geldrop en het mannetje van Willemstad, grafmonumenten en rituelen uit Steen- en Bronstijd, urnenvelden uit Brons- en IJzertijd, vorstengraven, deposities, relicten uit de Romeinse tijd, nederzettingen en gebouwen; kortom alle hoogtepunten uit archeologisch Noord-Brabant zijn samengebracht in dit mooi uitgevoerde publieksboek, waarin een prettig leesbare tekst wordt gecombineerd met talloze fraaie afbeeldingen. Het boek beperkt zich weliswaar tot onderzoeksresultaten uit de provincie Noord-Brabant, maar plaatst die wel in een ruimer kader. De doelgroep van het boek is geenszins beperkt tot de inwoners van alleen die provincie. Onder heide en akkers verdient de aandacht van iedereen die geïnteresseerd is in de vroege geschiedenis van heel Noordwest-Europa.
Af b. 2 Een Romeinse munt die door een Germaanse edelsmid op een gouden sierschijf is bevestigd. Bodemvondst Beers, nabij Cuijk. Uit: Onder heide en akkers.
224
|
Ton Derks, Julie Van Kerckhove en Petra Hoff (eds.), Nieuw archeologisch onderzoek rond de Grote Kerk van Elst, gemeente Overbetuwe (2002-2003) (Zuidnederlandse archeologische Rapporten 31). ACVU Amsterdam 2008. ISBN 978-90-8614-064-0. Geïll., 244 pag., € 30,--. Het oudste document waarin de naam van Elst wordt vermeld stamt uit 726. Hierin wordt de plaats Heliste genoemd. Men gaat er vanuit dat deze naam van het Germaanse alhistja komt wat ‘heidens heiligdom’ betekent of een afleiding is van alha, dat als ‘woonplaats’ kan worden omschreven. De naam Heliste wordt onder meer verbasterd tot Elistha en uiteindelijk Elst. Onder de Grote Kerk van Elst bevinden zich de goed bewaarde resten van twee elkaar opvolgende Gallo-Romeinse tempels. Deze resten van wat ooit één van de hoofdheiligdommen van de Bataven moet zijn geweest, zijn in 1947 ontdekt in de toen door oorlogshandelingen deels verwoeste kerk. Het eerste onderzoek onder leiding van J.E. Bogaers is in 1953, 1996 en 2001 voortgezet. Dat laatste jaar zijn bij rioleringswerkzaamheden ook buiten de kerk Romeinse overblijfselen tevoorschijn gekomen. Die ontdekking is aanleiding geweest voor een aanvullend proefonderzoek door het Archeologische Centrum van de Vrije Universiteit. Het nieuwe onderzoek is in de zomermaanden 2002 en 2003 uitgevoerd. Doelstelling daarvan is dan vernieuwing van de wetenschappelijke beeldvorming over het belangrijke heiligdom en vergroting van de kennis over het monument om tot een beter beheer van de archeologische resten te komen. Door verschillende tegenslagen is het onderzoek van het ACVU beperkt gebleven tot een reeks kleinschalige opgravingen rondom het kerkgebouw. Zo blijkt onverwachts dat de ruiming van het kerkhof in de 19e eeuw verre van systematisch is geweest. Het onderzoek van de skeletten heeft overigens weer wel interessante gegevens over het grafritueel en de demografie van de lokale bevolking vanaf de Middeleeuwen opgeleverd. In 2002 zijn twee sleuven gegraven direct ten zuiden van de kerk, in het daaropvolgende jaar op een schoolplein en parkeerterrein ten noorden daarvan. Daarnaast zijn aanvullende boringen verricht in de bebouwde kom van Elst. Het eerste hoofdstuk van het boek geeft een samenvatting van eerder onderzoek van kerk
Literatuurrubrieken
05-2009 binnenwerk_def.indd 224
01-10-2009 16:22:33
en tempel, alsmede de doelstellingen en de strategie van het nu uitgevoerde onderzoek. In hoofdstuk 2 beschrijven Gerard Boreel en Erik Verhelst de landschappelijke ontwikkeling van de onderzoekslocatie. Vervolgens beschrijven Stijn Heeren, Petra Hoff en Ton Derks in hoofdstuk 3 per gebruiksfase de sporen en structuren, te beginnen omstreeks 50 voor Chr. tot en met de periode na 1450. In hoofdstuk 4 beschrijven Jan van Renswoude, Stijn Heeren, Peter Weterings, Annemiek Robeerst en Steffen Baetsen respectievelijk het metaal, de munten het beschilderde pleisterwerk, het dierlijk botmateriaal en het fysisch- antropologische onderzoek van de (middeleeuwse) menselijke skeletresten. In hoofdstuk 5 vat Ton Derks de onderzoeksresultaten en aanbevelingen samen, tenslotte volgt in hoofdstuk 6 een catalogus van de middeleeuwse graven. De oudste fase, voorafgaand aan de eerste (stenen) tempel, kenmerkt zich door de aanwezigheid van veel botmateriaal. De reeds door Bogaers geopperde suggestie van een Bataafse cultusplaats wordt door de nieuwe waarnemingen bevestigd. Op grond van de nu verzamelde gegevens is het mogelijk concrete uitspraken te doen over de inrichting en lay-out van het heiligdom, over zijn oorsprong, over de identiteit van de godheid en over de aard van de offerrituelen. Zo is een meer solide basis gegeven aan het bestaande idee dat tijdens collectieve rituelen en feestmaaltijden er vooral jonge runderen zijn geofferd.
De eerste stenen tempel verschijnt omstreeks 50 na Chr. en wordt vervangen door een tweede. De vondst van een munt en dendrochronologische datering van een heipaal onder tempel II hebben geleid tot een herziene datering van deze bouwfase: niet kort na de Bataafse opstand, zoals altijd is aangenomen, maar pas rond 100 na Chr. De herbouw van de tempel is daarmee in een compleet andere historische context komen te staan. Tot nu toe is men er vanuit gegaan dat de jongste tempel kort na de Bataafse opstand (69/70 na Chr.) is gebouwd en op symbolische wijze uitdrukking heeft gegeven aan de herstelde vertrouwensband tussen Bataven en Romeinen. Nu blijkt deze dus belangrijk jonger te zijn. Van de muurschilderingen van tempel II heeft men een nieuwe reconstructie kunnen maken. De tweede tempel is vermoedelijk in de eerste helft van de 3e eeuw buiten gebruik geraakt en door brand verwoest.
Af b. 3 Archeologisch onderzoek rond de Grote Kerk van Elst. Cover van het besproken boek.
De daarop volgende eerste kerkfase, preromaans, wordt in de 8e-9e eeuw geplaatst. Delen van de muren van het antieke heiligdom staan dan nog overeind, maar men is dan waarschijnlijk niet meer op de hoogte van de oorspronkelijke functie ervan. Aangenomen wordt dan ook, dat niet de oorspronkelijke functie maar de aanwezigheid van bouwmaterialen aanleiding geweest om op die plek een kerk op te richten. Gerrit Groeneweg
Signalementen Jacobien Ressing-Wolfert, Hans Ressing en Kristin Duysters, Arnhemse Faience (1759 – ca. 1770). Een Europees avontuur. Zwolle / Arnhem 2008. ISBN 978 90 400 8435 5. Geb., geïll., 224 pag., € 49,95. Dit boek is verschenen ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling die begin 2008 in het Museum voor Moderne Kunst te Arnhem te zien is geweest. De publicatie belicht een tot dan toe vrijwel onbekende periode uit de Nederlandse keramiekgeschiedenis. Omdat de Arnhemse ‘Fabrique’ slechts een 10-tal jaren in bedrijf is geweest
en het bedrijf niet al haar producten van een merkteken heeft voorzien, zijn er nu niet meer dan zo’n 200 stukken bekend die met zekerheid aan Arnhem kunnen worden toegeschreven. Van belang voor de kennis van de Arnhemse faience is ook het archeologische onderzoek op het fabrieksterrein, dat in 1950, 1988 (AWN) en 2003 (BAAC) is uitgevoerd. Het onderzoek in 1988 is vermeld in een artikel van Trees Boltze-Nieuwenhuis en Anke Baljet-Peters in Westerheem (2004, 254-255). * * *
Literatuurrubrieken
05-2009 binnenwerk_def.indd 225
|
225
01-10-2009 16:22:33
Relicta 5. Archeologie, Monumenten- en Landschapsonderzoek in Vlaanderen / Heritage Research in Flanders. Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Brussel 2009.1783-6425. Geb., geïll., 287 pag., € 40,--.
Af b. 4 Rozenkrans uit het graf van een 20-jarige jongeman uit middeleeuws graf. Uit Archeologisch onderzoek rond de Grote Kerk van Elst.
Het vijfde nummer van het tijdschrift Relicta bevat twee uitvoerige bijdragen, namelijk één over een waterput uit het laat-Romeinse castellum van Oudenburg (prov. West-Vlaanderen) en één naar aanleiding van een uit 1791 daterende plantenlijst van de Engelse tuinen bij een Limburgs kasteel.
Relicta 4. Archeologie, Monumenten- en Landschapsonderzoek in Vlaanderen / Heritage Research in Flanders. Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Brussel 2009.1783-6425. Geb., geïll., 295 pag., € 40,--. Het vierde nummer van het tijdschrift Relicta. Archeologie, Monumenten- en Landschapsonderzoek in Vlaanderen bevat de volgende bijdragen: - Kartering door middel van booronderzoek en waardering van een mesolithisch sitecomplex te Arendonk (Antw.); - Archeologisch noodonderzoek te ErpsKwerps (Vl.-Brab.): Nederzettingssporen uit de IJzertijd, de Vroege en de Volle Middeleeuwen, waaronder het afval van een Merovingische geweibewerker en een primitieve 10e-eeuwse pottenbakkersoven; - Analyse van de morfologie en bewaringstoestand van een deel van het Romeinse aquaduct van Tongeren met behulp van digitale hoogtemeting en erosiemodellering; - Archeologisch en dendrochronologisch onderzoek naar de houtbouwfase van de stad Ieper (W.-Vl.) - Het onderzoek van afval- en beerkuilen uit de 12e – 14e eeuw aan de Grote Markt te Aalst (O.-Vl.); - Onderzoek en restauratie van de muur- en gewelfschilderingen met Italiaanse grotesken (1537) in de kathedraal van Antwerpen; - Bouwhistorisch onderzoek van de Sint-Bernardusabdij in Bornem (Antw.) met het oog op herbestemming. - Een 18e-eeuws Frans muntdepot in Retie (Antw.). * * *
226
|
Tijdens archeologisch onderzoek van het Romeinse castellum van Oudenburg (W.-Vl.), door een team onder leiding van Sofie Vanhoutte, is een heel opmerkelijke structuur aan het licht gekomen: een goed bewaarde dubbelwandige waterput, bestaand uit twee vierkante houten bekistingen. De eerste is gevormd door een constructie van ongeveer 3 bij 3 meter. Later raakte die in onbruik en plaatste men een nieuwe, kleinere bekisting midden in de oude. De vulling van de ruimte tussen beide bekistingen bestaat uit intentioneel aangelegde lagen van zand, klei en goed bewaard mos. Wanneer de bewoners ook de tweede waterput hebben opgegeven, gebruiken ze hem nog om afval in te deponeren. De merkwaardige dubbele constructie en haar inhoud zijn onderzocht door een internationaal en interdisciplinair team. Met dit uitvoerige artikel worden de resultaten van dat onderzoek op zeer gedetailleerde wijze bekendgemaakt. Opvallend is de vondst van een ingeslagen schedel van een bruine beer onderin de put. Vermoedelijk is hier sprake van een rituele depositie, bijvoorbeeld als offer dat samengaat met het afsluiten van een structuur in de ondergrond, als compensatie van een verstoring van de onderwereld. Ook uit het vroeg-Romeinse kamp Velzen I is de schedel van een beer uit een waterput bekend. In het huisarchief van een kasteel Hex te Heers (Belgisch Limburg) is een plantenlijst van de verdwenen Engelse tuinen van het kasteel aangetroffen. Het gaat om een vrij recente transcriptie van een document uit 1791. De planten, afkomstig uit alle windstreken, staan erin vermeld met hun toenmalige wetenschappelijke naam en hun Franse soortnaam. In dit artikel bespreekt Paul Van den Bremt systematisch de 285 nummers, verdeeld over 240 taxa op vier verschillende plekken in de tuin. Ondanks nogal wat fouten van de anonieme kopiist slaagt hij erin de meeste plantensoorten te identificeren. Van elke soort
Literatuurrubrieken
05-2009 binnenwerk_def.indd 226
01-10-2009 16:22:34
geeft hij de huidige wetenschappelijke naam en bespreekt hij het oorspronkelijke verspreidingsgebied. De auteur toetste ook de samenstelling van de lijst aan verscheidene contemporaine bronnen. Ook gaat hij op zoek naar de oudste vermelding van de soorten in de botanische literatuur om te achterhalen wanneer, hoe en door wie zij in de horticultuur geïntroduceerd zijn. * * *
Theo de Jong en Sanne Beumer, Prehistorisch bewoning op Ekkersrijt-Ostade (gemeente Son en Breughel). De opgraving (Rapport 18). Eindhoven 2008. ISSN 1570-5943. Geïll., 56 pag. Leonie Korthorst (met bijdragen van David Hardy en Nico Arts), De opgraving bij de St.Joriskerk te Eindhoven. Op zoek naar de overblijfselen van de middeleeuwse kerk van Stratum (Rapport 23). Eindhoven 2008. ISSN 1570-5943. Geïll., 48 pag. Christianne Louvenberg, Archeologisch onderzoek Eindhoven – Dorpskerk Strijp (Rapport 26). Eindhoven 2008. ISSN 1570-5943. Geïll., 24 pag. Jeanne-Marie Vroomans, Archeologisch onderzoek Eindhoven – Europalaan 150. De periferie van een erf uit de late middeleeuwen (Rapport 31). Eindhoven 2008. ISSN 1570-5943. Geïll., 20 pag. Een viertal rapportages van onderzoek door het Archeologisch Centrum Eindhoven. Rapport 18 heeft betrekking op het waarderende onderzoek van een 13 hectare groot terrein te Ekkersrijt, waar een industrieterrein zal worden ontsloten. Begin 2007 zijn een drietal proefsleuven aangelegd en op basis van de bevindingen daarbij is vervolgens in 2008 drie hectare vlakdekkend opgegraven. Een goed geconserveerde cultuurlaag met scherven en sporen uit Brons-, IJzertijd en Romeinse tijd wijzen op bewoning in die perioden. Uit de verslaglegging in rapport 23 blijkt, dat niets meer resteert van het middeleeuwse kerkgebouw van Stratum. Wel is een deel van het bijbehorende kerkhof teruggevonden, waaronder de laat 18e-eeuwse grafkelders van een echtpaar dat destijds tot de elite van Stratum hoorde. De resultaten van archeologisch, historisch en fysisch antropologisch onderzoek van dit destijds welgestelde echtpaar zijn al in 2004 in het tijdschrift Brabants Heem gepubliceerd. Het rapport besteedt aandacht aan de grafkel-
ders, de gedane vondsten (waaronder twee 19e-eeuwse WC-potten), aan de skeletresten en aan het bewuste echtpaar. De enige vondst die herinnert aan de middeleeuwse oorsprong van Stratum is een kleine wandscherf van een pot het Belgische Andenne, daterend uit de 11e-12e eeuw. In 2001 en 2005 is archeologisch onderzoek uitgevoerd in het stadsdeel Strijp van de gemeente Eindhoven (Rapport 26). Middeleeuwse of oudere sporen zijn daarbij aangetroffen. Van latere datum zijn sporen van langgerekte kuilen, rioolbuizen en bezinkputten. Rapport 31 tenslotte heeft betrekking op de voorgenomen uitbreiding van een monumentale Eindhovense villa in een gebied met een archeologische verwachting. In één van de sporen zijn scherven van Elmpter aardewerk aangetroffen, daterend uit de periode 11751350. Zoals de titel van het rapport al aangeeft is het aannemelijk dat er gedurende de Late Middeleeuwen bewoning is geweest in de onmiddellijke nabijheid van de onderzochte locatie. * * *
Stefan Eismann, Die Burg Altena in Altena, Märkischer Kreis (Frühe Burgen in Westfalen 28). Altertumskommission für Westfalen, Münster 2009. ISSN 09394745. Geïll., 36 pag., € 2,--. Deze uitgave in de reeks boekjes over al dan niet verdwenen vroege burchten in Westfalen gaat over het imposante kasteel Altena (D.). De geschiedenis van dat kasteel gaat terug tot het begin van de 12e eeuw. * * *
Johann-Sebastian Kühlborn, Anreppen, Stadt Delbrück, Kreis Padersborn (Römerlager in Westfalen 4). Altertumskommission für Westfalen, Münster 2009. ISSN 0939-4745. Geïll.,44 pag., € 2,--. Het vierde Romeinse legerkamp waaraan in deze reeks aandacht wordt geschonken, is dat te Anreppen (D.). Dankzij vlakdekkend onderzoek op een groot deel van het terrein heeft men een goed beeld van de oorspronkelijke inrichting van het kampement. De legerplaats wordt in verband gebracht met de militaire operaties onder Tiberius in het jaar 4 na Chr.
Af b. 5 Fragment van een Romeinse meloenkraal van Ekkersrijt (n.-Br.). Uit: Rapport Archeologisch Centrum Eindhoven 18.
Literatuurrubrieken
05-2009 binnenwerk_def.indd 227
|
227
01-10-2009 16:22:35
Fabian Gall, Christiane Hemker und Susanne Schöne, Zwischen Schloss und Neumarkt – Archäologie eines Stadtquartiers in Dresden (Archaeonaut 8). Landsamt för Archäologie, Dresden 2008. ISBN 978-3-910008-86-1. Geïll., 24 pag., € 3,90. Voorafgaand aan nieuwbouw in de stadskern van Dresden (D.) wordt er grootschalig archeologisch onderzoek uitgevoerd. Een wirwar van bouwstructuren en vondsten toont de eeuwenlange geschiedenis van bouwen, wonen en werken in dit welvarende stadsdeel. De achtste brochure in de reeks Archaeonaut geeft een kort, rijk geïllustreerd inzicht in de eerste resultaten van dat onderzoek. * * *
Arbeits- und Forschungsberichte zur sächsischen Bodendenkmalpflege, Band 50, 2008, Landsamt för Archäologie, Dresden, 2008. ISBN 978-3-910008-86-1. Geb., zw./w.-ill., 352 pag., € 80,--. De cover van de jubileumuitgave in deze al meer dan een halve eeuw bestaande reeks is heel toepasselijk in goudkleur uitgevoerd. Een groot deel van de inhoud is gewijd aan het onderzoek naar vorm en verspreiding van de in totaal 627 stenen bijlen uit Laat-Mesolithicum tot en met Vroege IJzertijd uit oostelijk Saksen. Daarbij besteedt de auteur ook aandacht aan het fenomeen dat de vindplaats van neolithische bijlen vaak geen relatie heeft met nederzettingen uit die tijd. Een ander belangrijk thema is een 11e-eeuwse
zilverschat. De schat omvat 1587 stuks zilver en bestaat voor 40% uit stukjes van munten uit de Islamitische wereld (de oudste Arabische munt dateert uit 798/’99). Enkele munten uit Deventer en Maastricht maken deel uit van de vondst. Andere bijdragen in deze bundel hebben onder andere betrekking op een paardengraf uit circa 550-650 na Chr. * * *
ARCHAEO – Archaeologie in Sachsen, Heft 5, 2008. ISBN 978-3-910008-85-4. Geïll., 80 pag., € 6,50. Het hoofdartikel in dit tijdschrift gaat over archeologisch onderzoek in de kern van Leipzig (D.). Naast allerlei restanten van middeleeuwse en jongere bebouwing is men er ook op sporen van een bandkeramische nederzetting gestuit. Bij het eerder genoemde stadskernonderzoek in Dresden heeft men een fraaie 13e-eeuwse tuitkan aangetroffen. ARCHAEO gaat wat dieper in op deze vondst en trekt daarbij parallellen met vergelijkbare tuitkannen uit het Nederlandse Schinveld. Verder artikelen over ondermeer de berging van een bandkeramische waterput, bronstijdnederzettingen aan de Elbe en de zilverschat van Cortnitz * * *
AS. (archäologie schweiz . archéologie suisse . archeologia svizzera), 32e jrg., nr 2, 2009. ISSN 0255-9005 Het april/juni-nummer van AS is gewijd aan de archeologie in en om Genève (CH): een jongpaleolitische en een laatneolitische nederzetting, een heiligdom uit de IJzertijd (LaatLatène), een Gallo-Romeinse villa, de vroegste kerkenbouw (5e – 10e eeuw) en een laatmiddeleeuws kasteel. * * *
Zeitschrift für Schweizerische Archäologie und Kunstgeschichte, Band 66, 2009, Heft 1. ISSN 0044-3476. Af b. 6 Middeleeuwse tuitkan uit Dresden, 13e eeuw. Zie: Archaeonaut 8 en Archaeo 5.
228
|
In deze uitgave van het Schweizerisches Landesmuseum worden de veelal 17e-18e-eeuwse en vaak fraai uitgevoerde arren- en andere sleden uit de eigen collectie beschreven, afgebeeld en in Europese context geplaatst.
Literatuurrubrieken
05-2009 binnenwerk_def.indd 228
01-10-2009 16:22:37
Verslag van het veldverkennend onderzoek en de archeologische begeleiding tijdens graafwerkzaamheden in het gebied van de aardgasbuffer Zuidwending (gemeente Veendam). Geïll., 48 pag., 24 bijlagen. Begin 2009 is door de Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum te Veendam een 23-tal percelen onderworpen aan een veldverkennend onderzoek. Opdrachtgevers zijn Gasunie, Akzo Nobel en het nutsbedrijf Alliander N.V. Om een indruk te krijgen van opbouw en gaafheid van de bodem zijn ook een aantal boringen verricht, terwijl tenslotte graafwerkzaamheden op de locatie in samenwerking met Arcadis archeologisch zijn begeleid. Daarbij is speciaal gelet op het eventueel voorkomen van haardkuilen. Op alle onderzochte percelen zijn mesolithische en soms jongpaleolithische vuursteenartefacten gevonden. De aantallen variëren van één tot meer dan 100 stuks per perceel. Haardkuilen zijn niet aangetroffen. Voor een aantal percelen wordt vervolgonderzoek geadviseerd. * * *
Peter A.C. Schut (edit.), Listing Archaeological Sites, Protecting the Historical Landscape (EAC occasional paper no 3). Brussels / Bruxelles 2009. ISBN 97890-579-9144-8. Geb., geïll., 169 pag. Deze bundel vormt de weerslag van het symposium dat het European Archaeological Concilium (EAC) vorig jaar in Roemenië heeft gehouden. In een 20-tal artikelen schetsen de deelnemers op welke wijze het archeologische erfgoed binnen de verschillende Europese landen wordt gewaardeerd, geregistreerd en beschermd. Decentralisatie, samenwerking en integratie van de verschillende instituten, overheidsorganen, kenniscentra en disciplines speelt daarbij een grote rol. Peter Schut en Nathalie Vossen (Listing and scheduling archaeological sites / Recent developments) en Jos Bazelmans (Value and valvues in archaeology and archaeological heritage management) laten zien hoe binnen ons land wordt omgegaan met het archeologische erfgoed. * * *
BOORnieuws. Nieuwsbrief nr. 12 van Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam, zomer 2009. De jongste uitgave van BOORnieuws is geheel gewijd aan het archeologische onderzoek op de Grotemarkt in het centrum van Rotterdam, dat medio 2009 van start is gegaan. De locatie ligt in het gebied waar in de 9e eeuw de nederzetting Rotta is ontstaan, dat vanaf de 13e eeuw uitgroeit tot de huidige stad Rotterdam. * * *
Zeeland (tijdschrift van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen), 18e jrg., nr. 2, juni 2009. ISSN 0927-1279. Onder de titel ‘Genootschapszaken / Archeologische schatten van Zeeland / het belang van sigarendoosjes’ besteedt het tijdschrift Zeeland aandacht aan het webportaal www. geschiedeniszeeland.nl. De website is een gezamenlijk initiatief van Zeeuws Archief, Zeeuwse Bibliotheek en Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ). Via één zoekingang kan op trefwoord worden gezocht in de beeldbanken van het Zeeuws Archief en de Zeeuwse bibliotheek, de collecties van het Zeeuws Documentatiecentrum, de inventarissen van het Zeeuws Archief en de collecties van een groot aantal Zeeuwse musea. Daarnaast biedt ‘geschiedeniszeeland.nl’ informatie over wisselende thema’s, Zeeuwse erfgoed instellingen en activiteiten op cultuurhistorisch gebied. Sinds kort zijn daar ook de rijke archeologische collecties van het Zeeuwsch Genootschap digitaal beschikbaar. * * *
Brabants Heem, 61e jrg., nr. 2, 2009. ISSN 0166-431X Het dorp Sint-Oedenrode (N.-Br.) is onlosmakelijk verbonden met de heilige Oda, een van oorsprong Schotse prinses, die er in 713-726 begraven zou zijn. Het gebeente dat men altijd aan Sint-Oda heeft toegeschreven is door middel van de 14C-methode gedateerd in de periode 160-260 na Chr. en is waarschijnlijk afkomstig uit een tumulus waaraan de Odaberg herinnert. Die berg fungeert later als basis voor een motte-kasteel. Sem Peters doet verslag van het onderzoek naar de Oda-berg en omgeving.
Literatuurrubrieken
05-2009 binnenwerk_def.indd 229
|
229
01-10-2009 16:22:37
Detector Magazine nr. 105, juli 2009. ISSN 1386-5935. Ondanks de sterk groeiende functie die de talloze sites en forums op het wereldwijde netwerk voor detector-amateurs vervullen, weet Detector Magazine zich staande te houden en haar leden elke keer weer lezenswaardige artikelen te presenteren. Dit keer een bijdrage over een vermoedelijk 16e-eeuwse houten kam uit Leeuwarden, een artikel over muntgewichtjes en een samenvatting van de Nederlandse muntgeschiedenis vanaf de Keltische gouden stater tot en met de hedendaagse euro. * * *
ARCHEObrief, 13e jrg., nr. 2, juni 2009. ISSN 1386-2065. Plannen om de Romeinse potten- en pannenbakkerij bij De Holdeurn (Berg-en-Dal) herkenbaar te maken voor het publiek; een bloemlezing over de Noord-Brabantse archeologie; een Romeins slagveld bij Kalefeld (D.) aan de rand van de Harz; de noodzaak van archeologie van de Tweede Wereldoorlog; gemeentelijke archeologie anno 2009; archeologie en educatie en de cultuurhistorie van de West-Veluwe vormen de belangrijkste elementen van deze ARCHEObrief. * * *
ErfgoedBrief Breda nr. 12, zomer 2009 Nieuwsbrief Monumentenzorg en archeologie (gemeente Alkmaar) nr. 28, augustus 2009 Kroniek. Tijdschrift Historisch Amersfoort, 11e jrg., nr. 3, september 2009.
Af b. 7 Beeldje van moedergodin, brons, Romeins. Bodemvondst Koudekerk a/d Rijn. Het Museum Valkhof te Nijmegen bezit een identiek exemplaar. Uit: Renus reeks 1.
230
|
Op het grondgebied van Breda zijn in 2008 niet minder dan 52 archeologische onderzoeken uitgevoerd: drie non-destructieve onderzoeken, één booronderzoek, 33 inventariserende veldonderzoeken door middel van proefsleuven, zeven archeologische begeleidingen en acht volledige opgravingen. In deze ErfgoedBrief passeren ze de revue. Verder een artikel over de restauratie van een 16e-eeuws kinderschoentje, een bijdrage waarin drie nieuwe medewerksters van het Bredaas Bureau Cultureel Erfgoed zich presenteren (Joeske Nollen, Dorothea Schulz en Lina de Jonge) en deel 11 in het vervolgartikel over de oorsprong van de adelijke familie Van Nassau.
De straat Ritsevoort ligt buiten de middeleeuwse vestingrachten van Alkmaar en is – zo is nu gebleken – op een zandrug gesitueerd. De bewoning gaat er in de 14e eeuw van start. In 2006 en 2008 zijn er drie kleinschalige opgravingen uitgevoerd. Peter Bitter vat de belangrijkste onderzoeksresultaten samen. De vaste rubriek ‘Bijzondere bodemvondsten’ heeft ditmaal de tulpenmanie als onderwerp. Bij stadskernonderzoek zijn het vooral majolica-schotels met de afbeelding van de tulp die naar de tulpenrage verwijzen. Na de crash van de windhandel in tulpenbollen in1637 symboliseert de tulp vooral geld- en pronkzucht en als afbeelding op schotelgoed heeft de bloem dan definitief afgedaan. Het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers op de Appelmarkt in Amersfoort is aanleiding geweest om één van de oudste delen van die stad te onderzoeken. Tot ieders verrassing is men daarbij op een forse fundering gestuit. Aanvankelijk denkt men op de resten van een tot nu toe onbekende 15e-eeuwse kapel te zijn gestuit. Inmiddels is gebleken dat die veronderstelling niet juist kan zijn. * * *
Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 1e jrg., nr. 1, zomer 2009. ISSN 1878-7827. Onder de titel ‘De Kroon op het werk’ is het eerste nummer van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verschenen. Viermaal per jaar houdt het blad de lezers op de hoogte van wat er zoal speelt op het brede terrein van het erfgoed. De titel van deze editie heeft betrekking op het gloednieuwe gebouw van de dienst in Amersfoort, dat op 24 juni door koningin Beatrix is geopend. Andere onderwerpen zijn ondermeer de kwaliteit van restauraties, het Romeinse legerkamp Fectio, de Afsluitdijk en de onzichtbare linie van Frederik Hendrik. * * *
Pierre van Grinsven en Menno Dijkstra, De vroeg-middeleeuwse nederzetting te Koudekerk aan den Rijn. Een bijna vergeten opgraving in de Lagewaardse polder (Renus reeks 1). Leiden 2007. ISSN 1569-7444. Geïll., 169 pag., € 32,--. Menno Dijkstra, Leo den Hollander en Hans Vermeulen, Lisse – Kaaspakhuisje. Archeologische vondsten uit de Nieuwe Tijd bij het ‘kaaspakhuisje’ in het centrum
Literatuurrubrieken
05-2009 binnenwerk_def.indd 230
01-10-2009 16:22:38
van Lisse (Renus reeks 2). Leiden 2007. ISSN 1569-7444. Geïll., 45 pag., € 16,50. Pierre van Grinsven, Dick van der Kooij (met een bijdrage van S. Comis), Hazerswoude-Dorp – Dorpsstraat 67. Verslag van een proefsleuf met sporen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd in de gemeente Rijnswoude (Renus reeks 3). Leiden 2008. ISSN 1569-7444. Geïll., 50 pag., € 16,50. Menno Dijkstra (met een bijdrage van Wim Kuijper), Terug naar Katwijk. Archeologisch onderzoek door de AWN Rijnstreek in de Zanderij Westbaan, 1998 & 2003 (Renus reeks 4). Leiden 2008. ISSN 1569-7444. Geïll., 74 pag., € 18,--. Verslaglegging is een essentieel sluitstuk van elk archeologisch onderzoek. Feit is nog steeds dat van tal van opgravingen amper documentatie beschikbaar is, laat staan dat er iets over gepubliceerd is. Links en rechts zijn succesvolle projecten in gang gezet om in die leemte te voorzien, maar het blijven druppels op een gloeiende plaat. AWN-afdeling 6, Rijnstreek, heeft de hand in eigen boezem gestoken en wil de komende tijd alsnog de resultaten van haar oude opgravingen vastleggen. Een rapport in enkelvoud zou kunnen volstaan, maar men wil graag een bredere kring van geïnteresseerden van die resultaten in kennis stellen. Vanuit die achtergrond is Rijnstreek, met financiële steun van Hazenberg Archeologie te Leiden, een rapportagereeks gestart, waarvan inmiddels de eerste vier delen zijn verschenen. Vanzelfsprekend is in een vrijwilligersorganisatie niet altijd die specialistische kennis aanwezig die nodig is om alle specifieke aspecten uit de opgraving op hun wetenschappelijke merites te beoordelen. Zo blijft men zoeken naar een balans tussen enerzijds de grenzen van de eigen kennis en kunde en anderzijds een wetenschappelijk verantwoorde rapportage. Die niveauschommeling is in de verschenen rapportages terug te vinden. Storend is dit niet, alleen al het feit dat oude opgravingresultaten worden uitgewerkt en gepubliceerd is een geweldig winstpunt en waar er aanleiding zou zijn tot het maken van kanttekeningen, leidt dat ongetwijfeld tot een kwaliteitsslag voor nog volgende rapportages. De vroegmiddeleeuwse nederzetting te Koudekerk aan den Rijn is het eerste deel in de reeks. Eigenlijk hoort deze uitgave niet in de serie thuis, omdat het een oude onuitgewerkte opgraving van de voormalige Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek betreft. Het is daardoor niet minder interessant en verdient zeker de aandacht.
De oudste sporen te Koudekerk aan den Rijn wijzen op een inheems-Romeinse nederzetting die in het midden van de 1e eeuw na Chr. wordt verlaten. Pas rond 500 vestigen zich opnieuw mensen op de hogere kreekoever. De middeleeuwse sporen kunnen herleid worden tot zes bebouwde erven. Ook is een grafveld aangesneden waar zowel crematies als lijkbegravingen zijn bijgezet. Omstreeks 800 wordt de nederzetting verlaten.
Af b. 8 Glazen spin’steentje’ uit Katwik, vermoedelijk 6eeeuws. Angetroffen tussen materiaal dat dateert tussen het einde van de 6e en het begin van de 8e eeuw. Uit: Renus reeks 4.
Renus Reeks 2 gaat over materiaal dat iemand ruim twaalf jaar geleden bij de verbouwing van zijn huis in Lisse heeft verzameld. Die vond sten bestaan uit een menselijke begraving, de inhoud van een beerput en enkele afvalkuilen. De (sluik)begraving blijft in nevelen gehuld en dateert waarschijnlijk uit de periode 1743-1818. De scherven en pijpenkoppen dateren uit de periode 1600-1900 met concentraties rond 1700, rond 1800 en de tweede helft van de 19e eeuw. Welk deel van het materiaal uit beerput of afvalkuilen komt is niet meer na te gaan. De belangrijkste vondsten zijn volgens het Deventer-systeem beschreven. Het derde nummer in de reeks gaat over een beperkte proefsleuf in Hazerswoude-Dorp, waar de afdeling Rijnstreek in de zomer van 2002 archeologisch onderzoek heeft gedaan. In de sleuf zijn resten van een mogelijke beerput, een waterput en oude heipalen gevonden, evenals de fundering van een laat-middeleeuwse kelder (13e-14e eeuw). Het merendeel van het gevonden aardewerk dateert eveneens uit die periode. Ook in deel 4 gaat men terug in de tijd en wel naar oud onderzoek in Katwijk. Behalve een vier dagen durende noodopgraving in 2003 is de afdeling Rijnstreek ook actief geweest met het doen van waarnemingen ter plaatse, zoals in 1998, kort na een ROB-opgraving. Dankzij de noodopgraving is nu duidelijk geworden dat de vroegmiddeleeuwse bewoning zich heeft uitgestrekt tot in het zuidwestelijke deel van de Katwijkse Zanderij. Na een lokale zandverstuiving (omstreeks 700?) heeft men het gebied verlaten, maar het wordt al snel daarna opnieuw bewoond. Gerrit Groeneweg
Literatuurrubrieken
05-2009 binnenwerk_def.indd 231
|
231
01-10-2009 16:22:39
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws). WIU besteedt aandacht aan wat er binnen de AWN-afdelingen gebeurt. Bronnen zijn de diverse periodieken, voor zover aanwezig.
Grondspoor nr.172, juni 2009 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Het bestuur bezint zich op de viering van het 50-jarig bestaan in 2010. Een belangrijk onderdeel daarvan is een tentoonstelling in het Molenmuseum. De educatieve sectie van de afdeling kreeg ruim 24 schoolklassen op bezoek en zoekt versterking. Elke maandagavond komen leden bij elkaar in de Tuinstraat: voor de archeologie en de gezelligheid. Uiteraard besteedt G aandacht aan de Bronzen Legpenning voor mr. Egbert Helderman, ruim 40 jaar actief voor de archeologie en de afdeling. De vorige G bevatte de uitnodiging een incomplete afbeelding op een tegel af te maken. Zag hij er zelf een militair in die een mortier afvuurt, in deze G toont redacteur Kees van Roon drie reacties, variërend van een dramatische sterfscène tot het spelen van een ‘lieflijke melodie’ op een harp. Na de Varia belanden we in de archeologische praktijk. In 2004 liet de gemeente EdamVolendam de middeleeuwse zeedijk tussen Edam en Volendam doorgraven voor de bouw van een gemaal. Hoewel het hier om een archeologisch monument ging, was er kennelijk geen sprake van archeologische begeleiding. De vader van archeoloog Margriet Tump deed er waarnemingen en nam bovendien een monster van een pakket organisch materiaal onderin het dijklichaam. Omdat er nog niet veel onderzoek is gedaan naar dijklichamen in Holland liet zijn dochter het monster analyseren door archeobotaniste Ank Fokma en in deze G maakt zij het resultaat bekend.
232
|
Het monster bestond uit droog, samengeperst en moeilijk te ontwarren organisch materiaal. Er waren zaden van Zilte rus en Groot zeegras, wadslakjes en jonge tweekleppige schelpjes in aanwezig. De eigenlijke vulling van de dijk bestaat uit samengeperst Groot zeegras. In Wormer was Gerard Graas aanwezig tijdens de verbouwing van het voormalige café Batavia en zag daar materiaal uit 17-18, mogelijk afkomstig van een molen. In Krommeniedijk vond hij aan de Woudpolderweg enkele concentraties materiaal uit 17-18, maar ook twee scherven van rond het begin van de jaartelling. Zijn buurman liet hem een mooie tinnen lepel zien, ca. 40 jaar geleden gevonden aan de Goudastraat in Wormerveer. De lepel toont een merk met een gekroonde Tudorroos met DR en dateert uit 17A. In Uitgeest werd tijdens een verbouwing in de kelder een haardplaatsje met wandtegels (17) en twee vroege pijpenkopjes gevonden (afb. 1). Enkele G’s terug was sprake van de rechterhelft van een in blauw geschilderd tegeltje met schaatsers. Tijdens de jaarvergadering van de afdeling bood S. Boers aan Ali Tromp de linkerkant van het tafereel aan, maar dan in paars. Curieus is dat voor beide tegels dezelfde spons is gebruikt. Hermien de Bruijn van afdeling Kennemerland stuurde Ali een prent die duidelijk als inspiratiebron diende voor de afbeelding op de tegel met de Doop van de Kamerling (WIU 2009-1). Ten slotte wijst de redactie op het bestaan van het ‘open access e-journal JALC’(http://www. jalc.nl).
Werk in uitvoering
05-2009 binnenwerk_def.indd 232
01-10-2009 16:22:40
AWLV-nieuwsbrief nr. 25 (Afd. 7 - Den Haag e.o. / AW Leidschendam-Voorburg) Enkele 10 tot 15-jarige jongens stichtten brand in het portaal naast de werkruimte. Het vuur kwam niet binnen, maar alles binnen de werkruimte kwam onder een laag roet en van de computers bleken alleen de harde schijven nog te redden. Langzaam wordt de werkruimte weer bewoonbaar, maar het is nog onduidelijk wanneer die weer normaal kan worden gebruikt. Gelukkig is er ook leuk nieuws vanuit Leidschendam-Voorburg (L-V). Zo bestaat de werkgroep volgend jaar 25 jaar en dat wordt gevierd. Na lange voorbereidingen werd in juni in Museum Swaensteyn een gezamenlijke archeologische expositie van de gemeenten L-V, Voorschoten en Wassenaar geopend. De tentoonstelling reist t/m half oktober 2009 rond in de drie gemeenten. Er is een kennismakingsboekje en een lespakket beschikbaar en docenten uit de betrokken gemeenten kunnen de tentoonstelling gratis bezoeken, naar ik aanneem met hun leerlingen. De gemeente L-V riep juni uit tot Maand van de Limes. Tot begin juli waren er tal van activiteiten voor kinderen en volwassenen. Ook de bibliotheek in L-V speelde in op het Limesgebeuren, terwijl Zuid-Holland het hele jaar 2009 uitriep tot themajaar van de Limes. In juni verscheen ook de symposiumbundel n.a.v. het symposium over Forum Hadriani in april 2008. De bundel wordt aan alle deelnemers toegezonden. Andere belangstellenden kunnen de bundel aanschaffen bij de AWLV (via hirschelrobert@gmail.com of in Museum Swaensteyn). Het omvangrijke BAAC-rapport van de opgraving Forum Hadriani werd aangeboden en zal t.z.t. tegen kostprijs verkrijgbaar zijn. In september was er de Open Monumentendag. Wat later vonden de ‘Vlietdagen’ plaats met activiteiten rond en op de Vliet, waar o.m. de replica van het schip in De Meern was te zien. De werkgroep was niet alleen hier met een stand aanwezig, maar ook tijdens de opening van ‘Toen Leidschendam-Voorburg’ (in de bibliotheek). Wanneer u verder nog weet dat L-V ook al een eigen canon heeft, bent u weer op de hoogte van de stand van zaken in deze actieve werkgroep.
Terra Nigra nr. 173, juni 2009 (Afd. 8 - Helinium) Los bijgevoegd in TN is een overzicht van activiteiten in de tweede helft van 2009 dat er mag zijn. TN kent enkele vaste schrijvers en de redactie wekt andere leden op ook eens iets
a
b
te schrijven. Het bestuur zou graag meer gebruik willen maken van e-mail voor actuele zaken. Er was in 2008 erg weinig veldwerk, maar mede door de jubileumviering was er toch wel het een en ander te doen binnen de afdeling. Het is echter nog niet gelukt een jubileumuitgave van TN uit te brengen. Mocht Helinium Hoogstad moeten verlaten, dan wordt gezorgd voor een ander geschikt onderkomen, zo beloofde het gemeentebestuur. Gewoontegetrouw zorgt Ellen Groen voor een uitgebreid verslag van een excursie. In oktober reisden enkele leden opnieuw naar Wallonië,
Af b.1a/b Haardplaats met wandtegels (17) in Uitgeestse kelder; foto: Kees van Roon (uit Grondspoor).
Werk in uitvoering
05-2009 binnenwerk_def.indd 233
|
233
01-10-2009 16:22:41
Af b. 2 Randscherf van een jydepot (18); foto: Hilde van Wensveen (uit Terra Nigra).
nu meer gericht op het westelijke deel. De reis ging naar o.a. Waterloo, Liberchies (veel Romeinse vondsten én geboorteplaats van jazzgitarist Django Reinhardt), Brunehaut (castellum) - Charleville-Mézières (basiliek / museum) - Montmédy (citadel) - MontaubanBuzenol (versterking ijz-rom-lme) - Abbaye d’Aulne (abdij) - Lobbes (kerk) en Spiennes (vuursteenmijnen). Mocht u deze kant opgaan, dan staat in deze TN al een leuke archeologische reisgids. Naar aanleiding van een in 1979 in Maassluis gevonden rinkelbel vertelt blokfluitist Roel Vos iets over dit kinderspeelgoed dat oppervlakkig op een fluit lijkt. Theo Dikstra vond in Schiedam verschillende van deze rinkelbellen of... toch fluitjes? Een van de meest opvallende scherven uit ‘de askuil’ (Vlaardingen) is het randfragment met oor van een jydepot (afb. 2). Naar aanleiding van deze vondst dook Hilde van Wensveen in de geschiedenis van dit volksaardewerk. Het wordt gemaakt van de Late Middeleeuwen tot in 20a (in Nederland vooral 17-18), is handgevormd en afkomstig uit Jutland. Het wordt relatief spaarzaam gevonden in sommige Nederlandse kustprovincies en in steden met handelscontacten met Jutland e.o. Van bijna 9600 onderzochte scherven uit de askuil was dit de enige van een jydepot. Krantenknipsels besluiten TN.
Grondig Bekeken nr. 2, juni 2009 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Af b. 3 Pijpaarden fragment uit St. Willebrord/ Rucphen; foto: Bas Nobel (uit Grondig Bekeken).
234
|
Gelukkig lijken de financiële problemen rond de huisvesting geregeld. Wel is er onzekerheid over de huisvesting na april 2010. De AW Schoonhoven voerde met leden van de Hist. Ver. Bergambacht een booronderzoek uit rond een af te breken boerderij aan de Bovenberg. Het laat zich aanzien dat het hier
inderdaad gaat om een laatmiddeleeuwse woonheuvel. De AWS hoopt bij de nieuwbouw opnieuw waarnemingen te kunnen doen. In de rubriek ‘Wie brengt mij thuis?’ ditmaal een pijpaarden fragmentje, gevonden in St. Willebrord/Rucphen (afb. 3). Op een vraag van Teus Koorevaar over een leeuwenbeeldje kwam een reactie van Corrie Lugtenburg. In Den Haag vond men ook van deze leeuwenbeeldjes, alle gedateerd in 17B-18A. Rokus van de Giessen kocht op een rommelmarkt in Goudriaan een koperen kannetje en zag in Istanbul dat het werd gebruikt om koffie te zetten. In GB een recept om deze koffie te maken. Een workshop om replica’s van leren buidels te leren maken liep meer uit op het maken van leuke ‘hebbedingetjes’, maar krijgt in het najaar een ‘serieus’ vervolg. Irmel Dolman bracht een bezoek aan het Duitse Langerwehe en het Keramikmuseum aldaar en maakt in een rijk geïllustreerd verhaal duidelijk dat in dit dorp sprake is van ca. 1000 jaar pottenbakkersproductie. Behalve een grote verscheidenheid aan vaatwerk, werden hier ook pelgrimsattributen als hoorns en veldflessen gemaakt. Langerwehe lag namelijk op de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella. Na twee boekbesprekingen volgt de zeer uitgebreide rubriek ‘Uit de periodieken’, waarna informatie over vondstverwerking, tentoonstellingen en de agenda GB besluit.
AVKP-actueel nr. 31, juni 2009 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) 3/6 Na de activiteitenkalender etc., waaronder een excursie naar Xanten (themapark, museum, kerk), kom ik bij het veldwerk. Na 13 jaar is het voor het eerst rustig in opgravend Eindhoven. De crisis zorgt voor uitstel van bouwprojecten, waardoor ook opgravingen niet doorgaan. Dat heeft ook gevolgen voor educatieve taken van het Bureau Archeologie van Eindhoven, bijvoorbeeld door het sterk verminderde aantal stageplaatsen voor archeologiestudenten. Ook de sinds 1995 jaarlijkse basiscursus voor vrijwilligers gaat niet door. In het opgravingsoverzicht staan dus flink wat vraagtekens. Nieuws is er gelukkig wel. Best kreeg als eerste Brabantse gemeente provinciale subsidie voor het opstellen van een archeologische beleidskaart. In het centrum van Boekel worden funderingen van eerdere kerken in het plaveisel aangegeven, terwijl een informatiezuil hierover informatie geeft. De reconstructie van de plattegrond van kasteel Cranendonck is bijna klaar en wordt tijdens Open Monumentendag gepresenteerd. In het centrum van Soerendonck werd o.m. pingsdorf-
Werk in uitvoering
05-2009 binnenwerk_def.indd 234
01-10-2009 16:22:43
Af b. 4 Uitleg bij de waterput in Oerle; foto: Bart Beex (uit AVKP-actueel).
aardewerk aangetroffen, maar dit is geen reden voor een vervolgonderzoek. In Budel werden op de locatie Duitse school Romeinse sporen en materialen gevonden, aanleiding voor een vervolgonderzoek. Soms gaat er nog iets mis, ook in deze archeologisch verlichte tijden. In Uden ontbreekt het aan archeologiebeleid, waardoor (dus) sprake is van te weinig kennis over en zorg voor het bodemarchief. Als gevolg hiervan werd een deel van een belangrijk middeleeuws nederzettingscomplex (met ijzerproductie) onnodig verstoord. Goof van Eijk constateert dat opgravingen terecht aan veel voorschriften en regels zijn gebonden, maar al dan niet moedwillige verstoring van een site door een gemeente zonder gevolgen blijft. In Oerle-Zuid waren in april rondleidingen op de opgravingen voorafgaand aan het plan Zilverackers (afb. 4). Hier ontdekte men sporen van een door een greppel omgeven Romeinse nederzetting, waar - gelet op de grote hoeveelheden ijzerslakken - ijzerverwerking erg belangrijk was. Op woensdagavonden wordt gewerkt aan vondsten uit Aalst. Het zijn vooral metalen voorwerpen, zoals kogels en knopen. Ook wordt een spoor van de opgraving EindhovenStadsgracht uitgewerkt. Leden van de afdeling bezochten in Leiden de tentoonstelling over Dorestad en kregen daarna een rondleiding door de binnenstad. Na informatie over de bibliotheek en wat boekbesprekingen kom ik bij de Werkgroep
Ruimtelijke Ordening van de AVKP. Hier meldt men o.m. dat een land- en tuinbouworganisatie (ZLTO) gemeenten adviseert agrarische bouwblokken standaard aan te merken als gebieden met lage archeologische waarden. Er zou dan als regel geen archeologisch onderzoek nodig zijn. De RO-groep vindt dat er voor agrarische bedrijven geen uitzondering moet worden gemaakt. De groep ondersteunde verder op hun verzoek leden en heemkundekringen in Bladel, Son en Uden die zich in hun omgeving inzetten voor de archeologie. De RO-groep signaleert ten slotte dat in de beroepscode van natuurbeheerders wel natuurhistorie voorkomt, maar geen archeologie en cultuurhistorie. Dit leidt helaas geregeld tot problemen. De AVKP neemt deel in een begeleidingsgroep die o.m. sturing gaat geven aan de ontwikkeling van archeologie- en cultuurhistoriekaarten in negen gemeenten binnen de SRE Kempenregio. Ten slotte: de AVKP gaf in 2006 ‘Verleden wordt Heden’ uit, een gewaardeerd boekje met daarin de gevolgen van de Maltawet voor vrijwilligers en gemeenten. Toch is het na de nieuwe Wet ruimteljke ordening al door de tijd ingehaald. Bij de AVKP is een tekst beschikbaar met voor vrijwilligers relevante wijzigingen in gemeentelijke en provinciale procedures, aan te vragen bij secretaris Winnie van Veghel. Aanbevolen! Jan Coenraadts
Werk in uitvoering
05-2009 binnenwerk_def.indd 235
|
235
01-10-2009 16:22:45
Tips voor trips Archeologische uitjes Tentoonstellingen Vergane Schepen
Flevoland is één van de grootste ‘droge’ scheepskerkhoven ter wereld. Honderden schepen zijn vergaan in dit deel van de voormalige Zuiderzee. Een daarvan is de ventjager, een vistransportschip uit de 18e eeuw, waarvan het wrak het middelpunt is van ‘Vergane Schepen’, de nieuwe vaste tentoonstelling over scheepsarcheologie bij Nieuw Land in Lelystad (af b. 1). Voor deze tentoonstelling heeft het centrum samengewerkt met het Nationaal Scheepsarcheologisch Depot van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voorheen RACM Lelystad), waarvan de ventjager en andere scheepsarcheologische voorwerpen in bruikleen zijn genomen. Daarnaast zijn er scheepsmodellen uit de collectie van het Rijksmuseum te Amsterdam te bezichtigen. De tentoonstelling is te zien in de hiervoor opnieuw ingerichte originele schokbetonschuur uit de Noordoostpolder. Er worden in het kader van de tentoonstelling diverse activiteiten georganiseerd, waaronder lezingen, films, documentaires en rondleidingen. Naast de tentoonstelling is er een website
over de in Flevoland gevonden wrakken, namelijk www.verganeschepen.nl Nieuw Land Oostvaardersdijk 01-13 (naast Batavia Stad), Lelystad www.nieuwlanderfgoed.nl di. t/m vrij. 10 – 17 uur, zat. zo. en feestdagen 11.30 – 17 uur permanent
CONGRESSEN Reuvensdagen 2009
Donderdag 12 en vrijdag 13 november worden in Middelburg de jaarlijkse Reuvensdagen gehouden. Kenmerkend voor de gastprovincie Zeeland zijn de verschillende relaties van de mens met land en water. De thema’s van dit jaar zijn dan ook: Kust en achterland, Haven en handel en Verdediging tegen de vijand. Op velerlei gebied is er een duidelijk verschil tussen de kustzones en het achterland. Onder-
Af b. 1 Het wrak van een 18e-eeuwse ventjager vormt het middelpunt van de nieuwe permanente tentoonstelling over scheepsarcheologie in Nieuw Land in Lelystad (foto: Nieuw Land).
236
|
Tips voor trips
05-2009 binnenwerk_def.indd 236
01-10-2009 16:22:47
zoeken beperken zich vaak tot delen van een van beide en leggen de nadruk op de specifieke eigenschappen van de bestudeerde site of het bestudeerde gebied. In het kader van het thema ‘Kust en achterland’ wordt aandacht gevraagd voor de relatie tussen kustzones en het achterland. Wat zijn verschillen en overeenkomsten? Hoe zijn die herkenbaar in de archeologische gegevens? Wat betekenen kustzones voor het achterland? Op welke wijze worden relaties tussen kust en achterland gelegd en onderhouden? Een belangrijke insteek van het archeologisch onderzoek vormt het in kaart brengen van handelscontacten en handelsroutes. Een overzicht van handelscontacten geeft een beeld van de culturele en sociale ontwikkeling en de eventuele welvaart van een samenleving. Vooral in de voorbije eeuwen voerden de handelsroutes over water en speelden steden met een haven, zowel aan zee als aan rivieren, een voorname rol in de ontwikkeling van een gebied. Recentelijk zijn er verscheidene onderzoeken uitgevoerd naar havens, havensteden en handelscontacten, die bij het thema ‘Haven en handel’ aan de orde komen. Door de eeuwen heen hebben mensen zich verdedigd tegen de vijand, of deze nu bestond uit naburige stammen, expanderende naties of natuurlijke factoren. De wijze waarop men deze verdediging vorm gaf, is onderwerp van het derde thema ‘Verdediging tegen de vijand’. Er kan in dit verband worden gedacht aan concrete verdedigingswerken als stadsmuren, kastelen en landweren, maar eveneens aan hiermee samenhangende archeologische vondsten als wapentuig en uitrustingsstukken. In het waterrijke Zeeland gaat ook speciale aandacht uit naar de meest constante vijand ter plaatse: het water.
Voor nadere informatie: Erfgoed Nederland www.erfgoednederland.nl tel. 020 716 73 50
Trechterbekercultuur
Voor liefhebbers van de Trechterbekercultuur wordt op 25 en 26 november de eerste van een reeks van internationale conferenties over deze cultuur gehouden onder de naam ‘BorgerMeetings’. Deze bijeenkomst heeft als titel: From funeral monuments to household pottery – current advances in TRB research (afb. 2). De ‘BorgerMeetings’ worden georganiseerd door het Hunebedcentrum Borger, dr. J.A. Bakker en Hazenberg Archeologie. Zij willen hiermee een vervolg geven aan het internationale Trechterbekersymposium dat in 1985 in Schleswig is gehouden. In principe komt op de conferenties de gehele Trechterbekercultuur aan de orde: van megalithische en bodemgraven, rituele deposities en aardewerk tot woonplaatsen en recente megalithische opgravingen. Voor nadere informatie www.borgermeetings.com
Landschapsarcheologie
Het Instituut voor Geo- en Bioarcheologie en het onderzoeksinstituut CLUE (Cultural Landscape and Urban Development) van de Vrije Universiteit Amsterdam organiseren samen met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Landscape Archaeology Conference (LAC2010), het eerste internationale congres over landschapsarcheologie. Landschapsarcheologie is het interdisciplinaire vakgebied van archeologie, culturele antropo-
Af b. 2 De hunebedden – hier in de buurt van Osnabrück – zijn de meest zichtbare overblijfselen van de Trechterbekercultuur, waarover in Borger een internationale conferentie wordt gehouden (Foto: Wim van Horssen).
Tips voor trips
05-2009 binnenwerk_def.indd 237
|
237
01-10-2009 16:22:48
logie, fysische geografie en paleo-ecologie. Op het driedaagse congres van 26 tot 28 januari worden zes thema’s behandeld, te weten: How did landscapes change?; Improving temporal, chronological and transformational frameworks; Linking lowlands to mountainous areas; Applying concepts of scale; New directions in digital prospection and modelling techniques; en How will landscape archaeology develop in the future?
b
Voor nadere informatie: Vrije Universiteit, LAC2010 www.vu.nl/en/news-agenda/agenda/conferences/lac2010
(MULTI)MEDIA Limburgs onontdekte verleden
Af b. 3a/3b Op expeditie door de geschiedenis van Limburg. © 2009 Mosasaurusfilm en Jouke Nijman
Een gloednieuwe televisieserie nodigt de kijkers uit mee te gaan op expeditie naar de geschiedenis van de provincie Limburg. De tocht voert langs archeologische opgravingen, monumenten, slagvelden en meer verbijsterende fragmenten van de gebeurtenissen in de regio. Waar zinvol worden de verhalen als ‘living history’ ten tonele gevoerd. Presentator Ger Houben leidt de expeditie als een ware Indiana Jones, vergezeld van professionele en amateur-archeologen, historici, landschapsdeskundigen, antropologen en de lokale bewoners van nu. Van Neanderthaler en Heidelbergmens tot de Napoleontische tijd, van oude carré-hoeve tot vroege stedelijke bebouwing, in alle gevallen ervaart de kijker het daadwerkelijke onderzoek.
a
Op aanstekelijke wijze worden de bijzondere vondsten in Kesselt-Op de Schans, vlak bij Maastricht, tot leven gewekt. Het vuursteenmateriaal hoort bij de voorloper van de Neanderthaler, de homo Heidelbergensis, die driehonderdduizend jaar geleden leefde. In een andere af levering daalt de kijker met Ger Houben in de grotten rond Valkenburg af, waar onlangs de eerste neanderthal-vuurplaats werd opgegraven. Ook recenter verleden komt aan de beurt, zoals de opvallende carré-hoeve Overhuizen in Bocholtz, met een oude tiendschuur, een kapelletje en interessante muurarcheologie. Spannend blijkt de speurtocht naar Fort Sint-Michiel in Venlo, waarvan de bouw in 1641 een aanvang nam. Waar onder het huidige kazerneterrein lag dit van oorsprong Spaanse fort precies? Bestaan er afbeeldingen van? Wat betekenen de in 2008 opgegraven fundamenten die niet op oude kaarten staan? Niet in alle gevallen gaat het om spectaculaire ontdekkingen of vondsten. Zoals bij iedere archeologische opgraving leer je ook van een negatief resultaat. Ook dat maakt de kijker mee. Zo komt de regionale archeologie en geschiedenis wel heel dichtbij. Gelukkig is Limburg zo rijk aan bekend en minder bekend archeologisch en historisch materiaal, dat een tweede serie afleveringen een welkome aanvulling zal zijn. Twee jonge professionals tekenen voor de productie: Regisseur Robin Peeters van Mosasaurusfilm en erfgoedcommunicatieadviseur Kris Förster van KF Inheritage. Zij maakten de 13-delige serie als onderdeel van de Culturele Biografie van Limburg, een initiatief van Provinciale Staten.
Informatie over tentoonstellingen, symposia,
studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Wim van Horssen, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: w.vanhorssen@hetnet.nl
238
|
Expeditie Limburg: ontdek het verleden 13 delige televisieserie L1, van 14 september t/m 14 december 2009, v.a. 21:00 uur. presentatie Ger Houben Na af loop verschijnt de serie op dvd. Meer informatie: www.expeditielimburg.nl
Tips voor trips
05-2009 binnenwerk_def.indd 238
01-10-2009 16:22:50
Column
Stoffige archeologen Archeologen zijn oud, grijs, soms met een baardje, roken pijp, dragen sandalen met geitenwollen sokken en spreken wartaal. Dat is het beeld dat veel Nederlanders van ons hebben, vaak bevestigd als ik telefonisch voor iets was uitgenodigd. Verscheen ik in levende lijve, dan merkte men op toch iets anders te hebben voorgesteld. Als ik in een brutale bui was en vroeg wat men dan had verwacht, refereerde men aan het bovenstaande beeld. Inmiddels ben ik ook ouder geworden en ga ik er toch ook een beetje op lijken. Dat baart me zorgen want inderdaad niet alleen ik, maar heel wat archeologen, en vooral amateur-archeologen, zijn grijs. Zag je vroeger nog wel een redelijk aantal jonge honden op verenigingsavonden, dat is nu een zeldzaamheid geworden. Hoe komt dat toch? Veel van die jongeren gingen vroeger geen archeologie studeren. Hun docenten, ouders en iedereen die verstand had van het echte leven, rieden hen dat ten sterkste af want er was in dat vak geen droog brood te verdienen. De archeologie als hobby was dus het alternatief. Nu is dat anders. Er is een schreeuwend tekort aan beroepsarcheologen en ze kunnen een goed belegde boterham verdienen. De collegebanken zitten vol en tijd voor de verenigingsavonden van de amateurs hebben de studenten niet. Sporadisch is er op een verenigingsavond een niet-studerende jongere te ontwaren met belangstelling voor het verleden. Zijn
leeftijdgenoten zullen hem wel wereldvreemd vinden, maar wij moeten blij zijn dat hij of zij dat afwijkend gedrag wil vertonen. Die vraag naar archeologen is niet de enige reden voor het ontbreken van jongeren in de amateur-archeologie. Ook wijzelf zijn er debet aan. Hierboven staat het al. Jongeren identificeren zich niet met die oudere mannen en vrouwen die gebogen zitten over scherven van gebroken potten en opgewonden worden van een randje, een oortje, een voetje of een afwijkend versieringsmotief. Dat is echt niet cool! Het moet dus anders en toevallig las ik een stukje in de regio-editie Utrecht van het AD. Onder de kop ‘Romeins schip inspireert jeugd’ werd verslag gedaan van de archeologieclub voor kinderen. Dertig kinderen (!) hadden zich de maanden daarvoor beziggehouden met opgraven en wat je allemaal te weten kan komen uit de vondsten. Het hoogtepunt was het zoeken met een metaaldetector en de munten die ze oppiepten mochten ze zelf houden. Aan het eind van de cursus – en daar deed de journalist verslag van – ontvingen de deelnemers een diploma. Trots gingen ze ermee naar huis. Kijk, dacht ik, zo zou het ook moeten in de rest van Nederland. Misschien niet direct, maar ooit maken die deelnemertjes aan de cursus de tijd vrij om amateurarcheoloog te worden, als ze natuurlijk de verleidingen van de beroepsarcheologie hebben kunnen weerstaan. Column
05-2009 binnenwerk_def.indd 239
|
239
01-10-2009 16:22:53
AWN-lidmaatschappen A B C D E
basislidmaatschap..................................................................................................................€ 40,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 25,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 20,00 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 21,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 15,50 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00
Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering
- aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl
AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:
prijs in € (incl. porto) leden
niet-leden
AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)
12,95
16,95
AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)
11,75
16,75
AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)
15,50
21,50
AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)
12,50
15,00
Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)
22,95
22,95
CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)
25,00
35,00
Naaldbanden voor archivering Westerheem
14,50
Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.
05-2009 binnenwerk_def.indd 240
De AW algemee N is een n nut instellin beogende g (ANBI) .
01-10-2009 16:22:53
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
6
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 58 - december 2009
40
JAAR AWN-AFDELING 18: ZUID-SALLAND, IJSSELSTREEK & OOST-VELUWEZOOM
EEN KLOOSTERLANDSCHAP OP DE GRENS Bart Vermeulen & Emile Mittendorff HET GRAFHEUVELPROJECT IN APELDOORN David Fontijn, Masja Parlevliet & Janneke Zuyderwyk ONVOLTOOID ARCHEOLOGIE... ER KOMT GEEN EIND AAN Herman Lubberding DE BLAUWDRUK VAN MIDDELEEUWS ZUTPHEN DE ZUTPHENSE RINGWALBURG IN BREED PERSPECTIEF Michel Groothedde DRIE OPEENVOLGENDE INHEEMS-ROMEINSE HERBERGEN IN DEVENTER-COLMSCHATE? Ad Verlinde
06-2009 omslag 3.indd 1
30-11-2009 09:40:00
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)
Inhoud
jaargang 58 no. 6, december 2009
Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres L. (Lizet) Kruyff (hoofdredacteur), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem. E-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • C .H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR, Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl • M. (Margje) Vermeulen-Bekkering, Brederodelaan 24, 7412 NH Deventer, E-mail: margjebekkering@online.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2009. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Voorwoord.....................................................................241 Jan de Vries Waar een toevallig gesprek toe kan leiden Een AWN-afdeling in de kinderschoenen................... 242 Bart Vermeulen & Emile Mittendorff Een kloosterlandschap op de grens Archeologisch onderzoek naar de inrichting van het landschap rond twee kloosters bij Deventer.......................................................................244 David Fontijn, Masja Parlevliet & Janneke Zuyderwyk Het grafheuvelproject in Apeldoorn............................. 255 Herman Lubberding Onvoltooid Archeologie... er komt geen eind aan.......................... 268 Michel Groothedde De blauwdruk van middeleeuws Zutphen De Zutphense ringwalburg in breed perspectief.........273 Chris Nieuwenhuize Samenwerkende historische verenigingen in Apeldoorn................................................................. 294 Ad Verlinde Drie opeenvolgende inheems-Romeinse herbergen in Deventer-Colmschate?........................... 296 Emile Mittendorff Spijbelen in een beerkuil...............................................305 Marijke Nieuwenhuis Liefde in ‘t kwadraat ................................................... 306 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... Deventer Emile Mittendorff & Bart Vermeulen Ruimte langs de rivier ................................................ 307 Literatuurrubrieken ........................................... 318 Werk in uitvoering .............................................. 328 Tips voor trips Archeologische uitjes .................................................. 334 Column ..................................................................... 335 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . .................. 336
Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Grote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • Mw. L. (Lizet) Kruyff (Westerheem), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem, tel. 06-53837158, e-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2,
1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: mw. A.T. Dieleman-Hovinga, Puntstraat 27a, 4543 CW Zaamslag, tel. 0115-431428 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Opgraving van een brugrestant bij één van de kloosters bij Deventer. [zie pag. 251]. 06-2009 omslag 3.indd 2
30-11-2009 09:40:00
VERENIGINGSNIEUWS december 2009 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Van de algemeen penningmeester: de AWN en de fiscus Giften, en dus niet de lidmaatschapsgelden, kunnen als aftrekpost gelden voor de aangifte inkomstenbelasting indien die gedaan zijn aan algemeen nut beogende instellingen (ANBI). De AWN is een ANBI instelling en indien u dus
in 2009 een gift zou willen geven kunt u die, binnen de daarvoor geldende fiscale regels, in mindering brengen op uw inkomen over 2009. Joop Bosch
Interview met Margje Vermeulen-Bekkering, nieuw redactielid van Westerheem Margje, in de maanden dat ik je heb meegemaakt werd me duidelijk dat je, zoals dat heet, ‘gepokt en gemazeld’ bent in de archeologie. Nou ja, ‘gepokt en gemazeld’ ik heb, zoals zoveel archeologen, van mijn hobby mijn studie gemaakt en heb sindsdien altijd in de Nederlandse archeologie gewerkt. Al heel jong kwam ik als vanzelfsprekend in aanraking met de archeologie. Mijn ouders, beiden biologen, hebben me naast belangstelling voor de natuur interesse in mooie steden, kastelen, musea en allerlei andere historische zaken meegegeven. Mijn vader liet me tijdens een wandeling wat scherfjes zien die langs de randen van een akker lagen. Mijn fantasie werd meteen geprikkeld, en daarna hebben nog meer scherven, maar ook de historische kinderboeken van Thea Beckman mijn belangstelling voor het verleden alleen maar aangewakkerd. Was het beroep van archeoloog meteen iets wat je voor je zag?
Jazeker, ik vertelde iedereen op de basisschool dat ik later archeoloog wilde worden. Ik moest dan vaak uitleggen wat dat
I
06-2009 katern.indd 1
30-11-2009 09:34:44
was, en dat deed ik heel graag. Dus ging ik na het voortgezet onderwijs archeologie studeren. Je bent pas 30 en toch heb je al heel wat ervaring in de archeologie opgedaan; wanneer en hoe ben je beroepsmatig daarmee begonnen? Ik ben in 2003 begonnen op wat toen de ROB heette (tegenwoordig de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed), op de afdeling Archis; ik heb daar heel Nederlands archeologisch verleden bij wijze van spreken voorbij zien komen. Daarna heb ik aan het ‘Transformation-project’ gewerkt; dit project, gesubsidieerd door de EU, beoogde een website te maken waarin de bezoekers kunnen lezen hoe er door invloed van de Romeinen een soort gezamenlijke cultuur ontstond in de noordelijke provincies van het Romeinse Rijk, een combinatie van de Romeinse en de eigen cultuur. Dit was dus een mooi en logisch vervolg op de specialisatie in je studie aan de Universiteit van Amsterdam: de provinciaal-Romeinse archeologie. Dat is waar, maar vergis je niet: ik vind alle periodes interessant, mede dankzij mijn werk bij de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (de NOaA), waarmee ik na het transformation-project ben begonnen; deze onderzoeksagenda moet inspiratie geven bij toekomstig onderzoek. Ik was daar coördinator en als zodanig heb ik (ook als redacteur) meegeholpen een aantal hoofdstukken af te ronden die op dat moment nog niet klaar waren. Ik organiseerde verder lezingen waarin nieuwe inzichten en nieuw onderzoek werden gepresenteerd. Hierdoor heb ik een breed beeld van de Nederlandse archeologie gekregen. Ik vind het bepaald jammer dat ik nu niet meer aan de NOaA verbonden ben; na mijn zwangerschap ga ik minder werken en ik concentreer me nu vooral op mijn functie als docent op de HBO-opleiding ‘Archeologisch Onderzoeksassistent‘ aan de hogeschool Saxion Next in Deventer. Zeer prettige bijkomstigheid is overigens wel dat mijn man, Bart Vermeulen, gemeentelijk archeoloog is in hetzelfde Deventer!
Ik proefde aanvankelijk (de opleiding bij Saxion Next bestaat, geloof ik, nog maar een jaar of vier) wat aarzelingen in de archeologische beroepswereld betreffende deze opleiding; hoe is dat nu? Inderdaad bestond er in het begin aarzeling, soms zelfs wantrouwen, maar dat is helemaal veranderd; de beroeps zijn veelal enthousiast over ons bestaan. We kunnen dus putten uit een geïnspireerde groep docenten uit het gehele werkveld. Wat kunnen de afgestudeerden van Saxion Next zoal doen bij opgravingen en welk aspect van de opleiding verzorg jij? Wij leiden sinds 2006 mensen op tot de rechterhand van de archeoloog. Zij worden de veldtechnici en de organisatoren van een opgraving; zij lopen o.a. 40 weken stage om alle praktische zaken goed onder de knie te krijgen. Ik verzorg, naast wat andere vakken, de vakken Periodekennis Romeinse Tijd en Materiaalkennis Romeinse tijd. Waarom ben je mee gaan doen in de redactie van Westerheem? Omdat ik het leuk vind om met teksten te werken, iets wat ik ook bij de NOaA deed. Het is leuk om een boodschap zo goed mogelijk over te brengen door een goede tekst te leveren. Ik kan op deze manier auteurs helpen en vaak als eerste over bijzondere onderwerpen lezen. Hobby’s? Het lezen van fantasyromans. Verder ben ik erg geïnteresseerd in andere culturen tijdens verre reizen, enerzijds om me wakker te laten schudden, anderzijds om, zeer voorzichtig, parallellen te trekken tussen onze beschaving en die van, bijvoorbeeld, India. En van de reisfoto’s blijf ik genieten! Bedankt, Margje; ik ben ervan overtuigd dat de lezers jou in dit interview hebben leren kennen als een enthousiast en deskundig redactielid. Marijn Lockefeer
II
06-2009 katern.indd 2
30-11-2009 09:34:44
LWAOW: Schervendag 2010 Deze schervendag wordt gehouden op zaterdag 30 januari 2010 in de kantine van het gebouw van het Archeologisch Diensten Centrum (ADC), Nijverheidsweg Noord 114, 3512 PN in Amersfoort.
publicaties op uit te stallen) 13.00 – 15.30 uur: Regiocoördinatoren, met uitleg en films van de verrichte werkzaamheden van het afgelopen jaar 15.30 – 16.30 uur: Afsluitende borrel
Het voorlopige programma voor deze dag ziet er als volgt uit: 09.30 – 10.00 uur: Ontvangst met koffie 10.00 – 10.30 uur: Opening door Jan Venema voorzitter LWAOW en mededelingen van de secretaris 10.30 – 11.15 uur: Berging van het waterschip in het Buiten IJ. Seger van den Brenk (Periplus Archomere) 11.15 – 12.00 uur: Waterschepen en Scheepskamelen. Rob Oosting (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) 12.00 - 13.00 uur: Lunch, tevens tijd voor bespreking meegebrachte vondsten (er zijn tafels beschikbaar om vondsten en
De deelnemersbijdrage aan deze Schervendag bedraagt € 20,00 per persoon. Dit bedrag bij opgave van deelname over te maken op rekeningnr. 56.84.22.732 t.n.v. penningmeester LWAOW, 8457 EK Gersloot. In verband met de bestellingen voor de lunch verzoek ik u bij deelname aan deze Schervendag dit voor 23 januari 2010 via e-mail door te geven aan Albert Zandstra: secretariaat@lwaow.nl. Met vriendelijk groeten namens het bestuur van de LWAOW, Albert Zandstra
Graaf- en excursiekamp bij Kalkriese/Osnabrück (Duitsland)? Bij de plaats Venne, vlakbij Kalkriese/ Osnabrück, wordt – nog steeds – turf gedolven. Bij het delven is men op een knuppeldam gestoten. De oudste stammen van deze dam zijn gedateerd op 4.800 voor Chr. De knuppeldam wordt opgegraven door archeologen. Bij een bezoek aan de opgraving werden wij gevraagd, of wij niet ook eens met een stel vrijwilligers willen komen. Voordat we de organisatie van een AWN-graafkamp op ons nemen, willen we eerst peilen of er voldoende belangstelling voor is. Werkzaamheden Voor zover we het kunnen beoordelen zal het fysiek zwaar werk zijn: veen steken en de houten weg verder vrij leggen. Omdat het werk niet zeer afwisselend is en het in het veen ’s zomers erg warm worden kan, stellen wij voor dat er halve dagen (8.00
tot ±13.00 uur) gegraven wordt en er ’s middags excursies naar de diverse archeologisch, cultuurhistorisch en geologisch interessante sites plaatsvinden. Periode en kosten De opgraving loopt dit jaar en waarschijnlijk ook nog volgend jaar. Er kunnen 5 á 6 personen aan de opgraving deelnemen. Wij zorgen voor verblijf in een goed hotel of pension. De kosten zullen voor een week ongeveer € 250,-/€ 300,- incl. logies en maaltijden zijn. Interesse? Wanneer u in deze opgraving interesse heeft, wilt u dan mailen naar irmel.dolman@tiscali.nl (tel 078 - 631 1474). U hoort daarna of dit kamp kan worden gerealiseerd. Irmel Dolman
III
06-2009 katern.indd 3
30-11-2009 09:34:44
Agenda De berichten voor Westerheem 2010-1 dienen voor 20 december 2009 bij ons binnen te zijn, en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 februari 2010) plaatsvinden. 13 januari 2010 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Charlotte Peen (gemeentelijk archeoloog van Ede, tevens van 2005-2009 stadsarcheoloog van Wageningen): ‘Archeologisch onderzoek in Ede-Wageningen’. De oogst van Malta werd in Ede en Wageningen de afgelopen jaren niet van de akkers, maar vooral uit de bebouwde kom gehaald. Deze gebieden, op de vruchtbare flank van de stuwwal EdeWageningen, uitlopend in de Gelderse Vallei, blijken – hoewel overbouwd – veel waardevolle archeologische resten te bevatten. In de lezing een overzicht van de meest opvallende en meest recente onderzoeksresultaten, waaruit blijkt dat ‘dorpen van Ede’ en ‘stad Wageningen’ niet eens zo gek veel van elkaar verschillen. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 in Arnhem, tel. 026 4433401. ‘De Coehoorn’ ligt min of meer tegenover het NS-station Arnhem. Tijd: Aanvang bijeenkomst: ca. 19.45 uur, aanvang lezing: ca. 20.00 uur. Entree: € 2,00, leden en donateurs € 1,50. 10 februari 2010 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland lezing door Frank Haans, mededirecteur van het Monumenten Advies Bureau (MAB) in Nijmegen:‘Facetten van middeleeuws Arnhem, bouwhistorie van Arnhem’. In de lezing wordt ingegaan op enkele thema’s die betrekking hebben op de middeleeuwse vestingstad Arnhem. Eerst wordt kort ingegaan op de rol die bouwhistorisch onderzoek speelt in het
ontsluiten van gegevens met betrekking tot de middeleeuwse stad en de relatie tussen bouwhistorie en archeologie. Vervolgens worden enkele resultaten gepresenteerd: Zo komt aan de hand van de vondsten van restanten van de weergang van de stadsmuur in het pand Riche uit 2007 en begin 2009 de middeleeuwse stadsmuur aan bod. Een ander thema waaraan aandacht wordt besteed, zijn de door middel van dendrochronologisch onderzoek gedateerde 14e-eeuwse stenen huizen in de stad en hun plaats en betekenis binnen de ontwikkelingsgeschiedenis van huizen in oostelijk Nederland. Voor locatie, tijdstip, entree e.d. zie vorige lezing. 10 februari 2010 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Jeroen van der Kamp, archeoloog bij de gemeente Utrecht: ’Het boerenleven bij Utrecht’. Hoe zag het boerenbestaan rondom Utrecht er uit in het jaar 1000 na Chr.? Hoe is dat bestaan in de loop van de tijd veranderd? Deze vragen staan centraal bij de opgravingen die de archeologen van de gemeente Utrecht in Leidsche Rijn in 2004 en 2006 hebben uitgevoerd. Tijdens de opgravingen is een circa 1,5 km lang boerderijenlint langs de van oorsprong middeleeuwse weg ‘Hogeweide’ tevoorschijn gekomen. De vroegste boerderijen dateren uit de 11e eeuw, de bewoning loopt door tot de 20e eeuw. Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk in Utrecht, Pieterskerkhof 5 Aanvang: 20.00 uur Entree: € 3,00 voor niet-leden, € 1,50 voor leden AWN.
IV
06-2009 katern.indd 4
30-11-2009 09:34:44
Voorwoord
Een jubileum komt natuurlijk niet onverwacht, maar toch…het lijkt lange tijd nog heel ver weg. En dan ligt er in april 2008, ruim een jaar vóór de heuglijke gebeurtenis, een uitnodiging van de redactie van ons clubblad om een jubileumnummer van Westerheem samen te stellen. Of om op zijn minst een jubileumartikel in te leveren. “Ook hierin kan een afdeling zich goed presenteren en het is veel minder werk”, schrijft de redactie. Dit getuigt van veel zin voor hoe de wereld in elkaar zit. Aanvankelijk mikken we daar als bestuur ook op. Maar dan blijken we gaandeweg, in overleg en inventariserend wat we allemaal hebben, toch meer te willen en (waarschijnlijk) te kunnen. In november besluiten we dat we voor een heel nummer gaan; later komt daar de rubriek ‘Rondom de stad’ nog bij. Want er zijn leden van het eerste uur die nog steeds actief zijn, een (oud) provinciaal archeoloog, drie gemeentelijke archeologische diensten, en leden die graag schrijven over hun hobby. Dat moet lukken! Dan natuurlijk de invulling. Daar zijn we het vrij snel over eens: een stukje geschiedenis over het ontstaan en de ontwikkeling van de afdeling, artikelen over archeologische projecten uit verschillende perioden, een bijzondere vorm van samenwerking in Apeldoorn, en ontboezemingen van een paar jongeren. Het resultaat van alle inspanningen ligt nu voor u. Jan de Vries en Herman Lubberding schrijven respectievelijk over de start van
de afdeling (Ter Hunnepe, het kan niet missen!) en over de jarenlange activiteiten in ons werkgebied onder veranderende omstandigheden. Chris Nieuwenhuize geeft voorbeelden van goede samenwerking tussen de AWN-werkgroep in Apeldoorn en andere historische organisaties in die plaats. Ad Verlinde had nog ongepubliceerd materiaal liggen over een opgraving in Colmschate, met een Romeins tintje. Michel Groothedde wilde nu wel eens het verhaal van de Zutphense ringwalburg vertellen in een brede historische context. De Apeldoornse archeologen Masja Parlevliet en Janneke Zuyderwyk brengen natuurlijk, in samenwerking met David Fontijn, de Veluwse grafheuvels weer onder onze aandacht. En uit Deventer komen artikelen van Bart Vermeulen en Emile Mittendorff over de landinrichting rond de opeenvolgende middeleeuwse kloosters en over de ruimtelijke structuur langs de IJsseloever in de Middeleeuwen. Marijke Nieuwenhuis en Emile Mittendorff doen uit de doeken hoe ze van geïnteresseerd jonkie professioneel archeoloog zijn geworden. Het bestuur is zeer tevreden met dit resultaat, en vergeeft het alle auteurs graag die het toegemeten aantal bladzijden hebben overschreden. Want ook daar is een oplossing voor bedacht: gewoon een paar extra katernen. We zijn gelukkig met zoveel goodwill en zo’n goede samenwerking. Op naar de 50 jaar! Aly Dijkstra-Kruit Voorzitter AWN 18
Voorwoord
06-2009 binnenwerk def.indd 241
|
241
30-11-2009 09:18:48
Waar een toevallig gesprek toe kan leiden Een AWN-afdeling in de kinderschoenen Jan de Vries
“Wist jij, dat er even buiten Deventer een klooster heeft gestaan? Nee? Nou dat is op een hele oude kaart te zien.” Jaap Bos en Jan de Vries, collega’s bij een Deventer bedrijf en beiden met historische belangstelling, raken aan de praat. Het is 1967. Het onderwerp blijft in gedachten en later komt het toevallig met een andere collega weer even aan de orde. “O ja”, zegt hij, “ik woon op de Snippeling en bij ons achteruit is een boerderij met de naam ‘Het Klooster’. De boer heeft op zijn erf last van stenen die overal in de grond zitten.” Afb. 1 Detail uit de kaart van Johan van der Wijck, 1668.
De Snippeling is een buurtschap even ten oosten van Deventer. We wilden daar best eens kijken en dat werd geregeld. Het was een flinke boerderij die wat hoger in het landschap lag op een terrein tussen de Schipbeek en de Dortherbeek. De boer vertelde dat er kort tevoren door een graafmachine een kuil was gemaakt om voer in te kuilen. Daarbij was er weer puin uit de grond gekomen. Op de rand van de kuil lag een muurfragment. We kregen toestemming om, voordat de kuil
242
|
in gebruik werd genomen, een sleufje te graven. Op geringe diepte stuitten we al op metselwerk. Het kostte moeite om te ontdekken wat we te pakken hadden; zowel in de lengte- als in de breedterichting van de stenen liep het metselwerk door. Eindelijk vonden we ook de zijkanten en toen bleek dat we op een fundering stonden die ongeveer 130 cm breed was. Geen idee wat het precies was en hoe het verdere verloop zou zijn. Het klooster misschien.. (afb. 1)?
Waar een toevallig gesprek toe kan leiden
06-2009 binnenwerk def.indd 242
30-11-2009 09:18:52
Daarom probeerden we wat meer informatie te verzamelen. In Diepenveen in het Cisterciënzerklooster Sion bleek een pater te wonen die historische belangstelling had. Pater Thomas was de econoom van de boerderij, had een diploma fruitteelt en was ook nog afgestudeerd aan de pauselijke universiteit in Rome. Hij heeft jarenlang mee gegraven. Een kennis met een sportvliegtuig was bereid om laag boven het terrein te vliegen en foto’s te laten maken. Verder werd contact gelegd met het Deventer museum De Waag. De toenmalige directeur, mevrouw Clarijs, was getrouwd met een gepensioneerd museumdirecteur, de heer Wassenberg. Die vond het nuttig om ‘Wim’ te informeren en doelde daarmee op de juist benoemde directeur van de ROB in Amersfoort de heer Wim van Es. Er werd een afspraak gemaakt, we gingen met zijn vieren naar Amersfoort en werden daar stijlvol ontvangen. In het gesprek werd ook de heer Halbertsma betrokken. Het klooster was bij de ROB niet bekend. Er werd de suggestie gedaan dat het wellicht een locatie zou kunnen zijn voor een werkkamp van een archeologische vereniging, de AWN. Wij kenden die vereniging niet, maar vanuit de ROB werd het contact gelegd en de suggestie voor het werkkamp doorgegeven. Het graafkamp naar de resten van het vermoedelijke klooster Ter Hunnepe werd in 1968 voorbereid, maar er kwam een stevige kink in de kabel. De eigenaar van het terrein, de erven Kloosterboer die de boerenplaats al generaties lang in bezit had, gaf geen toestemming voor verder onderzoek. Op het laatste moment kon gelukkig een ander object in de regio worden gevonden, namelijk een verkenning rond de dorpskerk in Diepenveen waar juist een restauratie plaatsvond. Deze kerk is de kapel van een voormalig zusterklooster, zodat het onderzoek nog in dezelfde sfeer kon blijven.
namen en adressen verzameld en uitnodigingen voor een oprichtingsbijeenkomst verstuurd. Die konden we in januari 1969 met 14 geïnteresseerden houden in het gastenverblijf van klooster Sion, een bijzondere locatie. Voorlopig werd Jaap Bos voorzitter, Joop Sibbes secretaris en Hans de Mol penningmeester, en Sidonie Refuge voerde het secretariaat. Jaap heeft de voorzittersfunctie maar een paar maanden vervuld; hij aanvaardde een functie elders. Hij werd in mei 1969 opgevolgd door Herman Lubberding, en ondergetekende werd vice-voorzitter (afb. 2). Toen de aanleg van de autoweg A1 in beeld kwam, werden de boerderij en het bijbehorende land aangekocht door de gemeente Deventer en Rijkswaterstaat. Daarna heeft de goed draaiende afdeling AWN-afdeling 18 Zuid-Salland – IJsselstreek – Oost-Veluwezoom nog vele jaren aan het klooster kunnen werken (afb. 3). Maar van die onmogelijk lange naam zijn we nooit meer afgekomen. Draaiomsweg 22 A 7331 CX Diepenveen vossebvries@hetnet.nl
Afb. 2 Een deel van het bestuur tijdens de eerste ledenvergadering in 1970. Vlnr: Hans de Mol, Joop Sibbes en Herman Lubberding (foto: Wim Surink).
Afb. 3 Luchtfoto van het opgravingsterrein Ter Hunnepe (foto: Jan de Vries).
Van de AWN kwam toen ook het verzoek om te trachten een regionale werkgroep (nu: afdeling) op te richten, want die was er nog niet in het oosten van het land. Daar hebben we toen werk van gemaakt, Waar een toevallig gesprek toe kan leiden
06-2009 binnenwerk def.indd 243
|
243
30-11-2009 09:19:00
Een kloosterlandschap op de grens Archeologisch onderzoek naar de inrichting van het landschap rond twee kloosters bij Deventer Bart Vermeulen & Emile Mittendorff
Afb. 1 Het onderzoeksgebied op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) met daarop aangegeven de middeleeuwse boerderijen en de als enkeerd gekarteerde gronden.
Tussen 1966 en 1997 groef de AWN-afdeling 18 het klooster Ter Hunnepe op. Dit klooster lag aan de Overijsselse zijde van de grens met Gelderland maar had aan beide zijden van de grens omvangrijke bezittingen.1 In 2000 begon Archeologie Deventer met archeologisch onderzoek voorafgaand aan de bouw van een bedrijvenpark ten zuiden van de A1. De locatie van het bedrijvenpark maakte voorheen deel uit van de gemeente Gorssel en ligt aan de Gelderse zijde van de grens. Hemelsbreed ligt het bedrijvenpark slechts enkele honderden meters van het klooster Ter Hunnepe verwijderd. Het onderzoek is daardoor bij uitstek geschikt om de invloed van het klooster op de inrichting van het landschap in de omgeving te onderzoeken.
244
|
Een kloosterlandschap op de grens
06-2009 binnenwerk def.indd 244
30-11-2009 09:19:03
Locatie:
Somervoorde Barnekate Bronsink Bramelhuis Schrijver Slonnink Tionk Groot Bussink Klein Bussink of Dijkman Hof te Bolderink Krukkeland Olthof Nijhof Paalman Rondenhof Holterman
Diepenveen, Lage Weteringen Diepenveen, Lage Weteringen Diepenveen, Lage Weteringen Diepenveen, Lage Weteringen Diepenveen, Oxe Diepenveen, Essen Diepenveen, Essen Epse Epse Epse Epse Epse Epse Epse Epse Epse
Eigenaar in 1832:
Naam:
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Afb. 2 Kloosterboerderijen in de omgeving van het klooster.
Eigendom klooster sinds:
In het algemeen wordt aangenomen dat het ontstaan van esdekken in OostNederland het gevolg is van een ontginningsgolf in de 12e of 13e eeuw. Het kappen van bossen om plaats te maken voor akkers leidde indirect tot extra uitspoeling van de vruchtbare humus met verschraling van de bodem als gevolg.3 Er was onvoldoende dierlijke mest en bosstrooisel voorradig om de nieuwe akkers en de oude uitgeputte akkers van bemesting te voorzien. Het probleem werd aangepakt door humusrijke plaggen te steken in heidevelden en beekdalen. Deze plaggen werden na bemesting in potstallen over de akkers uitgereden. Het gevolg was een intensieve ophoging van de akkers. Essentieel voor het functioneren
Kloosterboerderijen
Natuurlijke ondergrond, landschap en grondgebruik Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Dortherbeek die hier samenvloeit met de Schipbeek en even verderop in de IJssel uitkomt. De invloed van de IJssel en de beken was hier in de Middeleeuwen groot. Als het rivierwater hoog stond, werd het beekwater diep landinwaarts opgestuwd. Deze situatie is goed herkenbaar op het AHN-bestand in afbeelding 1. Op het hoogtemodel zijn de bekende middeleeuwse boerderijen en de
als enkeerdgrond gekarteerde gebieden geprojecteerd. Feitelijk zijn binnen het plangebied slechts drie hoger gelegen gebieden te herkennen met daarbinnen steeds één middeleeuwse boerderij. De hoger gelegen gronden binnen het onderzoeksgebied boden nergens ruimte voor aaneengesloten enken. De esdekken zijn hier als kampontginningen vanuit één of enkele boerderijen tot stand gekomen.
Vroegste vermelding:
Na proefsleuvenonderzoek in 2000 zijn tussen 2005 en 2009 verschillende grootschalige Definitieve Onderzoeken uitgevoerd die sporen uit vrijwel alle archeologische perioden sinds het Mesolithicum hebben opgeleverd.2 Een deel van deze onderzoeken moet nog in detail worden uitgewerkt. Duidelijk is al wel dat bewoningssporen die dateren tussen het einde van de Romeinse tijd en de Volle Middeleeuwen, ontbreken. Dit artikel geeft een overzicht van de middeleeuwse vindplaatsen die tot nu toe zijn onderzocht. In de toekomst zullen nog enkele vindplaatsen volgen.
1266 1299 1396 1610 1439 1399 1365 1266 1266 1434 1631 1280 1566 X X ca 1550
1266 1299 1397/1406 1610 1439 1493 1365 1266 1266 1434 1631 1494 1566 X X X
Harm Kloosterboer Hermanus Barink Hendrina Heering Steven Rouwendaal Jan Schrijver Samuel Johan Sandberg Samuel Johan Sandberg Kinder Hendrik Jan Jordens Kinder Hendrik Jan Jordens Hendrik Tuitert Albert Krukland Kinderen van Derk Kloosterboer Kinderen van Evert Kloosterboer Willem Klein Nuelen Harmen Nuezink Weduwe Jan Holterman
Een kloosterlandschap op de grens
06-2009 binnenwerk def.indd 245
|
245
30-11-2009 09:19:03
Afb. 3 De eigenaren van de percelen binnen het onderzoeksgebied in 1832. Alle boerderijen die voor 1600 dateren zijn in rood weergeven.
van dit systeem waren de woeste gronden die bestonden uit bossen, heidevelden en weiden. Heide en weide werden gebruikt voor het steken van plaggen en het laten grazen van vee. De woeste gronden waren gemeenschappelijk eigendom en werden beheerd door de marke. Alle erven die bestonden bij het oprichten van de marke hadden recht op het gebruik van een deel van de gemene gronden, een zogenaamd waardeel. De drie middeleeuwse erven in het plangebied, te weten Olthof, Azink en Klein Bussink, behoorden tot de gewaarde erven. 4 Op de kadastrale kaart van 1832 was binnen het plangebied geen heide te vinden; de gemeenschappelijke heidevelden lagen ten zuiden daarvan. De meeste weiden in het plangebied waren net als de akkers particulier eigendom. Eigendommen van het klooster Omdat een groot deel van het gebied eigendom was van het klooster Ter Hunnepe is relatief veel informatie beschik-
246
|
baar uit de archieven van het klooster.5 De bronnen uit de vroegste fase van het klooster zijn echter zeer onvolledig en informatie over het leven van de zusters en de economie van het klooster moet worden afgeleid uit latere bronnen en informatie van elders. Waarschijnlijk leefden de nonnen in afzondering, maar had het klooster wel een boerenbedrijf dat draaiende werd gehouden door lekenbroeders. Of deze lekenbroeders in het eigenlijke klooster gehuisvest waren of werkten vanuit een iets verderop gelegen hofboerderij is onbekend. Bij het klooster hoorden een windmolen en een watermolen. Vanaf 1424 had het klooster een rentmeester, een aanwijzing dat het verpachten van grond een steeds grotere rol ging spelen. Rond 1580 werd het klooster een protestants stift waardoor het de reformatie overleefde. In 1795 ging het als domeingoed over naar de staat om in 1811 en 1813 te worden geveild. Op dat moment bezat
Een kloosterlandschap op de grens
06-2009 binnenwerk def.indd 246
30-11-2009 09:19:06
het stift 24 erven in Overijssel en 19 erven in Gelderland. In afbeelding 2 zijn de erven in de directe omgeving van Deventer weergegeven. Binnen het plangebied lagen Olthof, Krukkeland en Klein Bussink, terwijl Nijhof en Groot Bussink er bezittingen hadden. Van Olthof en Nijhof ontbreken in het archief de koopakten. Mogelijk is dit een aanwijzing dat ze tot de oudste bezittingen van het klooster behoorden. Bussink werd al in 1266 aangekocht en later gesplitst in Groot en Klein Bussink. De enige andere middeleeuwse boerderij in het onderzoeksgebied was Azink. Dat erf, dat in 1494 voor het eerst wordt genoemd, was particulier bezit en hofhorig aan de Hertog van Gelre. Krukkeland, eveneens eigendom van het klooster, werd pas in de 17e eeuw gebouwd. Afbeelding 3 laat zien welke percelen in 1832 bij de hierboven genoemde boerderijen hoorden. Dit kaartbeeld kan niet worden gebruikt om het middeleeuwse grondgebruik in detail te reconstrueren, maar geeft wel een globaal beeld. De oudste kaart van het gebied dateert uit 1612 en laat ten zuiden van de Dortherbeek alleen enkele oriĂŤntatiepunten zien.6 Informatiever is een kaart die in 1668 tot stand kwam en die het grondgebruik aan weerszijden van de Dorther-
beek toont (afb. 4).7 Aan de beek liggen weiden van de vier boerderijen binnen het plangebied: Klein Bussink, Azink, Krukkeland en de Olthof.
Afb. 4 Kaart van het gebied langs de beek in 1668 getekend door Johan van Wijck.
Archeologische sporen Het klooster Maria ter Horst (1225-1253) Bij het proefsleuvenonderzoek in 2000 werd de locatie van de historisch bekende Anthoniskapel vastgesteld. In 2006 is een definitief onderzoek uitgevoerd, gericht op deze kapel en de naastgelegen dijk. Hierbij bleek dat op deze locatie een ouder en groter door grachten omgeven terrein aanwezig was (af b. 5). Verder werd duidelijk dat door egalisatie van het beekdal alle hoge delen zijn afgetopt waardoor alle ondiepe sporen binnen de grachten verloren zijn gegaan. De grachten bevatten opvallend veel vondstmateriaal dat op basis van keramiek tussen 1225 en 1250 kon worden gedateerd. Naast keramiek werden in de grachten bouwmaterialen zoals baksteen, tufsteen en vloerplaten van hardsteen gevonden die op het middeleeuwse platteland rond Deventer in de eerste helft van de 13e eeuw zeldzaam waren. Tot de opvallende vondsten behoorden verder twee Hanzeschalen en een vijzel (afb. 6). De enige noemenswaardige sporen binnen de grachten zijn twee waterputten en een Een kloosterlandschap op de grens
06-2009 binnenwerk def.indd 247
|
247
30-11-2009 09:19:12
Afb. 5 Overzicht van de sporen behorende bij het klooster met dwars over het terrein de latere molendijk en de sloot rond de Anthoniskapel.
waterkuil uit de gebruiksperiode. Deze vondsten wijzen op welgestelde bewoners, bijvoorbeeld lage adel of geestelijkheid. De schaarse historische bronnen wijzen op de laatste groep, wat ook goed overeenstemt met het sobere karak-
Afb. 6 Selectie van de vondsten uit de grachten rond het klooster.
248
|
ter van de vondsten. Waarschijnlijk betreft het de eerste fase van het klooster Maria ter Horst, later ook bekend als Ter Hunnepe.8 In 1225 kreeg het CisterciĂŤnzer nonnenklooster in Roermond toestemming om een klooster te bouwen bij Deventer. In 1253 werd dat klooster door brand verwoest waarbij een van de beschikbare bronnen meldt dat herbouw uitbleef omdat de ligging van het klooster ongunstig was. Dit zou goed van toepassing kunnen zijn op de locatie in het beekdal, die regelmatig met wateroverlast te kampen moet hebben gehad. De nonnen vertrokken tijdelijk naar een klooster bij Xanten totdat de Utrechtse bisschop Hendrik van Vianden hen in 1266 het erve Somervaert schonk. Hier verrees het
Een kloosterlandschap op de grens
06-2009 binnenwerk def.indd 248
30-11-2009 09:19:19
Afb. 7 Overzicht van de belangrijkste sporen opgegraven bij de Olthof.
door de AWN opgegraven klooster Ter Hunnepe waarvan de oudste vondsten in de tweede helft van de 13e eeuw dateren. In 2008 werden de grachten rond het klooster in het beekdal nader onderzocht. Hierbij werd vooral aandacht besteed aan de invloed van het klooster op de waterhuishouding in het beekdal en het verzamelen van een zo compleet mogelijk vondstcomplex uit het nonnenklooster. Aan de voet van de dekzandrug lag een brede natuurlijke waterloop. Op het moment dat het klooster werd gebouwd, was die waterloop ter hoogte van het klooster waarschijnlijk al grotendeels verland. De sloot rond het klooster was onregelmatig D-vormig en
omsloot een terrein dat circa 93 m lang en 67 m breed was. Aan de noord-, westen zuidzijde is een dubbele gracht aangetoond; die grachten zijn met een tussenafstand van 5 Ă 10 m gecoupeerd. Op basis van de coupes zijn alle relevante lagen in de grachtvulling machinaal bemonsterd en aansluitend gezeefd. Hoewel de vondstcomplexen nog moeten worden uitgewerkt, kan wel een voorlopig beeld worden geschetst van het leven in het klooster. De gebruiksvoorwerpen zijn van goede kwaliteit met een sobere uitstraling. Opvallend is het vrijwel ontbreken van botmateriaal in de grachten. Klaarblijkelijk hield men zich in deze periode nog goed aan het verbod op het eten van vlees. Een kloosterlandschap op de grens
06-2009 binnenwerk def.indd 249
|
249
30-11-2009 09:19:23
Afb. 8 Het palenrooster van de watermolen. Op de achtergrond is de huidige boerderij de Olthof te zien.
Bijzonder voor de zandgronden is de vondst van tientallen exemplaren houten vaatwerk zoals duigenkommen, borden en schalen. Tot de persoonlijke bezittingen behoorden vermoedelijk de kraaltjes van git, barnsteen en glas die mogelijk deel uitmaakten van rozenkransen of kettingen. De vondst van vele spinstenen geeft ten slotte een beeld van een deel van de dagbesteding binnen de muren. Boerderijen Drie van de vier boerenerven uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd zijn nog in gebruik waardoor de erven niet (volledig) konden worden onderzocht. Alleen bij de Olthof zijn binnen een straal van 100 m de huisplattegronden van verschillende voorgangers aangetroffen die zich over het erf verplaatsten (afb. 7). De oudste aangetroffen huisplattegrond is in de 11e eeuw tot stand gekomen. Uit de 13e eeuw dateert een drieschepige 25 m lange en 14 m brede boerderij die aan de westzijde een éénbeukige 10 m lange en 6 m brede aanbouw had. Het grote formaat van de boerderij zou, in combinatie met de toevoeging ‘hof’ in de naam, kunnen wijzen op een centrale hofboerderij die een rol speelde bij de exploitatie of (verdere) ont-
250
|
ginning van het gebied. Er zijn geen hoofdgebouwen aangetroffen die na de 13e eeuw dateren. Dit is het gevolg van een veranderende bouwtraditie waarbij niet meer op ingegraven palen werd gebouwd maar op poeren, die veel minder diep werden ingegraven. Afvalkuilen en losse sporen tonen aan dat het erf na de 13e eeuw wel in gebruik bleef. Het erf werd omgeven door twee opeenvolgende brede sloten. De oudste, binnenste sloot kwam waarschijnlijk in de 11e eeuw tot stand en was ongeveer 2,5 m breed. De tweede sloot was minimaal 5 m breed en dateert uit de 13e-eeuwse fase van het erf. De ligging van de sloten op de hoogte van de rug wijst er op dat de sloten voor de waterhuishouding niet noodzakelijk waren en vooral een functie hadden als begrenzing van het erf. Tot in de 20e eeuw volgde een pad naar het beekdal deze erfgrens. Aan de beekdalzijde lag tegen de hoge rug een van oorsprong mogelijk natuurlijke watergang. Daarom is hier geen sloot aangelegd. Ongeveer 700 m ten noordwesten van de Olthof is in de proefsleuven een 17,5 m lange en 5,5 m brede bootvormige plattegrond uit de 12e eeuw aangetroffen. Op
Een kloosterlandschap op de grens
06-2009 binnenwerk def.indd 250
30-11-2009 09:19:28
basis van vondstmateriaal uit enkele sloten op en rond het erf kan worden geconcludeerd dat deze boerderij in ieder geval tot de 14e of 15e eeuw in gebruik is geweest. Er zijn geen historische aanwijzingen voor een erf op deze locatie. De grond waarop het erf gelegen is, maakte in 1832 deel uit van de circa 350 m verderop gelegen boerderij Azink. Mogelijk is het erf Azink op enig moment over grote afstand verplaatst. Het 12e-eeuwse erf en de omliggende enk zullen in 2010 worden onderzocht. De watermolen Een historische bron uit 1280 behandelt een conflict over water tussen het klooster Ter Hunnepe en de eigenaar van een watermolen bij de Olthof.9 Er werden aanvankelijk afspraken gemaakt over de verdeling van het water, maar al in 1281 gaven de eigenaren van de molen bij de Olthof hun rechten op. In 2008 zijn in het dal van de Dortherbeek proefsleuven aangelegd in de hoop de waterlopen van en naar de molen te traceren. Uit de proefsleuven kwamen een waterloop en een grote vijverachtige laagte aan de voet van de es ten zuiden van de Olthof naar voren. Omdat het verval hier zeer gering is, kan de watermolen van de Olthof
alleen een onderslagmolen geweest zijn. Om voldoende waterkracht te creĂŤren was de grote vijver nodig waarin water kon worden opgestuwd. Op basis van de waterlopen werd de locatie van de molen voorspeld. In een proefput haaks op de overgang van es naar beekdal werd een palenrooster van zware eiken palen aangetroffen dat waarschijnlijk het restant vormt van de fundering onder het molenhuis (afb. 8). In een sleuf haaks op het veronderstelde molenhuis lag een soort dijklichaam dat uit zand, klei en takkenbossen bestond die waren vastgeprikt met aangepunte palen. De dijk diende om het water in de molenvijver hoger op te stuwen en zo meer waterkracht te creĂŤren. Als de stuw aan de voorzijde van de molen werd gesloten, steeg het water in de vijver. De dijk bevatte een kleine schut die diende om het water om de molen heen te leiden. Zo kon de molen worden onderhouden zonder dat de dijk wegspoelde. Op basis van keramiekvondsten en een jaarringdatering wordt de molen tussen de 12e en 13e eeuw gedateerd. Molendijk & brug Door het beekdal liep tot het begin van de 20e eeuw een dijk die de es ten noorden
Afb. 9 De palen van de brug tijdens het onderzoek.
Een kloosterlandschap op de grens
06-2009 binnenwerk def.indd 251
|
251
30-11-2009 09:19:33
Afb. 10 Sloten en greppels uit het proefsleuven onderzoek en de Definitieve Onderzoeken geprojecteerd op een kaart die het grondgebruik in 1832 weergeeft.
252
|
van de Olthof verbond met het klooster Ter Hunnepe. Ten zuidwesten van de eerste kloosterlocatie was de dijk te herkennen aan ophogingslagen met sloten aan weerszijden. Op het voormalige kloosterterrein oversneden de sporen van de dijk die van het klooster. De sporen van de dijk bestonden uit twee ongeveer 7,5 Ă 8 m uit elkaar gelegen parallelle greppels, elk circa 0,8-1 m breed. Tussen de greppels lagen tientallen korte haakse greppels met een gemiddelde breedte van circa 1 m en een tussenafstand van 1 Ă 1,5 m. De greppels moesten er mogelijk voor zor-
gen dat de dijk beter in de ondergrond verankerd werd. In deze greppels zijn geen sporen van palen aangetroffen. Aan de noordzijde van het eerste kloosterterrein lag in het tracĂŠ van de dijk een brug over de dubbele gracht van het klooster waarvan tijdens het onderzoek werd aangenomen dat deze uit de gebruiksperiode van het klooster dateerde (afb. 9). De 3,8 m brede brug bestond uit drie rijen van drie eiken palen. De afstand tussen het zuidelijke en middelste brugjuk was circa 3 m, het middelste en noordelijke juk stonden 4,5 m uit elkaar. Uit
Een kloosterlandschap op de grens
06-2009 binnenwerk def.indd 252
30-11-2009 09:19:37
de jaarringmonsters van de palen bleek dat de brug jonger was dan de oudste vulling van de grachten: de gebruikte bomen zijn gekapt tussen 1408 en 1410. Anthoniskapel De kapel wordt voor het eerst afgebeeld op de eerder genoemde kaart uit 1612. In 1655 kwam de kapel nog in de markeboeken van Epse voor, maar op de kaart uit 1668 ontbreekt ieder spoor. Een schetsje uit 1690 laat nog slechts de belt zien waarop de kapel stond.10 Bij het onderzoek is alleen de ongeveer 3 m brede ronde gracht teruggevonden. Door de egalisatie van het binnenterrein zijn geen sporen van de eigenlijke kapel gevonden, zodat over het uiterlijk van de kapel weinig valt te zeggen. Ook de stichtingsdatum van de kapel blijft onzeker. Voor de in een bron uit 1670 genoemde stichting in 1366 ontbreekt elk bewijs.11 Omdat deze bron uit de tijd van een grensconflict tussen Gelre en het Oversticht dateert, mag aan die datering worden getwijfeld. Ook de reden voor de bouw van de kapel is ongewis. Mogelijk werd de kapel op de grens door de Geldersen aangelegd als uiting van territoriale macht.12 Perceelsgrenzen en afwateringsloten Op de es ten noorden van de Olthof zijn sporen uit vrijwel de gehele prehistorie gevonden, maar er lagen nauwelijks sporen uit de Middeleeuwen. Het akkerareaal was aan weerszijden van de es begrensd door een greppel in de lengterichting van de zandrug. Een vergelijkbare situatie is ook aangetroffen bij de proefsleuven op de es ten zuiden van de Olthof. Door middel van een aantal sleuven haaks op het noordelijke deel van de es is de ontwikkeling van het akkerareaal onderzocht. Hierbij zijn op verspreide locaties esdekkolommen van één vierkante meter van boven naar onderen gezeefd. Vast staat dat voor het aanleggen van de es geen stadsafval is gebruikt, want er werden nauwelijks vondsten gedaan. Dit maakt het moeilijk de ontwikkeling van de es te dateren. In de stratigrafie was wel een ontwikkeling te herkennen. Aanvankelijk maakte men
gebruik van het akkerareaal binnen de sloten dat vermoedelijk al uit de Late Prehistorie dateerde. Terwijl het esdek tot stand kwam, werd ook het akkerareaal naar buiten uitgebreid. Hierbij werd een deel van de ‘prehistorische’ akker uitgespreid. De opbouw van de es is bemonsterd voor pollenonderzoek en onderzoek naar de samenstelling van de toegepaste humusdelen. Mogelijk kunnen deze onderzoeken meer zeggen over de totstandkoming van de es. Op basis van het proefsleuvenonderzoek kan meer worden gezegd over het gebruik van het landschap. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de sleuven vooral in de hoger gelegen gebieden zijn aangelegd en dus een onvolledig beeld geven (afb. 10). Opvallend is dat het hoogste gebied op het AHN, de es van de Olthof, geen perceelssloten kende. Het gebied dat in 1832 door de boerderij Azink als landbouwgrond werd gebruikt, kende juist veel slootjes. Op het AHN is te zien dat dit gebied relatief laag gelegen was en dat de sloten waarschijnlijk nodig waren om akkerbouw mogelijk te maken. Het enige aaneengesloten onderzochte weidegebied, het beekdal, vertoont geen indeling in door sloten van elkaar gescheiden kavels. Blijkbaar werd de waterafvoer in weidegebieden aan de natuur overgelaten. Synthese en vervolg Vooralsnog kan alleen een globaal beeld worden geschetst van de ontwikkeling die het gebied in de Middeleeuwen doormaakte. Vermoedelijk was de landschappelijke situatie verantwoordelijk voor het bewoninghiaat tussen de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Het gebied stond sterk onder invloed van de IJssel en kende maar relatief kleine bewoonbare delen. Pas in de 11e of 12e eeuw nam de druk op de ruimte zover toe dat in dit marginale gebied boerderijen werden gebouwd. De eerste boerderijen werden gesticht in de 11e of 12e eeuw, vóór de komst van het klooster. Hoe groot de invloed van deze eerste boeren op het landschap was, is moeilijk te bepalen. Beperkten ze zich tot Een kloosterlandschap op de grens
06-2009 binnenwerk def.indd 253
|
253
30-11-2009 09:19:37
het ontginnen en exploiteren van de hoog gelegen akkers uit de Romeinse tijd of ging men over tot ontginning van het hele landschap? Vestigde het klooster zich rond 1225 in een ingericht landschap of lagen er slechts enkele verspreide boerderijen? Met de komst van het klooster werd in ieder geval het beekdal ingericht en in dezelfde periode werd een begin gemaakt met het aanleggen van een esdek op de dekzandrug. Het klooster lijkt dus een belangrijke motor voor veranderingen in het gebied te zijn geweest. Om de invloed van het klooster vast te stellen volstaat het uitwerken van de traditionele archeologische vindplaatsen niet. De inrichting van de zones tussen de vindplaatsen is hierbij
essentieel. Aan de hand van de proefsleuven zal worden geprobeerd de sloten en perceelsindeling te dateren. De ontwikkeling van het esdek wordt onderzocht door het zeven van esdek-kolommen, het uitwerken van pollenmonsters en onderzoek naar de herkomst van humusdeeltjes in het esdek. De uitwerking van pollenspectra uit het beekdal kan veel informatie opleveren over de ontwikkeling van het landschap. Door deze interdisciplinaire aanpak kunnen de vragen die het archeologisch onderzoek oproept misschien worden beantwoord. Bergpoortstraat 191 7411 CV Deventer b.vermeulen@deventer.nl e.mittendorff@deventer.nl
Noten 1 Voor meer informatie over het AWN onderzoek naar het klooster Ter Hunnepe zie: Herweijer, Lubberding en De Vries 1998. 2 Voor het proefsleuven onderzoek zie: Appels 2002. De definitieve onderzoeken Olthof Beekdal, Olthof Zuid en Olthof Noord zullen respectievelijk in 2010 en 2011 worden gepubliceerd. 3 Spek 1996. 4 Markerecht van Epse en Dommer 1890. 5 Voor een overzicht van de historische bronnen zie: Wubbe 1931. 6 Caerte der Over-IJsselsche limiten bove(n) Deventer van d’IJssel aff tot voorbij ’t Clooster ter Honnep, Beschreven door Thomas Berendtsz landtmeter van Over-IJssel A(nn)o 1612. 7 Kaart “waerin te sien is die waere situatie van hett Clooster ter Hunnepe en de landen gelegen langes dir Dortter meulenbeecke beginnende van die steenen brugge aff tott tegenover den hoff te Oxe”. Beschreven door Johannes van Wijck in 1668. 8 Kossen & Vermeulen 2007. 9 Voor historische informatie over de watermolen zie: Hagens 1978, 186. 10 Rijksarchief Gelderland, archief Van Rhemen, inv. nr. 98. 11 Lindeborn 1670. 12 Appels 2002, 31-36. Literatuur Appels, F., 2002: Tussen Deventer en Epse, 10.000 jaar bewoningsgeschiedenis van het plangebied Epse-Noord, Deventer. Auteur onbekend, 1890: Markeregt van Epse en Dommer, Overijsselse Stad-, Dijk- en Markerechten, deel 3, stuk 18, Zwolle. Hagens, H., 1978: Molens, Mulders, Meesters, Negen eeuwen watermolens in Twente en de Gelderse Achterhoek, Almelo. Herweijer, N., H. Lubberding & J. de Vries (red.), 1998: Zusters tussen 2 beken, Graven naar het klooster ter Hunnepe, Deventer (AWN monografie 1). Kossen, M. & B. Vermeulen, 2007: Archeologisch, historisch en keramisch onderzoek naar een omgracht terrein in het beekdal van de Dortherbeek, in: H. Clevis & S. Wentink (red.): Overijssels Erfgoed, Archeologische en Bouwhistorische Kroniek 2006, Zwolle, 113-124. Lindeborn, J., 1670: Historia sive Notitia episcopatus Daventriensis ex ecclesiarum membranis, monasteriorum tabulis, authenticis annotatis & classicis authoribus / eruta ac publici juris facta a Joanne Lindebornio, Amsterdam/Keulen. Spek, T., 1996: Het Sallandse Dekzandlandschap, in: F. Peereboom & J. Kummer (red.): Van de Hunnepe tot de zee. De geschiedenis van het Waterschap Salland, Kampen, 23-45. Wubbe, P.A.A.M., 1931: Het archief der abdij St. Mariënhorst te ter Hunnepe, Den Haag.
254
|
Een kloosterlandschap op de grens
06-2009 binnenwerk def.indd 254
30-11-2009 09:19:37
Het grafheuvelproject in Apeldoorn David Fontijn, Masja Parlevliet & Janneke Zuyderwyk
Grafheuvels behoren tot die zeldzame categorie van archeologische monumenten uit de Prehistorie die tot op de dag van vandaag nog in groten getale zichtbaar zijn. In EuraziĂŤ zijn er honderdduizenden bekend, en ook in Nederland komen we grafheuvels veelvuldig in het landschap tegen. OfficiĂŤle tellingen zoals die van ARCHIS reppen van rond de 3000 heuvels waarvan het bestaan nu nog bekend is, maar aangezien aarden heuvels over grafmonumenten uit de Urnenveldentijd en latere IJzertijd meestal niet meegeteld zijn, zal het aantal heuvels waarschijnlijk vele malen hoger zijn. Een van de meest grafheuvelrijke gemeentes van Nederland is Apeldoorn, waar nu nog zeker 150 heuvels bekend zijn. Een van de eerste professionele grafheuvelopgravingen in Nederland vond ook plaats in deze gemeente, in het plaatsje Hoog Soeren. Iets meer dan honderd jaar later vindt er in Apeldoorn opnieuw onderzoek plaats naar grafheuvels. Over de opzet en eerste resultaten van dat onderzoek willen we in deze bijdrage een tipje van de sluier oplichten. Grafheuvelonderzoek in Nederland Grafheuvels zijn in Nederland meestal aarden constructies die over een graf werden opgeworpen. Net als elders in Europa gaat het meestal om ronde heuvels, maar incidenteel komen ook langwerpige en ovale heuvels voor.1 De eerste grafheuvels in Nederland werden rond 2900 voor Chr. opgeworpen. Deze traditie bleef vervolgens met pieken en dalen duizenden jaren in zwang. Fascinerend is dat een grafheuvel, na aanleg, vaak een lange gebruiksgeschiedenis kan hebben. Heuvels uit het Laat-Neolithicum (2900-2000 voor Chr.) kunnen bijvoorbeeld in de Midden-Bronstijd (1800-1100 voor Chr.) opnieuw als begravingslocatie gebruikt zijn2 en grafvelden uit de IJzertijd of Romeinse Tijd werden geregeld rond grafheuvels aangelegd die op dat moment al duizend jaar oud waren.3 Zelfs in het landschap van de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd blijken de dan al oeroude grafheuvels nog een rol van betekenis te spelen, bijvoorbeeld in lokale folklore, als landmarks bij landinrichting of als galgenbergen (waarbij ze soms opnieuw als
begraafplaats worden gebruikt4). Toen in de tweede helft van de 19e eeuw de heidevelden werden ontgonnen, verdwenen grafheuvels in hoog tempo uit het Nederlandse landschap. Het besef dat dit niet zomaar mocht gebeuren leidde ertoe dat sommige grafheuvels archeologisch werden onderzocht. Het onderzoek in Apeldoorn uit 1906 stond aan de wieg van het wetenschappelijk onderzoek naar grafheuvels. Op uitnodiging van koningin Wilhelmina groef Holwerda bij Hoog
Afb. 1 Grafheuvel.
Het grafheuvelproject in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 255
|
255
30-11-2009 09:19:39
Afb. 2 Holwerda (rechts met vrouw in keet) groef voor het eerst op wetenschappelijke wijze grafheuvels op. Links dubbele palencirkel bij het Uddelermeer, Apeldoorn. Afb. 3 Nieuw grafheuvelonderzoek.
Soeren voor het eerst op een wetenschappelijk gedocumenteerde wijze een grafheuvel op. Hij zou daarna nog een paar keer terugkomen, onder andere voor onderzoek op de Kroondomeinen, maar ook bij het Uddelermeer.5 Dat was het begin van een periode waarin in Nederland grafheuvels eigenlijk het voornaamste opgravingsobject vormden en honderden grafheuvels opgegraven werden. Veel van dit onderzoek was van hoge kwaliteit6 en met de ontwikkeling van de kwadrantenmethode door A.E. van Giffen, en het onderzoek naar pollen onder grafheuvels7 bracht het Nederlandse onderzoek
zelfs internationaal gezien een aantal belangrijke methodische innovaties voort. Het aantal opgravingen nam drastisch af in de jaren ’70 en vanaf de jaren ’80 werd er nauwelijks nog een grafheuvel opgegraven. De reden hiervoor was dat het – gelukkig - steeds beter lukte om grafheuvels als archeologische monumenten voor afgraving te behoeden. Ook was de tijd van de grote heideontginningen, die nog in de jaren ’50 tot zeer intensieve grafheuvelopgraafcampagnes noopten, voorbij.8 En, niet onbelangrijk, het intensieve onderzoek in de eerste helft van de 20e eeuw had een zeer rijk gegevensbestand opgeleverd dat uitgebreid geanalyseerd en gepubliceerd was.9 Daarna had het idee postgevat dat we inmiddels al heel wat van die grafheuvels wisten en het onderzoeksaccent verschoof naar het terrein van de tot dan toe nog nauwelijks onderzochte nederzettingen uit de Late Prehistorie.10 Waarom nieuw grafheuvelonderzoek? Naar schatting zijn er in Nederland ongeveer 800 grafheuvels opgegraven. In de Leidse grafheuveldatabase zijn momenteel gedetailleerde gegevens van 667 heuvels ingevoerd; uitgaande van in totaal 3000 in Nederland bekende heuvels is dat met 22% dus een redelijk aandeel.
256
|
Het grafheuvelproject in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 256
30-11-2009 09:19:50
Maar zoals al eerder aangegeven moet het aantal heuvels veel hoger zijn. Hoe het ook zij, met zulke gegevensbestanden en data van goede kwaliteit mag verwacht worden dat er een representatief verhaal over die grafheuvels te vertellen is. Inderdaad zijn in de jaren ’90, lang na de hausse aan grafheuvelopgravingen, twee synthetiserende studies over graf heuvels verschenen die nieuwe inzichten uit de oude data wisten te winnen.11 Maar daarmee leek de kous wel af te zijn: enthousiasme voor uitbreiding van het aantal beschermde grafheuvels was gering. Eerder werd gesproken van een oververtegenwoordiging van grafheuvels. Bij de herwaardering van de Archeologische Monumentenkaart werden vele beschermde terreinen met grafheuvels zelfs verkleind tot een zone met een diameter van 10 meter rond de heuvel. Nieuw onderzoek stond niet op de agenda. Het algemene idee leek te zijn dat we inmiddels genoeg kennis hebben van grafheuvels. Genoeg voor een adequaat beheeren-behoudbeleid, en genoeg om ons een representatief beeld van de Late Prehistorie te vormen. Maar weten we werkelijk ‘genoeg’? In 2005 begon David Fontijn aan de Univer-
siteit van Leiden een verkennend onderzoek waarbij alle beschikbare gegevens van grafheuvels van het Laat-Neolithicum tot en met de Midden-Bronstijd opnieuw geïnventariseerd en beoordeeld werden. Ook werden daarbij in bepaalde gevallen oude opgravingstekeningen en vondsten opnieuw uit musea en depots gehaald, nieuwe dateringen verricht en AHN-gegevens geherinterpreteerd. De bedoeling was om te komen tot een volgens de nieuwste inzichten opgezette digitale database die het mogelijk zou maken grafheuvelgegevens te verbinden met gegevens van nederzettingen en deposities uit dezelfde omgeving. Dit gebeurde in het kader van het door NWO gefinancierde onderzoeksproject ‘Living in a dynamic (cultural) landscape’. Al gauw bleek dat veel noties die over grafheuvels de ronde deden niet klopten. Zo bleek bij een herwaardering van de 14C-dateringen dat de meeste bronstijdgrafheuvels vooral in de eerste helft van de MiddenBronstijd gedateerd moeten worden12, terwijl de resten van de regelmatige huizen uit de Midden-Bronstijd juist uit de tweede helft van de Midden-Bronstijd bekend zijn.13 Over de rol en plaats van grafheuvels in het landschap en hun relatie met nederzettingen veranderden de
Afb. 4 Palenrijen bij de grafheuvels van Oss-Zevenbergen. Het grafheuvelproject in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 257
|
257
30-11-2009 09:19:51
Afb. 5 Grafheuvels zijn meestal slechts met een (verouderd) ROB-bordje gemarkeerd. In het Spainkbos is bij de grafheuvels een kennisbankje verrezen, onthuld door wethouder en schoolkinderen, waarop informatie over de desbetreffende grafheuvels verteld wordt.
258
|
ideeën ook sterk: graf heuvels bleken meestal niet dicht bij gelijktijdige huisplaatsen aangelegd te zijn, maar vaak ouder te zijn dan de resten van huizen die er omheen werden aangetroffen.14 Ook kwamen vele nieuwe vragen op: Waarom komen graf heuvels van vóór de Late Bronstijd vaak in een schijnbaar willekeurige strooiing over het landschap voor? Waarom zijn er geen echte grafvelden voor de Late Bronstijd zoals de latere urnenvelden dat zijn?15 Zelfs de opvatting dat de grafheuvels in ieder geval ‘gewoon’ graven zijn, bleef niet helemaal overeind. Er zijn betrouwbare voorbeelden van opgravingen als die van heuvel 3 van OssZevenbergen, waarbij een grote heuvel opgeworpen was over niet meer dan de
resten van een verbrande reuzeneik, fragmenten van enkele gedeponeerde metalen voorwerpen en slechts één stukje verbrand menselijk bot.16 Maar het ging niet alleen om academische vragen. Vanwege de uitbreiding van de A50 werd bij Oss-Zevenbergen in 2004 door de Universiteit Leiden en Archol BV voor het eerst sinds de jaren ’80 weer een grafheuvelgroep opgegraven.17 Hierbij bleek onder andere dat de grafheuvels deel waren van een omgeving die ingericht was met een aantal indrukwekkende, soms meer dan 100 meter lange monumentale palenrijen. Hoewel dit fenomeen nu nog niet helemaal begrepen wordt, kunnen we er in
Het grafheuvelproject in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 258
30-11-2009 09:19:59
ieder geval van uitgaan dat het gaat om elementen van de prehistorische inrichting van een ‘dodenlandschap’. Zulke sporen zijn nooit eerder gevonden, eenvoudig omdat er vrijwel nooit buiten de directe omgeving van grafheuvels werd opgegraven. Het wees ons er op hoe weinig we eigenlijk weten van de plaats van grafheuvels in het prehistorische cultuurlandschap. Dat dit ook vanuit maatschappelijk oogpunt een urgente vraag is, bleek wel uit gebeurtenissen in Apeldoorn. Tijdens munitieopruimingen op de Veluwe werden complete trechterbekerbijlen en bijlen van de enkelgrafcultuur aangetroffen. Deze vondsten toonden aan dat ook buiten de grafheuvels activiteiten plaatsvonden. Helaas was het bodemarchief op moment van de vondsten al geheel vergraven. Ook bleken er vanuit de samenleving steeds meer vragen te komen over grafheuvels. De toenmalige gemeentelijk archeoloog van Apeldoorn, Maarten Wispelwey, werd bijvoorbeeld in toenemende mate geconfronteerd met vragen van het publiek en van grondbezitters met grafheuvels op hun terrein over de meer dan 150 grafheuvels in de gemeente: Wat zijn dat eigenlijk? Hoe oud zijn ze? Wat kunnen we over die heuvels vertellen aan een geïnteresseerd publiek, bijvoorbeeld in verband met de opkomst van cultuurtoerisme op de Veluwe? Er was eigenlijk bitter weinig te vertellen, omdat alleen in het begin van de 20e eeuw een tiental grafheuvels was opgegraven; over de rest is zo goed als niets bekend. Dit bleek bijvoorbeeld toen binnen de gemeente Apeldoorn het initiatief ontstond om drie graf heuvels in het Spainkbos, een parkje in de stad, te restaureren. Het besef drong door dat we eigenlijk eerst dienden te weten wàt we restaureerden, maar van deze grafheuvels was nauwelijks iets bekend. Op initiatief van de gemeentelijk archeoloog en in samenwerking met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en RAAP werden pollenmonsters uit een van de heuvels genomen en onderzocht.18 De resultaten en de publieke interesse waren zo goed dat de gemeente op een meer
Afb. 6 De intentieverklaring werd getekend door Universiteit Leiden, RCE en Gemeente Apeldoorn.
Kwaliteit voorop Tijdens de onderzoeken staat de kwaliteit voorop en wordt ervoor gewaakt dat deze ook door tijdsdruk niet in het geding komt. ‘Liever volgend jaar afmaken dan dit jaar met haast’ is het credo. Alle vlakken en profielen worden exact ingemeten, ingetekend, ingekleurd en met fotogrammetrie gedocumenteerd. Na digitalisering van de tekeningen is een driedimensionale reconstructie mogelijk waardoor achteraf de heuvel bijna opnieuw opgegraven kan worden. Daarnaast worden de nieuwste technieken gebruikt bij het onderzoek. Zo wordt het gebruik van optisch gestimuleerde luminescentie (OSL) voor dateringen uitgetest in samenwerking met de TU Delft. Met OSL kan gemeten worden wanneer zandkorrels voor het laatst licht hebben gezien, en waaruit dus kan worden afgeleid wanneer het oude oppervlak bedekt is door de grafheuvel. Belangrijk hierbij is natuurlijk dat de monsters geen licht opvangen voordat ze in het lab zijn. Ook worden er veel monsters genomen voor pollenonderzoek. De resultaten hiervan geven informatie over de vegetatie tijdens verschillende fasen van de heuvel en kunnen ook gebruikt worden voor datering. Alle vondsten uit de heuvels worden in Leiden onder de microscoop onderzocht. In samenwerking met RCE en TNO wordt er gewerkt aan nieuwe prospectie- en waarderingsmethoden voor grafheuvels. Voordat een schep de grond inging zijn de heuvels en de omgeving onderzocht door middel van boringen en grondradar. De stratigrafie in een grafheuvel is vaak complex en niet makkelijk te duiden op grond van deze methoden alleen. Nu is het mogelijk de resultaten te vergelijken met de opengelegde profielen en observaties in de opgraving van de heuvel. Hierdoor zijn in het vervolg resultaten van boringen en grondradar veel beter te interpreteren, ook zonder te spieken in een opgraving. Daarnaast wordt met de penetrologger de drukweerstand van de grond gemeten en onderzocht of op die manier het oude maaiveld en ophogingslagen onderscheiden kunnen worden. Dat biedt mogelijkheden als nieuwe non-destructieve methode voor onderzoek aan grafheuvels.
Het grafheuvelproject in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 259
|
259
30-11-2009 09:20:05
Afb. 7 Enkele van de oudste grafheuvels van Nederland bevinden zich bij het Uddelermeer, Apeldoorn.
260
|
structurele wijze onderzoek wilde doen naar de grafheuvels op haar terrein. Hierbij kwam Wispelwey in contact met Fontijn van de Universiteit Leiden, en werd besloten de academische en maatschappelijke vragen over grafheuvels samen te gaan onderzoeken. Ook vanuit het oogpunt van beheer en behoud, met vragen op het gebied van Archeologische Monumentenzorg, was behoefte aan meer onderzoek. Daar gaat het om vragen die veelal door de grondbezitters, zoals Kroondomeinen, Staatsbosbeheer, Stichting Gelders Landschap en Natuurmonumenten worden gesteld. Behalve dat ze graag de bezoekers van hun terreinen – en dat zijn er op de Veluwe in potentie miljoenen! – willen informeren, hebben ze ook de taak de monumenten binnen hun gebied te beheren en te behouden. Daarbij spelen allerlei vragen als: kunnen de bomen op de grafheuvels blijven staan, of moeten ze worden vrijgemaakt? Waar dient men rekening mee te houden als er gerooid wordt? Hoe diep mogen eventuele struiken wortelen.
En wat te doen met de ruimte rondom de grafheuvels en met welke omvang dient men dan rekening te houden?19 De RCE is de meest voor de hand liggende probleemeigenaar van al deze vragen en ook hij raakte meer bij de samenwerking betrokken. Tegelijkertijd konden dan enkele methoden voor beheer en behoud in het veld worden uitgetest. Zo kan het doen van boringen in een grafheuvel geijkt worden door ze te vergelijken met de daadwerkelijke profielen en kunnen andere onderzoekstechnieken, zoals het gebruik van een grondradar of een penetrologger, in het veld getoetst worden. Dit resulteerde op 15 juni 2007 in een intentieverklaring tussen de gemeente, de universiteit en de RCE, ondertekend in het Spainkbos. Het verbond werd gesloten omdat eenieder, vanuit eigen perspectief, het als ”een gezamenlijke verantwoordelijkheid ziet om zich in te zetten voor een vergroting van de wetenschappelijke kennis alsmede de maatschappelijke kennis van de grafheuvelcultuur in de breedste zin van het woord.”
Het grafheuvelproject in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 260
30-11-2009 09:20:07
Nieuw grafheuvelonderzoek in Apeldoorn Apeldoorn is voor het grafheuvelonderzoek een bijzonder interessant gebied. Niet alleen bevinden zich hier grote aantallen nog nooit eerder onderzochte grafheuvels; na Ermelo is Apeldoorn zelfs de meest grafheuvelrijke gemeente van ons land. Maar vooral dankzij de ligging van veel van die heuvels in de gebieden van het Kroondomein, waar delen honderden jaren voor de jacht werden gebruikt, zijn de heuvels en hun omgeving de grootschalige ontginningen van de late 19e en vroege 20e eeuw bespaard gebleven. Verder is er een grote variatie aan grafheuvelgroepen: enkele zijn gegroepeerd in rijen van vier heuvels, andere vertonen de zo kenmerkende, maar onbegrepen, schijnbaar willekeurige strooiing door het landschap. Ook grafheuvelgroepjes van slechts twee heuvels op hoge plekken in het landschap komen voor. De regio is vooral interessant voor het onderzoek naar het ontstaan van grafheuvels: enkele van de oudste heuvels van het land liggen in dit gebied, waar ze rond het Uddelermeer gebouwd zijn rond een al even bijzonder vlakgrafveldje uit de latere Trechterbekercultuur.20 Ook voor de latere periodes zijn er interessante mogelijkheden: er is weinig bekend over begravingen uit de Late IJzertijd op de Veluwe, maar juist in dit gebied zijn er aanwijzingen voor een grafveld uit die periode; enkele begravingen uit de door Holwerda onderzochte grafheuvelgroep van Hoog Soeren moeten uit die periode dateren. De mogelijkheid om zowel de periode van het ontstaan als het veel latere (her)gebruik van grafheuvels te onderzoeken maakt Apeldoorn tot een interessant gebied. Even belangrijk is ook dat zich hier mogelijkheden voordoen om ook in dat volledig onbekende gebied buiten de heuvels op te graven. De academische poot van het grafheuvelproject kreeg in 2008 een belangrijke impuls: de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) verschafte de Universiteit Leiden een grote subsidie om vier jaar lang drie onder-
Afb. 8 De twee heuvels bij de Echoput (omcirkeld) op het AHN. Te zien is hoe de heuvels op een hoog stuk aan het begin van een dal liggen.
zoekers een proefschrift over verschillende aspecten van grafheuvels te laten schrijven. Dit project, Ancestral mounds geheten, behelst internationale samenwerking en wordt geleid door David Fontijn. Hier worden grafheuvels in heel Midden- en Zuid-Nederland onderzocht, waarbij onderzoek wordt gedaan naar de sociale identiteit van de doden, het ontstaan en de ontwikkeling van grafheuvelgroepen en de omgeving waarvan ze deel uitmaakten. Afb. 9 Proefsleuven in de omgeving van grafheuvels.
Het grafheuvelproject in Apeldoorn |
06-2009 binnenwerk def.indd 261
261
30-11-2009 09:20:24
Enkele eerste resultaten Omdat er zo lang geen grafheuvels meer waren opgegraven en de onderzoeksmethodes inmiddels behoorlijk zijn verbeterd, hebben we gezocht naar nieuwe en betere methodes om grafheuvels op te graven. We konden vóór de Apeldoornse opgravingen gebruik maken van ervaringen van de opgravingen te Elst, gemeente Rhenen, en van de grote opgraving van Oss-Zevenbergen. Het voert te ver om de methodische aanpassingen hier volledig uit de doeken te doen; we willen alleen kort vermelden dat het het beste bleek om heuvels geheel handmatig, met behulp van horizontale vlakken en veelvuldig zeven op te graven. Proefsleuven door heuvels bleken beter vermeden te kun-
nen worden, en verder bleek grondige kennis van bodemvormende processen cruciaal. Er wordt ook geëxperimenteerd met allerlei nieuwe technieken, zoals OSL-dateringen, grondradar en vooral op het gebied van de bemonstering voor omgevingsonderzoek is een vernieuwende aanpak ontwikkeld door Corrie Bakels en Marieke Doorenbosch van de Universiteit Leiden (zie kader). De eerste opgraving vond plaats bij de site ‘Echoput’, bekend van de nabijgelegen waterput die rond 1810 door Lodewijk Napoleon is aangelegd en vanwege zijn diepte van meer dan 50 meter een goede echo veroorzaakt. Hier bevinden zich op een hoog punt twee grafheuvels, waarvan één opvallend grote en hoge (diameter ca.
Afb. 10 De plaggen en het oud oppervlak waren zeer duidelijk herkenbaar.
262
|
Het grafheuvelproject in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 262
30-11-2009 09:20:35
19 meter). Zo’n geïsoleerde groep van twee heuvels op een markant punt in de omgeving is uitzonderlijk in dit gebied, en roept veel vragen op. Van beide heuvels werd één kwadrant opgegraven, met als voornaamste doel om de heuvels te karakteriseren en het cultuurlandschap waar ze ooit deel van uitmaakten te reconstrueren. Voor dat laatste is met proefsleuven een deel van de omgeving van de heuvels archeologisch onderzocht. Daaruit bleek dat het inderdaad mogelijk was om een dergelijk onderzoek in een beboste omgeving uit te voeren. De resultaten waren verrassend: de heuvels zijn waarschijnlijk gelijktijdig aangelegde grafheuvels uit de Vroege IJzertijd, waarvan de grootste op basis van zijn omvang in de categorie van de ‘vorstengraven’ zou kunnen vallen. Dankzij de gehanteerde opgravingsmethodes - waarbij in de grootste heuvel handmatig 11
vlakken werden aangelegd - konden de oorspronkelijke plaggen goed herkend worden (een zeldzaamheid in de meestal lichte bodems van de stuwwallen) en de bouwwijze van de heuvel kon min of meer gereconstrueerd worden. Er werd onder andere een in dit gebied zeldzame nabijzetting uit de Late IJzertijd gevonden. Hij bestond uit een compacte hoeveelheid bot, waarbij enkele fragmenten brons werden gevonden. De crematieresten zijn waarschijnlijk in een doek gewikkeld waarvan de eindjes door een speld bij elkaar werden gehouden. Onder de heuvel bevonden zich bijna volledig vergane grondsporen die bij nader onderzoek uit het Laat-Neolithicum dateren. Zeer verrassend was het grote aantal grondsporen dat zich direct buiten de heuvels bevond en waarin in ieder geval een opvallende ronde structuur te herkennen is. Hoewel deze sporen nauwelijks vondsten bevatten, kon worden vastgesteld dat een groot deel uit de Late
Afb. 11 Dat ook buiten een cirkel van 10m rond een grafheuvel nog sporen te verwachten zijn, bleek in de opgraving bij de Echoput, Apeldoorn. De dichte cirkels geven de grafheuvels aan, de stippellijn de 10 meter-zone.
Het grafheuvelproject in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 263
|
263
30-11-2009 09:20:38
Afb. 12 De rij van grafheuvelgroepen bij de Wieselseweg. Het onderzoek in 2008 en 2009 vond plaats bij de middelste nieuw ontdekte heuvels en rond de oostelijke reeds beschermde rij heuvels.
264
|
Middeleeuwen dateerde. Vermoedelijk hebben we hier te maken met een geïmproviseerd bivak ten behoeve van de schapenteelt. Het pollenonderzoek wees uit dat het huidige dichte bos in de Vroege IJzertijd een uitgestrekte heide is geweest. In de context van de Vroege IJzertijd gaat het hier om een uitzonderlijk funerair ensemble: een grote en een kleine grafheuvel die niet zoals gebruikelijk in een urnenveld liggen, maar ver er buiten. Ook bleek dat de grootste grafheuvel er anders uitzag dan verwacht: geen ronde bolle heuvel, maar een constructie met een vlak ‘platform’ in het centrum. Nu dit wat afwijkende type ‘grafheuvellandschap’ was ontdekt, wilden we proberen om meer greep te krijgen op de plaats van dit geïsoleerde groepje in het geheel van andere grafheuvelgroepen die zich in een straal van 1 tot 2 km van de Echoput bevinden. Ons oog viel op een karakteristiek rijengrafveld dat zich meer in het noorden langs de Wieselse Weg bevond. Met de AHN en tijdens een veldbezoek ontdekten we hier nog een nieuwe vindplaats waarvan wij vermoedden dat het drie grafheuvels waren, ook al hadden de
verhogingen onregelmatige vormen en lieten boringen in de heuvels een heel ander beeld zien dan bij de Echoput. De hoop was dat we met nieuwe pollenen omgevingsdata een aaneengesloten deel van het cultuurlandschap uit de Prehistorie konden reconstrueren. De vindplaats bleek echter van een totaal andere orde dan de Echoput. Zo was de bodem hier op een andere manier ontwikkeld en waren grondsporen zeer vaag en aanvankelijk alleen voor een ervaren oog zichtbaar. De vondsten in de ‘verhogingen’ gingen echter ieders verwachting te boven: hoewel van de drie nieuw ontdekte heuvels alleen een kwadrant werd opgegraven, werden in totaal circa 20 crematiegraven gevonden. Zeer interessant was dat het hier soms ging om langgerekte kuilen waarin botresten in verschillende concentraties gedeponeerd waren. Dit suggereert dat bepaalde overblijfselen van de doden langere tijd bewaard zijn en pas later begraven. Of dit inderdaad het geval is, moet het fysisch-antropologische onderzoek uitwijzen, maar doordat de positie van botresten in detail is vastgelegd, is het mogelijk om de betekenis van de ordening van botmateriaal te onder-
Het grafheuvelproject in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 264
30-11-2009 09:20:43
Afb. 13 Verkoolde houtresten in de heuvel mogelijk van een brandstapel.
zoeken. Spectaculair waren de verkoolde resten van brandstapels die eveneens in het graf gedeponeerd waren, vaak als een apart pakket. De dateringen van deze graven zijn op dit moment nog niet bekend; enkele graven dateren duidelijk uit de Vroege IJzertijd, maar van andere mag een (veel) oudere datering verwacht worden. Ook hier kon uitgebreid omgevingsonderzoek worden verricht. Er werden hier geen grote aantallen grondsporen aangetroffen, de heuvels lagen duidelijk in een apart (funerair?) gebied. Wel werd er een bijzonder type kuil gevonden, zowel in de heuvels als tientallen meters er buiten. Deze kuilen bevatten aardewerk, door hitte gesprongen stenen, maar ook in één geval een barnstenen hanger. Het lijkt hier niet om normale nederzettingskuilen te gaan, maar eerder om doelbewuste deposities die bijvoorbeeld met verschillende begravingspraktijken samenhangen. In ieder geval wordt duidelijk dat het rituele landschap groter is dan de grafheuvels alleen. De vondst van de kuilenrij, met verbrande stenen en het barnstenen sieraad, illustreert dit. Ook de
grote hoeveelheid paalkuilen die bij de Echoput onder de grafheuvels tevoorschijn kwam is van belang. Werd hier wellicht eerst gewoond voordat het gebied een rituele context kreeg? Interessant zijn ook de verschillen tussen de grafheuvels wat betreft voorkomen, datering en gebruik. De grafheuvels die in 2007 onderzocht zijn, zijn met hun duidelijke plaggenstructuur uiterlijk niet te vergelijken met de ‘verbruinde’ grafheuvels die in 2008 en 2009 zijn onderzocht. De vraag is of dit wordt veroorzaakt door verschil in ouderdom of door verschil in hydrologische bodemsamenstelling. Verder lijkt de grootste grafheuvel aan de Wieselseweg maar één fase van begraving te kennen, terwijl deze heuvel zich door zijn omvang en hoogte zichtbaar onderscheidt van de nabijgelegen twee grafheuvels. Die grafheuvels, waarvan in eerste instantie getwijfeld werd of het wel grafheuvels waren, bezitten tientallen crematiegraven uit een periode van misschien meer dan 1000 jaar! Tot besluit Het onderzoek naar de grafheuvels in Apeldoorn is nog in volle gang. Op dit moment konden we slechts de eerste Het grafheuvelproject in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 265
|
265
30-11-2009 09:20:50
Afb. 14 Doorboord barnsteen dat onderdeel is geweest van een ketting, gevonden in een kuil tientallen meters buiten de grafheuvel.
resultaten laten zien. Veel analyses zijn nog niet uitgevoerd en het veldwerk wordt volgend jaar voortgezet. Vragen die dit jaar zijn gerezen, over de complexe stratigrafie en het landschap ten tijde van het opwerpen van de heuvels hopen we volgend jaar (deels) te kunnen beantwoorden. Het grafheuvelproject levert echter niet alleen wetenschappelijk rendement op. Tijdens het onderzoek verzorgt de gemeente Apeldoorn grotendeels de publiciteit en wordt de lokale en landelijke pers uitgebreid ingelicht. Voor gemeentelijke collega’s en voor het publiek worden excursies georganiseerd. Hiermee wordt beoogd de kennis over de plaatselijke archeologie, en daarbij het draagvlak hiervoor, te vergroten. Geen overbodige luxe, nadat sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in 2007 archeologisch onderzoek eerder als verplichting dan als kans wordt gezien. Bovendien heeft de opgedane kennis ook tot gevolg dat de grondbezitters meer begrip krijgen voor en een nauwere betrokkenheid bij het beheer van de monumenten en hun omgeving. Uiteindelijk zal het onderzoek niet alleen wetenschappelijke producten opleveren.
266
|
Er zal ook een publieksvriendelijke vertaling verschijnen en de informatie zal doorvertaald moeten worden in de diverse wandel- en fietsroutegidsen die bij de VVV beschikbaar zijn. Ook bij de grafheuvels zal meer informatie beschikbaar komen, zoals al in het Spainkbos is gebeurd met het plaatsen van een zogenaamd kennisbankje. Het moet toch niet zo moeilijk zijn de statische monumenten met inbreng van nieuwe wetenschappelijke kennis een stuk spannender te maken? d.r.fontijn@arch.leidenuniv.nl m.parlevliet@apeldoorn.nl j.zuyderwyk@apeldoorn.nl
Noten 1 Bourgeois & Fontijn 2008. 2 Lohof 1994. 3 Fontijn 1996. 4 Meurkens 2007. 5 Bourgeois 2008. 6 zie bijvoorbeeld Van Giffen 1937; Glasbergen 1954; Modderman 1954. 7 Bijvoorbeeld Waterbolk 1954. 8 Modderman 1954. 9 Zie bijvoorbeeld Glasbergen 1954 voor een excellent voorbeeld van zo’n studie.
Het grafheuvelproject in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 266
30-11-2009 09:20:56
10 Waterbolk 1964. 11 Lohof 1991; Theunissen 1999. 12 Bourgeois & Arnoldussen 2006. 13 Arnoldussen & Fontijn 2006. 14 Bourgeois & Fontijn 2008. 15 Fontijn 2007. 16 De Leeuwe 2007; Fokkens et al. 2006. 17 Fokkens et al. 2009; De Leeuwe 2007; De Kort 2007; Meurkens 2007; Fontijn & Jansen (in prep.) 18 De Kort 2006. 19 Fontijn & Wispelwey 2007. 20 Bakker 1979 . Literatuur Arnoldussen, S. & D. Fontijn, 2006: Towards familiar landscapes? On the nature and origin of Middle Bronze Age landscapes in the Netherlands, Proceedings of the prehistoric society 72, 289-317. Bakker, J.A., 1979: The TRB West Group. Studies in the chronology and geography of the makers of the hunebeds and Tiefstich pottery, Cingula 5, Amsterdam. Bourgeois, Q., 2008: Grafheuvelonderzoek in Nederland: een gedane zaak?, Vitruvius 4, 16-21. Bourgeois, Q. & S. Arnoldussen, 2006: Expressing monumentality: some observations on the dating of Dutch Bronze Age barrows and houses, Lunula XIV. Bourgeois, Q.P.J. & D.R. Fontijn, 2008: Houses and barrows in the Low Countries, in: S. Arnoldussen & H. Fokkens (Eds.), Bronze Age Settlements in the Low Countries. Oxford: Oxbow, 41-57. Fontijn, D. 1996: Socializing landscape. Second thoughts about the cultural biography of urnfields, Archaeological Dialogues 3, 77-87. Fontijn, D. & R. Jansen, in prep: Oss-Zevenbergen Tumulus 7: A new early Iron Age “chieftain’s” grave from the Netherlands, Leiden. Fontijn, D. & M. Wispelwey, 2007: Grafheuvelonderzoek op sterven na dood, Discussienota grafheuvelonderzoek gemeente Apeldoorn (intern rapport). Fokkens, H., R. Jansen & I. van Wijk (red.), 2009: Oss-Zevenbergen: de langetermijn-geschiedenis van een prehistorisch grafveld, Archol-rapport 50, Leiden Giffen, A.E. van, 1937: Tumuli-opgravingen in Gelderland 1935/36, Gelre 40, 3-18. Glasbergen, W., 1954: Barrow excavations in the Eight Beatitudes. The Bronze Age cemetery between Toterfout & Halve Mijl, North-Brabant, Groningen/Djakarta. Kort, J.W. de, 2006: Palynologisch onderzoek van een grafheuvel in het Spainkbos, gemeente Apeldoorn, RAAPrapport 1343. Kort, J.W. de, 2007: De vegetatieontwikkeling rondom de Zevenbergen bij Oss, circa 1800 – 500 voor Chr., een inspiratiebron voor natuurontwikkeling en landschapsbeheer, in: R.Jansen & L.P. Louwe Kooijmans (eds.), Van contract tot wetenschap, Tien jaar archeologisch onderzoek door Archol BV, 1997 – 2007, Leiden, 221-236. Leeuwe, R. de, 2007: Twee grafheuvels in het prehistorische dodenlandschap van Oss-Zevenbergen, circa 1800 – 500 v.Chr., in: R. Jansen & L.P. Louwe Kooijmans (eds.), Van contract tot wetenschap, Tien jaar archeologisch onderzoek door Archol BV, 1997 – 2007, Leiden, 205-219. Lohof, E., 1991: Grafritueel en sociale verandering in de bronstijd van Noordoost-Nederland, Amsterdam (proefschrift Universiteit van Amsterdam). Lohof, E., 1994: Tradition and change. Burial practices in the Late Neolithic and Bronze Age in the north-eastern Netherlands, AD 2, 98-118. Meurkens, L., 2007: “Ten afschrik ende exempele”, het gebruik van prehistorische grafheuvels als galgenbergen, in: R. Jansen & L.P. Louwe Kooijmans (eds.), Van contract tot wetenschap, Tien jaar archeologisch onderzoek door Archol BV, 1997 – 2007, Leiden, 353-372. Modderman, P.J.R., 1954: Grafheuvelonderzoek in Midden-Nederland, in: BROB V, 7-44. Theunissen, E.M., 1999: Midden-bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage Landen. Een evaluatie van het begrip ‘Hilversum-cultuur’, Leiden. Verwers, G.J., 1972: Das Kamps Veld in Haps in Neolithikum, Bronzezeit und Eisenzeit, proefschrift Universiteit Leiden. Waterbolk, H.J., 1954: De prehistorische mens en zijn milieu, Assen. Waterbolk, H.T., 1964: The Bronze Age settlement at Elp, Helinium 4, p. 97-131.
Het grafheuvelproject in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 267
|
267
30-11-2009 09:20:56
Onvoltooid Archeologie... er komt geen eind aan Herman Lubberding
Afb. 1 Plattegrond van het klooster Ter Hunnepe (tekening: J. de Vries en H. Lubberding).
OVT (onvoltooid verleden tijd) Belangstelling voor de plek waar eens het klooster Ter Hunnepe moest hebben gestaan en de daaruit voortvloeiende con-
268
|
tacten met de ROB (later RACM en thans RCE) leidden in 1969 tot de oprichting van de afdeling 18, Zuid-Salland – IJsselstreek – Oost-Veluwezoom. Dat wij uit-
Onvoltooid
06-2009 binnenwerk def.indd 268
30-11-2009 09:20:58
eindelijk toch konden doorgaan met Ter Hunnepe had te maken met de aanleg van de snelweg A1. Het terrein van de eigenaar van de boerderij Het Klooster werd doorsneden door deze snelweg, en de Staat (Rijkswaterstaat) en de gemeente Deventer kochten het terrein aan. De AWN kreeg toestemming om het kloosterterrein te onderzoeken. Dat was net op tijd, slechts een van de bijgebouwen werd even later doorsneden door de bermsloot van de A1, de rest van het complex viel buiten het tracé (afb. 1). Onder de bezielende leiding van Jan de Vries heeft een enthousiaste groep AWN-ers jarenlang gewerkt om zoveel mogelijk van het kloostercomplex in kaart te brengen. Dat dit voor de buitenwereld niet onopgemerkt bleef, moge blijken uit de overweldigende belangstelling tijdens open dagen en het feit dat regionale dagbladen en de plaatselijke en provinciale radioomroepen regelmatig aandacht aan het onderzoek besteedden. Zelfs de NOStelevisie maakte opnamen die resulteerden in een vier minuten durende uitzending op het acht uur journaal. Het verslag van het onderzoek is gepubliceerd in de AWN-monografie ‘Zusters tussen 2 beken’, in diverse publicaties in Westerheem en in ons eigen periodiek De Hunnepers.1 Onze activiteiten bleven niet beperkt tot Ter Hunnepe; verspreid over ons hele werkgebied kwamen meldingen binnen die vaak leidden tot grotere of kleinere opgravingen, vooral in Deventer. Deventer is een van de middeleeuwse steden in Nederland met een goed bewaard gebleven middeleeuws stratenpatroon en de stad ligt centraal in ons werkgebied. In die beginperiode van de afdeling bood de binnenstad een desolate aanblik Er waren plannen om de hele binnenstad te saneren, waarbij vervallen panden zouden worden afgebroken, winkelstraten verbreed en expeditiehoven achter de winkels zouden worden gesitueerd. Vooruitlopend op deze plannen werd jarenlang geen geld besteed aan het opknappen van bestaande gebouwen; flinke delen van de binnenstad zagen eruit als vlak na de
bombardementen in de Tweede Wereldoorlog. Niet voor niets werd de film ‘A bridge too far’ in Deventer opgenomen! In de vijftiger en begin zestiger jaren was de interesse voor de ontstaansgeschiedenis van de stad en voor het behoud van de nog aanwezige gebouwen uit de bloeitijd zeer gering. In het midden van de jaren zestig kwam er zowel bij de bevolking als bij de bestuurders van de stad een omslag. Het idee van de brede straten en expeditiehoven werd verlaten en restauratie en renovatie gingen prevaleren. De renovatie werd voortvarend aangepakt; panden werden gerestaureerd en lege plekken in straatwanden werden opgevuld. Waar verkrotting te zeer had toegeslagen werd nieuw gebouwd. De oprichting in 1966 van de Stichting Werkgroep Bergkwartier, die streefde naar renovatie en restauratie van het geheel verpauperde Bergkwartier, is een goed voorbeeld van die veranderde zienswijze. Bij zowel nieuwbouw als restauratie was aantasting van het bodemarchief onvermijdelijk. Weliswaar had de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in de vijftiger en zestiger jaren een paar belangrijke plekken als de Bisschopshof2 en de omgeving van de Polstraat3 al onderzocht. Daarbij was vastgesteld dat veel bewoningssporen uit het middeleeuwse Deventer nog in de bodem aanwezig waren. Geld en menskracht ontbraken echter om alle bedreigde plek-
Afb. 2 Schotels uit de majolicaoven (foto: ROB).
Onvoltooid
06-2009 binnenwerk def.indd 269
|
269
30-11-2009 09:21:01
adem van de bouwer in onze nek die zo snel mogelijk aan het werk wilde. Dit resulteerde vaak in compromissen, waarbij wij kozen voor het prijsgeven van de jongere bewoningssporen ten gunste van onderzoek naar de oudst zichtbare bewoningslagen. Daardoor zijn heel veel bewoningssporen onherroepelijk en ongewild verloren gegaan.
Afb. 3 Een van de glazen van de glasvondst in de Assenstraat (foto: Museum de Waag).
Afb. 4 Bastion van de Noordenbergtoren (foto: B. Wagenaar).
ken te onderzoeken. Het is dus geen wonder dat de AWN hierop insprong en trachtte te redden wat nog te redden viel. Het merendeel van de actieve leden van de afdeling woonde in en rond de stad; ik zelf was als landmeter in dienst van de gemeente en kon dus vaak als intermediair tussen gemeente, ROB, aannemers, woningbouwverenigingen e.a. fungeren. Wij beschikten weliswaar over een enthousiaste groep actieve gravers, maar toch moesten er regelmatig keuzes worden gemaakt uit het overstelpende aanbod van onderzoeklocaties, waar meestal alleen ’s avonds of in de weekends kon worden gewerkt. Bovendien had archeologie in die tijd geen prioriteit en onze activiteiten moesten dus worden ingepast in de werkzaamheden van bouwers en restaurateurs. Het wachten was dus vaak op de sloper en dan voelden we de hete
Op deze manier hebben we in veertig jaar meer dan tachtig grote en kleine onderzoeken verricht die losse stukjes vormen in de gigantische legpuzzel ‘de geschiedenis van de stad Deventer’. Natuurlijk waren er onderzoeken bij die niet meer dan speldenprikken waren in het geheel, maar er waren ook uitzonderlijk fraaie en interessante ontdekkingen bij. Ik noem enkele voorbeelden: 1970: In het midden van de Assenstraat een vijftal complete skeletten uit de periode 700- 850; een christelijke begraafplaats; stond hier het eerste kerkje van Lebuïnus?4 1976: Majolica-oven uit de 17e eeuw onder Klooster 8/10. De uitwerking van dit onderzoek vond plaats in nauwe samenwerking met de aardewerkspecialisten van de ROB (afb. 2).5 1978: Middeleeuwse gebouwsporen onder het Stadhuis.6 1985: Gebrandschilderde ramen uit 1611 in de Assenstraat (afb. 3).7 1988: Funderingen van het complete verdedigingsstelsel ‘De Noordenbergtoren’, gebouwd in 14878 (afb. 4). 1994: Swormertoren, een verdedigingswerk van de Sallandse landweer uit 14e eeuw.9 Niet alleen in de gemeente Deventer, maar ook in andere gemeenten binnen de afdeling werd actief gezocht naar sporen uit het verleden. Zo heeft in Raalte de plaatselijke AWNwerkgroep nederzettingssporen uit diverse perioden ontdekt die resulteerden in langlopende projecten, aanvankelijk uitgevoerd door de ROB en later door commerciële bedrijven.10 In Bathmen werden middeleeuwse bewoningssporen aangetroffen en werkplaatsen voor metaalbe-
270
|
Onvoltooid
06-2009 binnenwerk def.indd 270
30-11-2009 09:21:09
Afb. 5 Bespreken van opgravingsresultaten op het depot in Deventer (foto: Huib de Kruijf).
werking uit diezelfde tijd.11 Onder een esdek in Holten werden vreemde cirkelvormige sporen vastgesteld waarvan de betekenis tot nu toe niet verklaard is.12 Een bijzondere en complete maalsteen uit de Late IJzertijd werd in Loenen aangetroffen.13 En in Teuge zijn in een drassig gebied onverwacht bewoningssporen uit de IJzertijd en de Middeleeuwen ontdekt.14 Al deze ontdekkingen en alle andere activiteiten die onze afdeling ontplooide, werden door zowel de Rijksdienst als de plaatselijke overheden gewaardeerd; dit ondanks het feit dat met onze beperkte middelen en kennis toch veel informatie over het hoofd werd gezien. OTT (onvoltooid tegenwoordige tijd) Een kentering kwam met de ratificatie van het Verdrag van Valletta. De rol die de AWN in het verleden had gespeeld en die zoveel vruchten had afgeworpen werd aan banden gelegd. Er kwam (eindelijk) tijd en geld beschikbaar om ons bodemarchief beter te beschermen en, waar aantasting onomkeerbaar was, professioneel archeologisch onderzoek te verrichten. In veel Nederlandse gemeenten leidde dit tot de aanstelling van gemeentelijke archeologen, zo ook in ‘onze’ gemeenten Apeldoorn, Deventer en Zutphen. In de andere gemeenten in ons werkgebied worden commerciële archeologische bedrijven ingeschakeld als ingrepen in
archeologisch rijke gebieden onvermijdelijk zijn. De amateurs zijn niet overbodig of vergeten, maar worden van zelfstandige onderzoekers meestal gewaardeerde medewerkers van professionele archeologen. De amateurs die overdag arbeidsverplichtingen hebben vallen helaas buiten de boot, want het archeologisch werk vindt op diezelfde tijden plaats. Dit betekent niet dat er in onze afdeling niet meer actief gegraven kan worden. Immers, als er bodemingrepen plaatsvinden in gebieden die op de Gemeentelijke Archeologische Waardekaart als vondstarm worden omschreven of die z0 gering van omvang zijn dat het niet loont om er professioneel onderzoek te verrichten mag, onder strikte voorwaarden, een AWN-onderzoek worden verricht. Recentelijk deed zich deze mogelijkheid voor in de gemeente Voorst. Op twee locaties heeft onze afdeling omvangrijke onderzoeken verricht waaruit bleek dat er zowel in de Prehistorie als in de Middeleeuwen bewoning is geweest op plaatsen waar het, gezien jongere bodemverstoringen en de huidige bodemgesteldheid, absoluut niet werd verwacht.15 Ook werden en worden op diverse locaties veldverkenningen uitgevoerd waaraan een groeiend aantal leden deelneemt. De resultaten van deze en andere onderzoeken worden in onze werkruimtes verwerkt en daar zijn volOnvoltooid
06-2009 binnenwerk def.indd 271
|
271
30-11-2009 09:21:14
doende mogelijkheden om mee te helpen bij het verwerken en uitwerken van bodemvondsten (afb. 5). OTTT (onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd) Er is veel werk verzet door amateurs en door professionele instellingen, maar we moeten constateren dat er pas een tipje van de sluier die ons bodemarchief bedekt, is opgelicht. Dagelijks worden
nieuwe onderzoeken verricht en er worden steeds weer aanvullende gegevens verzameld. Dit brengt ook met zich mee dat oude conclusies door nieuwe inzichten kunnen worden weerlegd. Archeologisch onderzoek blijft (gelukkig) per definitie onvoltooid! Verlengde Lindelaan 53 7391 JH Twello h.h.j.lubberding@versatel.nl
Noten 1 Herwijer e.a. 1998; De Vries & Bos, 1968. 2 Dorgelo 1956. 3 Gedeeltelijk gepubliceerd in Dorgelo & Montfoort 1952. 4 Lubberding, niet gepubliceerd. Rapportage aan ROB oktober 1970 en aan Archeologie Deventer. 5 Lubberding e.a. 1985. 6 Lubberding 1982. 7 Nalis 1988. 8 Lubberding 1991; Bloemink & Roetert Steenbruggen 1991. 9 Lubberding 1996. 10 Verlinde 1998; Van der Velde e.a. 2007. 11 Groenewoudt & Lubberding 1996. 12 Lubberding, niet gepubliceerd. Rapportage aan ROB in november 1986: Proefsleuven naar cirkelvormige aftekeningen op luchtfoto’s in Holten. 13 Coenraadts 1990. 14 Lubberding 2007; Lubberding 2008. 15 Vliegveld Teuge en Holthuishof in Twello (gemeente Voorst). Literatuur Bloemink, J.W. & H.A.J. Roetert Steenbruggen, 1991: De Noordenbergtoren, in: Deventer Jaarboek, 35-55. Bosch, F. ten, 1991: Enkele metaalvondsten op Ter Hunnepe, Westerheem, 353-355. Coenraadts, J., 1990: Een handmolen uit Loenen, Westerheem, 142-146. Dorgelo, A., z.j.: Opgravingen Deventer 1933-1959. Ongepubliceerd handschrift in twee delen in bezit van o.m. de auteur en de gemeente Deventer afd. Archeologie. Dorgelo, A., 1956: Het oude bisschopshof te Deventer, Berichten ROB, 39-80. Groenewoudt, B.J., 1991: De prehistorie van Ter Hunnepe, Westerheem, 347-352. Groenewoudt, B.J. & H.H.J. Lubberding, 1996: Germaanse brons- en ijzerbewerking in Bathmen, Westerheem, 141-151. Herweijer, N. e.a. (red.), 1998: Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster Ter Hunnepe. AWN-reeks no. 1. Lubberding, H.H.J., 1982: Oudheidkundig bodemonderzoek in en om het Stadhuis, In en om het Deventer Stadhuis, 41-51. Lubberding, H.H.J. e.a., 1985: De Deventer Majolica-oven, Mededelingenblad Nederlandse vereniging van vrienden van de ceramiek, 119-120. Lubberding, H.H.J., 1991: Een stille getuige van de chemische oorlogvoering op 3 oktober 1578, Westerheem, 356-358. Lubberding, H.H.J., 1996: De Swormertoren, Westerheem, 57-62. Lubberding, H.H.J., 2007: Onderzoek bij vliegveld Teuge, De Hunnepers, 15-17. Lubberding, H.H.J. 2008: Activiteiten in de gemeente Voorst: Holthuishof, De Hunnepers, 13-18. Nalis, H.J., 1988: Gebrandschilderde glasruitjes voor profaan gebruik, Deventer rond 1600, Deventer jaarboek, Velde, H.M. v.d. e.a., 2007: Germanen, Franken en Saksen in Salland. ADC monografie 1. Verlinde, A.D., 1995: Raalte, Heeten, Kroniek van Overijssel, Historische Bijdragen, 144-146. Verlinde, A.D. & M. Erdrich, 1998: Eine germanische Siedlung der späten Kaiserzeit mit umwehrter Anlage und umfangreicher Eisenindustrie in Heeten, Provinz Overijssel, Niederlande, Germania 76, 693-719. Vries, J. de & J.M. Bos, 1968: Het klooster Ter Hunnepe bij Deventer, Westerheem, 90-94.
272
|
Onvoltooid
06-2009 binnenwerk def.indd 272
30-11-2009 09:21:14
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen De Zutphense ringwalburg in breed perspectief Michel Groothedde
In de bouwput van het nieuwe stadhuis in Zutphen (site 4) werden gemeentearcheologen1 en amateurarcheologen in het voorjaar van 1997 geconfronteerd met stille getuigen van een drama uit de late 9e eeuw. De vondst bleek een Nederlandse primeur te zijn die tot in Scandinavië de historische beeldvorming over de Vikingen zou beïnvloeden.2 Bovendien konden Zutphens vroegste stadsontwikkeling en de oudste versterkingen in een geheel nieuw perspectief geplaatst worden. De opgravingen aan en op de Zutphense markten (1995-2008, site 7-14) gaven een verrassend beeld van de ontwikkeling van de vroegste versterking.
In dit artikel komt het fenomeen van de Zutphense ringwalburg in vele facetten aan de orde. De op grond van archeologische sporen reconstrueerbare burg wordt in een breder historisch kader geplaatst waarbij twee bijzondere bronnen worden gebruikt om de topografische structuur en de organisatiestructuur van de burg rond 900 te begrijpen. Sporen van een vikingaanval In de meest oostelijke werkputten van de stadhuisopgraving (site 4), gelegen aan Zutphens oudste plein ’s-Gravenhof, kwamen de sporen aan het licht van de laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse nederzetting die de kiemcel vormde van de latere stad (afb. 1 en 2). De nederzetting ter plaatse is in de late 9e eeuw door een vikingaanval verwoest. Het voert in dit bestek te ver om de aangetroffen resten en de argumentatie achter de toeschrijving aan de vikingaanval van 882 te bespreken. Hierover is reeds uitvoerig gepubliceerd.3 Bij deze opgraving en diverse opgravingen en waarnemingen in de buurt (sites 1 t/m 6 en 12) zijn de resten gevonden van gebouwen, hutkom-
Afb. 1 Ligging van Zutphen en Deventer.
men, minimaal zes menselijke ‘slachtoffers’ en resten van een afgeslachte veestapel. Er zijn aanwijzingen dat er een tufstenen kerk is verwoest ter plaatse van de latere Sint Walburgiskerk. Ook de oudste, eenschepige houten zaal van de Gravenhof is bij deze aanval vermoedelijk in vlammen opgegaan (site 1).4 De datering van de aanval in 882 komt voort uit een historisch overgeleverde aanval op de De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 273
|
273
30-11-2009 09:21:14
Afb. 2 Vereenvoudigde plattegrond van het zuidelijk deel van de Zutphense binnenstad met daarop aangegeven de in de tekst genoemde straten en opgravingen (nrs. 1-14), het wijnhuis (15), het vleeshuis (16) en oude stadhuis (17).
274
|
naburige handelsplaats Deventer.5 Een belangrijke aanwijzing dat het hier om een (deze) vikingaanval ging, is de direct daarop gevolgde aanleg van een grote ringvormige versterking. Binnen deze omwalling werd de nederzetting geheel nieuw gestructureerd. De fysische kenmerken van de Karolingische ringwalburg De Zutphense markten Groenmarkt, Houtmarkt en Zaadmarkt kennen een opvallend halfrond verloop waarvan al vroeg werd vermoed dat zij ooit gedempte grachten waren van de oudste nederzet ting. Bij opgravingen op de Groenmarkt in 1946 (site 10) werd een dubbele droge gracht aangetoond waarvan de binnenste nog geen 5 meter breed en 1,20 meter diep was, de buitenste 12 meter breed en 2 meter diep.6 Deze interpretatie bleek niet juist. Bij opgravingen in de kelders van Houtmarkt nr. 47, 49, 54, 56, 63, 67-71 (2003-2008) en bij een boorcampagne op de Houtmarkt in 2004 (site 11) bleek dat onder Renauds grachtvulling
een zandiger grachtvulling aanwezig was die hij voor schone grond had aangezien.7 Bij opgravingen in de kelders in de ‘buitenbocht’ van de Houtmarkt, site 12 t/m 14, werden bovendien sporen gevonden van twee droge V-vormige grachten van ongeveer vijf meter breedte en twee meter diepte. Het verdere tracé is niet bekend, maar de grachten (en bijbehorende wallen) lijken het puntje van de zandrug af te snijden, waarmee de nederzetting Zutphen in zijn vroegste bestaan een promontory fort lijkt te zijn geweest.8 De 14C-datering ervan was verrassend: 3e of 4e eeuw. Dat is, niet geheel toevallig, ook de datering van de eerste bewoningsfase van Zutphen in het stadsdeel binnen deze grachten. Mogelijk dat de Frankische nederzetting Zutphen van meet af aan versterkt was en dat er toen al sprake was van een adellijk centrum: een Frankische ‘Herrensitz’. Deze versterkte plaats lag buiten de Romeinse Limes maar de grachtvorm lijkt wel te zijn ontleend aan de in de Romeinse tijd gebruikelijke V-vormige grachten. De grachten hebben
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 274
30-11-2009 09:21:15
tot in de Karolingische tijd bestaan, een ervan zelfs tot in de 11e eeuw. De jongere, door Renaud aangetroffen en in 2004 uitgeboorde Karolingische versterking bestond uit een in de basis circa 20 tot 25 meter dikke aarden wal en een 18 meter brede en vier meter diepe gracht. De ringwalburg werd aangelegd binnen de oudere versterking zodat de nederzetting niet onbeschermd was tijdens de aanleg. De hoofdwal lag onder de bebou wing van de Markt aan de Rode Torenstraat- en Kolenstraatzijde. Bij een kelderonderzoek in het pand Houtmarkt 54 (site 8) werd in 1995 voor het eerst een restant van de aarden wal ontdekt.9 In het belendende pand Houtmarkt 56 (site 9) werd een deel van de gracht nauwkeurig onderzocht. De aanleg ervan kon op grond van keramiekvondsten worden gedateerd op het einde van de 9e eeuw.10 De omwalling en gracht omsloten precies de zuidelijke landtong van de zandr ug waarbinnen de hof, de kerk en de neder zetting lagen. De topografisch en archeologisch traceerbare halfronde versterking zal oorspronkelijk geheel rond zijn geweest. Hierop wijzen de naadloos passende segmenten van de ronde burgvorm die in de huidige topografie van de stad bewaard gebleven zijn: de rooilijnen van de Rode Torenstraat, Houtmarkt en een aansluitend deel van de Groenmarkt en de Zaadmarkt.
Het is bekend dat de IJssel in de 13e en de eerste helft van de 14e eeuw een sterk eroderende werking heeft gehad op de zuidrand van de stad en het is aantoonbaar dat hier een deel van de vroegmiddeleeuwse stad in de IJssel is verdwenen.11 Er zijn topografische aanwijzingen in het stratenverloop van de Waterstraat en Rode Torenstraat-Kerkhof dat deze straten zijn afgesneden door de zuidelijke stadsmuur uit de 14e eeuw. Bovendien is in 1999 aangetoond dat een oudere 13e-eeuwse stadsmuur in de IJssel is verdwenen en landinwaarts werd vervangen door de huidige stadsmuur van kort na de rivierverlegging van 1357.12 Indien we de voortzetting van deze op de 14e-eeuwse stadsmuur doodlopende straten logisch reconstrueren, krijgt de plattegrond van de burg een rond verloop. Gereconstrueerd naar een ronde vorm moet er sprake zijn geweest van een 12 hectare grote burg (buitenmaats) aan de IJssel met een binnenoppervlak van ongeveer zeven hectare. De noordelijke ingang van de burg lag op het hoogste punt van de stad, de top van het rivierduin, tussen het latere huis Gelre en het Wijn huis. De noord-zuid lopende Lange Hof straat was de centraal gelegen hoofdstraat naar de hof en naar het veer over de IJssel. De straat passeerde de grafelijke houten hal aan de oostzijde en ten oosten van de straat lag de veronderstelde parochiekerk ter plaatse van de huidige Sint Walburgis-
Afb. 3 Profiel door de V-vormige noordelijkste gracht onder Houtmarkt 63. De laat-Romeinse 14C-datering komt uit de onderste gebruikslaag.
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen |
06-2009 binnenwerk def.indd 275
275
30-11-2009 09:21:18
Afb. 4 Reconstructie van het verloop van de pre-Karolingische grachten (1 en 2) en de gracht van de ringwalburg (3) op de Houtmarkt. In blauw de in de opgravingen en boringen gedocumenteerde grachten.
kerk. De Lange Hofstraat doorsneed de burg niet precies in het midden, maar net oostelijk daarvan. Het middelpunt van de burg lag ongeveer voor de entree van het nieuwe stadhuis, ten westen van de Lange Hofstraat en iets ten noorden van de houten hal op het ’s-Gravenhof. De ligging van de burgvorm werd klaarblijkelijk niet alleen bepaald door de bestaande elementen zoals de hof en de kerk, maar ook door de terreingesteldheid op het rivierduin. De Rode Torenstraat en de Kolenstraat lagen achter de hoofdwal. Vanuit het oosten kwam nog een tweede straat de burg binnen ter hoogte van het huidige Ravenstraatje en de Raadhuissteeg. Door de aanleg van een gracht in de 12e eeuw en de daaropvolgende bouw van het Vleeshuis omstreeks 1325 heeft de Raadhuissteeg een knik gekregen. Als de straat rechtdoor wordt getrokken, komt hij precies in het middelpunt van de burg uit, net boven de grafelijke hof. Voor het overige is het speculeren of meer straten in het huidige stadsdeel teruggaan op de oude burgtopografie. Het stratenpatroon was door de handhaving van enkele wezenlijke elementen als de hof en de kerk en mogelijk andere perceelstructuren van voor 882 niet altijd regelmatig. Een opval-
276
|
lend fenomeen is dat de hoofdwal aan de noord- en oostzijde over de hoogste toppen van het rivierduin is aangelegd. De gracht is op het aflopende talud van de rivierduinen gegraven. Het terrein aan de veldzijde liep af richting het dal van de Berkel. Men heeft dus bewust gebruik gemaakt van de natuurlijke hoogte om een optimaal hoogteverschil te bereiken tussen de wal en de veldzijde. Bij de boringen op de Houtmarkt in 2004 is vastgesteld dat de gracht tot net in het grondwater reikte. De vraag is of de gracht daarmee opzettelijk watervoerend was. In dit onderste niveau vond men namelijk ook de leem waarmee de wal bekleed werd. Historisch en archeologisch is dit fenomeen van de aanleg van ronde versterkin gen tijdens en tegen de vikingaanvallen tussen 880 - 892 goed bekend. Langs de Belgisch-Nederlandse kust en langs de grote rivieren is een hele reeks ronde omwalde burgen aangelegd van St. Winoksbergen in Noord-Frankrijk tot Den Burg op Texel. Vooral in Vlaanderen en Zeeland zijn concentraties van deze burgen te vinden aan de belangrijke waterwegen bij de kust (Oostburg,
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 276
30-11-2009 09:21:21
Middelburg, Oost Souburg, Domburg, Burgh-Haamstede).13 Het gaat ver moedelijk in de meeste, zo niet in alle, gevallen om burgen die in koninklijk fiscaal gebied zijn gelegen (Walcheren, Maasmond, Rijnmond (Rijnsburg)14 , Texel)15. We kunnen in de aanleg van de burgen dan ook een door de koning gestuurde en door lokale overheden (graven, kloosters) uitgevoerd plan zien voor een georganiseerde verdediging tegen de Vikingen. De aanleg van deze verster kingen wordt op archeologische gronden gedateerd in het laatste kwart van de 9e eeuw en waarschijnlijk in de periode 880-890.16 In de eigentijdse bron ‘Mira cula Sancta Bertini’ is sprake van Vikingen die in 891 van plan zijn om langs de kust de ‘castella recens facta’ (de onlangs aangelegde burgen) te veroveren.17 In heel Neder-Lotharingen en West-Francië is sprake van het versterken van stedelijke nederzettingen, vaak bisschoppelijke centra en kloosters, tegen de Vikingen in de periode 880-890.18 Ook de datering van de omwalling van Deventer, waar een kapittelklooster lag, valt in deze periode, waarschijnlijk zelfs direct na 882.19 De versterking in Zutphen vertoont grote fysieke gelijkenis met de ronde kustver-
sterkingen. De Zutphense burg lijkt net als de kustversterkingen een planmatig aangelegde versterking te zijn, bedoeld om een grotere populatie dan de lokale bevolking veiligheid te bieden. In tegenstelling tot de Zeeuwse ringwalburgen gaat het in Zutphen om een ruime omwalling van een bestaande nederzettingskern met een koninklijk/grafelijk bestuurlijk centrum. Uit de opgravingen van 1946 op het plein ’s-Gravenhof (site 1) is gebleken dat een tijdens de vikingaanval verbrande eenschepige houten zaal wordt opgevolgd door een grotere tweeschepige houten zaal van meer dan 28 meter lengte en 10 meter breedte, die op zijn beurt wordt opgevolgd door de bouw van de tufstenen (konings)palts in het midden van de 11e eeuw. Ook de bewoning er omheen kent geen hiaat. In dat opzicht lijkt de Zutphense versterking meer aan te sluiten bij de koninklijke paltsversterkingen in Noord- en Midden Duitsland, waarvan Tilleda in Kyffhäuser, Werla aan de Oker en Grone bij Göttingen goede voorbeelden zijn.20 Ook de Hamalandse burg en grafelijke residentie Hoog-Elten zijn rond 900 versterkt en kenden een vergelijkbare bouwontwikkeling als die in Zutphen.21 Opvallend is het grote aantal hut-
Afb. 5 Onderzoek in de middeleeuwse kelders van Houtmarkt 63 in 2008. Hier kwamen de twee pre-Karolingische grachten aan het licht. Afb. 6 Onderzoek in de kelder van Houtmarkt 69 in 2004. Onder de puinkuilen is het V-vormige profiel te zien van een van de pre-Karolingische grachten.
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 277
|
277
30-11-2009 09:21:32
Afb. 7 Luchtfoto van Zutphen uit 1999. De ligging van de markten (en daarmee van de gracht van de ringwalburg) is goed af te lezen aan de witte marktkramen van de donderdagmarkt. Verder is de Lange Hofstraat als noord-zuidas van de burg goed herkenbaar. De straat komt uit op het plein ’s-Gravenhof en in het kapittelgebied van de Sint Walburgiskerk. kommen in zowel Zutphen als de koninklijke burgen in het Duitse gebied. Anders dan in Nederland, waar ze doorgaans als werkplaatsjes en opslaghutjes worden verklaard, worden deze hutten in Duitsland toegeschreven aan de onderkomens van lijfeigenen en andere inwoners die aan de burg waren verbonden. In Tilleda gaat het om enkele honderden hutkommen en een handvol traditionele paalgefundeerde gebouwen in de twee voorburgen van de palts.22
278
|
De Hamalandse graven en de stichting van de Zutphense burg Op grond van de historische bronnen is de datering van de aanleg van de Zutphense ringwalburg nog scherper te bepalen. Uit genealogische studies is gebleken dat de beroemde Hamalandse graaf Wichman (II) van Elten (gestorven tussen 975 en 980) behoort tot een gravengeslacht dat zeker sedert de tweede helft van de 9e eeuw in Hamaland grafelijke functies
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 278
30-11-2009 09:21:40
uitoefende en er vele bezittingen had. Deze Hamalandse graven treden in de histor ische bronnen veelvuldig op als dominerende adellijke familie in het gehele Oost-Nederlandse gebied. ‘Hamaland’ stond voor een groot gebied: de tegenwoordige Veluwe, IJsselvallei, Mont ferland, Achterhoek en het aangrenzende Duitsland.23 De naam is een overblijfsel van de oude Frankische stam van de Chamavi of ‘Hamalanders’. Binnen dit gebied lagen vele graafschappen, waaronder het in de bronnen genoemde IJsselgouw rond Zutphen en de koninklijke handelsplaats Deventer.24 De eerst vermelde ‘graaf van Hamaland’ is Wichman (I) in 855, van wie het onduidelijk is of hij de vader was van de in 881 genoemde graaf Meginhard. Meginhards zoon Everhard ‘de Saks’ speelde een belangrijke rol in de bestrijding van de Vikingen, waarover hierna meer. Deze Everhard was waarschijnlijk de vader van Meginhard (II) en grootvader van Wichman (II), al komen andere Hamalandonderzoekers uit op iets afwijkender reconstructies van de familierelaties.25 Everhard’s broer heette ook Meginhard. Uit hun familierelaties en huwelijkspolitiek blijkt duidelijk dat de Hamalandse graven tot de rijksaristocratie van het Lotharingse en later het Duitse rijk
behoorden en dat zij als koningsgezind te boek stonden. Graaf Everhard ‘de Saks’ werd bij de belegering van het Valkhof te Nijmegen in 881 gevangen genomen door de vikingkoning Godfried. Hij werd uiteindelijk tegen een hoge losprijs vrijgekocht door zijn moeder Evesa. De Vikingen hadden volgens Regino van Prüm veel bezittingen van graaf Everhard verwoest en geplunderd en zijn grafelijk gezag in het IJsselgebied was verdwenen. Everhard had dus alle reden om zich te wreken en hij nam deel aan een complot tegen Godfried. Godfried eiste van koning Karel de Dikke (884-888) grondbezit in de wijnstreek langs de Rijn. In 885 werd een ontmoeting geregeld tussen de Babenberger hertog Hendrik, die namens de koning belast was met de verdediging van het rijk tegen de Vikingen, en Godfried. In het gevolg van hertog Hendrik bevond zich Willibert, aartsbisschop van Keulen en ook onze Hamalandse graaf Everhard. Tijdens de ontmoeting bij Spijk aan de Rijn werd Godfried vermoord, en daarna zuiverden hertog Hendrik, graaf Everhard en hun gevolg het hele rivierengebied van Vikingen.26 In 886 sneuvelde hertog Hendrik bij Parijs in de strijd tegen de Vikingen. Blijkbaar was de verdediging van het
Afb. 8 Ontwikkeling van de versterking ter hoogte van de Houtmarkt in doorsnede. Boven (phase 1): de dubbele preKarolingische V-vormige grachten met wallen. Midden (phase 2): de eerste fase van de ringwalburg, eind 9e eeuw. Onder (phase 3): de renovatie van de ringwalburg in de 11e eeuw.
Phase 1
Phase 2
Phase 3
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 279
|
279
30-11-2009 09:21:42
Afb. 9 Ligging van de gracht van de ringwalburg op het paleoreliëf van de rivierduinen onder de Zutphense binnenstad. Als ondergrond is de Grootschalige Basiskaart gebruikt. In rood gestippeld is het laat-Karolingische wegen- en stratenpatroon weergegeven, voor zover dat met enige zekerheid te reconstrueren is. De houten zaal en de (hypothetische) kerk staan in zwart aangeduid.
rivierengebied door koning Karel de Dikke overgedragen aan Everhard, die vervolgens als hertog werd aangesteld. In 898 werd hertog Everhard zelf vermoord en droeg keizer Arnulf van Karintië de functie over aan Everhard’s broer Meginhard.27 Na 900 is van de hertogentitel van Meginhard geen sprake meer, waar schijnl ijk omdat de vik ingaanvallen afnamen. Na het verdrijven van de Vikingen uit het Nederlandse deel van Lotharingen en
280
|
nadat de Hamalandse hertog Everhard de verdediging van dit gebied opgedragen gekregen had, zal hij zeer waarschijnlijk degene zijn die in opdracht van de koning verantwoordelijk is voor de aanleg van de ronde Zutphense burg en waarschijnlijk ook voor het omwallen van de koningsplaats Deventer. Ook de versterking van Hoog-Elten, gedateerd omstreeks 900, wordt aan hertog Everhard of Meginhard toegeschreven.28 De stichting van de Zutphense burg kort na 886 sluit goed aan
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 280
30-11-2009 09:21:47
bij de archeologische dateringen. Het is bovendien dezelfde periode als waarin de aanleg van de kustversterkingen wordt gedateerd. De functie van hertog (‘dux’) was een bij uitstek koninklijk ambt en het is dan ook waarschijnlijk dat de omwalling van Zutphen en Deventer een koninklijke aangelegenheid was. De hertog had immers de taak het verzet tegen aanvallen van buiten te organiseren en de rechten en bezittingen van de koning en de kerk te verdedigen. Dit ondersteunt de opvatting dat Zutphen in de Karolingische tijd een koninklijk bestuurlijk centrum van het IJsselgraafschap was. Hertog Everhard zal, gezien zijn functie als dux van het ‘Friese’ Lotharingen, bovendien verantwoordelijk zijn geweest voor de aanleg van de kustversterkingen op de koningsgoederen van Walcheren, de Maasmond, de Rijnmond en op Texel. Daarbij werden ongetwijfeld de lokale graven en kloosters ingeschakeld die veel effectiever konden optreden tegen plotselinge dreiging van Vikingen. De lokale machthebbers maakten handig gebruik van de situatie in hun streven steeds zelfstandiger op te treden in hun eigen gebieden. Het rijksgezag werd er uiteindelijk fors door uitgehold. Er is voor Zutphen nog een mogelijk betrokken partij bij de burgenbouw.29 Al in de late 9e eeuw kreeg het Duitse klooster Corvey bezittingen in Zutphen blijkens de, overigens betwiste, goederenlijst van de 11e-eeuwse abt Saracho. De 11e-eeuwse goederenlijst is een in opdracht van de abt opgestelde lijst op grond van een oudere lijst die terug zou gaan op 887-899.30 Er worden te Sutfeno in pago Hamelant vier namen genoemd: Hemigo, Maggo, UUibald et Redbold, waarmee we mogelijk kennismaken met vier Karolingische inwoners van Zutphen. Misschien waren dit koningsvrijen die aan het klooster Corvey jaarlijks een vaste afdracht van de in de passage genoemde goederen (graan, laken, schapen en een lam) deden.31 De Zutphense graaf Otto II (1063-1113) was voogd van de in het westen gelegen goederen van Corvey. Dit is weliswaar later, maar het geeft een mogelijk oude band weer tussen de grafelijk-
heid in dit gebied en de kloosterbezittingen van Corvey. Waarschijnlijk kreeg Corvey gedeeltelijke bezitsrechten van landgoederen binnen het koninklijk domein in Zutphen. De schenking kan zijn gedaan door de Hamalandse graaf, aangezien juist in de jaren 80 van de 9e eeuw het koninklijk monopolie op de controle over kloosters ondermijnd werd door de adel.32 Voorbeelden van een dergelijk samenwerkingsverband zien we ook tussen de lokale graaf en de Sint Pietersabdij in Gent bij de bouw van de burg van Oostburg33, en de graaf van Walcheren met het klooster te Echternach bij de bouw van de burg van Middelburg.34 Ook van het Sint Baafsklooster in Gent is historisch bekend dat het al vanaf de vroege 9e eeuw betrokken was bij de verdediging van de kust en later bij de bouw van de burgen, wellicht in samenwerking met de graaf van Laon.35 Dat bij de verdediging tegen de Vikingen de handen ineengeslagen werden, blijkt tevens voor Oost-Francia, waar keizer Karel III in 884 in Kolmar en Worms een overleg organiseerde met bisschoppen, abten en graven en hen opdroeg de verdediging op zich te nemen.36 Aangezien vanaf 880 het deel van Lotharingen waar Zutphen zich in bevond onder het Oost-Frankische gezag kwam te staan, is het niet onwaarschijnlijk dat de onderlinge afspraken die in 884 werden gemaakt ook voor Zutphen hebben gegolden.37 De burgenbouw in breder perspectief: de Burgenordnung en Burgal Hidages De wijze waarop de verdediging van de burgen werd georganiseerd, is af te leiden uit de zogenaamde ‘Burgenordnung’ in de ‘Widukindi res gestae Saxonicae I 35’, vermeld in 926 in verband met de oorlogen aan de oostelijke grenzen van het Oost Frankische (Duitse) rijk tegen de Slavische en Hongaarse stammen.38 Van elk aantal van negen boeren-krijgers (“primum … ex agrariis militibus nonum”) werd er één in de burg geplaatst die voor huisvesting moest zorgen voor de overige acht in tijden van nood. Deze burgboer ontving van de andere acht boeDe blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 281
|
281
30-11-2009 09:21:47
Afb. 10 Impressie van de ringwalburg Zutphen omstreeks 900 na Chr., een van de machtscentra van de graven van Hamaland. De burg is gesitueerd op het uiterste puntje van een landtong van rivierduinen aan de IJssel (links van de burg), nabij de mondingen van de Berkel (rechts van de burg). De zandrug wordt geaccentueerd door de ligging van het akkercomplex ‘de Zutphense Engh’. Op de achtergrond zijn in de bossen rookpluimen te zien van de houtkoolproductie (meilers) ten behoeve van de ijzerproductie. De Berkelmonding lag in een drassig gebied met een elzenbroekbos, genaamd ‘Polsbroek’. Aan de lage gronden aan de IJssel, de ‘fennen’ of marslanden, ontleent Zutphen haar naam: zuid-fenne. In het centrum van de burg liggen aan het plein (nu ‘s Gravenhof) een tufstenen kerk (nu de Sint Walburgiskerk) en een grafelijke houten zaal. Op het plein zelf werd de rechtspraak in de open lucht uitgeoefend en de markt gehouden (afb. Ulco Glimmerveen).
282
|
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 282
30-11-2009 09:21:51
ren een derde deel van de oogst om op te slaan in de burg. De koning (Hendrik I, ‘de Vogelaar’) gebood dat alle rechtszittingen, markten en gastmalen in de burg plaats dienden te vinden. Direct buiten de burg werd geen vaste bebouwing toegestaan. Hieruit blijkt dat de boeren op de koningsdomeinen militaire diensten vervulden en dat zij de ruggengraat vormden van de verdediging en de voedselvoorziening van de burg. In vredestijd werd de negende boer belast met de bouw en het onderhoud van de burg en de gebouwen binnen de burg. In tijden van
dreiging trokken de andere boeren met hun families en gevolg zich terug binnen de burg. Er waren voor hen woningen en voedselvoorraden. Deze Burgenordnung ‘werd in vredestijd uitgeoefend zodat men in oorlogstijd paraat was’. Hoewel de geschetste organisatie van toepassing is op de burgen in het oosten van het rijk in 926 is het waarschijnlijk dat deze organisatie niet noemenswaardig afweek van de succesvol gebleken organisatie van de burgenverdediging tegen de Vikingen in Neder-Lotharingen vanaf ca. 890.39 Het systeem van rekrutering ten behoeve De blauwdruk van middeleeuws Zutphen |
06-2009 binnenwerk def.indd 283
283
30-11-2009 09:21:52
Afb. 11 Vereenvoudigde sporenplattegrond van de houten zalen van Zutphen-‘s Gravenhof. In donkergrijs en grijs de sporen van de eenschepige zaal van 24 x 8 m uit de 9e eeuw, in lichtgrijs de tweeschepige zaal van >28 x 10 m uit de 10e eeuw. De noordwand lijkt al eens vervangen/hersteld te zijn. De twee forse palen aan de noordzijde wijzen op een portaal. Een dergelijk uitgebouwd portaal was ook aanwezig bij de tufstenen palts die in de 11e eeuw op de plaats van de houten zaal verrees.
van de landsverdediging was op zich niets nieuws en kwam al vanaf de vroege 9e eeuw voor in verband met de toenemende vikingaanvallen.40 Koning Hendrik was goed vertrouwd met de burgenorganisatie in Neder-Lotharingen. Hij had kort ervoor, in 925, de NederLotharingse graafschappen na diverse veldtochten aan zijn rijk toegevoegd. Zijn zus Oda was getrouwd geweest met de Lotharingse koning Zwentibold onder wiens gezag de burgenbouw werd voltooid. Oda had te Deventer en omgeving bovendien aanzienlijke bezittingen.41 In het licht van de nieuwe militaire organisatie van de rijksverdediging en de bouw van versterkingen moeten we ook de komst van de bisschop van Utrecht naar Deventer zien. De bisschop was al bij eerdere vikingaanvallen in 857 uit Utrecht gevlucht en op uitnodiging van
284
|
de koning vond hij domicilie in het klooster St. Odiliënberg aan de Roer. Toen in 881 de Vikingen ook daar opdoken en zelfs op korte afstand te Asselt42 een winterkamp opsloegen, vluchtte de bisschop wederom en vestigde zich uiteindelijk in Deventer, waar hij zeker sedert 895 zetelde. De bisschop koos Deventer als woon plaats en zetel omdat zijn zetel in Utrecht door de Vikingen verwoest was en nog altijd in onveilig gebied lag. Hij had in Deventer belangrijke bezittingen en ook een groot deel van zijn kooplieden uit het door de Vikingen bezette Dorestad waren naar Deventer uitgeweken. De koning zal echter een bepalende rol gespeeld hebben in de vestigingskeuze. De koopliedenkolo nie te Deventer viel voor het grootste deel direct onder koninklijk gezag. De relatie tussen de koning en de bisschop in Deventer komt duidelijk tot uitdrukking in een oorkonde uit 896.43 Hierin beves-
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 284
30-11-2009 09:21:52
tigde koning Zwentibold aan de bisschop het bezit van een tiende deel van de handelsnederzetting Deventer, waarbij de bisschop apart liet vermelden dat de rechten van de koopmannen (van St. Maarten) dezelfde zouden zijn als de rechten die zij eertijds in Dorestad genoten. De aanleg van de omwalling van Deventer en de nabijheid van een sterke wereld lijk gezagsdrager te Zutphen (hertog Everhard en later Meginhard) die namens de koning dit rijksdeel effectief verdedigde, waren de gunstige voorwaarden die een verhuizing van de bisschop naar Deventer op initiatief van de koning mogelijk maakten. De bisschopszetel Deventer kon bij naderend gevaar militaire steun verwachten vanuit de burg Zutphen. Bij opgravingen binnen de Marktenring, dus binnen de burg, worden vrijwel altijd sporen gevonden van 10e-eeuwse bewoning, al zijn de archeologische waarnemingen en opgravingen vaak beperkt van omvang en is het lastig een scherp nederzettingsbeeld te krijgen. De dichtheid aan sporen en vondsten is echter beduidend geringer dan in de dichtbewoonde handelsplaats Deventer. Tussen de verspreid liggende boerderijen, woningen en schuren lagen veel tuinen en akkers.44 Uit de Burgenordnung valt af te leiden dat er in vredestijd minder mensen in de burg woonden dan in oorlogstijd, namelijk een negende deel van de bevolking van de aan de koningsdomeinen verbonden boeren binnen het graafschap. Bij de dreiging van een vikingaanval moest de burg echter alle koningsvrije boeren-krijgers kunnen huisvesten. Daarvoor was er op de zeven hectare binnen de omwalling voldoende ruimte. Er is zeker vanaf de 9e eeuw sprake van de verwerking van lokaal gewonnen ijzer (limoniet, moerasijzererts) en de grootschalige productie van het daarvoor benodigde houtskool.45 De winning van ijzer vond vooral plaats buiten de burg op het platteland, vaak dicht bij de winplaats. De verwerking door smeden is zowel in de Zutphense burg aangetoond als in enke-
le nederzettingen er omheen. 46 Op de Looërenk bij Zutphen werd in de 9e en/ of 10e eeuw in relatief korte tijd een eikenbos verwerkt tot 245.000 kg hoogwaardig houtskool in circa 350 meilerkuilen. De ijzerproductie zou kunnen samenhangen met de sterke behoefte aan wapens voor de boeren-krijgers, die zelf ongetwijfeld een grote rol hebben gespeeld in de exploitatie van de grondstoffen in de directe omgeving. De rol van weerbare milites agrarii in de verdediging is goed af te leiden uit de Zuid-Engelse bron de ‘Burghal Hidages’47 ten tijde van Alfred de Grote, koning van Wessex, en zijn opvolgers. De totstandkoming van het Engelse defensiesysteem wordt gedateerd op 878-892, gelijktijdig dus met de burgenbouw in Neder-Lotharingen. 48 In de Burghal Hidages wordt gemeld dat er één onderhouder cq. weerbare man (geleverd per hide in de betreffende shire) op 1,25 meter wal beschikbaar moet zijn. Interessant is dat de rekrutering van de weerbare mannen per shire is geregeld, net als in het Frankische gebied de rekrutering in de domeinen van het graafschap zal zijn geschied. De bron spreekt van vier weerbare mannen per pole. Een pole is een eenheidsmaat van een strekkende lengte verdedigingswal, dat neerkomt op 16,5 feet. Voor een wal met een lengte van 4950 feet (1500 meter) zouden 1200 mannen moeten beschikbaar zijn. Een verband tussen het Engelse verdedigingssysteem en het Frankische systeem mag zeker worden verwacht, aangezien Alfred nauwe familiaire en politieke relaties had met de Karolingers en zijn opvolgers met de Ottonen.49 Beide rijken hadden het met dezelfde tegenstanders te stellen en succesvolle defensieve maatregelen zullen zeker van elkaar zijn overgenomen. Bovendien is het aanleggen van te grote verdedigingswerken, zonder de beschikbare mannen om ze te verdedigen, zinloos en ondenkbaar. Uit de Burghal Hidages is gebleken dat de opgegeven ‘hides’ exact bleken te kloppen met de archeologisch aantoonbare lengtes van de betreffende burgwallen.50 In sommige gevallen De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 285
|
285
30-11-2009 09:21:53
werden veel te omvangrijke Romeinse stadsommuringen aangepast aan het aantal beschikbare mannen in de shire door een kleinere burg in de stad te maken. De Burghal Hidages is dus een unieke bron om in combinatie met de Burgenordnung uitspraken te doen over de demografische omvang van de burgen en de omwonende bevolking. De te verdedigen lengte van de Zutphense wal moet zo’n 950 meter zijn geweest. Gedeeld door 1,25 (een verdediger op circa 1,25 meter) komt dat neer op een bezetting van 760 verdedigers. Dit waren de weerbare mannen tussen circa 18 en 40 jaar. Er van uitgaande dat de weerbare mannen één op de vier-en-halve inwoner representeerden, zouden er dus ongeveer 3420 inwoners in de burg geweest kunnen zijn ten tijde van een aanval. Daar komt nog een handvol geestelijken bij die aan de kerken binnen het graafschap verbonden waren en een onbekend aantal lijfeigenen (werden deze ook ingezet bij de verdediging?). Dit is een voorzichtige benadering van het aantal inwoners op de domeinen van de koning, de graaf en de kloosters, voor zover die domeinen binnen het graafschap aan de IJssel gelegen waren. We gaan er dan51 van uit dat de omvang van de burg min of meer een afspiegeling is van het aantal te beschermen inwoners binnen het graafschap. Veel minder zullen het er niet geweest zijn omdat de burg dan niet goed te verdedigen zou zijn geweest. Als we dit aantal van 3450 inwoners delen door negen, namelijk een op de negen boeren die de ringwalburg in vredestijd bevolkten, dan woonden er ongeveer 380 mensen in de ringwalburg van Zutphen. Mogelijk is dit aantal wat hoger omdat de rekruteringsfactor 1:9 wellicht wat lager lag in de late 9e eeuw. Het blijft een voorzichtige benadering die ons in elk geval een idee geeft van wat we ons bij de omvang van de bevolking in het graafschap en de burg moeten voorstellen. Dezelfde calculaties kunnen we loslaten op de omwalling van Deventer. Bartels berekende dat de aarden omwalling van Deventer 1160 meter in lengte moet hebben bedragen.52 Voor de berekening van
286
|
het aantal benodigde weerbare mannen volgens de gegevens van de Burghal Hidages moeten we daarbij nog ongeveer 550 meter optellen: de IJsseloever. De oeverzone is namelijk niet opgenomen in de wallengte en juist de rivierzijde, het havenfront, zal toch op welke wijze dan ook een verdediging hebben gekend.53 Vooral het vikinggevaar is vanaf het water te verwachten. De totale omwalling bedroeg dus ongeveer 1700 meter. Met een weerbare man per 1,25 stekkende meter komt dit op 1360 benodigde weerbare mannen. Dit representeert een bevolking van 6120 zielen die zich binnen de omwalling van Deventer kon terugtrekken. Het grootste deel van deze mensen zal al binnen de omwalling gewoond hebben. Anders dan Zutphen, dat het centrum was van een groot graafschappelijk territorium, was de omwalling van Deventer vooral bedoeld ter bescherming van de handelsplaats zelf en misschien ook van een klein rechtsgebied er omheen (het latere schoutenambt Colmschate?). Deventer was ook, anders dan de Zutphense ringwalburg, zeer dicht bebouwd in de late 9e en 10e eeuw. In de handelskwartieren aan de IJssel is zelfs sprake van een dichte stedelijke percelering die min of meer gehandhaafd bleef tot in de Late Middeleeuwen en heden.54 Het inwonertal van Deventer in zijn 10e-eeuwse bloeitijd zal niet veel minder zijn geweest dan in de Late Middeleeuwen. De in de Burgenordnung vermelde concentratie van rechtspraak, markt en ceremoniële feesten in de burg is in de Zutphense burg ruimtelijk terug te vinden. Na de verwoesting van de hof en de nederzetting in 882 werd de nederzetting niet meer op en rond het huidige plein ’s-Gravenhof herbouwd, maar ruim eromheen in de nieuwe burgtopografie, zodat een groot open gebied ten noorden van de houten zaal en de latere palts ontstond. De landsheerlijke rechtspraak, het jaarlijkse leengericht, vond tot 1764 plaats op dit plein ten noorden van de palts. De oudste markt van Zutphen was de Vismarkt die aan de noordzijde van het plein
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 286
30-11-2009 09:21:53
Afb. 12 De ‘binnenburg’ uit de 12e eeuw rond de palts en immuniteit van de Sint Walburgiskerk. De kleinere versterking met tufstenen poort in de Lange Hofstraat lag binnen de omwalling van de ringwalburg en was het machtcentrum van de graven van Zutphen (maquette van Constant Willems, collectie Stedelijk Museum Zutphen).
was gesitueerd. De ceremoniële feesten vonden plaats in de grote houten zaal en vanaf de 11e eeuw in de palts. Het bewust onbebouwd laten van het oorspronkelijk bebouwde gebied ten noorden van de grote houten zaal lijkt samen te hangen met de concentratie van de rechtspraak, markt en feestzaal op deze locatie en is daarmee geheel in overeenstemming met de bepalingen van de Burgenordnung. Een opvallend fenomeen is dat beide centra, Zutphen en Deventer, binnen hetzelfde graafschap complementaire functies vervulden. Deventer was het kerkelijke centrum, in de 8e eeuw missiecentrum voor het Saksenland, nadien een kapittelklooster en rond 900 bisschopszetel. Bovendien werd de rol van handelsportus in de loop van de 9e eeuw belangrijker en werd de plaats rond 900 het belangrijkste handelscentrum van het ‘Friese’ Lotharingse gebied. Zutphen was het bestuurlijke centrum van het graafschap met de graaf als koninklijk gezagsdrager, van waaruit de uitgestrekte fiscale domeinen werden beheerd. De ringwalburg was het militaire steunpunt van het graafschap. Dergelijke complementaire functies van
dicht bij elkaar gelegen centra komen in de Karolingische tijd vaker voor, zowel binnen het Karolingische rijk als daarbuiten. Tot ver in de 9e eeuw vervulde Utrecht de rol van kerkelijk centrum en was het nabijgelegen Dorestad het handelsemporium van het Friese deel van het Karolingische rijk. Na het verdwijnen van Dorestad als belangrijk handelscentrum werd de rol overgenomen door centra als Tiel en Deventer. Een ander bekend voorbeeld vinden we in Wessex in Engeland met het handelscentrum Hamwic (Southampton) en het koningscentrum Winchester. De burg Zutphen in de 10e en 11e eeuw Na de terugkeer van grote groepen Vikingen naar de Engelse oostkust in 892 namen de vikinginvallen af. In 917 keerde Balderik, de laatste bisschop van Deventer, terug naar Utrecht. Terwijl de handelsplaats Deventer tot grote bloei kwam, bleef de burg Zutphen alle kenmerken vertonen van een uitgestrekt domeincentrum. De tweeschepige houten hal van meer dan 28 meter lengte op het ‘s-Gravenhof De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 287
|
287
30-11-2009 09:22:00
Afb. 13 De versterkingen van Zutphen ten tijde van de stadsrechtverlening, geprojecteerd op de paleoreliëfkaart en Grootschalige Basiskaart. Van onder naar boven zijn de binnenburg, de oude ringwalburg (met hypothetische motteversterking) en de eerste stadsomwalling met tufstenen torens en poorten weergegeven. In zwart zijn de aangetoonde tufstenen gebouwen aangeduid, in grijs de veronderstelde torens en poorten. Nabij de noordelijke poort is omstreeks 1175 een ‘Gelders’ hof gesticht dat in 1293 werd geschonken aan de Dominicaner broeders die er een klooster bouwden.
288
|
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 288
30-11-2009 09:22:09
moet een representatieve zaal geweest zijn. Opvallend is dat aan de noordzijde van de hal een uitbouw van twee forse paalkuilen aanwezig is. Deze uitbouw, die we als portaal kunnen interpreteren, lijkt te anticiperen op de entreepartij met bordes van de tufstenen palts uit de 11e eeuw. Dergelijke uitbouwen worden beschouwd als een verwijzing naar koningsgezag en komen voor bij koninklijke paltsen in het Duitse rijk. Het is niet duidelijk of de noordelijke uitbouw van de houten hal bij de eerste opzet behoort of daaraan later, bij een herstel of herbouw, is toegevoegd. De burg Zutphen en het omliggende graafschap werd vanuit deze houten hof namens de koning bestuurd door een machtige dynast uit het Hamalandse huis.55 Hertog Everhard kan als bouwheer van deze vorstelijke houten zaal worden beschouwd. Deze zaal is immers de herbouw van de door de Vikingen verwoeste voorganger. De Hamalandse grafelijke familie heeft tot ver in de 10e eeuw het gezag over Zutphen en het omliggende graafschap uitgeoefend.56 In het midden van die eeuw moet het oorspronkelijke Hamalandse grafelijke territorium, feitelijk een cluster van vele graafschappen in Oost-Nederland, na de dood van Meginhard II in 952 zijn gesplitst in een deel waarover Wichman van Elten heerste en een deel dat graaf Everhard II van Hamaland toekwam.57 Deze laatste zou onder meer het IJsselgraafschap hebben gekregen. Na een machtsconflict tussen graaf Balderik en gravin Adela van Hamaland enerzijds en de bisschop van Utrecht en de RoomsDuitse keizer anderzijds, werden de Hamalandse goederen geconfisceerd en viel de grafelijke macht in deze streek terug aan de keizer. Binnen de Zutphense ringwalburg werd een tufstenen paleis (‘palts’) gebouwd in Romaanse vorstelijke stijl.58 Dit imposante gebouw was 54 meter lang en 12,5 meter breed en had een uitgebouwd portaal. Wie de palts heeft gebouwd is nog altijd onderwerp van hevige discussies.59 Was het de keizer zelf of waren het de aan de Zutphense graven en Ottoonse keizers verwante Ezzonen die troonpretendent waren? Of
misschien de Zutphense graaf Otto I die als Ottoonse nazaat troonpretendent zou zijn geweest, of toch een van de trouwe rijksbisschoppen van Utrecht? Het valt buiten de kaders (en kopijruimte) van dit artikel om meer over deze boeiende kwestie te zeggen. Keizer Hendrik III (1039-1056) schonk in 1046 het Zutphense graafschap aan bisschop Bernold van Utrecht, een trouwe handlanger van de keizer.60 Bisschop Bernold stichtte naast de palts een grote Romaanse kapittelkerk, gewijd aan Sint Pieter (en sedert 1105 aan St. Walburga). De imposante vorstelijke architectuur, een rivierfront van 120 meter natuurstenen gebouwen, drukte de onbetwiste macht uit van de vorst en de Utrechtse rijksbisschop. De grote bouwcampagne werd besloten met de verbetering van de omwalling en de gracht van de ringwalburg. De gracht uit de 9e eeuw werd verder uitgediept en verbreed tot een meer dan 20 meter brede en 5 meter diepe gracht. Ongetwijfeld is met het vele vrijkomende zand de hoofdwal fors verhoogd. Bij de noordelijke hoofdingang van de burg in de Lange Hofstraat werd bij deze renovatie vermoedelijk een motte-achtige versterking toegevoegd.61 Omstreeks 1300 werd op de geslechte motteheuvel een stadsherberg gebouwd, genaamd ‘Vreden’. De naam verwees waarschijnlijk naar de oude functie: een bergvrede (motteversterking). Tot slot Leden van een aristocratisch geslacht die zich vanaf het eind van de 11e eeuw ‘graven van Zutphen’ noemden, bestuurden de burg namens de bisschop tussen ca. 1050 en 1120. Hun hoogadellijke afkomst, macht en rijkdom bracht hen al snel in conflict met hun heer de bisschop. Ze gedroegen zich namelijk als zelfstandige vorsten. De Zutphense burg en het graafschap gingen via huwelijk in 1138 over op de graven uit het huis van Gelre-Wassenberg. Onder Gelders gezag werd Zutphen een bloeiende handelsplaats die aan het einde van de 12e eeuw stadsrechten zou krijgen. De stad was op dat moment al ruim buiten de grenzen van de ringwalDe blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 289
|
289
30-11-2009 09:22:09
burg gegroeid en was voorzien van een nieuwe verdedigingswal met tufstenen poorten en torens.62 Hoewel de stad in de 13e eeuw ruimtelijk en demografisch explosief groeide en bouwde aan een bakstenen stadsmuur, bleven de gracht en de wal van de oude ringwalburg nog lang gehandhaafd binnen de laatmiddeleeuwse stad. Aan een met stadsvuil gevulde gracht verrees al vanaf het begin van de 13e eeuw in de buitenbocht van de gracht aanzienlijke stedelijke bebouwing. De binnenbocht, in het waltracé, werd pas na ca. 1325 bebouwd nadat de gracht definitief was gedempt met het walzand. De late slechting van de ringwalburg hield vermoedelijk verband met de tot in het begin van de 14e eeuw omstreden positie van de Gelderse graven in Zutphen en hun oorspronkelijke rechten op de burg. Pas nadat de bisschop van Utrecht middels een vidimus een reeks in de 12e eeuw vervalste oorkonden bekrachtigde en daarmee de Utrechtse aanspraken definitief losliet, was voor graaf Reinald I de weg vrij om de laatste resten van de voorvaderlijke grafelijke burg te slechten. De brede straat die op de gedempte gracht was ontstaan, werd de economische slagader van de middeleeuwse stad: de Groenmarkt, Houtmarkt en Zaadmarkt. Conclusies De ringwalburg is tot de dag van vandaag in de topografie van de stad herkenbaar. Ook de hoofdstructuur in het voormalige burgareaal is nog deels behouden. De aanleg van de ringwalburg vormde voor Zutphen het startschot voor de stedelijke ontwikkeling waarbij de hoofdstructuur van de burg de groei van de stad heeft bepaald. De stadskern van Zutphen behoort hiermee tot de oudste stedelijke structuren van Nederland die tot op de huidige dag bewaard gebleven zijn. Zutphen is een vroege representant van een van de ontstaanswortels van middeleeuwse steden: de strategisch gelegen (hoog)adellijke burg (naast ontstaanswortels als bestuurscentra, handelscentra en religieuze centra, vaak in wisselende combinaties). Ook is duidelijk dat de burg niet slechts een defensief element is. De
290
|
burg was het sociale en economische middelpunt van een specifieke regio, in dit geval van een graafschappelijk territorium. De omstandigheden waarin dergelijke burgen tot stand kwamen, zijn echter niet alleen lokaal bepaald. De burg maakte deel uit van een netwerk van burgen waarvan de bouw, het beheer en functioneren door het hoogste gezag werd opgedragen teneinde externe en interne bedreigingen van het rijk het hoofd te bieden. De functie van de Zutphense burg als hoogadellijke residentie, en in de 11e eeuw zelfs als palts, maakt duidelijk dat de burg ook functioneerde in een netwerk van residenties binnen het rijk waarin de rijkselite elkaar ontmoette en sociale, religieuze en politieke relaties aangingen. Anderzijds was de burg voor de lokale elite en de grootgrondbezitters zoals kloosters het bindmiddel voor sociale en economische relaties met de aldaar wonende bevolking. De burg werd al vanaf de Karolingische tijd het centrum van waaruit de adel zich steeds onafhankelijker ging manifesteren en van waaruit uiteindelijk zelfstandige vorstendommen ontstonden. Binnen die nieuwe vorstendommen werd de stad een belangrijke machtsfactor en vormde het bevorderen van stadsvorming rond de burg een politiek middel om de lokale macht te versterken. De hoogadellijke status van de Zutphense burg binnen het toenmalige Frankische en Duitse Rijk maakt dat het archeologische belang van de ‘site’ Zutphen tot ver buiten onze landsgrenzen reikt. Om die reden, en om verdere aantasting van het bodemarchief tegen te gaan, hebben de rijksdienst en de gemeente Zutphen in 2002 besloten het belangwekkendste deel ervan, het plein ’s-Gravenhof met aangrenzende percelen en het immuniteitsgebied van de Sint Walburgiskerk, tot archeologisch rijksmonument te verheffen. Archeologie gemeente Zutphen Harenbergweg 1 7204 KZ Zutphen archeologie@zutphen.nl
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 290
30-11-2009 09:22:09
Noten 1 Dat waren drs. M. Groothedde en drs. T.A. Spitzers. 2 O.a. de expositie Blodspor in het Vikingschipmuseum Roskilde in 2005. 3 0.a. Groothedde 1999; Groothedde 2004; Den Braven 2005; Fermin en Groothedde 2006; Rompelman 2007. 4 Renaud 1950; Groothedde 1999. 5 ‘Nordmanni portum, qui Frisiaca lingua Taventri nominatur, ubi Sanctus Lioboinus requescit, plurimis interfectis succenderunt’. Annales Fuldensis, 118; Bartels 2006. 6 Bitter 1985, 75-77; Bitter 1984, 20-23 fig. 15 en 16 en bijlage 3. 7 Fermin & Groothedde 2006. 8 Fermin & Groothedde 2008. 9 Fermin & Groothedde 2006, 82-86. 10 Fermin & Groothedde 2006, 87-90. 11 Groothedde 1999b, 191-197; Groothedde & Hermans 1999, 133-135. 12 Groothedde 1999b, 191-197. 13 Zie voor een goed overzicht: Van Heeringen e.a. 1995 (ed.). Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, Goes/Amersfoort; Henderikx 2002. 14 Dijkstra 2002, 17-19. 15 Al zijn er aanwijzingen dat de ronde burg van Den Burg ouder is en teruggaat op een vroeg-middeleeuwse Friese versterkte plaats. Zie: Woltering 2002, 25-63. 16 Van Heeringen 1995, 37-39; Henderiks 1995, 101. 17 Miracula Sancta Bertini, caput 6. 18 Henderikx 1995, 101. 19 Groothedde 1998; Bartels 2006. 20 Streich 1984, 153-156 en 159-162. 21 Binding 1986, 3-9. 22 Eberhard & Grimm 2001. 23 Heidinga 1986; Wirtz 1971, 173, 16-31. 24 Wirtz 1971; Groothedde 1999; Van Winter 2002. 25 Wirtz 1971, 7-84; Van Winter 2002, 57-79; Verdonk 1990, met genealogisch overzicht op pag. 27; Jongbloed 2006. 26 Regino van Prüm, Chronicon 84. 27 idem. 28 Binding 1986, 8. 29 Den Braven 2004, 15-16. 30 Bestreden door Wirtz 1971, pag. 36-37 die de Karolingische oorsprong van de lijst niet vertrouwt. Er staat: ‘In Sutfeno [in pago Hameland] Hemigo, Maggo, UUibald et Redbold habent XXXX iugera, et quilibet quotannis persoluit VIII modios siliginis, III pannos lineos et I ouem cum agno. 31 De schenking aan Corvey betrof dan ook waarschijnlijk geen volledig bezitsrecht van landgoederen toebehorend aan het koninklijk domein in Zutphen. Volledige bezitsrechten horen namelijk meer thuis in een stelsel van Romeins eigendomsrecht welk niet goed van toepassing is op de 9e eeuw: Innes 2000, 74. 32 De Jong 1995. 33 Hendrikx 1995. 34 Hendrikx 2002. 35 Hendrikx 1995 en 2002. 36 Hendrikx 1995, 101. 37 Den Braven 2004. 38 Bauer en Rau 1977, 68-69; zie ook Jäschke 1975. 39 Jäschke 1975. 40 Jäschke 1975, 31-33. 41 In de periode 956-962 uit haar boedel geschonken aan het Mauritiusklooster te Maagdenburg. 42 Of te Elsloo, daarover is nog discussie, maar in elk geval in de Maasvallei tussen Maastricht en Venlo. 43 Gysseling en Koch 1950. nr. 187. 44 Bitter, P. 1985-2, 45 en 1985-4, 112-114. 45 In de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen zijn er sporen van bronsbewerking en ijzerbewerking op kleine schaal. Vanaf de 9e t/m 12e eeuw nam de winning van ijzer uit moerasijzererts en de bewerking (smeden) van ijzer toe. Van Nie 1996, 124-127; Groenewoudt & Groothedde 2008, 276-288. 46 O.a. in Warnsveld, Eme (Ooyerhoek) en Leesten. 47 Hill 1971, 84-92, de gegevens voor de rekensom zijn vooral op pagina 92 beschreven. Deze gegevens komen uit één van de zes bewaard gebleven teksten over de Burghal Hidages. Hill analyseerde de betrouwbaarheid en compleetheid van deze bron. Zie ook Jäschke 1975, 92-101. 48 Jäschke 1975, 94-100. De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 291
|
291
30-11-2009 09:22:09
49 Jäschke 1975, 91 ev. 50 Hill 1971, 91; Jäschke 1975, 100-101. 51 Jäschke 1975, 31-33. 1: 4 en 1:6 in een verordening van Karel de Grote in 807-808, 1:5 in 864, 1:10 in 1124. Jäschke bespeurt een verlichting in de troepenrekrutering in de door hem aangehaalde bronnen. 52 Bartels 2006, 208. 53 Het is opvallend dat ook de Burghal Hidages uitgaat van de wallengte aan de landzijde van de burg. Het rivierfront of natte laagten worden niet tot de te bemensen verdedigingslinie gerekend. Mogelijk verwachtte men in Wessex de vijand niet via de rivieren maar vooral over land. 54 Mittendorff 2007. 55 Wirtz 1971, 54-56, 71-76; Van Winter 2002, 57-79. 56 Van Winter 2002. 57 Van Winter 2002, 60-61. 58 Groothedde 2004b. 59 O.a. Groothedde & Bastemeijer 1999; Van Winter 2002; Jongbloed 2006; Groothedde 2006a. 60 Oorkondeboek Utrecht I nr. 202. 61 Fermin & Groothedde 2006, 29-31; Groothedde 2006b. 62 Fermin & Groothedde 2007. Literatuur Annales Fuldenses. R. Rau (Hrsg.), 1960: Quellen zur Karolingische Reichsgeschichte, 3, Darmstadt, 19-177.Annales Vedastini. Rau, R. (Hrsg.), 1956: Quellen zur Karolingischen Reichsgeschichte II, Darmstadt, 290-337. Bartels, M.H., 2006: De Deventer wal tegen de Vikingen, archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse wal en stadsmuren (850-1900) en een vergelijking met andere vroegmiddeleeuwse omwalde nederzettingen (Rapportages Archeologie Deventer 18), Deventer. Bauer, A. & R. Rau, 1977 : ‘Widukindi res gestae Saxonicae I 35’. Bauer, A & R. Rau, 1977: Widukinds Sacksengeschichte, Adalberts Fortsetzung der Chronik Reginos, Liudprands Werke, in: Quellen zur Geschichte der Sächsischen Kaiserzeit, Darmstadt, 68-69. Binding, G., 1986: Elten am Niederrhein, Neuss ( Rheinische Kunststatten 197), 3-9. Bitter, P., 1984: Stadskernonderzoek in Zutphen, archeologisch onderzoek naar de ontwikkeling van een stad aan de IJssel. Kleine scriptie. IPP-Universiteit van Amsterdam. Bitter, P., 1985a: Uit het bodemarchief van Zutphen-2, Tijdschrift Oud Zutphen 1985-2. Bitter, P., 1985b: Uit het bodemarchief van Zutphen-3, Tijdschrift Oud Zutphen 1985-3. Bitter, P., 1985c: Uit het bodemarchief van Zutphen-4, Tijdschrift Oud Zutphen 1985-4. Braven, A.J. den, 2005: Vikingslachtoffer of rituele begraving? De interpretatie van skeletresten uit een laat 9eeeuwse verdedigingsgracht in Zutphen, in: MoNUmentaal nr. 11 gemeente Zutphen. Dijkstra, M., 2002: Terug naar Rijnsburg. De vroeg-middeleeuwse bewoning op het voormalige abdijterrein opnieuw bekeken, in: Archeologie. NJBG-congres 2002. Een archeologische rondreis door de geschiedenis van de Oude Steentijd tot de Nieuwe Tijd. 17-19. Eberhard, H. & P. Grimm, 2001: Die Pfalz Tilleda am Kyffhäuser. Ein Führer durch Geschichte und Ausgrabung. Landesamt f. Denkmalpflege u. Archäologie Sachsen-Anhalt. Fermin, H.A.C. & M. Groothedde, 2006: De Zutphense ringwalburg van de 9de tot de14de eeuw. Nieuwe gegevens en inzichten uit archeologisch onderzoek en boringen op de Zutphense markten, 2 Teilen. (Zutphense Archeologische Publicaties 22) Zutphen. Fermin, H.A.C. & M. Groothedde, 2007: Verdwenen huizen, tufstenen torens en houten straten rond de Apenstert. Riooltracébegeleiding Rozengracht - Broederenkerkhof - Kreynckstraat. (Zutphense Archeologische Publicaties 27) Zutphen. Fermin, H.A.C. & M. Groothedde, 2008: ‘Oppidum Sutphaniensis’ - Archeologisch onderzoek naar de oudste defensieve werken van Zutphen, de 13e-eeuwse bebouwing en een 18e-eeuwse afvalput in de kelders van Houtmarkt 63c te Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 41) Zutphen. Folcardus Sithivensis [1080-1080], Miracula Sancta Bertini, caput 6. Monumenta Germaniae Historica. Groenewoudt, B.J. & M. Groothedde, 2008: Houtskoolproductie op de Looërenk, in: H.M.P. Bouwmeester, H.A.C. Fermin & M. Groothedde, Geschapen Landschap. Tienduizend jaar bewoning en ontwikkeling van het cultuurlandschap op de Looërenk te Zutphen, Zutphen. Groothedde, M., 1998: Een elfhonderd jaar oude verdedigingswal aan het Noordenbergschild en de Stenen Wal, in: Deventer Jaarboek 1998, 54-67. Groothedde, M., 1999: De nederzettingsontwikkeling van Zutphen voor het jaar 1000, in: M. Groothedde, G.E. Hartman, M.R. Hermans, W.H. De Jonge, C.O.A. Baron Schimmelpenninck Van der Oije & Chr. Te Strake (red.), De Sint Walburgiskerk in Zutphen, Zutphen, 9-30. Groothedde, M. & M.R. Hermans, 1999: De Proosdij en Dekenije en andere geestelijke huizen rond de kerk. De historische bebouwing binnen de voormalige immuniteit, in: M. Groothedde e.a. (ed.), De Sint Walburgiskerk in
292
|
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 292
30-11-2009 09:22:09
Zutphen. Momenten uit de geschiedenis van een middeleeuwse kerk, Zutphen, 133-135. Groothedde, M., 1999b: Van straten, muren en poorten. Archeologische waarnemingen bij rioleringswerkzaamheden en de opgraving aan de Waterstraat in Zutphen anno 1998 en 1999, in: Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre, deel XC. Groothedde, M., 2004a: The Vikings in Zutphen (Netherlands). Military organisation and early town development after the Viking raid in 882, in: R. Simek & U. Engel (red.), Vikings on the Rhine. Recent Research on Early Medieval relations between the Rhinelands and Scandinavia, Wien, 111-132. Groothedde, M., 2004b: Zutphen, Köningshof und kaiserliche Pfalz, in: Burgen und Schlössern in den Niederlanden und in Nordwestdeutschland (Forschungen zur Burgen und Schlössern 8), 49-58. Groothedde, M., 2006a: Van koningspalts tot tegenkoningspalts, in: Bijdragen en Mededelingen Gelre 97, 131-139. Groothedde, M., 2006b: De Zutphense ringwalburg, in: B. Aarts, red., Symposiumbundel De Vroege Burchten, Boxmeer 26-3-2006. Vereniging Vrienden van Brabantse Kastelen. Gysseling, M. & A. C. Koch, 1950: Diplomata Belgica, 1950. Heeringen, R.M. van e.a. (ed.),1995: Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, Goes/Amersfoort. Heidinga, H.A., 1986: Midden-Nederland tussen Friezen, Franken en Saksen, in: Westerheem, 35. Henderikx, P.A., 1995: De ringwalburgen in het mondingsgebied van de Schelde in historisch perspectief, in: Van Heeringen et al. (ed.), Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, Goes/Amersfoort, 81-94. Henderikx, P.A., 2002: Middelburg, in: P.J. Woltering e.a. (ed.), Middeleeuwse Toestanden. Archeologie, geschiedenis en monumentenzorg. Aangeboden aan Herbert Sarfatij bij zijn 65e verjaardag, Amersfoort. Hill, D.,1971: The Burghal Hidages: The establishment of a text, in: Medieval Archaeology 13, 84-92. Jäschke, K-U., 1975: Burgenbau und Landesverteidigung um 900. Überlegungen zu Beispielen aus Deutschland, Frankreich und England, in: Vorträge und Forschungen, Sonderband 16 Konstanzer Arbeitskreis für mittelalterliche Geschichte, Sigmaringen-D. Jong, M. de, 1995: ‘Carolingian monasticism: the power of prayer’, in: R. McKitterick, red., The New Cambridge Medieval History. Volume II c.700-900, Cambridge, 622-653. Jongbloed, H.H., 2006: Tussen ‘paltsgraafschap’ en ‘IJssellinie’, Averarda ‘van Zutphen’ (+ 11 augustus 961 en de geboorte van de graafschappen Zutphen en Gelre (1026-1046), in: Bijdragen en Mededelingen Gelre 97. Mittendorff, E. S., 2007: Huizen van Heren, archeologisch onderzoek naar het proces van verstedelijking en de vorming van een stedelijke elite in het Polstraatkwartier van Deventer, ca. 800-1250. (Rapportages Archeologie Deventer 20) Deventer. Nie, M. van, 1996: IJzerproductie en –verwerking in de Ooyerhoek en bij Huize Vierakker, in: Groothedde, M., Leesten en Eme. Archeologisch en historisch onderzoek naar verdwenen buurschappen bij Zutphen, Kampen, 124-127. Regino van Prüm, Chronica. R. Rau (Hrsg.), 1960: Quellen zur Karolingische Reichsgeschichte, 3, Darmstadt, 179-319. Renaud, J. G. N. 1950. De onderzoekingen op het Gravenhof te Zutphen. In: Bulletin van de Koninklijke Oudheidkundige Bond 6, 1950, 14-33. Rompelman, E., 2007: Dierlijk en menselijk botmateriaal uit de opgravingen ’s-Gravenhof 1999 en Zutphen Stadhuis. Vondsten uit het roerige laatste kwart van de 9e eeuw: Stadsafval of vikingaanval? (Zutphense Archeologische Publicaties 36) Zutphen. Streich, G., 1984: Burg und Kirche während des deutschen Mittelalters. Untersuchungen zur Sakraltopographie von Pfalzen, Burgen und Herrensitzen. Teil I und II. Verdonk, H., 1990: De familie-inschrijving van Wichman van Elten in het gedenkboek van Reichenau, (z.p. 1990). Winter, J.M. van, 2002: Het (palts)graafschap Zutphen en het Hamalandse gravenhuis, in: Bijdragen en mededelingen vereniging Gelre 2001, 57-79. Wirtz-Henningen, A., 1971: Die Geschichte des Hamalandes, in: Annalen des historischen Verein für den Niederrhein 173, 7-84. Woltering, P.J., 2002: Vroeg-middeleeuws Den Burg op Texel. Een versterkte nederzetting uit de 7e-8e eeuw, in: P.J. Woltering e.a. (ed.), Middeleeuwse Toestanden. Archeologie, geschiedenis en monumentenzorg. Aangeboden aan Herbert Sarfatij bij zijn 65e verjaardag, Amersfoort, 25-63.
De blauwdruk van middeleeuws Zutphen
06-2009 binnenwerk def.indd 293
|
293
30-11-2009 09:22:09
Samenwerkende historische verenigingen in Apeldoorn Chris Nieuwenhuize
Midden jaren negentig nam het team cultuurhistorie van de gemeente Apeldoorn het initiatief voor de oprichting van het Erfgoedplatform. Doel was de bevordering van samenwerking tussen verenigingen met verschillende achtergronden, maar met als gemeenschappelijke noemer de cultuurhistorie. Deelnemers zijn een scala aan cultuurhistorische verenigingen met elk hun eigen kleur en doelgroep. Van aandacht voor monumenten, geschreven historie tot archeologie en van Joodse, Indische tot Koninklijke historie. Ook de Archeologische Werkgroep Apeldoorn (AWA) van de AWN18 heeft vanaf het begin zitting in het platform. In de jaren dat het platform bestaat, is gebleken dat deze samenwerking mogelijkheden biedt die elk van de individuele organisaties veel moeilijker kan realiseren en dat geldt zeker voor een kleine nichespeler als de archeologie. Erfgoedweek Jaarlijks hoogtepunt voor het Erfgoedplatform is de monumentenweek. Begonnen als de bekende jaarlijkse Monumentendag zijn de activiteiten in de loop der jaren uitgegroeid tot een één of twee weken durende reeks, met centraal nog steeds het Monumentenweekend. Vrijwel elk jaar trekken locale trekpleisters zoals Radio Kootwijk vele honderden bezoekers. Een uitgelezen kans om ook aandacht te trekken voor de archeologie. Onderdeel van het programma is de monumenten-snuffelmiddag voor basisschoolscholieren uit de groepen 5, 6 en 7 (afb. 1). Vrijwilligers van de deelnemende verenigingen proberen aan de hand van een aansprekend thema de jeugd warm
294
|
te maken voor de historie. De archeologie blijkt daarbij vaak verrassend populair, zeker als de schop zelf ter hand genomen mag worden. Dat de vondsten meestal diezelfde ochtend nog zijn begraven maakt daarbij niet uit en dat ze soms ook voorkomen op de foto’s van het jaar daarvoor evenmin. Het aardigst is dat er vaak meer gevonden wordt dan er ’s ochtends werd begraven. En elke vondst vormt voor de kinderen een verhaal voor thuis. Sparta-terrein Behalve deze publieksactiviteiten biedt het Erfgoedplatform ook een kennisnetwerk waarbij de activiteiten van de verenigingen elkaar prachtig kunnen aanvullen. Een aansprekend voorbeeld daarvan was de herontwikkeling van het terrein van de Sparta-fietsenfabriek in 2004. Ter voorbereiding van de planvorming werd aan het Erfgoedplatform gevraagd inspiratie te bieden aan de plannenmakers. Het onderzoek van de verschillende verenigingen werd uiteindelijk gebundeld en vormde als reader de basis voor een symposium met als thema de nieuwe invulling van het Sparta-terrein. Samen met de gemeentelijke archeologische dienst stond de AWA bij dit project vooraan. In de buurt was in 1850 namelijk een Merovingische urn met een aantal glazen kralen gevonden. De vondst is weergegeven op een prachtige gekleurde litho (afb. 2). De kans op dit soort vondsten was voldoende aanleiding om mee te doen. De Historische Vereniging Apeldoorn
Samenwerkende historische verenigingen in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 294
30-11-2009 09:22:10
had de geschiedenis van het terrein vanaf de 18e eeuw gereconstrueerd. De plek was bekend als het buurtschap Driehuizen. De drie boerderijen waar dit buurtschap zijn naam aan had ontleend, waren daarvan de kern gebleven tot in het midden van de 20e eeuw. De grootste boerderij, Groot Driehuis genaamd, was in de tweede helft van de 19e eeuw omgebouwd tot de villa Driehuis en functioneerde eind 19e eeuw als meisjespensionaat onder de naam Clarenbeek. Oorspronkelijk liep er een spreng door het terrein, maar deze was in de loop van de 20e eeuw opgeschoven naar de rand. Vanaf 1927 is de villa Driehuis de kern van de Sparta-fabriek. In het project gaf de Sparta Motorclub kleur aan dit 20e-eeuwse deel van de historie van het terrein, met veel materiaal over het terrein, de gebouwen en over de producten die door Sparta waren gemaakt. Bijzonder detail was dat de villa, inclusief oude kelders, nog steeds terug te vinden bleek binnen het fabriekscomplex. Bij de ontmanteling van de loodsen kwam de villa tot goothoogte te voorschijn, zij het onherstelbaar beschadigd (afb. 3). Mede met behulp van al dit historische onderzoek werd het archeologisch onderzoek ter hand genomen. Het onderzoek werd uitgevoerd door Thomas Spitzers van BAAC, van jongs af aan AWN-18 lid, met de hulp van een groep leden van de AWN. Helaas leverde het onderzoek niet de gehoopte vroegmiddeleeuwse vondsten op, maar vooral de resten van een van drie boerderijen die pas rond 1960 is afgebroken. De vondsten dateerden vanaf
de 18e eeuw met een enkele 15e-eeuwse scherf. Thomas bood niet alleen de mogelijkheid aan de amateurs om mee te werken, maar was ook bereid om op de vrije dag na Hemelvaartsdag en enkele avonden door te werken zodat de AWN-ers serieus aan bod kwamen. Hoewel de resultaten niet de gehoopte Vroege Middeleeuwen opleverden, leverde de samenwerking aangename en waardevolle contacten op waar in latere jaren voor andere onderzoeken meer dan eens voor advies en hulp is aangeklopt. De inspiratie voor de invulling van het terrein bleek nogal weerbarstig. Pas onlangs, begin 2009, is definitief gestart met de ontwikkeling van het gebied. De plannen moesten meerdere malen om economische redenen worden bijgesteld. Misschien had het gescheeld als we toch nog een urn hadden gevonden‌ Elegastgaarde 3 7329 AH Apeldoorn c.nieuwenhuize@zonnet.nl
Afb. 1 Basisschoolkinderen tijdens de monumentensnuffelmiddag in 2006. Afb. 2 Litho uit 1850 met daarop afgebeeld de Merovingische urn met kralen gevonden bij Driehuis.
Afb. 3 Sparta-complex rond 1955 met midden boven de villa Driehuis en linksboven de opgegraven boerderij.
Samenwerkende historische verenigingen in Apeldoorn
06-2009 binnenwerk def.indd 295
|
295
30-11-2009 09:22:24
Drie opeenvolgende inheems-Romeinse herbergen in Deventer-Colmschate? Ad Verlinde
In het ‘vrije Germanië’ zijn enkele eenbeukige gebouwplattegronden uit de Romeinse tijd bekend die bouwtechnisch aanzienlijk afwijken van de gebruikelijke inheemse huistypen uit die periode ten noorden van de Rijn. Hun functie kan dan ook een andere zijn geweest dan die van boerderij of woonhuis. Een drietal eenbeukige gebouwen van eenzelfde type uit Deventer-Colmschate en één uit Heek, Kreis Borken (nabij Enschede) worden daarom in hun situering en verkeersgeografische context behandeld. Zij worden op grond van ‘circumstantial evidence’ geacht het meest waarschijnlijk herbergen te representeren. Over de opvang van reizigers Het is duidelijk dat de mens vanaf ‘de oudste tijden’ om verschillende redenen heeft gezworven en gereisd. Het kan zowel solitaire reizigers betreffen als kleine groepen, maar ook grote groepen in het kader van bijvoorbeeld agressie. Deze grote groepen laten we verder buiten beschouwing. De verplaatsingen van mens en have kosten uiteraard tijd en inspanning (en geld in een geldeconomie), maar dat (b)lijkt geen wezenlijke belemmering te zijn geweest voor het nagestreefde doel. Dat neemt niet weg dat er ‘maatregelen’ vooraf genomen moesten worden, zeker als men zich ver in den vreemde begaf. In bepaalde gevallen konden individuele of kleine groepjes reizigers er van uitgaan dat mensen van buiten de ‘eigen groep’ hen korte tijd zouden opvangen. Daarbij zijn eten, drinken en een veilig nachtelijk onderdak, met inbegrip van eventueel trek- of rijdier de eerste vereisten.
296
|
In onze streken zowel als elders lijkt het het meest waarschijnlijk dat individuele reizigers of kleine groepjes vóór de Romeinse tijd, maar ook daarna, in een vreemde regio meestal wel werden onthaald op basis van gastvrijheid, nieuwsgierigheid, de als collectieve plicht gevoelde opvang, alsmede de eventuele betekenis van de bezoeker(s) voor de bezochte groep. De verhalen, eventuele hand-en-span-diensten of geschenkjes van de vreemde reizigers zouden voldoende reden vormen voor een tijdelijk onthaal als tegenprestatie. Hierbij diende de ontvangende partij zich er steeds van te vergewissen of de reizigers een vorm van bedreiging of overlast konden gaan vormen. Zolang de bedoelde bezoeken min of meer incidenteel van aard waren en dus geen eenzijdige belasting voor de ontvangende partij vormden, is deze ongedwongen opvang van reizigers ongetwijfeld gebruikelijk geweest. De situatie tussen reizigers en onderdakverleners wordt anders als de bezoeken structureel van aard zijn en een frequent bezochte locatie betreffen, zoals plaatsen langs een belangrijke verkeersroute. Dan kunnen de redenen voor een vanzelfsprekend onthaal niet meer gelden, maar moet een vorm van uitwisseling van diensten plaatsvinden; in andere termen gesteld, dan moest er betaald worden voor onthaal en verzorging. Zodra die situatie wordt geprofessionaliseerd, kan er sprake zijn van een ‘nieuw instituut’ zoals een (gelegenheids)herberg. In het Romeinse Rijk was een dergelijk instituut reeds lang ingeburgerd, maar in de Germaanse
Drie opeenvolgende inheems-Romeinse herbergen in Deventer-Colmschate?
06-2009 binnenwerk def.indd 296
30-11-2009 09:22:24
samenleving ten noorden van de Rijn moet het toen een nieuw, geïmiteerd en psychologisch bepaald verschijnsel zijn geweest. Wat hier is vermeld voor solitaire of kleine groepjes reizigers kan niet opgaan voor grote groepen zich verplaatsende personen, zoals bij militaire campagnes of bij een (andere) ramp. De gevolgen van sommige calamiteiten zijn te allen tijde waarschijnlijk wel (te) voorzien geweest maar waren nauwelijks beheersbaar. Grote groepen mensen, niet zelden in georganiseerd verband, moesten doorgaans voor zichzelf zorgen, al dan niet ten koste van de ‘bezochte’ groep. De eenbeukige gebouwen In 1984-‘86 voerde de R.O.B. een grote noodopgraving uit op de es ‘de Scheg’ te Colmschate, direct westelijk van het nadien gerealiseerde station DeventerColmschate. Behalve een groot aantal prehistorische nederzettingssporen vanaf de Midden Bronstijd werd er aansluitend een omheinde nederzetting uit de Romeinse tijd blootgelegd. In de jaren rond 2004 kon dit beeld door Archeologie Deventer nog aanzienlijk worden uitgebreid. Binnen de omheining zijn naast boerderijen en kleine woonhuizen twee elkaar sterk overlappende eenbeukige gebouwplattegronden aangetroffen in de noordoosthoek van de omheinde ruimte.1 Nadien werd een derde soortgelijke plattegrond naast de westelijke omheining opgegraven (afb. 1a).2 De drie gebouwen hadden afmetingen van ca 15,5 à 21 bij 6 meter. De aan deze plattegronden toe te rekenen grondsporen bestonden uit twee rijen flink gespatieerde tegenover elkaar liggende, nogal forse hoekige paalkuilen. De drie gebouwen moeten daadwerkelijk eenbeukig zijn geweest gezien de beschikbaarheid van goede opgravingsvlakken, de aanwezigheid van talrijke andere grondsporen en niet het minst vanwege de breedte van de beuk. Immers, in onder meer de Romeinse tijd overtreft de middenbeuk van driebeukige huizen maar zelden de breedte van 4 meter. Volledigheidshalve moet worden aangetekend,
Afb. 1a De drie eenbeukige gebouwen uit Colmschate. Schaal 1 : 300. Nr. 1 en 2 lagen over elkaar heen. De zwarte sporen zijn zeker van een gebouwconstructie, de witte mogelijk.
Afb. 1b Het eenbeukige gebouw uit Heek naast een verland vennetje met veel (inheems) Romeinse vondsten. Schaal 1 : 200.
Drie opeenvolgende inheems-Romeinse herbergen in Deventer-Colmschate?
06-2009 binnenwerk def.indd 297
|
297
30-11-2009 09:22:25
Afb. 2 Overzicht van de hoofdnederzetting te Colmschate zonder de aanvullingen van Archeologie Deventer. Schaal 1 : 1000. In de noordoosthoek liggen de gebouwen 1 en 2 iets verplaatst over elkaar heen.
298
|
dat de gebouwen wellicht soms een paar nokdragers hebben gehad. Ingangspartijen zijn niet te onderscheiden. Het bouwschema van de drie gebouwen wijkt in elk geval aanzienlijk af van de bekende inheemse (driebeukige) huistypen uit de Romeinse tijd in Nederland benoorden de Rijn. Het gebouwtype wordt niet vermeld in de grootse, vernieuwde huistypologie van Waterbolk.3 De datering is altijd een punt van groot belang. Voor de drie gebouwen, die ogen als middeleeuwse schuren, geldt dat in het kader van dit artikel zo mogelijk nog sterker. Hun datering kan niet worden afgeleid uit gegevens van de gebouwen zelf, maar is vooral bepaald door hun
geordende ligging binnen een goed gedateerd wooncomplex, in of rond de 3e eeuw AD (afb. 2). Huis 1 is door zijn uitvoering met de kleinste paalkuilen en ligging in een relatief oud deel van de nederzetting vermoedelijk het oudste; huis 3, al hoog in het schaafvlak zichtbaar, zal het jongste exemplaar zijn. Een speciale vermelding moet worden gemaakt van een messing beeldje van de godin Victoria dat in de kuil voor een waarschijnlijke toegangspaal van huis 3 is aangetroffen.4 Het intrigerende en destijds kostbare beeldje is vanwege de vondstomstandigheden waarschijnlijk terecht geïnterpreteerd als een bouwoffer. Maar met de recent uit de Angelsaksische landen geïntroduceerde visie op verlatingsrituelen van gebouwen is die mogelijkheid wel minder vanzelfsprekend geworden. De aanwezigheid van het beeldje in de paalkuil, 20 cm boven de kuilbodem en tegen de kuilwand gelegen, kan ten slotte ook nog worden toegeschreven aan een niet bedoelde deponering. Daarbij valt te denken aan een incident als het verstoppen van het beeldje of aan een toevalligheid door het in het ongerede raken van het voorwerp. Welke optie ook wordt aangehangen, het zal de datering van het gebouw niet of nauwelijks kunnen veranderen. Gebouw 3 wordt door de opgravers het meest waarschijnlijk gedateerd in de tweede helft van de 3e eeuw AD. In Heek, langs de boven-Dinkel op circa 25 km zuidoost van Enschede gelegen, voerde in en na 1988 het tegenwoordig geheten ‘Landschaftsverband WestfalenLippe (LWL)-Archäologie für Westfalen’ eveneens een uitgebreide serie noodopgravingen uit.5 In dit verband zijn vooral van belang de aangetroffen resten van een inheems-Romeinse dubbelnederzetting ter weerszijde van de boven-Dinkel: Wichum en Nienborg, gemeente Heek. Op de site Heek-Wichumer Esch werden onder meer de al lang geleden verstoorde resten van een inheems-Romeinse nederzetting opgegraven. Daaronder bevonden zich minimaal vijf grotendeels incomplete huisplattegronden, waarvan structuur 1 een eenbeukig exemplaar is. Het gebouw meet 15,6 x 5,6 meter. Dit type
Drie opeenvolgende inheems-Romeinse herbergen in Deventer-Colmschate?
06-2009 binnenwerk def.indd 298
30-11-2009 09:22:26
gebouw stemt volledig overeen met de drie uit Colmschate, maar heeft wel ronde paalkuilen (afb. 1b). De eenbeukigheid van het Heekse huis is hier eveneens af te leiden uit de breedte van het schip, terwijl de paaldieptes van de vrijliggende structuur op het laagste en daardoor minst aangetaste terreingedeelte voldoende diep zijn om hier eventuele andere paalingravingen met redelijkheid uit te kunnen sluiten. De aangetroffen nederzettingsstructuren lagen vrijwel evenwijdig aan elkaar en ruim gespatieerd en zijn (daarom) niet omsloten geweest door een omheining. De datering van de nederzettingsresten wordt gesteld op de Midden tot Late IJzertijd (huizen van het type Haps) tot in het begin van de 5e eeuw AD, waarbij de tweede helft van de Romeinse tijd in het vondstenspectrum opvallend rijk vertegenwoordigd is. De vondsten lagen vooral in een klein verland vennetje naast het huis en in naburige hutkommen. De eenbeukige structuur van gebouw 1 biedt helaas zelf geen aanwijzingen voor een nauwkeuriger datering. De vier hier vermelde gebouwen geven de volgende data over hun afdrukken in het opgravingsvlak: –C olmschate structuur 1: 15,5 x 6 m met 12 vrij forse hoekige paalkuilen – Colmschate structuur 2: 21 x 6 m met 14 forse hoekige paalkuilen –C olmschate structuur 3: 16 x 6 m met 12 forse hoekige paalkuilen; mogelijk met drie nokdragers en haard –H eek structuur 1: 15,6 x 5,6 m met 12 vrij forse ronde paalkuilen; waarschijnlijk met haard. Colmschate en Heek: bovendorpse verschijnselen Bouwtechniek Het zijn de eenbeukige huisplattegronden, die de aandacht van deze verhandeling op Colmschate en Heek hebben
gericht. De huizen zijn niet van een bekend inheems type en vallen verder op door hun meestal grote paalkuilen en lange overspanningen tussen de wanden en de wandpalen onderling. Met een minimum aan forse palen en balken zijn hier constructies neergezet die detoneren in de Germaanse nederzettingen. De grote afstanden tussen de wandpalen onderling, 2 à 3 meter, lijken te groot voor een voldoende stevige vlechtwand. Wellicht heeft men hier dan ook een houten wand aangebracht of al een vorm van vakwerkbouw toegepast, een bekende bouwtechniek uit het Romeinse gebied. Het ligt voor de hand om deze ‘on-Germaanse’, opmerkelijke bouwwijze als een introductie uit de Romeinse samenleving te zien.6 Immers, de talloze ‘vrije’ Germanen benoorden de Rijn die enige tijd in de Romeinse sfeer hadden gediend of er anderszins betrekkingen mee hadden (‘foederati’), hebben diverse technieken, instituties en organisatievormen in al dan niet aangepaste vorm van de Romeinen overgenomen. Aanvankelijk werden in onze tijd die contacten met het Romeinse Rijk in hoofdzaak duidelijk door de talrijke importen van uitheemse goederen van onvergankelijk materiaal of nabootsingen ervan. Zeker vormen de vier gebouwen een uitzonderlijke verschijning onder de enkele honderden opgegraven huizen en boerderijen uit de Romeinse tijd ten noorden van de Rijn. Verkeersgeografische ligging Behalve door de eenbeukige gebouwen zijn de sites uit Colmschate en Heek vermeldenswaard om hun verkeersgeografische ligging (afb. 3). Romeins Colmschate ligt namelijk net als het latere, middeleeuwse Deventer (bijna) aan de zuid-noord stromende IJssel en langs een doorgaande landroute van west naar oost. Er is hierbij sprake van een kruispunt van landwegen, een waterweg en een rivierovergang (voorde?). Deze uitspraak dient aangevuld te worden met de toelichting, dat Romeins Colmschate is vertegenwoordigd door een dubbelnederzetting onder het westelijk deel van de Colmschater enk: de omheinde hoofdnederzetting
Drie opeenvolgende inheems-Romeinse herbergen in Deventer-Colmschate?
06-2009 binnenwerk def.indd 299
|
299
30-11-2009 09:22:26
op de dekzandrug van de Scheg en een zwaar beschadigde ‘voornederzetting’ 700 meter zuidwestelijk op een rivierduin langs de Dortmundstraat. Deze laatste woonplek ligt langs een voormalige forse oostelijke meander van de IJssel, bij de uitmonding van de Hunnepe/Schipbeek aldaar. De opvallende rivier uitbochting heeft geen bekende datering, maar het is aannemelijk vanwege de geografische situatie dat de vroege fasen van Deventer nog met zijn functioneren werden geconfronteerd. Naar verwachting moesten het rivier- en het landverkeer in de Romeinse tijd terdege rekening houden met deze meander in het dal. De route over en langs de IJssel wordt tussen Zutphen en Zwolle zichtbaar door een reeks nederzettingen, begravingen en depots uit de Romeinse tijd.7 Vanaf Zwolle is de IJsselroute niet geheel duidelijk: of een aansluiting over water naar de Flevoroute, of een route over dekzandhoogtes via Hasselt (waar wel ijzertijdresten zijn gevonden) en het Meppelerdiep, of een oostelijke route langs een deel van de beneden-Vecht, toentertijd met een zuidelijker verloop dan nu het geval is. De geografische en archeologische gegevens nabij Deventer vormen aanleiding voor de stelling, dat de Colmschaatse dubbelnederzetting kan worden opgevat als een voorloper van het vroegmiddeleeuwse Deventer, waar ondanks vele onderzoeken geen Romeinse vondsten van betekenis bekend zijn geworden. Bij Heek langs de boven-Dinkel treffen we eveneens een dubbelnederzetting aan: Wichum langs de westoever en Nienborg langs de oostzijde. Het verkeersgeografische belang van de langgerekte dekzandhoogtes van deze plekken is voor de opgravers evident en wordt versterkt door de aanwezigheid van een landweer ten zuiden van Nienborg, die de oostelijke dekzandrug geheel afsloot. De landweer is slecht dateerbaar maar is zeker premiddeleeuws, met een meest waarschijnlijke ouderdom in de tweede helft van de Romeinse tijd. Of het verkeer over water hier ook een rol heeft gespeeld is onduidelijk.
300
|
Dat er een verkeersroute van bovenlokaal belang langs de Dinkel (en/of de bovenVecht) heeft gelopen is verder alleen al om geomorfologische redenen voor de hand liggend en is direct vergelijkbaar met een soortgelijke situatie langs het Duitse en Nederlandse deel van de Overijsselse Vecht. De route langs de Dinkel (en de naburige boven-Vecht) is stroomafwaarts van Heek-Nienborg niet zo manifest te duiden als die langs de IJssel. Wel kan gewezen worden op enkele in het oog vallende vondsten langs de Twents/ Duitse grens: uit Buurse de enige 1e-eeuwse terra sigillata-scherf (Drag. 27) uit Overijssel, bij Oldenzaal enkele voor deze streek opvallende ‘Romeinse’ metalen voorwerpjes zoals een ‘regenboogschoteltje’, drie of vier muntschatten bij Denekamp, Brandlecht, Ringe en Emsbüren.8 Ook de reeds in de 3e eeuw verlaten nederzetting te Denekamp met de vondst van een unieke loden baar en drie wigvormige vangkuilen wijst indirect op Romeinse invloed. Colmschate en Heek blijken niet alleen in de Romeinse tijd favoriete woonplekken te zijn geweest. De sites en hun directe omgeving hebben veel archeologische sporen opgeleverd vanaf de MiddenBronstijd tot en met de Romeinse tijd. Bij Colmschate zijn zelfs vondsten en grondsporen uit de Merovingische tijd, zeldzaam vertegenwoordigd in Overijssel, in zwaar gehavende staat terug gevonden. Maar vanaf de Karolingische periode heeft de bewoning verder weg gelegen, wat een opmerkelijke breuk met de steeds weer bewoonde sites betekent. Lokale vondstenrijkdom Voor het Overijsselse gebied met ten minste een aansluiting daarop van de omgeving van Zutphen is te constateren, dat de IJsselstreek in de Romeinse tijd relatief rijk aan ‘normale’ en bijzondere vondsten is gebleken. Dat is vooral naar voren gekomen vanaf de introductie van de metaaldetector omstreeks 1980, waar alleen vondsten van de kostbare depots uit Velp en Olst aan vooraf zijn gegaan. De vond sten, gedetecteerd of opgegraven, markeren zodoende de bovengenoemde IJssel-
Drie opeenvolgende inheems-Romeinse herbergen in Deventer-Colmschate?
06-2009 binnenwerk def.indd 300
30-11-2009 09:22:26
route. Van de opgegraven sites zijn vooral Colmschate en het nabije Heeten (gem. Raalte) met zijn ijzerindustrie van bovenlokale omvang zeer vermeldenswaard. Voor de lange reeks vondsten uit en nabij die sites moeten wij hier verwijzen naar de literatuur. Alleen het inheemsRomeinse grafveld van Colmschate, 200 meter ten zuidoosten van de Germaanse nederzetting op de Scheg gelegen, zij hier kort aangestipt met de vermelding over zilvervondsten (meestal druppels ervan in ten minste een kwart van de vaak summiere crematies) en voor deze streek bepaald opmerkelijke bronsvondsten. Maar ook ijzeren spijkers (voor houtbouw) en speelschijfjes van diverse materialen vallen op. Ten oosten van de IJsselstreek is er slechts incidenteel iets gevonden, tot aan de grensstreek van Twente/Duitsland, waar wederom een reeks voor de regio bijzondere vondsten aan het licht gekomen is. De dubbelnederzetting Heek-Wichum en Nienborg biedt een goede parallel voor Colmschate en Heeten. De opgravers en auteurs (W. Finke en P. Wilken) benadrukken de unieke en uitzonderlijke situatie te Heek voor het MĂźnsterland en de strategische verkeersligging. Vooral naast Heek-Wichum huis 1 is uitgesproken veel terra nigra(achtig) en vooral terra sigillata (ts) aangetroffen, en in grotere fragmenten dan tot nog toe in Overijssel is gevonden. Bij de nog niet uitgewerkte rijke metaalvondsten zijn voorlopig genoemd een zilveren vingerring met agaatgemme, Romeinse munten en veel brons en bronsresten. De laatstgenoemde hangen samen met ambachtelijke metaalverwerking ter plaatse. Verder relatief veel glas en speelschijfjes van diverse makelij, niet de meest voor de hand liggende spullen in een verder agrarische context. Een bronzen teugelgeleidingsring, die hier evenals in Colmschate9 is aangetroffen, wijst op verkeer met bespannen paarden (afb. 4). In de nederzetting zijn tevens twee paardengraven gevonden. En bij Nienborg is een aantal voor het MĂźnsterland opmerkelijke ijzerovens opgegraven, vergelijkbaar met die uit Heeten. Onafhankelijk van elkaar zijn de sites te Heek
Afb. 3 De IJsselroute langs Deventer-Colmschate met inheems-Romeinse sites en depots. Noord van Zwolle is veronderstelde route. Legenda: 1-5 = geologische eenheden; 6 = bewoning; 7 = graf/grafveld; 8 = heiligdom VIH; 9 = depotvondst; 10 = muntschat.
Drie opeenvolgende inheems-Romeinse herbergen in Deventer-Colmschate?
06-2009 binnenwerk def.indd 301
|
301
30-11-2009 09:22:28
en Colmschate (plus Heeten) dus gewaardeerd als bijzondere en opvallende punten.
Afb. 4 De bronzen teugelgeleidingsring uit Colmschate-de Scheg. Schaal 1 : 2.
302
|
De mogelijke functie van de eenbeukige gebouwen Op twee plaatsen die afhankelijk van de reisstijl en de reisomstandigheden één tot twee dagreizen buiten de Limes waren gelegen, is dus gezien het bovenstaande een reeks van overeenkomstige zaken bekend geworden. Beeldbepalend zijn hierbij de eenbeukige gebouwen in Romeinse bouwtechniek, de gunstige verkeersgeografische ligging, een reeks voor de regio bijzondere vondsten en ambachtelijke bedrijvigheid in of niet ver van de woonplek. Van deze zaken moet de verkeersgeografische situatie met handel en verkeer in zijn kielzog het primaat hebben. De plaatsen hadden duidelijk meer dan alleen een agrarische functie. Juist op deze plekken en tevens niet elders, zelfs niet in Heeten, zijn de behandelde eenbeukige gebouwen aanwezig. Die omstandigheden vormen de ‘circumstantial evidence’ voor de reconstructie van hun functie. Gewone boerderijen of woonhuizen, al dan niet ten behoeve van teruggekeerde foederati, zijn in dit licht bezien zeker niet de eerste optie. De eenbeukige gebou-
wen zouden dan ook wel eens buiten Colmschate en Heek verwacht mogen worden. Ook de functie van grootschalige opslag van producten, die van voorraadschuren, moet buiten een aannemelijk beeld vallen. Die mogelijkheid wordt hier vooral aangehaald vanwege de uiterlijke overeenkomst van de eenbeukige gebouwen met middeleeuwse schuren. Als derde mogelijkheid kan het huis van een vooraanstaand persoon worden genoemd, zoals een ‘chief’, tevens met een centrale opslagfunctie; de vergelijking met een middeleeuwse hof dringt zich daarbij op. Maar elders in de Germaanse maatschappij is een dergelijke mogelijkheid niet bekend of aannemelijk gemaakt. Een verdere overweging die tegen de geopperde mogelijkheden pleit, is het aantal van drie opeenvolgende eenbeukige gebouwen in de hoofdnederzetting van Colmschate. Het idee voor hun bouw kan daarom niet alleen gedragen zijn door één persoon, bevattelijk voor een uitheemse constructie. Alle tekenen wijzen hier op (een) nietagrarische functie(s). Als de mogelijke functie van de eenbeukige gebouwen wordt ingebed in de reeks materiële en sociale gegevens van de nederzetting, vooral de verkeersgeografische, dan komt de functie van herberg als meest waarschijnlijke naar voren. De veelheid aan vermeldenswaardige vondsten uit nederzetting en grafveld kan in dat licht ‘begrepen’ worden als aangevoerde objecten en als verdiensten bovenop het geproduceerde surplus uit het agrarisch circuit. Te noemen zijn daarbij dus onder meer de verrassende hoeveelheid terra sigillata uit Heek, de (aanwijzingen voor) zilveren en bronzen objecten zoals de teugelgeleidingsringen, het bovenmodale aantal speelschijfjes en mogelijk het gedeponeerde of verstopte godenbeeldje in gebouw 3 te Colmschate. De zilveren objecten, in hoofdzaak op de brandstapel gesmolten fibulae, worden evenals gouden Germaanse objecten geacht te zijn vervaardigd uit versmolten Romeinse munten. Dit alles laat onverlet dat de eenbeukige gebouwen uit Colmschate en Heek zelf
Drie opeenvolgende inheems-Romeinse herbergen in Deventer-Colmschate?
06-2009 binnenwerk def.indd 302
30-11-2009 09:22:30
geen directe aanwijzingen voor welke functie dan ook geven. Die aanwijzingen komen uit de nederzetting als geheel, met zijn verkeersgeografische ligging, de vondstenneerslag en juist hier die ‘uitheemse’ bouwstijl. Op een wat andere wijze was dat ook te waar te nemen in het ‘industriële’ Heeten met zijn bovenlokale en bovenmodale ijzerproductie. Andere functies dan de agrarische binnen een in essentie agrarische maatschappij geven ook alle aanleiding voor een bijzondere weerslag in het vondstenrepertoire. Infrastructuur noord van de Limes Tot slot, Colmschate en Heek lagen beide aan zuid-noord lopende doorgaande
(land- en/of water)routes, die vanaf de Limes diep het Germaanse gebied inliepen (afb. 5). Deze routes lagen evenwijdig aan elkaar en ca. 70 km uit elkaar. Zij kunnen worden opgevat als oostelijke ‘parallelroutes’ van de Flevoroute, de bekende scheepsroute naar het noordelijk kustgebied. Het lijkt erop dat wij hier drie elementen van een door het landschap geïnduceerde en daarmee niet geheel toevallige infrastructuur onder ogen krijgen. Deze infrastructuur buiten de Limes zou in eenzelfde ‘ritme’nog uitgebreid kunnen worden met een gezekerde hoofdroute nabij Haltern langs de Lippe in het Ruhrgebied (de zgn. Hellweg) en mogelijk een landroute over het Holland-
Afb. 5 Reconstructie van de belangrijkste (land- en water)routes vanaf de Limes naar het noorden het vrije Germanië in (Tekening RCE, M. Kosian).
Drie opeenvolgende inheems-Romeinse herbergen in Deventer-Colmschate? |
06-2009 binnenwerk def.indd 303
303
30-11-2009 09:22:34
se oude duinlandschap en/of een scheepsroute iets buiten de kust (langs Velsen). Daarmee zou in de Romeinse tijd een infrastructuur van hoofdroutes naar het noorden verbeeld worden met onderlinge afstanden van circa twee dagreizen.
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Postbus 1600 3800 BP Amersfoort A.Verlinde@cultureelerfgoed.nl
Noten 1 Jaarverslag ROB 1984 en 1986; Verlinde 1991; Hermsen 2007. 2 Hermsen 2004 en 2007. 3 Waterbolk 2009. 4 Hermsen 2004 en 2007. 5 Zie W. Finke en P. Wilken. De beschikbare informatie over Heek danken wij aan dr. C. Grünewald uit Münster. 6 C. Reichmann uitte in 1988 deze gedachte al bij het eenbeukige gebouw te Heek. 7 Verlinde 2004 en 2006, 348. 8 Bakker 1993. 9 De teugelring uit Colmschate is identiek met een of meer exemplaren uit Aardenburg (Z.). Literatuur Bakker, J.A., 1993: De Romeinse muntschatten van Brandlecht (1620), Ringe (1654/55) en Emsbüren (voor 1713) in eigentijdse berichten. Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 80, 5-21. Finke, W., 1998: Ur- und Frühgeschichte im Ueberblick. In: (red. J. Wermert & H. Schaten) Heek und Nienborg, eine Geschichte der Gemeinde Heek, Heek, 43-52. Hermesdorf, B.H.D., 1957: De herberg in de Nederlanden, Assen. Hermsen, I., 2004: De Victoria van Colmschate-Skibaan: een Romeins godenbeeldje als bouwoffer. In: Overijssels Erfgoed, Archeologische en Bouwhistorische kroniek 2003, 65-71. Hermsen, I., 2007: Een afdaling in het verleden, archeologisch onderzoek van bewoningsresten uit de prehistorie en de Romeinse tijd op het terrein Colmschate-Skibaan (gemeente Deventer). Rapportages Archeologie Deventer 19, Deventer. Jaarverslag Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek 1984, 70 en 1986, 69. Neujahrsgruss 1989 – 1993 (Gemeinde Heek), Münster. Verlinde, A.D., 1991: Archeologische kroniek van Overijssel over 1990. Overijsselse Historische Bijdragen 106, 162-191. Verlinde, A.D., 2004: De Germaanse nederzetting te Denekamp binnen een regionaal archeologisch kader van de Romeinse tijd. Overijsselse Historische Bijdragen 119, 57-92. Verlinde, A.D. & M. Erdrich, 2006: Het Germaanse grafveld te Deventer-Colmschate, opgraving 1984. In: (red. B.J. Groenewoudt, R.M. van Heeringen & G.H. Scheepstra) Het zandeilandenrijk van Overijssel, Nederlandse Archeologische Rapporten 22, 271-382. Waterbolk, H.T., 2009: Getimmerd verleden, sporen van voor- en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eems en IJssel. Groningen Archaeological Studies, vol. 10. Wilken, P., 1998: Fundstellen im chronologischen Ueberblick. In (red. J. Wermert & H. Schaten) Heek und Nienborg, eine Geschichte der Gemeinde Heek, Heek, p. 53-72. Wilken, P., z.j.: Ein mehrperiodischer Siedlungsplatz in der Bauerschaft Wichum, Gem. Heek, Kreis Borken. Vorläufige Fassung als Grabungsbericht mit Teilauswertung (Stand Juli 2006), ongepubliceerd manuscript.
304
|
Drie opeenvolgende inheems-Romeinse herbergen in Deventer-Colmschate?
06-2009 binnenwerk def.indd 304
30-11-2009 09:22:37
Spijbelen in een beerkuil Emile Mittendorff
Achteraf gezien had ik al vanaf mijn jongste jaren een stevige archeologieinteresse. Ik kon mijn vader tot wanhoop drijven door de zojuist zorgvuldig aangelegde zandbak binnen enkele uren grondig uit te graven ‘op zoek naar het gele zand’. Om mijn graafenergie op een meer onschuldige manier kwijt te kunnen, ben ik in 1994 op veertienjarige leeftijd lid geworden van de NJBG (Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis). In de lokale krant verscheen een oproep voor vrijwilligers voor archeologische onderzoeken in het centrum van Deventer. Omdat ik nu immers ‘echt’ met archeologie bezig was, besloot ik om mijzelf aan te melden als vrijwilliger. Ik kwam terecht in een opgraving geleid door Thomas Spitzers in de Kleine Overstraat. Hier leerde ik de edele kunst van het uittroffelen van beerkuilen en het opgraven van allerlei middeleeuws afval. Ook kwam ik hier in aanraking met de lokale afdeling van de AWN. De daaropvolgende jaren heb ik onder de vlag van de AWN menig (al dan niet gespijbeld) tussenuur van school en complete vakanties gespendeerd aan de opgravingen van de toen net aangestelde gemeentelijk archeoloog van Deventer, Michel Groothedde. Op de woensdagavonden was ik vaak te vinden op de schervenzolder van de
AWN. Na mijn eindexamen in 1999 begon ik, net voordat ik mijn studie archeologie in Amsterdam zou starten, aan mijn eerste archeologische baantje. Op een grote opgraving aan de Polstraat kon ik voor IBID (tegenwoordig BAAC) aan de slag als veldtechnicus. Tijdens mijn studie was dit bijbaantje een mooie gelegenheid om extra veldervaring op te doen. Inmiddels was Michel Groothedde door Michiel Bartels opgevolgd als gemeentelijk archeoloog van Deventer. Dankzij Michiel ben ik door een aantal veldwerkstages tussen 2000 en 2003 aan Deventer gebonden gebleven. In 2003 kreeg ik voor enkele dagen in de week een baan aangeboden bij Archeologie Deventer. De twee dagen werden al snel vier. De studie moest echter ook nog worden afgemaakt. De avonduren, weekends en vrije dagen gingen daarom grotendeels op aan het schrijven van mijn doctoraalscriptie, waarop ik in 2008 (eindelijk) afstudeerde. Tegenwoordig ben ik werkzaam als projectleider archeologie bij de gemeente Deventer. Helaas kom ik daar door steeds minder toe aan het uittroffelen van beerkuilen, waar het allemaal mee is begonnen. e.mittendorff@deventer.nl
Amateur-archeologen vertellen hun eigen ervaringen
06-2009 binnenwerk def.indd 305
|
305
30-11-2009 09:22:38
Liefde in 't kwadraat Marijke Nieuwenhuis
Mijn liefde voor archeologie en geschiedenis is mij met de paplepel in gegoten. Al zolang ik me kan herinneren vertelde mijn vader de prachtigste verhalen. En nadat hij bij het Deventer Dagblad ging werken kwam daar de archeologie van Deventer bij. Zo gauw er maar een gat gegraven was en hij bericht kreeg van Herman Lubberding dat er iets interessants te zien was, stond hij aan de rand van de put om er een mooi stukje over te schrijven. En regelmatig ging ik met hem mee. Zo ook bij de opgravingen aan het Burseplein in 1980. Ik zat in 5-VWO en ging met mijn vader mee om te kijken wat voor spannends er gevonden was. Mijn vader en Herman Lubberding waren aan het praten en voor ik het wist stond ik in de put mee te graven. Vanaf dat moment was ik verkocht. Dit was leuk, dit was spannend, dit was interessant! En vanaf dat moment wilde ik archeoloog worden. In 1983 heb ik eindexamen gedaan en in mijn hele lange zomervakantie van dat jaar werd ik door Herman Lub-
306
|
berding gevraagd of ik mee wilde helpen aan een opgraving van het BAI van de Rijksuniversiteit te Groningen. Het was in Luttenberg, op het landgoed Bloemenberg. Het was wel Prehistorie, iets heel anders dan stadskernonderzoek, maar het was archeologie en ik had tijd genoeg, dus daar ging ik elke dag op de fiets van Raalte naar Luttenberg om millimeter voor millimeter mee te helpen een jachtkampje op te graven. En afgezien van alle ervaring die ik opdeed, vond ik daar ook mijn echtgenoot en vader van onze vier kinderen. Mijn grote droom was om stadsarcheoloog van Deventer te zijn. Dat is het uiteindelijk niet geworden. Via wat omzwervingen werk ik nu bij Het Oversticht in Zwolle: ik ben regioarcheoloog in Overijssel. Ik kan wel zeggen dat afdeling 18 heel belangrijk is geweest in mijn leven: ik heb er, direct en indirect, mijn gezin en mijn carrière in de archeologie aan over gehouden. Ik ben jullie daar zéér erkentelijk voor, dank jullie wel! MNieuwenhuis@oversticht.nl
Amateur-archeologen vertellen hun eigen ervaringen
06-2009 binnenwerk def.indd 306
30-11-2009 09:22:39
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Deventer Ruimte langs de rivier Emile Mittendorff & Bart Vermeulen
Inleiding De binnenstad van Deventer kent een lange traditie van archeologisch onderzoek. Sinds de eerste grote stadskernopgraving door professor Van Giffen in 1948 is een groot aantal grote en kleinere onderzoeken binnen de middeleeuwse stadsmuren uitgevoerd. Vooral de grotere opgravingen leverden veel informatie op over de ontwikkelingen in de ruimtelijke inrichting van de vroeg- en laatmiddeleeuwse stad, bijvoorbeeld wat betreft de verkaveling en de inrichting van de percelen. Het merendeel van deze grotere onderzoeken richtte zich op het gebied tussen het Grote Kerkhof, de Polstraat en de Assenstraat. Het gevolg hiervan was dat er een goed beeld ontstond van de ruimtelijke inrichting van dit gebied.1 Het bleef echter erg onduidelijk in hoeverre dit beeld toepasbaar was op andere delen van de nederzetting. De opgravingen in 1997 aan het Noordenbergschild toonden aan dat het bewoonde areaal van de Karolingische nederzetting zeker tot de noordzijde van het Noordenbergkwartier doorliep.2 Tevens werden hier de spo-
ren van de laat-9e-eeuwse aarden omwalling rond de nederzetting aangetroffen. Op grond van deze vondst werd verondersteld dat de aarden wal de basis vormde voor het tracé van de laatmiddeleeuwse bakstenen stadsomwalling. In 2003 kon deze hypothese worden bevestigd door de resultaten van een onderzoek aan de Smedenstraat: ook hier werden resten van de aarden omwalling aangetroffen.3 Onderzoeken aan de Smedenstraat en de Bruynssteeg in 2003 gaven aanleiding tot aanvulling en bijstelling van de bestaande theorieën over de ruimtelijke structuur van de nederzetting binnen de omwalling. De resultaten van deze onderzoeken toonden aan dat de perceelstructuur en de uitgangspunten die daaraan ten grondslag lagen in verschillende delen van de vroegmiddeleeuwse nederzetting vergelijkbaar zijn geweest en dat niet alleen in de omgeving van de Pol straat sprake was van een sterke continuïteit in perceelsgrenzen. Verder vormde de combinatie van gegevens uit verschillende delen van de stad de basis voor een
Rondom de stad
06-2009 binnenwerk def.indd 307
|
307
30-11-2009 09:22:40
Afb.1 Het natuurlijk reliëf onder de Deventer binnenstad met daarop aangegeven de twee besproken onderzoekslocaties aan het Muggeplein (1) en het Burseplein (2). De rode stip (3) geeft de locatie van het project IJsselstraat weer, waar houten kadewerken uit de 9e tot de 12e eeuw zijn aangetroffen.
1
3 2
theorie over de planmatige opzet van de vroegmiddeleeuwse nederzetting in de tweede helft van de 9e eeuw, nog vóór de aanleg van de aarden wal. Deze basisopzet bleef gedurende de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd in grote lijnen gehandhaafd en is zelfs tegenwoordig nog in het stratenpatroon herkenbaar. 4 Over de geografische tegenhanger van het Polstraatkwartier, het Noordenbergkwartier en dan vooral het deel tussen de Papenstraat en de Molenstraat, was echter nog maar weinig informatie voorhanden. Een proefonderzoek in 2005 op het Muggeplein in het hart van dit gebied leverde echter een schat aan informatie op over de inrichting van het terrein. Omdat het een proefonderzoek betrof als voorbereiding op een eventueel definitief onderzoek is maar een relatief klein deel van het gebied onderzocht en zijn niet alle sporen gecoupeerd. In dit artikel wordt op basis van die gegevens een vergelijking gemaakt met een ander deel van deze belangrijke strook langs de rivier de IJssel, de omgeving van het Burseplein. De vergelijking berust op de resultaten van
308
|
onderzoek op het Burseplein in 2007 en 2008, aangevuld met gegevens uit andere onderzoeken in de omgeving van het Burseplein. De vergelijking richt zich op de volgende vragen: Wat is de algemene ruimtelijke indeling en inrichting van beide onderzoeksgebieden? Treden er in de loop van de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd significante veranderingen op in deze ruimtelijke indeling? Zo ja, zijn deze veranderingen voor beide onderzoeksgebieden vergelijkbaar? Hoe kunnen eventuele verschillen en overeenkomsten worden verklaard? De natuurlijke ondergrond en de oever van de IJssel Beide onderzoeksgebieden zijn gelegen op de zuidwestelijke flank van een zuidoost-noordwest georiënteerde dekzandrug. In de omgeving van het Burseplein varieert de hoogte van dit natuurlijke dekzand van ongeveer 5,50 m +NAP aan de IJsselzijde tot 6 m +NAP aan de landzijde.5 Op het Muggeplein lag het natuurlijke zand rond de Noordenbergstraat het
Rondom de stad
06-2009 binnenwerk def.indd 308
30-11-2009 09:22:42
hoogst, rond 4,90 m +NAP. In westelijke richting liep dit geleidelijk af tot ongeveer 4 m +NAP op 20 m van de Noordenbergstraat. Vanaf dat punt daalde het reliÍf sterk in de richting van de rivier.6 Dit komt ook tot uiting in de gereconstrueerde hoogtekaart van het natuurlijk landschap onder de Deventer binnenstad (afb. 1). De bestaande hoogteverschillen zijn waarschijnlijk nog versterkt door het opstuiven van lage rivierduinen boven op de dekzandrug. Landschappelijk gezien liggen beide onderzoeksgebieden in de zone direct langs de rivier de IJssel.7 In de omgeving van het Muggeplein moet de vroegmiddeleeuwse oever van de IJssel waarschijnlijk ongeveer 20 m ten westen van de huidige Noordenbergstraat worden gezocht. De vondst van een tiental opeenvolgende houten kadewerken aan de IJsselstraat in 1983 wijst erop dat deze oever zich vanaf de 10e eeuw geleidelijk in westelijke richting heeft verlegd (afb. 2).8 Verspreide bebouwing in de 8e eeuw Over de inrichting van beide onderzoeksgebieden in de vroegste fase van de middeleeuwse nederzetting, die tot de 8e eeuw teruggaat, zijn maar weinig gegevens voorhanden. In de omgeving van het Burseplein zijn meerdere fragmenten van huisplattegronden opgegraven, die waarschijnlijk uit deze fase dateren.9 Tijdens het onderzoek op het Burseplein in 2008 zijn direct ten oosten van de Pol straat enkele wandgreppels en paalsporen aangetroffen, die voorlopig in de tweede helft van de 8e of de eerste helft van de 9e eeuw worden gedateerd (afb. 3). Het gaat hier eerder om verspreide boerderijen dan om een stedelijke nederzetting. Op basis van de resultaten van het proefonderzoek aan het Muggeplein kunnen op dit moment nog geen conclusies worden getrokken over mogelijke bewoning op deze locatie in de 8e of vroege 9e eeuw, omdat de sporen in het onderste vlak niet werden gecoupeerd.10
sporen en structuren aangetroffen, die vaak ook beter zijn geconserveerd. Die passen in het recente nederzettingsbrede ontwikkelingsmodel dat op grond van de gegevens uit meerdere opgravingen is samengesteld. In dit model wordt beargumenteerd dat rond 850 de nederzetting structureel werd verkaveld. De oude structuur van verspreide erven met waarschijnlijk een overwegend agrarische functie werd verlaten. Er werden drie hoofdassen parallel aan de IJssel aangelegd, die als basis dienden voor de nieuwe regelmatige verkaveling.11 Voor de omgeving van het Burseplein kon dit model meer in detail worden uitgewerkt. Hieruit bleek dat er in deze fase, tussen 850
Afb. 2 De opeenvolgende houten kades langs de middeleeuwse IJsseloever. Afb. 3 De paalsporen en een wandgreppel van een huis aan de Polstraat, dat vermoedelijk in de 8e eeuw of de eerste helft van de 9e eeuw kan worden gedateerd.
Houten bebouwing op nieuwe percelen Vanaf de tweede helft van de 9e eeuw zijn binnen beide onderzoeksgebieden meer Rondom de stad
06-2009 binnenwerk def.indd 309
|
309
30-11-2009 09:22:49
In de periode tussen 850 en 1050 lijken de beide onderzoeksgebieden een vergelijkbare ruimtelijke ontwikkeling geÂkend te hebben. Langs de Polstraat werden vanaf de tweede helft van de 10e eeuw de eerste onderkelderde houten huizen gebouwd. Ook aan het Muggeplein zijn de sporen van een dergelijke houten kelder aangetroffen (afb. 4).13 De bijbehorende huizen waren niet meer gefundeerd op ingegraven palen zoals in de periode daarvoor, maar de dragende constructie bestond uit een raamwerk van houten balken. Deze zogenaamde houtskeletbouw maakte de bouw van huizen met meerdere verdiepingen mogelijk. Afb. 4 De sporen van een houten kelder langs de Noordenbergstraat. In het vermolmde hout zijn nog constructiekenmerken zichtbaar van de gebruikte houtskeletbouwtechniek.
en 950, al sprake was van regelmatige percelen haaks op de eerste hoofdas, die van de Polstraat – Noordenbergstraat. Op deze percelen stonden rechthoekige woonhuizen, min of meer op een gemeenschappelijke rooilijn.12 Uit de eerste onderzoeksresultaten wordt duidelijk dat ook het gebied van het Muggeplein een soortgelijke, vroegstedelijke inrichting moet hebben gehad.
In de loop van de 10e of 11e eeuw zijn vrijwel overal in de nederzetting secundaire straten aangelegd, die ongeveer tussen de eerste verkavelingsassen zijn gelegen (afb. 5).14 In de omgeving van het Muggeplein werd de Papenstraat aangelegd, tussen de oudere Noordenbergstraat en de Bruynssteeg. In het onderzoeksgebied rond het Burseplein, dus tussen Polstraat en Assenstraat, bestaan echter
Afb. 5 Tussen de primaire verkavelingsassen werden waarschijnlijk in de loop van de 10e eeuw secundaire straten aangelegd. Deze straten zijn in de gehele stad aantoonbaar, behalve tussen de Polstraat en de Assenstraat.
310
|
Rondom de stad
06-2009 binnenwerk def.indd 310
30-11-2009 09:22:56
geen aanwijzingen voor een secundaire straat.15 Daarmee onderscheidt het gebied tussen de Polstraat, Assenstraat en het Grote Kerkhof zich duidelijk van de rest van de nederzetting. Tufstenen woonhuizen Dat onderscheid werd nog duidelijker vanaf de tweede helft van de 11e eeuw. In deze periode werden vooral langs de Pol straat tussen de houten huizen een aantal grote tufstenen huizen gebouwd (afb. 6). Op archeologische en historische gronden wordt aangenomen dat deze huizen door of in naam van de Utrechtse bisschop werden gebouwd. Waarschijnlijk werden zij bewoond door zijn ministerialen of dienstmannen, die tot de bovenste regionen van de sociale elite behoorden. Opvallend is dat tot op heden sporen van tufstenen huizen in andere delen van de binnenstad ontbreken. Op het Muggeplein bestond de bebouwing langs de Noordenbergstraat uit houten huizen in de houtskeletbouwtraditie. De opeenstapeling van lemen vloerniveaus die hier is aangetroffen wijst op continue houten bebouwing langs deze straat (af b. 7). Hierbij moet worden opgemerkt dat slechts een kleine oppervlakte van het Muggeplein werd onderzocht. Daardoor kan op dit moment de aanwezigheid van tufstenen huizen in dat deel van de stad nog niet geheel worden uitgesloten. Waarschijnlijk is aan de Noordenbergstraat ten minste tot in de 13e eeuw sprake van houten bebouwing.16
Verstening en verdichting van de stad in de Late Middeleeuwen Aan de Polstraat treedt het eerste gebruik van baksteen op halverwege de 13e eeuw.17 Het gaat dan om relatief kleine hoeveelheden bakstenen, die vooral voor reparaties en verbouwingen van de bestaande tufstenen gebouwen worden gebruikt. De toepassing van baksteen op grotere schaal lijkt pas in de 14e eeuw te beginnen. In de bocht van de Polstraat werden eerder al aanwijzingen gevonden voor de bouw van bakstenen huizen in de eerste helft van de 14e eeuw.18 In de opgraving van 2008 is direct langs de Polstraat een bakstenen kelder met een vloer in visgraatmotief aangetroffen. Deze kelder was ingebouwd in een bestaand huis dat was gefundeerd op bakstenen poeren
Afb. 6 De fundering van een groot tufstenen gebouw uit de tweede helft van de 11e eeuw aan de Polstraat, opgegraven door professor Van Giffen in 1948.
Afb. 7 Een opeenstapeling van lemen vloerniveaus langs de Noordenbergstraat.
Rondom de stad
06-2009 binnenwerk def.indd 311
|
311
30-11-2009 09:23:06
Afb. 8 De bakstenen kelder uit de 14e eeuw aan de Polstraat.
(afb. 8). Voorlopig wordt dit gebouw in de 14e eeuw gedateerd. Aan de Noordenbergstraat lijkt pas sprake te zijn geweest van bakstenen huizen na de 15e eeuw.19 Vanaf het midden van de 15e eeuw stonden er ook bakstenen huizen aan de landzijde van de Molenstraat, bovenop de voormalige IJsseloever, die inmiddels in westelijke richting was opgeschoven. Vanaf de late 15e en de 16e eeuw verdicht de bakstenen bebouwing aan de Polstraat zich. Niet alleen worden de zijgevels van de panden dicht tegen elkaar of zelfs aansluitend gebouwd, maar ook naar de achtererven vond uitbreiding van de bebouwing plaats. Er werden achterhuizen of kleinere aanbouwen geplaatst, veelal in baksteen. Daarnaast werden op de nietbebouwde delen van de achtererven veel bakstenen beer- en waterputten aangelegd. De verdichting van de bebouwing uitte zich echter niet uitsluitend in een toename van het bebouwde oppervlak op
312
|
de afzonderlijke percelen. In deze periode werden veel gebouwen onderkelderd. Dit proces van zich uitbreidende en verdichtende bebouwing kan in een aantal onderzoeken aan de Polstraat nauwkeurig worden gevolgd.20 Op het Muggeplein vond een vergelijkbaar proces plaats, met enkele belangrijke verschillen. Uit de resultaten van het proefonderzoek blijkt dat de oppervlakte van de kelders over het algemeen kleiner is dan die van huizen aan de Polstraat. Dat kan zijn veroorzaakt doordat de huizen aan de Noordenbergstraat in algemene zin kleiner waren dan die aan de Polstraat, maar ook doordat deze huizen slechts gedeeltelijk werden onderkelderd. Hieruit blijkt een kleinere behoefte aan opslagruimte van de bewoners aan de Noordenbergstraat. Een vanuit archeologisch oogpunt gunstig gevolg van de relatief kleine kelders, is dat op het Muggeplein naar verhouding een groot deel van het bodemarchief nog intact is.
Rondom de stad
06-2009 binnenwerk def.indd 312
30-11-2009 09:23:13
Ruimte als luxe Op het Muggeplein lijkt dit proces van uitbreiding en verdichting van de bakstenen bebouwing ongeveer gelijktijdig met dat van de Polstraat plaats te hebben gevonden. Aan het Muggeplein lijkt het proces echter langer door te hebben gelopen dan aan de Polstraat en het Burseplein. De kadastrale minuut van 1832 geeft een redelijk beeld van de ruimtelijke situatie zoals die vanaf de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd in de binnenstad is ontstaan. In deze periode ontstond binnen de vesting als gevolg van bevolkingsgroei een toenemende druk op de beschikbare ruimte, vooral in de 18e en 19e eeuw. De kaart geeft een beeld van het eindpunt van dit proces. Op de lange achtererven van de huizen langs de Pol straat en de Assenstraat ter hoogte van het huidige Burseplein is veel open ruimte te zien (afb. 9B). Hetzelfde geldt voor het terrein ten zuidoosten van de Bursesteeg. De percelen tussen de Noordenbergstraat en de Molenstraat daarentegen zijn veel voller (afb. 9A). De achtererven bestaan voor een klein deel uit open ruimte. Op een aantal achtererven zijn in de 18e en 19e eeuw kleine arbeidershuisjes of kameren gebouwd. Deze huisjes moesten voldoen aan de enorme vraag naar huisvesting van vooral arbeiders en mindervermogenden. De eigenaren van deze kameren waren voornamelijk kleine middenstanders.21 Opvallend is het vrijwel ontbreken van dergelijke kameren in de omgeving van het Burseplein, waar de rijke elite woonde.22 Aan de Noordenbergstraat woonden vooral ambachtslieden, arbeiders en de lagere middenklasse. Kennelijk kon alleen de elite zich de luxe veroorloven om de achtererven van hun percelen grotendeels onbebouwd te laten. Synthese en conclusie Uit de beschrijving van beide onderzoeksgebieden blijken belangrijke overeenkomsten in ruimtelijke ontwikkeling, maar evenzo belangrijke verschillen. De aanleg van de hoofdas Polstraat – Noordenbergstraat in de tweede helft van de 9e eeuw, die de basis vormde voor de ver-
kaveling van beide onderzoeksgebieden, geeft aan dat beide gebieden volgens hetzelfde concept werden ingericht en aanvankelijk dus tot dezelfde planologische eenheid behoorden. Ook de functionele inrichting van beide gebieden vertoont in de 9e en 10e eeuw grote overeenkomsten. In beide onderzoeksgebieden is de aanwezigheid van handelaren en ambachtslieden aantoonbaar, onder meer door de aanwezigheid van vroegstedelijke huizen, die naast een woonfunctie ook een gecombineerde werkplaats- en opslagfunctie boden.23 Op het Muggeplein zijn bovendien toetsstenen, knikbalansen, gewichten, productieafval en gereedschappen gevonden. Hoewel het uitgangspunt van de ruimtelijke en functionele indeling van beide gebieden hetzelfde is geweest, traden op zijn vroegst in de loop van de 10e eeuw, maar zeker in de 11e eeuw, verschillen op in de inrichting en het gebruik van de ruimte. In de omgeving van het Muggeplein wordt een secundaire straat aangelegd in de vorm van de huidige Papenstraat. Aan de andere zijde van de Noordenbergstraat vond als gevolg van de zich verplaatsende IJsseloever landaanwas plaats. Later kwam ook hier een straat, de Molenstraat. Tussen de Pol straat en de Assenstraat werd echter geen secundaire straat aangelegd. De verklaring voor dit opvallende verschil is afhankelijk van de datering van de aanleg van deze secundaire straten. Misschien kan het verschil worden verklaard uit twee verschillende ruimtelijke en sociaal-economische processen. De eerste mogelijkheid is dat de aanleg het gevolg is van de economische bloeiperiode die plaatshad in de 10e eeuw. Aanwijzingen hiervoor zijn de introductie van onderkelderde huizen in houtskeletbouw, die duiden op een grote behoefte aan opslagruimte. Mogelijk leidde deze economische bloei tot een bevolkingstoename en nam als gevolg daarvan de druk op de beschikbare ruimte toe. De oplossing hiervoor werd gevonden door over de achtererven van de oorspronkelijke percelen een nieuwe straat aan te leggen en Rondom de stad
06-2009 binnenwerk def.indd 313
|
313
30-11-2009 09:23:13
percelen op te splitsen. Indien de aanleg van de secundaire straten echter al in de economische bloeiperiode van de 10e eeuw kan worden gedateerd en het gevolg was van toegenomen druk op de beschikbare ruimte, gaat deze verklaring niet op. De druk op de ruimte zal immers tussen de Polstraat en de Assenstraat even groot zijn geweest als in andere delen van de nederzetting. In dat geval stelden de bewoners van deze percelen mogelijk andere eisen aan de ruimtelijke structuur van het gebied, waardoor het opsplitsen van de percelen niet noodzakelijk of ongewenst werd geacht. Mogelijk wogen de eisen van de bewoners dermate zwaar in het functioneren van de vroege stad dat om die reden werd afgezien van het opsplitsen van de percelen. Het is echter ook niet uit te sluiten dat het tegenhouden van de aanleg van een secundaire straat een particulier initiatief was, voorkomend uit een invloedrijke groep bewoners.
Afb. 9 De kadastrale minuut van 1832 toont een vrij dichte bebouwing in de omgeving van het Muggeplein, terwijl er achter de panden langs de Polstraat en de Assenstraat vrij veel open ruimte is.
314
|
de percelen op te splitsen. De tweede verklaring kan liggen in de veronderstelde leegloop van grote delen van de nederzetting in de 11e eeuw.24 Mogelijk bestond er daardoor juist minder behoefte aan grote percelen, waardoor deze werden opgedeeld. De vraag blijft echter waarom tussen de Polstraat en de Assenstraat nooit een secundaire straat werd aangelegd. Van leegloop van dit gebied in de 11e eeuw was in ieder geval geen sprake. Rond 1050 worden juist langs de Polstraat grote tufstenen huizen gebouwd. Aanwijzingen voor dat soort huizen ontbreken op het Muggeplein. Mogelijk bestond juist door dit intensieve gebruik van het gebied tussen Polstraat en Assenstraat geen noodzaak of mogelijkheid om de bestaande
Ongeacht de vraag of de aanleg van de secundaire straten het gevolg was van een toegenomen of juist een afgenomen druk op de beschikbare ruimte binnen de omwalling, blijkt er een verschil te bestaan tussen de bewoners van het gebied tussen de Polstraat en Assenstraat en die rond het Muggeplein. In de 11e eeuw werden de eersten niet of nauwelijks getroffen door de (economische) factoren die de leegloop van een groot deel van de nederzetting tot gevolg hadden. De bouw van een aantal grote tufstenen gebouwen in dit gebied bevestigt dat. Wellicht moet de verklaring voor het verschil in ruimtelijke ontwikkeling worden gezocht in de sociale samenstelling van de bevolking. De bouw van grote tufstenen huizen langs de Polstraat kan waarschijnlijk worden toegeschreven aan bisschoppelijke ministerialen. 25 Deze dienstmannen van de Utrechtse bisschop bekleedden als handelaar of grootgrondbezitter invloedrijke functies. Mogelijk stonden de bisschoppelijke ministerialen aan de basis van het autonome stadsbestuur van de Late Middeleeuwen.26 Hun relatie tot de tufstenen huizen kan de concentratie van bestuurlijke elite in dit deel
Rondom de stad
06-2009 binnenwerk def.indd 314
30-11-2009 09:23:16
van de stad in de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd verklaren. Het kleinere formaat van de kelders op het Muggeplein ten opzichte van die rond het Burseplein en de relatief late introductie van baksteen aan de Noordenbergstraat wijzen op een lagere status van de bewoners in de Late Middeleeuwen. Uit de kadastrale gegevens van 1832 blijkt dat de stedelijke en bestuurlijke elite zich concentreerde in het gebied aan de Pol straat en de Assenstraat, terwijl aan de Noordenbergstraat vooral arbeiders en lagere middenstand woonden. Het statusverschil tussen de bewoners van beide onderzoeksgebieden uitte zich dus in ruimtelijke zin op zijn vroegst in de 10e eeuw, maar in ieder geval in de 11e eeuw. Het kan ook voortkomen uit de sociale topografie en traditionele afhankelijkheidsrelaties in de planmatig opgezette nederzetting uit de tweede helft van de 9e eeuw. De nederzetting Deventer was in deze periode een koninklijk domein, waar (net als voorheen in Dorestad) een tiende deel toebehoorde aan de Utrechtse bisschop. Een deel van de handelaren en ambachtslieden opereerde onder bescherming van de bisschop, terwijl het waarschijnlijk voor het grootste deel onder het gezag van de koning viel. Groothedde vermoedde dat er een ruimtelijke scheiding had bestaan tussen de bisschoppelijke en de koninklijke handelaren en dat de eerste groep gezocht moest worden tussen de Polstraat en de Assenstraat. De rest van de later omwalde nederzetting behoorde tot het koningsdomein.27 De archeologische gegevens spreken vooralsnog in het voordeel van deze hypothese. Veel vragen blijven echter nog open. De belangrijkste vraag bij toekomstig onderzoek in de binnenstad naar de periode vóór de 11e eeuw zal zijn of er binnen de nederzetting daadwerkelijk sprake is van een ruimtelijke scheiding tussen groepen die verschillen in economische en sociale status en afhankelijkheidsrelaties. Het voornaamste probleem daarbij is of en hoe de ruimtelijke scheiding archeologisch kan worden aangetoond.
Daarom wordt bij recente en toekomstige onderzoeken veel aandacht besteed aan de materiële cultuur, de consumptiepatronen, het voorkomen van verschillende huistypen en de functionele indeling van de percelen, onder meer door het grootschalig zeven van afvalcomplexen uit verschillende perioden. Bergpoortstraat 191 7411 CV Deventer e.mittendorff@deventer.nl b.vermeulen@deventer.nl
Noten 1 Verscheidene auteurs vormden op verschillende momenten theorieën over de ruimtelijke structuur van het vroegmiddeleeuwse Deventer. Deze theorieën waren voor een belangrijk deel gebaseerd op de gegevens uit onderzoeken uit het Polstraatkwartier. De belangrijkste waren Koch (Koch, 1957), Van Es en Verwers (Van Es & Verwers 1985), Spitzers (Spitzers 1990; Spitzers 1996) en Groothedde (Groothedde 2004). 2 Groothedde 1998. 3 Bartels 2006, 64-92. 4 Vermeulen, Nalis & Havers 2006, 53-59; Mittendorff 2007, 3944. 5 Mittendorff 2007. 6 Bartels & Vermeulen 2005, 14. 7 Over de ontstaansgeschiedenis van de IJssel als zijtak van de Rijn is nog veel onduidelijk. De meest recente onderzoeksresultaten wijzen op het ontstaan van een directe verbinding rond 350 na Chr. (Vollenberg & Stouthamer 2008, 26-28) of tussen circa 600 en 900 na Chr. (Makaske, Maas & Van Smeerdijk 2008, 323-337). 8 Hallewas 1990, 72-73. 9 Mittendorff 2007, 276. 10 Wel bevindt zich onder het vondstmateriaal uit deze vlakken een aantal scherven, dat mogelijk toe te schrijven is aan de eerste helft van de 9e eeuw (observatie door de eerste auteur). 11 Vermeulen, Nalis & Havers 2006. 53-59. 12 Mittendorff 2007, 277-278. 13 Bartels & Vermeulen 2005, 16-17. 14 Vermeulen, Nalis & Havers 2006, 56. Het moment waarop dit gebeurde kan vooralsnog niet scherp worden gedateerd. Het is niet uit te sluiten dat deze secundaire straten al in de 10e eeuw zijn ontstaan. 15 Mittendorff, 2007 244. 16 Bartels & Vermeulen 2005, 20. 17 Mittendorff 2007, 100. 18 Spitzers 2000, 48-49. 19 Bartels & Vermeulen 2005, 21. 20 Vermeulen, Mittendorff & Bartels 2007, 23-26; Spitzers 2000, 53. 21 Ten Hove 1998, 59. 22 Vermeulen & Mittendorff 2006, 16.
Rondom de stad
06-2009 binnenwerk def.indd 315
|
315
30-11-2009 09:23:16
23 Mittendorff 2007, 253. 24 Aan de Smedenstraat zijn aanwijzingen gevonden voor het ontbreken van bewoning vanaf het begin van de 11e eeuw (Vermeulen, Nalis & Havers 2006, 59), aan de Bruynssteeg lijkt het verdwijnen van bebouwing iets later, namelijk in de tweede helft van de 11e eeuw, plaats te hebben gevonden (Mittendorff & Vermeulen 2004, 32). 25 Mittendorff 2007, 282. 26 Benders 2004, 43. 27 Groothedde 2004, 49-50. Literatuur Bartels, M.H., 2006: De Deventer wal tegen de Vikingen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse wal en stadsmuren (850-1900) en een vergelijking met andere vroegmiddeleeuwse omwalde nederzettingen (Rapportages Archeologie Deventer 18), Deventer. Bartels, M.H & B. Vermeulen, 2005: Rapport inventariserend veldonderzoek Muggeplein, Deventer. Advies voor vervolgonderzoek (interne rapportage Archeologie Deventer), Deventer. Benders, J.F., 2004: Bestuurscultuur en schriftcultuur. Een analyse van de bestuurlijke verschriftelijking in Deventer tot het eind van de 15de eeuw (publicaties van de IJsselacademie nr. 173), Kampen. Es, W.A. van & W.H.J. Verwers, 1985: Karolingisch draaischijfaardewerk uit Deventer, in: V.T. van Vilsteren & D.J. de Vries (red.), Van Beek en land en mensenhand. Feestbundel voor R. van Beek bij zijn zeventigste verjaardag, Utrecht, 22-40. Groothedde, M., 1998: Een elfhonderd jaar oude verdedigingswal aan het Noordenbergschild en de Stenen Wal, in: Deventer Jaarboek 1998, 54-67. Groothedde, M., 2004: Enige feiten en hypothesen over de oorsprong van Deventer en de Deventenaren, in: E. Kleeman (et al., red.), De onderste steen. Essays over de cultuurgeschiedenis van Deventer. Liber amicorum voor Hans Magdelijns, Deventer, 43-51. Hallewas, D.P., 1990: Deventer, Karolingische nederzetting, bisschoppelijke residentie, handelsstad aan de rivier, in: H. Sarfatij (red.), Verborgen steden. Stadsarcheologie in Nederland, Amsterdam, 66-74. Hove, J. ten, 1998: Aan knellende banden ontworsteld. De stedenbouwkundige ontwikkeling van Deventer in de 19e eeuw, Kampen. Koch, A.F.C., 1957: Die Anfänge der Stadt Deventer, in: Westfälische Forschungen 10, 167-173. Makaske, B., G.J. Maas & D.G. van Smeerdijk, 2008: The age and origin of the Gelderse IJssel, in: Netherlands Journal of Geosciences – Geologie en Mijnbouw 87-4, 323-337. Mittendorff, E.S., 2007: Huizen van heren. Archeologisch onderzoek naar het proces van verstedelijking en de vorming van een stedelijke elite in het Polstraatkwartier van Deventer, ca. 800 – 1250 (Rapportages Archeologie Deventer 20), Deventer. Mittendorff, E.S. & B. Vermeulen, 2004: Ambachtslieden, arme vrouwen en arbeiders. Archeologisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse ambachtswijk en latere periodes aan de Bruynssteeg 6-10 te Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 14), Deventer. Spitzers, T.A., 1990: “Port of trade” of vroege stad? De nederzettingsgeschiedenis van Deventer in de vroege middeleeuwen archeologisch en historisch bekeken, Amsterdam. Spitzers, T.A., 1996: Nederzettingsontwikkeling van Deventer tot 1200, in: J.R.M. Magdelijns (et al., red.), Het kapittel van Lebuïnus in Deventer: nalatenschap van een immuniteit in bodem, bebouwing en beschrijving, Nieuwegein, 115-126. Spitzers, T.A., 2000: Archeologisch onderzoek Polstraat 69/71 te Deventer 1998-1999. 1100 jaar bouwen en leven in de Polstraat (BAAC-rapport 99.006), Deventer. Vermeulen, B & E. Mittendorff, 2006: Inventariserend Bureauonderzoek. Burseplein Stadskantoor, Projectnummer 286 (interne rapportage Archeologie Deventer), Deventer. Vermeulen, B., H. Nalis & G. Havers, 2006: Razende Mannen, Onrustige Vrouwen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse nederzetting, een adellijke hofstede en het St. Elisabethsgasthuis te Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 17), Deventer. Vermeulen, B., E.S. Mittendorff & M.H. Bartels, 2007: Onder Burgers en Meesters. Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek Burseplein Stadskantoor, Gemeente Deventer (interne rapportage Archeologie Deventer), Deventer. Vollenberg, K.P. & E. Stouthamer, 2008: Geomorfologisch onderzoek Ruimte voor de Rivieren Deventer Bolwerksweide, Ossenwaarden en De Worp, Utrecht.
316
|
Rondom de stad
06-2009 binnenwerk def.indd 316
30-11-2009 09:23:16
-advertentie-
Beste student, Kende je de Westerheem al? Jij kunt hierin over nederlandse archeologie publiceren. Zo maar. Dat regelen wij voor je. En dan krijg je ook nog eens een mooi archeologisch boekenpakket als bedankje. Kijk voor de voorwaarden op hazenbergarcheologie.nl 06-2009 binnenwerk def.indd 317
30-11-2009 09:23:17
Literatuurrubrieken
Recensies
Af b. 1 Schitterend! Twintig eeuwen glas uit Utrechtse bodem. Cover van het besproken boek.
Af b. 2 Duinen en Mensen Kennemerland. Cover van het gesignaleerde boek.
318
|
Ina Isings, Gert Rauws, Hans Lägers en René de Kam, Schitterend! Twintig eeuwen glas uit Utrechtse bodem (Utrechtse materiaalcatalogus 3). Cultuurhistorie gemeente Utrecht / Uitgeverij Matrijs Utrecht, 2009. ISBN 978-90-5345-387-2. Gen., gebroch., geïll., 176 pag., € 19,95.
zoals dat eerst bij de elite gangbaar is geweest en later steeds frequenter gemeengoed wordt bij ook de doorsnee huishoudens in de stad Utrecht.
Voor wat betreft gebruiks-, sier- en vensterglas neemt de stad Utrecht geen aparte positie in, niet als productcentrum en evenmin als vindplaats van veel bijzondere glasvormen. Vanzelfsprekend is bij archeologisch onderzoek in de loop der jaren in en nabij Utrecht geleidelijk aan wel een grote hoeveelheid glas verzameld, maar ook daarbij neemt Utrecht geen specifieke plaats in. Meer opvallend is de relatief lange periode waaruit de glasvondsten dateren, La Tène-glas, Romeins glas (inclusief de in dit boek opgenomen Romeinse glasvondsten uit Vechten), een Merovingische kom en spitsbeker tot en met een vroeg-20eeeuwse maggi-f les. Wèl bijzonder is deze publicatie waarin een reeks van glazen voorwerpen uit Utrechtse bodem fraai afgebeeld aan het publiek wordt gepresenteerd. De combinatie van telkens een fraaie foto van een glazen voorwerp, met korte beschrijving ervan (met vermelding van vindplaats, vondstnummer, datering en literatuurverwijzing) en een geïllustreerde tekstpagina met achtergrondinformatie, brengt de ontwikkeling van vorm, productiemethode en doelgroep van het glaswerk, fraai in beeld. In tegenstelling tot wat de titel suggereert, schittert niet al het glas. Integendeel, veel glasvondsten bestaan uit sterk gecorrodeerde fragmenten van wat wellicht ooit heeft geschitterd. Maar het boek geeft wel een schitterende doorlopende voorstelling van het glaswerk
Rolf Roos, Duinen en mensen Kennemerland. Stichting NatuurMedia Amsterdam 2009. ISBN 978-90- 808-158-3-4. Geb., geïll., 226 pag., € 29,95
* * *
Het duingebied Kennemerland is het resultaat van het eeuwenlange samen- en tegenspel van het weer, de natuur en menselijk handelen. Vijftig eeuwen lang hebben kustbewoners hun sporen nagelaten in het zand van de Kennemerduinen. Naast de geschreven geschiedenis van het duingebied, de geologie en vanzelfsprekend de flora, fauna en het natuurbeheer, vormt ook de archeologie een aspect waaraan dit fraaie publieksboek niet voorbij gaat. Onder de titel ‘sporen onder het zand’ laten de archeologen Wim Bosman (Velsen) en Rob van Eerden (Noord-Holland) de archeologische sporen, vondsten en waarnemingen uit de periode 4000 voor Chr. tot 1000 na Chr. de revue passeren met de vindplaatsen Zuiderpolder te Spaarnwoude, Velserbroek, Schoorl aan Zee, het Spanjaardsbergje te Santpoort, de pompstations en een waterverdeelstation in het duinreservaat, de locatie hoogovens te IJmuiden, de Adelbergakkers te Egmond-Binnen, de wei van Brasser te Bakkum en niet te vergeten Groot Olmen te Bloemendaal. Op de laatstgenoemde vindplaats is enige jaren terug een complete nederzetting opge-
Literatuurrubrieken
06-2009 binnenwerk def.indd 318
30-11-2009 09:23:26
graven die een geheel nieuw verhaal vertelt over het Friese Koninkrijk in Holland. Meer informatie: www.duinenenmensen.nl * * *
Evert van Ginkel en Leo Verhart, Onder onze voeten. De archeologie van Nederland. Amsterdam 2009. ISBN 978-90351-3207-8. Geb., Geïll., 334 pag., € 25,--. Het is al weer bijna een generatie geleden, dat het Nederlandse publiek kennis maakte met fraaie naslagwerken over het archeologische onderzoek in ons land: Verleden Land (Bloemers e.a., 1981), De onderkant van Nederland (Van Ginkel, 1983) en – meer specifiek voor de stedelijke milieus, Verborgen Steden (red. Sarfatij, 1990). Sindsdien is er veel veranderd. Nieuwe onderzoekstechnieken- en strategieën, nieuwe inzichten, het Verdrag van Malta, de opkomst van de archeologische bedrijven en niet te vergeten de talrijke nieuwe vondsten, waarnemingen en vaststellingen hebben archeologisch Nederland op zijn kop en op de kaart gezet. Om al die kennis te bundelen en op een hoger niveau te tillen, heeft de NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) het onderzoeksprogramma De Oogst van Malta opgestart waarin universiteiten en bedrijven samenwerken. Tegelijkertijd wilde men ook een groter publiek nader laten kennismaken met de hedendaagse Nederlandse archeologie. Dat hangt samen met Artikel 9 van het Verdrag van Malta, dat aandringt op voorlichting aan de burgers, voor wie al dat onderzoek toch eigenlijk is bedoeld. Dit boek is daar een uitvloeisel van. De publicatie heeft lang op zich laten wachten, maar is prominent in de boekhandel aanwezig. De beide auteurs zijn als geen ander in staat om de archeologische geschiedenis van ons land in beeld en tekst aan het publiek te presenteren. Niet alleen het grote publiek overigens, want het fraaie boekwerk is een lust voor het oog en menig archeoloog zal met plezier de inhoud van het boek tot zich nemen en zijn algemene ontwikkeling aanmerkelijk vergroten met de kennis over onderwerpen en tijdvakken waar hij of zij niet alle dagen mee geconfronteerd wordt. We hadden al een canon van de vaderlandse geschiedenis. We beschikken nu ook over een canon van de Nederlandse archeologie. * * *
Lübecker Kolloquium zur Stadtarchäologie im Hanseraum IV: Luxus und Lifestyle. Lübeck 2008. ISBN 978-3-79501289-2. Zw./w.-ill., geb., 762 p., € 50,--. Het zesde boekdeel in deze reeks bevat de weerslag van het in 2006 gehouden symposium over lifestyle en luxe in de middeleeuwse stad. Het symposium en daarom ook dit boek omvat bijdragen uit tal van (vooral Hanse-) steden uit niet minder dan 15 Europese landen. Voor veel deelnemers is de werktitel aanleiding geweest om te trachten begrippen als luxe te definiëren, geplaatst in de tijd waaruit culturele relicten als archeologische vondsten tot ons komen. Duidt luxe op welvaart en zoja, in relatie tot wie: alles is relatief. Zegt luxe iets over iemands sociaalmaatschappelijke of hiër archische positie binnen een stadsgemeenschap? En, heel cruciaal, is het mogelijk om uit archeologisch materiaal iets te concluderen over de mate van luxe van degene die ooit dat materiaal in beerput of achtertuin heeft achtergelaten? De meeste deelnemers concluderen dat archeo logische relicten als regel geen informatie verstrekken over de mate van luxe van gebruiker. Van veel fraaie, luxueus uitgevoerde en ongetwijfeld ooit kostbare zaken uit stedelijke contexten is de oorspronkelijke rechthebber vaak niet eens te achterhalen. Geheel anders is het uiteraard met onroerende zaken: grote woningen duiden op een vorm van welstand. Hetzelfde kan gelden voor zaken die deel uitmaken van woningen, zoals nokbekroningen en kachelovens of tegelkachels. Waar gebruiksmateriaal nauwelijks rijkdom indiceert, vormen fragmenten van een betegelde kacheloven wel degelijk een aanwijzing voor welstand. De kacheloven is dan ook een regelmatig terugkerend fenomeen in Luxus und Lifestyle. Michiel Bartels besteedt er zelfs een heel hoofdstuk aan onder de titel “Die Verwendung von Heizöfen als Grundlage der sozial-ökonomischen Identifikation im mittelalterlichen Deventer (1000-1625). In feite pakt Michiel hier de draad weer op van het onderzoek dat Dé Dubbe († 2007) ooit is begonnen en Emile Mittendorf en anderen hebben voortgezet. Opvallend is het frequente voorkomen van kachelovens in Deventer. Een verklaring daarvoor is het samenvallen van de lokale welvaart met de tijd waarin de kacheloven populair is. Uit het frequente voorkomen van de kacheloven in Deventer blijkt temeer, dat deze stad in die periode sterk op het Duitse Rijnland (Keulen) georiënteerd is.
Af b. 3 Onder onze voeten. Cover van het gesignaleerde boek.
Literatuurrubrieken
06-2009 binnenwerk def.indd 319
|
319
30-11-2009 09:23:30
Op basis van vormgeving, materiaal en decoratie onderscheidt Michiel bij de Deventer kachelovens een viertal fases: 1000-1150; 1500-1350, 1350-1525 en 1525-1625. Overigens zijn voorbeelden van de tweede fase uit Deventer zelf nog niet bekend. Aanvankelijk is de kacheloven in Deventer in gebruik bij de elite en in (semie-)overheidsgebouwen. Pas in de laatste fase wordt de toepassing wat algemener. Een andere bijdrage uit ons land is afkomstig van Peter Bitter. Onder de titel “Wealth and
Waste” besteedt Peter aandacht aan aspecten van luxueuze levensstijl in Alkmaar. In de periode 1600-1650 is dat daar deels wèl uit beerputten en afvalkuilen af te leiden. Welgestelden pronken dan met kennis en voorwerpen uit verre streken: glas en faience uit het gebied van de Middellandse Zee en porseleinen tafelserviesgoed uit China.
Gerrit Groeneweg
Signalementen
Af b. 4 Fragmenten van een Romeinse grafschildering uit het Limburgse Maasbracht. Uit: Onder onze voeten.
Detector Magazine nr. 106, september 2009-09-10 Archeologie in Limburg nr. 112, 2009 Zeeuws Erfgoed 8e jrg., nr. 3, September 2009 Zeeland (Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen), 18e jrg., nr. 3, september 2009.ISSN 0927-1279 Brabants Heem, 61e jrg., nr. 3, 2009. ISSN 0166-431X Inbrabant, 1e jrg., nr. 0, 2009. ISSN 1879-4599 Archeobrief, 13e jrg., nr. 3, september 2009. ISSN 1386-2065. Bijlage Biblio grafisch overzicht 2008 as. (archeologie schweiz – archéologie suisse . archeologia svizzera), 2009, nr. 3. ISSN 0255-9005 Veel klein metaal uiteraard in Detector Magazine, waaronder de Romeinse muntschat van Cuijk, maar ook een aardig artikeltje over ram-
melaars van been en aardewerk, waaronder een dubbelconisch exemplaar uit het begin van onze jaartelling, afkomstig van de wierde van Uitwierde bij Delfzijl. Het tijdschrift van de Archeologische Vereniging Limburg bevat ondermeer een artikel over sporen van een vroegchristelijke kerk en de daaraan voorafgaande bebouwing onder de O.L.V.-basiliek in Tongeren (B). In Zeeland is men nog steeds volop bezig met het uitwerken van de vondsten uit het Late IJzertijd depot van Grijpskerke. Alles bij elkaar gaat het om 700 kilo vondstmateriaal waaronder 220 tot 375 potten. Onderzoek door medewerkers van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) heeft uitgewezen dat in het centrum van de kuil een compleet skelet van een hond heeft gelegen. Het dier is op een bijzondere manier in de kuil geplaatst, namelijk met het achterdeel op de bodem van de kuil en met de kop en voorpoten op enkele potten. Hieruit maakt men op, dat de hond vrijwel zeker een rituele rol toebedeeld is geweest. Overigens zijn ook andere dierlijke en zelfs menselijke resten in de kuil aangetroffen. Een deel van de september-editie van het tijdschrift Zeeland bestaat uit bijdragen aan het symposium ‘Archeologische schatten van Zeeland’. Leendert Louwe Kooijmans, Guus Besuijen en Frans Beekman gaan in deze editie van Zeeland in op de wetenschappelijke waarde van vroeger aangelegde verzamelingen archaeologica. Op initiatief van twee Eindhovense Van Gogh-
320
|
Literatuurrubrieken
06-2009 binnenwerk def.indd 320
30-11-2009 09:23:33
liefhebbers is onderzoek gedaan in de tuin van de pastorie van de Hervormde Gemeente in Nuenen, waar in de jaren 1883-1885 de befaamde kunstschilder Vincent van Gogh woonde en werkte. Tussen allerlei bouwpuin zijn talrijke pot- en glasscherven aangetroffen die alle uit het laatste kwart van de 19e eeuw dateren. Een grotendeels vergaan verf blik heeft mogelijk aan Van Gogh toebehoord. Met deze editie is een eind gekomen aan het in 1949 opgestarte tijdschrift Brabants Heem. Het blad wordt opgevolgd door een nieuw erfgoedtijdschrift, genaamd Inbrabant, waarvan dit jaar het 0-nummer is verschenen. Inbrabant is een nieuwe uitgave van de Stichting Brabants Heem, de Historische Vereniging Brabant en de stichting Erfgoed Brabant. Het komt in de plaats van het blad Brabants Heem en is qua vormgeving een heel stuk aantrekkelijker. De samenstelling van de inhoud heeft eveneens een metamorfose ondergaan, zo zijn de onderwerpen geschiedenis, monumenten en archeologie minder opvallend als drieluik aanwezig. En, ook dat is een verbetering, het blad is nu in meerkleurendruk verschenen. De archeologie is vertegenwoordigd met een anoniem artikel (afkomstig van Archol en de gemeente Tilburg), getiteld Bronsgieters uit de Tilburgse Prehistorie. Het gaat hier over opgravingen die sporen hebben opgeleverd van huisplattegronden uit Midden-Bronstijd en uit Late Bronstijd / Vroege IJzertijd, evenals een crematiegraf, een grafheuvel, graanschuren, een waterput en een mogelijke vlaskuil. De bronstijdboerderij heeft een opmerkelijke vondst opgeleverd: in één van de paalkuilen zijn fragmenten van een smeltkroesje aangetroffen. Op de fragmenten zijn nog druppels koper en brons aanwezig.
van een bronzen blaasinstrument uit het castellum van Alphen aan den Rijn en de Neanderthaler in Noord-Nederland. Als bijlage bij deze Archeobrief een 72 pagina’s tellend Bibliografisch overzicht voor de Nederlandse archeologie 2008. Het is inmiddels de vijfde keer dat een dergelijk overzicht verschijnt. De samensteller ervan, Josho Brouwers, is nu bezig met het opzetten van een online database waarin alle gegevens uit de tot nu toe verschenen bibliografische overzichten zullen worden samengebracht. Deze online database zal de losse bestanden op www.dbna. nl vervangen. Zie: http://www.erfgoednederland.nl/projecten/digitale-bibliografie-nederlandse-archeologie In het jongste as., het rijk geïllustreerde mededelingenblad over archeologie in Zwitserland, staat het ontstaan en de verdere ontwikkeling van de wijnbouw in het Kanton Wallis centraal, inclusief de vondsten van gebruiksvoorwerpen die daarmee verband houden. Verder archeologie tussen gletsjers en rotspieken in de Berner Alpen, het onderzoek van de restanten van het middeleeuwse kasteel Serravalle en een artikel over historische en prehistorisch visvangst als begeleiding van een tentoonstelling die nog tot 28 maart in Biel (CH) te zien is. * * *
Af b. 5 Kralen (aardewerk en glas), vindplaats Domburg/Oostkapelle. Collectie Zeeuws Genootschap / Zeeuws Museum. Uit: Zeeland.
Archeobrief opent met een artikel over het ‘Ghost wreck’, een (vermoedelijk) Nederlands vrachtschip dat in perfecte staat 130 meter diep nabij Gotland op de Oostzeebodem rust. Het onderzoek naar dit zgn. fluitschip vordert gestaag. Inmiddels is in de Oostzee opnieuw het wrak van een 17e-eeuws fluitschip gevonden, nu nabij Stockholm op een diepte van 43 meter. Dat wrak vertoont een sterke gelijkenis met het ‘Ghost wreck’, is eveneens in goede staat en heeft de naam ‘Lion wreck’ gekregen. Die naam dankt het wrak aan gebeeldhouwde leeuw boven het roer van het schip. Andere bijdragen in Archeobrief hebben betrekking op het publiceren van onderzoeksresultaten (de omstreden oogst van Malta) en het E-tijdschrift Journal of Archaeology of the Low Countries (www.jalc.nl). Verder grondradaronderzoek, het fragment Literatuurrubrieken
06-2009 binnenwerk def.indd 321
|
321
30-11-2009 09:23:37
Af b. 6 Fragment van een smeltkroesje uit de Bronstijd. Bodemvondst Tilburg. Uit: Inbrabant.
Jahresschrift für mitteldeutsche Vorgeschichte (Landesamt für Denkmalpflege und Archäologie Saksen-Anhalt / Landesmuseum für Vorgeschichte), Band 91, Halle (Saale) 2007 (2009). ISBN 978-3939414-23-0 / ISSN 0075 – 2932. Geb., zw./w.-ill., 533 pag. En verkorte weergave van de inhoud van deze forse bundel spreekt voor zich: • Wandstuck aus einer Grube der Bernburger Kultur auf der Schalkenburg bei Quenstedt • Die Kreisgrabenanlage vom Henge-Typ von Pömmelte-Zackmünde, Salzlandkreis • Neue Materialien zu den innenverzierten Steinkisten der frühen Bronzezeit auf der Halbinsel Krim • Das Gräberfeld der Aunjetizer Kultur von Wanzleben • Eine seltene Aunjetitzer Pithosbestattung und weitere Bestattungen und Siedlungsreste der frühen Bronzezeit bei Quedlin-
Af b. 7 Gouden oorbel in de vorm van een druiventros. Bodemvondst Massongex (kanton Wallis, CH), 1e eeuw na Chr.
322
|
burg, und ein vergleichbarer Fund aus Eulau • Feine Linien in Bronze – Ein Beitrag zur Metallbearbeitungstechnik der Bronzezeit • Ein eisenzeitliches Massengrab aus Westerhausen • Sonderbestattungen der vorrömischen Eisenzeit im Nordharzvorland? • Biochemische Analyse stabiler Isotope an prähistorischen Skelettfunden aus Westerhausen • Bevölkerung Landnutzung des Ausgrabungsgebietes an der Bundesautobahn A 14 bei Halle /Saale-Queis im Mittelalter • Das hochmittelalterliche Wassersystem des Klosters Ilsenburg am Harz • Wichtige Befunde zur frühen Stadtgeschichte und zum spätmittelalterlicher-bis frühneuzeitlichen Handwerk aus Zerbst • Fundmünzen aus fünf Jahrhunderten aus der Dorfkirche von Zallmsdorf bei Lutherstadt Wittenberg * * *
P.F.A. van Grinsven en M.F.P. Dijkstra, Een nederzetting achter het torentje. De lokale bewoningsgeschiedenis van Koudekerk aan den Rijn tot het jaar 1000 (Historische Reeks 2). Koudekerk aan den Rijn 2006. ISBN 978-90-8784-0013. Geïll., 60 pag., € 9,--. De hogere delen van het landschap langs de Oude Rijn moeten omstreeks het begin van onze jaartelling een gunstig perspectief hebben geboden voor de bewoners die zich ter plaatse van het huidige Koudekerk willen vestigen. Bij archeologisch onderzoek is men herhaaldelijk op de sporen daarvan gestuit, maar tot voor kort is adequate verslaglegging daarvan achterwege gebleven. Leden van de AWN-afdeling Rijnstreek hebben zich tot doel gesteld die oude opgravinggegevens alsnog te bewerken en te publiceren en op die manier voor de vakwereld te ontsluiten. De ambities van de samenstellers van die rapportages reiken echter verder en men slaagt erin om door middel van dit rijk geïllustreerde publieksboekje ook de eigen inwoners daarvan kennis te laten nemen. Aan de hand van de bevindingen bij archeologisch onderzoek volgen Pierre van Grinsven en Menno Dijkstra stap voor stap de bewoningsgeschiedenis van Koudekerk aan en Rijn gedurende het eerste millennium van onze jaartelling. Het boekje is te bestellen bij het Historisch Genootschap Koudekerk.
Literatuurrubrieken
06-2009 binnenwerk def.indd 322
30-11-2009 09:23:42
* * *
E. Eimerma (red.), Cananefaatse boeren op de noordelijke oeverwal van de Gantel. Een archeologische opgraving aan de Julianahof te Wateringen, gemeente Westland (Rapport 822). ADC Amersfoort, 2009. ISBN 978-90-5874-871-3. Geïll., 218 pag., CD-ROM.
behulp van grondboren, aanvullend onderzoek gedaan naar de begrenzingen van het kasteelgebouw. Door de beide resultaten in samenhang met andere onderzoeksgegevens te combineren, kunnen 6 bouwfasen worden onderscheiden, waarbij te zien is hoe men een weerbaar kasteel stapsgewijs heeft omgevormd tot een louter agrarisch bedrijf. * * *
In het najaar van 2006 heeft ADC ArcheoProjecten een opgraving uigevoerd op een woningbouwlocatie in Wateringen. De locatie bevindt zich op de noordelijke oeverwal van de voormalige geul de Gantel. De wat hoger gelegen vruchtbare gronden van de dan dichtgeslibde Gantel met haar zijkreken en oeverwallen vormen in de Romeinse tijd een gunstige vestigingsplaats. Op de oeverwal van de Gantel, die doorloopt in het aansluitende Wateringse veld (gemeente Den Haag) zijn al eerder gelijktijdig te dateren nederzettingen teruggevonden. In feite is er een lang lint van bewoonde erven geweest, die in de laatste bewoningsfase deel uitmaakten van één groot verkavelingsysteem. De nu onderzochte erven hebben deel uitgemaakt van dat systeem. Uit het onderzoek in Wateringen, waarvan in deze publicatie door niet minder dan veertien auteurs verslag wordt gedaan, blijkt dat de vroegste boerderij mogelijk al aan het einde van de 1e eeuw in gebruik is genomen, terwijl de jongste fase wordt vertegenwoordigd door een boerderijplattegrond uit het midden van de 2e eeuw. * * *
P.C. de Boer (red.), ’t Slot ontsloten. Een archeologische opgraving bij Kasteel Gameren ’t Slot (gemeente Zaltbommel (Rapport 877). ADC Amersfoort, 2009. ISBN 978-90-5874-824-3. Geïll., 58 pag. Voorafgaand aan de bouw van een zorgcentrum te Gameren is een archeologisch onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke resten van het kasteel dat daar ooit heeft gestaan. De schriftelijke bronnen noemen het kasteel voor het eerst in 1534, maar de geschiedenis ervan reikt waarschijnlijk terug tot in de 14e eeuw. Tijdens het onderzoek zijn restanten van twee grachten en funderingsresten van het kasteel zelf terug gevonden. Na afloop van het onderzoek is door leden van AWN-afdeling 15 (Westen Midden-Betuwe en Bommelerwaard) door middel van elektrische weerstandsmeting, sondages door middel van prikstokken en met
M.C. Houkes, Molens te Middelburg Mortiere. Een Archeologische Opgraving (Rapport 1219). ADC Amersfoort, 2009. ISBN 978-90-6836-209-1. Geïll., 90 pag.
Het onderzoek in een plangebied bij Middelburg heeft sporen opgeleverd van een buskruitfabriek die daar omstreeks 1700 is gebouwd en tot in de 19e eeuw in gebruik is gebleven. Funderingresten van hoofdgebouw, bijgebouwen en de bijbehorende rosmolens zijn ontdekt, inclusief de resten van enkele maalstenen. Archeologisch en historisch onderzoek heeft veel informatie opgeleverd over deze tot nu toe vrij onbekende industriële activiteit. Het rapport gaat dan ook wat dieper in op de productie van buskruit in het algemeen en de geschiedenis van deze bedrijvigheid in het bijzonder. Na opheffing van de fabriek is het hoofdgebouw nog geruime tijd als woonboerderij in gebruik gebleven.
Af b. 8 Spekstenen mal voor het gieten van musketkogels, 15e-18e eeuw. Bodemvondst Het Slot ’s-Heeraartsberg. Uit: ADC Rapport 1250.
* * * Literatuurrubrieken
06-2009 binnenwerk def.indd 323
|
323
30-11-2009 09:23:44
J. Vandevelde, Het Slot ’s Heeraartsberg: van burcht tot boerderij. Een archeologische Opgraving op de locatie ’t Slot te Bergambacht (Rapport 1250). ADC Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6836240-4. Geïll., 126 pag., CD-ROM.
Af b. 9 Polychrome wandtegel met granaatappelmotief, eerste helft 17e eeuw. Bodemvondst Het Slot ’sHeeraartsberg. Uit: ADC Rapport 1250.
J. Vandevelde, Archeologisch onderzoek rond de Steenen Trappen. Een Definitief Onderzoek te Roermond, Neerstraat / Paredisstraat (Rapport 1249). ADC Amersfoort 2009. ISBN 978-90-6836239-8. Geïll., 119 pag., CD-ROM. Het plangebied Steenen Trappen waar het onderzoek is uitgevoerd, dankt zijn naam aan de trappen aan weerszijden van het bordes van een nog steeds bestaand monumentaal 17e-eeuws dubbel herenhuis in Roermond. In het plangebied wordt woningbouw gerealiseerd, waarbij een groot deel van het terrein tot een diepte van 4 meter wordt afgegraven. Omdat vooronderzoek heeft aangetoond dat daardoor bewoningssporen uit Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd worden vernietigd, is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Bij de opgraving komt de oudste duidelijke bewoningsfase in beeld in de vorm van de sporen van een groot drieschepig houten gebouw uit de 13e eeuw. Bij latere bebouwing maakt het onderzochte plangebied deel uit van achtererven. Funderingen uit die periode ontbreken, dit in tegenstelling tot sporen van greppels, losse paalsporen, kuilen, water- en beerputten. Laatmiddeleeuwse bewoners van deze site hebben weinig tastbare sporen achtergelaten, terwijl de beerputten veel vondsten uit vooral de 17e eeuw hebben opgeleverd. Een deel daarvan is in het rapport volgens het ‘Deventer’ systeem beschreven en afgebeeld. * * *
324
|
Bij archeologisch onderzoek in Bergambacht zijn resten aan het licht gekomen van het voormalige kasteel ’s Heeraartsberg. Het kasteel is op een donk gebouwd, waarbij men rekening heeft gehouden met de aflopende zijden van het zandduin. Hoewel de oudste fase mogelijk uit het midden van de 13e eeuw stamt, dateren de oudst teruggevonden sporen uit de derde kwart van de 14e eeuw. De gebouwen zijn in de 16e eeuw vernield en door een nieuw slot vervangen dat in 1909 plaats heeft moeten maken voor een agrarisch bedrijf, dat op zijn beurt nu voor de bouw van een appartementscomplex heeft moeten wijken. Uit de resten van funderingen en andere grondsporen heeft men de plattegrond van het kasteel, de slotgracht en het bijbehorende poortgebouw kunnen reconstrueren en de geschiedenis ervan in kaart kunnen brengen. Een aantal glazen en keramische objecten zijn in het rapport volgens het ‘Deventer’ systeem beschreven en afgebeeld. Tegen de verwachting in zijn op de donk geen sporen van prehistorische bewoning aangetroffen. De basisgegevens van de opgraving zijn op een bijgevoegde CD-ROM vastgelegd. * * *
Theo de Jong, Archeologisch onderzoek Son en Breughel-plangebied Onstade op Ekkersrijt. Sporen van bewoning uit de prehistorie en Romeinse tijd (rapport 17) Theo de Jong, Archeologisch onderzoek Boekel, Parkweg (N-B). Nederzetting uit de middenbronstijd en vroege ijzertijd (rapport 29) Leonie Korthorst, Archeologisch onderzoek gemeente Helmond, Mierlo-Hout – Houtse Akker. Inventariserend en waarderend booronderzoek en oppervlaktekartering (rapport 33) Leonie Korthorst, Archeologisch onderzoek gemeente Helmond, Wilgehoutstraat te Mierlo-Hout. Inventariserend veldonderzoek (boringen)(rapport 34) Miriam Teeuwisse, Archeologisch onderzoek A2-randweg Eindhoven, gemeenten Eindhoven en Waalre. Inventariserend veldonderzoek gebied 17 (proefsleuvenonderzoek) en gebied 21 (booronderzoek) (rapport 36). ACE Eindhoven 2009. ISSN 1570-5943.Geïll., 24 pag.
Literatuurrubrieken
06-2009 binnenwerk def.indd 324
30-11-2009 09:23:46
Jeanne-Marie Vroomans, Archeologisch onderzoek Eindhoven – Hoogstraat 165. Een leeg erf langs een middeleeuwse weg? (rapport 41) Rapportages Archeologisch Centrum Eindhoven. ISSN 1570-5943. Bij het proefsleuvenonderzoek te Son en Breughel, waarvan Theo de Jong in rapport 17 verslag doet, zijn sporen aangetroffen die wijzen op nederzettingen uit Brons- en IJzertijd en Romeinse Tijd. Voor een deel van dit toekomstige verkeersknooppunt A50-A58 wordt vlakdekkend archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd. Het vlakdekkende onderzoek te Boekel heeft sporen en vondsten opgeleverd uit de Steentijd, Bronstijd, IJzertijd, Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Uitzonderlijke vondsten zijn een tweetal complete urnen en de rand van een ondersteboven begraven pot. Alle Hilversum-aardewerk, daterend uit het midden van de Bronstijd. Houtskoolfragmenten uit de inhoud van de potten is 14C gedateerd op 3470 ± 60 jaar BP, tussen circa 1879 en 1738 voor Chr. In totaal waren er tot nu toe uit Nederland en België slechts vier complete Hilversumurnen bekend. Dat de beide complete potten niet in een grafcontext maar in een nederzetting zijn aangetroffen, maakt de vondsten uniek voor Noord-Brabant en uitzonderlijk voor Nederland. Uit de Vroege IJzertijd zijn ruim 3000 potscherven en meer dan 100 archeologische sporen van ondermeer een hoofdgebouw, een bijgebouw en drie spiekers gevonden. Daarna, vanaf het midden van de IJzertijd tot in de Late Middeleeuwen is de locatie onbewoond en ongebruikt gebleven. Bij de oppervlaktekartering en het booronderzoek in Mierlo-Hout, waarvan de rapportages 33 en 34 gewag maken, zijn geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een (ongestoorde) archeologische ondergrond.
Tegel (Stichting Vrienden Nederlands Tegelmuseum) nr. 37, 2009. ISSN 09204539 Van verschillende locaties in Zeeland zijn opvallende polychrome tegels van omstreeks 1640 bekend. Opvallend omdat een hoekdecoratie op de tegels ontbreekt. De tegels die Peter Hendrikse en Lida Brouwer-Brand dit keer behandelen, vallen bovendien op door de af beelding van een bloeiende plant in combinatie met verhoudingsgewijs veel te groot afgebeelde insecten of te klein weergegeven vogels. Twee andere interessante bijdragen in dit jaarboek zijn: • Historische personages uit de Nederlanden op tegels in de collectie van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel (Frans Cagnie en Claire Dumortier, mmv Wilhelm Joliet en Wim van Loo) • De badscene van Susanna op haardstenen die in de 19e eeuw in Druten zijn vervaardigd naar vaak 16e-eeuwse voorbeelden (Jan Pluis). * * *
Hemmy Clevis (editor), Medieval Material Culture. Studies in honour of Jan Thijssen. SPA Zwolle 2009. ISBN 97890-8932-016-2. Zw./w.-ill., 228 pag., € 27,50. De afgelopen zomer is Jan Thijssen gestopt als stadsarcheoloog van Nijmegen. Hij behoort immers niet tot de generatie die straks pas op 67-jarige leeftijd met pensioen kan. Dat Thjjssen een grote rol heeft gespeeld bij het stadsarcheologische onderzoek en de Romeinse archeologie blijkt ook uit de indrukwekkende reeks opstellen die hem ter gele-
Af b. 10 Twee potten van Hilversum-aardewerk uit Boekel (N.-Br.) na conservering. Uit: Rapport ACE 29.
Bij het proefsleuven- en booronderzoek langs de A2 bij Eindhoven (rapport 36) zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Het onderzoek aan de Hoogstraat in Eindhoven is uitgevoerd in een al aangelegde bouwput van niet meer circa 4,4 bij 7,5 meter. Als gevolg van een recente verstoring en het ontbreken van archeologische vond sten is men er niet in geslaagd de aangetroffen paalsporen te dateren.
Literatuurrubrieken
06-2009 binnenwerk def.indd 325
|
325
30-11-2009 09:23:49
Af b. 11 Bloemtegel ca 1640. Vindplaats Middelburg. Uit: Tegel 2009.
genheid van zijn afscheid worden opgedragen, waarbij ruim 40 archeologen uiteenlopende onderwerpen belichten die hem nauw aan het hart liggen. De opstellen zijn in een drietal boekwerken gebundeld: Medieval Material Culture, Roman Material Culture en Werra Keramiek uit Enkhuizen opnieuw bekeken. De eerstgenoemde bundel wordt in deze editie van Westerheem gesignaleerd, de andere volgen later. Peter Deurlo, bijt de spits af met een kort interview en weet, door hem te citeren, Jan Thijssen direct al heel raak te typeren: Jan Thijssen kijkt heel zijn leven al naar de grond. "Overal vind ik wat", zegt hij terwijl hij een plastic carnavalsmunt uit zijn spijkerjasje haalt. "Ik vind al mijn hele leven geld. En oude oorbellen. Ik heb een hele sigarendoos vol. Het is gewoon een kwestie van kijken." De bijdragen in deze bundel hebben alle betrekking op overblijfselen van de materiële cultuur, zoals messchedes, poppenspul, leerbeslag, strijkglas, boeksloten, glazen flesjes enzovoorts. Kortom een reeks beschouwingen die de stadsarcheoloog en menig liefhebber van gebruiksaardewerk, glas en klein metaal sterk zullen aanspreken. De enige uitzondering is de bijdrage van Marie-Christine Laleman, die de pilaren in laatmiddeleeuwse
woningbouw in Vlaanderen en de handel in bouwmaterialen als onderwerp van haar artikel heeft gekozen. Het behandelde materiaal beperkt zich overigens niet tot de Middeleeuwen, zoals de titel van de bundel suggereert, maar strekt zich uit tot en met 20e-eeuws glaswerk en potgoed. Een beknopte weergave van de verschillende opstellen spreekt voor zich: • 16th-century sheaths for kortjan sailor’s knives and snellebek marlinespikes (Olaf Goubitz); • Notes from medieval Brielle - A 15th-century leather case with inscribed waxed tablets from a cesspit near the Maarland harbour (Arnold Carmiggelt); • Finds of ‘doll’s-house items’ from Alkmaar (Peter Bitter); • A collection of decorated leather and metalbase mounts in the National Museum of Antiquities in Leiden (Annemarieke Willemsen); • A comparative study of the use of glass linen smoothers in Deventer (Michiel Bartels); • The grange of the Kranenburg, Zwolle in the 20th century (Michael Klomp); • Gothic book clasps and book furnishings from excavations in Eindhoven and their context (Nico Arts);
Af b. 12 Vier laat-18e-eeuwse spreukborden. De volledige tekst van de oorspronkelijk 6-delige raadgeving luidt: Gij manne fijn / die tuis wil sijn / in rust en vree / soo geef het wijf / den broek ant lijf / en wammis mee. Bodemvondst Nieuwstad, Zutphen. Uit: ZAP 50.
326
|
Literatuurrubrieken
06-2009 binnenwerk def.indd 326
30-11-2009 09:23:56
• Sixteenth-century ceramic rejects from Zwolle (Hemmy Clevis); • Oosterhout pottery II: industrial waste from the Leijsenhoek (Piet Kleij); • The spatial phasing of the medieval cultivation of the Looërenk near Zutphen (Michel Groothedde); • Domestic architecture and the stone trade in late-medieval Flanders (Marie-Christine Laleman); • De import, de namaak en de invloed van Frankforter Potten op het Nederlandse assortiment 1760-1940 (Adri van der Meulen en Paul Smeele). * * *
Bert Fermin en Michel Groothedde, Het Kruittorenplein. Archeologisch onderzoek naar prehistorische, middeleeuwse en historische resten onder het Cobercogebouw, Nieuwstad 69 te Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 50). Zutphen 2009. ISBN 978-90-77587-58-4. Geïll., 89 pag., € 15,--. De binnenstad van Zutphen ligt op een lang gerekt rivierduin. Het terrein van de opgraving bevindt zich op de uiterste noordwestelijke rand ervan met aan de ene kant de flank van het rivierduin met daarop bewoningssporen en aan de andere kant een lager gelegen deel met de gedempte grachten. De middeleeuwse stadsmuur scheidt de beide delen. Het rivierduin van de Nieuwstad kent bewoningsresten vanaf de latere Prehistorie. Het gros van de prehistorische scherven dat bij deze opgraving te voorschijn is gekomen, dateert uit de (late) IJzertijd en de laatRomeinse tijd. De grondsporen hebben helaas geen duidelijk patroon van huisplattegronden uit die tijd opgeleverd. Vermoedelijk omstreeks de jaren dertig van de 13e eeuw is de Nieuwstad gesticht en de vele vondsten bevestigen dat. Op de onderzochte locatie is ook een bijzonder gave plattegrond van een boerderij opgegraven. Die boerderij is op grond van dendrochronologische datering van de bijbehorende waterput in of kort na 1301 gebouwd. Van de 14e-eeuwse stadsmuur is veel meer teruggevonden dan men aanvankelijk verwachtte. Twee grote delen ervan, elk met een gewicht van bijna 30 ton, zijn teruggeplaatst in de nieuwbouw, terwijl het tracé van de muur in de vloer ervan is gemarkeerd. Het onderzoek heeft uiteindelijk een schat aan informatie opgeleverd over de stichting, de bouw- en de bewoningsgeschiedenis van dit stadsdeel met in het bijzonder de stads-
muur, de grachten, een 14e-eeuwse boerderij en een middeleeuwse bierbrouwersoven, die op haar beurt heeft moeten wijken voor de bouw van het Isendoorn vrouwenklooster.
Af b. 13 Witbakkende kan, 18e eeuw. Bodemvondst Nieuwstad, Zutphen. Uit: ZAP 50.
* * *
Annie Castier, Catalogue des Céramiques du Palais des Beaux-Arts de Lille. Lille 2008. ISBN 978-2-916373-08-9. Geïll., 514 pag., € 45,--. Het museum van schone kunsten van Lille (of Rijssel zo u wilt) beschikt over een omvangrijke collectie Europese keramiek. Niet zozeer de vormenschat is verrassend als wel het feit dat het museum over materiaal uit heel Europa beschikt. Ooit was Lille zelf een belangrijk productiecentrum voor serviesgoed van faience en porselein en het verzamelbeleid richt zich dan ook vooral op die soorten keramiek. Toch beschikt het museum ook over een aantal vertegenwoordigers van gebruiksaardewerk en steengoed, daterend vanaf de 12e eeuw. Meer dan 2.500 voorwerpen uit de museale collectie zijn in dit kloeke boekwerk beschreven en in kleur afgebeeld. Het museum staat niet bekend om zijn grootse of zeldzame stukken, maar uniek is wel dat de hele collectie door middel van dit boek wordt ontsloten. Gerrit Groeneweg Literatuurrubrieken
06-2009 binnenwerk def.indd 327
|
327
30-11-2009 09:23:59
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws). WIU besteedt aandacht aan wat er binnen de AWN-afdelingen gebeurt. Bronnen zijn de diverse periodieken van de afdelingen.
Grondspoor nr.173, september 2009 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.)
Af b. 1 Roel Brandt. Foto: Menno de Boer? (uit Grondspoor).
328
|
Ergens in het verzendtraject maakte TNT gehakt van G., maar gelukkig ontving ik van de afdeling een nieuw exemplaar. De rubriek Varia geeft allerlei interessante berichten, waarvan mij dat over het bijna 18000 jaar oude aardewerk van Hunan (China) het meest opviel. Oud-algemeen voorzitter Saïd Mooijman legt uit hoe belangrijk de in augustus overleden Roel Brandt is geweest voor Afd. ZaanstreekWaterland (af b. 1). Roel noemde AWN’ers meestal ‘vrijetijds archeologen’, omdat volgens hem ‘amateur’ niet paste bij veel van hen: zij waren meer dan dat. Enkele kilometers ten zuiden van Hoorn ligt het dorpje Etersheim, waarvan sinds de 13e eeuw het grootste deel door toedoen van de Zuiderzee verdronk. Duikers van de LWAOW ontdekten hier in 2006 een fraai bewerkte sarcofaag, in augustus 2009 geborgen en overgebracht naar het archeologisch depot van Hoorn. Het is nog onduidelijk wat ermee gaat gebeuren. Lang geleden vonden AWN’ers in AssendelftZuid een grotendeels compleet ‘puntneuskruikje’, waarschijnlijk gemaakt in Raeren of Aken. Het potje dateert uit 15d-16A en is tot nu toe het enige in de Zaanstreek gevonden ‘puntneusje’. Het is een kleine drinkkruik of een grote speelgoedkruik. Eveneens in Assendelft-Zuid (Dorpsstraat) bezochten in mei-juni enkele leden achtereenvolgens een terrein waar een boerderij was afgebroken. Hun diverse mailberichten aan
elkaar lezen als een detective, maar behalve een 17e en een 18e-eeuwse munt leverde hun speurwerk geen interessante zaken op. Inspectie van een te slopen huis elders aan de Dorpsstraat leverde onder meer fragmenten kogelpot en andenne op. Speuren op Internet naar informatie over een aantal flesjes leverde soms interessante weetjes op, soms niet of nauwelijks iets. Aly Tromp vraagt zich af waarom schapen zo vaak als een ‘slakkenhuis’ (dus liggend) staan afgebeeld op tegels. Misschien omdat liggende schaapjes minder details laten zien, bijgevolg sneller konden worden getekend en de tegels dus goedkoper maakten? Inspectie van uitgebaggerde grond in Krommeniedijk brachten onder meer een bijzondere aansteker(?) en een mooi bewerkt mesheft te voorschijn.
Het Profiel, september 2009 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Tijdens de jaarvergadering van de afdeling vertelde projectleider Peter Kranendonk over het archeologisch onderzoek bij de aanleg van de Noord/Zuidlijn. Er zijn indertijd drie locaties geselecteerd: het Stationsplein, het Damrak en het Rokin. Het doel is het ontstaan en de ontwikkeling van Amsterdam na te gaan, maar ook die van het landschap, milieu en klimaat vanaf 100.000 voor Chr. Men is juist begonnen met het Stationsplein, nadat de twee andere locaties al zijn afgewerkt. Zeker ook leuk voor archeologen: onderzoek op het Damrak/Nieuwe Brug leverde onder meer
Werk in uitvoering
06-2009 binnenwerk def.indd 328
30-11-2009 09:24:01
een grondboor op, waarmee tot op grote diepte kon worden geboord (afb. 2a/b). Het werktuig (ca. 1700?) is in 2006 gevonden op 18 meter onder NAP. Een dergelijke grondboor gebruikte men in 1602 voor het eerst in Amsterdam en aan de hand van een boring in 1605 bracht Simon Stevin voor het eerst de ondergrond van Amsterdam in kaart (met dank aan Peter Kranendonk (BMA) voor de achtergrondinformatie) Minder positief is dat voor wnd-voorzitter Paul Hoogers nog geen opvolger is gevonden. Bovendien verlegt Ton van Bommel zijn activiteiten naar Driebergen, zodat ook in een andere penningmeester moet worden voorzien. In 2011 raakt de afdeling zijn werkruimte kwijt en het is nog onbekend waar dan onderdak wordt gevonden. Lex Feenstra werkte mee tijdens de AWNgraafweek in Kalkriese: een leuke en goed georganiseerde week. Wel was men hier in de put meer bezig met de steentijd dan met het Varusgebeuren. Maar samen met 20 andere roeiers ervaren hoe snel een (replica van een) Romeins schip kan varen verhoogt toch ook het Romeinse gevoel. Verheugend is dat, nadat men de nodige tegenslag ontmoette, het boek over Diemen nu toch echt uitkomt. Redacteur Ruud Wiggers memoreert nog eens de bij tijden moeizame gang van zaken, maar op 28 september nam de burgemeester van Diemen dan toch het eerste exemplaar in ontvangst. Het zeer verzorgd uitziende boek (ik kon het al inzien) gaat over het archeologisch onderzoek in de gemeente Diemen vanaf 1983. Berichten over de Noord/Zuidlijn, over een interview van Arie van Muijlwijk en Ruud Wiggers op Radio Diemen, het Romeinse muntje van Amstelveen en de Open Monumentendag besluiten deze HP.
Grondig Bekeken nr. 3, september 2009 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) GB. begint met een overzicht van in het bezit van de afdeling zijnde voorwerpen (merendeels fragmenten van borden) van aardewerk met tekst. De teksten zijn waar mogelijk gecompleteerd, maar er is nog heel wat over voor zoekers en puzzelaars. Hierna richt de aandacht zich op de huisterpen. De gedachte dat in het werkgebied geen sporen van vóór de Middeleeuwen gevonden zouden worden, bleek onjuist. Bijzonder zijn ook de vele middeleeuwse huisterpen die de eerste kolonisten vanaf 1100 AD opwierpen en die nu nog zichtbaar zijn in het landschap, omdat ze steeds weer werden opgehoogd. In de Alblasserwaard zijn er ca. 475, waarvan er enkele tientallen zijn verkend of onderzocht
tijdens grondverzet, veelal voor nieuwbouw van woningen. De terpjes bevatten resten van bewoning gedurende 1000 jaar. Toen terpen met elkaar werden verbonden ontstonden de eerste dijken. De afdeling maakte een interessante archeologische excursie naar het Belgische Mechelen, waar men werd verwelkomd door een stadsgids, tevens lid van de Mechelse Vereniging van StadsArcheologie. Zij liet (terecht) niet na te melden dat in 1835 tussen Brussel en Mechelen de eerste spoorlijn op het Europese vasteland werd geopend. Het bezoek richtte zich daarna op de wat oudere geschiedenis, in Mechelen immers zo ruimschoots aanwezig. Diverse AWN’ers bezoeken de Reuvensdagen, zo ook leden van deze afdeling. De dagen werden als ‘een prettige belevenis’ ervaren, een aanrader derhalve.
Af b. 2 Grondboor (a) uit het Damrak (ca. 1700), gevonden op NAP –18 m. Reconstructie van de boor (b). Foto: Wiard Krook-BMA (uit Het Profiel).
Werk in uitvoering
06-2009 binnenwerk def.indd 329
|
329
30-11-2009 09:24:05
Af b. 3 De schijf van Papendrecht. Foto: T. Koorevaar (uit Grondig Bekeken).
Tijdens de sloop van winkelcentrum De Meent in Papendrecht vond een detectorzoeker in 2005 een stervormige messing schijf met 15 punten die een afbeelding laat zien van een ruiter met een zwaard met op de achtergrond nog twee paarden en een liggende figuur op de voorgrond (afb. 3). De diameter is maximaal 7,65 cm, de datering 17e/18e eeuw. Een ander raadselachtig voorwerp in GB. is een naakte torso van een terracotta beeldje, gevonden in Bergambacht (afb. 4). Het is nog niet duidelijk wat het voorstelt: Venus? Isis? Sagaritis? Een bijbels personage? Uw redacteur kan daar geen uitspraak over doen, anders dan dat de dame haar boezem erg hoog draagt. De redactie van GB. ontvangt graag uw reacties. Boekbesprekingen, aanwinsten voor de bieb, de ruime rubriek Uit de periodieken en diverse mededelingen besluiten deze GB. Af b. 4 Terracotta beeldje uit Bergambacht. Foto: T. Koorevaar (uit Grondig Bekeken).
330
|
Jaarverslag 2008, september 2009 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) AWN’ers kunnen actief zijn in Polder Rijnenburg (gem. Utrecht) om tijdens een veldkar-
tering scherven te verzamelen en het materiaal vervolgens te analyseren. Ook zal het vondstmateriaal van ridderhofstad Den Engh te Leidsche Rijn worden uitgezocht en zo mogelijk worden gerestaureerd. Een selectie van de vondsten wordt tentoongesteld in Den Engh. In februari voert een excursie naar de terracotta-expositie in het RMO. De afdeling maakte een programma met een zestal interessante lezingen, zoals gewoonlijk in de Kapittelzaal in Utrecht. In het J. tot besluit een overzicht van contactpersonen en/of projectleiders
Nieuwsbrief, september 2009 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek Oost-Veluwezoom) In november vierde de afdeling het 40-jarig bestaan (afb. 5). De middag wordt aangeboden door B&W van Deventer, een gebaar waar de afdeling heel blij mee is. Dat er een mooi afdelingsnummer is gemaakt, viel u natuurlijk al op toen u deze Westerheem bekeek. Ook maakte de afdeling een publieksboekje met een selectie van opgravingen die in de afgelo-
Werk in uitvoering
06-2009 binnenwerk def.indd 330
30-11-2009 09:24:11
Af b. 5 Werkplaats van Afd. 18. Foto: Huib de Kruijf. (uit Nieuwsbrief Afd. 18).
pen 40 jaar door de afdeling werden uitgevoerd. Flink wat leden deden mee aan een veldverkenning in Uddel, waarbij o.m. mooi prehistorisch aardewerk werd gevonden. Daarom gaat de Universiteit Leiden het terrein met proefsleuven nader onderzoeken. Samen met de Saxion Next-opleiding voor archeologisch onderzoeksassistent gaat de afdeling meewerken aan lessen aan middelbare scholieren in Lochem en Deventer die door studenten van Saxion worden uitgevoerd. Het is de bedoeling dat alle betrokken instanties, uiteraard ook de AWN, hierbij flink aan de weg timmeren. De wethouder van Zutphen ontving een uitgebreid archeologisch rapport ‘Geschapen landschap’, waar de Afdeling Archeologie van Zutphen een groot aandeel in had. Bert Groenewoudt (RCE) vindt dat het onderzoek in gemeenten langs de IJssel op hoog niveau staat, zeker ook dat in Zutphen. Volgens hem is dat in deze tijd van “tal van magere onderzoeksrapportjes die niet bijdragen aan de archeologische wetenschap” een uitzondering. Archeologie Deventer is gestart met de aanleg van proefsleuven in de uiterwaarden van de IJssel waar geulen komen om de rivier meer ruimte te geven. Twee leden van de afdeling namen deel aan de AWN-graafweek in Kalkriese en vonden het een leuk en goed georganiseerd graafkamp. Een indrukwekkende lijst tentoonstellingen en bestuursgegevens besluiten de N.
AVKP-actueel nr. 32, september 2009 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland)
Er was onderzoek in Geldrop (Spiegelgevecht, ijz-rom), Oirschot (Gasthuisstraat: bewo-
ningssporen + waterputten 9-11; gracht 13-16) en Someren. In de laatste plaats was sprake van grondverzet op sportpark De Potacker, waarbij onbegrijpelijke ploegsporen aan het licht kwamen, tot de kraanmachinist zich herinnerde dat hij dit eerder had gezien. Het zijn drie ploegsporen waarbij de middelste schaar dieper gaat om de grond te kunnen mengen met wat geel zand. De sporen waren dus niet ouder dan 50-60 jaar. In Uden was er contact tussen de gemeente en de AWN vanwege zaken die daar fout gingen. Ook is men daar bezig met een Interim structuurvisie, waarin volgens de AWN en lokale heemkundegroepen niet positief wordt omgegaan met de archeologie. Vervolgens is er op gereageerd in de hoop dat er verbeteringen worden aangebracht. De nieuwe burgemeester van Uden bracht in ieder geval wel enkele bezoeken aan archeologische sites. Eindhovense vrijwilligers, ook die in de archeologie kunnen een vrijwilligerspas aanvragen, waarmee een groeiend aantal kortingen mogelijk is op entrees en diverse diensten en producten. De pas wordt uitgegeven om de waardering voor het vrijwilligerswerk ook concreet te maken. Eindhoven heeft een grote naam in de technische wereld en het is dan ook niet vreemd in de A. een verwijzing te zien naar een website waar informatie over de ‘analoge computer’ van Antikythera is te vinden. Het apparaat is wellicht nog ouder dan gedacht en zou zijn gebruikt om posities van hemellichamen te berekenen, o.m. belangrijk om data vast te stellen voor bijv. de Olympische Spelen. Hoe dan ook, het is een fascinerend mechanisme. In Ekkersrijt organiseerde Theo de Jong een expositie over de opgravingen die daar plaatsvonden. Het was een omvangrijk onderzoek (4 ha), waarbij 28 huizen werden gevonden, Werk in uitvoering
06-2009 binnenwerk def.indd 331
|
331
30-11-2009 09:24:15
aldaar, was daar aanwezig met volwassenen en kinderen. Joost genoot van de goede sfeer en organisatie en heeft, daarbij nog geruggesteund door het vinden van een gevernist Romeins potje, al goesting naar volgend jaar. Ellen van der Steen vertelt hoe Martien Claasen en Wim van Heeswijk potten restaureren. Willem van den Bosch maakt met praktijkvoorbeelden duidelijk wat de voordelen zijn van lid zijn van een archeologische vereniging. Voorlopig blijft Tonnie van de Rijdt nog aan als voorzitter, maar zoals u wellicht weet, is zij beoogd opvolger van algemeen voorzitter Jeroen ter Brugge. Om het afdelingsbestuur te versterken wil het bestuur er graag twee nieuwe bestuursleden bij.
De Ouwe Waerelt nr. 26, september 2009 (De Motte - Goeree-Overflakkee)
Af b. 6 Kleine man en zijn ‘keu’: gezellig samen tot het einde... Foto: ? (uit De Ouwe Waerelt).
332
|
waarvan ruim 85% uit de Bronstijd. Bijzonder is dat hier generaties lang op één plaats werd gewoond. Er was een wandelweekend langs de Romeinse waterleiding naar Keulen. In Nettersheim vond een eerste oriëntatie plaats die uitgebreider werd dan voorzien, omdat men al snel een Duitse amateurarcheoloog ontmoet met veel kennis van de omgeving. Na heel veel kilometers waterleiding bezwijken de wandelaars echter voor de verleidingen van het fraaie landschap rond Altenahr en volgen de Rotweinwanderweg. Op de website van de AVKP is het een en ander van dit letterlijke uitstapje te vinden. Ook was er een excursie naar Xanten (het archeologisch park en de stad zelf). Joost Geraets werkte mee met een opgraving door het VIOE in Wervik (West-Vlaanderen). De AV Philips van Horne uit Weert, ontstaan vanuit de gelijknamige scholengemeenschap
Hoewel grotendeels niet archeologisch is DOW zeker het lezen waard. Via onder meer de varkensverzekering voor de ‘keu’ van de ‘kleine man’ (afb. 6) beland ik bij het langste artikel in deze DOW: ‘De historische ontwikkeling van de polder Dirksland’, een studie van J.J. Verhage (bachelor-student Sociale Geografie en Planologie). Hij schetst uitgebreid en toch compact de landschappelijke opbouw van deze oudste polder van Overflakkee: het ontstaan en de chronologische samenstelling van de bodem, de bewoningspatronen aan de hand van archeologische vondsten, de bedijkingen vanaf ca. 1200, de landschappelijke structuren binnen de polder, de veldnamen en toponiemen, de waardenkaart, de ruilverkaveling en ten slotte de ontwikkeling van het dorp Dirksland. Voor archeologisch geïnteresseerden een interessant verhaal, zeker met een leuke kaart bij de hand. Tegenwoordig laat men zich in een bakje naar de gewenste werkhoogte brengen, maar velen van ons zullen zich de klimijzers (klimschaatsen of klimsporen) herinneren waarmee ‘mannen van ’t licht’ zich omhoogwerkten in de palen langs de weg (afb. 7). In 1930 kregen alle gemeenten van Oost-Flakkee elektriciteit en zouden de klimschaatsen nog tientallen jaren in gebruik blijven. Je zou er zomaar eentje als archeologisch voorwerp kunnen vinden...
Renus nr. 2, 2009 (Afd. 6 - Rijnstreek) Na een herinnering aan de twee lezingen die de afdeling dit najaar verzorgde kom ik bij twee artikelen over oplettende aannemers. De eerste voerde een bodemsanering uit in Bleiswijk en trof diverse beerputten en afval-
Werk in uitvoering
06-2009 binnenwerk def.indd 332
30-11-2009 09:24:21
kuilen aan. Een medewerker verzamelde zo goed mogelijk het materiaal (vooral aardewerk) per kuil en leverde de zakken met ruim 350 vondsten in bij de afdeling. Een nadeel is dat wel de coördinaten van de vindplaats bekend zijn, maar geen details over het verzamelen. Het aardewerk werd gebruikt als oefenmateriaal voor nieuwe leden om te dateren, uiteraard met deskundige begeleiding. Het aardewerk is vooral 17e-18e-eeuws met de nadruk op 18, bestaat voor 83% uit roodbakkend geglazuurd materiaal en is voornamelijk ‘goedkoper gebruiksgoed’. De tweede aannemer was eveneens bezig met een bodemsanering en wel in Moerkapelle. Ook hier trof men enkele beerputten aan en verzamelde een medewerker het materiaal en ook nu kwamen de vondsten bij de afdeling Rijnstreek terecht. De coördinaten zijn bekend, maar informatie over de exacte vondstomstandigheden ontbreekt. Ook hier bestaat het merendeel van de bijna 700 vondsten uit aardewerk. De datering is vooral 18, maar er zijn ook duidelijk oudere fragmenten. Bijna driekwart is roodbakkend, maar er is ook wat luxer materiaal bij als porselein en steengoed. De Rijnstrekers wisten ruim 20 verschillende aardewerkvormen te ontdekken, vooral bekend uit de keuken. Het langste artikel in R. gaat over de opgraving Nieuw-Rhijngeest te Oegstgeest. Op dit terrein van de Universiteit Leiden worden studentenwoningen gebouwd. De resultaten van het onderzoek door Archol (2004) en later door het ADC (2009) waren opzienbarend. Aan de oever van een oude Rijnbedding trof men sporen aan van een vrij groot rivierdorp uit 6-7 (vier woonstalhuizen met bijgebouwen en putten), waar men barnsteen bewerkte en kralen produceerde. Mogelijk werd er ook glas geblazen en men
vond er de tot nu toe oudste schoenleesten van Nederland. Een mooie vondst was ook een (deel van een) kadewand die minstens 300 meter lang moet zijn geweest. In 2009 kwamen daar nog diverse huisplattegronden bij. De grote hoeveelheid Romeins bouwmateriaal kan wijzen op het castellum, maar het zou ook kunnen gaan om een wachttoren die hier aan de Rijn stond. Volgens de opgravers gaat het op deze locatie om een dorp dat in het begin van de 6e eeuw werd gesticht door Friezen, Franken of Saksen die hier bescheiden gemengde landbouwbedrijven begonnen. Om een of andere reden verdween het merovingische dorp tegen het einde van de 7e eeuw. Nader onderzoek is wenselijk, maar dat lijkt zelfs op grond van de universiteit niet vanzelfsprekend: “het grondbedrijf van de universiteit gedraagt zich net als iedere andere projectontwikkelaar en wil alleen maar bouwen.” Intussen kijken gemeente en provincie naar elkaar als het gaat om de verantwoordelijkheid voor eventueel onderzoek. Het zou heel jammer zijn wanneer op deze veelbelovende locatie geen verder uitgebreid onderzoek kan plaatsvinden.
Kwadrant nr. 2, 2009 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) Voorin K. een verslag van een veldwerkleidersvergadering in maart 2009: in een afdeling met veel werkgroepen een zinvolle zaak. De werkgroepen blijven op de hoogte van elkaars reilen en zeilen en kunnen bij elkaar te rade gaan. Verder in K. de AWLV-nieuwsbrief van juni 2009 die ik al in WIU 2009-3 besprak en aandacht voor o.m. het Journal for Archaeology in the Low Countries (JALC) en de Reuvensdagen. Jan Coenraadts
Af b. 7 Een paar klimschaatsen. Foto: ? (uit De Ouwe Waerelt) Werk in uitvoering
|
333 06-2009 binnenwerk def.indd 333
30-11-2009 09:24:23
Tips voor trips
TENTOONSTELLINGEN Vlaardingen-cultuur
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Wim van Horssen, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: w.vanhorssen@ hetnet.nl
334
|
Ter gelegenheid van de ontdekking van de Vlaardingen-cultuur 50 jaar geleden is een reizende tentoonstelling gemaakt waar vondsten te zien zijn uit de periode 3500 tot 2500 v. Chr. Omdat de eerste sporen van deze cultuur in Vlaardingen zijn gedaan, is ze naar deze plaats genoemd. Het verspreidingsgebied blijkt inmiddels veel groter en loopt langs de kust van Noord-Holland tot halverwege België. De reizende tentoonstelling is vanzelfsprekend in Vlaardingen begonnen, waar ze tot 7 februari 2010 te bezichtigen is in het Visserij & Vlaardings Museum. Daarna verhuist ze naar: - Leiden, Museum van Oudheden, 11 febr. – medio april - Borger, Hunebedcentrum, medio april. – eind juli - Nijmegen, Museum Het Valkhof, aug. – eind okt. - Castricum, Bezoekerscentrum De Hoep, nov. – eind jan. 2011 Zoals vermeld in het vorige nummer van Westerheem wordt op zaterdag 10 april in Leiden een symposium over de Vlaardingencultuur gehouden, waarop ook een Westerheem-special over deze cultuur wordt gepresenteerd. Voor nadere informatie: www.vlaardingen.nl www.vlaardingensymposium.nl
Melderslo
In het daglonershuisje van Museum De Locht in Horst-Melderslo (even ten noorden van Venlo) worden vondsten getoond die boven tafel zijn gekomen bij een archeologische inventarisatie en de opgraving van een ontginningsboerderij uit der 13e eeuw. In Melderslo zijn zowel sporen van jachtkam-
pen uit de Steentijd en urnenvelden uit de Metaaltijden gevonden, als resten van middeleeuwse nederzettingen. Museum De Locht Koppertweg 5, 5962 AL Melderslo tel. 077 398 73 20, www.delocht.nl www.geschiedenismelderslo.nl/archeologie.htm wo. 14 – 17 uur, zat. en zo. 11 - 17 uur van 16 jan 2010 t/m 28 febr. 2010.
BIJEENKOMSTEN Steentijddag
De Steentijddag 2010 vindt plaats op zaterdag 6 februari in het Lipsiusgebouw van de Universiteit Leiden (Cleveringaplaats 1). De ontvangst is vanaf 10.30 uur en de dag eindigt om 17.30 uur. De deelnamekosten bedragen bij voorinschrijving € 20 (inclusief lunch). Voor nadere informatie: archeologie@planet.nl
Limburgse Archeologiedagen
Op vrijdag 16 en zaterdag 17 april 2010 worden voor de tweede keer de Limburgse Archeologiedagen gehouden in het Limburgs Museum in Venlo. Het centrale thema van die dagen zal zijn: Archeologie: politiek en praktijk. Op de vrijdag zal de nadruk liggen op de politiek/beleidsmatige aspecten van de archeologie in combinatie met de praktijk; op zaterdag zal de praktijk een groter accent hebben. Tijdens de Limburgse Archeologiedagen zal ook weer de Guillonpenning uitgereikt worden om een persoon, instelling of bedrijf te eren vanwege de inzet voor de Limburgse archeologie. Voordrachten zijn welkom. Voor nadere informatie: Leo Verhart, Limburgs Museum Postbus 1203, 5900 BE Venlo l.verhart@limburgsmuseum.nl
Tips voor trips
06-2009 binnenwerk def.indd 334
30-11-2009 09:24:24
Column
De hotelmanager Al wat jaren loop ik regelmatig langs het imposante vijfsterrenhotel Karel V in Utrecht. Niet lang geleden was het nog in het nieuws, omdat op het terrein een klein Romeins grafveld was ontdekt. Dat was ook de reden dat ik op een zondagmorgen in september met een groepje buurtbewoners op het terras voor de ingang stond. Het hotel had ze uitgenodigd na het gereedkomen van de nieuwbouw – de Romeinenvleugel geheten – om eens een kijkje te komen nemen. Ik mocht ook mee en om elf uur verscheen de hotelmanager op het terras: keurig in een zwart gestreept pak, maar zonder stropdas. Nu heb ik iets tegen managers, en zeker in gestreepte pakken, maar na deze ochtend zou ik dat vooroordeel voorgoed in de verste hoeken van mijn slechte gedachten verstoppen. Hij heette Leo, kwam uit Heerlen en stelde voor niet alleen de Romeinenvleugel te bekijken, maar ook iets te vertellen over de geschiedenis van het complex. Nauwelijks wachtend op een positief antwoord stak hij van wal en voerde ons mee door gangen, poortjes, trappen, kamers, zalen en zolders. We maakten een reis door de geschiedenis: van het bolwerk van de Ridderlijke Duitse Orde, via Lodewijk Napoleon naar het militair hospitaal en het huidige Grand Hotel. We vergaapten ons aan een prachtige middeleeuwse kap, een tuin met imposante honderden jaren oude bomen en aan een beeldengroep bij de fontein
die deze lange geschiedenis illustreert. Onze hotelmanager bleek een bevlogen historicus. Hij kende de jaartallen en feiten uit zijn hoofd en wees ons op historische plekken of bijzondere details die bij de restauratie aan het licht waren gekomen. Uiteindelijk belandden we bij de Romeinenvleugel. De Romeinse tijd en vond sten hadden de opdrachtgevers en vormgevers geïnspireerd en diverse details refereerden aan het feit dat er op die plaats een grafveld had gelegen. Een deel van de vondsten was zelfs in het echt in een vitrine in de hal te bewonderen. Ik werd er warm van. Wat een respect voor het verleden en wat een inspiratiebron voor de bedrijfsvoering. Voor dat laatste had een deel van mijn groepje juist veel belangstelling. Wat koste nu een hotelkamer, kwamen er wel eens beroemdheden en hoe ging het nu met het hotel tijdens de crisis? Inmiddels hadden we ons verplaatst naar enkele exclusieve suites en met enige tegenzin gaf de hotelmanager opening van zaken. Ik kreeg de stellige indruk dat hij het verleden toch leuker vond. Dat bleek ook het geval, want zijn ogen begonnen meteen weer te schitteren toen hij vertelde over de historische sensatie van nu al drie gasten die in de chique Romeinenvleugel hadden geslapen en onafhankelijk van elkaar aan de receptie vertelden in de nacht een Romein te hebben gezien aan hun bed. Column
06-2009 binnenwerk def.indd 335
|
335
30-11-2009 09:24:30
AWN-lidmaatschappen A B C D E
basislidmaatschap..................................................................................................................€ 40,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 25,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 20,00 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 21,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 15,50 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00
Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.
huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).
Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.
Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.
De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen
Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).
AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:
prijs in € (incl. porto)
AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)
12,95
16,95
AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)
11,75
16,75
AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)
15,50
21,50
AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)
12,50
15,00
Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)
22,95
22,95
CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)
25,00
35,00
Naaldbanden voor archivering Westerheem
14,50
leden
niet-leden
Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.
06-2009 binnenwerk def.indd 336
30-11-2009 09:24:30